Bent u bekend met het onderzoek van SOMO over de kosten van het afschaffen van de belasting op de inkoop van eigen aandelen?
Ja.
Kunt u aangeven op welke brondata de huidige raming is gebaseerd?
De afschaffing van de inkoopfaciliteit per 1 januari 2025 is geregeld door middel van het door de vorige samenstelling van uw Kamer aangenomen amendement Van der Lee c.s.1 op het Belastingplan 2024. De raming van het budgettaire effect van dit amendement is gebaseerd op openbare brondata over de totale omvang van de aandeleninkoop van aan de AEX genoteerde ondernemingen2. Deze data is in het najaar van 2023 geraadpleegd. Dit was op dat moment de best toegankelijke verifieerbare bron voor een schatting van de gemiddelde omvang van aandeleninkoop over een lange periode. Tegelijk had deze bron beperkingen omdat uit deze bron niet blijkt of werkelijk gebruik is gemaakt van de inkoopfaciliteit en wat precies de bijbehorende grondslag is. Het genoemde bedrag geeft derhalve slechts aan wat de omvang is van de aandeleninkoop maar specificeert niet welk deel door toepassing van de inkoopfaciliteit vrijgesteld is voor de dividendbelasting. Deze omvang is ook niet bekend bij de Belastingdienst omdat deze informatie niet in alle gevallen hoeft te worden opgegeven door beursfondsen.3 Een andere beperking is dat aan de AEX genoteerde ondernemingen niet volledig overeenkomen met de groep ondernemingen waarop de maatregel betrekking heeft. Er zijn namelijk enkele AEX-fondsen die niet fiscaal in Nederland zijn gevestigd en omgekeerd zijn er ook enkele ondernemingen die alleen een buitenlandse beursnotering hebben maar wel fiscaal in Nederland zijn gevestigd. Daarnaast is brondata over de dividendbelasting gebruikt om een schatting te maken welk gedeelte van de aandeelhouders is vrijgesteld van dividendbelasting en welk gedeelte van de dividendbelasting wordt verrekend.
Hoe reageert u op de vaststelling van SOMO dat de tot nu toe gehanteerde raming van bovengenoemde kosten gebaseerd is op onvolledige data, terwijl uitgebreidere data wel beschikbaar zijn?
Ten tijde van het ramen van het budgettair effect van de maatregel was er geen andere informatie voorhanden. Ik verwijs in dit kader ook naar het antwoord op vraag 2.
Waarop zijn de gedragseffecten die verondersteld worden in de eerder gedeelde raming gebaseerd?
Belastingramingen en de bijbehorende gedragseffecten zijn inherent onzeker. Voor deze raming specifiek geldt aanvullend dat de gedragsreactie van individuele fondsen een grote impact kan hebben op de daadwerkelijke uitkomst. In de raming is ervoor gekozen om een generieke afslag te hanteren. Dit betreft een afslag van 70% ten opzichte van de situatie waarin de volledige inkoop zou worden voortgezet en fondsen de kosten hiervan middels brutering voor eigen rekening zouden nemen. Een achterliggende aanname is dat een klein deel van de bedrijven (circa 20%) de inkoop zou voortzetten. Van de overige fondsen werd verondersteld dat circa de helft de inkoop zou vervangen door dividenduitkeringen of alternatieven met een vergelijkbare opbrengst. Omdat de omvang van verschillende gedragsreacties moeilijk is in te schatten, is in de onderliggende aannames aangesloten bij de vuistregelpercentages van 20% en 50%. Dividend uitkeren leidt in de regel tot een fors lagere opbrengst dan de daadwerkelijk aangegeven dividendbelasting over de uitkering doordat een deel van de buitenlandse aandeelhouders recht hebben op teruggaaf vanwege verdragsbepalingen. Uit aangiftedata volgt dat dit gemiddeld circa 30% van de totale aangegeven dividendbelasting is. Ook is op basis van aangiftegegevens bekend dat gemiddeld genomen ruim 50% van de dividendbelasting verrekend wordt in de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting. Deze percentages verschillen per fonds, omdat de raming was gebaseerd op de totale omvang van aandeleninkoop is daarbij gerekend met de gemiddelden. Vervolgens is het totale gedragseffect afgerond op 70% om schijnprecisie te vermijden. Merk op dat andere verhoudingen tussen onderliggende gedragsreacties, bijvoorbeeld een beperktere voortzetting van inkoop eigen aandelen en een grotere vervanging van inkoop door extra dividenduitkeringen, kunnen leiden tot een vergelijkbaar totaal budgettair gedragseffect. Door uit te gaan van een afgerond totaal gedragseffect wordt tevens recht gedaan aan een kleine kans op grotere derving bij verandering van de fiscale vestigingsplaats van fondsen.
In hoeverre acht u deze gedragseffecten realistisch? Bent u bereid deze gedragseffecten beter te laten onderzoeken?
Ik stel voorop dat er verschillende partijen zijn die uiteenlopende ramingen hebben opgesteld. De vragen refereren aan het SOMO onderzoek. Ook Stichting Economisch Onderzoek (SEO) heeft, in opdracht van VNO-NCW, een schatting gemaakt4. SOMO gaat uit van een hoger geraamde opbrengst, terwijl SEO uitgaat van een lagere opbrengst. Deze uiteenlopende ramingen benadrukken dat ramingen over belastinginkomsten inherent onzeker zijn. Dit komt met name door de gedragseffecten waarmee rekening wordt gehouden. Dat blijkt ook uit de onderzoeken van SOMO en SEO, waarbij het ene onderzoek met grotere gedragseffecten rekent en het andere juist met kleinere gedragseffecten. De raming voor het amendement Van der Lee c.s. gehanteerde aannames zijn de beste inschatting die op basis van de toen aanwezige data op dat moment gemaakt kon worden. Ook het CPB kwam tot deze conclusie. Omdat het kabinet heeft besloten de inkoopfaciliteit te behouden voordat afschaffing heeft plaatsgevonden en de eerder geraamde budgettaire opbrengst is uitgeboekt, is er geen directe aanleiding om gedragseffecten van deze maatregel nader te onderzoeken. Dat andere partijen tot andere schattingen zijn gekomen, betekent derhalve niet dat er een lagere of hogere opbrengst is waarmee budgettair rekening zou moeten worden gehouden. Met de afschaffing van de inkoopfaciliteit was een bedrag van € 800 miljoen geraamd. Ditzelfde bedrag is ook het bedrag dat samenhangt met het behouden van de inkoopfaciliteit.
Bent u het ermee eens dat een nieuwe raming mét gebruik van een meer volledige dataset en nieuw onderzoek naar de veronderstelde gedragseffecten noodzakelijk is? Kunt u het Centraal Planbureau (CPB) verzoeken deze nieuwe raming te maken en deze vóór de behandeling van het Belastingplan 2025 naar de Kamer te sturen?
Zoals hiervoor opgemerkt, is er vanwege het behouden van de inkoopfaciliteit geen aanleiding om een nieuw onderzoek te doen naar gedragseffecten of een nieuwe raming te maken. Dat neemt niet weg dat ik het verstandig acht om met het oog op eventuele toekomstige beleidsmaatregelen te bezien in hoeverre de onderzoeken van SOMO en SEO nieuwe inzichten hebben opgeleverd die relevant kunnen zijn voor de budgettaire raming. Ik zal hiervoor met zowel SOMO als SEO in gesprek treden.
Het bericht ‘Zorgen over verkeerde hulp aan eenzame mensen door 'aanbestedingscircus'’. |
|
Jimmy Dijk (SP), Sarah Dobbe (SP) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Zorgen over verkeerde hulp aan eenzame mensen door het aanbestedingscircus»1?
Eenzaamheid is een complex probleem en verschilt van mens tot mens. Dat geldt ook voor de oplossingen. Dat maakt eenzaamheid tegengaan echt maatwerk. Iemand kan geholpen zijn bij activiteiten gericht op ontmoeting als netwerkversterking, terwijl iemand met sterke eenzaamheid meer gebaat is bij persoonlijke hulp. Gemeenten zijn als dichtstbijzijnde overheid heel goed in staat hier invulling aan te geven en zijn derhalve ook primair verantwoordelijk voor de passende inrichting van hulp aan mensen die zich eenzaam voelen.
Gemeenten kunnen bij de financiering van deze hulp kiezen voor zelf uitvoeren (inbesteden), of de hulp te organiseren en financieren via selectieve inkoop (aanbesteden) of open house, of via subsidie. Zie voor een uitgebreide toelichting hierop ook de Kamerbrief van 17 april 2024.2 Indien een gemeente kiest voor inkoop via aanbesteden dan moet zij de (Europese) aanbestedingsregels volgen. Deze keuzemogelijkheden laten gemeenten voldoende ruimte om met behulp van de regionale of gemeentelijke beleidsvisie de juiste keuze te maken om passende zorg(continuïteit) voor mensen die zich eenzaam voelen goed in te richten. Aandachtspunten daarbij zijn: inzet van beleidsadviseurs die bekend zijn met de regionale of lokale situaties, inzet van deskundige inkoopadviseurs die in staat zijn om een reële vertaalslag te maken van beleid naar inkoop, lange termijn-contracten, goede monitoring en contractmanagement. De regio-adviseurs van het Ketenbureau i-Sociaal Domein kunnen gemeenten helpen bij het maken van deze keuzes. Het Ketenbureau i-Sociaal Domein werkt samen met alle partners, zoals gemeenten en zorgaanbieders, aan een sterkere keten in het sociaal domein met minder administratieve lasten, betere informatievoorziening en meer eenvoud in de uitvoering. Ik zet me ervoor in om de ondersteuning via het Ketenbureau i-Sociaal Domein te blijven optimaliseren.
Bent u het eens met de analyse: «Door die aanbestedingstrajecten ontstaat een perverse prikkel: om een opdracht binnen te halen, verzinnen aanbieders dingen die leuk klinken in de oren van de ambtenaren die hun offerte beoordelen. Maar ze helpen voor geen zier tegen eenzaamheid. Zonde van de energie. Zonde van het geld»?
Nee, daar ben ik het niet mee eens; maar ik herken wel het beeld dat wordt geschetst over aanbesteden. Het is primair aan gemeenten het Wmo (inkoop)beleid vorm te geven en te zorgen voor passende ondersteuning aan mensen die zich eenzaam voelen binnen de kaders van de wet. Er is geen algemene wettelijke verplichting in het sociaal domein om aan te besteden. Indien een gemeenten kiest voor inkoop via aanbesteden dient zij de (Europese) aanbestedingsregels te volgen. De aanbestedingsregels bieden gemeenten voldoende vrijheid om een goede selectie van aanbieders te maken door, voorafgaand aan de opdracht, proportionele eisen en/of gunningscriteria te stellen aan potentiële aanbieders. Daarmee kan de gemeente de inschrijving door de potentiële aanbieder vervolgens op een transparante en objectieve beoordelen. Nadat de opdracht definitief is gegund is het vervolgens aan gemeenten om goede monitoring en contractmanagement in te richten, waarbij regelmatig wordt getoetst of aanbieders ook tijdens de opdracht (blijven) voldoen aan de eisen van de opdracht.
Deelt u de zorgen zoals verwoord door de experts dat het aanbestedingscircus kan leiden tot verkeerde hulp of het onnodig verbreken van de relatie tussen zorgverleners en mensen zie zorg nodig hebben?
Ik begrijp de zorgen, maar ondersteun de onderliggende analyse niet. Er is geen algemene wettelijke verplichting in het sociaal domein om aan te besteden. Indien de gemeente kiest voor inkoop via aanbesteden kan zij bijvoorbeeld gemotiveerd kiezen voor lange termijncontracten (te denken valt bijvoorbeeld aan 6 tot 9 jaar) en/of de inspanningsverplichting voor de aanbieders om mee te werken aan de overname van personeel nader contractueel vast te leggen.3 Daarnaast kan een gemeente de uitvoering van de contracten beter borgen door een goede gemeentelijke klachtenregeling, goede monitoring en goed contractmanagement in te richten. Het Ketenbureau i-Sociaal Domein kan gemeenten helpen bij het maken van de juiste keuzes. Ik zet me ervoor in om de ondersteuning via het Ketenbureau i-Sociaal Domein te optimaliseren.
Deelt u de mening dat de vaste relatie tussen zorgverlener en mensen die zorg ontvangen belangrijk is voor goede zorg, en dat het zorgsysteem zo moet worden ingericht dat deze vertrouwde relatie altijd behouden kan blijven zolang de zorg nodig is en de zorgverlener beschikbaar is?
In zijn algemeenheid ben ik van mening dat continuïteit in de relatie tussen een zorgverlener en mensen die zorg ontvangen, zolang de zorg nodig is en de zorgverlener beschikbaar is, een belangrijk uitgangspunt is voor goede zorg en ondersteuning. Daarnaast zijn ook andere elementen van belang voor het verlenen van goede zorg, zoals kwalitatief goede dienstverlening.4 Een vaste relatie tussen een zorgverlener en mensen die zorg nodig hebben, kan in de praktijk om diverse redenen niet altijd worden voortgezet. Dit komt bijvoorbeeld door keuzes in arbeidsmobiliteit van de zorgmedewerkers zelf en de schaarste op de arbeidsmarkt in combinatie met de omvang van de zorgvraag (bijvoorbeeld binnen een gemeente). Hierdoor moeten er door aanbieders en gemeenten soms andere (personele) keuzes worden gemaakt. Gemeenten kunnen de continuïteit in de relatie tussen zorgverlener en mensen die zorg ontvangen in de basis wel beter borgen door bijvoorbeeld het gemotiveerd kiezen voor lange termijncontracten. Tot slot kunnen ook de omstandigheden van de mensen die zorg en ondersteuning ontvangen, wijzigen, waardoor kennis en kunde van een andere medewerker noodzakelijk zijn. Goede zorg blijft mensenwerk.
Deelt u de mening dat volgens de Wet overgang onderneming, maar bijvoorbeeld ook de CAO Welzijn en Maatschappelijke dienstverlening de relatie zorgverlener en mensen die zorg ontvangen in stand zou moeten blijven, ongeacht welke instelling de zorg uitvoert? Hoe vaak gebeurt dit niet? Waarom wordt dit niet nageleefd?
Nee, die mening deel ik niet. Het doel van de Wet overgang onderneming is de positie van werknemers te beschermen als de onderneming waarvoor zij werkzaam zijn, wordt overgedragen aan een andere onderneming. In de Wet overgang onderneming wordt geregeld dat de werknemers die werkzaam zijn in het onderdeel onderneming dat wordt overgedragen, automatisch en met behoud van hun bestaande rechten en plichten mee overgaan. Te denken valt daarbij bijvoorbeeld aan het behoud van alle arbeidsvoorwaarden. Deze wet heeft niet expliciet als doel om de relatie zorgverlener en mensen die zorg ontvangen in stand te houden, ongeacht welke instelling de zorg uitvoert. Dat kan overigens wel een wenselijk bijeffect zijn.
Voor de CAO Sociaal Werk, welzijn en maatschappelijke dienstverlening5 geldt ook dat deze cao niet expliciet als doel heeft de relatie tussen zorgverlener en mensen in de zorg in stand te houden, ongeacht welke instelling de zorg uitvoert. In de CAO Sociaal Werk zijn er wel bepalingen over overname van personeel bij een aanbestedingsprocedure opgenomen.6 Indien er geen sprake is van overgang van onderneming dan geldt de afspraak uit de CAO Sociaal Werk dat de werknemers een recht hebben op een dienstverband indien zij benodigd en geschikt zijn. Dit biedt ook de verkrijgende organisatie nog enige ruimte om werknemers wel of niet over te nemen.
In zijn algemeenheid geldt dat het waar mogelijk borgen van de zorgcontinuïteit wel is geregeld in nadere wet- en regelgeving, zoals bijvoorbeeld in de Wmo 2015. Uit de Wmo 2015 volgt dat gemeenten, zoveel mogelijk, rekening moet houden met de continuïteit van de relatie tussen hulpverlener en cliënt. De gemeente heeft als het gaat over het beschikbaar stellen van maatschappelijke ondersteuning haar eigen verantwoordelijkheid als goed opdrachtgever. Voor aanbieders geldt op basis van de Wmo 2015 voor opdrachten verstrekt op basis van een overheidsopdracht (aanbestedingsprocedure) een inspanningsverplichting.7 Deze inspanningsverplichting houdt in dat de nieuwe aanbieder met de aanbieders die vóór hem in opdracht van de gemeenten een soortgelijke voorziening hebben verleend, in overleg treden over de overname van het betrokken personeel. Van de gemeente wordt verwacht dat zij hierop toezicht houden en ervoor zorgdragen dat afspraken hierover tussen aanbieders en de gemeenten in goede samenwerking worden uitgevoerd. Gemeenten kunnen daaraan via de contracten ook nadere eisen stellen voorafgaand aan de inkoopprocedure.
Ik heb geen informatie over het al dan niet in stand houden van vaste zorgrelaties in de praktijk. Mijn verwachting is dat dit in de praktijk, bijvoorbeeld door krapte op de arbeidsmarkt of het ontbreken van gewenste competenties bij betrokken medewerkers, niet altijd kan worden gewaarborgd.
Wat is de voortgang van de uitvoering motie Dijk2 om aanbesteden van zorg niet meer wettelijk verplicht te stellen?
De motie Dijk waarin de regering wordt verzocht om het aanbesteden van zorg niet langer verplicht te stellen, is beantwoord door mijn ambtsvoorganger in de Kamerbrief van 17 april 2024.9 In dit antwoord is toegelicht dat er geen algemene wettelijke verplichting is in het sociaal domein om aan te besteden. Gemeenten kunnen bij de financiering van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning kiezen voor zelf uitvoeren (inbesteden), of de hulp en maatschappelijke ondersteuning te organiseren en financieren via selectieve inkoop (aanbesteden) of open house, of via subsidie. Als de gemeente kiest voor aanbesteden dan moeten de (Europese) aanbestedingsregels worden gevolgd. Gelet op de diversiteit in financieringskeuzes van jeugdzorg en maatschappelijke ondersteuning is er vooralsnog geen aanleiding geweest om het huidige systeem van aanbesteden te vervangen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat gemeenten stoppen met aanbesteden van zorg?
Er is geen algemene wettelijke verplichting in het sociaal domein om aan te besteden. Er zijn diverse andere financieringskeuzes mogelijk. Voor een toelichting verwijs ik naar de inhoud van de eerdergenoemde Kamerbrief van 17 april 2024. Het Ketenbureau i-Sociaal domein kan gemeenten helpen bij het maken van de financieringskeuzes. Ik zet me ervoor in om de ondersteuning via het Ketenbureau i-Sociaal Domein te optimaliseren.
Het bericht dat zorg-zzp’ers de belastingdienst vrezen |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht in Trouw dat zorg-zzp’ers de Belastingdienst vrezen en daardoor de zorg verlaten?1 Wat vindt u van het gegeven dat de zorg-zzp’er door deze ontwikkeling de zorg zou verlaten?
Ja, ik ken het bericht.
Het aantal zzp’ers in de zorg stijgt al enkele jaren. Er lijkt een vicieuze cirkel te zijn ontstaan; de toename van het aantal zzp’ers vergroot de bestaande onvrede onder werknemers in loondienst en daarmee de trekkende kracht naar het zzp-schap. Zorgorganisaties pleiten al langer voor het doorbreken van deze vicieuze cirkel. Handhaving door de Belastingdienst zal de schijnzelfstandigheid in de zorg verminderen, en daarmee een positieve invloed hebben op continuïteit en kwaliteit van zorg. Ik heb daarbij geen aanleiding te veronderstellen dat zorg-zzp’ers door handhaving van de Belastingdienst op grote schaal de zorg zullen verlaten. Bij eerdere enquêtes2 geeft een (beperkt) deel van de respondenten aan niet bereid te zijn terug in loondienst te gaan en de zorg te verlaten als ze geen zzp'er kunnen blijven. Het is daarbij de vraag in hoeverre ze daadwerkelijk deze keuze zullen maken. Immers, het stoppen met je baan en het verlaten van de zorg is een rigoureuze stap.
Vindt u dat de kwaliteit van de zorg wordt aangetast door de controle van de Belastingdienst? Zo ja, kunt u aangeven hoe de kwaliteit wordt aangetast? Zo nee, hoe gaat u het tekort aan personeel opvullen?
Nee, er is al enkele jaren sprake van een toename van het aantal zzp’ers in de zorg, ook daar waar dit eigenlijk niet passend is gezien de bestaande wet- en regelgeving over zelfstandigheid. Er zijn signalen dat de toename van het aantal zzp’ers gevolgen heeft voor kwaliteit, continuïteit en betaalbaarheid van de zorg. De toename van het aantal zzp’ers vergroot zo de bestaande onvrede onder werknemers in loondienst en daarmee de trekkende kracht naar het zzp-schap. Zorgwerkgevers pleiten al langer voor het doorbreken van deze vicieuze cirkel. De Belastingdienst controleert, zoals bijvoorbeeld in het Integraal Zorgakkoord verwoord, ook nadrukkelijk op verzoek van de zorgsector zelf op schijnzelfstandigheid. Het verbeteren van de balans tussen medewerkers in loondienst en flexwerkers zal naar verwachting leiden tot een hogere (ervaren) kwaliteit van zorg. Als specifiek voorbeeld geldt dat voor een deel van de zorg dat patiënten/cliënten de kwaliteit van zorg als beter ervaren bij «vaste gezichten».
Over de vraag wat mijn beleid is ten aanzien van personeelstekorten, verwijs ik graag naar het regeerprogramma. Ik wil de personeelstekorten aanpakken via drie lijnen. Bij lijn 1 is het streven de administratietijd in 2030 te halveren, onder andere door in te zetten op AI, digitaal werken en standaardisatie. We ondersteunen de uitvoering van de werkagenda van de Regiegroep Aanpak Regeldruk. Ook zal het kabinet wetgeving doorlichten en verbetervoorstellen doen ten aanzien van het beëindigen van het systeem van herindicaties voor mensen die in een verpleeghuis wonen. De indicatiestelling blijft gebruikt worden voor de urgentie op de wachtlijst. Lijn 2 «de juiste inzet van medewerkers» is erop gericht om de beschikbare medewerkers, in samenwerking met mantelzorgers en vrijwilligers, zo efficiënt mogelijk in te zetten. Het gaat hierbij onder andere om arbitrage tussen zorgwetten en over verschillende vormen van innovatieve zorg. Lijn 3 ziet op het «vergroten vakmanschap en werkplezier». Voor het einde van het jaar werken we een leidraad vakmanschap en werkplezier uit. Doel is dat mensen graag blijven werken in zorg en welzijn. Het gaat hierbij o.a. om het belang van adequaat opleiden, autonomie en vertrouwen in de medewerker, de balans tussen vast / flexibel personeel en het tegengaan van agressie.
Bent u op de hoogte van het feit dat de Belastingdienst strenger gaat controleren of de zzp’er wel werkelijk ondernemer is? Gelooft u dat dit sneller zal leiden tot een aanstelling in vaste dienst? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Ik ben op de hoogte van de ontwikkelingen rond het opheffen van het handhavingsmoratorium per 1 januari 2025. Het kabinet wil door het herstellen van de balans op de arbeidsmarkt het werken met en als zelfstandige(n) toekomstbestendiger maken. Lijn 3 van dit beleid van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Financiën / Fiscaliteit en Belastingdienst ziet op verbetering van de handhaving op schijnzelfstandigheid. Dit impliceert dat het handhavingsmoratorium op de wet DBA, zoals al aan u gemeld, per 1 januari 2025 komt te vervallen. Op 6 september jl. is hierover aanvullend door beide genoemde bewindspersonen gecommuniceerd dat bedrijven en organisaties die mensen als zzp’er inhuren voor werk dat zij niet zelfstandig uitvoeren, dan weer een boete en naheffingen kunnen krijgen. Daarbij geldt een overgangsperiode van 1 jaar waarin werkgevers en werkenden nog geen vergrijpboete krijgen als zij kunnen bewijzen dat zij stappen zetten tegen schijnzelfstandigheid.3
Het aantal zzp’ers in de zorg stijgt al enkele jaren. Handhaving door de Belastingdienst draagt bij aan het bewustzijn bij werkgevers en werkenden wanneer een relatie als zzp’er mogelijk is en wanneer een aanstelling in vaste dienst passend is. Gezien het aantal schijnzelfstandigen in de zorg zal handhaving in ieder geval bijdragen aan het doorbreken van de stijgende trend in zzp-schap en daarmee het doorbreken van de vicieuze cirkel. De verwachting is dat dit eerder zal leiden tot de wederzijdse wens tot aanstellingen in dienstverband.
Als Minister van VWS lever ik hieraan onder meer een bijdrage via een bewustwordingscampagne waarmee in Q4 van 2024 wordt gestart. Deze campagne heeft tot doel het bewustzijn te verhogen over de verschillende (financiële) risico’s en verplichtingen in relatie tot het werken met en als zelfstandige(n), zodat een bewuste keuze kan worden gemaakt om al dan niet als zzp’er te gaan werken.
Kent u de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) waaruit blijkt dat het aantal medewerkers met een vast dienstverband is gegroeid? Bent u ook op de hoogte van het feit dat die groei niet ten koste ging van het aantal zelfstandigen? Wat vindt u van deze cijfers? Vindt u een flexibele schil wenselijk bij de zorgwerkgever? Hoe groot moet die zijn?
Uit cijfers van het CBS volgt dat het totaal aantal werkenden in de zorg is gestegen van 1.476.000 in het 4e kwartaal 2022 naar 1.560.000 in het 4e kwartaal van 2023. Het aantal zzp’ers in de sector zorg en welzijn steeg van 123.000 naar 140.000, resp. 8,3% en 9,0% van het aantal werkenden. Het aantal zzp’ers is daarmee verder gestegen. In het regeerprogramma staat beschreven dat ik zal inzetten op de verhouding tussen flexibel en vast personeel om de vicieuze cirkel van steeds meer zzp’ers te doorbreken.
Iedere zorgwerkgever heeft behoefte aan een (interne of externe) flexibele schil voor het opvangen van piek, ziek en uniek. Een dergelijke schil kan op verschillende manieren vorm krijgen, bijvoorbeeld ook als zorgwerkgevers een gezamenlijke flexibele schil in loondienst ontwikkelen. In het regeerprogramma staat beschreven dat ik de mogelijkheden hiertoe verder ga uitwerken. Een flexibele schil kan daarnaast ook vorm krijgen via bijvoorbeeld uitzendkrachten of zzp’ers. Er is geen «redelijk percentage» van een interne, dan wel externe flexibele schil te noemen. Dit is van diverse factoren afhankelijk, waaronder bijvoorbeeld de aard van werken in een betreffende deelbranche van de sector zorg en welzijn.
Deelt u de mening dat er een norm in de zorg moet komen waarin gepleit wordt voor een maximumpercentage flexwerkers voor zorgwerkgevers? Kunt u dit uitwerken?
Nee, er is geen «redelijk percentage» van een externe flexibele schil te noemen. Dit is van diverse factoren afhankelijk. Primair is van belang dat zorgwerkgevers inzetten op een goede balans tussen medewerkers in (vaste) loondienst en flexwerkers met aandacht voor een aantrekkelijke vorm van loondienst en de juiste inzet van flexwerkers. Het mogelijke en gewenste percentage flexwerkers zal dan per situatie verschillen, waarbij bijvoorbeeld het type te leveren zorg en de bijbehorende aard van werken in een betreffende deelbranche van de sector zorg en welzijn van invloed zijn.
Er werken zo’n 180.000 zelfstandigen in de zorg, driekwart daarvan is zzp’er. Klopt het dat indien de Belastingdienst bepaalt dat er sprake is van een verkapt dienstverband zowel de zzp’er als de opdrachtgever een boete kan krijgen? Kunt u overzien wat hier de gevolgen van zijn?
Het handhavingsmoratorium op schijnzelfstandigheid komt per 1 januari 2025 te vervallen. Dit betekent dat bedrijven en organisaties die mensen als zzp’er inhuren voor werk dat zij niet zelfstandig uitvoeren, dan weer een boete en naheffingen kunnen krijgen. Op 6 september jl. is hierover door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Financiën / Fiscaliteit aanvullend gecommuniceerd dat daarbij een overgangsperiode van 1 jaar geldt waarin werkgevers en werkenden nog geen vergrijpboete krijgen als zij kunnen bewijzen dat zij stappen zetten tegen schijnzelfstandigheid. Om de arbeidsmarkt voor te bereiden op de opheffing van het handhavingsmoratorium blijft de Belastingdienst in aanloop naar 1 januari 2025 opdrachtgevers en zzp’ers voorzien van informatie en praktische hulp. Zo zoekt de Belastingdienst actief de samenwerking op met veldpartijen om zoveel mogelijk onrust weg te nemen. Dit wordt de komende maanden via informatiesessies, webinars en bedrijfsgesprekken voortgezet. Ook blijft de Belastingdienst in gesprek gaan met onder andere koepels, brancheorganisaties en fiscaal dienstverleners.
Is u bekend dat werkgevers al langer het aandeel flexibele krachten willen terugdringen omdat uitzendkrachten duurder zijn dan vast personeel en omdat de kwaliteit van de zorg beter wordt met vaste gezichten? Gaat u werkgevers in de zorg daarbij helpen? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, hoe onderbouwt u dit dan?
Ja, dat is mij bekend. Het verbeteren van de balans tussen medewerkers in loondienst en flexwerkers zal naar verwachting leiden tot een hogere (ervaren) kwaliteit van zorg. Als specifiek voorbeeld geldt dat voor een deel van de zorg dat patiënten / cliënten de kwaliteit van zorg als beter ervaren bij «vaste gezichten».
Mijn voorganger en ik zijn al reeds gedurende langere tijd in gesprek met diverse brancheorganisaties over de vraag hoe in gezamenlijkheid de schijnzelfstandigheid in de zorg beperkt kan worden. Recent ben ik een traject gestart met de Landelijke Huisartsenvereniging (LHV), Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde (KNMT), Federatie Medisch Specialisten (FMS) en Vereniging van Artsen Automobilisten (VvAA); doel hiervan is meer duidelijkheid te geven in welke situaties het werken met en als zelfstandige(n) in de zorg mogelijk zou kunnen zijn.
Wist u dat vaste zorgmedewerkers vooral overstappen naar ondernemerschap of flexwerker omdat ze weinig zeggenschap hebben over hun rooster zoals blijkt uit CBS cijfers? Hoe gaat u regelen dat vaste medewerkers meer invloed krijgen op hun eigen werktijden?
Uit het uitstroomonderzoek van Regioplus4 volgt dat het ontbreken van invloed op een rooster reden kan zijn een overstap te maken naar het ZZP-schap. 46% van de respondenten van het zzp-panel5 geeft als (een van de) reden(en) om zzp’er te worden als antwoord: «Ik wilde zelf bepalen hoeveel en wanneer ik werk».
Het bestrijden van het arbeidsmarkttekort in de zorg is een belangrijke prioriteit. In het regeerprogramma staat dat ik hierop inzet langs drie lijnen. Het vergroten van vakmanschap en werkplezier is daarvan een onderdeel. In de leidraad hierover kan ik ingaan op de invloed van medewerkers op roosters. Ik ga mede hierom regionaal werkgeverschap verder stimuleren. Regionaal werkgeverschap biedt de mogelijkheid aan werknemers om bij meerdere organisaties en op meerdere plekken in de regio te kunnen werken. Op deze wijze kunnen de betrokken werkgevers beter tegemoet komen aan de bestaande onvrede bij hun werknemers en zo de trekkende kracht naar het zzp-schap verminderen. Verder biedt het de mogelijkheid om met de roostering beter in te spelen op de wensen en behoeften van medewerkers in loondienst.
Hoe komt het dat zorgwerkgevers in de zorg er niet alles aan doen om vast personeel te behouden? Wat gaat u doen om de zorgcao’s als het gaat om vaste medewerkers de eerste keuze te geven bij het verdelen van diensten ten uitvoer te brengen?
Veel zorgwerkgevers doen hun uiterste best om vast personeel te behouden. Om die reden zijn zij zelf ook actief om de schijnzelfstandigheid te verminderen. Handhaving door de Belastingdienst helpt daarbij. In de leidraad vakmanschap en werkplezier zal ik ingaan op de balans tussen vast personeel en zzp’ers, als ook de invloed van roostering hierop.
In verschillende cao’s is inmiddels geregeld dat vaste medewerkers een dergelijke eerste keuze dienen te hebben. Overigens heb ik geen betrokkenheid bij de totstandkoming van cao’s. Dit is geheel aan sociale partners.
Het bezoek aan het Zuyderland Ziekenhuis |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Welk algemeen gevoel heeft u overgehouden aan uw bezoek aan het Zuyderland Ziekenhuis?1 2
Op 15 augustus jl. ben ik op bezoek geweest in het Zuyderland ziekenhuis te Heerlen. Het doel van het bezoek was om mij – vanuit verschillende perspectieven – te laten informeren over de ontwikkelingen in de regio op het gebied van zorg en gezondheid, en specifiek over de toekomstige inrichting van het Zuyderland Medisch Centrum. Hierbij heb ik geluisterd naar de verschillende betrokken stakeholders, zoals burgers, zorgpersoneel, medewerkers van de ambulancezorg, huisartsen, zorgverzekeraar, burgemeesters en ziekenhuisbestuur. Ik kijk terug op een waardevol werkbezoek en ben blij dat iedereen is gekomen.
Hoe beoordeelt u de opzet van het werkbezoek aan het ziekenhuis? Wat vond u van de verhouding van de onderdelen van uw bezoek, waarin verschillende voor- en tegenstanders van het uitkleden van het Heerlense ziekenhuis u hebben bijgepraat? Heeft u het gevoel dat u evenwichtig bent geïnformeerd? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom heeft u voor deze opzet gekozen?
Het werkbezoek bestond uit 3 drie onderdelen. In deel 1 heeft de Regietafel (waar naast het ziekenhuis, de zorgverzekeraar CZ, de huisartsen, ambulancevervoer en Burgerkracht Limburg en de voorzitter Lea Bouwmeester deel van uitmaken) een toelichting gegeven op het doorlopen proces en hoe de tafel is gekomen tot de huidige plannen voor de toekomstige inrichting van de (ziekenhuis)zorg in Zuid-Limburg. Vervolgens hebben respectievelijk de gemeente Heerlen en de Ziekenhuisalliantie in een programma onderdeel en de gemeente Sittard-Geleen, gemeente Echt-Susteren en gemeente Vaals in een programma onderdeel ieder ca. een uur gereflecteerd op de voorgestelde plannen. De betrokken partijen hebben zelf invulling kunnen geven aan deze reflectie. De opzet van het programma is in afstemming met de aanwezige partijen tot stand gekomen. Er wordt sterk wisselend naar de problematiek gekeken. Ik heb veel verschillende standpunten gehoord. Alle betrokkenen willen vanuit hun eigen standpunt het beste voor de regio. Toch zijn er nog een aantal punten van discussie, zoals de geboortezorg.
