Het antwoord op vragen over de oproep van Extinction Rebellion om de A12 te bezetten op 6 juli 2024 |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
David van Weel (minister ) |
|
|
Kunt u aangeven hoe vaak Extinction Rebellion (XR) het afgelopen jaar en dit jaar de A10 en A15 heeft bezet? Kunt u tevens aangeven, desnoods via een schatting, hoeveel agenten hierbij zijn ingezet? Kunt u tevens aangeven hoeveel «demonstranten» hierbij zijn opgepakt?
De A15 is één keer bezet. Hierbij zijn geen demonstranten aangehouden. XR heeft vier keer geprobeerd om een blokkade te organiseren op de A10. In drie gevallen is dit ook gelukt.
Door de dynamiek van politieoptreden en vermenging met andere lokale werkzaamheden is niet goed mogelijk om precies aan te geven hoeveel politiecapaciteit bij een bepaalde demonstratie betrokken is.
Op basis van een ruwe schatting heeft de politie mij gemeld dat bij de bezetting van de A15 ongeveer 80 politiefunctionarissen zijn ingezet en bij de (gepoogde) bezettingen van de A10 in totaal 800 politiefunctionarissen.
Voor een vollediger beeld van politie-inzet bij demonstraties verwijs ik u naar de analyse handhaving openbare orde die als bijlage bij het Eerste Halfjaarbericht politie 2024 op 19 juni 2024 naar de Kamer is gestuurd.1
Kunt u aangeven hoeveel XR-demonstranten die de A10 of de A12 dreigden te blokkeren preventief zijn opgepakt?
De politie en het OM registreren op delicten, niet op het aantal aanhoudingen bij specifieke demonstraties ten aanzien van bepaalde strafbare feiten, zoals bijvoorbeeld art. 162 Sr. De gedragingen van demonstranten tijdens demonstraties kunnen onder verschillende delictsomschrijvingen worden geregistreerd. Deze registraties zijn niet te koppelen aan een specifieke demonstratie. Daar komt bij dat demonstranten soms enkel worden aangehouden ter beëindiging van het strafbare feit, hetgeen niet tot een registratie leidt. Ook komt het voor dat demonstranten op een later moment nog worden aangehouden dan op de dag van de demonstratie. Hierdoor is het voor de politie en het OM niet mogelijk om nauwkeurige landelijke aantallen aan te leveren. Om alle voornoemde redenen zijn deze cijfers evenmin te genereren voor preventieve aanhoudingen, dagvaardingen en sepots.
Kunt u aangeven hoeveel personen er bij de verschillende (snelweg) blokkades van XR, waarbij tientallen demonstranten zijn opgepakt terzake overtreding van artikel 162 Wetboek van Strafrecht, tot vervolging is overgegaan? Kunt u aangeven in hoeveel gevallen er een dagvaarding is uitgereikt aan deze verdachten? Kunt u aangeven in hoeveel gevallen het Openbaar Ministerie (OM) besloten heeft om deze verdachten niet te vervolgen en op basis van welke sepotgrond?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bent u het met JA21 eens dat door de wijze waarop het demonstratierecht door de Europese en nationale rechter wordt uitgelegd ervoor zorgt dat art. 2 van de Wet Openbare Manifestaties, waarin het belang van het «verkeer» wordt genoemd als grondslag voor een beperking van het demonstratierecht, een dode letter is geworden, dit gelet op het niet vervolgen van veel XR-activisten die zich herhaaldelijk aan het bezetten van auto(snel)wegen schuldig maken?
Het lokale gezag bekijkt en besluit per demonstratie wat nodig en mogelijk is. De burgemeester heeft de bevoegdheid om een demonstratie te beperken, verbieden of beëindigen ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer of ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. Er wordt niet bijgehouden hoe vaak elk van de uitzonderingsgronden wordt toegepast door de burgemeester, maar het belang van het verkeer is een grondslag die door burgemeesters wordt toegepast. Het strafrecht wordt bij demonstraties ingezet ter beëindiging van strafbare feiten en beperkt zich tot de daarvoor noodzakelijke handelingen. Het OM beoordeelt per geval of vervolging opportuun is. Welke mogelijkheden bestaan voor strafrechtelijk optreden tegen individuele demonstranten hangt onder andere af van de ernst van het strafbare feit.
De wijze waarop het demonstratierecht door de rechter wordt uitgelegd laat ruimte voor beperking van het demonstratierecht. Zoals aangegeven in het Regeerprogramma is het kabinet van mening dat scherper onderscheid moet worden gemaakt tussen (vreedzaam) demonstreren en orde verstorende acties. Er wordt onderzoek uitgevoerd naar mogelijkheden om het handelingsperspectief te versterken binnen het kader van bovengenoemde jurisprudentie.
In hoeverre deelt u de mening dat door de wijze waarop het demonstratierecht wordt uitgelegd door de Europese en nationale rechter te ver gaat en dat daardoor in een aantal gevallen, zoals bij een veelvuldige bezetting van belangrijke auto(snel)wegen, «the rights and freedoms of others» (in artikel 11 EVRM als te beschermen belang genoemd dat een beperking van het demonstratierecht kan inhouden) op buitenproportionele wijze worden geschonden en dus tot een beperking van het demonstratierecht zouden moeten leiden als door het EVRM is voorzien?
Op grond van rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) wordt van autoriteiten enige mate van tolerantie gevraagd, ook in het geval er een disruptieve demonstratie plaatsvindt die bijvoorbeeld het verkeer ontregelt. Autoriteiten mogen dan alleen optreden voor zover dat proportioneel is volgens de maatstaf van artikel 11 van het EVRM, om te voorkomen dat de betekenis van het demonstratierecht wordt uitgehold. Hierbij heeft het Hof echter tevens geoordeeld dat het stellen van beperkingen aan een dergelijke demonstratie gerechtvaardigd kan zijn. Het is aan het lokale gezag om te beoordelen of het stellen van beperkingen of in het uiterste geval het opleggen van een verbod noodzakelijk is op grond van de Wet openbare manifestaties.2
Deelt u de mening dat ter waarborging van de zojuist genoemde «rights and freedoms of others» als bedoeld in art. 11 EVRM, art 2 lid 2 van de Wet Openbare Manifestaties dient te worden aangepast in die zin dat aan de beperkingsgronden «de rechten en vrijheden van anderen» dient te worden toegevoegd?
In de brief die op 19 april jl. naar de Kamer is gestuurd,3 is een onafhankelijk onderzoek aangekondigd om de mogelijkheden te onderzoeken voor een versteviging van het handelingsperspectief van alle betrokkenen en voor de bestendigheid van het wettelijke kader. Bij dit onderzoek worden ook de grenzen die het EVRM aan de regulering van het demonstratierecht stelt betrokken. De gunning van het onderzoek vindt dit najaar plaats via het WODC. Het streven is dat het onderzoek in de zomer van 2025 gereed is.
Kunt u uitleggen, desnoods via uitvraag bij het OM, waarom er bij de XR-blokkades van snelwegen, bruggen, de zeesluis IJmuiden en mogelijk ook de blokkade van het Rijksmuseum niet wordt overgegaan tot vervolging conform artikel 162 Wetboek van Strafrecht, zoals bijvoorbeeld bij de «blokkeerfriezen» wel is gebeurd?
Het opzettelijke versperren van een weg is strafbaar op grond van art. 162 Sr, indien daarvan gevaar voor de veiligheid van het verkeer te duchten is.Dit gevaar moet ten tijde van de versperring naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest. Het is verder aan het OM om op grond van alle feiten en omstandigheden te besluiten of het in een zaak al dan niet vervolgt voor een bepaald strafbaar feit. Zo maakte het OM in september van dit jaar bekend dertien personen die de A10 hadden geblokkeerd te vervolgen voor artikel 162 Sr.
Kunt u inzichtelijk maken, desnoods middels een schatting, hoeveel schade er is gemaakt door XR, waarbij tenminste de brugblokkades bij Arnhem en Nijmegen, de zeesluisblokkade bij Amsterdam en de blokkade van het Rijksmuseum zijn meegenomen?
Ik betreur de schade die instellingen en bedrijven lijden door demonstraties. Partijen die schade hebben als gevolg van demonstraties kunnen zich wenden tot de burgerlijke rechter met een civiele vordering of zich als slachtoffer voegen bij lopende strafzaken. Als de rechter de schade toewijst en de schadevergoedingsmaatregel oplegt, wordt het geld door de Staat geïnd. Dit is een keuze voor de betrokken partijen. Mij is niet bekend hoeveel schade is verhaald.
Hoeveel van de schade van eerder onwettige acties van XR is inmiddels verhaald op de daders? Welke extra maatregelen gaat u nemen om te zorgen dat iedere euro aan schade op de daders kan worden verhaald?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om bij de inspecteur van de Belastingdienst de maatschappij-ontwrichtende acties van XR aan te kaarten, zoals het illegaal betreden van verboden terrein op Eindhoven Airport, het continu bezetten van de A12, het bekladden van het Havenbedrijf Rotterdam en het dreigen met kantoorsluitingen van Rabobank-filialen, waardoor mogelijk overgegaan kan worden tot het intrekken van de ANBI-status van XR?
Zoals reeds eerder is uitgezet in de beantwoording van Kamervragen van 12 december 2023 over de ANBI-status van XR en van 4 juli jl. over de oproep van XR om de A12 te bezetten, is het beoordelen van de ANBI-status aan de Belastingdienst. Volgens lid 8 van artikel 5b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan een instelling niet (langer) als ANBI worden aangemerkt als een instelling, bestuurder, feitelijk leidinggever of gezichtsbepalend persoon door de Nederlandse rechter onherroepelijk veroordeeld is voor een van de volgende misdrijven: artikel 67 lid 1 Wetboek van Strafvordering en artikelen 137c lid 1, 137d lid 1 en 266 van het Wetboek van Strafrecht. Verder moet het misdrijf in de hoedanigheid van bestuurder, feitelijk leidinggever of gezichtsbepalend persoon zijn gepleegd, er niet meer dan vier jaar verstreken zijn sinds de veroordeling, en het misdrijf moet gezien zijn aard een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren.
De Belastingdienst verkrijgt de informatie over onder meer de onherroepelijke veroordeling en de andere drie voorwaarden niet automatisch, maar is daarvoor afhankelijk van externe partijen zoals het OM of de FIOD. Een inspecteur kan daarnaast bij gerede twijfel over de integriteit van de instelling, een bestuurder van de instelling, een persoon die feitelijk leiding geeft aan de instelling of een voor de instelling gezichtsbepalende persoon verzoeken om een verklaring omtrent het gedrag (VOG) te overleggen. Gerede twijfel bij de inspecteur kan onder andere volgen uit berichten in de media. Zowel het OM als de Belastingdienst doen geen verdere uitspraken over individuele casuïstiek.
Bent u bekend met het artikel «burgemeester Halsema overwoog activisten op UvA eigen universiteitsgebouw te geven»?1
Ja.
Hoe reflecteert u op de berichtgeving dat de Amsterdamse burgemeester tijdens de universiteitsrellen in mei jongstleden onacceptabele adviezen heeft gegeven aan de UvA, door hen voor te leggen een universiteitsgebouw uit te leveren aan de activisten?
Gezien mijn rol als stelselverantwoordelijke voor onderwijs is het is niet aan mij om dat te beoordelen. De lokale driehoek is verantwoordelijk voor de veiligheid rond demonstraties en acties waarbij de wet wordt overtreden, in dit geval in nauw overleg met de UvA.
Hoe kijkt u naar de daarop volgende instemmende reactie en hiermee de welwillendheid van het UvA-bestuur om toe te geven aan de eisen van de relschoppers?
In het nieuwsartikel staat dat het college van bestuur een «dialoogruimte» wilde inrichten voor iedereen om tot een veilig debat te kunnen komen, op voorwaarde dat de bezetters vertrokken. Onderwijsinstellingen in Nederland kennen een lange rijke geschiedenis van vrijheid van meningsuiting en academische vrijheid en zijn juist daarom de plekken van open dialoog. Studenten en medewerkers krijgen de ruimte om zich te uiten en door middel van feiten en onderbouwing met elkaar in discussie te gaan. Het zijn plekken waar je het met elkaar oneens mag zijn op basis van woorden en argumenten, maar altijd op respectvolle wijze. Bezettingen keur ik af maar het aanbod tot het inrichten van een dialoogruimte kan passen binnen de traditie van een open dialoog. Het is in dit specifieke geval aan het bestuur van de UvA om dit te beoordelen.
Hoe reageert u op het voorstel van de UvA om alle banden met Israëlische instituten twee weken te bevriezen, als tegemoetkoming aan de activisten?
Eind mei heeft het college van bestuur aangekondigd het bestaande kader voor samenwerking met derden zodanig aan te vullen dat het beter bruikbaar is voor de beoordeling van samenwerking met partijen in oorlogsgebieden. De universiteit stelt dat de ruimte voor vrije wetenschappelijke samenwerking een groot goed is maar ze wil via samenwerking niet betrokken raken bij mensenrechtenschendingen of oorlogsmisdrijven. Daarbij heeft het college ook besloten dat de UvA geen nieuwe samenwerkingen aangaat met instellingen in alle gebieden die in oorlog verkeren totdat het ethisch kader is aangepast. Dit besluit geldt dus niet exclusief voor Israël en is een tijdelijke maatregel totdat het ethisch kader is aangepast. Bestaande samenwerkingen worden gecontinueerd.
Het aangaan, opschorten, pauzeren of stopzetten van samenwerkingen op institutioneel niveau met externe partijen is aan het instellingsbestuur. Dit past bij de autonomie die instellingen hebben om dit soort besluiten zelfstandig te nemen. Daarbij wordt van hen verwacht dat zij deze samenwerkingsverbanden zorgvuldig aangaan en toetsen aan de wettelijke kaders en geldende sanctieregimes. En deze ook beoordelen op mogelijke risico’s in het kader van kennisveiligheid en de uitgangspunten meewegen die ik als bijlage bij mijn brief aan uw kamer heb meegestuurd over de «stand van zaken omtrent de veiligheid op universiteiten en hogescholen» van 31 mei jl. Hierin wijs ik onder andere op het belang van landenneutraliteit, ruimte voor science diplomacy, borgen van privacy en het in acht nemen van de gedragscode wetenschappelijke integriteit.2
Kunt u bevestigen of ontkennen dat er heulende universiteitsdocenten zijn geweest die gedreigd hebben te stoppen met het geven van cijfers en het laten uitvallen van colleges indien de eisen van de relschoppers niet werden ingewilligd?
Ik heb uit het artikel vernomen dat de activisten hiermee zouden hebben gedreigd. Of en zo ja hoeveel docenten dit ondersteunden is mij en de UvA niet bekend. Volgens de UvA betrof het hier een oproep in een nieuwsbrief van de FNV.3
Kunt u ingaan op de schadepost van 1,5 miljoen euro die in het artikel «nattevingerwerk» genoemd wordt en toezeggen dat er een accurate uiteenzetting van de totale schade wordt gemaakt?
De UvA heeft op het moment van dat bericht een eerste grove inschatting moeten maken van de schade en is nog bezig met het inventariseren van de definitieve schade. De totale omvang van de schade was op dat moment moeilijk in te schatten, omdat deze uiteen valt in verschillende elementen. Zo zijn er vanwege het bekladden of het vernielen van inboedel (personeels)kosten gemaakt voor bijvoorbeeld het schoonmaken en weghalen van verf of het herstellen van sloten. Ook is er aanvullende beveiliging ingehuurd.
In hoeverre bent u bereid de schade – van iedere omvang – te verhalen op de relschoppers? Hoe bent u van plan dit te realiseren?
Het verhalen van schade is aan de instelling zelf. Ik vind het daarbij wel belangrijk dat instellingen aangifte doen bij strafbare feiten, zoals vernielingen.
Schade kan op verschillende manieren worden verhaald. In de eerste plaats kan een beroep worden gedaan op verzekeraars indien de betreffende universiteit een polis heeft afgesloten. Verzekeraars kunnen vervolgens een civiele procedure starten om zo te proberen het door hen uitgekeerde bedrag te verhalen op de dader via het zogenaamde regresrecht.
Een vordering tot schadevergoeding kan ook tussen veroorzaker en gedupeerde onderling worden afgehandeld. Een civielrechtelijke procedure kan worden gestart als partijen er onderling niet uitkomen. Als de dader strafrechtelijk wordt vervolgd, kan een benadeelde partij zich met zijn schade voegen in het strafproces. De strafrechter beslist dan over de ingediende schadevordering.
Voorwaarde voor het verhalen van schade is in alle gevallen dat duidelijk is wie welke schade heeft aangebracht. Als meerdere personen verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor toegebrachte schade, kan iedere deelnemer van die groep voor de hele schade aansprakelijk worden gesteld.
Naar aanleiding van de motie van de leden Van Nispen en Knops voor de oprichting van een landelijk fonds, waarin veroordeelden geld zouden moeten storten ter vergoeding van schade aan gedupeerden, is de Minister van Justitie en Veiligheid bezig met een verkenning van de mogelijkheden.4 Zie hierover bijlage 2 van het Eerste Halfjaarbericht politie 2023.5
Hoe schat u heden de veiligheid in van alle, en in het bijzonder joodse studenten? Zijn er uws inziens genoeg maatregelen getroffen om deze te waarborgen?
Alle studenten moeten zich veilig kunnen voelen op de campus. Maar dit is niet overal het geval, in het bijzonder niet onder Joodse studenten en de protesten spelen daarin zeker een rol. In het kader van deze protesten hebben de universiteiten en hogescholen in hun gezamenlijke Richtlijn protesten nogmaals benadrukt dat iedereen zich veilig moet voelen. Wet- en regelgeving en de huis- en gedragsregels van instellingen dienen te allen tijde, dus ook bij protesten, te worden gerespecteerd. Van strafbare feiten, zoals bedreiging en geweld, doen universiteiten en hogescholen altijd aangifte. Ik spreek waar nodig de instellingen ook aan om op deze manier de veiligheid van studenten te borgen.
Kunt u uitweiden over hoe u, mede in het licht van de universiteitsrellen, uitvoering geeft aan de aangenomen motie-Eerdmans over zich maximaal inspannen voor het intrekken van studentenvisa van studenten die afkomstig zijn van buiten de Europese Unie en een gevaar zijn voor de openbare orde (Kamerstuk 29 240, nr. 144)?
Zoals in de appreciatie van de desbetreffende motie6 is aangegeven, zal – wanneer een student van buiten de EU een gevaar vormt voor de openbare orde – diens verblijfsvergunning door de IND worden ingetrokken wanneer dit past binnen de zogenoemde glijdende schaal en het evenredigheidsbeginsel. Hiermee wordt uitvoering geven aan de motie.
Deelt u de mening dat het toegeven van lokale autoriteiten aan ordeverstoorders in toenemende mate voorbijgaat aan de verankerde bepalingen van het demonstratierecht? Kunt u uw zorgen hierover kenbaar maken?
Demonstreren is een grondrecht en daarmee een groot goed, maar het is geen vrijbrief voor het plegen van geweld en vernieling. De burgemeester is verantwoordelijk voor de openbare orde en kan voorwaarden stellen aan een demonstratie op basis van de Wet openbare manifestaties. Als gestelde voorwaarden worden overtreden, kan het lokale gezag optreden. Het is daarom niet aan mij om daarover te oordelen.
In het regeerprogramma is opgenomen dat er bij demonstreren een scherper onderscheid gemaakt gaat worden tussen (vreedzaam) demonstreren en orde verstorende acties. Demonstreren is een grondrecht maar wanordelijkheden, bedreigingen tegen anderen of openbaar geweld waar demonstranten over de grenzen van het strafrecht heen gaan zijn onacceptabel. Met burgemeesters, politie, OM en anderen die een bijdrage kunnen leveren wordt gesproken over een optimale mix van maatregelen om enerzijds vreedzame demonstraties te faciliteren en anderzijds ook kordaat op te kunnen treden tegen diegenen die zich niet aan de wet houden. Notoire relschoppers worden hard aangepakt.
Zoals eerder dit jaar is aangekondigd zal het WODC in het kader van het demonstratierecht onderzoeken wat de mogelijkheden zijn voor een versteviging van het handelingsperspectief van alle betrokkenen en de bestendigheid van het wettelijk kader. In het bijzonder zal aandacht zijn voor twee typen situaties:7 de categorie van ontwrichtende demonstraties en8 de categorie van acties waarbij het demonstratierecht tegenover andere beschermingswaardige grondrechten komt te staan of de nationale veiligheid in het gedrang kan komen. Naar verwachting zal dit onderzoek in de zomer van 2025 afgerond worden waarna de uitkomsten met de Kamer worden gedeeld.
Het bericht ‘Gemeenten met azc’s moeten van minister Faber nog vóór 1 september extra plekken vrijmaken’ |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
|
Klopt het dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) de opdracht heeft gekregen om vóór 1 september in alle asielopvanglocaties in Nederland (met uitzondering van opvanglocaties voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen) één of twee extra asielzoekers te plaatsen en dit aan gemeenten te laten weten?1
Er zijn afspraken gemaakt met de gemeente Westerwolde over het opvangen van maximaal 2.000 personen in het aanmeldcentrum in Ter Apel. Op 4 september jl. heb ik de Tweede Kamer per brief geïnformeerd over de bezetting op de opvanglocatie bij het aanmeldcentrum in Ter Apel en de maatregelen die zijn genomen om de bezetting te doen dalen voor 1 september jl. Zoals vermeld in de brief bleek op 28 augustus de bezetting nog onvoldoende gedaald om onder de bezetting van 2.000 te komen. Derhalve is het COA op 29 augustus jl. gevraagd 1 à 2 asielzoekers uit te plaatsen naar elke opvanglocatie in het land.
Tevens heb ik in mijn brief aangegeven dat het COA op grond van art. 3 en 3a van de Wet COA is belast met het plaatsen van asielzoekers in een opvangvoorziening. Het COA bepaalt in welke opvangvoorziening een asielzoeker wordt geplaatst, binnen de afspraken die met gemeenten zijn gemaakt. Waar een bestuursovereenkomst ruimte laat, mag COA asielzoekers in de opvang plaatsen. Derhalve heeft voorafgaand aan deze maatregel geen overleg plaatsgevonden met gemeenten of de VNG. Daarbij is het COA gevraagd gemeenten te informeren. Zoals beschreven in dezelfde brief konden gemeenten die geen medewerking wilden verlenen dit melden bij het COA. In zulke gevallen is gezocht naar een passende oplossing.
Klopt het dat u hierover geen overleg heeft gehad met gemeenten, zoals onder andere de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) aangeeft?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat u gemeenten met deze handelwijze overvalt met asieldwang? Zo nee, waarom niet?
De genomen maatregel was een noodmaatregel waarbij geen sprake was van dwang. Het ging met deze maatregel om de maximale benutting van plekken in bestaande locaties. Gemeenten die geen medewerking wilden verlenen aan de maatregel hebben dat kunnen melden bij het COA om te komen tot een passende oplossing.
Deelt u de mening dat u hiermee een principiële grens overschrijdt, ongeacht het aantal asielzoekers dat u gemeenten dwingt te plaatsen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Realiseert u zich dat deze opdracht kan leiden tot het schenden van bestuursafspraken over asielopvang met gemeenten en bijvoorbeeld afspraken tussen gemeenten en omwonenden van opvanglocaties over maximumaantallen? Wat is uw reactie hierop?
