Het bericht ‘Verhuren koophuis frustreert starters’. |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21), Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het gegeven dat in de afgelopen tien jaar zo’n 62.000 huishoudens die een nieuwe woning kochten hun oude woning hebben verhuurd in plaats van verkocht1?
Ja.
Merkt u dat deze trend steeds sterker wordt? Zo ja, uit welke cijfers blijkt dit?
In 2021 heeft het Kadaster in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onderzoek gedaan naar het zogeheten «keep-to-let», waarbij woningeigenaren bij verhuizing naar een nieuwe koopwoning hun oude koopwoning aanhouden voor de verhuur2. Om te bepalen of het om een keep-to-let woning gaat, kijkt het Kadaster of de oude koopwoning na een verhuizing naar een nieuwe koopwoning na een jaar nog in bezit is van de betreffende eigenaar. Als dit het geval is, wordt aangenomen dat het om een keep-to-let woning gaat. Het is dan aannemelijk dat de woning is aangehouden voor verhuur. Omdat het Kadaster eigendomssituaties registreert en niet het gebruik van de woning is dit niet met zekerheid te stellen, het kan ook zijn dat de woning niet wordt verhuurd en bijvoorbeeld leeg staat.
Keep-to-let kwam veel voor in de periode van 2009 tot 2012. Dit houdt naar alle waarschijnlijkheid verband met de trage verkoop van de vorige woning in deze crisistijd. Na de crisis is het aandeel keep-to-let woningen redelijk gestabiliseerd tot ongeveer 4% van de woningtransacties, waarbij er de laatste jaren sprake is van een lichte stijging (figuur 1). Het zogeheten «buy-to-let», waarbij een woning wordt aangekocht voor de verhuur, kende na de crisis een sterkere opwaartse beweging.
Figuur 1: ontwikkelingen aandelen keep-to-let en buy-to-let1
Bron: Kadaster
Hoe kijkt u aan tegen de gevolgen voor de woningmarkt wanneer op deze manier steeds meer woningen aan de koopvoorraad worden onttrokken?
Zowel door keep-to-let als door buy-to-let worden koopwoningen omgezet naar huurwoningen. Dat hoeft op zichzelf geen probleem te zijn. Er worden immers geen woningen aan de woningvoorraad onttrokken (zolang de woningen niet leeg staan) en er is ook een behoefte aan (betaalbare) huurwoningen. In de huidig krappe markt betekent de omzetting van koop naar huur wel dat het voor starters mogelijk lastiger wordt om een koopwoning te bemachtigen. Daarbij worden woningen steeds vaker duur verhuurd, waardoor de woningen niet betaalbaar zijn voor groepen als middeninkomens. Het rendement voor de verhuurder kan daarentegen fors zijn, zeker als de woning in een gunstigere markt is aangekocht. Dat voelt onrechtvaardig.
Ik vind het belangrijk dat wonen betaalbaar is en starters een kans krijgen op de koopwoningmarkt. Het vorige kabinet heeft al verschillende maatregelen genomen die eraan bijdragen dat starters meer kans krijgen op een koopwoning, huren betaalbaarder wordt en er meer balans komt in het fiscale regime voor particulieren en woningbeleggers. Zo kunnen gemeenten sinds 1 januari 2022 een opkoopbescherming invoeren om de opkoop voor de verhuur te beperken en is de overdrachtsbelasting reeds gedifferentieerd waardoor starters3 éénmalig vrijgesteld zijn van overdrachtsbelasting en woningbeleggers het algemene tarief van 8% betalen. Dit kabinet wil een stap verder gaan door dit algemene tarief in 2023 verder verhogen van 8% naar 9%. Tevens werkt het kabinet aan een nieuw box 3 stelsel, waarbij inkomsten uit vermogen worden belast op basis van werkelijk rendement. Vooruitlopend daarop zal de leegwaarderatio worden afgeschaft, waardoor de belasting van het rendement op verhuurd vastgoed in box 3 meer zal gaan aansluiten bij de praktijk. Ook krijgen middenhuurwoningen een vorm van huurprijsbescherming. Het uitgangspunt bij deze huurprijsbescherming is dat wonen voor middeninkomens enerzijds betaalbaar wordt én het anderzijds rendabel blijft voor institutionele beleggers om in deze woningen te investeren. In het kader van het programma Betaalbaar wonen, dat half april aan uw Kamer wordt gepresenteerd, zal ik u hier nader over informeren.
Deelt u de zorgen van de in het artikel aangehaalde financieel adviseur en hypotheekdeskundige Jos Koets dat deze ontwikkeling nadelige gevolgen heeft voor starters, gelet op het afnemende aanbod en de stijgende prijzen die deze praktijk tot gevolg heeft?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u het vermoeden van Koets en de eveneens in het artikel aangehaalde Paul de Vries, woningmarktdeskundige bij het Kadaster, dat veel van de woningen in kwestie verhuurd worden in strijd met de hypotheekvoorwaarden die door de bank zijn gesteld? Zo nee, waarom niet?
Wanneer een woningeigenaar verhuist, de oude woning aanhoudt ten behoeve van verhuur en hier de oude hypotheek op laat rusten, geldt er in algemene zin een meldingsplicht bij de kredietverstrekker. Bij toestemming van de geldverstrekker is het mogelijk om de oude woning aan te houden en te verhuren. Dit voor zover hier geen additionele regelgeving vanuit bijvoorbeeld de gemeente in de weg staat. De voorwaarden en eventuele de rente van de financiering worden op de verhuur aangepast.
Kredietverstrekkers willen dat de klant verhuur meldt. Dit omdat het verhuren van de woning bijvoorbeeld invloed heeft op de waarde van het onderpand. Bij verhuur is de woning in verhuurde staat minder waard bij een eventuele (executie)verkoop. Ook heeft het invloed op de benodigde verzekeringen. Kredietverstrekkers geven aan dat zij niet verwachten dat in alle gevallen het verhuren van een woning wordt gemeld.
Het is voor kredietverstrekkers lastig te achterhalen hoe vaak verhuur niet wordt gemeld. Hier is naar geïnformeerd tijdens de jaarlijkse gesprekken met kredietverstrekkers en hypotheekadviseurs in het platform hypotheken. Uit deze steekproef blijkt dat kredietverstrekkers het aandeel niet gemelde verhuur laag inschatten, namelijk minder dan 10% van hun portefeuille. Ook zijn er geen zorgen geuit door kredietverstrekkers over de gevolgen van niet gemelde verhuur. Ik zie daarom geen aanleiding voor het laten uitvoeren van aanvullend onderzoek. Wel zal ik ook voor het platform hypotheken van 2022 weer uitvragen bij kredietverstrekkers hoe hoog zij het aandeel niet gemelde verhuur inschatten.
Zo ja, bent u bereid onderzoek te laten verrichten naar de omvang van het tegen de hypotheekvoorwaarden in verhuren van koopwoningen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Nederland grote abortussponsor’ |
|
Mirjam Bikker (CU), Nicki Pouw-Verweij (JA21), Don Ceder (CU), Chris Stoffer (SGP) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), de Th. Bruijn |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Nederland grote abortussponsor» en «Ruim kwart miljoen abortusdiensten betaald, maar veel is onduidelijk»?1
Ja.
Klopt de onderzoeksbevinding van het Reformatorisch Dagblad dat in de afgelopen vijf jaar met Nederlands belastinggeld gemiddeld minstens ruim 250.000 «abortusdiensten» per jaar – ruim 1,25 miljoen cumulatief – werden bekostigd in armere landen? Hoe vaak ging het daarbij om zwangerschapsafbrekingen?
De term «abortusdienst» houdt een breed scala aan medische diensten in conform WHO richtlijnen op dit thema. Verschillende organisaties hanteren verschillende definities. Als gevolg daarvan bestaat er geen internationaal overeengekomen methodiek voor het tellen van een abortusdienst en worden verschillende methodieken gebruikt. Om die reden is het niet mogelijk om exact aan te geven hoeveel veilige abortusdiensten of zwangerschapsafbrekingen Nederland de afgelopen vijf jaar mogelijk heeft gemaakt. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft er om deze methodologische redenen voor gekozen om vanaf 2017 de aantallen abortusdiensten niet langer bij elkaar op te tellen en bij te houden.
De onderzoeksbevinding van het Reformatorisch Dagblad is daarom voor mij niet te verifiëren.
Als u genoemde onderzoeksbevinding niet deelt, om hoeveel abortusdiensten en om welk aantal zwangerschapsafbrekingen ging het dan wel?
Het kabinet zet in haar beleid in op keuzevrijheid en het brede spectrum van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR). Dit omvat onder andere het verbeteren van toegang tot basisgezondheidszorg, zorg rondom zwangerschap en bevalling, moderne anticonceptiemiddelen, hiv-testen, counseling en medicatie, seksuele voorlichting aan jongeren en ook veilige abortuszorg. De Nederlandse bijdragen aan programma’s en organisaties zijn over het algemeen niet-geoormerkt en richten zich nooit alleen op het uitvoeren van veilige abortuszorg, maar op verschillende componenten van dat SRGR-spectrum.
In het werk van enkele internationale maatschappelijke organisaties, die door Nederland grotendeels ongeoormerkt worden gesteund, maakt het bieden van toegang tot en de kwaliteit van veilige abortuszorg onderdeel uit van hun werk. Dit geldt voor Ipas, het Safe Abortion Action Fund (SAAF), Marie Stopes International (MSI), de International Planned Parenthood Federation (IPPF) en Population Services International (PSI).
Deze door Nederland gesteunde organisaties hanteren, in lijn met de Technische Guidance van de WHO rondom abortus, een brede interpretatie van een abortusdienst, die naast de onderbreking van de zwangerschap ook voorlichting en counseling vooraf en achteraf omvat, als ook post-abortuszorg – bijvoorbeeld wanneer een vrouw na een onveilige abortus in levensgevaar is. Gezien deze manier van tellen kan het dus ook zo zijn dat een vrouw in een zorgtraject meerdere abortusdiensten ontvangt. Sommige organisaties splitsen een abortusdienst wel weer verder uit, door bijvoorbeeld post-abortuszorg of zwangerschapsafbrekingen apart te tellen.
Zoals in het antwoord op vraag 2 is gedeeld, bestaat er geen internationaal overeengekomen methodiek voor het tellen van een abortusdienst. Het is daarom niet mogelijk om exact aan te geven hoeveel veilige abortusdiensten of zwangerschapsafbrekingen Nederland de afgelopen vijf jaar mogelijk heeft gemaakt, of die gegevens per focusland aan te leveren.
In bijgevoegde tabel2 ziet u, over de afgelopen vijf jaar, de totale budgetten van de genoemde organisaties en de door hen gerapporteerde aantallen abortussendiensten die daarmee zijn gefaciliteerd. Deze gegevens zijn terug te vinden in de jaarrapportages van de betreffende organisaties die op hun websites gepubliceerd zijn. U ziet ook de Nederlandse financiële bijdrage aan deze organisaties voor die periode. Het is van belang te benoemen dat de verschillende organisaties hun eigen definitie van «abortusdiensten» hanteren en eigen methodiek voor het registreren hiervan. Rapportages zijn afhankelijk van registratie van diensten op landenniveau en, mede door het ontbreken van een uniforme definitie, kunnen cijfers fluctueren.
Kunt u per «doelland» aangeven hoeveel abortusdiensten in de afgelopen vijf jaar geleverd werden, hoe vaak het daarbij ging om zwangerschapsafbrekingen, hoe veel belastinggeld hiermee gemoeid was, en door of via welke organisatie(s) deze abortusdiensten (waaronder zwangerschapsafbrekingen) uitgevoerd werden? Zo nee, waarom niet, en beaamt u dat maximale informatie en transparantie voorwaarde is voor effectieve uitoefening van de controlerende functie van het Parlement als «tegenmacht» in een democratische rechtsstaat?
Zie antwoord vraag 3.
Welk percentage van het Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR)-budget van gemiddeld 432 miljoen euro per jaar ging de afgelopen vijf jaar naar abortusdiensten?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op de vragen 3 en 4 zet het kabinet in haar beleid in op keuzevrijheid en het brede spectrum van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. De Nederlandse bijdragen aan programma’s en organisaties zijn grotendeels ongeoormerkt en richten zich nooit alleen op het uitvoeren van veilige abortuszorg, maar op verschillende, met elkaar samenhangende componenten van het SRGR-spectrum.
Omdat Nederland een brede integrale steun verleent op het gebied van SRGR en veelal ongeoormerkt bijdraagt is het niet mogelijk is om het budget uit te splitsen naar specifieke interventies zoals abortusdiensten, in de brede zin van het woord zoals in het antwoord op vraag 3 en 4 omschreven, of zorg rondom zwangerschap en bevalling.
Welk percentage van hettotale ODA-budget ging de afgelopen vijf jaar naar abortusdiensten, en op welk bedrag komt dat gemiddeld per jaar neer?
Zie antwoord vraag 5.
Welk percentage van het SRGR-budget en van het totale ODA-budget ging de afgelopen vijf jaar naar maatregelen voor de zorg aan (aanstaande) moeders, bijvoorbeeld via inzet op goede «maternity care» of praktische steun voor vrouwen middels bijvoorbeeld moeder-kindcentra?
Zie antwoord vraag 5.
Beaamt u dat bovengenoemde vormen van zorg substantieel (kunnen) bijdragen aan het voorkomen van sterfte of blijvend letsel door onveilige abortus, en daarom nadrukkelijk (financiële) steun van Nederland verdienen?
Nederland staat voor een geïntegreerde benadering van SRGR inclusief hiv/aids, in lijn met recente adviezen van de WHO, zoals bijvoorbeeld te vinden in «Sexual and reproductive health» binnen het WHO UHC Compendium3 die naast goede moeder- en kindzorg ook veilige abortuszorg omvat.
Zorg rondom zwangerschap en bevalling zijn belangrijke interventies om moedersterfte te voorkomen. Daarom investeert Nederland bijvoorbeeld in het Global Financing Facility (GFF), waarmee gezondheidssystemen worden ondersteund om met name moeder- en kindsterfte te voorkomen. Echter is dit niet voldoende om onveilige abortus, en de sterfte of letsel veroorzaakt door onveilige abortus tegen te gaan. Daarvoor is het juist belangrijk om enerzijds in te zetten op preventie van ongeplande zwangerschappen, bijvoorbeeld door seksuele voorlichting en toegang tot moderne anticonceptiemiddelen, en anderzijds te zorgen dat vrouwen toegang hebben tot veilige abortuszorg wanneer zij dit nodig hebben en daarvoor kiezen.
In hoeverre en op welke wijze houdt Nederland bij (financiële) steun aan abortusdiensten rekening met de nationale wet- en regelgeving van «doellanden» op het vlak van SRGR en abortusdiensten?
Alle partners die Nederland financiert op het terrein van SRGR inclusief hiv/aids, en dus ook veilige abortuszorg, handelen binnen de kaders van de nationale wet- en regelgeving van het betreffende land. Daarnaast zijn de internationale WHO richtlijnen en VN mensenrechtenafspraken belangrijke kaders voor de Nederlandse internationale inzet voor veilige abortus. Internationale richtlijnen betreffen de WHO technische richtlijnen over veilige abortus, het Actieprogramma van de International Conference on Population and Development (ICPD), en het internationale kader en recht. Zo stelt de Convention on All Forms of Discrimination against Women (CEDAW), dat is geratificeerd door 189 landen, dat lidstaten wettelijke provisies die abortus criminaliseren zouden moeten intrekken.
Welke (juridische) kaders worden gehanteerd bij het financieren of anderszins mogelijk maken van abortusdiensten in het buitenland, bijvoorbeeld op het vlak van abortustermijn, bedenktermijn, vrijwaring van drang of dwang tegen vrouwen om welke reden dan ook, en de kwaliteit van medische zorg?
Zie antwoord vraag 9.
Welk Nederlands overheidstoezicht vindt plaats op (handhaving van genoemde kaders door) organisaties die Nederlands belastinggeld ontvangen om abortusdiensten (te helpen) uitvoeren, zoals Ipas, SAAF, MSI, IPFF en PSI?
Partnerorganisaties zijn verplicht jaarlijks inhoudelijke en financiële rapportages aan te leveren, deze te uploaden in IATI zodat deze openbaar zijn, alsmede audits uit te voeren (voor activiteiten boven EUR 5 mln). Deze rapportages worden gecontroleerd en beoordeeld. Vrijwel alle partnerorganisaties maken hun jaarverslagen publiek toegankelijk, bijvoorbeeld via hun website. Voor alle programma’s boven EUR 5 miljoen is een eindevaluatie verplicht.
Daarnaast worden ook monitoringsmissies uitgevoerd door beleidsmedewerkers uit Den Haag, maar ook door de collega’s op de ambassades. Zo wordt de uitvoering van programma’s ook ter plaatse gecontroleerd. Dit is evenwel sinds COVID-19 maar beperkt mogelijk.
Beleidsevaluaties van BZ, bijvoorbeeld door de IOB, zijn publiekelijk toegankelijk op de website van rijksoverheid.
Bestaat er een plicht voor deze en soortgelijke door Nederland gesubsidieerde organisaties om te rapporteren over de aantallen en aard van «abortusdiensten», en de wijze waarop deze zijn verleend? Zo nee, waarom niet, en bent u bereid alsnog zo’n rapportageplicht in te voeren?
Nee, deze verplichting is er niet. Partnerorganisaties die ongeoormerkte bijdragen ontvangen rapporteren op indicatoren die in lijn zijn met hun eigen (meerjaren) strategie. Bij het aangaan van een samenwerking met zo’n partnerorganisatie wordt beoordeeld of deze strategie bijdraagt aan de Nederlandse beleidsinzet gericht op het verbeteren van SRGR inclusief hiv/aids. Partners worden verzocht om op een aantal kernindicatoren uit het Nederlandse resultatenkader voor SRGR inclusief hiv/aids te rapporteren. Deze zijn te vinden op www.nlontwikkelingssamenwerking.nl. Omdat Nederland geen indicator hanteert op «abortusdiensten», om hierboven genoemde methodologische redenen, verplicht het kabinet partnerorganisaties niet om daarop te rapporteren en is het ook niet voornemens dit te zullen gaan doen.
Deelt u de mening dat, juist omdat abortusdiensten ingrijpende fysieke en psychische gevolgen kunnen hebben, zowel intensief overheidstoezicht vanuit Nederland als het donorland, als ook gedegen rapportage door uitvoerende organisaties, van groot belang is? Zo nee, waarom niet?
Toezicht op het handelen van partnerorganisaties en gedegen rapportages zijn in alle gevallen van groot belang. Alle organisaties zijn dan ook verplicht om jaarlijkse te rapporteren, inclusief in IATI. Daarnaast worden er monitoringsmissies uitgevoerd, en regelmatige beleidsevaluaties door de IOB. Natuurlijk onderhoudt Nederland tussentijds intensief informeel contact met partnerorganisaties, ook via de posten, om betrokken te zijn en blijven bij de uitvoering van hun werk.
Wat is concreet de inhoud van door Nederland gesteunde programma’s op het vlak van «comprehensive sexuality education» (CSE) en wat zijn de Nederlandse beleidsdoelstellingen daarbij?
Binnen de beleidsinzet voor SRGR inclusief hiv/aids zet Nederland zich in om meer jongeren, tussen 10 en 24 jaar, toegang te geven tot kennis over seksualiteit en reproductieve gezondheid en rechten, met als doel om keuzevrijheid te vergroten en gezondheid te verbeteren. Veel jongeren hebben nu geen of beperkt toegang tot juiste informatie omtrent seksuele en reproductieve gezondheid, waardoor zij een groter risico lopen op ongeplande (tiener-)zwangerschappen, seksueel overdraagbare aandoeningen, seksueel en gender-gerelateerd geweld en schadelijke gebruiken zoals meisjesbesnijdenis en kindhuwelijken.
Programma’s gericht op het verbeteren van seksuele voorlichting, of ook wel «comprehensive sexuality education» (CSE), zijn in lijn met de UNESCO International Technical Guidance on Sexuality Education (2018). Dit betekent dat de programma’s gericht zijn op het verbeteren van toegang tot door onderzoek ondersteunde informatie (scientifically acurate), op een breed scala aan thema’s inclusief seksualiteit, mensenrechten, gezondheid en welzijn, respectvolle relaties, waarden, gendergelijkheid, het stellen van grenzen en lichamelijke integriteit. Inhoud van CSE programma’s verschillen per leeftijds- en doelgroep, context, als ook nationale beleidskaders.
Begrijpt of deelt u de zorg, die ook geuit is door een organisatie alsFamily Watch International, dat CSE-programma’s promiscuïteit en risicovol seksueel gedrag (kunnen) aanmoedigen onder jongeren of zelfs jonge kinderen?
Nee. De bewering van Family Watch International wordt tegengesproken door onderzoek en advies van de Verenigde Naties op dit thema. In seksuele voorlichting staat het bieden van kennis en mogelijkheden voor ieder jongere om eigen weloverwogen keuzes rondom seksualiteit te kunnen maken centraal. Daarbij ligt de focus juist op het verbeteren van de gezondheid en het welzijn van jongeren.
De UNESCO International Technical Guidance on Sexuality Education geeft op basis van onderzoek aan dat CSE programma’s bijdragen aan latere eerste seksuele ervaring, het verminderen van het aantal seksuele partners, het verminderen van risicovol gedrag, en het verhogen van condoomgebruik en gebruik van anticonceptie. Onder andere het onderzoek van E.S. Goldfarb en L.D. Lieberman «Three Decades of Research: the Case for Comprehensive Sex Education» (2021) in The Journal for Adolescent Health ondersteunt deze bevindingen, en geeft aan dat CSE, gericht op een breed scala aan gender, mensenrechten en SRGR-gerelateerde thema’s, opgenomen zou moeten worden in nationaal beleid.
Klopt de bewering dat programma’s in Burundi en Jemen gericht zijn op zaken als «verzachten van de demografische druk» of het «verlagen van het vruchtbaarheidscijfer», en zo ja, hoe verhoudt dat zich tot het zelfbeschikkingsrecht van moeders (en vaders) wereldwijd om juist wel kinderen te willen krijgen?
De Nederlandse beleidsinzet voor het verbeteren van SRGR inclusief hiv/aids is gericht op het vergroten van keuzevrijheid. Zelfbeschikking en mensenrechten staan daarbij centraal, voor individuen om zelf te kunnen beslissen of, wanneer en hoeveel kinderen te krijgen, en te beschikken over hun eigen lichaam. Dit is ook in lijn met het Actieprogramma van de International Conference on Population and Development (ICPD).
De SRGR programma’s richten zich dus ook in Burundi en Jemen op het vergroten van keuzevrijheid en toegang tot goede kwaliteit zorg rondom zwangerschap en bevalling met als doel moeder- en kindsterfte te verlagen. In landen met hoge demografische druk blijkt juist dat die keuzevrijheid in het gedrang is, en dat veel mensen minder kinderen zouden willen krijgen maar bijvoorbeeld onvoldoende of geen toegang hebben tot moderne anticonceptiemiddelen of zelf geen keuzes kunnen maken over gebruik daarvan. In Burundi en Jemen hebben respectievelijk slechts 47% en 48% van de vrouwen (15–49 jaar) die moderne anticonceptie willen gebruik daar ook toegang toe, en dus ruim de helft niet. Beide landen hebben een zeer jonge bevolkingsstructuur, en hoge aantallen tienerzwangerschappen.
Kunt u vaststellen dat bij abortusdiensten die Nederland financiert, en zeker in het geval van zwangerschapsafbreking, geen sprake is van enige drang of dwang, bijvoorbeeld vanuit de omgeving van de vrouw, om een abortus te ondergaan? Zo nee, zou u nader onderzoek willen doen naar het vóórkomen en voorkómen van dergelijke dwang of drang rondom door Nederland gefinancierde abortusdiensten?
