Nederlandse leveranciers van gevechtshonden aan het Israelische leger |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat in Gaza een man met het syndroom van Down is doodgebeten door een gevechtshond van het Israëlische leger?1
Ja.
Bent u bekend met het bericht dat in Gaza een oudere vrouw in haar slaap is aangevallen door een gevechtshond van het Israëlische leger?2
Ja.
Is het mogelijk dat deze en andere gevechtshonden van het Israëlische leger door een Nederlands bedrijf geleverd worden? Kunt u dit bevestigen of uitsluiten?
Bedrijven dienen een vergunning aan te vragen voor goederen/technologie die kwalificeren als dual-use volgens de EU Dual-Use Verordening of onder nationale controlemaatregelen vallen. Wanneer dit niet het geval is, zoals bij honden (zie ook het antwoord op vraag 7 en 8), heeft de overheid geen overzicht van de uitvoer van betreffende goederen.
Het kabinet doet daarnaast geen uitspraken over mogelijke leveranties van individuele bedrijven. Informatie over de exportaangiftes van individuele bedrijven is bedrijfsgevoelig en daarom vertrouwelijk.
Bent u bekend met de reportage van Left Laser bij het Nederlandse bedrijf Four Winds?3
Ja.
Deelt u de mening dat dit bedrijf transparant zou moeten zijn over het al dan niet exporteren van gevechtshonden naar Israël? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet juicht transparantie vanuit bedrijven toe, maar zolang een bedrijf zich houdt aan de toepasselijke wet- en regelgeving is de mate van transparantie een keuze van het bedrijf zelf.
Is het u bekend of het Nederlandse bedrijf Four Winds K9 nog steeds gevechtshonden exporteert naar Israël?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 3 heeft het kabinet geen overzicht van de uitvoer van honden. Ook doet het kabinet geen uitspraken over individuele bedrijven of vergunningaanvragen.
Aan welke regels moeten Nederlandse bedrijven voldoen bij de export van gevechtshonden zoals gebruikt bij de genoemde incidenten in Gaza? Zijn de wetten, verdragen en afspraken voor de export van strategische/militaire goederen van toepassing?
Voor de uitvoer van speciaal getrainde honden is geen vergunning nodig, omdat deze honden niet worden gekwalificeerd als strategische goederen. De kwalificatie van een goed als strategisch goed gebeurt op basis van consensus in de relevante internationale exportcontroleregimes of omdat deze onder nationale controle zijn gebracht. Voor speciaal getrainde honden geldt dat er internationaal geen consensus is om deze onder exportcontrole te brengen en dat deze ook niet nationaal zijn gecontroleerd.
Is een vergunning nodig voor de export van dit soort gevechtshonden? Zo ja, wat voor vergunning? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Welke verantwoordelijkheden hebben Nederlandse bedrijven die gevechtshonden exporteren voor het dierenwelzijn, ook na de export? Op welke manier wordt daar toezicht op gehouden?
De bedrijven die in Nederland honden trainen voor de export moeten zich houden aan de Wet dieren, en specifiek het Besluit houders van dieren waarin voorschriften staan over onder andere huisvesting en verzorging van de honden. Het toezicht hierop vindt plaats door handhavende partijen, zoals de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, de politie en de Landelijke Inspectiedienst Dierenwelzijn. Na export is de wet- en regelgeving van het land waar de honden naar geëxporteerd zijn van toepassing en is het aan het betreffende land om toezicht te houden op het welzijn van de dieren aldaar.
Het kabinet verwacht evenwel van Nederlandse bedrijven die internationaal zaken doen dat zij de OESO-richtlijnen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen toepassen. Volgens dit kader dienen bedrijven risico’s voor mens en milieu in hun waardeketens te identificeren, ook bij export, en waar nodig aan te pakken. Dierenwelzijn is hier onderdeel van.
Kunt u een overzicht geven van de export van dergelijke honden die door politie en militaire diensten kunnen worden ingezet, van de afgelopen tien jaar, naar Israël en andere landen?
Zie het antwoord op de vragen 3, 5 en 6.
Hoe voorkomt u dat Nederlandse export, van bijvoorbeeld honden voor het Israëlische leger, bijdraagt aan het in stand houden van de bezetting en schendingen van het oorlogsrecht en voldoet aan de recente uitspraak van het Internationaal Gerechtshof?
Nederland staat onverkort voor naleving van het internationaal recht en het kabinet blijft zich hierover onverminderd uitspreken. Het kabinet roept Israël zowel bilateraal als in multilaterale fora op om zich te houden aan het internationaal recht, inclusief het recht dat geldt tijdens bezetting. Dat betekent dat de honden, net als ieder geweldsmiddel, uitsluitend mogen worden ingezet in overeenstemming met internationaal recht, in het bijzonder de regels van het bezettingsrecht en de rechten van de mens.
Daarnaast hebben betrokken bedrijven ook een eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid en zijn zij zelf verantwoordelijk voor de opvolging daarvan. Het kabinet verwacht dat zij in lijn met de OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles on Business and Human Rightsrisico’s voor mens en milieu in hun waardeketens identificeren en waar nodig aanpakken. In het geval van gewapende conflicten wordt daarbij van bedrijven extra zorgvuldigheid verwacht.
Hoe bekijkt u de export van deze honden in zowel het licht van berichten over het doden en verminken van Palestijnse burgers als het oordeel van het Internationaal Gerechtshof dat staten de verplichting hebben om stappen te ondernemen om te voorkomen dat Nederlandse handels- en investeringsbetrekkingen bijdragen aan de instandhouding van de Israëlische bezetting, nederzettingen en annexatie van bezet Palestijns gebied?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat het verwerpelijk is om gevechtshonden af te sturen op onschuldige burgers?
Laat ik duidelijk stellen dat het kabinet burgerslachtoffers altijd betreurt. In zijn algemeenheid zijn geweldsmiddelen, zoals politiehonden, niet bestemd om te worden ingezet tegen burgers die geen bedreiging vormen.
Deelt u de mening dat er een verbod moet komen op de export van deze honden naar Israël? Zo ja, wat gaat u eraan doen om dit verbod zo snel mogelijk te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Een voorstel voor een verbod of een vergunningplicht op export van speciaal getrainde honden vereist internationale afspraken om effectief te zijn en een gelijk speelveld te garanderen. In 2016 heeft het toenmalige kabinet de mogelijkheden hiervoor onderzocht. Voor de uitkomst van dit onderzoek verwijs ik u naar de kamerbrief «Exportcontrole op honden» van 9 februari 2016.4 In deze brief werd geconcludeerd op basis van juridisch advies van de Europese Commissie dat de dual-use verordening geen rechtsbasis biedt voor export beperkende maatregelen ten aanzien van diensthonden. Deze conclusie is niet veranderd sindsdien.
Bent u bekend met het onderzoek van SOMO over de kosten van het afschaffen van de belasting op de inkoop van eigen aandelen?
Ja.
Kunt u aangeven op welke brondata de huidige raming is gebaseerd?
De afschaffing van de inkoopfaciliteit per 1 januari 2025 is geregeld door middel van het door de vorige samenstelling van uw Kamer aangenomen amendement Van der Lee c.s.1 op het Belastingplan 2024. De raming van het budgettaire effect van dit amendement is gebaseerd op openbare brondata over de totale omvang van de aandeleninkoop van aan de AEX genoteerde ondernemingen2. Deze data is in het najaar van 2023 geraadpleegd. Dit was op dat moment de best toegankelijke verifieerbare bron voor een schatting van de gemiddelde omvang van aandeleninkoop over een lange periode. Tegelijk had deze bron beperkingen omdat uit deze bron niet blijkt of werkelijk gebruik is gemaakt van de inkoopfaciliteit en wat precies de bijbehorende grondslag is. Het genoemde bedrag geeft derhalve slechts aan wat de omvang is van de aandeleninkoop maar specificeert niet welk deel door toepassing van de inkoopfaciliteit vrijgesteld is voor de dividendbelasting. Deze omvang is ook niet bekend bij de Belastingdienst omdat deze informatie niet in alle gevallen hoeft te worden opgegeven door beursfondsen.3 Een andere beperking is dat aan de AEX genoteerde ondernemingen niet volledig overeenkomen met de groep ondernemingen waarop de maatregel betrekking heeft. Er zijn namelijk enkele AEX-fondsen die niet fiscaal in Nederland zijn gevestigd en omgekeerd zijn er ook enkele ondernemingen die alleen een buitenlandse beursnotering hebben maar wel fiscaal in Nederland zijn gevestigd. Daarnaast is brondata over de dividendbelasting gebruikt om een schatting te maken welk gedeelte van de aandeelhouders is vrijgesteld van dividendbelasting en welk gedeelte van de dividendbelasting wordt verrekend.
Hoe reageert u op de vaststelling van SOMO dat de tot nu toe gehanteerde raming van bovengenoemde kosten gebaseerd is op onvolledige data, terwijl uitgebreidere data wel beschikbaar zijn?
Ten tijde van het ramen van het budgettair effect van de maatregel was er geen andere informatie voorhanden. Ik verwijs in dit kader ook naar het antwoord op vraag 2.
Waarop zijn de gedragseffecten die verondersteld worden in de eerder gedeelde raming gebaseerd?
Belastingramingen en de bijbehorende gedragseffecten zijn inherent onzeker. Voor deze raming specifiek geldt aanvullend dat de gedragsreactie van individuele fondsen een grote impact kan hebben op de daadwerkelijke uitkomst. In de raming is ervoor gekozen om een generieke afslag te hanteren. Dit betreft een afslag van 70% ten opzichte van de situatie waarin de volledige inkoop zou worden voortgezet en fondsen de kosten hiervan middels brutering voor eigen rekening zouden nemen. Een achterliggende aanname is dat een klein deel van de bedrijven (circa 20%) de inkoop zou voortzetten. Van de overige fondsen werd verondersteld dat circa de helft de inkoop zou vervangen door dividenduitkeringen of alternatieven met een vergelijkbare opbrengst. Omdat de omvang van verschillende gedragsreacties moeilijk is in te schatten, is in de onderliggende aannames aangesloten bij de vuistregelpercentages van 20% en 50%. Dividend uitkeren leidt in de regel tot een fors lagere opbrengst dan de daadwerkelijk aangegeven dividendbelasting over de uitkering doordat een deel van de buitenlandse aandeelhouders recht hebben op teruggaaf vanwege verdragsbepalingen. Uit aangiftedata volgt dat dit gemiddeld circa 30% van de totale aangegeven dividendbelasting is. Ook is op basis van aangiftegegevens bekend dat gemiddeld genomen ruim 50% van de dividendbelasting verrekend wordt in de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting. Deze percentages verschillen per fonds, omdat de raming was gebaseerd op de totale omvang van aandeleninkoop is daarbij gerekend met de gemiddelden. Vervolgens is het totale gedragseffect afgerond op 70% om schijnprecisie te vermijden. Merk op dat andere verhoudingen tussen onderliggende gedragsreacties, bijvoorbeeld een beperktere voortzetting van inkoop eigen aandelen en een grotere vervanging van inkoop door extra dividenduitkeringen, kunnen leiden tot een vergelijkbaar totaal budgettair gedragseffect. Door uit te gaan van een afgerond totaal gedragseffect wordt tevens recht gedaan aan een kleine kans op grotere derving bij verandering van de fiscale vestigingsplaats van fondsen.
In hoeverre acht u deze gedragseffecten realistisch? Bent u bereid deze gedragseffecten beter te laten onderzoeken?
Ik stel voorop dat er verschillende partijen zijn die uiteenlopende ramingen hebben opgesteld. De vragen refereren aan het SOMO onderzoek. Ook Stichting Economisch Onderzoek (SEO) heeft, in opdracht van VNO-NCW, een schatting gemaakt4. SOMO gaat uit van een hoger geraamde opbrengst, terwijl SEO uitgaat van een lagere opbrengst. Deze uiteenlopende ramingen benadrukken dat ramingen over belastinginkomsten inherent onzeker zijn. Dit komt met name door de gedragseffecten waarmee rekening wordt gehouden. Dat blijkt ook uit de onderzoeken van SOMO en SEO, waarbij het ene onderzoek met grotere gedragseffecten rekent en het andere juist met kleinere gedragseffecten. De raming voor het amendement Van der Lee c.s. gehanteerde aannames zijn de beste inschatting die op basis van de toen aanwezige data op dat moment gemaakt kon worden. Ook het CPB kwam tot deze conclusie. Omdat het kabinet heeft besloten de inkoopfaciliteit te behouden voordat afschaffing heeft plaatsgevonden en de eerder geraamde budgettaire opbrengst is uitgeboekt, is er geen directe aanleiding om gedragseffecten van deze maatregel nader te onderzoeken. Dat andere partijen tot andere schattingen zijn gekomen, betekent derhalve niet dat er een lagere of hogere opbrengst is waarmee budgettair rekening zou moeten worden gehouden. Met de afschaffing van de inkoopfaciliteit was een bedrag van € 800 miljoen geraamd. Ditzelfde bedrag is ook het bedrag dat samenhangt met het behouden van de inkoopfaciliteit.
Bent u het ermee eens dat een nieuwe raming mét gebruik van een meer volledige dataset en nieuw onderzoek naar de veronderstelde gedragseffecten noodzakelijk is? Kunt u het Centraal Planbureau (CPB) verzoeken deze nieuwe raming te maken en deze vóór de behandeling van het Belastingplan 2025 naar de Kamer te sturen?
Zoals hiervoor opgemerkt, is er vanwege het behouden van de inkoopfaciliteit geen aanleiding om een nieuw onderzoek te doen naar gedragseffecten of een nieuwe raming te maken. Dat neemt niet weg dat ik het verstandig acht om met het oog op eventuele toekomstige beleidsmaatregelen te bezien in hoeverre de onderzoeken van SOMO en SEO nieuwe inzichten hebben opgeleverd die relevant kunnen zijn voor de budgettaire raming. Ik zal hiervoor met zowel SOMO als SEO in gesprek treden.
Aandringen bij de Deense regering op het vrijlaten van walvissenredder Paul Watson (73). |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat Denemarken voornemens is dierenbeschermer Paul Watson uit te leveren aan Japan, wat betekent dat hij een jarenlange gevangenisstraf in Japan riskeert omdat hij een Japans schip binnendrong dat op walvissen jaagt?1
Het is mij bekend dat er een verzoek van Japan ligt aan Denemarken om Paul Watson uit te leveren, die in Groenland werd aangehouden. De Groenlandse rechtbank heeft de detentie van Watson verlengd tot 2 oktober en het Deense Ministerie van Justitie zal moeten besluiten hoe Denemarken met het verzoek van Japan zal omgaan.
Wilt u zich in navolging van de Franse president Macron inzetten voor de vrijlating van Watson en helpen voorkomen dat hij wordt uitgeleverd aan Japan? Zo nee, waarom niet?
Voorop staat dat Nederland groot belang hecht aan het recht op demonstratie, inclusief de uitoefening van dit recht op zee, zolang de veiligheid is gewaarborgd en het toepasselijk recht wordt nageleefd. De kapitein van een schip dient ervoor te zorgen dat de veiligheid van mensenlevens op zee niet in gevaar komt en dat de relevante internationale voorschriften ter voorkoming van aanvaringen worden nageleefd, met name op volle zee, overeenkomstig de resolutie van de Maritieme Veiligheidscommissie van de Internationale Maritieme Organisatie inzake het waarborgen van de veiligheid tijdens demonstraties, protesten of confrontaties op volle zee (MSC.303(87) van 17 mei 2010).
Er loopt een strafrechtelijk onderzoek in Japan naar de betreffende persoon. Op basis van dat onderzoek heeft Japan een rechtshulpverzoek gestuurd aan Denemarken met het verzoek hem aan te houden en uit te leveren. Het betreft hier niet de Nederlandse rechtshulprelatie met Japan. Het is aan de Deense autoriteiten om hier al dan niet uitvoering aan te geven en om daar uitspraken over te doen. De Nederlandse ambassade in Kopenhagen is reeds in contact met het Deense Ministerie van Buitenlandse zaken over deze kwestie en heeft aangegeven graag op de hoogte te blijven van de opstelling van de Deense regering.
Klopt het dat Denemarken geen uitleveringsverdrag heeft met Japan en dat dit de mogelijkheid vergroot dat Watson niet uitgeleverd kan worden?
Het klopt dat Denemarken geen uitleveringsverdrag heeft met Japan. De Deense autoriteiten beoordelen, in de afwezigheid van een uitleveringsverdrag, uitleveringszaken per geval, zoals ook bij deze casus. Of de afwezigheid van een uitleveringsverdrag tussen Denemarken en Japan de kans op uitlevering verkleint is dan ook afhankelijk van deze inhoudelijke beoordeling. Daar heeft Nederland geen zicht op.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat Japan zich niet houdt aan het internationale verbod op de walvisjacht?
Het kabinet vindt de jacht op walvissen een onwenselijke praktijk. Echter, Japan is sinds 2019 geen lid meer van de International Whaling Commission (IWC). Ze jagen daarom nu binnen hun eigen territoriale wateren op een aantal soorten walvissen. Dit is in principe niet direct in strijd met het commercieel moratorium op de jacht in internationale wateren. Aan de andere kant dient ieder land, ook niet-leden, mee te werken aan het algemeen internationaal recht en de United Nations Convention on the Law of the Sea (UNCLOS). Dat houdt in dat landen gebonden zijn om samen te werken aan het behoud, management en onderzoek van walvissen, in het bijzonder via de daarvoor aangewezen internationale organisatie, de IWC.
Japan stelt dat hun berekeningen voor hun walvisquota gebaseerd zijn op, en in lijn zijn met, de modellen van de IWC. Dat is echter niet helemaal het geval, en de huidige quota berekeningen voor gewone vinvissen zijn niet in lijn met de methodes van de IWC, hoewel dit door Japan wel gesteld en expliciet benoemd wordt in hun besluit.
Nederland heeft zich met andere landen en de EU hiertegen uitgesproken middels een gezamenlijke demarche tegen Japan eind mei 2024.
Bent u bereid om bij de aanstaande vergadering van de International Whaling Commission in september de druk op te voeren op Japan, Noorwegen en IJsland om zich aan het verdrag te houden en te stoppen met de walvisjacht? Zo nee, waarom niet?
Nederland zet zich hiervoor in binnen EU-verband. Bij de IWC volgt Nederland de gezamenlijke EU-positie. De EU-positie wordt vooraf besproken en vastgelegd. In dat vooroverleg binnen de EU kan er worden gesproken over maatregelen, maar uiteindelijk dient iedere lidstaat van de EU zich te houden aan de vastgestelde positie. Over het algemeen is het EU-standpunt dat we tegen de jacht op walvissen zijn, en Nederland zet zich hier actief voor in.
De EU lidstaten hebben voor de komende IWC in september een resolutie ingediend over commerciële walvisjacht en het belang van de internationale afspraken. Het voornaamste doel van de resolutie is om landen eraan te herinneren dat zij internationale verplichtingen hebben om mee te werken met de beoordelingsmethodes van het IWC, en deze niet dienen te ondermijnen.
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden, gezien de urgentie van de kwestie?
Ja.
Dierlijk vet in biobrandstof |
|
Ines Kostić (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Barry Madlener (minister ) (PVV), Femke Wiersma (minister ) (BBB), Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Wat vindt u van de ontwikkeling dat bijna de helft (46 procent) van het vet dat afkomstig is uit de slachtindustrie wordt benut voor de productie van biobrandstof, zoals geschetst in de berichten «In biobrandstof zit veel dierlijk vet. Niet groen, stelt de Vegetariërsbond» en «Biodiesel: wel vet, niet cool»?1 2
In Nederland is 2,9% van de biobrandstof gemaakt van dierlijk vet3. Vet uit de slachtindustrie is een laagwaardig afvalproduct, dat wil zeggen dat het niet voor andere toepassingen gebruikt kan en mag worden. Door daarvan een biobrandstof te maken is minder fossiele brandstof nodig. Bovendien wordt door afvalproducten te gebruiken een biobrandstof gemaakt zonder dat extra landbouwgrond nodig is, in lijn met het Europese beleid.
