De groeiende afhankelijkheid van Amerikaanse techgiganten |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
Struycken , David van Weel (minister ) , Marjolein Faber (minister ) (PVV), Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Overheidsorganisaties blijven in de Amerikaanse cloud, ondanks zorgen in de Tweede Kamer» (BNR, 20 mei 2025)? Bent u tevens bekend met het feit dat de hoofdaanklager van het Internationaal Strafhof onlangs de toegang tot Microsoft-diensten is ontzegd op laste van de Amerikaanse regering?
Kunt u bevestigen dat de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), die BNR met veertien andere overheidsorganisaties onder de loep heeft genomen,1 de overstap naar clouddiensten van Amerikaanse dienstverleners niet heroverwegen? Zo ja, kunt u dit besluit onderbouwen?
Welke processen, registers, (mail)communicatiediensten en / of organisatieonderdelen die onder uw verantwoordelijkheid vallen, zijn op dit moment reeds ondergebracht in de cloud van Amerikaanse dienstverleners?
Kunt u een overzicht geven van de geplande en voorgenomen migraties naar clouddiensten van Amerikaanse dienstverleners, daar waar het uw departement, de DJI, de IND, het CJIB en andere overheidsorganisaties onder uw gezag betreft?
Kunt u illustreren wat de directe gevolgen zouden zijn voor de continuïteit van de processen, dienstverlening en dataopslag binnen uw departement, de DJI, de IND, het CJIB en andere overheidsorganisaties onder uw gezag, wanneer deze de toegang tot Amerikaanse digitale dienstverlening zouden worden ontzegd, zowel op dit moment als na de geplande en voorgenomen migraties? Welke merkbare gevolgen zou dit hebben voor Nederlandse burgers en voor de samenleving? Hoe gaat u ervoor zorgen dat die risico’s gemitigeerd worden?
Kunt u onderbouwen wat Amerikaanse wetgeving, zoals de CLOUD Act en de Foreign Intelligence Surveillance Act, in het ergste geval betekent voor de vertrouwelijkheid van de data die uw departement, de DJI, de IND, het CJIB en en andere overheidsorganisaties onder uw gezag hebben opgeslagen in de cloud van Amerikaanse dienstverleners? Wat zou het gevolg zijn voor Nederlandse burgers en de samenleving wanneer al deze data tezamen in handen van een statelijke actor zou belanden?
Heeft u migraties naar digitale diensten van Amerikaanse techgiganten stopgezet of heroverwogen naar aanleiding van de aangenomen motie-Kathmann c.s. (Kamerstuk 26 643, nr. 1315) die hiertoe oproept?
Hoe geven uw departement, de DJI, de IND, het CJIB en andere overheidsorganisaties onder uw gezag voorts invulling aan de aangenomen motie-Six Dijkstra c.s. (Kamerstuk 6643, nr. 1320) die oproept om als doelstelling te hanteren dat de continuïteit van digitale overheidsdienstverlening niet rechtstreeks afhankelijk is van partijen uit de Verenigde Staten?
Kunt u toezeggen dat de afhankelijkheid van Amerikaanse techgiganten binnen uw departement, de DJI, de IND, het CJIB en andere overheidsorganisaties onder uw gezag niet verder zal toenemen, en dat het bevorderen van de strategische autonomie van Nederland en / of Europa het uitgangspunt is bij elk besluit omtrent digitale diensten dat onder uw gezag genomen wordt?
Kunt u de Autoriteit Persoonsgegevens, als onafhankelijke autoriteit, vragen of zij bereid is om zelfstandig te reageren op vragen 2, 4, 5, 6, 8 en 9?
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden vóór het notaoverleg over de initiatiefnota «Wolken aan de horizon» (Kamerstuk 36 574) van 2 juni a.s.?
Het bericht ‘SOMO: Nederlandse zakenmannen verkopen voor tientallen miljoenen aan Israëlische wapenindustrie’ |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Eelco Heinen (minister ) (VVD), David van Weel (minister ) , Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «SOMO: Nederlandse zakenmannen verkopen voor tientallen miljoenen aan Israëlische wapenindustrie»1 en «Kortsluiting in het internationaal recht»2?
Vindt u het moreel verwerpelijk dat deze zakenmannen via hun in India gevestigde bedrijf «SASMOS» elektronische componenten aan onder andere de Israëlische wapenfabrikanten Elbit; Rafael; en Israel Aerospace Industries leveren?
Klopt het dat de strafrechtelijke vervolging van deze zakenmannen binnen de rechtsmacht van Nederland valt zoals is gebleken uit eerdere, vergelijkbare gevallen? Kunt u uiteenzetten op basis van wat voor jurisdictie, welke wetten en regels dat nu weer zou kunnen gebeuren?
Weet u of het Openbaar Ministerie al een onderzoek heeft lopen naar deze zakenmannen?
Wat is uw oordeel over de Israëlische wapenbedrijven waarmee deze mannen op grote schaal handel drijven? Wat vindt u ervan dat bedrijven zoals Elbit en Rafael beelden van aanvallen op illegaal bezette Palestijnse gebieden gebruiken in hun promotievideo’s? Wat vindt u ervan dat journalisten hebben aangetoond dat bij sommige van die aanvallen kinderen zijn omgekomen? Wat vindt u ervan dat deze bedrijven vervolgens met schaars geklede vrouwen proberen de moord op Palestijnse kinderen met hun wapensystemen «sexy» te maken? Wat is uw standpunt over het seksueel en commercieel uitbuiten van oorlogsmisdrijven door deze bedrijven?
Wat vindt u ervan dat bedrijven zoals Israel Aerospace Industries ook «battle tested» drones (getest op Palestijnen in de illegaal bezette gebieden) hebben verkocht aan Vladimir Poetin, zelfs na de illegale annexatie van de Krim en de MH17-ramp waarbij 196 Nederlanders werden vermoord? Hoe staat u tegenover het feit dat deze drones een sleutelrol speelden in Poetin’s operaties in Syrië, waarmee het brute regime van Assad overeind werd gehouden? Wat vindt u ervan dat Israël Russische piloten opleidde om deze drones in te zetten, wat tot onnoembaar veel oorlogsmisdrijven heeft geleid?
Vindt u ook dat handel met wapenbedrijven zoals Elbit, Rafael en Israel Aerospace Industries tegen alle ethische standaarden indruist? Zo ja, wat doet u ertegen dat Nederlanders niet meer voor honderden miljoenen handelen met deze bedrijven? Zo nee, waarom niet?
Wat vindt u ervan dat de wapens van deze fabrikanten sinds oktober 2023 op grote schaal worden ingezet door het Israëlische leger in Gaza, met name in het licht van de consensus onder genocideonderzoekers dat Israël genocide pleegt in Gaza?
Zouden de elektrische bedradingsoplossingen van SASMOS voor drones, straaljagers en tanks, die SASMOS zelf met de «bloedsomloop en het centrale zenuwstelsel van het menselijk lichaam» vergelijkt door de recent aangescherpte exportcontroles van Nederland voor export naar Israël komen? Zo ja, waarom? Zo nee, wat vindt u ervan dat deze elektrische onderdelen op grote schaal naar Israël worden uitgevoerd door SASMOS?
Wat vindt u ervan dat de export van SASMOS naar Israël flink is gestegen sinds oktober 2023? Vindt u het ook zorgelijk dat het er alles van weg heeft dat SASMOS enorm profiteert bij iedere oplaaiing van het geweld in Gaza? Wat vindt u er bijvoorbeeld van dat alleen al in maart 2025, de maand waarin Israël het staakt-het-vuren beëindigde, SASMOS op 20 verschillende dagen producten naar Israël heeft verscheept?
Bent u voorts bereid om de relaties van SASMOS met andere Nederlandse bedrijven onder de loep te nemen, zoals GKN Aerospace en de in Brabant gevestigde Lumipol Group? Bent u het namelijk eens dat het Nederlandse businessnetwerk met de Israëlische wapenindustrie doorgelicht moet worden om in kaart te brengen of er sprake is van medeplichtigheid aan Israëlische oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid en genocide? Kunnen de belastingdienst, douane en FIOD hier een rol bij spelen?
Heeft u überhaupt ooit een waarschuwing aan dit soort bedrijven gegeven dat er een groot risico is dat hun producten bijdragen aan grove schendingen van het internationaal recht vanwege gebruik door het Israëlische leger? Zo nee, waarom niet?
Bent u het eens dat het evident is dat de zakenmannen uit het artikel zich bewust waren van de mogelijkheid dat hun materiële hulp gebruikt zou worden voor het plegen van oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid of genocide en dat ze dat risico aanvaardden?
Bent u het ook eens dat uit jurisprudentie (denk aan de zaak Frans van Anraat in 2009, en Guus van Kouwenhoven in 2018) bleek dat het voldoende was dat de veroordeelde personen wisten wat de daders van plan waren en niet noodzakelijkerwijs hun intentie hoefden te delen om strafrechtelijk veroordeeld te worden? Bent u het met andere woorden eens dat de Nederlandse rechtbanken dedolus eventualis hebben gehanteerd omdat deze steunt op «de aanname van risico» in plaats van «kennis» van het feit dat wapens werkelijk worden ingezet voor het begaan van internationale misdrijven? Hoe beschouwt u dat in relatie tot de onderhavige casus?
Bent u het tot slot eens dat er een nationale aanpak moet komen tegen private handelingen die bijdragen aan schendingen van het internationaal recht door Israël in Gaza en de Westelijke Jordaanoever? Zo ja, welke instanties zouden hierbij betrokken moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Het bericht ‘Medewerkers ambassade Israël gedood in VS, verdachte schreeuwde over Palestina’ |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Medewerkers ambassade Israël gedood in VS, verdachte schreeuwde over Palestina»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u momenteel de veiligheid van medewerkers van Israëlische diplomatieke posten?
Vanwege veiligheidsredenen spreek ik in het openbaar nooit over de veiligheid van individuele gevallen. Wel kan ik u verzekeren dat de veiligheid van diplomatieke missies in Nederland inclusief personeel, waaronder die van Israël, onze voortdurende aandacht heeft. De recente gebeurtenissen in de Verenigde Staten onderstrepen de noodzaak voor alertheid. Indien er sprake is van een verhoogde dreiging of risico ten opzichte van hun veiligheid, worden passende maatregelen getroffen.
Hoe beoordeelt u momenteel de veiligheid van Joodse instellingen in Nederland, alsmede het personeel daarvan?
De veiligheid van Joodse en Israëlische instellingen en hun personeel in Nederland heeft de aandacht van het kabinet en de lokaal bevoegde gezagen. Nederland staat voor een open en inclusieve samenleving, waarin Joodse burgers hun identiteit en religie in alle vrijheid kunnen beleven, zonder angst of belemmering. De ontwikkelingen in de wereld worden nauwgezet gevolgd, mede vanwege de mogelijke impact op de veiligheidssituatie in Nederland. Zowel lokaal als landelijk is er daarnaast intensief contact met vertegenwoordigers van de Joodse gemeenschap.
Wat doet Nederland om hun veiligheid te garanderen?
Op 24 november 2024 heeft het kabinet uw Kamer de Strategie Bestrijding Antisemitisme 2024–2030 gestuurd. Hierin is een veiligheidsfonds opgenomen voor de financiële ondersteuning van Joodse scholen, instellingen en evenementen. Waar nodig worden door het lokaal bevoegd gezag, bovenop de maatregelen die Joodse en Israëlische instellingen zelf nemen, veiligheidsmaatregelen getroffen. Dit gebeurt zowel zichtbaar als onzichtbaar met als doel om de veiligheid van Joodse en Israëlische instellingen en hun medewerkers en bezoekers te waarborgen. Deze maatregelen worden genomen op basis van actuele dreigingsinschattingen, waarbij volledige uitsluiting van risico’s niet gegarandeerd kan worden. Het is schrijnend dat deze maatregelen in Nederland nodig zijn, maar we zullen deze inspanningen onverminderd blijven voortzetten zolang de situatie daarom vraagt.
Zijn of worden er naar aanleiding van deze aanval in de Verenigde Staten extra veiligheidsmaatregelen getroffen bij Israëlische instellingen in Nederland, zoals ambassades, of bij Joodse instellingen als synagogen of Joodse scholen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven spreek ik in het openbaar nooit over de veiligheid van individuele gevallen. Ten aanzien van Joodse en Israëlische instellingen en objecten vindt al langere tijd een afweging plaats of en zo ja welke, additionele veiligheidsmaatregelen noodzakelijk zijn. De benodigde maatregelen worden getroffen waar dat nodig wordt geacht op basis van actuele dreigingsinformatie.
Hoe beoordeelt u de dreiging van antisemitisme en specifiek antisemitisch geweld in Nederland in het licht van deze aanval in de Verenigde Staten? Verwacht u dat door dergelijke gebeurtenissen deze dreiging in Nederland zal toenemen?
De aanslag in Washington D.C. past binnen het beeld van reeds bestaande verhoogde dreiging tegen Joodse en Israëlische doelwitten in Nederland. Antisemitisme speelt een rol in de ideologie van verschillende extremistische stromingen, met name het jihadisme en rechts-extremisme. Terroristen kunnen Joodse en Israëlische doelwitten kiezen omdat deze door de Gaza-oorlog grote symbolische waarde hebben, media-aandacht creëren en grote maatschappelijke impact hebben. Zoals in het Jaarverslag 2024 van de AIVD vermeld, is daarnaast het maatschappelijke debat in Nederland over Israël en de Palestijnse gebieden sinds 7 oktober 2023, en zeker in 2024, ernstig gepolariseerd. Voor sommige gekende extremistische bewegingen is de Gaza-oorlog een potentiële katalysator. Maar boosheid over het conflict heeft bij hen vooralsnog niet tot (meer) extremistische activiteiten geleid.
In welke mate ziet u in Nederland het fenomeen dat Israëli en/of Joodse mensen in Nederland verantwoordelijk worden gehouden voor het handelen van de staat Israël? Is hier sprake van een toename?
Op basis van de gegevens waarover ik beschik, is het voor zover mij bekend niet mogelijk in algemene zin vast te stellen of, en zo ja in welke mate Israëli en/of Joden in Nederland verantwoordelijk worden gehouden voor het handelen van de staat Israël. Wel zijn er bij de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding signalen bekend dat Joden in Nederland door sommigen in verband worden gebracht met het handelen van de staat Israël. Zo worden Joden op straat uitgescholden voor kindermoordenaars, worden herdenkingsplekken beklad met leuzen die verwijzen naar het conflict in het Midden-Oosten en worden Joden op de werkvloer of elders gedwongen zich uit te spreken over de situatie in het Midden-Oosten.
Ziet u aanleiding om de huidige aanpak van antisemitisme naar aanleiding van deze gebeurtenis aan te scherpen?
Op 24 november 2024 heeft het kabinet uw Kamer de Strategie Bestrijding Antisemitisme 2024–2030 gestuurd. Met dit meerjarige plan wordt de aanpak van antisemitisme geïntensiveerd, waarbij het kabinet ieder jaar opnieuw zal kijken of en waar aanvullende maatregelen nodig zijn. In de strategie staan de maatregelen van de huidige aanpak opgesomd. Deels gaat het om bestaande maatregelen en deels over nieuwe initiatieven zoals een veiligheidsfonds voor Joodse instellingen scholen en evenementen en de instelling van de Taskforce Antisemitismebestrijding. Daarnaast voorziet de strategie in regelmatig overleg met betrokken organisaties zodat signalen over antisemitisme of de behoefte aan intensivering van de huidige aanpak ons snel bereiken. Binnenkort ontvangt u over de strategie een voortgangsbrief.
Wilt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ik heb deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoord.
Het bericht ‘Daders lopen mogelijk vrij rond door fout met naam in 867 zaken’ |
|
Willem Koops (NSC) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Daders lopen mogelijk vrij rond door fout met naam in 867 zaken»?1
Ja.
Klopt het dat de administratie van de overheid zo’n bende is dat daardoor de administratie in 867 strafzaken niet klopt? Klopt dit aantal van 867?
Justid heeft sinds 2014 van 867 zaken bijgehouden waarin een aanwijzing bestaat dat de tenaamstelling mogelijk niet juist is. Het betreft zaken waarin sprake is van een onherroepelijk vonnis. Inmiddels loopt een analyse van deze zaken om nader inzicht te krijgen en de prioriteit te bepalen voor een verdere aanpak.
Klopt het dat van deze 867 zaken maar liefs 141 zaken ernstige zedendelicten en geweldsmisdrijven zijn?
Het klopt dat de Algemene Rekenkamer 141 zaken aangeduid heeft als ernstige zaken.
Ieder strafbaar feit kent een code op basis waarvan het in systemen wordt geregistreerd. Via deze codes zijn deze zaken geselecteerd.
Hierbij moet worden opgemerkt dat bij deze zaken de ernst van feiten en de strafoplegging in zaken varieert. Naast gevangenisstraffen komen ook geldboetes voor. Bij de analyse van de 867 zaken wordt ook nagegaan of de codes corresponderen met de delicten waarvoor verdachten zijn veroordeeld.
Hoeveel van de 867 zaken zijn terreurzaken en moordzaken?
