Het bericht 'Maandenlang geen chauffeurs voor leerlingenvervoer: 'Kinderen staan op straat'' |
|
Sandra Beckerman |
|
Mariëlle Paul (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Bent u bekend met het artikel in Hart van Nederland, waarin wordt vermeld dat ruim 600 leerlingen in de regio Utrecht na de zomervakantie niet meer door het leerlingenvervoer naar school kunnen worden gebracht vanwege een tekort aan chauffeurs?1
Ja.
Wat is uw reactie op de situatie waarin ouders, zoals een alleenstaande moeder, in grote onzekerheid verkeren over hoe hun kinderen na de zomervakantie naar school moeten gaan?
Ik kan mij de onrust en onzekerheid van deze leerlingen en hun ouders goed voorstellen. Leerlingen die afhankelijk zijn van het leerlingenvervoer moeten ook volop kunnen meedoen en naar school gaan. Ik vind dan ook dat leerlingen die dat nodig hebben goed vervoerd moeten worden naar school. Daarom is dit een zeer onwenselijke situatie.
Wat is de exacte omvang van het chauffeurstekort voor het leerlingenvervoer in Nederland, en in het bijzonder in de regio Utrecht?
Naar aanleiding van de berichtgeving heeft mijn ministerie contact opgenomen met de vervoerdersbranchevereniging Koninklijk Nederlands Vervoer (KNV). KNV geeft aan dat er geen gegevens zijn over de omvang van het chauffeurstekort. Wel heeft KNV sterk de indruk dat het landelijke chauffeursprobleem kleiner is dan vorig jaar. Dat neemt niet weg dat de beschikbaarheid van chauffeurs op regionaal niveau wel kan knellen.
Welke maatregelen zijn er op korte termijn beschikbaar om de vervoersproblemen van deze leerlingen op te lossen?
Naar aanleiding van het artikel is door het Ministerie van OCW ambtelijk contact gezocht met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). De VNG heeft aangegeven dat de samenwerkende gemeenten in de regio Utrecht er alles aan doen om het leerlingenvervoer na de zomervakantie op orde te hebben. Zo hebben de gemeenten direct contact met de ouders opgenomen om hen in te lichten over de situatie en om samen naar een oplossing te zoeken. Er is bijvoorbeeld gekeken naar wat ouders zelf kunnen doen, met financiële ondersteuning van de gemeente. Daarnaast hebben de gemeenten – voor de groep ouders die niet zelf hun kind naar school kunnen brengen – via een overbruggingscontract alternatieve vervoerders gevonden voor deze groep leerlingen. Ik heb de VNG gevraagd om vinger aan de pols te houden en zal zelf de komende periode ambtelijk navraag bij haar doen.
Zoals bekend werkt het kabinet in brede zin aan het verbeteren van het doelgroepenvervoer en aan structurele en duurzame oplossingen. Dit gebeurt onder regie van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Over de voortgang van de Verbeteragenda Doelgroepenvervoer is uw Kamer recent geïnformeerd per brief.2
Bent u bereid om samen met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, de gemeenten en de vervoersbedrijven naar een oplossing te zoeken voor het tekort aan chauffeurs in het leerlingenvervoer? Zo ja, op welke termijn kunnen ouders duidelijkheid verwachten?
Het is in de eerste plaats aan de regio Utrecht om samen het leerlingenvervoer op orde te brengen. Zoals geschreven in het antwoord op vraag 4, heeft de VNG aangegeven dat de gemeenten in de regio Utrecht dit ook doen. De gemeenten zijn druk bezig om zo snel mogelijk en uiterlijk begin van het schooljaar het probleem op te lossen. Daarbij houden zij de ouders op de hoogte van de vorderingen, zo heeft de VNG mij laten weten.
Tegelijkertijd speelt het chauffeurstekort breder dan alleen in de regio Utrecht. Ook staan veel van de knelpunten in het leerlingenvervoer niet op zichzelf, maar spelen ze in het hele doelgroepenvervoer.
Daarom werken – onder regie van de Staatssecretaris van VWS – de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (IenW), de Staatssecretaris van VWS, de VNG, brancheorganisatie Koninklijk Nederlands Vervoer Zorgvervoer en Taxi (KNV), de Vereniging van Doelgroepenvervoer Nederland (VDVN), het samenwerkingsverband van decentrale OV-autoriteiten (Dova) en ik aan de Verbeteragenda Doelgroepenvervoer, om het doelgroepenvervoer ook voor de langere termijn te verbeteren.
De beschikbaarheid van chauffeurs is, net als goed aanbesteden, één van de prioriteiten van deze verbeteragenda. De situatie in de regio Utrecht onderstreept het belang hiervan. Juist ook omdat de combinatie van het tekort aan chauffeurs aan de ene kant en de aanbestedingsprocedure aan de andere kant in die regio heeft geleid tot de huidige problemen.
Op 28 mei jl. heeft uw Kamer een brief van de Staatssecretaris van VWS ontvangen, mede namens de Staatssecretaris van IenW en mij, over de prioriteiten van de Verbeteragenda Doelgroepenvervoer.3 Eind 2024 informeert de Staatssecretaris of Minister van VWS uw Kamer verder over de voortgang op de actiepunten uit de verbeteragenda.
Hoe kan worden voorkomen dat soortgelijke problemen in de toekomst opnieuw ontstaan bij de overgang van vervoerscontracten? Zijn er structurele aanpassingen nodig in het beleid rond aanbestedingen voor leerlingenvervoer?
De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het leerlingenvervoer ligt bij de gemeenten. In het specifieke geval van de regio Utrecht is er iets misgegaan in de aanbestedingsprocedure. Dit heeft geleid tot de huidige onzekerheid in het leerlingenvervoer in de regio.
Ondanks dat de situatie in Utrecht niet exemplarisch is voor de aanbestedingsprocedure van gemeenten in den brede, is het cruciaal dat gemeenten het leerlingen- en overig doelgroepenvervoer goed aanbesteden. En bovendien het liefste, gezien de huidige tekorten aan chauffeurs, integraal (voor het gehele doelgroepenvervoer) en regionaal (in samenwerking met andere gemeenten). De VNG faciliteert gemeenten bij het aanbesteden met de handreiking leerlingenvervoer en met webinars. Om gemeenten verder te ondersteunen, is goed aanbesteden bovendien als prioriteit opgenomen in de hierboven genoemde Verbeteragenda Doelgroepenvervoer.
Ook kunnen gemeenten nu al gebruik maken van de expertise van het Aanbestedingsinstituut Mobiliteit (AIM). Dit instituut is opgericht door de sociale partners van de vervoerdersbranche, waaronder de vakbonden en Koninklijke Nederlands Vervoer (KNV), en ondersteunt gemeenten bij de aanbesteding. Bijvoorbeeld op het gebied van goed personeelsbeleid, goede dienstverlening en het gunnen op kwaliteit in plaats van prijs.
Deelt u de mening dat het aanbesteden, en daarmee in gevaar brengen, van leerlingenvervoer in strijd is met Artikel 28 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind?
Nee, die mening deel ik niet. Het is wel van groot belang dat het vervoer voor leerlingen die dat nodig hebben om naar school te gaan goed is geregeld. Hiervoor is de gemeente verantwoordelijk, die er zorg voor moet dragen dat de aanbesteding goed verloopt, zodat het vervoer ook goed is georganiseerd. Op heel veel plaatsen gaat dit goed en zorgvuldig.
Deelt u de mening dat het aanbesteden, en daarmee in gevaar brengen, van leerlingenvervoer voor kinderen op speciaal basisonderwijs in strijd is met Artikel 24 van het Verdrag inzake de rechten van personen meteen handicap?
Zie antwoord vraag 7.
Wordt er gekeken naar maatwerkoplossingen voor kwetsbare kinderen die afhankelijk zijn van het leerlingenvervoer?
Ja. De gemeente is verantwoordelijk voor de uitvoering van het leerlingenvervoer, maar is vrij om daarin keuzes te maken en om maatwerk te bieden.
De gemeente zorgt ervoor dat een leerling vervoer krijgt of kan deelnemen aan het openbaar vervoer, naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school dat past bij de situatie. Dit vraagt altijd om maatwerk. De gemeente kan daarbij verschillende vervoersvoorzieningen aanbieden:
Welke voorziening de leerling krijgt, is aan gemeente om te bepalen, vaak in samenspraak met ouders en leerlingen. Ook kan de school hierbij worden betrokken.
Zijn er voorzieningen voor noodsituaties waarbij ouders niet in staat zijn om zelf vervoer te regelen?
Het is aan de gemeente om te bepalen welke (nood)oplossingen zij aanwenden als er knelpunten zijn in het leerlingenvervoer. Op 17 november 2022 heeft mijn ambtsvoorganger alle gemeenten per brief opgeroepen om noodoplossingen in te zetten en alles op alles te zetten voor de leerlingen die naar school moeten worden vervoerd. Voorbeelden van deze noodoplossingen zijn:
Is er een noodplan beschikbaar voor situaties waarin het leerlingenvervoer onverwacht niet kan worden uitgevoerd, om te voorkomen dat kinderen zonder vervoer komen te zitten?
Zie antwoord vraag 10.
Wat zijn de gevolgen voor de leerplicht van deze 600 kinderen als zij door deze problemen niet naar school kunnen gaan?
De VNG heeft aangegeven dat de samenwerkende gemeenten in deze regio hard werken om het leerlingenvervoer voor de zomervakantie op orde te krijgen. Ik ga er daarom van uit dat het knelpunt in de regio Utrecht voor het begin van het schooljaar is opgelost en alle kinderen gewoon naar school kunnen. In algemene zin gebeurt het niet – en is het ook niet de bedoeling – dat als leerlingen door knelpunten in het leerlingenvervoer onderwijstijd missen, ouders te maken krijgen met de leerplichtambtenaar.
Zijn er mogelijkheden om de huidige vervoerders, zoals Willemsen de Koning, te verplichten het vervoer te continueren tot een structurele oplossing is gevonden? Wat zijn de juridische en praktische implicaties hiervan?
Nee, indien een contract afloopt, zijn er ook geen verplichtingen meer. Wel kan een gemeente een nieuwe opdracht verlenen aan vervoerders, zoals de gemeenten in de regio Utrecht nu ook doen.
Welke ondersteuning kunnen alleenstaande ouders verwachten om te voorkomen dat hun kinderen niet naar school kunnen? Wordt er gedacht aan financiële compensatie of andere vormen van hulp voor ouders die zelf geen vervoer kunnen regelen?
Zie het antwoord op vraag 10.
Op wat voor manier kan de Rijksoverheid de gemeenten ondersteunen bij het aanpakken van het vervoerstekort?
De chauffeurstekorten spelen breed in het doelgroepenvervoer en in het hele land. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 aangeef, werken de Staatssecretaris van VWS, de Staatssecretaris van IenW, de VNG, KNV, de VDVN, DOVA en ik onder regie van VWS aan de Verbeteragenda Doelgroepenvervoer, om het doelgroepenvervoer ook voor de langere termijn te verbeteren. De beschikbaarheid van chauffeurs is – naast onder andere toezicht, goed aanbesteden en goed contractmanagement – één van de prioriteiten van deze verbeteragenda.
Zijn er fondsen beschikbaar voor ouders die noodgedwongen zelf vervoer moeten regelen?
Er zijn geen landelijke fondsen beschikbaar. Gemeenten ontvangen de middelen voor het leerlingenvervoer rechtstreeks van het Ministerie van Binnenlandse Zaken via het gemeentefonds.
Het probleem in de regio Utrecht is niet ontstaan door een gebrek aan financiële middelen, maar door een probleem in de aanbesteding in combinatie met een tekort aan chauffeurs. Het is aan de gemeenten om te kijken op welke wijze ze noodoplossingen inzetten, zoals een vergoeding aan ouders die hun kind zelf halen en brengen (zie het antwoord op vraag 10 en4.
Hoe wordt de financiële last van deze situatie eerlijk verdeeld tussen de gemeenten, vervoersbedrijven en ouders?
Als een leerling vanwege zijn of haar beperking niet zelfstandig kan reizen, dan hoeven de ouders geen eigen bijdrage te leveren voor de vervoersvoorziening. Dat geldt ook voor de situatie in de regio Utrecht.
Het is aan de gemeenten in die regio om de alternatieve vervoersvormen te financieren. Dat kan bijvoorbeeld via een kilometervergoeding aan de ouders, of door het uitzetten van een nieuwe opdracht aan andere vervoerders. Hoe dan ook mogen de financiële lasten niet op de ouders verhaald worden.
Het toenemend aantal acuut onveilige situaties in Groningen |
|
Sandra Beckerman |
|
Hans Vijlbrief (D66) |
|
Herkent u dat het aantal meldingen van een Acuut Onveilige Situatie het afgelopen jaar met 14% is gestegen? Herkent u voorts dat het aantal gegronde meldingen is gestegen met 24%?
Ik ben bekend met deze cijfers. In het antwoord op vraag 3 ga ik hier uitgebreider op in.
Kunt u een uitsplitsing maken van om welke soorten acuut onveilige situaties het gaat? Welke soorten maatregelen moesten genomen worden naar het gegrond verklaren van deze meldingen?
De situatie voor ieder gebouw is uniek, dat maakt het moeilijk om een categorisering te maken. Voorbeelden van acuut onveilige situaties (AOS) zijn loszittend metselwerk, instabiele schoorstenen en wankele muren. De maatregelen die bij dergelijke situaties worden genomen zijn bijvoorbeeld het herstellen van het metselwerk, het inpakken of verwijderen van een schoorsteen en het stutten of opnieuw opmetselen van muren. Het nemen van maatregelen vanuit het IMG gaat uiteraard in overleg met de eigenaar en andere eventuele betrokken partijen, zoals de gemeente en NCG.
Wat zegt het volgens u dat het aantal gegronde meldingen van een acuut onveilige situatie toeneemt?
Er is geen duidelijke verklaring voor de toename in het aantal ongegronde en gegronde meldingen van het afgelopen jaar in vergelijking met het jaar daarvoor. Over meerdere jaren beschouwd is deze toename van het afgelopen jaar niet uitzonderlijk. Het percentage gegronde meldingen ten opzichte van het totaal aantal AOS-meldingen schommelt over de jaren heen (tussen 2020 en 2023) tussen de 17,5% en de 19%. In 2023 lag het aantal gegronde meldingen weliswaar 24% hoger dan in 2022, maar bleef het aantal gegronde meldingen ten opzichte van het totale aantal meldingen binnen die bandbreedte (18,6%). Gelet op het beeld van de jaren hiervoor is er dan ook geen sprake van een stijgende of dalende trend. In onderstaande tabel wordt ter illustratie het aantal AOS-meldingen (inclusief gegrond en ongegrond) weergegeven vanaf 2020 tot en met 2023:
2020
2021
2022
2023
Herkent u dat het ingrijpend is voor gedupeerden om mee te maken dat hun huis of een deel daarvan acuut onveilig is?
Ja, ik herken dat een AOS ingrijpend is voor bewoners. Een AOS betekent vaak dat er ingrijpende maatregelen nodig zijn. Dit heeft impact op het welzijn van de bewoners; het leidt tot stress, onveiligheid en onzekerheid.
Om bewoners zo goed mogelijk te helpen wordt door het IMG na een melding van een AOS zo snel mogelijk contact opgenomen met de bewoner om de situatie te bespreken. Er volgt altijd binnen 48 uur een inspectie. Als de situatie acuut onveilig blijkt, worden zo snel mogelijk maatregelen door het IMG genomen, waarmee de onveilige situatie wordt weggenomen. Zoals het plaatsen van muurankers of stutten. Soms wordt een gebouw deels of geheel gesloten. Dit gaat in overleg met de eigenaar. De bewoner wordt tijdens dit proces persoonlijk begeleid en ondersteund bij vervolgstappen. Daarnaast worden andere partijen, zoals de gemeente en NCG geïnformeerd of betrokken indien dat nodig is.
Kent u de verhalen van gedupeerden die dit (recent) hebben meegemaakt en ervaren hebben dat na een gegrond verklaarde acuut onveilige situatie nog lang moeten wachten op daadwerkelijke oplossingen?
Ik ken verhalen van gedupeerden die een AOS mee hebben gemaakt en nog langere tijd hebben moeten wachten op een structurele oplossing. De veiligheid van de bewoners heeft de hoogste prioriteit. Daarom worden AOS-meldingen altijd met prioriteit opgepakt. Dat betekent dat een dossier voorrang heeft op andere dossiers en indien nodig direct maatregelen worden getroffen om de AOS weg te nemen. De structurele oplossing kan langer duren als gevolg van bijvoorbeeld de planning en prioritering van de schadeafhandeling en versterking. Het IMG, de gemeenten en NCG houden in de planning en prioritering rekening met de situatie van bewoners en wegen voor structurele oplossingen af waar maatwerk noodzakelijk en mogelijk is binnen de bestaande planning.
Bent u bijvoorbeeld bekend met het verhaal van een gezin dat in mei geconfronteerd werd met een acuut onveilige situatie en nu het gevoel hebben niet te worden geholpen? Weet u dat dit gezin al jarenlang wacht op versterking van hun onveilige thuis en ook na de constatering dat hun woning acuut onveilig is de start van de versterking pas over ca 1,5 jaar gepland staat? Herkent u dat zij nu gedwongen worden te kiezen tussen een wisselwoning 10 km verderop, een lange periode in een container wonen of in karige omstandigheden in een ander deel van de huidige woning?
Ja. In de beantwoording van Kamervragen kan ik echter niet ingaan op persoonlijke situaties van bewoners.
Begrijpt u dat dit gezin het gevoel heeft in de steek gelaten te worden en hun belangen ondergeschikt worden gemaakt aan financiële belangen?
Zie antwoord vraag 6.
Herkent u dat na een gegronde AOS melding er weliswaar maatregelen worden genomen om direct gevaar te stoppen maar bewoners alsnog vaak lang moeten wachten op een oplossing terwijl de maatregelen, zoals geplaatste stutten of hekken, wel grote invloed hebben op hun welzijn?
Ik vind het zeer vervelend dat bewoners worden geconfronteerd met een onveilige situatie en de gevolgen daarvan. Ik weet dat de afhandeling langer kan duren, afhankelijk van de aard en omvang van de maatregelen die getroffen moeten worden. De maatregelen voor bijvoorbeeld houtrot duren langer dan bijvoorbeeld het vervangen van een schoorsteen.
Bij het nemen van maatregelen vindt nauw overleg plaats met de bewoners over de mogelijkheden en beperkingen die er zijn. De oorzaak waardoor sprake is van een AOS wordt zo snel weggenomen door het IMG. Maatregelen naar aanleiding van een AOS zijn tijdelijk, totdat er een permanente oplossing is. Dit kan betekenen dat de woning mee wordt genomen in de versterking. Op basis van de individuele situatie kijkt NCG wanneer bewoners geholpen kunnen worden. Als dit nodig is voor het welzijn van bewoners kan bijvoorbeeld in overleg met de gemeente de planning voor de versterking naar voren gehaald worden.
Herkent u dat ook de situatie bij de Vlamovenflat in Delfzijl hier een voorbeeld van is? Hoe zorgt het kabinet dat (deze en andere (particuliere)) huurders op de hoogte worden gesteld van de uitkomsten van de schadeafhandeling? Hoe is juridisch geborgd dat verhuurders die schadeloosstelling ontvangen dat ook investeren in schadeherstel? Wie ziet hierop toe?
Zoals bij vraag 1 aangegeven is de situatie van elk gebouw uniek. Bij de flat aan de Vlamoven is geconstateerd dat er sprake is van een acuut onveilige situatie, vanwege vallende steendelen en voegen. De inspecteur heeft geen constructieve problemen geconstateerd, waardoor met tijdelijke maatregelen de AOS is weggenomen.
Het IMG heeft bij de Vlamovenflat op 23 april 2024 een bewonersavond georganiseerd om bewoners te informeren over het proces van de schadeafhandeling. Tijdens deze bewonersavond konden ook direct afspraken worden gemaakt voor de schadeopnames in de appartementen. Zoals door mijn ambtsvoorganger aangegeven (Kamerstuk 33 529, nr. 1145) is in het geval van de Vlamovenflat de periode waarin de schade wordt hersteld afhankelijk van de afstemming met de eigenaar en de schadeherstelmaatregelen die nodig zijn. Hoewel het in principe aan de verhuurder is om te communiceren over de uitkomsten van de schadeafhandeling, heeft het IMG aangegeven zo nodig ook in de komende maanden dergelijke bijeenkomsten te organiseren. Het is niet mogelijk om de eigenaren van een woning of een pand te verplichten de schadevergoeding te investeren in het schadeherstel van de woning of het pand. De eigenaar heeft wel de verplichting om een veilige woning te creëren. Hierop ziet de gemeente toe.
Ziet u ook dat de samenwerking tussen IMG en NCG na een melding van een acuut onveilige situatie nog steeds vaak stroef verloopt en dat gedupeerden daar de dupe van zijn?
Dat de samenwerking tussen het IMG en NCG stroef verloopt bij de afhandeling van AOS herken ik niet – beide organisaties weten elkaar in deze specifieke situaties goed te vinden. Ik zie wel dat bewoners last kunnen hebben van het proces dat volgt op een AOS. Hoewel tijdelijke maatregelen relatief snel getroffen kunnen worden, kan een structurele oplossing – bijvoorbeeld vanwege de aard en omvang van de maatregelen of de planning van het versterkingstraject – langer duren, zoals beschreven in antwoord 5. Dat is niet eenvoudig op te lossen.
Welke verbeteringen wilt u doorvoeren om te zorgen dat bewoners na een AOS melding sneller geholpen worden?
Op dit moment zie ik geen manier om dit proces versnellen. Na een AOS melding volgt binnen 48 uur een inspectie. Als de situatie acuut onveilig blijkt, worden zo snel mogelijk maatregelen genomen. Dit gaat in overleg met de eigenaar. Daarnaast kijkt NCG al of er aanleiding is om een veilig gestelde AOS eerder kan worden meegenomen in de versterking. Dit moet echter per situatie worden bezien, omdat het naar voren halen van de versterking van een woning ook gevolgen heeft voor de versterking van andere woningen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 10, is dat niet eenvoudig op te lossen. Mocht ik in de toekomst ruimte zien voor verbetering, zal ik mij daarvoor inspannen.
Deelt u de mening dat we Acuut onveilige situaties zoveel mogelijk moeten voorkomen en daarom moeten inzetten op het nu snel helpen van de zwaarst gedupeerden die nu nog vaak de langste wachttijden hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik deel de mening dat gegronde AOS zoveel mogelijk voorkomen moeten worden. Op voorhand valt echter niet te zeggen waar zich AOS voor zullen gaan doen. Binnen de schadeafhandeling worden deze met prioriteit opgepakt. De versterking kent een gebiedsgerichte prioritering. Daarbinnen kijkt NCG of de huidige planning gevolgd kan worden of dat herprioritering nodig is.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over de staat van Groningen?
Het debat voor de Staat van Groningen stond gepland op 25 juni jl., dit is echter niet doorgegaan. De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord in samenwerking met het IMG en NCG.
Het sluiten van de nachtspoedhulp van het Evidensia dierenziekenhuis in Den Haag |
|
Sandra Beckerman |
|
Piet Adema (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
Bent u bekend met het sluiten van de nachtspoedhulp van het Evidensia dierenziekenhuis in Den Haag?
Ja. Er worden geen data gerapporteerd van het aantal, de soort en de vestigingsplaats van dierenklinieken in Nederland en de diensten die een dierenartspraktijk verleent. Ik heb dit via de media vernomen.
Wat vindt u ervan dat Evidensia huisdiereigenaren nu laat uitwijken naar Amsterdam en Barendrecht voor spoedhulp?1
In de Wet dieren is in artikel 4.2 beschreven dat een dierenarts een zorgplicht heeft. Dit geldt voor dieren in een noodsituatie waarvoor de dierenarts door de eigenaar voor hulp is ingeroepen. Deze zorgplicht is niet gebonden aan een specifieke regio.
Het is vervelend als een baasje van een huisdier langer moeten reizen om spoedhulp voor zijn huisdier te kunnen krijgen. Echter Evidensia is niet de enige aanbieder van spoedzorg in deze regio. Het is aan de beroepsgroep hoe zorg, waaronder de spoedhulp, ingericht wordt en toegankelijk blijft.
Voor dit specifieke voorbeeld in Den Haag heb ik inmiddels begrepen dat er op initiatief van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD) een gesprek gepland wordt met betrokken zorgaanbieders in de regio zodat deze partijen zelf tot een gezamenlijke oplossing kunnen komen. Ik ondersteun dit initiatief van harte.