Omdat de transitie naar elektriciteit en andere duurzame energiedragers tijd kost, is biobrandstof voorlopig nog nodig. Het gebruik van slachtafval als biobrandstof draagt daarmee bij aan het verduurzamen van de mobiliteitssector. Het zorgt er bovendien voor dat Nederland kan voldoen aan de doelstelling uit de Richtlijn Hernieuwbare Energie (RED-III) om in 2030 14,5% ketenemissies te reduceren.
Ziet u hierin net als de vragensteller de twee grote risico's, namelijk dat transport steeds afhankelijker wordt van de schadelijke vee-industrie en dat het indirect de vraag naar palmolie voor onder andere cosmeticaproducten aanwakkert, wat weer leidt tot ontbossing? Zo nee, waarom ziet u die risico's niet? Zo ja, hoe wilt u deze risico's ondervangen?
Nee, de transportsector wordt niet steeds afhankelijker van de vee-industrie, omdat er vanuit de Europese Commissie scherpe limieten zijn gesteld aan het gebruik van dierlijk vet. Er is ook geen risico op het aanwakkeren van de vraag naar palmolie als vervanging in cosmeticaproducten. Slachtafval wordt in Europa op grond van de wettelijk toegestane toepassingen ingedeeld in drie categorieën. De laagste twee categorieën worden – gelimiteerd – gebruikt voor de productie van biobrandstoffen. Deze categorieën zijn niet toegestaan voor cosmetica of welke andere toepassing dan ook. De hoogste categorie (3) is wel geschikt voor gebruik in cosmetica, maar wordt amper ingezet4 voor de productie van biobrandstof, omdat het overheidsbeleid de inzet daarvan niet stimuleert.
Wat vindt u ervan dat voor een vlucht van Parijs naar New York het vet van 8800 dode varkens nodig is? Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling? Zo ja, waarom?
De gesuggereerde causaliteit in de vraag is in de praktijk anders. Er is sprake van slachtafval dat geen andere bestemming heeft, en daarom kan het worden gebruikt om fossiele brandstof te vervangen. Dat gebruik is wel gelimiteerd, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2.
Waarom stimuleert u met certificaten aan leveranciers het gebruik van dierlijk vet van varkens, koeien en kippen in biodiesel? Op welke manier voorkomt u dat hiermee indirect de vee-industrie in stand blijft?
Er is geen sprake van stimulering met certificaten. Binnen de Jaarverplichting hernieuwbare energie vervoer kunnen leveranciers van hernieuwbare energie credits ontvangen. Zij kunnen deze verkopen aan brandstofleveranciers met een verplichting om hernieuwbare energie te leveren, omdat zij fossiele brandstof leveren. In de antwoorden op de vragen 1 en 2 is aangegeven waarom dit er niet voor zorgt dat de vee-industrie in stand blijft.
Deelt u de mening dat een lock-in effect, waarbij biodiesel-producenten afhankelijk worden van dierlijk vet en de productie van dierlijk vet daardoor nodig blijft, moet worden voorkomen? Hoe gaat u een dergelijk lock-in effect tegen?
Als er een lock-in effect zou zijn, moet deze inderdaad voorkomen worden. Dat is echter niet het geval, zoals uitgelegd in het antwoord op vraag 2.
Op welke wijze voorkomt u dat, door het verstrekken van certificaten voor het gebruik van dierlijk vet in biodiesel, ook de vraag naar palmolie voor cosmetica en andere producten toeneemt, en daarmee de ontbossing, afname van de biodiversiteit en de uitstoot van broeikasgassen toeneemt?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat het gebruik van meer biodiesel op basis van dierlijk vet op deze manier leidt tot méér ontbossing, biodiversiteitsverlies en klimaatopwarming? Zo nee, waarom niet?
Dat zou inderdaad zeer onwenselijk zijn. Als gevolg van de mechanismen die bij het antwoord op vraag 2 zijn toegelicht, treedt dit effect echter niet op.
Bent u bereid, gezien de bovenstaande schadelijke effecten, geen certificaten meer te verstrekken voor biodiesel op basis van dierlijk vet? Zo nee, waarom niet?
De overheid verstrekt geen certificaten. Voor zover u hier doelt op de mogelijkheid om credits te genereren in voor de Jaarverplichting hernieuwbare energie vervoer is het antwoord: nee. Slachtafval dat niet elders gebruikt wordt, kan – gelimiteerd – gebruikt worden voor de productie van biobrandstoffen om zo minder fossiele brandstof te gebruiken.
Wat is uw reactie op het bericht dat er te weinig controles zijn op de miljoenen vaten frituurvet die vanuit Azië naar Europa komen, waarbij waarschijnlijk flink wordt gefraudeerd door nieuwe palmolie te verkopen als gebruikt frituurvet, bijvoorbeeld in Maleisië, zoals geschetst in «Run op gebruikt frituurvet, fraude ligt op de loer»?3
Nederland staat voor een robuust systeem dat toeziet op de toeleveringsketen van biobrandstoffen. Onafhankelijke certificeringsorganisaties houden toezicht op de toeleveringsketen van biogrondstoffen. Onafhankelijke audits zorgen voor een betrouwbaar systeem. Waar zorgen zijn over het toelaten van inspecteurs in landen in Azië, heeft mijn voorganger samen met andere lidstaten de Commissie opgeroepen om daartegen op te treden. Dat zal ik ook blijven doen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er geen frituurvet in Nederland wordt geïmporteerd dat afkomstig is van nieuwe palmolie, aangezien 72 procent van alle gebruikte frituurolie en daarop gebaseerde biobrandstoffen die vanuit Maleisië naar de Europese Unie (EU) worden geïmporteerd, binnenkomen via Nederland en dat Nederland daarmee Europa’s grootste doorvoerhaven is van dat gebruikte frituurvet?
Onafhankelijke certificeringsinstanties controleren de actieve schakels in de leveringsketen. Op basis hiervan wordt de informatie over bijvoorbeeld de onderliggende grondstoffen doorgegeven in de keten. De Nederlandse regelgeving sluit biobrandstof geproduceerd uit palmolie uit van beloning met hernieuwbare brandstofeenheden (HBE’s). Dit is in lijn met de afspraken die we maakten met de sector in het klimaatakkoord.
Wat is uw reactie op SkyNRG, één van de grootste handelaren van «duurzame vliegtuigbrandstof» in Nederland, dat stelt dat er inderdaad zorgen zijn over de import uit Azië, maar dat het systeem van certificering op zich goed werkt?
Het is aan de Nederlandse Emissieautoriteit om toezicht te houden op duurzaamheidsregels bij de in Nederland actieve schakels in de biobrandstoffenketen.
Gaat u met SkyNRG in gesprek over hun verantwoordelijkheid om het frauderen met frituurvet tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat biodiesel, gemaakt van het vet van dode dieren of van frituurvet, geen duurzame en toekomstbestendige oplossing is voor de transport- en mobiliteitssector? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke alternatieven ziet u voor zich?
In wegverkeer is elektrificering de enige toekomstbestendige oplossing op de middellange termijn. Voor de lucht- en de scheepvaartsectoren is elektrificatie nog beperkt mogelijk. Daar zijn biobrandstoffen en e-fuels (op hernieuwbare waterstof gebaseerde brandstoffen) duurzame alternatieven om fossiele brandstoffen uit te faseren. Voor biobrandstoffen wordt gebruik gemaakt van afvalstoffen. Zou het zo zijn dat er minder slachtafval beschikbaar komt, omdat er minder vee gehouden wordt, dan zou er ook minder biobrandstof zijn op grond van slachtafval.
Deelt u de mening dat minder spullen en mensen over de wereld slepen de meest effectieve manier is om het gebruik van brandstoffen terug te dringen? Zo ja, welk beleid maakt u hierop? Zo nee, waarom niet?
Goederenvervoer en bevoorrading van de samenleving en economie van goederen is een randvoorwaarde voor welvaart en welzijn. Het beleid is daarbij gericht op het effectief en duurzaam vormgeven hiervan, niet het verminderen van het goederenvervoer zelf. Daarom stimuleren we de inzet op vrachtwagens en binnenvaartschepen die geen of minder (keten)emissies uitstoten. Bovendien zetten we – waar mogelijk – in op het verplaatsen van transporten naar duurzamere modaliteiten en het verhogen van beladingsgraden in het wegtransporten, het spoorgoederenvervoer en de binnenvaart.
Zolang de vraag naar producten van overzee bestaat, zal inperking van het transport over zee naar Nederland niet leiden tot minder vervoer, maar tot een verplaatsing naar niet-Nederlandse havens. Nederland zet daarom in op voldoende ambitieuze internationale normering en beprijzing. Dat laatste geldt ook voor de luchtvaartsector.
Het opzeggen van het verdrag inzake clustermunitie door Litouwen |
|
Sarah Dobbe , Christine Teunissen (PvdD), Kati Piri (PvdA) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u ermee bekend dat Litouwen zich terug heeft getrokken uit het verdrag inzake clustermunitie?1
Ja.
Heeft u de reactie hierop gezien van de internationale coalitie tegen clustermunitie?2 Deelt u de zorgen van deze coalitie?
Ja, het kabinet heeft kennisgenomen van de reactie. Als actief partij bij het Verdrag inzake clustermunitie (CCM) deelt Nederland de zorgen van de coalitie en betreurt het kabinet de keuze van Litouwen om zich terug te trekken uit het verdrag.
Bent u bereid om, met spoed, contact op te nemen met Litouwen om erop aan te dringen dat het land het besluit zich terug te trekken herziet? Zo nee, waarom niet?
Voorop staat dat volgens artikel 20 van het CCM elke verdragspartij bij de uitoefening van zijn nationale soevereiniteit het recht heeft het CCM op te zeggen. Op 18 juli jl. heeft het parlement van Litouwen hiertoe een wetsvoorstel aangenomen. Deze wet trad in werking op 26 juli, één dag nadat de wet was ondertekend door president Gitanas Nausėda. Zodra de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties de akte van opzegging van Litouwen ontvangt, begint een bedenktijd van zes maanden, waarna de opzegging van kracht wordt.
Het kabinet heeft reeds contact gehad met Litouwse autoriteiten over het opzeggen van het verdrag. Hierbij heeft Nederland zorgen geuit, Litouwen wijst van zijn kant op de toenemende dreiging en geopolitieke omgeving waar Litouwen zich in bevindt. Deze is het directe gevolg van de Russische agressie in Oekraïne. De Russische dreiging is ook een zorg voor Nederland en het NAVO-bondgenootschap en is één van de redenen waarom het kabinet investeert in de veiligheid van de regio, onder andere middels deelname aan de NATO Enhanced Forward Presence missie in Litouwen.
Deze dreiging neemt echter niet weg dat de humanitaire overwegingen die ten grondslag liggen aan het tot stand komen van het Verdrag inzake clustermunitie ongewijzigd zijn en daarnaast dat een verdrag alleen effectief is als de verdragspartijen zich juist ten tijde van toenemende veiligheidsdreigingen zich hier aan houden. In dat kader is er met Litouwen in bilateraal en multilateraal verband gesproken over het Lausanne Action Plan van het verdrag dat elk mogelijk gebruik, ontwikkeling, productie, opslag en overdracht van clustermunitie ontmoedigt. Hierbij is er bij Litouwen op aangedrongen alternatieve manieren te onderzoeken om de nationale veiligheid te waarborgen en af te zien van het opzeggen van het verdrag. Nederland zal als verdragspartij het belang van het CCM blijven benadrukken, richting Litouwen en andere landen.
Kent u het rapport «Analyse toekomstplannen Tata Steel» van CE Delft in opdracht van Greenpeace? Wat is uw reactie hierop?1
Ja, het rapport is bekend. In het rapport worden de toekomstplannen van Tata Steel vergeleken met het plan van het Gezondheidsultimatum. Het plan van het Gezondheidsultimatum zet volledig in op gezondheidswinst en gaat onder andere uit van de inkoop van halffabricaten, sluiting van Kooksgasfabriek 2 in 2025 en een verlaging van de productiecapaciteit van 7 Megaton (Mton) naar 4 Mton staal per jaar. Als het plan van het Gezondheidsultimatum gerealiseerd zou kunnen worden, zou dit meer gezondheidswinst (kunnen) opleveren dan het plan van Tata Steel.
Het Gezondheidsultimatum behaalt een groot deel van de gezondheidswinst door de productie van staal in IJmuiden te verlagen en mogelijk vervuilende onderdelen naar elders op de wereld te verplaatsen. Hiermee wordt de gezondheid in de IJmond snel beter, maar verplaatsen we het probleem naar elders. Hiernaast staat of valt het realiseren van gezondheidswinst met de haalbaarheid van het plan. De afgelopen tijd is onder meer in de Tweede Kamer gesproken over het plan van Tata Steel en de haalbaarheid van het Gezondheidsultimatum als alternatief scenario.
Het kabinet heeft, ondersteund door de bevindingen van externe adviseurs Wijers en Blom, geconcludeerd dat dit scenario onvoldoende haalbaar is, onder meer omdat er (nog) geen markt voor het halffabricaat Hot Briquetted Iron (HBI) is en het geen rendabele businesscase oplevert voor het bedrijf. Ook het CE Delft rapport2 geeft aan dat er momenteel nog geen/onvoldoende markt voor HBI is. Het kabinet is daarmee van mening dat de voorgestelde gezondheidswinst in dit scenario niet kan worden gerealiseerd: het kabinet gaat immers niet met de maatwerkafspraak ondersteuning ter beschikking stellen voor een niet haalbaar scenario. Zonder maatwerkafspraak is de kans dat bij Tata Steel een transitie plaatsvindt kleiner en blijft de huidige situatie, met alle gezondheidseffecten van dien, naar verwachting langer voortbestaan.
Het kabinet zet in op een maatwerkafspraak met Tata Steel op basis van de plannen van Tata Steel met versnelde uitvoering van de maatregelen gericht op het verbeteren van de leefomgeving en gezondheid in de IJmond, omdat het kabinet gelooft zo het snelst en effectiefst gezondheidswinst en de verduurzamingsdoelen te behalen. De effecten van het versneld uitvoeren van de maatregelen gericht op verbetering van gezondheid en de leefomgeving zijn niet meegenomen in de analyse van CE Delft waardoor er in het rapport geen compleet beeld wordt geschetst.
Wat is uw reactie op de conclusie dat de huidige gezondheidsschade en natuurschade door toedoen van Tata Steel momenteel 400 miljoen euro per jaar bedraagt?
De door CE Delft berekende huidige schade door luchtvervuiling van Tata Steel van 400 miljoen euro is een groot bedrag, dat het belang van de verbetering van de leefomgeving onderstreept. Vorige bewindspersonen hebben ook al aangegeven gezondheid een essentieel onderwerp te vinden om te komen tot een mogelijke maatwerkafspraak, en het huidige kabinet onderschrijft dit volledig. Er wordt dan ook stevig ingezet op gezondheid tijdens de lopende onderhandelingen met het bedrijf. Er is alleen een toekomst voor Tata Steel in Nederland als het groen en schoon staal gaat produceren.
Wat is uw reactie op de conclusie dat de gezondheidsschade met het plan van Tata Steel afneemt met slechts 38 procent in 2030 en dat het «Gezondheidsultimatum», het toekomstscenario geschetst door omwonenden- en milieuorganisaties, zorgt voor 90 procent minder gezondheidsschade in 2030?2
Zie het antwoord op vraag 1.
Wat is uw reactie op de conclusie dat de uitstoot van fijnstof in het Heracles-plan van Tata Steel met 36 procent zal toenemen, terwijl Tata Steel een 40 procent afname verwacht? Hoe verklaart u dit verschil?
De getallen en aannames in de berekeningen van CE Delft zijn voor het Rijk niet te herleiden. Dit maakt het lastig om de conclusies die hieruit volgen te vergelijken en het verschil te verklaren.
Verder is in deze vergelijking alleen gekeken naar het vervangen van de Kooksgasfabriek en de Hoogoven, terwijl veel van de fijnstof winst die Tata Steel verwacht van hun Roadmap+ maatregelen en het overkappen van grondstoffenopslagen komt. Deze beide maatregelen zijn in het CE Delft rapport niet meegenomen.
Op dit moment is er nog geen MER- en/of vergunningaanvraag voor het Heracles-plan en daardoor kan de door Tata Steel verwachte 40 procent afname niet geverifieerd worden. Ook de 36 procent toename die in het rapport wordt verwacht is niet herleidbaar, en daarmee eveneens niet te vergelijken.
Wat gaat u doen om het ontstane gat te dichten?
Zoals is aangegeven bij vraag 4 kan het kabinet de berekeningen niet herleiden en daarmee de conclusies en het al dan niet aanwezig zijn van een gat om te dichten verifiëren.
Wat is het te verwachten effect (in absolute getallen) van het overkappen van de kolen- en ertsoverslag op de verspreiding van grof stof en fijnstof?
Het overkappen van grondstoffenvelden leidt tot een sterke reductie van grof stof en fijnstofemissies van open bronnen. De velden worden bij overkappen volledig inpandig waardoor verstuiving niet meer plaatsvindt. Uiteraard worden de stoffen wel nog van en naar de opslagloodsen verplaatst waarbij wel eventuele verstuiving kan plaatsvinden waardoor verspreiding van grof stof en fijnstof op het terrein als geheel wel nog zal plaatsvinden. De verspreidingsmodellen worden constant aangepast op basis van de meest recent beschikbare gegevens waardoor het te verwachten effect nu nog niet met zekerheid valt te delen.
De behaalde reductie is sterk afhankelijk van het type overkapping of inpandige opslag, en de exacte uitvoering ervan. In geval van een volledig gesloten opslag kan de stofreductie theoretisch 95–100% bedragen4 maar onderzocht moet worden in hoeverre dit toepasbaar is bij opslagen met de grootte en bedrijfsvoering zoals bij Tata Steel. Andere opties staan bijvoorbeeld beschreven in de BREF Op- en Overslag Bulkgoederen.
Daar komt bij dat emissies vanaf opslagen niet exact bepaald kunnen worden, maar worden ingeschat op basis van berekeningen en landelijke kengetallen, in lijn met de voorgeschreven methodiek van de emissieregistratie NTA 80295. Bovendien is het effect van de windbreker op dit moment nog niet bekend, omdat deze op dit moment nog niet volledig is gerealiseerd.
Wat is uw reactie op de conclusie dat de beloofde 5 Mton CO2-reductie in 2030 niet wordt waargemaakt, terwijl bij het Gezondheidsultimatum de nationale CO2-uitstoot afneemt met wel 10,6 Mton? Hoe gaat u ervoor zorgen dat Tata Steel minimaal 5 Mton CO2 reduceert in 2030?
In de Expression of Principles is afgesproken dat Tata Steel de CO2-uitstoot met 35–40% reduceert, waarbij de reductie kan oplopen tot 5 Mton CO2 ten opzichte van een baseline van 12,6 Mton CO2. Tata Steel heeft aangegeven in haar voorstel van november 2023 inderdaad 5 Mton CO2 ten opzichte van een baseline van 12,6 Mton CO2 te gaan reduceren.
Dit komt overeen met 40% CO2-reductie en betekent dat Tata Steel nog maar maximaal 7,6 Mton CO2 zal uitstoten in 20306. De baseline van 12,6 Mton CO2 is gebaseerd op de huidige volle capaciteit van de fabriek van Tata Steel. In jaren waarin om operationele of economische redenen op lagere capaciteit wordt gedraaid is de CO2-uitstoot lager. Dat is ook het geval voor de huidige emissies van 11,3 Mton CO2 waar CE Delft in het rapport vanuit gaat.
Wanneer na 2030 op lagere capaciteit wordt geproduceerd zal dat dus ook betekenen dat Tata Steel minder dan 7,6 Mton CO2/jaar zal uitstoten. In de onderhandelingen met Tata Steel worden afspraken gemaak over meetbare en werkbare reductiedoelen, waarin ook doelstellingen bij lagere productievolumes worden meegenomen. Ook afspraken over een CO2-uitstootplafond per kilo staal worden onderzocht.