Tot de 141 zaken behoren, naar eerste analyseresultaten aangeven, 5 zaken die betrekking hebben op (poging) tot moord, 2 zaken op (poging) tot doodslag en 2 zaken op terrorisme en 6 zedenzaken. Op 1 geval na is in deze zaken de straf geheel of gedeeltelijk uitgevoerd.
Hoeveel van de 867 zaken waarvan de administratie niet klopt hebben ertoe geleid dat verdachten vrijuit zijn gegaan?
Hier wordt onderzoek naar gedaan. Ik kan op dit moment niet vooruitlopen op de uitkomsten van het onderzoek.
Hoeveel van de 867 zaken waarvan de administratie niet klopt hebben ertoe geleid dat een onschuldige burger onterecht is gestraft? En in hoeveel gevallen is er verzocht om herziening of gratie?
Dit wordt onderzocht. Uit de eerste analyse van de 141 zwaardere zaken is gebleken dat er 1 onschuldige burger gesignaleerd stond door persoonsverwisseling. Daarop is onmiddellijk actie ondernomen om die signalering te stoppen. Het is nog niet bekend of in deze zaak door de schuldige een straf is ontlopen. Ik rapporteer hierover in september.
Is er schadeloosstelling uitgekeerd aan burgers die onterecht een veroordeling achter hun naam hebben?
Bij de Justitiële Informatiedienst zijn sinds 2014 geen situaties bekend waarbij schadevergoeding is uitgekeerd aan mensen die ten onrechte gedetineerd zaten als gevolg van een onjuiste tenaamstelling van een vonnis. Er zijn indicaties dat er vóór 2014 in een beperkt aantal gevallen schadevergoedingen zijn betaald.
Hoe kan het dat ambtenaren sinds 2005 op de hoogte waren van dit probleem, dat de ambtelijke top van het ministerie in 2012 hierover is ingelicht en dat de Minister pas in januari 2025 hiervan op de hoogte was?
Dit vormt onderwerp van de evaluatie naar de gang van zaken die ik zal laten uitvoeren. De Tweede Kamer wordt nader geïnformeerd hoe deze evaluatie vorm zal krijgen en wie deze zal uitvoeren.
Wanneer is het verbeterplan dat wordt opgesteld door het ministerie gereed en geïmplementeerd?
Zoals in de beleidsreactie van 2 mei jongstleden op het rapport van de Algemene Rekenkamer is aangegeven, maak ik sinds januari werk van het aanpakken van de problematiek. Momenteel wordt al uitvoering gegeven aan mijn plan van aanpak. Zo verwacht ik dat begin juli er een eerste versie van het toetsings- en handelingskader ligt. Dan kan begonnen worden met de herbeoordeling van individuele zaken. Daarbij wordt op basis van de analyse van zaken die nu loopt geprioriteerd. Ik verwacht dat voor het einde van dit jaar alle zaken zijn beoordeeld en, waar dat aan de orde is, in de strafrechtketen individueel in behandeling kunnen worden genomen.
Het plan van aanpak ziet op drie prioriteiten: het ontwikkelen van het toetsings- en handelingskader, de concrete aanpak van de geconstateerde zaken en het zoveel mogelijk voorkomen van fouten in de identiteitsvaststelling in de strafrechtketen dat ziet op de totstandkoming van het toetsings- en handelingskader. Dit plan wordt al deels uitgevoerd en wordt de komende weken afgemaakt. Omdat de uitvoering van het plan en de daarop volgende afwikkeling van individuele zaken in de strafrechtketen de betrokkenheid van de Nationale Politie, het Openbaar Ministerie en de Raad voor de rechtspraak vraagt, zal ik hun bij de vaststelling betrekken.
Kan de Minister aangeven op welke aspecten wordt ingegaan in dit verbeterplan?
Zie het antwoord op vraag 9. Daarnaast heb ik een programmadirecteur aangesteld om dit traject in goede banen te leiden. Voor meer details over deze inspanningen verwijs ik naar de brief die ik aan de Kamer heb gestuurd.
Om wat voor fouten gaat het hier: onjuiste tenaamstellingen in vonnissen of onjuiste verwerkingen daarvan in de administratie?
Het komt soms voor dat pas na het onherroepelijk worden van het vonnis nieuwe identiteitsinformatie beschikbaar komt over de gevonniste personen. Dit kan diverse oorzaken hebben, zoals:
Kunt u deze vragen één voor één, zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Haatpredikers op de TU Eindhoven |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat de TU Eindhoven sprekers uitnodigt die Hamas verheerlijken, verdacht worden van steun aan Islamitische Staat (IS) en hebben opgeroepen om de demonstratie in Katwijk te laten ontsporen in rellen?1 2
Wij delen de bezorgdheid over de verspreiding van eventuele extremistische boodschappen. Extremisme ondermijnt onze rechtstaat en onze manier van samenleven. Het kabinet is er dan ook alles aan gelegen om de verspreiding van extremistisch gedachtegoed tegen te gaan. Deze inzet is onder meer beschreven in de Nationale Extremismestrategie 2024–2029. Daar waar het gaat om extremistische sprekers is het in eerste instantie aan organisatoren van een evenement om te zorgen dat zij geen podium worden geboden. De TU Eindhoven heeft laten weten dat de lezing is verboden.
Deelt u de zorg dat hier sprake kan gaan zijn van extremistische uitingen die ondermijnend zijn aan de democratische rechtsorde en daarom een bedreiging kunnen vormen voor de openbare orde en/of nationale veiligheid?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt dit zich tot de brief van oktober 20233 die zag op het versterken van de aanpak van extremistische sprekers en de positie van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) hierin?
De brief van oktober 2023 ziet op het voornemen om de maatregel te versterken om extremistische vreemdelingen uit Nederland te weren in het belang van openbare orde of nationale veiligheid. Het weren uit Nederland vindt plaats door een visum te weigeren, de vreemdeling in het Schengen Informatiesysteem (SIS) te signaleren voor grensweigering en waar aan de orde en afhankelijk van de nationaliteit, een inreisverbod of een ongewenstverklaring op te leggen. De IND baseert zich bij de beoordeling of een vreemdeling een gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid is, op de beschikbare informatie, zoals een duiding van de NCTV, een ambtsbericht van de AIVD of een oordeel over de openbare orde door politie en/of de lokale driehoek. Wanneer de sprekers geen vreemdelingen zijn kan dit juridisch kader niet worden toegepast omdat zij niet onder de vreemdelingenwet vallen.
Ziet u mogelijkheden om de sprekers een gebiedsverbod op te leggen om te voorkomen dat de betreffende predikers woensdag komen spreken en treedt u hiertoe ook in overleg met de burgemeester van Eindhoven? Hoe wordt daarnaast voorkomen dat deze predikers ook op andere plekken in Nederland opereren?
Voor extremistisch gedachtegoed is in Nederland absoluut geen plek. Daarbij is het aan de organisatoren van een evenement om te zorgen dat deze plaatsvinden binnen de grenzen van de wet en wordt voorkomen dat extremistische sprekers een podium krijgen. In het voorliggende geval heeft de TU Eindhoven de door een stichting georganiseerde lezing verboden. Daarnaast zijn burgemeesters verantwoordelijk voor handhaving van de openbare orde en zal altijd binnen de lokale driehoek een beoordeling van dergelijke evenementen plaatsvinden. Het vooraf verbieden door een gemeente is alleen mogelijk als sprake is van een concrete en ernstige bedreiging van de openbare orde. Het lokaal bestuur maakt daarin een eigen afweging.
De Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding (Twbmt) maakt het mogelijk om aan een persoon, die op grond van zijn gedragingen in verband kan worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning daarvan, een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen in het belang van de nationale veiligheid. Een mogelijke maatregel is een gebiedsverbod voor een bepaald gedeelte of bepaalde delen van Nederland, mits kan worden onderbouwd dat de aanwezigheid van de persoon in dit specifieke gebied een dreiging tegen de nationale veiligheid vormt en de gedragingen van de persoon voldoen aan bovenstaande norm.
Bent u bereid een klemmend beroep te doen op de TU Eindhoven om dit evenement niet door te laten gaan?
De TU Eindhoven heeft laten weten de lezing te verbieden en dat de organiserende partij hierover is ingelicht.
Welke regelgeving is van toepassing voor de stichting die dit organiseert?
De TU Eindhoven heeft laten weten dat voor alle bijeenkomsten op de campus geldt dat de organiserende stichting en andere aanwezigen zich moeten houden aan de wettelijke kaders en het beleid, zoals dit is opgesteld door TU Eindhoven. Het beleid van TU Eindhoven vereist onder andere dat evenementen uitsluitend doorgang kunnen vinden wanneer de titel een objectieve weergave is van de inhoud van de bijeenkomst en geen opruiende toon bevat. Daarnaast moet een evenement voldoen aan de kernwaarden van de instelling. In dit geval heeft de TU Eindhoven besloten dat hier geen sprake van is en heeft het evenement verboden.
Welk contact is er geweest met de gemeente Eindhoven? Bent u bezorgd dat dit leidt tot radicalisering van jongeren? Zo ja, wat gaat u daartegen doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven toegelicht is het aan organisatoren van een evenement om te voorkomen dat extremistische sprekers een podium krijgen. De TU Eindhoven heeft in dit geval aan de organiserende partij laten weten dat zij de lezing hebben verboden. Daarnaast geldt in algemene zin dat het lokaal bestuur verantwoordelijk is voor de openbare orde en veiligheid en in dit kader altijd een eigen afweging maakt.
Kunt u deze vragen uiterlijk woensdag 21 mei beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Universiteit Maastricht verbiedt lezing van Joodse student; pro-Palestijnse activiteiten gaan wel door' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC), David van Weel (minister , minister ) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Universiteit Maastricht verbiedt lezing van Joodse student; pro-Palestijnse activiteiten gaan wel door»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de situatie waarbij een lezing wordt verboden vanwege «het politieke karakter»? Bent u van mening dat het verbieden van de lezing de academische vrijheid op de Universiteit Maastricht schaadt? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
De Universiteit Maastricht (hierna: UM) laat weten het ongelofelijk triest te vinden dat zij een lezing op 12 maart vroegtijdig moest annuleren. De UM wenst ruim baan te geven aan open debat, dat voldoet aan academische waarden. Dat hoort bij een universiteit. Daarbij is het uitgangspunt dat aanwezigen zich houden aan de huisregels en gedragscode van de UM. Bij het faciliteren of organiseren van bijeenkomsten zal steeds in overleg met betrokken partijen de afweging moeten worden gemaakt tussen het faciliteren van het open debat en de veiligheid van aanwezigen.
De UM geeft aan in die afweging zowel het belang van academische vrijheid alsook het belang van de veiligheid van de aanwezigen mee te nemen (zie ook mijn antwoord op vraag 5 en2. Ik vertrouw op de afweging die de Universiteit Maastricht hierin maakt. Het is de verantwoordelijkheid van de instellingen om af te wegen of zij een bijeenkomst wel of niet door laten gaan. Het beoordelen van de risico's van lezingen, het nemen van veiligheidsmaatregelen en het daarbij waar nodig inschakelen van daartoe bevoegde partijen, is de verantwoordelijkheid van de instelling in samenspraak met de lokale driehoek.
Heeft u contact gehad met de Universiteit Maastricht over deze lezing? Zo ja, wat is daar besproken?
Conform de motie Martens-America3 informeer ik uw Kamer indien er verstoringen van het onderwijs plaatsvinden. Ik heb daarom contact opgenomen met de UM. Het blijkt dat daarvan in dit geval geen sprake is geweest.
Wat is de huidige stand van zaken van het rapport van de Universiteit Maastricht, dat wordt opgesteld naar aanleiding van de ongeregeldheden van de lezing van vredesactiviste Rawan Osman?
Zoals aangegeven in mijn antwoorden op Kamervragen van de PVV met kenmerk 2025Z04507 heeft de UM aangegeven naar aanleiding van de verstoring van de lezing op 12 maart jl. een extern onderzoek te starten.4 Dit onderzoek betreft een reconstructie van de protesten en moet leiden tot inzicht in o.a. welke partijen een bijdrage hebben geleverd aan de verstoringen. Daarnaast wil de UM de uitkomsten uit het onderzoek gebruiken om belangrijke lessen te trekken ter voorkoming van een dergelijk scenario en om inzicht te geven op welke wijze de UM bijeenkomsten over het Israëlisch-Palestijnse conflict kan organiseren zodat er voldoende zekerheid is dat een open en veilig academisch debat kan plaatsvinden. Het is aan de instelling, verantwoordelijk voor een veilige leer- en werkomgeving, om deze beoordeling te maken. Ik vertrouw op de afweging die de UM hierin maakt.
Klopt het dat deze lezing verboden is, terwijl er wel bijeenkomsten plaatsvinden van pro-Palestijnse aard? Kunt u inzichtelijk maken welke bijeenkomsten op de Universiteit Maastricht wel en niet mogen doorgaan en op basis waarvan dit besloten is?
Op 15 mei heeft de UM een bericht gepubliceerd waarin zij stelt de komende tijd zeer terughoudend te zijn in het toelaten en/of faciliteren van bijeenkomsten met een sterk politiek karakter en met externe sprekers over de situatie in Gaza/Israël.5 Zij wacht eerst de uitkomsten af van het onderzoek naar de gang van zaken rond de vroegtijdig beëindigde bijeenkomst op 12 maart. De UM betracht terughoudendheid zolang er wordt gewacht op de uitkomsten van het onderzoek en deze zijn geïmplementeerd. De UM kan het zich immers niet veroorloven dat zij de veiligheid van (zowel interne als externe) aanwezigen niet kan borgen.
De UM geeft aan dat bij een aanvraag om een UM-ruimte beschikbaar te stellen voor een lezing door de heer Kestenbaum op 19 mei die terughoudendheid niet is gehonoreerd. Bijeenkomsten van de Joodse Studentenvereniging IJAR kunnen, zonder externe sprekers op het thema Gaza/Israël, doorgang vinden. Dat geldt voor alle studentenverenigingen. De bijeenkomst waarnaar het lid Eerdmans in zijn vraag refereert, stond gepland op 19 mei en kon bij de UM inderdaad niet doorgaan vanwege te grote veiligheidsrisico’s. De UM heeft haar beoordeling mede gebaseerd op de ervaringen die zij heeft gehad met een eerder door IJAR georganiseerde lezing van Rawan Osman op 12 maart jl. De bijeenkomsten die sindsdien wel zijn doorgegaan, zo zegt de UM, waren bijeenkomsten zonder externe sprekers of zonder sterk politiek profiel en bijeenkomsten die onderdeel zijn van het academisch programma van één of meer faculteiten. Zo vond er een bijeenkomst plaats met een spreker die, met financiering van de UM, deelneemt aan het NIAS Safe Haven Fellowship Program.
Kunt u uitleggen waarom de bijeenkomst georganiseerd door de Joodse Studentenvereniging IJAR-Maastricht geen doorgang mag vinden, terwijl er wel pro-Palestijnse bijeenkomsten georganiseerd mogen worden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat het verbieden van lezingen als deze bijdraagt aan een onveilig studieklimaat voor Joodse studenten? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het betreurenswaardig dat er situaties zijn waarbij de veiligheid van studenten en genodigden dusdanig onvoldoende gegarandeerd kan worden, dat een bijeenkomst geannuleerd moet worden. Ik kan mij voorstellen dat het annuleren van een bijeenkomst voor Joodse studenten een gevoel van oneerlijke behandeling en een gevoel van onveiligheid geeft. Het is de verantwoordelijkheid van de instellingen dat de randvoorwaarden voor bijeenkomsten en de veiligheid van de aanwezigen voldoende geborgd zijn. Indien de risico’s voor de veiligheid te groot zijn, kan het zo zijn dat bijeenkomsten geen doorgang kunnen vinden.
Erkent u dat na alle ongeregeldheden op universiteiten de veiligheid van Joodse studenten op universiteiten nog steeds niet gewaarborgd kan worden? Zo niet, waarom niet?
Instellingen spannen zich in voor een veilige leer- en werkomgeving. Helaas zijn ongeregeldheden tijdens demonstraties niet altijd op voorhand te voorkomen, en lukt het door ongeregeldheden niet altijd om het primaire proces van onderwijs en wetenschap door te laten gaan. Mijn beeld is wel dat er meer grip is dan in de beginperiode van de acties, doordat er heldere afspraken binnen de sector zijn gemaakt over hoe te handelen en doordat het contact met de lokale driehoek over het algemeen goed verloopt.
Momenteel spreek ik met de bestuurders van universiteiten en hogescholen over de inrichting van hun veiligheidsbeleid in het kader van een aantal moties en toezeggingen die voortkomen uit het plenair debat van 23 januari jl. over de veiligheid op instellingen. Dit betreft onder meer de meldpuntvoorzieningen, het verhogen van de aangiftebereidheid, het ontwikkelen van een veiligheidsprotocol en de regie inzake sturing op veiligheid. Zoals toegezegd, zal ik uw Kamer over de uitkomsten van deze besprekingen voor het zomerreces informeren.