Zoals ik u heb gemeld in mijn brief van 31 januari jl. (Aanhangsel Handelingen 2023/24, nr. 37, item 4) worden naar aanleiding van de resultaten van twee onderzoeken naar de kwaliteitsborging (Berenschot) en de arbeidsmarkt voor dierenartsen (SEO-rapport), onder leiding van onafhankelijk voorzitter Gerda van Dijk, met betrokken partijen uit het veterinaire veld stappen gezet voor het verder versterken van de rol en de positie van de dierenarts in de toekomst, het beter borgen van de kwaliteit en het anticiperen op een arbeidsmarkt in beweging. Mijn inzet is erop gericht om in dit overleg met de beroepsgroep van dierenartsen en paraveterinairen te komen tot een gezamenlijke plan met afspraken die bijdragen aan een verdere versterking van de rol en positie van de dierenarts en van de beroepsgroep. Het plan ziet op de opvolging van de aanbevelingen van de beide onderzoeksrapporten waarbij een sterke onafhankelijke beroepsorganisatie een belangrijk onderdeel is. Het plan is in een ver gevorderd stadium en ik verwacht dat dit voor de zomer gereed is. Een sterke onafhankelijke beroepsgroep kan acteren op alle relevante maatschappelijke thema’s, waaronder dierenwelzijn, kwaliteitsborging, arbeidsmarkt, maar ook toegankelijke zorg en prijsontwikkeling in de diergeneeskundige zorg.
Welke stappen heeft u sinds de begrotingsbehandeling gezet, gezien het feit dat de Kamer zich in meerderheid heeft uitgesproken voor het aan banden leggen van de macht van private ketens in de dierenartszorg, teneinde het dierenwelzijn te borgen?
Tijdens de behandeling van de begroting begin 2024 en in de beantwoording van de schriftelijke Kamervragen over de begroting van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en het Diergezondheidsfonds 2024 (Aanhangsel Handelingen 2023/24, nr. 37, item 4), heb ik aangegeven dat ik een extern onderzoek ben gestart naar de prijsontwikkeling in de diergeneeskundige zorg, conform het verzoek uit de motie van het lid Beckerman (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 28). Dit lopende onderzoek kijkt naast de prijsontwikkeling ook naar de marktpositie van ketens en samenwerkingsverbanden en de mogelijke invloed hiervan op de prijsstelling.
Naast het hierboven genoemde onderzoek naar de prijsontwikkeling, verken ik de mogelijkheden die de overheid heeft om prijzen en ketenvorming te reguleren en tevens de effecten van deze maatregelen. Bij deze verkenning betrek ik ook de verschillende andere moties die op ditzelfde onderwerp zijn aangenomen: Graus c.s. (Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 40), Graus c.s. (Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 39) en Beckerman c.s. (Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 63). In mijn brief aan uw Kamer (welke gelijktijdig met deze beantwoording zal worden verstuurd) heb ik u over de stand van zaken van de uitvoering van deze moties bericht.
Daarnaast voer ik een externe analyse uit naar mogelijke maatregelen in relevante lidstaten en derde landen die ter regulering van de bekostiging of de ketenvorming in de diergeneeskundige zorg zijn genomen, of zijn overwogen, alsmede de effecten daarvan.
Omdat deze maatregelen ingrijpen op een vrije markt van diergeneeskundige zorg, waarbij deze maatregelen potentieel ook een precedentwerking hebben op andere sectoren, werk ik nauw samen met de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK).
De marktpositie van ketens is onderdeel van het onderzoek naar de prijzen in de dierenzorg. Afhankelijk van de resultaten hiervan zal ik met de Minister van EZK bezien of, en zo ja, welke maatregelen nodig en effectief kunnen zijn.
Wat heeft u gedaan met de belofte van het kabinet om medio 2024 met voorstellen hiervoor te komen?
Ik verwacht dat ik u dit najaar kan informeren over zowel de uitkomsten van het onderzoek naar de prijsontwikkeling, de externe analyse naar maatregelen in het buitenland, alsook de stand van zaken van de in vraag 3 genoemde verkenning naar mogelijke instrumenten om in te grijpen in prijs- en ketenvorming. Al deze uitkomsten zijn van belang om te bepalen of en zo ja, welke maatregelen nodig en effectief kunnen zijn.
Wat vindt u van de gevolgen voor het welzijn van dieren in nood?
Wat de gevolgen voor het welzijn van dieren in nood zijn is niet bekend. De verantwoordelijkheid voor de zorg van een dier ligt primair bij de diereigenaar. Ik kan me wel voorstellen dat het vervelend is als een baasje van een huisdier langer moet reizen om spoedhulp voor zijn huisdier te kunnen krijgen.
Ziet u ook de gevolgen voor kleine praktijken die hierdoor de werkdruk nog verder zien toenemen?
In het onderzoek naar de prijsontwikkeling in de diergeneeskundige zorg kijk ik ook naar de inrichting van de spoedzorg. Dit omdat er geluiden zijn dat kleinere praktijken de spoedzorg overlaten aan de grotere, ketengestuurde spoedklinieken. Hierop vooruitlopen is niet opportuun.
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 aangaf, werken we met partijen uit het veterinaire veld aan een gezamenlijk plan dat bijdraagt aan een verdere versterking van de rol en positie van de dierenarts en van de beroepsgroep om zo ook problemen die spelen bij de werkdruk en uitstroom van dierenartsen te kunnen verminderen. Daarmee worden ook de aanbevelingen uit het SEO-rapport «De arbeidsmarkt voor dierenartsen» (Kamerstuk 29 683, nr. 263) opgevolgd. Ik verwacht u deze zomer het plan te kunnen toesturen.
Deelt u de mening dat het sluiten van spoedzorg door een grote keten met veel personeel niet uitlegbaar is?
Mij is niet bekend wat de redenen zijn om de spoedkliniek in Den Haag in de nacht te sluiten. Het is aan de beroepsgroep hoe zorg, waaronder de spoedhulp, ingericht wordt en toegankelijk blijft. Ik vind het van belang dat betrokken partijen in het veld zoeken naar een passende oplossing. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Heeft u zicht op het aanbod van spoedhulp voor dieren en de krimp hiervan?
Zoals in vraag 1 aangegeven worden geen data gerapporteerd van het aantal, de soort en de vestigingsplaats van dierenklinieken in Nederland en de diensten die zij verlenen.
Herkent u dat spoedhulp vaak verdwijnt of veel duurder wordt na overname door private-equity bedrijven zoals Evidensia?
Er loopt een extern onderzoek naar de prijsontwikkeling in de diergeneeskundige zorg, conform het verzoek uit de motie van het lid Beckerman (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 28). Ik wil niet vooruitlopen op de resultaten van dit onderzoek. Ik verwacht u over de uitkomsten in het najaar te kunnen informeren om te bepalen of, en zo ja welke, vervolgstappen gezet kunnen worden.
Deelt u de mening dat Evidensia met het sluiten van de spoedhulp de code van de dierenarts schendt, die stelt dat: «Dierenartsen die praktijk voeren zijn in het kader van de door hun geleverde veterinaire beroepsuitoefening verantwoordelijk voor een ononderbroken diergeneeskundige dienstverlening»?
De code voor de dierenarts is opgesteld door en voor leden van de Koninklijke Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD). De Code stelt dat dierenartsen verantwoordelijk zijn voor een ononderbroken dienstverlening èn zorgen voor een vervangingsregeling. Het oordeel over de code van de dierenarts is niet aan mij maar aan de beroepsgroep zelf.
Bent u bereid om Evidensia aan te spreken op hun verantwoordelijkheid als zorgverlener voor duizenden dieren?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 aangaf, is het de verantwoordelijkheid van de veterinaire beroepsgroep hoe de zorg, waaronder de spoedhulp, ingericht wordt en toegankelijk blijft. Het is van belang dat partijen in de regio gezamenlijk tot een passende oplossing komen. Het initiatief van de KNMvD in dit kader, gericht op het zoeken van deze oplossing, ondersteun ik daarom van harte.
Ziet u dat deze casus opnieuw laat zien dat private ketens grote macht hebben gekregen in de dierenartszorg en dat deze macht op gespannen voet staat met het dierenwelzijn?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2 is het de verantwoordelijkheid van de veterinaire beroepsgroep hoe de zorg, waaronder de spoedhulp, ingericht wordt en toegankelijk blijft en zet de beroepsgroep zich zelf in om dit probleem met alle partijen in de regio, ook de ketens, regionaal op te lossen.
Daarnaast heb ik in antwoord op vraag 3 aangegeven dat ik een extern onderzoek ben gestart naar de prijsontwikkeling in de diergeneeskundige zorg. De marktpositie van ketens en samenwerkingsverbanden en de mogelijke invloed hiervan op de prijsstelling, vormen onderdeel van dit onderzoek. Vooruitlopen op de resultaten van dit onderzoek acht ik niet opportuun. Ik verwacht u over de uitkomsten van het onderzoek in het najaar te kunnen informeren.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie van het lid Beckerman c.s. (Kamerstuk 36 410 XIV, nr. 63) over komen met maatregelen en/of wetgeving rondom kosten van behandelingen bij dierenartsen?
In mijn brief naar de Kamer (welke gelijktijdig met deze beantwoording zal worden verstuurd) ga ik in op mijn inzet en op welke wijze ik uitvoering geef aan deze en verschillende andere moties die op ditzelfde onderwerp zijn aangenomen. Ik verwijs naar deze brief.
In de beantwoording van de feitelijke vragen (2024D22238) geeft u aan het onderzoek naar prijsontwikkelingen pas in het najaar van 2024 afgerond te hebben, kunt u de kamer informeren over tussentijdse bevindingen?
Het economisch onderzoek naar de prijzen in de dierenzorg is complex. Het is van belang eerst een goed en objectief beeld te krijgen van de prijsontwikkeling in de diergeneeskundige zorg en de oorzaken daarvan. Ik wil de eindresultaten van het onderzoek afwachten voor een compleet beeld. Tussentijdse (onvolledige) bevindingen rapporteren is in dat licht niet zinvol en niet opportuun.
In een eerdere beantwoording (Kamerstuk 36 410 XIV nr. 19) gaf u aan parallel aan dit onderzoek mogelijkheden tot prijsregulering te onderzoeken, wat is de staat van dit onderzoek?
Ik verwijs hiervoor naar mijn brief naar de Kamer (welke gelijktijdig met deze beantwoording zal worden verstuurd).
Kunt u de vragen apart beantwoorden en niet bundelen?
Ja.
Het bericht ‘Sterke stijging aantal zaken over servicekosten, bezwaar vaak succesvol’ |
|
Pieter Grinwis (CU), Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met dit bericht?1
Ja.
Wat is uw appreciatie van het jaarverslag van de huurcommissie?2
Ik ben blij dat de Huurcommissie in haar jaarverslag inzicht geeft in de door haar behandelde geschillen en daarbij ingaat op de belangrijkste ontwikkelingen. Ik acht het waardevol dat de Huurcommissie dit jaar extra aandacht besteedt aan de ontwikkelingen rond de servicekosten.
Wat is uw reactie op het feit dat in alle zaken tegen private verhuurders, de huurder in 72% van de zaken gelijk krijgt?
Ik acht het werk van de Huurcommissie van groot belang voor zowel huurders als verhuurders, die met de uitspraken zijn geholpen. Dat huurders vaker in het gelijk worden gesteld omtrent servicekosten betekent dat huurders de Huurcommissie weten te vinden als zij een probleem hebben waar zij met de verhuurder niet uitkomen.
De Huurcommissie signaleert in haar jaarverslag dat bij de behandeling van servicekostenzaken een deel van – met name – de private verhuurders de administratie niet goed op orde heeft, onvoldoende bekend is met de eisen waaraan de afrekening moet voldoen of daarbij al dan niet moedwillig kosten betrekt die er redelijkerwijs niet onder mogen vallen. Dit lijkt zich vaker voor te doen nu verhuurders nieuwe woonconcepten realiseren waarbij zij kosten van bijvoorbeeld een in het complex aanwezige fitnessruimte, muziekstudio of bioscoopzaal in de servicekosten opnemen.
Deze signalering van de huurcommissie bevestigen eerdere signalen die bij BZK zijn binnengekomen. Naar aanleiding van deze signalen wil ik de regels rond servicekosten voor huurwoningen herzien. Deze aanscherping heb ik reeds in gang gezet en deze is onderdeel van de brede aanpak om huurders beter te beschermen en is een aanvulling op het programma Betaalbaar wonen. Ik heb uw Kamer over de voorgenomen aanscherping op 4 juli 2023 geïnformeerd.3 De voorgestelde wetswijziging is eind 2023 in internetconsultatie gegeven en ik verwacht het voorstel in juni ter advisering aan de Raad van State voor te kunnen leggen. Ik verwacht het wetsvoorstel daarom na de zomer aan uw Kamer aan te kunnen bieden.
In de praktijk is gebleken dat de regels rond servicekosten onvoldoende duidelijkheid geven en daarmee onvoldoende bescherming bieden aan huurders tegen verhuurders die ten onrechte servicekosten in rekening brengen. Kern van de wijziging is dat een limitatieve lijst met categorieën van servicekosten in het Besluit servicekosten wordt opgenomen. Hiervoor dient echter eerst het Burgerlijk Wetboek te worden gewijzigd. Tevens wordt het uitgangspunt van daadwerkelijk gemaakte kosten die tevens een redelijke vergoeding voor de geleverde service zijn, meer expliciet tot uitdrukking gebracht in het Burgerlijk Wetboek. Verder worden enkele drempels verlaagd voor het indienen van een collectief verzoek bij de Huurcommissie en wordt het mogelijk om ook het voorschot van de servicekosten als geheel te laten toetsen door de Huurcommissie.
Herkent u dat huurders die naar de rechter of de huurcommissie stappen vaak in het gelijk worden gesteld?
Dat herken ik zeker en ook het jaarverslag van de Huurcommissie maakt dit inzichtelijk. Daarbij merk ik op dat woningcorporaties in 42% van de zaken in het gelijk werden gesteld en private verhuurders slechts in 10% van de gevallen. In 2022 was er zelfs sprake van dat bij geschillen tussen huurders en private verhuurders, huurders in bijna 100% van de gevallen gelijk kregen Huurcommissie; van de 1.667 zaken werd slechts in 7 gevallen geoordeeld in het voordeel van de verhuurder.4
Herkent u dat er dus ook heel veel huurders zijn die te veel betalen, wanneer zij geen zaak aanspannen?
Ik kan geen oordeel vellen over zaken die niet aanhangig zijn gemaakt. Wel heeft het kabinet het standpunt dat in de praktijk is gebleken dat de regels rond servicekosten onvoldoende duidelijkheid geven en daarmee onvoldoende bescherming bieden aan huurders tegen verhuurders die ten onrechte servicekosten in rekening brengen. Ik heb daarom het traject in gang gezet om de wet- en regelgeving rond servicekosten waar nodig aan te passen, zoals ook toegelicht bij het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat huurders opgezadeld worden met het halen van hun gelijk, terwijl er van verhuurders verwacht mag worden dat zij zich aan de regels houden?
In het wetsvoorstel dat in mijn antwoord op vraag 3 wordt aangehaald zitten voorstellen om het voor huurders makkelijker te maken om hun recht te halen. De drempels voor het starten van een collectieve rechtsgang worden verlaagd. Tevens wordt meer verantwoordelijkheid bij de verhuurder neergelegd op het tijdig en juist vaststellen van de jaarrekening.
Voorts geldt dat op dit moment dat alleen huurders met een gereguleerd huurcontract geschillen over servicekosten kunnen voorleggen aan de Huurcommissie. Huurders zonder gereguleerd huurcontract kunnen dergelijke geschillen nu enkel aan de kantonrechter voorleggen. Het amendement van het wetsvoorstel betaalbare huur van de leden Vedder en de Hoop, past dit aan.5 Indien het wetsvoorstel betaalbare huur wordt aangenomen door de Eerste Kamer, zullen alle huurders in de toekomst geschillen over servicekosten aan de huurcommissie kunnen voorleggen. Met het amendement Beckerman/Grinwis is in de Wet goed verhuurderschap tevens opgenomen dat een verhuurder geen oneigenlijk gebruik mag maken van de servicekosten. Gemeenten beschikken daarmee sinds 1 juli 2023 over de bevoegdheid om bestuursrechtelijk te handhaven wanneer er door verhuurders oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van servicekosten of als de jaarafrekening geheel ontbreekt.6
Ik verwacht dat al deze wijzigingen in het systeem van servicekosten zullen leiden tot betere bescherming voor de huurder tegen onterechte servicekosten.
Hoe verklaart u het grote verschil in uitspraken ten voordele van de huurder tussen private verhuur en corporatie verhuur?
Uitgangpunt is dat verhuurders, zowel corporaties als overige verhuurders, zich aan de wet dienen te houden. De Huurcommissie signaleert in haar jaarverslag dat bij de behandeling van servicekostenzaken een deel van – met name – de private verhuurders de administratie niet goed op orde heeft, onvoldoende bekend is met de eisen waaraan de afrekening moet voldoen of daarbij al dan niet moedwillig kosten betrekt die er redelijkerwijs niet onder mogen vallen. Dit lijkt zich vaker voor te doen nu verhuurders nieuwe woonconcepten realiseren waarbij zij kosten van bijvoorbeeld een in het complex aanwezige fitnessruimte, muziekstudio of bioscoopzaal in de servicekosten opnemen. Bij de behandeling van servicekostenzaken ziet de Huurcommissie dat «kleine» private verhuurders vaak worstelen met de grote hoeveelheid informatie die nodig is om tot een correcte afrekening van de servicekosten te komen.
Wat is uw reactie op het feit dat in zaken rondom gebreken de huurder vaker gelijk krijgt dan de verhuurder?
Ik acht het werk van de Huurcommissie van groot belang voor zowel huurders als verhuurders, die met de uitspraken zijn geholpen. Dat huurders vaker in het gelijk worden gesteld omtrent gebreken betekent dat huurders de Huurcommissie weten te vinden als zij een probleem hebben waar ze onderling niet uitkomen.
Kunt u meer inzicht geven over welke gebreken het meest voorkomen?
Door de Huurcommissie wordt op dit moment niet bijgehouden welke gebreken het meest voorkomen. Zij rapporteert hier dan ook niet over in haar jaarverslag. In de toekomst beoogt de Huurcommissie wel dit soort uitvoeringssignalen af te kunnen geven.
De Huurcommissie ontvangt verzoekschriften met betrekking tot klachten over de woonruimte. In een deel van deze gevallen is sprake van een gebrek, waarvoor een (tijdelijke) huurverlaging kan worden uitgesproken. Een deel levert echter geen gebrek op in de zin van het gebrekenboek van de Huurcommissie. Dan volgt geen (tijdelijke) huurverlaging. Naar inschatting vanuit de uitvoeringspraktijk komen de volgende gebreken – die tot verlaging van de huurprijs leiden – in het algemeen het meest voor: schimmel (als gevolg van lekkage, vochtdoorslag of onvoldoende ventilatie), (optrekkend of doorslaand) vocht, lekkage, onvoldoende of niet functionerende (mechanische) ventilatie en houtrot in de kozijnen. Met name de gebreken schimmel en vocht komen de laatste jaren sinds de verhoging van de energieprijzen meer voor.
Wat vindt u ervan dat in 90% procent van de zaken rondom servicekosten bij private verhuurders, de huurder gelijk krijgt?
Dat huurders vaker in het gelijk worden gesteld betekent dat huurders de Huurcommissie weten te vinden als zij een probleem hebben waar ze onderling niet uitkomen. Ik zie een noodzaak de wet- en regelgeving rond servicekosten nader aan te scherpen. Ik ben daar in mijn antwoord op vraag 3 nader op ingegaan.
Wat vindt u ervan dat volgens de huurcommissie er een groep verhuurders is «die de grenzen opzoeken om via de servicekosten hun opbrengst te vergroten»?
In het jaarverslag van de Huurcommissie staat een interview met één van haar zittingsvoorzitters, met daarin het volgende citaat: «We zien particuliere verhuurders die worstelen met hun administratie en daardoor niet tot een correcte afrekening komen. Daarnaast zoeken sommige commerciële verhuurders de grenzen op om via de servicekosten hun opbrengst te vergroten.» Dit citaat past in het geschetste beeld en bevestigt de noodzaak tot aanpassing van de wet- en regelgeving rond servicekosten te komen. De servicekosten dienen enkel een vergoeding te zijn in de door verhuurder gemaakte kosten voor het leveren van diensten. Er is geen ruimte om de servicekosten te gebruiken om de winst uit verhuur te vergroten.
Welke stappen wilt u zetten om deze groep verhuurders harder aan te pakken?
Ik wil de regels rond servicekosten voor huurwoningen herzien. In de praktijk is gebleken dat de regels rond servicekosten – ondanks de kaders – onvoldoende duidelijkheid geven en daarmee onvoldoende bescherming bieden aan huurders tegen verhuurders die ten onrechte servicekosten in rekening brengen. Hierop ben ik in mijn antwoord op vraag 3 ingegaan.
Kern van de wijziging is dat een limitatieve lijst met categorieën van servicekosten in het Besluit servicekosten wordt opgenomen. Hiervoor dient echter eerst het Burgerlijk Wetboek te worden gewijzigd. Tevens wordt het uitgangspunt van daadwerkelijk gemaakte kosten, die tevens een redelijke vergoeding voor de geleverde service zijn, meer expliciet tot uitdrukking gebracht in het Burgerlijk Wetboek. Verder worden enkele drempels verlaagd voor het indienen van een collectief verzoek bij de Huurcommissie en wordt het mogelijk om ook het voorschot van de servicekosten als geheel te laten toetsen door de Huurcommissie.
Hoe ziet u toe op de goede uitvoering van het aangenomen amendement Beckerman/Grinwis (Kamerstuk 36 130, nr. 21) over het tegengaan van oneigenlijk gebruik van servicekosten?
Met het amendement Beckerman/Grinwis is in de Wet goed verhuurderschap opgenomen dat een verhuurder geen oneigenlijk gebruik mag maken van de servicekosten. Gemeenten beschikken daarmee sinds 1 juli 2023 over de bevoegdheid om bestuursrechtelijk te handhaven wanneer er door verhuurders oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van servicekosten of als de jaarafrekening geheel ontbreekt.7 Momenteel wordt een handreiking voor gemeenten opgesteld om de gemeenten nog beter te ondersteunen in hun taak. De Wet goed verhuurderschap wordt op 1 juli 2025 geëvalueerd.8 In deze evaluatie zal ook aandacht zijn voor de werking van dit onderdeel van de wet.
Hoeveel zaken werden er in het jaar 2023 als collectief aangespannen bij de huurcommissie?
De Huurcommissie houdt op dit moment niet bij hoe vaak een collectief verzoekschrift wordt ingediend en rapporteert ook niet over dit punt in haar jaarverslag. De praktijk leert dat geschillen in het algemeen niet collectief worden ingediend bij de Huurcommissie. In de regel gebeurt dit slechts bij enkele grote wooncomplexen waarbij een geschil ontstaat met betrekking tot de servicekosten.
Hoe snel kunt u de Kamer informeren over de uitvoering van de motie Beckerman (Kamerstuk 36 511, nr. 16) om meer mogelijkheden voor collectieve zaken uit te werken?
Het kabinet stelt voor de drempel voor het indienen van een collectief verzoek bij de Huurcommissie te verlagen. Ook dit wordt in het wetsvoorstel dat in antwoord 3 is genoemd opgenomen, mede naar aanleiding van de motie. Ik verwacht het wetsvoorstel na de zomer aan de Tweede Kamer te kunnen sturen.
Hoeveel gemeenten hebben inmiddels een huurteam waar inwoners zich kunnen melden?
Gemeenten zijn sinds 1 januari 2024 op basis van de Wet goed verhuurderschap verplicht een meldpunt te hebben waar huurders, woningzoekenden en andere belanghebbenden (al dan niet anoniem) melding kunnen maken van ongewenst verhuurgedrag. Het overgrote deel van de gemeenten heeft inmiddels een meldpunt ingesteld.
Er is geen vaste definitie van een gemeentelijk huurteam en daardoor is ook geen lijst met gemeenten die een huurteam hebben voorhanden. In de regel zijn het voornamelijk grote en middelgrote steden met grote aantallen studenten en veel woningschaarste die veel misstanden op de huurmarkt ervaren die inzetten op het vormen van huurteams.