Bent u van mening dat de gemeente Heerlen en Parkstad-regio voldoende betrokken zijn bij de plannen van de regietafel? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gemeenten gaan zelf over of zij vinden dat ze voldoende betrokken zijn bij de plannen van de regietafel. De voorzitter van de regietafel heeft toegelicht dat alle betrokken gemeenten in de regio van het ziekenhuis nadrukkelijk betrokken zijn bij het denkproces van de regietafel. De regietafel heeft meerdere bijeenkomsten met gemeenten, colleges B&W, provincie en andere stakeholders gehouden.
Vóór en na de regietafel-overleggen is gesproken met burgemeesters van twee gemeenten (Heerlen en Sittard-Geleen) zodat hun punten onderdeel waren van het gesprek.
De voorzitter van de regietafel heeft aangegeven dat de gemeente Heerlen heeft verzocht om direct – via de regietafel – en zelfstandig mee te kunnen beslissen over de toekomst van het Zuyderland Medisch Centrum in Heerlen. De voorzitter van de regietafel heeft aangegeven dat er alleen een gemeentevertegenwoordiging aan kon schuiven als alle (16) gemeenten op één lijn zitten. Dat was niet het geval. Ook tijdens mijn werkbezoek kwamen de verschillende perspectieven vanuit de betrokken gemeenten zeer sterk naar voren.
Welke nieuwe inzichten heeft u opgedaan tijdens uw werkbezoek? Kunt u deze toelichten per onderdeel van uw werkbezoek?
Aan uw Kamer is toegezegd om u vóór de Algemene Politieke Beschouwingen te informeren over het werkbezoek aan het Zuyderland. Deze brief zal uitgebreid ingaan op wat ik van dit bezoek heb geleerd en ontvangt u nadat ik ook gesproken het met de gouverneur van Limburg.
In antwoord op deze vraag kan ik alvast aangeven dat ik tijdens het werkbezoek een goed inzicht heb verkregen in het proces dat de afgelopen periode is doorlopen en de zeer uiteenlopende perspectieven van de verschillende stakeholders op de plannen.
In het eerste deel van het werkbezoek is stil gestaan bij het proces tot nu toe. Er is toegelicht dat er in 2023 een plan is opgesteld waarbij het ziekenhuis in Heerlen in de avond en nacht zou worden gesloten en waarbij de acute zorg niet meer beschikbaar zou zijn. In het ziekenhuis in Sittard-Geleen zou de bestaande situatie niet worden gewijzigd. Vanuit burgers, professionals, politiek en andere partners was hier veel verzet tegen waardoor dit plan eind 2023 van tafel is gegaan. Vervolgens is gekozen om een proces te organiseren waarbij alle stakeholders konden meepraten en meedenken over de toekomstige inrichting van het ziekenhuis. Onder voorzitterschap van Lea Bouwmeester heeft de regietafel via een brede maatschappelijke verkenning onderzocht hoe de zorg bij Zuyderland het beste vorm kan krijgen. Hierbij is ook input opgehaald bij stakeholders buiten de regietafel, waaronder de gemeenten. Deze verkenning heeft geleid tot een plan voor een volwaardiger ziekenhuis in Heerlen dan oorspronkelijk in 2023 was voorgenomen. Het ziekenhuis blijft dag en nacht open. De ouderen en zieke bewoners uit de regio kunnen in het nu voorliggende plan voor bijna alle zorg naar het ziekenhuis in Heerlen blijven gaan. De complexe en intensieve spoedzorg vindt dan plaats in Sittard-Geleen (Spoedeisende Hulp en Intensive Care). Voor veel voorkomende spoedvragen organiseren Zuyderland en de huisartsen in Heerlen gezamenlijk spoedzorg (incl. stabilisatiefunctie). In aanvulling op de organisatie van beide ziekenhuizen wordt de samenwerking in dat plan in de gehele zorgketen geïntensiveerd. Ten slotte komt er een sociaal hospitaal voor mensen met meervoudige problematiek zoals kwetsbare ouderen of mensen met een schuldenproblematiek.
Vervolgens heb ik in de delen 2 en 3 van het programma kennisgenomen van de verschillende perspectieven die er leven. Een delegatie van de gemeente Heerlen en de Ziekenhuisalliantie heeft zorgen geuit o.a. over de reisafstanden, de acute verloskunde en de verminderde aantrekkelijkheid van de Parkstadregio. Heerlen heeft aangegeven dat nog nader gekeken wordt naar de mogelijkheden om de kosten van de vastgoedinvestering (in geval de keuze wordt gemaakt om de SEH en IC niet in Sittard-Geleen maar in Heerlen te vestigen) te reduceren en er is een eigen bereikbaarheidsonderzoek gestart. Vanuit de gemeenten Echt-Susteren, Vaals en Sittard-Geleen is benadrukt dat het doorlopen proces zorgvuldig is geweest. Zij hebben er vertrouwen in dat de plannen kwalitatief goede zorg in de regio zullen bieden.
Waarom weigert u zich vooralsnog te mengen in de verdere besluitvorming rond het ziekenhuis?
Tijdens het werkbezoek heb ik vooral geluisterd. Ik waardeer het enorm dat alle partijen zijn gekomen om hun perspectief te delen. Ik ben in gesprek gegaan met betrokken burgers, de patiënten in het ziekenhuis, het zorgpersoneel en de huisartsen uit de regio om zo een goed beeld te vormen van de situatie.
Ik vind het belangrijk dat iedereen, ongeacht zijn of haar woonplaats, toegang heeft tot kwalitatief goede zorg. Dat geldt ook voor de inwoners van de Parkstadregio. De inwoners van deze regio verdienen – net al iedereen in Nederland – een ziekenhuis dat zo volwaardig mogelijk is.
Het is aan het ziekenhuisbestuur om met alle relevante partijen goede afgewogen keuzes te maken waarbij de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorg zijn geborgd. Ik besluit hier niet over. Wel heb ik aangegeven dat in het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat het uitgangspunt van het beleid dat ik uitwerk is dat streekziekenhuizen open blijven en dat er onderzoek wordt gedaan naar alternatieve bekostigingsvormen van de spoedzorg, anders dan het huidige stelstel van marktwerking. Dit wordt uitgewerkt in het Regeerprogramma dat enkele dagen voor Prinsjesdag wordt gepresenteerd.
Wat heeft de fractie van de PVV en de heer Wilders met uw eigen standpunt over het ziekenhuis in Heerlen te maken? Waarom verwijst u naar hen om een oordeel te hebben over het plan van de regietafel?
Ik beantwoord deze vragen als Minister van VWS. Het is aan de PVV fractie om hier een eigen oordeel over te vormen.
Wat is op dit moment het formele standpunt van het kabinet over het ziekenhuis in Heerlen: moet de SEH, de IC en de verloskunde wel of niet openblijven in Heerlen? Kunt u dit standpunt toelichten?
Ik besluit niet over de organisatie van de zorg in de regio, dat is een besluit van de individuele zorgaanbieders in afstemming met hun stakeholders.
De toezichthouders – IGJ en NZa – bewaken of de kwaliteit en de toegankelijkheid van zorg geborgd blijft conform de daarbij geldende wet- en regelgeving. In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat het uitgangspunt van het beleid dat ik uitwerk is dat streekziekenhuizen open blijven en dat er onderzoek wordt gedaan naar alternatieve bekostigingsvormen van de spoedzorg, anders dan het huidige stelstel van marktwerking. Dit wordt uitgewerkt in het Regeerprogramma dat enkele dagen voor Prinsjesdag wordt gepresenteerd.
Wat is het verschil tussen «spoedzorg» en «spoedeisende hulp» volgens u? Kunt u dit antwoord toelichten?
Spoedzorg is een verzamelbegrip dat breder is dan alleen spoedeisende hulp. Dus naast acute zorg in een ziekenhuis (zoals SEH, acute verloskunde en intensive care) ook de zorg die bijvoorbeeld door een ambulancedienst of een huisartsenpost geleverd wordt.
Wat is volgens u het belang van geboortezorg in ziekenhuizen? Behoort geboortezorg volgens u bij een «volwaardig» ziekenhuis? Bent u van mening dat geboortezorg moet blijven in Heerlen? Zo ja, wat gaat u hiervoor doen? Zo nee, waarom niet?
Tijdens het bezoek aan het Zuyderland ziekenhuis bleek dat geboortezorg een onderwerp is waar nog veel discussie over is. Ik heb gemerkt dat zeer verschillend wordt gedacht over wat een volwaardig ziekenhuis is. Het zou goed zijn als hier door de betrokkenen langer over wordt doorgesproken in relatie tot de regioplannen. In de regioplannen wordt bepaald wat in de regio belangrijk is.
Kunt u volledig en concreet aangeven wat een «AZA» is zoals het Zuyderland heeft aangekondigd voor de Parkstad-regio, aan welke formele kwaliteitseisen moet een «AZA» voldoen en wat voor ingrepen kan een «AZA» niet in plaats van een SEH & IC?
Zuyderland is op korte termijn door personeelsgebrek genoodzaakt om de afdeling spoedeisende hulp (SEH) op 1 locatie te concentreren. Op 1 oktober 2024 tot 2030 zal de SEH op locatie Heerlen geconcentreerd zijn en zal er op locatie Sittard-Geleen een Acute Zorg Afdeling (AZA) worden ingericht met een hoogwaardig team aan artsen en verpleegkundigen die 24 uur per dag open is. In nauwe samenwerking met huisartsen worden verwezen patiënten met een duidelijke acute zorgvraag op deze afdeling behandeld. Patiënten met een complexe en/of levensbedreigende spoedvraag worden doorgeleid naar de locatie Heerlen.
Het is belangrijk te benoemen dat er een duidelijk verschil is tussen de AZA vanaf 1 okt 2024 en de spoedzorg zoals deze er vanaf 2030 uit gaat zien. Zuyderland gaat niet de AZA die vanaf 1 oktober 2024 in Sittard-Geleen start één op één verplaatsen naar Heerlen vanaf 2030. De inrichting van de spoedzorg vanaf 2030 wordt de komende jaren ontwikkeld, samen met huisartsen, op basis van actuele ontwikkelingen in de spoedzorg.
Wat verstaat u – zonder te refereren naar hoe ingewikkeld het is – onder een «volwaardig» ziekenhuis? Welke onderdelen behoren daartoe?
Er bestaat geen formele definitie van een volwaardig ziekenhuis en ik heb gemerkt dat er zeer verschillend over wordt gedacht.
Kunt u aangeven wat u bedoelt met uw uitspraak dat met de nieuwbouw van Zuyderland in Heerlen de regio «een splinternieuw ziekenhuis krijgt dat zo volwaardig mogelijk is vormgegeven»? Kunt u bevestigen dat u hiermee aangeeft dat een ziekenhuis zonder spoedeisende hulp in Heerlen ook een volwaardig ziekenhuis is in uw ogen? Zo nee, waarom niet?
In de plannen die nu voorliggen kunnen volgens het Zuyderland ziekenhuis naar verwachting 85% van alle zorgvragen van patiënten blijvend bij het vertrouwde dichtstbijzijnde ziekenhuis terecht, dus Heerlen of Sittard-Geleen. Beide ziekenhuislocaties blijven 24/7 open blijven en voor het grootste deel van de inwoners in de regio gaat er niets veranderen. Tijdens mijn bezoek aan het Zuyderland heb ik geconstateerd dat er nog openstaande punten zijn waaronder de invulling van de acute verloskunde, hier moet nog over worden door gesproken.
Bent u van mening dat zo’n volwaardig ziekenhuis moet blijven bestaan in Heerlen? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb gezegd «zo volwaardig mogelijk» maar voor sommigen is dat een ziekenhuis met alles erop en eraan. Dus ook traumazorg en dergelijke. Zoals aangegeven bij vraag 5 ben ik niet degene die het besluit neemt, dat is aan zorgaanbieders in afstemming met hun stakeholders maken. Via de toezichthouders (IGJ en NZa) bewaak ik of de kwaliteit en de toegankelijkheid van zorg geborgd blijft. In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat het uitgangspunt van het beleid dat ik uitwerk is dat streekziekenhuizen open blijven en dat er onderzoek wordt gedaan naar alternatieve bekostigingsvormen van de spoedzorg, anders dan het huidige stelstel van marktwerking. Dit werken we uit in het Regeerprogramma dat enkele dagen voor Prinsjesdag wordt gepresenteerd.
Constaterende dat Zuyderland aangeeft dat 85% van de zorg behouden blijft in Heerlen, het bekend is dat 85% van de geleverde zorg in een ziekenhuis poliklinisch is, kunt u volledig en concreet aangeven welke zorg eventueel niet meer geleverd zal worden in Heerlen?
Voor het beantwoorden van deze vraag is contact opgenomen met het Zuyderland ziekenhuis. Zij geven het volgende aan. In bijgevoegde infographic (bijlage 1) staat op hoofdlijnen hoe het zorgaanbod op basis van de plannen vanaf 2030 over de locaties verdeeld wordt.
Zorgaanbod locatie Heerlen vanaf 2030:
Op deze locatie wordt 24/7 acute zorg verleend in samenwerking met de huisartsen. Op deze locatie komt een speciale voorziening voor acute opname en behandeling voor ouderen in een kwetsbare situatie. Het ziekenhuis, de ouderenzorg en de huisartsen gaan dit samen doen.
Er wordt een hypermodern dagbehandelcentrum gebouwd in Heerlen. Vaak uitgevoerde operaties zoals knie-, heup en staar operaties worden hier gedaan. Ook Poliklinieken blijven op deze locatie zoals patiënt gewend is (bv KNO, dialyse en endoscopie)
Naast de locatieprofielen in Heerlen en Sittard-Geleen wordt er een Sociaal Hospitaal ontwikkeld. Huisartsen en medisch specialisten treffen in hun spreekkamer regelmatig inwoners van wie het huishouden te maken heeft met verschillende uitdagingen, zoals schulden, armoede en gezondheidsproblemen.
Het Sociaal Hospitaal is een vorm van hulpverlening die zich richt op meerdere problemen tegelijk. Zodat inwoners meer controle over hun leven krijgen. De dokter kan hen verwijzen naar de plek waar ze de juiste ondersteuning krijgen. Hierdoor worden niet alleen zij geholpen, maar wordt ook de druk op de zorgprofessionals verlicht.
Hoe beoordeelt u het feit dat Eindhoven 2 SEH’s heeft (60.000 minder inwoners dan Parkstad), Utrecht 3 SEH’s heeft (met 75.000 meer inwoners), maar dat Parkstad zijn laatste SEH dreigt te verliezen? Vindt u dat in rechtvaardig en verantwoord?
Ik begrijp uw punt. In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat het uitgangspunt van het beleid dat ik uitwerk is dat streekziekenhuizen open blijven en dat er onderzoek wordt gedaan naar alternatieve bekostigingsvormen van de spoedzorg, anders dan het huidige stelstel van marktwerking. Dit wordt uitgewerkt in het Regeerprogramma dat enkele dagen voor Prinsjesdag wordt gepresenteerd.
In het geval van een SEH gaat het om de bereikbaarheid voor inwoners en de zorg die een SEH kan leveren op basis van het ziekenhuisprofiel. Hierbij kunnen verschillende factoren van belang zijn, zoals de omvang van de betreffende SEH en de organisatie van het hele acute zorglandschap in de gehele regio. Hierbij wordt uitgegaan van de bereikbaarheid in de zin van spreiding over Nederland. Er wordt niet uitgegaan van het aantal inwoners in het adherentiegebied van betreffend ziekenhuis of de grootte van een SEH. Een SEH moet voldoen aan het door de professionals zelf opgestelde kwaliteitskader spoedzorg keten, voor het leveren van kwalitatief goede zorg.
Op dit moment geldt voor ziekenhuizen een beschikbaarheidsbijdrage voor het in stand houden van de SEH indien de SEH-locatie van een ziekenhuis gevoelig is voor de bereikbaarheid van de in het adherentiegebied wonende inwoners. Het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) maakt met alle zorgpartijen in betreffende regio afspraken over de bereikbaarheid en toegankelijkheid van acute zorg.
Hoe zouden de sociaaleconomische factoren van de regio in Zuid-Limburg – de inwoners behoren tot de armste, ongezondste en meest vergrijzende regio – een rol moeten spelen volgens u bij de beslissing over het ziekenhuis in Heerlen? Vindt u het verantwoord dat deze regio met bijna 300.000 inwoners alleen wordt voorzien van een «AZA»?
Ik vind het belangrijk dat iedereen, ongeacht zijn of haar woonplaats, toegang heeft tot kwalitatief goede zorg. Ik besef me zeer goed met welke complexe uitdagingen de betrokken regio te maken heeft, zoals sociaaleconomische achterstanden, het personeelstekort, de groeiende zorgvraag onder andere als gevolg van de vergrijzing en de relatief ongezonde leefstijl in de regio. Juist de samenhang van verschillende dossiers vraagt veel meer dan vroeger om een integrale benadering en regionale aanpak waarbij het ziekenhuis een belangrijk maar niet het enige relevante aspect is, zoals ook het adviesrapport Elke Regio Telt! en de daaruit voortvloeiende aanpak laat zien. Regionale uitdagingen vragen om regionale oplossingen over meerdere beleidsterreinen.
Kun u tot in detail onder elkaar zetten welke wetten en regels het financieren van ziekenhuizen vanuit de overheid in de weg zitten? Ben u bereid te onderzoeken welke uitzonderingen hiervoor gemaakt kunnen worden, net zoals in het verleden is gebeurd?
Onze zorg (of het nu een huisartsenpraktijk of ziekenhuis is) wordt van oudsher privaat gefinancierd. De redenen van de voorgenomen toekomstplannen van het Zuyderland zijn ingegeven door een personeelstekort en niet door een financieringsprobleem. Indien financiering naast de gebruikelijke financiering via de zorgverzekeraars vanuit VWS gewenst is dan dient rekening gehouden te worden met de Europese staatssteunregels. Subsidies aan ziekenhuizen zijn staatssteun in de zin van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en zijn in beginsel verboden. Hiervoor is in beginsel voorafgaand toestemming van de Europese Commissie vereist.
Ik acht een onderzoek naar uitzonderingen op de staatssteunregels dan ook niet opportuun. Wel heeft het aanpakken van de personeelskrapte in de zorg zeer grote prioriteit. Voor alle zorginstellingen geldt dat zij, al dan niet in samenwerking in een regio, de uitdaging hebben om met het beschikbare personeel zo optimaal mogelijk zorg te verlenen.
Kunt u aangeven wat u bedoelt met uw uitspraak «Ik kan niet de volledige SEH redden. Dat ligt niet binnen mijn mogelijkheden.»? Hoe verhoudt zich dit tot eerdere uitspraken van u zoals «De Minister moet er pal voor gaan staan dat de regionale intensive cares en spoedeisendehulpposten openblijven»? Bent u bereid – net zoals u van eerdere Ministers vroeg – pal voor de regionale intensive cares en spoedeisendehulpposten te gaan staan? Zo nee, wat is er in de tussentijd veranderd?
Ik kan niet 1 SEH redden, maar ik kan mij wel inzetten voor een andere inrichting van het zorglandschap. In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat het uitgangspunt van het beleid dat ik uitwerk is dat streekziekenhuizen open blijven en dat er onderzoek wordt gedaan naar alternatieve bekostigingsvormen van de spoedzorg, anders dan het huidige stelstel van marktwerking. De toegankelijkheid van de (ziekenhuis)zorg voor alle patiënten in alle regio’s in Nederland is voor mij heel belangrijk en een speerpunt in het hoofdlijnenakkoord. De komende periode wordt dit verder uitgewerkt in het Regeerprogramma.
In de Limburger geeft u aan dat videobellen kan worden inzetten als alternatief voor de spoedeisende hulp, hoe ziet u hierin een oplossing bij inwoners die in acute gezondheidsnood verkeren?
Videobellen is een hulpmiddel bij planbare zorg en spoedzorg, maar kan nooit een vervanging zijn. Videobellen is een concreet voorbeeld van innovatie binnen de zorg waar in de COVID-periode veel ervaring mee is opgedaan. Video bellen helpt om patiënten snel de juiste zorg op de juiste plek te geven en maakt het mogelijk om diagnose en behandeling op afstand te starten. Patiënten worden daarmee sneller geholpen en er zijn minder reisbewegingen nodig. Ik zie videobellen niet als alternatief maar als een hulpmiddel voor zowel planbare zorg als spoedzorg.
Vindt u de afbraak van onze ziekenhuiszorg en acute zorg nog steeds «hemeltergend» zoals u eerder betoogde? Vind u dat als u niet ingrijpt uzelf meehelpt aan die hemeltergende afbraak? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik vind de afbraak van onze ziekenhuiszorg en acute zorg nog steeds hemeltergend en bovendien onverstandig. Als Minister zet ik mij in om de afspraken in het Hoofdlijnenakkoord te realiseren. Daarin is afgesproken dat het uitgangspunt van het beleid dat ik uitwerk is dat streekziekenhuizen open blijven en dat er onderzoek wordt gedaan naar alternatieve bekostigingsvormen van de spoedzorg, anders dan het huidige stelstel van marktwerking. De komende periode wordt dit verder uitgewerkt in het Regeerprogramma.
Wat is het kabinetsstandpunt betreft marktwerking in de ziekenhuiszorg? Kunt u dit toelichten?
In het debat over de regeringsverklaring heeft de Minister-President uw Kamer een notitie toegezegd over het kabinetsstandpunt op marktwerking in de zorg. Ik zal u deze notitie dit najaar toesturen.
Op welke termijn kunnen wij het onderzoek verwachten waarin alternatieve bekostigingsvormen, anders dan het huidige stelsel van marktwerking, van de spoedzorg wordt onderzocht?
In het Hoofdlijnenakkoord is aangegeven dat er onderzoek wordt gedaan naar alternatieve bekostigingsvormen van de spoedzorg. Momenteel werk ik aan de uitwerking hiervan en daarbij betrek ik het advies3 van de NZa, dat in januari is opgeleverd over de bekostiging van de acute zorg.
Welke regionale afspraken tussen ziekenhuizen heeft u al gemaakt over de bereikbaarheid bij acute zorg in de buurt en van streekhuizen zoals in uw hoofdlijnenakkoord staat? Wanneer kunnen we deze afspraken verwachten?
De afspraken uit het Hoofdlijnenakkoord worden momenteel verder uitgewerkt. Ik verwacht dat deze enkele dagen voor Prinsjesdag wordt gepresenteerd.
Kunt u aangeven wanneer u in gesprek gaat met de Limburgse gouverneur Emile Roemer? Wat is voor u het doel van dit gesprek? Bent u bereid de Tweede Kamer te informeren over de uitkomsten van dat gesprek? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment wordt een afspraak met de heer Roemer ingepland. Ik ga ervan uit dat deze afspraak in elk geval in de eerste helft van september plaatsvindt en ben graag bereid uw Kamer hierover te informeren. Ik zal de inzichten uit dit gesprek daarom meenemen in de toegezegde Kamerbrief over een verslag van het werkbezoek aan het Zuyderland.
Kunt u uw uitspraak «Het betekent niet dat iedereen zijn handtekening eronder heeft gezet, zover is het nog niet.» toelichten? Kunt u een lijst geven met partijen die u schaart onder «iedereen»? Is het voor u acceptabel dat niet «iedereen» zijn handtekening zet onder de plannen van de regietafel? Zo nee, klopt het dat eventuele nieuwe plannen op deze manier dus niet door kunnen gaan?
Er zijn nog open eindes zijn waarover de betrokken partijen moeten doorpraten, zoals bijvoorbeeld de acute verloskunde. Ik vind het belangrijk dat partijen zo veel als mogelijk gezamenlijk uitwerking geven aan de toekomstplannen en dat er naar elkaar wordt geluisterd.
Bent u het eens met de bestuursvoorzitter David Jongen dat u veel van zijn argumenten «omarmde»? Zo ja, kunt u uitleggen met wat en waarom u het met hem eens bent? Zo nee, met welke argumenten van hem bent u het niet eens en waarom?
Dat geldt voor alle betrokkenen. Tijdens het werkbezoek heb ik geluisterd en ben in gesprek gegaan met betrokken burgers, de patiënten in het ziekenhuis, het zorgpersoneel, de huisartsen uit de regio en andere partijen om zo een goed beeld te vormen van de situatie.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden en deze antwoorden uiterlijk één week vóór het bezoek van de commissie VWS aan het Zuyderland ziekenhuis toe sturen?
Aangezien u deze vragen op vrijdag 23 augustus heeft gesteld is het niet mogelijk deze vragen binnen de gevraagde termijn – voor maandag 26 augustus – te beantwoorden. Ik heb getracht de vragen zo snel als mogelijk te beantwoorden.
Het bericht ‘Acuut gebrek aan medicijn, probleem bij kinderkanker’ |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Heeft u het bericht «Acuut gebrek aan medicijn, probleem bij kinderkanker» gelezen en wat is uw reactie hierop?1
Ja. Geneesmiddelentekorten zijn ongewenst. Ik ben blij dat door de inzet van meerdere partijen waaronder het Landelijk Coördinatiecentrum Geneesmiddelen (LCG) en het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) er oplossingen komen, welke ik bij de beantwoording van deze vragen zal toelichten.
Kunt u uiteenzetten wat de gevolgen van dit tekort aan etoposide zijn voor patiënten?
Etoposide wordt voor veel soorten kankers ingezet, de gevolgen voor de patiënt zijn afhankelijk van het type kanker omdat er voor bepaalde type kanker alternatieve behandelingen beschikbaar zijn. In het LCG alert van 16 augustus2 staat beschreven welke patiënten een andere behandeling kunnen starten of overgezet kunnen worden op een andere behandeling als de behandeling al gestart was. Ook moeten patiënten mogelijk op een ander moment naar het ziekenhuis komen. Door het combineren van behandelingen van verschillende patiënten kan spillage voorkomen worden. Hierdoor kan de resterende voorraad optimaal ingezet worden voor patiënten waarvoor geen alternatief beschikbaar is, zoals voor verschillende kankertypen bij kinderen.
Doordat inmiddels bekend is geworden dat er op korte termijn voorraden naar Nederland zullen komen, heeft het LCG in het alert van 28 augustus 2024 behandelaren en apothekers geïnformeerd dat alle behandelingen weer kunnen worden voortgezet of gestart zoals normaal. Hierdoor zullen er niet langer gevolgen voor patiënten zijn.
Hoe groot is de groep patiënten die dit medicijn – in verschillende toepassingen – gebruikt? Klopt de inschatting van ziekenhuizen dat het aantal patiënten tussen de vijfhonderd en duizend ligt?
Ziekenhuizen hebben inderdaad ingeschat dat in de periode van het tekort tussen de vijfhonderd tot duizend patiënten dit geneesmiddel zou gaan gebruiken. Op basis van GIPdata (declaraties bij de zorgverzekeraars) zijn er in Nederland ongeveer 4400 unieke gebruikers op jaarbasis.
Welke stappen gaat u nemen nu het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen heeft gewaarschuwd voor dit tekort?
Ik ben in nauw contact met het LCG en het College ter Beoordeling van de Geneesmiddelen (CBG) over dit tekort. Het LCG monitort en coördineert het tekort in de ziekenhuizen. Het CBG heeft contact met het Europees Medicijn Agentschap (EMA) over het tekort en heeft het solidariteitsmechanisme in werking gezet. Bij het solidariteitsmechanisme worden andere EU-landen om hulp gevraagd bij het verkrijgen van voorraden tijdens kritische tekorten. Als er landen zijn die positief reageren, brengt het EMA deze bij elkaar om de mogelijkheden te bespreken en logistiek af te stemmen.
Zijn er al resultaten bekend van het EMA of er in andere Europese landen nog voorraden zijn die naar Nederland gestuurd kunnen worden? Zo nee, wanneer verwacht u deze resultaten?
Er is door één land positief gereageerd op de uitvraag via het solidariteitsmechanisme. Daarnaast heeft de EMA meerdere buitenlandse vergunninghouders aangeschreven, waarvan sommige voorraden beschikbaar bleken te hebben. Op dit moment lopen de gesprekken om te zorgen dat deze voorraden op korte termijn naar Nederland komen. De meeste landen gaven aan geen hulp te kunnen bieden vanwege beperkte beschikbaarheid in hun land.
Heeft u contact met uw Duitse collega over hun voorraad van dit medicijn? Zo ja, wat is er uit deze gesprekken gekomen? Zo nee, waarom niet?
Ja, via het inzetten van het solidariteitsmechanisme is er aan alle Europese landen, inclusief Duitsland, gevraagd of zij voorraden hebben die aan Nederland geleverd kunnen worden. Ik heb in mijn antwoord op vraag 5 aangegeven dat ik in gesprek ben om voorraden naar Nederland te halen.
Hoe gaat u voorkomen dat kinderen met kanker de dupe worden van dit tekort? Welke mogelijkheden heeft u om dit medicijn vanuit andere landen in te importeren? Kunt u de Kamer hiervan op de hoogte houden?
Het behandeladvies in het LCG alert heeft als doel om de resterende voorraad beschikbaar te houden voor indicaties waar geen alternatieven voor zijn, waaronder kinderkankers.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft reeds half juni een tekortenbesluit afgegeven. Met dit tekortenbesluit kan etoposide uit andere landen geïmporteerd worden. Half augustus bleek dat importeurs het niet meer uit het buitenland konden verkrijgen aangezien daar ook schaarste is. Na het publiceren van het alert is er toch in beperkte mate onder het tekortenbesluit geïmporteerd.
Vindt u het wenselijk dat er slechts twee fabrikanten zijn die etoposide maken? Welke risico’s ziet u hierin?
Ik vind het belangrijk dat Nederlandse patiënten toegang hebben tot de geneesmiddelen die ze nodig hebben. Als er kwetsbaarheden zijn in de productieketen van geneesmiddelen wil ik kijken of hier iets aan gedaan kan worden. Dit begint met een analyse van de kwetsbaarheden in de productieketens van kritieke geneesmiddelen, dit gesprek voer ik nu in Europa binnen de Critical Medicine Alliance.
Er zijn in Nederland twee handelsvergunninghouders die intraveneus etoposide op de markt brengen. Gezien de relatief geringe hoeveelheid die van dit geneesmiddel geleverd wordt, is dit niet verwonderlijk.
Een extra handelsvergunninghouder kan niet altijd een tekort opvangen, als deze slechts een beperkt marktaandeel heeft. Dit was het geval voor etoposide.
Ook als er meerdere handelsvergunninghouders zijn, kunnen deze afhankelijk zijn van dezelfde fabriek in de keten. Als deze fabriek een probleem heeft, resulteert dit in beschikbaarheidsproblemen bij alle handelsvergunninghouders die van deze fabriek gebruik maken.
Bent u in gesprek met de twee fabrikanten van dit medicijn over de verklaring van het tekort aan dit belangrijke medicijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verklaren zij dit tekort?
Het CBG en het EMA zijn in contact met de twee handelsvergunninghouders. Accord heeft een probleem met de productie en distributie van het geneesmiddel. Teva had een klein marktaandeel, en kon het wegvallende grote marktaandeel niet geheel opvangen.
Bent u bereid regels in te voeren voor ziekenhuizen over de voorraad die zij moeten aanleggen van dit medicijn? Zo ja, op welke manier en wanneer gaat u deze regels maken? Zo nee, waarom niet?
Nee, het is de verantwoordelijkheid van ziekenhuizen zelf om te zorgen voor voorraden van geneesmiddelen. Zij kunnen zelf het beste inschatten hoeveel voorraad er van elk geneesmiddel nodig is.
Bent u bereid in gesprek te gaan met leveranciers van dit medicijn om een «ijzeren voorraad» aan te leggen om de risico’s van tekorten in de toekomst te beperken? Zo ja, wanneer gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb regelmatig overleg met leveranciers over verschillende onderwerpen waarbij voorraden ook worden besproken. Handelsvergunninghouders zijn al verplicht om een minimale veiligheidsvoorraad aan te houden van 6 weken. Zoals beschreven in de Kamerbrief van 16 mei jl.3, kijk ik in het kader van de verwachte Nederlandse lijst kritieke geneesmiddelen of het nodig is om voor sommige geneesmiddelen meer voorraad aan te houden.
Wat gaat u doen met het advies van het Landelijk Coördinatiecentrum Geneesmiddelen over aanpassingen aan behandelingen?
Behandeladviezen van het LCG zijn gericht aan artsen en apothekers. Zij kunnen naar aanleiding van dit advies kijken hoe zij hun patiënten het beste kunnen behandelen.
Wat is uw visie op de problematiek van tekort aan medicijnen in de breedste zin van het woord? Bent u bereid nieuwe wet- en regelgeving te maken om deze tekorten te voorkomen?
Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording op de vragen over het geneesmiddeltekort aan prednisolon4, werkt het LCG samen met zorgverleners aan een nationaal overzicht van de voor de Nederlandse patiënt meest kritieke geneesmiddelen. Het overzicht bestaat uit twee lijsten: een lijst met geneesmiddelen voor volwassen en een lijst voor kinderen.
Het LCG heeft mij recentelijk verteld dat het opstellen van de lijst meer tijd kost. De publicatie van de lijst komt na het zomerreces. Ik wil dat de zorgverleners de tijd hebben om een inhoudelijke goede en zorgvuldige lijst op te stellen.
Dit overzicht met kritieke middelen vormt het uitgangspunt van mijn acties gericht op productie van geneesmiddelen in Nederland en in Europa. De uitvoering hiervan hangt echter af van de beschikbare financiële middelen. Wanneer de lijst van kritieke geneesmiddelen gereed is én er duidelijkheid is over de beschikbare financiële middelen, zal ik uw Kamer verder informeren over de lijst met het bijbehorende plan van aanpak op de beschikbaarheid van geneesmiddelen, en daarmee de uitvoering van motie Dijk/Krul.
In de Kamerbrief van mijn voorganger is een update gegeven over de stand van zaken met betrekking tot de motie over het verhogen van voorraden. Er wordt gestart met het aanleggen van extra voorraden van antibiotica en salbutamol5.
Ook richt ik mij op het tijdig signaleren van en handelen op ontstane tekorten.
Ik heb al verteld over het belangrijke werk van het LCG, CBG en IGJ bij het tekort aan etoposide. Daarnaast wil ik ervoor zorgen dat de Nederlandse markt gezonder wordt, zodat geneesmiddelen genoeg omzet halen om op de markt blijven.
Voor de lange termijn richt ik mij op EU-niveau op de weerbaarheid van de productie- en toeleveringsketen van geneesmiddelen. Voor de volledige inzet op de beschikbaarheid van medische producten verwijs ik u naar de Kamerbrieven die mijn voorgangers onlangs naar de Kamer hebben gestuurd.6 Ik kijk nu of ik deze inzet moet aanpassen of versnellen om patiënten zo goed mogelijk te helpen.
Ik ben zeker bereid nieuwe wet- en regelgeving te maken, of deze aan te passen als dit tekorten kan voorkomen. Ik blijf hierover graag in gesprek met uw Kamer.
