De beoordeling van de European Food Safety Authority (EFSA) van noodtoepassingen van neonicotinoïden op suikerbieten in 2020/2021 |
|
Thom van Campen (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de EFSA-beoordelingen van noodtoelatingen door 11 EU-lidstaten voor het gebruik van op neonicotinoïden gebaseerde insecticiden op suikerbieten in 2020 en 2021?1
Ja
Kunt u aangeven waarom Nederland, anders dan België, Kroatië, Denemarken, Finland, Frankrijk, Duitsland, Litouwen, Polen, Roemenië, Slowakije en Spanje, in 2020 en 2021 níet koos voor de noodtoelating van op neonicotinoïden gebaseerde middelen?
In 2018 hebben de EU-lidstaten restricties aangenomen op het gebruik van drie neonicotinoiden vanwege de risico’s voor de gezondheid van bijen. Hierdoor was gebruik van deze stoffen alleen nog toegestaan in gesloten teelten. Ik heb deze restricties gesteund en sta hier nog steeds achter.
Het verlenen van een vrijstelling in verband met een noodsituatie in een teelt is een eigenstandige bevoegdheid van een lidstaat. Wanneer een tijdelijke vrijstelling in Nederland wordt aangevraagd, laat ik mij hierop adviseren door de NVWA op landbouwkundige noodzaak en door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) op risico’s bij toepassing.
In 2019 is een tijdelijke vrijstelling aangevraagd voor het gewasbeschermingsmiddel Cruiser, op basis van de neonicotinoide thiamethoxam, voor het bestrijden van de bietenvlieg in de suikerbietenteelt. Uit de adviezen van de NVWA en het Ctgb kwam naar voren dat de voorwaarden die nodig worden geacht voor een veilige toepassing niet uitvoerbaar, controleerbaar of handhaafbaar zijn. Hierdoor konden de risico’s voor bijen onvoldoende worden beperkt. Ik heb uw Kamer hier op 28 januari 2019 over geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 443).
In 2020 is opnieuw een vrijstelling aangevraagd voor hetzelfde middel, nu voor het bestrijden van bladluizen. Uit het advies van de NVWA bleek dat deze aanvraag niet voldeed aan de voorwaarde dat concreet zicht moet zijn op een oplossing voor het landbouwkundig probleem binnen 3 jaar. Ik heb uw Kamer hier op 5 januari 2021 over geïnformeerd (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1270).
Naast het feit dat ik op beide aanvragen negatief ben geadviseerd, ben ik van mening dat een tijdelijke vrijstelling niet in lijn is met de door mij gesteunde Europese restricties op neonicotinoïden uit 2018. Ik heb daarom op beide aanvragen besloten geen tijdelijke vrijstelling te verlenen voor dit middel.
Waarom was u, anders dan in voornoemde lidstaten, destijds van mening dat gevaren voor gewassen met andere middelen konden worden ingeperkt, waarmee daardoor in Nederland geen rechtvaardiging voor de toepassing van deze middelen bestond?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Als alternatief heb ik wel tijdelijke vrijstelling verleend voor twee andere middelen (zonder neonicotinoïden) in de suikerbietenteelt om het gewas te kunnen beschermen.
Bent u het eens met de stelling dat de concurrentiepositie van de Nederlandse akkerbouw door het niet gebruik maken van de noodtoelating onnodig op achterstand is gezet ten opzichte van de andere Europese lidstaten?
Het verlenen van een vrijstelling in verband met een noodsituatie in een teelt is een eigenstandige bevoegdheid van een lidstaat, waarbij de ernst van de noodsituatie en beschikbare alternatieven mede een rol spelen. Dit kan helaas leiden tot een ongelijke situatie in de beschikbaarheid van middelen, wat inherent is aan het principe van tijdelijke vrijstellingen.
Wat is uw reactie op de EFSA-conclusie dat in alle 17 noodtoelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die clothianidin, imidacloprid, thiamethoxam en thiacloprid bevatten de noodtoelatingen gerechtvaardigd waren?
EFSA heeft beoordeeld of bij de betreffende verleende vrijstellingen een juiste beoordeling is uitgevoerd, conform een hiervoor vastgesteld protocol uit 2017. Uit de publicatie blijkt dat de lidstaten bij de beoordeling van de vrijstellingsaanvragen een correcte beoordeling hebben uitgevoerd en dat bijvoorbeeld goed is gekeken of alternatieve middelen of methoden beschikbaar waren. Deze publicatie van EFSA heeft geen invloed op de Nederlandse overweging om geen vrijstelling te verlenen aan een neonicotinoide-houdend middel in de bietenteelt.
Bent u het eens met de stelling dat in lijn met deze beoordeling ook voor Nederland geldt dat er geen alternatieve producten of methoden zijn – chemisch, of niet-chemisch –, ofwel dat er risico’s bestaan dat plagen resistent kunnen worden tegen alternatieve producten? Zo ja, bent u bereid om uw besluit om geen gebruik te maken van de noodtoepassing op neonicotinoïden gebaseerde gewasbeschermingsmiddelen te heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
De beoordelingen en overwegingen van andere lidstaten om een tijdelijke vrijstelling te verlenen staan in de basis los van de beoordelingen die de NVWA en het Ctgb op Nederlandse aanvragen hebben uitgevoerd en ook van mijn overwegingen om geen tijdelijke vrijstelling te verlenen. De conclusie van EFSA dat de betreffende lidstaten een juiste beoordeling hebben uitgevoerd, doet hier niets aan af.
Bent u het eens met de stelling dat de EFSA-conclusie ook voor Nederland betekent dat toepassing van neonicotinoïden gerechtvaardigd is en dat hiervoor, in lijn met de EU Plant Protection Products Regulation, spoedige besluitvorming noodzakelijk is zodat akkerbouwers hierover ruim voor het komende teeltseizoen duidelijkheid hebben? Zo ja, bent u bereid om hierover spoedig met de sector in overleg te treden en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Nee, de conclusie van EFSA geeft alleen aan dat de betreffende beoordelingen in verschillende lidstaten volgens het hiervoor vastgestelde protocol uit 2017 zijn uitgevoerd. Het geeft geen kwalificering van de beoordelingen die de NVWA en het Ctgb in Nederland hebben uitgevoerd.
Ik begrijp echter wel dat telers in Nederland niet blij zijn met het feit dat andere lidstaten een tijdelijke vrijstelling verlenen voor een gewasbeschermingsmiddel waarvan de werkzame stof niet meer mag worden toegepast in open teelten vanwege risico’s voor bijen. Ik ben daarom met de sector in overleg gegaan om te zoeken naar oplossingen die passen binnen de principes van geïntegreerde gewasbescherming en binnen mijn Toekomstvisie gewasbescherming 2030. Vooruitlopend daarop heb ik voor alternatieve middelen (zonder neonicotinoiden) een tijdelijke vrijstelling verleend voor de suikerbietenteelt.
Daarnaast heeft de sector inmiddels een projectvoorstel ingediend in het kader van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 met het verzoek om subsidie. Binnen dit onderzoeksproject wordt gezocht naar alternatieven voor neonicotinoide-houdende middelen in de teelt van suikerbieten. Ik sta positief tegenover dit subsidieverzoek en heb dit inmiddels in behandeling genomen, zodat het verzoek kan worden getoetst aan de Europese regels voor staatssteun.
De nieuw in te kopen vaccins volgend jaar |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de tweet op het Twitteraccount @hugodejonge waarin als antwoord op een vraag van een Twittergebruiker wordt gesteld: «Er is gekozen om niet mee te doen met de contracten met Sanofi en Valneva en veel minder af te nemen van het vaccin van Novavax. De vaccins van Novavax worden, als ze al markttoelating verkrijgen, ook pas in 2022 op zijn vroegst geleverd»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom er van Novavax veel minder wordt afgenomen en van Sanofi en Valneva helemaal niets?
Voor 2022 en 2023 is mijn inzet om over voldoende vaccins te beschikken om, indien gewenst, iedere Nederlander boven de 12 (nogmaals) volledig kan worden gevaccineerd. Hiertoe wil ik beschikken over een portefeuille van veilige en effectieve vaccins, die zijn gebaseerd op verschillende technologieën. De basis hiervoor zijn de mRNA-vaccins van BionTech/Pfizer en Moderna. Voor mensen die deze vaccins niet kunnen of willen krijgen, hebben we ook vaccins van Janssen (vector) en komt, na marktoelating, het vaccin van Novavax (eiwit) beschikbaar.
Nederland had een grotere hoeveelheid Novavax-vacins kunnen afnemen. Gezien de ruime voorraden Pfizer, Moderna en Janssen die beschikbaar zijn, dan wel nog worden geleverd, heb ik besloten om 840.000 doses Novavax af te nemen.
Sanofi is eveneens een eiwit-vaccin. Nederland heeft echter gekozen voor het Novavax-vaccin omdat de verwachting was en is dat dit vaccin eerder beschikbaar komt.
Valneva ontwikkelt een vaccin gebaseerd op een geïnactiveerd stukje van het virus (klassiek). Dit vaccin komt mogelijk in de loop van 2022 beschikbaar. Ik ben van mening dat we voor 2022 en 2023 al over voldoende mRNA-vaccins en alternatieven hiervoor beschikken en heb daarom slechts 10.000 doses van dit vaccin afgenomen. Hiermee maken we wel deel uit van deze overeenkomst, wat ons de kans biedt om in 2023, indien dat op dat moment gewenst, een grotere hoeveelheid van dit vaccin af te nemen.
Kunt u toelichten waarom er voor 2022 alweer nieuwe vaccins worden ingekocht? Kunt u ook toelichten wat voor soort (klassiek, vector-vaccin, mRNA-vaccin) vaccins dit zijn?
Deze zijn bedoeld voor een boostercampagne in 2022 en eventueel 2023. Voor het overige verwijs ik graag naar het antwoord op vraag 2.
Kennelijk is er al een lange termijn vaccinatiestrategie, kunt u deze met ons kunnen delen? Zo nee, waarom niet?
De vaccins zijn vooral ingekocht om over voldoende vaccins te beschikken voor boostercampagne(s).
Klopt het dat, in tegenstelling tot wat u eerder aangaf, de inkoop van vaccins voor de toekomst aangeeft dat de «pandemie» nog lang niet over is?
De aankoop van deze vaccins zie ik als een voorzorgsmaatregel die ons helpt deze pandemie zo lang als nodig is het hoofd te bieden.
Grootschalige fraude in het onderzoek naar het Pfizer-vaccin |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Covid-19: Researcher blows the whistle on data integrity issues in Pfizer’s vaccine trial' in het British Medical Journal (BMJ) van 2 november j.l.?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de inhoud van dit artikel? Hoe beoordeelt u het feit dat in een vooraanstaand wetenschappelijk tijdschrift wordt gesproken van datavervalsing, unblinding van proefpersonen, gebrek aan opgeleid personeel voor vaccinatie van proefpersonen en onvoldoende opvolging van bijwerkingen tijdens de fase III-studie van Pfizer? Kunt u dit toelichten?
Het Europees Medicijnagentschap (hierna: EMA) heeft naar aanleiding van dit artikel samen met de FDA (de toezichthouder in de Verenigde Staten) naar de gerapporteerde gang van zaken gekeken en heeft geconcludeerd dat de tekortkomingen in dit onderzoekscentrum de kwaliteit en integriteit van de onderzoeksgegevens uit deze locatie niet in gevaar brengen. Daarnaast is het voor het geheel aan de onderzoeksresultaten van belang om te weten dat via de betreffende onderzoeksorganisatie minder dan 3% van de totale onderzoekspopulatie is geïncludeerd en gevolgd. Hiermee heeft het EMA gelukkig kunnen vaststellen dat – alhoewel er tekortkomingen zijn – deze tekortkomingen niet van zodanige aard zijn dat er twijfels zijn over de veiligheid, kwaliteit en werkzaamheid van het Pfizer-vaccin.
Kunt u uitleggen hoe gegarandeerd kan worden dat het Pfizer-vaccin effectief en veilig is, wanneer de wetenschappelijke testprocedures niet goed zijn gevolgd?
Het EMA beoordeelt de baten/risico balans van een vaccin aan de hand van vastomlijnde richtlijnen en wetgeving. Studies die de vergunningsaanvraag van een geneesmiddel (inclusief vaccins) ondersteunen moeten voldoen aan strikte regels. Internationale standaarden (Good Clinical Practice, GCP) zijn van toepassing op studieontwerp, gegevensregistratie en rapportage, om te garanderen dat studies wetenschappelijk solide zijn en ethisch worden uitgevoerd.
Als er sprake is van mogelijke tekortkomingen in de studies dan moeten deze uiteraard goed worden onderzocht om te beoordelen of er reden is om onze conclusies over de veiligheid, kwaliteit en werkzaamheid van het Pfizer-vaccin te herzien. Zoals ik in het antwoord op de vorige vraag al aangaf, heeft het EMA samen met de FDA naar de gerapporteerde gang van zaken gekeken en
geconcludeerd dat de tekortkomingen in dit onderzoekscentrum de kwaliteit en integriteit van de onderzoeksgegevens uit deze locatie niet in gevaar brengen en ook geen impact hebben op de baten/risico balans of de conclusies rondom veiligheid, werkzaamheid en kwaliteit van het vaccin.
Bent u bekend met de oproep van zestien Zweedse artsen naar aanleiding van dit artikel om het vaccinatieprogramma met het Pfizer vaccin op te schorten?2
Ja, ik ben bekend met deze oproep.
Hoe beoordeelt u deze oproep? Kunt u dit toelichten?
Zie ook mijn antwoord op de tweede en derde vraag. Ik vind het begrijpelijk dat naar aanleiding van de eerdere berichtgeving, deze Zweedse artsen hun zorgen hebben geuit. Het is van groot belang dat iedereen anoniem en laagdrempelig in de gelegenheid is om onjuistheden aangaande geneesmiddelonderzoek te melden, zodat deze zorgvuldig en onafhankelijk kunnen worden onderzocht. Het is goed dat het EMA en de FDA naar de gang van zaken hebben gekeken, wat deze zaak betreft volg ik dan ook de aanbevelingen van het EMA.
Herinnert u zich uw uitspraak naar aanleiding van de tijdelijke vaccinatiestop van AstraZeneca in het nieuwsbericht van 14 maart j.l.: «Over de vaccins mag geen enkele twijfel bestaan. Ik vind het van groot belang dat de meldingen goed worden onderzocht. We moeten altijd het zekere voor het onzekere nemen, en daarom is het verstandig om nu uit voorzorg even op de pauzeknop te drukken»? Onderschrijft u deze uitspraak nog steeds? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?3
Ik sta nog steeds achter deze uitspraak. Als er twijfel is over de kwaliteit, werkzaamheid of veiligheid van vaccins, is dat reden om het zekere voor het onzekere te nemen. Zoals ik in mijn antwoorden op de tweede en derde vraag ook aangeef, is er echter geen reden om aan te nemen dat de tekortkomingen in dit onderzoekscentrum de kwaliteit en integriteit van de onderzoeksgegevens van dit vaccin hebben beïnvloed.
Bent u in het licht van de feiten genoemd in vraag 4 en 6 van plan om het vaccinatieprogramma van Pfizer in Nederland op te schorten, tenminste totdat meer duidelijk is over de grootschalige fraude uit het BMJ artikel? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Zie ook mijn antwoord op de tweede en derde vraag. Gezien de bevindingen van het EMA in deze zaak, zie ik geen reden om de inzet van het BioNTech/Pfizer-vaccin in Nederland op te schorten.
Bent u van plan deze grootschalige fraude tot op de bodem uit te zoeken? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in de antwoorden op de tweede en derde vraag aangeef, heeft er reeds onderzoek plaatsgevonden naar deze tekortkomingen.
De uitzending van EenVandaag over staatsvrije scholen |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van EenVandaag van vrijdag 19 november, waarin de toename van het aantal staatsvrije scholen aan de kaak wordt gesteld?1
Ja, ik ben bekend met deze uitzending.
Is het waar dat het aantal staatsvrije scholen sterk is toegenomen de afgelopen jaren, namelijk van 80 naar 108 in een periode van vijf jaar?
Nee, deze cijfers zijn niet correct. Het type scholen waarnaar wordt gerefereerd, betreft één van de twee typen Nederlandse particuliere scholen voor funderend onderwijs (de zogenoemde b3-scholen2). In 2016 waren er 35 b3-scholen in het po en 17 in het vo, dus in totaal 52 scholen (waarvan er 13 combischolen waren). In 2021 zijn er 52 b3-scholen in het po en 22 in het vo, dus in totaal 74 scholen (waarvan er 15 combischolen zijn). Naast dit type particuliere scholen bestaan er ook b2-scholen (zelfstandige exameninstellingen) en b4-scholen (internationale particuliere scholen).
De term «staatsvrije scholen» wordt niet gehanteerd in de WPO. Elke school, bekostigd of niet bekostigd, moet voldoen aan verschillende wettelijke eisen. Voor b3-scholen betreft het de eisen die in artikel 1a1 van de Leerplichtwet 1969 van toepassing zijn verklaard. Het is dus niet zo dat op particuliere scholen geen wet- of regelgeving van toepassing zou zijn of dat er geen toezicht op gehouden zou worden. Van «staatsvrije scholen» is om die reden geen sprake.
Waarom denkt u dat het aantal staatsvrije scholen zodanig is toegenomen?
In 2019 is het onderzoek Aanvullend en particulier onderwijs aan uw Kamer gestuurd.3 Daarin worden verschillende redenen van ouders genoemd om te kiezen voor het particulier onderwijs. Sommige ouders vinden bijvoorbeeld dat het reguliere onderwijs niet voldoende aansluit bij hun wensen en verwachtingen, onder andere ten aanzien van de klassengrootte. Of ouders wensen meer vrijheid bij het leren.
Hoewel sprake is van groei, is het totale aanbod van particulier onderwijs in Nederland zeer klein. In totaal gaat minder dan 1% van de leerlingen in Nederland naar één van de typen particuliere scholen die er in Nederland zijn.
Hoe beoordeelt u deze toename?
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoe vaak waren de onderwijskwaliteit en de veiligheid niet geborgd op staatsvrije scholen in de afgelopen vijf jaar? Op welke scholen was dit het geval?
In de afgelopen vijf jaar zijn er twee scholen geweest waar de inspectie een herstelopdracht voor heeft gegeven. In beide gevallen was de veiligheid niet in het geding. Het ging om één school voor het po en één school voor het vo. Bij de school in het po kon men niet aantonen dat er op de lesdagen tenminste één bevoegde basisschoolleraar aanwezig was. Bij de school in het vo zaten de tekortkomingen in het aanbod, de afstemming, het volgen van de leerlingen en extra ondersteuning en onvoldoende bevoegde docenten. De inspectie heeft in een herstelonderzoek geconstateerd dat beide scholen weer voldoen aan de eisen die in de Leerplichtwet worden gesteld.
Welke middelen heeft u om in te grijpen op dit type scholen wanneer de onderwijskwaliteit of de veiligheid niet op orde is? Bent u van mening dat u genoeg middelen heeft om in te grijpen?
Ook Nederlandse particuliere scholen (b3) moeten de kwaliteit van hun onderwijs waarborgen en zorgen dat men binnen de school op een goede manier met elkaar omgaat. Als sprake is van tekortkomingen op zo’n particuliere school, kan worden ingegrepen.
Indien de inspectie constateert dat een Nederlandse particuliere school niet (langer) voldoet aan de gestelde criteria, wordt een besluit genomen waaruit volgt dat er geen sprake (meer) is van een school. Dit heeft tot gevolg dat de leerplicht er niet (meer) kan worden vervuld, waarmee de ouders of verzorgers van de leerling strafbaar zijn op het moment dat ze hun kind niet elders inschrijven.
Op de financiën van deze scholen wordt geen toezicht gehouden, omdat op dat punt geen sprake is van een publiekrechtelijke (bekostigings-)relatie.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er steeds meer staatsvrije scholen bij komen, met name omdat een hoge maandelijkse bijdrage van ouders wordt verwacht en dit een negatieve bijdrage levert aan het realiseren van kansengelijkheid? Zo nee, waarom niet?
Het onderscheid tussen bekostigd en niet-bekostigd onderwijs is onderdeel van ons onderwijsstelsel. Verreweg het grootste deel van de scholen in Nederland is bekostigd. De bekostigde scholen moeten aan de deugdelijkheidseisen voldoen. Het niet naleven van die eisen kan gevolgen hebben voor de bekostiging. De toegankelijkheid en de kwaliteit van het bekostigde onderwijs is daarmee geborgd voor alle kinderen. Het particulier onderwijs groeit, maar het totale aantal leerlingen dat naar een Nederlandse particuliere school gaat, is nog altijd klein: het gaat om minder dan 1% van alle leerlingen. Deze scholen hebben daarom slechts een heel beperkt negatief effect op het gebied van kansengelijkheid.
Bedrijven die nauwelijks gecontroleerd worden op milieudelicten. |
|
Kiki Hagen (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Steven van Weyenberg (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat bedrijven nauwelijks worden gecontroleerd op milieudelicten, en zelden boetes krijgen wat blijkt uit onderzoek van Investico en Trouw?1, 2 Hoe oordeelt u over deze conclusies?