Daarnaast werk ik met de integrale aanpak sociale veiligheid, die samen met het veld is opgesteld, aan het bevorderen van een veilige leer- en werkomgeving op alle instellingen, onder meer aan door het realiseren van een wettelijke zorgplicht voor de sociale veiligheid en een onderzoek naar klacht- en meldprocedures. Over de uitkomsten van dit onderzoek zal ik uw Kamer voor het zomerreces informeren. Verder worden vanuit het kabinet en verschillende ministeries, waaronder het mijne, diverse maatregelen ter bestrijding van antisemitisme genomen. Zo heeft het kabinet afgelopen najaar de strategie bestrijding antisemitisme aan uw Kamer gezonden en per 1 februari jl. de Taskforce antisemitismebestrijding ingesteld. De Taskforce gaat aan de slag met het doen van gerichte voorstellen voor de maatregelen ten behoeve van de veiligheid van Joden, in het bijzonder de veiligheid van Joodse studenten op hogescholen en universiteiten en het weren van antisemitische sprekers op hogescholen en universiteiten. Ik werk daarnaast aan een handreiking voor vertrouwenspersonen, die voor de zomer klaar is. Deze handreiking gaat over het herkennen van en omgaan met antisemitisme. Hiervoor heeft onlangs een gesprek plaatsgevonden waar mijn ministerie, samen met het bureau van de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (NCAB), heeft gesproken met vertrouwenspersonen en andere functionarissen sociale veiligheid, en met Joodse studenten en medewerkers.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel andere Joodse bijeenkomsten geen doorgang mochten of konden vinden de afgelopen maanden op andere universiteiten in Nederland?
Nee, ik vind het ongepast om bijeenkomsten als «Joodse bijeenkomsten» te administreren. Dit wordt door de universiteiten ook niet als zodanig bijgehouden.
Kunt u deze vragen voorafgaand aan het commissiedebat Academische vrijheid op 3 juni beantwoorden?2
Het commissiedebat is uitgesteld.
Het bericht ‘Brandweer ziet lastig te blussen branden door ontploffende zonnepanelen toenemen’ |
|
Ingrid Michon (VVD), Peter de Groot (VVD) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB), David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Brandweer ziet lastig te blussen branden door ontploffende zonnepanelen toenemen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de toename van het aantal incidenten waarbij de brandweer wordt geconfronteerd met grote problemen als gevolg van slecht aangelegde installaties?
Ik ben bekend met deze signalen. Vanuit de rijksoverheid is ook aandacht voor brandincidenten met zonnepanelen.
De Minister van Klimaat en Groene Groei (KGG) heeft begin januari uw kamer geïnformeerd2 over de resultaten van het onderzoek naar de oorzaken van brand met zonnepanelen op gebouwen door TNO, NIPV en NEN.3 Dit is mede gedaan ter invulling van de toezegging van mijn ambtsvoorganger op 8 juni 2023.4
In dit onderzoek is er onder andere een landelijke database opgezet door NIPV waarin gebouwbranden met zonnepanelen werden gemonitord. Uit deze gegevens blijkt dat van de 10.000 gebouwbranden tussen 2022 en 2023 er 152 plaatsvonden in gebouwen met zonnepanelen, wat ongeveer 1% van het totaal aantal gebouwbranden uitmaakt. Volgens het CBS waren in 2023 in totaal 2.807.590 installaties met zonnepanelen op gebouwen gerealiseerd in Nederland. Dit betekent dat in de onderzoeksperiode ongeveer 0,005% van deze installaties betrokken is bij een gebouwbrand. Een heel klein aandeel dus.
Het onderzoek geeft ook aan dat de oorzaak van de brand even vaak wel, als niet, in de installatie ontstaat. Op basis van de verzamelde data kunnen beperkt conclusies worden getrokken, mede omdat branden met zonnepanelen niet vaak voorkomen. Om die reden wil het kabinet verder inzetten op monitoring.
Wie is verantwoordelijk voor het toezicht op monteurs die zonnepanelen installeren en welke mogelijkheden ziet u om toezicht op installatiekwaliteit te verbeteren?
Zonnepanelen moeten aangesloten worden volgens de veiligheidseisen in NEN 1010. Dit volgt uit het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl).
De gemeente is het bevoegd gezag voor het Bbl. Het is aan iedere gemeente afzonderlijk hoe zij invulling geeft aan het toezicht hierop.
Voor de nieuwbouw van grondgebonden woningen geldt verder dat sinds 1 januari 2024 een onafhankelijke kwaliteitsborger toeziet op de bouw (Wet kwaliteitsborging bouw). Na afronding van de bouw van een woning, verstrekt deze kwaliteitsborger een verklaring aan het bevoegd gezag dat de woning (inclusief daarbij behorende installaties) voldoet aan de bouwvoorschriften.
Het is primair de verantwoordelijkheid van de installateur dat zonnepanelen veilig worden geïnstalleerd. De sector geeft daarom ook zelf invulling aan kwaliteitsborging. Zo wordt bij grotere installaties met zonnepanelen vrijwillig of op verzoek van verzekeraars aanvullend een periodieke keuring uitgevoerd volgens de «SCIOS» certificatieregeling.5 Ook is er een erkenningsregeling voor het installeren van zonnepanelen.6 Leden van de branchevereniging Holland Solar werken volgens de gedragscode zonnepanelen.7
Het beperkt aantal incidenten met zonnepanelen in verhouding tot het totale aantal installaties in Nederland en de initiatieven door de sector geeft voor mij geen aanleiding om het toezicht op de kwaliteit van zonnestroominstallaties te verbeteren.
Erkent u dat de toegenomen aanwezigheid van zonnepanelen nieuwe risico’s met zich meebrengt voor de veiligheid van hulpdiensten en omwonenden bij brand, zoals ontploffende panelen, glasscherven en elektrocutiegevaar en wat is uw reactie op het in het artikel genoemde onderzoek van het Nederlands Instituut voor Publieke Veiligheid hierover?
De toegenomen aanwezigheid van zonnepanelen leidt inderdaad tot nieuwe risico’s voor de hulpdiensten en omwonenden. Er zijn echter al acties ondernomen om deze risico’s te ondervangen. Zo wordt in opleiding en training van de brandweer aandacht besteed aan de risico’s van de energietransitie, waaronder ook zonnepanelen. Zie hierover verder mijn antwoord op vraag 6 en 7.
Voor wat betreft het vrijkomen van schadelijke stoffen is in 2022 onderzoek uitgevoerd door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu.8 Wanneer een zonnepaneel verbrandt, komen ongeveer dezelfde gevaarlijke stoffen vrij als bij een gemiddelde brand met elektronica en kunststoffen. Bij een gebouwbrand zijn de zonnepanelen op een dak maar een klein onderdeel van de totale brand. Daarom zal de rook van een brandend gebouw met zonnepanelen in de praktijk niet gevaarlijker zijn dan die bij een gewone brand. Wanneer de zonnecelscherven in een weiland terechtkomen, kunnen grazende dieren ze inslikken. Dat kan schadelijk zijn voor hun maag- en darmstelsel. Afhankelijk van de locatie (weiland of speeltuin) en de hoeveelheid scherven, kan het nodig zijn ze uit voorzorg op te ruimen.
Om provincies, gemeenten en veiligheidsregio’s te ondersteunen bij branden waar depositie van zonnecelscherven plaatsvindt heb ik samen met de Minister van KGG en de VNG opdracht verstrekt aan het NIPV om een handreiking te ontwikkelen over hoe te handelen bij grote branden met zonnepanelen waarbij depositie van deeltjes in de omgeving plaatsvindt. Het NIPV publiceert deze handreiking deze zomer. Daarmee geeft ik ook invulling aan de motie van de leden Beckerman, De Groot en Boulakjar.9
Is het juist dat er momenteel geen uniform protocol bestaat voor de installatie van zonnepanelen met het oog op brandveiligheid? Zo ja, acht u het wenselijk dat hier alsnog landelijke normen voor komen?
Zoals gesteld in mijn antwoord op vraag 3 moet de installatie van zonnepanelen voldoen aan het Bbl en bijhorende norm NEN 1010. Vanuit de sector zijn al diverse initiatieven opgezet om de kwaliteit van de installatie te borgen.
Daarnaast loopt in mijn opdracht ook nog een onderzoek bij NEN gericht op het vergroten van kennis over de brandveiligheid van zonnepanelen in en op de gebouwschil. De uitkomsten van dit onderzoek worden op termijn verwerkt in een landelijke norm die door de bouw- en installatiesector vrijwillig kan worden gebruikt voor het ontwerp en de aanleg van installaties met zonnepanelen.
Is de Minister van Justititie en Veiligheid bereid om samen met de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening met Brandweer Nederland en de relevante organisaties in overleg te gaan om te komen tot duidelijke richtlijnen en protocollen voor de brandbestrijding bij woningen met zonnepanelen?
Op dit moment bestaat er al een handreiking incidentbestrijding zonnepanelen.10 Brandweer Nederland heeft mij laten weten dat deze handreiking wordt vernieuwd en dat er binnenkort een nieuwe versie wordt gepubliceerd. Daarnaast is er een handreiking voor advisering en veilig installeren van zonnepanelen.11 Daarom zie ik nu geen aanleiding om in overleg te gaan om te komen tot duidelijke richtlijnen en protocollen voor de brandbestrijding van woningen met zonnepanelen.
Op welke manier wordt er op dit moment aandacht besteed aan deze risico’s in de opleiding en training van brandweerlieden? Is aanvullende training of oefencapaciteit nodig?
Er wordt in opleiding en training aandacht besteed aan de risico’s van de energietransitie in brede zin. Zowel bij landelijke opleidingen van het NIPV als bij de regionale opleidingsinstituten (vakbekwaam worden) en bij de veiligheidsregio’s zelf tijdens trainingen/oefenavonden (vakbekwaam blijven). Hierbij poogt de brandweer altijd zoveel mogelijk aan te sluiten bij de actualiteit en de stand der techniek. Elke Veiligheidsregio heeft beleidsvrijheid om bij de opleiding en training van brandweerpersoneel specifieke risico’s te behandelen op basis van landelijke ontwikkelingen. Het regionaal risicoprofiel vormt hier belangrijke input voor, net als geleerde lessen uit eerdere incidenten.
Daarnaast zorgt de brandweer dat geleerde lessen zo snel mogelijk met alle veiligheidsregio’s in Nederland worden gedeeld, zoals bijvoorbeeld is gebeurd na de brand in Arnhem.12
Hoe wordt er toezicht gehouden op de kwaliteit van de zonnepanelen zelf?
De productveiligheid van de betreffende zonnepanelen is in Europa geregeld via de Algemene productveiligheidsverordening «General Product Safety Regulation» (GPSR). De GPSR stelt algemene regels en procedures vast die consumenten moeten beschermen tegen onveilige producten.
De NVWA is in Nederland de toezichthouder voor productveiligheid van zonnepanelen die vallen onder de GPSR.
Is het risico van brand groter naarmate de panelen de economische levensduur naderen? Zo ja, hoe wordt hier controle op gehouden en wordt hierover naar consumenten gecommuniceerd?
Zoals blijkt uit mijn antwoord op vraag 2 is de kans op brand door zonnepanelen erg klein. Mogelijk kan het risico op brand toenemen door slijtage en degradatie van componenten als gevolg van weersinvloeden of installatiefouten die in de loop van de levensduur problemen gaan geven, maar dit blijkt vooralsnog niet eenduidig uit het recente TNO-NIPV onderzoek.
Wel benoemen de onderzoekers dat veroudering mogelijk in de toekomst het aantal incidenten kan beïnvloeden. Ik vind het daarom belangrijk om het aantal incidenten met betrokkenheid van zonnepanelen te blijven monitoren. Hier wil het kabinet verder op inzetten. Het proactief informeren van consumenten is wat mij betreft daarom nu nog niet nodig.
Klopt het dat de zonnepanelen die in daken worden geplaatst brandgevoeliger zijn? Welke maatregelen worden genomen om de controle op deze panelen te vergroten?
Uit een eerdere inventarisatie door TNO13 uit 2019 kwam naar voren dat één derde van de branden waarbij zonnepanelen betrokken waren was opgetreden bij zogeheten «in-dak PV-systemen». In-dak systemen zijn systemen waarbij de zonnepanelen geïntegreerd zijn in het dak zelf, waarbij feitelijk de dakpannen zijn vervangen door zonnepanelen. De meest voorkomende installaties met zonnepanelen op woningen betreft het «op-dak-systeem», waarbij de zonnepanelen op de dakpannen worden geplaatst. Dit systeem is veel minder brandgevoelig, omdat bij een eventuele brand achter de zonnepanelen de dakpannen een brandwerende werking hebben.
Uit het recentere TNO-NIPV-rapport blijkt dat bij maar 3 van de 70 geanalyseerde gebouwbranden een «in-dak PV-systeem» was toegepast. Daarom zie ik nu geen reden om de controle op «in-dak PV-systemen» te vergroten.
Het lekken van persoonsgegevens door ambtenaren aan criminelen |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht in De Telegraaf van 13 mei jl.1, waarin opnieuw een ambtenaar van de gemeente Amsterdam wordt verdacht van het lekken van persoonsgegevens aan criminelen?
Ja.
Deelt u de zorgen over het feit dat gevoelige informatie zoals adresgegevens, rijbewijsdata en kentekens waar ambtenaren (vrij) toegang toe hebben terecht kan komen bij de georganiseerde misdaad, met ernstige gevolgen voor de veiligheid van burgers?
Ja. Persoonsgegevens van burgers mogen niet in handen van criminelen terechtkomen.
Kunt u aangeven in hoeveel gemeenten in de afgelopen vijf jaar ambtenaren zijn aangehouden of gestraft wegens het ongeoorloofd opvragen of delen van persoonsgegevens aan criminelen? En welke acties gemeenten nemen om dit te voorkomen?
De systemen van politie, Rijksrecherche en de Rechtspraak registreren niet vanuit welke functie door een verdachte de geheimhoudingsplicht is geschonden, en of informatie aan criminelen of andere personen is gelekt. Uit de systemen blijkt dus niet of een verdachte werkzaam was als gemeenteambtenaar en zo ja, bij welke gemeente de verdachte heeft gewerkt. Voor dit inzicht zou uitgebreid, handmatig dossieronderzoek nodig zijn. Het is dus niet mogelijk om de gevraagde cijfers te verstrekken.
Gemeenten onderschrijven het belang van het weerbaar maken van hun werknemers tegen druk vanuit de georganiseerde criminaliteit. Om deze reden treffen gemeenten diverse maatregelen, onder andere vanuit het integriteitsbeleid. In de Ambtenarenwet 2017 is immers vastgelegd dat een overheidswerkgever een integriteitsbeleid voert dat tevens ziet op het voorkomen van misbruik van bevoegdheden (art. 4.1 Ambtenarenwet 2017). Welke concrete maatregelen dit zijn, verschilt per gemeente.
Hierin worden gemeenten ondersteund door onder andere provincies en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG).
Zo zijn veel gemeenten, samen met de provincies, een gezamenlijke Norm Weerbare Overheid overeengekomen. Een belangrijk onderdeel van deze aanpak is het signaleren en voorkomen van ondermijnende invloeden binnen de decentrale overheden. De VNG heeft een handreiking «Kwetsbare werkgebieden- en processen» geschreven die lokale overheden helpt om kwetsbaarheden te herkennen, in kaart te brengen en te verminderen. De VNG vraagt gemeenten om scherp te zijn op het voeren van een volledig en zo optimaal mogelijk integriteitsbeleid. Onderdeel hiervan is het vragen van de VOG-verklaringen voor gemeentelijke medewerkers en inhuurkrachten. Ook heeft de VNG zich met en voor gemeenten ingezet voor de mogelijkheid om voor bepaalde functies, zoals gemeentemedewerkers die betrokken zijn bij de aanpak van ondermijning, screeningsonderzoeken te kunnen laten uitvoeren. De VNG blijft richting gemeenten communiceren over het belang van integriteitsbeleid voor medewerkers, en bijvoorbeeld de aandacht die hiervoor dient te zijn bij de werving en selectie van nieuwe medewerkers. In deze communicatie werken VNG, Rijksrecherche, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en mijn ministerie nauw samen.
In hoeverre worden gemeenten ondersteund met kennis of richtlijnen vanuit het Rijk om datalekken en corruptie van binnenuit te voorkomen?
Momenteel worden gemeenten door diverse organisaties ondersteund in de strijd tegen corruptie. In de afgelopen jaren heeft de Rijksrecherche door het toesturen van bestuurlijke rapportages verschillende overheden waaronder gemeenten gewezen op concrete kwetsbaarheden. Voorbeelden van waargenomen en vaker terugkerende kwetsbaarheden zijn het ontbreken van een sluitende registratie van toegang tot ICT-systemen, gebrek aan zicht op personeel dat in financiële problemen verkeert en daardoor aantrekkelijk wordt voor criminelen, en de veelvuldige inhuur van personeel via uitzendbureaus, waardoor zicht op screening of de voorgeschiedenis van iemand ontbreekt.