Heeft u plannen om te onderzoeken hoe we medicijnen in eigen land en in eigen hand kunnen gaan produceren? Zo ja, wanneer mogen we deze plannen verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u precies aangeven hoe de aangenomen motie Dijk/Krul over de productie van geneesmiddelen die essentieel zijn voor Nederlandse patiënten zo veel mogelijk in eigen land organiseren wordt uitgevoerd? En kunt u dit tevens doen voor de motie Dijk over leveranciers en groothandelaren van geneesmiddelen een verplichte voorraad laten aanhouden van minimaal zes maanden?
Zie antwoord vraag 13.
De uitzetting van de elfjarige Mikael |
|
Frans Timmermans (GroenLinks-PvdA), Laurens Dassen (Volt), Stephan van Baarle (DENK), Rob Jetten (D66), Esther Ouwehand (PvdD), Jimmy Dijk (SP), Mirjam Bikker (CU) |
|
Marjolein Faber (minister ) (PVV), Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Premier Schoof: Kwestie-Mikael staat los van strenger migratiebeleid» en het bericht «Minister Faber «kan niets doen» om de uitzetting van Mikael te verhinderen»?1 en 2
Ja.
Deelt u de mening dat de regering er in het algemeen zorg voor moet dragen dat wet- en regelgeving niet onbedoeld hardvochtig uitpakt in individuele gevallen, zoals ook aangegeven in het Hoofdlijnenakkoord?
Ja.
Erkent u dat de wetgeving voorziet in bepalingen waarmee de Minister in individuele gevallen kan besluiten om een verblijfvergunning toe te kennen als de persoonlijke situatie dat vereist? Zo nee, welke wetsartikelen staan daaraan in de weg?
De Minister kan alleen een verblijfsvergunning toekennen wanneer daarvoor een wettelijke grondslag bestaat. De »oude» discretionaire bevoegdheid gaf de Minister daarvoor een grondslag. Gesteund door een meerderheid in de Tweede Kamer is deze bevoegdheid op 1 mei 2019 vervangen door de bevoegdheid, zoals die nu is neergelegd in artikel 3.6ba van het Vreemdelingenbesluit 2000. Deze bevoegdheid biedt alleen grond voor het verlenen van een verblijfsvergunning gedurende de eerste aanvraagprocedure wanneer er sprake is van een samenstel van schrijnende omstandigheden.
Het mandaat om een verblijfsvergunning op grond van artikel 3.6ba af te geven is op 1 mei 2019 aan dg IND verstrekt. Het is de nadrukkelijke intentie geweest om met de wijziging tot een ambtelijke afdoening te komen. Formeel blijft elke mandaatgever het mandaat behouden.
Daarnaast biedt artikel 3.6b van het Vreemdelingenbesluit 2000 de mogelijkheid een vergunning te verlenen indien uitzetting in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM (recht op eerbiediging van gezins- of privéleven). Deze vergunning kan ook ambtshalve worden verleend door de IND en past binnen de systematiek van de Vreemdelingenwet 2000 en het Vreemdelingenbesluit 2000. Het gaat daarbij om een individuele belangenafweging op grond van artikel 8 EVRM.
Klopt het dat de toenmalige bewindspersoon in 2019 een beleidsafspraak heeft gemaakt met de IND om geen gebruik te maken van deze bevoegdheid? Zo ja, hoe luidt deze afspraak en op welke wijze is die afspraak vastgelegd?
Nee.
Klopt het dat de Minister kan besluiten om af te wijken van deze afspraak en alsnog gebruik kan maken van de bevoegdheid om een verblijfsvergunning toe te wijzen? Zo nee, welke wetsartikelen staan daaraan in de weg?
Zoals in antwoord 4 aangegeven, is er geen beleidsafspraak gemaakt met de IND. Wat betreft de bevoegdheid om een verblijfsvergunning toe te wijzen, dit kan alleen indien er een wettelijke grondslag daarvoor bestaat in de Vreemdelingenwet 2000. De bevoegdheid om de zogenoemde discretionaire bevoegdheid te gebruiken is in artikel 3.6ba van het Vreemdelingenbesluit 2000 beperkt tot de eerste aanvraagprocedure in situaties waarin sprake is van een samenstel van schrijnende omstandigheden.
Zoals in antwoord 3 al is aangegeven is deze bevoegdheid gemandateerd aan dg IND met de nadrukkelijke intentie om tot een ambtelijke afdoening te komen. Formeel blijkt elke mandaatgever het mandaat behouden.
Hoe luidt de uitspraak van de Raad van State inzake de verblijfsvergunning voor Mikael en zijn moeder?
De Raad van State vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag en oordeelt3 dat het hoger beroep van de Minister gegrond is en dat het beroep van de vreemdeling ongegrond is. De Raad van State oordeelt dat de Minister vereiste c (het zich niet hebben onttrokken aan toezicht) en contra-indicatie e (het beschikbaar zijn voor vertrek) aan de afwijzing ten grondslag mocht leggen. De driejarentermijn zoals die volgt uit de Kamerbrief van 27 maart 20154 is terecht niet van toepassing geacht. Dit was niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Klopt het dat deze uitspraak de Minister niet verbiedt om een verblijfsvergunning te verlenen?
Dat klopt. De Minister kan echter alleen een verblijfsvergunning toekennen wanneer daarvoor een wettelijke grondslag bestaat. Het is daarbij, zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 3, niet meer mogelijk om een vergunning te verlenen op grond van de discretionaire bevoegdheid, zoals die tot 1 mei 2019 bestond.
Heeft de Minister van Asiel en Migratie, of andere leden van het kabinet, ambtelijk juridisch advies ingewonnen over de wettelijke mogelijkheden om alsnog een verblijfsvergunning toe te kennen? Zo ja, kunt u die adviezen zo spoedig mogelijk aan de Kamer sturen?
Ja, het advies is als bijlage opgestuurd.
Wat is de redenering achter de beperkte uitleg van «in beeld zijn» binnen de afsluitingsregeling kinderpardon, die aangeeft dat kinderen in beeld moeten blijven van de overheid, maar dat in beeld zijn van een lokale overheid (zoals inschrijving bij een gemeente of een school) onvoldoende is?
Over de voorwaarden voor toewijzing van de Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen (hierna: de ARLVK) is uw Kamer geïnformeerd bij brieven van 29 januari 2019 en 15 februari 2019. De voorwaarden voor de ARLVK staan uiteengezet in paragraaf B9/6.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000, de contra-indicaties in paragraaf B9/6.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000. De Afsluitingsregeling was een tijdelijke, soepele regeling die in de plaats kwam van de Definitieve regeling langdurig verblijvende kinderen. De bepalingen van de Definitieve regeling, die grotendeels zijn overgenomen in de Afsluitingsregeling, zijn door mijn voorganger nader toegelicht in het debat met uw Kamer op 12 maart 2013.
Een van de voorwaarden voor vergunningverlening onder de Afsluitingsregeling is dat de vreemdeling zich gedurende de periode van 29 januari 2014 tot 29 januari 2019 niet langer dan een aaneengesloten periode van drie maanden heeft onttrokken aan het toezicht van IND, DT&V, COA of AVIM (in het kader van de meldplicht), of in het geval van alleenstaande minderjarige vreemdelingen, van voogdijinstelling Nidos. De ratio hierachter is dat de vreemdeling tijdens zijn verblijf in beeld moet zijn van de vreemdelingenketen. Hier is bewust voor gekozen omdat deze organisaties de taak hebben toezicht op vreemdelingen te houden, waar bijvoorbeeld gemeenten of scholen dat niet als taak hebben. Verder is de ratio dat van niet rechtmatig verblijvende vreemdelingen een actieve houding wordt verwacht om in beeld te treden en blijven bij de instanties in de vreemdelingenketen. Zij mogen niet berusten in hun onrechtmatige verblijf hier te lande. Onder omstandigheden kan er afgeweken worden van deze drie maanden-termijn en geldt daar bovenop een 3 jaren-termijn. Dit is toegelicht in de brief aan uw kamer van 27 maart 2015.
Een van de contra-indicaties waardoor de IND geen vergunning verleent, is dat de vreemdeling niet beschikbaar is geweest in het kader van vertrek. De ratio van deze contra-indicatie is geweest een balans te treffen in de verantwoordelijkheid voor het langdurig verblijf van de vreemdeling. Indien de vreemdeling zich niet of onvoldoende beschikbaar heeft gehouden (om te werken aan vertrek, het verblijf te legaliseren, etc.), dan bestaat er geen aanleiding de vreemdeling te begunstigen omdat het langdurig verblijf dan aan de vreemdeling zelf is te wijten. Voorkomen moet immers worden dat vreemdelingen die bijvoorbeeld de illegaliteit verkozen door met onbekende bestemming te vertrekken, toch in aanmerking komen voor deze regeling. Voornoemde voorwaarde en contra-indicatie worden enkel in samenhang tegengeworpen.
Wel gold dat, indien bij toetsing aan de ARLVK bleek dat de vreemdeling zich langer dan drie maanden heeft onttrokken aan de in voorwaarde c genoemde instanties, maar de daadwerkelijke verblijfplaats wél bekend was bij de IND, DT&V, COA of AVIM, deze voorwaarde niet werd tegengeworpen.
Het is aldus een bewuste beleidskeuze geweest om niet aan elk kind dat langdurig in Nederland verblijft een begunstigende vergunning te verlenen, maar om hier nog specifieke voorwaarden aan te stellen.
Welke maatregelen neemt het kabinet om in de toekomst te voorkomen dat wet- en regelgeving in individuele gevallen hardvochtig uitpakt? Op welke termijn kan de Kamer deze maatregelen verwachten?
Het kabinet is niet voornemens om deze maatregelen te nemen.
Het bericht ‘Veel Nederlandse tandartsen gaan binnenkort met pensioen, alleen in Italië studeren er minder nieuwe af’ |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Heeft u het bericht «Nederland leidt minder tandartsen op dan de rest van Europa: tekorten lopen op» gelezen en wat is uw reactie?1
Ja. De toegankelijkheid van de (mond)zorg voor alle patiënten in alle regio’s in Nederland is voor mij heel belangrijk. De vraag naar mondzorg zal naar verwachting stijgen, onder andere vanwege bevolkingsgroei, epidemiologische, sociaal-culturele en vakinhoudelijke ontwikkelingen. Dit betreft onder andere toename van de tandheelkundige vraag onder jongeren en ouderen en toename van de behandelopties door digitalisering. Daarom vind ik het belangrijk dat er voldoende tandartsen worden opgeleid in Nederland. Het krantenartikel schetst echter alleen het aantal opgeleide tandartsen. Het houdt geen rekening met het aantal werkzame tandartsen per land. Het houdt ook geen rekening met andere beroepen die in de mondzorg werken, zoals mondhygiënisten en tandprothetici. Bovendien verschilt de organisatie en vergoeding van de mondzorg per land. Het aantal nieuwe tandartsen per land is dus niet 1 op 1 te vergelijken. De ramingen van het Capaciteitsorgaan houden wel rekening met dergelijke factoren.
Hoe verklaart u dat er behalve in Italië nergens anders in Europa minder tandartsen zijn opgeleid in 2022 dan in Nederland? Heeft dit alleen te maken met het aantal plekken of ook de interesse voor dit beroep?
De wijze waarop wordt bepaald hoeveel tandartsen nodig zijn, met welke factoren rekening wordt gehouden en hoeveel plekken vervolgens worden toegekend, verschilt per land. De belangstelling voor de opleiding Tandheelkunde is groot. Er zijn meer aanmeldingen dan opleidingsplaatsen. Voor de opleiding tandheelkunde hebben zich vijf keer meer kandidaten aangemeld dan dat er plaatsen zijn. Het aantal opleidingsplaatsen is op dit moment gemaximeerd op een jaarlijkse instroom van 259 voor 2024.
Gaat u het advies van onderzoeksbureau Capaciteitsorgaan om de instroom op de opleiding tandheelkunde te verhogen naar minstens 345 plekken per jaar opvolgen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Er wordt stapsgewijs toegewerkt naar het minimumadvies van het Capaciteitsorgaan. De opleiding Tandheelkunde wordt door het Ministerie van OCW bekostigd. Voor de kabinetsreactie op de driejaarlijkse raming van het Capaciteitsorgaan (2024–2027) verwijs ik naar de eerdere Kamerbrieven hierover. Op 13 juni 2023 heeft de Tweede Kamer de kabinetsreactie op het Capaciteitsplan 2024–2027 ontvangen (TK 29 282, nr. 521). In de Kamerbrief van 13 december 2023 is ingegaan op de uitvoering van de kabinetsreactie en de consequenties voor de initiële zorgopleidingen (TK 29 282, nr. 553).
Wat vindt u ervan dat 22,8% van het totale aantal in Nederland werkzame tandartsen hun opleiding in het buitenland heeft gevolgd?
Ten opzichte van eerdere jaren is er geen stijging van het aantal nieuw geregistreerde buitenlands gediplomeerde tandartsen in Nederland, maar het totaal aantal geregistreerde tandartsen op basis van een buitenlands diploma neemt de laatste jaren wel toe. Voor goede mondzorg is het belangrijk dat de beschikbare capaciteit wordt benut. Daarbij is belangrijk dat de kwaliteit van de inzet van buitenlands gediplomeerde tandartsen wordt geborgd. Daarom geldt een toelatingsprocedure voor zorgverleners met een buitenlands diploma die in Nederland willen werken. Zij moeten voldoen aan de minimum opleidingseisen die zijn overeengekomen in Europa. Ook de taaltoets is een onderdeel van de toelatingsprocedure. Hoewel het belangrijk is dat de benodigde capaciteit wordt benut, baart het mij zorgen dat inmiddels meer dan een vijfde van de tandartsen buitenlands gediplomeerd is. Dit terwijl we tegelijkertijd ook zien dat buitenlands gediplomeerden niet per definitie bijdragen aan een toekomstbestendige arbeidsmarkt. Ondanks de beleidsinzet in 2007 blijft de vraag naar tandartsen onverminderd groot en de opgave is dan ook om het aantal opleidingsplaatsen voor tandheelkunde uit te breiden, passend binnen de financiële kaders die er zijn. Het vorige kabinet heeft ervoor gekozen om in te zetten op de verkorting van de opleiding Tandheelkunde, zodat er ruimte ontstaat om sneller en meer tandartsen op te leiden.
Welke gevolgen heeft het tandartsentekort op dit moment, zowel voor heel Nederland als voor specifieke regio’s? Welke gevolgen hebben regionale tekorten aan tandartsen voor de beschikbaarheid van tandzorg in bepaalde regio’s?
Uit onderzoek blijkt dat mensen niet lang hoeven te zoeken naar een nieuwe tandartsenpraktijk én dat de wachttijd voor een afspraak voor het overgrote deel (80%) minder dan een maand is. Daaruit blijkt ook dat de mate van toegankelijkheid ook voldoende lijkt geborgd.2 Daarnaast is sprake van een krapper wordende arbeidsmarkt. En tegelijkertijd zal de komende 10 jaar ook de zorgvraag stijgen. Er is op dit moment sprake van regionale tekorten in enkele regio’s in Nederland. De provincies Noord-Holland, Groningen, Utrecht, Gelderland hebben de grootste tandartsdichtheid. Zeeland en Flevoland de laagste. Het Capaciteitsorgaan neemt deze ontwikkelingen ook mee in het advies voor de benodigde instroom in de opleiding Tandheelkunde.
Hoe denkt u dat het huidige tekort aan tandartsen is ontstaan?
Uit deelrapport 3b van het Capaciteitsplan 2024–2027 van het Capaciteitsorgaan volgt er in bepaalde regio’s in Nederland een tekort aan tandartsen is. Op basis van microdata van CBS is een beeld te schetsen van de regionale spreiding, uiteenlopend van 95 tandartsen per 100.000 inwoners in Noord Holland tot 39 en 34 per 100.000 inwoners in respectievelijk Zeeland en Flevoland. Los van de regionale tekorten aan tandartsen tekent zich in de breedte van de mondzorg een toenemende krapte op de arbeidsmarkt af.
In het verleden zag het kabinet binnen de beschikbare middelen geen mogelijkheid om het advies van het Capaciteitsorgaan op te kunnen volgen, immers gaf het advies van het Capaciteitsorgaan in het verleden geen aanleiding om opleidingsplaatsen elders te verlagen (bijv. bij Geneeskunde), zodat er ruimte kon ontstaan voor Tandheelkunde en werd op dat moment nog niet overwogen om de opleidingsduur van tandheelkunde in te korten.
Hoe gaat u voorkomen dat de tekorten aan tandartsen groter worden?
Ik vind het belangrijk dat mondzorg goed en betaalbaar is voor iedereen. In dat kader is het belangrijk om in te blijven zetten op het opleiden van tandartsen en toe te werken naar het minimumadvies van het Capaciteitsorgaan. Naast de opleidingscapaciteit is het belangrijk dat ook andere mondzorgverleners, zoals mondhygiënisten, tandartsassistenten en tandprothetici, ingezet worden naar diens competenties en goed met elkaar samenwerken. Dat geldt in de gehele mondzorgsector en in het bijzonder in de regio’s waar de tekorten het grootst zijn, zoals Flevoland en Zeeland. Door gebruik te maken van de mogelijkheden die de Wet BIG biedt in het kader van de opdrachtregeling, kunnen mondzorgprofessionals optimaal naar bekwaamheden worden ingezet. Hiervoor is in augustus jl. een nieuwe infographic met betrekking tot de opdrachtregeling in de mondzorg op de website van de Rijksoverheid geplaatst en in de mondzorgsector verspreid via de KNMT en NVM.3
Welke relatie ziet u tussen de opkomst van private equity en het tekort aan tandartsen in Nederland?
Ik zie niet direct een relatie tussen de opkomst van private equity en het tekort aan tandartsen. Private equity bedrijven hebben mogelijk de neiging om te investeren in (winstgevendere) praktijken die zich vaak in stedelijke gebieden bevinden. Dit kan mogelijk bijdragen aan een tekort aan tandartsen in minder winstgevende, landelijke gebieden, doordat praktijken in deze regio’s niet worden overgenomen of uitgebreid.
Het bericht ‘Blokkade in Amsterdamse zorgketen door omzetplafonds vvt’ |
|
Sarah Dobbe (SP), Jimmy Dijk (SP) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat in Amsterdam diverse vvt-aanbieders (verpleeg-, verzorgingshuizen en thuiszorginstellingen) een patiëntenstop hebben aangekondigd vanwege het bereiken van hun omzetplafond?1
Ik vind het erg vervelend voor de mensen die hiermee te maken krijgen. Als Staatssecretaris wil ik mij er voor inzetten dat iedereen in Nederland gelijkwaardige toegang heeft tot de zorg, juist ook kwetsbare zoals langdurig zieken of diegenen in de laatste fase van hun leven. Het is daarom erg vervelend om te lezen dat er patiënten zijn waarbij dit niet goed is gelukt. Tegelijkertijd is het voor mij moeilijk om inhoudelijk in te gaan op de specifieke casus die is voorgelegd. Wel kan ik ingaan op de algemene zorgen die worden geuit over omzetplafonds in combinatie met de toegankelijkheid van zorg.
Het is niet zo dat omzetplafonds per definitie een negatieve impact hebben op de toegankelijkheid. Er is namelijk ook sprake van personele schaarste ten opzichte van de totale zorgvraag. Het is de taak van zorgverzekeraars om deze schaarse personele inzet en schaarse middelen zo goed mogelijk te verdelen en idealiter terecht te laten komen bij de mensen die de zorg het hardst nodig hebben. Omzetplafonds zijn een middel voor zorgverzekeraars om dat doel te bereiken.
Wanneer een verzekerde na een ziekenhuisopname vervolgzorg nodig heeft, zoals geriatrische revalidatie of palliatieve zorg, maar niet terecht kan bij de gewenste zorgaanbieder, adviseer ik de verzekerde om contact op te nemen met zijn of haar zorgverzekeraar. Zij kunnen via de zorgbemiddelingsafdeling nagaan waar de gewenste zorg wel tijdig en op redelijke reisafstand beschikbaar is.
Verder kunnen transferafdelingen van ziekenhuizen gebruik maken van de opgestelde stappenplan en handreiking door Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN)2. Het stappenplan en de richtlijnen maken duidelijk wanneer een casus moet worden overgedragen en wie verantwoordelijk is. Zo kan sneller de juiste zorgplek voor de patiënt worden gevonden.
Bent u het ermee eens dat omzetplafonds in de vvt niet bijdragen aan betere zorg? Zo ja, waarom worden deze omzetplafonds dan niet per ommegaande afgeschaft? Zo nee, op welke manier draagt dit bij aan betere zorg, zeker gezien het gebrek aan plekken en vastlopen van zorg in de ziekenhuizen?
In Nederland kampen we met capaciteitsproblemen en dubbele vergrijzing, iets wat we als samenleving niet kunnen negeren. De beschikbare capaciteit is door onder andere de dubbele vergrijzing beperkt en kan binnen de huidige arbeidsmarkt in de VVT-sector niet eenvoudig worden uitgebreid. Het is daarom essentieel om deze capaciteit zo doelmatig en eerlijk mogelijk te verdelen, zodat deze zorg terechtkomt bij degenen die de zorg het meest nodig hebben.
Zorgverzekeraars sturen via hun inkoop op kwaliteit en doelmatigheid van de zorg. Omzetplafonds zijn daarvoor een belangrijk instrument voor zorgverzekeraars om de bestaande zorgcapaciteit zo goed mogelijk te benutten en hiermee te sturen dat zwaardere en urgentere zorgvragen eerder worden geholpen. Zorgverzekeraars hebben zorgplicht, waardoor iedere verzekerde de zorg krijgt die nodig is. Wanneer er een situatie ontstaat waarbij de zorgplicht in het gedrang komt, hebben zorgverzekeraars en zorgaanbieders de mogelijkheid om bij te contracteren. Het is belangrijk dat aanbieders en verzekeraars op tijd anticiperen, in het bijzonder wanneer het gaat om hele kwetsbare patiënten. De NZa houdt als onafhankelijke toezichthouder toezicht op de zorgplicht van zorgverzekeraars. Het is aan de zorgverzekeraar om te bepalen of omzetplafonds een behulpzaam instrument zijn om ervoor te zorgen dat iedere verzekerde verzekerd is van de beste zorg voor de beste prijs.
Bent u het ermee eens dat geriatrische revalidatie en palliatieve zorg niet kan wachten, en dat het inhumaan is om mensen te laten wachten op deze zorg op een daarvoor speciaal ingerichte plek, terwijl dat wachten helemaal niet nodig is?
Ik ben het ermee eens dat het niet wenselijk is dat mensen onnodig wachten op zorg die ze hard nodig hebben. Dit geldt in het bijzonder voor kwetsbaren, die geriatrische revalidatiezorg of palliatieve zorg nodig hebben. Geriatrische revalidatiezorg is essentieel als brug na een ziekenhuisopname, of om die te voorkomen, wat mensen helpt langer thuis te wonen. Door de groeiende zorgvraag is het vaak lastig direct een passende vervolgplek te vinden. Daarom is versterking en betere organisatie van kortdurende zorgvormen, zoals geriatrische revalidatiezorg (grz), eerstelijnsverblijf (elv) en geneeskundige zorg voor specifieke patiëntgroepen (gzsp), noodzakelijk. Het ZonMw-programma Beter Thuis 2 ondersteunt hierbij de regionale organisatie van deze herstelgerichte zorg3.
Zoals eerder vermeld, raad ik deze mensen aan om in dergelijke situaties zo snel mogelijk contact op te nemen met hun zorgverzekeraar voor zorgbemiddeling. De zorgverzekeraar kan dan direct met hen meekijken en meedenken, en inzicht geven in waar de gewenste zorg in de regio wél beschikbaar is.
Verder wil ik palliatieve zorg en terminale zorg een vanzelfsprekend onderdeel maken van de reguliere zorg. Hiertoe zijn al diverse acties ingezet via het Nationaal Programma Palliatieve Zorg II4. Aanvullend hierop wil ik kijken wat er in de zorgwetten moet veranderen, bijvoorbeeld in de bekostiging, om voor elkaar te krijgen dat meer mensen de palliatieve zorg kunnen krijgen die ze nodig hebben.
Welke gevolgen hebben de omzetplafonds voor de ziekenhuiszorg?
Ook voor de ziekenhuiszorg geldt dat zorgverzekeraars via hun inkoop sturen op kwaliteit en doelmatigheid van de zorg. Omzetplafonds zijn daarbij voor zorgverzekeraars een belangrijk instrument om de bestaande zorgcapaciteit optimaal te benutten en ervoor te zorgen dat zwaardere en urgentere zorgvragen sneller worden behandeld. Als een omzetplafond bereikt is kan de zorgaanbieder de patiënt doorverwijzen naar een andere zorgaanbieder of naar de zorgverzekeraar. De zorgverzekeraar moet er dan voor zorgen dat deze zorg elders – tijdig en bereikbaar – beschikbaar is. De NZa houdt daar toezicht op. Als de zorgverzekeraar alleen een alternatief kan bieden buiten het gecontracteerd aanbod van de polis, is de zorgverzekeraar verplicht deze zorg volledig te vergoeden. Ook kan er altijd worden bij gecontracteerd, in situaties waarbij de zorgplicht in het gedrang komt.
De NZa verwacht van zorgaanbieders en zorgverzekeraars dat zij op een professionele manier samenwerken en goede afspraken met elkaar maken. Zorgaanbieders en zorgverzekeraars moeten tijdig met elkaar in gesprek gaan wanneer zij denken dat het omzetplafond in zicht komt, zodat er maatregelen genomen kunnen worden. Zorgverzekeraars en zorgaanbieders moeten daarnaast objectieve en duidelijke informatie geven aan verzekerden/patiënten over dat er budgetafspraken met de betreffende aanbieder gemaakt zijn, wat de consequenties daarvan zijn voor de verzekerde/patiënt en bij welke zorgaanbieder zij wel goed terecht kunnen.
Bent u het ermee eens dat het opleggen van omzetplafonds, terwijl er geen andere plek is voor mensen die bijvoorbeeld geriatrische revalidatiezorg nodig hebben en dus noodgedwongen in het ziekenhuis moeten blijven, ingaat tegen de zorgplicht van zorgverzekeraars? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
Het afspreken van omzetplafonds an sich gaat niet in tegen de zorgplicht van zorgverzekeraars. De zorgplicht betekent dat een verzekerde recht heeft op zorg, binnen redelijke tijd en afstand. Het systeem kent diverse waarborgen om ervoor te zorgen dat een verzekerde zijn recht op zorg kan verzilveren. Zo is, wanneer een budgetplafond bereikt wordt, de betreffende aanbieder verplicht om de patiënt te wijzen op mogelijkheid van zorgbemiddeling, zodat de zorgverzekeraar de patiënt een alternatieve plek binnen de treeknorm kan aanbieden. Indien de zorgverzekeraar dit alternatief niet kan bieden, moet er worden bij gecontracteerd bij de oorspronkelijke aanbieder. Daarbij geldt dat als het alternatief buiten het gecontracteerd aanbod van de polis valt, de zorgverzekeraar verplicht is om volledige vergoeding te geven en geen eigen bijdrage ongecontracteerde zorg in rekening te brengen. De NZa ziet als onafhankelijk toezichthouder toe op de zorgplicht van zorgverzekeraars.
Hoeveel tijd, geld en menskracht wordt er nu verspild aan het herinrichten van de zorg, als gevolg van deze omzetplafonds in de vvt?
Ik heb geen zicht op welke middelen en tijd hiervoor wordt ingezet. Het maken van afspraken, ook over budgetplafonds, is een zaak tussen individuele aanbieders en individuele zorgverzekeraars. Ik ben niet op de hoogte van de afspraken die individuele zorgverzekeraars en individuele zorgaanbieders in contracten met elkaar maken. Daarmee heb ik ook geen zicht op de tijd die partijen besteden aan de contractering of, in het bijzonder, in welke mate deze tijd besteed wordt aan het herinrichten van de zorg.
Hoeveel andere vvt-aanbieders hebben ook te maken met omzetplafonds?
Zoals hiervoor aangegeven is het afspreken van een budgetplafond een zaak tussen een aanbieder en een zorgverzekeraar. Ik heb dan ook geen zicht op het aantal vvt-aanbieders dat te maken heeft met een budgetplafond.
Wat gaat u doen om het kunstmatig inkrimpen van de hoeveelheid mensen die geholpen kunnen worden in de vvt en het onderscheid maken van mensen op grond van hun zorgverzekering tegen te gaan?
Omzetplafonds gaan met name om de beschikbare zorgcapaciteit eerlijk te verdelen. Het is dus niet zo dat de hoeveelheid mensen die geholpen kan worden kunstmatig wordt ingekrompen. Ook is het niet zo dat er onderscheid is in het recht op zorg bij verschillende zorgverzekeraars.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Kwart verzorgenden denkt aan stoppen’. |
|
Sarah Dobbe (SP), Jimmy Dijk (SP) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Heeft u het bericht «Kwart verzorgenden denkt aan stoppen» en de onderliggende resultaten van de enquête van vakblad Tijdschrift voor Verzorgenden (TVV) gelezen en wat is uw reactie hierop?1
Ja, ik heb dat bericht gelezen en ik ben ervan geschrokken. Iedereen in de zorg zou juist met plezier haar of zijn werk moeten kunnen doen, in plaats van dat ze willen stoppen vanwege hoge werkdruk of overbelasting. Ik ga er daarom alles aan doen om ervoor te zorgen dat de werkdruk van verzorgenden afneemt en hun werkplezier toeneemt.
Erkent u dat deze mogelijke uitstroom een groot probleem is voor zorgverleners en zorgbehoevenden? Zo nee, waarom niet?
Ja, als er inderdaad zoveel verzorgenden willen stoppen met hun werk is dat een groot probleem.
Welke concrete plannen heeft u om te voorkomen dat 27% van de medewerkers gaat stoppen met het werk in een verpleeghuis, verzorgingstehuis en de thuiszorg? In hoeverre is dit nieuw beleid ten opzichte van het vorige kabinet?
Zoals in het regeerprogramma staat beschreven, heeft het aanpakken van de personeelskrapte in de zorg grote prioriteit. Ik wil het aantrekkelijker maken om in zorg en welzijn te (blijven) werken. Ik ga voor het einde van het jaar een leidraad vakmanschap en werkplezier uitwerken en laat mij daarbij inspireren door de aanpak van een aantal voorlopers in de zorg en welzijn. In deze leidraad komen belangrijke onderwerpen als meer autonomie en vertrouwen, de verhouding tussen vast en flexibel personeel en de mogelijkheden voor medewerkers in loondienst om bij meerdere organisaties en op meerdere plekken in de regio kunnen werken.
Het verminderen van de administratieve lasten kan ook bijdragen aan het verlagen van de werkdruk en daarmee voorkomen dat mensen stoppen met hun werk. Dat kan bijvoorbeeld door gebruik te maken van innovaties. Zoals generatieve artificial intelligence (AI) voor bijvoorbeeld verslaglegging en genereren van gespreksverslagen. Ik zal de wet- en regelgeving die ervoor moet zorgen dat dit veilig ingezet kan worden met voorrang oppakken en de voorlopers op dit terrein ondersteunen. Daarnaast wil ik de databeschikbaarheid en gegevensuitwisseling in zorg en welzijn versneld verbeteren. Digitaal werken scheelt veel tijd. Ik ga dit met prioriteit stimuleren in de wijkverpleging, verpleeghuizen en gehandicaptenzorg. Bewezen digitale werkvormen kunnen versneld worden ingezet door de Stimuleringsregeling Technologie in Ondersteuning en Zorg (STOZ).
En ik ga de regeldruk verminderen die voortkomt uit bestaande wet- en regelgeving. Wet- en regelgeving die tot onnodige administratietijd leidt wordt opgeheven. Ik ondersteun de zorgkantoren, verzekeraars en aanbieders bij het ontregelen van de zorg. Samen met het zorgveld en de gezanten die hiervoor zijn aangesteld ga ik een werkagenda opstellen.
Deelt u de mening dat de uitstroom van zorgverleners alleen voorkomen kan worden als er extra collega’s bij komen en om dat te bereiken het salaris omhoog moet, de arbeidsomstandigheden moeten worden verbeterd en de administratiedruk voor zorgverleners omlaag moet? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk om goed inzicht te hebben in de werkbeleving en uitstroomredenen van zorgmedewerkers. De werkbeleving wordt jaarlijks onderzocht binnen het Onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (AZW). Dit is een gezamenlijk programma van sociale partners en het Ministerie van VWS, waarbinnen twee keer per jaar onderzoek wordt gedaan onder werknemers in de sector zorg en welzijn. Het samenwerkingsverband van regionale werkgeversorganisaties RegioPlus doet doorlopend onderzoek naar uitstroomredenen. Uit dit uitstroomonderzoek blijkt dat de meest voorkomende redenen om te vertrekken bij een werkgever ontwikkelmogelijkheden, werkinhoud, de privésituatie, planning & tijd en werkdruk zijn.
Omdat vertrekredenen dus divers zijn, denk ik niet dat het inzetten van extra collega’s de enige manier is om te voorkomen dat zorgverleners uitstromen. Wel is het verlagen van de werkdruk van belang, bijvoorbeeld door het inzetten van innovaties en het verlagen van de administratieve lasten. Maar ook het bieden van loopbaanperspectieven en een goede en veilige werkomgeving zijn belangrijk.
Wanneer kunnen we de plannen die staan aangekondigd in het regeerakkoord om het personeelstekort in de zorg aan te pakken – zoals beperking van de regeldruk en van administratieve lasten – verwachten? Op welke manier gaat dit de marktwerking in de zorg terugdringen?
De plannen die in het hoofdlijnenakkoord staan beschreven, zijn inmiddels verder uitgewerkt in het regeerprogramma (zie ook het antwoord op vraag 3). Het is de ambitie van het kabinet om samen met alle zorgpartijen een halvering van de administratietijd te bereiken in 2030. Om dit te realiseren werken we aan:
digitalisering en gegevensuitwisseling, de Regiegroep Aanpak Regeldruk en het programma (Ont)Regel de Zorg. Daarnaast ontvangt de Kamer dit najaar een notitie met de visie van het kabinet op marktwerking in de zorg.
Hoe verklaart u dat het overgrote deel – 91% – niets merkt van de maatregelen die hen voor de zorg zouden moeten behouden? Deelt u de mening dat deze plannen dus onvoldoende aansluiten op de problemen waar zorgverleners dagelijks mee te maken krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Het Regeerprogramma is twee weken geleden gepresenteerd. De afgelopen jaren is door de overheid vooral ingezet op het faciliteren en stimuleren van werkgevers, om ervoor te zorgen dat zij maatregelen zouden nemen om personeel te behouden.