Het Gezondheidsultimatum gaat uit van een significante productievermindering, waardoor logischerwijs ook de nationale CO2-uitstoot flink wordt gereduceerd. Een kanttekening hierbij is dat, zoals CE Delft ook stelt, de mondiale CO2-reductie in dit scenario sterk afhankelijk is van waar en op welke wijze het halffabricaat HBI wordt geproduceerd en of de verminderde productie van Tata Steel elders op de wereld op een grijze manier wordt ingevuld.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat met een CO2-uitstootplafond per kilo staal zeker wordt gesteld dat de totale CO2-uitstoot van Tata Steel in 2030 minimaal 5 Mton lager is dan de uitstoot van Tata Steel over de afgelopen 5 jaar?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe verhoudt een uitstootplafond voor CO2 per kilo staal zich tot de toekomstige capaciteit van de fabriek en de benodigde reductie van CO2 in lijn met het Parijs-akkoord? Gaat u ervoor zorgen dat het uitstootplafond per kilo staal, als dat er komt, elk jaar daalt? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder met uw Kamer gedeeld is de inzet van het kabinet om een maatwerkafspraak te maken op basis van het plan van Tata met versnelde uitvoering van de maatregelen gericht op overlastreductie. Om de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs te halen hebben de EU-lidstaten met elkaar afgesproken dat de EU in 2030 minimaal 55% minder CO2 moet uitstoten. In 2050 wil de EU klimaatneutraal zijn. Deze doelen hebben zich vertaald naar reductiedoelstellingen voor de Nederlandse industrie van 60% in 2030 (24 Mton) en klimaatneutraal in 2050. De plannen van Tata Steel leiden tot 35–40% CO2 reductie (tot 5 Mton) in 2030. Tata Steel levert met 5 Mton reductie een substantiële bijdrage van 20% aan het reductiedoel. Met de maatwerkafspraken willen we duidelijke, voldoende ambitieuze en haalbare reductiedoelstellingen overeenkomen met Tata Steel.
Bent u ook bereid om een dalend uitstootplafond voor Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) en stikstof per kilo staal uit te werken? Zo nee, waarom niet?
Over het algemeen geldt dat regelgeving niet wordt aangepast op basis van één specifieke casus. Wetswijzigingen moeten weloverwogen beslissingen zijn die passend zijn voor de behoefte van Nederland. Uiteraard wordt constant gezocht naar mogelijkheden om wet- en regelgeving aan te passen aan de maatschappij van morgen.
Er geldt al een minimalisatieplicht voor de uitstoot van ZZS op grond van de Omgevingswet. Dit houdt in dat ZZS-emissies worden voorkomen of, als dat niet mogelijk is, zo ver mogelijk worden teruggedrongen. Concreet wordt dit bij vergunningplichtige milieubelastende activiteiten ingevuld door uitvoering te geven aan de informatieplicht voor ZZS-emissies en door per bedrijf een vermijdings- en reductieprogramma op te stellen. Bij het bedrijfsleven lopen nu acties om per bedrijfstak informatiedocumenten op te stellen als basis voor het bedrijfsspecifieke vermijdings- en reductieplan voor ZZS-emissies. Dit wordt in samenspraak met o.a. Omgevingsdienst Nederland voorbereid.
De al bestaande minimalisatieplicht geldt voor alle bedrijven, ook de niet-vergunningplichtige, waarbij het continue streven naar het voorkómen van ZZS emissies in de praktijk betekent dat maatregelen die haalbaar zijn bij een bepaald bedrijf daar ook zo snel mogelijk moeten worden getroffen. Een generiek uitstootplafond voor ZZS kan daarbij vertragend werken en daarmee op gespannen voet staan met het werken aan een schonere, veiliger leefomgeving. Het kan daarmee zelfs strijdig zijn met de verplichting tot minimalisatie van ZZS emissies.
Maximale emissies van luchtvervuilende stoffen, waaronder stikstofdioxide, van grote industriële installaties zoals Tata Steel, worden vergund op basis van de Beste Beschikbare Technieken (BBT). Deze worden grotendeels Europees vastgesteld in het kader van de Richtlijn Industriële Emissies. Daar waar geen Europese normen gelden worden deze nationaal bepaald. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft in het kader van het Schone Lucht Akkoord (2020) een aantal stappen gezet voor het verminderen van de uitstoot van luchtvervuilende stoffen, waaronder stikstofdioxide. Zo worden de emissiegrenswaarden van industriële installaties aangescherpt. Ook de rentevoet waarmee de kosteneffectiviteit van emissie-reducerende technieken wordt berekend is verlaagd, zodat deze technieken eerder kosteneffectief worden en daarmee eerder uitgevoerd moeten worden. Deze wijziging is op 1 januari 2024 ingegaan. Tata Steel voldoet in het algemeen aan de uitstootnormen. Er wordt niet overwogen om hier bovenop nog eens een dalend uitstootplafond voor de hoeveelheid stikstof per gewicht geproduceerd staal vast te stellen, maar Nederland pleit wel voor een snelle herziening van de Europees vastgestelde normen voor uitstoot bij de productie van staal. De verwachting is dat bij een dergelijke herziening de normen scherper zullen worden.
Wat is uw reactie op de conclusie dat de productiekosten voor het maken van staal bij de inzet op groene waterstof stijgen met 77 tot 95 procent en de productiekosten bij het Gezondheidsultimatum stijgen met twee tot 27 procent?
Het rapport verschaft onvoldoende inzicht in de onderliggende berekeningen om deze precies te kunnen herleiden. Over het algemeen kan gesteld worden dat het gebruik van groene waterstof voor staalproductie op dit moment inderdaad erg duur is, onder andere door de hoge productiekosten en beperkte beschikbaarheid van groene waterstof. Om te verduurzamen zal Tata Steel dan ook in eerste instantie overstappen op staalproductie met aardgas. Hiermee wordt 40% van de CO2-emissies gereduceerd in 2030. Tata geeft aan dat de overstap op groene waterstof zal worden gemaakt zodra waterstof voldoende beschikbaar en betaalbaar is. Hiermee kan de CO2-reductie vanaf het moment dat waterstof wordt ingezet oplopen tot 45%.
Het Gezondheidsultimatum gaat uit van de inkoop van het halffabricaat HBI. Zoals de onderzoekers van CE Delft ook stellen is er op dit moment een kleine markt voor HBI, die de afgelopen jaren beperkt is gegroeid. De kostprijs van HBI is bepalend voor de kostprijs van staal geproduceerd met geïmporteerd HBI. Door onduidelijkheden omtrent de marktontwikkeling van HBI is er nog weinig met zekerheid te stellen over wat de prijs van staal geproduceerd met HBI zal zijn en hoe deze zich de komende jaren gaat ontwikkelen. Kortom, er is op het moment nog veel onduidelijkheid over de prijsontwikkeling van zowel groene waterstof als HBI waardoor er momenteel weinig met zekerheid over te zeggen is.
Acht u het op basis van deze cijfers realistisch dat Tata Steel in de toekomst over zal stappen op groene waterstof? Of acht u het realistischer dat Tata Steel blijft vastzitten in de route aardgas met CO2-opslag?
Zoals in het vorige antwoord ook beschreven, wil Tata Steel de overstap op waterstof maken zodra dit in voldoende mate beschikbaar en betaalbaar is. De grootste CO2reductie wordt behaald door over te stappen van kolen naar aardgas (40%). Door de overstap van aardgas naar waterstof kan de reductie oplopen tot 45%7. Het maken van afspraken over de overstap van aardgas op waterstof om een lock-in op het fossiele aardgas te voorkomen is niet alleen voor het kabinet maar ook voor de Europese Commissie in het kader van de staatssteunregels van groot belang en de EC zal daar dan ook op toetsen.
Bent u bereid de Expertgroep Gezondheid IJmond te vragen om op basis van de conclusies in dit CE Delft-rapport nader advies uit te brengen?
De Expertgroep Gezondheid IJmond werkt momenteel toe naar hun tweede advies. De Expertgroep handelt onafhankelijk en betrekt alle relevante bronnen bij het opstellen van hun adviezen.
Welke concrete gezondheidsdoelen wilt u behalen met de maatwerkafspraken en per wanneer?
De gezondheidsdoelen en de te behalen termijnen zijn onderdeel van de lopende onderhandelingen, waar in het belang van de onderhandelingspositie van de Staat en het vertrouwelijke karakter van de onderhandelingen geen openbare, specifieke uitspraken over gedaan kunnen worden.
In het algemeen kan worden aangegeven, dat ingezet wordt op de door het RIVM vastgestelde factoren met de grootste impact op de gezondheidsrisico's, de uitstoot van fijnstof, stikstofoxiden en de hinder door stof, stank en geluid8.
Zoals in eerdere Kamerbrieven9 beschreven, wordt ingezet op het voorstel van Tata Steel met versnelde overlastreductie. Hierbij worden diverse bovenwettelijke milieumaatregelen, waaronder een aantal overkappingen over grondstoffenlocaties en geluidsmaatregelen voor piek en tonaalgeluid, waar mogelijk versneld uitgevoerd. Ook zal de Kooks- en gasfabriek 2 (KGF2) zo snel mogelijk gesloten worden en wordt ook de grootste hoogoven (Hoogoven 7) gesloten. De installaties worden vervangen door een Direct Reduced Iron Fabriek en Electrische Boogoven.
Bent u bereid de conclusies van het CE Delft-rapport mee te nemen in de inzet van de onderhandelingen over de maatwerkafspraken? Zo ja, wanneer informeert u de Kamer hierover? Zo nee, kunt u dan per conclusie van het CE Delft-rapport aangeven waarom u die niet relevant vindt en waar u dat op baseert?
De verduurzaming en verschoning van Tata Steel is een complex onderwerp waar vele belangen meespelen. Dit maakt het belangrijk om alle inzichten en alternatieven goed te overwegen. Om deze reden zijn de externe adviseurs Hans Wijers en Frans Blom gevraagd om onderzoek te doen naar alternatieven. Het scenario van het Gezondheidsultimatum vertoont overeenkomsten met route 4: alleen elektrische boogovens van Wijers/Blom en voegt daar de vervroegde sluiting van Kooksgasfabriek 2 en verlaging van de productiecapaciteit aan toe. Ondanks de significante gezondheidswinst is route 4 door Wijers en Blom beoordeeld als economisch niet haalbaar. Vermindering van de productiecapaciteit zoals wordt voorgesteld door het Gezondheidsultimatum verslechtert de economische haalbaarheid verder door omzetdaling en het verlies van efficiëntie en schaalgrootte.
Het kabinet kan geen maatwerkafspraken maken over onhaalbare plannen en heeft gekozen om in te zetten op de plannen van Tata Steel met versnelde overlastreductie. Op basis van die route is er op 26 april jl. een onderhandelingsmandaat vastgesteld. Op basis van dit mandaat wordt nu onderhandeld. De Kamer wordt tussentijds vertrouwelijk geïnformeerd over de voortgang van de onderhandelingen door middel van vertrouwelijke technische briefings. Ook zijn de budgettaire gevolgen van het uiteindelijke onderhandelingsresultaat onder voorbehoud van parlementaire autorisatie van de begroting. Natuurlijk worden opgedane inzichten en kennis zoveel mogelijk meegenomen, nu en in de toekomst.
Welke verouderde installaties moeten nog meer worden gesloten om in 2030 de uitstoot van de verschillende schadelijke stoffen zodanig terug te brengen dat de gezondheid van omwonenden veilig wordt gesteld?
Het terugbrengen van de uitstoot van verschillende schadelijke stoffen is een belangrijke inzet zowel in de potentiële maatwerkafspraak als in de lopende vergunningstrajecten. Voor het terugbrengen van schadelijke uitstoot is sluiting van installaties niet de enige oplossing, vaak zijn er verschillende technieken die kunnen worden toegepast om uitstoot te verminderen. Een voorbeeld hiervan is de aanscherping van de vergunning om uitstoot vanuit de Kooksgasfabriek 1 (KGF 1) verder terug te brengen10. Hier heeft de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (ODNZKG) een andere emissiebeperkende techniek opgelegd die zal zorgen voor een gereduceerde uitstoot. Gezien de continue ontwikkelingen in techniek kunnen wij de vraag welke installaties gesloten moeten worden om de gezondheid van omwonenden in 2030 veilig te stellen dan ook niet beantwoorden. Dat doet geen recht aan de verschillende mogelijkheden die er zijn om de uitstoot van schadelijke stoffen terug te brengen.
Het bericht ‘Nederland stuurt toch minister naar Hongarije’ |
|
Derk Boswijk (CDA), Jan Paternotte (D66), Laurens Dassen (Volt), Christine Teunissen (PvdD), Kati Piri (PvdA) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u het eens met EU-commissievoorzitter Von der Leyen dat de zelfverklaarde «vredesmissie» van de Hongaarse premier Orbán feitelijk een verzoeningsmissie met Vladimir Poetin was, en volledig past in de Russische agenda?1
Het kabinet heeft zich publiekelijk afkeurend uitgesproken over de desbetreffende bezoeken van de Hongaarse premier Orbán en zich daarbij geschaard achter de voorzitter van de Europese Raad, Charles Michel, die benadrukte dat het roulerend EU-voorzitterschap geen bevoegdheid heeft met Rusland te spreken namens de EU. Daarbij herbevestigde hij de positie van de Raad ten aanzien van Oekraïne en Rusland, zoals ook vastgelegd in de conclusies van de Europese Raad: Rusland is de agressor, Oekraïne is het slachtoffer, zonder Oekraïne kunnen er geen discussies over Oekraïne plaatsvinden. Nederland sprak op politiek niveau zowel in de EU, als bilateraal in een gesprek met de Hongaarse Minister van Buitenlandse Zaken, afkeuring uit over het initiatief en noemde het kwalijk.
Hoe beoordeelt u het feit dat Orbán in de eerste week van het Hongaarse voorzitterschap van de raad van de EU zonder overleg met de Europese Commissie of de Europese regeringsleiders deze «vredesmissie» op heeft gezet richting Moskou en Beijing?
Het bezoek van premier Orbán aan president Poetin in Moskou ziet het kabinet als een strikt bilaterale aangelegenheid en keurt het kabinet af. Het roulerend voorzitterschap van de Raad heeft geen bevoegdheden op het gebied van EU-extern beleid. Daarnaast is er binnen de EU brede overeenstemming over de noodzaak van gezamenlijke diplomatieke inspanningen om Rusland te isoleren. In gesprek gaan met Poetin gaat in tegen deze lijn. Het kabinet hecht wel belang aan het open houden van het diplomatieke kanaal met Rusland, maar dit geldt slechts voor noodzakelijk contact. Dat was met het bezoek van premier Orbán niet het geval en is daarom kwalijk.
Waarom ondermijnt Nederland de sanctie van de Europese Commissie jegens Hongarije door zelf wél bewindspersonen af te vaardigen naar de informele raden in Boedapest?
Nederland ondermijnt geen sancties. De voorzitter van de Europese Commissie bepaalde eigenstandig welke reactie zij passend vond in het licht van de ontwikkelingen. De Raad en de individuele lidstaten maakten een eigen afweging. In de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) van 22 juli jl. gaf slechts een kleine minderheid van lidstaten expliciet aan de lijn van de Europese Commissie te volgen. Noch de Raad, noch de individuele lidstaten zijn gehouden aan de reactie van de Commissie.
Wat gaat u doen als de deelname van Nederland aan de ministeriële raden gebruikt wordt voor propaganda van Viktor Orbán, zoals tot nu toe het volledige Hongaarse voorzitterschap een PR-show is?
Nederland blijft uitdragen dat het EU-voorzitterschap zijn rol als honest broker dient te vervullen en zal, indien Hongarije acties onderneemt die hier niet bij passen, in EU-verband bezien welke reactie in dat geval gepast is.
Hoe gaat de Minister van Justitie en Veiligheid specifiek deze week voorkomen dat zijn deelname aan de raad gepresenteerd zal worden als een teken van steun van Nederland aan de wijze waarop Hongarije tot nu toe het voorzitterschap invult?
De lijn van het kabinet is dat er per geval gekeken wordt of het voor Nederland opportuun is om een bewindspersoon af te vaardigen. Die keuze baseert het kabinet op inhoud en agenda. In dit geval stonden er belangrijke punten voor Nederland op de agenda, namelijk het bespreken van de prioriteiten op de portefeuille van de Minister van Justitie en Veiligheid, waaronder ondermijnende criminaliteit, en migratie. Daarnaast heeft de Minister de weerbaarheid van de EU actief opgebracht als onderdeel van de discussie over de strategische richtsnoeren op het terrein van Justitie- en Binnenlandse Zakensamenwerking. Op deze punten heeft het kabinet partners uit de EU hard nodig om het juiste resultaat te behalen. Dit staat los van het voorzitterschap van Hongarije.
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft in een bilateraal gesprek met de Hongaarse Minister van Justitie en in zijn interventie in de informele Raad Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ-Raad) namens het kabinet duidelijk gemaakt dat zijn aanwezigheid niet vanzelfsprekend was. Hierbij heeft hij opgemerkt dat hij het van belang achtte zelf de discussie over de JBZ-inzet voor de komende jaren bij te wonen om de Nederlandse prioriteiten en het belang van het respect voor de rechtsstaat te onderstrepen. De Minister heeft in de JBZ-Raad namens Nederland verder gepleit voor een stevige aanpak van georganiseerde criminaliteit, het verhogen van de weerbaarheid van de EU en, namens het kabinet, de implementatie van het migratiepact. Daarnaast is, gesteund door andere lidstaten, onderstreept dat een goed functionerende rechtsstaat het fundament is voor samenwerking binnen de EU en dat lidstaten zich aan de afspraken moeten houden. In gesprek met de Hongaarse Minister van Justitie heeft de Minister van Justitie en Veiligheid dit namens het kabinet nogmaals onderstreept.
Kunt u aangeven aan welke raden het kabinet tot 2 september op ministersniveau zal deelnemen? Kunt u specifiek aangeven of de Minister van Buitenlandse Zaken naar de informele Raad Buitenlandse Zaken van 28 en 29 augustus en Minister van Defensie naar de informele Defensieraad op 29 en 30 augustus gaat?
Tijdens de formele RBZ van 22 juli jl. werd gesproken over de geplande aanstaande informele RBZ in Boedapest, naar aanleiding van de recente bezoeken van premier Orbán. Een groot aantal lidstaten maakte duidelijk dat het Hongaarse EU-voorzitterschap niet juist had gehandeld, zonder daarbij conclusies te verbinden aan het al of niet deelnemen aan een informele RBZ in Hongarije. Het belang van het uitstralen van eenheid werd veelvuldig benadrukt. Iedereen gehoord hebbende nam de Hoge Vertegenwoordiger (HV), die hiertoe bevoegd is, na afloop van de Raad het besluit om de informele RBZ (Gymnich) in Brussel te organiseren, gezamenlijk met de informele RBZ Defensie, die eveneens zal plaatsvinden in Brussel. De Ministers van Buitenlandse Zaken en van Defensie zijn voornemens hieraan deel te nemen. Daaraan voorafgaand is er geen informele Raad waar Nederland op ministerieel niveau aanwezig zal zijn.
Indien de Ministers van Buitenlandse Zaken respectievelijk Defensie gaan deelnemen aan deze ministerraden waar de Russische oorlog tegen Oekraïne het kernthema is, wat voor signaal geeft dat volgens u af aan onze bondgenoten in Oost-Europa die wél meedoen aan het beleid van de Europese Commissie?
Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 22 juli jl. heeft een groot aantal lidstaten, inclusief Nederland duidelijk gemaakt dat het uitstralen van eenheid van belang is. Iedereen gehoord hebbende nam de HV na afloop van de Raad het besluit om de informele Raad Buitenlandse Zaken (Gymnich) in Brussel te organiseren, gezamenlijk met de informele RBZ Defensie. Het onderwerp Oekraïne zal derhalve in Brussel worden besproken, waarbij Nederland zijn steun aan Oekraïne wederom zal benadrukken.