Nee, dat kan niet worden vastgesteld. Zoals aangegeven in Notaoverleg d.d. 27 september 2021 en conform de daaruit volgende toezeggingen is het kabinet tegen elke vorm van gedwongen abortus. Nederland zet zich al decennialang actief in voor keuzevrijheid. Juist deze inzet op het totale pakket aan SRGR, gericht op keuzevrijheid, gelijke toegang tot informatie en zorg, moet bijdragen aan voorkomen van dwang en drang rond abortus. Ook zet het kabinet zich in voor het aanpakken van grondoorzaken van genderongelijkheid en genderdiscriminatie inclusief grond oorzaken van son preference die leidt tot sekseselectie voor de geboorte.
Onder andere de VN, EU en het Guttmacher Institute publiceerden rapporten inzake gedwongen abortus. Deze rapporten heb ik op 5 oktober 2021 met uw kamer gedeeld. Ik zie op dit moment dan ook geen noodzaak voor aanvullend onderzoek.
Wilt u deze schriftelijke vragen afzonderlijk en nauwgezet beantwoorden, en niet volstaan met algemene antwoorden of algemene verwijzingen naar bijvoorbeeld de website https://www.nlontwikkelingssamenwerking.nl, tenzij een dergelijke bron daadwerkelijk en direct antwoord geeft op de gestelde vraag?
Ik heb uw vragen met alle zorgvuldigheid, aandacht en transparantie beantwoord.
De positie van zorgverleners die als gevolg van long covid lange tijd thuis zitten |
|
Maarten Hijink , Caroline van der Plas (BBB), Pieter Omtzigt , Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat een ambulanceverpleegkundige al twintig maanden thuis zit als gevolg van Long COVID?1
We zijn de zorgverleners die hebben bijgedragen aan de strijd tegen COVID-19 veel dank verschuldigd. Het is heel naar dat zorgverleners die met COVID-patiënten hebben gewerkt, mogelijk als gevolg daarvan nu langdurige klachten hebben en daar schade van ondervinden.
De samenleving – de zorg in het bijzonder – is geconfronteerd met een ziektebeeld waarover nog veel onduidelijkheid bestaat. Dit betreft bijvoorbeeld de behandeling en de duur en impact van eventuele gezondheidsklachten die resteren na een doorgemaakte COVID-besmetting. De Gezondheidsraad duidt deze resterende gezondheidsklachten aan met de medische benaming «post-COVID-syndroom». Met het begrip «syndroom» wordt verwezen naar de nog niet nader geduide verzameling van klachten.
Helaas kan de overheid niet zonder meer mensen compenseren als hen iets vervelends overkomt. Of COVID op het werk is opgelopen is in veel gevallen überhaupt niet vast te stellen. Ons stelsel van sociale zekerheid voorziet in een vangnet bij ziekte en arbeidsongeschiktheid, ongeacht de oorzaak van die ziekte en/of arbeidsongeschiktheid. Dit stelsel voorziet niet in een speciale behandeling van mensen die na een COVID-besmetting langdurige klachten hebben; dit geldt ook voor mensen met andere chronische aandoeningen die leiden tot ziekteverzuim of arbeidsongeschiktheid.
In het debat van 26 januari jl. hebben de leden Hijink en Van der Plas een motie (Kamerstuk 25 295, nr. 1754) ingediend over zorgverleners die in de eerste coronagolf COVID-19 hebben opgelopen en daardoor langdurig ziek zijn geworden. In reactie op die motie heeft de Minister van VWS aangegeven dat het kabinet reeds verkent of het mogelijk is werkgevers op een uitvoerbare manier te ondersteunen om zorgmedewerkers die in 2020 langdurig ziek zijn geworden, voor de zorg te behouden.2 Dit in vervolg op het advies van de Taskforce Optimale ondersteuning inzet zorgprofessionals om werkgevers die ondersteuning te bieden. In dat kader heb ik gesproken met het Ministerie van SZW, het Ministerie van Financiën, het UWV en DUS-i over de ondersteuning van werkgevers in de vorm van een extra impuls voor herstel en re-integratie, zonder daarbij in de arbeidsrelatie van werkgever en werknemer te treden. Ook heb ik recent gesproken met een aantal zorgverleners met langdurige klachten na een COVID-besmetting. Dat heeft mij meer inzicht gegeven in de situatie waarin zij zich nu bevinden en de impact die dat op hun leven heeft. Met mijn brief van 25 februari 2022 informeerde ik uw Kamer over de tijdelijke ondersteuning die ik zorgwerkgevers bied om de zorgverleners die in de beginfase van de pandemie na een doorgemaakte COVID-besmetting langdurig ziek zijn geworden, voor de zorg te behouden. Werkgevers die met hun werknemer afspreken na het tweede ziektejaar de loondoorbetaling met minimaal een half jaar te verlengen en te blijven werken aan herstel en re-integratie, kunnen de kosten die daarmee gemoeid zijn gedeeltelijk gesubsidieerd krijgen. Deze ondersteuning is bedoeld voor de zorgverleners die in de periode maart tot en met 2020 na een COVID-besmetting langdurige klachten hebben gehouden en richt zich op het behoud van deze zorgverleners voor de zorg.
In de COVID-stand van zaken brief van 14 december jl. heeft mijn ambtsvoorganger geschetst welke vervolgstappen in brede zin ondernomen worden ten aanzien van het vraagstuk van zorgverleners die langdurige klachten ondervinden als gevolg van een coronabesmetting. Hierbij is aangegeven dat op het moment dat de Gezondheidsraad straks een (voorlopige) definitie van Long COVID heeft bepaald, zou worden bezien of deze genoeg handvatten biedt om langdurige klachten na een COVID-besmetting te onderscheiden van andere aandoeningen en (nader) in kaart te brengen met welke vraagstukken de mensen die daarmee kampen, te maken hebben.
Inmiddels is uw Kamer met de brief van 15 februari jl. over het advies van de Gezondheidsraad geïnformeerd. Met de aanduiding van langdurige klachten na COVID als post-COVID-syndroom verwijst de Gezondheidsraad naar «een nog niet nader geduide verzameling van klachten». Daarmee biedt deze definitie geen handvatten om de klachten na een COVID-besmetting van andere aandoeningen te onderscheiden. Onderzoeken, die nu onder andere via ZonMw worden uitgevoerd, moeten aanknopingspunten bieden om het ziektebeeld bij langdurige klachten na een COVID besmetting beter te kunnen afbakenen.
Mogelijk biedt de opbrengst van de uitbreiding van het programma «COVID-19 en werk»3 meer inzicht of en zo ja welke vraagstukken specifiek onder zorgverleners spelen. Als bijvoorbeeld naar voren komt dat zorgverleners met specifieke vraagstukken kampen, dan kijk ik hoe en door wie ondersteuning bij die vraagstukken kan worden geboden. Met een goede ondersteuning van zorgprofessionals bij hun herstel en re-integratie kunnen zij behouden blijven voor de zorg. Pas op het moment dat langdurige klachten na COVID zich goed laten onderscheiden van andere aandoeningen, kan worden overwogen het stelsel van sociale zekerheid of taken van de overheid te herschikken in antwoord op de langdurige klachten die mensen kunnen houden na een COVID-besmetting. Bij zo’n afweging zijn onder meer het gelijkheidsbeginsel en de verantwoordelijkheid van werkgevers voor het bieden van een veilige werkplek, belangrijke aandachtspunten.
Hoeveel zorgverleners, vanuit elke setting, zitten er al langer dan zes maanden deels of volledig thuis na een coronabesmetting?
Er wordt geen registratie bijgehouden van het aantal zorgverleners dat na een coronabesmetting deels of volledig thuiszit. Het RIVM rapporteert wekelijks in het epidemiologisch beeld over het aantal zorgverleners dat met COVID besmet is (geweest). Tot en met 22 februari zijn ruim 273 duizend zorgverleners in de leeftijd van 18 t/m 69 jaar met een positieve testuitslag voor SARS-CoV-2 gemeld.
Wat wordt er momenteel gedaan om deze mensen te ondersteunen?
Voor mensen die door COVID langdurige gezondheidsklachten – ongeacht of de COVID-besmetting met een test is bevestigd – ondervinden, is de ondersteuning beschikbaar:
Hoeveel zorgverleners zijn sinds maart 2020 in de Ziektewet of de Wet Verbetering Poortwachter terechtgekomen? Bij hoeveel daarvan was dat als gevolg van een coronabesmetting? Bij hoeveel daarvan was dat als gevolg van te hoge werkdruk?
De Ziektewetis van toepassing wanneer iemand ziek is en geen werkgever meer heeft, zoals na ontslag, het aflopen van een tijdelijk contract of bij uitzendwerk. Er zijn op dit moment geen gegevens beschikbaar over de branche waarin iemand werkte, direct voorafgaand aan de instroom in de Ziektewet. Derhalve zijn er geen gegevens beschikbaar over de instroom in de Ziektewet vanuit de sector Zorg en Welzijn.
Voor werknemers is vanaf de eerste ziektedag de Wet Verbetering Poortwachter (WvP) van toepassing. CBS heeft gegevens beschikbaar over het ziekteverzuim van werknemers in de zorg4. Dit betreft alle ziekmeldingen van werknemers in de zorg, ongeacht de ziekteduur. Dat betekent dat ook werknemers die slechts één dag ziek zijn geweest, hierin zijn meegenomen. De ziekteverzuimgegevens zijn op jaarbasis beschikbaar; de meest recente gegevens hebben betrekking op 2020. In dat jaar heeft 49% van de werknemers in de sector Zorg en Welzijn één of meer dagen verzuimd wegens ziekte. Als dat aandeel geprojecteerd wordt op het gemiddeld aantal werknemers dat in 2020 in dienst was in de sector, betekent dat dat bijna 620.000 mensen zich in 2020 voor minimaal één dag ziek hebben gemeld.
Zowel voor de Wet Verbetering Poortwachter als de Ziektewet wordt geen registratie bijgehouden over de redenen van ziekteverzuim. Daarom is onbekend in hoeverre ziekte werd veroorzaakt door een coronabesmetting of te hoge werkdruk. Wel is bekend dat bij het RIVM tussen eind februari 2020 en 22 februari 2022 er 273.557 zorgmedewerkers gemeld zijn (in de leeftijd van 18 t/m 69 jaar) met een positieve testuitslag voor SARS-CoV-2. In 2020 zijn er 103.697 zorgmedewerkers met een positieve testuitslag gemeld.5
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is dat zorgverleners, die zich keihard hebben ingezet om het virus te bestrijden, inkomensverlies lijden als zij zelf ziek worden door corona?
Zie antwoord vraag 1.
Wat wordt er gedaan om langdurig inkomensverlies van deze groep mensen te compenseren?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat alle zorgkosten die zorgverleners moeten maken als gevolg van een coronabesmetting op het werk, vergoed dienen te worden? Bent u het ermee eens dat als de zorgkosten worden vergoed, dat dit met terugwerkende kracht moet vanaf maart 2020?
We hebben te maken met een besmettelijk virus. Zoals eerder aangegeven is niet met zekerheid vast te stellen of de COVID-besmetting op het werk is opgelopen. Voor de zorgkosten van zorgverleners die het gevolg zijn van een coronabesmetting geldt net als voor die van andere burgers dat een deel van de kosten op grond van de Zorgverzekeringswet vergoed kan worden, waarbij in de vorm van de regeling paramedische herstelzorg een extra voorziening in het leven is geroepen. Dit laat onverlet dat een werkgever in individuele gevallen kan beslissen zorgkosten voor de zorgverlener te vergoeden.
Welke zorgkosten worden momenteel vergoed voor zorgverleners met Long COVID? Welke niet?
Er is geen specifieke voorziening voor de vergoeding van zorgkosten voor zorgverleners die na een COVID-besmetting met langdurige klachten kampen, met uitzondering van de tijdelijke regeling paramedische herstelzorg. Vanuit het basispakket van de Zorgverzekeringswet kan onder voorwaarden paramedische herstelzorg worden vergoed.
IZZ biedt hun verzekerden de mogelijkheid hun eigen risico terug te krijgen als zij met corona besmet zijn geweest. Inmiddels hebben 1300 zorgmedewerkers die verzekerd zijn bij IZZ hiervan gebruik gemaakt.6
Hoe wordt omgegaan met mensen die wel ziek zijn geworden, maar nooit een officiële besmetting of ziekenhuisopname hebben gehad door de beperkte inzet van testen in de eerste golf? Krijgen zij enige vorm van ondersteuning en compensatie?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe deze mensen beter ondersteund kunnen worden, ook in financieel opzicht?
Zie antwoord vraag 1.
Opschalingsplannen voor de IC en de tekorten aan Coronamedicijnen, terwijl een week geleden gemeld werd dat er een voorraad van drie maanden was. |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21), Pieter Omtzigt , Nilüfer Gündoğan (Volt) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Herinnert u zich dat u tijdens de begrotingbehandeling VWS het volgende schriftelijke antwoord gaf op een vraag van Kamerlid Agema (PVV): «Op verzoek van de toenmalige Minister voor Medische Zorg en Sport heeft het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) in de zomer van 2020 het IC Opschalingsplan opgesteld, [...] Op verzoek van VWS werkt het LNAZ nu aan een evaluatie en actualisatie van het Opschalingsplan. In het kader van deze exercitie hebben de voorzitters van het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ) bij het LNAZ aangeven dat er in de huidige situatie voor een korte piekperiode maximaal 350 IC-bedden in Nederland beschikbaar kunnen worden gemaakt»?
Dit schriftelijk antwoord is mij bekend.
Kunt u aangeven wanneer u opschalingsplannen ontvangen heeft van het LNAZ en kunt u deze opschalingsplannen aan de Kamer doen toekomen (het betreft hier de periode mei 2020 tot en met 1 december 2021)?
Op verzoek van de toenmalige Minister voor Medische Zorg en Sport heeft het LNAZ in juni 2020 het Opschalingsplan COVID-19 uitgebracht. Dit is op 30 juni 2020 aan de Tweede Kamer aangeboden.1
Het LNAZ heeft op 1 november 2021 een evaluatie en een actualisatie op dit oorspronkelijke Opschalingsplan COVID-19 aangeboden aan het Ministerie van VWS. Beide documenten, inclusief de begeleidende brief van het LNAZ, de opdracht aan het LNAZ van 15 september 2021 en de aanvullende opdracht aan het LNAZ van 11 oktober 2021 zijn als bijlage bij de Kamerbrief van 2 november 20212 aan de Tweede Kamer aangeboden.
Kunt u aangeven welke opschalingsplannen er met u of met de top van het departement (vanaf plv-DG) besproken zijn in de periode 1 juni – 30 september 2021?
Op 15 september 2021 heeft de toenmalige Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) aan het LNAZ de opdracht gegeven om het Opschalingsplan COVID-19 te evalueren door «terugkijken, leren en evalueren» en te actualiseren door «vooruit te blikken». Hierbij is ook gevraagd om opties in kaart te brengen waarbij we – in geval van oplopende aantal nieuwe ziekenhuisopnames – zorg kunnen blijven bieden op een manier waarop de effecten op de toegankelijkheid en de kwaliteit van de planbare zorg zo beperkt mogelijk zijn.
Hierbij is ook gevraagd om in ieder geval in te gaan op:
Op 23 september 2021 heeft het Landelijk Coördinatiecentrum Patiëntenspreiding (LCPS) de eerste gedachten over concentratie van COVID IC-zorg gedeeld met het Ministerie van VWS. Er is toen verkennend gesproken over centrale opvanglocaties, de selectie van patiënten die hiernaartoe zouden kunnen, de coördinatie hiervan en ook de personele bezetting. De uitwerking hiervan was volgens het LNAZ complex. Op verzoek van het LNAZ heeft het Ministerie van VWS op 11 oktober 2021 het LNAZ een aanvullende opdracht gegeven om de concentratie van COVID IC-zorg verder uit te werken. Daarbij zijn een aantal aandachtspunten meegegeven.
Het LNAZ heeft op 1 november 2021 een evaluatie en een actualisatie op het oorspronkelijke Opschalingsplan COVID-19 aangeboden aan het Ministerie van VWS. Het LNAZ heeft aangegeven in het geactualiseerde Opschalingsplan COVID-19, en in de begeleidende brief aan het Ministerie van VWS, dat een uitbreiding naar meer dan 1.350 IC-bedden op dat moment niet haalbaar was, ook niet wanneer die extra opschaling geconcentreerd zou worden in enkele ziekenhuizen.
Over concentratie gaf het LNAZ het volgende aan: «We hebben zoals gevraagd een uitgebreide verkenning gedaan naar concentratie van zorg met de drie regio’s waarvan wij verwachten dat zij, net als nu, te kampen krijgen met de hoogste COVID-instroom vanwege een relatief lage vaccinatiegraad. Wij hebben uw verzoek voorgelegd aan de deelnemers van de Joint Coalition en de ROAZ-voorzitters. Vanuit hun toezichthoudende rol zijn ook de NZa en IGJ betrokken. De resultante van deze verkenning is dat concentratie van COVID-IC-zorg door de veldpartijen niet als een haalbare oplossingsrichting wordt gezien. Dit komt onder meer door twijfels over de beschikbaarheid personeel, het effect op de reguliere acute ambulancezorg en IC-capaciteit door toename van (IC-)vervoer, het effect elders in de zorgketen en het risico van uitval en uitstroom personeel.»
Heeft het LNAZ specifieke plannen voorgelegd aan u en/of het ministerie in die periode met een vraag ergens akkoord op te geven en wat is uw reactie daarop geweest?
Zie antwoord vraag 3.
Wat waren de scenario’s in augustus en september 2021 over corona, waarvoor de Nederlandse regering voorbereid wilde zijn? Kunt u die scenario’s aan de Kamer doen toekomen?
Op 14 september jl. heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over de Aanpak Najaar. In deze aanpak staan drie scenario’s beschreven: 1) Endemisch, 2) Oplevingen en 3) Doorbraakimmuniteit. In de Aanpak Najaar staan voor het scenario Oplevingen leidende signaalwaarden (ziekenhuis- en IC-opnames) en bepalende contextfactoren, waaronder het aantal besmettingen, genoemd. Deze signaalwaarden geven aan wanneer Nederland, geredeneerd vanuit zorgcapaciteit, zich in een «waakzaam», «zorgelijk» of «ernstig» niveau bevindt. In de Aanpak
Najaar is op basis van deze drie niveaus geformuleerd welke maatregelen gepast zijn ter bestrijding van de epidemie en hoe deze maatregelen concrete invulling kunnen krijgen.
Hoe het virus zich deze winter en de komende jaren precies gaat ontwikkelen is onzeker. Wel is zeker dat we zullen moeten leren leven met het virus. De mate waarin en hoeveel last we van het virus gedurende deze winter en in de komende jaren zullen hebben, is moeilijk te voorspellen. Ook hebben we te maken met de nieuwe variant omikron, waarvan de precieze kenmerken en gevolgen op dit moment nog onzeker zijn. Gegeven de genoemde onzekerheden en het feit dat het virus langere tijd onder ons zal zijn, werkt het kabinet aan een herijking van de aanpak die, met inbegrip van alle onzekerheden, op langere termijn duurzaam kan zijn. Dit heeft tot doel zo veilig en zo open mogelijk deze winter en de periode daarna door te komen, waarbij de vier doelstellingen, die het kabinet hanteert in de bestrijding van COVID-19 centraal blijven staan: (1) een acceptabele belasting van de zorg, (2) het beschermen van kwetsbare mensen in de samenleving, (3) zicht houden op en inzicht hebben in de verspreiding van het virus en (4) het beperken van economische en maatschappelijke schade. Ik verwijs u hiervoor ook naar de brief3 aan de Tweede Kamer van 14 december 2021.
Herinnert u zich dat u op 29 november 2021 op de schriftelijke vragen het volgende antwoord gaf: «De beschikbaarheid van COVID-gerelateerde geneesmiddelen wordt gevolgd door het Landelijk Coördinatiecentrum Geneesmiddelen (LCG). Momenteel monitoren zij de Corona Crisis Voorraad (CCV) aan geneesmiddelen in Nederland. Dit is een in ziekenhuizen aanwezige voorraad van COVID-geneesmiddelen die vijf maanden regulier en drie maanden piekgebruik kan opvangen»1
Deze antwoorden zijn mij bekend.
Hoe kan het dat, als er drie maanden piekgebruik voorraad is, het LCG net de richtlijn aanpast omdat er een medicijntekort is bij essentiele ontstekingsremmers?2
De voorraad waarnaar wordt verwezen is een voorraad van geneesmiddelen die veelvuldig op de IC worden ingezet en daar bewezen effectief zijn. De keuze voor opbouw van deze COVID Crisis Voorraad (CCV) is in een vroege fase van de pandemie gemaakt, nog voordat er afdoende bewijs was dat de ontstekingsremmer in kwestie, tocilizumab, effectief zou zijn voor de behandeling van COVID-patiënten. Tocilizumab maakt geen onderdeel uit van de CCV.
Op dit moment monitort het Landelijk Coördinatiecentrum Geneesmiddelen (LCG) de voorraad van COVID-middelen. Deze monitoring omvat de veertien middelen uit de CCV en nog enkele andere COVID-gerelateerde middelen, waaronder tocilizumab. In de laatste categorie gaat het vooral om middelen die pas recent zijn ontwikkeld of recent effectief zijn gebleken.
Aanvullend kan ik inmiddels bevestigen dat dankzij een extra levering er niet langer een acuut tekort dreigt voor IL-6 remmers.
Kunt u een overzicht geven van de middelen waarvan geen drie maanden voorraad is voor piekgebruik en kunt u toelichten waarom dat niet is meegedeeld toen op 24 november in schriftelijke vragen werd gevraagd of er voldoende hulpmiddelen en medicijnen waren?
De vraag waaraan gerefereerd wordt ging over de voorraad aan geneesmiddelen die op orde was voor de situatie dat mensen thuis moesten blijven. Omdat tocilizumab geen middel is dat voor behandeling van COVID-patiënten in de thuissituatie wordt ingezet (dit is wel mogelijk voor reumapatiënten, maar dus niet voor COVID-patiënten), is het niet in het antwoord genoemd. Ik kan u geen overzicht geven van de voorraadstatus van de gehele medicijnmarkt, maar ik kan aan de hand van de laatste voorraadrapportage vanuit het LCG bevestigen dat voor de veertien middelen in de CCV geldt dat zij alle veertien voldoende op voorraad zijn om vijf maanden regulier en drie maanden piekgebruik op te vangen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden en voor de suppletoire begrotingen VWS, die in de laatste week voor het reces behadeld zullen worden, aan de Kamer doen toekomen?
Nee.
Het artikel 'Regering en OMT onderbouwen QR-code met onbetrouwbare modellen' |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Deelt u de mening dat een harde voorwaarde voor zowel de effectieve werking als het draagvlak van het coronatoegangsbewijs (ctb) een solide modelmatige en gevalideerde onderbouwing is? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Onderkent u dat het door twee onderzoekers van de Technische Universiteit Delft ten tijde van de Fieldlabs-experimenten gebouwde model, dat is gebaseerd op één fictief evenement met honderdduizend bezoekers, volgens door Follow The Money geraadpleegde terzake deskundigen onvoldoende gedegen is om er belangrijk beleid op te kunnen baseren? Zo nee, waarom niet?1
Het onderzoek van de TU Delft is een rekenvoorbeeld, waarmee wordt aangetoond wat het potentiële effect is van verschillende CTB-modaliteiten. De Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen is op 1 juni 2021 in werking getreden. Het CTB-beleid is destijds overigens niet alleen gebaseerd op dit onderzoek.
Kunt u zich vinden in de waarschuwing van genoemde onderzoekers van TU Delft zelf dat hun model «geen onderbouwing voor wel of geen coronapas» geeft? Zo nee, waarom niet?