Informatie over de inzet van werkgevers is terug te vinden in het Onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (AZW). Uit de werknemersenquête van het voorjaar van 2023 komt naar voren dat 37% van de werknemers in de branche Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg (VVT) aangeeft dat hun organisatie voldoende aandacht heeft voor werkdruk (en 22% geeft aan dat hun organisatie hier in het geheel geen aandacht voor heeft). Het kan dus goed zijn dat verzorgenden wel iets gemerkt hebben van maatregelen maar dat niet zien als maatregelen die door de overheid zijn genomen.
Maar het kan ook zijn dat genomen maatregelen onvoldoende effect sorteren. Zo geeft 38% van de werknemers uit de VVT aan dat de werkdruk (veel) te hoog is. En ondanks allerlei inspanningen de laatste jaren is de administratieve lastendruk ongeveer gelijk gebleven. De administratieve lasten en de werkdruk moeten daarom echt omlaag en verzorgenden moeten dit echt gaan merken, zodat ze weer met plezier hun werk kunnen doen. Hoe ik dat ga doen heb ik aangegeven in het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid het salaris voor zorgverleners te verhogen en dit mee te nemen in de Rijksbegroting 2025? Indien het antwoord op deze vraag nee is, erkent u hiermee dat er onder uw bewind geen initiatief wordt genomen om het salaris van zorgverleners te verhogen?
Om een goede salarisontwikkeling mogelijk te maken stelt het kabinet jaarlijks de overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (OVA) beschikbaar. Voor 2025 gaat het om circa 3,6 miljard euro structureel extra. Het is aan sociale partners binnen zorg en welzijn om met deze extra middelen goede cao’s af te sluiten.
Wat vindt u van de salariskloof tussen zorgverleners en medewerkers uit andere sectoren? Bent u bereid deze kloof te dichten door de ruimte voor de arbeidsvoorwaardenontwikkeling in de zorg (OVA-ruimte) te vergroten zoals de SP al eerder voorstelde middels de motie-Dobbe?2 Zo ja, wat voor concrete plannen heeft u hiervoor liggen?
Vanwege de staat van de overheidsfinanciën is geen ruimte om boven op de middelen die het kabinet al jaarlijks via de OVA beschikbaar stelt, nog extra middelen vrij te maken.
Hoe verklaart u dat volgens 84% van de respondenten de situatie voor verzorgenden de afgelopen jaren alleen maar slechter is geworden?
Er zijn verschillende ontwikkelingen die aan deze ervaring kunnen hebben bijgedragen. Zo heeft de zorg in de eerste jaren na de uitbraak van het coronavirus een enorme gezondheidscrisis opgevangen. Ook is de bevolking de afgelopen 8 jaar met bijna een miljoen mensen toegenomen en heeft de sector de afgelopen 10–12 jaar veel vergrijzing opgevangen. Dit heeft zijn weerslag op de zorgzwaarte van de cliëntpopulatie, de personeelskrapte en daarmee ook op de fysieke en psychosociale arbeidsbelasting van verzorgenden.
Welke gevolgen denkt u dat de ingeplande bezuinigingen onder uw verantwoordelijkheid van 310 miljoen euro in 2024 gaan hebben voor zorgverleners? Bent u bereid deze bezuinigingen alsnog te schrappen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van extra bezuinigingen van € 310 miljoen op het Wlz-kader. Bij de voorjaarsbesluitvorming 2024 heeft het vorige kabinet geoordeeld dat het niet nodig was om deze gereserveerde herverdeelmiddelen beschikbaar te stellen. Dit besluit is destijds genomen op basis van de toenmalige inzichten in de februaribrief van de NZa.
Ik vind het belangrijk dat zorgkantoren voldoende zorg in kunnen kopen voor mensen die daar op grond van de Wlz recht op hebben. De NZa monitort daarom op mijn verzoek de toereikendheid van het Wlz-kader en adviseert mij hierover via haar zogenoemde februaribrief en julibrief. Op grond van de meest recente uitvoeringsinformatie uit de julibrief van de NZa heeft het kabinet bij de augustusbesluitvorming extra middelen vrijgemaakt voor het Wlz-kader. Zoals toegelicht in de definitieve kaderbrief Wlz 20253 is het beschikbare bedrag voor de zorginkoop voor 2024 met € 201 miljoen verhoogd. Deze verhoging werkt structureel door naar 2025 en latere jaren. Daarnaast heeft het kabinet bij de augustusbesluitvorming een bedrag van in totaal € 615 miljoen vrijgemaakt om ervoor te zorgen dat de voorziene tariefmaatregelen van het vorige kabinet in 2025 van de baan zijn. Dit betreft de maatregelen doorontwikkeling kwaliteitskader verpleeghuiszorg, meerjarig contracteren en taakstelling behandeling Wlz.
Kunt u uitsluiten dat er – boven op de aangekondigde bezuinigingen – extra op de zorg wordt bezuinigd? Zo nee, kunt u hiervan ieder stuk dat ten grondslag ligt aan deze geplande bezuinigingen naar de Kamer toesturen?
Zoals toegelicht in de hiervoor genoemde definitieve kaderbrief Wlz 2025 is het beschikbare bedrag voor de zorginkoop voor 2024 met € 201 miljoen verhoogd. Deze verhoging werkt structureel door naar 2025 en latere jaren.
Wat is uw reactie op meldingen die de SP heeft gehad op ons zorgmeldpunt van zorgverleners zoals «De werkdruk is veel te hoog, te weinig personeel en je staat 1 op 8 bewoners die zware zorg nodig hebben. Iedereen loopt uit de zorg weg!» en «Cliënten de hele nacht in nat geplaste bedden waardoor ze 's ochtends klappertanden van de kou en de avonden daarna bang zijn om te gaan slapen.»? Hoe gaat u voorkomen dat deze situaties ontstaan?
Deze situaties zijn heel verdrietig, zeer zorgelijk en mogen niet ontstaan. Er is echter wel verschil tussen zorgorganisaties in de kwaliteit van zorg die zij leveren. Zo blijkt uit de AZW werknemersenquête van het najaar 2023 dat 62% van de werknemers in de VVT aangeeft dat de zorg die hun organisatie levert (zeer) goed is terwijl 8% aangeeft dat die (zeer) slecht is. Dat heeft onder andere te maken met de manier waarop organisaties hun processen inrichten en hoe zij omgaan met sociale en technologische innovatie. De personeelskrapte in de VVT speelt waarschijnlijk ook een rol bij het ontstaan van deze situaties. Inzet van tijdbesparende innovaties en verlagen van administratieve lasten zorgen ervoor dat mensen in de zorg meer tijd hebben voor cliënten. Dat helpt om de situaties die u beschrijft in de toekomst te voorkomen.
Wat is volgens u de invloed van het huidige zorgsysteem van marktwerking en concurrentie op de werkdruk en administratielast die zorgverleners ervaren? Welke concrete plannen heeft u om dit systeem te veranderen?
De mate van marktwerking en de rol van concurrentie, evenals de effecten daarvan voor zorgverleners en patiënten, verschillen sterk per zorgbranche. Ik kan ook geen eenduidig verband leggen tussen marktwerking en concurrentie enerzijds en de werkdruk en administratielast voor zorgverleners anderzijds. Ook regulering van de overhead kan immers werkdruk en administratielast veroorzaken. Tegelijk ben ik van mening dat marktwerking moet worden teruggedrongen wanneer deze niet ten dienste staat van kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorg. Zoals in het regeerprogramma beschreven, worden onderdelen van de spoedzorg uit de marktwerking gehaald. Uw Kamer ontvangt daarnaast dit najaar een notitie met de visie van het kabinet op marktwerking in de zorg.
Bent u bereid om de aangenomen motie-Dobbe3 uit te voeren en de personele bezettingsnorm van twee zorgverleners op acht verpleeghuisbewoners te handhaven, om zo de kwaliteit in de verpleeghuizen te kunnen behouden en de werkdruk voor zorgverleners niet verder te laten oplopen?
Het Generiek Kompas «Samen werken aan kwaliteit van bestaan», dat op 1 juli 2024 de kwaliteitskaders voor de verpleeghuiszorg en wijkverpleging heeft vervangen, is een kwaliteitsstandaard die tripartite tot stand is gekomen en waarin aandacht is voor passende zorg voor ouderen met een flexibele inzet van personeel afhankelijk van de zorgbehoefte5.
Anders dan een noodremprocedure bij substantiële financiële gevolgen op grond van artikel 11d Wkkgz kan ik op grond van de wet- en regelgeving geen invloed uitoefenen op de inhoud van kwaliteitsstandaarden. Het ligt daarom niet binnen mijn mogelijkheid om de wens de personele bezettingsnorm te handhaven uit te voeren.
Het bericht ‘Dienst Toeslagen gaat zélf toeslagen verlagen bij foute aanvraag bij burgers die niet reageren op belletjes’ |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Achahbar |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dienst Toeslagen gaat zélf toeslagen verlagen bij foute aanvraag bij burgers die niet reageren op belletjes» en wat is uw reactie op het artikel?1
Ja, ik ken dit bericht. De titel van het artikel verwijst naar een proef binnen Dienst Toeslagen om aanvragen van mensen onder waarborgen aan te passen op basis van actuele opvang- en inkomensgegevens. Het doel van de proef is mensen te behoeden voor een (hogere) terugvordering bij de fase van definitieve toekenning. Dienst Toeslagen zet zich op verschillende vlakken in om hoge terugvorderingen bij mensen te voorkomen. Jaarlijks worden honderdduizenden mensen geattendeerd op een afwijking in hun gegevens waaruit een terugvordering lijkt te ontstaan. Tegelijkertijd weten we ook dat niet alle mensen altijd in staat zijn om hier tijdig en juist naar te handelen. Daarom passen we nu voor een deel van de mensen die niet reageren op een dergelijk verzoek de gegevens aan.
Het artikel gaat inhoudelijk grotendeels over fraude en handhavingsbeleid in den brede. De proef muteren wordt daarbij in het artikel gepresenteerd als een handhavingsmaatregel, maar deze maatregel is vanuit dienstverlenend oogpunt opgezet. Het artikel vermeldt ook dat op basis van het eigen vermogen van mensen wijzigingen in aanvragen door Dienst Toeslagen zullen plaatsvinden. Dit is niet correct. De proef is tweeledig. Op basis van een afwijking in opvanguren zullen wijzigingen worden doorgevoerd en op basis van afwijkingen in het inkomen. Dit gebeurt enkel als een aanvrager op een attendering niet reageert.
Los van enkele formuleringen en nuances schetst het artikel daarentegen op hoofdlijnen goed de dilemma’s waar de Dienst mee te maken heeft en de kwetsbaarheden van de voorschotsystematiek. Een zorgvuldige opstart van het intensief toezicht is voor Dienst Toeslagen inderdaad een uitdaging met het oog op het verleden. Dienst Toeslagen stelt bij het Toezicht de aanvrager centraal, maar is zich ook bewust van de maatschappelijke opdracht om fraude en oneigenlijk gebruik aan te pakken. Het spanningsveld tussen de massaliteit van de toeslagensystematiek en maatwerk is bovendien een jaarlijks terugkerend thema in de Stand van de Uitvoering van Dienst Toeslagen.
Heeft u zelf opdracht gegeven aan deze proef van de Dienst Toeslagen om toeslagen te verlagen van mensen? Zo ja, hoe is dit precies gegaan en wat waren de eerste reacties op uw ministerie? Zo nee, hoe is dit idee dan ontstaan?
Mijn ambtsvoorganger heeft de opdracht gegeven deze proef op te starten. In de brief van 12 april 20242 met daarin een update over de stand van zaken Dienst Toeslagen heeft zij dit voornemen met uw Kamer gedeeld. In het commissiedebat Toeslagen van 17 april 2024 is hier ook kort bij stil gestaan.
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 1 is de afgelopen jaren ingezet op het attenderen van mensen. Op basis van opvanguren en het inkomen werden mensen geattendeerd op eventuele afwijkingen en het risico op een hoge terugvordering. Zij worden daarbij gevraagd hun aanvraag zelf aan te passen. In de praktijk blijkt een attendering niet voor iedere aanvrager voldoende om een wijziging door te voeren, waardoor een foutieve aanvraag doorloopt en een terugvordering kan ontstaan. In de stand van de uitvoering Toeslagen 2022 en 2023 is deze observatie met uw Kamer gedeeld en de wens geuit om in deze gevallen een ambtshalve wijziging vanuit Toeslagen mogelijk te maken. Dit is mede ingegeven door signalen van mensen die aangeven ervan uit te gaan dat de overheid hun gegevens al heeft en zodoende de aanvraag zal aanpassen. Het doel is hierbij om een hoge terugvordering te voorkomen of te beperken en zo vervelende onverwachte gevolgen voor mensen te vermijden.
Binnen het ministerie worden deze ambtshalve wijzigingen veelal gezien als een noodzakelijke aanvulling op het instrumentarium om hoge terugvorderingen te voorkomen. Daarmee wordt geprobeerd een problematische situatie vanwege bijvoorbeeld schuldoploop te voorkomen. Tegelijkertijd is intern en extern ook de zorg geuit dat het wijzigen van een toeslagaanvraag tot problematische situaties kan leiden in de actualiteit, als door de verlaging van het voorschot de kosten niet meer betaald kunnen worden door de aanvrager. Zou de toeslag echter langer doorlopen, dan loopt de potentiële terugvordering in de fase van definitieve toekenning alleen maar op. Dit risico is bij het uitwerken van de proef onderkend. Daarom gaat Dienst Toeslagen niet lichtzinnig over tot wijziging van een aanvraag en is de proef met verschillende waarborgen omgeven.
Zowel bij opvanguren als op basis van inkomen gaat het allereerst om gevallen waar de contra-informatie dusdanig betrouwbaar is dat het risico op verkeerd muteren zo klein mogelijk is, maar waarbij – als er niet wordt gemuteerd – de gevolgen voor de burger groot zijn. De aanvraag wordt daarbij niet stopgezet, maar de hoogte van het recht wordt opnieuw berekend op basis van de actuele gegevens. Dit kan er wel toe leiden dat vanwege de wijziging het nieuwe voorschot uitkomt op € 0,– en dat er mogelijk een bedrag moet worden terugbetaald als er al teveel voorschot is ontvangen. Daarnaast houden aanvragers zelf de regie. Zij kunnen contact opnemen met Toeslagen om de wijziging te voorkomen en kunnen op ieder gewenst moment zelf hun gegevens weer aanpassen. Bovendien worden mensen zoveel mogelijk meegenomen in hoe ze deze wijzigingen kunnen doorvoeren. Gebruikers van de app Toeslagen hebben een extra bericht ontvangen over de proef en een deel van de doelgroep is persoonlijk door Dienst Toeslagen nagebeld. Daarnaast is een landingspagina ingericht waar aanvragers in de brief op worden gewezen. Daarop wordt in verschillende talen toegelicht wat de brief van Toeslagen van mensen vraagt en worden aanvragers doorverwezen voor het ontvangen van hulp. Ook zijn meer dan 500 hulppunten en andere stakeholders geïnformeerd en voorzien van ondersteunende informatie op het kennisnetwerk. Met deze waarborgen is overwogen dat het genoemde risico niet opweegt tegen de potentiële winst die te behalen is bij de mensen die goed geholpen zijn met deze actie.
Voorgaande onderstreept het belang van een gedegen evaluatie van de proef. Naast een algemene effectmeting van de wijzigingen, de gevolgen daarvan en het aantal reguliere contactmomenten van de doelgroep met Toeslagen, wordt in het vierde kwartaal van 2024 een kwalitatief onderzoek uitgevoerd naar de ervaringen van mensen met deze pilot. Het is van groot belang te weten hoe aanvragers deze werkwijze ervaren en waar mogelijke verbeterpunten zitten. Daarvoor worden ervaringen van mensen meegenomen. Daarnaast zullen intermediairs die de doelgroep begeleiden door Dienst Toeslagen worden gevraagd naar hun ervaringen met de proef.
De ambitie is om het rapport met het kwalitatieve onderzoek uiterlijk in januari 2025 te kunnen opleveren. Tezamen met de eerste effectmeting van de ambtshalve wijzigingen en gesprekken met intermediairs en stakeholders, vormt dit de basis voor de opvolging van de proef. Belangrijke noot is dat de effectmeting nog geen volledig beeld van de gevolgen zal kunnen schetsen. Pas bij de definitieve toekenning is namelijk een totaalbeeld van de effecten te schetsen over bijvoorbeeld het aantal terugvorderingen dat is voorkomen. De definitieve toekenning over 2024 start echter pas in juni 2025. Desalniettemin is de hoop dat de inzichten in januari voldoende aanknopingspunten bieden om een geïnformeerde opvolging aan de proef te kunnen geven. Ik zal u hierover informeren in de halfjaarlijkse stand van zakenbrief toeslagen.
Kunt u de handelwijze van de Dienst Toeslagen stap voor stap uitleggen, waarbij wordt aangegeven welke stappen er worden genomen voordat de toeslagen van mensen worden verlaagd inclusief de manier (per brief, e-mail, telefonisch, bezoek) en de frequentie waarop zij worden benaderd?
Binnen de proef wordt allereerst een groep geselecteerd op grond van een afwijking tussen de gegevens waar het voorschot op is gebaseerd en de beschikbare actuele informatie vanuit derden. Niet alle gegevens worden daarbij geschikt geacht om daadwerkelijk tot een ambtshalve wijziging van de toeslagaanvraag over te gaan. Alleen een selectie van de gegevens met het hoogste betrouwbaarheidsniveau en de grootste waarschijnlijkheid dat inderdaad sprake is van een afwijking waar een terugvordering uit zal volgen, worden in deze pilot gebruikt. Voor de wijzigingen op inkomen geldt als aanvullende voorwaarde dat de aanvrager in het jaar voorafgaand ook al een attendering heeft ontvangen, hier niet op heeft gereageerd en ook daadwerkelijk een terugvordering heeft ontvangen. De doelgroep betreft dus een groep aanvragers waarbij het zeer waarschijnlijk is dat zij bij definitieve toekenning van de toeslag een hoge terugvordering ontvangen als er niet wordt ingegrepen.
De geselecteerde groep mensen voor de inkomensactie heeft de tweede week van augustus een brief van Dienst Toeslagen ontvangen met het verzoek de toeslagaanvraag te wijzigen met daarin de aankondiging tot ambtshalve wijziging bij uitblijven van een reactie. Sinds twee weken na deze brief kan de aanvrager het nieuwe voorschot terugvinden in het toeslagenportaal. Gebruikers van de app Toeslagen zijn vervolgens nogmaals gewezen op deze wijziging, circa 1.200 berichten zijn via de app verstuurd. Hierna hadden aanvragers nog meer dan een week de tijd om een aanpassing door te voeren voordat de wijziging van de betaling definitief is geworden. In totaal hadden aanvragers dus na ontvangst van de eerste brief drie weken om zelf de aanvraag te wijzigen of aan te geven de mutatie niet te wensen. Ten slotte ontvangt de aanvrager zowel per post als in de digitale berichtenbox op MijnOverheid de definitieve voorschotbeschikking. Overigens kunnen aanvragers ook na de mutatie zelf hun aanvraaggegevens weer wijzigen; dit wordt dan in de eerstvolgende voorschotbetaling verwerkt. Dienst Toeslagen heeft daarnaast van 28 tot en met 30 augustus aanvragers met een relatief grote wijziging van het berekende toeslagrecht nagebeld. Er zijn ruim 150 mensen bereikt en telefonisch persoonlijk ondersteuning geboden. Bij nog eens ruim 200 mensen is na twee belpogingen een voicemail ingesproken met een hulpaanbod.
Voor de populatie op opvanguren zijn de eerste attenderingsbrieven al in april en mei verstuurd. Zij ontvingen daarna in juni en juli een herinnering met het mutatievoorstel. Bij hen is dus sprake van een langere doorlooptijd, mede omdat bij deze aanvragers niet meespeelt of ze in een eerder jaar niet hebben gereageerd op een attendering of een terugvordering hebben ontvangen. Ook voor deze groep geldt dat zij na de mutatie zelf hun aanvraaggegevens weer kunnen wijzigen.
Wat is een «paar procent» waarmee de toeslagen worden verlaagd in de proef?
De toeslagen worden niet procentueel verlaagd binnen deze proef. Het zijn de opvanguren of het inkomen dat wordt aangepast naar de waarschijnlijke hoogte zoals deze uit de informatie van derden blijkt. Op basis van de afwijking tussen deze gegevens en de gegevens uit de aanvraag volgt een vermindering van het berekende recht en dus het voorschotbedrag van de toeslagen. Dit is per individueel geval verschillend.
Een vereiste voor wijziging van de aanvraag binnen de proef, is dat de geconstateerde afwijking groter moet zijn dan € 500,– op jaarbasis. Bij een mutatie wordt het reguliere proces gevolgd dat plaats zou vinden wanneer mensen zelf een wijziging zouden doorgeven en het voorschot wordt herberekend. Het zal dus vaak gaan om een verlaging van het voorschot van meer dan een «paar procent». Als mensen op het moment van muteren bijvoorbeeld al evenveel voorschot hebben ontvangen als waar zij recht op hebben voor het gehele jaar, dan wordt dat verrekend en ontvangen zij vanaf dat moment geen voorschot meer. Als mensen op dat moment al teveel voorschot hebben ontvangen, wordt deze mensen ook gevraagd het teveel aan ontvangen voorschot terug te betalen. Dit voorkomt dat mensen achteraf een nóg hoger bedrag moeten terugbetalen.
Klopt het dat de 300 miljoen euro die deze proef de Rijksoverheid zou kunnen opleveren het leidende motief is voor deze proef? Zo ja, kunt u dit onderbouwen? Zo nee, welk motief ligt er dan aan ten grondslag?
Nee, dit klopt niet. Het leidende motief voor deze proef is het voorkomen of beperken van een hoge terugvordering voor mensen na afloop van het jaar. Dat betekent dat meer mensen zullen krijgen waar ze recht op hebben en er dus in totaal minder terugbetaald hoeft te worden. Hiermee is het doel om hoge terugvorderingen en daarmee een potentiële problematische schuldenopbouw te voorkomen. Dat betekent dan waarschijnlijk ook dat er in zijn totaliteit minder geld «oninbaar» is voor Dienst Toeslagen. Het artikel verwijst echter naar circa 300 miljoen euro die in totaal jaarlijks niet kan worden geïnd. Dit bedrag ziet echter op een veel grotere groep mensen die (een deel van) hun terugvordering niet terug kunnen betalen. Slechts een fractie van de populatie die jaarlijks tegen een hoge terugvordering aanlopen maken namelijk deel uit van de proef. De potentiële «besparing» die dit zodoende zou kunnen opleveren voor de staatskas is daarmee beperkt in omvang en dus ook geen overweging geweest in het besluit tot deze proef.
Bevestigt u dat het mensbeeld dat achter deze proef schuilt het door mensen bewust niet meer openmaken van brieven om te kunnen frauderen is? Zo ja, staat u achter dit mensbeeld? Zo nee, waarom worden mensen dan niet geholpen met hun problemen met deze proef maar juist bestraft?
Nee, ik neem graag grote afstand van een dergelijke stellingname. Deze proef is juist ingegeven door de wetenschap dat mensen onbewust en onbedoeld niet altijd in staat zijn te handelen naar wat er van hen wordt gevraagd. Vanuit dat begrip wil Dienst Toeslagen mensen extra ondersteuning bieden door een aanpassing voor hen door te voeren als blijkt dat ze op een oproep dit zelf door te voeren geen gehoor geven, om zo te voorkomen dat zij met hoge terugvorderingen worden geconfronteerd. Ook houden aanvragers in deze proef onvoorwaardelijk de mogelijkheid om de voorgestelde wijziging van Dienst Toeslagen te weigeren, of achteraf te corrigeren.
Waarom is er voor dit specifieke moment gekozen om deze proef uit te voeren?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 3, komen enkel mensen in aanmerking voor de inkomensactie als zij in het jaar ervoor ook een attendering hebben gehad, zij hier niet op hebben gereageerd en ook daadwerkelijk een terugvordering hebben ontvangen. Pas wanneer een definitief inkomen is vastgesteld over het jaar ervoor, is duidelijk of er ook daadwerkelijk een terugvordering is ontstaan. Vanaf begin juni ontvangt Dienst Toeslagen de eerste vastgestelde inkomens. Het vroegst mogelijke moment om onder de genoemde waarborgen te kunnen muteren ligt daarmee bij de voorschotbetaling van oktober. Deze vindt eind september plaats en wordt eind augustus geformaliseerd en in de massale systemen verwerkt. Met betrekking tot opvanguren is eerst voldoende data nodig om de betrouwbaarheid van de gegevens vast te kunnen stellen op basis waarvan mensen worden geattendeerd op een afwijking. Daarbij is als extra waarborg ervoor gekozen om pas bij de herinneringsbrief het voornemen tot muteren te communiceren. Evenals bij de wijzigingen op inkomen volgt de betaling van het voorschot van oktober als vroegst mogelijke moment in het jaar. De timing van het voorstel muteren hangt dus direct samen met de waarborgen die in de proef zijn verwerkt. Richting de toekomst en op basis van de evaluatie zal bezien moeten worden of het mogelijk is om onder voldoende waarborgen, een wijziging eerder in het jaar plaats te laten vinden.
Kunt u aangeven hoe u de gevolgen en risico’s voor mensen van deze proef in kaart heeft gebracht? Bij welke organisaties heeft u hiervoor advies gevraagd en wat is hieruit gekomen?
Zoals ook aangegeven in antwoord op vraag 2, is het muteren van aanvraaggegevens in de afgelopen jaren onderwerp van gesprek geweest bij het opstellen van de Stand van de Uitvoering. Veel mensen denken dat de overheid alles al van ze weet en verwachten dat aanvragen automatisch aangepast worden. Nadere uitwerking van de proef heeft primair plaatsgevonden met experts binnen Dienst Toeslagen. De risico’s zijn geïnventariseerd, in kaart gebracht en voorgelegd aan mijn ambtsvoorganger.
Bij nadere uitwerking van de proef zijn geen andere organisaties betrokken geweest. In het laatste stadium van de voorbereiding van de implementatie hebben enkele gesprekken plaatsgevonden met stakeholders ter informatievoorziening. Zo is gesproken met de VNG, Divosa en Sociaal Werk Nederland/LOSR en branchepartijen in het kinderopvangdomein. Evenals binnen het ministerie waren de reacties op de proef gemixt. Hoewel het instrument wordt gezien als een kansrijk middel om hoge terugvorderingen te voorkomen, werden ook zorgen geuit over betalingsproblemen bij mensen in de actualiteit als hun toeslag naar beneden wordt bijgesteld. Vooral voor de meest kwetsbare doelgroep met de laagste inkomens leeft de angst dat zij door de proef met betalingsproblemen te maken kunnen krijgen. Stakeholders gaven daarbij aan graag eerder betrokken te zijn geweest, zodat zij zelf ook meer tijd hadden gehad in hun contact en communicatie met mensen. Dit signaal neem ik mee richting komende verbetermaatregelen.
Daarnaast werden enkele zorgen geuit over het proces van het muteren en daarbij vooral de timing en doorlooptijd van de actie. Zoals gezegd is het niet goed mogelijk geweest de proef te vervroegen vanwege restricties met betrekking tot de beschikbare gegevens en waarborgen. Tegelijkertijd beperkt een latere uitrol van de pilot de effectiviteit van de proef en wordt het niveau waarmee het voorschot naar beneden wordt bijgesteld vergroot met iedere maand dat er later wordt gemuteerd. Deze risico’s waren vooraf in kaart gebracht. Onder de verschillende waarborgen die zijn gehanteerd met betrekking tot de selectie van de doelgroep en binnen het proces van muteren, wegen naar verwachting de risico’s niet op tegen de potentiële voordelen van de maatregel. Tegelijkertijd worden dergelijke signalen wel serieus genomen. Op basis van deze gesprekken is besloten om additioneel gebruikers van de app Toeslagen een melding te sturen en is de proef uitgebreid met een belactie richting een selectie van de groep aanvragers.
Zoals ook aangegeven in antwoord op vraag 2 is het van groot belang de proef goed te evalueren. Daarbij zal specifieke aandacht zijn voor de zorgen die op verschillende plekken met betrekking tot de proef zijn geuit en vooraf onderkend. Zo kan een geïnformeerde beslissing worden genomen op welke manier de proef in de toekomst een vervolg zou kunnen krijgen en op welke punten het proces mogelijk aangescherpt dient te worden. Naast toeslagaanvragers zelf, zullen ook stakeholders hierbij worden betrokken.
Kunt u uitsluiten dat toeslagen van mensen worden verlaagd op basis van onjuiste of onvolledige gegevens? Zo nee, hoe wordt de belofte «ieder krijgt waar hij recht op heeft» nageleefd als er toeslagen worden verlaagd op basis van (mogelijk) onjuiste gegevens?
Met deze maatregel probeert Dienst Toeslagen juist de voorschotten dusdanig aan te passen, dat mensen het bedrag ontvangen waar zij recht op hebben en een eventuele terugvordering wordt voorkomen. Helaas kan nooit volledig worden uitgesloten dat er gevallen tussen zitten waar toeslagen van mensen worden verlaagd op basis van onjuiste of onvolledige gegevens. Dienst Toeslagen heeft dit risico zoveel mogelijk gemitigeerd door extra kwaliteitseisen aan de gegevens te stellen om in aanmerking te komen voor de proef muteren, in verhouding tot bijvoorbeeld het attenderen van mensen. Daarnaast wordt een selectie van aanvragers nagebeld om hen te wijzen op de wijziging en zo nodig te ondersteuning te bieden bij hun toeslagzaken. Tegelijkertijd staan inkomensgegevens gedurende het jaar per definitie ook nog niet vast, dit is inherent aan de voorschotsystematiek van Toeslagen. Ook na de mutatie kan de situatie van mensen dus nog wijzigen waar uiteindelijk het recht op wordt gebaseerd. Daarom behouden mensen ook onvoorwaardelijk de mogelijkheid binnen deze proef om de voorgestelde mutatie te weigeren of nadien weer te wijzigen. Bovendien zal uiteindelijk bij definitieve toekenning gebruik worden gemaakt van de definitief vastgestelde gegevens. Mocht een aanvrager te weinig voorschot hebben ontvangen, dan wordt dit dan alsnog nabetaald.
Welke oorzaak heeft het volgens u dat mensen hun post niet meer openmaken? Gaat u zelf wel eens persoonlijk met deze mensen in gesprek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke verhalen hoort u?
Er is de laatste jaren steeds meer aandacht voor de doenlijkheid van overheidsbeleid. Bekend is dat het toeslagenstelsel als erg complex wordt ervaren en veel vraagt van mensen. Vooral ook de combinatie met andere (inkomensondersteunende) voorzieningen en regelingen, waar vaak sprake van is, kan erg belastend zijn. Volgens het WRR rapport «Weten is nog geen doen» kunnen sommige mensen tot wel 27 inkomensregelingen aanvragen bij meerdere (overheids)instanties die elk eigen regels en verwachtingen hanteren. Dit is op zichzelf al een grote uitdaging, maar op het moment dat er iets gebeurt in iemands leven, bijvoorbeeld een scheiding of het ontstaan van schulden, dan is er niet altijd meer ruimte of tijd om alles goed bij te houden. Door (financiële) stress kunnen mensen te maken hebben met beperkte mentale ruimte of een verlaagd doenvermogen, waardoor het moeilijk is om te blijven voldoen aan alles van wat van hen verwacht wordt. Het vermijden van berichten en daarmee het ongeopend laten van de post is daar meestal een gevolg of symptoom van. Ook vanuit mijn rol als Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane herken ik deze signalen in gesprek met toeslagontvangers. Deze persoonlijke ervaringen van mensen neem ik mee in mijn werkzaamheden.
Deze proef is juist ingeschoten vanuit het begrip dat niet alle mensen altijd tijdig in staat zijn om in actie te komen. Binnen het toeslagenstelsel ligt de verantwoordelijkheid voor het correct en tijdig doorgeven van wijzigingen namelijk nog steeds volledig bij de aanvrager. Deze proef is bedoeld om mensen te ondersteunen en proactief hun aanvraag aan te passen als zij zelf barrières ondervinden om in actie te komen en te voldoen aan wat het toeslagenstelsel van hen vraagt. Zo kunnen hopelijk vervelende en onverwachte terugvorderingen en een potentiële problematische schuldenopbouw worden voorkomen.
Wat vindt u van de toegankelijkheid van het systeem waarin mensen bepaalde gegevens kunnen aanpassen? Hoe wordt er voorkomen dat mensen die deze brieven niet begrijpen wel weten wat er van hen verwacht wordt?
Ik denk dat voor het overgrote gedeelte van de toeslagenpopulatie de toegankelijkheid van het systeem waarin gegevens kunnen worden aangepast voldoende geborgd is. Op verschillende manieren worden mensen ondersteund in het doorgeven van wijzigingen door bijvoorbeeld rekenhulpen aan te bieden, maar ook door steeds in te blijven zetten op de vormgeving van het portaal en vindbaarheid van informatie op de website. Een belangrijke ontwikkeling daarin is de uitrol van de bredere toeslagenapp dit jaar, die het doorgeven van inkomenswijzigingen nog een stukje makkelijker maakt. Daarnaast wordt generiek actie ondernomen om mensen erop te wijzen hun toeslag te controleren met bijvoorbeeld de campagne Check. Pas aan. En door. Dat neemt niet weg dat er altijd een groep mensen is die meer moeite hebben met het doorlopen van het systeem. Voor deze mensen zijn onder andere servicepunten, steunpunten en balies beschikbaar waar zij persoonlijk geholpen kunnen worden.
Zoals ook in antwoord op vraag 2 aangegeven is specifiek voor deze proef bovendien een landingspagina ingericht, waar in verschillende talen middels een video toegelicht wordt wat er met de brief van Toeslagen wordt bedoeld en wat er van de mensen wordt gevraagd.
Welke reacties heeft u tot nu toe ontvangen van mensen waarvan de toeslagen worden verlaagd? En welke reacties heeft u ontvangen van uw eigen medewerkers over deze proef?
Op dit moment is er nog geen gedetailleerde informatie beschikbaar over de reacties en ervaringen van mensen binnen deze proef. In het najaar zal een uitgebreidere analyse beschikbaar komen, waarin dergelijke effecten zullen worden meegenomen en waarover uw Kamer zal worden geïnformeerd. Het aantal telefoontjes wat binnenkwam bij de Belasting Telefoon naar aanleiding van de aankondiging tot muteren was zeer beperkt (ca. 150 telefoontjes). Bij ongeveer een derde van de reacties wilde de aanvrager van de mutatie door Dienst Toeslagen afzien. Daarnaast heeft zoals aangegeven in vraag 3 een belactie door Dienst Toeslagen plaatsgevonden. Deze wordt momenteel geanalyseerd en de ervaringen uit deze actie worden meegenomen in de evaluatie.