Erkent u dat naast de indieners van deze vragen ook de fracties van VVD en NSC middels Kamervragen het verzoek hebben gedaan om geen afvaardiging op regeringsniveau naar de raden in Boedapest te sturen, en dat daarmee een Kamermeerderheid wenst dat Nederland samen optrekt met de Europese Commissie en andere lidstaten die hun medewerking weigeren?
In de beantwoording van onderhavige vragen en eerdere vragen van uw Kamer over dit onderwerp2 heeft het kabinet zijn standpunt over dit onderwerp uiteengezet. Het is aan uw Kamer zich daarover al dan niet nader uit te spreken. Uit het gegeven dat er Kamervragen zijn gesteld kan nog geen meerderheid worden geconcludeerd.
Bent u bereid alsnog geen vertegenwoordiging op ministersniveau naar Boedapest te sturen? Zo nee, waarom negeert u de wens van een Kamermeerderheid om geen Ministers naar informele raden in Boedapest af te vaardigen?
Aangezien de HV heeft besloten de informele Raad Buitenlandse Zaken en de informele Raad Buitenlandse Zaken Defensie in Brussel te organiseren, zal er voor deze Raden geen sprake zijn van het sturen van een vertegenwoordiging op ministersniveau naar Boedapest.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk binnen vijf dagen beantwoorden?
De vragen zijn afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoord.
Wat is uw reactie op het bericht dat de Israëlische regering groen licht heeft gegeven voor de grootste landinname op de Westoever in 30 jaar?1
Deze verklaring van de Israëlische regering is zorgelijk. Het kabinet draagt consequent uit dat het Israëlische nederzettingenbeleid en andere daarmee samenhangende maatregelen in strijd zijn met het internationaal recht.
Waarom heeft u deze kolonisatie van bijna 13 vierkante kilometer land niet veroordeeld, zoals de Ministers van Buitenlandse Zaken van de G7-landen wel hebben gedaan? Waarom heeft u de legalisatie van vijf illegale woonwijken op de Westoever niet afgekeurd, net als de G7 heeft gedaan? Bent u bereid dit alsnog te doen? Zo nee, waarom niet?
Nederland veroordeelt zowel deze landconfiscatie als de legalisatie van de vijf, ook onder Israëlisch recht, illegale buitenposten. Deze besluiten zetten een reeds fragiele en gespannen situatie op de bezette Westelijke Jordaanoever verder onder druk en zetten een toekomstige vreedzame oplossing verder op afstand.
Waarop baseert u de uitspraak van de Minister-President tijdens het debat over de regeringsverklaring dat sancties tegen Israël niet effectief zijn en niet worden gezien als weg vooruit?2
Het kabinet zet de relatie die Nederland met Israël heeft in om zorgpunten bespreekbaar te maken en acht dit de meest effectieve manier om boodschappen over te brengen. Nederland blijft Israël aanspreken, bilateraal en met partners, dat het zich dient te houden aan het internationaal recht. Dit heb ik wederom gedaan tijdens mijn recente bezoek aan Israël en de Palestijnse Gebieden op 1 en 2 september jl.
Staat het kabinet nog steeds, in lijn met standpunt van het vorige kabinet en de aangenomen motie Piri (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2870), achter aanvullende Europese Unie (EU)-sancties tegen gewelddadige kolonisten op de Westoever? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier geeft u gevolg aan dit standpunt?
In lijn met de motie Piri c.s. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2870) is het de inzet van het kabinet om verdere maatregelen te nemen tegen kolonistengeweld. Daarbij wordt ingezet op hetzelfde ambitieniveau als dat van gelijkgezinde landen, zoals de VS en het VK. Op 19 april jl. heeft de EU een eerste sanctiepakket aangenomen tegen vier personen en twee entiteiten, gevolgd door een tweede pakket op 15 juli jl. tegen vijf personen en drie entiteiten.
Hoe verhoudt de bovenstaande uitspraak van de Minister-President zich tot resolutie 2334 van de Verenigde Naties (VN)-Veiligheidsraad uit 2016 die Israël oplegt om een einde te maken aan de kolonisatie van Palestijnse gebieden? Indien u sancties daartegen niet effectief vindt, op welke manier zet u zich dan in om gevolg te geven aan de resolutie?
Nederland draagt consequent uit dat het nederzettingenbeleid en andere (daarmee samenhangende) maatregelen van Israël die het onderscheid tussen Israël en de bezette Palestijnse Gebieden vertroebelen, in strijd zijn met het internationaal recht. Dit geldt ongeacht de status van deze maatregelen onder Israëlisch recht. Hiermee handelt het kabinet in lijn met resolutie 2334.
Bent u het eens met de vaststelling van Borrell, Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid, dat het creëren van «feiten op de grond», zoals met de uitbreiding en «legalisatie» van nederzettingen, neerkomt op de-facto annexatie? Zo nee, waarom niet?
De uitspraak van de Hoge EU Vertegenwoordiger is in lijn met het standpunt van het kabinet dat het nederzettingenbeleid van Israël in strijd is met internationaal recht.
Heeft u de Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken tijdens uw recente ontmoeting met hem aangesproken op Israëls kolonisatie van Palestijnse gebieden? Zo nee, waarom niet?
Tijdens mijn recente bezoek aan Israël en de Palestijnse Gebieden op 1 en 2 september jl. heb ik met een aantal Israëlische gesprekspartners gesproken, onder wie de Minister van Buitenlandse Zaken. Recente zorgelijke ontwikkelingen op de bezette Westelijke Jordaanoever zijn in al mijn gesprekken aan bod gekomen.
Wat gaat u met een «minder uitgesproken koers» ten opzichte van uw voorganger bereiken tegen de grootste illegale landinnames door Israëlische kolonisten sinds de Oslo-akkoorden in 1993? Hoe ziet deze minder uitgesproken koers eruit met betrekking tot de landinname en de legalisatie van illegale nederzettingen?3
Berichten dat ik een minder uitgesproken koers zou willen hanteren dan mijn voorganger zijn onjuist. Nederland staat onverkort voor de naleving van het internationaal recht en het kabinet blijft zich hierover onverminderd uitspreken. Het is naar mijn mening echter niet noodzakelijk of wenselijk dat dit steeds publiekelijk gebeurt.
Bent u bereid om net als uw voorganger actief te pleiten voor het uitbreiden van de sanctielijst met kolonisten die nog niet op de lijst staan? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zet conform de motie Piri (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2870) in op verdere maatregelen tegen kolonistengeweld, waarbij wordt ingezet op hetzelfde ambitieniveau als dat van gelijkgezinde landen.
Kunt u bovenstaande vragen elk afzonderlijk en met spoed beantwoorden?
Er is getracht te voldoen aan de wens tot een afzonderlijke en spoedige beantwoording.
Het bericht “Rusland zet onafhankelijke krant The Moscow Times op zwarte lijst” |
|
Sarah Dobbe , Laurens Dassen (Volt), Christine Teunissen (PvdD), Eric van der Burg (VVD), Derk Boswijk (CDA), Jan Paternotte (D66) |
|
Marjolein Faber (minister ) (PVV), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rusland zet onafhankelijke krant The Moscow Times op zwarte lijst»1 en de bijbehorende risico's voor Russische journalisten werkzaam bij dit medium?
Ja.
Bent u bereid noodvisa beschikbaar te stellen voor Russische journalisten die in gevaar zijn door hun werk voor The Moscow Times? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderstreept dat journalisten veilig hun werk moeten kunnen doen en zet zich daar ook voor in, ook waar het Russische journalisten betreft. Daar hoort bij dat binnen de bestaande beleidskaders, en daarbij zorgvuldig getoetst aan de Visumcode, het in uitzonderlijke gevallen mogelijk is visa te verstrekken als daar zwaarwegende of humanitaire redenen voor zijn. Het kabinet hecht aan mensenrechten, rechtsstaat en democratie, en persvrijheid hoort daarbij.
De exportkredietverzekering voor het LNG-project in Mozambique |
|
Christine Teunissen (PvdD), Tom van der Lee (GL), Daniëlle Hirsch (GL), Marieke Koekkoek (D66) |
|
Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV), Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de beantwoording van onze schriftelijke vragen over de exportkredietverzekering voor het LNG-project in Mozambique door uw voorganger, waarvan het antwoord ontvangen is op 1 juli jl.?
Ja.
Kunt u in detail uitleggen hoe het herbeoordelingsproces eruitziet vanaf de start van de herbeoordeling tot eventuele goed- of afkeuring? Welke overwegingen spelen momenteel voor de ministeries om het project opnieuw goed- of niet goed te keuren?
Zoals mijn voorganger heeft aangegeven in zijn brief van 15 december 2023 zullen ekv-uitvoerder Atradius Dutch State Business (ADSB) en de Ministeries van Buitenlandse Zaken en Financiën het project opnieuw integraal beoordelen, waaronder op het gebied van veiligheid, maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo) en compliance.1 ADSB toetst of het project voldoet aan nationale en internationale standaarden.2 Hiervoor maakt ADSB gebruik van de analyses en adviezen van de onafhankelijke consultants die werken in opdracht van de betrokken internationale exportkredietverzekeraars (ECA’s) en financiers. Daarnaast betrekt ADSB inzichten van de ambassade en ngo’s. Als onderdeel van de herbeoordeling heeft ADSB in februari jl. de projectlocatie bezocht.
Daarnaast zijn de aanbevelingen van het Proximities rapport integraal opgevolgd. Dat betekent dat deze aanbevelingen volledig onderdeel zijn van de herbeoordeling. Zo heeft ADSB een eigen veiligheidsconsultant ingeschakeld om de onafhankelijke informatiepositie te versterken. Zie voorts ook het antwoord op vraag 23.
Op grond van dit onderzoek adviseert ADSB de ministeries die vervolgens een besluit nemen.
Hoe luidt het eerste advies dat Atradius heeft gegeven op 15 maart jl als startpunt voor de beoordeling door de ministeries? Is er sinds het advies extra onderzoek gedaan door Atradius of de ministeries?
Het herbeoordelingsproces is nog niet afgerond. Zolang het beoordelingsproces loopt, kan ik geen uitspraken doen over de inhoud daarvan om zo een zorgvuldig proces te borgen. Zowel ADSB als de betrokken ministeries blijven de ontwikkelingen in Mozambique volgen.
Zodra een besluit genomen is, zal ik uw Kamer hierover informeren. In de tussentijd zal ik uw Kamer zo goed mogelijk, binnen de kaders van wat juridisch mogelijk is, blijven informeren over het project en de lopende herbeoordeling.
Wanneer verwacht u een definitief besluit over de verstrekking van de exportkredietverzekering te nemen?
Het valt op dit moment niet te zeggen wanneer een besluit wordt genomen. Gelet op de complexiteit van het project hecht ik er aan om een zorgvuldig besluitvormingsproces te doorlopen, waarbij aspecten op het gebied van veiligheid, maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo), compliance en financiële aangelegenheden grondig worden beoordeeld. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 3 zal ik uw Kamer zo goed mogelijk, binnen de kaders van wat juridisch mogelijk is, blijven informeren over het project en de lopende herbeoordeling.
Naar welke externe onafhankelijke bronnen refereert u bij het antwoord op vraag 15, die Atradius helpen bij het vormen van een oordeel over de veiligheidssituatie rondom het project? Kunt u de namen van de organisaties specifiek benoemen? Hoe komen die organisaties aan hun informatie?
ADSB heeft samen met de andere betrokken exportkredietverzekeraars de beschikking over een onafhankelijke veiligheidsconsultant (ADIT) die periodiek rapporteert over de veiligheidssituatie. Daarnaast heeft ADSB ondersteuning gehad van Clingendael bij het beoordelen van de veiligheidsinformatie en de rapporten van deze onafhankelijke veiligheidsconsultant ADIT.
Zowel de onafhankelijke veiligheidsadviseur als Clingendael zijn experts op het gebied van veiligheidsrisico’s. Zij beschikken over eigen expertise en over een uitgebreid partnernetwerk. Clingendael heeft, in aanvulling op haar eigen expertise, gebruik gemaakt van lokale bronnen en heeft haar lokale netwerk ingeschakeld. Voorts maakt ADSB gebruik van de diensten van de Nederlandse ambassade in Mozambique. Deze ambassade heeft een breed netwerk van lokale stakeholders, zoals partijen uit het maatschappelijk middenveld en internationale organisaties (waaronder VN-organisaties), onafhankelijke onderzoeksinstituten, nieuwszenders en journalisten, de private sector en verscheidene ngo’s. ADSB spreekt zelf ook geregeld met (lokale) ngo’s over het project.
Wordt er in de beoordeling door Atradius ook aandacht besteed aan het feit dat Total trainingen en uitrusting voor Mozambikaanse militairen heeft gefinancierd en daardoor betrokken is in het conflict? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, is het herbeoordelingsproces nog niet afgerond. Zolang het beoordelingsproces loopt, kan ik geen uitspraken doen over de details daarvan. Wel kan ik bevestigen dat ADSB in haar risicobeoordeling ingaat op de VPSHR trainingen die worden gevolgd door de Mozambikaanse strijdkrachten en het beveiligingspersoneel van de projectlocatie. Total, de projecteigenaar, geeft deze trainingen. VPSHR staat voor «Voluntary Principles on Security and Human Rights». Deze principes zijn opgesteld door een internationaal platform van overheden, bedrijven en ngo’s. Deze principes fungeren als een gedragscode op het gebied van veiligheid en mensenrechten in de context van de uitvoering van industriële en infrastructurele projecten wereldwijd. Het doel van de trainingen is om de kennis en het bewustzijn van de militairen en beveiligers op dit thema te vergroten opdat de schending van rechten van de lokale burgerbevolking (zoveel mogelijk) wordt voorkomen.
ADSB maakt in de risicobeoordeling geen melding van het financieren van uitrustingen door Total. ADSB is hier ook niet mee bekend.
Hoe verifieert u dat de militairen in de regio primair optreden om burgers te beschermen en met respect voor mensenrechten in plaats van om het project van Total te beschermen?
Zoals onder meer aangegeven bij het antwoord op vraag 5, raadplegen ADSB en de ministeries een breed scala aan informatiebronnen. In aanvulling op de informatiebronnen die worden genoemd in het antwoord op vraag 5, brieft de leiding van de EU Trainingsmissie (EUTM) met regelmaat ook een groep EU- lidstaten over hun bevindingen in Mozambique. EUTM ondersteunt de Mozambikaanse strijdkrachten in het beheersen van de situatie in Cabo Delgado in overeenstemming met de mensenrechtenwetgeving en het internationale humanitaire recht.
Hoe zijn de veiligheidsprotocollen van Total verbeterd ten opzichte van 2021 ten tijde van de Palma Attacks?
De toetsing van veiligheidsaspecten, waaronder de veiligheidsprotocollen van projecteigenaar Total, vormen een integraal onderdeel van de herbeoordeling van zowel de projecteigenaar Total als die van ADSB en de Nederlandse staat. Total heeft op verschillende terreinen nieuwe veiligheidsprotocollen ingesteld. Concrete informatie daarover kan ik omwille van veiligheidsredenen niet openbaar delen.
Wat zou er gebeuren met de Nederlandse steun aan het project indien de Franse autoriteiten besluiten Total te vervolgen voor dood door schuld vanwege hun optreden tijdens de Palma Attacks van 2021?
In de herbeoordeling wordt alle beschikbare informatie gewogen. Het kabinet beschikt niet over de inhoudelijke informatie uit het Franse vooronderzoek. Het Franse OM moet dit onderzoek in alle onafhankelijkheid kunnen afronden. Daarbij past niet dat de Nederlandse staat al vooruitloopt op mogelijke uitkomsten daarvan.
Kunt u de meest recente informatie delen die de Nederlandse ambassade in Mozambique heeft gegeven over de veiligheidssituatie in het projectgebied?
De ambassade meldt een afname van het aantal geweldsincidenten tussen strijdgroepen en het leger, en geeft aan dat er geen specifieke dreigingen zijn gericht op het project. Het valt op dit moment echter niet uit te sluiten dat dit in de toekomst zal veranderen. Het reisadvies voor de regio Cabo Delgado, waar het project plaatsvindt, blijft ook onverminderd rood.
Daarnaast heeft de Nederlandse Mensenrechtenambassadeur tijdens een bezoek aan Mozambique van 26 mei tot en met 30 mei jl. opgemerkt dat de mensenrechtenwetgeving kwalitatief goed is en dat het land meerdere relevante verdragen heeft geratificeerd. De implementatie en handhaving daarvan door de autoriteiten laat evenwel te wensen over, wat in Cabo Delgado in het bijzonder de mensenrechten- en humanitaire situatie van vrouwen en meisjes parten speelt. De Mensenrechtenambassadeur bezocht in Cabo Delgado Pemba en Metuge en niet het LNG-projectgebied.
Op dit moment is het beoordelingsproces nog niet afgerond. ADSB, de ambassade en de betrokken ministeries blijven daarom alert op de (veiligheids)situatie en ontwikkelingen op dit gebied worden kritisch getoetst.
Naar welke belangengroepen wordt gerefereerd in antwoord 5 als u zegt dat Atradius betrouwbare informatie heeft verzameld van belangengroepen in Mozambique?
Voor de herbeoordeling maakt ADSB gebruik van onafhankelijke partijen. ADSB heeft samen met de andere betrokken exportkredietverzekeraars de beschikking over een onafhankelijke veiligheidsconsultant (ADIT) die periodiek rapporteert over de veiligheidssituatie. Daarnaast heeft ADSB ondersteuning gehad van Clingendael bij het beoordelen van de veiligheidsinformatie en de rapporten van de onafhankelijke veiligheidsconsultant ADIT. Zowel de onafhankelijke veiligheidsadviseur als Clingendael zijn experts op het gebied van veiligheidsrisico’s. Zij beschikken over eigen expertise en over een uitgebreid partnernetwerk. Clingendael heeft, in aanvulling op haar eigen expertise, gebruik gemaakt van lokale bronnen en heeft haar lokale netwerk ingeschakeld.
ADSB spreekt ook zelf met lokale partijen, waaronder het zogenoemde Palma Platform. Hierin zijn lokale belangengroepen en ngo’s verenigd. Ook de Nederlandse ambassade spreekt met lokale partijen en ADSB heeft vervolgens weer regelmatig contact met de ambassade. De ambassade heeft geregeld contact met verschillende lokale ngo’s die onder meer actief zijn in het projectgebied. Ook heeft de ambassade contact met andere relevante instanties die opereren in het projectgebied, zoals bedrijven. ADSB wordt eveneens regelmatig door ngo’s Both Ends en Milieudefensie op de hoogte gehouden van de geluiden die zij uit het veld krijgen via hun partners. Dit gaat via bijeenkomsten en schriftelijke communicatie.
Daarnaast onderzoekt ADSB of de projecteigenaar goede stakeholder engagement uitvoert, conform internationale IFC Performance maatstaven (IFC staat voor International Finance Corporation, onderdeel van de Wereldbank groep). De projecteigenaar heeft regelmatig op diverse manieren contact met lokale vertegenwoordigers. ADSB is in februari jl. ook zelf op bezoek gegaan bij het project. Tijdens dit bezoek heeft ADSB met Total twee projectbijeenkomsten bijgewoond met lokale vertegenwoordigers. Onder deze vertegenwoordigers vanuit het maatschappelijk middenveld waren zowel voor- als tegenstanders van het project.
Kunt u een lijst maken van bijeenkomsten met lokale vertegenwoordigers in Mozambique om hun perspectief te krijgen op de huidige situatie? Kunt u voor elk van die bijeenkomsten ook aangeven of vertegenwoordigers van Atradius aanwezig waren en of vertegenwoordigers van Total aanwezig waren?
Zie antwoord vraag 11.