Het model maakt inzichtelijk wat het effect kan zijn van de verschillende CTB-modaliteiten op ziekenhuisopnames en besmettingen. De inzet van CTB’s in bepaalde sectoren vraagt echter om een bredere maatschappelijke afweging; een modelberekening alleen is niet voldoende als onderbouwing.
Deelt u de conclusie van deskundigen terzake die het wetenschappelijke gehalte van het rekenmodel van denktank Tony Blair Institute for Global Change (Blair Institute), het tweede rekenmodel waarop het kabinet het ctb baseert, resoluut als «lachwekkend» bestempelen? Zo nee, waarom niet?
Naar het rekenmodel van denktank Tony Blair Institute for Global Change is door het OMT verwezen, maar dit model is niet gebruikt. Ik heb mij inhoudelijk niet verdiept in dit rekenmodel en kan de kwaliteit daarvan niet beoordelen.
Vindt u het Blair Institute een gezaghebbend wetenschappelijk instituut?
Ik vind het niet aan mij om dit soort instituten te beoordelen op gezaghebbendheid; dit geldt temeer omdat het model waar naar wordt verwezen niet in de modellering wordt gebruikt.
Welke gevolgen verbindt u aan de vaststelling van verschillende wetenschappers dat een deugdelijke onderbouwing voor de werking van het ctb, andere zwaarwegende bedenkingen daargelaten, in beide door het kabinet gehanteerde rekenmodellen ontbreekt?
Ik deel deze conclusie niet. De verschillende modellen laten zien dat CTB-modaliteiten besmettingen en ziekenhuisopnames kunnen voorkomen.
Wilt u reflecteren op de constatering dat een kabinet en het Outbreak Management Team (OMT) dat zich van dergelijke «onbetrouwbare modellen» bedienen én daaraan stellige conclusies durven te verbinden, zich volgens een hoogleraar integriteit van de Vrije Universiteit Amsterdam schuldig maken aan een vorm van «volksverlakkerij»?
Alle modellen zijn een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid en met goed onderbouwde kritiek kunnen de modellen worden verfijnd. Ik deel de conclusie dat er sprake is van onbetrouwbare modellen echter niet. Zowel de TU Delft als het OMT is transparant over de gebruikte aannames en geven ook aan in welk perspectief de uitkomsten geïnterpreteerd moeten worden. De verschillende modellen laten zien dat CTB-modaliteiten besmettingen en ziekenhuisopnames kunnen voorkomen. Desalniettemin is er altijd een restrisico en dat verschilt per setting. Feitelijke toepassing wordt steeds opnieuw gewogen en is afhankelijk van allerlei factoren zoals infectiedruk.
Waarom heeft u bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het OMT een onderzoeksvraag uitgezet naar de effectiviteit van het ctb, maar wordt nagelaten de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV), die onderzoek naar de aanpak van de coronacrisis door de Nederlandse overheid en andere betrokken partijen doet en derhalve de aangewezen organisatie is voor evaluatie van de maatregelen, te vragen naar de reikwijdte, inhoud en vordering van zijn onderzoek?
Het OMT adviseert het kabinet op regelmatige basis over de bestrijding van het Coronavirus. Gezien de informatiebehoefte op de korte termijn en de relevante expertise binnen het OMT en het RIVM, is ervoor gekozen deze onderzoeksvraag bij deze partijen voor te leggen. De OVV heeft een andere rol en is mede op verzoek van het kabinet een onderzoek gestart naar de totale aanpak van de coronacrisis. Het doel van het onderzoek is om lessen te trekken voor eventuele toekomstige epidemieën. De eerste deelrapportage wordt medio februari 2022 verwacht.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is wanneer het OMT bevindingen van wetenschappers naar eigen inzicht wijzigt om het gewenste advies kracht bij te zetten, zoals de opmerking van het OMT in het 115e advies van 21 mei dat vaccinatie «in belangrijke mate» beschermt tegen transmissie, terwijl de Gezondheidsraad op 20 mei sprak over een bescherming in «meer of mindere mate»?
Die mening deel ik niet. Het OMT bestaat uit wetenschappers en is zeer goed in staat om een eigen inschatting te maken van de mate waarin vaccins beschermen tegen transmissie.
Is er inmiddels een afgewogen en gevalideerde wetenschappelijke modellering voorhanden die de effectiviteit van 3G of 2G onderbouwt? Zo ja, kunt u de Kamer de relevante wetenschappelijke stukken doen toekomen? Zo nee, ziet u dit zelf als een probleem?
In mijn brief aan uw Kamer over stand van zaken COVID-19 van 14 december2, heb ik gemeld dat de TU Delft nieuw onderzoek verricht naar de effectiviteit van het CTB. Ik streef ernaar dat onderzoek op januari 2022 met uw Kamer te delen, voor de behandeling van de wetsvoorstellen over de bredere inzet van het coronatoegangsbewijs en 2G. Dit onderzoek bevat aanvullende informatie, bovenop de eerdere modellen van het OMT en de TU Delft.
Bent u het met de analyse van een medisch statisticus eens dat het voor de werking van het ctb belangrijk is om het consequent over de absolute risico’s te hebben in plaats van enkel de relatieve?
Een pandemie is een optelsom van kleine individuele risico’s, die op nationale schaal toch voor grote problemen zorgen. Als alleen gebruik wordt gemaakt van absolute risico’s, lijken die vaak verwaarloosbaar klein, terwijl de som van kleine risico’s op nationale schaal grote problemen kan veroorzaken. Daarom vind ik het nuttig om zowel absolute als relatieve risico’s te noemen, afhankelijk van de context.
Deelt u de mening dat een solide wetenschappelijke onderbouwing van de werking van het ctb voor de Kamer een bijzonder relevant onderdeel is van de behandeling van de wetsvoorstellen over het invoeren van 2G alsmede het verbreden van het ctb naar de terreinen van arbeid, bezoek en het onderwijs?
Ja.
Deelt u de mening dat een dergelijke onderbouwing voor het ctb momenteel ontbreekt omdat de modellen waarop dit instrument is gebaseerd, niet wetenschappelijk zijn gevalideerd?
Nee. De verschillende modellen laten zien dat CTB-modaliteiten besmettingen en ziekenhuisopnames kunnen voorkomen. Bij het Fieldlab onderzoek is het effect in de praktijk ook onderzocht. In een brief aan de Leden van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, heeft de griffie uiteengezet welke CTB-modaliteit in de verschillende EU-lidstaten wordt ingezet3.
Uit dat overzicht blijkt dat Hongarije de enige EU-lidstaat is waar geen CTB-modaliteit wordt ingezet.
Er is voldoende wetenschappelijke grond om aan te nemen dat het aantal besmettingen en ziekenhuisopnames afneemt met de inzet van CTB-modaliteiten.
Zo ja, welke consequentie verbindt u hieraan, nu het in wetsvoorstellen 35971, 35972 en 35973 op dit cruciale onderdeel aan onderbouwing ontbreekt?
Zie het antwoord op vraag 13.
Deelt u het inzicht dat een onderbouwd nulscenario (geen ctb), dat meer behelst dan voor een rampscenario waarschuwen dat zonder ctb zou plaatsvinden, een vereiste is in serieuze modellering?
In modellering kan gebruik worden gemaakt van verschillende (nul)scenario’s, afhankelijk van het beoogde doel.
Hoe reflecteert u op de observatie van een Deense hoogleraar politiek die stelt dat het vermijden van uitleggen van nieuwe inzichten kan leiden tot bedreigde acceptatie van vaccins en verlaagd vertrouwen in de autoriteit?
Het delen van de juiste informatie en nieuwe inzichten is van groot belang. Dat onderschrijf ik en onderstreep ik.
Hoe rijmt u de observatie van deze Deense hoogleraar politiek met de huidige vorm van informatievoorziening, via onder andere de persconferenties, en het sterk afgenomen vertrouwen in de regering onder de Nederlandse bevolking?
Ik zie de relatie tussen de vertrouwenscijfers en de informatievoorziening niet en die relatie wordt door deze hoogleraar ook niet gelegd. Michael Bang Petersen4 geeft aan dat de overheid de bevolking moet toevertrouwen met de (soms) harde waarheid. Dat ben ik met hem eens.
Kunt u nog voor het vervolg van de parlementaire behandeling van de wetgeving rond 2G en de verbrede inzet van het ctb op iedere vraag afzonderlijk antwoord te geven?
Ja.
De aankoop van 11,6 miljoen mondkapjes bij DSM als compensatie voor het niet afgeven van een garantie aan DSM |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Stef Blok (minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kunt u toelichten wat de juridische onderbouwing is om een extra order van 11,6 miljoen mondkapjes voor een joint venture van DSM en VDL (Dutch PPE Solutions) in april 2021 toe te kennen?
In het voorjaar van 2021 heeft VWS extra in Nederland geproduceerde FFP2-maskers voor de zorg ingekocht bij verschillende producenten waaronder Dutch PPE Solutions. Het betrof een eerste order van mondmaskers bij Dutch PPE Solutions. Deze extra FFP2-maskers zijn besteld omdat, vanwege de nieuwe, meer besmettelijke mutaties van het virus, eind januari 2021 vanuit de zorg de vraag kwam of alle zorgmedewerkers die dat wilden over konden stappen op FFP2-maskers (in plaats van chirurgische mondmaskers). Ook had de Tweede Kamer een motie aangenomen die de regering opriep FFP2-mond-neusmaskers beschikbaar te stellen aan alle zorginstellingen waar zorgmedewerkers met FFP2-mond-neusmaskers wensten te werken (motie van Kooten-Arissen c.s. van 21/1/21). Daarop zijn door het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) in samenwerking met Accenture verschillende scenario’s doorgerekend ten aanzien van vraag en aanbod aan FFP2-maskers. Daaruit bleek dat in het slechtst denkbare scenario er meer FFP2-maskers ingekocht moesten worden.
De urgentie van de situatie – een verwachte toename in de vraag naar FFP2-maskers op korte termijn – liet te weinig tijd voor een Europees aanbestedingstraject. Zelfs een verkorte Europese aanbestedingsprocedure kent een minimale doorlooptijd van uitvraag tot aan definitieve gunning van ongeveer 45 kalenderdagen. Daarnaast diende rekening te worden gehouden met een termijn van minimaal 8–12 weken tussen gunning en levering, in het geval dat de FFP2-maskers nog geproduceerd en/of grondstoffen ingekocht moesten worden en mogelijk zelfs langer indien de productiecapaciteit opgeschaald moest worden. Het risico dat de FFP2-maskers daardoor te laat zouden worden geleverd, was niet wenselijk. Daarom is gekozen voor een beroep op dwingende spoed voor het enkelvoudig onderhands gunnen van de opdrachten.
Kunt u toelichten waarom bij het toekennen van deze order de regels voor aanbesteding aan de kant zijn geschoven, in de wetenschap dat het argument van «dwingende spoed» waarop de overheid zich kennelijk beroept niet opgaat?1
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u «comfort bieden», wanneer er een verschil van inzicht is met een bedrijf over een zakelijk vraagstuk, voldoende om van aanbestedingsregels van dwingend recht af te wijken?
Nee dat vind ik niet. De reden om af te wijken van de aanbestedingsregels en een beroep te doen op dwingende spoed was urgentie van de situatie: een verwachte toename in de vraag naar FFP2-maskers voor de zorg op korte termijn. Overigens is de constatering van «een verschil van inzicht over een zakelijk vraagstuk» voor rekening van de Volkskrant.
Wat is de onderbouwing van de behoefte in april 2021 aan meer FFP2-maskers, ook gelet op het feit dat op dat moment al ruim 40 miljoen van deze beperkt houdbare maskers op voorraad lagen?
Zie het antwoord op vraag 1 en 2.
Wilt u, zonder dat hiervoor een beroep op openbaarmaking voor nodig is, bekendmaken hoeveel geld is gemoeid met de order van de mondkapjes?
Er is een prijs betaald aan Dutch PPE Solutions die destijds marktconform was. De hoogte daarvan is bedrijfsvertrouwelijke informatie.
Waarom heeft het Ministerie van VWS een order geplaatst bij de joint venture, terwijl de mondkapes bij de aankoop al overbodig waren?
Zie het antwoord op vraag 1 en 2.
Hoe reflecteert u op interne documenten van uw ministerie en het eveneens betrokken Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK), die stellen dat de beoogde compensatie niet nodig was omdat de voorgenomen garantstelling van de overheid voor de DSM-aankoop van een machine voor de productie van de filterstof voor medische mondkapjes geen doorgang vond?
Door de pandemie was er vorig jaar wereldwijd grote schaarste aan meltblown propyleen, een essentiële grondstof voor de productie van zowel FFP2- als chirurgische (type IIR) mondmaskers voor de zorg. Met het oog daarop is destijds een garantie afgesloten met DSM voor de investeringsrisico’s voor het in productie brengen van een meltblown polypropyleen machine in Nederland. In de aanloop daarnaartoe hebben verschillende scenario’s de revue gepasseerd en dat is wat is terug te lezen in de betreffende interne documenten.
Wilt u inzichtelijk maken wat de bestuurlijke bemoeienis, afspraken en formele betrokkenheid zijn van de Nederlandse overheid met het in stand houden van productiecapaciteit van mondkapjes in Nederland?
Er is op dit moment geen sprake van bestuurlijke bemoeienis, afspraken of formele betrokkenheid van de Nederlandse overheid met het in stand houden van productiecapaciteit van mondkapjes in Nederland.
Productie van medische producten dichtbij huis kan bijdragen aan het versterken van de leveringszekerheid, een belangrijke en blijvende prioriteit voor VWS, zoals ik u in mijn brief van 4 november heb geschreven2. Ik heb onderzoek uitgezet om de ervaringen met de verschillende instrumenten om productie dichtbij huis te stimuleren te evalueren. Samen met partijen uit het veld, kennisinstellingen en andere ministeries, wil ik vervolgens bepalen wat de beste aanpak is.
Is het juist dat de joint venture tot april 2022 extra mondkapjes blijft leveren aan de magazijnen van de overheid, die inmiddels uitpuilen met een voorraad van 47 miljoen FFP2-maskers, terwijl er amper nog vraag is vanuit de zorg, omdat deze weer door de reguliere leveranciers wordt bevoorraad?
Er is met Dutch PPE een jaarcontract gesloten dat loopt tot 1 april 2022. Een langere looptijd van het contract zorgt door een latere productiedatum voor een langere houdbaarheid van de maskers en laat tevens ruimte voor de benodigde productietijd.
Het bericht dat ‘bij defensie duizenden boosterprikkers klaarstaan’ |
|
Derk Jan Eppink (JA21), Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Henk Kamp (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ingrid van Engelshoven (D66), Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht: «Te weinig boosterprikkers? Bij defensie staan er duizend klaar»?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Kunt u uiteenzetten of u van mening bent dat de trage boostercampagne in Nederland als een succes ervaren mag worden?
Zoals door mijn voorganger in het Kamerdebat van 1 december en van 15 december jl. aan uw Kamer is toegelicht, is de boostercampagne op 18 november jl. begonnen. Inmiddels is er een dusdanige versnelling gemaakt dat iedereen van 18 jaar en ouder in de gelegenheid is geweest een afspraak te maken voor een boostvaccinatie. De versnelling is door mijn voorganger toegelicht in zijn brief van 3 december jl.
Hoe bent u voornemens uw «boosteroffensief» binnen december nog tot een succes te brengen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ervan op de hoogte dat 1.500 militairen beschikbaar staan als «prikkers»?
In totaal hebben 2.000 militairen klaar gestaan om te ondersteunen. De eerste 750 militairen zijn over een langere periode ingezet om de boostercampagne te ondersteunen of werkzaamheden in de teststraten uit te voeren. De Militaire Steunverlening in het Openbaar Belang (MSOB) loopt tot 1 maart 2022. De tweede 750 en later toegevoegde 500 militairen zijn met een aanvullende MSOB voor een kortere periode gevraagd om te ondersteunen tot 23 januari 2022. Defensie kan vaccineerders leveren, maar is ook bereid om in andere functies ingezet te worden. Denk aan administratieve medewerkers, optrekkers (van vaccin uit flacons in injectiespuit) of bemonsteraars (bij testen).
Bent u van mening dat de vierhonderd militairen die de GGD zullen gaan helpen met testen voldoende zullen zijn om de Nederlandse boostercampagne in lijn te brengen met andere westerse landen zoals het Verenigd Koninkrijk of Hongarije, die beide ondertussen bijna dertig procent van hun bevolking hebben geprikt met een boosterprik?
Op dit moment vormen de militairen een deel van de groep mensen die bijdragen aan de doelstelling van de boostercampagne: iedereen van 18 jaar en ouder uiterlijk in de tweede helft van januari 2022 de mogelijkheid te hebben gegeven voor een boostvaccinatie, mits zij de laatste vaccinatie uit de basisserie of een doorgemaakte besmetting, ten minste drie maanden geleden hebben gehad. Ik verwijs u naar de Kamerbrief van 3 december en van 14 december jl. waarin door mijn voorganger is toegelicht hoe de boostercampagne wordt uitgevoerd.
Kunt u uiteenzetten of u voornemens bent 1.500 of meer militairen aan te leveren en in te zetten als prikkers?
Op dit moment ziet het steunverleningsverzoek aan Defensie op 2.000 militairen voor steunverlening bij het testen en vaccineren door de GGD’en. Deze militairen zijn tot en met 23 januari 2022 ingezet, 750 militairen zullen oproepbaar blijven voor de vaccinatiestraten of de teststraten tot 1 maart 2022.
Bent u voornemens huisartsen, die ook in de vaccinatiecampagne meegeprikt hebben, te vragen om boosterprikken te helpen zetten?
Huisartsen hebben meerdere malen aangegeven geen collectieve bijdrage te kunnen leveren aan de vaccinatiecampagne. Dit is ook voor de boostercampagne het geval. In het licht van de opkomst van de omikronvariant is een verdere versnelling van de boostercampagne nog noodzakelijker en heb ik de LHV verzocht waar mogelijk de GGD’en te helpen. De LHV heeft aangegeven haar achterban te vragen mee te werken, daar waar het kan. Huisartsen hebben ook geholpen met de boostercampagne onder andere bij het vaccineren van niet-mobiele thuiswonenden, bij het vaccineren van bewoners in instellingen en hulp bij vaccinatie op de mobiele en vaste vaccinatielocaties van de GGD’en.
Bent u op de hoogte dat bijna 16.000 geneeskundestudenten middels de vereniging «De Geneeskundestudent» zouden kunnen en willen helpen boosteren?
Zoals mijn voorganger in zijn brief van 14 december jl. heeft aangegeven, heeft GGD GHOR Nederland contact gehad met een vertegenwoordiger van de geneeskundestudenten. Studenten Geneeskunde worden gestimuleerd zich bij de uitzendbureaus in GGD-regio’s te melden zodat ze via de uitzendbureaus ingezet kunnen worden bij de boostercampagne.
Kunt u uiteenzetten of u voornemens bent deze grote groep studenten te benaderen om te helpen boosterprikken te zetten?
Zie antwoord vraag 8.
Welke andere groepen bent u voornemens te benaderen om de boostercampagne te versnellen?
In de brieven aan uw Kamer van 3 december jl. en 14 december jl. is aangegeven dat de GGD met een zeer divers aantal partijen in gesprek is voor hulp bij de boostercampagne. Via www.ggdreservisten.nl kan men zich melden. De GGD brengt het hulpaanbod in kaart en streeft er naar zo veel mogelijk aanbiedingen te kunnen koppelen aan regio’s waar capaciteit nodig is.
Bent u bereid elke vraag afzonderlijk te beantwoorden en op korte termijn te beantwoorden?
Dat is helaas door drukte niet gelukt.
Het bericht ‘Uitspraak in supermarktoorlog Didam bedreigt Nederlandse woningbouw’ |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Uitspraak in supermarktoorlog Didam bedreigt Nederlandse woningbouw» uit het Financiële Dagblad van 1 december, en de uitspraak van de Hoge Raad waarover het artikel handelt?1
Ja.
Deelt u de conclusie uit het artikel, dat door de gevolgen van deze uitspraak van de Hoge Raad de ambitie om 1 miljoen woningen te bouwen op losse schroeven komt te staan, en kunt u uw antwoord motiveren?
Het arrest van de Hoge Raad van 26 november 2021 ECLI:NL:HR:2021:1778 (Didam) kan mogelijk tot complicaties leiden bij het versnellen van de woningbouw voor zover gemeenten zelf de benodigde grond leveren, maar de ambitie om 100.000 woningen per jaar te bouwen zal ik daardoor niet op losse schroeven willen zetten.
Het arrest van de Hoge Raad gaat over de situatie dat een gemeente, in casu de gemeente Montferland, aan hem toebehorende onroerende zaak verkoopt voor de realisering van een nieuwe ontwikkeling. Ook bij privaatrechtelijk handelen moeten overheidslichamen zoals gemeenten de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het gelijkheidsbeginsel, in acht nemen. Het gelijkheidsbeginsel brengt met zich mee dat een overheidslichaam bij verkoop van een onroerende zaak (zoals bijvoorbeeld ook de uitgifte van bouwrijpe grond) gegadigden, die interesse hebben in de aankoop van deze onroerende zaak, een gelijke kans moet bieden. De selectie moet plaatsvinden aan de hand van objectieve, toetsbare en redelijke criteria.
De mededingingsruimte hoeft niet te worden geboden, indien bij voorbaat vaststaat óf redelijkerwijs mag worden aangenomen dat slechts één serieuze gegadigde in aanmerking komt voor de aankoop van de betreffende onroerende zaak. Ook dit dient te worden vastgesteld op grond van objectieve, toetsbare en redelijke criteria.
Het arrest van de Hoge Raad heeft in beginsel geen gevolgen voor woningbouw op grond die volledig in eigendom is van private partijen. Private partijen hebben een belangrijke positie op de grondmarkt voor woningbouw. In bijna driekwart van de gemeenten koopt de gemeente alleen in specifieke gevallen grond voor woningbouw en/of laat het aan private partijen over om voor voldoende grond voor woningbouw te zorgen. Iets meer dan een kwart van de gemeenten levert de benodigde grond voor woningbouw zelf.2 De woningbouwopgave wordt dus grotendeels gerealiseerd op gronden in eigendom van private partijen.
Voor gronden die wél in eigendom van gemeenten zijn, zullen voor een deel nog geen partijen zijn geselecteerd. Het arrest brengt met zich mee dat de overheid partijen die interesse hebben in de aankoop van gronden en de daarbij behorende onroerende zaken een gelijke kans moet bieden. Het arrest van de Hoge Raad brengt mee dat een overheidslichaam niet langer onroerende zaken (gebouwd of ongebouwd) exclusief aan één partij te koop kan aanbieden zonder dit vooraf openbaar kenbaar te maken.
In het antwoord op vraag 3 ga ik in op het selectieproces. Het is op voorhand lastig te schatten hoe groot het aantal woningbouwlocaties is waar dit arrest effect heeft op het tempo van de woningbouw en welk aantal woningen het gaat.
Deelt u de conclusie dat deze uitspraak voor onzekerheid, extra complexiteit en vertraging leidt voor lopende en/of toekomstige bouwprojecten? Zo nee, waarom niet?
Het kan zijn dat de gemeente, bij lopende bouwprojecten waar ze zelf de grond levert, tijdelijk een pauze inlast om de gevolgde selectieprocedure tegen het licht houden waardoor onzekerheid en vertraging ontstaat. Als een gemeente een procedure heeft gevolgd die voldoet aan de eisen van het arrest, dan hoeft de uitspraak geen gevolgen hebben. Vertraging kan optreden in die gevallen waar de gemeente geen selectieproces heeft gevolgd welke voldoet aan de eisen van het arrest. Er zal bekendheid gegeven moeten worden aan het voornemen tot verkoop én er kunnen gegadigden zijn die nu alsnog de selectieprocedure ter discussie stellen.