Op basis van haar expertise heeft de Rijksrecherche in 2022 verder een openbare signalenkaart opgesteld die ambtenaren ondersteunt in het herkennen van corruptie.2 In 2024 is hier een signalenkaart voor politieke ambtsdragers bijgekomen.3 De Rijksrecherche brengt deze kaarten proactief onder de aandacht bij gemeenten. Daarnaast heeft de Rijksrecherche de afgelopen jaren bij gemeenten en provincies presentaties gegeven over de vraag hoe de organisatie en ambtenaren tegen mogelijke beïnvloeding door kwaadwillende derden kunnen worden beschermd.
Tevens worden gemeenten ondersteund vanuit de Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIEC’s). Zij bieden hands-on ondersteuning aan gemeenten om de gemeentelijke organisatie en het bestuur weerbaar te maken tegen ondermijnende criminaliteit en corruptie. Voorbeelden hiervan zijn trainingen gericht op bewustwording van criminele beïnvloeding, toolboxen met concrete handelingsperspectieven, leerkringen (zoals de leerkring VOG-P) en gerichte advisering per gemeente. Aan de hand van verschillende tools wordt gemonitord hoe gemeenten ervoor staan en continu gewerkt aan verbetering.
Vanuit het programma Weerbaar Bestuur wordt door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kennisdeling gefaciliteerd over processen die binnen gemeentelijke organisaties kwetsbaar zijn voor ondermijning. Ook worden gemeentesecretarissen ondersteund in hun rol bij het tegengaan van ondermijnende invloeden. Zo is vorig jaar een weerbaarheidspakket voor hen ontwikkeld, in samenwerking met de Vereniging voor Gemeentesecretarissen. Binnen het programma ter voorkoming van identiteitsfraude met reisdocumenten heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties tevens maatregelen getroffen die gemeenten weerbaarder zullen maken,4 zoals de voorlichtingscampagne «Samen scherp op aanvraag en uitgifte» voor gemeenteambtenaren.5
Naast de bestaande maatregelen heeft het thema «weerbare overheden» een belangrijke plaats gekregen binnen de in het regeerprogramma aangekondigde rijksbrede aanpak van corruptie. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik hebben deze nieuwe anti-corruptieaanpak op 20 juni jl. met uw Kamer gedeeld.6 In dit kader is onder andere met het Strategisch Beraad Ondermijning afgesproken om de krachten te bundelen om corruptie de komende jaren aan te pakken.
Welke rol speelt de Autoriteit Persoonsgegevens in die gevallen waarbij overheidsinformatie voor criminele doeleinden wordt gedeeld? Wordt er handhavend opgetreden? Zo ja, hoe vaak en op welke wijze?
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) houdt toezicht op de bescherming van persoonsgegevens. Als overheidsinformatie persoonsgegevens bevat, dan is de AP dus bevoegd toezichthouder. Het «lekken» van persoonsgegevens aan criminelen levert een datalek op. Dergelijke datalekken moeten worden gemeld bij de AP en aan slachtoffers. Daarnaast houdt de AP toezicht of de verantwoordelijke overheidsorganisaties voldoende technische en organisatorische maatregelen nemen om dit soort datalekken te voorkomen, op te kunnen sporen, of om achteraf vast te kunnen stellen of handelingen van medewerkers geoorloofd waren. Waar nodig kan de AP ingrijpen, bijvoorbeeld als de meldplicht aan slachtoffers of de regels over beveiliging niet worden nageleefd. Meestal is een waarschuwend gesprek voldoende, maar in het uiterste geval kan de AP bijvoorbeeld een sanctie opleggen.
In september 2025 publiceert de AP een rapport naar aanleiding van een verkennend onderzoek dat gaat over onrechtmatige raadplegingen van persoonsgegevens door ambtenaren bij gemeenten. In het rapport geeft de AP gemeenten adviezen voor het voorkomen, opsporen en aanpakken van datalekken en weerlegt de AP misvattingen over dit soort datalekken. Losstaand van dit rapport publiceert de AP nog voor het zomerreces haar datalekkenrapportage, waarin de AP verder in gaat op haar toezicht op datalekken.
Bent u bereid om samen met de VNG in kaart te brengen hoe groot de kwetsbaarheid is van gemeentelijke systemen voor misbruik door eigen ambtenaren, mede in het licht van toenemende ondermijning en infiltratie door de georganiseerde criminaliteit?
Gemeenten zijn als decentrale overheden zelf verantwoordelijk voor hun integriteitsbeleid en daarmee voor het in kaart brengen van kwetsbaarheden. Gezien het grote belang om gemeenten weerbaar te maken en gemeenteambtenaren te beschermen tegen de druk van criminelen, ondersteunen de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik de gemeenten hierin. Samen met de VNG ontplooien we activiteiten om de kwetsbaarheden in kaart te brengen en de weerbaarheid tegen corruptie bij gemeenten te vergroten. Zo heeft het Verwey-Jonker Instituut in 2023 in opdracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onderzoek gedaan naar kwetsbare processen in met name kleinere gemeenten.7 Uit deze verkenning kwam naar voren dat alle gemeentelijke en interne dienstverleningsprocessen kwetsbaar kunnen zijn voor ondermijning en oneigenlijke druk. In opvolging hierop wordt, zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven, door de Minister van BZK kennisdeling gefaciliteerd over kwetsbare processen en worden gemeentesecretarissen ondersteund in hun rol bij het tegengaan van ondermijnende invloeden. Zoals ook in het antwoord op vraag 3 aangegeven, ondersteunt de VNG gemeenten verder al bij het in kaart brengen van kwetsbaarheden. Ik blijf, onder meer via het Strategisch Beraad Ondermijning, met de gemeenten in gesprek over de behoeftes die zij hebben en de rol die ik hierbij kan vervullen. Bijvoorbeeld op het gebied van kennisdeling en uitwisseling van best practices tussen partners, wat JenV faciliteert door in 2026 opnieuw het tweejaarlijkse Anti-Corruptiecongres te organiseren.
Hoe verhouden deze incidenten zich tot de bredere dreiging van ondermijning binnen overheidsinstellingen, en welke aanvullende maatregelen acht u noodzakelijk?
Deze incidenten bevestigen het signaal van het Openbaar Ministerie dat de georganiseerde criminaliteit in elke fase van het criminele bedrijfsproces corruptie nodig heeft om haar illegale activiteiten uit te kunnen voeren.8 De Rijksrecherche ziet de laatste jaren een duidelijke fenomeenontwikkeling waarbij het corrumperen van ambtenaren een verdienmodel is geworden en criminelen actief op zoek gaan naar ambtenaren die hen van bepaalde informatie of documenten kunnen voorzien. Ook rapporteerde de AIVD in het Jaarverslag 2024 dat criminele netwerken die een dreiging vormen voor de nationale veiligheid gespecialiseerde «inlichtingenteams» hebben om informatie te verzamelen over mensen die zij als een bedreiging zien en daarvoor soms overheidsonderdelen infiltreren om aan informatie te komen.9 De gevolgen van het opzoeken en doorgeven van een kenteken of adres door de ambtenaren kunnen verstrekkende gevolgen hebben. In verschillende strafrechtelijke onderzoeken is een directe relatie tussen gelekte informatie en liquidaties of ander excessief geweld in het criminele milieu waargenomen.
Daarom vinden de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik het noodzakelijk om de Nederlandse aanpak van corruptie te intensiveren, zoals aangekondigd in het regeerprogramma. De brief over de nieuwe anti-corruptieaanpak heeft uw Kamer op 20 juni jl. ontvangen.10 De bescherming van ambtenaren – zowel op centraal als decentraal niveau – tegen de druk die criminelen op hen kunnen uitoefenen en het vergroten van de weerbaarheid van overheidsprocessen en -systemen worden hierin tot prioriteiten benoemd. Zo zie ik te vaak dat niet-integere of zelfs corrupte ontslagen ambtenaren alsnog bij een buurgemeente of een andere overheidsorganisatie aan de slag gaan. Nog in 2025 kom ik daarom in samenwerking met het Strategisch Beraad Ondermijning met concrete acties om dergelijk «jobhoppen» tegen te gaan. Dit vraagt om aandacht voor de weerbaarheid en betrouwbaarheid van medewerkers en het onderkennen van kwetsbaarheden, door bijvoorbeeld beter aannamebeleid, waarbij zowel het checken van referenties in sollicitatieprocedures, een uniform VOG-beleid, en een aangescherpt screeningsbeleid belangrijke ingrediënten zijn.
Welke acties gaat u – gelet op de prioritering van deze Minister – op korte termijn nemen om de risico’s van corruptie binnen overheden integraal aan te pakken?
Zie antwoord vraag 7.
De verantwoordelijkheid voor het politieonderwijs en de structurele tekorten in de opsporing |
|
Michiel van Nispen (SP), Songül Mutluer (PvdA) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de inzetbrief van de politiebonden waarin wordt gesteld dat de opleidingscapaciteit bij de Politieacademie de komende jaren onvoldoende is om de uitstroom te compenseren, met name in de opsporing?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er sprake is van structurele tekorten in de opleidingscapaciteit voor de opsporing bij de Politieacademie, en dat deze tekorten een directe belemmering vormen voor het vergroten van de noodzakelijke instroom?
Sinds enkele jaren is er sprake van druk op de politiecapaciteit. De vraag naar politiecapaciteit is toegenomen. Deze toename viel samen met een pensioengolf en later ook met de arbeidsmarktkrapte. Deze krapte werd in 2020 als eerste voelbaar in de gebiedsgebonden politie (GGP) en had tot gevolg dat de vijver voor doorstroom van de GGP naar de opsporing kleiner werd, waardoor de tekorten in de opsporing inmiddels groter zijn dan in de GGP. Daarom hebben de korpschef en ik in samenspraak met de politievakbonden een nieuwe directe instroomroute in de opsporing afgesproken. Deze nieuwe instroomroute in de opsporing verloopt via de Politieopleiding Specifieke Inzet (PSI). Het vakgebied tactische opsporing wordt hiermee hybride: dit houdt in dat het toegankelijk is en blijft voor breed opgeleide politiemensen (doorstroom vanuit de GGP) en daarnaast ook toegankelijk wordt voor directe instroom van buiten de politie. De besluitvorming hierover heeft op 5 juni jl. plaatsgevonden. Deze nieuwe instroomroute komt beschikbaar naast de reeds bestaande instroomroutes (via de GGP, via de bachelor rechercheur en als specialist via de PSI). Sinds 2023 is er sprake van een tijdelijke alternatieve instroom waarbij ath-medewerkers op basis van een boa-akte opsporingsbevoegdheid krijgen. Deze instroom zal stoppen zodra de nieuwe instroomroute is uitgewerkt en geïmplementeerd.
De animo voor de opsporing is groot en de opleidingen draaien op volle toeren. Op basis van de instroomcijfers van 2024 is de verwachting dat de opsporingscapaciteit de komende jaren zal toenemen. Extra opleidingscapaciteit zou hier geen versnelling in kunnen aanbrengen, aangezien er ook begeleidingscapaciteit van ervaren rechercheurs in de eenheden nodig is om rechercheurs die net van de opleiding komen te begeleiden in hun werk.
De opleidingscapaciteit van de Politieacademie voor alle instroomroutes in totaal ziet er als volgt uit:
Basispolitieopleiding (PO21)
2.194
2.093
2.102
Politiemedewerker Specifieke Inzet (PSI)
402
375
653
ATH-BOA (basis BOA)1
0
510
1.022
Bacheloropleidingen
168
0
215
De Politieacademie is sinds 1 januari 2023 verantwoordelijk voor de BOA basisopleiding en sinds december 2023 verantwoordelijk voor een aantal BOA-leertrajecten. Dit verklaart de oplopende getallen. De genoemde opleidingen worden verzorgd in samenwerking met externe aanbieders.
De specifieke rechercheopleidingen, zoals de Kerntaak Opsporing en de opleiding Integraal Opsporen in Meeromvattende Zaken (voorheen: Integrale Vervolgopleiding Opsporing, IVOO), vallen onder het Vakspecialistisch Politieonderwijs (VPO). De opleidingscapaciteit van de Politieacademie voor deze opleidingen ziet er als volgt uit:
Studenten
2022
2023
2024
Kerntaak Opsporing
153
101
73
Integraal Opsporen in Meeromvattende Zaken (voorheen: IVOO)
29
34
54
Zo ja: hoe groot is het huidige tekort aan opleidingscapaciteit bij de Politieacademie, uitgesplitst naar instroomroutes zoals PSI, ATH-boa en specifieke rechercheopleidingen, zoals de KO en IVOO?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat in meerdere politie-eenheden inmiddels zogenaamde «veldacademies» zijn opgericht om de tekorten bij de Politieacademie op te vangen? Hoe beoordeelt u deze ontwikkeling, mede in het licht van uw verantwoordelijkheid voor de kwaliteit en landelijke uniformiteit van het politieonderwijs?
Om de kwaliteit van het politieonderwijs te borgen vindt de examinering en certificering van de politieopleidingen te allen tijde plaats bij de Politieacademie. Dit betreffen zowel de politieopleidingen die gegeven worden door de Politieacademie zelf als de opleidingen die, onder regie van de Politieacademie, zijn uitbesteed aan andere onderwijsinstellingen. De examinering en certificering van een politieopleiding vindt plaats op basis van onderwijskwalificaties die zijn opgesteld door de Politieacademie in samenwerking met de politie en vastgesteld door de Minister van Justitie en Veiligheid op advies van het onafhankelijke adviesorgaan de Politieonderwijsraad. Deze centrale aansturing, door de Politieacademie op het politieonderwijs, borgt de uniforme kwaliteit van het politieonderwijs. In het Landelijke Functiegebouw Nederlandse Politie zijn de opleidingseisen per functies vastgelegd. Voor uitoefening van een functie moet de politiemedewerker over de vastgelegde diploma’s en certificering beschikken.
Veldacademies zijn in eenheden opgericht met als doel om bij te dragen aan de verdere ontwikkeling van kennis en vaardigheden van politiemedewerkers. Veldacademies bieden geen erkende initiële of vakspecialistische politieopleidingen aan. In hun aanbod staat uitwisseling van kennis en ervaring en ervaring opdoen in de praktijk centraal. Door de inbedding van de veldacademies in de eenheden kan voor het aanbod worden ingespeeld op de lokale problematiek en kennis- en ontwikkelingsbehoeften. Het aanbod van de veldacademies is hiermee aanvullend, op de basispolitieopleidingen en vakspecialistische opleidingen van de Politieacademie, en leidt niet tot een certificering.
Deelt u de zorgen dat het ontstaan van veldacademies kan leiden tot inhoudelijke versnippering, ongelijke kwaliteitsniveaus, niet-gevalideerde leerroutes en extra werkdruk voor politiemedewerkers die naast hun reguliere opsporingstaken ook als opleider fungeren?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verklaart u dat, ondanks de aangenomen motie-Mutluer (Kamerstuk 29 628, nr. 1137) die oproept tot inzet van private opleiders en hogescholen naast de Politieacademie, deze capaciteit nog nauwelijks wordt benut voor instroomopleidingen en specifieke opleidingen binnen de opsporing?
Naar aanleiding van de aangenomen motie van lid Mutluer, op 7 december 2022, om te zorgen voor alternatieve mogelijkheden en versnelde trajecten om meer hoogopgeleide mensen bij de politie te krijgen, in het bijzonder rechercheurs en daarbij nadrukkelijk ook de samenwerking met de universiteiten op te zoeken heb ik in het tweede halfjaarbericht politie van 15 december 20222 het volgende met uw Kamer gedeeld: «Sinds 2018 biedt de Politieacademie opleidingen aan gericht op reeds in het regulier onderwijs opgeleide zij-instromende specialisten. Zij worden aangesteld als executief politieambtenaar met specifieke inzetbaarheid (ESI).»
Deze specifieke zij-instromers kunnen zonder de basispolitieopleiding direct op hun functie aan de slag nadat zij de korte opleiding Politiemedewerker Specifieke Inzet (PSI) hebben gevolgd. De opleiding PSI duurt 3 tot 6 maanden en is gericht op het verwerven van algemene kennis over de politietaak en de politieorganisatie waarbinnen ze hun vak en specialisme gaan uitoefenen. Voorbeelden van werkterreinen waar zij-instromers als executief politieambtenaar met specifieke inzetbaarheid aan de slag gaan zijn: Financieel-economisch, Digitale Expertise, Recherchepsychologie, Intelligence en Forensische Opsporing. In het arbeidsvoorwaardenakkoord 2022–2024 zijn hier de werkterreinen (online) Seksuele Misdrijven (zeden), Milieu, Jeugd, Maatschappij en Recht en Bijzondere opsporingsmethoden en -technieken aan toegevoegd.
Voor het opleiden van deze ESI-medewerkers maakt de Politieacademie gebruik van een externe onderwijsaanbieder. Deze aanbieder biedt de PSI-opleiding aan op basis van de vastgestelde kwalificaties door de Minister van Justitie en Veiligheid op advies van de Politieonderwijsraad. De Politieacademie is verantwoordelijk voor de examinering. In 2026 zijn er 720 PSI-opleidingsplekken beschikbaar om ESI-politiemedewerkers op te leiden. Zoals al eerder aangegeven leidt extra opleidingscapaciteit, in de vorm van samenwerking met private opleiders en hoge scholen, niet automatisch tot een grote instroom in de opsporing, aangezien er ook begeleidingscapaciteit van ervaren rechercheurs in de eenheden nodig is om rechercheurs die net van de opleiding komen te begeleiden in hun werk.