In mijn reactie op vragen 1 en 2 heb ik aangegeven zeer te hechten aan het nakomen van gemaakte afspraken. Het schenden van bestuursafspraken is geenszins mijn intentie.
Waarom kunnen deze asielzoekers, gelet op het overzichtelijke aantal, niet gewoon op basis van vrijwilligheid worden opgevangen in linkse gemeenten die openstaan voor meer opvang? Heeft u hierover met dergelijke gemeenten contact gehad voorafgaand aan uw besluit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was de uitkomst?
Het COA is continue met gemeenten in gesprek over nieuwe opvanglocaties. Dit heeft echter niet op tijd in voldoende plekken geresulteerd. Vandaar dat een aanvullende «last-resort» maatregel is getroffen.
Is dit een eenmalige actie of sluit u niet uit dat u dit in vergelijkbare situaties vaker gaat doen?
Ik blijf met het COA in gesprek om ervoor te zorgen dat de bezetting in Ter Apel wederom onder de 2.000 komt en de beschikbare plekken maximaal benut worden. Dit betekent ook dat bestaande locaties zoveel mogelijk gevuld moeten zijn en asielzoekers zoveel veel mogelijk doorgeplaatst moeten worden.
Het artikel 'Geen DDA vluchten meer in 2025' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Barry Madlener (minister ) (PVV) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Geen DDA vluchten meer in 2025»?1
Ja.
Welke uitdagingen verwacht u de komende jaren nog meer die het in de lucht houden van historische (militaire) vliegtuigen gaan bemoeilijken?
In de sector loopt het aantal technici die historische luchtvaartuigen kunnen onderhouden terug. Dit komt door een beperkte instroom van jonge mensen en doordat de mogelijkheid tot opleiding om historische techniek te mogen onderhouden internationaal terugloopt.
Uit het artikel blijkt dat er voor de Dutch Dakota Association (DDA) meerdere factoren meespelen in het besluit om na 2024 te stoppen met rondvluchten met de Dakota PH-PBA «Prinses Amalia». Een van de genoemde factoren is het verbod op productie van loodhoudende brandstof in de EU vanaf 2025. Andere factoren zijn onder andere het vinden van betaalbare hangar-capaciteit, de stijging van de gemiddelde leeftijd van de vrijwilligers en het maar beperkt kunnen vervangen van de noodzakelijke expertise door jongeren. Vergelijkbare factoren kunnen ook bij andere historische (militaire) toestellen een rol spelen.
Welke mogelijkheden heeft u om het vestigingsklimaat van de vloot general aviation (GA) en historische (militaire) vliegtuigen binnen Nederland te verbeteren?
Een deel van burgerluchtverkeer bestaat uit algemene luchtvaart (GA, General Aviation). Het omvat onder andere Business Aviation, recreatie, sportvliegen en les- en opleidingsvluchten. Ook historische vliegtuigen vallen onder de GA.
Zowel luchthavens van regionale als nationale betekenis accommoderen GA-verkeer. Binnen de vastgestelde gebruiksruimte van de luchthavens is het aan de exploitant van de luchthaven om de markt te bedienen. Het ministerie heeft geen zeggenschap op welke toestellen op de verschillende luchthavens worden toegelaten.
Welk deel van de GA-vloot zal volgend jaar geconfronteerd worden met het besluit van de European Chemical Agency (ECHA) om in 2025 de invoer van Tetraethylled (TEL) naar de EU te verbieden, waardoor de productie van Avgas 100LL niet meer mogelijk is?
In 2021 waren er 308 in Nederland geregistreerde GA-luchtvaartuigen die niet technisch aangepast kunnen worden voor de overstap naar loodvrije vliegtuigbrandstof, zoals UL91 of UL94.
Kunt u een inschatting maken hoeveel vliegtuigen door deze maatregelen getroffen zullen worden?
Zie antwoord bij vraag 4.
Kunt u beschrijven wat volgend jaar de precieze gevolgen zijn voor dit gedeelte van de GA-vloot?
De precieze gevolgen zijn nog niet goed in te schatten. Er is door enkele brandstofleveranciers uitstel gevraagd aan de European Chemical Agency (ECHA). Hierin wordt gevraagd om de datum waarop het productieverbod inwerking treedt, te verschuiven naar een later moment. Het is onduidelijk wanneer duidelijk wordt of uitstel wordt toegestaan. Als het verzoek om uitstel wordt gehonoreerd, dan is het mogelijk dat er loodvrije alternatieven gecertificeerd kunnen zijn op het moment dat de Europese regelgeving inwerking treedt.
Indien de Europese regelgeving op 1 mei 2025 in werking treedt, is het niet meer mogelijk om tetra-ethyllood (TEL) te gebruiken in de productie van Avgas 100LL. Dit betekent dat de productie van Avgas binnen de EU niet meer mogelijk is. Het blijft mogelijk om Avgas vanuit een niet EU-land te importeren. De verwachting is dat daardoor de prijs van deze brandstof significant gaat stijgen. Hogere kosten kan voor luchthavens betekenen dat zij op een andere vliegtuigbrandstof over moeten stappen. Als een luchthaven geen Avgas meer verkoopt, is het mogelijk dat eigenaren van luchtvaartuigen over moeten stappen naar een loodvrij alternatief.
Het is niet voor alle luchtvaartuigen mogelijk om over te stappen naar een van deze alternatieven. Bijvoorbeeld de motoren van een historisch (militair) luchtvaartuig kunnen niet altijd technisch geschikt worden gemaakt voor een andere brandstof. Daarnaast geldt het dilemma in hoeverre een aanpassing – hoe beperkt dan ook – afbreuk doet aan de historische waarde. Voor niet-historische luchtvaartuigen geldt dat, wanneer innovatie geen alternatief biedt, dit gedeelte van de vloot aan de grond moet blijven. De luchtvaartuigen die wel op loodvrije brandstoffen kunnen vliegen, zijn over het algemeen nieuwer en daarmee zuiniger en stiller. Hiermee kan de uitstoot door GA-verkeer afnemen.
Voor historische (militaire) luchtvaartuigen geldt dat vanaf het moment dat de Europese regelgeving in werking treedt, deze luchtvaartuigen niet meer in staat zijn om in overeenstemming met het geldige type certificaat te vliegen. Ook deze luchtvaartuigen zullen aanpassingen in de motor moeten doen. In het artikel van de DDA wordt aangegeven dat het nog niet bekend is hoe de motoren van de Dakota op de alternatieven reageren. Als het niet mogelijk is om de motoren aan te passen, en er geen Avgas 100LL getankt kan worden, staan de toestellen aan de grond.
Ziet u mogelijkheden om een uitzonderingspositie voor een gedeelte van de GA-vloot te creëren, totdat de loodvrije alternatieven voorhanden zijn die door een aantal producenten van Avgas 100LL worden ontwikkeld?
Nee. Het betreft hier Europese regelgeving die voor alle EU-lidstaten geldt. Uit het Nederlands luchtvaartuigenregister blijkt dat de Nederlandse GA relatief oud is in vergelijking met omringende landen, met negatieve effecten van uitstoot en lawaai als gevolg.
Mocht een uitzonderingspositie in 2025 niet mogelijk zijn, welke alternatieven zijn er dan voorhanden?
Bij een aantal luchtvaartuigen is een alternatief het ombouwen van de motoren naar motoren die loodvrije brandstoffen kunnen bevatten. Echter, dit is niet voor alle luchtvaartuigen mogelijk. Dit is kostbaar, met als gevolg dat een deel van de vloot waarschijnlijk wordt afgeschreven of verkocht buiten de EU.
Kunt u vertellen wat de gevolgen van de aanpassing naar loodvrije alternatieven zijn en wat dit gaat betekenen op het gebied van vliegveiligheid?
Het is alleen mogelijk om de brandstofmotor in een luchtvaartuig te vervangen als deze aanpassing gecertificeerd is. Er wordt getoetst of de aanpassing voldoet aan de eisen voor de luchtwaardigheid. Hierdoor heeft het ombouwen geen gevolgen voor de vliegveiligheid als het toestel gecertificeerd kan worden. De keuze om de motor te vervangen of het toestel aan de grond te laten staan als de motor niet (kan) worden vervangen, is aan de eigenaar van het luchtvaartuig.
Steunt u het verzoek van Shell om de import van TEL voor de productie van 100LL voort te zetten, totdat er een volledig alternatief is?
Zoals hierboven aangegeven gaat het hier om aangenomen Europese regelgeving. De uitspraak over het verzoek wordt afgewacht.
Bent u bereid invloed uit te oefenen in Brussel om de ECHA te bewegen de verzoeken van GA te steunen?
Zie antwoord op vraag 7 en 10.
Zelfmelders |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Coenradie |
|
|
Wat is het aantal opgeroepen zelfmelders, hoeveel gaat u er de komende maanden oproepen en wat is de voorraad nog op te roepen zelfmelders? Kunt u hierbij aangeven hoe lang deze zelfmelders achter slot en grendel moeten zitten, zodat zij de volledige straf hebben uitgezeten?
Op 1 september jl. is er een voorraad van 3.445 mannelijke nog op te roepen zelfmelders. De voorraad in detentiejaren is 493 detentiejaren in augustus 2024.
Sinds 1 juli jl. zijn vijf zelfmelders met de langste strafduren met voorrang opgeroepen. Als capaciteit beschikbaar is, worden meer zelfmelders opgeroepen. Welke aantallen de komende maanden kunnen worden opgeroepen, hangt onder andere af van de instroom van arrestanten en voorlopig gehechten. Gelet op de beperkte beschikbare capaciteit bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) is een tijdelijk oproepkader zelfmelders gemaakt, waarmee door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) en DJI wordt bepaald met welke prioritering zelfmelders door DJI worden opgeroepen op het moment dat reguliere capaciteit in de gevangenis voor zelfmelders beschikbaar is. Uit het tijdelijk oproepkader zelfmelders vloeit voort dat veroordeelde zelfmelders waarbij de tenuitvoerleggingstermijn binnen een half jaar verstrijkt met prioriteit worden opgeroepen. Meer toelichting op het tijdelijk oproepkader zelfmelders is te vinden in de driemaandelijks rapportage over de capaciteit binnen DJI, waarvan de meest recente gelijktijdig met deze beantwoording is verzonden aan uw Kamer.
Wat is de voorraad niet-aangehouden arrestanten met een lopend vonnis?
Een andere maatregel om de capaciteitsdruk op DJI te verlagen is de zogenoemde arrestantenmaatregel sinds 15 maart jl. Deze tijdelijke maatregel houdt in dat veroordeelden met een openstaande gevangenisstraf of een vervangende hechtenis in verband met het niet betalen van een geldboete of het niet uitvoeren van een taakstraf van maximaal twee maanden momenteel niet actief worden opgespoord. Gelet daarop wordt de vraag geïnterpreteerd als vraag naar de voorraad niet opgespoorde arrestanten met straffen van maximaal twee maanden, die is ontstaan als gevolg van de maatregel.
De voorraad arrestanten die is ingestroomd na 15 maart jl. bedraagt 2.823 personen met zaken van minder dan 60 dagen. Dit betreft 150 detentiejaren (peildatum 1 september 2024). Bij dit voorraadcijfer dient opgemerkt te worden dat een deel van de veroordeelden moeilijk of onvindbaar is.
Zoals gemeld in de vorige voortgangsbrief van 26 juni jl. heeft de politie de bevoegdheid om een eigen afweging te maken voor het oppakken van arrestanten met straffen tot twee maanden als zij in aanraking komt met iemand die een dergelijke straf heeft openstaan, bijvoorbeeld in het kader van een nieuw strafbaar feit, overlast of veiligheid.1 Verder hebben politiemedewerkers de instructie gekregen dat als zij zaken van ernstig geweld, terrorisme en zeden met veroordelingen van maximaal twee maanden waarnemen, zij de veroordeelde waar mogelijk alsnog aanhouden.
Hoeveel veroordeelden zijn er vroegtijdig vrijgelaten? Hoeveel bent u voornemens naar huis te sturen om het capaciteitstekort bij de Dienst Justitiële Inrichtingen op te lossen?
Op momenten dat er onvoldoende cellen beschikbaar zijn voor de instroom van gedetineerden kunnen zij sinds 1 maart 2024 incidenteel eerder worden heengezonden uit een penitentiaire inrichting (PI). Met heenzenden worden gedetineerden maximaal drie dagen eerder in vrijheid gesteld (op vrijdag in plaats van daaropvolgende zaterdag, zondag of maandag). Van maart tot en met juli is de maatregel circa 430 keer toegepast. In augustus zijn geen gedetineerden eerder heengezonden, in september vinden er weer heenzendingen op vrijdag plaats: op peildatum 13 september betrof het 20 heenzendingen.
Hoeveel gedetineerden de komende periode eerder worden heengezonden uit een PI is niet te zeggen, dit hangt af van de bezetting van PI’s en politiecellen op dat moment.
Kunt u aangeven hoeveel personen op dit moment in een Huis van Bewaring of gevangenis zitten die in een Jeugdinrichting en/of kliniek thuishoren en kunt u tevens inzichtelijk maken welke kosten het nog niet kunnen behandelen van een tbs-passant met zich brengt?
Op peildatum 2 september 2024 zitten 56 jongvolwassenen in een Huis van Bewaring of reguliere gevangenisafdeling die in een Jeugdinrichting thuishoren. Verder zitten er op peildatum 24 september 2024 167 tbs-passanten in het gevangeniswezen in afwachting van plaatsing in een kliniek.
Als een tbs-passant nog niet wordt behandeld en in een PI verblijft, brengt dat kosten met zich mee voor het verblijf in die inrichting. Op basis van het aantal tbs-passanten, de gemiddelde verblijfsduur en de begrotingsprijzen voor het gevangeniswezen bedragen de kosten hiervan 27,6 miljoen euro voor de hele periode dat de huidige groep tbs-passanten gemiddeld doorbrengt in een penitentiaire inrichting. Opgemerkt wordt dat wanneer de tbs-passanten uitstromen naar een tbs-kliniek, hun plek direct wordt opgevuld door reguliere gedetineerden. Het spreekt voor zich dat aan de reguliere detentie ook kosten zijn verbonden.
Naast de kosten van het verblijf in de penitentiaire inrichting worden kosten gemaakt voor de uit te keren passantenvergoedingen. Dat zijn vergoedingen voor niet tijdige plaatsing in een tbs-kliniek. Deze verplichting vloeit voort uit jurisprudentie van de Hoge Raad, gebaseerd op jurisprudentie van het Europees Hof van de Rechten van de Mens.2
In onderstaande tabel is weergegeven welke bedragen in totaal aan hoeveel individuele personen zijn uitgekeerd aan schadevergoedingen voor niet tijdige plaatsing in een tbs-kliniek. Ook het gemiddelde bedrag per persoon en het hoogste bedrag per betaling zijn in de tabel opgenomen.
Aantal unieke personen
24
64
50
73
Betaald bedrag totaal
€ 25.150,–
€ 100.300,–
€ 81.475,–
€ 172.779,–
Gemiddeld bedrag per persoon
€ 1.048,–
€ 1.567,–
€ 1.630,–
€ 2.367,–
Hoogste bedrag per betaling
€ 4.725,–
€ 6.900,–
€ 6.050,–
€ 10.625,–
Is deze oplopende wachtlijst te wijten aan de te lange behandelduur van een tbs’er? Zo ja, na hoeveel jaar besluit u dat een tbs’er niet te behandelen is en hij beter op een humane maar sobere longstay-afdeling kan blijven?
Vanwege het huidige capaciteitsgebrek staat het tbs-stelsel inclusief de behandelduur onder druk. Aangezien momenteel niet iedere tbs-gestelde tijdig op een geschikte plek kan worden geplaatst en behandeld, loopt de gemiddelde behandelduur van tbs-gestelden op. Het gebrek aan capaciteit is enerzijds te wijten aan een gestegen instroom doordat rechters vaker tbs opleggen dan in voorgaande jaren. Anderzijds stokt de doorstroom vanuit hoog beveiligde klinieken naar lager beveiligde klinieken en instellingen voor forensisch beschermd wonen. Ook heeft de krappe woningmarkt een nadelige invloed op de doorstroom van tbs-gestelden naar een volgende fase. Hierdoor komen er in de hoog beveiligde klinieken onvoldoende plekken beschikbaar voor nieuwe instroom.
Namens de Minister van Justitie en Veiligheid en op aanvraag van forensisch psychiatrische centra besluit de Dienst Individuele Zaken van DJI over plaatsing in een longstay-voorziening. Dit gebeurt altijd op basis van onafhankelijk advies van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing Langdurige Forensisch Psychiatrische Zorg (LAP). Een van de criteria voor plaatsing in een longstay-voorziening is dat de tbs-gestelde conform de stand van de wetenschap alle behandelingsmogelijkheden heeft ondergaan – bij voorkeur in verschillende behandelsettings – waarbij dit niet heeft geleid tot een substantiële vermindering van het recidiverisico. Hierbij worden ook niet bij de behandeling betrokken deskundigen geconsulteerd. De afweging tot plaatsing in een longstay-voorziening staat los van de behandelduur. Het kan voorkomen dat men na vijf jaar geen behandelperspectief meer ziet, maar het besluit kan ook pas na tien of vijftien jaar vallen.
Waarom heeft u besloten om bepaalde maatregelen van uw voorganger die voornamelijk ten gunste zijn van de gedetineerden, voort te zetten, zoals het eerder doorplaatsen van gedetineerden naar de Beperkt Beveiligde Afdeling, het verhogen van de doorstroom naar de forensische zorg en het inzetten van capaciteitsverlof met elektronisch toezicht?
Voor een uitgebreid antwoord op deze vraag verwijs ik naar de driemaandelijks rapportage over de capaciteit binnen DJI, waarvan de meest recente gelijktijdig met deze beantwoording is verzonden aan uw Kamer. In de kern geldt dat de capaciteitsdruk nog steeds hoog is en dat het om die reden nog noodzakelijk is om maatregelen voort te zetten waarmee te volle politiecellen en plaatsgebrek voor nieuwe instroom van arrestanten en voorlopig gehechten in penitentiaire inrichtingen worden voorkomen. Het aanpakken van de capaciteitsproblematiek heeft voor mij de hoogste prioriteit. Ik blijf, samen met de ketenpartners, in de volle breedte zoeken naar maatregelen voor de capaciteitsproblematiek bij DJI.
In hoeverre moeten de maatregelen, zoals meer inzetten op maatwerk bij straffen waardoor extra wordt ingezet op de succesvolle afronding van taakstraffen, geïnterpreteerd worden dat u gaat sturen op meer taakstraffen in plaats van gevangenisstraffen? Zo niet, wat gaat u concreet veranderen, zodat taakstraffen ook daadwerkelijk worden uitgevoerd en niet meer worden omgezet in gevangenisstraffen?
Nee, dit moet niet geïnterpreteerd worden als meer sturen op taakstraffen in plaats van gevangenisstraffen. De extra inzet is juist bedoeld om de door de rechter opgelegde taakstraf uitgevoerd te krijgen. Hoewel de opgelegde taakstraf meestal volledig wordt uitgevoerd, lukt dat niet altijd, waardoor in die gevallen vervangende hechtenis moet worden uitgevoerd. Ook gelet op de grote capaciteitsproblematiek waar DJI nu mee te maken heeft, is dit onwenselijk. Om dit zo veel mogelijk te voorkomen en om recht te doen aan het vonnis onderzoek ik met de betrokken ketenpartners welke maatregelen we de kans op succesvolle uitvoering van taakstraffen verder kunnen vergroten. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan extra begeleiding van taakgestraften, meer maatwerk en het sneller starten met de taakstraf. Daarnaast is het van belang dat taakstraffen worden opgelegd aan personen die deze kunnen en zullen uitvoeren. De reclassering adviseert over de haalbaarheid van een taakstraf, indien deze door de rechter of officier van Justitie wordt overwogen, om te voorkomen dat niet uitvoerbare taakstraffen worden opgelegd.
Heeft u al enig zicht op hoe het dagprogramma binnen een soberder regime er in de praktijk uit zal gaan zien? Betekent sober in dit geval niet juist dat deze gedetineerden minder achter de deur komen te zitten dan meer? Welke activiteiten bent u voornemens te schrappen en wat komt daarvoor in de plaats?
In mijn brief van 13 augustus jl. heb ik aangegeven dat ik kijk naar een detentieconcept met een sober dagprogramma met beperkte activiteiten en een beveiligingsniveau op maat, waar minder personeel nodig is. In de tweede voortgangsrapportagecapaciteit DJI, die ik gelijktijdig met deze beantwoording heb verzonden naar uw Kamer, heb ik gemeld dat de verkenning hiernaar in volle gang is en dat dit alvast heeft geleid tot een concreet resultaat. In het eerste kwartaal 2025 wordt extra celcapaciteit van 40 plekken in Groot Bankenbosch in de PI Veenhuizen gerealiseerd. Dit worden plekken voor zelfmelders met straffen tot twee weken, in een sober regime. Zelfmelders zijn veroordeelden waarbij geen sprake is van een voorlopige hechtenis, bevel tot gevangenneming of detentie op een andere titel, waarvan het CJIB namens mij bepaalt of ze de zelfmeldstatus krijgen en dus zichzelf mogen melden bij een PI. Er volgt alleen zelfmeldstatus als geen sprake is van een uitsluitingsgrond of contra-indicatie zoals vermeld in artikel 2:1 Regeling tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (USB). Door deze beoordeling wordt het passend geacht om deze doelgroep te detineren in de speciale zelfmeldlocaties met een beperkter beveiligde omgeving waarbij sprake is van een dagprogramma met een minimum aan rechtactiviteiten. Er worden nog andere locaties onderzocht om meer van dit soort plekken te realiseren.
Bent u het ermee eens dat kortgestrafte zelfmelders, die minder beveiliging nodig hebben, juist ook een doelgroep zijn voor meerpersoonscellen en dat daar dan ook op een verantwoorde wijze minder personeelsinzet voor nodig is? Bent u het ermee eens dat het wenselijker is dat (kortgestrafte) zelfmelders in een soberder regime of in een meerpersoonscel achter slot en grendel zitten dan dat zij niet gevangen zitten?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. De status van (kortgestrafte) zelfmelder is op zichzelf namelijk geen indicatie van wel of niet geschikt zijn voor plaatsing op een meerpersoonscel. Ook voor zelfmelders geldt dus dat moet worden bepaald of zij wel of niet geschikt zijn voor een meerpersoonscel. Plaatsing van gedetineerden op een meerpersoonscel wordt gedaan door de directeur van een vestiging, mits een gedetineerde daarvoor geschikt wordt geacht. Volgens de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (Rspog) kan ongeschiktheid samenhangen met gezondheidstoestand, verslavingsproblematiek, gedragsproblematiek, achtergrond van het gepleegde delict, psychische gestoordheid en aan betrokkene opgelegde beperkingen. Deze contra-indicaties zijn wegingsfactoren en geen absolute uitsluitingsgronden.
Verder geldt in het kader van veiligheid een norm van 2 medewerkers op 24 gedetineerden. Het meer inzetten van meerpersoonscellen leidt dus niet tot een lagere personeelsinzet.