Voor toekomstige bouwgronden waarvoor de gemeente nog een koper moet selecteren zal de gemeente een zorgvuldig meervoudig selectieproces moeten doorlopen, tenzij op basis van de criteria – die de gemeente met inachtneming van de haar toekomende beleidsruimte vaststelt – op voorhand vaststaat dat er slechts één serieuze gegadigde in aanmerking komt voor de aankoop. In dat laatste geval dient een gemeente bij de bekendmaking van het voornemen tot verkoop te motiveren waarom er slechts één serieuze gegadigde in aanmerking komt. Gemeente moeten hun processen en procedures hierop aanpassen. Dit zal enige tijd kosten.
Het arrest leidt tot veel zorgen bij gemeenten en marktpartijen. Het is van belang dat snel duidelijk wordt hoe de eisen die de Hoge Raad stelt, optimaal kunnen worden ingepast in lopende en toekomstige selectieprocedures. Ik heb daarom op de website www.woningmarktbeleid.nl een eerste factsheet3 geplaats met Vraag en Antwoord naar aanleiding van dit arrest. Dit factsheet zal ik verder ook nog aanvullen met vragen en antwoorden waarvoor meer tijd nodig is voor een zorgvuldige beantwoording. Gemeenten kunnen ook ondersteuning vragen bij het Expertteam Woningbouw voor advies over specifieke casussen.
Ik vind het een belangrijk uitgangspunt dat het handelen van de overheid zo transparant en openbaar mogelijk is. Bij verkoop van onroerende zaken is in dat kader het van belang dat de overheid bekendheid geeft aan het voornemen tot verkoop, de procedure die daarbij wordt gevolgd en de criteria op basis waarvan kopers worden geselecteerd. Een dergelijk selectieproces kan tijd vergen. Aan de andere kant brengt het met zich mee dat zowel gemeente als de koper in het proces na selectie zijn gebonden aan de kaders die zijn opgesteld voor de selectie. Dit kan de complexiteit van het proces na selectie verminderen; er liggen dan heldere kaders waaraan partijen zich hebben verbonden.
Deelt u de constatering, dat deze uitspraak met terugwerkende kracht ertoe kan leiden dat allerlei partijen schadeclaims kunnen indienen, omdat het in voorkomende gevallen om één-op-één-transacties gaat?
Het valt niet uit te sluiten dat gegadigden, die niet in de gelegenheid zijn gesteld een eerlijke kans te maken op een onroerende zaak die door de overheid werd verkocht, een schadeclaim indienen. In de rechtspraak gelden echter strenge criteria om te beoordelen of zo’n claim ook moet worden toegewezen.
Mocht deze uitspraak tot vertraging in woningbouw leiden, hoe wil het kabinet er dan voor zorgen dat deze vertraging ingehaald wordt?
Het is vooral aan gemeenten (of een ander overheidslichaam) om te zien op welke wijze vertragingen kunnen worden ingehaald. Mocht er vertraging ontstaan in woningbouwplannen, omdat er overeenkomsten voor gronduitgiften ter discussie worden gesteld, dan kan een gemeente wellicht schuiven in de fasering. Gronduitgiften die niet ter discussie worden gesteld kunnen naar voren worden gehaald. Of dit mogelijk is zal zeer afhankelijk zijn van de locatie, de afspraken en de planning van de werkzaamheden.
Deelt u de mening dat, mocht deze zaak wederom procedurele vertragingen opleveren in de woningbouwprojecten, het kabinet samen met decentrale overheden er alles aan moet doen om de aanbestedings-, verkoop- en bouwprocessen te versnellen om de woningbouw op peil te houden?
Ik ben uiteraard bereid om – met betrokken partijen – te bekijken hoe gemeenten kunnen worden ondersteund. Zoals ik uw Kamer eerder heb aangegeven ben ik gestart met een aanpak gericht op het versnellen van besluitvormingsprocessen en juridische procedures.4 Deze aanpak zal onder meer gericht zijn op het doorvoeren van versnellingen en verbeteringen in de uitvoering en op het bieden van praktische handvatten. Daarnaast kan het Expertteam Woningbouw gemeenten ondersteunen met betrekking tot diverse vraagstukken rond gebiedsontwikkeling.
De geldigheidsduur van een vaccinatiecertificaat voor reizen. |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u van mening dat de geldigheidsduur van een vaccinatiecertificaat voor reizen, nog afgezien van de al dan niet wenselijkheid daarvan, minimaal twaalf maanden behoort te zijn, gelet op het feit dat vaccins volgens het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport nog altijd goed tegen ernstige ziekte en sterfte beschermen?
Nederland vindt het belangrijk dat de regels met betrekking tot de inzet van het Digitaal Corona Certificaat (DCC) om het reizen binnen Europa te faciliteren door lidstaten zo veel mogelijk gelijk worden gehanteerd. Dat is in het belang van het vrij verkeer van personen in de EU. Er waren nog geen Europese afspraken over de geldigheidsduur van vaccinatiecertificaten. Diverse landen hebben zelf het initiatief genomen tot het vaststellen van een geldigheidsduur voor vaccinatiecertificaten. Om eenheid te bewaren en op basis van advies van het ECDC heeft de Europese Commissie een voorstel gedaan voor de Europese vaststelling van een geldigheidsduur van het vaccinatiebewijs van 9 maanden. Hoewel we zien dat de bescherming tegen ernstige ziekte en sterfte hoog blijft, zien we dat met name voor ouderen deze bescherming wel enigszins daalt na verloop van tijd. Onder andere het ECDC en de Gezondheidsraad raden aan om een booster toe te dienen met een minimale interval van 6 maanden. Het kabinet denkt dat de voorgestelde 9 maanden (zes maanden t.b.v. de interval plus drie maanden voor lidstaten om de uitvoering te organiseren) voldoende onderbouwd is en een veilige en doeltreffende manier is om EU-coördinatie van regels te bevorderen en reizen in Europa mogelijk te maken en houden, en steunt daarom dit voorstel.
Deelt u de overtuiging dat een houdbaarheidsdatum van negen maanden, zoals de EU vanaf 10 januari 2022 wil laten gelden, te kort is en dat het aantal oplopende besmettingen geen correcte onderbouwing is om de geldigheidsduur dan maar in te korten?1
Zie antwoord vraag 1.
Neemt u afstand van de mening van de premiers van Griekenland en Ierland, die pleiten voor een geldigheidsduur van slechts zes maanden?
Nederland zet zich er voor in om ten aanzien van reizen te komen tot een Europese gecoördineerde aanpak door de herziening van raadsaanbeveling 2020/1475. Nederland kan zich daarbij vinden in het voorstel van de Europese Commissie om dit op 9 maanden vast te stellen. Ik ben van er van overtuigd dat ieder land zich inzet om de nationale volksgezondheid te beschermen. Tussen landen, ook binnen de EU, zijn er verschillen en vanuit dat oogpunt kunnen er verschillende redenen zijn om te pleiten voor een langere of kortere geldigheidsduur van de vaccinatiecertificaten. In het belang van onze burgers hecht Nederland er bovenal aan dat we tot een gezamenlijke lijn komen, die vervolgens in alle EU lidstaten ook wordt toegepast.
Waarom bent u bereid nog voor de onderhandelingen werkelijk zijn begonnen zo snel een draai te maken in Brussel, terwijl u weet dat reizigers van alle EU-lidstaten gebaat zijn bij reisregels zonder onnodige beperkingen?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 1 en 2.
Wat is uw motivering om nu gevaccineerde vakantiegangers de rug toe te keren en het vertrouwen in het coronabeleid verder te ondermijnen?
Het kabinet is voorstander van een waar mogelijk zo gecoördineerd mogelijke Europese inzet ten aanzien van reismaatregelen om het vrij verkeer van personen te bevorderen. We zien in Europa nu een lappendeken ontstaan van maatregelen waarbij er verschillende geldigheidsduren worden gekoppeld aan verschillende soorten vaccin voor verschillende leeftijdscategorieën. Dat is onwenselijk. Met de herziening van de raadsaanbeveling is de inzet dat er meer afstemming komt binnen de EU.
Bent u bereid u in te zetten (en daarmee wordt bedoeld u in te zetten met alles wat u in u hebt, geen formalistische inzet) om de serologische test als basis voor een herstelbewijs in EU-verband te bepleiten, zeker nu het vrije verkeer van personen zwaar wordt beperkt op grond van onderscheid naar aanleiding van medische status?
Mijns inziens is er potentiele meerwaarde in het gebruik van serologie. Hierover laat ik mij daarom regelmatig adviseren. In hun meest recente advies hebben de wetenschappers in het OMT geconstateerd dat het nog te vroeg is om met een solide onderbouwing te komen voor de afkapwaarden van antistoffen in het bloed in relatie tot de mate van natuurlijke immuniteit van het individu. Dit is echter wel een belangrijke voorwaarde voor de inzet van serologie, zowel bij nationaal als internationaal gebruik. Mijn inzet in de EU is dan ook om daar de discussie te voeren hoe we gezamenlijk wel tot wetenschappelijk bewezen afkapwaardes komen. Ik heb er vertrouwen in dat er de komende maanden hierover nieuwe inzichten zullen volgen.
Bent u bereid deze vragen op korte termijn te beantwoorden?
Ja.
Het behoud van personeel bij de GGD’en |
|
Attje Kuiken (PvdA), Maarten Hijink , Lisa Westerveld (GL), Nicki Pouw-Verweij (JA21), Sylvana Simons (BIJ1), Nilüfer Gündoğan (Volt), Pieter Omtzigt |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten «GGD’s piepen en kraken, weer overstroomt «de dijk van de virusbestrijding»« en «Overleg over het wegsturen tijdelijke krachten coronalocaties GGD»?1, 2
Ja, hier ben ik bekend mee.
Wat is de middellange termijnverwachting (1–2 jaar) van de vraag naar testen en bron- en contactonderzoek? Hoe wordt op deze vraag geanticipeerd?
De vraag naar testen en bron- en contactonderzoek fluctueert sterk in de tijd afhankelijk van bijvoorbeeld de ontwikkeling van luchtwegklachten, de epidemiologische situatie en het testgedrag van mensen. Ook veranderingen in het testbeleid kunnen een grote impact op de testvraag hebben. Het is daarom niet eenvoudig om te voorspellen hoe de vraag naar testen en bron- en contactonderzoek op langere termijn eruitziet. Hoe het beleid er op de middel lange termijn uitziet is onderdeel van de verkenning waar het kabinet nu mee bezig is.
Hoeveel mensen zijn werkzaam bij de GGD’en uitgedrukt in aantal personen en fte’s? Hoeveel personen zijn in vaste dienst en wat is het aantal tijdelijke contracten? Hoe heeft zich dit ontwikkeld sinds aanvang van de coronacrisis?
Elke GGD is verantwoordelijk voor zijn eigen personeelsbeleid, waarbij de manier waarop het personeelsbestand is vormgegeven sterk kan variëren. Ik beschik niet over detailoverzichten. Halverwege december waren er circa 18.000 mensen werkzaam voor vaccineren, circa 8.000 voor testen, circa 8.500 medewerkers voor BCO en in de callcenters voor testen en vaccineren waren toen zo’n 7.500 mensen werkzaam. De aantallen voor vaccineren zijn vervolgens verder opgeschaald om de versnelling in de boostercampagne te realiseren.
GGD’en streven naar een meer gelijkmatige inzet van de capaciteit, in het bijzonder als het gaat om toekomstige piekbelasting en boostercampagnes. Daarom werken zij toe naar meer mobiliteit waarbij personeel wordt opgeleid voor de inzet op zowel testen als vaccineren. Deze mensen kunnen afhankelijk van de situatie flexibel worden ingezet.
Een deel van deze mensen heeft al voor de 3e keer hun contract verlengd. Afhankelijk van de individuele situatie zijn er mogelijkheden om werknemers op tijdelijke basis in te blijven zetten. Indien noodzakelijk voor de continuïteit kan deze werknemers ook een vast contract worden aangeboden.
Deelt u de mening dat testen en bron- en contactonderzoek van wezenlijk belang blijft en onderdeel van de kernaanpak van virusbestrijding zou moeten zijn? Zo ja, hoe waarborgt u dat de GGD’en bron- en contactonderzoek kunnen blijven uitvoeren en genoeg testen kunnen afnemen?
Net als testen is de toekomst van het bron en contact onderzoek in deze pandemie onderdeel van de lopende lange termijn verkenning.
Voldoet het opschalingsplan aan de fors toegenomen vraag naar testen? Zo nee, gaat er een herziening van dit plan plaatsvinden?
Het opschalingsplan van Q4 voldeed niet aan de fors toegenomen vraag, zoals gezegd bij vraag 2. Dit plan is direct herzien, met een snelle praktische uitvoering hiervan, waardoor er een veel hogere testcapaciteit is behaald dan voorzien in het oorspronkelijke plan. De GGD’en hebben eind vorig jaar nog nooit zo snel opgeschaald met een nog nooit zo’n hoge testcapaciteit. De laatste weken bleek dat ook deze opschaling niet voldoende zou zijn. Daarom is de GGD GHOR stichting landelijke coördinatie covid 19 bestrijding (LCCB) met de stichting open Nederland (SON) overeengekomen dat de testaanbieders die SON heeft gecontracteerd als overloopfaciliteit kunnen bijspringen bij het testen bij klachten.
Hoeveel personen raakt de GGD de komende maanden kwijt omdat tijdelijke contracten niet meer worden verlengd of er een einde komt aan detacheringscontracten?
Aan personen waarvan een tijdelijk contract niet meer kan worden verlengd maar die cruciaal zijn om continuïteit te waarborgen, kan een vast contract aangeboden worden. Noodzakelijk personeel hoeven de GGD’en dus niet kwijt te raken.
Hoe groot is het verwachte personeelstekort van de GGD’en op 1 januari 2022 gezien de huidige prognoses, de vraag naar testen en de boostercampagne? Hoe groot is het verwachte personeelstekort op 1 maart 2022?
De GGD’en hebben voldoende personeel om de boostercampagne uit te voeren. In week 1 van 2022 hadden de GGD’en een recordaantal van bijna 1,8 miljoen prikken gezet. Om aan de testvraag te voldoen wordt ook gebruik gemaakt van de afspraken met SON waar nodig.
De personele behoefte op 1 maart 2022 is met de onvoorspelbaarheid van het virus moeilijk te overzien. Daarom werken de GGD’en toe naar een meer structurele capaciteit voor het vaccineren en testen, aangevuld met een flexibele schil. Personeel kan dan flexibel worden ingezet om pieken in de testvraag en vaccinatiecampagnes op te vangen.
Wat gaat u doen om de GGD’en te ondersteunen zodat personeel behouden blijft en nieuw personeel wordt aangetrokken om aan de enorme vraag naar testen en bron- en contactonderzoek te kunnen voldoen?
De afzonderlijke GGD’en zijn zelf verantwoordelijk voor hun personeelsbeleid. GGD GHOR Nederland kan daarbij coördinerend optreden en overkoepelende acties ondernemen. Daarnaast is extra personeel aangetrokken onder andere ook vanuit Defensie. Alle kosten die hierbij noodzakelijk gemaakt zijn – ook als dat in een latere fase of na de pandemie leidt kosten voor transitie vergoedingen voor mensen met vaste contracten – worden vergoed uit de meerkostenregeling. Hiermee is zekerheid gegeven aan de GGD’en voor het behoud van essentieel personeel.
Wat is uw reactie op de opmerking van de woordvoerder van de GGD’en dat al diverse keren bij verschillende ministeries is aangeklopt over langdurige COVID-financiering, maar resultaat is uitgebleven?
Via een eenzijdige opdracht van de Minister van VWS aan de voorzitters van de veiligheidsregio's geldt de stichting LCCB in 2022 als rechtspersoon met een wettelijke taak (RWT). De Minister van VWS heeft de eenzijdige opdracht op grond van de Wet publieke gezondheid gegeven. De stichting als RWT voert de maatregelen op landelijk niveau met ingang van 1 januari 2022 uit op grond van de eenzijdige opdracht. Ten behoeve van het uitvoeren van de opdracht heeft het Ministerie van VWS middelen beschikbaar gesteld. Hiermee is zekerheid voor de landelijke taken gegeven. Voor de individuele GGD-en geldt dat zij hun daadwerkelijk gemaakte kosten via de zogenoemde meerkostenregeling vergoed krijgen. Zoals bij vraag 8 is weergegeven is daarbinnen ook zekerheid gegeven voor het behoud van personeel.
Wat gaat u doen om dit op te lossen? Bent u bereid om, eventueel samen met uw collega van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, een regeling te maken voor de GGD’en, zodat dit personeel behouden kan blijven? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd bij vraag 8 is er al een oplossing voor het behouden van het personeel. Personeel dat geen verlenging meer kan krijgen voor hun tijdelijke contract, maar wel cruciaal is voor de uitvoering van de taken in het kader van het bevel kan een vast contract worden aangeboden. Andere oplossingen zijn dus niet noodzakelijk.
Kunt u de vragen afzonderlijk beantwoorden?
Dat heb ik gedaan.
De uitspraken van dhr. Gommers dat hij over 10 dagen code zwart verwacht |
|
Eva van Esch (PvdD), Pieter Omtzigt , Lisa Westerveld (GL), Fleur Agema (PVV), Maarten Hijink , Kees van der Staaij (SGP), Attje Kuiken (PvdA), Nicki Pouw-Verweij (JA21), Sylvana Simons (BIJ1), Liane den Haan (GOUD), Geert Wilders (PVV), Nilüfer Gündoğan (Volt) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van dhr. Gommers, lid van het Outbreak Management Team (OMT) en voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Intensive Care (NVIC), die bij de expertmeeting in de Tweede Kamer op 23 november jl. vertelde dat hij binnen tien dagen «code zwart» verwacht, dat het maatregelenpakket van begin november niet gewerkt heeft?
Ja.
Over welke informatie beschikt u dat u beweert dat we ver verwijderd zijn van code zwart (Minister van VWS, maandag 22 november), terwijl mensen die over tien dagen in het ziekenhuis liggen of op de Intensive Care (IC), nu al besmet zijn en we die aantallen niet eens kunnen verminderen met welke maatregel dan ook?
Om inzicht te krijgen in de huidige situatie maak ik gebruik van de gegevens die worden verzameld onder andere door het Landelijke Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding (LCPS) en de toezichthouders, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Ook ben ik constant in gesprek met veldpartijen, om scherp zicht te houden op de actuele situatie op de werkvloer in verschillende zorgsectoren. Op basis van deze cijfers en beelden is het duidelijk dat de druk op de zorg toeneemt. Om deze reden is op 26 november jl. fase 2d afgekondigd. In fase 2d nemen we maximaal maatregelen om de capaciteit in de zorg uit te breiden, om zo fase 3 te voorkomen. De regulier planbare zorg (klasse 4 en 5) in de ziekenhuizen zal volledig afgeschaald worden, zodat zorgverleners ingezet kunnen worden daar waar zij het meest nodig zijn. De IC-capaciteit wordt verder opgeschaald. Deze maatregelen helpen om een scenario te voorkomen dat we in fase 3a of b komen of uiteindelijk fase 3c (welke ook wel «code zwart» genoemd wordt). Met het beantwoorden van deze Kamervragen voldoe ik ook aan het verzoek van uw Kamer van 23 november jl. om te reageren op de oplopende druk in de zorg.
Hoe beoordeelt u het feit dat we het hoogst aantal besmettingen ooit hebben vastgesteld met een percentage positief van meer dan 20% en dat velen niet kunnen testen vanwege de lange wachttijden en de afstanden naar de teststraat?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik uw Kamer naar de passage over de GGD testcapaciteit in de Maatregelenbrief van 26 november jl.
Hoe beoordeelt u de consequenties van het niet of te laat kunnen testen t.o.v. het aantal besmettingen en de bestrijding van COVID-19?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik uw Kamer naar de passage over de testdrukte en zicht op het virus in de Maatregelenbrief van 26 november jl.
Bent u bekend met de vele noodkreten uit ziekenhuizen, van huisartsen, verpleeg- en verzorgingshuizen en thuiszorg (VVT) en anderen in de zorg?
Ja, daar ben ik mee bekend. Ik spreek dagelijks met allerlei partijen in de zorg over deze noodkreten.
Hoe komt het dat Nederland (0,1 miljoen boosterprikken) heel ver achter loopt met vrijwillige boosterpikken in vergelijking met bijvoorbeeld Duitsland (meer dan 5 miljoen), België (1 miljoen), het VK (15 miljoen)?
Situaties in verschillende landen laten zich niet altijd één op één vergelijken. In landen waar al is gestart met de booster, gaat het deels om het aanbieden van derde prikken aan mensen met een zeer verzwakt immuunsysteem. Dat gebeurt in Nederland ook al sinds 6 oktober jl. We hebben in het voorjaar de eerste vragen over de booster bij het OMT en de Gezondheidsraad neergelegd. In juni 2021 concludeerden zowel het OMT als de Gezondheidsraad dat een booster nog niet aan de orde was. De Gezondheidsraad heeft op 14 september jl. een advies uitgebracht waarin werd benadrukt dat de vaccins in Nederland nog steeds heel goed beschermen tegen ziekenhuisopname en ernstige ziekte. De Gezondheidsraad gaf toen aan dat een booster voor de algehele bevolking niet nodig was (een derde prik voor immuungecompromiteerden wel, zij krijgen sinds oktober 2021 een boostervaccinatie). De Gezondheidsraad benadrukte toen ook dat op dat moment de COVID-19 gerelateerde ziekenhuisopnames voornamelijk bestonden uit ongevaccineerde mensen. De ongevaccineerden zijn gebaat bij een primaire vaccinatie en voor hen zal een eventuele boostervaccinatie geen of nauwelijks effect hebben. Het advies was daarom ons te richten op het ophogen van de vaccinatiegraad, onder andere door het doorgaan met fijnmazig vaccineren. Wel heeft de Gezondheidsraad geadviseerd alvast te anticiperen op een mogelijke booster. Dat hebben we ook gedaan. Ik heb het RIVM en de GGD gevraagd dit voor te bereiden, en het RIVM heeft steeds gemonitord hoe het ervoor stond met de vaccineffectiviteit. Toen de allereerste signalen binnenkwamen van een mogelijke zeer kleine afname in de effectiviteit, bij de oudste ouderen, heb ik de Gezondheidsraad opnieuw om advies gevraagd. Op 2 november jl. heeft de Gezondheidsraad geadviseerd te starten met de booster voor 60-plussers, de oudste ouderen eerst. Op 18 november is de boostercampagne van start gegaan. Ook in het advies dat de Gezondheidsraad op 25 november jl. heeft uitgebracht, geeft de raad aan dat de huidige COVID-19-vaccins de algemene bevolking nog goed beschermen tegen ernstige ziekte. Ik wil nogmaals benadrukken dat de Gezondheidsraad benoemt «dat een boostercampagne op dit moment een relatief beperkt effect zal hebben op het aantal besmettingen». Ook geeft de Gezondheidsraad aan dat «het advies niet moet worden gezien als een instrument om de huidige besmettingsgolf te lijf te gaan.» Daarnaast blijft het belangrijk om te benadrukken dat de cijfers nog steeds heel goede bescherming bieden tegen ernstige ziekte en ziekenhuisopname. Dat zien we ook terug in de cijfers van het RIVM.
Is er een relatie tussen deze achterstand van boosteren tussen de GGD en het gebrek aan personeel om dit logistiek snel te regelen?