Ja, ik ben bekend met het bericht. Dat een aantal bedrijven nauwelijks gecontroleerd wordt is ook geconstateerd door de Adviescommissie Vergunningen, Toezicht en Handhaving (commissie Van Aartsen)3 en wordt onderschreven in het onderzoek van «Omgevingsdiensten in beeld»4. Dit vind ik een zorgwekkende conclusie en het is voor mijn voorganger mede aanleiding geweest om u met de Kamerbrief versterking VTH-stelsel5 te informeren over de acties die worden voorzien om de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen op te volgen.
Hoe vaak vindt u dat een omgevingsdienst ieder milieubelastend bedrijf op zijn minst moet bezoeken en deelt u de opvatting van milieucriminoloog Marieke Kluin dat dit minstens één keer per 6 jaar moet zijn?
Toezicht milieu maar ook handhaving milieu zijn onderdeel van het takenpakket van het bevoegd gezag. Elk bevoegd gezag beoordeelt zelf de portefeuille aan inrichtingen en de milieuhygiënische risico’s hierbij. Op basis van deze risico’s wordt door de omgevingsdienst een inschatting gemaakt van de toezicht methode (zie ook antwoord op vraag 4) en de toezicht frequentie. De frequentie van bezoeken wordt dus bepaald door meerdere factoren en deze zijn niet voor ieder bedrijf gelijk. Een bakker zal minder toezicht behoeven dan bijvoorbeeld inrichtingen binnen de petrochemische industrie. Een standaard frequentie voor alle bedrijven is daarmee niet vanzelfsprekend. Daarbij gaat de frequentie soms (tijdelijk) omhoog als er bijvoorbeeld sprake is van verscherpt toezicht.
Deelt u de mening dat opgelegde sancties doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend moeten zijn zoals in artikel 5 en 7 van de Richtlijn inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht (Richtlijn 2008/99) wordt benoemd? En hoe verhoudt zich dit tot de genoemde opgelegde sancties waar maar een klein deel een boete opgelegd krijgt en het merendeel slechts een waarschuwing of een hersteltermijn met dwangsom opgelegd krijgt?
Ja, de Richtlijn is hierin duidelijk en is bedoeld om het milieu te beschermen door middel van het strafrecht. Het strafrecht is een belangrijk instrument, maar niet het enige interventiemiddel. Er is een Landelijke Handhavingsstrategie (LHS) die de handhavingspartners helpt bij het kiezen van een passende interventie en gericht is op een uniforme wijze van handhaving. Het bevoegd gezag heeft een aantal instrumenten om een punitieve (bestraffende) sanctie op te leggen mocht uit een inspectie naar voren komen dat er sprake is van een overtreding.
In hoeverre opgelegde sancties doeltreffend, evenredig en afschrikwekkend zijn, wanneer er sprake is van zware overtredingen (milieucriminaliteit), wordt middels een adviesvraag voorgelegd aan de Raad van State. Deze adviesaanvraag wordt gedaan in overleg met alle betrokken departementen in de Interdepartementale commissie voor Europees recht (ICER-I). In de Kamerbrief versterking VTH-stelsel6, waaraan ik eerder refereerde bij het antwoord op vraag 1, wordt hier nader op ingegaan.
Inspecteurs bij de omgevingsdiensten kunnen een bestuurlijke strafbeschikking opleggen bij lichtere overtredingen. Op enkele terreinen van het omgevingsrecht is het opleggen van een bestuurlijke boete mogelijk. Daarnaast zijn bij bijna alle omgevingsdiensten Boa’s in dienst die strafrechtelijk onderzoek kunnen laten doen7 en een proces-verbaal kunnen opstellen dat vervolgens aan het Openbaar Ministerie wordt gestuurd. Eventueel kan dit onderzoek plaatsvinden in samenwerking met de politie.
Andere instrumenten in handen van het bevoegd gezag zijn niet bedoeld als punitieve sanctie maar als herstelmaatregel en om nieuwe overtredingen te voorkomen. Een last onder dwangsom op grond van de Algemene wet bestuursrecht bijvoorbeeld, wordt veelal opgelegd om te voorkomen dat de overtreder de overtreding in de toekomst opnieuw begaat. Voor het bepalen van de hoogte van een dwangsom is overigens geen wettelijke standaard vastgelegd, maar er is wel een leidraad handhavingsacties en begunstigingstermijnen8 voor het bevoegd gezag die handvatten geeft voor de hoogte van een dwangsom.
Wat is uw oordeel over de opvatting van Pieter-Jan van Zanten, voorzitter van koepelorganisatie Omgevingsdienst NL, dat het eigenlijk niet zo relevant is hoeveel controles je uitvoert of hoeveel proces-verbalen je uitschrijft, dat soms wel de zwaarste straffen ingezet moeten worden, maar dat het nog veel belangrijker is welk maatschappelijk doel je bereikt?
Ik deel de opvatting van de heer Van Zanten op het punt dat het bereiken van het maatschappelijk doel voorop moet staan. Dit is ook in lijn met het advies van commissie Van Aartsen. Ook de commissie Van Aartsen geeft aan dat outcome (het maatschappelijke doel) belangrijker is dan output (bijvoorbeeld het aantal inspecties). Ik merk hierbij graag op dat de toezichthouder, voor een goede regelnaleving, meerdere instrumenten tot zijn beschikking heeft. Het gaat om de instrumentenmix welke bijvoorbeeld bestaat uit: zorgen voor actuele vergunningen en wetgeving, inspectiebezoeken, handhavingsacties, strafrechtelijk en bestuursrechtelijk optreden in samenhang, voorlichting over veel gemaakte overtredingen en communicatie. En ook hierbij geldt dat het niet gaat om de aantallen, maar om het juiste instrument op het juiste moment. Op deze wijze wordt de beperkte capaciteit zo effectief mogelijk ingezet met het grootste rendement in het bereiken van de doelstellingen
Klopt het dat cacaofabriek Cargill Aurora in Zaandam jaarlijks tientallen tonnen ammoniak uitstoot en dat autoriteiten hiervan niet op de hoogte waren?3 Zo ja, hoe is het mogelijk dat deze fabriek hier zo lang mee weg heeft kunnen komen?
Voor de cacaofabriek van Cargill Aurora in Zaandam is de gemeente Zaanstad bevoegd gezag vanuit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en voert de omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied de VTH-taken uit in mandaat van de gemeente. Bij deze omgevingsdienst is het allang bekend dat er ammoniak vrijkomt bij de productie van cacao door Cargill Aurora. De emissies en daarmee de depositiebijdragen van Cargill Aurora zijn vergund onder de Hinderwet en vinden reeds 30 jaar plaats. De depositiebijdragen maken deel uit van de totale bestaande stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.
De omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied geeft aan dat Cargill Aurora sinds 2010 jaarlijks de hoeveelheid uitgestoten ammoniak moet rapporteren in het elektronische Milieujaarverslag (e-MJV). Deze jaarverslagen zijn steekproefsgewijs, handmatig gecontroleerd door de omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. Tijdens een controle is door deze omgevingsdienst in 2019 geconstateerd dat Cargill Aurora de jaarvracht ammoniak niet rapporteerde in het e-MJV. De omgevingsdienst heeft Cargill Aurora verzocht de jaarvracht ammoniak met terugwerkende kracht voor de periode 2010 – 2018 op te geven voor in het e-MJV. Inmiddels zijn deze cijfers ingediend. Deze worden ingelezen door het RIVM en zijn daarna openbaar. De omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied geeft aan de controles op de jaarverslagen deels te gaan automatiseren en verwacht daarvan in 2022 de eerste effecten te zien.
Het is voor Cargill Aurora overigens toegestaan om ammoniak uit te stoten onder de voorwaarde dat ze zich aan de emissienorm voor ammoniak (conform algemene regels of vergunning)10 en zich aan de maximaal toegestane jaarvracht11 houdt. De omgevingsdiensten leiden uit de vergunnings- en emissiegegevens af dat de werkelijke emissies van Cargill Aurora lager zijn dan de vergunde waarden. Cargill Aurora overschrijdt mogelijk wel de emissienorm voor ammoniak voor een specifiek deelproces. Hiertoe heeft de omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied een voornemen tot een last onder dwangsom opgelegd. Cargill Aurora heeft hierop een zienswijze ingebracht. De omgevingsdienst beoordeelt nu of de zienswijze nieuwe informatie geeft en of er daadwerkelijk sprake is van een overschrijding en overgegaan zal worden tot het opleggen van een last onder dwangsom.
Wat betekent dit voor dichtbij zijnde natuurgebieden, natuurvergunningen en de stikstofproblematiek?
Nabij Cargill Aurora liggen meerdere Natura-2000 gebieden, zoals Kalverpolder, Wormer- en Jisperveld en Polder Westzaan. De uitstoot van ammoniak zorgt samen met de uitstoot van stikstofoxiden voor stikstofdepositie en is daarmee onderdeel van de stikstofproblematiek in Natura-2000 gebieden. Wanneer er sprake is van overbelasting van stikstofdepositie op een natuurgebied kan dit negatieve gevolgen hebben voor stikstofgevoelige habitats en -soorten. Voor met stikstof overbelaste Natura 2000-gebieden kunnen significant negatieve gevolgen, als gevolg van een depositiebijdrage van nieuwe projecten, lastiger worden uitgesloten. In het geval dat de significante gevolgen niet kunnen worden uitgesloten en mitigatie door bijvoorbeeld extern salderen niet mogelijk is, kan het bevoegd gezag geen nieuwe vergunning op grond van de Wet natuurbescherming verlenen.
De provincie Noord-Holland is het bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming voor Cargill. De omgevingsdienst Noord-Holland Noord voert deze taak, samen met de toezichts- en handhavingstaak, in mandaat van de provincie Noord-Holland uit. De provincie Noord-Holland draagt zorg voor het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen in de omliggende Natura 2000-gebieden en het voorkomen van verslechtering. Het is voor Cargill Aurora toegestaan om ammoniak uit te stoten onder de voorwaarde dat ze zich aan de uitstooteisen voor ammoniak houdt. De depositiebijdrage van Cargill Aurora, destijds vergund onder de Hinderwet, maken deel uit van de bestaande totale stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Hierover geeft de provincie Noord-Holland aan dat er niet meer stikstof wordt uitgestoten dan in de referentiesituatie is toegestaan. Hierdoor behoeft Cargill Aurora geen aparte vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming. Ook leiden de omgevingsdiensten uit de vergunnings- en emissiegegevens af dat de werkelijke emissies van Cargill Aurora lager zijn dan de vergunde waarden. De omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied geeft aan dat er voor de Natura 2000-gebieden geen nieuwe negatieve gevolgen zijn vanwege de jaarvracht van ammoniak van Cargill Aurora.
Het kabinet geeft met een pakket aan natuur en stikstof reducerende maatregelen concreet invulling aan de verplichting om de landelijke staat van instandhouding van Natura 2000 gebieden te verbeteren totdat deze gunstig is. Het gaat om maatregelen aanvullend op eerder vastgesteld beleid dat ook zorgt voor stikstofreductie12.
Bent u op de hoogte van het feit dat bij de productie van cacao uit cacaobonen veel ammoniak vrijkomt en dat de twee grootste cacaofabrieken in de top-5 van ammoniakbronnen in Nederland staan, vlak onder kunstmestmakers? Zo ja, wat is de reden dat deze piekbelasters niet eerder in beeld zijn gebracht en dat hier niet steviger op wordt gecontroleerd?
Via de openbaar te raadplegen website www.emissieregistratie.nl zijn deze en andere emissiegegevens van verschillende verontreinigende stoffen in Nederland te raadplegen. In de top 5 van industriële ammoniakbronnen in Nederland staan inderdaad 2 cacaofabrieken. De cacaobranche is sinds de stikstofcrisis in 2019 nadrukkelijk in beeld bij de omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. Sindsdien heeft deze omgevingsdienst bij één bedrijf uit de cacaobranche de omgevingsvergunning milieu aangescherpt. Vervolgens heeft het desbetreffende bedrijf maatregelen genomen die leiden tot verlaging van de uitstoot ammoniak. Deze omgevingsdienst geeft aan dat deze maatregelen -vanuit het principe van level playing field- ook bij andere cacaobedrijven in de regio zullen worden ingevoerd. Verder verwijs ik u ook naar het antwoord op vraag 5 van uw fractie.
Wanneer moet het bedrijf haar ammoniakuitstoot over de afgelopen jaren hebben gerapporteerd aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)? Zijn hier gevolgen aan verbonden, zo ja welke?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 moet Cargill Aurora jaarlijks haar ammoniakjaarvracht rapporteren in het e-MJV, omdat het een zogeheten IPPC-bedrijf is en een jaarvracht van meer dan 10.000 kg ammoniak heeft. Jaarlijks moeten voor 1 april de jaarvrachten worden gerapporteerd. Hierop is één keer uitstel mogelijk van 3 maanden, waarna de rapportage door de beoordelende instantie (hier de omgevingsdienst) goed- of afgekeurd wordt. Als de gegevens ontbreken in het e-MJV doordat ze zijn afgekeurd of niet zijn ingediend dan kan de omgevingsdienst handhavend optreden. Cargill Aurora heeft inmiddels de ontbrekende gegevens ingediend voor de jaren 2010 tot en met 2018 op verzoek van de omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied.
Welk risico’s hebben het lage aantal controles, de weinige sancties en de terugkerende overtredingen met betrekking tot de stikstofproblematiek?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 is het van belang dat het bevoegd gezag zorg draagt voor het opstellen en uitvoeren van een risicoanalyse bij een bedrijf. Aan de hand hiervan wordt onder andere de frequentie van het aantal controles bepaald; bij een laag risico is de controlefrequentie ook lager. Een incident – melding van overlast of ongewoon voorval – of bijvoorbeeld de stikstofcrisis in 2019 kan aanleiding zijn opnieuw een risicoanalyse uit te voeren. Zoals is aangegeven op het antwoord op vraag 5 van uw fractie moest Cargill Aurora vanaf 2010 jaarlijks de hoeveelheid uitgestoten ammoniak rapporteren in het e-MJV. Dit heeft zij niet gedaan in de periode 2010–2018.
Het is voor Cargill Aurora toegestaan om ammoniak uit te stoten onder de voorwaarde dat ze zich aan de emissienorm voor ammoniak (conform algemene regels of vergunning) en zich aan de maximaal toegestane jaarvracht houdt. De depositiebijdragen van Cargill Aurora zijn vergund onder de Hinderwet en deze depositiebijdragen maken deel uit van de totale bestaande stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. De omgevingsdiensten leiden uit de vergunnings- en emissiegegevens af dat de werkelijke emissies van Cargill Aurora lager zijn dan de vergunde waarden. De omissie in het e-MJV tussen 2010–2018 zorgt derhalve niet voor nieuwe effecten op de stikstofproblematiek.
Kan worden gereflecteerd op het rapport van de commissie Van Aartsen en hun aanbevelingen omtrent het onderzoek van Investico?
Het onderzoek van Investico en de artikelen hieromtrent onderstrepen de urgentie van het onderwerp en ondersteunen de conclusies en aanbevelingen van de commissie Van Aartsen. De in mijn ogen zorgwekkende conclusies zijn voor mijn voorganger mede aanleiding geweest om de Kamer met de Kamerbrief versterking VTH-stelsel13 te informeren over de acties die worden voorzien om de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen op te volgen.
Bent u bekend met de uitspraak 201908401/1/R1 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het verstrekken van omgevingsvergunningen door de gemeente Zutphen aan IJsselwind bv en het waterschap Rijn en IJssel ten behoeve van de bouw van respectievelijk twee en een windturbines, ofwel Windpark IJsselwind? Wat zijn de gevolgen van deze uitspraak?
Ja. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft op 12 mei 2021 het bestemmingsplan voor de bouw en exploitatie van de drie windturbines vernietigd, omdat de Afdeling de ingediende beroepen gegrond heeft verklaard. Vanwege de juridische samenhang tussen het bestemmingsplan en de omgevingsvergunningen heeft de Afdeling de omgevingsvergunningen ook vernietigd. Daarmee is de juridische grondslag voor het kunnen bouwen en exploiteren van de drie windturbines weggevallen.
Het is nu aan het bevoegde gezag om te bepalen of en waar de beoogde drie turbines aanvaardbaar worden geacht en daarvoor op een zorgvuldige manier, met gebruikmaking van de wettelijk voorgeschreven processtappen, een nieuw bestemmingsplan vast te stellen en omgevingsvergunning(en) te verlenen.
Bent u daarnaast bekend met de uitspraak 201806949/1/R2 van de van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State over de uitbreiding van het windpark Delfzijl Zuid en het Activiteitenbesluit? Hoe verhoudt deze uitspraak zich tot de bovengenoemde uitspaak van de van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State? Wat betekent dit concreet voor de RES-plannen en nieuwe windparken op land?
Ja, ik ben met deze uitspraak bekend. De uitspraak van de Afdeling over de uitbreiding van het Windpark Delfzijl Zuid en het Activiteitenbesluit (juni 2021) (hierna: uitspraak Delfzijl Zuid) staat los van de uitspraak over Windpark IJsselwind (mei 2021).
In de uitspraak Delfzijl Zuid heeft de Afdeling geoordeeld dat voor de algemene milieuregels voor windturbines in het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm) en de Activiteitenregeling milieubeheer (Arm) een milieueffectrapportage had moeten worden uitgevoerd op grond van de EU-richtlijn Strategische milieubeoordeling (SMB-richtlijn). Dat is niet gebeurd en dat maakt dat deze algemene milieuregels voor windparken met drie of meer turbines buiten toepassing moeten worden gelaten. Dit heeft tot gevolg dat bij het vaststellen van bestemmingsplannen en het verlenen van omgevingsvergunningen voor windparken met drie of meer turbines niet meer van deze algemene regels kan worden uitgegaan.
Voor nieuwe windturbineparken blijft de mogelijkheid bestaan om bestemmingsplannen vast te stellen en omgevingsvergunningen te verlenen, waarbij het bevoegd gezag zelf gekozen milieunormen hanteert. Deze milieunormen moeten voorzien zijn van een actuele, deugdelijke, op zichzelf staande en op de situatie toegesneden motivering. Dit geldt ook voor windturbineparken in de RES-plannen. In antwoord op recente Kamervragen van het lid Dassen (Volt) is uitgebreid ingegaan op de vraag wat de uitspraak voor de RES-plannen betekent (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 915).
De Staatssecretaris van IenW heeft het proces om een plan-milieueffectrapportage uit te voeren voor de algemene milieuregels in gang gezet. Op 22 december 2021 is de kennisgeving hierover gepubliceerd in de Staatscourant (nr. 50265). Als op basis van deze milieueffectrapportage nieuwe algemene milieuregels zijn vastgesteld kunnen weer algemene regels voor windparken worden toegepast. Dit zal naar verwachting medio 2023 zijn, zoals de Staatssecretaris van IenW in zijn brief van 17 december (Kamerstuk 33 612, nr. 79) schreef.
Op welke manier is het voor gemeentes en provincies alsnog mogelijk om windenergieprojecten door te zetten, gezien de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de uitspraak over het windpark Delfzijl Zuid oordeelt dat de algemene regels voor windturbines niet in lijn zijn met de Europese richtlijnen? Wat is hierbij de rol van de Elektriciteitswet?
Voor gemeenten en provincies bestaat de mogelijkheid om in een bestemmingsplan of omgevingsvergunning zelf gekozen normen voor milieubescherming te hanteren ter beperking van hinder voor omwonenden, zie mijn antwoord op vraag 2. Hiermee kunnen windturbineparken mogelijk worden gemaakt.
De Elektriciteitswet 1998 speelt geen rol in de uitspraken van de Afdeling. Deze wet bepaalt slechts wanneer het Rijk of de provincie bevoegd zijn een inpassingsplan vast te stellen voor een windturbinepark.
Gegeven de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het windpark Delfzijl Zuid en de motie-Erkens/Leijten over onderzoek naar de effecten van afstandsnormen voor windmolens op land (Kamerstuk 32 813, nr. 7312), acht u het in deze omstandigheden redelijk dat gemeentes en provincies alsnog zelfstandig windenergieprojecten kunnen uitvoeren? Waarom moeten zij niet ook wachten met het uitvoeren totdat de nieuwe richtlijnen vanuit het Rijk er zijn?
Gemeenten en provincies zijn het bevoegde gezag voor de besluitvorming over windparken met een opgesteld vermogen van minder dan 100 MW. Als gevolg van de uitspraak Delfzijl Zuid maken zij een op zichzelf staande en op de situatie toegesneden afweging over de aanvaardbaarheid van nieuwe windparken of de uitbreiding van bestaande parken bij het vaststellen van bestemmings- of inpassingsplannen en het verlenen van omgevingsvergunningen. Daarvoor kunnen gemeenten en provincies zelf gekozen milieunormen hanteren. Deze milieunormen moeten zijn voorzien van een actuele, deugdelijke, op zichzelf staande en op de situatie toegesneden motivering. Hiermee wordt milieubescherming geboden voor omwonenden. Lokale normen waren voor sommige milieuaspecten ook voor de uitspraak Delfzijl Zuid van de Afdeling al mogelijk.
Indien er nieuwe wetenschappelijke inzichten beschikbaar komen over milieueffecten van windturbines dienen deze uiteraard meegenomen te worden bij lokale en nationale afwegingen. Om de kennisbasis actueel te houden, lopen verschillende (onderzoeks-)trajecten. Zo verkent het RIVM momenteel welke mogelijkheden er zijn voor aanvullend onderzoek naar de gezondheidseffecten van windturbines. Daarnaast heeft, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, de Staatssecretaris van IenW het proces in gang gezet voor een milieueffectrapportage voor op te stellen algemene milieuregels, waarin ook de mogelijkheid van een afstandsnorm (indachtig de motie-Erkens/Leijten en het coalitieakkoord) wordt betrokken. De concept-NRD ligt op dit moment ter inzage.