Bent u het ermee eens dat het niet uit te leggen is dat een grote groep gedetineerden eerder naar huis wordt gestuurd, waarmee is beoordeeld dat deze groep niet gevaarlijk is, maar niet wordt gekozen om deze groep te plaatsen in een meerpersoonscel?
Ik zet mij maximaal in om het aantal cellen in het gevangeniswezen te vergroten. Het eerlijke antwoord is ook dat het afschalen van maatregelen op basis van het huidige beeld niet aan de orde kan zijn. Ik kan op voorhand ook geen maatregelen uitsluiten, daarvoor zijn de problemen te urgent. DJI zet maximaal in op het gebruik van meerpersoonscellen, binnen de bestaande kaders. Dit levert naar verwachting 20 plaatsen op. Overigens geldt nog steeds de veiligheidsnorm van 2 medewerkers op 24 gedetineerden. Meer gebruik van meerpersoonscellen betekent dus niet minder benodigd personeel.
Kunt u aangeven hoe het vaker onderbrengen van criminelen in lichtere regimes met minder bewaking, het vervroegd naar huis laten gaan van veroordeelden, het niet oppakken van arrestanten met een straf tot 2 maanden en het mogelijk vaker opleggen van taakstraffen zich verhouden tot het hoofdlijnenakkoord waarin juist gepleit wordt voor zwaardere straffen en een soberder regime?
In het hoofdlijnenakkoord is opgenomen dat straffen voor zware misdrijven, waaronder terroristische misdrijven en ernstige gewelds- en zedendelicten, worden verzwaard. Hieronder licht ik toe hoe ik binnen de mogelijkheden recht wil doen aan deze passage.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 is het noodzakelijk dat er maatregelen gelden gelet op de nog steeds hoge capaciteitsdruk, om te volle politiecellen en plaatsgebrek voor nieuwe instroom van arrestanten en voorlopig gehechten in penitentiaire inrichtingen te voorkomen. Ik vind het de grootste prioriteit dat voor deze groepen, waaronder ook veroordeelden voor zware misdrijven vallen, plek is. Veroordeelden mogen en zullen de straf die hen is opgelegd niet ontlopen. Ik verwijs ook naar de tweede voortgangsrapportage capaciteit DJI, die ik gelijktijdig met deze beantwoording heb verzonden.
Verder heb ik in mijn brief van 13 augustus jl. en de tweede voortgangsrapportage aangegeven dat ik de mogelijkheden van een detentieconcept met een sober regime en een beveiligingsniveau op maat onderzoek, waarvoor minder personeelsinzet nodig is. Door plaatsing van gedetineerden met beperktere risico’s in een omgeving die bij die risico’s past, ontstaat er in de zwaarder beveiligde capaciteit ruimte voor gedetineerden met hogere risico’s.
In de tweede voortgangsrapportage heb ik ook aangegeven dat DJI de mogelijkheden onderzoekt om een pilot te starten naar het beperken van het dagprogramma in de vorm van minder arbeid aanbieden in het Huis van Bewaring. Hiervoor worden verschillende scenario’s uitgewerkt. In een pilot wordt bezien of dit verantwoord kan en welke consequenties dit heeft. Doel is om hiermee momenteel niet inzetbare capaciteit weer in gebruik te nemen.
De instroom en terugkeer van alleenstaande minderjarige vreemdelingen. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
|
Welk percentage maken alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv) uit als onderdeel van het totale aantal eerste aanvragen in de eerste helft van 2024?
In de eerste helft van 2024 werd 13% van de eerste asielaanvragen ingediend door alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv).1
Wat is het inwilligingspercentage van eerste asielaanvragen door amv in de eerste helft van 2024?
In de eerste helft van 2024 is ongeveer 92% van de eerste asielaanvragen van amv ingewilligd.
Wat is het inwilligingspercentage voor amv-aanvragen voor de vijf focuslanden Syrië, Eritrea, Somalië, Jemen en Afghanistan in Nederland in de eerste helft van 2024? Hoe verhoudt dit percentage zich tot dat van andere EU-lidstaten ten opzichte van vorig jaar, toen Nederland (95%) en Duitsland (96%) de kopgroep vormden?
De inwilligingspercentages voor de eerste asielaanvragen van amv in de eerste helft van 2024 zijn weergegeven in tabel 1. Het percentage is berekend volgens de gebruikelijke nationale definitie waarbij het aantal inwilligingen wordt afgezet tegen alle beslissingen, inclusief niet-inhoudelijke beslissingen zoals buitenbehandelingstellingen.
Syrische
98%
Eritrese
98%
Somalische
81%
Jemenitische
93%
Afghaanse
43%
Bron: IND
Om inwilligingspercentages Europees te kunnen vergelijken moet gebruik worden gemaakt van de gegevens in Eurostat. De definities van Eurostat verschillen van de nationale definities. De gegevens over afdoeningen in Eurostat zien op eerste asielaanvragen, herhaalde asielaanvragen en herplaatsing (relocatie). In Eurostat kunnen de gegevens niet worden onderscheiden naar type aanvraag. Voorts zijn in de tabellen in Eurostat de Dublinafdoeningen niet opgenomen, omdat op een asielaanvraag op grond van de Dublinverordening binnen het Schengengebied in beginsel slechts door één lidstaat inhoudelijk wordt beslist. De inwilligingspercentages vallen daardoor hoger uit dan wanneer wordt gekeken naar rapportages volgens de gebruikelijke Nederlandse definities.
Duitsland (3.770)
94%
100%
100%
94%
98%
België (815)
66%
100%
100%
50%
47%
Frankrijk (395)
85%
100%
50%
100%
Oostenrijk (315)
90%
98%
100%
91%
Zweden (90)
56%
100%
0%
100%
40%
Bron: Eurostat; laatst bijgewerkt op 23 augustus 2024.
De percentages voor de EU-27 zijn voorlopige percentages omdat nog niet voor alle lidstaten de gegevens over het tweede kwartaal beschikbaar zijn.
Deelt u de conclusie dat zowel de forse toename van het aantal asielaanvragen door amv (een stijging van 38% in 2023), het stijgende aandeel amv als onderdeel van het totale aantal eerste asielaanvragen (16% in 2023 ten opzichte van 9% in 2015) en de forse toename van het totale inwilligingspercentage bij eerste asielaanvragen door amv (87% in 2023 versus 39% vijf jaar geleden) aantonen dat Nederland veel te aantrekkelijk is voor amv en de perverse praktijk van het vooruitsturen van minderjarigen? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat zowel het aantal asielaanvragen door amv als het aandeel amv als onderdeel van het totale aantal eerste asielaanvragen, in recente jaren fors is gestegen. In december 2023 heeft mijn voorganger uw Kamer geïnformeerd over het onderzoek naar de oorzaken van de hoge instroom van amv.2 Uit de analyse blijkt dat de samenstelling van de meest voorkomende nationaliteiten en de inwilligingspercentages per nationaliteit, in recente jaren zijn veranderd. De instroom van Syrische amv is vanaf 2017 het sterkst toegenomen. Gelet op het hoge inwilligingspercentage van asielzoekers met de Syrische nationaliteit, is dientengevolge het totale inwilligingspercentage bij eerste asielaanvragen door amv ook fors gestegen.
Uit het Kennisbericht van het WODC dat met voornoemde brief met uw Kamer is gedeeld, blijkt dat er belangrijke verschillen zijn onder amv of zij voor vertrek uit het land van herkomst al een bestemmingsland op het oog hadden. Op hoofdlijnen geldt dat veel amv die in Nederland asiel hebben aangevraagd, zonder een beoogde bestemming waren vertrokken of beoogden om naar Europa te gaan.
Het onderzoek van het WODC bevestigt echter dat Syrische amv hierop een uitzondering vormen. De beoogde bestemming van Syrische jongeren die recentelijk naar Nederland zijn gekomen, was vaak Nederland. Deze groep is goed geïnformeerd over de mogelijkheden tot verblijfsrecht en gezinshereniging in Nederland. Door de verslechterde situatie in Turkije zijn Syrische amv uit Turkije op zoek naar betere toekomstmogelijkheden voor het gezin als geheel. In bepaalde gevallen worden amv door de familie vooruitgestuurd met als doel om gezinshereniging in Nederland aan te vragen, aangezien amv slechts zeer zelden kunnen worden overgedragen naar het eerste EU-land waar ze zijn ingereisd of een asielaanvraag hebben gedaan. Deze praktijk vind ik zeer onwenselijk. Voorkomen moet worden dat deze kwetsbare groep op een illegale manier alleen door Europa reist en daarbij bewust Nederland als bestemmingsland verkiest. Op 14 mei 2024 heeft de EU het nieuwe asiel- en migratiepact aangenomen. Onderdeel hiervan zijn een herschreven Dublinverordening (hernoemd tot AMMR) en Eurodacverordening. De huidige Eurodac bevat gegevens (waaronder vingerafdrukken) over vreemdelingen van 14 jaar of ouder. Deze leeftijd wordt met de nieuwe Eurodac-verordening verlaagd naar 6 jaar of ouder. Deze aanscherping helpt bij het vaststellen van de identiteit van de minderjarige en het traceren van ouders indien deze reeds in de Europese Unie zouden verblijven.
Onder de nieuwe Dublinregels wordt het ook mogelijk om een amv terug te geleiden naar de EU-lidstaat waar deze reeds een asielaanvraag heeft ingediend. Dit moet het doorreizen van deze groep ontmoedigen. Hierbij dient echter wel beargumenteerd te worden dat de overdracht naar die andere lidstaat in het belang van de minderjarige is, hetgeen voor de uitvoeringspraktijk mogelijk complex zal zijn. De nieuwe EU-regels worden in juni 2026 van toepassing.
De komende periode zal verder worden onderzocht of aanvullende maatregelen kunnen worden genomen om te voorkomen dat amv vooruit worden gestuurd naar Nederland. Daarbij moet worden opgemerkt dat uit eerdere onderzoeken is gebleken dat de beweegredenen van amv om voor een bepaald land te kiezen afhankelijk zijn van veel factoren, die ook per nationaliteit kunnen verschillen.
Parallel wordt door het WODC nader onderzoek verricht naar de beweegredenen van amv met een kansrijke nationaliteit, zoals Syrische amv, om specifiek Nederland als bestemmingsland te kiezen. Informatie over deze beweegredenen is van belang om gerichte beleidsmaatregelen uit te werken.
Deelt u de mening dat het een zeer slechte zaak is dat amv zijn vrijgesteld van de grensprocedure binnen het nieuwe Europese migratiepact en deelt u de vrees dat deze uitzonderingspositie het alleen maar aantrekkelijker zal maken om minderjarige vreemdelingen vooruit te sturen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u zich inspannen om deze fout en/of de dreigende gevolgen ervan recht te zetten?
Tijdens de onderhandelingen over de tekst van de Procedureverordening heeft Nederland steeds naar voren gebracht dat de grensprocedure in beginsel zou moeten gelden voor alle asielaanvragen aan de buitengrens. Nederland heeft ook gewezen op het risico van misbruik als amv worden uitgezonderd van de grensprocedure. Zo zal het erg moeilijk zijn om te beoordelen of een amv (net) jonger of (net) ouder is dan 18 jaar. Daarnaast heeft Nederland erop gewezen dat er een aansporing kan zijn kinderen in gevaarlijke situaties te brengen, zoals illegale grensoverschrijdingen, of het vooruitsturen van minderjarigen. De verordening is nu vastgesteld, maar het kabinet zal waar nodig dit standpunt naar voren blijven brengen.
Dit alles laat overigens onverlet dat wanneer een amv die een dreiging vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid aan de buitengrens asiel aanvraagt, de grensprocedure in beginsel wel van toepassing is.
Hoeveel amv vertrokken de afgelopen tien jaar tijdens de asielprocedure met onbekende bestemming (MOB)? Kunt u dit per jaar aangeven?
In tabel 3 is weergegeven hoe vaak een amv met onbekende bestemming van een COA-locatie is vertrokken. De weergegeven aantallen betreft amv die (nog) geen vergunninghouder zijn. Amv die ten tijde van het vertrek verbleven in een gezinslocatie (GLO) of in een vrijheidsbeperkende locatie (VBL) zijn niet meegeteld omdat op deze locaties vreemdelingen verblijven die Nederland dienen te verlaten. Hun asielprocedure is daarmee in beginsel afgerond. Een amv kan meerdere keren in de tabel voorkomen.
2014
80
2015
110
2016
210
2017
250
2018
260
2019
300
2020
200
2021
310
2022
260
2023
240
2024 t/m augustus
160
2.380
Bron: COA
Kunt u aangeven tot hoeveel nareizende familieleden de ingewilligde asielverzoeken van amv de afgelopen tien jaar hebben geleid? Kunt u dit per jaar aangeven? Om hoeveel nareizigers ging het gemiddeld per amv?
In tabel 4 is weergegeven hoeveel gezinsleden een amv via nareis heeft laten overkomen. Gemiddeld is dat 1,1 nareiziger per amv. Dit betreft in beginsel de ouder(s) van de amv.3
2014
310
2015
940
2016
1.740
2017
2.600
2018
1.730
2019
940
2020
780
2021
980
2022
1.950
2023
1.130
2024 t/m augustus
840
Bron: IND
In hoeverre hangt het hoge inwilligingspercentage van asielverzoeken van amv in Nederland samen met het – veronderstelde – gebrek aan adequate opvangvoorzieningen in hun landen van herkomst?
De beoordeling of voor de alleenstaande minderjarige vreemdeling in land van herkomst adequate opvang aanwezig is, hoeft pas te worden gemaakt nadat de asielaanvraag is afgewezen. Onderzoek naar de aanwezigheid van adequate opvang raakt dus alleen amv die geen recht hebben op bescherming en wier asielaanvraag niet is ingewilligd.
Bent u ermee bekend dat het aantal alleenstaande minderjarige vreemdelingen uit onder andere Angola sterk afnam nadat Nederland in 2003 investeerde in verbetering van de opvangfaciliteiten ter plekke, waardoor Nederland Angolese amv kon terugsturen naar hun land van herkomst in plaats van hen in Nederland op te vangen en hun familie te laten overkomen?
Het klopt dat het aantal Angolese amv dat in Nederland asiel aanvroeg, vanaf 2003 sterk is afgenomen. Ook is het juist dat het gefinancierde opvanghuis in Angola het oordeel over de aanwezigheid van adequate opvang voor uitgeprocedeerde minderjarige Angolese asielzoekers vergemakkelijkte omdat gemotiveerd kon worden dat voor hen adequate opvang beschikbaar was.
Een belangrijkere verklaring voor de sterke afname van het aantal Angolese amv dat in Nederland asiel aanvroeg, is volgens onderzoek van de Vrije Universiteit Amsterdam de ontwikkeling in Angola zelf.4 In 2002 werd de jarenlange burgeroorlog in Angola beëindigd. Dat neemt niet weg dat het kabinet inzet op brede partnerschappen met landen van herkomst, waar ook terugkeer van amv onderdeel van is.
Bent u er tevens mee bekend dat van het gerenoveerde opvangcentrum in de jaren na 2003 amper tot geen gebruik van het opvangcentrum gemaakt hoefde te worden, aangezien vrijwel alle teruggestuurde amv door hun familie van het vliegveld werden opgehaald, hetgeen aantoont dat van daadwerkelijk vluchten van begin af aan al geen sprake was?
Het klopt dat de Angolese minderjarige vreemdelingen die terugkeerden naar Angola werden opgehaald door ouders of familieleden. Voor het overige verwijs ik naar de beantwoording van Kamervragen hierover die in april 2009 met uw Kamer is gedeeld.5
Kunt u aangeven bij welke herkomstlanden waar (relatief) veel amv vandaan komen die in Nederland aan aanvraag doen het ontbreken van adequate opvangvoorzieningen een belangrijke reden voor niet-terugsturen is?
De instroom van amv kenmerkt zich door nationaliteiten met een relatief hoog inwilligingspercentage. Als de asielaanvraag wordt ingewilligd, hoeft niet te worden beoordeeld of in land van herkomst een adequate opvangvoorziening aanwezig is omdat terugkeer niet aan de orde is. De belangrijkste reden waarom de meeste amv met Syrische, Eritrese en Iraakse nationaliteit niet worden teruggestuurd, is dus omdat zij voor internationale bescherming in aanmerking komen.
De meest voorkomende nationaliteiten in de amv caseload van DTenV6 zijn de Somalische, Jemenitische, Afghaanse, Marokkaanse en Syrische nationaliteit. Voor deze landen geldt in zijn algemeenheid dat er geen adequate opvangvoorzieningen worden aangenomen, maar dat per individueel geval onderzoek wordt gedaan naar de mogelijkheden van adequate opvang. Daarbij wordt altijd als eerste onderzocht of verblijf bij een familielid mogelijk is. Als dat niet mogelijk is, wordt onderzocht of een (particuliere) opvangvoorziening voor de vreemdeling als adequaat kan worden aangemerkt.
Deelt u de mening dat het verbeteren van opvangvoorzieningen in landen van herkomst vele malen effectiever, goedkoper en houdbaarder is dan het opvangen van grote groepen amv in Nederland, inclusief nareizende familie? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het vaststellen van adequate opvangvoorzieningen in landen van herkomst bijdraagt aan het optimaliseren van het terugkeerproces. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 11 wordt in iedere individuele zaak onderzoek gedaan naar adequate opvang, ook als er conform het landenbeleid in beginsel geen adequate opvangvoorziening is vastgesteld.
Bent u bereid werk te maken van het opzetten c.q. verbeteren van opvangvoorzieningen voor amv in de betreffende landen van herkomst zoals o.a. eerder in Angola is gedaan, zodat het gebrek aan adequate opvang in de eigen regio geen reden meer kan zijn om amv niet terug te sturen? Zo nee, waarom niet?
Ja. De vaststelling van adequate opvangvoorzieningen in het landenbeleid is een permanent aandachtspunt. Daarnaast zet ik mij in om middels migratiepartnerschappen te komen tot het realiseren van adequate opvangvoorzieningen in landen waar dat opportuun is. Dat is een diplomatiek en precair proces. Zodra ik hier noemenswaardige stappen op heb gemaakt, wordt uw Kamer hierover uiteraard geïnformeerd.
Het bericht ‘Pro-Palestijnse activisten richten opnieuw vernielingen aan bij Universiteit van Amsterdam’. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Pro-Palestijnse activisten richten opnieuw vernielingen aan bij Universiteit van Amsterdam»?1
Ja.
Klopt het dat de Universiteit van Amsterdam (UvA) waarschijnlijk voornemens is om geen aangifte te doen van bekladding en het met hamers inslaan van ruiten van meerdere UvA-panden? Zo nee, houdt dit in dat de UvA van gedachten veranderd is en alsnog aangifte gaat doen?
Uit contact van mijn ministerie met de instelling blijkt dat de UvA altijd aangifte doet wanneer er vernielingen worden gepleegd aan hun eigendommen. Dit is in dit geval ook gedaan. In dit geval betrof het een kleinschalige schade. De UvA schat deze op € 600.
Indien inderdaad geen aangifte wordt gedaan, deelt u dan de mening dat het onbestaanbaar is wanneer een onderwijsinstelling dergelijke gewelddadige vernielzucht geen aangifte waard vindt en deze slechts afdoet met de mededeling «het is iets dat we zullen moeten repareren, dat is heel erg jammer.»?
Bij vermoedens van strafbare feiten is het van belang dat instellingen hier tegen optreden en daders ter verantwoording worden geroepen. De afweging om aangifte te doen ligt bij de individuele instelling. De instellingen hebben als gezamenlijke lijn dat bij strafbare feiten, zoals bedreiging, geweld, vernieling of openlijke geweldpleging, altijd aangifte wordt gedaan. Ook de UvA geeft aan altijd aangifte van vernielingen te doen en dat ook in dit geval te hebben gedaan.
Welk signaal denkt u dat hiervan uitgaat en deelt u de conclusie dat een dergelijke zwakke en onderdanige houding potentiële toekomstige vandalen alleen maar aanmoedigt in plaats van afschrikt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat bedraagt de totale schade van de aangerichte vernielingen en bekladdingen en deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is wanneer niet alles op alles wordt gezet om deze tot de laatste cent te verhalen op de daders, maar voor rekening van de belastingbetaler komt?
De schade door deze vernielingen werd door de UvA geschat op € 600. De afweging om aangifte te doen is aan de individuele instelling. Ik vind het belangrijk dat instellingen aangifte doen bij strafbare feiten, zoals vernielingen. De rechter beslist vervolgens in individuele gevallen over het al dan niet verhalen van de schade op de dader(s). Ik ben niet in de positie om een oordeel uit te spreken over de juridische weging in deze specifieke situatie.
Indien de UvA persisteert in het niet doen van aangifte, bent u dan bereid de kosten van het herstel in te houden op de rijksfinanciering van de UvA? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Zoals eerder vermeldt, heeft de UvA aangifte gedaan naar aanleiding van deze vernielingen. Dus er is geen noodzaak toe.
Wanneer en hoe gaat u invulling geven aan mijn aangenomen motie over het intrekken van studievisa van studenten van buiten de Europese Unie die door onder andere het aanrichten van vernielingen er blijk van hebben gegeven een bedreiging voor de openbare orde te vormen?2
Zoals in de appreciatie van de desbetreffende motie3 is aangegeven, zal – wanneer een student van buiten de EU een gevaar vormt voor de openbare orde – diens verblijfsvergunning door de IND worden ingetrokken wanneer dit past binnen de zogenoemde glijdende schaal en het evenredigheidsbeginsel. Hiermee wordt uitvoering geven aan de motie.
Het bericht “Groeiend verzet tegen vrij rond laten lopen van veroordeelden: ’Onaanvaardbaar’” |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Coenradie |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Groeiend verzet tegen vrij rond laten lopen van veroordeelden: «Onaanvaardbaar»»?1
Ja.
Vindt u het laten rondlopen van zo’n 2000 veroordeelden eveneens onaanvaardbaar?
Vanwege capaciteitsgebrek moeten zelfmelders langer wachten voordat zij worden opgeroepen om hun straf uit te zitten. Zelfmelders zijn veroordeelden waarvan het Centraal Justitieel Incassobureau heeft bepaald dat zij, op basis van een risicoafweging, hun straf in vrijheid mogen afwachten. De huidige maatregel betekent niet dat deze straffen niet ten uitvoer worden gelegd, maar dat de veroordeelde langer moeten wachten voordat hij wordt opgeroepen om de straf uit te zitten. Dat is geen wenselijke situatie, vooral niet voor slachtoffers. Ik vind het cruciaal dat daders hun straf niet ontlopen. Het eerlijke verhaal is echter ook dat de capaciteitsproblematiek een taai en ingewikkeld vraagstuk is. Vanuit mijn ministerie en de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) wordt alles op alles gezet om de capaciteit – zowel in termen van personeel als cellen – verder te vergroten, zodat veroordeelden die hun straf nog niet hebben uitgezeten zo snel mogelijk kunnen worden geplaatst.
Over het actuele cijferbeeld en ontwikkelingen informeer ik uw Kamer iedere drie maanden. De eerstvolgende voortgangsbrief verwacht ik eind september, voor het commissiedebat Gevangeniswezen en TBS op 2 oktober a.s., te verzenden.
Bent u bereid om zo spoedig mogelijk en grootschalig meerpersoonscellen te gaan realiseren?