De boostercampagne is na het advies van de Gezondheidsraad op 2 november jl. op 18 november jl. van start gegaan. De GGD richt het proces voor de boostercampagne in. Dit doen GGD’en naast het fijnmazig vaccineren en opschalen van testcapaciteit. Tijdens de piek van het vaccineren waren er ca. 35.000 medewerkers werkzaam op de GGD-vaccinatielocaties. Na de massacampagne, waarin 1,5 miljoen prikken per week gezet werden, is er afgeschaald naar 7.000 medewerkers in de fase dat er nog enkele honderdduizenden prikken per week gezet werden, het niveau waar de GGD’en in oktober nog op zaten. GGD’en hebben in razendsnel tempo opgeschaald om op 18 november te kunnen starten met de boostercampagne. Dit is 2,5 week na het advies van de Gezondheidsraad. De komende periode schalen de GGD’en voor de boostercampagne verder op naar de maximale personele capaciteit die te realiseren is. De arbeidsmarkt is ingewikkelder geworden, waarbij er een tekort is aan medici, zowel vaccineerders als artsen. Ook het werven van mensen voor het callcenter kost extra inspanningen gezien de grote vraag naar callcentermedewerkers in de hele markt. Het kost de GGD dus meer tijd om personeel aan te trekken. Daarnaast kost het opleiden van mensen eveneens tijd.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het aantal besmettingen en ziekenhuisopnames afneemt onder oudere groepen in het VK en België die een Boosterprik gehad hebben?
Ja.
Wat gaat u eraan doen om code zwart te voorkomen en om ervoor te zorgen dat er de komende maanden een fatsoenlijke hoeveelheid niet-COVID zorg geleverd kan worden en dat de zorg niet volledig uitgeput raakt?
Het kabinet heeft op landelijk niveau maatregelen genomen, zoals beschreven in de maatregelenbrief van 26 november, om de besmettingen en additionele opnames in de ziekenhuizen terug te brengen. Daarnaast worden binnen de zorgsector in fase 2d verschillende acties ondernomen om de maximale zorgcapaciteit te benutten en de (semi-)acute zorg, zowel voor COVID- als non-COVID-patiënten, te waarborgen en zo veel mogelijk (IC-afhankelijke) kritiek planbare zorg te kunnen verlenen. Om dit te realiseren is het helaas noodzakelijk dat planbare zorg wordt afgeschaald. Er wordt maximaal samengewerkt in de regio en in de keten en COVID-patiënten worden verspreid om de druk gelijkmatig te verdelen.
Wat gaat u concreet doen om het zorgpersoneel overeind te houden de komende maanden en om ze te behouden voor de zorg?
Ik heb grote waardering voor al die zorgprofessionals die al sinds het begin van de crisis zijn opgestaan om te doen wat nodig is: zo goed als mogelijk en onder vaak moeilijke omstandigheden zorg blijven bieden aan eenieder die dat nodig heeft. Om zorgprofessionals daarin zo goed mogelijk te ondersteunen en ze te behouden voor de zorg, zet ik diverse crisisinstrumenten en -maatregelen in. Dit doe ik langs vijf lijnen. De eerste en belangrijkste is het verminderen van de druk op de zorg door landelijke maatregelen om het coronavirus in te dammen en zo het aantal besmettingen te verminderen. De tweede is het zo goed mogelijk verdelen van de druk op de zorg en daarmee van de druk op de zorgprofessionals, door het spreiden van patiënten en het bevorderen van samenwerking in de hele keten. De NZa en IGJ zien hier op toe. De derde lijn betreft financiële en juridische ruimte voor het zo creatief mogelijk vergroten en benutten van de personele capaciteit. Dit doe ik onder andere met de subsidieregeling voor de opschaling van de IC’s. Tevens heb ik een tweetal tijdelijke BIG-maatregelen genomen om de zorgprofessionals te ontlasten, namelijk het opschorten van de herregistratieverplichting voor de artikel 3 BIG-registreerde zorgprofessionals en het zelfstandig inzetten van voormalig artsen en verpleegkundigen, onder specifieke voorwaarden. Zo kan gewerkt worden aan het ontlasten van zorgprofessionals, bijvoorbeeld door middel van inzet van buddies op de IC. De vierde lijn is de gerichte inzet van de Nationale Zorgreserve bij zorgorganisaties in nood en bij regionale en bovenregionale COVID-capaciteit. De inzet van reservisten is momenteel nog beperkt, aangezien de Nationale Zorgreserve nog in opbouw is. Als last resort is inzet van Defensie mogelijk. De vijfde lijn is de ondersteuning van de mentale gezondheid. In aanvulling op hetgeen reeds beschikbaar is binnen de eigen organisatie voor zorgprofessionals, faciliteer ik verschillende landelijke initiatieven, zoals het contactpunt «psychosociale ondersteuning voor zorgprofessionals» van psychotrauma centrum ARQ-IVP.
Kunt u aangeven wat uw huidige inschatting is over de noodzaak om fase 3 in het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) opschalingsplan te activeren? Vanaf welk moment en bij welke bezetting van de klinische capaciteit is het noodzakelijk om fase 3 te activeren?
Zoals bekend blijven de cijfers wat betreft besmettingen en ziekenhuisopnames als gevolg van COVID-19 toenemen. Op dit moment liggen er 960 patiënten op de IC, waarvan 563 patiënten met covid-19. Hierdoor ontstaat een steeds grotere druk op de zorg, daarom heeft het dagelijks bestuur van Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) mij eerder verzocht om op te schalen naar fase 2d van het «Opschalingsplan COVID-19» van de LNAZ1. Het Opschalingsplan dient ertoe dat we – ondanks de toenemende druk – toch de zorg zo veel als mogelijk toegankelijk houden voor mensen met een dringende of acute zorgvraag. In fase 2d zetten we in op regionale én landelijke aangepaste spreiding, maximale opschaling van IC-beddencapaciteit tot 1350 IC-bedden en bijbehorende klinische capaciteit, volledige afschaling van reguliere planbare zorg in de ziekenhuizen (klasse 4 en 5 volgens het raamwerk van de Federatie Medisch Specialisten2), waar verantwoord het afschalen van kritiek planbare zorg (klasse 3), maximale samenwerking, het maximaal verminderen van de instroom en het bevorderen van de uitstroom van patiënten.
Pas als al deze stappen uit fase 2d onvoldoende effect hebben om de continuïteit van (acute) zorg te waarborgen, zou er sprake van kunnen zijn dat fase 3 afgekondigd wordt. Het is nu niet mogelijk om exact aan te geven wanneer sprake zal zijn van een crisis ten aanzien van de landelijke zorgcontinuïteit, dit is namelijk van verschillende factoren afhankelijk. Daarom kan ik geen specifieke cijfers noemen wat betreft de bezetting van de klinische capaciteit in relatie tot de afkondiging van fase 3. Dit gezegd hebbende is het goed om te weten dat er op dit moment nog geen indicatie is dat op korte termijn fase 3 afgekondigd zal moeten worden.
Hoe snel kunnen medische mondneusmaskers worden uitgedeeld aan mensen in de zorg, de openbare orde en medewerkers die niet thuis kunnen werken, wanneer fase 3 in het LNAZ opschalingsplan nodig is?
In het geval de zorg niet meer bij hun reguliere leveranciers terecht kan, dan kan er bij het Bureau Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) besteld worden en wordt het de volgende dag geleverd. Het Bureau LCH is primair voor het leveren van persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) aan de zorg. Mocht het nodig zijn dat er aan de medewerkers in de openbare orde geleverd moet worden, dan is het logistiek ook mogelijk om dat te realiseren.
Kunt u aangeven in welke mate de voorraden voor medicatie, zuurstof, en andere middelen op orde zijn als mensen thuis moeten blijven, wanneer fase 3 in het LNAZ opschalingsplan nodig is?
De beschikbaarheid van COVID-gerelateerde geneesmiddelen wordt gevolgd door het Landelijk Coördinatiecentrum Geneesmiddelen (LCG). Momenteel monitoren zij de Corona Crisis Voorraad (CCV) aan geneesmiddelen in Nederland. Dit is een in ziekenhuizen aanwezige voorraad van COVID-geneesmiddelen die vijf maanden regulier en drie maanden piekgebruik kan opvangen. Zo is er een grote hoeveelheid zuurstofapparaten naar de zuurstofleveranciers gegaan voor de behandeling van COVID-patiënten in de thuissituatie. De zuurstofleveranciers hebben daar nog voldoende van op voorraad. Daarnaast staat er nog een voorraad zuurstofapparaten bij het Bureau LCH die direct uitgeleverd kan worden, mocht de situatie nog nijpender worden. Op het moment dat er extramuraal tekorten dreigen, melden partijen dit ook bij het LCG. Het LCG bekijkt dan of acties rondom coördinatie of herverdeling aan de orde zijn.
Kunt u garanderen dat de openbare orde rondom zorginstellingen, zoals huisartsenpraktijken, de verpleeghuizen, en ziekenhuizen bewaakt kan worden als de zorg vastloopt?
Het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) heeft aandacht voor de mogelijke noodzaak tot het beveiligen van zorginstellingen. Hierover wordt het gesprek gevoerd met de ROAZ-voorzitters. Daarnaast voeren de Directeuren Publieke Gezondheid (DPG’en) als linking pin tussen de domeinen zorg en veiligheid het gesprek met de voorzitters van de veiligheidsregio’s. De DGP’en informeren de veiligheidsregio over de opschaling naar fase 2d en de situatie in de brede zorg. De beveiliging van zorginstellingen is hierbij een belangrijk bespreekpunt. Het gesprek over openbare orde in relatie tot de zorg wordt ook gevoerd binnen het strategisch overleg van veiligheidsregio’s.
Is de gemandateerde centrale regie rondom patiëntenspreiding volledig gewaarborgd en georganiseerd?
Ja. In het «Tijdelijk beleidskader voor het waarborgen acute zorg in de COVID-19 pandemie»3 van oktober 2020 is afgesproken dat het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding (LCPS) verantwoordelijk is voor het spreiden van COVID-patiënten over de regio’s. Het LCPS bepaalt daartoe de landelijke capaciteit die nodig is en hoe deze over de regio’s worden verdeeld. In de regio’s wordt gezorgd dat deze capaciteit beschikbaar is. Dit is geen vrijblijvende afspraak en alle partijen hebben zich aan deze afspraak gecommitteerd. Alle ziekenhuizen zetten zich hier elke dag voor in. Op 19 november 2021 is een aanvulling op dit tijdelijk beleidskader aan uw Kamer gestuurd4, waarin aanvullend is afgesproken dat binnen elke regio bij het spreiden van COVID-patiënten rekening wordt gehouden met het borgen van IC-afhankelijke kritiek planbare zorg. Het spreiden van patiënten verliep begin november stroef, vanwege de snelle stijging van het aantal COVID-patiënten, het streven om reguliere zorg zo lang mogelijk door te laten gaan en het hoge ziekteverzuim bij zorgprofessionals. Na ingrijpen van de NZa en de IGJ op 5 november jl., waarin ROAZ-voorzitters per brief zijn gewezen op hun verantwoordelijkheid om klinische en IC-bedden aan te bieden voor bovenregionale spreiding van COVID-patiënten, verloopt het spreiden weer beter.
Bent u bereid om binnen drie weken eindelijk een middellange termijn strategie te presenteren over corona, zodat u niet constant overvallen wordt?
Op 14 september jl. is uw Kamer geïnformeerd over de Aanpak Najaar. In deze aanpak is aan de hand van verschillende scenario’s, zoals ook aangeraden in het recente advies van de WRR/KNAW, uitgewerkt hoe we dit najaar voor ons zien en duiden. Daarbij beschouwen we het scenario waarin we de komende tijd te maken blijven houden met oplevingen van het virus als het meest reële scenario. Binnen dit specifieke scenario zijn verschillende niveaus onderscheiden voor wat betreft de epidemiologische ernst. Aan deze niveaus zijn vervolgens bepaalde sets met maatregelen gekoppeld. Het streven bij de Aanpak Najaar is om oplevingen van het virus zo veel als mogelijk te beheersen, en tegelijkertijd de samenleving zo veel als mogelijk geopend te houden en maatschappelijke activiteiten daarmee doorgang te laten vinden. De ontwikkeling van de strategie, alsook de elementen die er onderdeel vanuit maken, zoals beschreven in de Aanpak Najaar, staat daarbij niet stil. Wat betreft de ontwikkeling van nieuwe maatregelen heeft het kabinet verschillende wetsvoorstellen voorbereid die onlangs naar uw Kamer zijn gestuurd. Deze wetsvoorstellen beogen een bredere inzet van een coronatoegangsbewijs (CTB) op basis van 3G, alsook een juridische mogelijkheid tot het gericht inzetten van een 2G-CTB in bepaalde sectoren. De overkoepelende strategie zoals die wordt beschreven in de Aanpak Najaar achten we nog steeds actueel en van belang. We leggen onze focus momenteel op de bestrijding van de epidemie langs de uitgezette beleidskaders. Mochten deze beleidskaders volgens u een herijking vereisen, dan zijn we uiteraard graag bereid daarover het gesprek met uw Kamer te voeren.
Kunt u deze vragen voor donderdag 25 november 14.00 uur beantwoorden?
De beantwoording was niet mogelijk in één dag, maar is u zo snel als mogelijk toegezonden.
Verplichte ideologische indoctrinatie aan de Radboud Universiteit. |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Staat het universiteiten vrij om hun onderwijs in te kleuren al naar gelang de politieke ideeën of andere opvattingen en voorkeuren van universiteitsbesturen?
Wetenschappers moeten in vrijheid onderzoek kunnen doen en het wetenschappelijk onderwijs vorm kunnen geven. Dit moet echter wel aan kwaliteitseisen voldoen. De instelling is verantwoordelijk voor de kwaliteit van onderwijs en onderzoek. Toetsing van de inhoud en kwaliteit van opleidingen vindt plaats in het accreditatieproces van de NVAO.1 Hierin wordt door panels van wetenschappers (die niet verbonden zijn aan de betreffende opleiding) onder andere bekeken of de beoogde leerresultaten van een opleiding aansluiten bij de verwachtingen van het beroepenveld en het vakgebied en op internationale eisen.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de Radboud Universiteit om een dam op te werpen tegen de aantasting van het academische klimaat door het aan alle studenten opdringen van verplichte lesstof van een ideologisch gedreven visie op klimaatverandering?1
De instelling is verantwoordelijk voor de inhoud en kwaliteit. De beoordeling van de inhoud en kwaliteit van een opleiding ligt bij de NVAO, zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 1. Ik ga hierover dan ook niet met de Radboud Universiteit in gesprek.
Onderkent u dat een universiteit die het onderwijs specifiek gaat richten op «van betekenis zijn voor de maatschappij» wetenschappelijk onderwijs en vorming ontoelaatbaar vermengt met maatschappelijke inzichten van het moment?
Zoals in mijn wetenschapsbrief «Nieuwsgierig en betrokken. De waarde van wetenschap» valt te lezen, staat in mijn ogen wetenschap juist altijd in verbinding met de maatschappij.3 Wetenschap, en daarmee ook het wetenschappelijk onderwijs, moet juist open staan voor vragen vanuit de samenleving om zo bij te dragen aan het oplossen van breed gedeelde maatschappelijke vraagstukken. De uitgangspunten van goed wetenschappelijk onderwijs en onderzoek zijn ook dan leidend.
Deelt u de mening dat opdrachten aan studenten zoals het verplicht volgen van een volledig plantaardig dieet voor een week «om barrières te ervaren» een onverteerbare vermenging zijn van wetenschap en activisme?2
Het betreft hier het gebruik van een activerende onderwijsvorm voor een niet verplicht onderdeel van een keuzevak. De keuze voor onderwijsvormen die passen bij de leerdoelen van een vak is de verantwoordelijkheid van de opleiding waar het vak deel van uitmaakt.
Vindt ook u het alarmerend dat prietpraat van het soort dat culturele verarming die optreedt door het verdwijnen van talen van inheemse volkeren vergelijkbaar is met de biologische verarming bij het uitsterven van diersoorten mede ten grondslag ligt aan de onwetenschappelijke benadering van het duurzaamheidsonderwijs dat de Radboud Universiteit gaat optuigen?
In de nieuwsberichten waar de vraagstelling naar verwijst, maakt de Radboud Universiteit bekend dat zij duurzaamheid verweeft in al haar opleidingen en worden er enkele voorbeelden gegeven. Ik vind dit niet alarmerend.
Bent u bereid de Radboud Universiteit voor te houden dat het «Duurzaamheidsgetuigenis» dat de universiteit aan studenten wil verstrekken als aantekening bij het diploma niet thuishoort bij enige opleiding met wetenschappelijke pretenties, althans tenzij de universiteit voornemens is studenten toe te rusten als Duurzaamheidsgetuigen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven is het de NVAO die de kwaliteit en het niveau van opleidingen beoordeelt.
Bent u bereid om stelling te nemen tegen de verwording van het academisch klimaat tot een wollig maatschappelijk discours dat geluiden van aanstaande kritische denkers, schrijvers en onderzoekers in de kiem smoort door ze verplicht vast te leggen op een paradigma dat geen houvast ontleent aan de stand van de wetenschap, maar leunt op de loop van zon, maan en sterren?
Ik acht het van belang dat de grote maatschappelijke uitdagingen zoals duurzaamheid een plek krijgen in het hoger onderwijs. Hoe hier invulling aan wordt gegeven is aan de wetenschappers en docenten. Wetenschappers en docenten moeten in vrijheid hun onderzoek kunnen doen, hun ideeën volgen en uitwisselen, hun resultaten publiceren en onderwijs geven. Studenten moeten zich binnen hun opleiding vrij voelen om zich uit te spreken. De academische vrijheid is belangrijk en instellingen dienen deze te waarborgen.
Eiwit-vaccins |
|
Mirjam Bikker (CU), Tunahan Kuzu (DENK), Kees van der Staaij (SGP), Caroline van der Plas (BBB), Pieter Omtzigt , Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat er een groep mensen bestaat die wel gevaccineerd wil worden, maar niet met het mRNA en/of vectorvaccin en derhalve om uiteenlopende redenen wachten op de levering van een «klassiek» eiwit-vaccin?
Ja, ik ben hiermee bekend.
Heeft u zicht op de grootte van deze groep? Zo niet, bent u bereid om te na te gaan hoeveel mensen wachten op eiwit-vaccins?
Op dit moment is er geen zicht op de grootte van deze groep. Het RIVM monitort regelmatig wat de verschillende beweegredenen van mensen zijn in waarom zij zich wel of niet willen laten vaccineren. Het wachten op een «klassiek»- of eiwitvaccin is daarbij niet aan de orde gekomen. Ik zie daarom geen noodzaak om dit in verder detail uit te zoeken, maar zal het RIVM vragen ook hier in de monitoring aandacht voor te blijven houden.
Deelt u de mening dat keuzevrijheid tussen de verschillende coronavaccins die reeds beschikbaar zijn of beschikbaar komen bij kan dragen aan vergroting van de vaccinatiebereidheid?
Het kabinet kijkt op basis van (internationale) adviezen of én welke vaccins voor een bepaalde doelgroep geschikt zijn. Op dit moment worden op vaccinatielocaties standaard de vaccins van Moderna en BioNTech/Pfizer gebruikt. Mensen die liever het Janssen-vaccin willen, kunnen contact opnemen met de lokale GGD om te informeren of zij het Janssen vaccin op voorraad hebben en op welke wijze hierin kan worden voorzien.
Ik wil de beoordeling van het EMA en eventuele adviezen van de Gezondheidsraad afwachten wat betreft de eventueel aanvullende inzet van de vaccins die mogelijk in de komende maanden beschikbaar komen. Daarbij zullen we ook kijken of en, zo ja, hoe deze vaccins kunnen bijdragen aan het vergroten van de vaccinatiebereidheid.
Bent u daarom bereid om Nederlanders vrijheid te geven om te kiezen voor een specifiek type coronavaccin?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de eiwit-vaccins van Sanofi volgens de producent reeds voor het einde van 2021 beschikbaar komen?
De producent van Sanofi geeft aan de verwachting te hebben dat de resultaten van hun booster-vaccin onderzoek voor het einde van 2021 binnen zijn. Dit wil echter niet zeggen dat de vaccins ook beschikbaar komen. Hiervoor moeten de vaccins, op basis van de studieresultaten, nog beoordeeld worden voor markttoelating. In Europa is het EMA hier verantwoordelijk voor.
Klopt het dat u de reservering voor eiwit-vaccins van Sanofi heeft geannuleerd? Om hoeveel vaccins ging het precies?
Het klopt dat Nederland ervoor heeft gekozen om geen Sanofi-vaccins te reserveren. Het zou gaan om meer dan 10 miljoen potentiele vaccins. Deze beslissing is in de context van de gehele vaccin-portfolio voor 2022 genomen.
Kunt u nader toelichten waarom u heeft besloten om het eiwit-vaccin van Sanofi niet af te nemen en in plaats daarvan alleen het eiwit-vaccin van Novavax te bestellen, terwijl het vaccin van Novavax pas in 2022 geleverd kan worden?
Zoals uw Kamer bekend is, heeft Nederland reeds ruime voorraden vaccins ingekocht, ook voor de periode 2022 en 2023. Er is daarbij vooral ingezet op mRNA-vaccins, maar ook is er nadrukkelijk voor gekozen om een beperkte hoeveelheid eiwit-vaccins te kopen (840.000 doses). De keuze is gevallen op het eiwit-vaccin van Novavax. Belangrijke overwegingen daarbij waren dat op het moment van besluitvorming, er een beter beeld was van de effectiviteit en mogelijke markttoelating van Novavax, dan van Sanofi. Het is daarmee ook de verwachting dat het Novavax-vaccin eerder beschikbaar komt.
Is het te overwegen waard om een deel van de reservering bij Sanofi (bijvoorbeeld enkele honderdduizenden vaccins) te laten staan?
Ik ben van mening dat we met de bestelling van de Novavax-vaccins, al voldoende inkopen om specifieke groepen die niet met andere vaccins kunnen, of willen worden gevaccineerd, kunnen bedienen.
Klopt het dat u eveneens heeft besloten om minder vaccins van Novavax af te nemen dan eerder was beoogd? Zo ja, kunt u toelichten waarom? Kunt u aangeven hoeveel vaccins er in eerste instantie waren besteld, hoeveel u er nu nog in bestelling heeft en wanneer deze precies beschikbaar komen en worden geleverd?
Er zijn inderdaad minder Novavax-vaccins gereserveerd dan mogelijk was. De belangrijkste reden hiervoor, is dat er reeds meer dan voldoende, zeer goed werkende vaccins zijn ingekocht. De eiwit-vaccins zijn bedoeld als aanvulling voor mensen die geen mRNA-vaccins kunnen of willen krijgen.
Wat is de meest recente informatie over de werkzaamheid van de vaccins van respectievelijk Sanofi en Novavax?
Sanofi:
Er zijn nog geen data over de vaccineffectiviteit beschikbaar voor dit vaccin. De fase 3 studie naar bescherming tegen symptomatische SARS-CoV-2 infectie is eind mei 2021 gestart. Beoogd is om een groep van 35.000 mensen van 18 jaar en ouder in de Verenigde Staten, Azië, Afrika en Latijns Amerika aan de studie mee te laten doen. In de eerste fase wordt de bescherming van een vaccin met de oorspronkelijke Wuhan stam getest. In een tweede fase testen ze de bescherming van een vaccin met de Bèta (Zuid Afrikaanse, B-1.351) variant tegen de op dit moment circulerende varianten. De resultaten van de fase 2 studie laten een goede neutraliserende antistofrespons in alle volwassen leeftijdsgroepen zien met een 95–100% seroconversie waarde.
Novavax:
Resultaten van de fase 3 studie (PREVENT-19), uitgevoerd in de Verenigde Staten en Mexico met bijna 30.000 volwassen deelnemers, laten vanaf 7 dagen na de tweede vaccinatie een vaccineffectiviteit van 94% zien tegen symptomatische SARS-CoV-2 infectie en 100% bescherming tegen matige en ernstige ziekte. In deelnemers van 65 jaar en ouder en deelnemers jonger dan 65 maar met een onderliggend lijden was de vaccineffectiviteit tegen symptomatische COVID 91%.