Naast de ESI-instroom zijn er nog drie instroomroutes in de opsporing, namelijk de doorstroom vanuit de gebiedsgebonden politie (GGP), de instroom via de bachelor rechercheur, en de nieuwe structurele instroomroute waar de korpschef en ik samen met de vakbonden aan werken. Voor de instroomroute via de GGP of bachelor rechercheur volgen politiemedewerkers een basispolitieopleiding bij de Politieacademie. Deze politiemedewerkers worden opgeleid tot breed executieve politiemedewerkers met bewapening. Vanwege de onafhankelijke borging van de onderwijskwaliteit en van de uitgegeven diploma’s, in combinatie met unieke Politiebevoegdheden, is het essentieel dat deze twee basispolitieopleidingen door de Politieacademie worden verzorgd om de kwaliteit te borgen.
Bent u bereid om onder duidelijke kwaliteitsvoorwaarden externe opleiders toe te laten die (tijdelijk of aanvullend) gecertificeerd politieonderwijs kunnen aanbieden?
Zie antwoord vraag 6.
Welke structurele financiering is beschikbaar of in voorbereiding om de capaciteit van de Politieacademie (tijdelijk) te versterken en ruimte te bieden aan maatwerktrajecten, waaronder zij-instroom en specialistische vakopleidingen?
In overleg met het korps en Politieacademie stel ik als Minister van Justitie en Veiligheid, middels een bijzondere bijdrage in de politiebegroting, jaarlijks de financiële middelen aan de Politieacademie ter beschikking. Deze middelen zijn beschikbaar voor het basispolitieonderwijs, het hoger politieonderwijs, vakspecialistisch onderwijs en Kennis en Onderzoek.
Middels een behoeftestelling stelt de Politie samen met de Politieacademie vast welke opleidingen en hoeveel opleidingsplaatsen, binnen de kaders van de beschikbare middelen, in het volgend jaar worden aangeboden door de Politieacademie. Gezien de beschikbare middelen vraagt dit om geprioriteerde keuzes.
De bijzondere bijdrage is gebaseerd op de vaste formatie van docenten en de normtarieven voor deze formatie en geldt daarmee als structurele financiering. Voor de PSI-opleiding zijn in 2026 720 opleidingsplekken, als onderdeel van de behoeftestelling, beschikbaar. Daarnaast worden er incidentele gelden beschikbaar gesteld voor opleidingsvragen die incidenteel van aard zijn, zoals bijvoorbeeld opleidingen ten behoeve van de invoering van het Wetboek van Strafvordering. De onderwijscapaciteit is passend binnen de hierboven beschreven middelen.
Heeft u samen met de politietop inmiddels verkend hoe een afzonderlijke, meer gerichte modulaire rechercheopleiding kan worden gerealiseerd, zoals opgeroepen middels de aangenomen motie Mutluer (Kamerstuk 29 628, nr. 1244)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat heeft die verkenning opgeleverd?
In het eerste halfjaarbericht politie van 12 juni 20253 is, naar aanleiding van de motie van lid Mutuer, toegelicht dat de korpschef en ik, in onze rol als gezamenlijk werkgever, samen met de politievakorganisaties, een nieuwe directe instroomroute in de opsporing afgesproken om de bezetting in de opsporing op orde te krijgen. Via deze nieuwe directe instroomroute in de opsporing zullen nieuwe medewerkers bekwaam worden gemaakt voor het vak rechercheur door het volgen van de PSI-opleiding, de kerntaak tactische opsporing, en weerbaarheidstraining. We houden hierbij oog voor voldoende loopbaanperspectief, om rechercheurs ook langere tijd voor de opsporing te kunnen behouden.
Met de ontwikkeling van een nieuwe structurele instroomroute in de opsporing, waarin de opleiding – verzorgd onder verantwoordelijkheid van de Politieacademie – zich richt op een combinatie van het verkrijgen van bevoegdheden en inhoudelijke opsporingskennis en vaardigheden wordt invulling gegeven aan deze motie.
Kunt u toezeggen dat u de Kamer vóór het zomerreces informeert over de maatregelen die u neemt om de regie te hernemen op het politieonderwijs, inclusief mogelijke inzet van externe aanbieders en de bijbehorende financiën?
Zoals in bovenstaande beantwoording toegelicht is de kwaliteit van het politieonderwijs geborgd, biedt de Politieacademie politieonderwijs aan binnen de kaders van de beschikbare middelen, besteedt de Politieacademie politieonderwijs uit aan andere onderwijsinstellingen waar passend, en werken de korpschef en ik, in onze rol als gezamenlijk werkgever, samen met de politievakorganisaties, aan een structurele route voor (zij-)instroom in de Tactische Opsporing om de bezetting in de opsporing op orde te krijgen.
Het toezicht en vergunningverlening onder de Wet Wapens en Munitie. |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Klopt het dat verhuurvergunningen voor luchtdrukwapens en airsoftapparaten bij een bedrijfsverhuizing naar een andere politieregio niet automatisch worden overgenomen, terwijl de aanvraag oorspronkelijk is getoetst aan landelijk geldende regels? Acht u het wenselijk dat eerder verleende vergunningen, mits ongewijzigd qua inhoud, door een andere regio worden gerespecteerd?
Biedt de Wet wapens en munitie volgens u ruimte voor regionale verschillen in de toekenning voor de verhuur van airsoft- en luchtdrukapparaten? Zo ja, hoe verklaart u deze verschillen? Kunt u daarbij ingaan op de verantwoordelijkheid van de korpschef?
Bent u bereid te onderzoeken of voor aanbieders van airsoftsport een lichter of modulair opleidingstraject kan worden ingericht dat beter aansluit bij het karakter van airsoft als gereguleerde sport en bij het modulair ingerichte curriculum van de Politieacademie, waardoor zij zich niet meer hoeven te registeren als wapenhandelaar?
Deelt u de vrees dat er versnippering van het toezicht op de airsoftbranche ontstaat indien er meerdere erkende verenigingen met officiële status ontstaan die op verschillende wijzen toezicht houden op de naleving van regels door leden omtrent airsoftapparaten?
Hoe vindt het toezicht vanuit het ministerie en de Politie plaats op erkende verenigingen met officiële status? Welke eisen worden er gesteld aan bestuurders van verenigingen die werkzaam zijn in de wapenbranche? Hoe worden lopende aangiften van fraude meegewogen in de toekenning van de officiële status?
Klopt het dat aspirant-leden van erkende airsoftverenigingen in beginsel niet vallen onder de vrijstellingsregeling zoals bedoeld in artikel 17a van de Regeling wapens en munitie? Acht u het wenselijk dat deze personen, zolang zij geen volwaardig lid zijn, toch airsoftwapens kunnen kunnen aanschaffen?
Bent u bereid in de aangekondigde wijziging van de Wet wapens en munitie de verlenging van de geldigheidsduur van de jachtakte op te nemen conform motie-Van der Staaij (Kamerstuk 34 432, nr. 11) en daarbij aan te sluiten bij de geldigheidsduur van het jachtexamen?
Gewelddadige intimidatie en binnendringen van een woning in Arnhem vanwege een opgehangen Palestijnse vlag |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van Omroep Gelderland waarin wordt gemeld dat een groep mannen met geweld een woning is binnengedrongen in Arnhem, vanwege een opgehangen Palestijnse vlag?1
Ja. Overigens heeft het incident zich niet in Arnhem voorgedaan, maar in Wageningen.
Klopt het dat betrokkenen bij het incident schreeuwend, dreigend en met fysieke agressie de woning zijn binnengedrongen? Zo ja, hoe kwalificeert u deze handeling juridisch?
Bedreiging en intimidatie zijn kwalificaties uit het Wetboek van Strafrecht. Het is uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen hoe de feitelijke handelingen juridisch beoordeeld worden.
Hoe beoordeelt u dit incident in het licht van huisvrede, de vrijheid van meningsuiting en dan voornamelijk gelet op het fundamentele recht om solidariteit te tonen met Palestina?
Als Minister van Justitie en Veiligheid past mij terughoudendheid in het kwalificeren van concrete situaties als deze potentieel ook onderdeel van een strafrechtelijke procedure kunnen worden, wat hier het geval zou kunnen zijn. Meer in algemene termen veroordeel ik strafbare feiten zoals huisvredebreuk en bedreiging en sta ik pal voor de vrijheid van meningsuiting.
Wordt dit incident onderzocht als een mogelijke vorm van politiek of ideologisch gemotiveerde intimidatie, of zelfs als een haatmisdrijf? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis van welke signalen?
Er is nog geen onderzoek ingesteld omdat de bewoners geen aangifte wilden doen. Uit navraag bij de politie blijkt dat dit inmiddels is veranderd en er een afspraak is gepland voor het doen van aangifte. Zoals gebruikelijk laat ik mij verder niet uit over zaken die onderwerp van strafrechtelijke onderzoek zijn.
Kunt u toelichten welke stappen door politie en justitie zijn ondernomen om de betrokken daders op te sporen, aan te houden en te vervolgen?
Zie antwoord vraag 4.
Beschikt u over cijfers waaruit blijkt of er sprake is van een toename in meldingen van intimidatie of geweld tegen mensen die zich uitspreken ten gunste van Palestina? Bent u bereid een overzicht te geven van dit soort meldingen, uitgesplitst naar type incident, regio en eventuele ideologische achtergrond?
De meest actuele discriminatiecijfers waarover we beschikken staan in de in april jl. gepubliceerde rapporten «Strafbare discriminatie in beeld 2024» van het Openbaar Ministerie en «Discriminatiecijfers in 2024» van de lokale antidiscriminatievoorzieningen, politie en enkele andere organisaties. Uit laatstgenoemd rapport blijkt dat het conflict in het Midden-Oosten heeft geleid tot spanningen en verhitte debatten in Nederland. Er wordt in het rapport geen melding gemaakt van eventuele toenemend geweld gericht op en bedreiging van mensen die steun betuigen aan de Palestijnse zaak.
Herkent u signalen dat er in Nederland sprake is van toenemende intolerantie, geweld en dreiging jegens burgers die hun solidariteit met Palestina betuigen? Zo ja, wat is volgens u de oorzaak van deze ontwikkeling?
Zie antwoord vraag 6.
Welke maatregelen worden momenteel getroffen om burgers te beschermen tegen ideologisch gemotiveerde huisvredebreuk, bedreiging en intimidatie in de privésfeer?
Er zijn geen specifieke handelingskaders of maatregelen gericht op ideologisch gemotiveerde handelingen zoals omschreven in de vraag. In repressieve zin is het de taak en verantwoordelijkheid van de politie, het OM en uiteindelijk de rechterlijke macht om, al dan niet na aangifte, tegen huisvredebreuk, bedreiging en andere strafbare feiten op te treden en daar sanctionerende dan wel op herstel of het voorkomen van recidive-gerichte gevolgen aan te verbinden.
Bent u bereid met gemeenten en politie in overleg te treden om alertheid en handelingskaders bij dit soort incidenten te versterken, en te zorgen voor een eenduidige, krachtige en niet-selectieve aanpak?
Ik zie daar geen aanleiding toe. Bij gemeenten en de politie bestaat voldoende alertheid om krachtig op te treden als dat nodig is. Ik heb er alle vertrouwen in dat dat in deze zaak ook gebeurt.
Welke boodschap heeft u voor inwoners van Nederland die zich uit solidariteit uitspreken over Palestina, maar die zich door dit soort incidenten niet langer veilig of vrij voelen om dat openlijk te doen?
Ik sta voor de vrijheid van meningsuiting en het vreedzaam gebruik van het demonstratierecht. Ik roep iedereen die te maken heeft met bedreiging en geweld hiervan melding te maken en aangifte te doen.
Het aankomend verbod op gezichtsbedekking tijdens demonstraties |
|
Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
David van Weel (minister ) , Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Klopt het dat de Wet openbare manifestaties (Wom) wordt aangepast zodat er een verbod komt op het dragen van gezichtsbedekkende kleding tijdens demonstraties, zoals u aangaf in WNL Op Zondag op 11 mei 2025?1
Wordt een verbod op het dragen van gezichtsbedekkende kleding meegenomen in het WODC-onderzoek over het demonstratierecht? Kunt u toelichten waarom u kiest voor deze timing, terwijl het WODC-onderzoek nog loopt?
Acht u het juridisch haalbaar dat een algemeen verbod op gezichtsbedekking bij demonstraties standhoudt voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, gelet op artikel 10 en 11 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)? Waarom wel of niet?
Hoe verhoudt het verbod zich volgens u tot de uitspraak van de rechtbank in Den Haag, die onlangs oordeelde dat de burgemeester te veel eisen had opgelegd aan een demonstratie van Kick Out Zwarte Piet en dat een verbod op gezichtsbedekkende kleding alleen mag als dit noodzakelijk is om wanordelijkheden te voorkomen?2
Deelt u de lezing van de Wom dat burgemeesters met de huidige wet al voldoende mogelijkheden hebben om wanordelijkheden tijdens demonstraties aan te pakken? Zo nee, waarom niet en waar schiet de Wom wat u betreft momenteel tekort?
Deelt u de mening dat ingrijpen bij demonstraties alleen mag wanneer dat strikt noodzakelijk is, bijvoorbeeld wanneer strafbare feiten plaatsvinden? Zo ja, hoe past een algemeen verbod op het dragen van gezichtsbedekkende kleding daar volgens u in?
Hoe schat u een mogelijk «chilling effect» van een verbod op gezichtsbedekkende kleding in op de bereidheid om te demonstreren?
Deelt u de zorgen over de veiligheid van demonstranten die risico lopen wanneer zij herkenbaar demonstreren, bijvoorbeeld bij demonstraties tegen autoritaire regimes? Erkent u dat zij belang hebben bij anonimiteit of gezichtsbedekking? Hoe weegt u dit belang ten opzichte van het voorgestelde verbod?
Deelt u de inschatting dat een verbod op gezichtsbedekking vooral demonstranten treft die bescherming zoeken tegen buitenlandse repressie, en dat dit hun bereidheid om te demonstreren ernstig kan inperken? Acht u een discretionaire bevoegdheid voor burgemeesters tot ontheffing toereikend om dit effect te ondervangen? Kunt u toelichten waarom wel of niet?
Kunt u garanderen dat een verbod op gezichtsbedekkende kleding niet leidt tot meer politie-inzet, doordat zij hier in de toekomst op moeten handhaven, ook bij demonstranten die vreedzaam demonstreren? Deelt u de mening dat dit niet bij de de-escalerende rol van de politie tijdens demonstraties past?
Kunt u bovenstaande vragen los van elkaar beantwoorden?
De nasleep van de moord op een Nederlandse vrouw in India |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten over het onderzoek naar de moord op José van de Vliet in India in 2012?1 2 3 4 5
Ja.
Wat vindt u ervan dat de familie van José nooit op de hoogte is gebracht en gehouden van het verloop van het opsporingsonderzoek en de strafzaak?
Over individuele consulaire zaken doet het Ministerie van Buitenlandse Zaken geen mededelingen omwille van de privacy van betrokkenen. In algemene zin kan niettemin worden gesteld dat het ministerie nabestaanden en slachtoffers van misdrijven in het buitenland desgevraagd consulair ondersteunt. Het verlies van een dierbare door een geweldsmisdrijf in het buitenland is uiterst verdrietig en ingrijpend. Daar is consulair maatwerk op zijn plaats.
Hoewel Nederland zich conform internationale afspraken niet kan mengen in een buitenlandse rechtsgang, kan het ministerie de betrokkenen wel steunen om een (lokale) advocaat te vinden die hen de benodigde juridische bijstand kan verlenen. Zowel de advocaat als de lokale autoriteiten, zoals de politie en het Openbaar Ministerie, beschikken over informatie om nabestaanden op de hoogte te houden van het verloop van een eventueel opsporingsonderzoek of een strafzaak. In voorkomende gevallen kan een Nederlandse post in contact treden met de advocaat van betrokkenen indien zij zulks verzoeken.
Wat kunt u in deze zaak betekenen voor deze Nederlanders, die hun dierbare in India zijn verloren door een brute moord en waarvan de hoofdverdachte nog steeds vrij rondloopt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de stand van zaken van het opsporingsonderzoek naar Remco S. in India? Bent u bereid hier navraag naar te doen en ervoor te zorgen dat de nabestaanden in ieder geval behoorlijk worden geïnformeerd vanaf nu?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken kan consulaire bijstand uitsluitend verlenen indien een Nederlandse burger daartoe een hulpvraag heeft gesteld. Zonder een dergelijk hulpverzoek is het ministerie niet bevoegd om bijstand te verlenen of handelend op te treden richting een advocaat of andere lokale (hulp)instanties.
Bent u bereid opheldering te vragen bij uw ambtgenoten in India over het verloop en de gang van zaken van deze zaak?
Zie antwoord vraag 4.