Daar waar mogelijk wordt maximaal gebruik gemaakt van meerspersoonscellen. Nog meer meerpersoonscellen is geen oplossing voor de capaciteitsproblematiek. Redenen daarvoor zijn dat veel gedetineerden op een eenpersoonscel geplaatst moeten worden vanwege zorg- en veiligheidsrisico’s. Meer gedetineerden op een cel betekent ook dat er meer personeel benodigd is. Daarnaast zijn de inrichtingen fysiek niet ingericht op meer meerpersoonscellen,
In hoeverre verhoogt de zoveelste oproep van politiebonden, slachtofferorganisaties, het Openbaar Ministerie en het College van procureurs-generaal bij u de noodzaak om tot een zeer snelle oplossing te komen om veroordeelden hun gevangenisstraffen voortaan wel uit te laten zitten?
De noodzaak om te komen tot oplossingen voor het capaciteitsprobleem bij DJI wordt door DJI en mijn ministerie voortdurend gevoeld en heeft de hoogste prioriteit. Snelle oplossingen zijn er niet, maar samen met DJI en andere belangrijke ketenpartners zoek ik naar tijdelijke en structurele oplossingen. Mijn prioriteit is vrijheidsbenemende straffen die door de rechter zijn opgelegd zo snel mogelijk ten uitvoer te leggen. Het belang van slachtoffers en de veiligheid van de maatschappij en personeel van DJI staan daarbij telkens voorop.
In hoeverre bent u bezig met een «masterplan» om ex-bewaarders weer in te zetten bij het beveiligen van gevangenissen en huizen van bewaring, waartoe de politiebond NPB pleit?
DJI richt zich met de werving op de gehele arbeidsmarkt. Daarbij is voormalig DJI-personeel uiteraard zeer welkom, gelet op de ervaring die zij met zich meebrengen. In de periode 2013–2018 zijn meerdere inrichtingen gesloten. Een fors deel van de personeelsreductie is toen gerealiseerd door vervroegde pensionering. Bij de sluitingen van gevangenissen in 2018 is het executieve personeel verplaatst naar andere gevangenissen.
Tegelijk blijkt bij de werving voor de jeugdgevangenis in Veenhuizen ook voormalig en daarmee ervaren personeel uit de recent gesloten particuliere jeugdgevangenis te solliciteren.
Kunt u aangeven in hoeverre er op dit moment (gedeelten) van gevangenisgebouwen leegstaan? Kunt u aangeven of het gebruik van deze leegstaande gebouwen mogelijk is?
In diverse inrichtingen staan afdelingen leeg in verband met noodzakelijke verbouwings- en verduurzamingswerkzaamheden of vanwege personeelstekort. Deze afdelingen zijn niet inzetbaar. Op een aantal locaties staan nog leegstaande gebouwen. Ik bezie wat er benodigd is om dat soort leegstaande gebouwen weer inzetbaar te maken, naast de problematiek van het personeelstekort.
Bent u bereid te onderzoeken of het mogelijk is om veroordeelden indien er voor hen geen cel beschikbaar is per direct werk te laten doen voor de gemeenschap? Deelt u de mening dat alles beter is dan ze zonder straf thuis te laten zitten?
In Nederland bepaalt de rechter welke straf iemand krijgt en is de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging van die straf. Het is mijn prioriteit om straffen zeker en snel ten uitvoer te leggen, omdat dit de effectiviteit van straffen in het realiseren van de strafdoelen (vergelding, genoegdoening en preventie) vergroot. Dat sommige veroordeelden langer dan gebruikelijk op hun gevangenisstraf moeten wachten vind ik onwenselijk. Zoals in bovenstaande antwoorden toegelicht doe ik er daarom alles aan om de wachttijden voor zelfmelders te verkorten. Het is echter niet mogelijk om een zelfmelder in afwachting van zijn of haar gevangenisstraf werk voor de gemeenschap te laten doen. Dit zou een aanvulling op de door de rechter opgelegde straf inhouden, waarvoor de wet geen ruimte biedt.
Het bericht “Overijsselse gemeenten houden tientallen miljoenen over aan opvang Oekraïners“ |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Eddy van Hijum (minister ) (CDA) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Overijsselse gemeenten houden tientallen miljoenen over aan opvang Oekraïners»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel «Overijsselse gemeenten houden tientallen miljoenen over aan opvang Oekraïners« dat op RTV-Oost verscheen op 29 juli 2024.
Kunt u de totale kosten inzichtelijk maken die ten behoeve van de Oekraïnse opvang zijn verleend aan gemeenten? Kunt u het totale overschot dat door gemeenten niet is uitgekeerd inzichtelijk maken? Kunt u tevens inzichtelijk maken wat de totale overschotten van alle gemeenten per provincie zijn?
In onderstaande tabel is weergegeven welke budgetten er in de Rijksbegroting voor gemeenten en veiligheidsregio’s is gerealiseerd in 2022 en 2023 en is geraamd voor de jaren 2024 en verder.
(x mln.)
20221
20231
20242
20252
20262
Bijdrage medeoverheden
935
3.221
3.437
3.613
694
Realisatie
Raming op basis van de eerste suppletoire begroting 2024
Het Rijk heeft geen inzicht in de eventuele overschotten of tekorten ten opzichte van de normvergoeding op het niveau van individuele gemeenten of provincies.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel gemeenten het overgehouden geld, dat niet aan Oekraïners is uitgegeven, teruggegeven hebben aan het rijk?
Voor het kalenderjaar 2022 hebben 9 gemeenten overgebleven geld, dat niet aan de opvang van Oekraïners is uitgegeven, teruggegeven aan het Rijk. Voor het kalenderjaar 2023 wordt de verantwoordingsinformatie van gemeenten momenteel verwerkt.
Op welke manier houdt u toezicht op het geld dat uitgekeerd wordt aan gemeenten? Op welke manier bemoeit u zich nog met de overschotten die uitgegeven worden aan zaken die niets met de Oekraïnse opvang te maken hebben?
Medeoverheden (zoals gemeenten, provincies én veiligheidsregio’s) moeten elk jaar aan de rijksoverheid melden of en hoe ze (een) specifieke uitkering(en) hebben besteed. Dit doen zij via de methodiek SiSa (Single information, Single audit).
De specifieke uitkering aan gemeenten vanuit de Bekostigingsregeling opvang ontheemden Oekraïne (BooO) bestaat uit meerdere onderdelen. De belangrijkste zijn een normbedrag per gerealiseerde gemeentelijke opvangplek per dag, een normbedrag per maand per persoon in de particuliere opvang en een vergoeding van werkelijk gemaakte transitiekosten bij het realiseren van gemeentelijke opvangplekken. Het gebruik van normbedragen bevordert de controleerbaarheid en uitvoerbaarheid van de specifieke uitkering.
De normbedragen zijn op basis van onderzoek vastgesteld op een bedrag dat ziet op reële compensatie van kosten die gemeenten maken. De werkelijk gemaakte kosten van de gemeente komen (meestal) niet exact overeen met de bijdrage vanuit het Rijk. Omdat de normbedragen in de BooO geregeld zijn, zijn de middelen besteed conform de in de BooO aangegeven wettelijke bepalingen. Overschotten bij de normbedragen kunnen door de gemeente worden besteed aan hun publieke taak. De gemeente legt daarover verantwoording af aan de gemeenteraad.
Is het wettelijk toegestaan dat gemeenten overschotten van de gelden van de opvang van Oekraïners vrijelijk mogen besteden?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u voornemens de overschotten van gemeenten terug te vorderen?
Als gemeenten minder kosten maken dan de uitkering op basis van de normbedragen, dan is het verzoek aan de gemeente om eventuele overschotten, vrijwillig terugstorten naar het Rijk. Dit is niet verplicht, overschotten worden dus niet door het Rijk teruggevorderd. Het normbedrag is op basis van onderzoek vastgesteld op een bedrag dat ziet op reële compensatie van kosten die gemeenten maken.
Kunt u een verklaring geven waarom gemeenten tientallen miljoen overhouden aan de opvang van Oekraïners, bijvoorbeeld dat het rijk een verkeerde inschatting heeft gemaakt of dat gemeenten kampen met uitvoeringsproblemen?
De normbedragen dienen aan te sluiten bij de werkelijke kosten die gemeenten maken. Sinds 2022 wordt ieder jaar in de zomer een kostenonderzoek uitgevoerd naar de werkelijke kosten die gemeenten maken. De inzichten die uit het onderzoek naar voor komen, leiden tot aanpassingen in zowel het normbedrag voor de gemeentelijke als de particuliere opvang per 1 januari van het jaar erna.
Uit het kostenonderzoek gedaan in de zomer van 2023 bleek € 83 per opvangplek per dag een reële compensatie te zijn voor 2023, en voor 2024 € 61 (dit is zonder het bedrag aan leefgeld (€ 9) dat in 2023 in het normbedrag verwerkt was). Op deze manier zorgen we voor een zo overzichtelijk en eenvoudig mogelijke regeling. Een aantal gemeenten zal niet uitkomen met deze normvergoeding en andere gemeenten kunnen geld overhouden.
Er is bewust gekozen voor één normbedrag per gemeentelijke of particuliere opvangplek. Deze methodiek draagt bij aan continuïteit en stabiliteit in de bekostiging, dat gezien de huidige bezettingsgraad en de opgave om het aantal opvangplekken uit te breiden gewenst is. Bovendien is in de afgelopen tweeënhalf jaar gebleken dat het hanteren van deze methodiek zowel voor het Rijk als voor gemeenten goed uitvoerbaar is. Een alternatieve bekostiging op basis van werkelijke kosten brengt extra administratieve lasten en een groter aantal ambtenaren met zich mee voor indiening, beoordeling en controle. De huidige methodiek bevordert de controleerbaarheid en eenvoud van de uitvoering, waardoor gemeenten efficiënt kunnen werken binnen de gestelde financiële kaders.
Het bericht 'Ban op boa-hoofddoek voorlopig in ijskast gezet' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
David van Weel (minister ) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Ban op boa-hoofddoek voorlopig in ijskast gezet» in De Telegraaf van vanochtend?1
Ja.
Klopt het dat de door uw voorganger aangekondigde wetgeving voor een neutrale uitstraling van buitengewoon opsporingsambtenaren (boa's), waaronder het hoofddoekverbod, waarvan eerder de verwachting was dat deze vóór de zomer gereed zou zijn vertraagd is en dat er inmiddels niet eens meer sprake zou zijn van een duidelijk tijdspad?
Nee, zoals aangegeven in de antwoorden op vragen van de Kamerleden Lahlah en Chakor aan de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Justitie en Veiligheid van 16 mei 20242 worden de mogelijkheden voor het vastleggen van de neutraliteit momenteel uitgewerkt. Nu het vastleggen van de neutraliteit ook in het Hoofdlijnenakkoord is opgenomen, wordt voor het verdere proces daarop aangesloten. Dit is in lijn met hetgeen mijn voorganger tijdens het Commissiedebat Politie van 21 december 20233 als tijdpad aan uw Kamer heeft meegegeven.
Waardoor is deze vertraging ontstaan? Is er actie ondernomen om deze alsnog in te lopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke actie en waarom heeft deze kennelijk geen effect gesorteerd?
Zoals bij de vorige vraag vermeld is in communicatie met uw Kamer naar mijn weten geen sprake geweest van een regeling voor de zomer. Omdat het verbieden van religieuze uitingen een goede grondslag vereist wordt dit traject zorgvuldig voorbereid. Met de overgang naar het nieuwe kabinet en de opname van het onderwerp in het Hoofdlijnenakkoord heb ik besloten het aan de uitwerking van dit akkoord te koppelen. Uw Kamer wordt zo spoedig mogelijk door mij geïnformeerd over het verdere traject.
Waarom verwijst uw ministerie op vragen van De Telegraaf naar de uitwerking van het hoofdlijnenakkoord, terwijl deze wetgeving reeds eerder was aangekondigd, op een ruime meerderheid in de Kamer kon rekenen en dus geen moment langer op zich hoeft te laten wachten?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat pas na de totstandkoming van het regeerprogramma verder gewerkt gaat worden aan deze eerder aangekondigde wetgeving? Zo nee, kunt u de Kamer voorzien van een tijdpad waaruit duidelijk wordt wanneer we deze dan wel kunnen verwachten?
Ja dat klopt, uw Kamer wordt zo spoedig mogelijk door mij geïnformeerd over het verdere traject.
Ziet u ook het risico dat gemeenten als gevolg van het op de lange baan schuiven van deze wetgeving alsnog gaan besluiten om hoofddoeken bij boa's toe te staan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom neemt u dit risico?
Net als mijn voorganger hecht ik waarde aan de neutraliteit van opsporingsambtenaren bij hun taakuitvoering en in contact met het publiek. De legitimiteit en neutraliteit van het handelen van politie en de boa worden onder meer benadrukt door bij hun taakuitoefening geen uitdrukking te geven aan geloofs- of levensovertuigingen. Personen die zijn aangesteld in een functie waarbij de overheid zich in de samenleving manifesteert met behulp van de sterke arm en gebruik maakt van dwangmiddelen, oefenen een bijzondere overheidstaak uit. Politieambtenaren en boa’s dienen daarom, in contact met het publiek, in ieder geval afstand te nemen van zichtbare uitingen die afbreuk (kunnen) doen aan de gezagsuitstraling, neutraliteit en veiligheid van de functie. Dit geldt voor alle boa’s en niet alleen voor boa’s in dienst van gemeenten.
Ten aanzien van de boa’s is in eerste instantie deze wens van uw Kamer uitgevoerd door middel van het opstellen van de Richtlijn lifestyle-neutraliteit boa4. Deze richtlijn is niet bindend en boa-werkgevers kunnen hier dus van afwijken. Een aantal gemeenten heeft dat reeds gedaan, hetgeen aanleiding was om, conform de toezegging gedaan tijdens het commissiedebat Politie van 21 december 2023, met de VNG in gesprek te gaan over de neutraliteit van het boa-uniform. Uit dit gesprek is naar voren gekomen dat de VNG geen tegenstander is van een neutraal boa-uniform.
Het feit dat enkele gemeenten de afgelopen periode hebben aangegeven de richtlijn niet meer te zullen handhaven, heeft mijn voorgangster doen besluiten nader te bezien waar en op welke wijze de bepalingen uit de richtlijn vastgelegd zullen worden in wet- en regelgeving. Dat wordt momenteel uitgewerkt en moet gelet op de impact zorgvuldig gebeuren. Tot die tijd geldt de Richtlijn lifestyle-neutraliteit boa en bestaat de mogelijkheid om daarvan af te wijken.
Bent u bereid om alsnog ogenblikkelijk en parallel aan de uitwerking van het regeerprogramma werk te maken van deze wetgeving? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven in het antwoord op vraag 2, 3 en 4 heb ik wegens de overgang naar een nieuwe kabinet en de opname van het onderwerp in het Hoofdlijnenakkoord besloten dit aan de uitwerking van het akkoord te koppelen.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat gemeenten in de tussentijd hoofddoeken bij boa's gaan toestaan?
Momenteel geldt de Richtlijn lifestyle-neutraliteit boa. Ik roep boa-werkgevers op zich aan deze richtlijn te houden. De richtlijn is echter niet bindend waardoor werkgevers er van kunnen afwijken.
Wilt u deze vragen nog deze week beantwoorden?
Nee, het uitgangspunt is dat ik deze vragen binnen de termijn van drie weken beantwoord, en in het zomerreces binnen zes weken. In sommige gevallen, waarbij afstemming tussen veel betrokkenen plaatsvindt, kan dit helaas langer duren.
Het artikel over het vernattingsbeleid van de duinstreek van Noord- en Zuid-Holland |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Barry Madlener (minister ) (PVV) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Bewoners duinstreek houden schade en natte voeten door «vernattingsbeleid»: «Kikkers belangrijker dan schade woning»»?1
Ja.
Gelet op het feit dat de overlast die omwonenden en bedrijven ervaren naar het schijnt deels veroorzaakt is door het landelijke vernattingsbeleid: bent u van mening dat dit beleid door de grote hoeveelheden neerslag in het afgelopen jaar herzien zou moeten worden?
Het is erg vervelend dat sommige omwonenden en bedrijven in de duinstreek momenteel wateroverlast ondervinden. Er bestaat echter geen «landelijk vernattingsbeleid» voor de duinen en daardoor ook geen mogelijkheid tot herziening ervan.
Wél geven de Provincie Noord-Holland en drinkwaterbedrijf PWN aan dat het waterbeheer in de duinen onderdeel uitmaakt van «natuurlijk duinbeheer». Dit beleid wordt inmiddels al 24 jaar ongewijzigd gevoerd. Mede hierdoor is er lokaal gestopt met het winnen van drinkwater en zit er inderdaad relatief meer water in het duinengebied dan voorheen. De afgelopen jaren heeft deze beheersvorm echter niet geleid tot structureel meer of vaker overlast. De uitzonderlijk hoge grondwaterstand blijkt dan ook het gevolg van een zeldzaam lange periode met veel neerslag. Ook veel plekken in het binnenland zijn verzadigd geraakt.
In hoeverre is het realistisch om consumenten waarbij het grondwaterpeil in een aantal gevallen nu één meter hoger is dan wat het maximaal zou zijn op basis van het bestemmingsplan, af te schepen met het argument van de zorgplicht voor het waterdicht maken van een kelder en het afvoeren van overtollig grondwater?
De gemeenten dragen een wettelijke zorgplicht voor grondwater (Art. 2.16 van de Omgevingswet). Dat houdt onder andere in dat zij maatregelen in het openbaar gemeentelijke gebied treffen om de structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de fysieke leefomgeving toegedeelde functies proberen te voorkomen of te beperken.
De huidige overlast is echter ontstaan na een zeldzame periode van veel neerslag en is daarmee incidenteel, niet structureel. In een normaal jaar is er doorgaans geen last van fluctuerende grondwaterstanden.
Uiteindelijk hebben particulieren zelf ook een verantwoordelijkheid voor hun eigen perceel en de bouwwerken daarop. Dit houdt onder andere in het treffen van maatregelen tegen neerslagextremen, zoals het afvoeren van overtollig grond- en hemelwater en het waterdicht maken van kelders. Zo kunnen mensen zichzelf weerbaarder maken en daarmee de kans op overlast verder verkleinen.
In hoeverre is er in het vernattingsbeleid rekening gehouden met extreme jaren van neerslag, zoals nu het geval is, en in welke mate is rekening gehouden met de overlast van omwonenden en bedrijven in kwetsbare gebieden zoals in sommige duinstreken?
Zie het antwoord op de vragen 2 en 6.
Welke mogelijkheden zijn er voor de verschillende stakeholders om op relatief korte termijn sturing te geven aan de extreem hoge grondwaterstanden in de betreffende duinstreken?
Er zijn maar beperkt mogelijkheden voor stakeholders om sturing te geven aan de huidige grondwaterstanden. In tegenstelling tot in onze polders ligt er in de duinen namelijk geen infrastructuur waarmee het grondwaterpeil makkelijk beheerst kan worden. Er zijn dan ook geen voor de hand liggende maatregelen die genomen kunnen worden om direct verlichting te bieden.
De pompen die wel in de duinen liggen voor de winning van drinkwater zijn volgens drinkwaterbedrijf PWN ongeschikt voor grondwaterpeilbeheersing. Voor de huidige situatie zal het inzetten van deze pompen maar weinig verlichting bieden.
Om de huidige wateroverlast tegen te gaan, zijn er door verschillende waterbeheerders op diverse plaatsen wel al tijdelijke maatregelen getroffen. Er zijn lokaal noodpompen geplaats, oude oppervlakkige waterafvoeren zijn schoongemaakt en hersteld en er is een tijdelijke brug aangelegd. Noodzaak en mogelijkheid voor structurele maatregelen worden momenteel door de Provincie en het waterbedrijf verder onderzocht.
Stakeholders, zoals waterbedrijf Puur Water & Natuur (PWN), stelt dat «vochtige valleien» hersteld zullen worden voor «natuurlijk duinbeheer», maar in hoeverre zijn de belangen van omwonenden volgens u voldoende meegewogen in de totstandkoming van dergelijk beleid?
Geen van de partijen heeft kunnen aangeven dat er uitvoerig overleg is geweest met de omwonenden. Hier was ook geen aanleiding voor aangezien er bij natuurlijk duinbeheer doorgaans geen negatieve gevolgen voor omwonenden worden voorzien. De keuze voor natuurlijk duinbeheer is door de Provincie en het waterbedrijf al in het jaar 2000 gemaakt.
Ten grondslag aan deze beslissing lag het beschermen van de zoetwaterreserves en Natura 2000 gebieden. Het drinkwater dat vroeger uit de duinen werd gewonnen werd namelijk te zout en de duinen zelf raakten door de waterwinning verdroogd. Door te stoppen met de waterwinning en valleien af te graven tot rondom het grondwaterniveau is de kwaliteit van de duinen sterk verbeterd. Er is een meer evenwichtig waterbalans gerealiseerd waar bewoners en bedrijven – met name agrariërs en recreatie-ondernemingen – veel profijt van hebben. Het zoete water in de duinen verdrukt ook het zoute water van de zee en draagt daarmee bij aan het tegengaan van verzilting.
De overlast die nu ervaren wordt staat los van dit beleid en is een vervelend gevolg van de extreme neerslag van de afgelopen maanden. Het is aan de Provincie om te beslissen of de afgelopen periode aanleiding geeft voor wijziging van het duinbeheer. Zie verder ook het antwoord bij vraag 2.
PWN zit «met de handen in het haar», maar stelt dat het onbegonnen werk is om het overtollige water weg te pompen. Welke mogelijkheden ziet u die ingezet kunnen worden om op korte termijn verlichting te kunnen bieden?
Zie het antwoord bij vraag 5.
Is de extreme wateroverlast volgens u het gevolg van een serie besluiten om onder andere duingebieden aan te wenden voor het vasthouden van water?
Nee, sinds het jaar 2000 zijn er geen besluiten genomen waardoor het waterbeheer in de duinen is veranderd. Zie verder ook het antwoord bij vraag 2.
Gelet op het feit dat aankomende herfst en winter waarschijnlijk weer gepaard zullen gaan met extra neerslag, in dit toch al verzadigde gebied: bent u voornemens extra maatregelen te treffen op het gebied van monitoring en evaluatie van de wateroverlast?
Gezien de plaats van de overlast ligt deze verantwoordelijkheid bij de lokale en regionale waterbeheerders. Zij hebben het beste zicht op wat er nodig is in de regio. Zij kunnen ook het snelst schakelen met de bewoners en bedrijven.
Ondanks de nijpende situatie voor consumenten en bedrijven zal er pas in oktober een bestuurlijk overleg plaatsvinden, waarbij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat zal aansluiten. Is het niet logischer, gezien de huidige situatie, om een dergelijk overleg naar voren te halen?
De regionale waterbeheerders zijn het beste in staat om te bekijken wat er wel en niet mogelijk is op de korte termijn en welke overleggen hiervoor zinvol zijn. Het ministerie blijft contact houden met de waterbeheerders over de verdere ontwikkelingen.
Het bericht “Nederland vult gasvoorraad trager bij: ‘Zou me zorgen maken als Europese opslagen ook achterblijven’” |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Nederland vult gasvoorraad trager bij: «Zou me zorgen maken als Europese opslagen ook achterblijven»»?1
Ja.