Wat is de voortgang van de herziening voor het besluit servicekosten en de uitvoering van de motie Beckerman/Grinwis (Kamerstuk 36 130, nr.39)?
Ik heb uw Kamer op 4 juli 2023 geïnformeerd over mijn voorstel tot wijziging van wet- en regelgeving, mede naar aanleiding van deze motie.9 De wetswijziging is eind 2023 in internetconsultatie gegeven en ik verwacht het voorstel in juni ter advisering aan de Raad van State voor te kunnen leggen. Daarna verwacht ik het wetsvoorstel na de zomer aan uw Kamer te kunnen aanbieden.
Heeft u al inzicht in hoeverre diensten en zaken die onder servicekosten vallen gemaximeerd kunnen worden in prijs?
Onderdeel van het wetsvoorstel is dat bij ministeriële regeling regels kunnen worden gesteld met betrekking tot de wijze van berekening en de maximale hoogte van de servicekosten.
Deelt u de mening dat het mogelijk moet zijn voor huurders om bepaalde niet-noodzakelijke diensten van verhuurders te weigeren? Zo nee, waarom niet?
De Huurcommissie signaleert dat verhuurders kosten doorberekenden die niet onder de servicekosten mogen vallen, bijvoorbeeld door kosten voor een fitnessruimte, muziekstudio of bioscoopzaal in de servicekosten op te nemen. Het limitatief maken van het Besluit servicekosten heeft als doel expliciet te maken welke posten wel en niet in het kader van servicekosten in rekening kunnen worden gebracht.
In beginsel staat het partijen vrij om naast de huurovereenkomst en servicekosten andere overeenkomsten af te sluiten. Daarbij geldt wel dat als een dergelijke overeenkomst een verband heeft met de huurovereenkomst en deze andere overeenkomst een niet redelijk voordeel bevat voor de huurder of verhuurder, deze overeenkomst nietig is (artikel 7:264, eerste lid, BW). Ik zie geen aanleiding om het juridisch kader op dit punt aan te passen.
Bent u verder bekend met de berichten dat verhuurders mogelijk tot wel 6,4 miljard euro moeten terugbetalen aan huurders?3
Ja, daarmee ben ik bekend.
Deelt u de mening dat de bovenstaande berichten aanleiding geven tot strenger en rechtvaardiger toezicht op verhuurders?
Het kabinet zet in zijn algemeenheid in op het verbeteren van de huurbescherming en de huurprijsbescherming. Zie het antwoord op vraag 22.
Hoe gaat u zich verder inzetten voor eerlijke en betaalbare huren voor iedereen?
Het kabinet zet in zijn algemeenheid in op het verbeteren van de huurbescherming en de huurprijsbescherming. Naast de in deze antwoorden beschreven inzet rond servicekosten, zijn de Wet goed verhuurderschap, het wetsvoorstel betaalbare huur en de Wet maximering huurprijsverhogingen geliberaliseerde huurovereenkomsten daarvan belangrijke speerpunten. Voor de zomer ontvangt uw kamer een voortgangsrapportage van het programma Betaalbaar wonen.
Kunt u de vragen apart beantwoorden en niet bundelen?
Ja.
Het bericht 'Zonnepanelen minder lucratief, 'maar leveren nog altijd 17 jaar gratis stroom'' |
|
Sandra Beckerman |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Wat is uw standpunt met betrekking tot de recente trend van energiebedrijven om kosten in rekening te brengen voor het terugleveren van stroom door zonnepanelenbezitters?1
De Autoriteit Consument & Markt (ACM) heeft in haar verkennende studie2 en vervolgonderzoek3 geconcludeerd dat leveranciers hogere kosten maken door hun klanten met zonnepanelen ten opzichte van hun klanten zonder zonnepanelen. Dit komt doordat zonnepaneelbezitters zowel hogere onbalans- als inkoopkosten met zich meebrengen en door kosten als gevolg van de salderingsregeling. Leveranciers kiezen er nu voor om deze kosten door te rekenen aan de groep klanten die deze kosten veroorzaakt, namelijk de zonnepaneelbezitters, in plaats van de kosten te verdelen over het volledige klantenbestand zoals eerst werd gedaan.
Hoewel deze methoden bijdragen aan een eerlijkere verdeling van de kosten, vind ik de onduidelijkheid die deze methoden kunnen veroorzaken bij de consument niet fraai. Ik vind het dan ook belangrijk dat consumenten weten hoe hun kostenplaatje eruit ziet en dat de ACM toezicht kan houden op de vraag of deze terugleverkosten transparant tot stand komen en of de tarieven, waar de terugleverkosten onderdeel van zijn, redelijk zijn. Uiteindelijk is het aan de ACM als onafhankelijk toezichthouder om stappen te nemen indien zij dit noodzakelijk acht.
Hekelt u het tegen elkaar uitspelen van consumenten met en consumenten zonder zonnepanelen? Zo ja, welke stappen wilt u zetten om te zorgen dat ook mensen die nu geen panelen hebben deze kunnen krijgen of kunnen meedelen in de opbrengst?
Ongeacht de keuze die de leverancier maakt over het wel of niet in rekening brengen van terugleverkosten aan klanten met zonnepanelen, is er altijd sprake van een herverdelingseffect. Ik vind dus dat je niet kan spreken van het tegen elkaar uitspelen van consumenten met en consumenten zonder zonnepanelen. Daarbij is de verwachting dat zonnepanelen zich nog steeds binnen hun levensduur terugverdienen en dat een investering hierin blijft lonen.
Wat is de status van het vervolgonderzoek van de Autoriteit Consument & Markt naar de daadwerkelijke kosten en de manier waarop deze door leveranciers doorberekend worden in hun tarieven? Welke stappen bent u voornemens te zetten op basis van de conclusies van dit onderzoek?
Het onderzoek is inmiddels gepubliceerd4. Zoals aangegeven in vraag 1 blijkt hieruit dat leveranciers inderdaad hogere kosten maken door hun klanten met zonnepanelen. Het is aan de ACM als onafhankelijk toezichthouder om stappen te ondernemen indien zij dit noodzakelijk acht. Op basis van het vervolgonderzoek concludeert de ACM echter dat de tarieven van de onderzochte leveranciers niet onredelijk zijn en dus niet in strijd zijn met de wet.
Heft u initiatieven of plannen om de adoptie van thuisbatterijen te bevorderen als een manier om overtollige zonnestroom op te slaan en de afhankelijkheid van het stroomnet te verminderen? Zo ja, welke?
In december 2023 is er een uitgebreid onderzoek gepubliceerd naar de rol van opslag5. Uit dit onderzoek blijkt dat er geen businesscase is voor thuisbatterijen. De rol van thuis- en buurtbatterijen blijft minimaal voor het leveren van flexibiliteit en het verlichten van netcongestie. Het advies van dit onderzoek is om niet over te gaan tot stimulering van thuisbatterijen.
Hoe bent u van plan consumenten te informeren over de veranderingen in de kosten en regels met betrekking tot zonnepanelen en teruglevering van stroom om verwarring te voorkomen en transparantie te waarborgen?
Het is aan de leverancier om de consument te informeren over wijzigingen in het contract. Het rekenen van terugleverkosten kan namelijk niet worden doorgevoerd zonder dat de voorwaarden van het contract zijn aangepast, en de consument daarmee vooraf instemt na door de leverancier goed geïnformeerd te zijn. De leverancier is verplicht om de klant ten minste 30 dagen voorafgaand aan deze wijziging hiervan op de hoogte te stellen.
In algemene zin geeft Milieu Centraal voorlichting over zowel de opbrengsten van zonnepanelen als de ontwikkeling van de energierekening. Ik zal de ontwikkelingen met betrekking tot de terugleverkosten bij Milieu Centraal onder de aandacht brengen om te kijken of de informatievoorziening voor consumenten verder geactualiseerd kan worden. Daarbij geven meerdere prijsvergelijkingswebsites informatie over de door leveranciers gehanteerde methoden om kosten door te rekenen aan klanten met zonnepanelen. Het is voor de consument dus goed mogelijk om het aanbod te vergelijken en te kiezen voor het meest gunstige aanbod in diens persoonlijke situatie.
Welke maatregelen overweegt u om consumenten te informeren en te begeleiden bij het kiezen van energieleveranciers, gezien de grote variatie in kosten en regels met betrekking tot teruglevering die door verschillende energiebedrijven worden gehanteerd?
Zie antwoord vraag 5.
Welke mogelijkheden ziet u om in te grijpen bij het rekenen van terugleverkosten om te zorgen dat draagvlak voor zonnepanelen blijft en mensen zich niet belazerd voelen?
Het in rekening brengen van terugleverkosten aan klanten met zonnepanelen is niet verboden zolang deze kosten gebaseerd zijn op daadwerkelijk gemaakte kosten. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 brengen huishoudens met zonnepanelen verschillende kosten met zich mee voor de leverancier, namelijk hogere inkoopkosten, hogere onbalanskosten en kosten als gevolg van de salderingsregeling. Wanneer de salderingsregeling per 1 januari 2027 wordt afgeschaft, zoals voorgesteld in het hoofdlijnenakkoord van de nieuwe coalitie, zal in ieder geval het deel van de terugleverkosten dat samenhangt met de salderingsregeling verdwijnen.
De motie van het lid Erkens c.s.6 roept op tot het beëindigen van alle terugleverkosten als de salderingsregeling wordt afgeschaft. Ik heb in mijn appreciatie van deze motie al aangeven dat ik dit verzoek beschouw als een inspanningsverplichting waaraan invulling dient te worden gegeven op het moment dat de regeling beëindigd wordt. Dit is nu aan een nieuw kabinet.
Hoe ziet u de rol van zonnepanelen in de toekomstige energiemix van Nederland, rekening houdend met de voortdurende veranderingen in regelgeving en de evolutie van technologieën zoals thuisbatterijen?
In het Nationaal Plan Energiesysteem (NPE) schetst het kabinet welke rol zon-PV in een CO2-vrij elektriciteitssysteem kan spelen7. De integrale infrastructuurverkenning van de netbeheerders8 laat voor de periode tot 2050 een mogelijke verdere doorgroei van zon-PV zien tot 173 GW. Om dit te laten slagen gelden er echter wel enkele randvoorwaarden, zoals geschetst in het in 2022 uitgebrachte advies van Greetje Bos9 over hoe duurzame opwek van elektriciteit op land gerealiseerd kan worden. Dit advies benoemt onder andere de salderingsregeling als een voorbeeld van de huidige sturing en instrumentenmix die de transitie van een centraal ingerichte elektriciteitslevering naar een systeem met actieve consumenten die het elektriciteitsnet beter benutten in de weg zit. Dit terwijl deze transitie wel nodig is voor het slagen van de energietransitie.
Welke gevolgen hebben de terugleverkosten voor corporaties en hun huurders met zonnepanelen?
De gevolgen van terugleverkosten voor corporaties en hun huurders met zonnepanelen zullen door mijn collega van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening nader onderzocht worden. Dit om invulling te geven aan de door uw Kamer aangenomen motie van het lid Beckerman10 die de regering verzoekt om samen met de Woonbond en Aedes onderzoek te doen naar zonnepanelen in de huursector.
Het bericht ‘Groter brandgevaar bij flexwoningen en verduurzaming, vrees voor dodelijke slachtoffers’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Groter brandgevaar bij flexwoningen en verduurzaming, vrees voor dodelijke slachtoffers»?1
Ja.
Bent u bekend met het rapport van het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid (NIPV), waarnaar verwezen wordt in dit artikel?2
Ja.
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat flexwoningen een groter brandveiligheidsrisico hebben?
Deze berichtgeving heeft betrekking op het rapport van het NIPV. Dit rapport gaat over branden in de gebouwschil (gevel- en dakconstructies). Het NIPV heeft onderzocht welke lessen er zijn te trekken uit drie geanalyseerde branden en hoe de risico’s en de impact van branden in de gebouwschil kunnen worden beperkt. Eén van de 3 geanalyseerde branden is de brand in unitbouwcomplex Riekerhaven.
Ik ben het NIPV erkentelijk dat dit onderzoek op eigen initiatief is uitgevoerd. Ik zal dan ook de bevindingen van het NIPV bespreken met Brandweer Nederland, Vereniging Nederlandse Gemeenten, NIPV, Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland, Bouwend Nederland en Stroomversnelling.
Het gesprek is gepland begin juli. Daarna zal uw Kamer zo spoedig mogelijk nader worden geïnformeerd.
Dat branden in de gebouwschil aandacht behoeven, was mij al bekend. Volgens het NIPV-rapport geldt dit niet specifiek voor flexwoningen, maar in bredere zin voor alle gebouwen en bouwsystemen waar vergelijkbare constructies kunnen voorkomen. Ik heb uw Kamer eerder geïnformeerd over acties die ik op dit punt in gang heb gezet.3
Het betreft de volgende zaken:
De wegwijzer kan door iedereen in de bouwsector (waaronder opdrachtgevers, ontwerpers, bouwers en toezichthouders) worden gebruikt en bevat aanwijzingen hoe kan worden voldaan aan de bouwregelgeving. Daarnaast biedt de wegwijzer ook handvatten om op basis van risico’s een hoger brandveiligheidsniveau aan te houden om bijvoorbeeld de hoeveelheid schade bij brand te beperken.
In eerdere beantwoording van Kamervragen over flexwoningen3 stelde u dat flexwoningen niet minder veilig zijn dan andere type woningen. Staat u daar nog steeds achter?
Ik sta nog steeds achter mijn antwoorden op eerdere Kamervragen over flexwoningen5. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
In deze beantwoording gaf u ook aan geen zorgen te hebben over brandgevaarlijke containerwoningen, kunt u een overzicht geven hoeveel woningbranden er de afgelopen jaren hebben plaatsgevonden in flexwoningen?
Er bestaat geen landelijke database van branden. Ik kan daarom geen overzicht geven van het aantal branden in verschillende typen woningen. Ook het NIPV-rapport geeft hier geen informatie over.
Het NIPV beschouwt in haar onderzoek maar één brand in flexwoningen (namelijk Riekerhaven; verplaatste tijdelijke woningen). Ik ben van mening dat we op basis van één brand in flexwoningen niet kunnen veralgemeniseren dat het brandgevaar bij flexwoningen groter is dan bij andere woningen.
Het NIPV geeft in haar rapport wel aan dat uit een internetsearch en een snelle verkenning onder de veiligheidsregio’s meerdere recente en vergelijkbare branden in niet-flexwoningen naar voren zijn gekomen waarbij de gebouwschil betrokken is geweest. Het gaat daarbij om vijf branden sinds 2019.
Wie is er verantwoordelijk voor de schade als er brand ontstaat als resultaat van ontwerpfouten?
De verantwoordelijkheid voor de schade door een brand is niet geregeld in de bouwregelgeving. Het is aan de gebouweigenaar of verzekeraar om na te gaan of een brand mogelijk is veroorzaakt of is versneld door een ontwerpfout. Mogelijk dat een gebouweigenaar of verzekeraar bij een ontwerpfout de verantwoordelijkheid voor de schade privaatrechtelijk kan verhalen bij de ontwerper en/of de bouwer van het gebouw. Er kunnen echter ook andere zaken spelen dan ontwerpfouten, zoals het onveilig gebruik van het bouwwerk of onvoldoende onderhoud. Een algemene uitspraak wie verantwoordelijk is voor de schade door brand is hierdoor niet mogelijk.
Welk gezag moet erop toezien dat flexwoningen veilig worden gebouwd?
De gemeente is bevoegd gezag en ziet toe op naleving van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). De gemeente kan bij dit toezicht de brandweer betrekken.
De bouw van een grondgebonden woning valt sinds 1 januari 2024 onder de Wet Kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb). Er moet daarbij een onafhankelijke kwaliteitsborger worden ingeschakeld die controleert en beoordeeld of het gebouw voldoet aan de bouwregelgeving.
Waar kunnen bewoners van flexwoningen terecht als zij twijfels hebben over de veiligheid van hun woning?
Bewoners kunnen brandonveilige situaties melden bij de eigenaar of de beheerder van het gebouw. Als dit niet leidt tot een oplossing, dan kan een bewoner een melding doen bij de gemeente. Voor algemene vragen over brandveiligheid kan iedereen terecht op de website van de brandweer en/of veiligheidsregio.
Vindt u het bouwbesluit voor tijdelijke bouwwerken nog steeds toereikend?
Ja. Het NIPV-rapport doet geen aanbevelingen om de brandveiligheidseisen aan te scherpen, maar geeft wel aanleiding om de brandveiligheid van de gebouwschil te bespreken met de sector. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Een flexwoning hoeft overigens niet perse een tijdelijk bouwwerk te zijn. Ik zie steeds meer projecten waarbij standaard wordt gekozen voor nieuwbouwkwaliteit.
Bent u bereid de vergunningverlening van flexwoningen voorlopig onder het bouwbesluit voor nieuwbouw te laten vallen zodat er meer controle kan plaatsvinden?
Nee. Voor de mate van controle door de gemeente of kwaliteitsborger maakt het niveau van eisen (tijdelijk bouw versus nieuwbouw) ook geen verschil.
Welke stappen gaat u zetten om de veiligheid van bewoners van deze woningen te garanderen?
Zoals gemeld in mijn antwoord op vraag 3 ga ik de bevindingen van het NIPV bespreken met de sector en heb ik al eerder acties in gang gezet.
Voor wat betreft de brandveiligheid van woongebouwen tijdens het gebruik is in mijn opdracht door het NIPV een leidraad ontwikkeld waarmee gebouweigenaren worden ondersteund bij de borging en verbetering van de brandveiligheid van woongebouwen. Deze leidraad is gepubliceerd in 20236. In deze leidraad is ook aandacht voor het informeren van de bewoners over de brandveiligheid en het doen van ontruimingsoefeningen.
Acht u het wenselijk om de inzet op flexwoningen nu tijdelijk te staken totdat er meer onderzoek is gedaan naar de brandveiligheid van deze woningen?
Nee. Er is naar mijn mening geen aanleiding om aan te nemen dat in generieke zin flexwoningen niet brandveilig zijn. Flexwoningen moeten – net als elke woning – voldoen aan de eisen uit het Besluit Bouwwerken Leefomgeving.
Op welke termijn kunt u de bouwregelgeving voor flexwoningen aanpassen?
Ik ga eerst in gesprek met de sector naar aanleiding van het NIPV-rapport om te bezien of en welke verdere acties nodig zijn. Daarbij zal ik mij in bredere zin richten op alle gebouwen en bouwsystemen waar vergelijkbare constructies kunnen voorkomen.
Zijn gemeente en brandweerkorpsen voldoende bekend met de nieuwe risico’s van woningbranden bij flexwoningen?
Mijn beeld is dat zowel gemeenten als de brandweer voldoende op de hoogte zijn van de laatste inzichten. In mijn dialoog met de bouwsector betrek ik ook steeds Brandweer Nederland, Vereniging Nederlandse Gemeenten en de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland.
Kunt u de vragen apart beantwoorden en niet clusteren?
Ik heb elke vraag apart beantwoord.
Het bericht Energieleveranciers misleiden klanten met CO2-gecompenseerd gas |
|
Sandra Beckerman |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Kunt u bevestigen of de bevindingen van Pointer (KRO-NCRV) over de misleidende praktijken van energieleveranciers met betrekking tot de verkoop van CO2-gecompenseerd gas accuraat zijn? Zo ja, welke stappen overweegt u te ondernemen om deze praktijken aan te pakken?1
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is gemachtigd om te handhaven op eventueel misleidende claims. Of een duurzaamheidsclaim misleidend is, hangt af van veel factoren. In het programma van Pointer worden meerdere claims gepresenteerd die door energieleveranciers bij de verkoop van gas met koolstofcertificaten worden gemaakt. De ACM heeft een Leidraad Duurzaamheidsclaims opgesteld waarin strenge eisen worden gesteld aan het gebruik van een CO2-compensatie claims. Bij het beoordelen van claims waarin het woord «compensatie» voorkomt, dient te worden gekeken naar de context. Daarbij gelden onder het huidige wettelijke kader wel reeds strenge eisen aan de wijze waarop de term mag worden gebruikt, zoals ook toegelicht in de ACM Leidraad Duurzaamheidsclaims. Wanneer een consument of andere belangenpartijen het vermoeden hebben dat er bij aangeboden CO2-compensatie sprake is van misleiding, kan hiervoor een melding worden gemaakt via de ConsuWijzer van de ACM.
In het artikel wordt gesteld dat compensatieprojecten gemiddeld tien keer slechter presteren dan beloofd en in sommige gevallen helemaal geen compensatie-effect hebben. Bent u bekend met dergelijke discrepanties tussen beloofde en daadwerkelijke CO2-reducties bij compensatieprojecten? Zo ja, welke maatregelen overweegt u om de transparantie en effectiviteit van deze projecten te verbeteren?
Het klopt dat er uit onderzoeken is gebleken dat er koolstofcertificaten op de markt zijn die niet de beloofde CO2-reductie of verwijdering hebben opgeleverd. Dit draagt niet bij aan de reputatie van deze markt en weerhoudt mogelijke kopers van koolstofcertificaten zoals bedrijven of organisaties, maar ook burgers, om via deze certificaten te investeren klimaatprojecten. Dat het niet de beloofde CO2-reductie of verwijdering oplevert betekent niet dat het steunen van klimaatprojecten helemaal geen positieve effecten heeft. Het betekent wel dat het vervolgens claimen van bijvoorbeeld klimaatneutraliteit of emissiereductie niet altijd een eerlijke claim is. Nederland heeft samen met een aantal EU-landen een gemeenschappelijke positie op de vrijwillige markt ontwikkeld en aanbevelingen gepubliceerd tijdens de VN-klimaattop in Dubai afgelopen jaar.2 In deze aanbevelingen worden bedrijven of organisaties die koolstofcertificaten gebruiken voor duurzaamheidsclaims aangemoedigd hierover jaarlijks te rapporten in een publiek beschikbaar rapport met onder meer informatie over het type en de hoeveelheid certificaten. Het bevat tevens aanbevelingen om certificaten te kopen van hoge kwaliteit, die de beloofde emissiereductie of verwijdering kunnen waarmaken.
Bent u bekend met het feit dat energieleveranciers investeren in duurzame projecten die geen extra financiering behoeven, zoals oudere windparken of zonne-energie-projecten, waardoor er geen extra emissiereducties worden gerealiseerd?
Diverse onderzoeken geven aan dat er koolstofcertificaten op de markt zijn waarvan de opbrengsten niet noodzakelijk waren om het project mogelijk te maken, ook wel een gebrek aan «additionaliteit» genoemd. In de aanbevelingen genoemd onder vraag 2, wordt additionaliteit genoemd als een van de kwaliteitseisen voor een koolstofcertificaat van hoge kwaliteit. Additionaliteit betekent dat de mitigatieactiviteit niet had plaatsgevonden zonder de (verwachte) opbrengsten uit de verkoop van de koolstofcertificaten. Zo wordt geborgd dat met de verkoop extra klimaatmitigatie mogelijk gemaakt wordt.
Wat is uw standpunt met betrekking tot het gebruik van termen als «CO2-neutraal» en «CO2-gecompenseerd» door energieleveranciers? Overweegt u om richtlijnen of regelgeving op te stellen om het gebruik van dergelijke termen te standaardiseren en misleiding te voorkomen? Overweegt u maatregelen te treffen om energieleveranciers te verbieden vage claims te maken zoals «CO2-neutraal» en «CO2-gecompenseerd gas», zoals voorgesteld door de Consumentenbond?
Het is belangrijk dat er maatregelen worden genomen op het gebied van duurzaamheidsclaims, zowel voor consumenten als voor het gelijke speelveld voor bedrijven. Recentelijk is er een Europees akkoord gesloten over een richtlijn ten behoeve van een grotere rol voor de consument bij de groene transitie. Deze richtlijn voert nieuwe regels in voor bedrijven die vrijwillige duurzaamheidsclaims doen, bijvoorbeeld op basis van CO2-compensatie door de aanschaf van koolstofcertificaten.3 Deze wetgeving, die medio 2026 ingaat, verbiedt het bedrijven onder meer om te beweren dat een product dankzij de compensatie van broeikasgasemissies een neutraal, verminderd of positief milieueffect heeft.4 Dit veronderstelt namelijk ten onrechte dat de productie geen klimaatimpact heeft. Bovendien moeten bedrijven, wanneer zij een milieuclaim doen die betrekking heeft op toekomstige milieuprestaties5, nauwkeurig uiteenzetten hoe zij dit doel gaan bereiken. Dit moet aan de hand van een publiek toegankelijk uitvoeringsplan dat meetbare en tijdsgebonden doelen stelt, ingaat op de toewijzing van (financiële) middelen, en dat regelmatig wordt geverifieerd door een onafhankelijke externe deskundige. De conclusies van deze deskundige moeten eveneens ter beschikking worden gesteld aan consumenten.6 Ondernemingen mogen nog wel reclame maken ten behoeve van producten of diensten ten behoeve van producten of diensten over hun investeringen in milieu-initiatieven, bijvoorbeeld middels de aanschaf van koolstofcertificaten van klimaatprojecten, zolang zij niet beweren dat dit de schadelijke effecten van de totstandkoming van het product reduceert of neutraliseert.7 Absolute termen zoals klimaatneutraal en CO2-gecompenseerd dienen hierbij hoe dan ook vermeden te worden.