Heeft Atradius DSB buiten de genoemde bijeenkomsten ook contact onderhouden met deze organisaties? Zijn lokale organisaties geconsulteerd volgens internationale normen voor gedegen consultatie? Zo ja, kunt u vertellen op welke manier deze zijn toegepast?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vragen 11 en 12 heeft ADSB buiten de genoemde bijeenkomsten ook contacten met lokale organisaties, hetzij direct, hetzij indirect via bijvoorbeeld de lokale ambassade. ADSB toetst daarnaast of het stakeholder management van de projecteigenaar conform de IFC Performance Standards wordt uitgevoerd. Een consultant, die onafhankelijk van de projecteigenaar werkt, is onder meer ingehuurd om dit (ter plekke) te beoordelen. De uitkomsten daarvan waren positief.
Heeft u kennisgenomen van de verklaring van Bothends en Milieudefensie1 waarin zij stellen dat er slechts één bijeenkomst is geweest tussen Atradius en maatschappelijke organisaties in Palma? Wat vindt u van het feit dat Total tijdens deze bijeenkomst aanwezig was en bovendien zorgde voor de vertaling? Hoe moeten maatschappelijke organisaties volgens u onbelemmerd hun zorgen over het project van Total uiten in deze samenstelling?
Die verklaring is bekend. Zoals aangegeven bij het antwoord op vragen 11 en 12 zijn er in februari van dit jaar twee bijeenkomsten geweest met lokale vertegenwoordigers. Hierbij werd ADSB vergezeld door een onafhankelijke partij die de lokale taal machtig was en de vertaling kon controleren. Onder de lokale vertegenwoordigers waren zowel voor- als tegenstanders van het project.
Wat vindt u van het feit dat maatschappelijke organisaties uit Palma verder aangeven dat zij pas heel kort van tevoren uitgenodigd werden voor deze bijeenkomst, er geen agenda gedeeld was, voor de meesten onduidelijk was met wie de bijeenkomst überhaupt was en vragen van de organisaties niet werden beantwoord? Geeft dit voor u het idee dat hun inbreng serieus werd genomen? Zo ja, waarop baseert u dit?
Er was volgens ADSB een grote opkomst bij beide bijeenkomsten. Aan het begin van de bijeenkomst is duidelijk uitgelegd wie de deelnemers waren en is het doel van de bijeenkomst uitgelegd. Bij één van de bijeenkomsten was er vanwege de grote inbreng van de lokale partijen geen gelegenheid om op alle vragen te beantwoorden. ADSB heeft het project verzocht dat na afloop alsnog te doen. Tijdens de andere bijeenkomst was er voldoende tijd voor vragen en de beantwoording daarvan. Zowel de internationale deelnemers als de lokale vertegenwoordigers hebben vragen kunnen stellen en antwoorden gekregen. Onder deze vertegenwoordigers waren zowel voor- als tegenstanders van het project. ADSB heeft alle input van de lokale vertegenwoordigers genoteerd en meegenomen in de herbeoordeling.
Erkent u dat het zorgwekkend is dat Total de partij was die de informatie moest aanleveren na twijfels over de veiligheidssituatie, terwijl zij een duidelijk commercieel belang hebben bij goedkeuring?
Nee. Het is aan Total, als projecteigenaar, om bepaalde veiligheidsmaatregelen te nemen. Het is daarom logisch dat Total als een van de betrokken partijen informatie aanlevert.
Is het gebruikelijk dat een bedrijf wat zelf geen verzekeringsaanvraag heeft ingediend, maar wel grote commerciele belangen heeft bij de toekenning ervan, rechtstreeks contact heeft met Atradius kort voor de deadline om erop aan te dringen dat er spoedig een besluit wordt genomen zoals uw voorganger beschrijft in het antwoord op vraag 19? Zo ja, hoe wenselijk vindt u dit?
Rechtstreeks contact tussen een projecteigenaar (in dit geval Total) en de kredietverzekeraar, voorafgaand aan de totstandkoming van de financiering en de afgifte van de verzekering, is gebruikelijk en ook noodzakelijk om de benodigde informatie te verkrijgen.
Werd Total tijdens het lopende herbeoordelingsproces ook door Atradius of door de ministeries om input gevraagd? Zo ja, hoe luidt deze input?
Ja, zie ook het antwoord op vraag 17. ADSB onderhoudt frequent contact met het project. Het project (in het bijzonder projecteigenaar Total) is een essentiële bron van informatie. Rechtstreeks contact met het project is onontbeerlijk voor de beoordeling van de projectrisico’s en voor de onderhandeling over de voorwaarden van de projectfinanciering. De door Total verstrekte informatie betreft onder meer de technische, contractuele, commerciële, financiële, mvo- en veiligheidsaspecten van het project.
Kunt u bevestigen dat voldoen aan de IFC Performance Standards wel een voorwaarde om de polis opnieuw te activeren?
Ja.
Gegeven de woorden van uw voorganger dat de situatie zich begin 2021 anders heeft ontwikkeld dan uw voorganger had voorzien en met de kennis van nu dit project waarschijnlijk niet zou zijn verzekerd, waarom heeft u nu wel het vertrouwen dat Atradius deze inschatting beter maakt bij de herbeoordeling?
Alle aanbevelingen van het Proximities rapport zijn opgevolgd. Dat betekent onder meer het volgende:
Ik heb vertrouwen dat ADSB de Staat op deze manier van een compleet en goed geïnformeerd advies kan voorzien.
Wanneer is de laatste keer dat onderzoekers van Clingendael in het projectgebied zijn geweest? Hoe komen zij aan inzichten in de meest recente veiligheidssituatie in het gebied als een veldbezoek geen onderdeel uitmaakte van de opdracht die hen gegeven is? Welke aanbevelingen heeft Clingendael gedaan aan Atradius?
Clingendael heeft, in aanvulling op haar eigen expertise, gebruik gemaakt van lokale bronnen en heeft haar lokale netwerk ingeschakeld bij de uitvoering van de opdracht.
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 4 is het herbeoordelingsproces nog niet afgerond. Zolang het beoordelingsproces loopt, kan ik in de openbaarheid geen uitspraken doen over de inhoud hiervan.
Bent u het ermee eens dat er een verhoogd risico is dat er in de toekomst geweld in het project gebied zal plaatsvinden? Ziet u ook risico’s dat door een nadruk op de bescherming van het project-gebied, de rest van de regio juist minder bescherming heeft en dat het mogelijk is dat daardoor het geweld juist op andere plekken kan plaatsvinden? Kunt u uw analyse hiervan toelichten?
Op basis van de beschikbare informatie ontstaat niet het beeld dat op dit moment sprake is van een specifieke dreiging gericht op het project. ADSB, de ambassade en de betrokken ministeries blijven alert op de veiligheidssituatie en ontwikkelingen op dit gebied worden kritisch getoetst.
Het herstellen van de veiligheid en stabiliteit in de regio Cabo Delgado is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de Mozambikaanse overheid. De situatie rond het projectgebied kan niet los gezien worden van de veiligheidscontext van de regio. De inzet van de Mozambikaanse overheid richt zich daarom op de gehele provincie Cabo Delgado. De overheid acht militaire aanwezigheid, ook van omliggende landen, van belang voor het herstellen en handhaven van de stabiliteit en veiligheid. Recentelijk rondde de regionale troepenmacht SAMIM haar aanwezigheid in Cabo Delgado af. Inmiddels heeft Rwanda extra militairen en politie gestuurd en zijn er afspraken met Tanzania over grensbewaking. De militaire missie van de EU wordt per 1 september a.s. voor twee jaar verlengd onder de noemer EU Military Assistance Mission. Voor stabiliteit en veiligheid op de lange termijn is het ook belangrijk de grondoorzaken van de instabiliteit aan te pakken. Hiervoor is economische ontwikkeling van de provincie en de toegang voor de bewoners tot publieke diensten (zoals gezondheidszorg, onderwijs, water en energie) vereist.
Herinnert u zich het antwoord van 1 juli 2024 dat het kabinet de aanbevelingen van het Proximities rapport integraal heeft overgenomen en geïmplementeerd in het beoordelingsproces? Kunt u concreet aangeven welke veranderingen er in de procedure van Atradius hebben plaatsgevonden na de aanbevelingen in het Proximities rapport?
Zoals eerder aangegeven zijn alle aanbevelingen uit het Proximities-rapport opgevolgd. Dat betekent concreet onder meer het volgende:
Gegeven het antwoord van uw voorganger op vraag 17 dat er al op 24 maart signalen waren dat er een gewelddadig incident begon in Palma, waarom is er destijds niet gewacht met het activeren van de polis totdat er meer duidelijkheid was over de situatie?
Het besluit om een dekkingstoezegging uit te reiken is in juni 2020 genomen. Met een dekkingstoezegging gaat de Staat een juridische verplichting aan om een verzekeringspolis te verstrekken wanneer onderliggende exportcontracten en/of leningsovereenkomsten definitief worden en er aan de voorwaarden van de dekkingstoezegging voldaan is. Dat was op 24 maart 2021 het geval, waardoor een juridische verplichting ontstond om de dekkingstoezegging om te zetten naar een polis. Zoals aangegeven door mijn voorganger op eerdere Kamervragen hierover, werden de omvang en gevolgen van de aanval pas na het weekend van 27 maart 2021 duidelijk.
Is er een onafhankelijke toezichthouder die zorg draagt voor de deugdelijke uitvoering door Atradius van de beoordeling van aanvragen voor exportkredietverzekeringen? Zo nee, hoe ziet u de rol van de Kamer hierin?
In de uitvoering van de ekv zijn verschillende controlemechanismen ingebouwd. Zo heeft ADSB een intern Risk Comitéen worden grote of risicovolle transacties altijd voorgelegd aan de Ministeries van Financiën en Buitenlandse Zaken. ADSB voert de ekv-faciliteit uit in naam en voor rekening van de Nederlandse staat. De uitvoering is daarmee onderdeel van de reguliere begroting- en verantwoordingscyclus en onderdeel van zowel interne- als externe controles door o.a. de Audit Dienst Rijk. Recentelijk is de gehele ekv-faciliteit nog geëvalueerd in de beleidsdoorlichting van artikel 5 van de Financiën begroting.4
Verzekeringsaanvragen dienen te voldoen aan de vooraf vastgestelde beleidskaders, deze zijn onder andere gebaseerd op internationale wet- en regelgeving (waaronder OESO-regelgeving, zoals de Arrangement en Common Approaches). Zo worden aanvragen onder meer getoetst conform het mvo-beleidskader. Wanneer een ekv-aanvraag niet aan de vooraf vastgestelde acceptatiecriteria voldoet, of dit onvoldoende kan onderbouwen, zal deze worden afgewezen. Het beleid voor de ekv wordt daarnaast op specifieke onderdelen regelmatig geëvalueerd door externe, onafhankelijke partijen. Recente evaluaties, waaronder de mvo-beleidsevaluatie uit 2021, onderschrijven dat het mvo-beleid kort gezegd goed functioneert.
Tenslotte informeert het kabinet de Kamer nader over de uitvoering middels brieven, waaronder de jaarlijkse ekv-monitor, de beantwoording van Kamervragen en tijdens debatten. Het kabinet is van mening dat er voldoende controlemechanismen zijn om toe te zien op een ordentelijke uitvoering van de ekv conform de vastgestelde kaders.
Bent u, in tegenstelling tot uw voorganger (zie vraagnummer 2023Z18548), bereid de aangenomen motie Thijssen wel uit te voeren en de beslissing over het verstrekken van een exportkredietverzekering voor het LNG-project van Total in Mozambique uit te stellen tot de uitkomsten van het herbeoordelingsproces duidelijk zijn en zijn besproken in de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet wenst vast te houden aan de gangbare procedure waarbij het achteraf parlementaire verantwoording aflegt over uitvoering van de ekv ten einde de voorspelbaarheid en rechtszekerheid voor de gebruikers en overige stakeholders te borgen. Wel zal het kabinet de Kamer, binnen de geldende juridische randvoorwaarden, blijven informeren over het project en de lopende herbeoordeling.
Erkent u dat er verschillende Woo-verzoeken zijn gedaan waarbij het u niet lukt uw ministerie aan de afgesproken tijdslijnen te houden doordat er bedrijfsgevoelige informatie is opgevraagd? Erkent u ook dat dit de overheid geld kost aan boetes? Erkent u dat dit onwenselijk is?
Diverse partijen hebben Woo-verzoeken ingediend over het verstrekken van een exportkredietverzekering voor het LNG-project in Mozambique. Door de omvang en complexiteit van de verzoeken zijn de voorgeschreven termijnen niet haalbaar gebleken en was er meer tijd nodig voor de gedegen en correcte verwerking van deze Woo-verzoeken. De complexiteit zit met name in de hoeveelheid te betrekken (internationale) partijen die om een zienswijze moeten worden gevraagd. De reactie van deze partijen moet vervolgens juridisch getoetst worden.
Er zijn dwangsommen verbeurd doordat de termijnen niet zijn gehaald. Het ministerie streeft naar een verantwoordelijke en zo tijdig mogelijke behandeling van alle Woo-verzoeken. Het verbeuren van dwangsommen vind ik daarom uiteraard onwenselijk. De verantwoordelijke ministeries en het kabinet blijven inzetten op spoedige afronding van deze verzoeken.
Kunt u deze vragen individueel en binnen de gestelde termijn beantwoorden?
Door de benodigde afstemming met betrokken partijen is dat niet gelukt.
Ernstig dierenleed bij de training en inzet van politiehonden |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
David van Weel (minister ) , Femke Wiersma (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Agent schiet op politiehond tijdens arrestatie van verwarde man» en «Politiehond die zich tegen arrestatieteam in Dalfsen keerde overleden»?1 2
Ja.
Wat ging er door u heen toen u vernam dat een politiehond is overleden nadat die is neergeschoten door een politieagent?
Het is een tragisch incident en heel pijnlijk dat een politiehond bij een inzet om het leven komt.
Kunt u bevestigen dat met de nieuwe «Koers voor Politiehonden» juist werd ingezet op honden die minder snel bijten?
Ja.
Hoe verklaart u dan dat deze politiehond zelfs een van de eigen agenten heeft gebeten?
De politiehond heeft tijdens de inzet geen politiemedewerker gebeten.
Kunt u aangegeven of de hond is neergeschoten door de begeleider of door een andere agent?
De politiehond is door een andere agent neergeschoten en niet door de hondengeleider.
Kunt u aangeven welke stappen zijn ondernomen vlak nadat de hond werd neergeschoten?
Nadat de hondengeleider kennis kreeg van het feit dat zijn hond was neergeschoten, is de hond zo veel mogelijk medisch gestabiliseerd. Hierna is de hond direct met een dienstvoertuig overgebracht naar de dichtstbijzijnde dierenarts. In het veterinair hospitaal heeft verdere behandeling plaatsgevonden.
Is er een onderzoek ingesteld naar de inzet van de hond in deze casus, wat er mis is gegaan, waarom de hond zich «tegen de leden van het arrestatieteam keerde» en of de hond niet overhaast is neergeschoten? Zo ja, kunt u deze resultaten met de Kamer delen? Zo nee, bent u alsnog bereid om een dergelijk onderzoek te starten?
Conform het beleid is het gebruik van geweld en/of een geweldsmiddel door de politie bij deze inzet onderzocht en beoordeeld door de hulpofficier van justitie. Ook is de betreffende actie direct en uitgebreid geëvalueerd, zoals bij iedere inzet van de Dienst Speciale Interventies gebeurt. Op dit moment wordt nog onderzocht welke omstandigheden hebben geleid tot het neerschieten van de politiehond. Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om uitlatingen te doen over individuele gevallen en evenmin over uiteindelijke resultaten van intern politieonderzoek naar een concreet incident.
Kunt u aangeven hoe vaak er in de afgelopen vijf jaar politiehonden gewond zijn geraakt bij de inzet?
Hoe vaak er in de afgelopen vijf jaar politiehonden gewond zijn geraakt bij de inzet wordt niet centraal geregistreerd. Van elke politiehond wordt in iedere politie-eenheid een apart medisch dossier bijgehouden. De politie kan hier derhalve geen betrouwbare gegevens over aanleveren.
Kunt u aangeven hoe vaak er in de afgelopen vijf jaar agenten, arrestanten of omstanders gewond zijn geraakt door de inzet van politiehonden?
De politie registreert niet het aantal politiemedewerkers, arrestanten of omstanders dat gewond is geraakt door een inzet van politiehonden. Hierover kan de politie geen betrouwbare gegevens aanleveren.
Kunt u bevestigen dat er op 25 maart 2024 een hondentraining van GHSV Schiedam is stilgelegd door de politie na meldingen van dierenmishandeling en gebruik van illegale trainingsmiddelen?3
Het klopt dat de politie op die dag bij een hondenvereniging in Schiedam een training heeft stilgelegd. Dit was niet bij GHSV Schiedam, maar bij een andere hondenvereniging die gebruik maakte van het terrein van GHSV Schiedam. Er zijn voorwerpen inbeslaggenomen die nader worden onderzocht.
Deelt u de mening dat hondenscholen een voorbeeldfunctie hebben en dat het zeer ernstig is dat bij hondentrainingen dieren worden mishandeld?
Laat ik vooropstellen dat elke vorm van dierenmishandeling onaanvaardbaar is. Dierenmishandeling betreft dan ook een misdrijf waartegen door de overheid strafrechtelijk kan worden opgetreden (artikel 2.1 en artikel 8.11 van de Wet dieren). Op dit moment is er een opsporingsonderzoek gaande en er worden meerdere verdachten gehoord. Het is uiteindelijk aan een rechter om in een concreet geval te beoordelen of sprake is geweest van strafbare gedragingen en of daarop een sanctie moet volgen. Een eventuele beslissing tot het sluiten van een pand of lokaal komt toe aan de burgemeester.
Deelt u de mening dat een hondenschool waar ernstige dierenmishandeling heeft plaatsgevonden, vanwege deze voorbeeldfunctie, permanent moet worden gesloten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u aangeven welke stappen zijn ondernomen tegen deze betreffende hondenschool?
Zie antwoord vraag 11.
Is of was deze trainingsschool aangesloten bij de Koninklijke Nederlandse Politiehonden Vereniging (KNPV)?
Het is mij niet bekend of de betreffende hondenvereniging op het terrein van GHSV Schiedam is aangesloten bij de Koninklijke Nederlandse Politiehonden Vereniging (KNPV). Hierbij wil ik benadrukken dat de KNPV een zelfstandige, private vereniging is die niet gelieerd is aan de politie.
Kunt u uitsluiten dat er door de politie, douane, Dienst Justitiële Inrichtingen, Defensie of Koninklijke Marechaussee honden zijn aangekocht die zijn getraind bij deze trainingsschool? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik hiervoor aangaf vond het incident weliswaar plaats op het terrein van GSHV Schiedam, maar deze hondenvereniging was niet betrokken bij het voorval. Uit het opsporingsonderzoek dat op dit moment loopt, zal moeten blijken of sprake is geweest van strafbare gedragingen en welke individuen en eventueel vereniging hierbij betrokken zijn geweest.
Voor de aankoop van honden doet de politie geen zaken met verenigingen, maar met particuliere verkopers. Bovendien stelt de politie daarbij als voorwaarde dat de aan te kopen politiehond niet getraind mag zijn met ongeoorloofde («aversieve») middelen.
Kunt u zich de aflevering van Rambam van 18 januari 2018 herinneren, waarin te zien was dat bij een tiental hondenscholen op grote schaal honden werden mishandeld, waar attributen als slipkettingen, prik- en stroombanden werden gebruikt, en waar honden werden geslagen met flessen die met grind waren gevuld?
Ja.
Wat vindt u ervan dat er ruim zes jaar later nog steeds hondenscholen zijn waar honden ernstig worden mishandeld?
Iedere vorm van dierenmishandeling is er een te veel. Als er signalen zijn dat honden ernstig worden mishandeld op hondenscholen, zal dit uiteraard worden onderzocht. Indien daarvoor aanwijzingen zijn, kan dit leiden tot strafrechtelijk onderzoek en uiteindelijk sanctionering.
Bent u bereid het toezicht op en handhaving bij hondenscholen te intensiveren? Zo nee, waarom niet?