Wat is volgens u de verklaring dat de gasopslagen in onder meer Norg, Grijpskerk en de Bergermeer nog lang niet vol zijn en ruim onder het Europees gemiddelde liggen?
Het is belangrijk dat de gasopslagen bij aanvang van de winter (1 november) voldoende gevuld zijn, zodat ook in een koude winter energieleveranciers hun klanten kunnen voorzien van voldoende gas. Het kabinet is het eens met Martien Visser dat gasopslagen een belangrijke rol spelen in de Nederlandse en Europese gasleveringszekerheid. In de visie gasopslag is deze rol uitgebreider beschreven.2 Het kabinet deelt daarom de ambitie van het vorige kabinet dat de gasopslagen in Nederland gemiddeld voor minimaal 90% zijn gevuld op 1 november 2024.3 Deze ambitie ligt ruim boven de voor Nederland geldende EU-vulverplichting (74%) en ook iets boven de door GTS geadviseerde vulgraad (88%).4 Het is daarom goed dat marktpartijen, waaronder GasTerra, de afgelopen maand veel gas hebben opgeslagen. De gemiddelde vulgraad van de gasopslagen in Nederland ligt momenteel op ruim 90%.5
Ik vind het belangrijk te benadrukken dat de vuldoelstelling van het kabinet geldt voor 1 november. Gedurende het hele vulseizoen (normaal gesproken van 1 april tot 1 november) worden gasopslagen gevuld, zodat het opgeslagen gas in de winter kan worden ingezet als de vraag hoger is. Bij aanvang van het vulseizoen ligt de vulgraad vaak laag (de afgelopen 5 jaar lag de gemiddelde vulgraad op 1 mei op zo’n 42%), waarna marktpartijen daarna ruim een half jaar hebben om de door hen geboekte capaciteit te vullen. Het vullen van de gasopslagen duurt meerdere maanden, ook omdat rekening gehouden moet worden met de injectiecapaciteit van gasopslagen. Daarnaast spreiden marktpartijen het vullen over het vulseizoen, zodat ze ook kunnen inspelen op marktkansen later in het vulseizoen. Het is zeker geen noodzaak, en gezien de beschikbare injectiecapaciteit ook niet mogelijk, dat de gasopslagen al snel in het begin van het vulseizoen gevuld worden tot 90%. Het is juist beter als marktpartijen verspreid over het vulseizoen vullen en niet allemaal tegelijkertijd gas aankopen: dat voorkomt prijspieken zoals we in augustus 2022 zagen.
Dat Norg, Grijpskerk en Bergermeer begin juli nog niet vol waren, is dan ook logisch. Marktpartijen hadden op dat moment nog vier maanden om gas te injecteren. Overigens was de gemiddelde vulgraad van die drie bergingen op 1 juli (ca. 67%) hoger dan de gemiddelde vulgraad op 1 juli de afgelopen vijf jaar (namelijk bijna 63%). Verder geldt dat de Nederlandse gasopslagen op dit moment (peildatum 2 september) voor ruim 90% zijn gevuld, hetgeen nauwelijks afwijkt van de vulgraad van alle opslagen in de EU (ruim 92%).
Hoe problematisch vindt u het dat de Nederlandse gasopslagen ruim onder de nationale vulgraad liggen, de gasopslagen in Grijpskerk en in Norg, de grootste van het land, sinds 1 juni niet meer is bijgevuld en dat onze gasopslagen ruim 10 procent lager zijn dan andere EU-landen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven in hoeverre GasTerra en andere partijen commerciële redenen hebben om de gasvelden niet voldoende aan te vullen? Kunt u tevens aangeven of het afbouwen van het Groninger gasveld hierbij een rol speelt, omdat GasTerra hierdoor een omzetdaling van 15 miljard euro in 2024 verwacht?2
De bergingen Norg, Grijpskerk en Alkmaar zijn de afgelopen maanden verder gevuld door GasTerra. Op 2 september waren Grijpskerk en de piekgasinstallatie Alkmaar volledig gevuld en Norg voor bijna 89%, terwijl het vulseizoen nog niet is afgelopen. De genoemde omzetdaling is geen verwachting voor 2024, maar een realisatie over 2023 ten opzichte van 2022 en speelt hierbij geen rol. De daling van de omzet in 2023 komt vooral voort uit het feit dat de gasprijzen in 2023 aanzienlijk lager waren dan in 2022.
GasTerra wil zelf weinig kwijt over de relatief lage voorraad. In hoeverre heeft u zicht op de criteria van organisaties die verantwoordelijk zijn voor het vullen van de gasbergingen om gasopslagen te vullen?
De gebruikers van de opslagen bepalen zelf welke criteria zij hanteren bij het gebruik van de opslagen. Wel is op dagelijkse basis informatie beschikbaar over hoeveel gas er in de opslagen wordt geïnjecteerd dan wel onttrokken (zie: https://agsi.gie.eu/#/).
Kunt u zo concreet mogelijk aangeven hoeveel gas wij de afgelopen jaren uit Rusland hebben geïmporteerd? Kunt u tevens zo concreet mogelijk aangeven hoeveel verwacht gas Nederland aankomend jaar en jaren uit Rusland gaan importeren?
Voor de inval van Rusland in Oekraïne was ca. 25% van het gas dat werd geïmporteerd afkomstig uit Rusland. Het ging daarbij op jaarbasis om ca. 10 miljard m3, maar hoeveel precies is niet aan te geven omdat het overgrote deel van dit gas werd aangevoerd via pijpleidingen waarmee ook gas uit andere bronnen, met name Noorwegen, werd geïmporteerd.
Na het wegvallen van Nord Stream I komt er geen Russisch pijpleidingengas meer naar Nederland. Wel wordt er nog Russisch gas in de vorm van LNG geïmporteerd bij de GATE terminal in Rotterdam. Dit op basis van contracten die enkele capaciteitshouders bij GATE in het verleden hebben afgesloten. In 2023 was de totale omvang ca. 10 TWh (ca. 1 miljard m3), oftewel ca. 3% van het binnenlandse verbruik.
Daarnaast kan er nog Russisch gas naar Nederland komen via de LNG-terminal in België. De exacte omvang daarvan is niet bekend omdat het gas dat vanuit België naar Nederland komt wordt gemengd met gas dat via andere bronnen en ook andere aanvoerroutes dan LNG naar België komt. Maar hiermee rekening houdend schat het Centraal Bureau van de Statistiek in dat in 2023 in totaal iets minder dan 9% van het geïmporteerde gas afkomstig was uit Rusland, het gaat dan om ca. 50 TWh oftewel ca. 15% van het binnenlands verbruik. Dit met de kanttekening dat dit gas ook (deels) kan zijn geëxporteerd.
Het is de verwachting dat de import van Russisch gas in de komende jaren verder zal afnemen. Dat is ook in lijn met de afspraken die op EU-niveau zijn gemaakt met REPowerEU. Daarmee hebben alle lidstaten zich gecommitteerd aan het doel om in 2027 de invoer van Russische fossiele energie volledig uit te faseren.
In hoeverre bent u het eens met de oproep van energie-expert Martien Visser dat we in onzekere tijden leven, waardoor er maar iets hoeft te gebeuren om in een gascrisis te zitten met prijzen die door het dak gaan, waardoor het raadzaam is om de gasopslagen zo snel mogelijk te vullen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bent u het eens met de beweringen van Martien Visser dat er geen sprake is van grootschalig onderhoud aan onze gasopslagen en dat het verstandiger is om de gasopslagen niet tot 90% maar tot 100% aan te vullen?
Zie antwoord vraag 2.
Denkt u dat bedrijven zoals GasTerra en NAM voldoende gestimuleerd worden en voldoende inzicht hebben om het gas dat zij in de zomer inkopen, beter te verkopen tijdens de maanden waarin gas wordt onttrokken?
Gebruikers van opslagen houden rekening met de zomerprijzen voor de inkoop en de winterprijzen voor de verkoop. Gelijktijdig met de inkoop van het gas verkopen zij het gas in de winter om geen prijsrisico te lopen over het opgeslagen gas.
Kunt u toezeggen dat de vijf Nederlandse ondergrondse gasopslagen op 1 oktober 2024 met minimaal 90% gevuld zijn? Kunt u tevens aangeven wat de consequenties zijn als dit niet lukt?
Het is de ambitie van het kabinet dat de gasopslagen in Nederland op 1 november 2024 gemiddeld voor minimaal 90% gevuld zijn.7 Aangezien de gemiddelde vulgraad momenteel al op ruim 90%8 ligt, is het zeer waarschijnlijk dat deze ambitie op 1 oktober gehaald wordt.
In hoeverre maakt u zich zorgen over de beschikbaarheid van gas de komende winter?
Op dit moment is het gasleveringszekerheidsbeeld positief: de gasopslagen zijn zowel in Nederland als in de rest van de EU goed gevuld, Nederland heeft de LNG-importcapaciteit op orde en de groothandelsmarkt is betrekkelijk stabiel. Echter, experts waarschuwen dat waakzaamheid geboden blijft. Het kabinet blijft daarom ook waakzaam en monitort, samen met GTS, de gasleveringszekerheid nauwgezet. Voor 1 oktober 2024 kom ik met een update over de gasleveringszekerheid, waarin ik een uitgebreider beeld schets en inga op het lopende beleid.
De oproep van Extinction Rebellion om de A12 te bezetten op 6 juli 2024 |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
David van Weel (minister ) |
|
|
Bent u ermee bekend met het feit dat Extinction Rebellion (hierna: XR) 2 juli jl. de A12 heeft geblokkeerd om te «demonstreren» en dat zij dreigen om op 6 juli aanstaande de A12 weer te bezetten?
Ja.
Deelt u de mening dat een blokkade van XR op de A12, de dag dat het Nederlands elftal tegen Turkije speelt (6 juli 2024), een extra veiligheidsrisico met zich meebrengt?
Het is niet aan mij om dat te beoordelen. De lokale driehoek is verantwoordelijk voor de veiligheid rond demonstraties en acties waarbij de wet wordt overtreden.
Kunt u aangeven hoe vaak XR het afgelopen jaar en dit jaar de A12 heeft bezet? Kunt u tevens aangeven, desnoods via een schatting, hoeveel agenten hierbij zijn ingezet? Kunt u tevens aangeven hoeveel «demonstranten» hierbij zijn opgepakt?
De A12 is ongeveer 35 keer onrechtmatig bezet geweest. Gemiddeld zijn er per demonstratie bij een blokkade van de A12 vanuit de politieorganisatie 450 functionarissen ingezet. Hieronder vallen meerdere pelotons ME, Politie Netwerk Team (onderhoudt contact met demonstranten), motoragenten, verkeersregelaars, functionarissen meldkamer en functionarissen Staf GrootSchalig en Bijzonder Optreden (SGBO). In 2023 en 2024 zijn tot nu toe in totaal ruim 10.000 aanhoudingen verricht bij deze demonstraties.
In hoeverre bent u voornemens de personen die nu al oproepen een snelweg te blokkeren, preventief op te pakken?
Het is niet aan mij om zoiets te besluiten. Het eventueel aanhouden van mensen is aan de politie onder gezag van het Openbaar Ministerie.
Welke mogelijkheden zijn er om olievaten, die later gevuld worden met cement en ingezet zijn op de demonstratie op 2 juli jl., preventief in beslag te nemen om zodoende de duur van politie inzet enigszins te beperken?
In het algemeen geldt dat de politie bij de openbare-ordehandhaving bevoegd is tot tijdelijke inbeslagneming van goederen die de openbare orde verstoren.1
Specifiek voor wat betreft demonstraties geldt dat demonstranten zelf kunnen bepalen welke voorwerpen of objecten zij bij een demonstratie gebruiken. De burgemeester kan het dragen van voorwerpen wel beperken of verbieden op grond van de Wet openbare manifestaties als dit noodzakelijk is ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer of om wanordelijkheden te voorkomen. Het handelen in strijd met een door de burgemeester opgelegde beperking of verbod levert een strafbaar feit op waarbij door de politie kan worden opgetreden. Het is aan het lokale gezag om toepassing te geven aan deze bevoegdheden in een concrete situatie. Dat geldt ook voor het in beslag nemen van voorwerpen.
Steeds vaker lijmen relschoppers van XR zich vast aan het wegdek, het verwijderen van de relschoppers vergt hierdoor niet alleen extra tijd, maar brengt ook een risico met zich mee qua verwondingen van de relschoppers, in hoeverre zijn er mogelijkheden om vooraf te fouilleren op dergelijke stoffen? Wie kan voor dergelijk letsel aansprakelijk worden gesteld?
Preventief fouilleren is mogelijk als door de raad of door de burgemeester een veiligheidsrisicogebied is aangewezen. Dit kan uitsluitend bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan. In dat geval kan door de politie in opdracht van de officier van justitie gefouilleerd worden op het bezit van wapens of munitie. Onder wapens vallen tevens voorwerpen waarvan, gelet op hun aard of de omstandigheden waaronder zij worden aangetroffen, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij bestemd zijn om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen. Er kan dus niet preventief worden gefouilleerd op lijm.
Wat betreft aansprakelijkheid voor letsel geldt dat verwondingen die demonstranten hebben opgelopen als gevolg van hun eigen handelen voor hun eigen rekening komen. Ook de kosten voor eventuele schade die zij hebben geleden door hun eigen toedoen, zullen zij zelf moeten dragen. Indien een betrokken demonstrant van mening is dat (letsel)schade is ontstaan door toedoen van onrechtmatig handelen van de politie, kan hij of zij een schadeclaim indienen bij de politie. Het is in voorkomende gevallen aan een rechter om zich daarover uit te laten.
In hoeverre hindert het preventief fouilleren op materialen, zoals speciale lijmsoorten, het demonstratierecht van de relschoppers van XR?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre classificeert u de oproep van XR, om «iedereen» naar Den Haag te laten komen op 6 juli, om de snelweg A12 te blokkeren, als opruiing?
Ik kan als Minister geen uitspraken doen over of een oproep wel of niet als opruiing classificeert. Dit is aan het Openbaar Ministerie om te beoordelen.
Bent u ermee bekend dat Extinction Rebellion (Stichting Vrienden van XR) over een algemeen nut beogende instelling (ANBI)-status beschikt, zoals onder andere op de website en in de jaarverslagen van de organisatie zelf wordt vermeld?
Ja, in het ANBI-register op de website van de Belastingdienst zijn drie stichtingen vermeld met de naam Stichting vrienden van XR evenals de ingangsdata waarop de stichtingen als ANBI kwalificeren.
Deelt u de conclusie dat onder andere het illegaal betreden van verboden terrein op Eindhoven Airport, het continu bezetten van de A12, het bekladden van het Havenbedrijf Rotterdam en het dreigen met kantoorsluitingen van Rabobank-filialen verwerpelijke acties zijn die geenszins van «algemeen nut» getuigen? Zo nee, waarom?
Zoals uiteengezet in de beantwoording van Kamervragen van 12 december 2023 over de ANBI-status van Extinction Rebellion,2 is het beoordelen van de ANBI-status aan de Belastingdienst. De Belastingdienst is gehouden aan de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en kan daarom geen nadere informatie verstrekken over individuele instellingen.
In het algemeen kan worden gesteld dat om door de Belastingdienst als ANBI te kunnen worden aangemerkt een instelling onder andere het algemeen nut moet beogen en daarnaast uitsluitend of nagenoeg uitsluitend (ten minste 90%) het algemeen nut dienen. Het begrip «algemeen nut» is in de wet neutraal vormgegeven en wordt, zoals ook uit de jurisprudentie blijkt, neutraal getoetst. Dit is een belangrijke eigenschap van de ANBI-regelgeving, maar kan soms ongemakkelijk voelen als sprake is van gedrag van ANBI’s dat conflicteert met gangbare maatschappelijke waarden en opvattingen. Dit is echter inherent aan het neutrale karakter van de ANBI-regelgeving.
De grens van de vrijheid van ANBI’s om hun doelen na te streven ligt bij overtreding van de wet (of daar waar toepassing van de integriteitstoets binnen de ANBI-regeling in beeld komt) of daar waar een instelling door de rechter verboden wordt. Indien de instelling, een bestuurder, feitelijk leidinggevende of gezichtsbepalend persoon van de instelling zich in relatie tot de ANBI schuldig heeft gemaakt aan een in de ANBI-regeling genoemd misdrijf, kan de inspecteur – onder bepaalde voorwaarden – de ANBI-status niet verlenen of intrekken. Het gaat hierbij om misdrijven die een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren. Verdenkingen, niet-vervolgbare activiteiten of handelingen die simpelweg niet aansluiten bij eenieders overtuiging van wat behoort tot het «algemeen nut» zijn geen redenen om een instelling de ANBI-status te ontnemen.
Deelt u de mening dat het richting de samenleving niet te verantwoorden is dat een club die zich schuldig maakt aan dergelijke onwettige en vandalistische acties belastingvoordelen krijgt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de conclusie dat de ANBI-status van Extinction Rebellion (Stichting Vrienden van XR) kan worden ingetrokken op basis van een veroordeling voor een misdrijf door één of meerdere betrokkenen bij acties van Extinction Rebellion? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid om over te gaan tot het intrekken van de ANBI-status van XR? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u deze vragen voor 6 juli 2024 beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt om de vragen binnen de reguliere termijn te beantwoorden.
Bent u ervan op de hoogte dat Mohammed Khatib van Samidoun op 10 juni 2024 komt spreken op de Radboud Universiteit?1
Ja.
Bent u bereid met uw Duitse collega’s in gesprek te gaan om te bezien wat er mogelijk is om Samidoun een halt toe te roepen vanwege het steun verlenen aan Hamas, het verspreiden van anti-Joodse propaganda, het bepleiten en uitlokken van geweld als middel om politieke belangen af te dwingen, het oproepen tot een wereldwijde studentenintifada en het verheerlijken van de terreur op 7 oktober 2023 jegens de staat Israël?2
Ja. In de beantwoording van de schriftelijke vragen over Samidoun van de leden Becker en Michon-Derkzen (beiden VVD)3 heeft de Minister van Justitie en Veiligheid toegezegd zo snel mogelijk in gesprek te gaan met Duitsland over hoe zij omgaan met Samidoun en soortgelijke organisaties, hoe wij van elkaar kunnen leren en waarin we samen op kunnen trekken. Vanzelfsprekend wordt uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten.
Bent u het met de stelling eens dat het totaal onwenselijk is dat een dergelijke uitgesproken antisemitische organisatie in Nederland actief kan zijn en zelfs kan spreken op een Nederlandse universiteit?
Het kabinet hecht eraan te benadrukken dat er in onze open samenleving geen ruimte en tolerantie is voor antisemitisme, noch extremistische uitingen, zoals haat zaaien, opruiing en aanzetten tot geweld. Deze uitingen zijn ondermijnend aan de democratische rechtsorde en kunnen een bedreiging vormen voor de openbare orde en/of nationale veiligheid. Debat, dialoog en de vrijheid van meningsuiting zijn een groot goed en hebben bij uitstek een plek op universiteiten en hogescholen. Het mag daarbij schuren, zoals dat past in een (academische) omgeving waar men elkaar kritisch bevraagt, maar het mag nooit leiden tot onveiligheid.
Bent u van mening dat het ontoelaatbaar is dat docenten van Nederlandse universiteiten actief uitnodigingen verspreiden en stellen «verheugd» te zijn dat een lid van het in Duitsland verboden Samidoun openlijk (joden)haat komt verspreiden op een Nederlandse universiteit?3
In de samenleving is geen plaats voor uitingen zoals (joden)haat, opruiing of aanzetten tot geweld. Het is van belang dat Nederlandse universiteiten zich bewust zijn van de context waarin de georganiseerde lezingen plaatsvinden en dat zij goed geïnformeerd zijn over de sprekers alsook de achtergrond van de sprekers die hiervoor worden uitgenodigd. In algemene zin is de uitnodigende partij verantwoordelijk voor wie zij uitnodigen. Docenten hebben een voorbeeldfunctie en verantwoordelijkheid voor een veilige leeromgeving en leveren vanuit die rol een bijdrage aan vreedzaam debat en dialoog. Het past bij hun professionele rol om studenten te leren dat er in het debat ruimte is voor een diversiteit aan benaderingen en hoe je respectvol discussies kan voeren op basis van argumenten. Medewerkers van instellingen hebben ook het recht om te demonstreren, mits dit vreedzaam gebeurt. Tenslotte moeten studenten zich later in hun colleges ook veilig kunnen voelen.
Als het gaat om onprofessioneel of ongewenst gedrag van medewerkers bieden het personeelsbeleid en het arbeidsrecht een reeks mogelijkheden om op te treden. Afhankelijk van de ernst van het gedrag kan het gaan om een stevig gesprek, een berisping of zelfs ontslag. Bij strafbare feiten staat ook de weg van aangifte open.
Bent u bereid om Mohammed Khatib de toegang tot Nederland te ontzeggen op grond van de mogelijkheden die de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding biedt teneinde de nationale veiligheid te waarborgen? Kunt u hierbij de overwegingen van de Belgische Staatssecretaris meenemen in haar besluit om Khatib te bestempelen als «een extremistische haatprediker»?
Als iemand in verband kan worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning hiervan kan de Minister van Justitie en Veiligheid op basis van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding, met het oog op de bescherming van de nationale veiligheid, vrijheidsbeperkende maatregelen opleggen, zoals een gebiedsverbod. Het is voor de mogelijkheid van toepassing van de wet van belang dat uit actuele informatie over gedragingen blijkt dat aan de norm van de wet wordt voldaan. Zoals u begrijpt kan ik niet ingaan op individuele casuïstiek. Deze wet biedt geen mogelijkheden om personen de toegang tot Nederland te ontzeggen.
Bent u bereid om in overleg met de Radboud Universiteit de bijeenkomst van Samidoun te beletten en in overleg met het Openbaar Ministerie te verkennen wat er nodig is om Samidoun in Nederland te verbieden? Wilt u hierbij ook ingaan op de aangenomen motie van Diederik van Dijk (Kamerstuk 36 476, nr. 6) over zich er in Europees verband voor inspannen dat organisaties zoals Samidoun op de Europese lijst van terroristische organisaties worden geplaatst?
Het is niet aan het kabinet om een bijeenkomst te beletten. Bijeenkomsten op instellingen moeten plaatsvinden binnen de grenzen van de wet en met inachtneming van de academische standaarden en de huisregels en gedragscodes van de instelling. Het is aan de instelling om vooraf duidelijk aan te geven aan welke voorwaarden bijeenkomsten moeten voldoen en om ervoor te zorgen dat de naleving hiervan wordt gewaarborgd. Ik ga er vanuit dat de instelling dit doet en waar nodig daartoe in overleg treedt met de lokale driehoek om de veiligheid te waarborgen. Hierop ingrijpen zou een vergaande inbreuk zijn op de academische vrijheid.