De resultaten van de genoemde onderzoeken worden gedeeld met het nationaal programma RES en de RES-regio’s. Bij het aanwijzen van zoekgebieden en projectlocaties kunnen regio’s, zolang er nog geen nieuwe algemene milieuregels zijn – ook vanuit ruimtelijke overwegingen – bijvoorbeeld zelf kiezen om afstanden mee te laten wegen.
Zoals ook aangegeven in de brief over de voortgang van de RES’en (Kamerstuk 32 813, nr. 956) zal de uitspraak van de Afdeling en het daarop volgende proces voor het opstellen van een plan-MER en de daarop volgende nieuwe algemene milieunormen in de tussentijd tot complexere vergunningverlening leiden en daarmee kunnen projecten vertraging oplopen. Mijn verwachting is dat de vertraging niet zal doorwerken in het realiseren van de afgesproken doelstelling van 35 TWh duurzame energieopwekking op land in 2030: de nu vergevorderde windparken zullen voor die tijd zijn gerealiseerd en bij de windparken die de komende jaren in RES-verband tot stand worden gebracht zullen naar verwachting weer algemene milieuregels van toepassing zijn die zijn opgesteld op basis van een plan-mer.
Welke gevolgen hebben bovengenoemde uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en de motie-Erkens/Leijten voor het RES-proces en de RES-planning?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe ziet u de rolverdeling tussen de gemeente, provincie, het Rijk en de RES-regio in het opzetten en uitvoeren van windenergieprojecten? Hoe borgt u hierbij lokaal draagvlak en hoe voorkomt u dat windparken aan de grenzen van gemeenten worden neergezet waarbij inwoners van andere gemeentes overlast kunnen ervaren?
Draagvlak is naast ruimtelijke inrichting en systeemefficiëntie een belangrijk criterium in de RES’en. Voor de RES-aanpak is in het Klimaatakkoord gekozen vanuit het besef dat we de energie-opgave in de leefomgeving alleen kunnen realiseren door middel van samenwerking, regionaal maatwerk en een samenhangende besluitvorming door overheden met betrokkenheid van burgers, netbeheerders, maatschappelijke organisaties en private partijen. Afhankelijk van het opgesteld vermogen van het windpark heeft iedere overheidslaag een (coördinerende) rol (zie ook mijn antwoord op vraag 4 en 5). Om tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging te komen is er een intensieve samenwerking tussen provincies en gemeenten. Binnen de RES wordt op regionaal niveau het gesprek gevoerd over de locaties voor windparken. Hiermee worden de gevolgen voor alle inwoners van de regio meegewogen. Ik ga er vanuit dat in geval er windinitiatieven aan de rand van een RES worden voorzien, dit tussen betrokken RES’en wordt afgestemd al dan niet met betrokkenheid van de desbetreffende provincie(s).
Daarnaast wordt door het Rijk momenteel een plan-MER opgesteld om te komen tot nieuwe algemene regels voor windturbines (zie antwoord op vraag 4 en 5). In dit traject wordt ook de mogelijkheid voor een afstandsnorm, zoals opgenomen in het coalitieakkoord, meegenomen.
Richting de RES 2.0 (voorzien op 1 juli 2023) zal de dialoog met de omgeving verder ingebed worden in een zorgvuldig democratisch proces. Daarbij stellen volksvertegenwoordigers vooraf kaders over hoe beleids- en projectparticipatie worden ingericht en worden de wettelijke eisen t.a.v. inspraak gevolgd.
De nasleep van de storing in het Centraal register uitsluiting kansspelen |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wanneer is de evaluatie van de Kansspelautoriteit ten aanzien van de opstartproblemen van het Centraal register uitsluiting kansspelen (Cruks) gereed, zodat deze met de Kamer kan worden gedeeld?
De Kansspelautoriteit heeft desgevraagd aangegeven dat deze evaluatie inmiddels is gestart en door een externe partij wordt gedaan. De Kansspelautoriteit verwacht uiterlijk 1 april de resultaten beschikbaar te hebben.
Klopt het dat u in uw antwoorden op Kamervragen van de leden Bikker en Van Nispen stelt dat Cruks inmiddels stabiel functioneert en dat het probleem met de verificatie van gegevens via de Beheervoorziening burgerservicenummer (BV BSN) op 20 oktober jl. is opgelost? Zijn inmiddels alle gevolgen van de opstartproblemen van Cruks in kaart gebracht?1
Het klopt dat ik in het antwoord op eerdere Kamervragen heb aangegeven dat Cruks stabiel functioneert en dat het probleem met de verificatie van gegevens via de Beheervoorziening burgerservicenummer (BV BSN) op 20 oktober jl. is opgelost.
De Kansspelautoriteit heeft mij aangegeven de gevolgen van de opstartproblemen in kaart te hebben gebracht, zowel ten aanzien van landgebonden als online kansspelen. Hieruit is gebleken dat er in deze periode spelers waren waarvan de gegevens in het Cruks onjuist of onvolledig waren. Een tweede gevolg van de opstartproblemen was dat spelers mogelijk ten onrechte werden doorgelaten wanneer foutieve gegevens van de aanbieders niet overeenkwamen met de (correcte) gegevens in Cruks. Wanneer de verbinding met BV BSN goed werkt, krijgt de aanbieder een foutmelding wanneer hij met het BSN nummer en onjuiste gegevens van een speler probeert te controleren of een speler in Cruks is geregistreerd.
In de volgende antwoorden wordt weergegeven hoe dit is opgelost.
Hoe gaat de Kansspelautoriteit om met de gegevens die voor 20 oktober jl. in Cruks zijn opgenomen en niet via BV BSN werden gecontroleerd?
De Kansspelautoriteit heeft mij bericht dat zij het gehele Cruks heeft gecontroleerd op de juistheid van de gegevens van de daarin opgenomen spelers. Waar nodig heeft zij inschrijvingen gecorrigeerd aan de hand van de door spelers opgegeven BSN gegevens. Dit proces is op 16 november voltooid. Sindsdien zijn alle gegevens in Cruks correct. De vergunninghouders (landgebonden en online) zijn hierover geïnformeerd.
Hoe en op welke termijn is de Kansspelautoriteit voornemens de vervuilde bestanden die voor 20 oktober jl. niet via BV BSN zijn gecontroleerd te corrigeren?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat er bij de Kansspelautoriteit gevallen bekend zijn van aanbieders die als gevolg van de vervuilde bestanden spelers toelaten omdat dit door de foutieve Cruks-code niet wordt opgemerkt? Zo ja, om hoeveel spelers gaat het hier?
Hierover heeft de Kansspelautoriteit mij bericht dat het klopt dat er spelers waren die in de periode tot 16 november jl. zijn toegelaten tot kansspelen, terwijl ze hadden moeten worden uitgesloten. Zie ook hierboven het antwoord op vraag 2.
Het is onbekend hoe vaak deze situatie zich heeft voorgedaan. De Kansspel-autoriteit heeft van 67 spelers in genoemde periode een melding ontvangen dat zij zich hadden ingeschreven in het Cruks, maar toch werden toegelaten bij speelhallen, landgebonden casino’s of bij online aanbieders. Van al deze spelers zijn door de Kansspelautoriteit aan de hand van de inschrijving en een legitimatiebewijs de gegevens in Cruks gecontroleerd en waar nodig gecorrigeerd. De Kansspelautoriteit heeft alle aanbieders van online kansspelen, speelautomaten en speelcasino’s opgeroepen alle registraties van spelers te controleren die gedaan zijn tussen 2 en 20 oktober 2021. Daarnaast onderzoekt de Kanspelautoriteit of specifieke aanbieders kunnen worden geïdentificeerd waarbij de spelersbestanden relatief veel onjuiste of onvolledige spelersgegevens bevatten. In het uiterste geval kan de Ksa handhavend optreden.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat over Kansspelen van 15 december 2021?
Ja.
De unaniem aangenomen Motie 25 295, nr. 1436 van het lid Pouw-Verweij c.s. |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de unaniem aangenomen motie van het lid Pouw-Verweij c.s. (25 295, nr. 1436.)?
Ja.
Kunt u toelichten waarom er nog geen uitvoering is gegeven aan deze motie?
Het OMT is om advies gevraagd over de duur en inzet van serologisch testen voor nationaal gebruik. Het OMT is van mening dat voor individueel gebruik deze testen niet geschikt zijn om te gebruiken als basis voor een coronatoegangsbewijs (CTB).1 Zij geven aan dat met een serologische test het tijdstip van infectie niet is vast te stellen en er derhalve geen termijn aan het CTB kan worden gekoppeld. Daarnaast zijn er geen internationaal geaccepteerde afkapwaardes (correlate of protection) tussen het aantonen van de antistoffen en de mate van bescherming.
Ook in Europa is er nog geen overeenstemming over het gebruik van serologische testen als basis voor een herstelbewijs om mee te reizen. Een herstelbewijs wordt alleen erkend op basis van een positieve testuitslag vastgesteld met een PCR test en is 180 dagen geldig. Dat het moment van infectie niet vastgesteld kan worden, is ook in de EU een barrière om er een herstelbewijs aan te koppelen.
Ook de opkomst van de omikronvariant vraagt om nadere analyse. Het is belangrijk om te weten in welke mate de antistoffen die aangemaakt zijn na een infectie met de deltavariant ook bescherming bieden tegen een infectie met een omikronvariant. De vraag is hoe de omikronvariant interfereert in de discussie rondom antistoffen en serologie. Dat vraagt nader onderzoek.
Ik betrek ook internationale voorbeelden (Israël en Zwitserland) bij de analyse over de mogelijkheden van serologische test ten behoeve van een herstelbewijs.
Kortom de motie is in uitvoering.
Op welke termijn verwacht u dat serologische tests (wel) toegestaan zullen zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Testafspraak maken (bijna) onmogelijk bij GGD: ‘De rek is eruit’ |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Testafspraak maken (bijna) onmogelijk bij GGD: «De rek is eruit»»?1
Ja.
Welke signalen zijn de afgelopen weken ontvangen over de knellende capaciteit bij de GGD? Welke acties zijn hierop ondernomen?
De afgelopen weken is de testvraag 30–40% per week (ten opzichte van de week daarvoor) toegenomen. De GGD’en hebben een enorme prestatie neergezet door binnen vier weken op te schalen van 40.000 testen per dag naar nu 125.000 testen per dag. De GGD’en werken de komende twee weken toe naar een verdere uitbreiding van de testcapaciteit, onder voorbehoud van het kunnen aantrekken van nieuw personeel. Met de GGD GHOR is twee keer per week regulier overleg. Daar wordt ook over capaciteit gesproken. Daarnaast is er onder de LCT een werkgroep testcapaciteit en operaties. Daar wordt met alle betrokken partijen gestuurd op de capaciteit in beide testsporen. De GGD’en en GGD GHOR hebben alle registers opengetrokken om de stijging van de testvraag voor te blijven. Ik heb Defensie om hulp gevraagd. Zij kunnen – in een stapsgewijze opbouw – 1500 man en vrouw leveren voor testen en vaccineren.
Kunt u verklaren waarom veel mensen niet terecht kunnen voor een test, terwijl er wel capaciteit is?
Vanwege de enorm snelle stijging in de testvraag moest er de afgelopen weken flink opgeschaald worden. Met name het vinden van voldoende personeel kan lastig zijn, zowel voor in de teststraten als in het landelijk callcenter. Er zijn momenten, met name in de ochtend, dat er bijzonder veel mensen tegelijk bellen naar de afsprakenlijn en daardoor niet direct een medewerker aan de lijn krijgen. Daarom wordt er opgeroepen om, wanneer het erg druk is in het callcenter, later op de dag terug te bellen. Daarnaast is het zo dat er tijdens het plannen van een afspraak via het online portaal, drie opties voor testlocaties worden vastgehouden. Die drie opties zijn op dat moment niet voor anderen beschikbaar.
Vanwege deze aanpassing en de extra opschaling in testcapaciteit die heeft plaatsgevonden afgelopen week, lukt het voor de meeste mensen om binnen 24 uur een testafspraak in te plannen. Er wordt geprobeerd voor iedereen een afspraak dichtbij huis te realiseren. De drukte verschilt per regio en daarom lukt het niet altijd een afspraak direct dicht bij huis in te plannen. Hierdoor moeten mensen soms wat verder reizen of een dag langer wachten voor ze getest kunnen worden op een locatie bij hen in de buurt.
Hoeveel testcapaciteit kan de GGD nog creëren in het vierde kwartaal van 2021? Hoeveel weken kost het om tot dit aantal te komen? Wordt dit aantal voldoende geacht?
De GGD’en werken de eerste twee weken van december toe naar een verdere uitbreiding van de testcapaciteit. Zij zijn daarbij afhankelijk van de werving van nieuw personeel. GGD’en plegen met hun werkzaamheden in de boostercampagne, het fijnmazig vaccineren, bron- en contactonderzoek en het testen een zeer intensieve inspanning. Voor de werving van personeel voor al deze taken vissen zij in dezelfde vijver als andere sectoren waar ook een personeelstekort is.
Welk advies wordt mensen gegeven die op dit moment geen afspraak kunnen maken om zich te laten testen, gezien het onwenselijk is dat mensen langer thuis moeten blijven dan nodig?
Iedereen kan een afspraak maken, het kan alleen langer duren voor er een plek dichtbij huis is gevonden. Tot de afspraak gemaakt is, is het advies om thuis te blijven en nadat de test is afgenomen, is het dringende advies om thuis te blijven totdat de testuitslag bekend is. Tevens is het testbeleid per 3 december veranderd. Vanaf die datum wordt er geadviseerd dat men zich ook met een zelftest kan testen bij klachten (of bij de GGD). Hoewel dat niet mijn primaire doel is, is de verwachting dat dit de testvraag bij de GGD’en zou kunnen verlagen.
Welke maatregelen worden ondernomen indien zich een uitbraak voor doet op bijvoorbeeld scholen, gezien het voor het onderwijsproces wenselijk is dat kinderen zich zo snel mogelijk moeten kunnen laten testen?
Het advies is om te testen bij de GGD en thuis te blijven totdat de testuitslag bekend en negatief is. Daarnaast geven GGD’en advies aan scholen over wanneer kinderen in quarantaine moeten en zich moeten laten testen. Ik ben het met u eens dat het van belang is dat kinderen snel weer naar school kunnen. Het nieuwe testadvies waarbij kinderen ook een zelftest mogen gebruiken, en het feit dat er extra zelftesten verspreid zullen worden in het PO en VO, zullen ervoor zorgen dat het onderwijsproces minder lang wordt verstoord. Scholen kunnen altijd contact leggen met de scholenteams van de GGD om specifieke oplossingen uit te werken voor de betreffende school.
Wordt er door de GGD een roadmap «Test, Traceren, Vaccineren» voor 2022 samengesteld, om zich voor te bereiden op snel op en af te kunnen schalen? Zo ja, wanneer zal deze gereed zijn?
Ook in 2022 staan de GGD’en klaar om flexibel mee te bewegen met de testvraag, net zoals dat de afgelopen 1,5 jaar ook het geval is geweest. Daarnaast zal de rol van zelftesten groter worden. Dit maakt dat het testlandschap er gedurende 2022 anders uit kan komen te zien. Tot nu toe zijn de roadmaps per kwartaal opgesteld. Wanneer ik de nieuwe roadmap heb ontvangen, zal ik deze met uw Kamer delen.
Verplichte ideologische indoctrinatie aan de Radboud Universiteit. |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Staat het universiteiten vrij om hun onderwijs in te kleuren al naar gelang de politieke ideeën of andere opvattingen en voorkeuren van universiteitsbesturen?
Wetenschappers moeten in vrijheid onderzoek kunnen doen en het wetenschappelijk onderwijs vorm kunnen geven. Dit moet echter wel aan kwaliteitseisen voldoen. De instelling is verantwoordelijk voor de kwaliteit van onderwijs en onderzoek. Toetsing van de inhoud en kwaliteit van opleidingen vindt plaats in het accreditatieproces van de NVAO.1 Hierin wordt door panels van wetenschappers (die niet verbonden zijn aan de betreffende opleiding) onder andere bekeken of de beoogde leerresultaten van een opleiding aansluiten bij de verwachtingen van het beroepenveld en het vakgebied en op internationale eisen.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de Radboud Universiteit om een dam op te werpen tegen de aantasting van het academische klimaat door het aan alle studenten opdringen van verplichte lesstof van een ideologisch gedreven visie op klimaatverandering?1
De instelling is verantwoordelijk voor de inhoud en kwaliteit. De beoordeling van de inhoud en kwaliteit van een opleiding ligt bij de NVAO, zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 1. Ik ga hierover dan ook niet met de Radboud Universiteit in gesprek.
Onderkent u dat een universiteit die het onderwijs specifiek gaat richten op «van betekenis zijn voor de maatschappij» wetenschappelijk onderwijs en vorming ontoelaatbaar vermengt met maatschappelijke inzichten van het moment?
Zoals in mijn wetenschapsbrief «Nieuwsgierig en betrokken. De waarde van wetenschap» valt te lezen, staat in mijn ogen wetenschap juist altijd in verbinding met de maatschappij.3 Wetenschap, en daarmee ook het wetenschappelijk onderwijs, moet juist open staan voor vragen vanuit de samenleving om zo bij te dragen aan het oplossen van breed gedeelde maatschappelijke vraagstukken. De uitgangspunten van goed wetenschappelijk onderwijs en onderzoek zijn ook dan leidend.
Deelt u de mening dat opdrachten aan studenten zoals het verplicht volgen van een volledig plantaardig dieet voor een week «om barrières te ervaren» een onverteerbare vermenging zijn van wetenschap en activisme?2
Het betreft hier het gebruik van een activerende onderwijsvorm voor een niet verplicht onderdeel van een keuzevak. De keuze voor onderwijsvormen die passen bij de leerdoelen van een vak is de verantwoordelijkheid van de opleiding waar het vak deel van uitmaakt.
Vindt ook u het alarmerend dat prietpraat van het soort dat culturele verarming die optreedt door het verdwijnen van talen van inheemse volkeren vergelijkbaar is met de biologische verarming bij het uitsterven van diersoorten mede ten grondslag ligt aan de onwetenschappelijke benadering van het duurzaamheidsonderwijs dat de Radboud Universiteit gaat optuigen?
In de nieuwsberichten waar de vraagstelling naar verwijst, maakt de Radboud Universiteit bekend dat zij duurzaamheid verweeft in al haar opleidingen en worden er enkele voorbeelden gegeven. Ik vind dit niet alarmerend.
Bent u bereid de Radboud Universiteit voor te houden dat het «Duurzaamheidsgetuigenis» dat de universiteit aan studenten wil verstrekken als aantekening bij het diploma niet thuishoort bij enige opleiding met wetenschappelijke pretenties, althans tenzij de universiteit voornemens is studenten toe te rusten als Duurzaamheidsgetuigen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven is het de NVAO die de kwaliteit en het niveau van opleidingen beoordeelt.
Bent u bereid om stelling te nemen tegen de verwording van het academisch klimaat tot een wollig maatschappelijk discours dat geluiden van aanstaande kritische denkers, schrijvers en onderzoekers in de kiem smoort door ze verplicht vast te leggen op een paradigma dat geen houvast ontleent aan de stand van de wetenschap, maar leunt op de loop van zon, maan en sterren?
Ik acht het van belang dat de grote maatschappelijke uitdagingen zoals duurzaamheid een plek krijgen in het hoger onderwijs. Hoe hier invulling aan wordt gegeven is aan de wetenschappers en docenten. Wetenschappers en docenten moeten in vrijheid hun onderzoek kunnen doen, hun ideeën volgen en uitwisselen, hun resultaten publiceren en onderwijs geven. Studenten moeten zich binnen hun opleiding vrij voelen om zich uit te spreken. De academische vrijheid is belangrijk en instellingen dienen deze te waarborgen.
De bezuinigingen op de brandweer |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u van mening dat de brandveiligheid in de regio Noord-Holland Noord toeneemt als er 1,4 miljoen euro bezuinigd wordt op de brandweer?1
Binnen de wettelijke kaders bepalen de besturen de ambities en het kwaliteitsniveau van de veiligheidsregio. Dit wordt vastgelegd in het regionale beleidsplan. Zij baseren zich daarbij op een regionaal risicoprofiel, dat onder verantwoordelijkheid van het bestuur in afstemming met de gemeenteraden tot stand komt. Als er minder middelen worden uitgegeven aan de brandweer hoeft dit niet direct invloed te hebben op de brandveiligheid. Middelen kunnen anders worden ingezet omdat er bijvoorbeeld meer risicogericht en informatiegestuurd wordt gewerkt.
Vindt u het acceptabel dat er, ondanks groot protest van de burgemeesters van deelnemende gemeenten, zoveel bezuinigd wordt op de brandweer? Kunt u aangeven of en zo ja waarom u dit democratisch vindt?
Het bestuur van de veiligheidsregio Noord-Holland Noord stelt de (meerjaren)begroting van de regio vast conform Gemeenschappelijke regeling Veiligheidsregio Noord-Holland Noord.2 Het bestuur bepaalt, rekening houdend met de regionale situatie, op welke wijze gelden worden besteed inclusief eventuele wijzigingen in de loop van de jaren. Besteding kan af- of juist toenemen afhankelijk van de regionale situatie. Volgens de gemeenschappelijke regeling moeten de leden van het algemeen bestuur (burgemeesters) samen tot eenduidig beleid komen.