De Autoriteit Consumenten en Markt (ACM) heeft tot nu toe volgens het artikel de teugels laten vieren bij het gebruik van de term «compensatie». Overweegt u de regels met betrekking tot deze term aan te scherpen, zoals gesuggereerd door de directeur van de ACM? Zo ja, op welke termijn kunnen we dergelijke maatregelen verwachten?
Zoals toegelicht in het antwoord op de vorige vraag, wordt de regelgeving voor het gebruik van duurzaamheidsclaims (waaronder CO2-compensatie via de aanschaf van koolstofcertificaten) aangescherpt. Per medio 2026 zullen bedrijven zich aan deze regels moeten gaan houden. De ACM houdt gericht toezicht in specifieke sectoren (onder meer de kleding-, energie- en vervoersbranche) op misleidende duurzaamheidsclaims en ziet daarnaast actief toe op actuele duurzaamheidscampagnes en daarbij gebruikte claims. Ook kan de ACM een onderzoek naar duurzaamheidsclaims starten naar aanleiding van meldingen en signalen. Zo heeft de ACM als het gaat om CO2-compensatie de laatste jaren meerdere acties ondernomen, mede naar aanleiding van meldingen van consumenten. In 2022 heeft Kantar Public in opdracht van de ACM gedragsonderzoek gedaan naar CO2-claims bij de verkoop van vliegtickets en in hoeverre consumenten deze claims begrijpen.8 Ook zijn er handhavingsacties ondernomen richting vliegtuigmaatschappij Ryanair vanwege het gebruik van mogelijk misleidende CO2-compensatieclaims en richting de supermarktketen Plus voor het gebruik van de term «klimaatneutraal» en Eneco voor de slogan «sneller klimaatneutraal».9 Zeer recent heeft de ACM, samen met andere Europese toezichthouders, twintig luchtvaartmaatschappijen opgeroepen om misleidende duurzaamheidsclaims aan te passen, waaronder claims over CO2-compensatie.10 Hieruit maak ik op dat het thema CO2-compensatie bij de ACM nadrukkelijk op de radar staat.
Hoe beoordeelt u het handelen van de ACM in deze kwestie, waarbij zij de term «compensatie» tot nu toe niet actief hebben gereguleerd? Kunt u bij de ACM navragen welke middelen zij nodig heeft om dit beter aan te pakken?
De ACM is een onafhankelijke toezichthouder en maakt haar eigen afwegingen. Op dit moment wordt voorgenoemde richtlijn voor een grotere rol voor de consument bij de groene transitie geïmplementeerd in onze nationale wetgeving. Als onderdeel hiervan voert de ACM een Uitvoerings- en handhaafbaarheidstoets (UHT) uit. Naar verwachting zal de beschikbaarheid van middelen onderdeel vormen van deze UHT. De uitkomsten van de UHT zijn na afronding openbaar toegankelijk.
Wat is uw reactie op het feit dat energieleveranciers hun websites aanpassen naar aanleiding van de bevindingen van Pointer (KRO-NCRV), zoals het verwijderen van termen als «100% CO2-gecompenseerd» en het heroverwegen van het aanbieden van CO2-gecompenseerd gas?
Het is positief dat er actie wordt ondernomen door energieleveranciers in kwestie. Het is belangrijk dat intern beleid rondom koolstofcertificaten en externe communicatie regelmatig wordt geëvalueerd en waar nodig aangepast om kwaliteit, transparantie en eerlijke communicatie te verbeteren.
Wat is uw standpunt met betrekking tot het gebruik van goedkope compensatieprojecten door energieleveranciers, waarbij één euro al gelijkstaat aan de aankoop van één CO2-certificaat?
Het is belangrijk dat de koolstofcertificaten die worden aangeschaft van hoge kwaliteit zijn. Dit betekent onder andere dat geverifieerd is dat de certificaten reële, additionele en permanente mitigatie vertegenwoordigen en dat koolstoflekkage wordt voorkomen. Daarnaast is het belangrijk dat aandacht besteed is aan de impact in het land waar het klimaatproject plaatsvindt, zoals de milieu- en sociale impact, mensenrechten, gendergelijkheid, de rechten van inheemse volkeren en andere lokale gemeenschappen.
Het reduceren of verwijderen van CO2 kost nu eenmaal geld. Hoewel de prijs van een certificaat niet alles zegt over de kwaliteit, is het bij goedkope certificaten aan te raden om nog kritischer te onderzoeken of de certificaten voldoen aan bovenstaande criteria.
Hoe beoordeelt u de situatie waarbij energiebedrijven zoals Coolblue CO2-certificaten aankopen van problematische projecten zoals het Braziliaanse project Pacajai, dat wordt beschuldigd van landroof en geen werkelijke milieubescherming biedt? Bent u bekend met andere vergelijkbare gevallen?
In de gemeenschappelijke positie en aanbevelingen voor de vrijwillige koolstofmarkt die Nederland tijdens COP28 met een groep EU-landen heeft gepresenteerd (en waarnaar wordt verwezen onder vraag 3), is ook een hoofdstuk opgenomen over de impact op de landen waar het klimaatproject plaatsvindt. Zoals genoemd onder vraag 8, is het voor certificaten van hoge kwaliteit onder andere nodig dat aandacht besteed is aan de impact in het land waar het klimaatproject plaatsvindt, zoals de milieu- en sociale impact, mensenrechten, gendergelijkheid, de rechten van inheemse volkeren en andere lokale gemeenschappen.
Welke maatregelen overweegt u te nemen ten aanzien van energiebedrijven die CO2-certificaten kopen van projecten die aantoonbaar veel minder CO2-uitstoot verminderen dan beweerd wordt, zoals de projecten die efficiënte barbecues uitdelen in Afrika en Azië?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 4, wordt de regelgeving voor het gebruik van duurzaamheidsclaims, waaronder CO2-compensatie door de aanschaf van koolstofcertificaten, aangescherpt. Per medio 2026 zullen bedrijven zich aan deze regels moeten gaan houden. Daarnaast is in de eerdergenoemde gemeenschappelijke positie en aanbevelingen ook opgenomen dat certificaten van hoge kwaliteit reële, additionele en permanente mitigatie vertegenwoordigen en dat koolstoflekkage wordt voorkomen.
Wat is uw reactie op het oordeel van de Reclame Code Commissie dat Shell klanten misleidde met milieuvoordelen die er niet of nauwelijks zijn door de verkoop van «CO2-gecompenseerd gas»?
Het is niet aan mij als Minister om op een specifieke zaak die voorlag bij de Reclame Code Commissie in te gaan. Het beoordelen van individuele gevallen van mogelijke consumenten misleiding is aan de onafhankelijke toezichthouder (ACM) en, in dit geval, de Stichting Reclame Code Commissie.
Zijn CO2-certificaten überhaupt een oplossing voor de klimaatcrisis? Deelt u de mening dat het voornamelijk lijkt bij te dragen aan greenwashing en dat het in praktijk niet tot CO2-reductie leidt?
Het vrijwillige gebruik van koolstofcertificaten met een hoge kwaliteit kan bijdragen aan snellere en ambitieuzere klimaatactie, duurzame ontwikkelingsdoelen en het faciliteren van financiële steun aan klimaatprojecten wereldwijd. Hierbij is het belangrijk dat certificaten van hoge kwaliteit zijn en dat claims die worden gedaan eerlijk zijn. Echter, zonder robuuste normen en waarborgen, kan het gebruik van de certificaten juist klimaatactie ondermijnen en milieu- of sociale schade veroorzaken. Dit is de reden dat Nederland samen met andere EU-landen aan een gemeenschappelijke positie en aanbevelingen heeft gewerkt richting COP28 en waarom er hard aan EU-regelgeving wordt gewerkt die scherpere kaders zal bevatten voor duurzaamheidsclaims.
Zowel Shell als KLM hebben rechtszaken verloren over vergelijkbare milieuclaims op basis van CO2-compensatieprojecten. Bent u van mening dat wetgeving nodig is om claims voor het compenseren van CO2-uitstoot via dergelijke projecten als geheel te verbieden?
In reactie op uw vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Bent u van mening dat het wenselijk is dat bedrijven internationaal hun CO2 kunnen compenseren terwijl uit Pointer (KRO-NCRV) onderzoek blijkt dat het lastig is te achterhalen wat de daadwerkelijke CO2-reductie is? Zo nee, welke stappen onderneemt u om CO2-compensatie via projecten buiten de EU te beperken/verbieden?
Zoals in het antwoord op vraag 7 genoemd, kan het vrijwillig gebruik van koolstofcertificaten van hoge kwaliteit bijdragen aan klimaatactie, ontwikkelingsdoelen en kan het financiële steun aan klimaatprojecten binnen en buiten de EU faciliteren. Het verbeteren van de integriteit van de markt is op dit moment de prioriteit. Vooralsnog ben ik niet van plan om de aanschaf van koolstofcertificaten van klimaatprojecten buiten de EU te verbieden door Europese of Nederlandse kopers.
Deelt u de mening dat dit soort praktijken inherent zijn aan het kapitalisme en dat bedrijven altijd zullen zoeken naar manieren om klimaatverplichtingen te omzeilen als dit hun winsten ten goede komt? Zo nee, waarom niet?
Het is teleurstellend wanneer bedrijven klimaatverplichtingen proberen te omzeilen want het is belangrijk dat iedereen bijdraagt aan de transitie. Daarom wordt via verschillende kanalen hard gewerkt aan het tegengaan van greenwashing. Het is tegelijkertijd belangrijk dat bedrijven die vooroplopen in de transitie hier ook de vruchten van kunnen plukken, onder andere in externe communicatie.
Het uitsluiten van bewoners van Annerveenschekanaal voor de waardedalingsregeling |
|
Sandra Beckerman |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Herkent u zich in de woorden van IMG Bestuursvoorzitter Korvinus dat er iets «ongemakkelijks» aan de hand is in Annerveenschekanaal omdat de bewoners in tegenstelling tot bewoners van buurdorpen niet in aanmerking komen voor de waardedalingsregeling?1
Ja. Ik heb begrip voor de onvrede van bewoners van Annerveenschekanaal over het feit dat zij niet in aanmerking komen voor een regeling waar inwoners van naastgelegen postcodegebieden wel een beroep op kunnen doen en snap dat dat voor ongemakkelijke situaties kan zorgen.
Daarom heb ik in september 2023, na het gesprek met bewoners waar u naar verwijst, het IMG verzocht de adviescommissie Waardedaling te vragen om dit nogmaals te beoordelen. De adviescommissie heeft dit nogmaals bekeken en heeft toen opnieuw geen aanleiding gezien om het gebied toe te voegen aan de waardedalingsregeling. De commissie benadrukte daarbij de noodzaak van een objectieve methodiek om te bepalen of zich waardedalingsschade heeft voorgedaan en gaf aan dat een uitzondering op de thans gebruikte afbakening zou leiden tot een zekere vorm van willekeur; ofwel, weer tot nieuwe verschillen. Omdat het betreffende postcodegebied geen enclave is binnen het toepassingsgebied van de regeling, zag de commissie ook geen andere objectieve grond voor het maken van een uitzondering. Ik heb uw Kamer hierover op 22 januari jl. geïnformeerd.2
Tot slot hecht ik eraan te benoemen dat met de uitbreiding van het toepassingsgebied van de Woningverbeteringssubsidieverschillen verschillen die zijn ontstaan door een koppeling van het afbakeningsgebied van de subsidie aan die van de waardedalingsregeling zijn substantieel zijn verkleind.3 Inwoners van 28 postcodegebieden waaronder de inwoners van Annerveenschekanaal komen daarmee in aanmerking voor deze subsidie van € 10.000. Ook is aangekondigd dat Aa en Hunze (waaronder Annerveenschekanaal) in aanmerking komt voor subsidiebijdrage van 50% tot een bedrag van maximaal € 20.000 voor woningisolatie4.
Heeft u kennis genomen van de inhoud van de notitie en bijlage van professor de Kam over onuitlegbare verschillen bij de toepassing van de waardedalingsregeling van het IMG, die u op 15 oktober 2023 per mail zijn toegezonden, en door professor De Kam op 24 januari 2024 in een gesprek met de directeur-generaal Groningen en Ondergrond mondeling zijn toegelicht?
Ja.
Bent u bereid om de commissie-Van Geel te verzoeken om toe te lichten waarom zij de verschillen die in deze notitie benoemd worden (en die tijdig bij de commissie gemeld waren) niet in haar advies heeft betrokken, terwijl de commissie – terecht – als uitgangspunt kiest dat eigenaren gelijkwaardig gecompenseerd dienen te zijn voor de eventuele waardedaling van hun woning of bedrijfspand in het aardbevingsgebied en enkele andere onderdelen van de waardedalingsregeling wel in haar advies heeft besproken?
Deelt u de opvatting van professor de Kam dat door berekening per postcode in plaats van per adres, en door het niet toepassen van indicator met hoogste uitkomst per adres, onuitlegbare verschillen ontstaan die veelal in het nadeel werken van eigenaren in het zwaarst getroffen gebied en dat deze verschillen door een ambtshalve nabetaling zouden kunnen worden opgeheven? Zo nee, waarom niet?
Deze opvatting deel ik niet.
Om te adviseren over de waardedaling van woningen heeft de toenmalige Minister van EZK, zoals hierboven al door de commissie Van Geel benoemd, een onafhankelijke, multidisciplinaire adviescommissie ingesteld. Het IMG heeft de aanbevelingen van deze adviescommissie overgenomen. Deze commissie heeft daarin nadrukkelijk oog gehouden voor eenduidigheid en rechtsgelijkheid en heeft daarbij onder meer geadviseerd om zowel de ruimste variant voor de afbakening van het toepassingsgebied als een onzekerheidsmarge te hanteren, om te voorkomen dat gedupeerden zouden worden benadeeld.5
De adviescommissie heeft geadviseerd uit te gaan van de modelvariant met gemiddeld de hoogste uitkomsten. De genoemde onzekerheidsmarge waarbinnen de waardedaling voor een individuele woning kan afwijken van de waardedaling die voor een bepaald postcodegebied geldt, is vertaald in een zekerheidstoeslag op de vergoeding. Hierdoor wordt het gemiddelde percentage waardedaling in Loppersum bijvoorbeeld verhoogd van 10,5% naar 12,2%. De adviescommissie heeft voorts gekeken naar de plausibiliteit van deze modelvariant6. Hieruit blijkt dat van de door de heer De Kam gesuggereerde onderschatting van de schade in de kern van het gebied geen sprake is.
Het IMG heeft reeds in 2020 contact gehad met de heer De Kam en zich in zijn voorstel verdiept. Gelet op het voorgaande is de suggestie van De Kam niet overgenomen.7 Doorslaggevend is daarbij geweest dat de gekozen methode voor het overgrote deel van woningeigenaren in het gebied tot hogere schadevergoedingen leidt, meermaals is gevalideerd door een onafhankelijke adviescommissie en dat van een onderschatting van de schade geen sprake is.
Er is geen aanleiding om aan te nemen dat er ten algemene sprake is van onderschatting van de voorkomende waardedalingsschade en daarmee onvoldoende rechtvaardiging voor een verzoek aan het IMG om de regeling aan te passen. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3 wordt dit door de commissie Van Geel onderschreven.
Heeft u genomen van het feit dat in het rapport van Atlas Research dat de onderlegger vormt voor de geactualiseerde waardedalingsregeling (peildatum 2021) statistisch is aangetoond dat er sprake is van waardedaling in gebieden buiten de gemeente Groningen (aangeduid als het ommeland) met meer dan 30 procent schademeldingen?2
In tabel 3.4 uit het rapport «herstel maar nog niet hersteld» van Atlas Research waar u naar verwijst wordt in beginsel gekeken naar het potentiële risicogebied. Later in het onderzoek toetsen de onderzoekers vervolgens welk potentieel risicogebied statistische betrouwbaar is. De onderzoekers concluderen dat een andere afbakening (anders dan het gebied met een schade intensiteit van 30%) tot een betere en betrouwbaardere uitkomst leidt.9 Er is gekozen voor de meest robuuste en plausibele optie, waarbij een combinatie van schade-intensiteit en gegevens over aardbevingen is gebruikt.
Deelt u de opvatting van professor de Kam dat daarom de in de onder vraag 1 genoemde notitie gevraagde uitbreiding van het risicogebied met Annerveenschekanaal (en 4 andere gebieden in het ommeland met tussen 30 en 40 procent schademeldingen en ten minste 1 beving boven 1 mm/s) berust op objectieve en verifieerbare gronden, en niet als willekeurig kan worden bestempeld? Zo nee, waarom niet?3
Nee, zie mijn antwoord op vraag 5.
Bent u bereid het IMG te vragen alsnog te reageren op het gegeven dat er objectieve en verifieerbare gronden zijn om het risicogebied uit te breiden met de onder 5 bedoelde gebieden, en toe te lichten hoe de uitspraak van het Instituut dat in Annerveenschekanaal niet is gebleken dat sprake is van waardedaling zich verhoudt tot de onder 4 aangehaalde analyse van Atlas Research?4
Zie mijn antwoorden op vragen 4 en 5.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het eerstvolgende commissiedebat Mijnbouw/Groningen?
Ja.
Het vernielen van een unieke archeologische vindplaats in de gemeente Emmen |
|
Sandra Beckerman |
|
Gräper-van Koolwijk |
|
Kent u het bericht «Unieke archeologische vindplaats vernietigd door bouw distributiecentrum»?1
Ja
Deelt u de mening dat het uiterst afkeuringswaardig is dat de gemeente Emmen -bewust- heeft gekozen voor de vernieling van een unieke archeologische vindplaats door de bouw van een distributiecentrum?
Ja. Het is duidelijk dat de gemeente Emmen fouten heeft gemaakt bij de verkoop van de grond en bij het nemen van het besluit op de omgevingsvergunning. De gemeente was op de hoogte van de potentieel zeer hoge archeologische waarde van het terrein, maar koos er voor om geen voorwaarden te stellen gericht op de bescherming van archeologische vondsten en sporen. Ik heb deze zaak zeer serieus genomen en me – via de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) – tot het uiterste ingespannen om te voorkomen dat deze vindplaats zou verdwijnen.
Omdat het terrein niet van rijkswege was beschermd had de RCE geen formele rol bij vergunningverlening of advisering. De RCE was dan ook niet betrokken bij de totstandkoming van de omgevingsvergunning, die reeds was afgegeven toen men voor het eerst van deze casus hoorde. Desondanks heeft de RCE diverse gesprekken gevoerd met de gemeente en de ontwikkelaar. Daarbij werd getracht om – vanwege de veelbelovende resultaten van het inventariserend archeologisch vooronderzoek – nader onderzoek te laten plaatsvinden, zoals een opgraving. Toen dit niet kansrijk bleek, is onderzocht of het terrein kon worden aangewezen als rijksmonument. In weerwil van gemaakt afspraken, werd het terrein in de tussentijd toch vergraven.
De RCE heeft vervolgens (november 2023) aan de provincie Drenthe verzocht om interbestuurlijk toezicht toe te passen. Een dergelijk traject is inmiddels gestart. De provincie heeft contact gehad met de gemeente Emmen. Het is nog niet bekend of men naar aanleiding daarvan nadere stappen wil zetten. Ik heb de RCE verzocht om dit proces nauwlettend te volgen en hierover in gesprek te blijven met de provincie.
Welke stappen wilt u zetten richting de gemeente Emmen die bewust kozen voor het vernielen van een unieke archeologische vindplaats?
Het is aan de lokale democratie en het interbestuurlijk toezicht door de provincie om te bepalen welke conclusies worden getrokken uit deze casus en welke maatregelen daar bij kunnen horen.
Klopt het dat de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, na overleg met het ministerie, deze unieke vindplaats had willen aanwijzen als Rijksmonument? Het vernielen van Rijksmonumenten kan strafrechtelijk vervolgd worden als economisch delict, is deze mogelijkheid er nu ook? Zo nee, welke mogelijkheden ziet u wel?
Het klopt dat de RCE heeft onderzocht of het terrein zou kunnen worden aangewezen als rijksmonument. Technisch was dit mogelijk, maar omdat korte tijd later bleek dat het gebied al was vergraven, heeft de aanwijzing niet plaatsgevonden. Hierdoor is er geen mogelijkheid tot strafrechtelijke vervolging op basis van de Erfgoedwet.
Er zijn ook geen andere mogelijkheden voor strafrechtelijke vervolging: een gemeente kan niet worden vervolgd om het niet volgen van het eigen beleid. De ontwikkelaar heeft – ten aanzien van de omgang met archeologische waarden – voldaan aan de vergunning die door de gemeente is afgegeven.
De enige mogelijkheid is het toepassen van interbestuurlijk toezicht door de provincie Drenthe. Een dergelijk traject is inmiddels gestart, zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u voorts de mening dat het in het huidige archeologiebestel onvoldoende mogelijk is om in te grijpen wanneer een gemeente te weinig doet om haar wettelijke taken op het gebied van archeologie uit te voeren?
Over het algemeen functioneert het gedecentraliseerde archeologiestelsel goed, zoals ook de Raad voor Cultuur constateerde in het rapport Archeologie bij de tijd uit 2022. Wanneer een gemeente (bewust) haar wettelijke taken verzaakt, biedt het stelsel voldoende mogelijkheden om in te grijpen via het interbestuurlijk toezicht door de provincie.
Echter, hoe goed we alles ook regelen via wetgeving, beleid en stelsel, wanneer een gemeente hier niet naar handelt, delft het erfgoed het onderspit. Omdat voorkomen beter is dan genezen, werk ik aan bewustwording, kennisvergroting en structurele versterking van de taakuitvoering op het gebied van erfgoed bij gemeenten en provincies. Samen met het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Vereniging voor Nederlandse Gemeenten (VNG), ben ik hiervoor het programma Erfgoed & Overheid gestart, waarover ik uw Kamer informeerde in mijn beleidsreactie op de beleidsdoorlichting erfgoed2.
Dit programma richt zich op het versterken van de capaciteit, kennis en competenties bij provincies en gemeenten voor de uitvoering van erfgoedtaken. Op dit moment organiseer ik in elke provincie een bijeenkomst, waar ik in gesprek ga met de gemeenten over waar ze tegenaanlopen in de dagelijkse praktijk. Zo zien we waar we nu staan. Daarnaast stel ik een adviescommissie aan, die zich zal buigen over de normatieve vraag wat er qua mensen, middelen en processen nodig is voor gedegen erfgoedzorg.
Op deze manier krijgen gemeenten en provincies een handvat om te reflecteren op waar ze nu staan en waar ze naartoe willen. Vanuit het programma Erfgoed & Overheid worden vervolgens middelen beschikbaar gesteld voor maatwerkoplossingen, zoals cofinanciering van een regio-archeoloog. Hiervoor is structureel € 3 miljoen per jaar beschikbaar.
Herkent u dat de monitor van de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed laat zien dat een groot aantal gemeenten slechts met moeite in de basis in goed archeologiebeleid weet te voorzien?
Ik herken dat er verbetering mogelijk is bij de uitvoering van erfgoedtaken bij gemeente. Daarom ben ik, samen met IPO en VNG, het programma Erfgoed & Overheid gestart. Binnen dit programma is structureel € 3 miljoen beschikbaar voor maatwerkoplossingen waarmee gemeenten hun taken op het gebied van archeologisch erfgoed een impuls kunnen geven.
Herkent u voorts dat het, 17 jaar na de wettelijke decentralisatie, pijnlijk is dat 130 gemeenten geen gemeente- of regioarcheoloog hebben?
De gemeente vervult een sleutelrol binnen de zorg voor archeologie. Om dit goed te kunnen doen, is inhoudelijke expertise van groot belang. Men kan hier op verschillende manieren over beschikken. Een gemeente kan een eigen archeoloog in dienst hebben, gebruik maken van de inzet van een regioarcheoloog, of bijvoorbeeld expertise inhuren via een (vast) adviesbureau. Het is niet per definitie zo dat gemeenten die geen eigen archeologische kennis hebben, hun taken niet goed kunnen vervullen.