De aangekondigde bijeenkomst voor 10 juni heeft uiteindelijk niet plaatsgevonden. Door de organisatoren is besloten de bijeenkomst niet, zoals wel was toegestaan en ook oorspronkelijk het plan van de organisatoren was, buiten te laten plaatsvinden. De Radboud Universiteit heeft laten weten dat een eventueel nieuw verzoek voor een lezing of bijeenkomst door hen steeds wordt beoordeeld aan de hand van criteria die gelden voor het gebruik van ruimten binnen de universiteitsgebouwen van de universiteit. Zo mogen de activiteiten onder meer niet concurrerend of verstorend zijn voor het onderwijs of onderzoek, mogen deze niet botsen met uitgangspunten van inclusiviteit en wederzijds respect, moet er ruimte zijn voor verschillende perspectieven, mogen ze niet tot (psychologisch) onveilige situaties leiden, en zijn bijeenkomsten die oproepen tot wetsovertreding, geweld, discriminatie of die in strijd zijn met geldende wet- en regelgeving niet toegestaan. Universitaire gebouwen en de campus moeten voor alle studenten en medewerkers een veilige plaats zijn, zoals ook gesteld in de Gedragscode van de Radboud Universiteit5 en bevestigd in het recente sociale veiligheidsplan Prevent-Care-Cure6. Bij demonstraties wordt de veiligheid bij demonstraties geborgd door middel van het aanspreken van de organisatie op ordentelijk verloop en is er zo nodig extra beveiliging vanuit de Radboud Universiteit.
Het is aan het Openbaar Ministerie om te bezien of er redenen zijn waarom een organisatie verboden moet worden, niet aan het kabinet. Het Openbaar Ministerie kan de rechter verzoeken een organisatie te verbieden en ontbinden op grond van artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek (of 10:122 Burgerlijk Wetboek voor internationale organisaties). Tevens houdt de Europese Unie (sanctie)lijsten bij van personen en organisaties die betrokken zijn bij terroristische activiteiten. Organisaties op de Europese sanctielijst zijn in Nederland van rechtswege verboden (artikel 2:20, vierde lid, Burgerlijk Wetboek). In Nederland kan de Minister van Buitenlandse Zaken, in overeenstemming met de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Financiën, besluiten om een persoon of organisatie voor te dragen voor de Europese lijst van terroristische organisaties. Hierbij wil ik benadrukken dat hiertoe gedegen aanleiding moet zijn alvorens wordt besloten om tot een dergelijk besluit over te gaan. In Nederland kan een voordracht voor de nationale sanctielijst terrorisme worden gedaan op basis van een ambtsbericht van de AIVD of een proces-verbaal van het Openbaar Ministerie. Daarnaast is er noodzaak tot een link met de nationale rechtsorde; er moet worden aangetoond dat er aanwijzingen bestaan dat een organisatie of persoon in of vanuit Nederland (een poging tot) terroristische activiteiten ontplooit of betrokken is bij het faciliteren daarvan middels financiële of handelstransacties via Nederlands grondgebied of personen of rechtspersonen. Op basis van bovenstaande criteria is Samidoun (tot op heden) niet voorgedragen voor deze sanctielijst. De motie Diederik van Dijk (SGP)7 verzoekt de regering zich in te spannen om organisaties als Samidoun op de Europese lijst van terroristische organisaties te plaatsen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zoekt uit wat de eventuele mogelijkheden hiervoor zijn en zal de Kamer hierover informeren.
Kunt u deze vragen vóór 10 juni 2024 beantwoorden?
Het is niet gelukt de beantwoording voor 10 juni naar de Kamer te verzenden.
het artikel 'Luchtvaartsector woest over nieuwe ingreep Schiphol: ’Harbers regeert over zijn graf' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Luchtvaartsector woest over nieuwe ingreep Schiphol: «Harbers regeert over zijn graf»»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak dat u over uw graf regeert?
Er heeft momenteel nog geen besluitvorming plaatsgevonden over het definitieve maatregelenpakket. Daarvoor moet eerste de aanvullende raadpleging zijn afgelopen. De Kamer is op 24 mei jl. geïnformeerd2 over de start van deze aanvullende raadpleging als onderdeel van de balanced approach-procedure. Gedurende een periode van vier weken kan iedereen reageren op het maatregelenpakket om het geluid rondom Schiphol te verminderen. Na afloop van de aanvullende raadpleging kan, na het analyseren en het verwerken van de reacties, het (nieuwe) kabinet een definitief besluit nemen. Met de aanvullende raadpleging wordt alle informatie verzameld die nodig is om na afloop van de raadpleging een keuze te maken over het definitieve maatregelenpakket.
Hoeveel tijd gaat u nemen om alle zienswijzen die binnenkomen tijdens de aanvullende raadpleging die tot 21 juni a.s. loopt, te analyseren en te verwerken in een nieuw notificatiepakket aan Brussel? Kunt u een indicatie geven van de maand waarin u dit van plan bent te doen?
Hoeveel tijd nodig is om de reacties te analyseren en te verwerken, is afhankelijk van de inhoud en het aantal reacties dat wordt ingezonden. Alle, uit de aanvullende raadpleging binnengekomen, reacties zullen worden bekeken. Uiteindelijk resulteert dit in een definitief maatregelenpakket dat ter notificatie aan de Europese Commissie wordt gestuurd.
Op welke wijze garandeert u de zorgvuldigheid aan de luchtvaartsector in de «balanced approach»-procedure en vermijdt u overhaaste besluiten?
Het ministerie doorloopt de stappen zoals voorgeschreven in Verordening (EU) 598/2014 zorgvuldig. Het ministerie is in december 2022 begonnen met de eerste, zichtbare processtap van de balanced approach-procedure; de technische samenwerking met de sector. Tijdens deze fase heeft een drietal digitale bijeenkomsten plaatsgevonden waarin de volgende zaken zijn besproken: de beoogde aanpak van de onderzoeken, het geluidsdoel, verschillende maatregelen en de eerste rekenresultaten. Vervolgens is de tweede formele processtap in de procedure gezet; het starten van een brede consultatie van drie maanden. Tussen 15 maart 2023 en 15 juni 2023 heeft iedereen kunnen reageren op het toen voorliggende consultatiedocument. Na het analyseren en het verwerken van de reacties op die consultatie is op 1 september 2023 de notificatiefase gestart met het toezenden van het notificatiedocument aan de Europese Commissie, de lidstaten en derde belanghebbenden. Sinds 1 september 2023 bevindt de procedure zich in de notificatiefase. Tijdens deze fase wordt intensief overleg gevoerd met de Europese Commissie en andere partijen. Deze overleggen hebben geleid tot een aangepast voorstel. Het is voor het Ministerie van belang dat alle belanghebbenden kunnen reageren op de nieuwe voorgestelde aanpak, voordat het kabinet tot een definitief oordeel hierover komt. Daarom wordt nu de mogelijkheid geboden om te reageren op dit aangepaste voorstel in de aanvullende raadpleging.
Waarom noemt u in uw Kamerbrief (Kamerstuk 29 665, nr. 499) van 24 mei jl. dat u nu een deel van het gestelde doel «reserveert» voor een (gedeeltelijke) nachtsluiting, terwijl u in de Kamerbrief (Kamerstuk 29 665, nr. 496) van 28 maart jl. nog stelde dat «een (gedeeltelijke) nachtsluiting geen onderdeel (was) van het eerder geconsulteerde pakket aan maatregelen en dienovereenkomstig ook geen onderdeel (was) van het huidige notificatiepakket aan de Europese Commissie», en het ook nu geen onderdeel is van de voorgestelde extra maatregelen voor een geüpdatet notificatiepakket?
Voor de uitvoering van de laatste fase van de graduele aanpak zal, na afronding van de impactanalyse en besluitvorming hierover, een apart notificatieproces bij de Europese Commissie worden uitgevoerd inclusief een nieuwe raadpleging van belanghebbenden. Er wordt momenteel wel een gedeelte van het geluidsdoel gereserveerd voor maatregelen met betrekking tot het beperken van geluid in de nacht zoals een eventuele (gedeeltelijke) nachtsluiting, maar een (gedeeltelijke) nachtsluiting is geen onderdeel van het nu voorgestelde maatregelenpakket dat ter aanvullende raadpleging voorligt. Eerst zal de impactanalyse worden afgerond, daarna vindt pas besluitvorming plaats.
Waarom sorteert u nu al voor op een dergelijk ingrijpende route, terwijl uw nachtstudie nog niet eens gereed is, die de effecten in kaart moet brengen en u tegen die tijd hoogstwaarschijnlijk geen Minister meer bent?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u de effecten voor de Nederlandse luchtvrachtsector onderzocht van het weren van de meest lawaaiige vliegtuigen in de nacht, waaronder voor Nederland cruciale vrachttoestellen zoals de Boeing 747–400, zoals u voorstelt in de Kamerbrief van 24 mei jl.? Zo ja, wat was de uitkomst van dit onderzoek? Kunt u dit onderzoek met de Kamer delen?
De genoemde maatregel behelst dat bepaalde vliegtuigtypes3 in de nachtperiode niet meer op Schiphol mogen aankomen of vertrekken. Dit zijn met name de vliegtuigen die veel worden genoemd in klachten van omwonenden. Met uitzondering van de nacht kunnen dergelijke toestellen wel op Schiphol starten en landen. Het nachtverbod kan tot gevolg hebben dat maatschappijen die dergelijke toestellen inzetten op Schiphol hun bedrijfsvoering moeten aanpassen. Dat kan door op andere tijden te vliegen of door andere, stillere toestellen in te zetten. Essentiële goederen kunnen daarmee nog steeds worden geleverd, zowel met andere toestellen als op een ander tijdstip.
Welk effect heeft dit vliegverbod voor Boeing 747’s en andere lawaaiige vliegtuigen in de nacht op de bevoorrading van essentiële goederen, zoals bijvoorbeeld medicijnen, voor Nederland?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom geeft u de luchtvrachtsector slechts een jaar de tijd om een alternatief te zoeken om deze cruciale vracht te kunnen blijven leveren en waarom kiest u niet voor een iets langere termijn waarin de sector de benodigde tijd heeft om de vloot, wat honderden miljoenen euro’s kost, te vernieuwen?
Zoals in het vorige antwoord aangegeven, kan vracht nog steeds worden vervoerd, alleen niet door de meest lawaaiige toestellen in de nacht. Het kabinet heeft eerder aangegeven zo snel mogelijk stappen te willen zetten om de geluidbelasting rondom Schiphol omlaag te brengen. In de wetenschap dat de lawaaiige toestellen in de nacht bijdragen aan slaapverstoring is het voornemen om de maatregel bij de eerstvolgende mogelijkheid in te voeren.
Zijn alle maatregelen uit dit aanvullende voorgestelde pakket van 24 mei jl. recent door de LVNL doorgerekend om de impact van de maatregelen individueel en als pakket in kaart te brengen en indien dit het geval is, zou u deze analyses met de Kamer kunnen delen?
Alle maatregelen zijn voor een uitvoeringstoets voorgelegd aan LVNL. Het grootste gedeelte van de maatregelen wordt nu voor de derde keer aan LVNL voorgelegd. De uitvoeringstoets van LVNL is gericht op de uitvoerbaarheid van de maatregelen en daarbij gelden twee beoordelingscriteria:
De eerder door LVNL uitgevoerde uitvoeringstoetsen zijn op 1 september 2023 openbaar gemaakt en zijn voor de volledigheid als bijlage bijgevoegd bij de beantwoording.
Zonne-atollen IJsselmeer |
|
Henk Vermeer (BBB), Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Rob Jetten (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Plan om 2,5 miljoen zonnepanelen op IJsselmeer te leggen stuit op verzet: Defensie, boeren en drinkwater in problemen»?1
Ja.
Klopt het dat er geworsteld wordt met het plan Buitendijks? Zo ja, bij welke ministeries?
Het is aan de markt om initiatieven te ontplooien die bijdragen aan de doelstellingen om groene energie op te wekken. Het Buitendijks Plan, het plan voor zonne-atollen in het IJsselmeer, is zo’n initiatief. Ik ben bekend met dit initiatief, mede in het licht van de melding die de initiatiefnemer in het kader van de rijkscoördinatieregeling (RCR) heeft gedaan. Deze melding heb ik tot op heden aangehouden in afwachting van de resultaten van de «integrale verkenning Wieringerhoek». Over het al dan niet opstarten van een ruimtelijke procedure zal op een later moment besloten worden. Ik streef ernaar om in Q4 2024 hier een besluit over te nemen. Pas bij een positief besluit zal er sprake zijn van een projectprocedure waarvoor mijn departement verantwoordelijk is. Mocht het tot een projectprocedure komen, dan informeer ik uw Kamer, net als bij andere lopende energieprojecten, periodiek over de voortgang van de procedure via het overzicht energieprojecten.
Op verzoek van de gemeente Medemblik, de gemeente Hollands Kroon en de provincie Noord-Holland, voer ik de genoemde verkenning uit in het kader van het programma Opwek van Energie op Rijksvastgoed (OER)2. Hierbij werkt mijn departement samen met de Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat (IenW), Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN), Defensie, Rijkswaterstaat, het Rijksvastgoedbedrijf en de betrokken decentrale overheden. In deze verkenning wordt niet alleen gekeken naar de optie van zonne-atollen, maar worden ook andere mogelijke vormen en technieken van een zon-op-waterproject meegenomen. In de Regionale Energiestrategie (RES) van de regio Noord-Holland Noord is de Wieringerhoek, het deel van het IJsselmeer tussen Medemblik en Den Oever, opgenomen als zoekgebied voor een integraal project, waarbij de opwek van hernieuwbare energie wordt gecombineerd met natuurontwikkeling en het verbeteren van de recreatiemogelijkheden. Met deze integrale verkenning geef ik kortom invulling aan vastgesteld beleid, zijnde de RES-doelstelling en de afspraken uit het Klimaatakkoord.
In de Wieringerhoek komen een heleboel opgaven en functies samen. Zo heeft het o.a. de status van Natura 2000-gebied, is het belangrijk voor de zoetwatervoorraad en waterbergingscapaciteit en wordt het door Defensie gebruikt als onderdeel van het schietterrein Breezanddijk. Daarom wordt in de «integrale verkenning Wieringerhoek» gezamenlijk, met verschillende overheden, bekeken in hoeverre een zon-op-waterproject in de Wieringerhoek samen kan gaan met de andere functies en waarden in het gebied. Dit beschouw ik niet zozeer als een worsteling, maar meer als een gezamenlijke zoektocht, daar dit in goede samenspraak met de andere partijen gaat.
Waarom zijn de plannen al in de vergevorderde verkennende fase, terwijl er nooit door of met de Tweede Kamer over gesproken is?
Zie antwoord vraag 2.
Zo ja, komt deze worsteling alleen voort uit het verzet vanuit verschillende organisaties en (overheids-)instituties, of zijn er nog verdere obstakels die niet in het artikel zijn vermeld?
Zie antwoord vraag 2.
Was het verzet vanuit lokale gemeenten, de Land- en Tuinbouworganisatie Nederland (LTO), de Nederlandse Vissersbond en verschillende natuur- en milieuorganisaties verwacht?
Ik heb kennisgenomen van in ieder geval een deel van deze bezwaren. Deze bezwaren worden ook betrokken bij de afweging die in de integrale verkenning gemaakt wordt. Daarbij realiseer ik mij dat we bij elke ruimtelijke ontwikkeling in Nederland, waar ruimte schaars is en ook steeds schaarser wordt, vrijwel altijd meerdere belangen raken en dat wrijving tussen deze belangen onvermijdelijk is. De «integrale verkenning Wieringerhoek» is erop gericht om deze belangen een plek te geven door gezamenlijk met verschillende overheden te werken aan deze verkenning. Mocht besloten worden om een projectprocedure te starten, dan krijgen alle belanghebbenden gedurende deze procedure de kans om hun inbreng te leveren.
Waarom wordt er ondanks het verzet van deze organisaties en lokale overheden alsnog doorgewerkt aan het plan?
Hoe op dit moment door externe initiatiefnemers aan het project Buitendijks Plan wordt doorgewerkt is mij niet bekend, evenals de verschillende omschrijvingen die door belanghebbenden aan dit project worden gegeven.
De «integrale verkenning Wieringerhoek» is bedoeld om integraal te kijken naar de (on)mogelijkheden voor een zon-op-waterproject. Hierin wordt de Natura 2000-status van het gebied nadrukkelijk meegenomen, naast andere belangrijke thema’s zoals waterkwaliteit en -kwantiteit, veiligheid, recreatie en duurzame energie.
Kunt u uitleggen waarom het project Buitendijks eerst benoemd werd als bewonersinitiatief, maar nu als prestigeproject wordt omschreven?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom vindt u het te verdedigen dat er wordt doorgewerkt aan een verkenning van zonne-atollen terwijl allang duidelijk is dat deze in beschermd Natura-2000 gebied worden geplaatst?
Zie antwoord vraag 6.
Is er al een keuze gemaakt om het defensie oefenterrein op te geven, aangezien er ondanks de bezwaren vanuit defensie wordt doorgewerkt aan het plan?
Nee, de «integrale verkenning Wieringerhoek» is slechts een verkenning, waarbij gekeken wordt in hoeverre een zon-op-waterproject in de Wieringerhoek samen kan gaan met de andere functies en waarden in het gebied, waaronder het schootsveld van Defensie. Ook de plannen voor intensiever gebruik van bestaande oefenterreinen worden betrokken bij de «integrale verkenning Wieringerhoek» door afstemming te zoeken met het Nationaal Programma Ruimte voor Defensie (NPRD).
Hoe verhouden de plannen voor het megazonne-atollenproject zich ten opzichte van de plannen van Defensie die hetzelfde gebied de komende jaren intensiever gaan gebruiken voor oefeningen, terwijl deze oefeningen niet zomaar verplaatst kunnen worden?
Zie antwoord vraag 9.
Wat behelst de kritische blik die u toepast in het meekijken naar het plan?
Ik voer, zoals hierboven aangegeven, op dit moment alleen een verkenning uit en toets in deze fase geen concrete (project)plannen van initiatiefnemers.
Mocht ik in een later stadium het besluit nemen om een projectprocedure te starten, pas dan zal er sprake zijn van een ruimtelijke procedure waarvoor mijn departement verantwoordelijk is. Mijn departement kijkt dan kritisch mee vanuit haar formele rol, waarbij er door mij groot belang gehecht wordt aan een zorgvuldig participatieproces en een goede ruimtelijke inpassing.
In welke mate denkt de Minister voor Landbouw- Natuur en Voedselkwaliteit dat de waterkwaliteit effecten heeft op het waterbergend vermogen en de zoetwatervoorraad van het IJsselmeer?
In de «integrale verkenning Wieringerhoek» werkt mijn departement nauw samen met de Ministeries van IenW en LVVN. Eerder heeft het kabinet al gezegd dat, om zowel de waterbergingscapaciteit als de zoetwatervoorraad van het IJsselmeer te behouden, geen nieuwe landaanwinning in het IJsselmeergebied is toegestaan, behalve voor overstroombare natuur en om te voldoen aan de Natura 2000-doelen en de Kaderrichtlijn Water (KRW). Dit geldt ook voor een eventueel zon-op-waterproject in de Wieringerhoek en dit is dan ook één van de uitgangspunten van de integrale verkenning.
Waarom zijn deze argumenten klaarblijkelijk niet voldoende om het plan stop te zetten of in ieder geval te pauzeren?
Zie het antwoord op de vragen 6, 7 en 8. Het onderzoek loopt nog en is er juist op gericht om te kijken of een zon-op-waterproject met inachtneming van bovengenoemde uitgangspunten kan worden gerealiseerd.
Waarom wordt er later pas draagvlak gezocht, in plaats van vooraf?
De «integrale verkenning Wieringerhoek» is slechts een verkenning waarbij ik samen met verschillende overheden kijk naar de (on)mogelijkheden voor een zon-op-waterproject in de Wieringerhoek. Op dit moment heeft er nog geen (definitieve) besluitvorming plaatsgevonden in het kader van deze integrale verkenning. Zoals bij het antwoord op vragen 2, 3 en 4 aangegeven, streef ik ernaar om in Q4 2024 een besluit te nemen over het al dan niet starten van een projectprocedure.
Pas bij een positief besluit zal er sprake zijn van een projectprocedure waarvoor mijn departement verantwoordelijk is. In deze procedure hecht ik aan een zorgvuldig participatieproces. Onderdeel hiervan is het publiceren van een kennisgevingparticipatie waarin wordt uitgewerkt op welke manier omwonenden en andere belanghebbenden bij de procedure betrokken zullen worden.
Overigens heeft aan de Regionale Energiestrategie (RES) van de regio Noord-Holland Noord, waarin de Wieringerhoek als zoekgebied opgenomen is, reeds een uitgebreid participatieproces ten grondslag gelegen.
Wanneer wordt de keuze gemaakt om het project door te laten gaan en kan concreet aangegeven worden wanneer de definitieve besluitvorming van dit project verwacht wordt? Is dat voor 20 juni 2024, wanneer de zomer begint?
Zie antwoord vraag 14.
Is de periode vanaf de dag van het indienen van deze vragen tot en met voor de zomer niet veel te kort tijd om draagvlak te zoeken?
Zie antwoord vraag 14.
Wat gebeurt er als er voor de zomer geen draagvlak is?
Zie antwoord vraag 14.
Is er al iets te vertellen over hoe er gezocht gaat worden naar draagvlak?
Zie antwoord vraag 14.
Bent u op de hoogte van recente lokale besluitvorming aangaande het plan van de zonne-atollen?2
Ik ga ervan uit dat de vragenstellers hiermee doelen op de motie die door de raad van de gemeente Hollands Kroon is ingediend tijdens de vergadering op 21 september 2023.
Kunt u hier een nadere toelichting op geven?
De gemeenteraad heeft in deze motie het college van B&W van de gemeente Hollands Kroon opgeroepen om de procedure te starten voor het niet meer opnemen van het zoekgebied Wieringerhoek in de RES 2.0. Ik zie dit in eerste instantie als een opdracht aan de decentrale overheden om in RES-verband te bepalen hoe zij hiermee om willen gaan. Verder heeft de gemeente Hollands Kroon tot op heden aangegeven bij de «integrale verkenning Wieringerhoek» betrokken te willen blijven.
Is het op dit moment uit te sluiten dat er negatieve gevolgen gaan optreden mits dit project doorgang krijgt?
Dit is op dit moment nog niet aan de orde, gezien ik slechts een verkenning uitvoer. Mocht ik in een later stadium het besluit nemen om een projectprocedure te starten, dan zal in ieder geval een milieueffectrapportage (mer) opgesteld moeten worden, om de milieueffecten van het plan of project in beeld te brengen voordat daar een besluit over wordt genomen. Ook zal de initiatiefnemer de benodigde toestemmingen en vergunningen moeten verkrijgen. Daarbij is het aan de initiatiefnemer zelf om door middel van technische studies aan te tonen dat het plan uitvoerbaar is en daarmee bestand tegen extreme weersverschijnselen, zoals kruiend ijs. Het is vervolgens aan het bevoegd gezag om dit te beoordelen.
In hoeverre zijn zonne-atollen bestand tegen weer en weersverschijnselen zoals bijvoorbeeld kruiend ijs?
Zie antwoord vraag 21.
Zo nee, wat zijn deze negatieve gevolgen dan?
Zie antwoord vraag 21.
Kunt u inzichtelijk maken wat de totale kosten van het hele project tot dusverre hebben gekost? Zo niet, kunt u de kosten inzichtelijk maken, die wel bekend zijn, die bij de ontwikkeling tot nu toe van dit project zijn gemaakt?