De afweging aangaande nut en noodzaak voor het organiseren en al dan niet intensiveren van toezicht en handhaving vindt vooral lokaal plaats op basis van de signalen die de politie bereiken. Ik moedig iedereen die getuige is van dierenmishandeling aan dit te melden, ongeacht of dit hondentrainers, politiemensen of anderen zijn. Dit kan bij het meldpunt 144 voor dierenleed.
Bent u bereid hondentrainer (kynologisch instructeur) een erkend beroep te maken en regels op te stellen voor de wijze waarop honden getraind worden? Zo nee, waarom niet?
Het beroep van kynologisch instructeur is weliswaar geen erkend beroep, maar er is daarvoor wel een opleiding voorhanden. Daarnaast geldt dat ook voor het trainen van honden alleen die methoden toegepast mogen worden die voldoen aan artikel 2.1 van de Wet dieren en is een aantal handelingen expliciet opgenomen als verboden handeling in artikel 1.3 van het Besluit houders van dieren. Op het moment dat er sprake lijkt te zijn van het uitvoeren van een verboden handeling, is er mogelijk sprake van dierenmishandeling en dus van een strafbaar feit. Bij een melding of aangifte van dierenmishandeling kan de politie een onderzoek starten.
Bent u bereid toe te werken naar een gezamenlijke trainingsschool voor overheidshonden, zodat de honden niet meer hoeven te worden aangekocht bij particuliere trainingsscholen waar geen of weinig toezicht op is? Zo nee, waarom niet?
De politie en Defensie zijn actief bezig met dit onderwerp. Een samenwerking in de vorm van een gezamenlijke trainingsschool voor overheidshonden is echter nog niet gerealiseerd. Wel hebben er gesprekken tussen Defensie, politie en Douane plaatsgevonden om tot andere vormen van samenwerking te komen, bijvoorbeeld over aanschaf en huisvesting van werkhonden4. De politie werkt bovendien aan landelijke uniformering van opleiding en training. Ook wordt gewerkt aan het herontwerpen van het leerlandschap, waarbij opleidingen worden vastgesteld voor hondengeleider, instructeur en leidinggevende.
Erkent u dat de inzet van politiehonden altijd gepaard zal blijven gaan met dierenleed of -mishandeling? Zo nee, op welke manier kunt u dit uitsluiten?
Aandacht voor dierenwelzijn is één van de drie pijlers van de Koers Politiehonden.
Dit thema komt integraal terug in de onderwerpen verwerving van honden,
selectie van geleiders en binnen het nieuwe leerlandschap voor hondengeleiders5.
Dierenwelzijn staat dan ook voorop tijdens de training en verzorging van politiehonden. Tijdens operationele inzetten wordt zo veilig mogelijk gewerkt. Indien inzet van de politiehond niet verantwoord is, worden andere tactische keuzes gemaakt. Tegelijkertijd kan dierenleed nooit volledig worden uitgesloten. Net als medewerkers van de politie lopen politiehonden en hun geleiders bij een inzet risico om blootgesteld te worden aan geweld.
Bent u bereid om vanwege dit leed met een plan te komen voor de afbouw en uitfasering van het gebruik van politiehonden? Zo nee, waarom niet?
Politiehonden leveren een onvervangbare bijdrage aan het politiewerk, zowel in de opsporing als in de handhaving van de openbare orde. Uitfasering van het gebruik van politiehonden is vooralsnog niet aan de orde. Vanuit de Koers Politiehonden wordt, samen met wetenschappelijke instituten als de Universiteit Utrecht en de Hogeschool Aeres, enerzijds gewerkt aan het optimaliseren van het dierenwelzijn en anderzijds aan het professionaliseren van de operationele inzetten middels landelijke standaarden. Dit alles met als doel om het gebruik van de politiehond toekomstbestendig te maken.
De brief 'Stand van zaken openstelling SDE++ 2024 en resultaten SDE++ 2023' |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Waarom wordt in de Kamerbrief over de stand van zaken openstelling SDE++ 2024 en resultaten SDE++ 2023 (kamerstuk 31 239, nr. 398) alleen geschreven dat nieuwe Stimulering Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie-beschikkingen (SDE++-beschikkingen) voor de productie van bio-energie aan de eisen van de Renewable Energy Directive (RED-III) moeten voldoen, aangezien lidstaten expliciet de ruimte hebben gekregen om hun biomassabeleid (zowel binnen RED-II als nu RED-III) aan te scherpen? Waarom wordt dit ruimere kader niet vermeld?
Bij de implementatie van de REDIII in Nederland (en de andere maatregelen die voortkomen uit het Fit for 55-pakket) is er conform de Aanwijzingen voor de regelgeving als uitgangspunt gekozen voor zuivere implementatie. Dat betekent dat bij de implementatie geen andere regels worden opgenomen dan voor de implementatie noodzakelijk. Dit uitgangspunt houdt ook in dat voor eventuele aanvullende nationale maatregelen een separaat wetgevingsproces wordt gevolgd. Dit wordt vermeld in het wetgevingsprogramma Klimaat van 26 april 2023 (bijlage bij Kamerstuk 32 813, nr. 1230) en in de Klimaatnota van 26 oktober 2023 (Kamerstuk 32 813, nr. 1307).
Is hier overwogen om de mogelijkheid tot aanscherping mee te nemen in de besluitvorming? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de afwegingen om hier geen gebruik van te maken?
Dit is niet meegenomen in de besluitvorming, omdat is gekozen voor zuivere implementatie. Zie voor de toelichting mijn antwoord op vraag 1. De Staatssecretaris Openbaar Vervoer en Milieu is samen met mij voornemens om in het najaar de Kamer te informeren over de beleidsontwikkelingen rond het duurzaamheidskader biogrondstoffen. Hierin zullen wij onder andere ingaan op de implementatie van de duurzaamheidscriteria voor biogrondstoffen en hoe deze zich verhouden tot de RED implementatie.
Welke aanbevelingen heeft u meegekregen van de Minister voor Klimaat en Energie over beleidsontwikkelingen rondom de duurzaamheidscriteria voor biogrondstoffen?
De voormalig Minister voor Klimaat en Energie heeft mij geen specifieke aanbevelingen meegegeven over beleidsontwikkelingen rond de duurzaamheidscriteria voor biogrondstoffen. De komende tijd gaan de Staatssecretaris en ik aan de slag met het verder uitwerken van het duurzaamheidskader biogrondstoffen, waaronder de implementatie van de duurzaamheidscriteria voor biogrondstoffen en het verder inrichten van toezicht binnen het duurzaamheidskader biogrondstoffen.
Op welk wetenschappelijk bewijs is de bewering dat Bio-Energy with Carbon Capture Storage (BECCS) een manier is om negatieve emissies te bereiken gebaseerd?
Conform de rekenmethodiek van de Europese Commissie (volgend uit de RED-III) is BECCS een van de manieren om negatieve emissies te bereiken. Dit wordt ondersteund door rapportages van o.a. IPCC, PBL, IEA en CE Delft (zie ook verwijzingen verderop bij de beantwoording van vraag 5 en 6). Om tot negatieve emissies te komen, is het belangrijk de duurzaamheid van de gebruikte biogrondstoffen te borgen. Dit doen we in de SDE++ 2024 door aan te sluiten bij de Europese eisen voor duurzaamheid vanuit de RED-III en door het duurzaamheidskader biogrondstoffen.
Wat gaat u doen om de klimaatdoelen te halen als blijkt dat negatieve emissies op deze wijze niet mogelijk zijn, aangezien u zelf ook aangeeft dat de ontwikkeling van negatieve emissies in Nederland nog in de kinderschoenen staat, terwijl een belangrijk deel van de Nederlandse klimaatdoelen wel is gebaseerd op negatieve emissies?
Het klopt dat de ontwikkeling van negatieve emissies in Nederland nog aan de start staat. Daarom maakt het kabinet met de categorie voor CO2-afvang en opslag bij biomassa-energie-installaties onder 100 MWe in de SDE++ 2024 een (ingekaderde) start met negatieve emissies in Nederland. Dit is onderdeel van de uitwerking van de afspraak uit het klimaatpakket van de Voorjaarsnota 2023 om in Nederland in 2030 1,5 Megaton negatieve emissies te bewerkstelligen. Negatieve emissies zijn ook, en zelfs in toenemende mate, nodig na 2030. Ze zullen een belangrijk onderdeel vormen van de beleidsmix om in 2050 klimaatneutraal te zijn. Dat bevestigen ook PBL1 en CE Delft2. Een aandachtspunt daarbij blijft dat realisatie van negatieve emissies zo min mogelijk ten koste moet gaan van de inzet op emissiereductie. In de komende decennia zullen bestaande en nieuwe technieken om negatieve emissies te bereiken, doorontwikkelen. Hierdoor kan er richting 2050 een breder scala aan technieken worden benut dan nu richting 2030 nog mogelijk is. Het kabinet komt met een biogrondstoffenstrategie ter uitwerking van het NPE en begin 2025 met een bredere visie op koolstofverwijdering en de routekaart koolstofverwijdering.
Waar is de opmerking op gebaseerd dat koolstofverwijdering op korte termijn kan worden gerealiseerd «onder andere door in te zetten op carbon capture and storage (CCS) bij biomassa-energiecentrales»? Uit welk onderzoek blijkt dat dit op korte termijn mogelijk is?
Dit blijkt uit signalen uit de markt, die zijn meegenomen bij het opstellen van het Eindadvies voor de SDE++ 20243 van PBL. In het Eindadvies is de bedoelde categorie voor CCS bij biomassa-energiecentrale doorgerekend door het PBL, op basis van input vanuit de marktconsultatie. Een van de voorwaarden voor een positief advies is dat de techniek voldoende uitontwikkeld is. Ook de PBL-rapportage over negatieve emissies in Nederland gaat in op het potentieel dat BECCS in Nederland heeft4. Hierin geeft PBL aan dat afvang en opslag van CO2 bij onder andere biomassa-energiecentrales (BECCS) een potentiële bron voor negatieve emissies is. Dit volgt ook uit het rapport van CE Delft.
Kunt u de berekening van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) voor de SDE++ van het basisbedrag voor CCS bij (relatief kleinschalige) biomassa-energiecentrales, waar in de brief naar wordt verwezen, delen met de Kamer?
De berekening van de basisbedragen zijn door PBL gepubliceerd in het rapport Eindadvies basisbedragen SDE++ 20245. Dit rapport is op 1 maart jl. aan de Kamer verzonden bij de Kamerbrief Openstelling SDE++ 2024 (Kamerstuk 31 239, nr. 387).
Als er inderdaad bij de herziening van het European Union Emissions Trading System (ETS) een waardering voor negatieve emissies, bijvoorbeeld door certificaten, zou komen, worden dan de SDE++-subsidies voor deze categorie verder beperkt?
Ja. De waarde van de certificaten wordt dan verrekend met het subsidiebedrag, waardoor het subsidiebedrag omlaag gaat. Dit zal op dezelfde manier werken als voor de CCS-categorieën in de SDE++ waar een ETS-correctie wordt toegepast.
Waar wordt naar gerefereerd in het verzoek aan het PBL om in de marktconsultatie voor de SDE++ 2025 breed te kijken naar «biogene emissies en mogelijkheden tot afvang»?
Op verzoek van KGG onderzoekt PBL voor de advisering over de basisbedragen van CCS de afvang van zowel fossiele als biogene emissies. Dit betekent dat door PBL in de marktconsultatie een uitvraag wordt gedaan naar andere mogelijkheden voor het realiseren van negatieve emissies dan via CCS van biogene emissies bij energiecentrales. Dit kan bijvoorbeeld gaan om CCS van biogene emissies die vrijkomen bij biobrandstoffenproductie. In de Wijzigingsnotitie SDE++ 20256, die PBL voorafgaand aan de marktconsultatie in maart heeft gepubliceerd, stelt PBL op pagina 44 twee vragen aan de markt: «Wat zijn de plannen van de markt voor de afvang en opslag van biogene CO2? Is er volgens de markt behoefte aan aparte subcategorieën voor processen met CO2 van biogene oorsprong?»
Welke andere technieken voor negatieve emissies worden onderzocht? Wat is de status van dit onderzoek en wie voert de inventarisatie uit?
Indien marktpartijen op basis van de in vraag 9 genoemde uitvraag concrete projectplannen voor negatieve emissies met PBL deelt, kan PBL deze verder onderzoeken en overwegen om categorieën op te nemen in het Eindadvies basisbedragen SDE++ 2025. Dit rapport wordt in het eerste kwartaal van 2025 gepubliceerd.
Bent u bereid onderzoek naar de langetermijnvisie op negatieve emissies uit te laten voeren door een wetenschappelijk instituut zoals bijvoorbeeld European Academies Science Advisory Council (EASAC), Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW), Joint Research Centre (JRC), Sociaal-Economische Raad (SER) in plaats van het PBL? Zo nee, waarom niet?
De Wetenschappelijke Klimaatraad heeft recent een adviesrapport gepubliceerd over koolstofverwijdering, welke is gebaseerd op een zeer uitvoerige beschouwing van de beschikbare literatuur en wetenschap op dit vlak.7 Momenteel wordt gewerkt aan de routekaart koolstofverwijdering. Deze wordt gebaseerd op alle beschikbare wetenschappelijke kennis op dit onderwerp zoals onder andere opgenomen in het adviesrapport van de WKR.
Bent u bereid zich in Europees verband uit te spreken om de bekostiging van negatieve emissies zoals BECCS door het ETS in elk geval niet op biomassaverbranding te richten? Zo nee, waarom niet?
In 2026 zal er gekeken worden naar een volgende herziening van de ETS-Richtlijn. Hierbij wordt ook gekeken naar het creëren van een financiële prikkel voor het opschalen van technieken voor koolstofverwijdering. De Europese Commissie heeft aangegeven in de Mededeling over de EU-strategie voor industrieel koolstofbeheer dat het ETS een solide basis kan vormen voor de business case van technieken van koolstofverwijdering. Hierbij is het voor mij van belang dat verwijdering niet ten koste gaat van emissiereductie. Daarnaast zullen de Staatssecretaris en ik hierbij ook aandacht hebben voor het borgen van de duurzaamheid bij het gebruik van biogrondstoffen en de cascadering van biogrondstoffen conform het Duurzaamheidskader. Ik wil hierbij echter geen technieken volledig uitsluiten.
Gezien de hoge kosten voor BECCS in de praktijk, hoe effectief lijkt het u om dit te laten financieren door het ETS?
Dat is afhankelijk van de vormgeving van een eventuele opname van waardering voor negatieve emissies in het ETS. Omdat deze op zijn vroegst in 2026 helderder wordt, is wachten op het ETS geen optie voor de jaren 2024 en 2025 gezien het doel voor 1,5 Mton negatieve emissies in 2030 (rekening houdende met onder andere de realisatietijd van afvang- en opslaginstallaties). Op het moment dat er vanuit de SDE++ 2024 beschikkingen worden gegeven voor CCS bij biomassa-energiecentrales, zullen inkomsten uit het ETS in mindering worden gebracht op de uit te keren subsidie, zodra negatieve emissies in het ETS worden opgenomen. Hierdoor is al wel geanticipeerd op eventuele verwaarding op Europees niveau en wordt oversubsidiëring voorkomen.
Kunt u aangeven naar welk afbouwpad wordt gerefereerd in het hoofdlijnenakkoord (Kamerstuk 36 471, nr. 37) van de aanstaande regering als er staat dat «er zo snel mogelijk wordt gestopt met het subsidiëren van bio-energie gecombineerd met CO2-opvang en opslag (BECCS) en biomassacentrales, conform het eerder afgesproken afbouwpad»?
Het afbouwpad waarnaar gerefereerd wordt, is het afbouwpad zoals opgenomen in de Kamerbrief over het duurzaamheidkader biogrondstoffen van 22 april 2022 (Kamerstuk 32 813, nr. 1039). Parallel wordt de opbouw voor hoogwaardige toepassingen van biogrondstoffen vormgegeven. Hier komt de Staatssecretaris samen met mij op terug bij de voortgangsbrief over het duurzaamheidskader biogrondstoffen in het najaar.
Bent u, in lijn met het hoofdlijnenakkoord, voornemens om de subsidies voor de SDE-ronde van 2025 voor biomassacentrales te schrappen, ondanks dat deze voor de ronde van 2024 nog wel zijn gegeven?
De SDE++ staat reeds niet meer open voor de productie van elektriciteit door de verbranding van biogrondstoffen en de inzet van houtige biomassa voor de opwek van lagetemperatuurwarmte. Het kabinet houdt vast aan de bestaande afspraken voor klimaat en energie, waaronder de 1,5 Mton negatieve emissies in Nederland in 2030. Er wordt daarom vastgehouden aan de openstelling in de SDE++ 2024 van de categorie voor CCS bij bio-energiecentrales. Het PBL doet in de marktconsultatie voor de SDE++ 2025 onderzoek naar het potentieel in de markt voor toepassing van CCS bij bredere biogene processen. Mede op basis hiervan en het PBL-advies zal ik volgend jaar de SDE++ 2025 vormgeven. Ik verwacht de Kamer in het eerste kwartaal van 2025 te informeren over de 2025-openstellingsronde van de SDE++. Verder komt het kabinet hier op terug bij de voortgangsbrief over het duurzaamheidskader biogrondstoffen in het najaar.
Het gebruik van dwangmiddelen bij begeleide terugkeer |
|
Marieke Koekkoek (D66), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Eric van der Burg (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de gedwongen terugkeer van een Syrische vluchteling naar Bulgarije op 20 mei 2024, op basis van de Dublinverordening?
Ja.
Het is van belang op te merken dat in deze zaak die een asielzoeker (Dublinclaimant) betreft geen sprake was van gedwongen terugkeer naar het land van herkomst, maar van een overdracht aan Bulgarije op basis van de Dublin-verordening. Omdat de betreffende vreemdeling van tevoren had aangegeven geen medewerking te verlenen aan de overdracht is besloten de vreemdeling tijdens de vlucht te laten begeleiden door escorts van de Koninklijke Marechaussee (KMar).
Kunt u bevestigen of ontkennen dat er tijdens de gedwongen terugkeer van de vluchteling gebruik is gemaakt van dwangmiddelen, zoals een bodycuff, tiewraps of andere middelen van fixatie?
Bij een uitzetting kunnen hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting gebruikt worden om de vreemdeling in zijn bewegingsvrijheid te beperken. Dat kan nodig zijn bij een gevaar voor de veiligheid van de vreemdeling, KMar-escorts of anderen. KMar-escorts zijn speciaal opgeleide medewerkers. Zij zijn getraind om een vreemdeling op een humane, professionele, diplomatieke en de-escalerende wijze te begeleiden. Daarnaast zijn ze uitgebreid getraind met het toepassen van de genoemde hulpmiddelen. De ambtenaar die ten aanzien van een vreemdeling die wordt uitgezet gebruik heeft gemaakt van een hulpmiddel ten behoeve van uitzetting dan wel gebruik heeft gemaakt van geweld, meldt dit onverwijld schriftelijk aan de hulpofficier van justitie, onder vermelding van de aard van het hulpmiddel en/of geweld, de redenen die tot het gebruik hebben geleid en de daaruit voortvloeiende gevolgen.1Het Openbaar Ministerie houdt toezicht op de inzet van hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting en op het gebruik van geweld. Ook de Inspectie Justitie en Veiligheid ziet toe op een goede uitvoering van deze KMar-taak en ontvangt van elke gedwongen uitzetting een terugkeerverslag van de KMar. Het terugkeerverslag bevat onder andere of er gebruik is gemaakt van hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting.