Klopt het dat er in de afgelopen jaren, sinds de grote bezuinigingsronde van 2015, in totaal 11 tankautospuiten, 14 personeel/materieelvoertuigen, 17 motorspuitaanhangers en 35 dienstbussen/-auto’s en 150 vrijwilligers uit de sterkte zijn geschrapt in deze regio?
De Veiligheidsregio Noord Holland Noord geeft aan de getallen in deze vraag niet te herkennen.
Snapt u dat brandweervrijwilligers, waar grote onvrede was over de eerdere bezuinigingen, zo het alleen nog maar zwaarder krijgen en eventueel stoppen? Vindt u dit wenselijk?2
Het is onwenselijk als brandweervrijwilligers stoppen vanwege bezuinigingen. De veiligheidsregio Noord-Holland Noord geeft aan dat de bezuinigingsmaatregelen efficiencymaatregelen zijn voor 2022 en niet ingrijpen op de taak van de brandweer.
Bent u het ermee eens dat in een tijd waarin de druk op de brandweer alleen maar toeneemt het wel erg wrang is dat er bezuinigd wordt op de personeelsvereniging van de brandweervrijwilligers, die juist méér waardering zouden verdienen? Zo nee, waarom niet?
Het is zonder twijfel dat vrijwilligers een belangrijke bijdrage leveren aan de brandweerzorg in Nederland. Ik waardeer hun inzet ten zeerste. De Veiligheidsregio Noord-Holland Noord brengt de vergoeding aan de personeelsvereniging meer in lijn met wat gebruikelijk is bij andere veiligheidsregio’s.
Kunt u een overzicht geven, per veiligheidsregio, hoeveel er in de afgelopen tien jaar is bezuinigd op de brandweer?
Het bestuur van een veiligheidsregio stelt de (meerjaren)begroting van de regio vast. Dat betekent dat het aan dat bestuur is om te bepalen, rekening houdend met de regionale situatie, op welke wijze gelden worden besteed inclusief eventuele wijzigingen in de loop van de jaren. Voor informatie over bezuinigingen op de brandweer in de veiligheidsregio’s verwijs ik u naar de begrotingen van de afzonderlijke veiligheidsregio’s. Dit zijn openbare documenten.
Is er volgens u een verband tussen de toenemende financiële problemen bij gemeenten, bijvoorbeeld omdat ze meer taken krijgen maar minder geld, en de keuze om te bezuinigen van veiligheidsregio’s? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u reflecteren op de brief van de vakverenigingen, die stellen dat de kwaliteit van de brandweerzorg steeds verder afneemt?3
Ik heb middels een brief gereageerd op de brief van de Vakvereniging Brandweer vrijwilligers van 1 november jl. een afschrift van deze brief wordt gezamenlijk met deze brief aan de Vaste Kamercommissie voor Justitie en Veiligheid verzonden.
Kunt u aangeven hoeveel tankautospuiten er per veiligheidsregio zijn verdwenen in de afgelopen tien jaar? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven hoeveel kazernes er per veiligheidsregio gesloten zijn in de afgelopen tien jaar? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven hoeveel vrijwilligers er per veiligheidsregio zijn gestopt in de afgelopen tien jaar? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven hoeveel duikteams er per veiligheidsregio zijn gestopt in de afgelopen tien jaar? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven hoeveel veiligheidsregio’s er op de minimale wettelijke sterkte opereren qua vrijwilligers en materieel? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven hoeveel veiligheidsregio’s afwijken van de wettelijke opkomsttijden door experimenten met uitruk op maat?
Waarom duurt het zo lang om eerdere Kamervragen te beantwoorden over de staat van de brandweer? Bent u bereid deze zo snel mogelijk alsnog te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?4
Deze vragen zijn reeds beantwoord in mijn reactie van 19 november jl.7
De uitvoering van de motie Koerhuis over het beleidsneutraal overzetten van geluidsregels. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich de aangenomen motie Koerhuis over het beleidsneutraal overzetten van geluidsregels?1
Ja.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de motie Koerhuis over het beleidsneutraal overzetten van geluidsregels?
In het interbestuurlijke samenwerkingstraject SWUNG-22 zijn de doelen en uitgangspunten voor de vereenvoudiging en modernisering van de geluidregels uit de Wet geluidhinder door Rijk, IPO en VNG gezamenlijk vastgesteld. SWUNG-2 is een beleidswijziging ten opzichte van de huidige wet- en regelgeving en betreft dus een beleidsrijke wijziging. Eerder was al aangekondigd dat deze wet- en regelgeving in deze zin zou worden gewijzigd op het moment dat zij in het stelsel van de Omgevingswet zou worden opgenomen en niet door wijziging van de huidige regelgeving.3 Juist daarom is deze regelgeving geen onderdeel geworden van het hoofdspoor van de Omgevingswet en AMvB’s, maar ondergebracht in een aanvullingsspoor. De uitwerking is dus beleidsneutraal ten opzichte van de aan de Kamer medegedeelde beleidsvoornemens over SWUNG-2. Uiteraard moesten bij de uitwerking nog veel nadere keuzes worden gemaakt.
De Aanvullingswet geluid, het Aanvullingsbesluit geluid en de Aanvullingsregeling geluid4, die al waren gepubliceerd op het moment dat de motie werd aangenomen, vormen dus een beleidsneutrale omzetting van de beleidsbrief SWUNG-2. In die beleidsbrief werd al gesproken over versterking van de wettelijke regeling voor cumulatie op aandringen van de Tweede Kamer. De Aanvullingswet geluid en het Aanvullingsbesluit geluid hebben bewust een aparte parlementaire behandeling doorlopen omdat zij geen beleidsarme omzetting zijn van bestaande regelgeving naar het nieuwe wettelijk stelsel, maar de hierboven benoemde reeds parlementair besproken beleidsvernieuwing omvatten.
In het licht van de overwegingen van de motie, het debat tijdens het AO Bouwen van 9 december 20205 en de aangehouden motie van het toenmalige Kamerlid Terpstra6 interpreteren de Staatssecretaris en Minister van Infrastructuur en Waterstaat en ik de motie zo dat deze zich richt op één specifieke, geactualiseerde rekenregel7 die luchtvaartgeluid zwaarder meetelt dan de huidige regel voor de cumulatie van het geluid van meerdere bronnen. Hieraan liggen actuele inzichten over de mate van hinderbeleving van luchtvaartgeluid ten grondslag, die in het luchtvaartbeleid al geruime tijd worden toegepast. De geactualiseerde rekenregel zou – aldus berichten in de pers – de bouw van woningen in de regio Schiphol belemmeren.
Zoals al eerder gemeld8, ben ik samen met de bewindslieden van Infrastructuur en Waterstaat in overleg met de bestuurlijke partners om deze problematiek te onderzoeken. Met de Bestuurlijke Regie Schiphol (BRS), de VNG en het IPO is eind 2020 bestuurlijk afgesproken gezamenlijk een impactanalyse uit te voeren naar de consequenties van de actualisering van de rekenregel voor luchtvaartgeluid voor de realisatie van de woningbouwopgave. Om ruimte te maken voor dit proces is in de Aanvullingsregeling geluid de vigerende rekenregel opgenomen, in de vorm van overgangsrecht.
De gezamenlijke impactanalyse is afgerond met een briefadvies van de onderzoekers van 27 augustus 2021. De onderzoekers beschrijven de feiten, risico’s en mogelijke oplossingsrichtingen. Het is aan het kabinet om daaruit keuzes te maken, na overleg met de bestuurlijke partijen. Een eerste bestuurlijk overleg is op 17 november jl. gevoerd. Het overleg met de bestuurlijke partijen wordt voortgezet.
Bent u bereid om voor het commissiedebat woningbouwopgave op 8 december 2021 interne en externe impactanalyses van (cumulatie van) geluidsregels op de woningbouw naar de Kamer sturen?
De Staatssecretaris van IenW zal, als verantwoordelijk bewindspersoon voor het geluidbeleid, de impactanalyses zo spoedig mogelijk toezenden aan uw Kamer.
De afschaling van reguliere zorg en de extra wachttijdproblematiek |
|
Wieke Paulusma (D66), Mirjam Bikker (CU), Joba van den Berg-Jansen (CDA), Aukje de Vries (VVD), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht van 15 november jl.: «Kuipers: winst covidzorg kleiner dan schade voor reguliere patiënten» en de recente berichten van ziekenhuizen dat reguliere zorg verder moet worden afgeschaald?1
Ja.
Wat zijn de laatste signalen van de Nederlandse Zorgautoriteit en de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd? Is er verbetering opgetreden na hun laatste brief van 5 november jl?2
Het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding (LCPS) geeft aan dat, sinds de brief van de toezichthouders van 5 november jl., de COVID-druk op de IC steeds gelijkmatiger kan worden verdeeld tussen de regio’s, gewogen naar de afgesproken fair share.
Bent u bereid, naast de spreiding van coronapatiënten, ook regie te nemen op een evenredige en eerlijke afschaling van reguliere zorg in Nederland zodat voorkomen wordt dat in het ene ziekenhuis meer zorg wordt afgeschaald dan in het andere ziekenhuis? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe geeft u daaraan uitvoering?
Voor het afschalen van de reguliere zorg zijn landelijke afspraken gemaakt. Deze zijn vastgelegd in het «Tijdelijk beleidskader voor het waarborgen acute zorg in de COVID-19 pandemie»3 en in het Opschalingsplan COVID-19 van het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ)4. Op 19 november 2021 is een aanvulling op dit tijdelijk beleidskader aan uw Kamer gestuurd, waarin aanvullend is afgesproken dat binnen elke regio bij het spreiden van COVID-patiënten rekening wordt gehouden met het borgen van IC-afhankelijke kritiek planbare zorg5. Het doel van deze afspraken is een evenwichtige spreiding van COVID-patiënten, zodat ook de druk op de reguliere zorg overal in Nederland vergelijkbaar is.
Op 26 november 2021 heb ik op verzoek van het LNAZ bekrachtigd dat fase 2d van het opschalingsplan van kracht is. Dat betekent dat de planbare zorg in alle ziekenhuizen in Nederland wordt gestopt. Dat is zorg met «enig/geen risico op gezondheidsschade» bij uitstel langer dan 6 weken, zoals heupoperaties of sterilisaties. Ook zal, indien nodig, de kritiek planbare zorg (verder) af worden geschaald waar dit verantwoord is. Dat is zorg met een «aanmerkelijk risico op permanente gezondheidsschade dan wel verlies van levensjaren» als het langer dan 6 weken wordt uitgesteld, zoals hartoperaties of grote oncologische operaties. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) zien er op toe dat de afspraken worden nagekomen.
Bemerkt u dat ziekenhuizen, net als tijdens de coronacrisis in het voorjaar van 2020, bereid zijn om reguliere zorg zo eerlijk als mogelijk af te schalen en te verdelen? Zo ja, waar blijkt dat uit, is dit te kwantificeren? Zo nee, welke individuele belangen spelen er bij ziekenhuizen?
Het is natuurlijk een vervelende situatie voor ziekenhuizen om de planbare zorg opnieuw af te schalen. Geen enkele arts wil een patiënt moeten afbellen omdat er geen plek is. De ziekenhuizen hebben dan ook geprobeerd om de reguliere planbare zorg zo lang mogelijk door te laten gaan, naast het bieden van de zorg voor COVID-patiënten. De les uit de eerste golf in het voorjaar van 2020 was ook, dat alle partijen er met elkaar voor moesten zorgen dat de reguliere zorg zo lang mogelijk doorgang zou vinden en dat er afspraken nodig waren over welke zorg er eerst moest worden afgeschaald. Dit alles om blijvende gezondheidsschade en verlies van levensjaren zoveel mogelijk te voorkomen. Daarom is in het najaar van 2020 ook het tijdelijk beleidskader opgesteld, dat op 19 november jl. nog is aangevuld. De NZa gaf op 25 november jl. aan dat alle ziekenhuizen in Nederland de planbare zorg gedeeltelijk of helemaal hebben moeten afschalen.6 De NZa blijft de afschaling van de zorg monitoren en publiceert daar wekelijks over in de «Informatiekaart Druk op de Zorg».
Klopt het beeld dat zelfstandige behandelklinieken (ZBC’s) niet maximaal benut worden om uitgestelde reguliere zorg van ziekenhuizen over te nemen? Zo ja, wat gaat u doen om deze capaciteit in te zetten? Zo nee, kunt u kwantificeren waaruit dat blijkt?
Zorgaanbieders en zorgverzekeraars moeten samenwerken om de capaciteit die er is, optimaal beschikbaar te maken. Dit hebben partijen ook met elkaar afgesproken in het kader passende inhaalzorg. De NZa ziet er op toe dat het kader wordt uitgevoerd.
In 2020 bedroeg het aandeel van de zorg van zbc’s ruim 5%7 van de totale medisch-specialistische zorg in Nederland. Uit de monitor «Toegankelijkheid van zorg» van de NZa blijkt de zelfstandige klinieken inmiddels meer zorg leveren dan voor de coronacrisis en de verwijzingen naar deze klinieken zijn gestegen8. Van de operaties die tijdens de coronacrisis in de ziekenhuizen zijn uitgesteld, is circa 10% inmiddels in een zbc ingehaald. Een groter deel van alle patiënten die verwezen worden door de huisarts voor medisch specialistische zorg wordt nu verwezen naar zelfstandige klinieken.
Ik ben bekend met de signalen van zbc’s dat ze onvoldoende een rol zouden spelen bij de afspraken over de inhaalzorg. De NZa doet naar aanleiding van deze signalen een uitvraag bij de zorgverzekeraars over de manier waarop zorg bij de zelfstandige klinieken wordt ingekocht. Ik beschik nog niet over de resultaten. Ik merk wel alvast op dat zbc’s voor een groot aantal specialismen voornamelijk planbare zorg leveren en dat de (inhaal)zorgvraag niet altijd aansluit bij het aanbod van klinieken. Ook zijn er mensen die liever willen wachten op hun eigen dokter. De planbare zorg is immers over het algemeen niet urgent.
Hoe zet u zich actief in om wederom meer gebruik te gaan maken van digitale zorg nu reguliere zorg weer wordt afgeschaald en digitale zorg de wachtlijst ook kan verkleinen?
Het Ministerie van VWS moedigt zorgaanbieders aan om zo veel mogelijk gebruik te maken van alle mogelijkheden om digitale zorg te verlenen. Digitale zorg biedt veel waardevolle veilige en efficiënte mogelijkheden die nog beter benut kunnen worden. Tijdens de eerste golf van de coronacrisis werd een digitale versnelling gecreëerd om goede zorg te blijven verlenen. VWS heeft in het najaar van 2020 partijen in de ziekenhuiszorg via verschillende kanalen opgeroepen tot een extra intensivering van hun inzet op dit terrein. Dit werd de versnellingsimpuls genoemd. Ik verwijs hierbij naar mijn brief van 25 oktober 20219 waarin ik uitgebreid inga op de ontwikkelingen en acties rondom digitale en hybride zorg.
Hoe beoordeelt u het bericht van 16 november jl: «Hartpatiënten UMCG mogelijk snel geopereerd in Duisburg»?3
Het is mooi dat het UMCG Groningen proactief de samenwerking heeft opgezocht met ziekenhuizen in Duitsland om er zo voor te zorgen dat ook patiënten die niet in aanmerking komen voor een (spoed)operatie in Nederland sneller geholpen kunnen worden. Veel ziekenhuizen (met name in de grensstreek) hebben lang bestaande samenwerkingsrelaties met ziekenhuizen in Duitsland of België.
Is er bij het telkens uitstellen van (reguliere) kritiek planbare zorg of electieve zorg ook sprake van het overschrijden van de treeknorm als het aantal weken van uitstel de treeknorm overschrijdt?
De Treeknormen zijn afspraken die aangeven wat de maximaal aanvaardbare wachttijd is voor patiënten. Op dit moment wordt juist van ziekenhuizen en zelfstandige behandelcentra gevraagd om hun reguliere zorg (verder) af te schalen. De Treeknorm wordt op dat moment dan ook niet gehaald.
Klopt het dat indien verzekeraars niet kunnen voldoen aan hun zorgplicht, in dit geval het niet halen van de treeknorm bij kritieke of electieve planbare zorg, dat zij operaties elders in Europa dienen te vergoeden? Zo ja, welke belemmeringen zijn er volgens u voorts om reguliere zorg ook in het buitenland te laten doen?
Zorgverzekeraars hebben zorgplicht wat inhoudt dat zij voor verzekerden met een naturapolis moeten zorgen dat zij tijdige, bereikbare en kwalitatief goede zorg krijgen. Bij een restitutiepolis betreft de zorgplicht de vergoeding van de kosten van zorg die de verzekerde nodig heeft en waar hij wettelijk aanspraak op heeft, en zorgbemiddeling als de verzekerde daarom verzoekt.
Zorgverzekeraars wijzen zorgaanbieders erop dat als zij een verzekerde niet (tijdig) in zorg kunnen nemen, zij de verzekerde doorverwijzen naar de zorgverzekeraar voor zorgbemiddeling. Ook informeren zij hun verzekerden over de mogelijkheid van zorgbemiddeling. Als de verzekerde daarom vraagt dan bemiddelt de zorgverzekeraar hen naar een zorgaanbieder die de zorg tijdig levert, voldoende bereikbaar is en kwalitatief goede zorg levert.
In het geval dat de cliënt naar een zorgaanbieder wil in het buitenland en die aanbieder de zorg binnen de gewenste tijd kan bieden, is (gedeeltelijke) vergoeding van die zorg in beginsel mogelijk.
Het gaat dan om geplande zorg waarvoor in bepaalde gevallen, maar niet altijd, voorafgaande toestemming van de zorgverzekeraar nodig is. Het is raadzaam dat verzekerden altijd vooraf contact opnemen met hun zorgverzekeraars om te weten of en zo ja, welke vergoeding aan de orde is. Ook is van belang dat zorgverzekeraars hun verzekerden erop wijzen dat er problemen kunnen ontstaan als een verzekerde in Nederland vervolgzorg nodig heeft nadat die in het buitenland behandeld is geweest. Omdat in Nederland de reguliere zorg afgeschaald wordt is er namelijk een gerede kans dat eventuele vervolgzorg voorlopig niet geleverd kan worden.
De cliënt doet er goed aan om zich bij de zorgverzekeraar te laten informeren over de toepasselijke polisvoorwaarden en EU-regelgeving, zodat hij niet voor (financiële) verrassingen komt te staan. Ter voorbereiding op dit gesprek kan de cliënt alle relevante informatie vinden op de website van het Nationaal Contactpunt grensoverschrijdende zorg.11 De NZa ziet er op toe dat zorgverzekeraars aan de zorgplicht voldoen.
Bent u bekend met het artikel van vrijdag 12 november jl: «De wachtlijsten voor ziekenhuizen in Groningen en Drenthe groeien hard. Hoe vind ik als patiënt de kortste wachttijd. Dit moet je weten»?4
Ja.
Worden patiënten beter en actiever benaderd voor wachtlijstbemiddeling en hun mogelijkheid om zorg in het buitenland, in een zelfstandig behandelkliniek of in een ander ziekenhuis te krijgen nu er meer reguliere zorg wordt afgeschaald?
Het Ministerie van VWS heeft met de NZa, de Patiëntenfederatie en andere partijen communicatiemateriaal opgesteld gericht op patiënten, waarin onder andere de mogelijkheid tot zorgbemiddeling via de zorgverzekeraar wordt toegelicht. Dit communicatiemateriaal wordt geactualiseerd en eind november opnieuw breed met veldpartijen gedeeld. Zorgaanbieders kunnen met deze materialen patiënten informeren.
Wat is de status van het actueler maken van de wachtlijstinformatie, een belofte die werd gedaan door Nederlandse Zorgautoriteit en de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen naar aanleiding van het bericht van het programma «Kassa»?5
De NZa heeft mij laten weten dat de wachttijden nu vaker vernieuwd worden op de site van Zorgkaart Nederland. Eerst was dit eens in de twee weken, nu is dat twee keer per week. Daarnaast bekijkt de NZa de mogelijkheid om op korte termijn real time de wachttijden door te kunnen geven.
Welke stappen worden er gezet om de wachtlijstgegevens op de complete doorlooptijd te baseren in plaats van op wachttijd tot diagnose of eerste afspraak in de polikliniek?
Als een methode gebruikt wordt om de gehele doorlooptijd te gebruiken, gebeurt dit achteraf. Dat betekent dat de wachttijden minder actueel zijn dan de methode die nu gebruikt wordt en dat is onwenselijk.
Bent u het ermee eens dat patiënten een afweging moeten kunnen maken tussen fysieke reistijd en wachttijd, met andere woorden: eerder zorg verder weg, of later zorg dichtbij? Zo nee, waarom niet?
Het is altijd een afweging van de patiënt zelf waar hij of zij uiteindelijk behandeld wil worden als het planbare zorg betreft. Dat is nu niet anders.
Bent u bereid om stappen te ondernemen om landelijke weergave van de wachttijden ook op ziekenhuischeck.nl te bewerkstelligen zodat mensen, net als bij zorgkaartnederland.nl, beter een afweging kunnen? Zo nee, waarom niet?
Dit is al mogelijk. Op de website van de NZa staat software (API) waar partijen op kunnen aansluiten om zelf de wachttijden te ontsluiten.14 Volgens de NZa is Ziekenhuischeck van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen ook van plan dit te doen.