De medewerkers binnen Dienst Toeslagen reageren grotendeels op dezelfde manier als de stakeholders en collega’s binnen het ministerie. Er zijn positieve geluiden met betrekking tot de potentie van het voorkomen van hoge terugvorderingen voor mensen, maar er zijn ook zorgen geuit over de directe impact op mensen binnen de doelgroep die onvoldoende ruimte hebben om een daling van hun voorschot op de toeslagen op te kunnen vangen en in hoeverre de timing van de proef problemen oplevert voor de doelgroep om tijdig te kunnen reageren. De evaluatie van de proef zal moeten uitwijzen in hoeverre deze risico’s zich inderdaad voordoen en of de voordelen van het muteren voor de doelgroep opwegen tegen de potentiële nadelen.
Welke plannen heeft u om te voorkomen dat er situaties voorkomen waarin huurtoeslag wordt geweigerd, verlaagd of teruggevorderd zonder dat de hoofdhuurder hier iets aan kan doen? Bent u bereid de terugvordering hiervan per direct stop te zetten totdat is uitgezocht hoe dit in de toekomst kan worden voorkomen?
Ik ga er in het beantwoorden van deze vraag vanuit dat u verwijst naar de passage in het artikel over situaties waarbij een persoon nog op het adres van de aanvrager van de toeslag staat ingeschreven, terwijl deze hier feitelijk niet meer woont. Dit is natuurlijk een vervelende situatie voor de aanvrager, daarom is er een proces ingericht om de toeslaggerechtigde zoveel mogelijk te ondersteunen en ruimte te bieden om deze situatie op te lossen.
In beginsel gaat Dienst Toeslagen uit van de adresgegevens in de BRP. Als hieruit blijkt dat er andere personen op het adres staan ingeschreven, dan worden deze meegenomen als toeslagpartner, dan wel medebewoner en maken zij onderdeel uit van de berekening van de draagkracht van het huishouden op basis waarvan het recht op Huurtoeslag wordt berekend. Dit gebeurt allemaal geautomatiseerd.
Een aanvrager kan bij Dienst Toeslagen aangeven dat er een onbekende bewoner op zijn adres staat ingeschreven en dat het toeslagpartnerschap of medebewonerschap dus onterecht is. Dienst Toeslagen kan de onbekende bewoner dan uit het huishouden halen. De aanvrager moet vervolgens wel bij de gemeente een adresonderzoek laten starten. Als voor de onbekende bewoner na 50 dagen nog geen verhuisdatum is doorgekomen, dan wordt deze termijn nog maximaal twee keer 28 dagen verlengd. Gedurende dit proces wordt er telefonisch contact met de aanvrager opgenomen indien het onderzoek nog niet is gestart. Als na het aflopen van de termijnen er nog steeds geen onderzoek is gestart, wordt de aanvrager telefonisch medegedeeld dat wij de onbekende bewoner gaan terugplaatsen in het huishouden. Uiteraard ook als uit het onderzoek van de gemeente blijkt dat de inschrijving op het adres terecht is.
Dit proces is in principe bedoeld voor aanvragers die geen link hebben met de ingeschrevene op het adres. Voor een situatie zoals omschreven in het artikel, waarbij er sprake is van een ruzie tussen familieleden is deze mogelijkheid dus niet bedoeld. De voorkeur is en blijft dat dergelijke problemen in de privésfeer worden opgelost en er in goed overleg door betrokkenen een adreswijziging wordt doorgegeven. Uiteraard benut Dienst Toeslagen in situaties die dit nodig hebben wel de mogelijkheid om maatwerk te bieden en in schrijnende situaties toch huurtoeslag uit te betalen als ondanks inspanning van de aanvrager onterecht een bekende op het adres staat ingeschreven. Uiteindelijk blijft uiteraard ook de inschrijving in het BRP leidend en zal dus ook in deze situaties via de gemeente via een adressenonderzoek formele uitschrijving op het adres geregeld moeten worden.
Kunt u bevestigen dat er op geen enkele manier meer individuele medewerkers vrijelijk gegevens over belastingplichtigen met elkaar delen en zelf bestandjes en »daderprofielen» opstellen en hiervoor sociale media afstruinen met anonieme accounts? Zo nee, waarom niet?
Dienst Toeslagen stuurt erop aan dat medewerkers zorgvuldig handelen, waarbij ieder individueel handelen zich tot een goede uitvoering verhoudt en de uniformiteit van het handelen zoveel mogelijk gewaarborgd is. Deze uitgangspunten bereiken de uitvoering op diverse manieren. Het gaat hierbij niet alleen om procesinrichting en de inrichting van technische middelen, zoals afschermingsmethoden, maar ook om menselijk gedrag en het cultuuraspect. Uiteraard is hierbij ook het uitgangspunt dat medewerkers zorgvuldig en in overeenstemming met regelgeving omgaan met de in de vraag bedoelde informatie. In de Handhavingsstrategie van Dienst Toeslagen wordt hier in bredere zin op ingegaan.3
Hoe staat het met de plannen van dit nieuwe kabinet om het toeslagencircus af te schaffen?
Allereerst wil ik stellen dat het woord «toeslagencircus» geenszins is hoe ik naar het toeslagenstelsel wil verwijzen. Niet alleen zetten binnen Dienst Toeslagen vele mensen zich in om noodzakelijke voorzieningen voor mensen betaalbaar te houden, maar ook zijn de toeslagen voor circa 8 miljoen mensen nodig om hun zorg, huur of de kinderopvang te betalen.
In het hoofdlijnenakkoord heeft dit kabinet zich de ambitie gesteld om stapsgewijs te werken aan verbeteringen in de sociale zekerheid, fiscale regelingen en de toeslagen, zodat werken meer loont, en wetgeving voor te bereiden voor een hervorming van het toeslagen- en belastingstelsel. Daarnaast is in het hoofdlijnenakkoord afgesproken dat het kabinet de stelselherziening kinderopvang (een inkomensonafhankelijke vergoeding voor werkende ouders en directe financiering van kinderopvanginstellingen) doorzet. Medio september wordt het regeerprogramma gepresenteerd.
Wat vindt u ervan dat er wordt bezuinigd op de kinderopvangtoeslag door uw kabinet? Bent u niet bang dat mensen hierdoor nog verder in de problemen raken?
Dit kabinet werkt verder aan de invoering van een inkomensonafhankelijke vergoeding voor kinderopvang met directe financiering van kinderopvanginstellingen. Daarbij wordt structureel € 2,9 miljard in de kinderopvang geïnvesteerd, om ouders te ontlasten en problemen zoals hoge terugvorderingen te voorkomen. Tegelijkertijd hecht het kabinet aan houdbare overheidsfinanciën. Daarom is in het hoofdlijnenakkoord onder andere afgesproken om de maximum uurprijzen voor de kinderopvangtoeslag in 2026 niet te indexeren, wat structureel € 254 miljoen oplevert. Op de kinderopvangtoeslag wordt in die zin dus niet bespaard.
Afhankelijk van het aanbod en de tarieven in de sector kan het wetsvoorstel gevolgen hebben voor de toegankelijkheid van de kinderopvang. De Staatssecretaris voor Participatie en Integratie zal daarom in de kwartaalrapportages kinderopvang monitoren hoe de tarieven en het gebruik van kinderopvang zich ontwikkelen.
De overgang naar het nieuwe stelsel met directe financiering zorgt ervoor dat de vergoeding voor kinderopvang voor alle ouders veel zekerder en minder risicovol wordt. De grote terugvorderingen van toeslagen die ouders in de problemen hebben gebracht, komen binnen dit ontwerp niet meer voor. Hier profiteren alle ouders die gebruik maken van kinderopvangtoeslag van.
Komt de bewoording «stommetje spelen» zoals aangeduid in het artikel van uw eigen ministerie?
Bij navraag binnen het ministerie en Dienst Toeslagen heb ik geen medewerker kunnen vinden die zich herkent in deze bewoordingen. In het artikel is deze bewoording ook niet aangehaald als citaat, waardoor het ook de woordkeuze van de auteur van het artikel zou kunnen zijn.
Het bericht dat het Zuid-Hollandse ziekenhuis Alrijne een deel van de spoedzorg sluit en operaties uitstelt |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Heeft u het artikel «Alrijne sluit deel spoedzorg en stelt operaties uit» gelezen en wat is uw reactie hierop?1 Bent u op de hoogte van de problemen bij het Alrijne Ziekenhuis? Waar ligt wat u betreft de oorzaak?
Ik heb kennisgenomen van het artikel. Ik vind het te betreuren dat patiënten mogelijk hinder en ongemak hebben ervaren van de tijdelijke sluiting. Ik heb van het ziekenhuis van Alrijne begrepen dat op 1 juli jl. het klinisch chemisch laboratorium dienstverlening van Alrijne is overgegaan van Atalmedial naar Eurofins SCAL (leverancier van Alrijne voor bloedproducten, bloedafnamediensten en laboratoriumdiagnostiek op het gebied van klinische chemie en hematologie). Bij die overgang liep Eurofins SCAL tegen meerdere operationele problemen aan. Na enkele dagen bleken deze problemen dusdanig van aard dat het op dat moment niet langer verantwoord was voor Alrijne om de acute zorg en de operatieve zorg, waarvoor laboratoriumdiagnostiek en uitgifte van bloedproducten essentieel is, te continueren. Op woensdagmiddag 3 juli 2024 heeft Alrijne een deel van de acute zorg voor patiënten om die reden moeten sluiten. Ook moest een deel van de operaties worden uitgesteld. Patiënten waarvan hun operatie niet doorging, zijn door Alrijne gebeld. Over de gevolgen voor de opvang van dit deel van de acute zorg door de regio zijn in het overleg van het ROAZ (Regionale Overleg Acute Zorg) d.d. 4 juli 2024 afspraken gemaakt. Naast de omliggende ziekenhuizen via de ROAZ-structuur waren ook de GHOR (Geneeskundige Hulpverleningsorganisatie in de Regio) en de IGJ (Inspectie Gezondheidszorg en jeugd) hierbij aanwezig. Eurofins SCAL heeft hard gewerkt aan het oplossen van alle problemen. Daardoor kon de acute zorg vanaf 9 juli 2024 weer gefaseerd opgestart worden. Op 23 juli 2024 was de acute zorg van Alrijne weer volledig open voor alle patiënten.
Ik heb van het Alrijne ziekenhuis begrepen dat naar aanleiding van het bovenstaande een evaluatie gestart zal worden waarin de hiervoor genoemde problemen specifiek onderzocht zullen worden.
Wat vindt u van de uitspraak dat het Zuid-Hollandse Alrijne in het gedrang zit door «grote operationele problemen»? Herkent u deze situatie? Vindt u het gepast dat vitale publieke voorzieningen, zoals ziekenhuizen, in deze situatie verkeren? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
In de beantwoording van vraag 1 heb ik toegelicht wat de oorzaak is van de problemen in het Alrijne. De operationele problemen bij het klinisch chemisch laboratorium van Eurofins hebben inderdaad geleid tot het tijdelijk moeten afschalen van een deel van de acute zorg en een klein deel van de reguliere zorg van Alrijne. Deze maatregel is genomen om risico’s voor de patiënten te minimaliseren. Na een onderbreking van enkele weken is de acute zorg weer volledig opgestart binnen Alrijne. Als Minister heb ik geen zeggenschap over de individuele bedrijfsvoering van een ziekenhuisorganisatie.
De IGJ heeft mij laten weten dat de Raad van Bestuur van het Alrijne de IGJ over de situatie heeft geïnformeerd en meteen contact heeft gezocht met omliggende ziekenhuizen via de ROAZ-structuur. Spoedpatiënten zijn naar deze ziekenhuizen verwezen. Bij patiënten die al in het ziekenhuis lagen is bloed afgenomen en dit is waar nodig onderzocht in andere ziekenhuizen. De IGJ geeft aan dat er zich geen calamiteiten hebben voorgedaan.
Wat vindt u van het feit dat het ziekenhuis in Leiden en omgeving per 1 juli overgestapt is naar Eurofins SCAL voor bloedproducten, bloedafnamediensten en laboratoriumdiagnostiek waardoor een deel van het laboratorium in het Alrijne-ziekenhuis in Leiderdorp moest sluiten? Wat gaat u daaraan doen?
Ik vind het belangrijk dat situaties als deze zoveel mogelijk voorkomen worden en dat patiënten zo min mogelijk hinder ondervinden van wisselingen van samenwerkingspartners. Daarnaast vind ik het van belang dat de IGJ op de hoogte is van dergelijke situaties.
Wat vindt u van het feit dat nu ook de acute zorg moest sluiten? Vindt u dit wenselijk? Zo nee, wat gaat u er aan doen? Zo ja, kunt u dit onderbouwen?
Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 1, vind ik het te betreuren dat patiënten mogelijk hinder en ongemak hebben ervaren van de tijdelijke sluiting van een deel van de acute zorg. De tijdelijke sluiting is goed afgestemd met ziekenhuizen, verwijzers, verloskundigen en ambulances in de regio. Door deze regionale samenwerking konden patiënten met acute problematiek elders terecht. Zo heeft het LUMC (Leids Universitair Medisch Centrum) op diverse afdelingen meer capaciteit vrijgemaakt, waarvoor ook personeel van Alrijne is ingezet. Ook de IGJ is, conform de AMvB acute zorg, door Alrijne geïnformeerd. Sinds 23 juli jl. is het Alrijne weer volledig open voor alle patiënten die acute zorg nodig hebben.
Wat vindt u van het feit dat ook de afdeling verloskunde is gesloten? Kunt u onderbouwen wat hier de bedoeling van is? Vindt u dit een aanvaardbare situatie? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Ik vind het belangrijk dat de acute zorg goed toegankelijk is en dat iedereen in Nederland moet kunnen vertrouwen op goede maar ook veilige zorg. Ik heb begrepen dat ook de afdeling verloskunde tijdelijk moest sluiten binnen Alrijne om de risico’s voor patiënten te minimaliseren. De reden is dat bij verloskunde soms met spoed laboratoriumdiagnostiek en of een bloedtransfusie nodig is. Het LUMC heeft veel geboortezorg overgenomen tussen 3 en 9 juli 2024.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat een gedeelte van de operaties wordt uitgesteld? Is dit wat u betreft een oplossing? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Ik heb kennisgenomen van het feit dat een gedeelte van de operaties is uitgesteld. Er kunnen zich situaties voordoen waarin dit soort maatregelen noodzakelijk is. Risicovolle operaties zijn tijdelijk uitgesteld. De patiënten waarvan hun operatie niet doorging, zijn door Alrijne gebeld en op de hoogte gesteld van het uitstel. Ook is er, via de media en de website, voorlichting gegeven over de ontstane situatie. Zie ook het antwoord op vraag 1. Inmiddels draait het operatiecomplex weer op de normale capaciteit.
Bent u op de hoogte van het feit dat de hartbewaking nog steeds gesloten is?
Ook de hartbewaking is tijdelijk dicht geweest. Ik heb begrepen van het Alrijne dat deze sinds 23 juli 2024 weer geopend is.
Vindt u dat deze problemen door regeringsbeleid zijn veroorzaakt? Zo nee, wat zijn volgens u de oorzaken? Wat gaat u doen om dit te voorkomen?
De problemen zijn niet veroorzaakt door regeringsbeleid. Zoals eerder benoemd is de sluiting een gevolg van technische en operationele problemen bij Eurofins SCAL. De verantwoordelijkheid ligt bij Alrijne en Eurofins SCAL om dit in de toekomst te voorkomen. Ik heb van het Alrijne begrepen dat de wachttijden niet zijn opgelopen door het bovenstaande. Wat ik belangrijk vind is dat zorginstellingen en zorgverleners patiëntgerichte, kwalitatief goede en veilige zorg leveren. Veilige zorg leveren is de opgave voor allen die dagelijks verantwoordelijkheid dragen voor patiënten.
Het bericht 'Oranje brievenbussen verdwijnen op steeds meer plekken' |
|
Sandra Beckerman (SP), Jimmy Dijk (SP) |
|
Dirk Beljaarts (minister ) |
|
![]() |
Op basis van welke criteria wordt bepaald welke brievenbussen worden verwijderd? Wie is bevoegd dit te bepalen?1
In de Nederlandse postregelgeving zijn eisen opgenomen met betrekking tot het aantal en de straal waarbinnen iedereen een brievenbus beschikbaar moet hebben.2 Daarnaast moet de verlener van de universele postdienst (UPD), in dit geval PostNL, bij de spreiding van voorzieningen rekening houden met de behoeften van kwetsbare groepen.3 Dit vind ik een goede zaak, omdat de postdienst voor deze doelgroep mogelijk extra belangrijk is. Het is PostNL die als eerstverantwoordelijke binnen haar zogenaamde locatiebeleid een geografische analyse maakt bij het beoordelen van de inpassing van de wettelijke afstandseisen. Naast de wettelijke eisen worden in deze analyse ook feitelijke geografische omstandigheden meegenomen. Binnen deze wettelijke eisen mag PostNL brievenbussen verwijderen.
Vindt u het wenselijk dat dit soort belangrijke besluiten genomen worden buiten het democratisch bewind van de Kamer?
PostNL is een privaat bedrijf met een wettelijke taak voor postbezorging en zolang zij zich binnen de wettelijke kaders begeeft, kan zij zelf operationele beslissingen nemen. PostNL dient zich daarbij wel aan de Postwet 2009 en lagere regelgeving te houden, waarin onder andere verplichtingen met betrekking tot de bereikbaarheid van brievenbussen zijn opgenomen. Op deze manier wordt toegankelijkheid tot postdienstverlening geborgd. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt hier als toezichthouder toezicht op.
Hoe communiceert PostNL deze veranderingen naar de inwoners van de getroffen gebieden?
PostNL communiceert acht weken voor de verwijdering van de brievenbussen met de gemeenten en via haar website.4 Ook plaatst zij soms advertenties in lokale bladen of stuurt zij persberichten naar lokale media. Brievenbussen die verwijderd worden, krijgen vier weken van tevoren een sticker. Deze sticker bevat, naast de feitelijke mededeling, ook een 2D-scancode (QR code) die naar de informatiepagina van PostNL leidt.
Wat zijn de specifieke gevolgen voor inwoners van dorpen zoals Sweagerbosk, waar de enige brievenbus verdwijnt? Waar kunnen deze inwoners hun post wegbrengen als de brievenbus verdwijnt?
Het is vervelend voor de inwoners van deze dorpen dat de enige brievenbus in hun dorp verdwijnt. De postregelgeving schrijft echter voor dat er in woonkernen met minder dan 5.000 inwoners binnen een straal van 2.500 meter een voor het publiek bestemde brievenbus beschikbaar moet zijn.5 Hiervan blijft sprake, ook na het verwijderen van de aangekondigde brievenbussen.
Is het voor u wenselijk dat mensen buiten de steden minder toegang hebben tot voorzieningen zoals postinfrastructuur? Zo nee, waarom staat dit u toe dat brievenbussen voornamelijk buiten de steden verdwijnen?
Ik vind het belangrijk dat ook inwoners van kleinere woonkernen van de postdienst gebruik kunnen maken. PostNL heeft echter jarenlang in ruimere mate voldaan aan de minimale geografische afstandseisen dan vereist op grond van het Postbesluit. Met de huidige operatie van PostNL wordt nog steeds voldaan aan deze eisen en voldoet de bereikbaarheid derhalve onverminderd aan de wettelijke eisen die destijds in 2009 zijn vastgesteld.
Hoe zorgt PostNL ervoor dat onder andere ouderen en mensen zonder toegang tot digitale communicatiemiddelen niet worden benadeeld door het verwijderen van brievenbussen?
De Postwet 20096 voorziet in de verplichting voor de verlener van de UPD om advies te vragen aan consumentenorganisaties en lokale belangenpartijen over de door PostNL voorgenomen wijzigingen in het aantal en de spreiding van brievenbussen en postvestigingen. Daarnaast bevat de Postwet 2009 de verplichting voor de verlener van de UPD om schriftelijk te reageren op dat advies, waarbij de verlener van de UPD verplicht is te motiveren waarom het advies al dan niet wordt overgenomen.7 In het verlengde hiervan bevat het Postbesluit 20098 de verplichting voor de verlener van de UPD om bij het aantal en de spreiding van brievenbussen en postvestigingen rekening te houden met dat advies. Dit betekent dat de verlener van de UPD moet bezien in hoeverre redelijkerwijs aan het advies tegemoet kan worden gekomen. Dit adviesproces borgt dat er daar waar enigszins mogelijk ruimte is voor maatwerk.
Hoe waarborgt PostNL de naleving van de rechten uit de Postwet, specifiek met betrekking tot de bereikbaarheid van brievenbussen voor inwoners in zowel stedelijke als landelijke gebieden?
Zie antwoord vraag 6.
Wat voor waarborgen zijn er voor behoud van brievenbussen voor bepaalde gebieden, zoals nabij zorginstellingen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe verloopt de samenwerking tussen PostNL en lokale gemeenten en ouderenbonden bij het besluit tot het verwijderen van brievenbussen?
Zie antwoord vraag 6.
Welke maatregelen neemt PostNL om de zorgen van burgers over het verdwijnen van brievenbussen aan te pakken?
PostNL houdt rekening met de locatie waar brievenbussen staan. Zo blijven brievenbussen in de buurt van bijvoorbeeld ziekenhuizen en andere zorginstellingen staan. Op plekken waar veel ouderen komen, zoals woonzorgcentra en zorglocaties, probeert PostNL de bestaande brievenbussen ook in stand te houden, zodat zij altijd post kunnen versturen en ontvangen.9
Verder worden uitsluitend brievenbussen weggehaald binnen de wettelijke kaders. Dat betekent dat er in woonkernen met meer dan 5.000 inwoners altijd een brievenbus binnen een straal van 1 kilometer staat. In woonkernen met minder dan 5.000 inwoners staat er altijd een brievenbus binnen een straal van 2,5 kilometer.
Welke economische voordelen verwacht PostNL te behalen door het verwijderen van brievenbussen die weinig worden gebruikt?
Er is sprake van een aanhoudende daling van de hoeveelheid post. Vijf dagen per week dienen de brievenbussen te worden leeggehaald, maar PostNL geeft aan dat er brievenbussen zijn waarin nauwelijks of zelfs geen post zit, bijvoorbeeld omdat er twee brievenbussen dicht bij elkaar staan. Door het aantal brievenbussen te verminderen, worden de kosten van het collectieproces voor PostNL gereduceerd.
Bent u van mening dat het liberaliseren van de PTT en het introduceren van marktwerking in de post geleid heeft tot betere dienstverlening, efficiëntie en lagere kosten?
Er zijn verschillende aanwijzingen dat het introduceren van marktwerking op de Nederlandse postmarkt destijds een passend besluit was. Zo is er in Nederland, in tegenstelling tot veel andere Europese lidstaten, nooit sprake geweest van een subsidie voor de verlener van de UPD. Ook is Nederland een van de weinige lidstaten waar een tweede landelijk dekkend netwerk ontstaan is, in dit geval door de toetreding van Sandd. Dankzij de concurrentie van PostNL met Sandd en andere postvervoerders hebben zakelijke afnemers jarenlang kunnen profiteren van lage tarieven en dienstverlening van hoge kwaliteit.
Evaluaties van de UPD, de Post- en pakketmonitor van de ACM en verschillende Europese rapportages schetsen een vergelijkbaar beeld van de Nederlandse postdienstverlening. Hoewel recentere signalen hierover andersluidend zijn, blijkt uit achtereenvolgende evaluaties van de UPD dat de kwaliteit en betaalbaarheid in Nederland op orde waren.
Nederland scoort in vergelijking met andere lidstaten veelal bovengemiddeld op het gebied van kwaliteit, efficiëntie en kosten. Het voorgaande laat zien dat de keuze voor liberalisering van de postmarkt binnen de toenmalige context in Nederland passend is geweest. Ook uit achtereenvolgende evaluaties van de Postwet is gebleken dat de kwaliteit en betaalbaarheid van de dienstverlening van PostNL op orde waren.
PostNL haalt al enige tijd de wettelijke norm niet meer van tijdige bezorging binnen één dag. Dit is niet acceptabel. Met name de negatieve invloed daarvan op de betrouwbaarheid van de postbezorging is problematisch. Tegelijkertijd moeten wij realistisch zijn en in ogenschouw nemen wat gebruikers minimaal verwachten van de postbezorging en wat dit betekent voor de betaalbaarheid. Ik ben bezig om beleid te ontwikkelen om de postbezorging te verbeteren in de toekomst.
Is het nog steeds het geval dat geen land ter wereld de postinfrastructuur beter op orde heeft dan Nederland, zoals voor het liberaliseren van de PTT? Zo nee, waarom niet?2
Volgens de periodieke Postal Development rapportages van de Universal Postal Union, waarin 172 landen worden gewaardeerd op aspecten als betrouwbaarheid, resilience, transparantie en duurzaamheid, scoort Nederland consequent in de top-10. Het meest recente rapport is van 2022.
Bent u van mening dat basisvoorzieningen zoals post aan de markt zouden moeten worden overgelaten? Zo ja, op welke manier bent u van plan dit te veranderen?
In het algemeen geldt dat zowel staatsdeelneming als geprivatiseerde markten verschillende voor- en nadelen kennen. Het nastreven van winst bij privatisering kan tot efficiëntieprikkels leiden, waarmee de kosten van een basisvoorziening voor de samenleving betaalbaar blijven. De keerzijde hiervan is dat het nastreven van winst soms ongewenste effecten kan hebben. Zo zou het in de postmarkt aantrekkelijk kunnen zijn om uitsluitend in dichtbevolkte gebieden te opereren, terwijl de maatschappij baat bij een landelijk dekkend netwerk heeft. Daarom is het belangrijk dat zulke belangen voldoende geborgd zijn. In het geval van de postmarkt gebeurt dit via Postwet 2009, waarin verschillende verplichtingen een postdienstverlening van voldoende kwaliteit garanderen. Op deze manier komt op de postmarkt een balans tussen voldoende efficiëntie en kwaliteit van dienstverlening tot stand.
Zoals aangegeven in de brief van mijn voorganger d.d. 17 mei jl.11 voert de ACM momenteel onderzoek uit om te komen tot een toekomstvisie voor de postmarkt, waaronder de reikwijdte en kwaliteit van de UPD. De uitkomsten hiervan worden begin 2025 bekend.
Wat vindt u ervan dat een basisvoorziening afhankelijk is van de winst of verlies van een bedrijf?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u een overzicht geven van de winst- en/of verliescijfers van Post NL van de laatste 5 jaar?
Hieronder volgt een overzicht van de belangrijkste jaarresultaten voor PostNL NV:
3.165
3.144
3.466
3.255
2.844
56
14
258
216
4
5,3%
4,1%
16,4%
17,2%
7.5%
Bron: openbare Jaarverslagen PostNL
PostNL N.V. als geheel is er de afgelopen jaren in geslaagd om een positief bedrijfsresultaat te behalen. Zo bedroeg de winst over 2023 zo’n € 56 miljoen. Hierbij is het goed om te noemen dat PostNL verschillende soorten post en pakketten bezorgt, niet alleen post die onder de UPD valt. Een groot deel van de omzet behaalt het postbedrijf dan ook uit het leveren van niet-UPD post. PostNL heeft aangegeven dat de dienstverlening rondom de UPD onder de huidige voorwaarden op termijn verlieslatend zal worden. De precieze resultaten die PostNL behaalt op de UPD, zijn geen openbare informatie en worden hier daarom niet vermeld.
Bent u op de hoogte van locaties die niet voldoen aan de regel dat er in woonwijken met meer dan 5.000 inwoners altijd een brievenbus moet staan binnen een straal van een kilometer en in wijken met minder dan 5.000 inwoners er altijd een brievenbus moet staan binnen een straal van 2,5 kilometer?
Ik ben momenteel niet van zulke locaties op de hoogte. De ACM houdt toezicht op de spreidingsregels voor brievenbussen en is bekend met de signalen uit de media over dit onderwerp. Zij gaat hierover in gesprek met PostNL en vraagt nadere informatie op.
De bevoegdheden van de ACM en het beschermen van consumenten voor de gevolgen van marktmacht |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Dirk Beljaarts (minister ) |
|
![]() |
Hoe reageert u op het beeld van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) dat reeksen van kleine overnames tot grote (lokale) marktmacht kan leiden, waardoor prijzen stijgen en de kwaliteit van diensten afnemen?1
Ik zie dit als een belangrijk en relevant signaal van de toezichthouder ACM. Momenteel breng ik mede naar aanleiding van dit signaal de omvang en de oorzaken van dit probleem (ook wel «kralen rijgen» of «buy and build» genoemd) in beeld. In dit kader ben ik hierover ook in gesprek met de ACM, andere departementen, zoals VWS over huisartsen en LVVN over dierenartsen, en andere stakeholders.
Daarnaast, neem ik hierbij recente ontwikkelingen mee, zoals de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de in Illumina/Grail zaak.2 Op grond van deze uitspraak is het voor lidstaten niet mogelijk om een concentratie te verwijzen naar de Europese Commissie voor beoordeling, als de lidstaten niet op grond van hun nationale regeling voor concentratiecontrole bevoegd zijn om die concentratie te beoordelen. Dit is relevant in het kader van de beoordeling van zogeheten «killer acquisitions» waarbij grotere ondernemingen kleine ondernemingen overnemen, met als gevolg dat potentiële concurrentie uit de markt wordt weggenomen.
Op korte termijn stuur ik hierover de Kamer een brief toe. In deze Kamerbrief borduur ik voort op de genoemde voornemens in het Regeerprogramma en licht ik dit uitgebreider toe.3 Ik zal daarbij ook ingaan op mijn voornemens voor het concentratietoezicht.
Tot slot, merk ik op dat de Mededingingswet niet op zichzelf staat. In de markten die u in uw voorbeeld aanhaalt, is er naast de Mededingingswet vaak ook sprake van sectorspecifieke regulering die eisen stelt aan de kwaliteit en de continuïteit van de dienstverlening. Op de zorgsector is bijvoorbeeld ook de Wet Marktordening gezondheidszorg van toepassing.
Deelt u de mening dat consumenten moeten worden beschermd tegen grote marktmacht van enkele bedrijven, zeker wanneer de consument (lokaal) afhankelijk is en vanwege een informatie achterstand de aanbieder van die dienst moet kunnen vertrouwen, zoals bij huisartsen, dierenartsen, kinderdagverblijven?2
Ik ben ook van mening dat consumenten moeten worden beschermd tegen (negatieve effecten van) marktmacht en tegen misbruik van een economische machtspositie door ondernemingen. Daarvoor is er de Mededingingswet. Op grond hiervan kan de ACM optreden of ingrijpen als zij een situatie van misbruik van een economische machtspositie vaststelt of ingrijpen in de situatie dat als gevolg van een fusies of overname marktmacht zal ontstaan.
Hoe reageert u op de concentratie van specialistische kennis en expertise, bijvoorbeeld in de markt voor installatietechniek en -advies? Welke effecten heeft een dergelijke concentratie voor consumenten en de overheid op het proces, tempo en kosten van verduurzaming?3
De concentratie van specialistische kennis en expertise op een markt kan leiden tot marktmacht. Zoals hiervoor aangegeven kan de ACM handhavend optreden indien deze concentratie leidt tot misbruik van een economische machtspositie of door eventuele fusies of overnames te toetsen die de omzetdrempels halen.
Over wat de impact is van de concentratie van specialistische kennis en expertise op bijvoorbeeld de markt voor installatietechniek en -advies kan ik geen uitspraken doen. Zowel mijn ministerie als het Ministerie van Klimaat en Groene Groei hebben hierover geen signalen ontvangen.
Er zijn wel recente krantenberichten over dalende prijzen voor bijvoorbeeld zonnepanelen en warmtepompen. Als zich hier op het vlak van concentratie een probleem voordoet dat ziet op het overtreden van de Mededingingswet, dan is het aan de ACM om daar handhavend tegen op te treden.
In welke sectoren speelt dit proces van reeksen van kleine overnames? Welke rol speelt private-equity hier in en is er zicht op de omvang hiervan?
De strategie van kralen rijgen is het proces waarbij een onderneming een groeistrategie hanteert door middel van een reeks van kleine overnames. Deze strategie wordt toegepast door diverse type ondernemingen en eigenaren. Overigens is dit niet per se een slechte bedrijfsstrategie. Voorbeelden van sectoren die de ACM noemt in de context van een risico op mededingingsproblemen als gevolg van kralenrijgen zijn de kinderopvang, dierenartsen, huisartspraktijken, autoreparatiebedrijven, software of verzekeringen, bijzondere hobbyproducten en speciale levensmiddelen.6
Private equity is actief in diverse branches en sectoren in de economie. Private equity participeert in goed werkende markten maar ook in de markten die de ACM heeft benoemd als voorbeeld van markten waar zich mededingingsproblemen kunnen voordoen als gevolg van kralenrijgen (bijv. in de zorg en kinderopvang). Het aandeel van private equity investeringen in de Nederlandse economie laat sinds 2008 een stijgende lijn zien. Ik heb op dit moment geen beeld van de rol die specifiek private equity speelt in kralenrijgpraktijken in sectoren waar dit mogelijk een risico voor de mededinging oplevert. Vanuit andere departementen is overigens al onderzoek gedaan naar de rol van private equity in sectoren, als de zorg en kinderopvang7 8, en zijn door betrokken bewindslieden soms ook al acties in gang gezet om de risico’s van private equity te mitigeren als een te groot financieel belang ten koste gaat van maatschappelijke belangen9.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de ACM kan optreden tegen problematische reeksen aan kleine overnames?4
ACM heeft haar wens kenbaar gemaakt en ik bestudeer deze problematiek. Daarnaast zal ik verder verdiepen wat de positieve en negatieve effecten zijn van kralen rijgen en de risico’s die dit mogelijk met zich meebrengt voor de mededinging. Dit zal ik doen door onderzoek te laten doen.
In de Kamerbrief die ik noemde bij antwoord 1 zal ik de punten die ik al aanstip in dat antwoord uitgebreider toelichten en zo een beter beeld geven van wat ik voornemens ben om zo de toekomstbestendigheid van het mededingingsinstrumentarium van de ACM te borgen.
Waarom heeft u er nog niet voor gekozen om de Nederlandse Mededingingswet te moderniseren met een «call-inbevoegdheid» zodat de ACM kan ingrijpen tegen problematische reeksen van overnames, terwijl deze er op Nederlands initiatief al wel is in de Europese Unie?5
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om de Mededingingswet uit te breiden met een «new competition tool» zodat de ACM ook oplossingen kan aandragen om marktverstoringen tegen te gaan, zodat consumenten niet onnodig te veel betalen voor diensten, zoals bij energie, zorgverzekering, internetaansluiting of een te lage spaarrente ontvangen?6 7 8 9 10
ACM kan momenteel al een deel van de marktverstoringen aanpakken. Dat doet zij bijvoorbeeld door haar handhaving op de Mededingingswet. De ACM signaleert ook dat niet iedere verstoring met deze wet kan worden aangepakt. Na nadere bestudering van mijn ministerie blijkt inderdaad dat er concurrentieverstoringen zijn die niet onder de Mededingingswet vallen. In sommige gevallen kunnen die verstoringen leiden tot hogere prijzen voor consumenten, maar ook voor MKB-ondernemers. Dat vind ik zorgelijk.