De totale kosten van de «integrale verkenning Wieringerhoek» bedragen € 35.000 excl. btw, voor het laten uitvoeren van een onderzoek door een extern bureau.
Kunt u garanderen dat er altijd een openbare aanbesteding komt als de plannen überhaupt doorgaan? Kunt u tevens aangeven hoe deze aanbesteding zich verhoudt tot de Europese aanbestedingsrichtlijn?
Ja, de betreffende gronden kunnen alleen aan een initiatiefnemer in gebruik worden gegeven via een openbare en transparante procedure. Deze procedure wordt, conform de Regeling beheer onroerende zaken Rijk 2024, uitgevoerd door het Rijksvastgoedbedrijf (RVB). Indien de mogelijke ingebruikgeving een aanbestedingsplichtige opdracht blijkt te zijn, zal dit conform de Aanbestedingswet worden aanbesteed.
Aanbestedingsbureaucratie bij defensieaankopen |
|
Gijs Tuinman (BBB), Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Met al die miljarden euro’s extra piept en kraakt de inkoop van legerspullen»1 en «Defensie gefrustreerd door bureaucratie: «Ik ben er klaar mee dat Nederland niks zelf kan»»?2
Ja.
Hoe reflecteert u op de huidige balans tussen aanbestedingsregelgeving en een effectief defensie-inkoopproces?
Het verwerven van goederen en diensten is onderworpen aan (Europese) aanbestedingsregelgeving, namelijk de Aanbestedingswet 2012 (AW2012) en de Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied (ADV). Beide wetten bevatten uitzonderingsbepalingen en laten onverlet dat een beroep kan worden gedaan op artikel 346 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) als aan de voorwaarden daarvoor wordt voldaan.
Er wordt nu ook gekeken in hoeverre aanpassingen nodig zijn van de nationale en Europese aanbestedingsregelgeving om te voorzien in de gereedstelling van de Krijgsmacht voor optreden in het kader van diens eerste hoofdtaak, nl. het verdedigen van het eigen grondgebied en dat van onze bondgenoten. Dat geldt in het bijzonder voor de inkoop van civiele goederen en diensten, omdat de AW2012 minder uitzonderingen heeft die geschikt zijn voor gereedstelling en ook nationale koppen bevat. De ADV bevat geen nationale koppen, voor aanpassing van de ADV zal in beginsel de Europese Richtlijn moeten worden gewijzigd.
Is er volgens u sprake van een vertragende aanbestedingsbureaucratie die de operationele inzetbaarheid van de krijgsmacht negatief beïnvloedt? Kunt u over uw antwoord uitweiden?
Het zo laag mogelijk houden van de administratieve lasten heeft constante aandacht. Zoals eerder toegezegd aan de leden Valstar (VVD) en Dassen (Volt)3 wordt de Kamer hier voor de zomer over geïnformeerd.
Het vinden van het goede evenwicht tussen een verantwoorde besteding van overheidsgeld, snelheid en rechtmatigheid is de opgave van Defensie bij de inkoop van het juiste product. Dit betekent ook dat we waar het gaat om de toepassing van de aanbestedingsregels scherper moeten gaan kijken naar het vinden van ruimte. We zien bij de inkoop voor Oekraïne dat daar snellere resultaten mogelijk zijn.
Tegelijkertijd blijft het hoe dan ook nodig om controleerbaar vast te leggen hoe Defensie overheidsgeld besteedt. Dit geldt ook als Defensie gebruik maakt van uitzonderingen, artikel 346 VWEU of de escalatieprocedure voor onrechtmatige inkopen.
Defensie werkt aan het vasthouden en bijstellen van dit goede evenwicht afhankelijk van het te verwerven product.
Hoe vaak wordt er gevolg gegeven aan het gebruik van Artikel 346, lid 1, Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), wat in de motie Knops en Van den Bosch (Kamerstuk 34 725 X, nr. 6) en de daaropvolgende kabinetsbrief (Kamerstuk 31 125, nr. 78) is toegezegd?
Defensie doet geen uitspraken over de frequentie van het toepassen van artikel 346 lid 1 sub b VWEU, dit vanwege de bescherming van het veiligheidsbelang waar artikel 346 lid 1 sub b VWEU voor wordt toegepast.
Worden in beginsel defensieprojecten aangelopen vanuit de uitzonderingsgronden uit het VWEU of met als uitgangspunt Europees aanbesteden?
De aanbestedingsstrategie wordt per project bekeken. Er is geen standaard uitgangspunt, zodat voor elk materieelproject de meest geschikte weg kan worden bewandeld. Daarnaast beoogt Defensie het oude mantra van beste product, voor de beste prijs los te laten en laat de factor tijd en herkomst van het product – bij voorkeur Europees of Nederlands – zwaarder meewegen. Dit draagt ook bij aan de ambitie van meer standaardisatie en interoperabiliteit van systemen en materieel in Europa. Hier over is uw Kamer recent geïnformeerd4.
Kunt u zich vinden in de gedachte dat met het actuele dreigingsbeeld vaker een beroep moet worden gedaan op het landsbelang en daarmee de uitzonderingsgronden in het VWEU?
Ja, de mogelijkheid bestaat dat Defensie in de huidige geopolitieke omstandigheden meer dan voorheen een beroep op de uitzondering van artikel 346 VWEU zal doen. Dit kan als aan alle criteria voor de toepassing van dit artikel wordt voldaan. Deze afweging wordt voor elke aanschaf afzonderlijk gemaakt en vastgelegd.
Welke exacte regelgeving en procedures dragen het meeste bij aan de bureaucratie, complexiteit en administratieve last van defensieaankopen?
Defensiematerieel is vaak complex materieel. De inkoopregelgeving is maar een onderdeel van alles wat komt kijken bij de aanschaf van defensiematerieel. Daarnaast is er ook andere regelgeving die van toepassing kan zijn. Te denken valt aan gebieden zoals beveiliging en veiligheid, kwaliteit, arbo en milieu om maar een paar zaken te noemen. Het is niet aan te geven welke exacte regelgeving het meeste bijdraagt aan de complexiteit, omdat dit per aankoop kan verschillen.
Zijn er maatregelen te verwachten om de aanbestedingscomplexiteit en administratieve lastendruk voor Defensie te verlichten? Op welke termijn zijn deze maatregelen te verwachten?
Zoals eerder toegezegd aan de leden Valstar (VVD) en Dassen (Volt)5 wordt de Kamer hier voor de zomer over geïnformeerd.
Het artikel 'Netbeheerder: na 2030 grotere kans op prijspieken door stroomtekorten' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Netbeheerder: na 2030 grotere kans op prijspieken door stroomtekorten»?1
Ja.
Hoe vindt u het uit te leggen dat vanwege de huidige werkwijze van dit kabinet van de energietransitie, namelijk het uitfaseren van energie door kolen- en gascentrales, de sterke stijging van de vraag naar elektriciteit en het ontbreken van de effectieve inzet van batterijen en CO2-vrije alternatieven, leveringszekerheid van Nederland onder druk staat?
Het artikel op Nos.nl refereert aan de publicatie van de door TenneT opgestelde Monitor Leveringszekerheid 2024 (hierna: MLZ). Uit de MLZ komt naar voren dat de leveringszekerheid van elektriciteit tot en met 2030 niet in gevaar is, maar dat er na 2030 risico’s kunnen ontstaan. In de analyse wordt niet geconcludeerd dat deze risico’s worden veroorzaakt door de werkwijze van het kabinet, maar wordt gesteld dat zij te maken hebben met de noodzakelijke transitie naar een steeds duurzamer wordende energie- en elektriciteitsvoorziening die niet alleen in Nederland, maar ook in de ons omringende landen plaatsvindt.
Bent u voornemens om, in navolging van de zorgen van ongewenste stroomtekorten in het rapport van TenneT, de beoogde sluiting van kolencentrales in 2030 en de beoogde sluiting van gascentrales in 2035 te heroverwegen? Zo niet, waarom niet?
Nee. Het verbod op elektriciteitsproductie met behulp van kolen gaat in 2030 in en is van groot belang om de uitstoot van CO2 te reduceren.
In hoeverre bent u voornemens om gehoor te geven aan de oproep van TenneT om met een plan te komen om stroomtekorten vanaf 2030 te voorkomen? En indien, wanneer?
In mijn brief van 11 maart 2024 over de borging van leveringszekerheid (Kamerstuk 29 023, nr. 487) heb ik toegezegd om aan het einde van dit jaar de Kamer te informeren over de mogelijkheden om de leveringszekerheid na 2030 te versterken. Het advies van TenneT om een uitvoeringsplan te ontwikkelen als bedoeld in de Europese Verordening 2019/943 past in deze toezegging.
Daarnaast is in het Nationaal Plan Energiesysteem (NPE) aangegeven dat onderzocht zal worden wat er nodig is om flexibiliteit tot stand te laten komen. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar welke technieken nodig zijn, maar ook naar mogelijkheden voor ruimtelijke sturing, de rol van nettarieven en het marktmechanisme in de elektriciteitsmarkt zodat ook marktpartijen de juiste prikkels hebben om flexibiliteit te realiseren en efficiënt in te zetten. Dit is mede conform het advies van TenneT in de MLZ. Na de zomer verschijnt de uitvoerings- en beleidsagenda van het NPE en kan dit worden meegenomen.
Deelt u de mening dat stoppen met wiebelstroom onoverkomelijk is en dat investeren in stabiele en regelbare energie-opwek, zoals kernenergie, noodzakelijk is, zodat TenneT het netwerk op orde kan brengen? Zo niet, waarom niet?
Het is van belang om een mix te vinden van elektriciteitsproductie die betaalbaarheid, betrouwbaarheid en duurzaamheid waarborgt. Diversiteit is daarvoor essentieel. Voor zover gedoeld wordt op elektriciteit die is opgewekt met wind- en zonne-energie zie ik geen aanleiding om daarmee te stoppen. Genoemde bronnen zijn juist een noodzakelijk element in de mix om tot een betaalbaar CO2-vrij elektriciteitssysteem te komen. Van belang is dat er voldoende flexibiliteit is voor de momenten dat er weinig of geen wind- en zonne-energie beschikbaar is. Voor flexibel vermogen kan dan gedacht worden aan gascentrales die geleidelijk zullen omschakelen naar duurzame brandstof (zoals groene waterstof), opslag, interconnectie en vraagsturing. Ook de ontwikkeling van nieuwe kerncentrales kan op lange(re) termijn bijdragen aan het borgen van de leveringszekerheid.
In hoeverre ziet de u net als TenneT risico’s tot prijspieken, zoals de gascrisis in 2022, waardoor de economie, het bedrijfsleven en Nederlanders schadelijke gevolgen kunnen ondervinden, zoals een torenhoge onbetaalbare energierekening?
De risico’s waar TenneT op wijst zijn niet vergelijkbaar met de prijspieken die wij in 2022 hebben gezien. De prijspieken waar TenneT op wijst, zijn zeer beperkt in duur en omvang. Het gaat om enkele uren per jaar. Bovendien zullen dergelijke prijspieken niet altijd doorwerken naar alle consumenten.
Daarnaast is deze prijsvorming op de energiemarkten essentieel voor een efficiënte werking van het energiesysteem. Hogere prijzen op momenten dat elektriciteit zeer schaars is, zijn van belang voor het stimuleren van vraagsturing.
Hoe vindt u het te verklaren dat in een welvarend land als Nederland er een reëel risico voor de toekomst bestaat dat Nederlanders op bepaalde momenten geen stroom tot hun beschikking hebben?
Allereerst wil ik benadrukken dat de benoemde risico’s door TenneT betrekking hebben op een gedeelte van de vraag. Oftewel, de verwachting van de MLZ is dat circa 14 uur per jaar onvoldoende capaciteit beschikbaar is om aan de voorziene vraag te kunnen voldoen. Dit betekent dat op deze momenten slechts in een (klein) gedeelte van de vraag niet kan worden voorzien. De omvang van een mogelijk tekort is afhankelijk van de vraag en het aanbod op een specifiek moment. Het is overigens op dit moment moeilijk te voorspellen hoe marktpartijen op de dan waarschijnlijk sterk stijgende prijzen zullen reageren.
Een betrouwbare elektriciteitsvoorziening is van groot maatschappelijk belang. Nederland kent een zeer betrouwbaar elektriciteitssysteem. Om de betrouwbaarheid van het systeem ook op middellange en lange termijn te borgen, worden de verwachte ontwikkelingen van het systeem, evenals de mate van leveringszekerheid, jaarlijks nauwkeurig gemonitord tot 10 jaar vooruit. Nationaal gaat het dan om de MLZ en op Europees niveau gaat het om de European Resource Adequacy Assessment (ERAA) van ENTSO-E (het samenwerkingsverband van Europese transmissiesysteem-beheerders). Indien uit de monitoring risico’s voor de leveringszekerheid naar voren komen, zoals nu voor het eerst het geval is met de MLZ, kunnen maatregelen in kaart worden gebracht om potentiële risico’s te adresseren en de leveringszekerheid blijvend te waarborgen. De gepubliceerde resultaten geven aanleiding om de risico’s nader te analyseren en mitigerende maatregelen te identificeren, en de Kamer zal eind dit jaar worden geïnformeerd over de bevindingen.
Hoe vindt u het te verklaren dat in een welvarend land als Nederland inwoners en industrie worden gevraagd om op bepaalde momenten wel/geen stroom te gebruiken? Kunt u concreet aangeven in hoeverre «vraagsturing» kan/zal bijdragen aan de leveringszekerheid?
Ik voorzie op dit moment niet dat de overheid verbruikers van elektriciteit zal gaan vragen om op bepaalde momenten geen elektriciteit van het net af te nemen. Het begrip vraagsturing moet ook niet op deze wijze worden geïnterpreteerd. De ook in de MLZ gebruikt Engelse term «Demand Side Response (DSR)» of het Nederlandse equivalent «vraagrespons» sluit beter aan bij wat wordt bedoeld, namelijk het reageren van de vraag naar elektriciteit op prijssignalen vanuit de markt. Vraagrespons is een van de vormen van flexibiliteit die van belang is om de leveringszekerheid te waarborgen in een grotendeels weersafhankelijk elektriciteitssysteem. Vraagrespons is namelijk een effectieve methode om aanbod en vraag te balanceren. Prijsprikkels moedigen afnemers aan om de vraag naar elektriciteit voor bijvoorbeeld flexibele industriële processen of het laden van elektrische voertuigen te verschuiven van momenten dat elektriciteit schaars is (hoge prijs) naar momenten waarin er een overvloed aan elektriciteit beschikbaar is (lage prijs). Daarmee zijn partijen zelf verantwoordelijk voor het al dan niet activeren van vraagsturing. TenneT verwacht een totaal beschikbaar vermogen voor vraagrespons van 1,6 GW in 2028, oplopend naar 1,7 GW in 2030 en 1,9 GW in 2033.
In hoeverre ziet uw risico’s voor de onaantrekkelijkheid van Nederland voor bedrijven, omdat vooral de industrie wordt geraakt bij stroomtekorten, in het licht van eerdere waarschuwingen vanuit het bedrijfsleven die stellen te willen vertrekken uit Nederland?
Het bedrijfsleven en de industrie zijn gebaat bij een betaalbare, betrouwbare en duurzame energievoorziening. Op dit moment heeft Nederland een zeer betrouwbaar elektriciteitssysteem en dit willen we behouden. Daarom zijn de acties voorzien die zijn aangegeven in het antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven hoeveel uur per jaar stroom er de afgelopen jaren niet geleverd kon worden? Kunt u tevens de verwachtingen tot 2030 per jaar uiteenzetten?
Er hebben zich de afgelopen jaren geen leveringszekerheidsproblemen voorgedaan. Zoals aangegeven in de MLZ is de Loss of Load Expectation (LOLE) voor 2028 0,0 uur per jaar en voor 2030 1,4 uur per jaar. De LOLE geeft een inschatting van het gemiddeld aantal uren per jaar waarin de beschikbare productiecapaciteit en andere bronnen van flexibiliteit niet kunnen voldoen aan de voorziene vraag. Dit betekent echter niet dat een tekort zich ook daadwerkelijk zal voordoen. De monitoring is bedoeld om tijdig maatregelen te kunnen nemen.
De LOLE weerspiegelt de afweging tussen leveringszekerheid van elektriciteit en kosten van de elektriciteitsvoorziening. Het aanhouden van meer flexibiliteit om de leveringszekerheid nog verder te vergroten, brengt ook extra kosten met zich mee.
Kunt u aangeven hoeveel uren per jaar er de afgelopen jaren hernieuwbare opwek is afgeschakeld en hoeveel met SDE subsidies opgewekte stroom er de afgelopen jaren is geëxporteerd (stroomsurplus)? Kunt u tevens de verwachtingen tot 2030 per jaar uiteenzetten? Zo niet, waarom niet?
Het afschakelen van hernieuwbare opwek is aan marktpartijen, en afhankelijk van de strategie die zij hanteren. Het is daarom niet in te schatten hoeveel opwek in de afgelopen jaren is afgeschakeld, noch om een voorspelling te doen over het te verwachten volume dat zal worden afgeschakeld richting 2030. Het is daarbij niet bekend wat het aandeel in de export is van elektriciteit die is geproduceerd met vermogen dat een SDE-beschikking heeft.
Tot slot wil ik onderstrepen dat interconnectoren essentieel zijn voor een betrouwbaar en betaalbaar elektriciteitssysteem. Deze interconnectoren worden aangewend om elektriciteit te exporteren in geval van een overschot, en vice versa. De koppeling van de elektriciteitssystemen en markten in Europa resulteert daarmee in een enorme maatschappelijke welvaartswinst. Ook de MLZ wijst op het belang van interconnectie door het effect te benoemen van een hypothetische situatie zonder interconnectie, waarbij de LOLE in 2030 zou oplopen naar 626 uur.
Het bericht ‘Ook mensen met een paar jaar cel niet in gevangenis door personeelstekort’ |
|
Michiel van Nispen , Judith Uitermark (NSC), Joost Eerdmans (EénNL), Lilian Helder (PVV) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ook mensen met een paar jaar cel niet in gevangenis door personeelstekort»?1
Ja.
Klopt het dat er onder de groep zelfmelders die door personeelstekorten in de gevangenissen niet worden opgeroepen, veroordeelden zijn die lange gevangenisstraffen van bijna 4 en 5 jaar opgelegd hebben gekregen?
Van de zelfmelders die nog moeten worden opgeroepen door Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) hebben twaalf zelfmelders een straf van meer dan drie jaar, waarvan de hoogste nog uit te zitten straf 1.617 dagen (circa 4,5 jaar) is (peildatum 29 april 2024). Het overgrote deel van de nog op te roepen voorraad zelfmelders betreft nog openstaande straffen tot en met 90 dagen (87,1%).
Van 1 dag t/m 7 dagen
683
25,7%
25,7%
Van 7 dagen t/m 14 dagen
637
24,0%
49,7%
Van 15 dagen t/m 28 dagen
423
15,9%
65,6%
Van 29 dagen t/m 42 dagen
262
9,9%
75,5%
Van 43 dagen t/m 90 dagen
308
11,6%
87,1%
Van 91 dagen t/m 180 dagen
167
6,3%
93,4%
Van 181 dagen t/m 365 dagen
86
3,2%
96,6%
Van 366 dagen t/m 730 dagen (1–2 jaar)
61
2,3%
98,9%
Van 731 t/m 1.095 dagen (2–3 jaar)
16
0,6%
99,5%
Vanaf 1096 t/m 1.617 dagen (>3 jaar, hoogste strafduur is circa 4,5 jaar)
12
0,5%
100%
Totaal
2.655
100%
100%
Kunt u aangeven wat de tien zelfmelders zijn met de langste opgelegde straf die nu niet gevangen worden genomen? Kunt u per persoon aangeven wat de datum van het veroordelend vonnis is, hoe lang de gevangenisstraf is en voor welk delict hij/zij veroordeeld is?
Van de tien zelfmelders met de langst opgelegde straffen is het merendeel veroordeeld voor drugsgerelateerde delicten op basis van de Opiumwet, waarvan één zaak in georganiseerd verband.2 Onder deze tien zaken is één veroordeling voor een Wegenverkeerswetdelict, namelijk het onder invloed veroorzaken van een ernstig verkeersongeval met dodelijke slachtoffers. Daarnaast is er sprake van een zaak met oplichting in georganiseerd verband en een met vervalsing. Alle tien de veroordeelden hadden een buitenlandse veroordeling: het gaat om straffen die in andere lidstaten van de Europese Unie zijn opgelegd. De vonnissen zijn in het kader van strafoverdracht naar Nederland overgedragen voor de tenuitvoerlegging van hun gevangenisstraf.
De zaken zijn allemaal volgens het huidige zelfmeldbeleid beoordeeld, dat ik toelicht in het antwoord op vraag 7. Gelet op de huidige oproepstop zijn deze tien veroordeelden nog niet opgeroepen of is de oproep ingetrokken.
In verband met de potentiële herleidbaarheid naar personen verstrek ik geen informatie over individuele zaken. Wel kan ik aangeven dat de opgelegde strafduren van deze tien personen variëren tussen circa 3,5 jaar en 4,5 jaar en dat het kan gaan om een oudere zaak, waarvoor veroordeling in het buitenland al enkele jaren geleden plaatsvond.3
Herinnert u zich dat u in het debat van 11 april jl. heeft gezegd dat het niet om zeden, ernstig geweld en terrorisme gaat en daarbij het volgende antwoord gaf op de vraag of u voorbeelden kon noemen van om wat voor strafbare feiten het dan wel gaat: «U moet denken aan lichte vergrijpen, zoals het beledigen van een ambtenaar in functie. We hebben het echt over kleine vergrijpen, waarvoor de rechter de straf heeft gegeven.»? Vindt u dat u de Kamer toen een juiste voorstelling van zaken heeft gegeven aangezien er kennelijk ook mensen in de groep van de zelfmelderstop zitten met een veroordeling tot bijna 4 en bijna 5 jaren gevangenisstraf?
Op 11 april jl. vond een plenair debat plaats over het capaciteitstekort bij DJI. Tijdens het debat sprak ik met uw Kamer over de maatregelen die ik moet treffen om de druk op de capaciteit als gevolg van een personeelstekort te verlagen, zoals aangekondigd in mijn brief van 15 maart jl.4 Hierbij kwam ook de acute maatregel van het tijdelijk stoppen met het oproepen van volwassen, mannelijke zelfmelders ter sprake.5 In het debat is gewisseld wie in aanmerking komt voor de zelfmeldstatus. Dit wordt beoordeeld door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), aan de hand van een breder beleidskader dat sinds 1 januari 2020 wordt gehanteerd. In het debat wilde ik aangeven dat het in het overgrote deel van de gevallen gaat om relatief korte straffen. Ik heb hierbij echter onvoldoende duidelijk gemaakt dat volgens het beleidskader ook mensen met hogere straffen in aanmerking kunnen komen voor de zelfmeldstatus, zolang geen sprake is van een uitsluitingsgrond of contra-indicator.
In het antwoord op vraag 2 heb ik laten zien wat voor strafduren de nog op te roepen zelfmelders hebben op peildatum 29 april 2024. Daaruit komt naar voren dat 3,4% van hen een nog uit te zitten strafduur van meer dan één jaar heeft. Voor de overgrote meerderheid (96,6%) geldt dus dat sprake is van een nog uit te zitten strafduur tot maximaal één jaar.