Bent u ook bereid om in deze weergave van beschikbaarheid ook de beschikbaarheid van ZBC's mee te nemen? Zo ja, bent u ook bereid hierover het gesprek met de zorgverzekeraars, als inkoper van zorg, aan te gaan? Zo nee, waarom niet?
De NZa vindt het met mij belangrijk dat een volledig overzicht van de wachttijden beschikbaar komt. Daarom staan ook alle zorgaanbieders, zowel zelfstandige klinieken als ziekenhuizen, op Zorgkaart Nederland. De gegevens die de NZa beschikbaar stelt gaan over beide typen instelling, en is dus ook te gebruiken door ziekenhuischeck.nl.
Kunt u deze vragen, gezien de snelheid waarmee reguliere zorg nu wordt afgeschaald, zo spoedig als mogelijk beantwoorden?
Ja.
De berichtgeving in de media t.a.v. het tekort aan behandelaren waardoor er lange wachtlijsten zijn in de GGZ en instellingen zich genoodzaakt voelen tot een patiëntenstop |
|
Bart Smals (VVD), Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Kunt u de Kamer informeren over het resultaat van het gesprek over de totstandkoming van de ramingen door het Capaciteitsorgaan? Zo nee, waarom niet?1
Ja. Het gesprek d.d. 22 november ging over de waarde van de ramingen van het GGZ domein die het Capaciteitsorgaan met de veldpartijen maakt. In het genoemde gesprek was brede overeenstemming over de onwenselijkheid van de situatie in de afgelopen 3 jaar, waarin na vaststelling van de raming op basis van consensus, veldpartijen met enige regelmaat via media en richting de Tweede Kamer hebben gepleit voor ophoging van het aantal opleidingsplaatsen voor GZ-psychologen boven deze raming.
We zijn er allemaal bij gebaat dat de ramingen goed onderbouwd zijn, zich blijven richten op de middellange termijn en dat ze onderbouwd zijn met juiste cijfers.
In de Kamer GG van het Capaciteitsorgaan worden ramingen gemaakt van het aantal mensen dat opgeleid moet worden om aan de toekomstige zorgvraag te kunnen voldoen. Het tussentijds ophogen van de ramingen om op korte termijn tekorten op te vangen, ondermijnt de waarde en werking van de ramingen, die gericht zijn op een middellange termijn evenwicht tussen vraag en aanbod. Dat is de kern van opleiden, dat doe je voor de toekomst. Wanneer we herhaaldelijk boven de ramingen gaan opleiden voor de vacatures van nu, is de kans groot dat we over een paar jaar een overschot hebben.
In genoemd bestuurlijk overleg is afgesproken dat diverse wensen en argumenten om de raming bij te stellen door partijen besproken worden in de Kamer GG van het Capaciteitsorgaan en dat daar samengewerkt wordt aan een stevige onderbouwing van deze wensen en consensus. Alleen dan kunnen wensen op een verantwoorde wijze meegenomen worden in de toekomstige raming. De eerstvolgende raming wordt eind 2022 vastgesteld.
Tot slot is afgesproken dat als het partijen niet lukt om er met elkaar uit te komen in de Kamer GG van het Capaciteitsorgaan, de deur van het Ministerie van VWS altijd open staat voor overleg.
Kunt u de constructie uit 2020 uiteenzetten waarbij u de toen vrijgevallen middelen uit de niet ingevulde opleidingsplaatsen voor klinisch psychologen hebt gebruikt om 119 extra GZ-psychologen op te leiden?2
In 2019 hebben we de niet ingevulde opleidingsplaatsen voor klinisch psychologen (KP) «overgeheveld» naar opleidingsplaatsen voor GZ-psychologen, om versneld regie behandelaren op te leiden in 2020. Het is niet logisch en wenselijk dit jaarlijks te herhalen, want dan wordt er meerjarig boven het advies van het Capaciteitsorgaan opgeleid met het risico dat er straks teveel GZ-psychologen op de arbeidsmarkt komen.
Hierbij dienen we scherp te hebben dat de extra opleidingsplaatsen voor de opleiding tot GZ-psycholoog (zowel de 30 tot 50% die we structureel meer opleiden als de «ge-substitutie-eerde» opleidingsplaatsen) vanaf 2019 zijn ingestroomd en dus pas dit jaar en volgende jaren op de arbeidsmarkt komen: we gaan de effecten van de fors hogere ramingen en incidentele verhogingen van het aantal opleidingsplaatsen nu pas ervaren.
Zoals aangegeven bij vraag 1 is het een wens van mij en van het veld dat de ramingen het richtsnoer blijven. Ik wil daarom zowel bij KP als bij GZ-psychologen zo weinig mogelijk van de ramingen afwijken.
Om misverstanden in de toekomst te voorkomen geef ik graag aan dat het technisch ook niet klopt dat er «vrijgevallen middelen overgeheveld» kunnen worden. Dat er in 2019 extra geld is vrijgemaakt voor opleidingsplaatsen voor GZ-psychologen was een keuze die gevolgen had. Het geld komt ofwel van opleidingsplaatsen die al waren toegekend aan anderen (zoals medisch specialisten) ofwel het betekent een verhoging van de inkomensafhankelijke zorgpremies. Die politieke keuze is toen gemaakt. Er was geen sprake van vrijgevallen middelen en hoewel we met elkaar zijn gaan spreken over het «overhevelen» van «vrijgevallen middelen» of «opleidingsplaatsen KP» is dat niet hoe de techniek aan de achterkant werkt(e). Het totale budget voor opleidingen was al ten goede gekomen aan de zorgopleidingen, zoals dat ook nu het geval is. Een verhoging zal consequenties hebben voor de inkomensafhankelijke zorgpremie.
Wat ík zorgelijk vind is dat veldpartijen meermaals aangeven dat zij de KP opleidingsplaatsen moeilijk ingevuld krijgen, terwijl de vraag naar KP onveranderd blijft. Ook als het gaat om KP opleidingsplekken wil ik vasthouden aan de ramingen. De sector stelt voor om het aantal opleidingsplaatsen voor GZ-psychologen te verhogen, met de aanname dat een deel daarvan zal doorstromen naar de KP plaatsen. Wij hebben echter ook uit de sector vernomen dat er andere barrières zijn die eerst geslecht moeten worden om de instroom op de opleiding echt te verhogen. Ik zou de partijen willen uitnodigen om te laten onderzoeken en onderbouwen hoe de opleiding tot KP aantrekkelijker gemaakt kan worden en hoe de instroom in de KP opleidingsplaatsen het beste kan worden gestimuleerd.
Op welke wijze kunnen master-psychologen in afwachting van een eventuele toelating tot een vervolgopleiding tot gz-psycholoog op dit moment werkzaam zijn in de zorg? Kunnen deze masterstudenten een bijdrage leveren aan het oplossen van de wachtlijstproblematiek?
Masterpsychologen werken reeds in de zorg en functioneren prima. Masterpsychologen doen onder andere intakes, diagnostisch onderzoek en behandelingen en hebben daarmee een belangrijke rol in het voorkomen en oplossen van wachtlijstproblematiek. Niet alle master-psychologen zijn in afwachting van een toelating tot een vervolgopleiding. Zij hebben een volwaardige opleiding afgerond. Het is voorts aan het veld om kwaliteitsafspraken te maken en te bepalen hoe zij de zorg organiseren. Ik ben het eens dat het veld hiermee invloed heeft op de wachtlijstproblematiek; door de kwaliteitsafspraken die ze maken en hoe ze de zorg organiseren. Het is niet aan de overheid om te bepalen welke patiënt door welke zorgverlener wordt gezien, maar ik vind wel dat, gezien de arbeidsproblematiek in de zorgsector en de vragen rondom de financiële houdbaarheid van de zorg, ik, waar dat de overheid wordt gevraagd, in moet zetten op subsidiariteit en brede inzetbaarheid en benutting van beschikbare professionals. Basis waar het kan, gespecialiseerd waar het moet.
Op welke wijze wordt de wachtlijstproblematiek meegenomen in de ramingen van het Capaciteitsorgaan?
Wachtlijsten en wachttijd is niet direct te koppelen aan een concrete vacaturegraad. Het is bij grove benadering wel mogelijk om aan diagnoses beroepsgroepen te koppelen maar dan nog is niet vast te stellen hoeveel extra professionals er precies nodig zijn om dit tekort op te lossen. Wel kunnen wachttijden als richtinggevende indicatie gebruikt worden. Een hoge vacaturegraad en tegelijkertijd geen enkele of lage wachtlijst, of andersom, roept bijvoorbeeld vragen op.
Wachtlijstproblematiek kan ontstaan door een tekort aan (het benodigde) personeel. Indien er sprake is van onvervulde vraag door een tekort aan personeel zou dat te zien moeten zijn in de uitgezette vacatures. In het rekenmodel voor de raming neemt het CO in dat kader de vacaturegraad mee. Dit is het percentage vacatures in fte’s ten opzichte van het totaal aantal fte’s aan werkzamen. De verwachting is dat zorgaanbieders bij te hoge wachttijd (hoger dan de treek-norm3) extra personeel nodig hebben en dan vacatures plaatsen.
Het CO achterhaalt voor de komende raming voor Beroepen in de Geestelijke Gezondheidszorg (BGG) het aantal vacatures via een nieuwe applicatie. Naast de vacaturegraad zijn er drie bronnen die aanvullend onderbouwing kunnen leveren:
Deze drie aanvullende bronnen geven waarschijnlijk alle een andere absolute uitkomst, maar zullen als het goed is elkaar ondersteunen. In de vorige raming is ongeveer dezelfde aanpak gebruikt met twee grote verschillen. Zo gebruikt het CO nu een nieuwe applicatie met aangepaste vraagstelling en wordt de wachttijdeninformatie een stuk gedetailleerder uitgevraagd sinds 2018. We gaan ervan uit dat het CO hiermee de onvervulde vraag nog scherper kan vaststellen.
Overigens kunnen wachtlijsten en -tijden, zoals u weet, ook door andere oorzaken ontstaan, bijvoorbeeld wanneer de betreffende organisatie een omzetplafond heeft bereikt en de zorgvrager niet naar een andere zorgaanbieder gaat.
Het bericht ‘Kritiek op hoofddoek bij boa’s barst los: ‘Het vlaggenschip van politieke islam’’ |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
Bent u ermee bekend dat de ene na de andere gemeente zich inmiddels uitspreekt voor het toestaan van religieuze uitingen (waaronder hoofddoeken) bij buitengewoon opsporingsambtenaren (boa's) en agenten?1
Ik ben ermee bekend dat een aantal gemeenten aan het onderzoeken is of een uiting van geloof of overtuiging onderdeel mag zijn van het uniform van de boa. Ik heb begrepen dat de komende tijd hierover overleg zal plaatsvinden tussen een aantal gemeenten en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).
Klopt het dat u het toestaan van hoofddoeken voor boa’s afdoet als een «lokale kwestie» en dat u hiermee dus geen problemen heeft? Zo nee, wat is dan wel uw standpunt? Zo ja, hoe is het mogelijk dat u als eindverantwoordelijke voor de openbare orde in Nederland geen mening heeft over de neutraliteit van handhavers die, al dan niet in de vorm van pilots, over bewapening kunnen beschikken en daarmee namens de overheid geweld mogen uitoefenen?
Er is, buiten een model voor het insigne dat de boa zichtbaar draagt, geen landelijke wet- en regelgeving die voorschriften geeft over het uniform van de boa. Gemeenten gaan in de hoedanigheid van werkgever over het uniform van boa’s domein I (Openbare ruimte). Dit past ook bij het uitgangspunt van lokaal maatwerk. Dit is derhalve anders dan bij de politie, waar ik een beheersmatige verantwoordelijkheid over draag.
De VNG heeft in 2014 een ontwerp voor een modeluniform voor de boa’s domein I laten ontwikkelen, met een aantal specifieke (combinaties van) kenmerken. Dit is bedoeld om de herkenbaarheid, zichtbaarheid en bekendheid van boa’s te vergroten en meer uniformiteit tussen gemeenten te krijgen. Het merendeel van de gemeenten maakt gebruik van het modeluniform, dit is echter niet verplicht. Uitingen van levensbeschouwelijke overtuiging of geloof zijn geen onderdeel van het modeluniform van de VNG. Een gemeente kan er echter zelf voor kiezen hun handhavers een ander uniform dan het modeluniform te laten dragen. De VNG evalueert de komende periode met haar leden het gebruik en uiterlijk van het beschermde modeluniform met de leden.
Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid sta ik, samen met de werkgevers, in voor het gezag en de veilige taakuitvoering van de boa. Tegelijkertijd speelt hier ook het lokale gezag en de verantwoordelijkheid. Ik hecht er daarom aan om eerst de gesprekken tussen gemeenten onderling en met de VNG af te wachten en de uitkomsten te volgen, als ook de evaluatie van de VNG inzake het modeluniform. Als daartoe aanleiding bestaat zal ik verkennen of landelijke regelgeving opportuun is.
Deelt u de mening dat de geloofwaardigheid van ordehandhavers staat of valt bij een neutrale uitstraling en dat het toestaan van zichtbare religieuze uitingen, in de praktijk vaak hoofddoeken, hier in ernstige mate afbreuk aan doet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord bij vraag 4.
Vindt u nog steeds dat hoofddoeken bij politieagentes niet toegestaan moeten zijn, dat de politie «onverminderd neutraal in haar publiekscontacten» moet zijn en dat «de neutrale uitstraling van een politieambtenaar in het belang van diens veiligheid en gezag in het optreden is», zoals u op 20 november 2017 aan de Kamer schreef?2
Functies waarbij de overheid zich in de samenleving manifesteert met behulp van de sterke arm, en gebruik maakt van dwangmiddelen, oefenen een bijzondere overheidstaak uit. Bij de politie is afgesproken dat uitingen van geloof of overtuiging geen onderdeel zijn van het uniform en dat daar dus van af moet worden gezien. Dit is in het belang van het gezag, de neutraliteit en de veiligheid van de politie op straat. De politie vertegenwoordigt immers de staat. De positie van politieambtenaren is echter daarmee niet zonder meer vergelijkbaar met die van andere werknemers, zoals boa’s. Daarnaast geldt dat in geval van boa’s sprake is van lokaal gezag en werkgeverschap. Dit is anders dan bij de politie.
Is het voor boa’s níét van belang om neutraal te zijn in hun publiekscontacten en is het voor hun veiligheid en gezag níét van belang om een neutrale uitstraling te hebben? Indien u dit inderdaad niet van belang vindt, waarom dan niet? Indien u dit wél van belang acht, vindt u dan louter om procedurele redenen (namelijk dat zij in dienst zijn van de gemeente) dat zij alsnog een hoofddoek mogen dragen?
Ik hecht sterk aan de veilige taakuitvoering van de boa’s, dat is een gemeenschappelijk belang van mij en de werkgevers. De functie van de boa is volop in ontwikkeling. Vanuit de stelselverantwoordelijkheid van JenV voor het boa-bestel past het te kijken naar ontwikkelingen die centraal beleid vergen. Ik hecht er aan om eerst de gesprekken tussen gemeenten onderling en met de VNG af te wachten en de uitkomsten te volgen, als ook de evaluatie van de VNG inzake het modeluniform. Als daartoe aanleiding bestaat zal ik verkennen of landelijke regelgeving opportuun is. Vanuit de stelselverantwoordelijkheid ben ik momenteel bezig met de herijking van de boa-functie en het boa-stelsel. Ik zal dit onderwerp hierbij betrekken en uw Kamer hierover in het voorjaar van 2022 informeren.
Waarom laat u in dat geval een procedurele afweging prevaleren boven fundamentele principes en, in uw eigen woorden, de veiligheid van boa’s?
Zie antwoord op vraag 5.
Bent u bereid los te breken uit uw procedurele werkelijkheid, pal te gaan staan voor de neutraliteit van de Nederlandse overheid en gemeenten op te dragen geen hoofddoeken (of andere zichtbare religieuze uitingen) bij handhavers toe te staan?
Zie antwoord op vraag 5.
De zware gasbeving in Garrelsweer |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat vindt u van de reacties van veel Groningers na de aardbeving in Garrelsweer? Begrijpt u de angst, de onrust, de woede, de wanhoop en het wantrouwen? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Ja, die begrijp ik. Ik heb de dag na de aardbeving een bezoek gebracht aan Garrelsweer om met bewoners te spreken. In mijn gesprekken kwam inderdaad naar voren dat de beving een forse impact heeft gehad. Het is letterlijk en figuurlijk een zware klap geweest. Ik begrijp daarom goed dat de beving tot gevoelens van angst en onrust kan leiden.
Wat is uw reactie op het bericht van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) dat de grenswaarde van de maximale aardbevingsdichtheid op 8 november is overschreden?2
Staatstoezicht op de Mijnen (hierna: SodM) heeft na de aardbeving bij Garrelsweer op 16 november jl. laten weten dat de huidige aardbevingen het gevolg zijn van drukverschillen die door de jarenlange gaswinning in het veld zijn ontstaan en geeft aan dat er, gelet op de versnelde afbouw van de gaswinning zoals die nu wordt gerealiseerd, geen aanvullende mogelijkheden zijn om de seismiciteit te beperken. Ik heb u hierover in mijn brief van 19 november jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 913) geïnformeerd.
In diezelfde brief leg ik uit welke monitorings- en analyseverplichtingen voor NAM in de Mijnbouwregeling zijn vastgelegd. Zoals SodM aangeeft heeft op 8 november jl., door de aardbeving met magnitude 1,7 bij Westeremden, één van de monitoringsparameters, namelijk de aardbevingsdichtheid, nabij Zeerijp het hoogste niveau bereikt. De monitoringsparameters zijn er om verschillende niveaus te onderscheiden. Ze zijn niet bedoeld als absolute grenswaarden die niet mogen worden overschreden. Het doel van de monitoring is om de ontwikkeling van seismiciteit in de gaten te houden: de monitoring en analyses zijn erop gericht om na te gaan of de ontwikkeling van de seismiciteit past bij de verwachtingen. Hiervoor wordt een vergelijking gemaakt met de resultaten van de seismische dreigings- en risicoanalyse die ik gebruik bij het vaststellen van de operationele strategie. Een dergelijke vergelijking geeft inzicht in de betrouwbaarheid van de modellen. Betrouwbare modellen zijn nodig om een inschatting te kunnen maken van het aantal aardbevingen in de toekomst.
NAM moet nu dus onderzoek doen en SodM stuurt mij daarvan een duiding. SodM verwacht enkele weken nodig te hebben om de analyses te beoordelen. Ik zal uw Kamer informeren zodra ik die duiding heb ontvangen.
Erkent u de conclusie van toezichthouder SodM, waarin zij stelt dat door drukvereffening aardbevingen, ook zware, nog tientallen jaren kunnen duren?
Het klopt dat er ook na sluiting van het Groningenveld aardbevingen zullen plaatsvinden. De frequentie en magnitude van de aardbevingen zullen de komende jaren naar verwachting afnemen. In de jaarlijkse seismische dreigings- en risicoanalyse wordt de kans op aardbevingen onderzocht. Ik verwijs naar de resultaten van de meest recente analyse (Kamerstuk 33 529, nr. 868) voor de huidige inzichten.
Erkent u dat tienduizenden woningen al jarenlang klappen krijgen en verzwakt zijn, nog tientallen jaren klappen zullen krijgen?
De gaswinning uit het Groningenveld veroorzaakt al vele jaren bevingen en de verwachting is dat de bevingen ook na de sluiting van het Groningenveld zullen voorkomen. Door bevingen ontstaat schade aan woningen. Dit kan ook constructieve schade betreffen. Ik verwacht daarom dat schade aan woningen kan blijven ontstaan in de komende jaren.
Erkent u de conclusie van SodM dat er «meer aardbevingen zijn dan verwacht»? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Ik ben in afwachting van de analyses die op dit moment door NAM worden gedaan, en de conclusies die SodM aan deze analyses verbindt. Zoals in het antwoord op vraag 2 genoemd, zal ik uw Kamer over de analyses en de duiding daarbij informeren.
Heeft u kennis genomen van de uitspraken van Koninklijk Nederlands Metereologisch Instituut (KNMI)-seismoloog Läslo Evers naar aanleiding van de aardbeving bij Garrelsweer? Welke conclusie verbindt u aan de uitspraak van het KNMI die stellen «hoe minder gaswinning, hoe beter»?4
Ja, ik heb het bericht gelezen waarin de heer Evers wordt geciteerd. De uitspraak van het KNMI is in overeenstemming met de inzet van het kabinet om de gaswinning zo snel mogelijk volledig te beëindigen om daarmee de seismische dreiging te beperken. Overigens stelt SodM dat het nóg sneller stoppen dan de afbouw van de winning zoals die reeds wordt gerealiseerd geen beperkend effect zal hebben op de seismiciteit (zie onder andere de bijlage bij Kamerstuk 33 529, nr. 913).
Wat betekenen de uitspraken van SodM en KNMI voor uw beleid?
Ik zet mijn beleid voort om de gaswinning uit het Groningenveld zo snel mogelijk definitief en volledig te beëindigen en ik blijf de ontwikkelingen in seismiciteit onderzoeken om een zo goed mogelijke verwachting te kunnen geven van de aardbevingen die zich in de toekomst kunnen voordoen.