Wat kunt u ondernemen om voortgang in deze strafzaak te bevorderen, nu blijkt dat de hoofdverdachte zich nog steeds in India bevindt?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat een topambtenaar kinderpornografisch materiaal verspreidde onder werktijd |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het nieuwsbericht in het AD van 24 april 2025 met als kop «Topambtenaar verspreidde gruwelijke kinderporno onder werktijd, ministerie wist nergens van»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het gaat om een (voormalig) topambtenaar die werkzaam was op een ministerie? Zo ja, op welk ministerie en in welke functie? Zo niet, kunt u toelichten hoe dergelijke misstanden in het algemeen worden geregistreerd en gecommuniceerd binnen de rijksoverheid?
Het gaat om een voormalig ambtenaar die werkzaam was op het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, in de functie van adviseur bedrijfsvoering.
Op welke wijze zijn ambtenaren in vergelijkbare functies bij aanstelling gescreend? Hoe wordt geborgd dat personen met toegang tot vertrouwelijke informatie en systemen voldoen aan de hoogste integriteitsnormen?
De betreffende ambtenaar had geen vertrouwensfunctie en is dan ook niet gescreend. Hij heeft bij indiensttreding een verklaring omtrent het gedrag (VOG) moeten overleggen. Elke ambtenaar legt bij indiensttreding de eed of belofte af en neemt kennis van de specifieke eisen van de ambtenarenwet. Ook geldt voor Rijksambtenaren de Gedragscode Integriteit Rijk.
Hoe is het mogelijk dat deze topambtenaar jarenlang ongestoord dit soort ernstig strafbaar gedrag kon vertonen onder werktijd, zonder dat dit opviel bij leidinggevenden of collega’s?
De voormalig ambtenaar voldeed aan hetgeen gevraagd werd voor zijn functie. Zowel inhoudelijk als in de samenwerking met de collega’s. De verstandhouding tussen werkgever en werknemer was goed en er waren geen signalen van strafbaar gedrag. Het kwam daarom als een enorme schok voor iedereen. De ernst en omvang van deze zaak zijn immers nauwelijks te bevatten. Vanzelfsprekend is er geen plek in onze organisatie voor iemand die betrokken is bij dergelijke zware en aangrijpende strafbare feiten. Ook als dit volledig losstaat van zijn of haar werkzaamheden.
Kunt u bevestigen dat het ministerie «nergens van wist», zoals in het artikel wordt gesteld? Wat zegt dit over het interne toezicht en integriteitsborging binnen ministeries?
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, waren er geen signalen van strafbaar gedrag. Het gedrag dat later door politieonderzoek bekend werd kwam als een enorme schok voor alle naaste collega’s en leidinggevenden. Een dergelijke gebeurtenis heeft grote impact. Het ministerie heeft medewerkers begeleiding geboden om de impact van deze zaak te verkleinen, onder meer door de inzet van vertrouwenspersonen en de bedrijfsmaatschappelijk werker. Waar nodig zullen we dat blijven doen. De betreffende medewerker is geschorst en daarna ontslagen. Dit ontslag is door de rechter bekrachtigd.
Er wordt binnen het ministerie veel aandacht besteed aan integriteit en het gesprek daarover. Er zijn vertrouwenspersonen, een externe vertrouwenspersoon en personeelsraadgevers beschikbaar voor de medewerkers en er zijn loketten voor klachten over omgangsvormen, integriteitsmeldingen en misstanden. Tweejaarlijks worden een medewerkersbelevingsonderzoek en een integriteitsenquête uitgevoerd om de vinger aan de pols te houden.
In hoeverre zijn ICT-systemen van het ministerie in staat om dergelijk misbruik op te sporen of te signaleren? Zijn er in uw opzicht verbetermaatregelen nodig op dit gebied?
Er zijn zeker mogelijkheden om onder strikte voorwaarden op te treden als er signalen zijn dat misbruik wordt gemaakt van de systemen. Deze signalen waren er tot de arrestatie van betrokkene niet. Zodra deze signalen er wel kwamen is meteen opgetreden. We evalueren voortdurend onze ICT-systemen en het gebruik daarvan. Maatregelen om systemen aan te passen zijn op dit moment niet aan de orde.
Heeft deze zaak geleid tot herziening van interne integriteitsprotocollen, meldstructuren of digitale toezichtsystemen binnen de betrokken overheidsdiensten? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 6.
Zijn er gevolgen voor leidinggevenden, HR of vertrouwenspersonen die mogelijk signalen gemist hebben? Zo ja, op welke wijze wordt daaruit lering getrokken? Zo nee, waarom niet?
Er waren geen signalen van strafbaar gedrag. Na de arrestatie werd steeds meer bekend over het strafbaar gedrag en is meteen opgetreden, uiteindelijk leidend tot ontslag van de betrokken ambtenaar.
Deelt u de opvatting dat ambtenaren een voorbeeldfunctie vervullen en dat het vertrouwen in de overheid ernstig wordt geschaad als dit soort zaken jarenlang verborgen blijft? Wat gaat u doen om het vertrouwen te herstellen?
Ja. Ambtenaren hebben een voorbeeldfunctie en dienen zich integer te gedragen, binnen en buiten diensttijd. Dit aspect komt ook terug in de Gedragscode Integriteit Rijk. Zodra het politieonderzoek was afgerond en het tot een veroordeling is gekomen is de betrokken medewerker ontslagen.
Bent u bereid tot een breed en onafhankelijk onderzoek naar de lessen uit deze zaak, met name gericht op het functioneren van toezicht, meldstructuren en cultuur binnen de rijksoverheid?
De politie heeft al onderzoek gedaan, op het ministerie zijn op basis daarvan disciplinaire maatregelen genomen en de rechter heeft recht gesproken. Voor medewerkers geldt dat er verschillende meldpunten zijn om misstanden aan te kaarten, zie ook het antwoord op vraag 5.
Via verschillende kanalen en op verschillende momenten worden deze meldpunten actief onder de aandacht gebracht.
De overdracht van persoonsgegevens van Europese burgers aan Israël |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in Follow the Money van 1 mei 2025 getiteld «Europese persoonsgegevens belanden in Israël: zorgen om surveillance en mensenrechtenschendingen»?1
Ja.
Klopt het dat de Europese Commissie Israël heeft aangewezen als «veilige bestemming» voor persoonsgegevens van Europese burgers, waardoor bedrijven gegevens mogen doorgeven aan Israël zonder aanvullende waarborgen?
De Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) bepaalt dat doorgifte van persoonsgegevens aan derde landen, waaronder Israël, alleen onder bepaalde voorwaarden is toegestaan.2 Doorgifte van persoonsgegevens zonder aanvullende waarborgen naar een derde land mag plaatsvinden als de Europese Commissie (EC), in een zogenoemd adequaatheidsbesluit, heeft besloten dat dit derde land voor doorgifte van persoonsgegevens een passend en met EU wetgeving vergelijkbaar beschermingsniveau biedt.3 De Europese Commissie heeft op 31 januari 2011, op grond van artikel 25, zesde lid, van de destijds geldende gegevensbeschermingsrichtlijn 95/46/EG, een adequaatheidsbesluit genomen voor Israël.4 In dit besluit werd geoordeeld dat Israël een passend beschermingsniveau biedt voor doorgifte van persoonsgegevens die vanuit de Europese Unie worden doorgegeven naar Israël.5 Met het in werking treden van de AVG op 25 mei 2018 bleven de adequaatheidsbesluiten die op grond van de richtlijn waren vastgesteld, waaronder het adequaatheidsbesluit voor Israël, van kracht. De AVG verduidelijkt dat adequaatheidsbesluiten levende instrumenten zijn, en dat de Commissie doorlopend toezicht dient te houden op ontwikkelingen in derde landen die mogelijk gevolgen hebben voor het functioneren van bestaande adequaatheidsbesluiten.6
Artikel 97 AVG vereist daarnaast dat de Commissie deze besluiten om de vier jaar evalueert om te bepalen of de landen en gebieden waarvoor een passend beschermingsniveau is vastgesteld nog steeds een passend beschermingsniveau voor persoonsgegevens bieden.7 De Europese Commissie heeft op 15 januari 2024 haar eerste evaluatie afgerond van 11 adequaatheidsbesluiten die onder de gegevensbeschermingsrichtlijn (95/46/EG) waren genomen, waaronder ook het adequaatheidsbesluit voor Israël.
In het verslag van de Commissie aan het Europees parlement en de Raad is vastgesteld dat Israël een passend niveau van gegevensbescherming blijft waarborgen, en dat er voor de doorgifte van gegevens naar Israël geen aanvullende waarborgen nodig zijn. Op grond van artikel 45, vierde lid, AVG, dient de Commissie doorlopend toezicht te houden op ontwikkelingen in derde landen die mogelijk gevolgen hebben voor het functioneren van een adequaatheidsbesluit.8 In het antwoord op vraag 6 ga ik nader in op de bevoegdheden die de Commissie terzake heeft.9
Kunt u aangeven om welke soorten persoonsgegevens het hier gaat en welke Nederlandse bedrijven of organisaties momenteel gegevens delen met Israëlische partijen?
De Europese Commissie beperkt in het adequaatheidsbesluit niet expliciet de soorten persoonsgegevens die mogen worden doorgegeven. Onder het adequaatheidsbesluit kunnen dus in beginsel alle persoonsgegevens worden gedeeld met Israëlische partijen. Artikel 30 AVG schrijft voor dat de Europese verwerkingsverantwoordelijke en in voorkomend geval de vertegenwoordiger van de verwerkingsverantwoordelijke, een register bijhoudt van de verwerkingsactiviteit die onder hun verantwoordelijkheid plaatsvindt. Het register dient onder meer een beschrijving te bevatten van de categorieën van betrokkenen en de categorieën persoonsgegevens, en de categorieën van ontvangers aan wie de persoonsgegevens zijn of zullen worden verstrekt, onder meer ontvangers in derde landen of internationale organisaties.10 Het valt onder de verantwoordingsplicht in de AVG, dat individuele verwerkingsverantwoordelijken zelf kunnen aantonen dat zij voldoen aan de AVG.11 Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens als onafhankelijke toezichthouder om te beoordelen of organisaties handelen in overeenstemming met de AVG, en om op te treden indien dit niet het geval is.
Het bijhouden of, en zo ja welke, soorten persoonsgegevens Nederlandse bedrijven of organisaties doorgeven aan Israëlische partijen, is – zo dat al doenlijk is – geen taak van het kabinet.
Hoe beoordeelt u het feit dat persoonsgegevens van Nederlanders terecht kunnen komen bij partijen in een land waar ernstige zorgen bestaan over massasurveillance, mensenrechten en het ontbreken van onafhankelijk toezicht op privacybescherming?
Zoals ik schreef in het antwoord op vraag 2, waarborgt Israël naar het oordeel van de Europese Commissie een niveau van persoonsgegevensbescherming dat vergelijkbaar is met het niveau dat in de EU wordt verzekerd.12 In dit kader is vorig jaar bij de evaluatie van het adequaatheidsbesluit gekeken naar de privacybescherming in Israël, het onafhankelijk toezicht daarop en de toegang tot het recht.13
Is er toezicht op wat er met de gedeelde gegevens gebeurt zodra deze Israël bereiken? Zo ja, hoe is dit toezicht geregeld en wie voert het uit?
De toepassing van de rechtsnormen voor gegevensbescherming in Israël wordt, blijkens het adequaatheidsbesluit voor Israël, gewaarborgd door bestuurlijke rechtsmiddelen en toezicht door een toezichthoudende autoriteit.14 De Israëlische privacytoezichthouder, de Privacy Protection Authority (PPA) heeft (zoals ook in de evaluatie van het adequaatheidsbesluit wordt vastgesteld15) de bevoegdheid om onderzoek te verrichten en in te grijpen, en treedt onafhankelijk op.16
In hoeverre acht u het wenselijk dat de Europese Commissie deze beslissing heeft genomen, terwijl landen als Frankrijk en Duitsland en mensenrechtenorganisaties daar kritiek op hebben?2
Op grond van artikel 45 AVG komt de bevoegdheid tot het nemen van de genoemde beslissing de Europese Commissie toe. Op grond van artikel 45, vierde lid, AVG, houdt de Commissie doorlopend toezicht op ontwikkelingen in derde landen die mogelijk gevolgen hebben voor het functioneren van een adequaatheidsbesluit.18 Op grond van het vijfde lid gaat de Commissie, indien na toetsing blijkt dat een derde land niet langer over een passend beschermingsniveau beschikt, bij uitvoeringshandeling over tot het intrekken, wijzigen of schorsen van een adequaatheidsbesluit.19 Zij betrekt daarbij de zienswijzen van de lidstaten maar ook die van (internationale) organisaties. De Europese Commissie heeft in de evaluatie, en ook nadien naar aanleiding van vragen van het Europees parlement,20 benadrukt de revelante ontwikkelingen in Israël nauwlettend te volgen. In het geval ontwikkelingen in een land of gebied met een passend beschermingsniveau een negatieve invloed zouden hebben op het vastgestelde beschermingsniveau, kan de Europese Commissie gebruik maken van haar bevoegdheden op grond van artikel 45, lid 5, AVG om een adequaatheidsbesluit op te schorten, te wijzigen of in te trekken.
Wat betekent deze beslissing concreet voor de bescherming van de persoonsgegevens van Nederlanders, met name van mensen die gebruikmaken van apps als Waze, MyHeritage en FaceTune?
Onder het adequaatheidsbesluit kunnen persoonsgegevens vanuit de Europese Unie aan Israëlische organisaties worden doorgegeven, omdat een met EU recht vergelijkbaar niveau van rechtsbescherming geldt.
Bent u bereid in Europees verband bezwaar te maken tegen deze aanwijzing van Israël als «veilige bestemming» voor persoonsgegevens? Zo nee, waarom niet?
Daartoe zie ik geen aanleiding. Het nemen van een adequaatheidsbesluit op grond van artikel 45 AVG is een bevoegdheid van de Europese Commissie. Dat wil niet zeggen dat de verschillende lidstaten hierover niets in te brengen hebben; zij hebben bij de voorbereiding van zo’n besluit een adviserende rol via de op artikel 93 AVG gebaseerde comitéprocedure.21
Zoals hiervoor beschreven, is het bestaande EU-adequaatheidsbesluit voor Israël op 15 januari 2024 positief geëvalueerd door de Europese Commissie èn heeft de Europese Commissie de bevoegdheid het besluit op te schorten of in te trekken. Nederland volgt de ontwikkelingen nauwlettend.
Bent u bereid te onderzoeken of Nederlandse burgers geïnformeerd kunnen worden wanneer hun persoonsgegevens met Israël worden gedeeld? Kunt u toezeggen dat mensen tenminste de mogelijkheid krijgen hier bezwaar tegen te maken?
De AVG verplicht verwerkingsverantwoordelijken reeds om betrokkenen te informeren bij het voornemen persoonsgegevens door te geven aan een derde land of een internationale organisatie.22 Ook hebben betrokkenen al het recht om onder bepaalde voorwaarden bezwaar te maken tegen die verwerking, zoals vastgelegd in artikel 21 AVG. De verwerkingsverantwoordelijke is verantwoordelijk voor de naleving van de AVG, en dient naleving van de AVG aan te kunnen tonen. Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens, als onafhankelijke toezichthouder, om toe te zien op de naleving van de AVG en waar nodig handhavend op te treden.
Deze vereisten uit de AVG gelden, op grond van artikel 3, tweede lid, AVG, ook onder bepaalde voorwaarden voor organisaties buiten de EU die persoonsgegevens van in de EU verblijvende betrokkenen verwerken. De AVG heeft daarmee een extra territoriale werkingssfeer. Artikel 27, eerste lid, AVG, bepaalt tevens dat de verwerkingsverantwoordelijke zoals hiervoor genoemd, schriftelijk een vertegenwoordiger in de Europese Unie dient aan te wijzen. Om te waarborgen dat de verordening wordt nageleefd, wordt de vertegenwoordiger gemachtigd door de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker, om naast hem of in zijn plaats te worden benaderd in verband met de verwerking van persoonsgegevens, in het bijzonder door toezichthouders, Een betrokkene in Nederland kan, op grond van artikel 77 AVG, een klacht indienen bij de Autoriteit Persoonsgegevens.
Deelt u de opvatting dat privacy een grondwettelijk recht is dat niet ondergeschikt mag zijn aan economische en/of diplomatieke belangen? Hoe gaat u de privacygegevens van Nederlandse burgers beschermen bij het delen daarvan met Israël?
De vraag suggereert dat sprake is van een spanningsveld waarin (door de Europese Commissie) een keuze is gemaakt voor het een ten koste van het ander. Dat is evenwel niet het geval. Zoals ik schreef in het antwoord op de vragen 2 en 4, waarborgt Israël naar het oordeel van de Europese Commissie een niveau van persoonsgegevensbescherming dat vergelijkbaar is met het niveau dat in de EU wordt verzekerd. Er is dus geen sprake van dat het grondrecht wordt geschonden wanneer persoonsgegevens aan Israël worden doorgegeven.