Indien de KMar uitvoering geeft aan een met escorts begeleide overdracht, wordt altijd vooraf een risicoschatting gemaakt. Indien na deze risicoschatting redenen bestaan om aan te nemen dat de te begeleiden vreemdeling fysiek verzet kan gaan plegen, kan door de escortcommandant ervoor gekozen worden om gedurende het begeleidingsproces gebruik te maken van hulpmiddelen ten behoeve van de uitzetting, om indien nodig de vreemdeling onder controle te brengen en te houden. Verzet kan zich op verschillende manieren uiten, waaronder obstructie (bijvoorbeeld het verscheuren van een ticket), het dreigen met of toepassen van fysiek geweld tegen de escorts, ordeverstoring door verbaal geweld, zelfverwonding of het dreigen met zelfmoord
In de genoemde casus is op basis van de vooraf gemaakte risicoschatting, besloten om gedurende de begeleiding gebruik te maken van de volgende hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting: de body-cuff en tiewraps.
Zijn er tijdens de gedwongen terugkeer van deze vluchteling incidenten voorgevallen die het gebruik van geweld noodzakelijk maakten? Zo ja, waarom was geweld noodzakelijk, gebeurde dit conform de geldende protocollen en waren alle alternatieven onderzocht?
Indien een vreemdeling tijdens de begeleide overdracht fysiek verzet pleegt kunnen de KMar-escorts proportioneel geweld toepassen om de vreemdeling onder controle te brengen en te houden. De escortcommandant dient vooraf toestemming te krijgen van de gezagvoerder om, mits de situatie dit vereist, aan boord van een vliegtuig controletechnieken toe te mogen passen jegens de vreemdeling. Alvorens het daadwerkelijke vertrek wordt deze toestemming door een escortcommandant van de KMar met de gezagvoerder besproken. In deze casus had de gezagvoerder vooraf toestemming gegeven voor de toegepaste procedures en hulpmiddelen.
Door de betrokken vreemdeling is fysiek verzet gepleegd tijdens de begeleiding. Nadat de vreemdeling in het vliegtuig plaatsnam, begon hij fysiek verzet te plegen door in zijn vliegtuigstoel tegen de KMar-escorts aan heftig op en neer te bewegen. Daarnaast schreeuwde de vreemdeling en riep de vreemdeling onder andere; «Allah Akbar». Ook weigerde hij de aanwijzingen van de KMar-escorts op te volgen. Door het fysieke verzet en het geschreeuw verstoorde de vreemdeling de orde aan boord van het vliegtuig. Hierop hebben de KMar-escorts verschillende controletechnieken toegepast conform de ambtsinstructie.
Was er tijdens of na de gedwongen terugkeer sprake van medische noodzaak bij de vluchteling? Zo ja, op welke manier is hierop gereageerd en welke zorg is er verleend?
Als er twijfels zijn over de gezondheid van een vreemdeling, dan geeft de KMar daar uiteraard de hoogste prioriteit aan. Indien er vooraf blijk is van medische indicaties kan de vreemdeling eveneens begeleid worden door een medische escort. In deze casus gaf de medische achtergrond van de vreemdeling hier aanleiding toe. De medische escort heeft toezicht gehouden op de medische toestand van de vreemdeling. Gedurende de begeleiding en de eerste poging tot uitzetting werden hierbij geen bijzonderheden geconstateerd. Nadat de vlucht werd verstoord door enkele passagiers die zich tegen de uitzetting keerden is de eerste poging afgebroken. Er was geen medische aanleiding om daarna niet alsnog te vertrekken. Echter, door het intensieve verzet van de vreemdeling en zijn krachtinspanningen werd het tijdens de tweede poging voor de medische escort moeilijk om de medische waarden van de vreemdeling te kunnen controleren. Toen het bewustzijn van de vreemdeling naar oordeel van de medische escort achteruit leek te gaan, is door de medische escort aangegeven dat het niet mogelijk was vast te stellen of dit een medische reden had of werd geveinsd. Hierop is de uitzetting afgebroken en is de vreemdeling ter controle overgebracht naar het ziekenhuis, alwaar geen bijzonderheden werden geconstateerd. De vreemdeling is dan ook dezelfde dag nog ontslagen uit het ziekenhuis.
Deelt u de mening dat er een onafhankelijk onderzoek moet worden ingesteld naar de toedracht van de gedwongen terugkeer van de vluchteling, met inbegrip van het gebruik van dwangmiddelen, het geweld dat mogelijk is toegepast en de medische noodzaak die mogelijk is ontstaan?
Nee. De voorbereiding, de uitvoering en de afloop van deze casus geven geen aanleiding om een onafhankelijk onderzoek te laten starten. De melding geweldsaanwending en het gebruik van de hulpmiddelen ten behoeve van de uitzetting zijn conform artikel 17 juncto artikel 23b van de Ambtsinstructie, onverwijld gemeld aan de hulpofficier van justitie. Er zijn in de inzet van de hulpmiddelen en de toepassing van geweld geen onregelmatigheden geconstateerd. Ditzelfde geldt voor de medische toestand. De uitzetting is immers afgebroken om de vreemdeling de juiste en adequate zorg te kunnen verlenen en hierbij zijn geen bijzonderheden geconstateerd.
Het begeleidingsproces door de KMar staat onder regulier toezicht van de Inspectie Justitie en Veiligheid. Dit gebeurt zowel door incidentele fysieke aanwezigheid bij de begeleidingen en door middel van volledig inzicht in de rapportages. In deze casus was er geen fysieke aanwezigheid van de Inspectie Justitie en Veiligheid. De Inspectie Justitie en Veiligheid ontvangt van elke gedwongen uitzetting een terugkeerverslag van de KMar, dat is ook hier gebeurd.
Zo ja, wanneer zult u dit onderzoek starten en de resultaten daarvan met de Kamer delen? Zo nee, kunt u toelichten waarom u het niet noodzakelijk acht om een onafhankelijk onderzoek in te stellen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe vaak en op basis van welke gronden worden er dwangmiddelen ingezet bij vrijwillige en gedwongen terugkeer? Welke dwangmiddelen zijn dit precies?
In het geval van vrijwillige terugkeer wordt er nooit gebruikt gemaakt van deze hulpmiddelen. Voor een toelichting van het gebruik van de hulpmiddelen bij gedwongen vertrek verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Uit de gegevens van de KMar over 2023 blijkt dat er 6.488 gedwongen uitzettingen (zowel gedwongen terugkeer als overdrachten naar EU-lidstaten in het kader van de Dublin-verordening) plaatsvonden. Dit betreft zowel begeleide als onbegeleide vluchten. In 1.000 van de 6.488 gedwongen uitzettingen vond begeleiding door KMar-escorts plaats. Bij de overgrote meerderheid van de gedwongen uitzettingen, waarbij de KMar de vreemdeling begeleidde, zijn geen hulpmiddelen en is geen geweld ten behoeve van gedwongen uitzetting gebruikt.
Brondata van de KMar geven geen inzicht in hoe vaak een combinatie van hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting in een jaar zijn toegepast. Er kan een overlap van meerdere hulpmiddelen per casus tegelijkertijd zijn. In de praktijk zal in nagenoeg alle gevallen de bodycuff als basis hebben gediend, waarna deze is uitgebreid met toepassing van aanvullende hulpmiddelen.
In 2023 is tijdens 101 gedwongen uitzettingen de toepassing van een bodycuff geregistreerd, tijdens 91 gedwongen uitzettingen de toepassing van een beenband (klittenband), tijdens 65 gedwongen uitzettingen de toepassing van tiewraps, tijdens 60 gedwongen uitzettingen de inzet van andere klittenbanden, tijdens 5 gedwongen uitzettingen de toepassing van handboeien en tijdens 5 gedwongen uitzettingen de toepassing van een spuugmasker.
Hoeveel medische noodgevallen vonden er plaats tijdens vrijwillige en gedwongen terugkeer in de afgelopen jaren? Zijn er specifieke richtlijnen of protocollen voor de omgang met kwetsbare vreemdelingen, zoals zwangere vrouwen, kinderen of mensen met psychische aandoeningen, tijdens het terugkeerproces?
Sinds 1 januari 2024 zijn, enkel uit uiterste voorzorg, twee vreemdelingen, die werden begeleid in het kader van gedwongen uitzetting, aangeboden in een ziekenhuis voor een somatische beoordeling.
Indien er bij de KMar medische noodgevallen met vreemdelingen ontstaan gedurende de gedwongen uitzettingen wordt er altijd gebruik gemaakt van adequate medische zorg, wat prevaleert boven het belang van de uitzetting. Bij de KMar zijn geen voorbeelden bekend van gevallen waarbij een gedwongen uitzetting is doorgegaan, terwijl er een medisch noodgeval plaatsvond. Daarnaast zijn er geen gevallen bij de KMar bekend, waarbij er een medisch noodgeval is ontstaan tijdens het terugkeerproces als gevolg van het handelen van de KMar.
Indien er sprake is van medische bijzonderheden bij een vreemdeling die op korte termijn vertrekt, laat de DT&V via een onafhankelijke arts een Fit to fly check uitvoeren. Dit is een gezondheidscheck waarbij wordt nagegaan of de vreemdeling kan reizen zonder een risico voor zijn of haar gezondheid. Op basis hiervan wordt besloten of het vertrek doorgang kan vinden. Indien nodig reist een medisch escort mee. Ook kan de KMar alvorens de vlucht in te plannen, op basis van gegevens uit het dossier van de vreemdeling ook zelf bepalen om alsnog een medische escort toe te voegen. Sinds januari 2024 maakt de DT&V gebruik van de diensten van Dutch Medical Group (DMG) voor medische begeleiding tijdens vertrek. In algemene zin werkt DMG volgens de professionele standaarden van het Nederlands Huisartsen Genootschap(NHG-richtlijnen) aangevuld met bijgaande eigen protocollen. In de werkinstructie staat ook het werkproces van DMG beschreven waar het specifiek kwetsbare personen betreft. DMG houdt een registratie bij van noodgevallen tijdens een begeleid vertrek.
Bij zwangere vrouwen wordt er niet standaard een medische escort toegevoegd, maar enkel op indicatie of vanwege het aantal weken dat de zwangerschap onderweg is. Daarnaast draagt de KMar er vanuit haar eigen processen zorg voor dat er in die gevallen een vrouwelijk escort wordt ingezet. De KMar is daarnaast specifiek voorbereid op het begeleiden van gezinnen met minderjarige kinderen, waarbij het eveneens kan helpen als er vrouwelijke escorts van de KMar worden ingezet. Voor kinderen jonger dan 12 jaar geldt dat er geen hulpmiddelen worden aangelegd. De KMar voert deze werkzaamheden altijd uit aan de hand van haar kernwaarden voor het verwijderproces: humaan, professioneel, diplomatiek en de-escalerend.
Vindt er structureel onderzoek plaats naar de toepassing van dwangmiddelen en de naleving van rechten van mensen tijdens gedwongen terugkeer? Zo ja, kunt u de rapportages van dit onderzoek met de Kamer delen?
De Inspectie Justitie en Veiligheid inspecteert op basis van risicoanalyse de door de DT&V gemelde uitzettingen en door de KMar uitgevoerde terugkeeroperaties. Verder ontvangt de Inspectie van elke uitgevoerde gedwongen uitzetting een terugkoppeling in de vorm van een verslag van de betrokken diensten en neemt deze mee in haar jaarlijkse rapportages.2
Bij het inspecteren van terugkeeroperaties kijkt de Inspectie of het toepassen van hulpmiddelen conform wet- en regelgeving en de werkinstructies van de KMar en de DV&O plaatsvindt. Daarbij wordt beoordeeld of hulpmiddelen noodzakelijk en proportioneel toegepast worden. In het algemeen stelt de Inspectie bij de beoordeling van de kwaliteit van de taakuitvoering in de terugkeerketen de aspecten van veiligheid, zorgvuldigheid en menswaardigheid centraal.
Waarom is het gebruik van dwangmiddelen door de Koninklijke Marechaussee (KMar) bij gedwongen uitzettingen in 2022 verdriedubbeld van 5% naar 15%?
In 2021 was er sprake van vele covid-restricties, waardoor veel minder gedwongen uitzettingen konden plaatsvinden dan in de jaren ervoor en erna. Immers was er in alle gevallen een negatieve Covid-19 NAAT testuitslag vereist om te kunnen vliegen en was het enkel weigeren van deze test al voldoende om een uitzetting te frustreren. Omdat het voorafgaand aan een begeleide vlucht al duidelijk was dat het uitzetproces geen doorgang kon vinden – aangezien de vreemdeling de test weigerde – zijn veel gedwongen uitzettingen in de periode dat testuitslagen vereist waren om te kunnen vliegen, niet gestart. Niet-meewerkende vreemdelingen konden in de covid-periode dus succesvol voorkomen dat ze werden uitgezet. De KMar moest dus in 2021 minder vaak niet-meewerkende vreemdelingen begeleiden dan in de jaren ervoor en erna.
Meewerkende vreemdelingen die worden begeleid plegen in de regel geen verzet. Omdat er in de covid-periode voornamelijk nog vreemdelingen die meewerken aan hun uitzetting werden begeleid op vluchten – elke vreemdeling kon een uitzetting immers frustreren door een covid-test te weigeren – hoefde de KMar ook minder vaak hulpmiddelen toe te passen tijdens de begeleiding.
In 2022 en 2023, toen veel van de covid-restricties werden opgeheven, konden ook weer meer gedwongen uitzettingen plaatsvinden met begeleiding van de KMar. Hierdoor was er ook weer een procentuele toename te zien van verzet door vreemdelingen bij aanvang of tijdens de vlucht. Daardoor werden er ook in 2022 vaker hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting gebruikt door de KMar dan in 2021.
Daarnaast moet opgemerkt worden dat de mate van verzet erg af kan hangen van de reisroutes die open staan voor gedwongen uitzetting. Het (her)openen van een gedwongen vertrekmogelijkheid kan een procentuele toename van verzet betekenen. Verschillende open of gesloten terugkeermogelijkheden kunnen de percentages dus doen fluctueren. Ook speelt de Uiterste Overdrachts Datum (UOD) in het kader van Dublin-overdrachten een rol. Gedwongen vertrek dat op of vlak voor deze UOD plaatsvindt kan voor de vreemdeling extra motivatie betekenen om de uitzetting te frustreren, om zo toegang te krijgen tot een beoordeling van de asielaanvraag in Nederland.
Waarom is het gebruik van dwangmiddelen door de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) bij het vervoer van vreemdelingen naar Schiphol in 2022 gedaald van 60% naar 24%?
De DV&O maakt gebruik van vrijheidsbeperkende middelen zoals; handboeien, boeikoppel en bodycuff. De DV&O maakt geen gebruik van tiewraps. De DV&O zet deze middelen in op basis van bijzonderheden behorende bij de DT&V-aanvraag, een interne DV&O-database die eerdere ervaringen bevat van voorgaande transporten, informatie over voorvallen op de verblijfslocatie van de vreemdeling (de zogenaamde risicoanalyse die de DV&O uitvoert). Daarnaast beoordelen DV&O-beveiligers ter plaatse de situatie aangaande de vreemdeling als het transport aanvangt, bijvoorbeeld zijn of haar gedrag of emoties. In alle gevallen van het vervoer van vreemdelingen is sprake van maatwerk.
Het kabinet herkent de genoemde percentages in de vraagstelling niet. In de Jaarbrief Terugkeer Vreemdelingen 2021 is over het gebruik van vrijheidsbeperkende middelen3 de volgende passage opgenomen:
«Uit de DV&O-rapportages blijkt dat medewerkers van de DV&O bij 28% van de uitgezette vreemdelingen gebruik maakten van hulpmiddelen, zoals koppelboeien.»4 Er is in 2022 aldus een daling van 4% te zien in het gebruik van vrijheidsbeperkende middelen bij vervoer van vreemdelingen naar Schiphol.
Is er een toename van verzet tegen uitzettingen door vreemdelingen? Zo ja, hoe verklaart u deze toename?
Zie antwoord vraag 10.
Welke richtlijnen gelden er voor het gebruik van dwangmiddelen bij uitzettingen? Hoe wordt er gecontroleerd of deze richtlijnen worden nageleefd?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het gegeven antwoord op vragen 2 en 8.
Zijn er meldingen van onrechtmatig inzetten van dwangmiddelen door de KMar of DV&O? Zo ja, over hoeveel meldingen gaat het en wat waren de consequenties van deze onrechtmatige inzet?
De KMar verantwoordt per geval de inzet van middelen ten behoeve van gedwongen uitzetting en het gebruik van geweld. Deze verantwoording wordt, conform vigerende wet- en regelgeving, beoordeeld door een hulpofficier van justitie. Op basis daarvan zijn er in ieder geval sinds 2020 geen onrechtmatige geweldaanwendingen en geen onrechtmatige inzet van middelen ten behoeve van gedwongen uitzetting geconstateerd.
Ten aanzien van DV&O geldt dat er van januari 2024 tot en met heden geen meldingen zijn ontvangen over de al dan niet onrechtmatige inzet van vrijheidsbeperkende middelen.
Alle inzet van vrijheidsbeperkende middelen wordt conform regelgeving verantwoord met een dagrapportage. Bij signalen over oneigenlijke inzet van middelen volgt onderzoek.5
Wat zijn de redenen voor het aanhoudende verschil in gebruik van dwangmiddelen door de DV&O en KMar, ondanks de eerdere aandacht van de inspectie in 2021?
De DV&O en de KMar voeren verschillende taken uit binnen het terugkeerproces. De DV&O-medewerkers en de KMar-medewerkers maken altijd een gedegen individuele afweging bij de inzet van hulpmiddelen, zowel voorafgaand aan het vervoer van de vreemdeling op basis van de op dat moment beschikbare informatie, als tijdens het vervoer. In alle gevallen is sprake van maatwerk.
Kan de informatie over het gebruik van dwangmiddelen (handboeien e.d.) worden gespecificeerd per type terugkeer (gedwongen vs. vrijwillig)?
Vrijwillig vertrekkende vreemdelingen worden niet begeleid door de KMar. Er vindt dan ook geen gebruik van hulpmiddelen plaats bij vrijwillige terugkeer.
Bij gedwongen terugkeer kan de KMar gebruik maken van hulpmiddelen ten behoeve van gedwongen uitzetting op basis van een risicobeoordeling. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Was u bekend met de berichten over geweld tegen asielzoekers in Bulgarije, inclusief opsluiting in kooien?1
Ja.
Is het kabinet van mening dat de beoordeling van Bulgarije als «veilig» land moet worden herzien in het licht van deze nieuwe informatie?
Het betreft hier geen nieuwe informatie, doch berichtgeving van december 2022. Op 16 augustus 2023 deed de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak hierover en oordeelde dat hoewel aan de buitengrens van Bulgarije pushbacks plaatsvinden, uit de beschikbare informatie niet blijkt dat vreemdelingen die op grond van de Dublinverordening aan Bulgarije worden overgedragen, ook een risico lopen om het slachtoffer te worden van pushbacks. Dublinclaimanten hebben na de feitelijke overdracht aan Bulgarije bovendien toegang tot de opvang. De Minister mag er daarom op basis van het zogenoemde interstatelijk vertrouwensbeginsel van uitgaan dat de Bulgaarse autoriteiten de vreemdelingen niet in strijd met de mensenrechten zullen behandelen. Hij mag vreemdelingen dan ook op grond van de Europese Dublinverordening blijven overdragen aan Bulgarije, zo oordeelde de Afdeling. Ik zie, mede gelet op deze uitspraak, geen reden om Dublin-overdrachten aan Bulgarije te staken.
Kunt u iedere vraag afzonderlijk beantwoorden?
Bij de beantwoording van uw vragen is gestreefd naar de meest spoedige en zorgvuldige beantwoording. Derhalve zijn de antwoorden op een aantal vragen samengevoegd.
Financiering van de vee-industrie door de Rabobank |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onlangs gepubliceerde rapport «Blocking a better world altogether – Rabobank’s bogus policy about animal welfare and sustainable agriculture»?1
Ja.
Hoe reflecteert u op de uitspraak van World Animal Protection NL dat de Rabobank één van de drijvende krachten is geweest van het huidige agrarische model van industrialisering in Nederland, maar ook in het buitenland, waaronder Brazilië?