Resultaten uit de fase 3 studie uitgevoerd in het Verenigd Koninkrijk in 14.000 deelnemers van 18–84 jaar lieten een verglijkbare vaccin effectiviteit van 89,7% zien tegen bevestigde SARS-CoV-2 infectie en 100% tegen ziekenhuis opname en overlijden. Van de deelnemers was 27,9% 65 jaar of ouder en 44,6% had een onderliggende ziekte. De vaccineffectiviteit tegen de alfavariant was 86,3% en 96,4% tegen andere (niet alfa) varianten1. Er zijn geen effectiviteitsdata tegen de delta variant bekend.
Beide fabrikanten zijn ook studies gestart waarin gekeken wordt naar de inzet van deze vaccins als boostervaccin na een primaire serie met een mRNA vaccin.
Kunt u nader toelichten hoe het besluit om de bestelling van het Sanofi-vaccin te annuleren en het besluit om minder vaccins van Novavax in te kopen zich verhoudt tot de strategie om een diverse «vaccin-portefeuille» te creëren, mede tegen de achtergrond van het gegeven dat de werkzaamheid van de reeds geleverde vaccins na verloop van tijd af lijkt te nemen?
Er zijn op dit moment vier goedgekeurde coronavaccins voor Nederland (Europa): de coronavaccins van BioNTech/Pfizer, Moderna, AstraZeneca en Janssen. Deze zijn onder te verdelen in twee typen vaccins: mRNA-vaccins (Pfizer en Moderna) en Vector-vaccins (AstraZeneca en Janssen). Ik heb ervoor gekozen voldoende vaccins in te kopen om, indien gewenst, alle Nederlanders van 12 jaar of ouder die dit willen te kunnen voorzien van een (booster-)vaccinatie. Echter adviseerde de Gezondheidsraad op 9 april jl. (Inzet AstraZeneca-vaccin | Advies | Gezondheidsraad) te stoppen met het toedienen van AstraZeneca vaccins, welke vallen onder het type Vector-vaccin. Zoals in het antwoord op vraag 4 toegelicht, is er wel de keuzevrijheid om gevaccineerd te worden met het Janssen vaccin.
Op 2 november jl. adviseerde de gezondheidsraad iedereen een mRNA-vaccin als booster te geven, ongeacht het vaccin dat in de primaire serie is toegediend. Dit advies heb ik overgenomen. Er zijn op dit moment nog geen eiwitvaccins op de markt toegelaten. Wanneer dat gebeurt zal ik de Gezondheidsraad om advies vragen of en hoe we deze vaccins toe gaan voegen aan het vaccinatieprogramma. Zoals in het antwoord op vraag 9 toegelicht, zijn er meer dan voldoende en goed werkende vaccins ingekocht. De eiwit-vaccins zijn alleen bedoeld als aanvulling voor mensen die geen mRNA-vaccins kunnen of willen krijgen.
Kunt u deze vragen voorafgaand aan het eerstvolgende coronadebat beantwoorden?
Dit is niet gelukt.
Het tijdspad van boostervaccinaties |
|
Maarten Hijink , Liane den Haan (GOUD), Lisa Westerveld (GL), Nilüfer Gündoğan (Volt), Pieter Omtzigt , Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennis genomen van de recente relatieve stijging van het aantal gevaccineerde patiënten in de ziekenhuis (ten opzichte van de ongevaccineerden), die erop duiden dat de kans van ziekenhuisopnames bij ongevaccineerden nog steeds vele malen hoger ligt, maar dat de effectiviteit van vaccins enigszins afneemt over tijd?
Ja. Op 3 november jl. heb ik een nieuwe RIVM rapportage ontvangen over het actuele beeld van de vaccinatiestatus van opgenomen COVID-19-patiënten. Het beeld is dat de vaccin-effectiviteit (VE) in Nederland nog steeds hoog is, namelijk 94% tegen ziekenhuisopname en 97% tegen IC-opname over de hele periode juli-oktober. Over de afgelopen acht weken was de vaccineffectiviteit respectievelijk 93% en 96%. De vaccineffectiviteit is iets minder hoog bij de leeftijdsgroep vanaf 70 jaar dan bij jongere leeftijdsgroepen (89% tegen ziekenhuisopname, 95% tegen IC-opname). De kans voor volledig gevaccineerden om met COVID-19 in het ziekenhuis opgenomen te worden is nog steeds 17 keer kleiner is dan voor niet-gevaccineerden. De kans om op de IC opgenomen te worden is 33 keer kleiner.
Heeft u kennis genomen van het feit dat Denemarken, dat relatief weinig restricties heeft in het openbare leven, al op 15 oktober jl. besloten heeft om ouderen boven de 65 uit te nodigen voor de booster prik?1
Ja.
Heeft u kennis genomen van het feit dat ook Zweden al in oktober begonnen is met het aanbieden van booster vaccinaties aan de bevolking van 65+?2
Ja.
Heeft u kennis genomen van het feit dat het Verenigd Koninkrijk – dat relatief vroeg met vaccineren begon en het AstraZeneca vaccin gebruikte voor de eerste twee prikken, dat niet het meest effectieve lijkt te zijn – 48 uur na het advies van de gezondheidsraad begon met vaccineren en in oktober al miljoenen 50+ers gevaccineerd had?3
Ja.
Kunt u aangeven welke EU-landen nog niet begonnen zijn met het aanbieden van een vrijwillige booster prik aan alle verpleeghuisbewoners?
Onder andere Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Italië, Denemarken, Duitsland, België, Luxemburg, Spanje en Oostenrijk hebben aangekondigd te starten met een boostercampagne of zijn reeds gestart met een dergelijk campagne. In de meeste landen wordt in de campagnes gestart met het boosteren van de personen boven de leeftijd van 65, waaronder verpleeghuisbewoners.
Heeft u kennis genomen van het positieve effect op de epidemie van booster vaccinaties via reductie van zowel stijging in besmettingen als ziekenhuis- en IC-opnames in Denemarken, Zweden en het Verenigd Koninkrijk?
Het is nog te vroeg om causale verbanden te leggen tussen boostercampagnes en reducties in besmettingen en ziekenhuis- en IC-opnames. De Gezondheidsraad en RIVM houden de actuele inzichten en resultaten uit studies nationaal en internationaal nauwkeurig in de gaten en adviseren het kabinet daarover als er aanleiding voor is.
Heeft u kennis genomen van studies uit onder andere Israel waaruit blijkt dat grote extra bescherming tegen besmettingen en ziekenhuis- en IC-opnames al binnen twee weken optreedt, en dus ook bij de huidige stijging in besmettingen en opnames van belang kan zijn?4
Ja. De Gezondheidsraad benoemt in zijn advies van 2 november jl. dat de eerste praktijkstudies onder gevaccineerden in Israël laten zien dat boostervaccinatie een toename van bescherming biedt tegen ernstige ziekte en sterfte.
Acht u dit door de top van de WHO al vaak onderstreepte positieve effect van booster vaccinaties voor ouderen van waarde in Nederland gezien de toenemende druk op de zorg zoals beschreven in vraag 1? Zo nee, waarom niet?
In oktober adviseerde de Strategic Advisory Group of Experts (SAGE) van de WHO een extra vaccinatie voor mensen met een ernstig gecompromitteerd immuunsysteem. Dat is een belangrijke aanbeveling die het kabinet ook onderschrijft. Niet voor niets heb ik op 14 september jl., op basis van de adviezen van het RIVM en de Gezondheidsraad, al aangekondigd dat deze groep vanaf oktober in aanmerking zou komen voor een extra prik. Ten aanzien van een boostercampagne voor andere doelgroepen heeft de WHO verschillende afwegingen benoemd. Aan de ene kant benoemt de WHO dat het belangrijk is om te kijken naar waning immunity en de vaccineffectiviteit. Op basis van de meest recente gegevens heeft de Gezondheidsraad daarom een boostervaccinatie voor de oudste leeftijdsgroepen en de bewoners van instellingen geadviseerd. Daarnaast benoemen zowel de WHO als de Gezondheidsraad dat bij de overwegingen met betrekking tot een boostercampagne ook rekening gehouden moet worden met vaccinschaarste elders in de wereld.
Hoe kijkt u naar het effect van wachten met boostervaccinaties, ook in acht nemend het KPMG rapport over het Corona beleid waarin specifiek staat beschreven dat snelheid eerder vaak onterecht ten koste van zorgvuldigheid ging, terwijl «snelheid als zodanig in werkelijkheid juist een onderdeel is van zorgvuldigheid»?
We doen er alles aan om zo snel mogelijk van start te kunnen gaan met de boostercampagne. In september zagen de Gezondheidsraad en het RIVM op basis van de gegevens over de vaccineffectiviteit nog geen aanleiding voor een boostervaccinatie. In oktober heb ik op basis van signalen vanuit internationale studies de Gezondheidsraad gevraagd met spoed een aanvullend advies uit te brengen over de boostervaccinatie. Dit advies heb ik op 2 november jl. ontvangen. Bij de uitvoering dienen we rekening te houden met een aantal zaken, zoals het uitnodigingenproces, de prikcapaciteit bij de GGD’en, de registratie, de samenloop met de griepvaccinatie. Ik heb uw Kamer vandaag geïnformeerd dat met ingang van 19 november het vaccineren van de booster start.
Klopt het dat er eind oktober meer dan 4,5 miljoen Pfizer-vaccins op voorraad waren, zodat het aantal vaccins onder geen beding de beperkende factor is voor een eventuele onmiddellijke uitrol van een vrijwillige booster campagne voor bijvoorbeeld 65+ers, mensen in een WLZ-instelling en zorgmedewerkers?5
We hebben er voor gezorgd dat we over voldoende vaccins beschikken om te kunnen starten met de boostercampagne voor de genoemde categorieën.
De beschikbaarheid van vaccins is geen factor bij die afweging.
Kunt u, net al het Verenigd Koninkrijk, binnen 48 uur beginnen met een vrijwillige boostercampangne? Zo nee, waarom niet?
Nee, er is tijd nodig om dit proces voor te bereiden en in te regelen. Er wordt heel hard gewerkt door alle betrokken partijen om zo snel mogelijk en veilig met de boostervaccinatie te kunnen starten. Het is van belang dat dit goed georganiseerd wordt, voor zowel de uitvoeringsorganisaties als de mensen die een boostervaccinatie ontvangen. Het proces moet duidelijk en uitvoerbaar zijn. Het werven en opleiden van personeel vraagt enige tijd. De GGD’en besteden nog steeds veel menskracht aan het vaccineren van mensen voor een eerste en/of tweede vaccinatie op de vaccinatielocaties. Daarnaast richten zij zich ook op het fijnmazig vaccineren, waar de GGD’en in samenwerking met gemeenten en lokale organisaties specifieke doelgroepen benadert om zo de vaccinatiegraad te verhogen. Dit kost veel capaciteit, maar het is van groot belang dat dit door blijft gaan. Met ingang van 19 november start het vaccineren met de booster.
Wilt u deze vragen afzonderlijk en uiterlijk binnen 48 uur beantwoorden?
De vragen zijn afzonderlijk beantwoord.
Het varend ontgassen op het Markermeer en de randmeren van Flevoland |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de schriftelijke vragen die de fractie van JA21 in de provinciale staten van Flevoland op 25 oktober 2021 heeft gesteld aan het college van gedeputeerde staten over het varend ontgassen op het Markermeer en de randmeren van Flevoland?1
Ja.
Was u op de hoogte van het ontgasverbod van Flevoland uit 2018?
Ja en ook van de andere provinciale ontgasverboden. Toen de provincies hun verboden op varend ontgassen instelden is via meerdere kanalen en vanuit verschillende ministeries aan de provincies kenbaar gemaakt dat de provinciale verboden niet geldig zijn op Rijkswateren.
Bent u op de hoogte van de publicatie van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) waarin is aangegeven dat het varend ontgassen op het Markermeer en de randmeren van Flevoland feitelijk is toegestaan?2
Ja. Wij willen een nationaal verbod op ontgassen direct invoeren, maar dat kan helaas niet. Het Rijk en de provincies zijn het er over eens dat dat het varend ontgassen van binnenvaarttankers zo snel mogelijk moet stoppen. Sinds 2013 is Nederland in het Scheepsafvalstoffenverdrag de voortrekker voor uitbreiding van het verbod op varend ontgassen. Om de urgentie van het probleem internationaal te benadrukken, is dankbaar gebruik gemaakt van de provinciale ontgassingsverboden die in 2015 en 2016 in werking traden. Nederland heeft in 2017 overeenstemming bereikt met de andere verdragsstaten om het Scheepsafvalstoffenverdrag uit te breiden met een verbod op het uitstoten van vervluchtigende gevaarlijke stoffen naar de atmosfeer en heeft dit vastgelegd in nationale wetgeving.3, 4
Helaas kan Nederland het verbod niet eigenstandig in werking laten treden. Pas 6 maanden nadat het Scheepsafvalstoffenverdrag is geratificeerd door alle deelnemende landen wordt het verbod van kracht in al deze landen.
In afwachting van deze ratificatie wordt varend ontgassen gereguleerd op grond van de Europese overeenkomst voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de binnenwateren (het ADN). Het ADN is gericht op het minimaliseren van veiligheidsrisico’s in de nabije omgeving van het schip dat de gevaarlijke stoffen vervoert. Zolang het CDNI verbod nog niet in werking is getreden, regelt het ADN hoe een ontgassing binnen de kaders kan worden uitgevoerd. Het ADN kent geen ontgassingsverbod. Het stelt alleen veiligheidsvoorwaarden aan het varend ontgassen. Zo mag er niet worden ontgast in dichtbevolkte gebieden en in de nabijheid van bruggen, sluizen en hun voorhavens. Het regelt daarom niet de randvoorwaarden die bij een algemeen verbod nodig zijn. Voor een algeheel verbod op ontgassen biedt het ADN geen basis. Op deze regelgeving wordt door de ILT gehandhaafd. Zij voert controleacties uit. In het geval de ILT een overtreding signaleert, treedt zij handhavend op5.
De kaart is een uitwerking van deze Europese vervoersregelgeving die het ontgassen thans op nationaal niveau reguleert. De ILT heeft hiermee de bestaande routes waar varend ontgassen nu nog onder voorwaarden mogelijk is, inzichtelijk gemaakt aan de hand van deze kaart. Het is dus een visuele weergave van bestaande mogelijkheden voor schippers, ten behoeve van de handhaving van Europese regelgeving.
Bent u op de hoogte van de uitspraken die Flevolandse gedeputeerde Smelik onlangs in de pers deed over deze werkwijze van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW)3 en de mededeling aan de provinciale staten van Flevoland waarin zij stelt dat het probleem bij het Ministerie van IenW ligt?4
Ja. Inmiddels heb ik de gedeputeerde van Flevoland persoonlijk gesproken en heeft zij aan mij haar zorgen geuit over het ontgassen in Flevoland.
Bent u het eens met deze uitspraken?
Ik ben het met de gedeputeerde van Flevoland eens dat we varend ontgassen niet meer moeten willen in Nederland. Het ministerie heeft het dan ook destijds als haar taak gezien om met de overige Rijnoeverstaten te komen tot een internationaal verbod op varend ontgassen wat in heel Nederland zal gaan gelden8, 9. Het ministerie ziet het, samen met de ILT, ook als haar taak om de handhaving van de huidige Europese regelgeving die het ontgassen reguleert vorm te geven10. De ILT heeft dan ook ten behoeve van de handhaving een kaart opgesteld waarin wordt aangegeven waar het op grond van de vigerende Europese regelgeving verboden is varend te ontgassen en waar niet. Het bestaan van en een mogelijke verwijzing naar de provinciale verboden doet daar niets aan af, aangezien de provinciale verboden niet geldig zijn op wateren die in het beheer zijn van het Rijk en waar (inter)nationale regelgeving van toepassing is.
Indien u het niet met deze onder vraag 4 genoemde uitspraken eens bent, met welke uitspraken bent u het niet eens en waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 5.
Indien u zich in de onder vraag 4 genoemde uitspraken kunt vinden, wat gaat u hieraan doen?
In het gesprek met de gedeputeerden van de provincies Flevoland en Zeeland heb ik duidelijk gemaakt dat er bij de andere verdragsstaten op ambtelijk, diplomatiek, alsook op ministerieel niveau er voortdurend aandacht wordt gevraagd voor een spoedige ratificatie. In de laatste CDNI vergadering van begin november jl. is hier weer aandacht voor gevraagd. Afgelopen zomer hebben de Nederlandse ambassades de bevoegde instanties in deze landen bezocht en onze boodschap van een spoedige ratificatie overgebracht. Daarnaast zal ik ook persoonlijk overleg voeren over de voortgang van de ratificatie in Frankrijk met de gedelegeerde Minister van Verkeer.
Ik heb daarom met de gedeputeerden van Flevoland en Zeeland afgesproken om met de sector om tafel te gaan om te bespreken hoe de sector in aanloop naar het verbod het aantal ontgassingen al kan verminderen. Mogelijkheden hiertoe zijn bijvoorbeeld het gebruik maken van succesvol geteste installaties en het zodanig organiseren van de vervoersstromen dat ontgassen minder tot niet nodig is. Ook verkennen de deelnemers van de taskforce «Varend Ontgassen» (waarin naast het ministerie en de provincies ook de brancheorganisaties in de petrochemie, de binnenvaart en de havens participeren) of voor de financiering gebruik gemaakt kan worden van een EU-subsidie.
Heeft u inzicht in de praktijk op deze vaarroutes met betrekking tot het varend ontgassen?
Bij de invoering van het provinciale ontgasverbod heeft de provincie Flevoland onderzoek laten doen naar de omvang van het ontgassen in de provincie (Ontgassingen in kaart ten behoeve van een ontgassingsverbod in Flevoland, CE Delft mei 2017). De aantallen van 100 tot 400 lozingen per jaar die in de media worden genoemd komen voort uit dit onderzoek. De provincie Flevoland heeft dit aantal vervolgens nader geduid naar aanleiding van schriftelijke vragen vanuit de Statenfractie van het CDA11.
Bij de totstandkoming van het internationaal afgesproken verbod op varend ontgassen heeft het ministerie in 2016 een onderzoek laten uitvoeren naar de aard en omvang van het varend ontgassen in Nederland, niet specifiek in dunbevolkte gebieden. Hieruit kwam naar voren dat in heel Nederland in 2014 naar schatting ongeveer 3300 ontgassingen hebben plaatsgevonden.
Heeft u inzicht in welke risico’s hieruit volgen voor de volksgezondheid van de inwoners van Flevoland? Waarom publiceert de ILT een kaart waaruit blijkt dat ontgassen op genoemde oppervlaktewateren is toegestaan zonder dat provincie Flevoland daarover is geïnformeerd?
In 2018 hebben het ministerie en de provincies vooruitlopend op het ingaan van het verbod op varend ontgassen de taskforce «Varend Ontgassen» opgericht. De provincies zijn hierin vertegenwoordigd door het IPO. De bewuste kaart is geen gedoogkaart, maar geeft aan waar in Nederland varend ontgassen mogelijk is en waar niet. De kaart is na verzending aan de Tweede Kamer besproken in een vergadering van de taskforce «Varend Ontgassen» op 3 oktober 201912. De kaart en bijbehorende analyse zijn vanuit de taskforce voorafgaand aan deze vergadering aan de IPO, waaronder de provincie Flevoland verstuurd.
Is volstrekt helder hoe de verdeling van taken en bevoegdheden is tussen provincie, omgevingsdiensten en de ILT? Zo ja, hoe verklaart u het gebrek aan afstemming en communicatie en de tegenstrijdige signalen over het ontgassen? Op welke gebieden ten aanzien van milieubelastende activiteiten, zoals het lozen van afval, het storten van vervuild slib, het storten van bouwstoffen, zijn er nog meer hiaten tussen het beleid van het Ministerie van IenW en de mate waarin het college van gedeputeerde staten van Flevoland hiervan op de hoogte is gesteld, of op de hoogte had kunnen zijn?
Het ministerie streeft er altijd naar om provincies te informeren over het beleid. Vanuit de betreffende wetgeving is geregeld welke organisaties vanuit hun eigen expertise toezicht houden op de naleving van het verbod. De ILT staat met name aan de lat voor de handhaving. Door de aanwezigheid van Rijkswaterstaat op de binnenwateren, fungeert Rijkswaterstaat als de oren en ogen van de ILT en geeft mogelijke signalen door. De provincies moeten erop toezien dat de ontgassingsinstallaties ontgassen volgens de voorwaarden die het Scheepsafvalstoffenverdrag hieraan stelt. Mogelijke miscommunicatie kan gelegen zijn in het feit dat de provinciale verboden niet geldig zijn op Rijkswateren en zodanig niet gehandhaafd kunnen worden Rijksinspectiediensten zoals de ILT. In het gesprek met de gedeputeerden is op dit punt helderheid verschaft.
Kunt u aangeven of Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek zelf handhavend kan optreden tegen varend ontgassen langs de kusten van Almere en Lelystad, zoals de ILT aangeeft, of dat deze taak juist expliciet níet bij deze omgevingsdienst is neergelegd?5
De provincies zijn verantwoordelijk voor de handhaving van hun eigen milieuregelgeving. Zij zijn het bevoegde gezag voor activiteiten op provinciale vaarwateren. De Rijn, de Lek en de Waal en het IJsselmeer zijn echter Rijkswateren waarop de Akte van Mannheim van toepassing is en waarvoor de Minister het bevoegde gezag is. De ILT is bij wet aangewezen om op deze bepalingen te handhaven. De provincies zijn niet aangewezen.
De daadwerkelijke inwerkingtreding van de Wet kansspelen op afstand en het bericht ‘Consumentenbond torpedeert reclamecode voor online gokken’ |
|
Michiel van Nispen , Nicki Pouw-Verweij (JA21), Barbara Kathmann (PvdA), Eva van Esch (PvdD), Kees van der Staaij (SGP), Anne Kuik (CDA), Nilüfer Gündoğan (Volt), Pieter Omtzigt , Mirjam Bikker (CU), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Consumentenbond torpedeert reclamecode voor online gokken»?1
Ja.
Bent u het met ons eens dat het van belang is kinderen, jongeren en andere kwetsbare groepen zoals mensen met een verstandelijke beperking, te beschermen tegen op hen gerichte reclame-uitingen?
Ja.
Deelt u de mening dat de artikel 2 lid 3 en 4 van het Besluit werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen, kansspelaanbieders verplicht wervings- en reclameactiviteiten niet te richten op jongeren en andere kwetsbare groepen?
Ja.
Wat vindt u ervan dat marktpartijen het verbod op reclame gericht op jongeren zo interpreteren, dat jonge mensen (tot 24 jaar) niet meer dan 30% van het publiek mogen uitmaken? Hoe verhoudt dit zich tot het feit dat jongeren überhaupt maar 28% van de bevolking uitmaken?
Voorop staat dat wet- en regelgeving leidend is. Daarin staat dat reclame voor kansspelen niet gericht mag zijn op maatschappelijk kwetsbare groepen, zoals minderjarigen. Vergunninghouders van kansspelen op afstand, speelcasino’s of speelautomatenhallen mogen hun reclame ook niet richten op jongvolwassenen.2 Dit verbod is absoluut en vergt vergaande inspanningen van vergunninghouders. De Kansspelautoriteit (Ksa) houdt toezicht op de naleving van reclamebeperkende maatregelen die zijn neergelegd in wet- en regelgeving. De Ksa heeft hier onlangs nog expliciet aandacht aan besteed door vergunninghouders op deze verplichting te wijzen. Op haar website licht de autoriteit toe hoe vergunninghouders aan deze inspanningsplicht kunnen voldoen.3 Het is aan de Ksa als toezichthouder om te bepalen welke elementen in welke mate relevant zijn om te oordelen of reclame zich richt op kwetsbare groepen.