Het bericht ‘Verdachte die biddende moslim doodstak in Zuid-Frankrijk, meldt zich op Italiaans politiebureau’ |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met de aanval op de 22-jarige Aboubakar Cissé in een moskee in Frankrijk, waarbij het slachtoffer vijftig keer werd neergestoken terwijl hij aan het bidden was?1
Bent u er ook mee bekend dat de kritiek in Frankrijk ook op de overheid is gericht vanwege het aanjagen van een «islamofoob klimaat» in Frankrijk, onder andere vanwege uitspraken van bewindspersonen als «weg met de hoofddoek»?
Zou u zich aangesproken voelen vanwege het aanjagen van een islamofoob klimaat in Nederland vanwege uitspraken die bewindspersonen in Nederland hebben gedaan, onder andere over de hoofddoek van moslimvrouwen? Zo nee, waarom niet?
Denkt u dat er in Nederland een serieus probleem van moslimhaat bestaat, zeker gezien meerdere islamofobe terroristen verwijzing hebben gemaakt naar bepaalde politici in Nederland die hen in hun moslimhaat geïnspireerd zouden hebben?
Deelt u dat het tragisch is dat de Franse koepelorganisatie van moslims zegt dat een grote meerderheid van moslims in Frankrijk het gevoel heeft dat moslimhaat niet even serieus wordt genomen als andere vormen van haat?
Hoort u eenzelfde soort verwijt ook van de moslimgemeenschap in Nederland, namelijk dat discriminatie en haat tegen haar niet even serieus genomen wordt als tegen andere gemeenschappen?
Kunt u opsommen hoe vaak de regering signalen heeft ontvangen van ofwel individuen of islamitische organisaties waarin ze hun zorg uitspreken over hun veiligheid?
Heeft u naar uw gevoel de zorgen van de moslimgemeenschap wél serieus genomen? Zo ja, waarom denkt u dat Nederlandse moslims dat niet zo hebben ervaren?
Kunt u opnoemen hoeveel contactmomenten ervanuit de regering zijn geweest met gebedshuizen om hun zorgen omtrent hun veiligheid aan te horen? Kunt u de data uitsplitsen naar geloofsgemeenschap?
Bent u bereid om als preventieve maatregel de beveiliging van moskeeën in Nederland structureel te verhogen? Zouden de best practices daarin meegenomen kunnen worden van de maatregelen die op dit moment voor synagoges in Nederland worden getroffen? Zo ja, welke maatregelen kunnen op korte termijn ook voor moskeeën worden ingezet? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid aanvullende maatregelen te treffen om moslimhaat en islamofobie in Nederland actief te bestrijden, onder andere door bijvoorbeeld een nationale bewustwordingscampagne of een Rijksbrede aanpak tegen moslimhaat?
Kritische demonstranten die bij een bezoek aan de Chinese vicepremier buiten het zicht werden geposteerd |
|
Kati Piri (PvdA), Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), David van Weel (minister , minister ) , Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «De Chinese vicepremier wordt in Den Haag toegejuicht, terwijl slachtoffers van Beijing op afstand moeten blijven»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Klopt het dat slachtoffers van het Chinese regime op afstand werden gehouden tijdens het bezoek van de Chinese vicepremier Ding Xuexiang, terwijl een Chinese steunbetoging wel op een prominente plek werd toegestaan?
De gemeente Den Haag geeft aan dat voor de dag van het bezoek meerdere kennisgevingen van demonstraties zijn ontvangen. Het ging in alle gevallen om vreedzame demonstraties, die gefaciliteerd konden worden. Omdat het echter niet mogelijk was om alle demonstraties op dezelfde (beoogde) locatie te faciliteren, is bekeken op welke andere locaties in de nabijheid van het Catshuis demonstraties zouden kunnen worden gefaciliteerd. De inhoud van de gedachten en gevoelens die de verschillende organisaties wilden openbaren, heeft hierbij geen enkele rol gespeeld. Er was geen sprake van een beperking of aanwijzing van de burgemeester. Alle partijen hebben de aan hen aangeboden locatie geaccepteerd.
Deelt u de opvatting dat het recht op demonstratie, zoals vastgelegd in artikel 11 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), inhoudt dat demonstranten «within sight and sound» van hun beoogde publiek moeten kunnen protesteren? Zo ja, hoe beoordeelt u het feit dat juist slachtoffers van het Chinese regime op afstand werden gehouden tijdens het bezoek van de Chinese Vice-President?
Samen met de Minister van Justitie en Veiligheid zet ik mij ervoor in om het lokaal gezag in staat te stellen optimaal gebruik te maken van het bestaande wettelijke kader. Ter ondersteuning van burgemeesters heeft de Rijksuniversiteit van Groningen in opdracht van het Ministerie van BZK een landelijke website ontwikkeld waarop iedereen gratis informatie over het demonstratierecht kan inwinnen en een online adviestool kan raadplegen (www.demonstratierecht.nl). Ook het Nederlands Genootschap van Burgemeesters heeft op zijn website praktische informatie over het demonstratierecht. Deze is toegankelijk voor zowel adviseurs als bestuurders.
Hoe verhoudt zich dit tot internationale richtlijnen die voorschrijven dat het «first come, first served-principe» juist zoveel mogelijk moet worden vermeden om te voorkomen dat bepaalde groepen een tijd of plaats kunnen blokkeren die voor andere groepen demonstranten ook relevant zijn? Hoe kunt u burgemeesters hierin ondersteunen?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat het argument van veiligheid niet mag worden ingezet om demonstranten structureel uit het zicht van hun beoogde publiek te houden?
Demonstraties moeten zoveel mogelijk binnen gezichts- en gehoorsafstand plaatsvinden van hun beoogde publiek. Indien dit noodzakelijk is ter bescherming van de volksgezondheid, ter bescherming van het verkeer, of ter voorkoming of bestrijding van wanordelijkheden kan de burgemeester hier een andere keuze in maken, zolang dit ook proportioneel is.
Kunt u uitsluiten dat druk vanuit de Chinese delegatie heeft geleid tot beperkingen van het demonstratierecht in Den Haag? Zo nee, hoe waarborgt u dat buitenlandse diplomatieke belangen nooit boven fundamentele mensenrechten gaan en dat burgemeesters hier een correcte afweging in kunnen maken?
Ja. Beperking van het demonstratierecht of overweging daartoe in het kader van het onderhavige bezoek is niet aan de orde geweest.
Klopt het dat de demonstratie slechts tot 18.00 uur was toegestaan, terwijl de delegatie pas na 18.00 uur arriveerde? Zo ja, waarom is voor deze tijdsbeperking gekozen? Is overwogen de demonstratie langer toe te staan, zodat demonstranten daadwerkelijk binnen zicht en geluid konden protesteren tegen de delegatie?
De gemeente Den Haag geeft aan dat de Stichting Tibetaanse Gemeenschap Nederland in haar kennisgeving had aangegeven tot 18:00 uur te willen demonstreren. Er was dus geen sprake van een vooraf opgelegde tijdsbeperking, of een tijdens de demonstratie gegeven aanwijzing.
Is er onderzoek gedaan naar signalen dat er misinformatie is verspreid door de Koninklijke Marechaussee over het tijdstip van aankomst van de Chinese vicepremier in het Catshuis? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te (laten) onderzoeken?
Defensie heeft geen signalen kunnen achterhalen dat personeel van de Koninklijke Marechaussee een demonstrant niet correct heeft geïnformeerd over het tijdstip van de Chinese vicepremier op het terrein van het Catshuis.
Bent u op de hoogte of er tijdens deze of soortgelijke demonstraties persoonsgegevens van demonstranten zijn verzameld, bijvoorbeeld via cameratoezicht of gezichtsherkenning? Zo ja, op welke juridische grondslag is dit gebeurd, met welk doel, en hoe wordt dit verantwoord in het licht van artikel 8 van het EVRM (recht op privacy)?
De inzet van camera’s bij demonstraties is ten behoeve van de beeldvorming, oordeelsvorming en besluitvorming bij de handhaving van de openbare orde handhaving rondom demonstraties. Het draagt bij aan een beter overall beeld van de demonstratie. Het doel is niet het vastleggen van demonstranten. Het uitgangspunt is dat in beginsel bij demonstraties niet wordt gefilmd. Burgers moeten zich vrij voelen om het grondrecht op demonstreren uit te oefenen.
Uit navraag bij de politie blijkt dat er op en nabij de locatie van deze demonstratie camera’s aanwezig zijn ten behoeve van het handhaven van de openbare orde, op basis van artikel 151c Gemeentewet. Door de politie zijn verder geen camera’s ingezet. Het achterhalen van de identiteit van iemand met behulp van gezichtsherkenningstechnologie mag alleen achteraf als die persoon wordt verdacht van het plegen van een strafbaar feit. Daarvan was in dit geval geen sprake.
Deelt u de zorgen over omstanders die videobeelden van demonstranten maken en vervolgens mogelijk delen met de Chinese overheid? Deelt u de mening dat dit onderdeel is van transnationale repressie, acties vanuit de overheid om burgers in het buitenland het stilzwijgen op te leggen, te controleren, of om kritiek en andere meningen af te schrikken, wat een schending is van hun mensenrechten2? Wat gaat u eraan doen om deze mensen te beschermen?
Ja. In Nederland moet iedereen vrij van intimidatie gebruik kunnen maken van zijn grondrechten zoals het demonstratierecht. Dit is onderdeel van onze democratische rechtsstaat. Het onvrijwillig filmen van demonstranten kan intimiderend zijn. Wanneer hier een statelijke actor achter zit wordt dit door de AIVD en NCTV onder transnationale repressie, één van de verschijningsvormen van statelijke inmenging in Nederland, geschaard.3 Indien er signalen zijn dat er sprake is van statelijke inmenging zal het kabinet niet aarzelen om op te treden conform de bestaande Rijksbrede aanpak tegen ongewenste buitenlandse inmenging (OBI).4
Het verzamelen of delen van persoonsgegevens om iemand te intimideren wordt doxing genoemd en is sinds 1 januari 2024 strafbaar in Nederland. Het kabinet roept iedereen die slachtoffer is van een strafbaar feit op om hiervan aangifte te doen.
Heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken op enig moment contact gehad met de Chinese ambassade over het feit dat mensen gelieerd aan de Chinese overheid, demonstraties filmen en fotograferen? Zo ja, is daarbij te kennen gegeven dat Nederland dit afkeurt en dat er zal worden opgetreden tegen dergelijke intimidatie van demonstranten? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken staat doorlopend in contact met de Chinese ambassade in Den Haag. De aard van die diplomatieke gesprekken zijn vertrouwelijk. In geval van statelijke inmenging kan het Ministerie van Buitenlandse Zaken landen hierop aanspreken conform de eerder genoemde Rijksbrede aanpak (zie het antwoord op vraag5.
Bent u bekend met de Chinese studentenorganisatie ACSSNL in Nederland? Wordt deze organisatie gezien als een instrument van ongewenste Chinese beïnvloeding? Zo ja, hoe wordt hiertegen opgetreden? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bekend met deze organisatie. Zo wordt de studentenorganisatie in 2020 genoemd in het rapport China’s invloed op onderwijs in Nederland: een verkenning van Clingendael. Hoewel ACSSNL als eerste doelstelling het faciliteren van onderlinge hulpverlening en sociale contacten tussen Chinese studenten heeft, is bekend dat de organisatie ook door Chinese overheidsorganisaties gebruikt om politieke activiteiten te organiseren. Alhoewel het lidmaatschap van ACSS voor Chinese studenten in het buitenland niet verplicht is, worden zij wel door de Chinese ambassade aangemoedigd actief deel te nemen aan de activiteiten van de vereniging.
Indien er signalen zijn dat er sprake is van statelijke inmenging zal het kabinet niet aarzelen om op te treden conform de eerder genoemde Rijksbrede aanpak (zie het antwoord op vraag6.
Deelt u de zorgen over de veiligheid van demonstranten die tegen dergelijke regimes in opstand komen? Erkent u dat demonstranten die zich uitspreken tegen autoritaire regimes, vaak extra risico lopen en daarom juist belang kunnen hebben bij anonimiteit of gezichtsbedekking? Hoe verhoudt dit zich tot het voorstel voor een verbod op gezichtsbedekkende kleding bij demonstraties?
In onze brief van 15 april jl. hebben de Minister van JenV en ik aangekondigd dat wij voornemens zijn om een verbod op het dragen van gezichtsbedekkende kleding bij demonstraties in te voeren. In deze brief geven wij ook aan dat er op dit verbod uitzonderingen komen voor situaties waarbij gezichtsbedekkende kleding wordt gedragen om legitieme redenen. Dat is het geval wanneer een demonstratie zich richt tegen de situatie in een ander land, waarbij er een reële vrees kan zijn dat de overheid van dat land de betrokkenen of relaties van hen zal willen schaden.
Deelt u de zorg dat een verbod op gezichtsbedekkende kleding in de praktijk vooral mensen raakt die bescherming zoeken tegen repressie van buitenlandse regimes, en dat dit een «chilling effect» kan hebben op hun bereidheid om überhaupt te demonstreren? Worden deze dilemma’s meegenomen in het onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) over het demonstratierecht?
Zie antwoord vraag 13.
Erkent u dat er sprake kan zijn van een «chilling effect» doordat demonstranten en gemeenschappen zich extra conformeren aan politieaanwijzingen uit vrees toekomstige demonstraties in gevaar te brengen? Deelt u de opvatting dat demonstratierecht een fundamenteel recht is dat niet afhankelijk mag zijn van een «goede relatie» met de autoriteiten?
Het zogenoemde «chilling effect» houdt in dat maatregelen die opgelegd kunnen worden aan een demonstratie, een afschrikwekkende werking hebben en verhinderen dat burgers in de toekomst gebruik maken van hun demonstratierecht. Het opvolgen van aanwijzingen van de politie staat daar los van en is te allen tijde verplicht. Daarbij komt dat demonstraties enkel geweigerd kunnen worden op grond van de Wet openbare manifestaties.
Bent u bereid om – mede in het licht van het EVRM en relevante jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens – te (laten) evalueren hoe bij staatsbezoeken het recht op demonstratie wordt gewaarborgd of dit mee te nemen in het WODC-onderzoek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u deze resultaten delen met de Kamer?
Op dit moment doet het WODC onderzoek naar het demonstratierecht. Het onderzoek richt zich ook op de vraag of het Nederlandse demonstratierecht voldoende handvatten biedt om effectief om te gaan met demonstraties die internationaal spanning kunnen opleveren. Ik vind het daarom niet nodig om apart te evalueren hoe bij (staats)bezoeken het recht op demonstratie wordt gewaarborgd. Het onderzoek wordt deze zomer verwacht, waarna de resultaten zullen worden gedeeld met uw Kamer.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Gelet op de onderlinge samenhang tussen enkele vragen, heb ik ervoor gekozen om deze gezamenlijk te beantwoorden.
Een integrale audit van ideologisch gedreven overheidsuitgaven en mogelijke systeemfraude in de overheidsadministratie |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Ruben Brekelmans (minister ) (VVD), Dick Schoof (minister-president ) (INDEP), David van Weel (minister ) , Judith Uitermark (minister ) (NSC), Barry Madlener (minister ) (PVV), Eppo Bruins (minister ) (NSC), Femke Wiersma (minister ) (BBB), Dirk Beljaarts (minister ) , Marjolein Faber (minister ) (PVV), Mona Keijzer (minister ) (BBB), Sophie Hermans (minister ) (VVD), Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV), Fleur Agema (minister ) (PVV), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Eelco Heinen (minister ) (VVD), Eddy van Hijum (minister ) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u een volledig overzicht geven van alle organisaties die sinds 2010 overheidsfinanciering hebben ontvangen (subsidies, bijdragen, fondsen, opdrachten of garanties) en die de Staat der Nederlanden (mede) voor de rechter hebben gedaagd en/of publiekelijk of juridisch hebben aangedrongen op beleidsverandering via protest, campagnes of rechtszaken?
Hoeveel belastinggeld is sinds 2010 verstrekt aan organisaties die zich (mede) richten op abortuszorg en -bevordering, inclusief internationale partnerschappen; transgenderzorg, genderbevestigende medische interventies of «genderinclusief» onderwijs; LHBTIQ+-voorlichting of «empowerment»; «klimaatgerechtigheid»; «intersectionaliteit»; «dekolonisatie» en andere aan de duurzameontwikkelingsdoelstellingen gerelateerde doelen?
Hoe wordt voorkomen dat deze subsidies of bijdragen direct of indirect worden gebruikt voor anti-democratische doeleinden, waaronder: a. rechtszaken tegen de Nederlandse Staat (zoals door Urgenda of Milieudefensie) en b. beïnvloeding van verkiezingen, beleidsvorming of publieke opinie via door de overheid betaalde campagnes?
Worden bij subsidieaanvragen en -verantwoording identiteiten, jaarrekeningen en bestuursstructuren van aanvragers gecontroleerd op dubbele registraties, schijnconstructies of verbonden partijen?