Deelt u de mening dat het huidige systeem van schadeafhandeling en versterking, dit niet aan kan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Het IMG is ingericht op het afhandelen van grote aantallen schademeldingen. Sinds de oprichting van het IMG zijn circa 100.000 meldingen van fysieke schade en 100.000 aanvragen voor waardedaling afgehandeld. Dat zijn grote aantallen. Voorts is het IMG onlangs gestart met een regeling voor immateriële schade. Ook daar verwacht het IMG tienduizenden schademeldingen af te zullen handelen. Dit geldt ook voor de afdeling die zich bezighoudt met de meldingen van acuut onveilige situaties. Zie vraag 9 voor het antwoord op de vraag waarom de doorlooptijd van de schademeldingen bij het IMG op dit moment te hoog is.
De Nationaal Coördinator Groningen (NCG) voert de versterkingsoperatie uit en heeft als doel de huizen in Groningen zo snel mogelijk aan de veiligheidsnormen te laten voldoen. Om de uitvoering van de resterende versterkingsoperatie in goede banen te leiden is het meerjarenversterkingsplan (MJVP) vastgesteld. Rijk, NCG en Regio hebben de gezamenlijke ambitie om de laatste adressen in 2023 te beoordelen en in 2028 de gehele versterkingsoperatie af te ronden. Het MJVP geeft inzicht in de planning om die ambitie te kunnen halen en maakt het mogelijk effectief sturing te geven aan de operatie.
Deelt u de mening dat met meer dan 30.000 openstaande schademeldingen het schadeafhandelingssysteem vastloopt?
Nee. Zoals ik in het antwoord op vraag 8 heb aangegeven, is het IMG een organisatie die er op ingericht is te werken met een grote werkvoorraad. Voor de individuele bewoner is van belang om snel geholpen te worden en als dat niet mogelijk is te weten wanneer zij aan de beurt zijn en een besluit kunnen verwachten. De totale werkvoorraad is minder relevant. Omdat deze doorlooptijd momenteel te hoog is, heb ik hiervoor aandacht gevraagd bij het IMG. Het huidige aantal openstaande schademeldingen is naar de verwachting van het IMG een tijdelijke situatie. Deze situatie wordt grotendeels veroorzaakt door de circa 12.000 meldingen die het IMG sinds dit voorjaar in overleg met de bewoners aanhoudt, zodat deze bewoners mee kunnen doen aan de nieuwe regeling voor een vaste vergoeding. Deze bewoners kunnen vanaf 8 december een keuze maken voor de vaste vergoeding en krijgen dan naar verwachting binnen 8 tot 16 weken uitsluitsel. Het IMG verwacht dat de gemiddelde doorlooptijd vanaf half januari weer afneemt.
Klopt het dat we met ruim 30.000 niet afgehandelde schademeldingen nu op een tragisch record zitten?
Momenteel heeft het IMG 35.245 schademeldingen in behandeling. Dit is inderdaad het hoogste aantal openstaande meldingen sinds de start van het IMG. Voor een reactie hierop verwijs ik u ook naar het antwoord op vraag 9.
Klopt het dat voor ruim de helft van de gemelde schades de afhandeling niet binnen de gewenste termijn van een half jaar plaatsvindt? Zijn er patronen (bijvoorbeeld type schade, type gebouw, geografische ligging etc) te zien in de wachttijden? Wat is uw oordeel hierover?
Ja. Het aantal schademeldingen dat binnen de gewenste termijn van een half jaar wordt afgehandeld, ligt ver onder het doel dat het IMG zichzelf heeft gesteld. Ik deel het oordeel van het IMG dat dit niet wenselijk is. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 9 heb aangegeven, heb ik hier met het IMG over gesproken. Het IMG verwacht dat de gemiddelde doorlooptijd de komende periode afneemt. Ik blijf dit monitoren.
Het IMG houdt geen specifieke gegevens bij over mogelijke patronen tussen type gebouwen of de geografische locatie en de wachttijden. In algemene zin is te zeggen dat met name dossiers met erfgoed en agrarische panden meer tijd in beslag nemen.
Kunt u een inschatting maken hoe lang het duurt voor alle schades die gemeld worden na de aardbeving bij Garrelsweer zijn opgelost? Hoe lang zal het gemiddeld duren voordat een gedupeerde die kiest voor de maatwerkprocedure de schade vergoed heeft gekregen?
De verwachte doorlooptijd voor fysieke schademeldingen is momenteel 231 dagen. Bewoners die kiezen voor de regeling voor vaste vergoeding (VES-regeling) zullen naar verwachting een kortere doorlooptijd hebben van 8 tot 16 weken. Daardoor neemt ook de gemiddelde doorlooptijd naar verwachting vanaf half januari af.
Deelt u de conclusie van ingenieur Meiborg dat een woning die eerder is beschadigd door aardbevingen, gevoeliger is voor meer schade bij volgende bevingen? Ook wanneer dit relatief lichte bevingen zijn?5
Voor aanvragen voor fysieke schade hanteert het IMG een effectgebied, waarbinnen criteria ten aanzien van bodembeweging zijn meegenomen. Eerdere bevingen – ongeacht de intensiteit van de beving – worden door het IMG betrokken bij zijn werkwijze. Overigens kan het per type pand verschillen of het effect van eerdere trillingen substantieel is: bij kwetsbare objecten zoals kerken is dit vaker het geval dan bij reguliere woonhuizen.
Herkent u ook zijn conclusie dat huiseigenaren geconfronteerd worden met na-ijleffecten, omdat de grond onder een woning zich anders gaat zetten? En dat dat langere tijd na een aardbeving nog kan gebeuren?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 13.
Herkent u dat gedupeerden na de aardbeving bij Garrelsweer zeggen schade niet meer te melden omdat ze nog wachten op de afhandeling van schades van 1,5 jaar geleden? Welke boodschap heeft u voor deze en andere gedupeerden?
Er zijn momenteel circa 6.000 openstaande schademeldingen ouder dan 1,5 jaar. Het aantal schademeldingen ouder dan 2 jaar is circa 700. Met in totaal bijna 100.000 afgehandelde schademeldingen betreft dit een klein deel van het totaal aantal meldingen. Desondanks vind ik dat een doorlooptijd van 1,5 jaar onwenselijk lang is. Soms ligt de oorzaak van de trage afhandeling aan de complexiteit van het pand. Ik ben met het IMG doorlopend in gesprek om te bezien hoe de afhandeling, juist voor complexe gevallen, versneld en verbeterd kan worden.
Welke stappen gaat u zetten om te zorgen voor een rechtvaardige, goede en snelle schadeafhandeling? Welke stappen gaat u zetten om nieuwe schades te voorkomen?
Het IMG is onafhankelijk en binnen de kaders van de wet verantwoordelijk voor de schadeafhandeling. Het IMG blijft zich inzetten om alle bestaande en nieuwe schademeldingen rechtvaardig en snel af te handelen. Dit doet het instituut onder andere door zijn werkwijze te analyseren en aan te passen waar nodig. Een voorbeeld van aanpassing van de werkwijze met als doel sneller schades af te kunnen handelen is de regeling voor een vaste vergoeding voor fysieke schade die onlangs is gestart. Deze regeling zorgt er voor dat kleinere schades sneller afgehandeld kunnen worden, zodat het IMG de hiermee vrijkomende capaciteit in kan zetten op de afhandeling van de complexere schades die al langer openstaan.
Het ontstaan van nieuwe schades kan ik helaas niet voorkomen. Dat er ook na de sluiting van het Groningenveld nog aardbevingen zullen plaatsvinden, is zeker. Het duurt vele jaren voordat de drukverschillen in het veld zijn vereffend (zie het antwoord op vraag 2). Alles wijst er wel op dat de frequentie en de magnitude van de aardbevingen zullen afnemen. Ik zal blijven nagaan of de verwachtingen kloppen met wat in het veld gemeten wordt.
Begrijpt u de irritatie van de Ombudsman die concludeert dat u weinig doet met zijn aanbevelingen?6
Voor een ieder, inclusief mijzelf, is het frustrerend om te zien dat het tijd kost voordat verbeteringen in Groningen effect hebben. Dat beeld rijst ook uit het rapport van de Nationale ombudsman: er zijn verbeteringen, maar om het vertrouwen van de Groningers terug te winnen, is er ook nog heel veel werk te verzetten. Het kabinet zet zich daar voor in, zoals ook toegelicht in de reactie op het rapport van de Nationale ombudsman (kenmerk Reactie op het rapport «Verscheurd vertrouwen» van de Nationale Ombudsman | Tweede Kamer der Staten-Generaal)
Gaat u nu eindelijk de crisis ook als crisis aanpakken zoals uw toezichthouder en de Ombudsman inmiddels jaren adviseert? Dus stoppen met die versnippering, één loket, stoppen met het steeds de spelregels veranderen?
Bij een crisisaanpak geven de ombudsman en SodM aan dat zij ruim mandaat, financiële middelen voor de versterkingsprocedure en één organisatie voor zowel schade als versterking voor zich zien. De ombudsman gaf aan zich hierbij daarnaast één bewindspersoon voor te stellen. Met betrekking tot dit laatste punt moet ik het antwoord aan een volgend kabinet laten. Over de eerste punten kan ik zeggen dat het kabinet van mening is dat bewoners van Groningen recht hebben op een woning zonder schade die aan de veiligheidsnorm voldoet. Om dit op een snelle en adequate wijze tot stand te brengen, heeft de overheid de schade- en versterkingsoperatie in publieke handen genomen. Daarbij wordt op meerdere manieren ingezet op versnelling om tegemoet te komen aan het gevoel van urgentie. Daarbij komt dat de NCG reeds ruim mandaat en financiële armslag heeft. Op basis van de bestuurlijke afspraken van 6 november 2020 heeft het kabinet bijvoorbeeld een knelpuntenpot ter beschikking van de NCG gesteld, zodat de uitvoering niet op kleine punten gepauzeerd hoeft te worden.
Daarbij komt dat bij de circa 27.000 adressen in de versterkingsprocedure ook sprake van schade aan de woning kan zijn. Deze bewoners zijn gebaat bij het overbruggen van de verschillende processen en kunnen behoefte hebben aan een intensieve samenwerking tussen het IMG en de NCG. De samenwerking tussen het IMG en de NCG wordt geïntensiveerd en op hoofdlijnen vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur, zoals staat beschreven in de Kamerbrief en bijlagen van 24 november jl. Hierdoor wordt steeds vaker samengewerkt als ware het IMG en de NCG één loket en wordt het «no wrong door» principe gehanteerd. Volledige samenvoeging van beide organisaties zou veel energie vragen van de medewerkers daarvan, die niet gelijktijdig ook ten behoeve van een snelle en voortvarende versterking en schadeafhandeling kan worden ingezet.
Klopt het dat uw voorganger in 2017 zei dat de versterkingsoperatie binnen vijf jaar gerealiseerd zou zijn?7
Ja.
Erkent u dat er inmiddels ruim vier jaar van om zijn en dat er slechts 8 procent is versterkt?
Uit het meest recente dashboard van de NCG8 blijkt dat tot en met 31 oktober 2021 in totaal 2.400 adressen zijn afgerond. Dat is 9 procent van de totale werkvoorraad. Niet alle adressen uit die werkvoorraad hebben een bouwkundige versterking nodig. De huidige verwachting is dat van de circa 27.000 adressen in de versterkingsoperatie 15.700 adressen versterking nodig hebben. Op dit moment zijn van deze 15.700 adressen 1.915 adressen, dus 12% procent, bouwkundig versterkt en zitten er ook ruim 1.600 adressen in de uitvoeringsfase. Daarnaast is voor circa 500 adressen het versterkingstraject afgerond omdat met de beoordeling is vastgesteld dat het gebouw voldoet aan de veiligheidsnorm.
Welke oorzaken ziet u voor dit overheidsfalen?
Het besluit van dit kabinet uit 2018 om de gaswinning in Groningen zo snel mogelijk volledig af te bouwen was mede ingegeven door de constatering dat het eerder beoogde tempo van de versterkingsoperatie niet zou worden gerealiseerd (Kamerstuk 33 529, nr. 457). De versterkingsoperatie is in relatie tot dit besluit herijkt en in 2020 is de uitvoering definitief in publieke handen gekomen. De Minister van BKZ heeft zich de afgelopen jaren als verantwoordelijk Minister ingezet voor continuïteit in het beleid en duidelijkheid en perspectief voor de getroffen bewoners. Met de bestuurlijke afspraken van 6 november 2020 en het recente meerjarenversterkingsplan zijn daar met de vijf aardbevingsgemeenten, de provincie Groningen en NCG belangrijke stappen in gezet.
Het Rijk, regionale overheden en de NCG spannen zich gezamenlijk in om de versterkingsoperatie in 2028 af te ronden. Dit is ook in lijn met het belang dat het (SodM) aan deze termijn hecht. De eerste versterkte adressen betroffen veelal adressen waar sloop-nieuwbouw of ingrijpende versterking nodig was. Dit zijn complexe projecten die gekenmerkt worden door een lange doorlooptijd. Door de afbouw van de gaswinning zijn inmiddels voor de meeste te versterken adressen minder vergaande versterkingsmaatregelen nodig, waardoor de verwachting is dat uitvoering sneller kan gaan.
Waarom gaat de aanpak uit het meerjarenplan nu wel werken?
Met het MJVP beschikt de NCG over een instrument waarmee de gehele versterkingsoperatie meerjarig gepland en gestuurd kan worden. Het MJVP creëert samenhang in de versterkingsoperatie, maakt de benodigde capaciteit voor de komende jaren inzichtelijk en biedt continuïteit richting aannemers. Voor een toelichting op de werking van het MJVP verwijs ik voorts naar mijn brief van 16 november 2021 (Kamerstuk 33 529, nr. 911).
Hoe kan het dat nu u toezichthouder concludeert dat er meer aardbevingen zijn dan verwacht uzelf stelt dat er minder versterking nodig is?
Het doel van de versterkingsoperatie is om de gebouwen in Groningen te laten voldoen aan de Meijdamnorm. De norm beschrijft de maximaal aanvaardbare kans dat een individu overlijdt in of bij een gebouw door een aardbeving en is gesteld op een kans van 1 op de 100.000 per jaar. Er is een kleine kans op een zware aardbeving waartegen een deel van de gebouwen niet bestand is. Door de afbouw van de gaswinning wordt de kans op een dergelijke aardbeving steeds kleiner. In combinatie met betere bouwkundige inzichten leidt dit ertoe dat minder versterking nodig is.
Herkent u dat het hanteren van weer nieuwe normen juist ook voor vertraging zorgen?
Of gebouwen moeten worden versterkt, wordt beoordeeld met de veiligheidsnorm, de zogenoemde Meijdamnorm. Deze norm beschrijft de maximaal aanvaardbare kans dat een individu overlijdt in of bij een gebouw door een aardbeving en is gesteld op een kans van 1 op de 100.000 per jaar. De norm is wettelijk vastgelegd en is nooit aangepast. Het is de verwachting dat een groot deel van de gebouwen die in de scope van het versterkingsprogramma zitten aan de veiligheidsnorm voldoet. Om zeker te zijn krijgt elk gebouw in de scope een individuele beoordeling. Bij een beoordeling wordt getoetst of een woning aan de veiligheidsnorm voldoet. Om dit te doen zijn er twee beoordelingsmethoden, de Nederlandse Praktijkrichtlijn 9998 (NPR) en de typologieaanpak. Bij de NPR wordt sinds dit jaar rekening gehouden met nieuwste inzichten, zowel wat betreft de seismische dreiging als de constructieve sterkte van gebouwen.
De typologieaanpak is een nieuwe beoordelingsmethode om aan de (onveranderde) norm te toetsen. De typologie-aanpak zet NCG in voor nog uit te voeren beoordelingen en voor de herbeoordelingen die NCG heeft aangeboden. Aan eigenaren die al een versterkingsadvies hadden ontvangen, is de mogelijkheid geboden om hun woning volgens die nieuwste inzichten te laten beoordelen.
De mogelijkheid voor herbeoordeling leidde inderdaad in eerste instantie tot vertraging. We willen bewoners de ruimte geven hiervoor een weloverwogen keuze te maken. De mogelijkheid van herbeoordeling zal naar verwachting vanaf het komende jaar echter voor een versnelling zorgen, omdat de verwachting is dat de meeste huizen veilig zullen blijken na herbeoordeling met de nieuwste inzichten.
Herkent u dat bewoners de afgelopen jaren soms wel 40 bedrijven in huis hebben gehad voor inspecties maar nog steeds niet weten waar ze aan toe zijn?8
Zowel voor een versterkingsopname als bij een beoordeling van schade komt in principe één inspectiebureau bij de bewoner langs. Het streven is onderzoeken en eventueel schadeherstel als gevolg van de inspectie op dezelfde dag te laten plaatsvinden. Ondanks dit streven zijn er veel bewoners in het bevingsgebied bij wie inderdaad reeds talloze gezichten langs geweest zijn. Dit geldt zeker voor bewoners die al vanaf de beginfase last hebben van de gevolgen van de gaswinning en dus ook met de NAM en het CVW te maken hebben gehad. Het IMG en de NCG hebben hun werkwijze zo ingericht dat meerdere bezoeken zoveel mogelijk wordt voorkomen, en hebben de afgelopen tijd stappen gezet om de processen zo in te richten dat bewoners een zaakbegeleider als vast aanspreekpunt hebben.
Waarom duurt het tot 2023 – 11 jaar na de aardbeving bij Huizinge – voordat alle gedupeerden weten waar ze aan toe zijn?
Er moesten in totaal 26.900 gebouwen beoordeeld worden. Tot het beschikbaar komen van de typologie-aanpak moest dat voor elk gebouw met een individuele berekening. Door de jaren heen is de expertise op dit gebied aanzienlijk groter geworden en kunnen opnames en beoordelingen sneller worden gedaan. De typologieaanpak speelt hierin ook een belangrijke rol.
Erkent u dat alle beloften die keer op keer werden gebroken hebben geleid tot een enorme emotionele schade?
De psychische en sociale gevolgen van de aardbevingen door gaswinning voor de inwoners van Groningen zijn groot. Dit is deels een gevolg van het feit dat mensen vaak lang moeten wachten op duidelijkheid over de veiligheid van hun woning en wat er eventueel moet gebeuren om die te verbeteren. De beloofde inspanning om bewoners die duidelijkheid eind 2023 te kunnen geven, staat overeind. Dat neemt niet weg dat bewoners te lang het gevoel hebben gehad niet gehoord te worden, en vervolgens te lang in onzekerheid hebben verkeerd. Dat betreur ik. Om die reden wordt ook ingezet op emotionele en sociale ondersteuning, alsmede op geestelijke verzorging van die bewoners. Ik verwijs u in dit verband ook naar de Kamerbrief van 19 november jl. (Reactie op het rapport «Verscheurd vertrouwen» van de Nationale Ombudsman | Tweede Kamer der Staten-Generaal) waarin uitgebreider wordt ingaan op de verschillende maatregelen om bewoners te ondersteunen en het vertrouwen van bewoners te herstellen. Ook heeft het IMG sinds 5 november jl. een regeling voor immateriële schade.
Erkent u dat de huidige situatie, met meer aardbevingen, gebroken beloftes, een traag lopende versterking en schadeafhandeling en de dreiging van meer gaswinning, zorgen voor extra schade aan de gezondheid van Groningers?
De afgelopen tijd is Groningen opgeschrikt door een flink aantal bevingen, waarvan sommige met een aanzienlijke intensiteit. Het behoeft geen verdere uitleg dat zulke gebeurtenissen schokkend en zwaar zijn voor bewoners. Het afbouwen van de gaswinning neemt de oorzaak van de bevingen weg, maar de vervelende waarheid is dat de bodem in Groningen naar verwachting voorlopig niet zal stoppen met beven. Daarom zet het kabinet naast afbouw van de gaswinning vol in op het versnellen van zowel de versterkingsoperatie als een robuuste schadeafhandeling.
Snapt u de conclusie van de Groninger Bodembeweging (GBB) dat de bedragen die uitgekeerd worden voor immateriële schade te laag zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Leed is niet in geld uit te drukken. Wat sommige Groningers hebben meegemaakt zal hen waarschijnlijk nog lange tijd bij blijven. Het doel van de vergoeding van immateriële schade is erkenning te bieden voor het leed en verdriet als gevolg van bevingen door gaswinning en dit leed en verdriet enigszins te verzachten. Het IMG heeft de wettelijke taak om immateriële schade te vergoeden. Het IMG heeft inhoudelijk gereageerd op de conclusies van de GBB. Het IMG geeft onder andere aan dat de ontwikkeling van de werkwijze voor de vergoeding van immateriële schade een lastige opgave is geweest. Er moesten veel keuzes gemaakt worden waarbij zowel recht moest worden gedaan aan persoonlijke omstandigheden, aan uitvoerbaarheid (gelet op het grote aantal aanvragen dat wordt verwacht) en de juridische houdbaarheid van de werkwijze. Het IMG is naar mijn oordeel zorgvuldig te werk gegaan en hanteert bedragen die in lijn zijn met de laatste jurisprudentie van de Nederlandse rechter en met de uitgangspunten van de Tijdelijke wet Groningen.
Kunt u zich voorstellen dat de aankondiging van het kabinet dat de gaswinning mogelijk toch weer moet worden verhoogd voor veel gedupeerden voelde als een mokerslag?