Het is aan de provincies om er – via het interbestuurlijk toezicht – op toe te zien dat gemeenten hun taken op het gebied van archeologie goed uitvoeren, in welke vorm dan ook.
Welke stappen wilt u zetten om de kwaliteit van archeologie bij gemeenten te verhogen? Wilt u alsnog de aanbevelingen van de Raad voor Cultuur voor de versterking van de inhoudelijke rol van gemeenten opvolgen?2
In de beleidsreactie4 op het rapport Archeologie bij de Tijd van de Raad voor Cultuur, is aangegeven hoe wordt omgegaan met de aanbevelingen van de Raad. Het belang van voldoende capaciteit en deskundigheid op het gebied van archeologie bij gemeenten wordt daarbij erkend. Via het programma Erfgoed & Overheid ondersteun ik gemeenten bij het structureel verbeteren van de uitvoering van hun erfgoedtaken, zie ook het antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat in het huidige archeologiebestel het (interbestuurlijk) toezicht onvoldoende is uitgewerkt, wat ingrijpen wanneer gemeenten hun taak niet goed uitvoeren, vrijwel niet mogelijk is?
In 2020 constateerde de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed (IOE) onvolkomenheden in de uitvoering van het interbestuurlijk toezicht door provincies.6 Hierop hebben provincies, gemeenten en de Ministeries van OCW en BZK zich gezamenlijk gebogen over een gemeenschappelijk toezichtkader voor erfgoed. In 2023 is vanuit deze groep een actieplan opgeleverd, met daarin een voorstel voor een nieuwe manier van werken.7 Ik heb de financiële middelen die daarvoor nodig zijn ter beschikking gesteld.
De voorgestelde verbeteringen gaan uit van gemeenschappelijke uitgangspunten voor een basis toezichtvariant. Elke provincie kan daar bovenop maatwerk toepassen, gericht op de lokale omstandigheden. Het betreft een data-gedreven aanpak, waarmee kan worden bepaald welke gemeenten (extra) aandacht behoeven. Ik vertrouw erop dat dit het toezicht op de uitvoering van taken op het gebied van archeologie (en van erfgoed in den brede) zal versterken en blijf hierover in gesprek met het IPO.
Herkent u dat de Raad voor Cultuur reeds gewaarschuwd heeft dat het huidige interbestuurlijke toezicht «geen mogelijkheid voor effectieve sturing of controle op minimale kwaliteit» biedt?3
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid alsnog de aanbevelingen van de Raad voor Cultuur voor het versterken van het toezicht op de kwaliteit van archeologie bij gemeenten op te volgen? Zo nee, welke maatregelen wilt u wel nemen?
Zie antwoord vraag 9.
Moeten de taken van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed uitgebreid worden om tot een beter archeologisch bestel te komen?
Ik onderschrijf de conclusie uit de beleidsdoorlichting van het archeologisch bestel dat het huidige systeem in de basis functioneert. De diverse bestuurslagen hebben verschillende taken en verantwoordelijkheden binnen dit bestel. De rol van gemeenten en provincies is daarbij van grote waarde, omdat zij meer zicht hebben op wat er lokaal speelt dan het rijk en daarmee dus dichter op het erfgoed zitten. Het ligt dan ook niet voor de hand om het takenpakket van de RCE zodanig uit te breiden dat de autonomie van de andere overheidslagen wordt ingeperkt.
Om tot een beter archeologisch bestel te komen zet ik in op structurele versterking van de uitvoering van de wettelijke taken bij gemeenten en provincies via het programma Erfgoed & Overheid. Daarbij is ook aandacht voor de samenwerking tussen de verschillende bestuurslagen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over cultuur?
Ja
Compensatie van gedupeerden die eigen geld hebben moeten inleggen voor de versterking of sloop-nieuwbouw van hun woning |
|
Julian Bushoff (PvdA), Sandra Beckerman |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Herkent u dat bewoners die eigen geld hebben moeten inzetten voor de versterking of sloop-nieuwbouw van hun woning nog steeds in onzekerheid zitten terwijl hen schadelosstelling is beloofd?
Het is mij bekend dat er bewoners zijn die een melding hebben gemaakt dat zij eigen geld hebben moeten inzetten voor de versterking of sloop-nieuwbouw van hun huis.
Op 6 juli 2023 is de motie-Beckerman/Nijboer (Kamerstuk 33 529, nr. 1154) aangenomen over het schadeloos stellen van bewoners die eigen geld hebben moeten inzetten schadeloos te stellen alsmede een meldpunt openen voor deze groep gedupeerden, welke stappen zijn reeds gezet om deze motie uit te voeren?
In oktober 2023 is door de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) een meldpunt geopend waar bewoners zich kunnen melden die menen dat zij eigen geld hebben moeten inzetten voor noodzakelijke versterkingsmaatregelen of kosten die daar direct uit voortkomen. De NCG heeft vervolgens een proces ingericht om de meldingen in behandeling te nemen. De individuele beoordeling van de eerste meldingen is reeds afgerond. Deze bewoners worden nog deze maand geïnformeerd.
Hoeveel meldingen zijn er binnengekomen bij het door de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) ingestelde meldpunt voor gedupeerden? Om welke bedrag gaat het in totaal en om welke bedragen per gedupeerde?
In de periode van 1 oktober 2023 tot en met 15 mei 2024 zijn er 186 meldingen binnen gekomen via het meldpunt. In totaal gaat het om een bedrag van ruim elf miljoen euro. De meldingen variëren qua bedrag van enkele honderden tot duizenden euro’s.
Tijdens het meest recente commissiedebat Mijnbouw/Groningen heeft u toegezegd dat gedupeerden die zich gemeld hebben «in het begin van het tweede kwartaal uitsluitsel zouden moeten kunnen geven»? Is dit uitsluitsel reeds te geven?
Met de inhoudelijke behandeling van de meldingen is de NCG gestart. De individuele beoordeling van de eerste meldingen is reeds afgerond en deze bewoners worden nog deze maand geïnformeerd. Dit vraagt voor de meldingen van bewoners die deel uitmaken van Batch 1588 echter meer tijd. De afwijkende systematiek binnen Batch 1588 leidt ertoe dat behandeling van deze meldingen, anders dan voor reguliere meldingen, afhankelijk is van informatie-uitwisseling tussen gemeenten en NCG. Ik heb de NCG gevraagd gezamenlijk met de gemeenten de uitvoering van deze meldingen ter hand te nemen. Bewoners ontvangen uitsluitsel per besluitbrief over hun melding. De daadwerkelijke uitbetaling van de zelfgemaakte kosten vindt plaats binnen een aantal werkdagen na toezending van het besluit.
Wat betekent het dat de gedupeerden uitsluitsel krijgen? Wordt ook direct tot compensatie overgegaan? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wanneer zullen alle gedupeerden die zich reeds hebben gemeld gecompenseerd worden?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wie gaat de compensatie uitbetalen voor Batch 1588? Het NCG of de gemeenten? Waarom is deze keuze gemaakt?
De uitvoering van de versterking vindt binnen de Batch 1588 plaats, waar de gemeenten over gaan. Naar aanleiding van de meldingen heb ik de NCG gevraagd deze af te handelen. Dit gebeurt in samenwerking met de gemeenten. Hier is voor gekozen om het proces eenduidig te stroomlijnen en bewoners op korte termijn duidelijkheid te kunnen bieden ten aanzien van hun melding. Door de afwijkende systematiek van Batch 1588, zal de afhandeling van deze meldingen mogelijk langer duren.
Hoe wordt deze compensatie vormgegeven? Krijgen gedupeerden de compensatie rechtstreeks op hun rekening gestort? Hoe wordt voorkomen dat gedupeerden weer in een bureaucratisch proces terecht komen? Hoe wordt voorkomen dat deze compensatie op welke manier dan ook belast wordt of gezien wordt als inkomen of vermogen voor toeslagen en gemeentelijke belastingen?
Bewoners worden schriftelijk, via een besluitbrief, geïnformeerd over de afhandeling van hun melding. In het geval dat de bewoner kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen, zal de daadwerkelijke uitbetaling van de gemaakte kosten binnen een aantal werkdagen na toezending van het besluit plaatsvinden. De bewoner ontvangt de vergoeding rechtstreeks op de rekening. Indien de bewoner ten gevolge van een vergoeding belast wordt of dit gevolgen heeft voor toeslagen, krijgt de bewoner de nadelige financiële gevolgen vergoed door de NCG. Deze vergoeding wordt achteraf, op basis van een claim van de bewoner, uitgekeerd. Over de wijze waarop wordt omgegaan met fiscale gevolgschade wordt uw Kamer voor de zomer geïnformeerd.
Herkent u dat bewoners uit Batch 1588 nu soms te horen krijgen zich bij de NCG te melden en soms dat ze zich bij hun gemeente moeten melden? Herkent u dat gedupeerden hierdoor het gevoel krijgen weer van het kastje naar de muur gestuurd te worden? Waar komt deze verwarring vandaan?
Ja, ik herken deze signalen. Ik begrijp goed dat deze bewoners het gevoel hebben dat ze van het kastje naar de muur worden gestuurd. Deze verwarring is ontstaan doordat de uitvoering van de versterking binnen de Batch 1588 plaats vindt, waar de gemeenten over gaan. Om deze onduidelijkheid weg te nemen handelt één partij de meldingen af, in dit geval de NCG. Dit gebeurt echter wel in samenwerking met de gemeenten. Bewoners uit Batch 1588 zullen hier op korte termijn over worden ingelicht.
Zijn alle betrokken gemeenten goed op de hoogte van wat er van hen wel en niet verwacht wordt?
Zie het antwoord op vraag 7 en 9.
Klopt het dat een deel van de gedupeerden die hun verhaal gedeeld hebben bij een bezoek van de Staatssecretaris aan Delfzijl op 18 november een brief hebben gehad en een deel niet?
Ja, dit klopt. Zoals toegezegd in de Kamer ben ik op 18 november jl. in gesprek gegaan met bewoners uit Delfzijl. Tijdens dit bezoek hebben bewoners hun verhaal gedeeld en tevens schriftelijk overhandigd. Alle bewoners die hun contactgegevens hebben achtergelaten, hebben naar aanleiding van het delen van hun verhaal een brief ontvangen over het meldpunt. Aan bewoners die geen contactgegevens hebben achtergelaten, is geen brief naar verstuurd.
Waar kunnen gedupeerden met klachten over deze regeling terecht?
Wanneer een bewoner niet tevreden is over de dienstverlening van de NCG kan diegene een klacht indienen. De bewoner kan bij de NCG een klachtformulier invullen, telefonisch contact opnemen of een brief sturen. Een onafhankelijke klachtbehandelaar of een medewerker van de NCG onderzoekt deze klacht.
Is het meldpunt van de NCG voldoende bekend bij gedupeerden? Zo nee, welke stappen wil de regering zetten om te zorgen dat de bekendheid wordt vergroot?
Over de opening van het meldpunt zijn bewoners onder meer geïnformeerd via de website van de NCG en via sociale media. Daarnaast is via regionale mediakanalen aandacht besteed aan de opening van het meldpunt, onder andere via RTV Noord en Oog TV. Bewoners zijn hiermee voldoende geïnformeerd. Om verdere verwarring te voorkomen over wie de meldingen afhandelt, wordt aanvullend gecommuniceerd dat de NCG verantwoordelijk is over het behandelen van de meldingen.
De ongelijkheid voor bewoners van de Stadsweg in Ten Boer |
|
Sandra Beckerman , Julian Bushoff (PvdA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u in uw gesprekken met de bewoners van de Stadsweg afgelopen donderdag ook geschrokken van de pijnlijke verhalen over de ongelijkheid doordat alle huizen om hen heen versterkt, sloop-nieuwbouw en/of verduurzaamt worden behalve de huizen aan de Stadsweg?
De verhalen van de mensen in het aardbevingsgebied halen soms veel emoties en pijn naar boven en maken mede daardoor veel indruk op mij. De onuitlegbare verschillen in de afhandeling van schade of versterking is een van de meest lastige problemen waar ik tijdens mijn bezoeken aan Groningen tegenaan loop. Daarom heb ik de Commissie Van Geel gevraagd om mij hierover te adviseren. Naar aanleiding van dit advies heb ik op 6 maart jl. samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de regio een pakket voor isolatiemaatregelen gepresenteerd. Op basis van dit pakket krijgen de bewoners van deze woningen aan de Stadsweg conform het advies van de Commissie Van Geel een volledige vergoeding voor het isoleren van hun woning tot een maximum van 40.000 euro. Ik kan mij voorstellen dat bewoners van de Stadsweg dit nog niet voldoende vinden, omdat zij hiermee volgens hen nog steeds minder krijgen dan een groot aantal bewoners in hun directe omgeving. De gemeente Groningen gaat samen met de NCG dit verschil overbruggen. Hiervoor zullen zij nog voor de zomer met deze bewoners in gesprek gaan. Hierbij is het van belang dat de gemeente vanuit een gebiedsgerichte aanpak werkt aan planvorming om tot een oplossing te komen. NCG kan de gemeente daarin ondersteunen en behulpzaam zijn.
Deelt u de opvatting dat deze bewoners in een zeer onrechtvaardige situatie verkeren?
Zie het antwoord op vraag 1.
Hoe rijmt u deze ongelijkheid met het advies van de commissie-Van Geel: «Voor alle inwoners in het aardbevingsgebied een veilige, schadevrije en verduurzaamde woning in een leefbare wijk, dorp of buurt.»?
Zie het antwoord op vraag 1.
Bent u bekend met het bericht dat de gemeente Groningen de ongelijkheid voor de inwoners aan de Stadsweg wil oplossen, maar daarbij de hulp van meerdere partijen voor nodig is?1
Ja.
Welke partijen blokkeren op dit moment nog een oplossing voor de ongelijkheid waarin de bewoners van de Stadsweg in Ten Boer zich in bevinden?
De gemeente heeft aangegeven een gebiedsgerichte aanpak toe te willen passen voor het gebied waar de Stadsweg ligt. Er staan voor zover ik weet geen partijen in de weg voor een oplossing.
Bent u voornemens om conform het advies van de commissie-Van Geel en conform de wens van de gemeente Groningen de ongelijkheid voor de bewoners van de Stadsweg op te lossen? Zo ja, op welke termijn geeft u uitsluitsel? Zo nee, waarom wilt u geen recht doen aan de bewoners van de Stadsweg?
Zie het antwoord op vraag 1.
Herkent u het beeld dat inwoners in het aardbevingsgebied met eigen geld al geïnvesteerd hebben in het veilig, schadevrij en duurzaam maken van hun huis?
Ja. Het is niet wenselijk dat bewoners zelf kosten maken voor schadeherstel of versterking van hun woning. Naar aanleiding van de motie «Eigen gemaakte kosten» van de leden Beckerman en Nijboer heeft de NCG daarom op 2 oktober 2023 het Meldpunt kosten versterking geopend. De NCG is bezig met het beoordelen en afhandelen van de binnengekomen meldingen. Ik zal uw Kamer binnenkort nader informeren over de voortgang op deze motie.
Voor het verduurzamen van woningen heb ik op 6 maart jl. een subsidiepakket gepresenteerd met isolatiemaatregelen. Inwoners in de kern van het aardbevingsgebied hebben recht op volledige vergoeding van isolatiemaatregelen tot een maximum van 40.000 euro, om tot de standaard voor woningisolatie te komen. Voor deze subsidie geldt een terugwerkende kracht vanaf 25 april 2023; de datum van de kabinetsreactie Nij Begun. Hiermee kom ik inwoners tegemoet die na 25 april 2023 eigen geld hebben geïnvesteerd in de verduurzaming van hun huis. De regeling wordt de komende maanden nader uitgewerkt en zal begin 2025 worden gepubliceerd door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Deelt u de opvatting dat het onrechtvaardig is dat gedupeerden in het aardbevingsgebied dit met eigen geld hebben moeten doen, zeker als er op een later moment ook regelingen vanuit de overheid voor zijn gekomen en hoe staat het met de uitvoering van de motie-Beckerman/Nijboer (Kamerstuk 33 529, nr. 1154) om bewoners die eigen geld hebben moeten inzetten voor de versterking of sloop en nieuwbouw van hun huis schadeloos stellen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat het compenseren van dit onrecht cruciaal is, zeker gelet op het advies van de commissie-Van Geel, een overheid die aangeeft recht te willen doen aan Groningers en de ereschuld aan Groningen wil inlossen?
Zie het antwoord op vraag 7.
Herkent u dat de situatie aan de Stadsweg in Ten Boer niet uniek is maar symbool staat voor een groot probleem in het hele gebied? Deelt u de mening dat het daarom cruciaal is de van deur tot deur aanpak niet verder te vertragen?
Er wordt met de volledige vergoeding van isolatiemaatregelen, tot een maximum van 40.000 euro, een grote stap gezet in het wegnemen van verschillen. In specifieke situaties – zoals de Stadsweg – is er nog aanvullend maatwerk nodig. Daarbij is een gebiedsgerichte aanpak en bredere planvorming vanuit de gemeente belangrijk. De gemeenten kennen de behoeften van de bewoners en weten wat er speelt. Op dit moment werk ik daarom met alle betrokken partijen aan een gebiedsgerichte van deur-tot-deur aanpak die het bewonersperspectief centraal stelt, en waarin partijen, vanuit ieders verantwoordelijkheid en expertise, intensiever samenwerken. Of en op welke wijze maatwerk om verschillen weg te nemen in deze aanpak kan worden meegenomen, wordt in samenspraak met de gemeenten onderzocht.
Het bericht dat gemeenten de nieuwe norm voor grotere schoolpleinen niet meenemen in beleid |
|
Michiel van Nispen (SP), Sandra Beckerman |
|
Mariëlle Paul (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat gemeenten de nieuwe norm voor grotere schoolpleinen niet meenemen in beleid?1
De normen voor schoolpleinen hebben geen wettelijke basis en zijn een richtlijn voor gemeenten bij het realiseren van schoolpleinen. Buiten spelen is enorm belangrijk voor kinderen en draagt bij aan een goede gezondheid. Afwegingen in de ruimtelijke ordening, waaronder het realiseren van voldoende schoolpleinen en speelgelegenheid is een verantwoordelijkheid van gemeenten. Het is mogelijk dat gemeenten soms in de knel komen op dit vlak en keuzes moeten maken; het is nu eenmaal de realiteit dat wij hier in Nederland een beperkt aantal vierkante meters beschikbaar hebben waarop alles gerealiseerd moet worden: wonen, werken, parkeren, sporten en spelen. Soms gaan deze keuzes dan helaas ten koste van een groter schoolplein. Desondanks wordt het belang van een schoolplein voor de gezondheid en beweeggedrag van kinderen erkend, daarom is het wenselijk dat gemeenten deze richtinggevende norm meenemen in ruimtelijke ordeningsafwegingen.
Bent u het ermee eens dat het weinig nut heeft om een ruimere norm op de stellen voor de grootte van schoolpleinen als deze vervolgens niet in het beleid van gemeenten wordt verwerkt?
Omdat er geen wettelijke basis is voor deze normen, is de norm dus niet verplicht, maar een richtlijn of uitgangspunt voor die gemeenten en scholen die bezig zijn een schoolplein te realiseren.
Het kwaliteitskader waar deze norm in opgenomen is, is een instrument van kenniscentrum Ruimte-OK dat tot stand is gekomen in samenwerking met de PO-Raad, VO-raad en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). Het kwaliteitskader is bedoeld als praktisch hulpmiddel voor gemeenten en schoolbesturen om een afweging te maken over het niveau van kwaliteit van bestaande en nieuw te bouwen schoolgebouwen. Daarin zijn dus normen opgenomen die daadwerkelijk tot een kwalitatief goed schoolplein leiden om voldoende te bewegen en te spelen, en is daarmee van waarde.
Bent u het ermee eens dat grotere schoolpleinen belangrijk zijn om scholieren te stimuleren en in staat te stellen om meer te bewegen?
De schoolomgeving is zeer kansrijk om bewegen te stimuleren en zitten te onderbreken. Uit onderzoek blijkt dat voldoende ruimte belangrijk is om kinderen meer bewegingsvrijheid en mogelijkheden om dingen uit te proberen te geven. Maar niet enkel de grootte van schoolpleinen is hierbij van belang, voornamelijk de inrichting van het schoolplein is belangrijk. Kinderen bewegen bijvoorbeeld vaker op het schoolplein wanneer deze beweegvriendelijk is ingericht. Denk aan de aanwezigheid van sport- en speeltoestellen en voldoende variatie in beweegmogelijkheden om motorische vaardigheden te ontwikkelen. Ook het aanbieden van materialen zoals ballen kunnen kinderen stimuleren om meer op het schoolplein te bewegen.2
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de VNG, de PO-Raad en VO-raad over het belang van grotere schoolpleinen?
De VNG, PO-Raad en VO-raad zijn goed doordrongen van het belang van grotere schoolpleinen, aangezien zij medeopsteller zijn van het kwaliteitskader. Er wordt veelvuldig overleg gevoerd met deze partijen in het kader van onderwijshuisvesting. In deze gesprekken zal ik informeren hoe zij eventueel geholpen kunnen worden bij keuzes hieromtrent, bijvoorbeeld door het delen van goede voorbeelden.
Bent u het ermee eens dat gemeenten ook wel financieel in staat moeten worden gesteld om grotere schoolpleinen te realiseren? Zo ja, bent u bereid om daarvoor meer te investeren in het gemeentefonds?
Gemeenten ontvangen middelen voor onderwijshuisvesting via het gemeentefonds. Het gemeentefonds is voor gemeenten vrij besteedbaar. Gemeenten mogen daarmee zelf hun afweging maken wat zij doen met de middelen.
De plotselinge sloopaankondiging van 46 woningen in Boskoop. |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met de situatie in Boskoop, waar woningcorporatie Woonforte heeft aangekondigd 46 woningen te willen slopen1?
Wat is uw mening over deze situatie en de manier van handelen van Woonforte?
Kunt u verklaren hoe het mogelijk is dat Woonforte funderings- en verzakkingsproblemen te laat heeft vastgesteld?
Klopt het dat voor deze woningen, sloop de enige optie is?
Deelt u de mening, dat het slopen van woningen grote gevolgen heeft voor de zittende bewoners?
Deelt u de mening dat voor huurders die geconfronteerd worden met noodsloop, waardoor ze op zeer korte termijn uit huis moeten, er meer fysieke en financiële ondersteuning zou moeten zijn dan nu wordt geboden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deelt u de de mening, dat het tijdelijk huisvesten van bewoners van sloopwoningen zo veel mogelijk in buurt zou moeten plaatsvinden?
Bent u bereid zich ervoor in te zetten dat de bewoners van de woningen in Boskoop, die dat willen, ook in Boskoop kunnen blijven wonen?
Deelt u de mening dat bij sloop de inspraak en belangen van bewoners gewaarborgd moeten worden?
Kunt u inzicht geven hoe vaak de situatie van noodsloop, zoals in Boskoop, heeft plaatsgevonden in de afgelopen jaren?
Welk beleid voert u om noodsloop te voorkomen?
Herkent u dat bij de sloop in Boskoop funderingsschade en verzakking een grote rol speelt, en dat wanneer niet spoedig wordt ingegrepen veel meer woningen met vergelijkbare problemen te kampen krijgen?
Welke afspraken zijn er reeds gemaakt met corporaties over funderingsproblematiek, en welke afspraken zijn er reeds gemaakt met gemeenten over funderingsproblemen van sociale huurwoningen?
Bent u bereid om in de Nationale prestatieafspraken afspraken op te nemen over het voorkomen en verhelpen van funderingsproblemen?
Welk advies geeft u uw opvolgers wat betreft het vrijmaken van middelen om funderingsproblemen bij sociale huurwoningen te voorkomen en verhelpen?
Deelt u de mening dat het goed zou zijn om met woningbouwcorporaties nu een groot onderzoek te starten naar de kwaliteit van funderingen, met name in veenweidegebieden en gebieden met sterke bodemdaling?
Kan een meldpunt worden ingericht voor huurders die zich zorgen maken over deze problematiek bij hun woning?
Deelt u de mening dat snel handelen noodzakelijk is om te voorkomen dat opnieuw bewoners, zoals die in Boskoop, de dupe worden van te laat ingrijpen bij kwaliteitsproblemen van de woning?