Kunt u uitsluiten dat er in Nederland net als in de Verenigde Staten (waar het Department of Governmenet Efficiency (DOGE) recent gevallen aan het licht bracht van overheidsmedewerkers op de payroll met leeftijden boven de 100 jaar) sprake is van zogeheten «ghost employees» of fictieve ambtenaren in loondienst? Zo nee, wat is de oudste actieve ambtenaar in dienst bij de Rijksoverheid, en hoeveel medewerkers staan ingeschreven met leeftijden van 90 jaar of ouder?
Worden burgerservicenummers in de HR-administratie periodiek geverifieerd op vitaliteit, overlijden of dubbele inschrijving? En kunt u een overzicht geven van het aantal actieve ambtenaren naar leeftijdscategorie en dienstonderdeel?
Zijn er ambtenaren of externe consultants met toegang tot begrotingssystemen of subsidieverstrekkingsplatforms die gelijktijdig werkzaam zijn bij door de overheid gesubsidieerde instellingen? Zo ja, hoeveel?
Hoeveel subsidieaanvragen zijn sinds 2020 goedgekeurd waarin de volgende trefwoorden of gelijksoortige termen voorkwamen: «diversiteit, «inclusie», «dekolonisatie», «intersectionaliteit», «gender», «klimaatrechtvaardigheid», «safe space», «systemisch racisme», «lhbti+», «queer», «trans rights», «migratierechtvaardigheid»?
Kunt u aangeven hoeveel verschillende organisaties in Nederland op meerdere plaatsen onder andere namen geregistreerd staan als subsidieontvanger? Hoeveel stichtingen of verenigingen zijn actief met een registratie bij de Kamer van Koophandel, maar zonder actieve fysieke of digitale aanwezigheid?
Bent u bereid een onafhankelijke taskforce (vergelijkbaar met het Amerikaanse DOGE-team) samen te stellen bestaande uit externen met bewezen expertise in kunstmatige intelligentie (AI), data-analyse en overheidsaccountability, met als opdracht een systeemscan te doen op mogelijke inefficiënte, onrechtmatige of ideologisch gemotiveerde uitgaven en hen daarbij toegang te verschaffen tot interne subsidieportalen, IT-systemen en payroll-gegevens voor een integrale risicoanalyse?
Indien u hier niet toe bereid bent, wilt u dan toelichten waarom niet, en op welke wijze u dan wél de integriteit, transparantie en democratische controle van overheidsuitgaven garandeert?
Kunt u een overzicht geven van alle creditcards, betaalpassen en betaalaccounts die in beheer zijn van de Rijksoverheid en onderliggende instanties (inclusief zelfstandige bestuursorganen (ZBO’s), agentschappen en zelfstandige uitvoeringsorganisaties), met daarbij per kaart of account:
Wordt er actief gecontroleerd op misbruik, dubbele uitgifte of ongeoorloofd gebruik van de onder de vorige vraag bedoelde betaalmiddelen? Zo ja, hoeveel gevallen van fraude of onrechtmatig gebruik zijn de afgelopen vijf jaar vastgesteld? Wat was de financiële schade in die gevallen?
Bent u bereid het gebruik van deze betaalmiddelen – in navolging van het Amerikaanse voorbeeld – te onderwerpen aan een forensische audit gericht op verspilling, fraude en structurele lekken? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven hoeveel ambtenaren er momenteel op de loonlijst staan van het Rijk, uitgesplitst per ministerie, agentschap, ZBO en uitvoeringsorganisatie? En kunt u daarbij tevens aangeven hoeveel van deze medewerkers in de afgelopen 30, 60 en 90 dagen géén van de volgende activiteiten hebben verricht: Kunt u tevens aangeven hoeveel van deze accounts zich kenmerken door inactiviteit op ál deze punten tegelijk, en dus sinds minimaal 30 dagen geen enkele digitale of fysieke activiteit vertonen?
Acht u het wenselijk dat dergelijke inactiviteit voortaan automatisch gesignaleerd en onderzocht wordt, teneinde misstanden zoals niet-bestaande ambtenaren op de loonlijst, ghost payroll-fraude of administratieve fouten uit te sluiten?
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
De stroomstoring in Spanje en Portugal van maandag 28 april |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC), Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC), Ruben Brekelmans (minister ) (VVD), David van Weel (minister ) , Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de stroomstoring in Spanje en Portugal van maandag 28 april?
Ja.
Hoe reëel is het dat een stroomstoring van deze magnitude ook in Nederland zal plaats vinden?
De grote stroomstoring in Spanje en Portugal op maandag 28 april betrof een zogenaamde black-out. Deze storing trof naast deze twee landen ook een gedeelte van Frankrijk. Een dergelijke grootschalige black-out komt in Europa slechts eens in de 10 à 20 jaar voor. In 2003 is Italië getroffen en in 2015 Turkije. In 2024 hebben drie landen in de Balkan hiermee te maken gehad. Een stroomuitval van deze omvang kan ook in Nederland plaatsvinden. De kans op een dergelijke stroomuitval van dit type acht het kabinet gering.
Hoe goed is ons stroomnet beschermd?
De Minister van Klimaat en Groene Groei is beleidsverantwoordelijkheid voor de leveringszekerheid van energie. De netbeheerders zijn wettelijk verplicht om de leveringszekerheid van elektriciteit te bewaken en te bevorderen. Het Ministerie van KGG werkt samen met TenneT en de regionale netbeheerders doorlopend aan de continuïteit van het elektriciteitsnetwerk.
Ons energiesysteem wordt beschermd door een robuust ontwerp, redundantie, de aanwezigheid van voldoende herstelcapaciteit en interconnectie met de ons omringende landen. Het brede scala aan maatregelen heeft ertoe geleid dat het Nederlandse elektriciteitssysteem de afgelopen jaren één van de betrouwbaarste energiesystemen ter wereld is geweest, met een gemiddelde betrouwbaarheid van 99.99%. Voor de herstart van het elektriciteitssysteem na een grootschalige black-out beschikt Nederland over speciale voorzieningen.
Wat zijn de grootste systeemrisico’s die Nederland kent als het gaat om grootschalige uitval van stroom, water, internet en het betaalverkeer? Waar zal de samenleving naar verwachting het zwaarst geraakt worden?
Stroom en internet zijn dusdanig essentieel en verbonden met andere onderdelen in de samenleving dat een stroomstoring grote impact kan hebben op de samenleving. De impact van grootschalige stroomuitval of uitval van data- en communicatienetwerken is groot en raakt meerdere vitale processen. Grootschalige uitval van drinkwater heeft directe impact op huishoudens, de industrie en ziekenhuizen, en kan de operatie van veel andere processen zoals levensmiddelen beïnvloeden. Ook het betaalverkeer is afhankelijk van internet en elektriciteit. Langdurige uitval van het betaalverkeer kan leiden tot grote maatschappelijke onrust en economische ontwrichting. Bijvoorbeeld omdat men geen betalingen kan doen in winkels, doordat er geen geld meer uit de geldautomaat komt en omdat dergelijke uitval kan leiden tot verstoring van andere vitale processen zoals het effectenverkeer. Contant geld vervult tevens een belangrijke rol als terugvaloptie voor elektronisch betaalverkeer.
Verantwoordelijke vakdepartementen en vitale aanbieders voeren risicobeoordelingen uit als onderdeel van de Versterkte Aanpak Vitaal.1 Hierbij is er specifiek aandacht voor de intersectorale afhankelijkheden, waarmee risico’s inzichtelijk gemaakt worden zodat er passende maatregelen kunnen worden genomen.
Wat zullen de invoering van de Cyberbeveiligingswet (NIS2 (Network and Information Security directive)) en de Wet weerbaarheid kritieke entiteiten (CER (Critical Entities Resilience Directive)-richtlijn) in de praktijk betekenen voor het risico op en de impact van storingen van deze magnitude?
De implementatie van de Cyberbeveiligingswet (Cbw) en de Wet weerbaarheid kritieke entiteiten (Wwke) zijn onderdeel van de Versterkte Aanpak Vitaal. Onderdeel van deze Versterkte Aanpak Vitaal is een cyclus van risicoanalyses en actieprogramma’s uitgevoerd door de verantwoordelijke vakdepartementen voor hun sectoren, waaronder ook de energiesector, ten behoeve van het nemen van weerbaarheidsverhogende maatregelen voor vitale aanbieders en processen. Daarbij is er ook aandacht voor risico’s die samenhangen met intersectorale afhankelijkheden.
Met de invoering van de Cbw en de Wwke worden de risicobeoordelingen en de te nemen maatregelen dwingender van karakter en worden alle kritieke entiteiten (vitale aanbieders) verplicht om hun kwetsbaarheden te minimaliseren en de continuïteit van hun essentiële diensten (vitale processen) te waarborgen. In de praktijk betekent dit onder andere dat deze entiteiten hun gebouwen, kritieke infrastructuur en netwerk- en informatiesystemen (fysiek) beschermen, ze een plan voor crisisbeheer en een bedrijfscontinuïteitsplan hebben, en ze beleid hebben over de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van personeelsleden.
Zijn er noodscenarios klaar voor een situatie als deze? Zo ja, hoe zien die er uit? Zijn er draaiboeken en is er een back-up om de belangrijkste functies zoals onze watervoorziening, waterverdediging, ziekenhuizen, telefoonverbindingen, wifi en het betalingsverkeer weer zo snel als mogelijk van stroom te voorzien?
De primaire verantwoordelijkheid voor de continuïteit van hun processen ligt bij de organisaties zelf, ook bij verstoringen van het stroomnet. Eventuele (wettelijke) verplichtingen ten aanzien van de leveringszekerheid van diensten zijn opgenomen in sectorale wetgeving. Er is geen centraal overzicht van noodmaatregelen die bedrijven en organisaties nemen bij uitval van grootschalige stroomuitval.
Het Ministerie van Klimaat en Groene Groei is verantwoordelijkheid voor het Nationaal Crisisplan Elektriciteit (NCP-E). Dit NCP-E beschrijft wat de overheid en betrokken crisisorganisaties doen om de maatschappelijke impact bij een ernstige verstoring in de Nederlandse elektriciteitsvoorziening zoveel mogelijk te beperken. Komend anderhalf jaar wordt er gewerkt aan de actualisatie voor het crisisplan elektriciteit.
Tennet heeft een systeembeschermings- en herstelplan om na omvangrijke storingen een gecoördineerd en adequaat systeembeschermings- en herstelproces van het Nederlandse transmissiesysteem en/of de systeembalans mogelijk te maken. Daarnaast hebben de netbeheerders calamiteitenplannen. Deze plannen beschrijven de crisisorganisaties op zowel bestuurlijk als technisch operationeel niveau ten behoeve van de bestrijding en beheersing van een crisis in de elektriciteitsvoorziening. De Autoriteit Consument en Markt toetst deze plannen.
Voor welke sectoren liggen draaiboeken klaar en zijn noodstroomvoorzieningen beschikbaar? Hoe lang duurt het om deze op te starten?
Zie antwoord vraag 6.
Is de Nederlandse bevolking voldoende voorbereid op langdurig uitval van stroom? En zo nee, wat wordt er in gang gezet om ervoor te zorgen dat dat wel zo is?
De Nederlandse bevolking is in zekere mate voorbereid op stroomuitval. Deze voorbereiding is vooral gericht op kortdurende storingen. In Nederland is de afgelopen jaren minder aandacht besteed aan de gevolgen van langdurige stroomuitval. Op dit punt is de samenleving kwetsbaar.
Vanaf eind 2022 heeft de rijksoverheid via Denk Vooruit de risicocommunicatie over situaties van langdurige uitval, zoals stroom, drinkwater en internet geïntensiveerd. Hierbij is de hoofdboodschap dat de Nederlandse samenleving voorbereid moet zijn op 72 uur zelfredzaamheid. De dreigingen nemen toe en hulp kan langer op zich laten wachten. Deze boodschap wordt ondersteund door veiligheidsregio’s, gemeenten, bedrijven en maatschappelijke organisaties.
Specifiek voor stroomuitval staan op denkvooruit.nl ook uitgebreide handelingsperspectieven. In november 2024 is er in de tv-uitzending BlackOut op realistische wijze invulling gegeven aan het scenario van langdurige stroomuitval, de gevolgen ervan en hoe de Nederlandse samenleving hierop kan worden voorbereid. Onder andere het Ministerie van KGG, de NCTV en TenneT hebben inhoudelijk aan deze uitzending bijgedragen. Medio 2025 start een meerjarige publiekscampagne (rijksoverheid, andere overheden, bedrijven en maatschappelijke organisaties) om de maatschappelijke weerbaarheid bij langdurige uitval van dagelijkse voorzieningen (ongeacht de aard van de dreiging) verder te verhogen.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het commissiedebat Nationale veiligheid en weerbaarheid van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid op 15 mei 2025?
Ja.
Het versterken van meldpunt 144 tegen dierenmishandeling |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
David van Weel (minister ) , Rummenie |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat, nadat bekend werd dat meldpunt 144 hun taken noodgedwongen moest afschalen, de Tweede Kamer in actie kwam en verzocht om 1) met een plan van aanpak te komen hoe meldpunt 144 bij de politie kan worden versterkt, 2) ernaar te streven dat de noodgedwongen afgeschaalde taken weer kunnen worden opgepakt, 3) doorvraag bij de melder weer mogelijk te maken, 4) het meldpunt weer 24/7 bereikbaar te maken en 5) de Kamer actief te informeren over de toekomst van meldpunt 144?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de Kamer daarnaast € 2 miljoen heeft vrijgemaakt voor het versterken van meldpunt 144?2
Ja.
Welke stappen heeft u ondernomen sinds het aannemen van het amendement en de motie om meldpunt 144 te versterken en uitvoering te geven aan de duidelijke wens van de Tweede Kamer?
Ik heb met de politie overlegd over de uitvoering van de motie Teunissen en het aangenomen amendement. De politie stelt momenteel een uitvoeringsplan op voor de versterkingen van het meldpunt 144.
In dit uitvoeringsplan worden meerdere opties uitgewerkt. Een optie is versterking van het meldpunt 144 binnen de Eenheid Landelijke Expertise en Operaties, waar het meldpunt thans beheersmatig is ondergebracht. Een andere optie is het uitbesteden van de beheerslast van 144 met de nodige waarborgen om de noodzakelijke informatie-uitwisseling tussen de 144 en de politie te garanderen. Het uitvoeringsplan richt zich in eerste aanleg op deze laatstgenoemde optie. Ook bij uitbesteding zullen de mogelijkheden voor versterking worden bezien. Het uitbesteden van 144 past bij mijn inzet om politie terug te laten keren naar haar kernfunctie3.
Welke extra middelen zijn inmiddels beschikbaar gesteld aan meldpunt 144, en op welke wijze worden deze ingezet om de capaciteit en bereikbaarheid van het meldpunt te verbeteren, zodat het meldpunt adequaat kan inspelen op het gestegen aantal meldingen van dierenmishandeling?
De politie werkt momenteel verschillende opties uit in een uitvoeringsplan. De inzet van extra middelen is afhankelijk van de nog te kiezen optie.
In hoeverre is er inmiddels uitvoering gegeven aan het verzoek in de motie om met een plan van aanpak te komen voor 24/7 bereikbaarheid van het meldpunt, zodat burgers ook buiten de huidige contacturen dierenmishandeling kunnen melden? Is dit plan al afgerond, en zo ja, kunt u deze met de Kamer delen? Zo nee, op welke termijn verwacht u het plan van aanpak gereed te hebben en welke vervolgstappen verbindt u aan de uitkomsten ervan?
Zoals toegelicht in de antwoorden op de vragen 3 en 4, stelt de politie thans een uitvoeringsplan op voor het versterken van het meldpunt 144, waarbij rekening wordt gehouden met de wenselijkheid dat het meldpunt 144 24/7 bereikbaar is. Er worden verschillende opties uitgewerkt.
Ik streef ernaar om u vóór Prinsjesdag nader te informeren over dit uitvoeringsplan.
Wordt er nog steeds een «business case» ontwikkeld voor de toekomst van het meldpunt? Hoe verhoudt deze business case zich tot het verzoek van de Kamer om een plan van aanpak te ontwikkelen voor het versterken van het meldpunt?
De business case betreft één van de mogelijke opties die uitgewerkt wordt in het uitvoeringsplan, namelijk het uitbesteden van het meldpunt 144. Ook bij uitbesteding zullen de mogelijkheden voor versterking worden bezien.
Indien deze business case nog steeds wordt ontwikkeld, welke scenario’s worden daarbij betrokken, bijvoorbeeld qua personeelsbezetting, bereikbaarheid en relevantie van de meldingen voor de politie?
Er worden meerdere opties uitgewerkt, zoals beschreven in het antwoord op vraag 3. Ik streef ernaar om u vóór Prinsjesdag nader te informeren over dit uitvoeringsplan.
Wordt de Kamer voorafgaand aan of na afronding van de businesscase betrokken bij de besluitvorming over implementatie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke termijn verwacht u de Kamer te kunnen informeren over de volledige uitvoering van het amendement en de motie, inclusief de resultaten van eventuele evaluaties?
Ik ben voornemens om de Kamer voor Prinsjesdag op de hoogte te brengen van de uitkomsten van het uitvoeringsplan. In deze brief zal ik verder in gaan op de uitvoering van het amendement en de motie.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ja.