Deelt u de mening dat meer mag én moet worden gevraagd van kansspelaanbieders om te voorkomen dat hun reclameactiviteiten zich richten op jonge mensen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat handhaving op genoemde artikelen plaatsvinden, nu niet tot een reclamecode is gekomen?
Handhaving van de artikelen in het Besluit en de Regeling Reclame, werving en verslavingspreventie Kansspelen valt (evenals handhaving van alle kansspelwet- en regelgeving) onder de bevoegdheid van de Ksa. De Reclamecode Online Kansspelen betreft zelfregulering en is een initiatief van verschillende kansspelaanbieders in aanvulling op deze wet- en regelgeving. De Reclame Code Commissie ziet toe op naleving van zelfregulering, niet de Kansspelautoriteit. Handhaving op de naleving van de wet- en regelgeving gebeurt door de Ksa.
Is vanuit het ministerie overleg geweest met de Vergunde Nederlandse Online Kansspelaanbieders (VNLOK) over de reclamecode of wervings- en reclameactiviteiten in algemene zin? Zo ja, wanneer heeft dit plaatsgevonden, op welke wijze en welke invloed heeft dit gehad op de uiteindelijke reclamecode die voorlag?
De branchevereniging Vergunde Nederlandse Online Kansspelaanbieders (VNLOK) is begin september 2021 gelanceerd. Op 14 oktober jl. heeft een algemeen kennismakingsgesprek tussen ambtenaren van mijn ministerie en VNLOK plaatsgevonden. Daarnaast is in eerdere contacten met enkele van de bij VNLOK aangesloten aanbieders het onderwerp reclame(code) aan de orde gekomen. Daarbij is vanuit het ministerie gewezen op de wettelijke kaders en in overweging gegeven de toelichting op de beoogde code op punten aan te vullen. Welke invloed dit heeft gehad op de uiteindelijke reclamecode zoals die voorlag, is mij niet bekend.
Waarom heeft de regering de motie Vos c.s. (Kamerstuk 33 996, nr. 57) nooit uitgevoerd voor wat betreft het afdwingen van een tijdslot voor onlinereclame?
De regering onderschrijft het doel van de motie, namelijk het voorkomen dat jongeren door online reclame aangezet worden tot gokken. Om dit doel te bereiken is inmiddels ook een groot aantal maatregelen getroffen. Ik vind het belangrijk om nu eerst die maatregelen volledig te implementeren en vervolgens te bezien welke effecten deze hebben. Dit wordt gemonitord en waar nodig bijgestuurd zoals ook eerder aan uw Kamer gemeld.4 Het instellen van een tijdslot is nu geen onderdeel van de maatregelen, omdat dit in de praktijk nauwelijks uitvoerbaar is. Tevens is het handhaven van een tijdslot kostbaar en waarschijnlijk onvoldoende effectief. Hierover heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd.5 Indien de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid in de toekomst verbeteren en er is een noodzaak gebleken voor aanvullende maatregelen, zou een tijdslot heroverwogen kunnen worden.
Reclame voor kansspelen mag sowieso niet gericht zijn op maatschappelijk kwetsbare groepen van personen, zoals minderjarigen. Vergunninghouders van kansspelen op afstand, speelcasino’s of speelautomatenhallen mogen hun reclame ook niet richten op jongvolwassenen. Bovendien mogen hun reclameactiviteiten niet aanzetten tot onmatige deelname aan kansspelen. Deze regels gelden ongeacht het medium. Naast reclame op televisie of in geprinte media, geldt dit ook voor online reclame en reclame via social media.
Met de inwerkingtreding van de Wet kansspelen op afstand is daarbovenop een stevig pakket aan maatregelen geïntroduceerd ter voorkoming van kansspelverslaving, vooral ook ter bescherming van specifiek kwetsbare groepen. Onderdeel daarvan is aanscherping van het reclamebeleid. Deze regels gelden ongeacht het medium.6
Wanneer gaat u hier toe over? Welke maatregelen worden er nog meer genomen om jongeren en andere kwetsbare groepen te beschermen tegen online reclame-uitingen?
Zie antwoord vraag 8.
Welke prioriteit heeft dit in handhaving door de Kansspelautoriteit en waaruit blijkt dit?
De bescherming van maatschappelijk kwetsbare groepen, waaronder minderjarigen en jongvolwassenen, heeft hoge prioriteit in de handhaving door de Kansspelautoriteit. Dit blijkt onder meer uit de recente aanpak van een kansspelaanbieder die beroepssporters inzette in kansspelreclame7, de invordering van een last onder dwangsom bij een vergunninghouder die reclame richtte op minderjarigen8, het aanpakken van illegale praktijken op sociale media die populair zijn onder jongeren9, het onlangs opgestelde samenwerkingsprotocol met het Commissariaat voor de media (CvdM) dat mede tot doel heeft om gezamenlijk de veiligheid van het media-aanbod en bescherming van kwetsbare groepen te waarborgen10 en de nadere uitleg van reclameregels die tot doel hebben kwetsbare groepen, zoals jongvolwassenen, te beschermen door de Kansspelautoriteit.11
Ook én juist de komende periode, nu de markt van kansspelen op afstand is geopend, zal de Kansspelautoriteit bijzondere nadruk leggen op het optreden tegen onrechtmatige reclamepraktijken van legale én illegale kansspelaanbieders om zo maatschappelijk kwetsbare groepen van personen te beschermen. In dat kader monitort de Kansspelautoriteit op basis van gegevens uit de controledatabank in hoeverre aanbieders de op hen rustende zorgplicht om kansspelverslaving te voorkomen in acht nemen.
Op welke wijze wordt uitvoering gegeven aan het amendement Vos (Kamerstuk 33 996, nr. 23)? Had dit amendement niet al vanaf 1 april tot een duidelijkere waarschuwing bij advertenties moeten leiden?
Het amendement-Vos geeft kaders mee waarbinnen een nieuwe waarschuwende tekst moet worden vastgesteld.12 Ik heb een subsidie toegekend aan het Trimbos-instituut, dat een proces heeft opgezet en gefaciliteerd ter vaststelling van een nieuwe tekst. Over het verloop en de uitkomst van dit proces heb ik uw Kamer geïnformeerd middels een separate brief.
Het onderzoek naar en het verdere verloop van de gang van zaken rond de zogenoemde mondkapjesdeals van Sywert van Lienden |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Kunt u in de tweede helft van oktober, wanneer u voornemens bent de Kamer te informeren over de voortgang van het onderzoek, een harde datum geven wanneer het aanvullend onderzoek van Deloitte Forensic & Dispute Services B.V (Deloitte) naar de inkoop van persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) voor de zorg (hierna te noemen: het onderzoek) zal zijn afgerond? Zo nee, gelet op de disclaimer in de afsluitende zin van de brief van 15 september aan de Kamer, welke druk zet u om het onderzoek af te ronden?1 2
In mijn brief van 25 oktober jl.3 heb ik toegelicht dat Deloitte Forensic & Dispute Services B.V (het onderzoeksbureau) mij heeft laten weten dat het nog geen harde toezegging kan doen wanneer de onderzoeksresultaten worden opgeleverd. De verwachting is dat dit niet voor het einde van dit jaar zal plaatsvinden. Net als uw Kamer wil ik zo snel mogelijk helderheid krijgen over de uitkomsten van het onderzoek. Mochten de resultaten van het eerste deel van het onderzoek – de overeenkomst met Hulptroepen Alliantie (HA) / Relief Goods Alliance B.V. (RGA) nog niet in het eerste kwartaal van 2022 definitief zijn dan deel ik uiterlijk in dat kwartaal de stand van zaken van dat moment. Ik wil benadrukken dat het bureau alles op alles zet om deze resultaten dan gereed te hebben.
Kunt u aangeven welke «diverse en complexe elementen» in samenhang met «de aard van dit specifieke onderzoek» anders dan de gegeven procesinformatie (samenvattend: veel partijen, veel locaties) en een verwijzing naar wet- en regelgeving (op vooral het vlak van privacy) een rol spelen en die in dit onderzoek naar voren zijn gekomen bij de collectie van data?
In mijn brieven op 15 september jl.4 en 25 oktober jl. heb ik toegelicht waarom het onderzoek meer tijd kost dan verwacht. Het gaat hier om elementen zoals het eigenaarschap van de data van het LCH en de overdracht van de data van het ministerie naar het onderzoekbureau die zorgvuldig dient te geschieden en te voldoen aan de vigerende wet- en regelgeving (waaronder de privacywetgeving). Partijen die gevraagd worden data over te dragen, dienen deze te toetsen aan de privacywetgeving op onder meer de proportionaliteit en de subsidiariteit voordat de data kunnen worden gedeeld. Het gaat dus om een complex datalandschap met een omvangrijke hoeveelheid data. Ter illustratie gaf ik in mijn brief van 25 oktober jl. aan dat bijvoorbeeld de data die het onderzoeksbureau van het Ministerie van VWS gaat betrekken een aanzienlijk aantal mailboxen en ook netwerkschijven, datasystemen en chatberichten betreft. Bij het filteren van deze data gaat het om miljoenen documenten om tot een voor het onderzoek relevante dataset te komen. Tot slot heb ik in dezelfde brief gemeld dat het Ministerie van VWS als verwerkersverantwoordelijke de data van het LCH kan delen met het onderzoeksbureau. Hiermee wordt een deel van de eerdergenoemde complexiteit aangaande de data van LCH opgelost.
Zijn de gesignaleerde moeilijkheden rond het verzamelen van data, waardoor het onderzoek maanden vertraging oploopt, een indicatie voor een rommelig inkoopproces waarop het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geen grip heeft gehad en geen helder administratief overzicht heeft?
In mijn antwoord op vraag 2 heb ik toegelicht waarom het onderzoek meer tijd kost dan verwacht. Daarin geef ik aan dat de oorzaken liggen in de omvang en complexiteit van het datalandschap en de technische vereisten die worden gesteld bij forensisch onderzoek.
Over welke onderwerpen is afstemming nodig, en met welke instanties, om te komen tot beantwoording van de vragen van het lid Pouw-Verweij van 26 augustus 2021?3
De antwoorden op deze vragen zijn inmiddels op 14 oktober jl6. naar uw Kamer gestuurd. Voor de beantwoording van de vragen betreffende de landsadvocaat heeft er afstemming plaatsgevonden met de landsadvocaat. Voor de vragen die betrekking hadden op het onderzoek was er afstemming met het onderzoeksbureau.
Wanneer kan het op 8 juni 2021 aangevraagde en door de Kamer goedgekeurde debat over de zaak rondom Sywert van Lienden plaatsvinden, in aanmerking genomen de aanzienlijke vertraging van het onderzoek?
Het is aan Uw Kamer om debatten in te plannen. Daarnaast verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 1 waarin ik aangeef dat het onderzoeksbureau nog geen harde toezegging kan doen wanneer de onderzoeksresultaten worden opgeleverd. De verwachting is dat dit niet voor het einde van dit jaar zal plaatsvinden. Mochten de resultaten van het eerste deel van het onderzoek nog niet in het eerste kwartaal van 2022 definitief zijn dan deel ik uiterlijk in dat kwartaal de stand van zaken van dat moment.
Welke bewindspersoon draagt de hoofdverantwoordelijkheid over het verdere afhandelen van het onderzoek en de hierop volgende debatten en wat is daarvoor de motivering?
De toenmalig Minister voor Medische Zorg en Sport (hierna: MSZ) heeft uw Kamer op 18 juni jl.7 geïnformeerd dat het betreffende onderzoeksbureau is gevraagd onafhankelijk onderzoek te doen naar de inkoop van PBM. Gezien het terugtreden van de Minister voor MSZ op 3 september jl. ben ik als Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport vanaf dat moment verantwoordelijk voor het verloop van het onderzoek. Ik verwijs u daarbij ook naar de brief van 3 september jl8. waarin de Minister van VWS en ik uw Kamer hebben geïnformeerd over de gewijzigde portefeuilleverdeling.
Hoe is de rol van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport na het aftreden van de Minister voor Medische Zorg gewijzigd ten opzichte van het verloop van het onderzoek en de verdere gang van zaken rondom deze casus?
In het antwoord op de voorgaande vraag heb ik toegelicht dat ik sinds het moment van aftreden van de Minister voor MZS verantwoordelijk ben voor het verloop van het onderzoek. Daarbij verwijs ik naar de Kamerbrief van 3 september jl. over de gewijzigde portefeuilleverdeling.
Is een sterkere betrokkenheid van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij het onderzoek naar de mondkapjesdeals van Sywert van Lienden, gezien eerdere vragen over het mogelijk inzetten van connecties binnen het CDA, volgens u wenselijk?
Het is van belang dat er door het uitvoeren van dit onderzoek volledige openheid komt over de gang van zaken. De eerste prioriteit van het onderzoek richt zich op het onderzoeken van de overeenkomst met HA en/of RGA. Daarnaast richt het onderzoek zich ook op ieders rol en verantwoordelijkheid op de bredere kwestie van de inkoop van PBM. Om ervoor te zorgen dat het beeld van de gang van zaken over de inkopen van PBM zo compleet mogelijk wordt, heeft de toenmalig Minister in dezelfde brief genoemd dat het onderzoeksbureau de ruimte krijgt om de reikwijdte van het onderzoek uit te breiden om waar mogelijk alle signalen te kunnen onderzoeken.
Wanneer maakt u het integrale rapport van de accountantscontrole bij het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) dat leidde tot het onderzoek van Grant Thornton Forensic & Investigation Services (het onderzoek van Grant Thornton) openbaar?
Grant Thornton heeft twee rapporten opgesteld, omdat zij twee onderzoeken heeft uitgevoerd in opdracht van het CIBG. Zoals in de brief van 18 juni jl. van de toenmalig Minister voor MZS is toegelicht, zijn deze onderzoeken uitgevoerd naar aanleiding van een constatering van twee mogelijke onregelmatigheden bij de reguliere interne accountantscontrole bij het LCH. Aangezien het hier signalen betroffen die los van elkaar stonden, is ervoor gekozen om de onderzoeken ook separaat uit te voeren en te rapporteren. Er is dus geen sprake van een integraal rapport van beide onderzoeken.
Het eerste rapport «Onderzoek naar mogelijke onregelmatigheden in relatie tot het Landelijk Consortium Hulpmiddelen – Relief Goods Alliance» d.d. 17 juni jl. is op 18 juni jl. met uw Kamer gedeeld. In mijn brief van 25 oktober jl. heb ik u bericht dat het Ministerie van VWS uit de bevindingen van Grant Thornton in dit tweede onderzoek heeft opgemaakt dat er een onregelmatigheid heeft plaatsgevonden. Daarbij gaf ik aan dat ik alleen informatie met u kan delen voor zover dit een mogelijke oplossing van die onregelmatigheid niet in de weg staat of een eventueel procesbelang van de Staat niet schaadt wanneer een gerechtelijke procedure wordt opgestart. Rekening houdende met het hiervoor genoemde zullen de bevindingen van het tweede onderzoek met uw Kamer gedeeld worden zodra dit mogelijk is.
Wanneer maakt u de overeenkomst die blijkens het onderzoek van Grant Thornton in concept is opgesteld tussen LCH en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport openbaar?
Het onderzoeksbureau heeft aangegeven dat de genoemde conceptovereenkomst tussen het LCH en het Ministerie van VWS deel uitmaakt van het onderzoek. Zodra de onderzoeksrapporten naar uw Kamer worden gestuurd, kan dit document met uw Kamer gedeeld worden.
Wanneer maakt u de memo van een functionaris («trader») van het LCH van 16 juli 2020 waarin hij achteraf alle stappen rondom de RGA-order beschrijft, en zijn zorgen hierover, openbaar?
Het eerste deel van het aanvullend onderzoek naar mogelijke onregelmatigheden bij de inkoop van PBM richt zich op de overeenkomst met HA en/of RGA. Ik zal het onderzoeksbureau vragen om deze memo mee te nemen in zijn onderzoek. Vervolgens zal ik de LCH-functionaris om toestemming vragen of ik deze memo openbaar mag maken. Aangezien deze nota niet is opgesteld door een VWS-functionaris kan het ministerie niet autonoom tot openbaarmaking overgaan.
Kunt u aangeven waarom het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in maart 2021 wilde dat passages over de heer Van Lienden uit het concept rapport naar aanleiding van het onderzoek van Grant Thornton werden verwijderd, terwijl het passages betreft die in de context wel degelijk relevant zijn?
In de brief van 18 juni jl. bent u door de toenmalig Minister voor MZS geïnformeerd dat het definitieve rapport door Grant Thornton (GT) naar de overeenkomst met RGA volgens de gebruikelijk procedures van forensische accountants tot stand is gekomen. Er heeft afstemming plaatsgevonden tussen GT en VWS, zodat VWS als opdrachtgever kon beoordelen of GT met de rapportage aan de verstrekte onderzoeksopdracht heeft voldaan. VWS heeft hierbij ook suggesties kunnen geven op de conceptrapportages en vragen gesteld over de feitelijke gang van zaken en onderbouwing van het gestelde. Deze opmerkingen zijn ook terug te vinden in de voorgenoemde brief. Daarbij is toegelicht dat het voor zich spreekt dat het aan de onderzoekers is om te wegen welke informatie zij relevant of noodzakelijk achten om weer te geven ter beantwoording van hun onderzoeksvraag.
Is het waar, dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in eerste instantie geen schriftelijke toestemming heeft gegeven voor de mondkapjesdeals van Sywert van Lienden waarmee een bedrag van ongeveer 100 miljoen euro was gemoeid, maar dat Mediq pas later alsnog schriftelijke bevestiging van de verleende toestemming heeft gevraagd als formaliteit voor een accountantscontrole en deze ook heeft gekregen, waarbij een medewerker van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in een interne e-mail spreekt over het aanvullen van een «hiaat in het orderverleningsproces»?
Onderzoeksbureau Grant Thornton heeft in zijn rapport over de overeenkomst met RGA – die uw Kamer op 18 juni jl. heeft ontvangen – op pagina 17 en 18 hierover het volgende weergegeven:
Daarnaast verwijs ik u naar de nog te verwachten uitkomsten van het lopende onderzoek naar de inkopen van PBM.
Waarom is de betrokkenheid en de rol van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dusdanig verkleind in het rapport naar aanleiding van het onderzoek van Grant Thornton dat het lijkt alsof het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport non-existent was bij het totstandkomen van de overeenkomsten?
Zoals in de brief van 18 juni jl. aan uw Kamer is gecommuniceerd had het onderzoek van Grant Thornton naar RGA als doel om over een aantal orders in relatie tot het LCH feiten en omstandigheden op een rij te zetten. Dit onderzoek richtte zich daarbij op de overeenkomst tussen RGA en het LCH en slechts in beperkte mate op de vraag of en hoe VWS hier een rol bij heeft gespeeld. Daarnaast verkeerde het onderzoek al in de afrondende fase tijdens de berichtgeving en ontwikkelingen over RGA van mei en juni jl. De vragen van uw Kamer die daarbij naar voren zijn gekomen, zijn daarom niet in dit rapport meegenomen. Het aanvullende onderzoek zal antwoord moeten geven op alle vragen rondom de rol die het Ministerie van VWS heeft gespeeld bij de totstandkoming van de overeenkomst met RGA.
Wat betekent het verzoek aan de rechtbank Den Haag van advocaat Loonstein namens vier ondernemers om de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de voormalig Minister voor Medische Zorg en de heer Van Lienden onder ede te mogen horen teneinde vast te stellen op grond van welke criteria zij niet in aanmerking kwamen voor levering van medische beschermingsmiddelen, terwijl ze volgens deze ondernemers beter gekwalificeerd waren en een beter aanbod hadden dan de BV-RGA van Van Lienden, indien dit verzoek wordt toegewezen maar ook indien dit verzoek niet wordt toegewezen, voor het onderzoek?4
De Minister van VWS en ik hebben kennisgenomen van het verzoek aan de rechtbank van de heer Loonstein. Het is aan de rechtbank om dit verzoekschrift te beoordelen.
Wanneer kan de Kamer antwoorden verwachten op deze vragen? Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden? Wanneer kan de Kamer de antwoorden verwachten op de eerder gestelde vragen van 26 augustus 2021?
Uw vragen heb ik afzonderlijk beantwoord. De beantwoording van deze Kamervragen van 26 augustus jl. is op 14 oktober jl. naar uw Kamer gestuurd.
Het verloop rond het ontslag van oud-staatssecretaris Mona Keijzer en de afwezigheid van kabinetsleden bij de hoofdelijk stemming over de invoering van de QR-toegangspas |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
|
|
|
Hoe is de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geïnformeerd over het voorgenomen ontslag van oud-staatssecretaris Mona Keijzer?
De Minister van SZW heeft kennis kunnen nemen van het ontslag via berichtgeving van de RVD en kon zich met het ontslag verenigen.
Heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ingestemd met het ontslag van mevrouw Keijzer? En zo ja hoe heeft hij dat gedaan?
In de Nederlandse staatsrechtelijke verhoudingen dient sprake te zijn van een door het kabinet gedragen besluit om een bewindspersoon voor te dragen voor ontslag. In de staatsrechtelijke praktijk laten situaties waarin bewindspersonen aantreden of aftreden doorgaans geen ruimte voor voorafgaande besluitvorming in de ministerraad voordat een voordracht wordt gedaan. In dit geval heeft de Minister van EZK kunnen instemmen met het ontslag en is met de viceminister-presidenten overlegd. Hiermee is materieel gewaarborgd dat het besluit is genomen in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad en recht gedaan aan het reglement van orde van de ministerraad.
Heeft de demissionair Minister-President bij het ontslag van mevrouw Keijzer het Reglement van Orde voor de ministerraad gevolgd?
Artikel 4 van het Reglement van Orde van de ministerraad noemt voordrachten van de Minister-President voor Koninklijke besluiten tot benoeming en ontslag van Ministers en Staatssecretarissen als onderwerp van besluit in de ministerraad. Dit brengt tot uitdrukking dat het in de Nederlandse staatsrechtelijke verhoudingen altijd een door het kabinet gedragen besluit is een bewindspersoon voor te dragen voor benoeming of ontslag. In de staatsrechtelijke praktijk laten situaties waarin bewindspersonen worden voorgedragen voor benoeming of ontslag doorgaans geen ruimte voor voorafgaande besluitvorming in de ministerraad voordat een voordracht wordt gedaan. In dit geval heeft de Minister-President met instemming van de Minister van EZK, als verantwoordelijke Minister, en de drie viceminister-presidenten de genoemde Staatssecretaris voorgedragen voor ontslag met onmiddellijke ingang. Hiermee is materieel gewaarborgd dat het besluit is genomen in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad en recht gedaan aan het reglement van orde van de ministerraad.
Klopt het dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid net als mevrouw Keijzer al langere tijd bezwaren had bij het gevoerde Coronabeleid?
Binnen het kabinet vindt doorgaans een levendige discussie plaats over de richting van het (corona)beleid, waarbij bewindspersonen met verschillende perspectieven en overtuigingen deze discussie aangaan. Deze discussies zijn zeer waardevol bij de totstandkoming van beleid. Uiteindelijk mondt dit uit in een eenduidig regeringsbeleid, waar de samenleving op moet kunnen rekenen.
Hoe rijmen deze bezwaren met het besluit om oud-staatssecretaris Mona Keijzer ontslag aan te dienen op basis van haar uiting van bezwaar tegen de Quick Response (QR)-toegangspas?
De uitspraken van de voormalige Staatssecretaris van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, Mona Keijzer, gedaan in het interview van de Telegraaf van zaterdag 25 september, verdragen zich niet met besluiten die de ministerraad kort daarvoor had genomen, en die van belangrijke en zwaarwegende aard zijn.
Hoe is de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geïnformeerd over het voorgenomen ontslag van oud-staatssecretaris Mona Keijzer?