Het bericht 'Nationale ombudsman vindt aanvraagprocedure Noodfonds Energie oneerlijk' |
|
Sandra Beckerman |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Hoe beoordeelt u de aanvraagprocedure van het Tijdelijk Noodfonds Energie?1
In totaal hebben 193.600 huishoudens steun aangevraagd bij het Tijdelijk Noodfonds Energie (hierna: Noodfonds). Dat laat zien dat veel mensen de weg naar het Noodfonds hebben gevonden. Het Noodfonds bood gerichte ondersteuning aan een zo groot mogelijk deel van hun doelgroep kwetsbare huishoudens door middel van een toets op de verhouding van het inkomen en de energierekening. Deze methode is tijdens het Tijdelijke Noodfonds Energie 2023 als effectief ervaren in het gericht helpen van de meest kwetsbare doelgroepen. Daarom heeft de Stichting in 2024 besloten grotendeels dezelfde werkwijze te hanteren, waarbij wel diverse verbeteringen in de toegankelijkheid zijn doorgevoerd in samenwerking met diverse partijen zoals de ANBO, de Oogvereniging, IederIn en Stichting Appt.
Kunt u verdere toelichting geven op kritiek vanuit de Nationale ombudsman op de huidige digitale aanvraagprocedure van het noodfonds?
Ik onderschrijf dat een aanvraagprocedure toegankelijk moet zijn, zeker voor mensen die digitaal minder vaardig zijn of in een financieel kwetsbare positie zitten. Het Noodfonds heeft de toegankelijkheid en dienstverlening van het Noodfonds flink verbeterd ten opzichte van 2023. De vorig jaar geuite kritiek hierover is begrijpelijk omdat juist de doelgroep van het Noodfonds belang heeft om op een simpele en toegankelijke manier steun te ontvangen. Om die reden is dit jaar bij het opzetten van de aanvraagprocedure door het Noodfonds samengewerkt met diverse partijen zoals de ANBO, de Oogvereniging, IederIn en Stichting Appt. Deze partijen hebben bijgedragen aan het zo toegankelijk mogelijk maken van de procedure. Ook zijn bijvoorbeeld de VNG, Divosa en de Nationale Schuldhulproute betrokken geweest. Voor deze organisaties is ook ondersteuningsmateriaal ontwikkeld, zodat zij eenduidige informatie hadden om te benutten bij het communiceren over het Noodfonds en het toeleiden naar het Noodfonds.
Mensen die er toch niet uitkwamen, konden bellen met de hulplijn van het Noodfonds. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) heeft naast de subsidie aan het Noodfonds ook een subsidie verstrekt aan het landelijk netwerk van lokale initiatieven die vrijwillige hulp organiseren (LSTA) en de Nederlandse Schuldhulproute om mensen die niet digitaal vaardig zijn te kunnen helpen. Zo kon er vanuit verschillende vrijwilligersorganisaties aanvullende hulp beschikbaar worden gesteld bij het doen van een aanvraag. Mensen konden langs lopen bij hun lokale inlooppunt om samen met een vrijwilliger de aanvraag te doen of kunnen hulp krijgen aan de keukentafel. De inlooppunten zijn te vinden via https://sameneropvooruit.nl/inlooppunten/. Deze inlooppunten zijn nog altijd beschikbaar voor mensen met geldzorgen en andere zorgen. Er is samengewerkt met Schuldhulpmaatje, Humanitas, Leger des heils en andere vrijwilligersorganisaties. Tot slot is de klachtenprocedure van het Noodfonds na afstemming met de Ombudsman opgesteld.
Hoe beoordeelt u de gevolgen van de digitale aanvraagprocedure voor kwetsbare groepen die geen DigiD hebben, zoals de ombudsman aangeeft? Welke oplossingen ziet u hiervoor?
Er is vooraf nagedacht over hoe de minder digitaal vaardige huishoudens geholpen konden worden. In het antwoord op vraag 2 heb ik geschetst welke acties het Noodfonds en het Ministerie van SZW hiertoe hebben genomen.
Personen zonder DigiD werden in het stappenplan geadviseerd contact op te nemen met het Noodfonds, waarbij het streven gold dat de betreffende persoon alsnog een DigiD aanvroeg om daarna het reguliere proces te doorlopen. Ook stond er informatie over DigiD in de app van het Noodfonds en is er communicatie opgenomen onder de «veel gestelde vragen» op de website van het Noodfonds.
De gegevens over het inkomen ontving het Noodfonds via DigiD. Het Noodfonds ontving deze gegevens van het UWV en de Belastingdienst. Het huishouden voerde eerst zelf de inkomens- en energiegegevens in tijdens het indienen van de aanvraag. Het inkomen en de energiegegevens van het huishouden werden geverifieerd om vast te stellen of het huishouden binnen de doelgroep paste. Zodra was vastgesteld dat het huishouden inderdaad tot de doelgroep behoorde, werd de steun via de energieleverancier verrekend met de energierekening.
Deelt u de mening van de ombudsman dat de huidige aanvraagprocedure oneerlijk is?
Zoals beschreven bij vraag 2 is er veel hulp opgezet voor mensen die zelf, vanwege diverse redenen, geen aanvraag konden doen.
Daarnaast is het Noodfonds een privaat initiatief dat binnen de kaders van de uitvoeringsmogelijkheden en het uitvoeringsbudget een zo groot mogelijk aandeel van deze doelgroep heeft bereikt. Een handmatig proces zou tot veel hogere uitvoeringskosten hebben geleid, waardoor zij veel minder huishoudens zouden kunnen helpen. Daar is een afweging gemaakt bij de aanvraag van de subsidie.
Het Ministerie van SZW heeft er vervolgens voor gekozen om een subsidie te verstrekken aan de genoemde partijen zoals vermeld in het antwoord op vraag 2, zodat ook huishoudens die minder digitaal vaardig zijn toch met begeleiding een aanvraag bij het Noodfonds konden doen.
Kunt u toelichten waarom mensen geen aanvraag kunnen indienen bij wettelijke vertegenwoordigers omdat zij niet gemachtigd kunnen worden? Hoe bent u voornemens dit wel mogelijk te maken?
Inmiddels is het Noodfonds gesloten voor aanvragen. Voor handelingsbekwame mensen, iemand die zelfstandig rechtshandelingen mag verrichten en daarvoor ook verantwoordelijk is en dus bijvoorbeeld niet onder bewind staat, bestaat de mogelijkheid om iemand anders met DigiD Machtigen te machtigen voor de Belastingdienst Inkomstenbelasting, het UWV en Toeslagen. De gegevens die de gemachtigde hier ophaalde konden voor een aanvraag worden aangeleverd bij het Noodfonds. Dit gebeurde niet via een machtiging vanuit DigiD Machtigen. Ter verificatie of de persoon voor wie de aanvraag was gedaan dit ook daadwerkelijk wilde, heeft een Noodfonds een controle stap ingebouwd.
Voor handelingsonbekwame mensen die onder bewind of curatele staan en daarom een ander niet mogen machtigen was het niet mogelijk om hun bewindvoerder namens hen digitaal een aanvraag te laten doen. Hiervoor zijn de benodigde ICT-voorzieningen nog niet gereed en waren deze voorzieningen dus niet beschikbaar voor het Noodfonds. In de Verzamelbrief Digitalisering december 2023 van 22 december jl.2 heeft de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer hierover geïnformeerd.
Bewindvoerders zijn wettelijk vertegenwoordigers en wettelijk vertegenwoordigers konden op dat moment bij het Noodfonds nog niet namens hun klanten langs digitale weg diensten afnemen. De bewindvoerder kon echter wel samen met het huishouden de aanvraag bij het Noodfonds doen. Ook was het mogelijk om de aanvraag, mét toestemming van de bewindvoerder, zelf aan te vragen, al dan niet met hulp van familie, vrijwilligers of andere hulpverleners.
SZW heeft begin maart bewindvoerders opgeroepen om in het belang van hun cliënten mensen hierop te wijzen en daarbij te ondersteunen. Dat is ook onderdeel van hun taak.
Hoeveel mensen in Nederland zijn niet digitaal vaardig en vallen daardoor buiten de digitale aanvraagprocedure?
Ik kan de conclusie van de vraagsteller niet delen dat mensen die niet digitaal vaardig zijn buiten de digitale aanvraagprocedure vallen. Het Noodfonds had, na evaluatie van vorig jaar, sterker ingezet op hun klantenservice en de relatie met andere (hulp)instellingen bij het Tijdelijk Noodfonds Energie 2024. Om de toeleiding zo succesvol mogelijk in te richten werd de communicatie met doorverwijzers (gemeenten, schuldhulpverleners, bibliotheken en overige verwijzers zoals energieleveranciers) vroegtijdig opgestart.
Zo werden de mensen die niet zelfstandig het proces konden doorlopen (ook niet na contact met de hulptelefoonlijn of mailservice) direct en indirect ondersteund, en heeft het Noodfonds zich maximaal ingespannen om mensen te verwijzen naar bestaande hulpinfrastructuur. Daarbij ging het om het landelijk netwerk van lokale initiatieven die vrijwillige hulp organiseren (LSTA) (zie hiertoe ook het antwoord op vraag 2). Als mensen ook via de landelijke telefonische hulplijn niet geholpen konden worden en geen hulp in eigen omgeving konden vinden, zette het Noodfonds zich in om via deze samenwerking huishoudens te matchen aan hulpverlening per gemeente. Het Noodfonds heeft op deze wijze meer dan 800 mensen geholpen met de aanvraag in 297 gemeentes.
Mensen konden bij het lokale inlooppunt samen met een vrijwilliger de aanvraag doen of konden hulp krijgen aan de keukentafel. Er is onder meer samengewerkt met Schuldhulpmaatje, Humanitas en Leger des heils. Mensen die niet digitaal vaardig bleken, zijn op die manier in gezamenlijkheid zo veel als mogelijk alsnog ondersteund.
Er zijn door de overheid ook diverse voorzieningen ingericht voor minder digitaal vaardigen. Voor hulp bij de activatie of gebruik van een DigiD kan de burger terecht bij de DigiD helpdesk of de Informatiepunten Digitale Overheid (IDO’s) in de bibliotheken. Daarnaast wordt gewerkt aan de brede beschikbaarheid van voorzieningen om een ander langs de digitale weg te kunnen vertegenwoordigen (zowel voor gemachtigden als voor wettelijk vertegenwoordigers).
Welke maatregelen neemt u om de door de ombudsman aanbevolen keuze tussen digitale en niet-digitale aanvraag mogelijk te maken?
Inmiddels is het Noodfonds gesloten voor aanvragen en kan dit private initiatief hier niet meer in voorzien.
Deelt u de mening dat de overheid meer regie moet nemen over het Tijdelijke Noodfonds Energie en zelf met een dergelijk voorstel moet komen?
Het Rijk en de energieleveranciers hebben de afgelopen twee jaar samen financieel bijgedragen aan het Noodfonds. Ik ben de energieleveranciers, het bestuur van het Tijdelijk Noodfonds Energie, gemeenten, vele maatschappelijke organisaties, het landelijk netwerk van lokale initiatieven die vrijwillige hulp organiseren (LSTA) en de Nederlandse Schuldhulproute zeer erkentelijk voor de inzet waardoor zoveel mensen geholpen zijn met het betalen van de energierekening. Het grote aantal toegekende aanvragen laat zien dat voor veel huishoudens de energierekening nog steeds zwaar drukt op hun uitgaven. Ook in het licht van de energietransitie is het belangrijk om mede als overheid aandacht te blijven houden voor de kosten die de structureel hogere energierekening en het kunnen meekomen in een nieuw energiesysteem voor kwetsbare huishoudens met zich meebrengen. Daarom wil het kabinet sturen op een energietransitie en een energiesysteem dat rechtvaardig, participatief en betaalbaar is.
In de brief aan de Tweede Kamer op 15 februari jongstleden heb ik gemeld dat de betrokken energieleveranciers in de gesprekken over hun aanvullende financiële bijdrage van 8 miljoen euro hebben aangegeven dat zij graag inhoudelijk willen meedenken bij deze opgave. Het aanbod van de energieleveranciers om mee te denken heb ik aangenomen. Graag wil ik de kracht van publiek-private samenwerkingen zo veel mogelijk benutten. Samen met de energieleveranciers, het Noodfonds en andere direct betrokkenen bezie ik op welke wijze hoe hier invulling aan kan worden gegeven. Daar waar maatregelen om wijzigingen in wetgeving of nieuwe begrotingsmaatregelen vragen, zijn deze in principe aan een nieuw kabinet.
Deelt u de mening dat dit fonds onder zeggenschap van volksvertegenwoordigers moet komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat er momenteel te veel gaten in het Tijdelijk Noodfonds Energie zijn?
Het Noodfonds is een privaat initiatief dat met beperkte uitvoeringsmogelijkheden en een beperkt uitvoeringsbudget, een zo groot mogelijk aandeel van deze doelgroep heeft bereikt. Doordat het Noodfonds specifiek ingericht is voor huishoudens met een laag (midden)inkomen en een hoge energiequote én het werd verrekend met de energierekening, was er sprake van een zeer gerichte regeling. Voor wat betreft de toegankelijkheid heeft het Noodfonds het maximale gedaan wat binnen de financiële en juridische kaders mogelijk was. Daarbij wil ik benadrukken dat alle huishoudens die een bijdrage uit het Noodfonds hebben gekregen, financieel kwetsbaar zijn. Met dit Noodfonds zijn daarmee heel veel huishoudens de afgelopen periode ontzorgd.
Hoe kijkt u naar het gebrek aan tegemoetkoming voor mensen met een blokaansluiting?
Mensen met een blokaansluiting konden geen aanvraag doen voor het Noodfonds, omdat voor een aanvraag een eigen energiecontract nodig is. Het uitbreiden van het Noodfonds om dergelijke aanvragen in behandeling te nemen zou dus niet uitvoerbaar zijn. Een generieke compensatie is net als voor andere huishoudens na 2023 ook voor deze groep niet voorzien. Kwetsbare huishoudens met een blokaansluiting kunnen in 2024 mogelijk wel een beroep doen op de bijzondere bijstand. Vanuit de bijzondere bijstand kan immers op individuele basis door de gemeente beoordeeld worden of er bijzondere omstandigheden optreden die een tegemoetkoming in de noodzakelijke kosten van bestaan rechtvaardigt. Voor 2024 ontvangen gemeenten aanvullend € 50 miljoen voor vroegsignalering en bijzondere bijstand om in bijzondere situaties tegemoet te komen.
De SP-fractie ontvangt berichten dat mensen die energiegebruik mijden door vrees voor hoge prijzen nu niet in aanmerking komen voor het Tijdelijke Noodfonds Energie omdat ze niet voldoen aan de eis dat ze minstens acht tot tien procent van hun inkomen kwijt zijn aan energiekosten. Erkent u deze signalen? Wat doet u om deze mensen alsnog te helpen?
Deze signalen zijn mij bekend. Indien hier in individuele situaties sprake van is geweest, is dat natuurlijk schrijnend. In de eerstvolgende CBS/TNO-energiearmoedemonitor wordt ook aandacht besteed aan deze zogenoemde «verborgen energiearmoede»; er is nu nog onvoldoende zicht op en het is uiteraard wel belangrijk om hier een beter beeld van te vormen. In de monitor van CBS/TNO zal dit onderconsumptie worden genoemd. Het verschil met het vorige Noodfonds Energie 2023 is wel dat dit jaar de aanvraag gedaan kon worden voor de daaropvolgende periode. Huishoudens wisten daardoor dat er hulp zou komen voor de energierekening en hopelijk is daarmee toekomstige onderconsumptie, als gevolg van financiële zorgen, zoveel mogelijk voorkomen.
Groningers die door immateriële schadevergoeding buitengesloten worden voor kwijtschelding van waterschaps- en gemeentebelasting |
|
Sandra Beckerman |
|
Hans Vijlbrief (D66), Marnix van Rij (CDA) |
|
Klopt het dat het op een bankrekening hebben van immateriële schadevergoeding iemand uit kan sluiten van kwijtschelding voor waterschaps- en gemeentebelasting omdat dit gezien wordt als vermogen?
Ja, de immateriële schadevergoeding van het IMG wordt aangemerkt als vermogen. Gemeenten en waterschappen hebben de mogelijkheid – als iemand niet in aanmerking komt voor kwijtschelding − om niet over te gaan tot innen als voortzetting van de invordering van de openstaande lokale heffing niet gewenst is. Deze afweging wordt op gemeentelijk niveau of op niveau van het waterschap gemaakt. Hoewel dit raakt aan de autonomie van gemeenten en waterschappen waar ik niet in kan treden, is uit contacten met de desbetreffende gemeenten en het desbetreffende waterschap gebleken dat ze deze mogelijkheid in het geval van schadevergoeding door het IMG en de NCG welwillend toepassen. Gemeenten en het waterschap benaderen bewoners actief om na te gaan of het teveel aan vermogen samenhangt met de schadeafhandeling door het IMG en/of de versterkingsoperatie door de NCG. Als dit onverhoopt niet gebeurt, kunnen gedupeerden waarvan de aanvraag voor kwijtschelding van lokale heffingen is afgewezen, dit kenbaar maken bij het Noordelijk Belastingkantoor. Het Noordelijk Belastingkantoor, voert de inning van de lokale heffingen namens de desbetreffende gemeenten en het desbetreffende waterschap uit. Zie de beantwoording op de vraag van het Eerste Kamerlid Kluit (GroenLinks).
Indien dit klopt, bent u van mening dat dit rechtvaardig is richting Groningers? Zo nee, welke stappen neemt u om dit recht te zetten?
Zie het antwoord op vragen 1 en 3.
Waar kunnen bewoners zich melden die hier tegenaan lopen?
Zie ook het antwoord op vraag 1.
Hoe zorgt u dat immateriële schadevergoeding net als de energietoeslag niet gezien wordt als vermogen bij het aanvragen van kwijtschelding van waterschaps- en gemeentebelasting?
De systematiek achter de energietoeslag is niet gelijk aan die van kwijtschelding van lokale heffingen, waardoor eenzelfde oplossing niet mogelijk is. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Hoe wordt voorkomen dat inwoners te maken krijgen met terugvorderingen?
Bij het aanvragen van kwijtschelding van waterschaps- en gemeentebelastingen vinden geen terugvorderingen plaats, het gaat immers om een heffing en geen uitbetaling aan de burger. Als wordt gevraagd naar hoe negatieve effecten voor burgers worden voorkomen, zie de antwoorden op vragen 1 en 3.
Zijn er meer voorbeelden bekend van gedupeerden die problemen ervaren met belastingen en toeslagen door het ontvangen van compensatie en schadeloosstellingen?
De NCG en het IMG zetten zich in om te voorkomen dat deze problemen zullen ontstaan. Zo houdt de NCG in haar besluitvorming al rekening met het peilmoment voor het bepalen van de hoogte van het bank- en spaartegoed in het kader van kwijtschelding van lokale heffingen en toeslagen. De NCG en het IMG hebben geen aanvragen voor compensatie van het verlies van kwijtschelding van lokale heffingen ontvangen. Deze aanvragen worden rechtstreeks bij het Noordelijk Belastingkantoor ingediend.
De NCG heeft drie aanvragen ontvangen voor de compensatie van huurtoeslag. De NCG verwacht dat het aantal aanvragen voor compensatie zal blijven toenemen, omdat de NCG vanaf 1 juli 2023 veel meer en hogere vergoedingen rechtstreeks aan de gedupeerde betaalt. Het IMG ontvangt jaarlijks een klein aantal aanvragen voor het vergoeden van fiscale gevolgschade. Het IMG schat in dat het de afgelopen tweeëneenhalf jaar nog geen tien aanvragen van (fiscale) gevolgschade heeft behandeld. Het gaat om toegekende vergoedingen tussen de € 20 en € 400. Het IMG heeft een aanvraag ontvangen voor compensatie van het verlies van kindgebonden budget. De geleden fiscale gevolgschade is door het IMG en de NCG vergoed. Zie ook de beantwoording op de vraag van het Eerste Kamerlid Kluit (GroenLinks).
Borselse Voorwaarden |
|
Sandra Beckerman |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het besluit van de gemeenteraad van Borsele van 11 januari 2024 om in te stemmen met de bouw van nieuwe kerncentrales onder een aantal voorwaarden waaronder de definitieve opslag van kernafval?1 2
Ja daar ben ik mee bekend.
Wat is uw reactie op de voorwaarde dat er tijdens de vergunningverlening voor nieuwe kerncentrales in Zeeland al een concreet plan moet zijn voor de eindberging van radioactief afval evenals dat de eindberging in 2050 in gebruik zijn genomen? Hoe verenigt u deze harde eisen van Borsele met de ambities van het kabinet op het gebied van kernenergie?
De Borsele Voorwaarden Groep (BVG) heeft op verschillende thema’s (Voorwaardenpakketten) voorwaarden gepresenteerd ten behoeve van het overleg tussen het Kabinet, de provincie Zeeland en de gemeente Borsele voor de mogelijke bouw van twee nieuwe kernreactoren binnen de gemeente Borsele. Begin april neemt de Minister voor Klimaat en Energie deze in ontvangst en zal deze richting uw Kamer sturen.
Het Kabinet zal in overleg met de provincie Zeeland en de gemeente Borsele tot een gezamenlijk en evenwichtig pakket aan afspraken moeten komen over de bouw van de nieuwe reactoren. Hierop kan niet op onderdelen vooruit worden gelopen. Zoals eerder aangeven zijn de voorwaarden hierbij zwaarwegend, maar kunnen er geen garanties worden gegeven. Het ontwerpen van een besluitvormingstraject voor de eindberging van radioactief afval maakt overigens3 deel uit van de herziening van het NPRA (Nationaal Programma radioactief Afval), waar een routekaart naar eindberging onderdeel van zal zijn.
Bent u, in het licht van dit besluit, bereid om het staand Nederlands beleid om een eindberging pas per 2130 te realiseren te herzien? Zo ja, op welke manier wilt u zorgen voor een dergelijke eindberging in het jaar 2050?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat eerst moet worden beantwoord waar en hoe nucleaire afval opgeslagen wordt voordat überhaupt gesproken kan worden over de bouw van nieuwe kerncentrales? Zo nee, kunt u uitleggen waarom het kabinet bereid is hier een risico in te nemen?
Het huidige beleid ten aanzien van radioactief afval ziet op het in bedrijf nemen van een geologische eindberging in 2130. Tot die datum ligt het afval bovengronds opgeslagen bij de Centrale Opvang voor radioactief Afval (COVRA) in Zeeland. Het afval ligt daar veilig, dus vanuit veiligheidsperspectief is er voor het Kabinet geen aanleiding de eindberging eerder in bedrijf te nemen.
Deelt u de mening van adjunct-directeur COVRA, Ewoud Verhoef dat bovengrondse opslag niet langer dan honderd jaar wenselijk is?3 Zo ja, is dit te rijmen met het gestelde beleid van het kabinet op dit gebied?
Het huidige beleid is dat het radioactief afval vanaf 2130 wordt overgebracht van de bovengrondse opslag bij COVRA naar de eindberging. De uitspraken van de plv. directeur van COVRA sluiten hierop aan.
Op welke manier wordt de zogeheten routekaart voor de eindberging van kernafval voorbereid? Wie zijn daarbij betrokken? Doen daar ook maatschappelijke organisaties aan mee? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet; en bent u bereid die organisaties alsnog aan deze voorbereidingen deel te laten nemen?
Op dit moment werk ik, in samenwerking met o.a. de Ministeries van Economische Zaken en Klimaat en van Financiën aan een actualisatie van het Nationale Programma radioactief Afval (NPRA). Gepland is dat dit geactualiseerde NPRA in het derde kwartaal van 2025 wordt afgerond en aan uw Kamer aangeboden.
Om de maatschappij hierbij te betrekken (burgers, overheden, belangorganisaties) is ervoor gekozen een mer-traject (milieueffectrapportage) te starten voor dit NPRA. Van 3 oktober tot en met 13 november 2023 kon iedereen een zienswijze indienen op de concept Notitie Reikwijdte en Detailniveau. Ook is de Commissie MER om advies gevraagd5.
De nota van antwoord n.a.v. zienswijzen wordt nu opgesteld, en ik verwacht deze medio april aan de Kamer te kunnen aanbieden. Daarna zal een milieueffectrapport worden opgesteld waarvoor ook zienswijzen ingediend zullen kunnen gaan worden.
Wordt opslag in zoutkoepels, ondanks de vele zorgen over beweging van de koepels, lekkage en instroom van water, nog overwogen? Zo ja, kunt u deze zorgen weerleggen?