De gaswinning komt naar verwachting ook dit gasjaar lager uit dan het afgelopen jaar. Het klopt dat ten opzichte van de voor dit jaar verwachte gaswinning deze wellicht naar boven moeten worden bijgesteld. Ik kan mij de teleurstelling en frustratie daarover voorstellen. De mogelijke verhoging van de gaswinning ten opzichte van de raming is het gevolg van de vertraging van de ingebruikname van de nieuwe stikstofinstallatie in Zuidbroek. Deze vertraging is het gevolg van overmacht. Door de corona-uitbraak zijn mondiale logistieke ketens verstoord en konden niet alle bouwmaterialen tijdig geleverd worden. GTS heeft aangegeven dat zij er alles aan heeft gedaan om vertraging te voorkomen. Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 9 november jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 910) pas ik het niveau van de gaswinning alleen aan als het echt niet anders kan. Een dergelijk besluit neem ik niet zonder de risico’s in kaart te brengen. Overigens blijft de verwachting nog steeds dat dit het laatste gasjaar is met reguliere winning en dat het Groningenveld vanaf het volgende gasjaar alleen nodig is als reservemiddel.
Bent u, gezien de huidige situatie, bereid dit plan terug te trekken?
Zoals ik heb aangeven in mijn antwoord op vraag 30, neem ik pas een besluit over additionele gaswinning nadat GTS haar berekeningen heeft afgerond. Mocht additionele winning noodzakelijk blijken, dan is mijn inzet deze tot het minimum te beperken.
Bent u bereid wettelijk vast te leggen dat de gaskraan in 2022 gesloten moet zijn, zodat gedupeerden zekerheid hebben?
Het Groningenveld gaat zo spoedig mogelijk definitief dicht. Ik bereid daartoe een wetsvoorstel voor, waarmee de laatste inzet van het Groningenveld en het einde van de gaswinning wettelijk worden vastgelegd. In dat wetsvoorstel wordt allereerst geregeld op welke manier het Groningenveld nog enige tijd kan dienen als reservemiddel ten behoeve van de leveringszekerheid in uitzonderlijke situaties, zoals extreme kou of uitval van installaties. Ondanks de vertraging bij de stikstofinstallatie van Zuidbroek is de verwachting dat deze fase in de zomer van 2022 kan starten. Nadat duidelijk is geworden dat ook de laatste productielocaties niet meer operationeel gehouden moeten worden, treedt een wettelijk verbod op gaswinning uit het Groningenveld in werking. Het veld is dan volledig en definitief gesloten. Het is niet de verwachting dat dat al in 2022 zal zijn. Echter, het kabinet wil de periode waarin het Groningenveld nog nodig is als reservemiddel zo kort mogelijk houden.
Deelt u de mening dat de mogelijke tegenvallers in de afbouw van de gaswinning ook kunnen worden opgevangen door het Bescherm- en Herstelplan Gas?
Nee. Het Bescherm- en Herstelplan (Kamerstuk 29 023, nr. 252) is opgesteld ingevolge Verordening (EU) 2017/1938 betreffende maatregelen tot veiligstelling van de gasleveringszekerheid. Conform deze verordening treedt dit plan in werking wanneer zich een uitzonderlijk hoge gasvraag, een aanzienlijke verstoring van de gaslevering of een andere aanzienlijke verslechtering van de gasleveringssituatie voordoet, waarbij alle relevante marktgebaseerde maatregelen zijn toegepast, maar de gaslevering niet volstaat om aan de resterende gasvraag te voldoen. In zo’n geval moeten er dus bijkomend ook niet-marktgebaseerde maatregelen worden genomen, met name om gasleveringen aan beschermde afnemers zeker te stellen. Onder beschermde afnemers vallen huishoudens maar bijvoorbeeld ook zorginstellingen en veiligheidsinstellingen. Hieruit volgt dat het plan is bestemd voor het opvangen van acute noodsituaties waarin sprake is van een (groot) fysiek tekort aan aardgas. Het opvangen van een mogelijke tegenvaller in de afbouw van de gaswinning als gevolg van vertraging in de oplevering van de stikstofinstallatie Zuidbroek valt daar niet onder. Dat zou haaks staan op de intenties van de EU-verordening en het Bescherm- en Herstelplan want die zijn gericht op het zo goed mogelijk in stand houden van de gasvoorziening en niet op het reduceren daarvan. Voorgaande neemt niet weg dat het kabinet alle mogelijk maatregelen neemt om de gaswinning uit het Groningenveld zo snel mogelijk volledig te beëindigen, zoals het ombouwen van grootverbruikers, afbouwen van de export en vergroten van de stikstofcapaciteit.
Deelt u de mening dat inzet van dit Bescherm- en Herstelplan verkozen dient te worden boven het in verdere onveiligheid brengen van Groningers door het opvoeren en/of verlengen van de gaswinning?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 33. Overigens geeft SodM aan dat het sneller beëindigen van de winning dan nu wordt voorzien geen effect heeft op de seismiciteit, zie wat dit betreft ook het antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat met het Bescherm- en Herstelplan Gas een verslechtering van de gaslevering kunnen worden opgevangen zonder dat huishoudens hierdoor geraakt hoeven te worden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 33.
Hoe garandeert u dat Shell hun deel van de rekening zal betalen nu zij als een dief in de nacht uit Nederland vertrekken?
Het is in de eerste plaats aan NAM om de rekening te betalen van de aardbevingskosten. Pas op het moment dat NAM niet aan deze verplichting kan voldoen kunnen haar aandeelhouders, Shell en ExxonMobil, aangesproken worden. Vooralsnog heb ik geen aanwijzingen dat NAM niet aan deze verplichting kan voldoen. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 2 november jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 909) en ook in antwoorden op de vragen van het lid Nijboer (PvdA) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 874), en het lid Bromet (GroenLinks) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 875) over de herstructurering van de NAM hebben Shell en ExxonMobil op grond van het Akkoord op Hoofdlijnen garanties verstrekt voor het aandeel van de NAM in de verplichtingen ten aanzien van betalingen voor de schadeafhandeling en de versterkingsopgave. De verplaatsing van het hoofdkantoor van Shell naar Londen heeft geen invloed op deze garanties. De garanties gelden tot het beëindigen van de gaswinning uit het Groningenveld. In het Akkoord op Hoofdlijnen is verder vastgelegd dat, voorafgaand aan het vervallen van deze garanties, door Shell en ExxonMobil passende zekerheden zullen worden verstrekt voor de periode na beëindiging van de gaswinning. Shell en ExxonMobil zijn contractueel verplicht om passende zekerheden te bieden.
Hoe gaat u er voor zorgen dat gedupeerden in Groningen daar niets van merken?
Voor zowel de schadeafhandeling als de versterking en de overige regelingen geldt dat bewoners en bedrijven in Groningen terecht kunnen bij de overheid. NAM is geen onderdeel meer van dit systeem. Het verhaal van de kosten op NAM is een zaak van het kabinet waar bewoners in Groningen niks van merken.
Erkent u dat gedupeerden nu wel geraakt worden door de strijd tussen de staat en NAM, Shell en Exxon zoals aangetoond door de Algemene Rekenkamer?
Nee. De Algemene Rekenkamer heeft geschreven dat «het verhalen van kosten op de NAM diverse gevolgen heeft voor de «achterkant» van de herstel- en versterkingsoperatie». Door het op afstand zetten van NAM hebben de bewoners en bedrijven van het aardbevingsgebied geen last meer van deze «achterkant». De vormgeving van de afhandeling van schade en van de versterkingsoperatie wordt niet beïnvloed door de wijze waarop ik de kosten verhaal op NAM. De kosten worden bovendien achteraf op NAM verhaald, als individuele besluiten door NCG en IMG al zijn genomen. De discussie met NAM over de kosten vindt daarom ook pas plaats nadat de uitgaven ten behoeve van bewoners zijn gedaan. Deze discussie kan en zal dus geen rol spelen bij de schadeafhandeling of de versterking.
Kunt u deze vragen één voor één en ten minste voor het Wetgevingsoverleg Groningen op 29 november beantwoorden?
Ik heb deze vragen binnen de reguliere termijn, maar niet voorafgaand aan het debat, beantwoord; wel heb ik uw Kamer op 19 november jl. een brief gestuurd met een toelichting op de seismiciteit en de monitoring daarvan naar aanleiding van de aardbeving in Garrelsweer (Kamerstuk 33 529, nr. 913).
De activiteiten van NS-dochter Abellio in Noordrijn-Westfalen (NRW). |
|
Henk Nijboer (PvdA), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Neues Angebot von Abellio an Verkehrsverbünde in NRW»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het conflict tussen Abellio en de vervoersautoriteiten in NRW?
Abellio Duitsland kampt al enkele jaren met verliezen, ook in Nordrhein-Westfalen. De problemen van Abellio Duitsland staan niet op zichzelf. Meerdere treinaanbieders in Duitsland ervaren problemen met hun contracten en vanuit de branchevereniging voor Duitse regionale vervoerders wordt daarom al geruime tijd aangedrongen op aanpassing van de vervoersovereenkomsten.
Hoe kan het dat Abellio een veel te laag bod heeft gedaan op de aanbesteding in NRW, waardoor zij circa 400 miljoen euro te weinig ontvangen om het treinvervoer te regelen?
De verliezen van Abellio Duitsland worden grotendeels veroorzaakt door externe factoren buiten de invloedsfeer van het bedrijf, die ten tijde van het uitbrengen van de biedingen niet voorzienbaar waren.
Kunt u uiteenzetten waaruit de meerkosten voor Abellio bestaan en waarom hier geen rekening mee is gehouden?
Nieuwe sector brede cao’s, waar Abellio geen invloed op heeft, zorgen voor hogere personeelskosten. Deze zijn niet volledig gecompenseerd via de prijsindexmechanismes in de contracten. Ook de arbeidsduurverkorting uit de cao’s zorgt voor extra kosten, bijvoorbeeld voor werving en opleiding van extra personeel in de krappe arbeidsmarkt. Daarnaast resulteren meer spoorwerkzaamheden dan voorzien in extra kosten voor vervangend vervoer, die niet worden vergoed. Tot slot zorgt de toename in spoorwerkzaamheden ervoor dat Abellio Duitsland contractueel overeengekomen prestatieafspraken (zoals punctualiteit) niet haalt en daar boetes voor moet betalen, ook als verstoringen het gevolg zijn van natuurgeweld zoals stormen en de recente overstromingen. Daarnaast zijn verliezen deels ook veroorzaakt door andere tegenvallers, zoals de vertraagde levering van treinmaterieel in Baden-Württemberg en extra complexiteit in de uitvoering vanwege grootschalige werkzaamheden aan de infrastructuur. Abellio heeft getracht zoveel mogelijk de kosten te beperken, door middel van kostenreductieprogramma’s. Echter, zonder de aanpassingen van de compensatie door de regionale vervoersautoriteiten voor de onvoorziene omstandigheden blijven de activiteiten van Abellio Duitsland tot het einde van de looptijd van de contracten verlieslatend.
In 2018–2020 werd de grootte van de verliezen helder. Sindsdien heeft Abellio Duitsland geprobeerd afspraken te maken met de regionale vervoersautoriteiten over financiële compensatie binnen de bestaande contracten. Andere vervoerders in het regionale spoorverkeer in Duitsland, zoals Transdev en Keolis hebben gelijksoortige problemen. Vanuit de branchevereniging voor Duitse regionale vervoerders wordt daarom al geruime tijd aangedrongen op aanpassing van de vervoersovereenkomsten. Keolis heeft inmiddels in overleg met de opdrachtgevers besloten haar activiteiten per 31 december 2021 te beëindigen.
NS heeft mij op de hoogte gehouden over de voortgang van de gesprekken met de regionale vervoersautoriteiten. Begin mei 2021 heeft NS mij geïnformeerd dat de gesprekken niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. Op 26 mei 2021 heb ik daarom de minister-presidenten en verkeersministers van de deelstaten een brief geschreven, waarin ik als aandeelhouder van NS aandacht heb gevraagd voor de situatie van Abellio Duitsland. Toen resultaten uitbleven, leek het Abellio noodzakelijk om een voorlopige insolventieprocedure («Schutzschirmverfahren») aan te vragen. Ik heb met deze stap ingestemd en uw Kamer daarover geïnformeerd.
De afgelopen maanden heeft er volop overleg plaatsgevonden tussen Abellio en de Duitse opdrachtgevers in de diverse deelstaten. NS heeft mij hierover frequent op de hoogte gehouden. Op 1 oktober 2021 heeft de Duitse rechtbank de insolventieprocedure formeel geopend. De gesprekken van Abellio met de regionale opdrachtgevers richten zich op het vinden van passende oplossingsrichtingen waardoor de reizigers geen nadelen van de herstructurering ondervinden én een oplossing wordt gevonden in het belang van de Nederlandse belastingbetaler en reiziger. Hieronder volgt een overzicht van de oplossingsrichtingen per regio. Een aantal oplossingsrichtingen is onder voorbehoud van lopende gesprekken en finaal akkoord van de regionale vervoersautoriteiten en/of deelstaten.
De activiteiten in Mitteldeutschland waren verlieslatend. De concessie in Saksen-Anhalt wordt in goed overleg met de concessieverlener eind 2023 overgedragen aan een derde. De concessie in Thüringen kan, na herstructurering van financiële afspraken minimaal kostendekkend worden uitgevoerd in de komende jaren en wordt daarom voortgezet. In Nedersaksen wordt een concessie gereden die is gelegen in het grensgebied met Nederland en naar verwachting met een licht positieve resultaatbijdrage wordt voortgezet door Westfalenbahn, een dochteronderneming van Abellio Duitsland. De concessie van Abellio in Baden-Württemberg wordt overgedragen aan de lokale vervoerder SWEG. De concessieverlener is eigenaar van deze vervoerder. Doel is om dit per 1 januari 2022 te realiseren. In Nordrhein-Westfalen is Abellio Duitsland actief met vijf concessies. In Nordrhein-Westfalen is helaas geen oplossing gevonden en hebben de opdrachtgevers het aanbod van Abellio afgeslagen. De regionale vervoersautoriteiten schrijven op korte termijn een zogenoemde «Notvergabe» (noodconcessie) uit voor de vijf concessies in Nordrhein-Westfalen die Abellio momenteel rijdt. De activiteiten van Abellio in Nordrhein-Westfalen eindigen op 31 januari 2022. Abellio zal zich inzetten om de overgang naar de nieuwe vervoerder zo goed mogelijk te faciliteren.
Heeft Abellio zich op de markt van NRW begeven met dumpprijzen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie antwoord op vraag 3.
Kunt u zich voorstellen dat de vervoersautoriteiten in NRW, waarvan lokale gemeenten de aandeelhouders zijn, zich onaangenaam verrast voelen als Abellio zich voor een te laag bedrag inschrijft bij een aanbesteding, verliezen lijdt, en vervolgens dreigt met een faillissement indien er geen compensatie wordt geboden?
Toen in de periode 2018–2020 de grootte van de verliezen helder werd, heeft Abellio Duitsland geprobeerd afspraken te maken met de regionale vervoersautoriteiten over financiële compensatie binnen de bestaande contracten. Op basis van een clausule in de contracten is Abellio van mening daar aanspraak op te kunnen maken. Met name in Nordrhein-Westfalen is hier intensief over onderhandeld. Toen resultaten uitbleven, was het voor het management van Abellio, gelet op het Duitse faillissementsrecht, noodzakelijk om een voorlopige insolventieprocedure («Schutzschirmverfahren») aan te vragen, omdat sprake was van een vooruitzicht op een langdurige verlieslatende situatie van de onderneming. NS heeft als aandeelhouder het management gesteund met deze stap door de vereiste financiële middelen beschikbaar te stellen. Ik heb met de financiering ingestemd en uw Kamer daarover geïnformeerd.
Bent u ook van mening dat deze situatie de verhoudingen tussen Nederland en NRW kan beschadigen en dat dit ten koste kan gaan van de ontwikkeling van treinverbindingen tussen Nederland en Duitsland? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht grote waarde aan een goede relatie met Duitsland, waaronder ook Nordrhein-Westfalen. Daarom heb ik het afgelopen jaar contact gehad met de Duitse deelstaten waar Abellio actief is. De aanwezigheid van Abellio als dochterbedrijf van NS in de Duitse grensregio kan bijdragen aan betere grensoverschrijdende verbindingen, maar is geen randvoorwaarde. NS streeft er naar om de reis voor Nederlandse reizigers over de grens naar Duitsland en naar grote steden in Duitsland aantrekkelijker te maken. NS zet zich hierop in door de informatievoorziening voor Nederlandse reizigers te verbeteren, het boeken van een reis richting Duitsland makkelijker te maken en de ambitie om nieuwe grensoverschrijdende verbindingen te realiseren invulling te geven.
Hoe wordt voorkomen dat Nederlandse reizigers en belastingbetalers opdraaien voor de problemen over de grens?
De potentiële verliezen voor Abellio Duitsland zouden oplopen van € 30 tot € 50 miljoen per jaar. Tot de afloop van de laatste concessie eind 2034, zouden deze verliezen in totaal € 300 tot 500 miljoen bedragen. Daarom is Abellio overgegaan tot herstructurering. De afgelopen maanden heeft er volop overleg plaatsgevonden tussen Abellio en de Duitse opdrachtgevers in de diverse deelstaten. De gesprekken van Abellio met de regionale opdrachtgevers richten zich op het vinden van passende oplossingsrichting waardoor de reizigers geen nadelen van de herstructurering ondervinden én een oplossing wordt gevonden in het belang van de Nederlandse belastingbetaler en reiziger. NS blijft met deze oplossing binnen het risicokader («Capital at Risk») dat ik met uw Kamer heb afgesproken voor de buitenlandse activiteiten van NS.2
Kunt u deze vragen voor het commissiedebat Spoor, spoorveiligheid, European Rail Traffic Management System (ERTMS) en internationaal spoorvervoer van 9 december aanstaande beantwoorden?
Ja.
Het artikel ‘Clash Hoekstra en Wiebes over plan Europees noodfonds’. |
|
Laurens Dassen (Volt), Nilüfer Gündoğan (Volt) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Clash ministeries Hoekstra en Wiebes over plan Europees noodfonds», van RTL Nieuws van 18 november j.l.?
Ja.
Welk contact is er vanuit het vorige en het huidige demissionaire kabinet geweest met de Europese Commissie over de besteding van de voor Nederland beschikbare gelden? Waarover is reeds met de Europese Commissie gesproken is en zijn daarbij de landenspecifieke aanbevelingen van Nederland, de nodige hervormingen en de combinatie van gewenste plannen door het volgende kabinet aan de orde geweest?
Er is, zoals ook aangegeven in antwoord op eerdere Kamervragen, zes keer door ambtenaren gesproken met de Commissie over de inventarisatie van mogelijke investeringen en hervormingen. Dergelijk ambtelijk contact is gebruikelijk, ook in het kader van het Europees Semester, en past bij de dialoog tussen de Commissie en lidstaat in de aanloop naar een RRP. Daarbij is ook de aansluiting op de landenspecifieke aanbevelingen van Nederland aan de orde gekomen.
Welke factoren hanteren het demissionaire kabinet en het volgende kabinet bij het maken van de keuze omtrent de combinatie aan plannen die bij de Commissie zullen worden ingediend?
Dit demissionaire kabinet hecht veel belang aan een stevig en ambitieus RRP. Bij de keuze omtrent de combinatie aan maatregelen die invulling zullen geven aan het Nederlandse RRP zal het nieuwe kabinet voornamelijk de criteria uit de RRF-verordening hanteren.
Zo dient het plan een coherent geheel te zijn van investeringen en structurele hervormingen en moet het plan een bijdrage leveren aan elk van de zes pilaren uit de RRF-verordening: 1. de groene transitie; 2. de digitale transformatie; 3. slimme, houdbare en inclusieve groei; 4. sociale en territoriale cohesie; 5. gezondheid en economische, sociale en institutionele veerkracht; 6. beleid voor de volgende generaties.
Om voldoende in te zetten op de groene en digitale transitie, dient het plan voor ten minste 37 procent besteed te worden aan klimaat en voor 20 procent aan digitalisering. Volgens de RRF-verordening kan het alleen gaan om projecten die na 1 februari 2020 van start zijn gegaan en die voor 31 augustus 2026 afgerond kunnen worden, zonder dat dit tot structurele kosten zal leiden. Daarnaast schrijft de verordening voor dat een RRP bijdraagt tot de doeltreffende aanpak van alle of een significant deel van de uitdagingen die zijn vastgesteld in de relevante landenspecifieke aanbevelingen (uit met name 2019 en 2020). Sinds februari 2020 zijn al diverse hervormingen overeengekomen die aansluiten op verschillende aanbevelingen. De Commissie heeft aangegeven bij de beoordeling van het Nederlandse plan met name kritisch mee te kijken naar hervormingen die invulling geven aan de uitdagingen op de Nederlandse woning- en arbeidsmarkt. Het is aan het nieuwe kabinet om te bepalen welke hervormingen die aansluiten op de landenspecifieke aanbevelingen een plaats zullen krijgen in het RRP.
Op welke momenten kan de Kamer mede-inspraak met het demissionaire kabinet en het volgende kabinet verwachten, gezien het feit dat er nog besloten zal moeten worden over de uiteindelijke combinatie van de in te dienen plannen?