De Minister-President heeft met instemming van de Minister van EZK, als verantwoordelijke Minister, en de drie viceminister-presidenten de genoemde Staatssecretaris voorgedragen voor ontslag met onmiddellijke ingang. Dit overleg heeft telefonisch plaatsgevonden.
Was de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bekend met haar bezwaren tegen het besluit van de ministerraad, en zo ja hebben deze tot gevolg gehad dat het beraad in de ministerraad is heropend (zoals de staatsrechtelijke invulling van art. 12 lid 1 en 2 (Reglement van Orde voor de ministerraad) van o.a. Van der Pot suggereren)?
Binnen het kabinet vindt doorgaans een levendige discussie plaats over de richting van het (corona)beleid, waarbij bewindspersonen met verschillende perspectieven en overtuigingen deze discussie aangaan. Deze discussies zijn zeer waardevol bij de totstandkoming van beleid. Uiteindelijk mondt dit uit in een eenduidig regeringsbeleid, waar de samenleving op moet kunnen rekenen.
Heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ingestemd met het ontslag van mevrouw Keijzer? En zo ja hoe heeft hij dat gedaan? Is de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van mening dat hierin overeenkomstig het Reglement van Orde voor de ministerraad is gehandeld?
Zie antwoord 3 en 6.
Heeft de demissionair Minister-President bij het ontslag van mevrouw Keijzer het Reglement van Orde voor de ministerraad gevolgd?
Zie antwoord 3.
Hoe is de Minister van Financiën geïnformeerd over het voorgenomen ontslag van oud-staatssecretaris Mona Keijzer?
De Minister van Financiën was volledig op de hoogte van het voorgenomen ontslag.
Heeft de Minister van Financiën ingestemd met het ontslag van mevrouw Keijzer? En zo ja hoe heeft hij dat gedaan?
Zie antwoord 2.
Heeft de demissionair Minister-President bij het ontslag van mevrouw Keijzer het Reglement van Orde voor de ministerraad gevolgd?
Zie antwoord 3.
Wordt de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit geacht tegen de QR-toegangscode gestemd te hebben bij de hoofdelijke stemmingen, aangezien de andere vier leden van de ChristenUnie fractie ook tegen de QR-toegangscode stemden door steun aan de motie Wilders?
Op 16 september 2021 is hoofdelijk gestemd over de motie-Wilders c.s. (29 295, nr. 1424). Ik constateer dat het lid Schouten niet aanwezig was bij deze stemmingen.
Hoe kijkt de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan tegen het ontslag van mevrouw Keijzer, in beschouwing nemend dat zij ontslagen is vanwege haar kritiek op de invoering van de QR-toegangscode?
Zie antwoord 5.
Heeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ingestemd met het ontslag van mevrouw Keijzer? En zo ja hoe heeft zij dat gedaan?
De Minister-President heeft met instemming van de Minister van EZK, als verantwoordelijke Minister, en de drie viceminister-presidenten de genoemde Staatssecretaris voorgedragen voor ontslag met onmiddellijke ingang. Dit overleg heeft telefonisch plaatsgevonden.
Het journalistieke televisieprogramma Propaganda over de besluitvorming rond ‘Dansen voor Janssen’ |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21), Pieter Omtzigt |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Wanneer heeft u het advies aangepast over welke leeftijdsgroepen in aanmerking kwamen voor vaccinatie met het Janssen-vaccin?1 2
Op 2 juni 2021 heeft de Gezondheidsraad geadviseerd dat het Janssen-vaccin onderdeel kon blijven van het vaccinatieprogramma: Janssen is een veilig en effectief vaccin met een duidelijk voordeel: één prik is voldoende. Janssen is toegelaten voor jongeren vanaf 18 jaar. Daarin is geen verandering aangebracht.
Voor de landelijke vaccinatiestrategie adviseerde de Gezondheidsraad echter om – in de context van de beschikbare vaccins – de leeftijdsgroepen die nog geen prik gehad hadden vanaf dat moment BioNTech/Pfizer of Moderna-vaccins aan te bieden. In bepaalde gevallen bleef het echter volgens de Gezondheidsraad wel verstandig om het Janssen-vaccin aan te bieden, omdat mensen met één prik van Janssen direct volledig gevaccineerd zijn. Deze adviezen heb ik overgenomen3. De GGD heeft vanaf 2 juni jl. bij nieuw te maken afspraken mensen die vanwege hun leeftijd in aanmerking kwamen voor vaccinatie een mRNA-vaccin aangeboden.
In de context van welke Outbreak Management Team (OMT)-adviezen, en welke specifieke onderdelen van die adviezen, heeft u besloten tot het veranderen van het advies over vaccinatie met het Janssen-vaccin? Kunt u precies aangeven hoe het besluitvormingsproces daarover verlopen is?
De Gezondheidsraad adviseert het kabinet bij de vaccinatie tegen COVID-19 over de specifieke inzet en toepassing van vaccins bij doelgroepen. Zo ook bij het Janssen-vaccin. De Gezondheidsraad adviseert hierover na toelating van deze vaccins door het EMA, maar ook wanneer aanvullende wetenschappelijke inzichten tot een nader advies over de inzet zouden moeten leiden. Naar aanleiding van het advies van de Gezondheidsraad van 2 juni 2021 heb ik dan ook besloten de inzet aan te passen, zoals toegelicht in antwoord op vraag 1.
Het Outbreak Management Team (OMT) is op een later moment, in haar 119e advies van 6 juli 2021, ingegaan op de toegang tot evenementen. Het OMT raadde aan -gezien het opkomen van de meer besmettelijke deltavariant- niet voor 14 dagen na de laatste vaccinatie toegang te geven op basis van immuniteit door vaccinatie. Vanwege dat advies is vanaf zaterdag 10 juli aangepast dat wie twee vaccinaties met AstraZeneca, BioNTech/Pfizer of Moderna heeft gehad, of 1 Janssen-vaccinatie, 2 weken moeten wachten voordat hij of zij een vaccinatiebewijs krijgt waarmee toegang tot een evenement of horecagelegenheid wordt verschaft.
Welke adviesorganen hebben een positief advies doen uitgaan, en wanneer, over vaccinatie van jongeren met het Janssen-vaccin?
De EMA heeft op 11 maart 2021 het Janssen-vaccin goedgekeurd voor mensen van 18 jaar en ouder. In het daaropvolgende advies van de Gezondheidsraad van 17 maart 2021 wordt aangegeven wordt aangegeven dat het Janssen-vaccin voldoende veilig en effectief is voor mensen van 18 jaar en ouder. Ook in het advies van de Gezondheidsraad van 2 juni jl. heeft de raad aangegeven dat het Janssen-vaccin voldoende veilig en effectief is. Er is daarbij geen nadere leeftijdsgrens gesteld door de Gezondheidsraad. De Gezondheidsraad adviseerde op 2 juni het volgende: «»Het Janssen-vaccin is nog altijd een effectief en voldoende veilig vaccin tegen COVID-19. Echter, in Nederland zijn er momenteel mRNA-vaccins beschikbaar die een gunstigere nut-risicoverhouding hebben voor jongere leeftijdsgroepen. Het is volgens de commissie van de Gezondheidsraad op dit moment niet goed mogelijk om betrouwbare uitspraken te doen over een leeftijdsgrens, dat wil zeggen, een leeftijd waaronder de nut-risicoverhouding van vaccinatie met het Janssen-vaccin ongunstiger wordt. Daarvoor zijn de gegevens vooralsnog te beperkt. De commissie van de Gezondheidsraad wijst erop dat de nut-risicoverhouding niet voor alle jongere leeftijdsgroepen ongunstiger hoeft te zijn. Zo kan voor groepen die via de reguliere kanalen moeilijk te bereiken zijn voor een tweede vaccinatie de individuele nut-risicoverhouding van het Janssen-vaccin wel gunstig zijn. Vaccinatie met Janssen bestaat uit één dosis waarmee bescherming wordt bereikt. Voor bescherming zijn met andere (mRNA-)vaccins twee doses nodig. Als het niet goed mogelijk is om mensen te bereiken voor een tweede vaccinatie, dan biedt een mRNA-vaccin geen volwaardig alternatief omdat één dosis onvoldoende bescherming biedt. In die gevallen heeft het Janssen-vaccin de voorkeur vanwege de bescherming die één vaccinatie biedt.»
Hoe rijmen de adviezen uit vraag 2, verondersteld dat deze er zijn, met het negatieve advies van de Gezondheidsraad op 2 juni dat is overgenomen in de brief van 11 juni 2021 waarmee u de Kamer informeert, en waarin de Gezondheidsraad expliciet adviseert om «in de huidige fase van het COVID-19-vaccinatieprogramma over te gaan op de programmatische inzet van uitsluitend mRNA-vaccins in nieuw te vaccineren, jongere leeftijdsgroepen»?3 4
Het Janssen-vaccin is door het EMA toegelaten voor mensen van 18 jaar en ouder. De Gezondheidsraad adviseerde op 2 juni dat het Janssen-vaccin nog altijd een effectief en voldoende veilig vaccin tegen COVID-19. Zij stelde dat in Nederland op dat moment mRNA-vaccins beschikbaar waren die een gunstigere nut-risicoverhouding hadden voor jongere leeftijdsgroepen. De commissie wijst erop daarnaast op dat de nut-risicoverhouding niet voor alle jongere leeftijdsgroepen ongunstiger hoeft te zijn. Het Janssen-vaccin kon dus onderdeel blijven van de vaccinatiestrategie. Ik heb me steeds gebaseerd op het advies van de Gezondheidsraad. Op 2 juni jl. is er direct voor nieuw in te plannen afspraken een mRNA-vaccin aangeboden. Voor iedereen die al een afspraak had gepland met het Janssen-vaccin is de mogelijkheid geboden deze afspraak om te zetten naar een nieuwe afspraak voor een mRNA-vaccin.
De keuzelijn is gestart nadat alle 18-plussers de mogelijkheid hadden om een afspraak te maken voor vaccinatie met een mRNA-vaccin. De keuzemogelijkheid die ik mede op verzoek van uw Kamer heb ingericht stelde mensen in staat om op een goed geïnformeerde manier hun eigen keuze te maken. Zij konden met één prik op korte termijn volledig gevaccineerd zijn. Dat is de reden geweest voor de start van de keuzelijn op 23 juni.
Heeft u, zoals in de uitzending van het journalistieke televisieprogramma Propaganda (KRO-NCRV) van 23 september 2021 wordt uiteengezet, de leeftijdsgrens voor inenten met het Janssen-vaccin verlaagd na het bezoek dat interim- directeur Publieke Gezondheid bij de GGD Regio Utrecht aan Den Haag bracht?
Zoals beschreven in het antwoord van vraag 1 is dit onjuist. De leeftijdsgrens is niet aangepast. De interim- directeur Publieke Gezondheid van GGD Utrecht heeft geen bezoek gebracht aan Den Haag.
Waarom zei u op 23 juni jl. over het Janssen-vaccin: «Het is een ideaal vaccin als je met één prik klaar wil zijn, klaar voor de zomer, voor de festivals, voor «dansen met Janssen»», terwijl u op de hoogte was van het advies van de Gezondheidsraad van 2 juni om het Janssen-vaccin niet aan jongeren toe te dienen wegens eventuele ernstige bijwerkingen?5
De Gezondheidsraad gaf in haar advies aan dat het Janssen vaccin effectief en voldoende veilig is en dat het Janssen-vaccin geschikt is voor mensen die er evident bij gebaat zijn om met één prik beschermd te zijn.
Mede vanwege het verzoek uit de Tweede Kamer om mensen zelf de keuze te laten om alsnog gevaccineerd te worden met beschikbare Janssen-vaccins die niet meer binnen de verdere vaccinatiestrategie werden ingezet heb ik dat mogelijk gemaakt.
Aangezien de jongere doelgroepen nog het langste moesten wachten voordat zij volledig gevaccineerd zouden zijn, heb ik hen er op gewezen dat zij op een goed geïnformeerde manier hun eigen keuze konden maken.
Wanneer wist u dat er veertien dagen moeten verstrijken tussen het tijdstip van vaccinatie en het moment dat de bescherming van het Janssen-vaccin effectief is?
De benodigde tijd om de bescherming met het Janssen-vaccin op te bouwen om effectief te zijn is vanaf het begin bekend geweest. Hier is ook altijd transparant over gecommuniceerd op coronavaccinatie.nl, zoals bijvoorbeeld ook in de factsheet «Overzicht met informatie over het coronavaccin van Janssen» dat specifiek bij deze keuzemogelijkheid werd aangeboden.
Wist u toen u op 23 juni jl. het bericht op Twitter plaatste: «Rond 10:00 uur kan wie nog geen prik heeft gehad de keuze maken voor Janssen via: [witregel] [pictogram telefoon] 0800–1295 [witregel] Er is beperkte voorraad beschikbaar. Voordeel: 1 prik is genoeg. Een veilig en effectief vaccin. Laat je informeren», dat de Gezondheidsraad adviseerde het Janssen-vaccin niet aan jongeren toe te dienen wegens eventuele ernstige bijwerkingen en dat er veertien dagen moet verstrijken tussen het tijdstip van vaccinatie en het moment dat de bescherming effectief is?6
De stelling dat de Gezondheidsraad adviseerde het Janssen-vaccin niet aan jongeren toe te dienen wegens eventuele ernstige bijwerkingen, is onjuist. De Gezondheidsraad stelt, dat gezien de epidemiologische situatie, de mRNA-vaccins net in het voordeel zijn, vanwege afwezigheid van deze zeer zeldzame bijwerking. Er is geen leeftijdsgrens gesteld, zie ook het antwoord op vraag 1.
Voor het antwoord omtrent de wachttijd zie mijn antwoorden op vraag 7 en vraag 15.
Zo u bevestigend antwoordt op voorgaande vraag, kunt u aangeven waarom u deze wezenlijke informatie niet vermeldt in de hoofdtekst van genoemde tweet?
Zie het antwoord op vraag 7.
Hoe kijkt u aan tegen de constatering van een epidemioloog dat «Dansen met Janssen», direct na de vaccinatie, in geen geval op medische feiten was gebaseerd, maar misinformatie die werd ingezet als middel om de vaccinatiegraad snel omhoog te krijgen?7
Met betrekking tot de wachttijd kan ik aangeven dat in de loop van juni de epidemiologische situatie snel gunstiger werd. Daarom is de keuze gemaakt om vaccinatiebewijzen direct te verstrekken, dus zonder wachttijd, na volledige vaccinatie. Dat gold dus niet alleen voor het Janssen-vaccin maar ook voor Pfizer, AstraZeneca en Moderna. Deze keuze is aan de Kamer voorgelegd op 11 juni 2021 middels de wijziging van de Tijdelijke regeling maatregelen Covid-19 i.v.m. inzet van coronatoegangsbewijzen op basis van vaccinatie of herstel, conform de geldende nahangprocedure en besproken in het algemeen overleg ter voorbereiding op de Europese Raad op 9 juni 2021.
Op welke wijze zijn de jongeren die een prik gehaald hebben naar aanleiding van deze publiciteit, geïnformeerd dat er een negatief advies lag over het gebruik van dit vaccin voor hun leeftijdsgroep?
Ik verwijs hierbij mede naar mijn antwoord op vraag 8.
Bij de webpagina over de keuzelijn op coronavaccinaties.nl is informatie aangeboden om geïnteresseerden hun eigen afwegingen te kunnen laten maken. Op de pagina zelf en in de factsheet «Overzicht met informatie over het coronavaccin van Janssen» staat bijvoorbeeld informatie als «Voor jongere leeftijden heeft de Gezondheidsraad een voorkeur voor mRNA-vaccins (BioNTech/Pfizer en Moderna) omdat de zeer zeldzame bijwerking van een combinatie van stolselvorming (trombose) met een tekort aan bloedplaatjes (trombocytopenie) vaker voorkomt op jongere leeftijd.». In de factsheet staat ook benoemd dat de bescherming tegen het coronavirus begint vanaf ongeveer 14 dagen na deze prik.
De mensen die voor Janssen kozen via de keuzelijn zijn bij het maken van de afspraak verwezen naar de informatie op www.coronavaccinatie.nl/ikwiljanssen. Burgers werden erop gewezen dat op locatie gevraagd zal worden of de burger deze informatie heeft gelezen en begrepen. De afspraakbevestiging die de persoon kreeg bevatte ook de link naar www.coronavaccinatie.nl/ikwiljanssen. Op vaccinatielocatie werd nogmaals de vraag gesteld of de persoon akkoord gaat en zich bewust is van de (eventuele) risico’s omdat hij/zij de informatie hierover heeft doorgenomen.
Hoe kijkt u aan tegen de constatering van de voormalig hoofdinspecteur bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), dat «de opmerking van De Jonge dat je ’s ochtends gevaccineerd kon worden en ’s avonds veilig kon dansen absolute onzin is, een vaccin pas werkt na tien tot veertien dagen, ook bij een single dosis»?8
Zie mijn antwoord op vraag 10.
Waarom heeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport pas half augustus, na de piek aan besmettingen, een folder met informatie over het Janssen-vaccin aangepast met de toevoeging: «Na veertien dagen bent u redelijk beschermd»?
Als sinds de start van de keuzelijn (23 juni jl.) staat in de aangeboden factsheet op de pagina www.coronavaccinatie.nl/ikwiljanssen de ook bij vraag 11 geciteerde zin «De bescherming tegen het coronavirus begint vanaf ongeveer 14 dagen na deze prik». Later is de informatie aangevuld ten aanzien van periode voor het verkrijgen van het vaccinatiebewijs.
Wel is nadat begin juli duidelijk werd dat het aantal besmettingen snel ging stijgen na de invoering van de versoepelingen op 26 juni jl. de wachttijd van 14 dagen ingevoerd voor alle vaccins op 10 juli 2021 voor verstrekking van de QR-code. Dus niet alleen voor het Janssen-vaccin. De periode waarin met Janssen geprikt werd en er geen «inwerktijd» gehanteerd werd is zeer beperkt gebleven.
Hoe kan de keuze voor «Dansen met Janssen» door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport achteraf worden gemotiveerd met: «De keuze werd bovenal gemaakt omdat de vakantie eraan kwam en het kabinet zorgen had dat jongeren dan de ziekte zouden oplopen», terwijl jongeren door de misleidende informatie uitgerekend een grotere kans liepen te worden besmet omdat ze meenden na één prik afdoende te zijn beschermd terwijl ze een termijn van veertien dagen in acht moesten nemen voordat ze «redelijk beschermd» waren?9
De jongere doelgroepen moesten in het licht van de vaccinatiestrategie nog het langst wachten voordat zij volledig gevaccineerd zouden zijn. Ik heb hen er dan ook op gewezen dat zij op een goed geïnformeerde manier hun eigen keuze konden maken.
Erkent u dat u bewust het risico van besmettingen voor lief heeft genomen door festivalgangers die zich ten onrechte beschermd achtten door de prik omdat de eigenlijke inzet van «Dansen met Janssen» het verhogen van de vaccinatiegraad was?
We hebben mensen de mogelijkheid gegeven goed geïnformeerd voor het Janssen-vaccin te kiezen omdat zij daardoor sneller beschermd konden zijn.
Als aangegeven in mijn antwoord op vraag 10 werd de epidemiologische situatie in de loop van juni snel gunstiger. Daarom is de keuze gemaakt om vaccinatiebewijzen direct te verstrekken, dus zonder wachttijd, na volledige vaccinatie. Dat gold dus niet alleen voor het Janssen-vaccin maar ook voor Pfizer, AstraZeneca en Moderna. Deze keuze is aan de Kamer voorgelegd op 11 juni 2021 middels de wijziging van de Tijdelijke regeling maatregelen Covid-19 i.v.m. inzet van coronatoegangsbewijzen op basis van vaccinatie of herstel, conform de geldende nahangprocedure en besproken in het algemeen overleg ter voorbereiding op de Europese Raad op 9 juni 2021.
Nadat begin juli duidelijk werd dat het aantal besmettingen snel ging stijgen na de invoering van de versoepelingen op 26 juni jl. is de wachttijd van 14 dagen voor alle vaccins op 10 juli 2021 ingevoerd voor verstrekking van de QR-code. Dus niet alleen voor het Janssen-vaccin. De periode waarin met Janssen geprikt werd en er geen «inwerktijd» gehanteerd werd is zeer beperkt gebleven.
Waarom bent u voorbijgaan aan de wetenschappelijke adviezen?
Zie mijn antwoord op vraag 15 en tevens de beantwoording van onder meer de vragen 1, 2, 3, 4 over de advisering door de Gezondheidsraad.
Waarom heeft u ervoor gekozen om misleidende informatie aan de doelgroep te verstrekken?
Ik heb geen misleidende informatie verstrekt. Zie mijn antwoord op vraag 11 waar is toegelicht hoe de mensen die gevaccineerd wilden worden met Janssen herhaaldelijk zijn gewezen op de objectieve informatie over het Janssen-vaccin, inclusief informatie over de bijwerkingen en vanaf wanneer de bescherming begint. Voorafgaand aan de vaccinatie heeft men verder op de vaccinatielocatie aangeven de informatie te kennen.
Heeft «Dansen met Janssen» volgens u bijgedragen aan de opmars van de Delta-variant van Covid-19?
De Deltavariant is een mutatie welke is ontstaan in India. Kenmerk van de Deltavariant is een hogere besmettelijkheid dan de op dat moment dominerende Alfavariant. Dit verklaart waarom de deltavariant het heeft overgenomen van de Alfavariant.
Het Janssen-vaccin alsook de keuzelijn staan daar los van.
Hoeveel extra besmettingen hebben er bij benadering plaatsgevonden door de «Dansen met Jansen» piek, tot hoeveel extra ziekenhuisopnames heeft dit geleid en hoeveel mensen zijn er extra overleden door deze golf, die alleen Nederland getroffen heeft?
Het Janssen-vaccin op zichzelf, de keuzelijn, de avond in Nieuwegein – het staat los van elkaar; geen van deze elementen kunnen als de hoofdoorzaak van de toename in besmettingen worden aangewezen.
Bent u het eens met de constatering dat de schimmige besluitvorming die eerst heeft geleid tot «Dansen met Janssen» en later tot een kennelijke poging om het dansen te laten verbieden, daar waar de overheid geen juridische basis heeft om daartoe over te gaan, het toch al geringe vertrouwen in de overheid verder ondergraaft?
Ik deel uw opvatting niet dat de advisering aan het kabinet door de Gezondheidsraad over de inzet van het Janssen-vaccin, de daaropvolgende besluitvorming in het kabinet, alsook het door het kabinet opvolgen van een aangenomen motie het vertrouwen in de overheid ondergraaft. Zie tevens mijn eerdere beantwoording.
Kunt u voorzien in beantwoording van iedere vraag afzonderlijk en wel binnen twee weken?
De vragen zijn afzonderlijk beantwoord.
Het bericht dat een kapotte koelkast vol Janssenvaccins in Nieuwegein tot het besluit leidde om jongeren ermee in te enten en ze zo een vrijbrief te geven om te gaan stappen. |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Is het bericht juist dat jongeren niet met Janssen worden gevaccineerd wegens een risico op bijwerkingen, maar dat op 7 juni jl. in een vaccinatielocatie van de GGD Utrecht een koelkast vol Janssenvaccins dreigde te bederven wegens kortsluiting, waarop het RIVM groen licht gaf om ze toch weg te geven, ongeacht de leeftijdsgrenzen?1
De prikactie op 7 juni van de GGD Utrecht na het uitvallen van een koelkast staat uiteraard compleet los van het besluit om een keuzelijn te openen, laat staan van de besmettingsgolf van deze zomer. De suggesties die in het bericht worden gewekt zijn gewoonweg onjuist:
Als het antwoord bevestigend luidt, bent u het ermee eens dat jongeren daarmee op grote schaal zijn misleid?
Zie antwoord vraag 1.