De onderzoekers van het Tilburg Law and Economics Center hebben onder andere geadviseerd om te kijken naar het introduceren van een zogeheten New Competition Tool. Om die reden onderzoekt mijn ministerie de mogelijkheid om de Mededingingswet uit te breiden met een New Competition Tool, met als doel om na het doen van marktonderzoek remedies te formuleren die specifiek gericht zijn om deze verstoringen aan te pakken. De mogelijkheid voor een Europese New Competition Tool wordt ook door Mario Draghi benoemd in zijn recent uitgekomen rapport.17 Ik zal hier verder op ingaan in de eerder genoemde brief die ik op korte termijn aan uw Kamer verwacht te kunnen sturen.
Het stopzetten van het Programma Schoolmaaltijden |
|
Bart van Kent (SP), Jimmy Dijk (SP) |
|
Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
![]() |
Hoe reageert u op de brandbrief van 2.100 scholen, het Rode Kruis en het Jeugdeducatiefonds die u en uw kabinet oproepen geld te reserveren voor het Programma Schoolmaaltijden?1
Ik heb kennisgenomen van de brief die aan uw Kamer en leden van het kabinet is verzonden over het Programma Schoolmaaltijden.
Het Programma Schoolmaaltijden ondersteunt dagelijks veel leerlingen met een extra maaltijd, zodat ze met een gevulde maag in de klas zitten. Ik ben het Jeugdeducatiefonds en het Rode Kruis dankbaar voor de goede samenwerking en zie dat het programma dagelijks veel betekent in het leven van kinderen.
Vanuit het onderzoek naar de effectiviteit van het programma, blijkt bovendien dat leerlingen zich beter kunnen concentreren tijdens de les, dat er meer ouderbetrokkenheid is en dat gezinnen minder financiële stress ervaren. Daarnaast eten leerlingen gevarieerder en gezonder.
Daarom heeft het kabinet besloten het programma structureel voort te zetten na 2024. Dit is op Prinsjesdag in de Miljoenennota met de Tweede Kamer gedeeld. Voor de voortzetting is jaarlijks structureel € 135 miljoen beschikbaar. Op welke wijze het programma structureel en duurzaam wordt vormgegeven, wordt de komende tijd uitgewerkt en daar wordt uw Kamer uiteraard over geïnformeerd.
Hoe reageert u op de uitspraak van de directeur van de Oranje Nassauschool in Amsterdam, die aangeeft dat 80 procent van de leerlingen op haar school dagelijks gebruik maken van gratis ontbijt, lunch, of een tussendoortje?2
Het Programma Schoolmaaltijden ondersteunt dagelijks inderdaad veel leerlingen met een extra maaltijd, zodat ze met een gevulde maag in de klas zitten. Het kabinet heeft besloten het programma structureel voort te zetten.
Vindt u het acceptabel dat kinderen met honger naar school gaan? Of bent u het eens met de stelling dat dit een mensonwaardige situatie is die we te alle tijden moeten voorkomen? Zo ja, wat bent u van plan hier aan te doen?
Dat vind ik niet acceptabel. Daarom heeft het kabinet besloten het Programma Schoolmaaltijden structureel voort te zetten.
Ziet u in dat de onduidelijkheid over financiering of het stopzetten van dit programma veel onrust en zorgen veroorzaakt bij scholen, ouders en kinderen? Wat heeft u te zeggen tegen de 350.000 kinderen die gebruik hebben gemaakt van het Programma Schoolmaaltijden, die volgend jaar mogelijk zonder ontbijt naar school moeten?
Het Programma Schoolmaaltijden wordt structureel voortgezet. Dat is met Prinsjesdag door het kabinet met uw Kamer gedeeld.
Bent u bekend met het onderzoek van het Jeugdeducatiefonds waaruit blijkt dat kinderen meer energie hebben, zich beter kunnen concentreren en gezonder en gevarieerder eten als er gratis ontbijt wordt aangeboden? Bent u het eens met de stelling dat kinderen niet goed kunnen leren als zij geen ontbijt hebben? Ziet u in dat dit zowel grote individuele gevolgen heeft als op lange termijn schadelijk is voor de samenleving?3
Ja, dit onderzoek is bij mij bekend. Mede door het aangetoonde succes van het Programma Schoolmaaltijden, heeft het kabinet besloten het programma structureel voort te zetten.
Bent u van mening dat alle voordelen van kinderen die zonder honger op school zitten niet opwegen tegen de kosten van dit programma? Zo ja, waar baseert u dit op?
Zie het antwoord op vraag 5.
Bent u van plan om drie kwart van de Nederlanders teleur te stellen door het Programma Schoolmaaltijden niet voort te zetten?4
Nee, dat ben ik niet van plan. Daarom zet het kabinet het Programma Schoolmaaltijden ook na 2024 voort.
Welke stappen gaat u nemen om het Programma Schoolmaaltijden structureel te maken? Kunt u toezeggen dat dit wordt geregeld bij de begroting van 2025?
Met Prinsjesdag heeft het kabinet met uw Kamer gedeeld dat het Programma Schoolmaaltijden structureel wordt voortgezet.
Het bericht dat private equity fors investeert in zorg en gezondheid en steeds vaker in gespecialiseerde klinieken investeren |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Heeft u het bericht gekregen over private equity dat graag investeert in zorg en gezondheid?1 Zo ja wat vindt u daarvan?
Ik heb het bericht gelezen. Van oudsher bestaat ons zorgstelsel uit private partijen. Zorgaanbieders zijn daarbij zelf verantwoordelijk voor hun financiering. Soms gaan zij daarvoor naar banken, bijvoorbeeld voor een nieuw gebouw. Maar voor andere investeringen, zoals voor digitalisering, kan private equity worden ingezet. Een private equity partij biedt vermogen aan een niet-beursgenoteerde onderneming (in dit geval: de zorgaanbieder). Bij financiering via private equity zie ik risico’s wanneer zorgaanbieders het belang van de patiënt niet meer voorop zetten, maar primair gericht zijn op de financiële belangen, voor eigen gewin. In ons zorgstelsel zien de toezichthouders hierop toe. Ik vind dat private equity organisaties en niet-private equity organisaties te allen tijde het patiënten belang voorop moeten stellen in plaats van het eigen financiële belang. Ik zet daarom de komende periode in op maatregelen om zorgaanbieders aan te kunnen pakken wanneer zij hun eigen financiële belang boven het belang van de patiënten stellen. Ik kom in het eerste kwartaal van 2025 met een wetsvoorstel om integere bedrijfsvoering te borgen. Ook zet ik mij in om de NZa de bevoegdheid te geven om concentraties (fusies/overnames) in de zorg meer inhoudelijk te beoordelen.
Waarom investeert private equity zo graag in zorg, denkt u? Valt er makkelijk winst te halen? Of zijn er andere redenen?
Zorginstellingen hebben vaker dan voorheen behoefte aan alternatieve vormen van financiering. Deels omdat bij de benodigde transities in de zorg, kapitaalverschaffing minder gericht is op investeringen met onderpand (gebouwen etc., waar banken met name op zijn gericht) en meer op andere, meer risicovolle soorten investeringen (digitalisering, kennis en kunde e.d.). Er is dus vraag vanuit zorgaanbieders naar andersoortige financiering dan waar banken op gericht zijn. Daarnaast kan ik mij voorstellen dat door de omvangrijke, en nog verder groeiende vraag naar zorg, investeren in zorg als een redelijke stabiele investering wordt gezien. Desondanks, het overgrote deel van de investeringen in de zorg komt nog steeds vanuit banken.
Tarieven in de zorg komen tot stand in onderhandelingen tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars en zijn deels ook gereguleerd door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Daarnaast houdt de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) toezicht op de kwaliteit van zorg en zij handhaaft indien wordt beknibbeld op de kwaliteit van zorg. De genoemde werkwijzen en bijpassende regulering maken het naar mijn idee niet makkelijk om overmatige winst te behalen in de zorgsector die ten koste gaat van de patiënt.
Hoe denkt u dat private equity haar winst haalt uit de zorgsector? Wat vindt u hier van? Wat denkt u dat de patiënt dit oplevert?
Winst is het rendement dat private equity investeerders ontvangen voor het beschikbaar stellen van financiële middelen en het risico dat deze financiers daarvoor lopen. In de kern is dat vergelijkbaar met rentebetalingen voor bancaire financiering. De voornaamste bron van rendement voor private equity investeerders is de verkoop van hun investering na een aantal jaren. Een private equity investeerder bindt zich aan een organisatie en kan invloed uitoefenen op het management en daardoor de (maatschappelijke) waarde van de organisatie vergroten. Bijvoorbeeld door de organisatie efficiënter in te richten, zodat de organisatie mogelijk meer tijd aan patiëntenzorg kan besteden en meer patiënten helpen, of meer tijd steken in het opleiden van personeel. Dit kan bijdragen aan de continuïteit van zorg, of de kwaliteit van zorg, waar de patiënt bij gebaat is.
Bent u bezorgd over bovenstaande ontwikkelingen? Heeft u de Co-Med kwestie gevolgd? Wat vindt u daarvan?
Ik maak mij zorgen op het moment dat bestuurders de financiële belangen boven kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg verkiezen. Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 1, wil ik daar iets aan doen.
Ik ben op de hoogte van de ontwikkelingen bij Co-Med. Overigens voor de goede orde: Co-Med valt niet onder de definitie van private equity. In de brief van 18 april 20242, betreffende de inhoudelijke reactie Rapport «Opkomst van bedrijfsketens in de huisartsenzorg», wordt een aantal concrete vervolgafspraken genoemd om het toezicht op bedrijfsketens in de huisartsenzorg te verbeteren. Het faillissement van Co-Med onderstreept het belang van deze vervolgafspraken. Een evaluatie van deze casus, om hieruit lessen te trekken voor de toekomst, vind ik van groot belang. Vanwege het nog lopende onderzoek kan deze evaluatie op dit moment nog niet plaatsvinden, maar ik neem het mee in de genoemde vervolgafspraken.
Wanneer gaat u de moties over private equity in de zorg uitvoeren? En vooral hoe? Komt er een verbod op private equity in de zorg?
Ik schaar mij achter de bedoeling van de moties. Die is paal en perk stellen aan excessieve winstuitkeringen in de zorg, en de zorg beschermen tegen die ondernemers die het financieel belang in plaats van het patiëntenbelang voorop stellen. Daarom ben ik van plan om verder te gaan in de lijn van de brief van mijn voorganger over private equity in de zorg3. Die lijn is het treffen van maatregelen die de risico’s dempen van te veel aandacht voor winst, waardoor de maatschappelijke belangen van kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg in gevaar komen.
Heeft u in kaart gebracht hoeveel groot het aandeel private equity in de zorg momenteel is? Zo nee, gaat u dit uitzoeken? Zo ja, kunt u die cijfers leveren?
Op 16 april 2024 heeft mijn voorganger u per brief geïnformeerd over een onderzoek dat EY-consulting in opdracht van het ministerie heeft gedaan naar private equity in de zorg4. In dat onderzoek staan de door u gevraagde cijfers. In onderstaande tabel herhaal ik deze cijfers.
Medisch specialistische zorg
~3,75%
~1,16%
VVT
~0,73%
~0,55%
Geestelijke gezondheidszorg
~2,20%
~0%
Gehandicaptenzorg
~0%
~0%
Huisartsenzorg
~<1%
–
Kraamzorg
~20 – 25%
–
Paramedische zorg
~4 – 10%
–
Mondzorg
~19 – 26%
–
Bron: EY, Onderzoek naar private equity in de zorg, 8 april 2024
Kunt u aangeven waarom private equity ook aast op gespecialiseerde klinieken? Heeft u kritiek op deze ontwikkeling? Zo ja, welke?
Zelfstandig behandelcentra (ZBC’s) richten zich op laagcomplexe en planbare medisch specialistische zorg. Daarbij streven zij door hun focus op één of enkele behandelingen en hoge volumes een efficiënte werkwijze en optimale patiëntervaring na. Ik heb geen zicht op individuele afwegingen van zorgaanbieders en investeerders om zich hier wel of niet op te richten. In het algemeen kan wel opgemerkt worden dat het een subsector betreft, die qua aandeel groeit en die zich kenmerkt door nieuwe, op efficiëntie gerichte organisatiemodellen. Ik kan me voorstellen dat die combinatie van groei en vernieuwing in de sector samenhangen met een grotere behoefte aan risicodragende investeringen. Het is goed dat er in de zorg de ruimte bestaat om nieuwe organisatiemodellen te ontwikkelen, die bij kunnen dragen aan een betere toegankelijkheid van de zorg en ook een aantrekkelijk alternatief voor zorgmedewerkers kunnen zijn. Tegelijkertijd is het van belang dat ook nieuwe zorgvormen goede kwaliteit leveren en bijdragen aan de maatschappelijke opgave. Elke zorgaanbieder moet zich daarom houden aan wet- en regelgeving, ook ZBC’s waar een private equity investeerder actief is. De toezichthouders zien daarop toe. Het is verder aan zorgverzekeraars om via hun zorginkoop te sturen op passende tarieven en een evenwichtig zorglandschap. Daarbij vind ik het van belang dat de ontwikkelingen met betrekking tot ZBC’s passen bij de inrichting van het bredere zorglandschap, met krachtige streekziekenhuizen en goede, toegankelijke acute zorg in iedere regio.
Wat gaat u doen om private equity terug te dringen in de zorg en gezondheid?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 5 heb aangegeven, is een verbod op private equity in de zorg niet proportioneel, ook niet in de mondzorg. Wel neem ik een aantal maatregelen om de risico’s van teveel aandacht voor het financieel belang van zorgaanbieders te beperken. Ik wil daarmee aansluiten op de acties zoals aangegeven in de brief van mijn voorganger over private equity in de zorg5.
Hoe gaat u private equity terugdringen in de mondzorg?
Zie antwoord vraag 8.
Het tekort aan het medicijn prednisolon |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat het komen aan het medicijn prednisolon moeilijkheden veroorzaakt bij apothekers?1
Geneesmiddelentekorten zijn ongewenst. Wel is het fijn dat apothekers ervoor kunnen zorgen dat alle patiënten op dit moment (geïmporteerde) prednisolon kunnen krijgen. Nederland is de afgelopen tijd geconfronteerd met toenemende tekorten aan geneesmiddelen. Dit is helaas in lijn met internationale ontwikkelingen2; de geneesmiddelenmarkt is niet in staat tekorten te voorkomen. De redenen voor deze tekorten zijn complex en variëren van onverwachte stijgingen in de vraag, tot productie- en kwaliteitsproblemen, fabriekssluitingen of verplaatsingen, knelpunten in de toeleveringsketens en mogelijk negatieve effecten van prijs- en vergoedingsinstrumenten.
Deelt u de mening dat mensen die voor hun gezondheid afhankelijk zijn van dit medicijn niet het slachtoffer mogen worden van deze tekorten? Wat gaat u doen om schadelijke en mogelijk levensbedreigende situaties te voorkomen?
Geneesmiddelentekorten hebben vele mogelijke oorzaken. Het tekort aan prednisolon komt door productieproblemen bij een leverancier. Hierdoor ontstond een verhoogde vraag bij andere leveranciers, waaraan zij niet volledig kunnen voldoen. Om het tekort op te vangen heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op 20 juni een tekortenbesluit gepubliceerd dat het importeren van alternatieven makkelijker maakt. Zoals ik op vraag 1 heb geantwoord, ben ik blij om te horen dat patiënten door deze import prednisolon kunnen krijgen.
Hoeveel mensen zijn afhankelijk van prednisolon? Hoe groot is het tekort en de verwachte ontwikkeling van dit tekort op de korte en middellange termijn?
Volgens de GIPdatabank waren er vorig jaar 577.860 unieke gebruikers van prednisolon. Dit betreft alle doseringen en ook kortdurend gebruik. Het is moeilijk te zeggen hoe groot het tekort, of de verwachte ontwikkeling ervan is. Verschillende vergunninghouders hebben tekorten gemeld van de 5 mg tabletten en één vergunninghouder heeft zijn product doorgehaald, waardoor zijn middel niet meer mag worden verhandeld. Prednisolon 20 mg en 30 mg tabletten zijn momenteel wel leverbaar. Voor de 5 mg tabletten heeft de IGJ op 20 juni een tekortenbesluit afgegeven. Verschillende vergunninghouders hebben aangegeven rond november 2024 het product weer op voorraad te hebben. Het afleveren van alternatieven uit het buitenland – wat mag wanneer de IGJ een tekortenbesluit heeft afgegeven – is daarom in ieder geval toegestaan tot en met 10 september 2024, en kan indien nodig worden verlengd.
Begrijpt u dat dit tekort voor patiënten zeer grote gevolgen kan hebben en zij zich grote zorgen maken over de berichten over tekorten? Wat kunt u deze mensen bieden aan zekerheid? Hoe wordt er gecommuniceerd met deze groep en de apothekers die hen voorzien van medicatie?
Ja, dat begrijp ik. Geneesmiddeltekorten zijn voor zowel patiënten als voor zorgprofessionals erg naar. Ik kan geen volledige zekerheid bieden, behalve dat ik alles in mijn macht doe om tekorten aan geneesmiddelen te voorkomen en de gevolgen te verzachten. Om de beschikbaarheid van prednisolon te borgen, heeft de IGJ een tekortenbesluit gepubliceerd in de Staatscourant. Hiermee kan het geneesmiddel door groothandelaren, fabrikanten en apotheekhoudenden uit het buitenland worden geïmporteerd. Apothekers worden hiervan op de hoogte gesteld door de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) of de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuisapothekers (NVZA). Apothekers kunnen zich abonneren via de website van de IGJ om op de hoogte te worden gehouden van deze tekortenbesluiten. Veel van deze informatie is ook toegankelijk voor patiënten, maar normaal gesproken worden zij door hun behandelend arts of apotheker geïnformeerd. Daar kunnen zij ook het beste terecht bij vragen.
Ik vind het belangrijk dat patiënten goed worden geïnformeerd als zij dan toch te maken krijgen met een tekort. Eerder heeft mijn voorganger berichten ontvangen dat tekorten tot vervelende situaties aan de balie leiden (o.a. agressie en onbegrip). Ik werk hierom samen met betrokken koepelorganisaties (KNMP, NHG, FMS, LHV, NVZA, NapCo, ASKA en Optima Farma) en de Patiëntenfederatie, om een informatiefolder te ontwikkelen over de geneesmiddeltekorten. Deze partijen hebben aangegeven dat uitleg over het ontstaan van tekorten, handelingsperspectieven voor de patiënt en informatie waar patiënten naartoe kunnen met eventuele vragen, belangrijke aspecten zijn om mee te nemen in deze informatiefolder.
Welke stappen zet u om ervoor te zorgen dat patiënten die van prednisolon afhankelijk zijn hier zo snel mogelijk weer toegang toe krijgen en dat zij in de tussentijd een zo passend mogelijk alternatief krijgen? Bent u ook bereid om te onderzoeken of het mogelijk is om publieke generieke noodproductie van dit middel te organiseren?
Het Meldpunt geneesmiddelentekorten en -defecten ontvangt meldingen van verwachte leveringsonderbrekingen van de farmaceutische industrie.
Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) controleert voor iedere melding van een leveringsonderbreking of er voldoende alternatieven in Nederland zijn. Als er voor de patiënt onvoldoende alternatieven zijn om een leveringsprobleem op te vangen én er sprake is van een levensbedreigende of zeer ernstige aandoening, of als het tekort grote impact heeft voor patiënten, spreekt het Meldpunt van een kritisch tekort. Dit is voor prednisolon 5 mg het geval. Er is daarom een tekortenbesluit afgegeven door de IGJ.
Publieke noodproductie van prednisolon is geen snelle oplossing. Het opzetten van productiecapaciteit duurt maanden, zo niet jaren. Dit komt doordat er strenge kwaliteitseisen gelden voor geneesmiddelenproductie om de kwaliteit en veiligheid voor patiënten te borgen.
Bij elk kritisch tekort wordt de optie van een apotheekbereiding door de IGJ uitgevraagd, zowel bij de KNMP als bij de NVZA. Het is niet altijd mogelijk om snel een kwalitatief goede apotheekbereiding te verkrijgen. Dit is afhankelijk van onder meer beschikbaarheid van de juiste grondstof, maar ook de juiste hulpstoffen, farmacotherapeutische vorm en of er ervaring is met een dergelijke bereiding. Ook de hoeveelheid gebruikers is van belang. Vaak ligt dat aantal te hoog om met apotheekbereidingen te kunnen voorzien.
Bent u het ermee eens dat het huidige systeem van omgaan met deze tekorten, door apothekers en patiënten rond te laten bellen, verre van ideaal is? Welke stappen zet u om te komen tot een betere, efficiënte en rechtvaardige verdeling van geneesmiddelen in tijden van schaarste?
Ja. Zoals aangegeven vind ik geneesmiddelentekorten erg naar voor zowel patiënten als zorgprofessionals. Ik heb dan ook grote waardering voor al het werk dat de apothekers en vele andere zorgprofessionals dagelijks verzetten om de behandeling van patiënten zoveel mogelijk door te laten gaan. Wel moet ik realistisch zijn, en realiseer ik me dat niet alle oorzaken van tekorten zomaar op korte termijn op te lossen zijn. Tot die tijd doe ik alles binnen mijn macht om de tekorten zoveel mogelijk te voorkomen en/of te verzachten.
Uit data van Farmanco3 en de Jaarrapportage4 van het Meldpunt geneesmiddelentekorten en -defecten blijkt dat er in 99% van de gevallen van tekorten een oplossing te vinden is, door middel van een geneesmiddel in een andere sterkte, een therapeutisch alternatief, een apotheekbereiding of door middel van import uit het buitenland. Wanneer er geen oplossing of alternatief gevonden kan worden voor een tekort, stellen medisch specialisten behandeladviezen op in afstemming met de Federatie Medisch Specialisten (FMS). Hierbij is het uitgangspunt dat de meest kwetsbare groepen het minst worden geraakt door het tekort. Voor geneesmiddelentekorten van middelen die binnen ziekenhuizen worden ingezet heeft het Landelijk Coördinatiecentrum Geneesmiddelen (LCG) een belangrijk coördinerende rol. In deze gevallen adviseert het LCG, in goed overleg met de beroepsgroep, over de verdeling van geneesmiddelen en stuurt het een LCG-alert uit met een tijdelijk aangepast protocol. Een goed voorbeeld hiervan is het inmiddels opgeloste tekort aan de oogmedicatie Visudyne5.
Bent u het ermee eens dat het preferentiebeleid totaal zijn doel voorbij schiet op het moment dat apothekers en/of patiënten zelf geld bij moeten leggen om een niet-preferent noodzakelijk geneesmiddel te kunnen krijgen, terwijl het preferente middel door tekorten überhaupt niet beschikbaar is?
Het is zeker niet de bedoeling dat patiënten bij een tekort moeten bijbetalen voor een niet-preferent geneesmiddel. Daarom passen zorgverzekeraars bij (dreigende) tekorten het preferentiebeleid al aan. Zij halen het middel uit preferentie of wijzen al dan niet tijdelijk een ander product aan.
Het duurt wel vaak nog te lang, tot wel zes weken, voor de wijziging van preferentiestatus is verwerkt in de G-Standaard. Dit is de databank die het voorschrijven, afleveren, bestellen, declareren en vergoeden van geneesmiddelen ondersteunt. De KNMP en Z-Index, de organisatie achter de G-Standaard, onderzoeken daarom of onder andere informatie over wijzigingen in het preferentiebeleid bij tekorten sneller kan worden gedeeld. Zoals ik heb toegezegd in de brief «Tijdpad verbetering preferentiebeleid geneesmiddelen» van 10 juni 20246 informeer ik uw Kamer hier in het najaar van 2024 nader over.
Zo ja, bent u bereid om het preferentiebeleid zo aan te passen dat mensen niet langer bij hoeven te betalen voor niet-preferente middelen op het moment dat er een geregistreerd tekort is aan het preferente geneesmiddel?
Zie antwoord vraag 7.
Voor welke andere medicijnen zijn er op dit moment tekorten of worden op korte termijn tekorten verwacht?
Op 8 augustus 2024 zijn er tekortenbesluiten van de IGJ gepubliceerd voor epirubicine hcl, levosimendan kalceks, clomipramine hcl, metronizadol, labetolol hcl, cotrimoxazol cf, etoposide, tambocor, clomipramine, budesonide, suxamethoniumchloride, dalacin, airomir 100 aerosol, clonidine hcl, amoxiciline, methyldopa, vybramycin, alendroninezuur, salamol steri-neb, atrovent, combivent, zypadhera, nozinan, sotalol, sirdulad, amoxiciline/clavulaanzuur, levofloxacine, febuxostat, desuric, cardene, litiumcarbonaat, maprotiline hcl en triamtereen/hydrochhloorthiazide. Dit zijn tekorten die niet opgevangen kunnen worden met een ander Nederlands product. Voor het meest actuele overzicht van tekorten die worden ervaren door apothekers, verwijs ik u graag naar de website van Farmanco (KNMP).
Het is niet altijd mogelijk om te voorspellen wanneer er tekorten gaan optreden. Het Meldpunt geneesmiddelentekorten en -defecten ontvangt meldingen over mogelijke leveringsonderbrekingen van handelsvergunningshouders. Dit zijn er per dag tientallen, die gelukkig lang niet allemaal tot een daadwerkelijk tekort leiden. Sommige meldingen zijn voorzichtigheidshalve gedaan en resulteren niet in een daadwerkelijke leveringsonderbreking. Het kan ook zijn dat er nog
voldoende voorraad bij de groothandelaren en apotheken is, waardoor er geen tekort ontstaat. Of er zijn nog voldoende alternatieve medicijnen beschikbaar van een ander merk. Op basis van de beschikbare alternatieven, duur van het leveringsprobleem en de ernst van de aandoening, kunnen het CBG en de IGJ besluiten om samen met het Operationeel Team Geneesmiddelentekorten (OTG) onderzoek naar mogelijke oplossingen te starten.
Farmanco (KNMP) ontvangt meldingen van ervaren tekorten van apothekers.
Op het moment dat een apotheker in zijn praktijk een tekort heeft en deze melding maakt, is een middel voor hen niet, of moeilijk, leverbaar. Dit kan komen doordat de voorraden bij de groothandelaren (bijna) op zijn. Farmanco rapporteert als geneesmiddelen landelijk niet beschikbaar zijn voor de patiënt en het tekort waarschijnlijk langer dan 14 dagen gaat duren. Voor 99% van dit type tekorten is er een oplossing te vinden, bijvoorbeeld door middel van een geneesmiddel in een andere dosering, een therapeutisch alternatief of door middel van import uit het buitenland. Hierdoor kan de behandeling van de patiënt worden voortgezet en blijft de impact voor de patiënt in veel gevallen beperkt.
Welke stappen zet u om te komen tot een structurele oplossing van de geneesmiddelentekorten? Hoe staat het bijvoorbeeld met de uitvoering van de motie-Dijk/Krul, waarin de regering werd verzocht «zo snel mogelijk met een lijst te komen van geneesmiddelen die essentieel zijn voor Nederlandse patiënten» en «een plan uit te werken om de productie van deze geneesmiddelen zo veel als mogelijk te organiseren in eigen land, en indien dit niet mogelijk is Europees, door bijvoorbeeld collectief meerjarige afspraken te maken met farmaceutische bedrijven»? Wat gaat u doen om de uitvoering hiervan prioriteit te geven, zodat mensen zich geen zorgen meer hoeven te maken over hun gezondheid door zulke medicijntekorten?
Het LCG werkt samen met zorgverleners aan een nationaal overzicht van de voor de Nederlandse patiënt meest kritieke geneesmiddelen. Het overzicht bestaat uit twee lijsten: een lijst met geneesmiddelen voor volwassen en een lijst voor kinderen. Het LCG heeft mij recentelijk geïnformeerd dat het opstellen van de lijst meer tijd vergt. De publicatie van de lijst is voorzien voor na het zomerreces. De zorgvuldigheid met betrekking tot de inhoud en de afwegingen die gemaakt worden door de zorgpartijen staan voor mij voorop. Dit overzicht met kritieke middelen vormt het uitgangspunt van mijn acties gericht op productie van geneesmiddelen in Nederland en in Europa. De uitvoering hiervan hangt echter af van de beschikbare financiële middelen. Wanneer de lijst van kritieke geneesmiddelen gereed is én er duidelijkheid is over de beschikbare financiële middelen, zal ik uw Kamer verder informeren over de lijst met het bijbehorende plan van aanpak op de beschikbaarheid van geneesmiddelen, en daarmee de uitvoering van motie Dijk/Krul.
Ook richt ik mij op het tijdig signaleren van en handelen op ontstane tekorten, zoals beschreven in de antwoorden op de eerdere vragen. Daarnaast wil ik ervoor zorgen dat de Nederlandse markt gezonder wordt, zodat geneesmiddelen op de markt blijven. Voor de lange termijn richt ik mij op EU-niveau op de weerbaarheid van de productie- en toeleveringsketen van geneesmiddelen. Voor de volledige inzet op de beschikbaarheid van medische producten verwijs ik u naar de Kamerbrieven die mijn voorgangers onlangs naar de Kamer hebben gestuurd7, 8, 9. Ik evalueer op het moment of ik kansen zie om nieuwe acties in gang te zetten, of bestaande acties te versnellen. Ik heb het voornemen om uw Kamer na de zomer een brief te sturen met daarin een eerste overzicht van mijn ambities op het gebied van (dure) geneesmiddelen en beschikbaarheid.
Het bericht ‘Fysiotherapeuten rennen het vak uit’ en het onderzoek van Fysiovakbond FDV. |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Conny Helder (VVD) |
|
![]() |
Heeft u het bericht «Fysiotherapeuten rennen het vak uit» en het onderzoek van de Fysiovakbond FDV gelezen en wat is uw reactie hierop?1, 2
Ja. Paramedici, waaronder fysiotherapeuten, leveren een belangrijke bijdrage aan de zorg voor patiënten. In de beantwoording van de verdere vragen geef ik mijn uitgebreidere reactie.
Wat is uw verklaring voor het feit dat 65% van de fysiotherapeuten overweegt om de eerstelijnszorg te verlaten? Welke maatregelen lopen er nu om dit te voorkomen? En welke éxtra maatregelen gaat u nemen om deze hoge uitstroom helemaal te stoppen?»
Ik vind het ook zorgelijk dat een aanzienlijk deel van de groep fysiotherapeuten overweegt om de eerstelijnszorg te verlaten. Ik ga daarbij uit van het onderzoek van de fysiovakbond FDV en volg de verklaringen die daarin naar voren komen waarom fysiotherapeuten overwegen te stoppen met werken in de eerstelijnszorg. Daarmee constateer ik ook dat het zorgelijk is dat een aanzienlijk deel van de groep fysiotherapeuten overweegt om de eerstelijnszorg te verlaten. Dat mogen we niet laten gebeuren. We hebben alle zorgprofessionals hard nodig om de zorg nu en in de toekomst toegankelijk te houden.
Er is een samenhangend pakket van maatregelen nodig die eraan bijdragen dat fysiotherapeuten in de eerstelijnszorg willen en blijven werken. Dat heeft de toenmalige Minister voor Medische Zorg toegelicht in de Kamerbrief «Ontwikkelingen fysiotherapie en oefentherapie»3. In deze Kamerbrief is onder andere ingegaan op de ontwikkelingen rondom het Kwaliteitskader fysiotherapie en oefentherapie, meer fysiotherapie en oefentherapie vergoeden uit het basispakket, het verbeteren van de organisatiegraad in de eerstelijnszorg en de mogelijkheid van gezamenlijk contracteren. Via deze maatregelen werk ik gezamenlijk met de paramedische sector door aan het versterken van de eerstelijnszorg omdat ik dat van groot belang vind.
Ik benadruk dat paramedici, waaronder fysiotherapeuten, een belangrijke rol hebben in de (uitwerking van) de Visie eerstelijnszorg 2030. Met name als het gaat om het bevorderen van de dagelijkse kwaliteit van leven van patiënten, het ontlasten van de huisartsen en andere zorgverleners, en het overnemen van zorg uit de tweedelijnszorg. De aanspraak op fysio- en oefentherapie moet hierbij passen. Het aanpakken van de personeelskrapte in de zorg heeft grote prioriteit. In het Hoofdlijnenakkoord staat dat ingezet wordt op het aantrekkelijker maken om in de zorg te werken. Bijvoorbeeld door de beperking van regeldruk en van administratieve lasten. Hoe dit concreet vorm gaat krijgen, wordt nader uitgewerkt in het Regeerprogramma.
Deelt u de mening dat het kabinet een verantwoordelijkheid heeft richting eerstelijnsfysiotherapeuten en dat daarbij hoort dat er moet worden gekeken naar wat nodig is om de hoge uitstroom te voorkomen? Zo ja, waarom blijkt dit vooralsnog niet?
Het kabinet heeft een verantwoordelijkheid om het aantrekkelijk te maken in de zorg werken. We hebben alle zorgprofessionals hard nodig om de zorg nu en in de toekomst toegankelijk te houden. Hoe de inzet van het kabinet hierop concreet vorm gaat krijgen, wordt nader uitgewerkt in het Regeerprogramma. Het is wel primair een verantwoordelijkheid van werkgevers om ervoor te zorgen dat zij voldoende personeel weten aan te trekken én te behouden. Een passende vergoeding en juiste arbeidsvoorwaarden zijn daar belangrijke elementen in. Arbeidsvoorwaarden zijn onderdeel van de cao-onderhandelingen waar het Ministerie van VWS geen partij in is (zie ook het antwoord op vraag 8). Waar het gaat om een passende vergoeding verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 4.
Vindt u het wenselijk dat fysiotherapeuten in de eerstelijnszorg 35% tot 42% minder salaris verdienen dan fysiotherapeuten buiten de eerstelijnszorg? Zo ja, wat bent u van plan om hieraan te doen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het niet wenselijk dat er grote verschillen zijn in de salarissen binnen en buiten de eerstelijnszorg, gezien het belang van een sterke eerstelijnszorg voor patiënten. Ik ken de redenen voor de salarisverschillen tussen fysiotherapeuten in en buiten de eerstelijnszorg niet. Salarisonderhandelingen zijn primair een kwestie zijn tussen werkgevers en werknemers. Ik heb daar als Staatssecretaris geen rol in of betrokkenheid bij. Het resultaat moet uiteraard eerlijk en redelijk zijn voor alle partijen, ook de eerstelijnsfysiotherapeuten, zodat de zorg een aantrekkelijke sector blijft om in te werken.