COVRA werkt op dit moment aan safety cases voor een eindberging in verschillende aardlagen waaronder zoutkoepels6. Dit bekent niet dat hiervoor al een keuze is gemaakt. In de safety case worden de risico’s van het ontwerp van een eindberging in zoutkoepels beschouwd, en wordt ook aangegeven hoe de risico’s geadresseerd kunnen worden.
Ik heb het Rathenau Instituut gevraagd met een voorstel te komen hoe publieksparticipatie bij het proces van keuze voor de eindberging kan worden vormgegeven. Het Rathenau Instituut heeft aangegeven in juli van dit jaar met haar eindrapport te komen. Als dit rapport beschikbaar is zal ik dit met de Kamer delen. De resultaten van het rapport zullen worden betrokken bij de verdere vormgeving van de in antwoord op vraag 2 en 3 bedoelde routekaart.
Worden de zoutkoepels bij Ternaard, Pieterburen, Bourtange, Onstwedde, Schoonloo, Gasselte-Drouwen, Hooghalen en Anloo nog overwogen voor opslag van kernafval? Hoe reageert u op lokaal weerstand tegen opslag van kernafval in deze zoutkoepels?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe kijkt u naar de ervaringen van de Duitse overheid met betrekking tot kernafval in zoutkoepels, zoals bijvoorbeeld in Asse en Morsleben? Is het kabinet nog steeds van mening dat dit wenselijk is, ondanks deze voorbeelden?
De opslagen in Asse en Morsleben zijn gesitueerd in voormalige zoutmijnen en niet in zoutkoepels. Voor het omgaan met de risico’s van een eindberging in (bijvoorbeeld) zoutkoepels verwijs ik naar de antwoorden op vraag 7 en 8.
Het bericht dat buitenlandse beleggers een flat in Den Bosch laten verslonzen. |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Buitenlandse beleggers laten flat in Den Bosch verslonzen. «Wij hebben het koud door slecht onderhoud»»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat bij de meerdere overnames van de Bomenlandflat er vanuit de investeerders weinig tot geen onderhoud heeft plaatsgevonden?
Wanneer sprake is van een gebrek aan een woonruimte, moet een verhuurder dit verhelpen. Dat er de afgelopen jaren weinig tot geen onderhoud heeft plaatsgevonden aan de Bomenlandflat, als gevolg waarvan huurders in hun woongenot worden gestoord, vind ik uiteraard een zeer slechte zaak. Daarom ben ik voornemens om met het wetsvoorstel betaalbare huur de mogelijkheden voor huurders om – in geval van gebreken – bij de Huurcommissie een huurverlaging te vragen, uit te breiden naar het middenhuursegment.
Wat vindt u van de zorgen en problemen van de bewoners van de Bomenlandflat over het onderhoud van hun thuis?
Ik deel deze zorgen uiteraard. Met de Wet goed verhuurderschap heb ik ervoor gezorgd dat huurders beter worden beschermd tegen achterstallig onderhoud en gebreken aan hun huurwoning. Gemeenten kunnen als gevolg van deze wet het hebben en het uitvoeren van een onderhoudsplan als voorwaarde stellen voor het al dan niet verlenen van een verhuurvergunning en kunnen hier ook op handhaven. Zoals ik in mijn beantwoording van vraag 2 reeds heb aangegeven, ben ik met het wetsvoorstel betaalbare huur daarnaast ook voornemens om de mogelijkheden voor huurders om een procedure te starten bij de Huurcommissie over onderhoud en/of gebreken uit te breiden door ook huurders van woonruimte in het middenhuursegment toegang te geven tot de laagdrempelige geschilbeslechting van de Huurcommissie. Verder geldt dat gemeenten vanuit hun verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving ook kunnen handhaven wanneer relevante bouwregelgeving en -voorschriften niet worden nageleefd.
Bent u bereid Heimstaden aan te spreken op hun verantwoordelijkheid als verhuurder?
In de eerste plaats is dit aan de gemeente. In mijn gesprekken met de markt, die ik in mijn brief van 16 februari 2024 heb aangekondigd, zal ik hier uiteraard ook aandacht voor blijven vragen.
Wat vindt u ervan dat de huidige eigenaar Heimstaden mogelijk van plan is om deze sociale huurwoningen te gaan verkopen?
Heimstaden heeft aangegeven woningen individueel te gaan verkopen nadat een huurder opzegt. In dat geval krijgen starters of eigenaar-bewoners de kans om de woning te kopen. Een bepaalde mate van uitponding zie ik als een correctie op de grote toename van het aantal beleggers de afgelopen jaren. Ik zie het verkopen van huurwoningen dan ook niet per se als een ongewenste ontwikkeling, daar dit kansen biedt voor starters en eigenaar-bewoners die er afgelopen jaren niet tussen kwamen. Overigens merk ik op dat het rijk hierin geen rol heeft.
Bent u bereid te zoeken naar mogelijkheden om deze woningen weer onderdeel te laten zijn van een corporatie of coöperatie?
In principe kunnen corporaties uit de regio woningen van investeerders kopen als zij van mening zijn dat deze woningen noodzakelijk zijn voor de lokale volkshuisvesting. Zij zullen zich daarbij onder meer laten leiden door het type woning dat wordt aangeboden in relatie tot de woningbehoeften van de doelgroep. Ook de prijs is van belang. Ik merk daarbij wel op dat aankoop van woningen ten laste gaat van hun investeringscapaciteit. Het vereist dus een zorgvuldige afweging, die op lokaal niveau gemaakt moet worden. Het rijk heeft hierin geen rol.
Deelt u de mening dat de verkoop van sociale huurwoningen aan sprinkhaaninvesteerders een slechte invloed heeft op de staat van de volkhuisvesting?
Het is onverstandig om alle verkopen van woningen door woningcorporaties aan commerciële partijen over een kam te scheren. Verkoop van sociale huurwoningen kan onderdeel zijn van een gezonde bedrijfsvoering en portefeuillestrategie van corporaties. Ook complex-gewijze verkoop aan investeerders kan hierbij een optie zijn.
Wat gaat u doen om huurders zoals die van de Bomenlandflat beter te beschermen tegen de verkoop en verslonzing van hun huizen door investeerders?
Verhuurders moeten zich vanzelfsprekend houden aan de geldende wet- en regelgeving. Gemeenten zijn bevoegd om vanuit hun verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving handhavend op te treden wanneer relevante bouwregelgeving en -voorschriften niet worden nageleefd.
Daarnaast kunnen huurders wanneer sprake is van gebreken terecht bij de Huurcommissie om een huurverlaging te vragen. Met het wetsvoorstel betaalbare huur, breid ik de groep huurders die gebruik kan maken van de geschilbeslechting van de Huurcommissie uit naar het middenhuursegment.
De uitspraak van de kantonrechter in Amsterdam om enkel glas als gebrek te erkennen |
|
Sandra Beckerman , Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de kantonrechter in Amsterdam?1
Ja.
Wat is uw mening over deze uitspraak?
De casus waarin de rechter een oordeel heeft gegeven, waarvan nog hoger beroep openstaat, betreft een specifieke situatie en een specifiek dispuut tussen partijen. Dit kan niet gemakkelijk veel breder getrokken worden. In individuele zaken als deze mag de rechter toetsen of, gelet op de specifieke omstandigheden van het geval, is voldaan aan de wettelijke maatstaf voor een gebrek. De rechter erkent de ruimte voor mijn huidige beleid dat ziet op integrale verduurzaming van huurwoningen.
Wat is uw mening over het feit dat uw eigen kamerbrief (Kamerstuk 27 926, nr. 380), waarin u stelt enkel glas juist niet als gebrek te willen erkennen, gebruikt wordt als onderbouwing van het vonnis?
Ik zie in de uitspraak verschillende overwegingen naar voren komen naast de verwijzing naar de genoemde Kamerbrief. De rechter geeft onder meer aan:
Gelet op de genoemde overwegingen ben ik dan ook van mening, dat het vonnis expliciet ruimte laat voor het algemene beleid waaraan mijn genoemde brief aandacht besteedt. De uitspraak van de rechter heeft betrekking op 1 zaak; gegeven de specifieke aspecten kan niet worden gesteld dat die heroverweging nodig maakt van het algemene beleid dat gericht is op integrale verduurzaming van huurwoningen.
In Nederland zijn er 1 miljoen woningen met enkel glas, acht u het wenselijk dat iedere huurder bij de rechter of huurcommissie juridische stappen gaat zetten om hun verhuurder te dwingen tot dubbelglas?
Nee, ik acht het niet wenselijk dat een norm inzake enkel glas iedere huurder tot juridische stappen zou dwingen. Ik meen wel dat slechte isolatie van huurwoningen, waaronder enkel glas, moet worden aangepakt. Ik vind dat verhuurders een duidelijke taak hebben om hier de komende jaren voortvarend mee aan de slag te gaan, maar wel tegelijk met de verdere verduurzaming van hun huurwoningen. Met andere woorden: wij willen hetzelfde, maar ik kies voor een andere route, die van integrale verduurzaming van huurwoningen met een nadruk op de energetisch slechtste woningen. Ik stuur niet op losse maatregelen zoals vervangen van enkel glas. Zoals ik in mijn brief van 19 januari jl. ook heb toegelicht, is de verwachting dat deze integrale aanpak zal leiden tot een substantiële vermindering van enkel glas in huurwoningen, naast verdere verduurzaming van deze woningen.
Deelt u de mening dat het effectiever en goedkoper is voor de verhuurderssector om als overheid met een duidelijke termijn voor het uitfaseren van enkel glas te komen en dit juist wel als gebrek aan te merken? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het effectiever en goedkoper is voor de verhuurderssector als de overheid een duidelijke norm stelt voor verduurzaming in brede zin, met een duidelijke termijn. Daarbij merk ik op dat deze norm met duidelijke termijn een belangrijk onderdeel is van mijn beleid, waarbij van belang is dat deze norm zich richt op 2029 en het energielabel centraal stelt.
Ter realisatie van deze norm heb ik allereerst de normstelling ingebracht in de Nationale prestatieafspraken die ik heb gesloten met Aedes, VNG en de Woonbond. Hierin is vastgelegd
dat corporaties uiterlijk in 2028 alle E, F en G-labels uit de sector hebben laten verdwijnen, met uitzondering van gemeentelijke, provinciale en Rijksmonumenten en voor sloop aangemerkte woningen.
Voorts beoog ik het woningwaarderingsstelsel aan te passen ter versterking van de waardering van het energielabel. Dit leidt tot het toepassen van aftrekpunten voor de energielabels E, F en G, en het toekennen van extra punten voor de energielabels A en beter. Het ontwerpbesluit hiervoor heb ik toegezonden aan de Tweede Kamer bij brief van 6 februari 2024 (Kamerstuk 27 926, nr. 381).
Tenslotte beoog ik deze norm uitgaande van energielabels te realiseren door wettelijke eisen per 1 januari 2029. Deze eisen zullen erop neerkomen dat vanaf die datum alle huurwoningen met een E, F, en G-label moeten zijn verbeterd naar minimaal energielabel D. Dit geldt zowel voor corporatiewoningen als private huurwoningen. Hierover heb ik u laatstelijk geïnformeerd met mijn brief van 19 januari 2024 (Kamerstuk 27 926, nr. 380).
Bent u bereid te zoeken naar extra middelen voor corporaties om sneller enkel glas en andere gebreken te vervangen? Zo nee, waarom niet?
Mijn uitgangspunt is dat ik vasthoud aan de Nationale prestatieafspraken die ik heb gesloten met Aedes, VNG en de Woonbond. Daarbij wil ik ook benadrukken, zoals ik ook in mijn brief van 19 januari heb gedaan, dat het twijfelachtig is of het praktisch haalbaar zou zijn voor de corporaties om een extra verduurzamingsopgave op zich te nemen gegeven de krapte aan vakmensen, als daar al financiële middelen voor zouden zijn.
De aangespannen arbitragezaak tegen de Staat van Shell en ExxonMobil |
|
Julian Bushoff (PvdA), Sandra Beckerman |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Shell en Exxon spannen arbitragezaak aan tegen de staat» (FD, 13 februari 2024)?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom het niet gelukt is om tot een definitief akkoord te komen met ExxonMobil en Shell? Over welke punten kon geen overeenstemming worden bereikt?
In 2018 hebben Shell en ExxonMobil een akkoord gesloten met de Staat over het sluiten van het Groningenveld, de afhandeling van schade en versterken en de financiële afwikkeling van het gasgebouw (het Akkoord op Hoofdlijnen, hierna: AoH). In 2019 is het Interim Akkoord (hierna: IA) gesloten om de gaswinning sneller af te kunnen bouwen. In de Kamerbrief van 17 mei 2022 over de openbaarmaking van achterliggende nota’s inzake het Norg Akkoord ben ik uitgebreid ingegaan op de gesloten overeenkomsten en de lopende discussies.2
In 2022 en 2023 zijn verkennende gesprekken gevoerd met Shell en ExxonMobil over een mogelijke totaalafspraak. Gedurende de overleggen is gebleken dat er aanzienlijke verschillen in positie bestaan tussen de Staat en beide bedrijven. Shell en ExxonMobil hebben in hun brief van 4 december 2023 de voorkeur uitgesproken om de gesprekken voort te zetten ondanks de juridische procedure over hetzelfde onderwerp die zij in december gestart zijn.3 Het kabinet beziet momenteel nog wat deze nieuwe arbitrage betekent voor de gesprekken met Shell en ExxonMobil over een totaalafspraak.
Kunt u garanderen dat deze arbitragezaak niet tot een versobering of vertraging van de toch al moeizame schadeafhandeling en versterking voor gedupeerden zal leiden?
Ik kan u verzekeren dat de discussies tussen de NAM of Shell en ExxonMobil over de kosten geen enkel effect hebben op de uitvoering van de schadeafhandeling en versterkingsoperatie. Na de afspraken die in 2018 zijn gemaakt is de NAM volledig uit de schadeafhandeling en versterkingsoperatie gehaald.
Deelt u de mening dat het schaamteloos is van Shell en ExxonMobil, die miljarden hebben verdiend aan de gaswinning in Groningen, terwijl er als gevolg meer dan 122.000 huizen schade hebben opgelopen en 20.000 mensen gezondheidsproblemen, nu niet hun verantwoordelijkheid nemen in recht doen aan Groningen: Schadeafhandeling, versterking en de ereschuld inlossen?
Ik vind het zeer belangrijk dat Shell en ExxonMobil zich houden aan de gemaakte afspraken en hun verantwoordelijkheid nemen. Shell en ExxonMobil hebben immers een belangrijke rol gespeeld bij de gaswinning in Groningen en de afspraken die de Staat met deze bedrijven heeft gemaakt vanaf 2018 weerspiegelen deze rol.
Hoe groot is de kostenpost tot nu toe door het niet volledig betalen van de rekening van Shell en ExxonMobil voor schade, versterken en compensatie voor gedupeerden?
Voor schade heeft NAM alle facturen en heffingen voldaan; er zijn geen opstaande rekeningen voor schade. Tegelijkertijd lopen er wel juridische procedures over het doorbelasten van de kosten voor de schadeafhandeling.
Er is voor de versterkingsoperatie aan NAM een bedrag van in totaal circa € 1,1 miljard in rekening gebracht. Daarvan is bijna de helft nog niet voldaan door NAM.4 Ook lopen er juridische procedures over het doorbelasten van de kosten voor de versterkingsoperatie.
Ik wil nogmaals benadrukken dat het niet volledig betalen van de facturen voor de versterking in Groningen en de juridische procedures die zijn aangespannen door de NAM geen gevolgen hebben voor de schadeafhandeling en versterking.
Wat zijn de (apparaat)kosten die de staat, IMG en NCG de afgelopen jaren hebben gemaakt voor de extra verantwoordingsbureaucratie die nodig is om rekeningen naar Shell en ExxonMobile te sturen?
De uitvoeringskosten van de schade- en versterkingsoperatie worden op grond van de Tijdelijke wet Groningen betrokken bij de heffingen aan NAM en zijn gebaseerd op de jaarverslagen van het IMG en de NCG.
De kosten die de Staat, het IMG en de NCG zelf maken om de heffingen te kunnen verantwoorden, zijn een noodzakelijk gevolg van het publiek afhandelen van schade en de afspraken die hierover met de NAM zijn gemaakt.
Ik heb geen overzicht van de precieze kosten die mijn ministerie maakt in verband met de doorbelasting, mede omdat de betreffende ambtenaren zich ook bezig houden met andere dossiers die gerelateerd zijn aan de schadeafhandeling en versterkingsopgave.
Waarom praat u nog met bedrijven als Shell en Exxonmobil die geen enkele verantwoordelijkheid lijken te voelen voor de schade die ze hebben aangericht, zoals u aangeeft in uw brief van 13 februari?2 Deelt u de mening dat gesprekken met zulke immorele bedrijven dienen te worden opgeschort en dat ze bestrijd dienen te worden in een rechtszaak? Waarom is er een arbitragezaak en geen rechtszaak?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 beziet het kabinet momenteel nog wat deze nieuwe arbitrage betekent voor de gesprekken met Shell en ExxonMobil.
In het Akkoord op Hoofdlijnen is afgesproken dat geschillen tussen partijen beslecht worden door arbitrage bij het Nederlands Arbitrage Instituut (NAI). Hier is voor gekozen omdat dit in het verleden ook zo afgesproken was binnen het gasgebouw. Daarbij zijn partijen overeengekomen dat het vonnis openbaar kan worden gemaakt (behoudens bedrijfsgevoelige informatie).6
Bent u het met deze leden eens dat ongeacht de afloop van de arbitragezaak Shell en ExxonMobil recht moeten doen aan Groningen en fatsoenlijk bijdragen schadeafhandeling, versterking en de ereschuld inlossen? Oftewel hun rechtvaardige deel dienen mee te betalen? Zo nee, waarom niet?
Tijdens het commissiedebat van 22 juni 2023, heb ik naar aanleiding van de motie Nijboer over «een belastingheffing op de olies als een extra bijdrage van deze bedrijven» toegezegd om de opties voor een brede heffing te onderzoeken. Deze opties worden nu in kaart gebracht. Ik kom hier binnenkort bij uw Kamer op terug.
Bent u bereid, om mocht de arbitragezaak in het nadeel van de Nederlandse Staat uitvallen, andere manieren te verkennen waarop Shell en ExxonMobil gedwongen kunnen worden om mee te betalen? Zo nee, waarom niet?
In het Akkoord op Hoofdlijnen is afgesproken dat geschillen tussen partijen beslecht worden door arbitrage volgens het arbitragereglement van het Nederlands Arbitrage Instituut («NAI regelement»).7 Volgens artikel 53 van dit regelement is een arbitraal vonnis bindend.
Zijn er gerichte belastinginstrumenten, zoals eerder de overwinstenheffing, die gericht deze bedrijven kunnen belasten? Bent u bereid desnoods dwang toe te passen, zoals dat eerder ook gebeurde tijdens de bankencrisis, om te zorgen dat Shell en Exxon hun bijdrage leveren? Zo ja, op welke termijn zouden deze instrumenten ingezet kunnen worden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 kom ik hier binnenkort op terug.
Zou u deze vragen zo snel mogelijk kunnen beantwoorden? In ieder geval ruim voor 6 maart 2024?
Ja.
Belastingontwijking door bedrijven zoals Chemours |
|
Christine Teunissen (PvdD), Sandra Beckerman , Ines Kostić (PvdD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u sinds de beantwoording van mondelinge vragen op dinsdag 6 februari 2024 over het bericht «Vervuilende pfas-fabriek Chemours betaalde geen winstbelasting dankzij «cynische constructie»» van Follow the Money1 deze in meer detail kunnen bekijken?
Ik heb kennisgenomen van het artikel van Follow The Money over Chemours van 5 februari. In het vragenuur van 6 februari 2024 ik met uw Kamer over dit artikel gesproken. Relevante informatie heb ik zo goed en volledig mogelijk gedeeld op 6 februari met inachtneming van de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Meer informatie valt onder artikel 67 AWR en kan om die reden niet gedeeld worden.
Kunt u uitgebreider ingaan op de aantijgingen in het artikel en in hoeverre Chemours inderdaad honderden miljoenen winst maakte waarover ze geen winstbelasting hoefde te betalen, en zelfs geld terug heeft gekregen van de Belastingdienst?
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 AWR kan ik niet ingaan op individuele fiscale dossiers. In algemene zin kan het voorkomen dat een bedrijf in een bepaald jaar winst maakt en toch geen vennootschapsbelasting hoeft te betalen. Het belastbare bedrag waarover de vennootschapsbelasting wordt berekend, is namelijk de fiscale winst van een jaar minus de verrekenbare verliezen uit andere jaren. Verliesverrekening is inherent aan de systematiek van belastingheffing van ondernemerswinst. Het uitgangspunt is namelijk dat een bedrijf belasting betaalt over de winst die het behaalt over zijn totale levensduur (het «totaalwinstprincipe»). Als een verlies uit een bepaald jaar wordt verrekend met de winst van een voorgaand jaar («carry back»), dan resulteert dat in een teruggave van vennootschapsbelasting. Verliezen kunnen ook worden verrekend met winsten van volgende boekjaren («carry-forward»). Om te voorkomen dat bedrijven met winstgevende activiteiten in Nederland jaren achtereen geen vennootschapsbelasting betalen vanwege een grote hoeveelheid verrekenbare verliezen, zijn per 1 januari 2022 de regels voor verliesverrekening in de vennootschapsbelasting aangescherpt. Verliesverrekening kan in een bepaald jaar slechts plaatsvinden tot een bedrag van € 1 miljoen, vermeerderd met 50% van de belastbare winst die de € 1 miljoen te boven gaat.
Wat is uw reactie erop dat Chemours geen winstbelasting hoeft te betalen in Nederland, terwijl ze ondertussen wel de omgeving hier ernstig vervuilen en een gevaar zijn voor de gezondheid van omwonenden?
Winstbelasting (vennootschapsbelasting) is een belasting die wordt geheven over de belastbare winst die een bedrijf in Nederland behaalt. De winst van een bedrijf staat niet in rechtstreeks verband met bijvoorbeeld de mate van vervuiling. Daarom is er ook geen direct verband tussen de mate van vervuiling en de hoogte van de winstbelasting.
Vindt u dat hier het principe «de vervuiler betaalt» goed wordt toegepast? Kunt een nauwkeurige inhoudelijke toelichting geven?
In de vennootschapsbelasting betalen bedrijven belasting die belastbare winst in Nederland behalen. Het principe «de vervuiler betaalt» is geen principe in de vennootschapsbelasting.
Onderschrijft u de analyse dat de winst van Chemours in Nederland op papier laag lijkt door een verschil in de interne en externe prijs die het bedrijf hanteerde en daarmee een direct belastingvoordeel geeft door deze methode van transfer pricing? Zo niet, waarom niet?
Vennootschappen die tot dezelfde groep behoren, zijn onder fiscale regelgeving verplicht hun onderlinge transacties vorm te geven met inachtneming van het at arm’s-length beginsel. Dit beginsel is vastgelegd in artikel 8b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb 1969). De OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen voor multinationale ondernemingen en belastingdiensten2 geven inzicht in de wijze waarop het arm’s-lengthbeginsel in de praktijk dient te worden toegepast. In het Verrekenprijsbesluit wordt invulling gegeven aan de toepassing van het zogenoemde at arm’s-lengthbeginsel ten behoeve van de Nederlandse rechtspraktijk.3 Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de AWR kan ik niet ingaan op individuele fiscale dossiers.
Heeft de Belastingdienst vooroverleg gehad met Chemours over de verschuldigde winstbelasting (i.e. een ruling)? Zo ja, wat houdt deze ruling in? Zo nee, is hiervoor wel een aanvraag gedaan?
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de AWR kan ik niet ingaan op individuele fiscale dossiers. Hieronder valt ook de vraag of er al dan niet contact is geweest met een individuele belastingplichtige, of de vraag of een afspraak in het kader van zekerheid vooraf is overeengekomen tussen de Belastingdienst en een individuele belastingplichtige.
In het algemeen kan ik wel het volgende opmerken. Een belanghebbende kan verzoeken om vooroverleg ter verkrijging van zekerheid vooraf. Dit geldt zowel voor burgers als bedrijven. Zo kun je als belastingplichtige vooraf zekerheid krijgen over de fiscale gevolgen van voorgenomen handelingen of transacties. Dit doet de Belastingdienst binnen de kaders van wet- en regelgeving, beleid en jurisprudentie. Een ruling zorgt dus voor zekerheid vooraf over de uitleg van de wet. De uitleg van fiscale wet- en regelgeving voor belastingplichtigen is echter altijd gelijk, met of zonder ruling. Zekerheid vooraf vervult niet alleen een waardevolle functie voor belastingplichtigen, maar ook een belangrijke functie in het toezicht van de Belastingdienst.