Omdat ik uw Kamer zo precies mogelijk wil informeren en het zelfmeldbeleid zich niet laat vatten in een kort overzicht, heb ik tijdens het debat toegezegd dat ik in een brief uitgebreider toelicht wat het zelfmeldbeleid omvat en wie in aanmerking komt voor de zelfmeldstatus. De brief verzend ik gelijktijdig met de beantwoording van deze Kamervragen.
Kunt u een overzicht geven hoeveel zelfmelders niet opgeroepen worden en daarbij aangeven hoeveel van die mensen een straf van minder dan 3 maanden hadden, hoeveel een straf van 3 tot 6 maanden, 6 maanden tot 1 jaar, 1 tot 3 jaar en langer dan 3 jaar?
Zie de tabel in beantwoording op vraag 2.
Kunt u de tien zwaarste misdrijven geven (de hoogste maximumstraf voor het delict waarvoor zij zijn veroordeeld) waarvoor een zelfmelder niet wordt opgeroepen? Vindt u dat maatschappelijk aanvaardbaar?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is in 87,1% van de zaken met een zelfmeldstatus een straf van maximaal 90 dagen opgelegd. Om antwoord te geven op deze vraag is binnen de groep nog uit te voeren gevangenisstraffen van zelfmelders gekeken naar de langste straffen die zijn opgelegd vanaf één jaar (peildatum 1 mei 2024).6
Het betreft informatie over tenlastegelegde feiten. Dat wil zeggen dat voor de hieronder opgeomde feiten geldt dat niet in alle gevallen een veroordeling hoeft te hebben gevolgd. Om te controleren of de tenlastegelegde feiten daadwerkelijk tot een veroordeling hebben geleid, zouden de bijbehorende vonnissen één voor één geraadpleegd moeten worden. De beantwoordingstermijn van deze vragen is te kort om dat te doen.
Het grootste deel van de zaken bestaat uit drugsdelicten op grond van de Opiumwet.
Onder de zaken komen de volgende tenlastegelegde feiten met de langste strafmaxima onder de 12 jaar voor:
Andere tenlastegelegde feiten met een strafmaximum van 6 jaar of lager, die ook onder de zaken voorkomen, zijn onder andere:
Het CJIB beoordeelt voor iedere zaak zorgvuldig en persoonsgericht of de zelfmeldstatus wordt toegekend. Daarbij worden de uitsluitingsgronden en contra-indicatoren zoals genoemd in de Regeling tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Regeling USB) gehanteerd.7 Hoewel de slachtofferbelangen niet expliciet in de contra-indicaties zijn opgenomen, betrekt het CJIB ook deze nadrukkelijk in de beoordeling.
Kunt u aangeven op grond van welk toetsingskader veroordeelden worden aangemerkt als zelfmelder en door wie deze selectie plaatsvindt?
Wanneer de rechter iemand veroordeelt voor een gevangenisstraf bepaalt het CJIB namens mij of de veroordeelde de zelfmeldstatus kan verkrijgen, voor zover de veroordeelde niet al in voorlopige hechtenis zit, er geen bevel tot gevangenneming is of de veroordeelde al op een andere titel gedetineerd is. Dit is op basis van de op 1 januari 2020 in werking getreden Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet USB). Daarmee is de verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging van straffen, waaronder de zelfmeldbeoordeling, overgegaan van het Openbaar Ministerie (OM) naar het Ministerie van Justitie en Veiligheid.8 De beoordeling door het CJIB vindt plaats volgens de Regeling USB. Deze regeling is gepubliceerd in de Staatscourant en online te raadplegen.9
Het uitgangspunt is dat een veroordeelde in aanmerking komt voor de zelfmeldstatus, tenzij sprake is van een uitsluitingsgrond of contra-indicatie zoals vermeld in artikel 2:1 Regeling USB. Uitgesloten van de zelfmeldstatus zijn veroordeelden voor een strafbaar feit waar een gevangenisstraf van twaalf jaar of meer op staat. Zij kunnen géén zelfmeldstatus krijgen, dus ook niet als diegene tot een kortere straf wordt veroordeeld. Ook voor specifiek genoemde zedenmisdrijven ten aanzien van minderjarigen geldt dat een veroordeelde in ieder geval niet de zelfmeldstatus krijgt.10 Deze twee beperkingen gelden sinds 1 januari 2020; bij de overgang van de verantwoordelijkheid naar het ministerie zijn de regels aangescherpt. Verder komen niet in aanmerking veroordeelden die voor het ontvangen van de oproep niet beschikken over een betrouwbaar en bruikbaar adres en personen die een gijzeling moeten ondergaan.11 Naast deze uitsluitingsgronden wordt op basis van de volgende contra-indicaties besloten om wel of geen zelfmeldstatus toe te kennen:
Bij een persoonsgerichte beoordeling worden alle bovenstaande zaken meegewogen. Indien na de oproep van de veroordeelde om zich te melden voor detentie feiten of omstandigheden bekend worden die tot een andere beslissing zouden hebben geleid, kan de beslissing tot zelfmelden ingetrokken worden.
Indien de zelfmeldstatus wordt toegekend, ontvangt de veroordeelde een brief waarin staat binnen welke termijn en in welke penitentiaire inrichting (PI) hij of zij zich kan melden om de gevangenisstraf uit te zitten. In de tussengelegen tijd hoeft de veroordeelde niet te worden aangehouden, waardoor extra inzet van politiecapaciteit wordt voorkomen. De zelfmeldstatus geeft de veroordeelde daarmee de gelegenheid zich voor te bereiden op de detentie, en zaken te regelen die betrekking hebben op bijvoorbeeld de werk- of gezinssituatie. Doel daarvan is detentieschade te beperken. Wanneer een zelfmelder zich niet op tijd bij de PI meldt, zal hij of zij alsnog worden aangehouden. Wanneer géén zelfmeldstatus wordt toegewezen, volgt een last tot aanhouding, arrestatie door de politie en instroom in de PI als arrestant.
Hoe groot was de groep zelfmelders tussen 1 december 2022 en 1 april 2023? Hoe groot was deze groep tussen 1 december 2023 en 1 april 2024?
In tabel 2 is het aantal nog op te roepen, volwassen zelfmelders te zien. Dit betreft zowel mannen als vrouwen (circa 5% van de volwassen zelfmelders is vrouw). De tijdelijke oproepstop voor zelfmelders die sinds 6 december 2023 geldt, is van toepassing op alle volwassen, mannelijke zelfmelders.
01-12-2022
823
01-01-2023
821
01-02-2023
876
01-03-2023
1.023
01-04-2023
1.325
01-12-2023
1.434
01-01-2024
1.602
01-02-2024
1.793
01-03-2024
2.185
01-04-2024
2.500
Geldt de opnamestop voor zelfmelders voor alle personen die als zelfmelder (kunnen) worden aangemerkt? Zo nee, welke selectiecriteria worden gehanteerd?
De tijdelijke oproepstop voor zelfmelders die sinds 6 december 2023 geldt, is van toepassing op alle volwassen, mannelijke zelfmelders. Zoals aangegeven in de brief begin ik op 1 juli aanstaande weer met het oproepen van zelfmelders met de langste strafduren. Vervolgens beoordeel ik iedere drie maanden in welke omvang het oproepen van zelfmelders verder hervat kan worden, waarbij ik meeweeg of de andere getroffen capaciteitsmaatregelen voldoende effect hebben op de capaciteit.
Kunt bovenstaande vragen één voor één beantwoorden binnen 1 week?
Gelet op de benodigde tijd om de gestelde vragen zorgvuldig te beantwoorden, is dit niet in één week gelukt.
De (cyber)veiligheid van Nederlandse offshore olie- en gasplatforms |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Wat is het actuele dreigingsbeeld betreffende offshore olie- en gasplatforms in de Nederlandse Noordzee, mede in het licht van de aanstaande intensivering van gasboring?
Het dreigingsbeeld voor maritieme infrastructuur is onder meer beschreven in jaarverslagen van de AIVD1 en MIVD2, en in stukken zoals het Dreigingsbeeld Statelijke actoren3 en het Cybersecuritybeeld Nederland 20234. In het openbare jaarverslag van de MIVD over 2023 staat dat Rusland deze infrastructuur heimelijk in kaart brengt en activiteiten onderneemt die duiden op spionage en voorbereidingshandelingen voor verstoring en sabotage jegens onze nationale veiligheidsbelangen (economische veiligheid, fysieke en digitale veiligheid) met potentiële impact op de leveringszekerheid.
Welke maatregelen heeft u genomen om de veiligheid van offshore olie- en gasplatforms in de Noordzee te garanderen tegen mogelijke dreigingen?
Om deze dreigingen het hoofd te bieden en onze nationale veiligheidsbelangen te beschermen, werken wij op verschillende niveaus samen om de digitale, fysieke en economische weerbaarheid te versterken. Er lopen verschillende beleidsinitiatieven, wetsvoorstellen en crisisvoorbereidingen om dit te realiseren. Hieruit volgen bepaalde (wettelijke) taken om aanbieders van de energie-infrastructuur zorg te laten dragen om hun (digitale) systemen weerbaar en veerkrachtig te maken.
Hierna zet ik de voornaamste voor u op een rij:
Onder coördinatie van de Minister van IenW wordt binnen het interdepartementale Programma Bescherming Noordzee Infrastructuur gewerkt aan de bescherming van vitale offshore infrastructuur, waaronder energie-infrastructuur, op de Noordzee 5.
Sectorspecifiek wordt gewerkt aan de veiligheid op grond van in Europa aangescherpte wettelijke verplichtingen voor de offshore olie- en gaswinning en opsporing6, die offshore olie- en gasoperators verplicht tot het opstellen van een Rapport inzake Grote Gevaren (RiGG) voor een productielocatie op zee. De richtlijn heeft tot doel de kans op zware ongevallen met betrekking tot olie- en gasactiviteiten verder te verkleinen en de gevolgen hiervan te beperken.
Zoals aangegeven in een brief verzonden aan uw Kamer op 6 december 20227 wordt olie- en gaslevering gezien als een vitale processen voor de leveringszekerheid van energie, bijvoorbeeld de processen transport, opslag en distributie. Voor verschillende gasproductielocaties op zee wordt onderzocht of de aanbieders vitaal zijn, onder andere, in het licht van nieuwe Europese wet- en regelgeving. De olieproductie in de Noordzee heeft een beperkte rol in de voorzieningszekerheid van olie en aardolieproducten in Nederland.
Zodra de productielocaties van gas op de Noordzee worden aangewezen als vitale energieaanbieders, dan vallen die onder de door het Ministerie van Justitie en Veiligheid gecoördineerde versterkte aanpak vitaal. Binnen deze aanpak werken overheden, bedrijven, organisaties en inlichtingen- en veiligheidsdiensten samen aan het beschermen van de vitale infrastructuur. Binnen het digitale domein zien de plichten voor vitale energieaanbieders, die krachtens de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni) worden aangewezen als aanbieder van een essentiële dienst (AED), onder meer op het treffen van passende maatregelen ter beveiliging van netwerk- en informatiesystemen, op grond van de Wbni. Aanwijzing als AED kan alleen als deze organisatie een vestiging in Nederland heeft. Daarnaast hebben alle vitale aanbieders krachtens diezelfde wet recht op bijstand (informatie, advies, etc.) bij digitale dreigingen of incidenten door het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC). Momenteel wordt ook gewerkt aan een (verdere) verankering van rechten en plichten binnen het digitale en fysieke domein door de nationale implementatie van de CER-richtlijn (Wet weerbaarheid kritieke entiteiten) en de herziene NIS2-richtlijn (Cyberbeveiligingswet) waarover op 31 januari 2024 de laatste stand van zaken met u is gedeeld door de Minister van Justitie en Veiligheid.8 Zoals nu voorzien zal de Nederlandse wetgeving ter implementatie van deze richtlijnen in het tweede of derde kwartaal van 2025 in werking treden. Aan de weerbaarheid van vitale infrastructuur wordt naast de versterkte aanpak vitaal onder coördinatie van het Ministerie van Justitie en Veiligheid gewerkt aan de uitwerking van Rijksbrede beleidsinitiatieven zoals de Nationale Veiligheidsstrategie van het Koninkrijk der Nederlanden9, Aanpak Statelijke Dreigingen10 en de Nederlandse Cybersecuritystrategie11.
Hoe beoordeelt u de huidige internationale samenwerking bij de fysieke bescherming van maritieme infrastructuur, en zijn er plannen om deze samenwerking te intensiveren?
Het kabinet ziet en grijpt kansen om namens Nederland internationaal positie in te nemen en samen te werken op het gebied van de bescherming van maritieme infrastructuur, actief bij te dragen aan het NAVO-bondgenootschap en in andere samenwerkingsverbanden rondom de Noordzee.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft in april jl. samen met België, Denemarken, Duitsland, Groot-Brittannië en Noord-Ierland, en Noorwegen een verklaring ondertekend om gezamenlijk stappen te zetten om onze belangen op de Noordzee nog beter te beschermen. Ook wordt binnen de North Seas Energy Cooperation opgeroepen tot versterkte samenwerking op het gebied van offshore energieveiligheid, waaronder het delen van methodologieën, integratie van security by design en het gezamenlijk ontwikkelen van detectie-technologie.
De bescherming van onderzeese infrastructuur geniet ook binnen het NAVO-bondgenootschap de aandacht. In februari 2023 heeft de NAVO de Critical Undersea Infrastructure Coordination Cell opgericht die een coördinerende rol speelt bij de uitwisseling van informatie en afstemming van activiteiten tussen bondgenoten, partners en private sector partijen. Bovendien wordt er gewerkt aan de oprichting van een nieuw centrum (Maritime Centre for the Security of Critical Undersea Infrastructure). Daarnaast patrouilleren beide noordelijke vlootverbanden van de NAVO geregeld in de Noordzee en Oostzee en dragen daarmee bij aan beeldopbouw en afschrikking. Nederlandse marineschepen maken hier regelmatig deel van uit.
Tot slot maakt Nederland ook deel uit van de Joint Expeditionary Force (JEF), een multinationaal militair samenwerkingsverband van tien gelijkgezinde landen. Binnen deze organisatie wordt samengewerkt voor het tegengaan van spionage en sabotage tegen maritieme infrastructuur.
Zijn er incidenten bekend waarbij Nederlandse offshore-installaties doelwit waren van spionage of verdacht gedrag, bijvoorbeeld met drones (Noorwegen, 2022)1 of scheepsmanoeuvres, en wat zijn de geleerde lessen?
Geconstateerd is dat statelijke actoren actief zijn in het in kaart brengen van vitale marine infrastructuur op de Noordzee (zie ook in het antwoord op vraag 1 genoemde jaarverslagen van de inlichtingen en -veiligheidsdiensten). De betrokken organisaties op de Noordzee blijven waakzaam. Sabotage (digitaal of fysiek) van vitale processen kan de nationale veiligheid van Nederland bedreigen. Voor bedrijven in die sectoren maken de inlichtingen- en veiligheidsdiensten specifieke, op hen toegesneden dreigingsbeelden en (veiligheids)adviezen, zoals ook vermeld in de jaarverslagen van de AIVD en de MIVD. Vanwege veiligheidsredenen kan ik niet ingaan op individuele casussen.
Het kabinet zet in op interdepartementale, publiek-private en internationale samenwerking om met deze dreiging en eventuele incidenten om te gaan. Binnen het interdepartementale Programma Bescherming Noordzee Infrastructuur wordt onder coördinatie van de Minister van IenW gewerkt aan een geïntegreerde aanpak en concrete verbetering betreffende de veiligheid van de infrastructuur op de Noordzee. Onderdeel van het programma is herijking van de huidige crisis-en incidentbestrijdingsplannen op basis van de actuele dreiging.
Hoe beoordeelt u mogelijke cyberveiligheidsrisico's voor offshore windparken in Nederland?
Digitale dreigingen staan veelal niet op zichzelf en zijn onderdeel van een dynamisch, complex en breder dreigingslandschap. Cybersecuritybeleid in de energiesector wordt daarom zoveel mogelijk vanuit een risicogestuurde visie opgepakt. Dit beleid wordt vormgegeven in samenhang met organisaties zoals het Nationaal Cybersecurity Centrum (NCSC), de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur, de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid, de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, TNO en de Topsector Energie/TKI offshore Energy.
Ten aanzien van offshore windparken betekent een groeiend opgesteld vermogen in de toekomst potentieel meer impact op de elektriciteitsvoorziening bij cyberincidenten. De noodzaak om cybersecurity verbeterd in te richten bij nieuwe infrastructuur op de Noordzee is evident en daarom heb ik verschillende maatregelen genomen.
Het net op zee en de daarop aangesloten windparken op zee zijn aangewezen als vitale energie-infrastructuur13. Toeleverende partijen voor het net op zee dienen daarom te voldoen aan de voorwaarden die zijn gesteld in de Veiligheidsstrategie voor het Koninkrijk der Nederlanden. Deze bepaling is opgenomen in het ontwikkelkader windenergie op zee14, waarmee ik TenneT formeel opdracht geef voor de aanleg van het net op zee.
Binnen de vitale processen voor transport, distributie en productie van elektriciteit zijnzogeheten AED’s aangewezen onder de Wbni. AED’s moeten hierdoor onder meer voldoen aan de zorgplicht om hun netwerk- en informatiesystemen met passende maatregelen te beveiligen. De Rijksinspectie Digitale Infrastructuur houdt toezicht op de naleving van die plichten door deze aanbieders, zo ook op TenneT en de windparken op zee. Het NCSC staat deze aanbieders, net als andere vitale aanbieders, bij (door informeren, adviseren, etc.) in geval van cybersecuritydreigingen en -incidenten). Als gevolg van de herziening van de Netwerk- en Informatiebeveiligingsrichtlijn (NIS2-richtlijn) zullen meer energiebedrijven dan nu het geval is in de toekomst moeten voldoen aan wettelijke verplichtingen in relatie tot de beveiliging van hun netwerk- en informatiesystemen. Specifiek betekent dit dat bijvoorbeeld elektriciteitsbedrijven met productie-installaties (met uitzondering van micro- en kleine bedrijven) onder de verplichtingen in NIS2-richtlijn zullen komen te vallen. De uit de NIS2-richtlijn voortvloeiende verplichtingen bestaan uit een meldplicht bij significante incidenten en een plicht om passende maatregelen te nemen om risico’s voor de beveiliging van netwerk- en informatiesystemen te beheersen. Hierbij dient ook rekening gehouden te worden met risico’s die afkomstig zijn van leveranciers. Ter implementatie van NIS2-richtlijn zal naar verwachting in het tweede of derde kwartaal van 2025 de Cyberbeveiligingswet in werking treden.
Tevens wordt gewerkt aan de implementatie van de sectorspecifieke gedelegeerde handeling over grensoverschrijdende cybersecurity in de elektriciteitssector (Netcode). De Netcode stelt (ten opzichte van NIS2 concretere) bindende grensoverschrijdende cybersecurityvoorschriften vast voor elektriciteitsentiteiten die, wanneer zij mikpunt zouden worden van een cyberaanval, een risico vormen voor de stabiliteit van het Europese elektriciteitsnet. De Netcode zal naar verwachting in het vierde kwartaal van 2024 in werking treden. Onder andere Rijksinspectie Digitale Infrastructuur en de Autoriteit Consument en Markt zullen toezicht gaan houden en het Nationaal Cyber Security Centrum zal cyberhulp en bijstand verlenen.
Daarnaast gelden voor nieuwe windparken op zee, te beginnen met de kavels IJmuiden Ver Alpha en Beta, regels in het Kavelbesluit voor het hebben en het toepassen van een veiligheidsstrategie voordat de bouw van het windpark start geldend tot einde levensduur van het windpark. Onderdeel van deze verplichte veiligheidsstrategie zijn cybersecurity, economische veiligheid en fysieke weerbaarheid.
Tevens is de Uitvoeringsregeling windenergie op zee aangepast met ingang van 1 januari 2024, wat het mogelijk maakt om bij wijziging van zeggenschap of overdracht van vergunning een marktpartij te toetsen op risico’s voor de openbare veiligheid, voorzieningszekerheid of leveringszekerheid, ook voordat een windpark operationeel is. Deze toets zal worden uitgevoerd bij de vergunningverlening van toekomstige windparken op zee en bij een wijziging van zeggenschap van reeds vergunde windparken op zee.
Als laatste hebben verschillende belanghebbenden FLECS (Field Lab Energy Cyber Security) geïnitieerd. FLECS wordt mogelijk in de toekomst een kenniscentrum voor cybersecurity in windenergie op zee. Het doel is kennis te ontwikkelen en oplossingen te creëren om een digitaal veerkrachtig offshore energiesysteem te bereiken samen met overheidspartijen, marktpartijen en academische en kennisinstellingen. Vanuit kennis- en innovatie doelstellingen van de Nederlandse Cybersecuritystrategie15 is dit initatief ondernomen.
Bent u zich ervan bewust dat als offshore windparken steeds meer in het energiesysteem worden geïntegreerd, de potentiële impact van een cyberaanval toeneemt? Kunt u antwoord uitgebreid toelichten?
De Nederlandse energie-infrastructuur is robuust en betrouwbaar. Bij het ontwerp van het Nederlandse elektriciteitssysteem wordt rekening gehouden met systeemveiligheid, zoals redundantie. Daarbij is het Nederlandse elektriciteitssysteem in hoge mate verbonden met elektriciteitssystemen van buurlanden. De maatregelen beschreven in het antwoord op vraag 5, 8 en 9 neem ik om de cyber veiligheid van offshore windparken te verhogen.
Ten aanzien van de potentiële impact van een cyberaanval op het energiesysteem is het daarnaast relevant toe te lichten dat TenneT op basis van Europese wetgeving reservevermogen inkoopt om eventuele uitval van elektriciteitscentrales (daarmee ook windparken op zee en bijbehorende platforms) op te vangen en systeemveiligheid te borgen. Vanaf het moment dat de momenteel geplande 2 GW transformatorplatformen aangesloten en gebruikt gaan worden, zal er (bij veel wind) meer reservevermogen door TenneT moeten worden ingekocht. Bovendien zorgt de geïntegreerde West-Europese elektriciteitsmarkt ervoor dat verstoringen op Europese schaal worden opgevangen16 17.
Nederland zet voor de komende windparken in op de 2GW HVDC platform standaard van Tennet. Net als voor de 0.7GW AC platform standaard, die voor de huidige parken wordt gebruikt, is (cyber)veiligheid in de ontwikkeling van de platformen een hoge prioriteit.
Hoe schetst het kabinet de huidige balans tussen het standaardiseren voor efficiëntie en het diversifiëren om veiligheidsrisico's te minimaliseren?
Zie antwoord vraag 6.
Welke stappen onderneemt het kabinet om de samenwerking tussen universiteiten, cybersecurity experts, en de offshore windindustrie te versterken om cyberdreigingen aan te pakken?
Zie antwoord vraag 5.
Welk toekomstperspectief kan het kabinet schetsen om de weerbaarheid tegen cyberaanvallen in kritieke infrastructuur zoals windparken te blijven garanderen?
Zie antwoord vraag 5.