Wat vindt u een redelijk tarief voor eerstelijnsfysiotherapeuten, zonder dat u in het antwoord verwijst naar de «betrokken partners»? Wat is uw reactie op het onafhankelijk onderzoek dat is gedaan door Gupta waaruit blijkt dat het tarief 34 euro per behandeling zou moeten zijn, wat gecorrigeerd naar inflatiecijfers inmiddels 45 euro is, maar de tarieven in werkelijkheid 20% lager zijn?3
Ik vind het belangrijk dat er sprake is van een gezonde en toekomstbestendige sector. Passende contractering en binnen die afspraken ook de totstandkoming van redelijke tarieven helpen hierbij. In deze sector gelden vrije tarieven en is het dus aan zorgaanbieders en zorgverzekeraars om tot een redelijk tarief te komen. Wat een redelijk tarief is voor eerstelijnsfysiotherapeuten is niet aan mij om te bepalen. De zorgverzekeraars hebben zorgplicht voor de eerstelijnsfysiotherapie die onder het basispakket valt en moeten voldoende kwalitatief goede zorg inkopen. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) houdt hier toezicht op. Ik heb geen signalen van de NZa dat de zorgverzekeraars op dit moment niet voldoen aan hun zorgplicht.
Deelt u de mening dat de huidige tarieven voor eerstelijnsfysiotherapeuten te laag zijn waardoor het onmogelijk is om te zorgen voor goede arbeidsvoorwaarden voor fysiotherapeuten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat bent u van plan om hieraan te doen?
Ik ben van mening dat het onderhandelingsproces open en eerlijk moet verlopen en resulteren in een eerlijke afspiegeling van de wederzijdse belangen van beide partijen. De arbeidsvoorwaarden worden vervolgens vastgesteld door onderhandelingen tussen werkgevers en werknemers. Of de huidige tarieven, die tot stand zijn gekomen uit het onderhandelingsproces met de zorgverzekeraars, te laag worden vastgesteld kan ik niet beoordelen. Het is aan mij om actie te ondernemen als de zorgverzekeraar niet voldoet aan zijn zorgplicht en daardoor verzekerde zorg onvoldoende toegankelijk is. De NZa houdt hier toezicht op. Zoals ik aangaf in de beantwoording op vraag 5, ontvang ik geen signalen van de NZa dat momenteel niet aan de zorgplicht wordt voldaan.
Ik vind het van belang dat er sprake is van een gezonde sector, waar het voor werknemers en praktijkhouders aantrekkelijk is om in te werken. Ik heb ook richting de zorgverzekeraars aangegeven dat ik belang hecht aan een toekomstbestendige paramedische sector en hierover graag ook met hen en alle partijen in gesprek blijf. Ik ga daarom met de NZa in overleg of het zinvol is om onderzoek te doen naar het functioneren van de markt voor fysiotherapie op de langere termijn. De uitkomsten van dit overleg zal ik betrekken bij de brief die door de toenmalige Minister voor Medische Zorg is toegezegd tijdens het commissiedebat Zorgverzekeringsstelsel van 19 juni 2024.
Bent u bereid extra geld uit te trekken voor de eerstelijnsfysiotherapeuten waarin een belangrijk gedeelte van dit tarief geoormerkt wordt? Zo nee, waarom niet?
Voor de basisverzekerde paramedische zorg5 is ruim € 1,1 miljard voor 2024 beschikbaar gesteld in het macrobudgettair kader paramedische zorg. Het beschikbare kader groeit daarbij elk jaar met beschikbare middelen voor volumegroei (groeiruimte) en loon- en prijsbijstelling. Verder gelden er voor de fysiotherapie, zoals eerder benoemd, vrije tarieven, ter onderhandeling tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Ik kan geen (gedeelte van dit) tarief oormerken.
Bent u betrokken bij de eerdere Cao-onderhandelingen? Met welke betrokken partijen heeft u contact gehad afgelopen tijd? Kun u alle onderliggende stukken hiervan naar de Kamer sturen?
Het Ministerie van VWS is niet betrokken (geweest) bij cao-onderhandelingen over een nieuwe cao voor eerstelijnsfysiotherapeuten en heeft geen contact gehad met betrokken partijen over de cao. Op grond van internationale verdragen6 mag het Ministerie van VWS zich ook niet bemoeien met deze cao-onderhandelingen. Er zijn dus ook geen onderliggende stukken om te verzenden naar uw Kamer.
Erkent u dat de eerstelijnsfysiotherapie duurdere en complexere ziekenhuiszorg ontlast? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom worden fysiotherapeuten hier dan onvoldoende voor beloond?
Er zijn patiënten met zorgvragen voor wie de eerstelijnsfysiotherapie passender is dan tweedelijnszorg. Er zijn de afgelopen jaren meerdere onderzoeken gedaan naar het substitutiepotentieel van fysio- en oefentherapie.
Momenteel is de huidige aanspraak voor eerstelijns fysio- en oefentherapeutische zorg beperkt. Het Ministerie van VWS heeft het Zorginstituut Nederland verzocht te adviseren over een geschikte vormgeving van de aanspraak op eerstelijns fysio- en oefentherapie in de basisverzekering, daarbij rekening houdend met de uitgangspunten van passende zorg. Eind 2024 brengt het Zorginstituut het eindadvies uit van het traject «Naar en passende aanspraak fysio- en oefentherapie» (PAFOZ).
Daarnaast is passende contractering van belang. Het is, zoals gezegd, niet aan mij om te beoordelen of de huidige tarieven voor eerstelijnsfysiotherapeuten te laag zijn. De zorgverzekeraars hebben voor de eerstelijnsfysiotherapie die onder het basispakket vallen zorgplicht en moeten voldoende kwalitatief goede zorg inkopen. De NZa houdt hier toezicht op.
Wat zijn de kosten per jaar die door de goede zorg van eerstelijnsfysiotherapeuten «bespaard worden» door te voorkomen dat er bij patiënten later duurdere ziekenhuiszorg nodig is?
Een totaaloverzicht van deze kosten (of gegevens daarover) zijn mij niet bekend. Wel zijn mij kosten bekend voor specifieke aandoeningen. Voor patiënten met een gescheurde voorste kruisband of een gescheurde meniscus verwacht het Zorginstituut Nederland dat door de inzet van eerstelijns fysio- en oefentherapie maximaal € 34,7 miljoen per jaar bespaard kan worden als deze zorg wordt toegevoegd aan het basispakket7. In 2021 heeft het Zorginstituut Nederland geëvalueerd hoeveel kosten bespaard worden sinds gesuperviseerde oefentherapie bij perifeer arterieel vaatlijden in stadium 2 Fontaine per 2017 is toegevoegd aan het basispakket. Dit is € 21,5 miljoen per jaar8. Equalis heeft in 2021 het substitutiepotentieel van fysio- en oefentherapie onderzocht bij een vijftal aandoeningen, en schat het substitutiepotentieel van deze aandoeningen in tussen de € 14,– miljoen en € 71,– miljoen per jaar9. Zekerheidshalve geef ik aan dat de hier genoemde bedragen niet bij elkaar opgeteld kunnen worden, omdat zowel Equalis als het Zorginstituut Nederland deels dezelfde aandoeningen heeft onderzocht, zoals voorste kruisbandletsel en meniscusletsel.
Wat vindt u van het huidige proces van onderhandelen tussen zorgverzekeraars en fysiotherapeuten over de contracten? Bent u het met de Fysiovakbond FDV eens dat dit vaak neerkomt voor praktijkhouders op «tekenen bij het kruisje»?
Ik begrijp de problematiek van de onderhandeling tussen fysiotherapeuten en zorgverzekeraars. De ideale situatie zou zijn dat er maatwerk in de contractering is, waarbij voldoende aandacht is voor de wensen van elke individuele zorgaanbieder. In de praktijk is het echter onmogelijk, gezien het aantal zorgaanbieders, voor een zorgverzekeraar om met elke afzonderlijke zorgaanbieder maatwerkafspraken te maken. Dit neemt niet weg dat ik het belangrijk vind dat de markten die gekenmerkt worden door relatief veel kleine zorgaanbieders ook als volwaardige partner meedoen in de gesprekken over de waarden en toekomstbestendigheid van de eerstelijnszorg en dat dit ook vertaald wordt in de contracten. In dat kader heeft de NZa de «Handvatten Contractering en Transparantie gecontracteerde zorg» opgesteld waarin ook wordt ingegaan op digitale contractering. De NZa zal deze handvatten nog verder aanscherpen. Bovendien ga ik met de NZa in overleg of het zinvol is om onderzoek te doen naar het functioneren van de markt voor fysiotherapie op de langere termijn. Ook wordt, samen met de Autoriteit Consument en Markt (ACM), gekeken naar de mogelijkheden om gezamenlijk te contracteren binnen de kaders van de mededingingsregels. Daarnaast vind ik het van belang dat kleine zorgaanbieders goed vertegenwoordigd zijn op regionale en landelijke tafels. In dat kader is vanuit de Visie op de eerstelijnszorg 2030 aandacht voor de organisatiegraad van (kleine) zorgaanbieders in een gefragmenteerd zorglandschap en wordt ingezet op het versterken van samenwerking op wijk- en regioniveau.
Welke oplossingen ziet u om dit in de toekomst te voorkomen dat fysiotherapeuten onder druk worden gezet door zorgverzekeraars? Deelt u de mening dat een oplossing onmogelijk kan werken zonder de macht van zorgverzekeraars in te krimpen?
Eerlijke en scherpe onderhandelingen leveren het beste resultaat op voor de verzekerde, zowel in termen van toegankelijkheid, betaalbaarheid als kwaliteit. Zowel zorgverzekeraars, werkgevers als werknemers moeten hier hun best voor doen. Daarvoor is contractering met oog voor voldoende kwalitatieve zorg van belang. Als Staatssecretaris kan en zal ik geen van de partijen bevoordelen of beperken. Dit zou de dynamiek van de onderhandelingen verstoren en van invloed zijn op de resultaten van de contractonderhandelingen en daarmee de toegankelijkheid, betaalbaarheid en kwaliteit van de zorg niet verbeteren.
Erkent u dat deze problemen bij fysiotherapeuten onlosmakelijk verbonden zijn met ons huidige stelsel waarin zoveel mogelijk behandelingen wordt beloond in plaats van een systeem waar goede zorg voor de patiënt voorop staat? Bent u bereid om te kijken hoe dit kan veranderen?
Ik vind goede en passende zorgverlening van groot belang. Goede zorg voor de patiënt is een belangrijk uitgangspunt van ons zorgstelsel. Daar past zoveel mogelijk behandelen niet altijd bij. Daarbij erken ik dat de huidige bekostiging, waarin fysiotherapeuten beloond worden per behandeling, mogelijk niet de juiste prikkels bevat om altijd passende zorg te leveren. De NZa ziet bundelbekostiging10 als een veelbelovend alternatief voor de huidige bekostiging11 om passende zorg meer te faciliteren en stimuleren. Daarom heeft de NZa samen met het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF), de Stichting Keurmerk Fysiotherapie (SKF), Vereniging van Oefentherapeuten, Cesar en Mensendieck (VvOCM), Zorgverzekeraars Nederland (ZN), Patiëntenfederatie (PFN) en het Longfonds de mogelijkheden verkend van een bekostigingsexperiment voor fysio- en oefentherapie bij COPD. Dit experiment heeft als doel om te onderzoeken of bundelbekostiging passende zorg meer stimuleert dan de huidige bekostiging. In de brief van 20 juni 202412 heeft de toenmalige Minister voor Medische Zorg aangekondigd voornemens te zijn om de NZa opdracht te geven voor een vijfjarig bekostigingsexperiment en deze per 1 januari 2025 te introduceren. Dit voornemen deel ik, want met dit experiment worden stappen gezet in het verder realiseren van passende fysio- en oefentherapeutische zorg. Op basis van de evaluatie van het experiment kan bekeken worden of bundelbekostiging voor meer fysio- en oefentherapeutische zorg een passendere bekostigingsvorm dan de huidige bekostiging kan zijn.
Vindt u het wenselijk dat fysiotherapeutwerknemers gemiddeld 9% van hun tijd (3.6 uur per week) onbetaald werken? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Het is aan werkgevers en werknemers om samen een passende oplossing voor dit probleem te vinden. Als Staatssecretaris is het niet mijn taak om mij hierin te mengen. Volgens de wet (artikel 8 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml)) dient een werknemer per gewerkt uur ten minste het minimumuurloon te ontvangen. Ook per gewerkt overuur dient minimaal het wettelijk minimumuurloon betaald te worden (artikel 13a Wml). Hierop kan de Arbeidsinspectie handhavend optreden. In de cao kunnen afwijkende of aanvullende afspraken gemaakt worden over de verloning van overwerk.
Welke sancties zijn er wanneer blijkt dat eerstelijnsfysiotherapeuten onder het wettelijk minimum verdienen? Heeft u – net als de fysiovakbond FDV – berichten dat dit afgelopen jaar is gebeurd? Welk gevolg is hieraan gegeven?
Als werkgevers hun werknemers minder betalen dan het wettelijk minimumloon kan de Nederlandse Arbeidsinspectie een boete opleggen. De Arbeidsinspectie liet mij weten het afgelopen jaar geen meldingen te hebben ontvangen van betalingen onder het wettelijk minimumloon aan fysiotherapiewerknemers. In het geval van onderbetaling is het eveneens mogelijk voor de werknemer om zich tot de rechter te wenden.
Welke sancties zijn er wanneer blijkt dat van het loon van fysio-werknemers werkgeverslasten worden ingehouden, aangezien dit wettelijk niet is toegestaan? Heeft u – net als de fysiovakbond FDV – berichten dat dit afgelopen jaar is gebeurd? Welk gevolg is hieraan gegeven?
In de eerstelijns fysiotherapie komt het voor dat werknemers een variabel all-in-loon ontvangen. De loonkosten voor de werkgever bedragen dan een afgesproken deel van de door de werknemer gerealiseerde omzet. Werkgeverslasten kunnen bij de berekening van het all-in-loon worden ingehouden op deze omzet als dit zo is afgesproken in de arbeidsovereenkomst.
Het is op grond van de artikelen 20 en 125 van de Wet financiering sociale verzekeringen niet toegestaan om werkgeverslasten, voor zover deze betrekking hebben op premies werknemersverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet, in te houden op het loon. Ieder contractuele bepaling waarin van het verhaalsverbod wordt afgeweken, is wettelijk gezien nietig. Daarnaast bevat de Wet financiering sociale verzekeringen een strafbepaling voor gevallen waarin in strijd met het verhaalsverbod wordt gehandeld op basis waarvan een hechtenis of een boete kan worden opgelegd.
De Nederlandse Arbeidsinspectie liet mij weten het afgelopen jaar geen meldingen te hebben ontvangen van onjuiste inhoudingen werkgeverslasten op loonbetalingen aan fysiotherapiewerknemers. Zelf heb ik hier ook geen berichten over ontvangen.
Vindt u het wenselijk dat fysio-werknemers hun vakantiedagen niet krijgen doorbetaald? Zo nee, wat bent u van plan hieraan te gaan doen?
Het is onwenselijk als werknemers niet het loon krijgen waar zij recht op hebben. Aangezien ik geen inzicht heb in de individuele arbeidsvoorwaarden van fysiotherapiewerknemers, ga ik bij de beantwoording in op de situatie waarbij er geen sprake is van een «all-in loon» en de situatie waarbij dit wel het geval is.
Wanneer er geen all-in loon is afgesproken, leidt het niet betalen van loon aan werknemers die opgebouwde vakantiedagen opnemen tot strijdigheid met artikel 7:639 van het Burgerlijk Wetboek. In dit artikel is kort gezegd geregeld dat werknemers recht op loon hebben wanneer zij opgebouwde vakantiedagen opnemen. Volgens de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml) dienen periodes waarover de werknemer geen arbeid verricht maar toch wettelijk recht heeft op loon, zoals het recht op loondoorbetaling tijdens (boven)wettelijke vakantiedagen, als arbeidsduur te worden aangemerkt (artikel 5a, eerste lid, Wml). De werknemer heeft dus ten aanzien van (boven)wettelijke vakantiedagen recht op ten minste het wettelijk minimumloon. Indien een werkgever over de vakantieperiode toch het loon inhoudt, is het aan de werknemer om hierin (juridische) stappen te ondernemen. Zo kan de werknemer de werkgever schriftelijk vorderen het achterstallige loon uit te betalen. Als betaling dan nog uitblijft, kan de werknemer een gerechtelijke procedure starten om betaling af te dwingen.
In het geval van «all-in loon» wordt het brutoloon, inclusief de vakantietoeslag en vakantiedagen maandelijks gezamenlijk uitbetaald. Uitgangspunt in de rechtspraak is dat, gelet op het belang van de recuperatiefunctie van vakantie, het in beginsel niet mogelijk is om loon gedurende vakantiedagen in een «all-in loon» op te nemen. Dit is enkel toegestaan indien de betalingen ter verrekening van het loon voor een bepaalde vakantieperiode op een transparante en begrijpelijke wijze worden uitgevoerd. De bewijslast hiervoor ligt bij de werkgever.13Zo moet de arbeidsovereenkomst expliciet benoemen dat de waarde van de vakantiedagen maandelijks (met het gebruikelijke salaris) wordt uitbetaald. Ook is het mogelijk dat in de arbeidsovereenkomst wordt opgenomen welk deel van het loon is bedoeld als (reservering voor) de uitbetaling van de vakantiedagen.14 Het is een onwenselijke situatie als de werkgever zich niet houdt aan de afspraken die zijn gemaakt rondom het betalen van het «all-in loon». Wanneer een dergelijke situatie zich toch voordoet kan de werknemer naar de rechter stappen en het achterstallige loon opeisen.
Wat vindt u ervan dat voor fysiotherapeuten een uitzondering geldt in de Wet Transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden waardoor twee-derde van de fysiotherapeutwerknemers scholingskosten, die ze verplicht moeten maken om hun vak uit te kunnen oefenen, moet terugbetalen bij beëindiging van het contract? Bent u bereid te onderzoeken deze uitzondering ongedaan kan worden gemaakt?
Sinds de inwerkingtreding van de Implementatiewet transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden kunnen werkgevers en werknemers alleen nog maar in bepaalde gevallen afspraken maken over het terugbetalen van scholingskosten bij beëindiging van het contract. Dit is alleen nog mogelijk indien het gaat om studiekosten die gemaakt zijn voor scholing die niet noodzakelijk is voor de uitoefening van de functie. Dit volgt uit artikel 7:611a van het Burgerlijk Wetboek. Indien de scholing noodzakelijk is voor de functie, zijn afspraken over het terugbetalen van scholingskosten nietig. Van een uitzondering in de Wet transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden specifiek voor het beroep van fysiotherapeut is geen sprake.
Wel is het zo dat onder scholing die noodzakelijk is voor de functie in dit verband niet wordt verstaan beroepsopleidingen of opleidingen die verplicht zijn voor het verkrijgen, behouden of vernieuwen van een beroepskwalificatie. Voor deze beroepsopleidingen is de werkgever niet verplicht deze te betalen. Het gaat hier om de zogenoemde gereglementeerde beroepen waar ook het beroep fysiotherapeut onder valt.
Waarom is er niets opgenomen in het hoofdlijnenakkoord over fysiotherapie in het algemeen, en specifiek ook niets over de situatie van eerstelijnsfysiotherapeuten? Kunt u begrijpen dat – ondanks dat dit een hoofdlijnenakkoord is – het voor fysiotherapeuten voelt alsof het nieuwe kabinet deze problemen niet serieus neemt? Zo nee, waaruit zou dan blijkend dat dit kabinet fysiotherapeuten serieus neemt?
Het kabinet vindt een sterke eerstelijnszorg in de volle breedte van groot belang. Daarom is in het hoofdlijnenakkoord de versterking van de positie van de eerstelijnszorg opgenomen, waarbij ook de verbetering van de onderlinge samenwerking van onder meer de huisarts, wijkverpleging en van mantelzorgers belangrijk is. Dit vraagt om een brede aanpak in de eerste lijn, waarin ook de fysiotherapeut een onmisbare schakel is.
Problemen bij het aanvragen van de financiële ondersteuning voor zorgmedewerkers met post-COVID |
|
Jimmy Dijk (SP), Julian Bushoff (PvdA) |
|
Conny Helder (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u net als de fracties van de SP en de PvdA signalen ontvangen dat mensen problemen ervaren bij het aanvragen van de financiële ondersteuning voor medewerkers met post-COVID? Zo nee, hoe verklaart u dat deze fracties deze signalen wel ontvangen?
Ik ben inderdaad op de hoogte van deze signalen. De meeste aanvragers hebben geen problemen ondervonden bij het indienen van hun aanvraag. Helaas geldt dat niet voor alle aanvragers en dat vind ik erg vervelend. De Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (DUS-I) heeft deze aanvragers zo goed mogelijk proberen te helpen door telefonisch ondersteuning te bieden. Daar waar het ging om aanvragers die minder digitaal vaardig waren heeft DUS-I zich extra ingezet. In de meeste gevallen lukte het de aanvrager toch een aanvraag in te dienen met behulp van een DUS-I medewerker of een derde (vriend, familie, begeleider). Aanvragers die er met de hulp van DUS-I of derde niet uitkwamen of grotere problemen ervaarden met hun DigiD, bijvoorbeeld omdat ze in het buitenland wonen, zijn in gelegenheid gesteld om in een beveiligde digitale omgeving alsnog stukken aan te leveren.
Wat is uw reactie op signalen van zorgmedewerkers met post-COVID over de uitvoeringsorganisatie Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (DUS-I) die afspraken niet nakomt, bijvoorbeeld door belafspraken niet na te komen of de termijnen waarop gereageerd zou moeten worden op bezwaren fors te overschrijden, terwijl aan de andere kant DUS-I wel van zorgmedewerkers verwacht dat ze alle stukken in een korte periode moeten opsturen en er voor hen helemaal geen mogelijkheden zijn om afspraken niet na te komen? Erkent u dat dit een oneerlijke verhouding is? Wat gaat u doen om dit in de toekomst te voorkomen?
Allereerst vind ik het jammer signalen te horen dat sommige zorgmedewerkers de uitvoering op deze manier ervaren hebben. Een gelijke persoonsgerichte behandeling is altijd het streven geweest evenals het handelen in het belang van de zorgmedewerker.
Ik erken dat er, zoals u ook benoemt, vragen zijn geweest die minder snel zijn afgehandeld dan andere vragen. De behandelaren bij DUS-I hadden, zeker in de eerste weken, te maken met veel vragen van aanvragers. DUS-I streeft dat de terugbelverzoeken zo snel mogelijk (binnen 24 uur, mits op werkdagen) worden afgehandeld. Indien de vraag complex van aard is, kan het zijn dat de beantwoording langer op zich laat wachten omdat de vraag in sommige gevallen intern besproken dient te worden. Transparantie hierover richting de aanvrager blijft echter belangrijk.
Op alle aanvragen heeft DUS-I binnen de wettelijke termijn van 13 weken besloten. Een aanvrager kan hier vervolgens tegen in bezwaar gaan. Tot mijn spijt is de behandeltermijn van deze bezwaarzaken in veel gevallen wel overschreden. Maar dit is een bewuste keuze geweest vanwege een wijziging van de Regeling tijdens de behandeltermijn. Op 26 april 20241 heeft het kabinet besloten om de Regeling uit te breiden voor zorgmedewerkers die ziek zijn gemeld in de periode van maart 2020 tot en met december 2020. Daarnaast is het bedrag verhoogd naar € 24.010. Deze aanpassingen zijn verwerkt in een wijziging van de Regeling. Deze wijziging van de Regeling bracht het positieve effect dat veel bezwaarzaken alsnog toegekend konden worden. Het had de voorkeur te wachten op de inwerkingtreding van de wijziging en deze bezwaarzaken in één keer af te ronden. Alternatief was geweest de bezwaarzaken ongegrond te verklaren, waarna de aanvrager na de inwerkingtreding van de wijziging opnieuw een aanvraag zou kunnen indienen. In het antwoord op vraag 3 licht ik de overige overschrijdingen graag toe.
De aanvraagperiode voor de vorige ronde was inderdaad kort met maar vier weken. De tweede aanvraagperiode is met twaalf weken een stuk ruimer. Een aanvrager mag ook een incomplete aanvraag doen. In beginsel krijgt een aanvrager twee weken de tijd om de aanvraag aan te vullen. De behandelaar bij DUS-I probeert telefonisch contact met aanvrager op te nemen om de aanvraag compleet te krijgen. Indien de aanvrager meer tijd nodig heeft om de benodigde stukken aan te leveren, wordt aanvrager hiertoe in gelegenheid gesteld. Ik deel dan ook niet uw mening dat er sprake is van een ongelijke verhouding.
Wat vindt u ervan dat het Ministerie van VWS meermaals de termijn overschrijdt waarin ze zouden moeten reageren op het bezwaar van zorgmedewerkers? Hoe gaat u dit in de tweede openstelling van de regeling voorkomen?
Ik betreur het dat het niet is gelukt tijdig te beslissen op alle bezwaarschriften die zijn binnengekomen. Mede gezien de schrijnende situaties waarin bezwaarden veelal verkeren. Daarom kan ik mij ook vinden in uw vraag. Ik span mij tot het uiterste in de nog resterende bezwaarschriften in overleg met bezwaarden zo spoedig mogelijk af te handelen.
De bezwaren worden op persoonlijke en zorgvuldige wijze door een bezwaarjurist afgehandeld en dat kost tijd. Er zijn 175 bezwaarschiften ontvangen van aanvragers. Deze bezwaarschriften zijn allemaal toegewezen aan een vaste behandelaar. Na de toewijzing aan een behandelaar is in alle gevallen telefonisch contact gezocht met de bezwaarmaker. Veelal is bezwaarmaker in die gesprekken meegenomen in de procedure en afhandeltermijn van het bezwaarschrift. Ik heb daarnaast bezwaarden in alle gevallen in de gelegenheid gesteld mondeling hun toelichting te geven in een hoorzitting. Daarbij hebben bezwaarden in het kader van de volledige heroverweging in bezwaar in veel gevallen nadere stukken kunnen indienen. Daarnaast heb ik, zoals toegelicht bij vraag 2, bij de afhandeling van deze bezwaarschriften rekening willen houden met de gewijzigde Regeling die op 15 juni 2024 met terugwerkende kracht in werking is getreden. Tot slot is het
van belang dat bij de beoordeling voldoende aandacht is voor de evenredigheid en het uniform afdoen van bezwaren. Ook bij de tweede openstelling van de Regeling kies ik voor deze aanpak.
Vindt u het wenselijk dat zorgmedewerkers zelf juristen moeten inschakelen om bezwaar in te dienen? Zo nee, waarom gebeurt het dan?
Ik vind dat het aan de bezwaarde is om te bepalen of het wenselijk is zich bij te laten staan door een gemachtigde of zelf bezwaar in te dienen. Bij deze Regeling zie ik overigens dat het merendeel geen gebruik maakt van een gemachtigde. Waarom in sommige gevallen wel wordt gekozen voor een gemachtigde kan ik helaas niet beoordelen. Wel kan ik mij voorstellen, gezien de aard van deze Regeling, dat dit te maken kan hebben met het feit dat bezwaarden met langdurige post-COVID klachten zorgvuldig met hun energie moeten omgaan en de procedure om die reden liever uitbesteden.
Snapt u dat het voor zorgmedewerkers met post-COVID heel zwaar is om een juridisch traject in te gaan voor de financiële ondersteuning waar ze recht op hebben, maar steeds worden tegengewerkt door het Ministerie van VWS? Zo ja, waarom blijkt uw ministerie dan wel op deze manier te handelen?
Ja, ik begrijp heel goed dat het voor aanvragers zwaar kan zijn om een juridisch traject te starten en kan mij vinden in de scherpte van uw vraagstelling. Zeker omdat zij kampen met de grote gevolgen van hun langdurige post-COVID klachten. Ik deel uw mening alleen niet dat zij worden tegengewerkt door het Ministerie van VWS. Het is mijn streven om aanvragers zo goed als mogelijk te ondersteunen. In veel situaties is deze persoonlijke ondersteuning positief gewaardeerd. Ik weet alleen ook dat het in sommige situaties niet meteen goed is gegaan. Dat betreur ik ten zeerste. In deze beantwoording van uw Kamervragen zal ik ook aangeven hoe hiervan is geleerd.
Het kabinet heeft ervoor gekozen om een specifieke groep zorgmedewerkers een eenmalige financiële ondersteuning te geven als gebaar ter erkenning van het ontstane leed. In de uitvoering wordt getoetst of een aanvraag voldoet aan de voorwaarden uit de Regeling. Bij een regeling voor een specifieke doelgroep is het onvermijdelijk dat aanvragen ook niet voldoen aan de voorwaarden. Het staat hen vrij om een juridisch traject te starten.
Bent u bereid de tweede openstelling van de regeling die start op 1 juli en stopt op 23 september 2024 te verlengen omdat dit zeer ongelukkig valt in verband met de zomerperiode? Zo nee, waarom niet?
De aanvraagperiode is met twaalf weken fors ruimer dan de vorige keer. Ook hoeft een aanvraag op 23 september 2024 niet compleet te zijn. Mocht een aanvrager problemen ondervinden met de deadline van 23 september 12:00 uur, dan adviseer ik om contact op te nemen met DUS-I. Zij zullen adviseren om het aanvraagformulier op de website van DUS-I in te sturen met de persoonsgegevens. Een zogenaamde pro-forma aanvraag. Op die manier is de aanvraag tijdig verstuurd en kan DUS-I de aanvraag verder in behandeling nemen. Een beoordelaar zal dan contact opnemen met de aanvrager om de aanvraag verder in behandeling te nemen en de mogelijkheid te geven de aanvraag aan te vullen.
Bent u op de hoogte van het feit dat documenten worden verwijderd uit dossiers van zorgmedewerkers of in sommige gevallen zelfs hele dossiers (tijdelijk) lijken te zijn verdwenen? Zo ja, wat is uw reactie hierop? Zo nee, hoe verklaart u dat zorgmedewerkers dit wel ervaren? Bent u bereid onderzoek te doen naar de oorzaak hiervan en ervoor te zorgen dat dit niet meer gebeurt?
Met het verwijderen van of het verdwenen zijn van dossiers ben ik niet bekend. De situatie die hier wordt geschetst lijkt betrekking te hebben tot een nieuw burgerportaal dat onder grote tijdsdruk ingericht moest worden. Om het portaal optimaal te laten werken, werd er gaandeweg het proces verbeterd en getest. Op sommige momenten betekende dit dat een dossier tijdelijk niet zichtbaar was. Maar er is nooit een dossier kwijtgeraakt of een document verwijderd. Ik betreur dat sommige aanvragers hier last van hadden. Het portaal is inmiddels, in het kader van de heropening van het aanvraagloket, op al deze vlakken verbeterd en werkt naar behoren. Er zijn geen klachten meer bij DUS-I bekend.
Bent u ermee bekend dat sommige zorgmedewerkers de officiële reden van afwijzing telefonisch te horen krijgen, en deze reden niet in het online DUS-I dossier te vinden is vanwege «ICT-problemen»? Hoe verklaart u dit? Is dit volgens de afgesproken richtlijnen? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Ik ben op de hoogte dat sommige aanvragers niet de gehele beschikking in het portaal konden zien. Dit hebben meerdere aanvragers telefonisch teruggegeven aan medewerkers van DUS-I. Het bleek uiteindelijk te liggen aan verouderde software van de aanvragers. Het probleem is uiteindelijk opgelost door aanvragers te adviseren om het document eerst op te slaan. Indien dit niet lukte, werd de beschikking per post verzonden.
Herkent u de signalen dat het voor veel zorgmedewerkers lastig is om een medische verklaring te ontvangen voor hun diagnose? Wat is volgens u de reden dat veel huisartsen dit weigeren of dit moeizaam verloopt? Bent u bereid het makkelijker te maken voor huisartsen om post-COVID vast te stellen zodat patiënten niet maanden bezig zijn om deze verklaring te ontvangen, bijvoorbeeld met ondersteuning vanuit C-support? Zo nee, waarom niet?
Ik herken het signaal en ik begrijp uw vraag. Het ging om enkele aanvragers die moeite hadden met het verkrijgen van een verklaring van hun arts. Dat kwam deels doordat artsen niet bereid waren om dergelijke verklaringen in te vullen. In die gevallen heeft DUS-I gezocht naar andere aangrijpingspunten in het dossier om te kunnen beoordelen of inderdaad sprake was van langdurige post-COVID klachten. Enkel in het geval dat een arts nadrukkelijk aangaf dat geen sprake was van langdurige post-COVID klachten, is een aanvraag afgewezen. Daarvoor waren onvoldoende gronden om toch toe te kennen.
De verklaring van de arts is overigens alleen noodzakelijk als uit het medisch onderzoeksverslag van het UWV niet blijkt dat er sprake is van langdurige post-COVID klachten. Veel aanvragers hadden daarom geen verklaring van hun arts nodig. Indien dat toch het geval was, dan had DUS-I op hun website een standaard format gepubliceerd en bevat de website informatie specifiek voor artsen. Op die manier wordt het voor aanvragers en artsen zo makkelijk mogelijk gemaakt. Daarnaast wordt in de Regeling enkel de eis gesteld dat een arts BIG-geregistreerd moet zijn. Indien een aanvrager dat wenselijk vindt, dan kan hij of zij zich wellicht richten tot een arts bij C-support. Deze werkwijze heeft het Ministerie van VWS niet afgestemd met C-support.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er ook post-COVID specialisten komen die deze medische verklaring kunnen afgeven? En wat is de rol van de nog op te richten post-COVID klinieken hierin?
Zoals gezegd wordt in de Regeling alleen de eis gesteld dat een arts BIG-geregistreerd is. In de toekomst is het daarom denkbaar dat een aanvrager zich wendt tot de behandelend arts in de nog op te zetten post-COVID expertisecentra.
Waarom is er gekozen voor de begindatum van 1 maart 2020 om recht te hebben op de financiële ondersteuning, ondanks dat er gevallen bekend zijn van zorgmedewerkers die al eerder ziek zijn geworden, bijvoorbeeld op 29 februari? Kunt u aangeven of deze begindatum heeft geleid tot afwijzingen van compensatie? Zo ja, hoeveel afwijzingen? Kan er bij de beoordeling rekening worden gehouden met de incubatietijd waardoor medewerkers al eerder ziek zijn geworden?
De Afdeling Advisering van de Raad van State wijst nadrukkelijk op het belang van objectieve gronden voor de afbakening. Deze zijn in eerste instantie gevonden op basis van de afbakening van de eerste golf van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Uw Kamer heeft het amendement van het lid Bushoff c.s.2 aangenomen met het verzoek om de periode uit te breiden naar 1 maart 2020 tot en met december 2020. Dit verzoek tot afbakening is door het kabinet overgenomen.
Er zijn circa 5 aanvragen afgewezen met een ziektedatum vóór 1 maart 2020. De afwijzingen berustten niet alleen op de eerste ziektedag vóór het tijdvak. Andere redenen waren onder andere een werkgever of een functie die niet in de regeling was opgenomen.