Dit demissionaire kabinet heeft besloten dat besluitvorming over het Nederlandse RRP aan het nieuwe kabinet wordt gelaten. Uw Kamer is hier op 27 november 2020 over geïnformeerd middels een brief (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1626). Nadat er vanuit de formatie besluitvorming heeft plaatsgevonden zal door de programmadirectie een concept-RRP worden opgesteld. Keuzes die hieromtrent op hoofdlijnen in de formatie worden gemaakt zullen als onderdeel van een akkoord aan uw Kamer worden voorgelegd. Na informele toetsing door de Europese Commissie zal het concept van een RRP worden voorgelegd aan uw Kamer alvorens een definitief RRP zal worden ingediend bij de Commissie.
Worden de gelden uit het Europees herstelfonds ingezet om de overheidsfinanciën op orde te brengen of om nieuwe investeringen te doen?
Volgens de RRF-verordening kan het plan ingevuld worden met maatregelen (hervormingen en investeringen) die na 1 februari 2020 van start zijn gegaan. Dit betekent dat maatregelen kunnen worden opgenomen waartoe reeds is besloten, of aanvullende maatregelen. Voor alle maatregelen zijn ook de geldende Europese staatsteunregels van toepassing. Voor zover in het Nederlandse plan gekozen wordt voor investeringen waartoe al is besloten en die reeds gedekt zijn in de nationale begroting, zorgt de bijdrage uit de RRF voor het vrijspelen van incidentele middelen uit de nationale begroting die vrij kunnen worden ingezet, bijvoorbeeld om het invoeren van hervormingen te faciliteren of voor incidentele uitgaven buiten de reikwijdte van de RRF. Als gekozen wordt voor nieuwe investeringen dan kan daarmee een aanvullende impuls worden gegeven aan het adresseren van de uitdagingen die bijvoorbeeld de groene en digitale transitie met zich meebrengen. Het is aan een volgend kabinet om invulling te geven aan het plan en een beslissing te nemen over maatregelen waartoe al is besloten, nieuwe maatregelen, of een combinatie van beide.
Welke rol zal het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat spelen in de verdere coördinatie en de uitvoering van de plannen? Heeft het ministerie inspraak bij de directie die wordt opgetogen onder het Ministerie van Financiën?
De ambtelijke coördinatie van het opstellen van een RRP zal in handen zijn van een programmadirectie die valt onder het Ministerie van Financiën. Dit is in samenspraak met de Minister van Economische Zaken en Klimaat besloten. Zowel ambtenaren van het Ministerie van Financiën als van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat zullen deel uitmaken van de programmadirectie. Ook ambtenaren van andere departementen kunnen naar de programmadirectie gedetacheerd worden. De programmadirectie houdt zich voornamelijk bezig met het opstellen (schrijven) van het plan en de afstemming met de Europese Commissie en nationale stakeholders. Hier zullen, waar nodig, andere departementen goed bij worden aangehaakt. Het uiteindelijke besluit over de vormgeving is aan het gehele kabinet.
Hoe is het demissionaire en het volgende kabinet voornemens de Kamer en regionale overheden mee te nemen in besluitvorming omtrent het indienen van de plannen bij de Europese Commissie, als ook omtrent de uitvoering van de goedgekeurde plannen?
Nadat er vanuit de formatie besluitvorming heeft plaatsgevonden zal door de programmadirectie een concept-RRP worden opgesteld. Keuzes die hieromtrent op hoofdlijnen in de formatie worden gemaakt zullen als onderdeel van een akkoord aan uw Kamer worden voorgelegd. Na informele toetsing door de Europese Commissie zal het concept van een RRP worden voorgelegd aan uw Kamer alvorens een definitief RRP zal worden ingediend bij de Commissie.
Wat betreft het betrekken van regionale overheden schrijft de RRF-verordening voor dat een RRP de volgende informatie bevat: «Voor de voorbereiding, en indien beschikbaar, voor de invoering van de herstel- en veerkrachtplannen, een samenvatting van het raadplegingsproces, uitgevoerd in overeenstemming met het nationale rechtskader, van lokale en regionale autoriteiten, sociale partners, maatschappelijke organisaties, jongeren organisaties en andere relevante belanghebbenden, alsook een samenvatting van de wijze waarop de inbreng van de belanghebbenden in het herstel- en veerkrachtplan terugkomt.» Dit houdt in dat een RRP een beschrijving moet bevatten van het consultatieproces en hoe de lessen die hieruit zijn getrokken meegenomen zijn in een RRP. Het staat lidstaten vrij om invulling te geven aan het betrekken van stakeholders. Het is aan het nieuwe kabinet om hier een besluit over te nemen, waarbij de programmadirectie in oprichting een belangrijke rol zal spelen bij de inrichting en uitvoering van de consulatie.1
Op basis van de RRF-verordening moeten lidstaten tweemaal per jaar rapporteren aan de Europese over de voortgang bij de uitvoering van de plannen. De Tweede Kamer zal over deze rapportage worden geïnformeerd.
Kunt u onderstrepen dat het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat de gelden die beschikbaar zijn voor Nederland uit het herstelfonds wil gebruiken om de economie te laten herstellen en hiervoor additionaliteiten wil inzetten?
Zoals blijkt uit de openbaar gemaakte stukken voor het verzoek van Follow the Money in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur, is er een ambtelijke inventarisatie gedaan van reeds voorgenomen en additionele maatregelen voor het RRP. Tijdens de inventarisatie had het Ministerie van Financiën het voortouw voor de eerste maatregelen en het Ministerie van EZK voor de laatste maatregelen. Conform het kabinetsbesluit van 27 november 2020 is het aan de formatie om invulling te geven aan het plan en een beslissing te nemen over maatregelen waartoe al is besloten, nieuwe maatregelen, of een combinatie van beide.
Bent u van mening dat het Ministerie van Financiën geen inspraak van andere ministeries dan wel de ministerraad verlangt omtrent de indiening van het herstelplan, terwijl in de zomer van 2020 is afgesproken dat het Ministerie van EZK dit zou doen?
Nee. Op 27 november 2020 is in de ministerraad een besluit genomen dat een nieuw kabinet gaat over de invulling van het Nederlandse Herstelplan. Dit is nu onderdeel van de formatie. In september 2021 is in samenspraak met de Minister van Economische Zaken en Klimaat besloten dat een programmadirectie die valt onder het Ministerie van Financiën het opstellen van het Nederlandse herstelplan gaat coördineren. Dit is mede ingegeven door de verantwoordelijkheid van de Minister van Financiën voor het Nederlandse plan in Europees verband en de onafhankelijke rol die het Ministerie van Financiën speelt in het reguliere begrotingsproces. De programmadirectie houdt zich voornamelijk bezig met het opstellen (schrijven) van het plan en de afstemming met de Europese Commissie en nationale stakeholders. Hier zullen, waar nodig, andere departementen goed bij worden aangehaakt. Het uiteindelijke besluit over de vormgeving is aan het gehele kabinet, inclusief de Minister van Economische Zaken en Klimaat.
Ten aanzien van de verwijzing in het RTL-artikel naar «de clash» tussen de twee ministeries wil ik graag nog het volgende toevoegen. Tijdens de totstandkoming van besluiten spelen ministeries hun respectievelijke rollen. Daarbij wordt geadviseerd vanuit de eigen rol en verantwoordelijkheid, met verschillende perspectieven en accenten in de ambtelijke advisering tot gevolg. De uiteenlopende posities komen samen in een uiteindelijk besluit, waarna er één lijn vanuit het kabinet, of in dit geval de ambtelijke top, resulteert. Ik zie het als een waardevol proces dat er vanuit verschillende perspectieven wordt geadviseerd, zodat verschillende aspecten worden meegenomen in het nemen van een (kabinets-)besluit. Het besluitvormingsproces rondom de RRF was en is hier geen uitzondering op.
Bent u bereid om te schikken naar het plegen van de nodige hervormingen zoals door de Europese Commissie vastgesteld in de landenspecifieke aanbevelingen?
Een van de voorwaarden in de RRF-verordening is dat de hervormingen en investeringen in het plan bijdragen tot de doeltreffende aanpak van alle of een significant deel van de uitdagingen die zijn vastgesteld in de relevante landspecifieke aanbevelingen. De Commissie maakt daarbij een integrale beoordeling, die we ook zien we bij de plannen van andere landen. Nederland heeft actief bepleit dat landen de landspecifieke aanbevelingen van de Raad in hun herstelplan adresseren. Dit legt de lat ook hoog voor ons eigen RRP. Het is aan het nieuwe kabinet om te bepalen welke hervormingen die aansluiten op de landenspecifieke aanbevelingen een plaats zullen krijgen in het RRP.
Bent u bereid de herstelplannen voor 30 april 2022 in te dienen, opdat de Europese Commissie tijdig de plannen kan beoordelen en hierbij ook nog ruimte bestaat voor de Kamer en regionale overheden om de plannen te beoordelen?
Volgens de RRF-verordening wordt het door de lidstaat voorgelegde herstel- en veerkrachtplan in de regel uiterlijk 30 april van een jaar officieel ingediend. Deze formulering biedt ruimte om af te wijken van deze deadline. Juist omdat het kabinet de Kamer, decentrale overheden en stakeholders, zal consulteren voorafgaand aan de formele indiening, is het belangrijk deze flexibiliteit te hebben. De zomer van 2022 geldt daarbij als uiterste moment voor formele indiening. Dit is gebaseerd op het uiterste moment waarop de Commissie 70% van de RRF-middelen moet committeren aan lidstaten, namelijk 31 december 2022, en de termijn die voorafgaand daaraan nodig is voor de beoordeling en goedkeuring van een plan. Nadat een plan formeel is ingediend door een lidstaat heeft de Commissie volgens de RRF-verordening twee maanden om dit te beoordelen en een voorstel te doen voor een uitvoeringsbesluit van de Raad. De Raad heeft vervolgens in de regel een maand de tijd om dit uitvoeringsbesluit aan te nemen. Dit gezegd hebbende zal het kabinet streven naar het tijdig indienen van een plan.
De rechtsbescherming bij de NCTV |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Klopt het dat er een schikking is getroffen tussen de NCTV en de imam over het verwijderen van gegevens en om geen verdere informatie meer te verstrekken over deze man?1
Ja.
In hoeverre verhoudt deze moeizame procedure zich tot uw antwoord op mijn vraag hoe mensen hun recht zouden kunnen halen als zij ten onrechte op de radar staan van de NCTV, «Iedere betrokkene heeft op grond van de AVG het recht om persoonsgegevens in te zien die van hem zijn verzameld, behoudens het geval waarin het gaat om de in de AVG en de UAVG opgenomen weigeringsgronden. Voor de beoordeling en afhandeling van een verzoek ter uitoefening van het recht van inzage is er een vaste procedure bij de NCTV, conform de vereisten van de AVG. Die procedure is ook al meerdere keren in de praktijk getoetst en die werkt.»?2
Op individuele zaken wordt niet ingegaan en dus ook niet op de inhoudelijke afhandeling van het onderhavige geval. Zoals ook aangegeven in de Kamerbrief van 22 november jl.3 kunnen mensen die willen weten of hun gegevens door de NCTV zijn verwerkt bij het ministerie terecht. Elk van deze verzoeken wordt zorgvuldig afgehandeld conform het gestelde in de AVG en dit mondt uit in een aan de verzoeker gericht besluit op zijn verzoek. Indien een betrokkene het niet eens is met het genomen besluit, staat de mogelijkheid van bezwaar en beroep open. Tevens kan een betrokkene ook de andere rechten inroepen die in de AVG zijn opgenomen zoals onder andere een verzoek doen tot wissen of rectificatie. Sinds het verschijnen van de Kamerbrieven van 12 april 20214 en 21 mei 20215 en het Kamerdebat van 15 juni 2021 heeft de NCTV een groot aantal inzageverzoeken op grond van de AVG ontvangen. Vanwege de vele inzageverzoeken die zijn ingediend en het werk dat nodig is om zorgvuldig op al die verzoeken te kunnen ingaan, is er helaas meer tijd mee gemoeid dan ik graag zou zien.
Waarom heeft de NCTV pas besloten tot een schikking toen er twee rechtszaken dreigden?
Op individuele zaken wordt niet ingegaan en dus ook niet op de afhandeling van het onderhavige geval. Verzoeken om inzage in dan wel verwijdering van persoonsgegevens worden van geval tot geval beoordeeld. De conclusie van het project «taken en grondslagen van de NCTV» luidde dat het identificeren en analyseren van dreigingen en risico’s op het gebied van terrorisme en nationale veiligheid, juridisch kwetsbaar is en versterking behoeft indien daarbij (bijzondere) persoonsgegevens worden verwerkt op basis van eigen openbare bronnenonderzoek. Naar aanleiding daarvan is het wetsvoorstel Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid bij de Tweede Kamer ingediend. Bovengenoemde ontwikkelingen maken dat inzage- en verwijderingsverzoeken met inachtneming van de nieuwe inzichten beoordeeld worden. Dat kan in bepaalde gevallen tot een herbeoordeling leiden. Die beoordeling wordt steeds toegespitst op het individuele geval.
Klopt het dat de NCTV deze gegevens al veel eerder had kunnen of misschien wel moeten vernietigen? Zo ja, waarom is daartoe niet overgegaan?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de strekking van de uitspraak dat sommige mensen kennelijk bij de NCTV als een soort verdachte te boek staat, terwijl er voor deze mensen niet dezelfde rechten gelden voor inzage in hun gegevens zoals bij de politie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom gelden daar niet minimaal dezelfde waarborgen?
Nee, die strekking deel ik niet. Zoals ik ook in mijn brief van 12 april 2021 heb aangegeven, is aan het monitoren van uitingen ten behoeve van het duiden van trends en fenomenen die in potentie de stabiliteit van Nederland kunnen ontwrichten soms bepaalde informatie over personen verbonden; uitingen worden door personen gedaan. Bij deze taak hoort daarmee dat bepaalde informatie wordt verwerkt, in sommige gevallen ook persoonsgegevens, maar alleen voor zover die noodzakelijk zijn voor het maken van de fenomeenanalyse en ook alleen daarvoor gebruikt worden.
De NCTV is geen opsporingsdienst zoals de politie en de NCTV onderzoekt ook niet of iemand zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. Wanneer de politie persoonsgegevens verwerkt in het kader van de politietaak («politiegegevens») is de Wet politiegegevens (Wpg) van toepassing. De NCTV verwerkt geen persoonsgegevens in het kader van de politietaak. Op de verwerking van persoonsgegevens door de NCTV is de AVG van toepassing. De AVG bevat waarborgen voor een zorgvuldige verwerking van en inzage in persoonsgegevens.
Kunt u reflecteren op de uitspraken van het hoofd van de CTIVD, die stelt dat de NCTV onder toezicht moet komen te staan, omdat ze zich gedragen als veiligheidsdienst?3
Zoals ik in de kamerbrieven van 12 april en 21 mei jl. heb aangegeven, is of wordt de NCTV geen inlichtingendienst. De NCTV heeft een andere taak en valt niet onder de WIV. Om die reden is het onderscheid met de taken van de AIVD in het wetsvoorstel verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid ook expliciet gemaakt.
Voor het wetsvoorstel is, zoals gebruikelijk bij dit soort belangrijke wetsvoorstellen, er een consultatieronde geweest, is de Autoriteit Persoonsgegevens om advies is gevraagd, en daarna heeft de Raad van State geadviseerd. Met het verwerken van deze adviezen zijn extra waarborgen in het wetsvoorstel opgenomen, dat op 9 november aan de Tweede Kamer is verzonden. Bij de behandeling van dit wetsvoorstel kan hierover nader met de Tweede Kamer worden gesproken. Het wetsvoorstel is op 23 november jl. door de Tweede Kamer controversieel verklaard.
Kunt u reflecteren op de uitspraken van de oprichter van het Centre for Counter Terrorism en een universitair hoofddocent conflictstudies en internationale betrekkingen over de bevoegdheden van de NCTV en waarom deze beperkt zouden moeten zijn?4
De kritiek van de AP waar in het artikel aan gerefereerd wordt, heeft betrekking op een verouderde versie van het wetsvoorstel: de versie die in juni werd gebruikt in de consultatiefase. Voor het wetsvoorstel verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid is, zoals gebruikelijk bij dit soort belangrijke wetsvoorstellen, een consultatieronde geweest, is de Autoriteit Persoonsgegevens om advies is gevraagd, en daarna heeft de Raad van State geadviseerd. Met het verwerken van deze adviezen zijn extra waarborgen in het wetsvoorstel opgenomen, dat op 9 november aan de Tweede Kamer is verzonden. Bij de behandeling van dit wetsvoorstel kan hierover nader met de Tweede Kamer worden gesproken.
Kunt u reflecteren op de uitspraken van een advocaat die onder andere stelt dat de rechter moeilijk grip krijgt op de NCTV?5
Zie antwoord vraag 7.
Bent u het ermee eens dat alle berichten rondom de NCTV van de afgelopen tijd een zeer zorgwekkend beeld afgeven van deze dienst? Zo nee, waarom niet?6, 7, 8
Nee, de NCTV heeft mijn volste vertrouwen. Zoals ik heb aangegeven in de brieven van 12 april 2021, 21 mei 2021 en 2 november 202112 aan de Tweede Kamer over de werkzaamheden bij de NCTV kwam door het project «taken en grondslagen van de NCTV» de NCTV zelf tot het inzicht dat de algemene rechtsgrondslag gezien de rechtsontwikkeling naar huidige maatstaven als juridisch kwetsbaar moet worden bestempeld en dat de tot dan toe gehanteerde juridische grondslag verstevigd zou moeten worden door de introductie van een grondslag in een wet in formele zin. Op grond van de conclusies van dit project zijn bepaalde werkzaamheden gestaakt13 en is het wetsvoorstel Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid is naar uw Kamer verzonden ter behandeling. Vervolgens is, daarin gesterkt door de aangenomen motie van het lid Michon-Derkzen tijdens het debat van 15 juni 2021 om met spoed met een bijzondere wettelijke grondslag te komen voor de NCTV om persoonsgegevens te verwerken voor de uitvoering van zijn bestaande analyse- en coördinatietaken, de hoogste prioriteit gegeven aan het aangekondigde voorstel voor een Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid, dat op 9 november aan de Tweede Kamer is verzonden.
Kunt u precies uiteenzetten hoe een klachtenprocedure bij de NCTV werkt en welke waarborgen er zijn? Zo nee, waarom niet?
Naast het doen van inzageverzoeken op grond van de AVG kan iedere burger een klacht indienen over het handelen van de overheid. Dit kan zowel mondeling als schriftelijk. De regels inzake de klachtbehandeling zijn neergelegd in hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voor de overheid is zorgvuldige klachtbehandeling een vereiste dat voortvloeit uit de beginselen van behoorlijk bestuur en een kwestie van bestuurlijke betamelijkheid. De NCTV handelt klachten op overeenkomstige wijze en met inachtneming van de bepalingen in hoofdstuk 9 van de Awb af. Indien betrokkene niet tevreden is over de afhandeling van de klacht kan deze de klacht door middel een verzoekschrift voorleggen aan de Nationale ombudsman.
Hoe vaak is door de NCTV op verzoek van een betrokkene tot gegevensverwijdering overgegaan, al dan niet na een schikking?
Zoals gemeld in het antwoord van vraag 2 heeft de NCTV sinds het verschijnen van de Kamerbrieven van 12 april 2021 en 21 mei 2021 en het Kamerdebat van 15 juni 2021 een groot aantal inzageverzoeken op grond van de AVG ontvangen. Zoals gemeld in het antwoord op vraag 3 en 4 wordt op individuele zaken niet ingegaan.
In algemene zin kan ik zeggen dat de NCTV, functionerend onder de ministeriële verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie en Veiligheid, in zeer uiteenlopende situaties betrokken kan raken bij gerechtelijke procedures. Zo kunnen op basis van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding of de Paspoortwet maatregelen opgelegd worden waartegen beroep in kan worden gesteld. Daarnaast kan de NCTV procespartij zijn bij procedures op grond van de Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB), civielrechtelijke procedures zoals bijvoorbeeld repatriëringsverzoeken van uitreizigers naar strijdgebieden en procedures vanuit de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).
Gelet op de aard van de zaken en de verwevenheid met individuele gevallen, worden geen uitspraken gedaan over de aantallen en worden die ook niet afzonderlijk bijgehouden.
Kunt een overzicht geven van de rechtszaken waarbij de NCTV de afgelopen jaren betrokken is geweest als partij? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Een slogan (‘wijk voor wijk, deur voor deur, arm voor arm’) die de minister gebruikte tijdens de (afgelopen) persconferentie |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met deze korte video?1
Naar aanleiding van uw vragen heb ik kennisgenomen van deze video.
Is het correct dat de slogan «wijk voor wijk, deur voor deur, arm voor arm», door u uitgesproken in deze video, in erg vergelijkbare formuleringen ook in allerlei andere landen (VS, India, Canada, Australië onder andere) wordt toegepast in het kader van het corona-vaccinatiebeleid? Is dit toeval? Of is het misschien slechts een kwestie van «elkaar napraten»? Of worden dit soort slogans mogelijk in internationale fora bedacht en vervolgens nationaal geïmplementeerd?
Eventuele overeenkomsten met door anderen gebruikte woorden zijn louter toeval.
Kunt u de Kamer alle documenten (notities, e-mails, beleidsnota’s, et cetera) verschaffen waarin wordt gesproken over «wijk voor wijk, deur voor deur, arm voor arm» zodat we de ontstaansgeschiedenis van deze slogan zelf kunnen achterhalen en reconstrueren?
Anders dan concepten voor de uitgesproken tekst tijdens deze persconferentie zijn er geen documenten refererend aan de uitspraak waar u op doelt.