Specifiek over de rulings met een internationaal karakter merk ik op dat met ingang van 1 juli 2019 de Nederlandse rulingpraktijk is aangescherpt. Dit om de kwaliteit van de rulingpraktijk voor bedrijven met reële activiteiten verder te borgen, de eenheid van beleid en uitvoering en de naleving van procedurevoorschriften te versterken en meer transparantie over de internationale rulingpraktijk te bieden. Rulings met een internationaal karakter worden centraal gecoördineerd en getoetst. Periodiek onderzoekt een onafhankelijke commissie of het afgeven van deze rulings met een internationaal karakter binnen de kaders van wet- en regelgeving, beleid en jurisprudentie plaatsvindt. Deze onderzoekscommissie heeft in al haar rapporten geconcludeerd geen aanwijzingen te hebben gevonden dat de onderzochte rulings met een internationaal karakter inhoudelijk in strijd zijn met de wet, het beleid of de jurisprudentie waren afgegeven. Hun rapporten zijn openbaar. Ook de Algemene Rekenkamer heeft in haar onderzoek inzake rulings met een internationaal karakter van 15 april 2021 geconcludeerd dat de betrokken rulings in overeenstemming met de op dat moment geldende regels zijn afgegeven, op een beperkt aantal kanttekeningen na. Voorts worden vanwege de transparantie sinds enkele jaren geanonimiseerde samenvattingen gepubliceerd van alle toegewezen, afgewezen en ingetrokken verzoeken om vooroverleg met een internationaal karakter. Ook zijn op de website van de Belastingdienst vragen en antwoorden met betrekking tot rulings met een internationaal karakter te raadplegen. Tot slot wordt in het kader van transparantie jaarlijks, als onderdeel van de jaarrapportage Belastingdienst, inzicht gegeven in de ontwikkelingen van de rulingpraktijk (het jaarverslag rulings met een internationaal karakter).
Wat zou het antwoord van de Belastingdienst typisch zijn als een groot, internationaal opererend bedrijf een verzoek doet voor een ruling over winstbelasting? Welke overwegingen zouden hierin worden meegenomen?
De voorwaarden voor vooroverleg inzake rulings met een internationaal karakter zijn vastgelegd in het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter. Het uitgangspunt is dat internationaal vooroverleg niet mogelijk is als belastingbesparing de enige of doorslaggevende reden van een rechtshandeling is, de gevraagde zekerheid betrekking heeft op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en/of niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden of als een belanghebbende op de EU-sanctielijst staat. De hoogte van het tarief van de winstbelasting is nooit een onderwerp van een ruling.
Door welke afdeling binnen de Belastingdienst en volgens welk proces beoordeelt de Belastingdienst de methodiek van intercompany pricing van bedrijven (zoals Chemours)?
De directie Grote Ondernemingen (GO) van de Belastingdienst is verantwoordelijk voor de uitvoering en handhaving van fiscale wet- en regelgeving bij de grootste profit en publieke organisaties en zeer vermogende personen van Nederland. De werkwijze van Belastingdienst Grote Ondernemingen kenmerkt zich door een individuele klantbehandeling van deze grote organisaties en vermogende personen. Onderdeel van het toezichtconcept bij grote ondernemingen is dat periodiek contact plaatsvindt tussen belastingplichtigen en de Belastingdienst. De uitvoerings- en toezichtstrategie van deze directie is neergelegd en gepubliceerd in de leidraad Toezicht Grote Ondernemingen. Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de AWR kan ik niet ingaan op individuele fiscale dossiers. Binnen de Belastingdienst zijn verschillende coördinatiegroepen ingesteld. De coördinatiegroep verrekenprijzen (CGVP) is verantwoordelijk voor de uitvoeringscoördinatie op het terrein van de verrekenprijzen. De CGVP waarborgt daarbij dat sprake is van eenheid van beleid met betrekking tot de uitvoering op het gebied van de verrekenprijzen. Bij de uitvoering van deze werkzaamheden werkt de CGVP nauw samen met de lokale inspecteur van de Belastingdienst. De CGVP ondersteunt de inspecteur bij de behandeling van verrekenprijsproblematiek.
Wat zijn de voornaamste beperkingen van dit controleproces?
Door de toegenomen globalisering in de afgelopen decennia is het belang van «intercompany pricing» (verrekenprijzen) toegenomen. Dit gaat gepaard met een toegenomen belangstelling voor het vakgebied bij bedrijven, adviseurs en overheden. Intercompany pricing is aan de orde bij iedere transactie tussen gelieerde vennootschappen. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 5 spelen verrekenprijzen een rol waar het gaat om de allocatie van winsten (en verliezen) van concerns aan de verschillende vennootschappen en daarmee de initiële omvang van de winst waarover fiscale jurisdicties bevoegd zijn belasting te heffen. Het aantal bedrijven dat in Nederland actief is en dat wordt geconfronteerd met verrekenprijsvraagstukken is de laatste decennia fors toegenomen.
Binnen de directie GO van de Belastingdienst is intercompany pricing een vast element in de totale risico-selectie, op basis waarvan vervolgens de capaciteit van de CGVP (zie antwoord 8) al dan niet wordt ingezet. Deze capaciteit is uiteraard niet onbeperkt. Om deze reden dienen in het selectieproces, het startpunt van eventuele responsieve toezichtactiviteiten, keuzes te worden gemaakt omtrent de inzet van de CGVP-capaciteit. De niet-onbeperkte capaciteit vormt in dezen de eerste beperking van dit toezicht-(controle-)proces. Wanneer vervolgens wordt besloten tot inzet van CGVP-capaciteit, kan de praktijk geconfronteerd worden met informatie-asymmetrie, waarbij veel tijdrovende inspanningen moeten worden gedaan om tot volledigheid van de informatievoorziening te komen.
Zou de Belastingdienst het als een waarschuwing voor mogelijke belastingontwijking zien als een bedrijf een grote daling in de winst rapporteert van een Nederlandse fabriek die voornamelijk aan een gelieerd lichaam in het buitenland levert, terwijl tegelijkertijd een grote stijging uit dividend uit datzelfde land te zien is? Zo ja, hoe zou de Belastingdienst hierop handelen? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin is het afhankelijk van de bij de Belastingdienst bekende overige feiten en omstandigheden van het geval of een dergelijke situatie een signaal is voor nader onderzoek. De relevante feiten en omstandigheden betreffen allereerst de functies en risico’s die een bedrijf in Nederland en het gelieerde lichaam in het buitenland vervullen, en de relatieve betekenis van deze functies en risico’s in de totale, internationaal georganiseerde, waardeketen binnen het concern waar dit bedrijf toe behoort en waarbinnen deze functies en risico’s plaats hebben. Afhankelijk van genoemde feiten en omstandigheden kan in de ene situatie een grote daling in de winst voor de Belastingdienst een signaal voor nader onderzoek opleveren, terwijl dat in een andere situatie niet het geval hoeft te zijn. Voor het geval de Belastingdienst in de situatie een signaal voor nader onderzoek ziet, zal het handelen van de Belastingdienst erop gericht zijn alle voornoemde relevante feiten en omstandigheden (nader) in beeld te brengen om vervolgens te beoordelen of de gepresenteerde gevolgen in lijn zijn met het arm’s-lengthbeginsel (zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 12).
Heeft PWC, als accountant van Chemours met de wettelijke plicht om constructies te melden die worden gebruikt voor belastingontwijking, melding gedaan bij de Belastingdienst? Zo ja, wat is er met die melding gedaan? Zo nee, waarom niet en hadden ze dat in dit geval niet moeten doen?
Nederland heeft per 1 juli 2020 de Europese DAC6-richtlijn4 ook wel Mandatory Disclosure Rules genoemd, geïmplementeerd. Als gevolg daarvan moeten intermediairs en/of belastingplichtigen vanaf 1 januari 2021 potentieel agressieve grensoverschrijdende fiscale constructies melden bij de Belastingdienst. Het gaat dan om fiscale constructies waarbij inwoners van verschillende landen zijn betrokken, die mogelijk gebruikt kunnen worden om belasting te ontwijken. Of een constructie gemeld moet worden wordt bepaald aan de hand van een lijst met wezenskenmerken.5 De «intermediair» is de persoon die een meldingsplichtige grensoverschrijdende constructie bedenkt, aanbiedt, opzet, beschikbaar maakt voor implementatie of de implementatie ervan beheert. De Europese DAC6-richtlijn had ook terugwerkende kracht. Uiterlijk 28 februari 2021 moesten de meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies die plaatsvonden vanaf 25 juni 2018 tot 1 juli 2020 worden gemeld bij de Belastingdienst.
Vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de AWR kan ik niet ingaan op individuele fiscale dossiers.
In hoeverre is het gebruikelijk dat bedrijven afwijken van het arm’s length-principe bij het bepalen van de verrekenprijzen? Vindt u dit wenselijk?
Voor de beprijzing van gelieerde transacties is het arm’s-lengthbeginsel een leidend principe in het internationale fiscale recht. Ik verwijs ook naar het antwoord op vraag 5. Het principe is vastgelegd in artikel 8b Wet Vpb 1969. De OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen voor multinationale ondernemingen en belastingdiensten6 geven inzicht in de wijze waarop het arm’s-lengthbeginsel in de praktijk dient te worden toegepast. De richtlijnen bieden houvast aan de praktijk om een zakelijke verrekenprijs vast te stellen. Feiten en omstandigheden zijn relevant om vast te stellen welke verrekenprijs in casu toepasselijk is. Omdat interpretatieverschillen van de OESO-richtlijnen tot verschillende uitkomsten kunnen leiden, kan er verschil van mening ontstaan tussen belastingdiensten enerzijds en bedrijven en hun adviseurs anderzijds over de vraag of een bepaalde verrekenprijs in lijn is met het arm’s-lengthbeginsel. Door de toegenomen aandacht voor het onderwerp (zie mijn antwoord op vraag 9) is de bewustheid van bedrijven om te handelen in overeenstemming met het arm’s-lengthbeginsel in algemene zin aanwezig. Dit hoeft echter niet altijd te leiden tot eenzelfde inzicht over de hoogte van deze verrekenprijs. Dit is in de praktijk overigens niet enkel het geval tussen belastingdiensten en bedrijven en hun adviseurs, maar ook tussen belastingdiensten van verschillende staten onderling.
Bewuste afwijkingen van het arm’s-lengthbeginsel komen in de praktijk voor7. Omtrent de «gebruikelijkheid» daarvan worden geen gegevens bijgehouden. Wanneer de Belastingdienst van mening is dat een bedrijf (bewust of onbewust) afwijkt van het arm’s-lengthbeginsel zoals de Belastingdienst dit op basis van de in casu relevante feiten en omstandigheden voorstaat, en dat om die reden de vergoeding voor de in Nederland uitgeoefende activiteiten binnen concernverband te laag is, is dit niet aanvaardbaar en zal een winstcorrectie worden doorgevoerd. In voorkomende gevallen zal ook een boete worden opgelegd.
Klopt het dat u voornemens bent om het arm’s length-beginsel in de EU-wetgeving op te nemen, maar dit niet strikter in wilt vullen dan de OESO-richtlijn? Zo ja, wat is dan de wijziging met de huidige situatie? Zo nee, wat is dan uw insteek voor het arm’s length-beginsel?
Het kabinet steunt het opnemen van het arm’s-lengthbeginsel in EU-wetgeving. Een verplichting voor lidstaten om het arm’s-lengthbeginsel in nationale regelgeving op te nemen zou een stap richting uniformering van het arm’s-lengthbeginsel binnen de EU kunnen zijn. Het beginsel krijgt daarmee in alle lidstaten dezelfde status.
Invulling aan het arm’s-lengthbeginsel wordt momenteel gegeven middels de OESO-richtlijnen. Deze richtlijnen hebben geen wettelijke status en worden in verschillende landen soms verschillend geïnterpreteerd. De OESO-richtlijnen geven volgens het kabinet een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s-lengthbeginsel. Om die reden is het kabinet van mening dat een eventuele nadere invulling van het arm’s-lengthbeginsel aan de hand van de OESO-richtlijnen, bij voorkeur in OESO-verband geschiedt. Bindende EU-interpretatie van de OESO-richtlijnen brengt het risico met zich mee dat EU-lidstaten niet meer adequaat kunnen reageren op aanpassingen gemaakt door derde landen. Dit kan, in tegenstelling tot wat het voorstel beoogt, leiden tot een hoger risico op dubbele (niet-)belasting voor EU-belastingplichtigen en meer onderlinge overlegprocedures met landen buiten de EU.
Bent u het eens met de constatering dat de huidige regelgeving rondom het transfer pricing systeem bedrijven veel ruimte biedt om verrekenprijzen te beïnvloeden ten gunste van een lagere belastingafdracht? Zo ja, vindt u dit wenselijk? Zo nee, waarom niet?
Het is niet wenselijk indien belastingplichtigen door middel van verrekenprijzen een lagere belastingafdracht bewerkstelligen. Verrekenprijzen dienen in lijn te zijn met het arm’s-lengthbeginsel zoals gecodificeerd in artikel 8b Wet Vpb 1969. Op basis van het arm’s-lengthbeginsel dienen de voorwaarden (inclusief de prijs) van transacties tussen gelieerde lichamen vergelijkbaar te zijn met de voorwaarden van vergelijkbare transacties tussen ongelieerde lichamen.
Daarnaast is in het zogenaamde Base Erosion and Profit Shifting (BEPS)-project van de OESO door een wijziging van de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen getracht op een betere manier de winstverdeling te laten aansluiten bij de plekken waar binnen een multinationaal concern de waarde wordt gecreëerd. Op deze wijze is getracht om kunstmatige constructies waarbij verrekenprijzen een rol spelen terug te dringen.
Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 12 hiervoor.
Zou een constructie zoals die van Chemours onder de gewijzigde richtlijn verrekenprijzen zoals deze beschreven is in de Fiche Richtlijn Verrekenprijzen2 nog binnen de bandbreedte van toegestane verrekenprijzen vallen? Zo ja, vindt u dit wenselijk? Zo nee, zou dit dan niet nu al verboden moeten worden?
Het kabinet verwacht in zijn algemeenheid niet dat de mogelijke implementatie van het Richtlijnvoorstel verrekenprijzen in de praktijk tot een wezenlijk ander oordeel zal leiden in relatie tot de beoordeling van de verrekenprijzen bij belastingplichtigen dan de huidige situatie. Het voorstel verwijst namelijk naar de interpretatie van het arm’s-length beginsel zoals beschreven in de OESO-richtlijnen. Slechts voor specifieke situaties zou er een afwijking mogelijk zijn.
Bent u bereid de regels omtrent transfer pricing verder aan te scherpen dan in het huidige Fiche Richtlijn Verrekenprijzen staat beschreven om constructies zoals die van Chemours in de toekomst te voorkomen?
Binnen de OESO zal Nederland zich blijvend inzetten om de OESO-richtlijnen verder te verbeteren indien dat kan leiden tot een effectievere aanpak van ongewenste constructies met een relatie tot verrekenprijzen.
Vindt u dat u het bedrijf op alle mogelijke manieren heeft aangepakt, zo ook financieel, om ervoor te zorgen dat de vervuiling stopt?
Alle mogelijkheden die de wetgeving biedt, worden gebruikt om emissies zoveel mogelijk te beperken. Voor PFAS die zijn aangemerkt als zeer zorgwekkende stof (ZZS) geldt een minimalisatieplicht. Bedrijven dienen in hun vermijdings- en reductieprogramma’s aan te geven hoe zij hieraan voldoen. Chemours is daarnaast gehouden aan vergunningen van de bevoegde gezagen. Voor emissies naar de lucht en voor indirecte lozingen heeft het bedrijf een vergunning van de DCMR-milieudienst Rijnmond namens de Provincie Zuid-Holland. Voor directe lozingen heeft het bedrijf een vergunning van Rijkswaterstaat. Zoals in antwoorden op vragen van uw Kamer vorig jaar gemeld (Aanhangsel 2022–2023 nr. 3647) zijn de vergunde luchtemissies van GenX-stoffen (deze behoren tot de ZZS) van 660 kg/jaar in 2013 naar 4 kg/jaar in 2022 gegaan en moeten deze uiterlijk in 2025 uitkomen op maximaal 3,45 kg/jaar. De vergunde emissie van de GenX-stoffen in indirecte lozingen is in stappen teruggebracht van 6.400 kg in 2013 naar 2 kg/jaar in 2021. Ook voor de vergunde emissies van de andere PFAS geldt dat deze in stappen verlaagd moeten worden tot gemiddeld 99% reductie in 2025. Voor de directe lozingen is in 2022 een nieuwe vergunning afgegeven waarmee maximaal 5 kg/jaar voor de GenX-stoffen geloosd mag worden en maximaal 2 kg/jaar voor PFOA. Bij overtredingen kunnen de bevoegde gezagen handhavend optreden en kunnen bestuursrechtelijke maatregelen worden genomen. Dat gebeurt ook.
Ziet u kans om Chemours (ook) in Nederland winstbelasting te laten betalen?
De regels van de vennootschapsbelasting gelden voor alle belastingplichtigen op gelijke wijze. Een belastingplichtige met belastbare winst in Nederland betaalt vennootschapsbelasting. Nederland heeft de afgelopen jaren veel maatregelen genomen die belastingontwijking aanpakken en zorgen voor een evenwichtiger heffing van multinationals, mede naar aanleiding van het rapport van de Adviescommissie belastingheffing van multinationals.9 Voorbeelden zijn de beperking van de liquidatie- en stakingsverliesregeling (2021), de aanscherping van de verliesverrekening in 2022 en het op strenge wijze invoeren (2019) en verder aanscherpen (2022) van de generieke renteaftrekbeperking (de earningsstrippingmaatregel).
Wat vindt u van het feit dat Nederland nog altijd vierde is in de «Corporate Tax Haven Index» van het Tax Justice Network en ook in andere onderzoeken zoals de Global Tax Evasion Report (van de EU Tax Observatory) structureel hoog eindigt op de lijst van landen met het meeste belastingontwijking? Wat is uw reactie op het feit dat zelfs hoogleraren belastingrecht aangeven dat Nederland nog steeds een belangrijk doorsluisland is?3 Hoe rijmt u dit met uw bewering dat Nederland geen belastingparadijs zou zijn? Kunt u verwijzen naar een onafhankelijke wetenschappelijke onderbouwing?
De onderzoeken en uitlatingen daarover zijn veelal gebaseerd op gegevens van landenrapporten (country-by-country reports) en statistieken over directe buitenlandse investeringen (DBI). Deze gegevens hebben belangrijke tekortkomingen zodat belastingontwijking er niet betrouwbaar mee gemeten kan worden. Landenrapporten bevatten bijvoorbeeld vaak dubbeltellingen van winsten die elders zijn belast, wat tot een overschatting van de winsten van wel 75% kan leiden.11 DBI zijn ook geen goede maatstaf voor belastingontwijking, omdat moeilijk te identificeren is of investeringen en inkomensstromen te maken hebben met reële activiteiten, of niet. Doordat Nederland relatief veel internationale bedrijven heeft aangetrokken, bestaat een deel van de buitenlandse investeringen uit investeringen vanuit het buitenland in een reëel hoofdkantoor in Nederland dat vervolgens investeert in buitenlandse dochterondernemingen. Dat kan om grote bedragen gaan zonder dat sprake is van belastingontwijking. Daarnaast zal voor sommige structuren de belastingbesparing wel verdwenen zijn door de genomen maatregelen tegen belastingontwijking, maar de structuur zelf nog niet. Ook zijn veel van de onderzoeken gebaseerd op oude cijfers waarin de effecten van recente maatregelen nog niet zichtbaar kunnen zijn. Ik heb deze tekortkomingen uitgebreider beschreven in de Kamerbrief over het monitoren van de effecten van de aanpak van belastingontwijking.12 Het kabinet zal zich blijven inzetten voor een verbetering van de kwaliteit van beschikbare gegevens, bijvoorbeeld in OESO-verband, zodat belastingontwijking op een betrouwbare manier kan worden gemeten.
Nederland heft vennootschapsbelasting (vpb) over de winst die aan Nederland toerekenbaar is. Het reguliere vpb-tarief is 25,8%. Volgens de rekenmethode van de OESO is het effectieve tarief in de Nederlandse vennootschapsbelasting 24,5% en volgens de EU is het 23,2% (niveau 2022). Nederland voldoet aan alle internationale standaarden van transparantie op belastinggebied. Nederland is daarom geen belastingparadijs. Het kabinet onderkent echter wel dat in het verleden het Nederlands belastingstelsel mogelijk kwetsbaar was voor belastingontwijkende structuren waarbij Nederland mogelijk werd gebruikt als doorstroomland naar belastingparadijzen. Nederland heeft daarom de afgelopen jaren veel maatregelen tegen belastingontwijking genomen. Daarbij heeft Nederland zowel internationale afspraken tegen belastingontwijking streng geïmplementeerd als aanvullend (eenzijdig) nationale maatregelen genomen om belastingontwijking aan te pakken. Het kabinet is ervan overtuigd dat de genomen maatregelen de mogelijkheden om belasting te ontwijken sterk hebben beperkt. Een belangrijke maatregel tegen doorstroom naar belastingparadijzen is de bronbelasting op renten en royalty’s per 2021. De Nederlandsche Bank houdt de stromen vanuit Nederland naar andere landen bij. Daarover rapporteert het kabinet jaarlijks aan uw Kamer. Het kabinet ziet een daling van de financiële stromen naar belastingparadijzen van € 38 miljard in 2019 naar € 6 miljard in 2022. Dat is een aanzienlijke daling. Het lijkt er dus op dat de aanpak werkt. De resterende stromen zijn voornamelijk dividenden en niet-uitgekeerde winsten (circa € 4,8 miljard). Sinds begin dit jaar geldt de bronbelasting ook op dividenden naar laagbelastende landen. Bemoedigend is ook dat de financiële stromen niet lijken te worden omgeleid via andere doorstroomlanden zoals Luxemburg, Ierland, Hong Kong, Zwitserland en Singapore, aangezien het totaal van de stromen naar die categorie landen gedaald is (van € 55 miljard in 2019 naar € 46 miljard in 2022).
Welke nieuwe stappen gaat u dit jaar nog zetten om Nederland uit de lijsten van belangrijke doorsluislanden te halen?
De afgelopen jaren zijn er belangrijke maatregelen genomen tegen het misbruik van doorstroomvennootschappen voor fiscale doeleinden. De Commissie Doorstroomvennootschappen heeft de meest in het oog springende maatregelen op een rij gezet.13 In lijn met het advies van de Commissie Doorstroomvennootschappen zet Nederland in op een EU-brede aanpak van doorstroomvennootschappen via het EU-richtlijnvoorstel «Unshell» uit december 2021. Het Unshell richtlijnvoorstel beoogt informatie-uitwisseling en belastinggevolgen te harmoniseren voor vennootschappen die niet voldoen aan een minimum van «substance-voorwaarden». Door een uniforme Europese aanpak kan misbruik van doorstroomvennootschappen effectiever worden aangepakt. Momenteel bestaat er verdeeldheid tussen lidstaten over de inhoud van de Unshell-richtlijn. Het kabinet blijft zich inzetten om progressie te maken in deze onderhandelingen. Mochten de richtlijnonderhandelingen niet tot het gewenste resultaat leiden, of niet binnen een acceptabele termijn, dan kan Nederland overwegen of binnen Europa een kopgroep gevormd kan worden, dan wel of unilaterale implementatie van één of meer van de aanbevelingen van de Commissie doorstroomvennootschappen geboden is. Eventuele aanvullende maatregelen zijn aan een nieuw kabinet.
Vanwege de methodologische beperkingen van het meten van de totale omvang van belastingontwijking verwacht ik overigens niet dat de effecten van de aanpak van het kabinet per definitie zichtbaar worden in de bestaande onderzoeken naar internationale belastingontwijking. Het kabinet bekijkt per maatregel hoe de effecten hiervan het beste kunnen worden gemonitord. Voor elke afzonderlijke maatregel is immers beter afgebakend welke vorm van belastingontwijking wordt bestreden. Hierover informeert het kabinet u jaarlijks met de monitoringsbrief over de effecten van de aanpak van belastingontwijking.
Kunt u de bovenstaande vragen individueel beantwoorden?
Ja.