Als laatste is het meenemen van de incubatietijd niet mogelijk, omdat deze verschilt van 2 dagen tot 14 dagen. De incubatietijd kan dus bij iedereen verschillend zijn.
Hoeveel aanvragen voor de financiële ondersteuning zijn er in totaal ingediend (de 434 toekenningen zijn ons bekend)? Hoeveel daarvan zijn er afgewezen? Hoeveel zorgmedewerkers zijn er daarna in bezwaar gegaan? Wat is de gemiddelde duur van het Ministerie van VWS waarin zij hebben gereageerd op het bezwaar? Hoe vaak is de maximale duur van 6 weken overschreden? Waarom lukt het niet om dit op tijd af te ronden?
Van de 806 aanvragen in de eerste ronde zijn er 372 afgewezen. Er zijn 175 bezwaarschiften ontvangen van zorgmedewerkers. De helft van deze bezwaren is inmiddels afgehandeld binnen de wettelijke termijn. Voor het resterende deel is veelal de termijn aangehouden in overleg met bezwaarde. De bezwaren worden op persoonlijke en zorgvuldige wijze door een bezwaarjurist afgehandeld en dat kost tijd. Ik heb dit nader toegelicht in mijn antwoord op vragen 2 en 3.
Klopt het dat het team van DUS-I die de aanvragen beoordeeld de afgelopen tijd is teruggebracht van 30 naar 12 personen? Zo ja, wat is hiervoor de reden? Bent u van plan om dit team uit te breiden? Zo nee, waarom niet en hoe voorkomt u dat zorgmedewerkers straks lang op hun beoordeling moeten wachten?
Dat klopt. DUS-I heeft aanvankelijk een inschatting van 4.000 aanvragen gemaakt. Hier is de werving op gebaseerd. Met 806 aanvragen lag het werkelijk aantal ingediende aanvragen fors lager. Dit was de reden dat de uitvoering snel is overgegaan tot afschalen gelet op de uitvoeringskosten. Desalniettemin beschikte DUS-I over voldoende capaciteit om de aanvragen tijdig af te handelen. Alle aanvragen zijn binnen de wettelijke termijn van 13 weken behandeld. Voor de tweede aanvraagperiode is DUS-I wederom tijdig begonnen met de werving. Er is voldoende capaciteit om de aanvragen te behandelen.
Klopt het dat elke dossieraanvraag door vier personen wordt beoordeeld? Zo nee, hoe verklaart u dat wij deze signalen ontvangen? Zo ja, vind u dat dit vertrouwen uitstraalt richting zorgmedewerkers die buiten hun schuld om ziek zijn geworden? Erkent u dat het lijkt alsof dit voorkomt uit een angst voor «overcompensatie» terwijl zorgmedewerkers hier recht op hebben?
Het klopt dat het proces is ingericht dat er meer mensen naar een aanvraag kijken alvorens de beschikking wordt verzonden. Dit is inherent aan het subsidieproces en is noodzakelijk voor rechtmatige besteding van subsidiegelden. Uiteraard wordt de privacy van de aanvrager voldoende geborgd. Met deze inrichting streeft DUS-I naar hoge mate van zorgvuldigheid. Daarnaast is het beoordelen door meerdere personen ook in het belang van de aanvrager. In specifieke situaties en onder bijzondere omstandigheden mag afgeweken worden van de Regeling. Met deze inherente afwijkingsbevoegdheid moet zorgvuldig worden omgegaan met het oog op het gelijkheidsbeginsel. Daarom wordt dit door meerdere personen beoordeeld. De insteek is altijd om het maximale uit een aanvraag te halen. Door de toepassing van de inherente afwijkingsbevoegdheid zijn meerdere aanvragen alsnog toegekend. Ik kan mij dan ook niet vinden in uw opmerking over angst voor overcompensatie.
Wat vindt u ervan dat er bij de aanvraag alleen om bepaalde pagina’s van het UWV-dossier wordt gevraagd, terwijl op die pagina’s niet altijd de benodigde informatie staat? Klopt het dat dat ook de reden van afwijzing kan zijn?
Het document dat in uw vraag naar voren komt is vermoedelijk het medisch onderzoeksverslag van het UWV. In eerste instantie is alleen de voorpagina en de pagina met de diagnose opgevraagd, omdat alleen deze informatie noodzakelijk was voor de beoordeling. In het medisch onderzoeksverslag staan bijzondere persoonsgegevens, namelijk medische gegevens. Volgens de Algemene verordening gegevensbescherming moet met deze bijzondere persoonsgegevens extra zorgvuldig worden omgegaan. Daarbij zijn noodzakelijkheid en zorgvuldigheid de uitgangspunten. Omdat alleen de eerste pagina relevant werd geacht voor de beoordeling van de aanvraag is ervoor gekozen de aanvrager op te roepen de resterende pagina’s achter wegen te laten. Dit was de meest zorgvuldige werkwijze.
In de uitvoering bleek dat er gevallen waren die in eerste instantie niet aan de voorwaarden van de Regeling voldeden, maar waarbij wel een indicatie aanwezig was dat deze binnen de doelgroep van de Regeling vielen. In die gevallen is de aanvrager gevraagd om extra informatie, die wellicht ook opgenomen was op de andere pagina’s van het medisch onderzoeksverslag.». Op basis van die extra informatie, e» met expliciete toestemming van de aanvrager om die informatie in te zien, kon de aanvraag dan alsnog worden toegekend. Deze oplossing heeft dan ook tot veel toekenningen geleid.
Uw redenering sluit dan ook aan op mijn eigen opvatting. DUS-I is, naar aanleiding van het meermaals voorkomen van deze situatie, alle dossiers langsgegaan om na te gaan of er een aanleiding was om extra informatie op te vragen. Helaas is er ten minste één casus bekend waarin deze aanvullende informatie niet is opgevraagd. De aanvraag is in eerste instantie helaas onterecht afgewezen. In bezwaar is gebleken dat in deze casus alsnog aan de voorwaarden van de Regeling werd voldaan.
Wat vindt u ervan dat aanvragen worden afgewezen omdat in de aanvraagprocedure niet wordt gevraagd wanneer men COVID heeft opgelopen en de pagina’s van het UWV-dossier waarin staat dat zorgmedewerkers besmet zijn geraakt in de eerste golf niet kunnen worden aangeleverd bij de aanvraagprocedure, ondanks dat zorgmedewerkers deze wel hebben? Wat vindt u ervan dat als blijkt dat dit de reden is tot afwijzing en door zorgmedewerkers onmiddellijk wordt aangegeven dat deze stukken er wél zijn, maar er niet naar werd gevraagd, deze niet meer kunnen worden aangeleverd?
Deze casus is bekend en ik betreur het verloop ten zeerste. In mijn antwoord op vraag 15 heb ik toegelicht waar dit is misgegaan. Voor de tweede aanvraagperiode is hiervan nadrukkelijk geleerd en onder andere naar aanleiding hiervan is de Regeling ook gewijzigd Aanvragers kunnen bij het indienen van hun aanvraag zelf aangeven dat de datum van de COVID-besmetting afwijkt van de eerste ziektedatum volgens het UWV. DUS-I zal contact opnemen met de aanvrager om de aanvraag dan verder in behandeling te nemen.
Hoe verklaart u dat zorgmedewerkers die de financiële tegemoetkoming aanvragen zich totaal niet herkennen in de passage uit uw brief «Uitvoeringsorganisatie DUS-I heeft zich tot het uiterste ingespannen om zoveel mogelijk ondersteuning en maatwerk te bieden richting aanvragers. Onderdeel van deze aanpak was onder andere veelvuldig telefonisch contact met de aanvrager om te begeleiden bij het aanleveren van de benodigde documenten»?
Allereerst betreur ik het te lezen dat zorgmedewerkers aan hebben gegeven zich niet te herkennen in de passage uit de brief. Over het algemeen is de persoonlijke aanpak van DUS-I door veel aanvragers nadrukkelijk wél gewaardeerd. Er zullen ongetwijfeld aanvragers zijn die een minder positieve ervaring hebben gehad. Dit hangt waarschijnlijk samen met de tijdsdruk waaronder de Regeling moest worden uitgevoerd. Het is tijdens de uitvoering altijd het streven geweest om telefonisch contact op de nemen met de zorgmedewerker als er meer informatie nodig was voor het compleet maken van een dossier en te begeleiden daar waar wenselijk. DUS-I streeft ernaar om de aanvrager zoveel mogelijk mee te nemen in de beoordeling van de aanvraag. DUS-I blijft hun werkwijze verder verbeteren met als doel de aanvrager persoonlijk en gericht te benaderen.
Deelt u de mening dat uit deze verhalen blijkt dat zorgmedewerkers zelf slecht contact krijgen met DUS-I en er onzorgvuldig wordt omgegaan met hun dossiers, maar zodra DUS-I iets nodig heeft, van hen wel verwacht wordt alles paraat te hebben op korte termijn? Wat zegt dit over de houding richting zorgmedewerkers die financiële compensatie aanvragen?
Nee, die mening deel ik niet. De aanvrager had op werkdagen de mogelijkheid om contact op te nemen met de behandelaar. In veel gevallen was er een directe lijn tussen de behandelaar en aanvrager. Daarnaast wat het algemeen telefoonnummer van DUS-I altijd bereikbaar. Indien wenselijk of noodzakelijk, werd de vraag van de aanvrager doorgezet naar de behandelaar. Alle schriftelijke vragen kwamen direct bij de behandelaren terecht.
Klopt het dat medewerkers die post-COVID op hebben gelopen tijdens hun werkzame leven maar inmiddels met pensioen zijn, geen recht hebben op de financiële compensatie? Zo ja, waarom is hiervoor gekozen? Bent u bereid de compensatie ook mogelijk te maken voor deze groep?
In de recent verstuurde Commissiebrief waarin ik mijn reactie geef op een afwijzing van een aanvraag ga ik uitgebreid in op de situatie van aanvragers die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt binnen het verstrijken van hun wachttijd voor de WIA. Het klopt dat aanvragen zijn afgewezen als gevolg van het ontbreken van een WIA-beslissing of een vergelijkbaar document. In de situatie waarin een aanvrager binnen de wettelijke wachttijd van 104 weken de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, kan immers geen aanvraag voor een WIA-beoordeling worden gestart.
Dit eerder genomen besluit staat haaks op mijn bedoeling van de Regeling. Ik waardeer het dat u aandacht vraagt voor hun situatie. De voorwaarde uit de Regeling met betrekking tot de beoordeling van arbeidsongeschiktheid pakt voor aanvragers die tijdens de wachttijd de pensioengerechtigde leeftijd bereiken onevenredig uit. Vanuit de WIA is het voor hen niet mogelijk om zich te laten beoordelen op de eerdergenoemde voorwaarden uit de Regeling. Dat ligt buiten hun macht. Daarom pas ik om deze reden het evenredigheidbeginsel toe. Dit kan in deze specifieke omstandigheid waarin het besluit voor een of meer belanghebbenden haaks staat op het doel van de Regeling. Daarmee ben ik dus bereid om ook deze groep in aanmerking te laten komen voor de eenmalige financiële ondersteuning.
Waarom stelt u in antwoorden op Kamervragen dat DUS-I elke werkdag klaar staat om zorgmedewerkers te helpen met het indienen van een aanvraag, terwijl dat afgelopen periode niet is gebeurd? Welke signalen heeft u ontvangen dat dat tijdens de tweede openstelling beter gaat?
De afgelopen periode, en dan heb ik het over de periode van het sluiten van het aanvraagloket van de eerste aanvraagronde tot de heropening van het aanvraagloket op 1 juli 2024, was het niet mogelijk om een aanvraag in te dienen. Begeleiding hierbij heeft dan ook niet plaatsgevonden. Eventuele vragen over de wijzigingsregeling zijn, waar dat kon, per mail of telefonisch beantwoord en up-to-date informatie over de regeling en wijzigingsregeling was te vinden op de website van DUS-I.
Per 1 juli is het aanvraagloket weer opengesteld. Indien de aanvrager hulp nodig heeft bij de indiening van de aanvraag, kan contact worden opgenomen met een DUS-I. Ook staat veel informatie vermeld op website. Tot op heden zijn nog geen klachten binnengekomen over het indienen van aanvragen.
De berichten 'Problemen Ommelander Ziekenhuis waren te voorspellen en 'Miljoenenverlies voor ziekenhuis Viecurie financiële hulp nodig' |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
![]() |
Wat zijn de onderliggende oorzaken dat de afgelopen maanden meerdere (streek)ziekenhuizen in de problemen zijn gekomen?1, 2 Wat kan het kabinet hieraan doen, zonder dat nog meer (streek)ziekenhuizen gesloten worden?
De oorzaken waardoor ziekenhuizen problemen ervaren zijn divers. Ommelander ziekenhuis geeft aan te maken hebben gekregen met forse prijsstijgingen en loonontwikkelingen, stijging van het ziekteverzuim en krapte op de arbeidsmarkt. In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat het uitgangspunt het openhouden van streekziekenhuizen wordt. De komende periode gebruik ik om met alle betrokkenen te spreken en tot een gezamenlijk gedragen oplossing te komen.
Heeft u het artikel «Problemen Ommelander Ziekenhuis waren te voorspellen» gelezen en wat is uw reactie hierop? Bent u op de hoogte van de problemen bij het Ommelander Ziekenhuis? Waar ligt wat u betreft de oorzaak?
Ik heb kennisgenomen van het artikel en er is contact geweest met het Ommelander Ziekenhuis. Als oorzaken van het financiële verlies noemt Ommelander forse prijsstijgingen en loonontwikkeling, stijging van het ziekteverzuim en krapte op de arbeidsmarkt. Dit zorgde voor zowel hogere kosten als minder omzet. Het ziekenhuis geeft aan tijdig herstelmaatregelen in gang te hebben gezet om de toegankelijkheid van zorg te kunnen garanderen. De herstelmaatregelen, die worden gesteund door de banken en verzekeraars, hebben als doel om het ziekenhuis financieel gezond te maken. Hoewel dit tijd vergt, zijn er inmiddels3 in 2024 7% meer verwijzingen naar het ziekenhuis ten opzichte van 2023.
De door het ziekenhuis genoemde oorzaken zijn herkenbaar, meerdere ziekenhuizen en zorgaanbieders hebben hiermee te maken. Wanneer ziekenhuizen in financiële problemen (dreigen) te komen, en de continuïteit van de zorg in het geding dreigt te komen, gelden de Early Warning System (EWS)-afspraken waardoor er tijdig gehandeld kan worden. Ik heb over Ommelander Ziekenhuis geen EWS-melding gehad en ook geen informele signalen ontvangen van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Dit betekent dat naar oordeel van de NZa en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd financiële problemen niet leiden tot een onbeheersbare situatie met risico’s voor de patiëntveiligheid en continuïteit tot gevolg.
Wat vindt u van de uitspraak van de accountant van het Ommelander ziekenhuis: «Eén procent rendement is wel een ondergrens. Je zag over 2022 dat kleine ziekenhuizen daar maar net boven zaten. Dat maakt ze kwetsbaar, want tegenvallers kunnen dan snel tot verliessituaties leiden en dat blijkt bij het Ommelander Ziekenhuis nu ook»? Herkent u deze situatie? Vindt u het gepast dat vitale publieke voorzieningen, zoals ziekenhuizen, in deze situatie verkeren? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Het is evident dat een (langdurig) beperkt financieel rendement een zorginstelling kwetsbaar kan maken. Cijfers uit jaarrekeningen van afgelopen jaren4 hebben laten zien dat ziekenhuizen er (gemiddeld gezien) financieel goed voor staan. Wel zijn er verschillen: een aantal ziekenhuizen staan er niet goed voor.
Alle patiënten in Nederland hebben recht op kwalitatief goede zorg. Daarbij moet het niet uitmaken waar je woont. Het is aan zorgverzekeraars en zorgaanbieders om hier goede afspraken over te maken.
Wat vindt u van het feit dat het bestuur van het Scheemder ziekenhuis de financiële problemen wijt aan personeelstekort, waardoor ze minder patiënten kunnen behandelen en dus minder verdienen dan gepland? Denkt u dat met de huidige beloning voor verpleegkundig personeel en de werkdruk het personeelstekort zal afnemen? Zo ja, kunt u dit onderbouwen? Zo nee, waarom niet?
Als Minister ga ik niet over de uitspraken van het bestuur.
Het aanpakken van de personeelskrapte in de zorg heeft zeer grote prioriteit. Zorg is mensenwerk. Voor alle zorginstellingen geldt dat zij, al dan niet in samenwerking in een regio, de uitdaging hebben om met het beschikbare personeel zo optimaal mogelijk zorg te verlenen. In het Hoofdlijnenakkoord staat beschreven dat ik het daarom aantrekkelijker ga maken om in de zorg te werken. Dit zal ik de komende tijd uitwerken. Ik ga de werkdruk verlagen door minder registratietijd en door slim gebruik te maken van innovaties. Ik geef medewerkers de regie terug over hun roosters, over hun loopbaan en over hoe en waar ze hun werk het beste kunnen doen.
Onderdeel van de herstelmaatregelen van het Ommelander Ziekenhuis is het aantrekkelijker maken van het werk in het ziekenhuis. Hiervoor is een samenwerking met het UMCG opgezet waarbij SEH-artsen een gecombineerde functie hebben waarbij ze zowel in het universitair centrum (UMCG) als in het regionale ziekenhuis (Ommelander Ziekenhuis) werken. Er blijkt veel interesse in deze gecombineerde functie. Ik zie deze samenwerking als een mooi voorbeeld om – ondanks de personeelskrapte – hoogwaardige en toegankelijke zorg te kunnen blijven bieden.
Wanneer heeft u voor het laatst contact gehad met het Ommelander Ziekenhuis? Kunt u alle onderliggende stukken van dit contact naar de Kamer sturen?
Naar aanleiding van deze Kamervragen is er telefonisch contact geweest met het Ommelander ziekenhuis, er zijn daarbij geen onderliggende stukken uitgewisseld.
Wanneer heeft u voor het laatst met bezorgde patiënten uit Scheemda, Oldambt en omstreken gesproken over het verschralen van de ziekenhuiszorg in hun regio? Indien u dit niet heeft gedaan, waarom niet? Bent u bereid dit te gaan doen?
Er is (nog) geen gesprek gevoerd met de patiënten uit de regio Scheemda en Oldambt, ik ben daar zeker toe bereid en zal een bezoek inplannen.
Heeft u kennisgenomen van het bericht: «Miljoenenverlies voor het ziekenhuis Viecurie financiële hulp nodig»? Wat is uw reactie hierop? Hoe is dit miljoenenverlies wat u betreft ontstaan?
Ik heb kennisgenomen van het bericht en er is contact geweest met het VieCuri Medisch Centrum. Als oorzaken van het verlies noemt VieCuri de fors gestegen kosten van energie, inflatie (waardoor inkoop duurder werd) en hogere loonkosten als gevolg van de vernieuwde CAO ziekenhuizen. Deze hogere kosten konden niet volledig gedekt worden met hogere inkomsten. Zoals aangegeven bij vraag 2 hebben meerdere ziekenhuizen en zorgaanbieders hiermee te maken.
Wat vindt u van de oorzaken van het verlies die door de directie worden genoemd zoals de forse inflatie waardoor inkoop duurder werd, de stijging van energiekosten en hogere loonkosten als gevolg van de vernieuwde CAO ziekenhuizen?
De hoge inflatie van de voorbije jaren is niet veroorzaakt door de zorg, maar de zorg voelt de gevolgen daarvan wel. De voorbije jaren is er sprake van een hoge prijsstijging die is ontstaan door de hogere gasprijzen. Deze hogere prijsstijging leidt ook voor veel ziekenhuizen en andere zorgaanbieders tot fors hogere uitgaven. Zorginstellingen hebben naast de inflatie ook rekening moeten houden met hogere lonen (die mede omhoog zijn gegaan ter compensatie van de hogere inflatie). Van de uitgavenstijging in de Zvw tussen 2020 en 2024 van bijna 25% hangt ruim 90% samen met loon- en prijsstijging. In de cao ziekenhuizen is voor de jaren 2023 en 2024 een salarisverhoging van totaal 15% afgesproken. Door het beschikbaar stellen van de overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (OVA) draag ik bij aan deze salarisontwikkeling. Ik ben zelf echter geen partij in de cao-onderhandelingen. De gemiddelde loon- en prijsstijging in de economie is de afgelopen jaren verwerkt door de NZa in haar vastgestelde tarieven en zit in de vergoeding die VWS aan verzekeraars beschikbaar stelt om contractafspraken te maken met zorginstellingen. Het is mogelijk dat (individuele) zorginstellingen zwaarder dan gemiddeld zijn/worden getroffen door inflatie/loonstijging. Het is allereerst aan zorgverzekeraars en zorgaanbieders om met elkaar goede financiële afspraken te maken waarbij tevens aan de zorgplicht wordt voldaan.
Wanneer ziekenhuizen in financiële problemen (dreigen) te komen, en de continuïteit van de zorg in het geding dreigt te komen, gelden de Early Warning System (EWS)-afspraken waardoor er tijdig gehandeld kan worden. Op 1 mei 2024 hebben we een melding ontvangen over VieCuri, die op 27 juni 2024 weer is beëindigd omdat er voldoende financiële steun is toegezegd door betrokken zorgverzekeraars en banken.
In algemene zin kan worden opgemerkt dat de geldende macrokaders en de door de NZa vastgestelde tarieven rekening houden met de stijging van prijzen en lonen. Specifiek ten aanzien van de stijgende energiekosten is relevant dat het Ministerie van VWS en de NZa in najaar 2022 hebben besloten de gereguleerde tarieven 2023 vroegtijdig op te hogen in verband met de sterk stijgende inflatie.
Erkent u dat dit een gevolg is van uw eigen beleid? Zo nee, waarom denkt u dat deze uitkomst niet het gevolg is van beleid?
Antwoord vraag 9.
Als Minister ga ik niet over de individuele bedrijfsvoering van een ziekenhuisorganisatie.
Hoe gaat u voorkomen dat er net zoals in Venlo andere ziekenhuizen – zie bijvoorbeeld in Heerlen – ontmanteld gaan worden waardoor de toegankelijkheid voor patiënten verslechtert en de gezondheidsrisico’s toenemen?
De toegankelijkheid van de (ziekenhuis)zorg voor alle patiënten in alle regio’s in Nederland is voor mij heel belangrijk en een speerpunt in het hoofdlijnenakkoord. De komende periode wordt dit verder uitgewerkt in het Regeerprogramma.
Welke verantwoordelijkheid hebben de zorgverzekeraars volgens u wat betreft het openhouden van ziekenhuizen? Deelt u de mening dat hun belang: de kosten zo laag mogelijk houden door ziekenhuizen te sluiten, haaks staat op het belang van patiënten om goede zorg dichtbij te hebben?
In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat de insteek wordt dat streekziekenhuizen behouden blijven. Dit zullen we de komende periode uitwerken. De zorgverzekeraars hebben in het geval van een naturapolis de zorgplicht om ervoor te zorgen dat hun verzekerden tijdige, bereikbare en kwalitatief goede zorg krijgen.
De NZa houdt toezicht op deze zorgplicht en heeft hiervoor handvatten opgesteld. In deze handvatten staat hierover: «Je bent verantwoordelijk voor het tijdig leveren van passende zorg aan de individuele verzekerde. Is er sprake van een (dreigende) sluiting van een zorgaanbieder, bijvoorbeeld door faillissement? Dan zorg je ervoor dat de verzekerde tijdige en passende zorg kan blijven ontvangen. Blijft de verzekerde zorg ontvangen van de onder druk staande zorgaanbieder? Dan moet de verzekerde ervanuit kunnen gaan dat er maatregelen worden getroffen waardoor de zorg doorgang blijft vinden. Sluit de zorgaanbieder, bijvoorbeeld door faillissement? Dan moet de verzekerde terecht kunnen bij een andere aanbieder. Verzekerden behouden altijd tijdige, bereikbare en kwalitatief goede zorg.»
Daarnaast zetten zorgpartijen waaronder Zorgverzekeraars Nederland (ZN) zich binnen het Integraal Zorg Akkoord – Onderdeel D. Regionale samenwerking, in voor een toekomstbestendig zorglandschap met het uitgangspunt «nabij als het kan, veraf als het moet». Zorg die vaak voorkomt en laagcomplex is, moet voor iedereen dicht(er)bij beschikbaar zijn.
Het bericht 'Ingrijpen zorgverzekeraars duwt huisartsenketen Co-Med nog dieper in de problemen' |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
![]() |
Heeft u het bericht «Ingrijpen zorgverzekeraars duwt huisartsenketen Co-Med nog dieper in de problemen» gelezen en wat is uw reactie hierop?1
Ik ben bekend met het bericht en ik wil nogmaals benadrukken dat ik het een uiterst vervelende en onwenselijke situatie vind voor de patiënten en het personeel van Co-Med. Bij een (tijdelijke) sluiting van een huisartsenpraktijk staat continuïteit van zorg voor mij voorop. Zorgverzekeraars en de toezichthouders IGJ en NZa zitten bovenop de situatie en houden deze nauwlettend in de gaten. Zij stellen alles in het werk om de continuïteit van zorg te waarborgen.
Is deze zeldzame ingreep van zorgverzekeraars die nooit eerder voorkwam voor u reden om alsnog in te grijpen bij praktijken van Co-Med? Zo nee, waarom niet?
Het huidige continuïteitsbeleid – dat is aangescherpt na de faillissementen van het MC Slotervaart en het MC IJsselmeerziekenhuizen – houdt in dat zorgaanbieders, zorgverzekeraars en de toezichthouders IGJ en NZa als eersten aan zet zijn bij mogelijke continuïteitsrisico’s. Centrale regie is in het uiterste geval noodzakelijk wanneer het betrokken partijen zelf niet lukt om een goede oplossing te vinden, en naar oordeel van de NZa en IGJ leiden tot een onbeheersbare situatie met risico’s voor de patiëntveiligheid tot gevolg. Het Ministerie van VWS zal in dat geval alle betrokken partijen bij elkaar roepen en aanspreken op hun verantwoordelijkheden2.
Op dit moment stellen partijen alles in het werk om de continuïteit van zorg te waarborgen en laat ik mij bijna dagelijks bijpraten door de toezichthouders en zorgverzekeraar CZ over de ontwikkelingen rondom Co-Med.
Wat zijn de gevolgen voor patiënten van deze «ingebrekestelling» en het eventueel beëindigen van het contract met de zorgverzekeraars?
Op 20 juni 2024 hebben de vier grote zorgverzekeraars hun overeenkomst met Co-Med opgeschort om deze vervolgens op 25 juni 2024 te beëindigen. Zorgverzekeraars hebben de conclusie getrokken dat Co-Med de continuïteit van goede zorg niet kan garanderen. Daarom bieden zij een alternatieve oplossing voor patiënten die ingeschreven staan bij een huisartsenpraktijk van Co-Med. De zorgverzekeraars adviseren hun verzekerden om hier per direct gebruik van te maken.
Alle patiënten van Co-Med, ongeacht wie hun zorgverzekeraar is, kunnen via www.cz.nl/co-med per praktijk zien wat het alternatieve aanbod is. Alle patiënten van Co-Med zijn vorig week ook schriftelijk op de hoogte gebracht en geadviseerd gebruik te maken van het alternatieve aanbod.
Het nu beschikbare alternatieve aanbod is een tijdelijke oplossing. Per praktijk liggen ook plannen klaar voor een structurele oplossing. Wanneer de structurele oplossing van kracht kan gaan verschilt per praktijk en is ook afhankelijk van hoe de situatie rondom Co-Med zich ontwikkelt.
Zorgverzekeraars hebben mij laten weten ook het alternatieve aanbod dagelijks te controleren op de gestelde kwaliteitseisen zoals bereikbaarheid en beschikbaarheid van (huis)artsen voor de patiënten.
Wat is de «zeer korte termijn» waarin Co-Med de tijd heeft om genoeg personeel te vinden? Op welke manier bent u hierbij betrokken?
Het is mij niet bekend wat de exacte termijn is die gesteld is door de zorgverzekeraars. Ik ben hier niet bij betrokken geweest. Inmiddels is bekend geworden dat de overeenkomst met Co-Med door zorgverzekeraars is beëindigd per 25 juni 2024.
Heeft u contact gehad met de zorgverzekeraars over hun beslissing? Zo ja, kunt u alle onderliggende stukken van dit contact naar de Tweede Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Sinds 18 juni 2024 ben ik meerdere keren bijgepraat door zorgverzekeraar CZ over de situatie bij Co-Med. Ik zal uw Kamer de gevraagde ambtelijke stukken over de ontwikkelingen bij Co-Med na het faillissement op 16 april 2024 van PCC Tele-Services Amsterdam, een dochteronderneming van Co-Med, zo spoedig mogelijk sturen. In het kader van zorgvuldigheid zal ik een zienswijze vragen aan de belanghebbenden bij de te openbaren stukken.
Kunt u de scenario's die verzekeraars klaar hebben liggen als de keten omvalt naar de Tweede Kamer sturen en toelichten? Zo nee, waarom niet?
Zoals reeds benoemd bij vraag 2 zijn de zorgverzekeraars en de toezichthouders NZa en IGJ als eersten aanzet bij een mogelijk faillissement. Zorgverzekeraars hebben vanuit hun zorgplicht maatregelen getroffen om te voorkomen dat de continuïteit van zorg in het geding komt. Deze maatregelen heb ik benoemd in mijn antwoord op vraag 3. Ik beschik niet over deze structurele plannen per praktijk.
Vind u het acceptabel dat medewerkers tegen hun eigen wens in taken moeten verrichten waarvoor ze niet bevoegd zijn waardoor de veiligheid van patiënten in het geding komt? Zo nee, op welke manier gaat u voorkomen dat dit vaker gaat gebeuren?
Ik wil nogmaals benadrukken dat ik het heel pijnlijk vind voor alle patiënten en hun naasten die niet tijdig de juiste zorg hebben gekregen. Maar ook voor medewerkers die in situaties terecht zijn gekomen waar zij niet voor zijn opgeleid.
Het specifieke geval, zoals dat beschreven staat in het artikel in de Volkskrant van 15 juni jl3. was bij de IGJ niet bekend. Dat was voor de IGJ dan ook aanleiding om hierover opheldering te vragen aan de zorgaanbieder. Over de uitkomst kan ik u niet informeren. Dat is lopend toezicht. De NZa en de IGJ hebben mij laten weten, dat zij gezamenlijk blijven optrekken en intensief toezicht houden op Co-Med. Dit om de veiligheid, continuïteit en kwaliteit van de zorg voor de patiënten te borgen. Het is belangrijk dat de NZa en de IGJ nauwkeurig en zorgvuldig onderzoek kunnen doen naar de situatie en hun maatregelen daarop kunnen afstemmen.
Wat is uw reactie op het sterfgeval waarbij een huisarts te laat werd betrokken en dat mogelijk verband houdt met een fout in de praktijk in Zwolle? En wat vind u ervan dat Co-Med dit incident niet meldde bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) terwijl het daar wel toe verplicht is? Welke consequenties zitten hieraan voor Co-med?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe beoordeelt u het feit dat commerciële zorgverzekeraars nu moeten ingrijpen door de ernstige situatie bij Co-Med, terwijl u afgelopen maanden weigerde en wegkeek?
Ik deel uw mening niet. Zoals al eerder uiteengezet bij mijn antwoord op vraag 2 houdt het huidige continuïteitsbeleid in dat zorgaanbieders, zorgverzekeraars en de toezichthouders IGJ en NZa als eersten aan zet zijn bij mogelijke continuïteitsrisico’s. Centrale regie is in het uiterste geval noodzakelijk wanneer het betrokken partijen zelf niet lukt om een goede oplossing te vinden en naar oordeel van de NZa en IGJ leiden tot een onbeheersbare situatie met risico’s voor de patiëntveiligheid tot gevolg. Het Ministerie van VWS zal in dat geval alle betrokken partijen bij elkaar roepen en aanspreken op hun verantwoordelijkheden4.
De zorgverzekeraars en de toezichthouders IGJ en NZa stellen in de huidige situatie bij Co-Med alles in het werk om de continuïteit van zorg te waarborgen en houden mij hier van op de hoogte.
Deelt u de mening dat deze beslissing van de zorgverzekeraars eigenlijk een motie van wantrouwen is richting u als Minister omdat u weigerde in te grijpen?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Dijk over zo snel mogelijk een verbod op private-equitypartijen in de huisartsenzorg tot stand brengen en uiterlijk voor het zomerreces wetgeving naar de Tweede Kamer sturen? Bent u alsnog bereid deze uit te voeren in plaats van naast u neer te leggen?2
Op 7 juni 2024 heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) uw Kamer de brief «Private equity in de zorg» gestuurd6. Met deze brief heeft zij ook gereageerd op de motie Dijk over zo snel mogelijk een verbod op private-equity partijen in de huisartsenzorg tot stand te brengen en uiterlijk voor het zomerreces wetgeving naar uw Kamer sturen7.
Op basis van de overwegingen in de brief, gecombineerd met de resultaten uit het onderzoek van EY naar de rol van private equity in de zorg8, is er geen gegronde reden om zorgaanbieders specifiek te verbieden om hun kapitaalbehoefte te dekken met investeringsmiddelen van private equity partijen. Een dergelijke maatregel, die ook het recht op eigendom en het verbod van discriminatie raakt, maakt inbreuk op het vrije verkeer van kapitaal (EU). De noodzaak en proportionaliteit van een dergelijke maatregel vraagt een stevige onderbouwing om juridisch houdbaar te zijn. Daarvoor ziet het kabinet nu onvoldoende aanknopingspunten9.
Vind u dat deze wanpraktijken van Co-Med een gevolg zijn van de moeilijke omstandigheden waarin reguliere huisartsen zitten, bijvoorbeeld door de lage tarieven, de hoge administratielast en het moeilijk kunnen vinden van betaalbare praktijkruimten? Wat gaat u hieraan doen?
Zoals benoemd in de Kamerbrief Stand van zaken versterking huisartsenzorg10 zijn in het afgelopen jaar al verschillende acties ondernomen om het werken met een vaste patiëntenpopulatie aantrekkelijker te maken. Onderdeel van de aanpak is het stimuleren van het praktijkhouderschap. Zo wordt het praktijkhouderschap aantrekkelijker door uitvoering te geven aan de IZA-afspraken zoals Meer Tijd voor de Patiënt; het anders inrichten van avond-, nacht-, en weekenddiensten van huisartsen en de handreiking huisvestingsproblematiek voor huisartsen en gezondheidscentra.
Verder versterk ik, samen met de veldpartijen, de eerstelijnszorg door middel van de visie eerstelijnszorg 203011. Met deze visie zet het kabinet duidelijk in op langetermijnbeleid voor de eerstelijnszorg, waaronder huisartsenzorg.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor zondag 23 juni, gezien de ernstige situatie en de grote gevolgen voor patiënten?
Ik heb uw vragen zo snel als mogelijk beantwoord.