De intensivering en schaalvergroting van de landbouw, zowel in Nederland als daarbuiten, is het gevolg geweest van meerdere factoren, waaronder technologische vooruitgang, overheidsbeleid en economische wetmatigheden, waarbij alle ketenpartijen een rol hebben gespeeld. De verduurzaming van het landbouw- en voedselsysteem is een opgave die voortkomt uit deze gedeelde verantwoordelijkheid en moet daarom ook als gezamenlijke opgave aangepakt worden. Ik vind het daarom van groot belang dat ook financiële instellingen een proactieve rol spelen in deze transitie. Verschillende instellingen hebben ook aangegeven die rol te willen pakken.
Hoe reflecteert u op de uitspraak van World Animal Protection NL dat de Rabobank, door diens financiering van de intensivering en het financieel stimuleren van melkveehouders tot schaalvergroting na het loslaten van de melkquota, medeverantwoordelijk is voor de huidige stikstofcrises?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich de schriftelijke vragen2 van mijn fractie over de rol van JBS in grootschalige ontbossing, gigantische CO2-uitstoot, het veroorzaken van ernstig dierenleed, veroordeling voor corruptie, betrokkenheid bij kinderarbeid en schendingen van mensenrechten, alsmede belastingontwijking?
Ja.
Steunt u de oproep van World Animal Protection NL aan de Rabobank om op korte termijn de banden met JBS te verbreken? Zo nee, waarom niet?
Ik verwacht van financiële instellingen, net als van andere partijen in de keten, dat zij hun rol pakken in de transitie van het landbouw- en voedselsysteem. Ook verwacht ik van Nederlandse bedrijven, waaronder financiële instellingen, dat zij handelen conform de internationale standaarden voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen, de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen en de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). Daarnaast hebben financiële instellingen zelf hun ambities rondom maatschappelijk verantwoord ondernemen. Tot slot dienen financiële instellingen financiële risico’s, waaronder biodiversiteitsrisico’s, om prudentiële redenen adequaat te beheersen.
Gelet hierop verwacht ik van een financiële instelling dat zij het handelen van een bedrijf in het licht van de benodigde landbouwtransitie, de OESO-richtlijnen, financiële duurzaamheidsrisico’s en hun eigen IMVO-beleid, meewegen in hun financieringsbeslissingen en daar vervolgens consequenties aan verbinden als dit blijkt te botsen. Zo geeft Rabobank in haar dierenwelzijnsbeleid onder andere aan dat ze van klanten verwacht er proactief zorg voor te dragen dat bepaalde kernprincipes van dierenwelzijn geëerbiedigd worden.
Het is aan Rabobank zelf om het onderhouden van een klantrelatie met JBS in dit licht te wegen. Alhoewel uit het genoemde onderzoek niet duidelijk wordt of er een directe link is tussen financiering van de Rabobank van JBL en mogelijke misstanden van dit bedrijf ten aanzien van dierenwelzijn, roept het rapport in algemene zin de vraag op in hoeverre een partij als JBS de door Rabobank benoemde kernprincipes van dierenwelzijn proactief waarborgt. Ik vind het dan ook opvallend dat de Rabobank in een reactie aangeeft wat betreft dierenwelzijn in de praktijk voor niet-Europese financieringen andere standaarden te hanteren dan voor Europese, hoewel ze in haar beleid een dergelijk onderscheid niet lijkt te maken. Tot slot geeft Rabobank in een reactie aan geen direct lid te zijn van de National Pork Producers Council (NPCC), maar wel met leden van de NPPC samen te werken. Ook ten aanzien hiervan verwacht ik dat de hiervoor omschreven kaders door een financiële instelling zoals Rabobank worden meegewogen.
Wat vindt u van het feit dat de Rabobank geld investeert in de National Pork Producers Council, een coalitie van private bedrijven en stakeholders met een belang in de vee-industrie, die naar de Surpreme Court is gegaan om dierenwelzijnswetgeving te blokkeren?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u, mede in het licht van de verduurzaming van de financiële sector, het gegeven dat Nederlandse banken met een internationale tak investeren in bedrijven die bijdragen aan de vernietiging van biodiversiteit, het versnellen van klimaatverandering en mogelijk betrokken zijn bij criminele activiteiten?
Het verduurzamen van de financiële sector vereist dat financiële instellingen de duurzaamheid van een bedrijf meewegen in haar financiersingsbeslissingen. Onder andere op grond van de eerder genoemde OESO-richtlijnen, moeten financiële instellingen risico’s voor mens en milieu in de waardeketen, zoals het risico op bijdragen aan de vernietiging van biodiversiteit, identificeren en aanpakken. Ook moet een financiële instelling volgens de OESO-richtlijnen, afhankelijk van de mate van betrokkenheid bij de schade, bijdragen aan herstel of zijn invloed aanwenden om nadelige gevolgen te beperken. Bovendien heeft een groot aantal Nederlandse financiële instellingen het Commitment Financiële Sector Klimaatakkoord (CFSK) ondertekend. Via het CFSK verbindt de financiële sector zich eraan om haar financieringen in lijn te brengen met de doelstellingen van het Parijsakkoord. Het CFSK richt zich primair op klimaat, maar kan ook positieve effecten hebben voor andere vormen van duurzaamheid, omdat verschillende aspecten van duurzaamheid met elkaar samenhangen. Tot slot zal vanuit de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD), waarover uw Kamer op 12 april jl. is geïnformeerd3, een verplichting volgen voor financiële instellingen om gepaste zorgvuldigheid toe te passen in hun financieringen.
Daarnaast zijn banken er ook aan gehouden om de relevante (financiële) risico’s die zijzelf lopen, van onder meer klimaatverandering, te monitoren en adequaat te beheersen. Keuzes en investeringen moeten ook vanuit dat opzicht te verantwoorden zijn. De Europese Centrale Bank en De Nederlandsche Bank houden daar toezicht op.
Het kabinet is van mening dat de financiële sector een belangrijke rol kan vervullen bij het tegengaan van misstanden in en het verder verduurzamen van waardeketens. Het lijkt mij evident dat financiële instellingen nagaan in welke mate bedrijven die zij financieren betrokken zijn bij ontbossing, en/of het versnellen van klimaatverandering, en indien blijkt dat dit het geval is, zij daar consequenties aan verbinden, bijvoorbeeld middels het verbreken van de klantrelatie.
Bent u het eens met de fractie van de Partij voor de Dieren dat er niet alleen aandacht moet zijn voor groene financieringen maar dat het ook noodzakelijk is om bestaande niet-duurzame financieringen af te bouwen? Zo nee, waarom niet?
Ja, hier ben ik het mee eens. Niet-duurzame financieringen zijn op termijn niet houdbaar. Het succesvol implementeren van de door de financiële sector zelf opgelegde doelen uit het CFSK vraagt daarom ook om het op termijn terugdringen van niet-duurzame financieringen. De vraag hoe financiële instellingen via engagementhun klanten kunnen bewegen tot verduurzaming is daar een belangrijk onderdeel van, omdat voorkomen moet worden dat financiële instellingen enkel hun eigen vervuilende investeringen afstoten, zonder dat er daadwerkelijke verduurzaming in de reële economie gerealiseerd wordt. Ook in Europees verband vraagt het kabinet daarom continu aandacht voor het belang van transitionele investeringen.
Maakt de afbouw van financiering van industriële grootschalige veehouderijsystemen en vleesgiganten onderdeel uit van de gesprekken die u voert met financiële instellingen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ik spreek financiële instellingen regelmatig over hun rol in de transitie naar een duurzame economie en naar een toekomstbestendige vorm van landbouw. Daarbij gaat het zowel over de kansen en verantwoordelijkheden die dit biedt voor de financiële sector, als de manier waarop de overheid de inspanningen van de sector kan bespoedigen. De proactieve houding die de Minister van Landbouw, de Minister van Natuur en Stikstof en ik van financiële instellingen verwachten ten aanzien van hun bijdrage aan de landbouw- en voedseltransitie is ook onderdeel van deze gesprekken.
Welke rol ziet u voor banken in de Nederlandse transitie naar een «dierwaardige veehouderij»?
De wijziging van de Wet dieren is dit voorjaar in de Tweede en Eerste Kamer behandeld en de gewijzigde wet zal per 1 juli 2024 in werking treden. Binnen 1 jaar na inwerkingtreding zal voor vier veehouderijsectoren (varkens, pluimvee, melkvee en kalveren) in een algemene maatregel van bestuur (AMvB) worden vastgelegd hoe voor deze sectoren dierwaardige veehouderij er in 2040 uit zal zien. De beweging naar dierwaardige veehouderij vindt plaats binnen de gestelde natuur-, water,- milieu-, lucht en klimaatkaders en doelen. Uit een quick scan4 die de Minister van LNV heeft laten uitvoeren blijkt de forse financiële impact van deze transitie. Overheid, financiers en markt- en ketenpartijen zullen tijdig en in voldoende mate moeten gaan inspelen op het lange termijn perspectief en ze moeten elkaar waar nodig hier op aanspreken. Ik verwacht dat banken hun beleid inrichten op deze ontwikkeling en daarmee vanuit hun rol deze transitie mogelijk maken.
Het bericht ‘Yesilgöz haalt uit naar Tim Hofman na X-bericht over ME’ |
|
Esther Ouwehand (PvdD), Christine Teunissen (PvdD), Marieke Koekkoek (D66), Mikal Tseggai (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de volgende publicaties ten aanzien van uw ongepaste uithaal richting journalist en programmamaker Tim Hofman: «Yeşilgöz haalt uit naar Tim Hofman na X-bericht over ME», «Tim Hofman houdt Minister Yeşilgöz verantwoordelijk voor «horde aan intimidaties»», en «Valt Yeşilgöz de persvrijheid aan? Haar collega Gräper vindt van wel»?1
Ik heb kennisgenomen van de publicaties.
Bent u het ermee eens dat uw uiting op X en de bijkomende negatieve gevolgen voor journalisten, de persvrijheid en Hofman haaks staan op uw eerdere uitingen omtrent persvrijheid en veiligheid en de berichtgeving daarover op de overheidswebsite Persvrijheid bewaken | Media en publieke omroep | rijksoverheid.nl?2 Zo niet, waarom niet?
Bent u zich ervan bewust dat uw bericht op X en soortgelijke berichten vanuit uw positie de veiligheid van individuele journalisten, journalisten in het algemeen en de persvrijheid negatief kunnen beïnvloeden en kunt u daarop reflecteren?
Bent u het ermee eens dat de uitingen in uw bericht op X niet passen bij uw rol als Minister van Justitie en Veiligheid en dat deze uitingen het vertrouwen in uw rol schaden?
Zo niet, kunt u toelichten waarom niet? En kunt u daarbij in het bijzonder ingaan op de scheiding der machten, uw rol als Minister van Justitie en Veiligheid en de mogelijke chilling effects van uw bericht?
Bent u van mening dat Hofman andere vragen had moeten stellen, zoals u zelf in uw bericht stelt? Zo ja, bent u van mening dat u daarover gaat? Zo niet, waarom doet u deze suggestie dan?
Bent u van oordeel dat de vrije media geen legitieme instanties zijn waar mensen zich zouden moeten kunnen melden in het geval zij te maken krijgen met excessief politiegeweld of andere vormen van geweld en onrechtmatig handelen vanuit de overheid?
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is dat een Minister die ook verantwoordelijk is voor de veiligheid van journalisten, de veiligheid van hen ondermijnt?
Hoe denkt u over de reactie van Hofman en anderen dat uw bericht een horde aan intimidaties legitimeerde, en kunt u daarbij ingaan op de concrete bedreigingen die Hofman als gevolg van uw bericht heeft ontvangen?3
Kunt u ingaan op het commentaar dat u ontving van uw collega Gräper, de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die stelde dat journalisten vrij hun werk moeten doen, te weten: «Persvrijheid is een groot goed. Journalisten moeten vrij hun werk kunnen doen en alle vragen kunnen stellen die zij willen. Ik zal daar altijd voor opkomen»?4
Deelt u de oproep van de Nederlandse Vereniging van Journalisten dat u zich terughoudend moet opstellen en persvrijheid niet in de weg moet zitten? Zo niet, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit in de toekomst doen en bent u bereid uw uitingen terug te nemen?5
Het bericht dat de schade van weerextremen in 2023 in Europa 13,4 miljard euro bedroeg |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de boodschap van de Europese klimaatdienst Copernicus en de Wereld Meteorologische Organisatie (WMO) die de kosten van weer- en klimaatgerelateerde verliezen in 2023 in Europa schatten op 13,4 miljard euro?1
Ja.
Bent u het eens met de volgende uitspraak van Celeste Saulo, secretaris generaal van het WMO: «De klimaatcrisis is de grootste uitdaging van onze generatie. De kosten van klimaatactie lijken misschien wel hoog, maar de kosten van niets doen zijn veel hoger.»?2 Zo nee, hoe ziet u dit dan?
Ja, deze uitspraak onderschrijf ik.
Hoeveel geld is per jaar gereserveerd in de meerjarenbegroting voor schade als gevolg van weersextremen? Denkt u dat dit voldoende zal zijn, ook rekening houdende met de steeds extremere weersituaties?
In Nederland hebben we de afgelopen jaren steeds vaker te maken met weersextremen, waaronder ook de waterschade in Limburg en delen van Noord-Brabant in juli 2021. Het is de verantwoordelijkheid van particulieren en bedrijven om zich te verzekeren tegen het risico van schade door weersextremen. Indien er sprake is van een ramp in de zin van artikel 1 van de Wet veiligheidsregio’s kan het kabinet de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) toepassen voor schade die niet verhaalbaar, niet vermijdbaar en niet redelijkerwijs verzekerbaar is. Voor de Wts is geen structureel budget gereserveerd.
De Wts is toegepast vanwege de wateroverlast in Limburg en delen van Noord-Brabant in juli 2021. Toen is er incidenteel budget gereserveerd. Voor de afwikkeling van deze regeling resteert nog 5 miljoen euro op de begroting. Bij de Voorjaarsnota 2024 is daarnaast in totaal 21,8 miljoen euro beschikbaar gesteld voor de beleidsregel financiële nood als gevolg van de wateroverlast juli 2021. Op grond van deze beleidsregel kan door de Minister van Justitie en Veiligheid een financiële verstrekking worden gedaan aan particulieren die de herstelkosten van de woning of de noodzakelijke dubbele woonlasten die zijn ontstaan door de wateroverlast in juli 2021, niet kunnen betalen dan wel hiervoor een schuld zijn aangegaan en daardoor in financiële nood zijn.
Momenteel wordt, in opdracht van de Minister van Justitie en Veiligheid, de Wts geëvalueerd. Dit moet inzicht bieden of de Wts voldoende toekomstbestendig is, mede gelet op de verzekeringsmogelijkheden met betrekking tot de gevolgen van klimaatverandering.
Hoeveel extra geld is per jaar ook beschikbaar voor de meer indirecte effecten van klimaatverandering, zoals meer mensen met een slechtere gezondheid door meer luchtvervuiling?
Er is geen geoormerkt budget beschikbaar voor indirecte effecten van klimaatveranderingen. Eventuele gezondheidsschade door klimaatverandering is wel onderdeel van de reguliere zorgkosten. Vanuit het Ministerie van VWS wordt de komende drie jaar 2,1 miljoen euro beschikbaar gesteld voor onderzoek naar de gezondheidseffecten van klimaatverandering. Zo gaat het RIVM de effecten van klimaatverandering op de gezondheid beter in kaart brengen.
Deelt u de mening dat investeren in klimaat en natuur, en daarmee het voorkomen van steeds meer schade uit weersextremen, de voorkeur zou moeten hebben boven het elk jaar weer repareren van schade door weersextremen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat investeren in klimaat en natuur de voorkeur heeft boven het repareren van de schade door weersextremen. Fysieke klimaatrisico’s kunnen nu en in de toekomst leiden tot forse maatschappelijke en economische schade. De economische schade van de overstromingen in de zomer van 2021 bedroeg 44 miljard euro voor Nederland, België en Duitsland gezamenlijk.3 Ook afgelopen jaar zagen we in Europa dat de weercondities extreem kunnen zijn met de hittegolven, overstromingen, bosbranden en droogte. Het Copernicus-rapport geeft ook aan dat, naast de gezamenlijke kosten van 13,4 miljard, ongeveer 1,6 miljoen mensen in Europa hier gevolgen aan ondervonden. Het IMF verwacht dat de klimaatschade tussen 2018 en 2050, zonder aanvullend adaptief klimaatbeleid, tussen de 0,2 en 0,5 procent van het bbp is.4 Bij het investeren in klimaat en natuur is het van belang om subsidiërende, normerende en beprijzende maatregelen tegen elkaar af te wegen, om een zo efficiënt mogelijk klimaatbeleid te voeren.
Gezien het feit dat de kosten van niets doen hoger zijn dan de uitgaven aan klimaatbeleid, bent u bereid om met een voorstel te komen om deze kosten zoveel mogelijk te voorkomen en de overgebleven voorziene kosten te begroten? Zo nee, hoe wilt u hier dan mee omgaan?
Ik ben het met u eens dat de kosten van niets doen hoger zijn dan de uitgaven aan het klimaatbeleid, zoals genoemd in het antwoord op vraag 5. Het demissionaire kabinet heeft een ambitieus klimaatbeleid opgesteld met een evenwichtige beleidsmix om daarmee invulling te geven aan het 2030-klimaatdoel. Aanvullend klimaatbeleid is op dit moment aan het volgende kabinet.
De verdubbeling van Europese subsidies voor vleesreclames |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat de Europese Unie eind 2023 in haar jaarlijkse subsidieronde 46 miljoen euro toekende aan reclamecampagnes voor vlees en zuivel?1
Ik ben bekend met de analyse waarop deze bedragen zijn gebaseerd.
Bent u bekend met het feit dat alleen al voor eet-meer-vlees-campagnes bijna 29 miljoen euro wordt uitgetrokken – meer dan het dubbele van 2022 en het hoogste bedrag sinds 2021?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u, in lijn met het IPCC, dat de EU alleen aan het Klimaatakkoord van Parijs kan voldoen als zij inzet op flinke vermindering van de vlees- en zuivelconsumptie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe rijmt u deze conclusie dan met de exorbitante bedragen die de EU aan vlees- en zuivelcampagnes uitgeeft?
Zoals de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in het schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 29 april 20242 al kenbaar heeft gemaakt, is het kabinet voorstander van het afschaffen van het EU-Promotiebeleid voor reguliere landbouwproducten. Ook is het kabinet in lijn met de motie Wassenberg/Van Raan (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1565) van mening dat subsidie uit het EU-Promotiebeleid voor promotie van vleesproducten niet mogelijk moet zijn. Ik acht dit mede van belang omdat het belangrijk is om in te zetten op een vermindering van de vlees- en zuivelconsumptie om de klimaatdoelen te behalen waar de EU zich aan heeft gecommitteerd. Daarbij vind ik het in het licht van de eiwittransitie eveneens teleurstellend dat een deel van het budget wordt besteed aan de promotie van vlees. Zolang het EU-Promotiebeleid echter bestaat, is het kabinet van mening dat dit beleid volledig in lijn moet zijn met ander EU-beleid en dat alleen duurzaam geproduceerde en gezonde producten gebruik zouden moeten kunnen maken van subsidie uit het EU-Promotiebeleid.
Deelt u de mening dat deze subsidiëring van vleesreclames rechtstreeks ingaat tegen het voornemen van het kabinet om het aandeel plantaardige eiwitten in ons dieet te verhogen, ook in het belang van het klimaat?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met de aangenomen motie-Wassenberg en Van Raan (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1565) die de regering oproept zich in Europa actief te verzetten tegen Europese subsidies voor de vleespromotie?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met het feit dat de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) zich al actief uitspreekt tegen subsidiering van vleesreclames, zoals bijvoorbeeld blijkt uit het Verslag van de Landbouw- en Visserijraad op 21 februari 2022, waarin hij schrijft dat Nederland sinds 2014 in Europese overleggremia uitdraagt dat het geen voorstander is van de Promotie-verordening? (21 501-32, nr. 1381)
Wanneer de mogelijkheid zich aandient, ben ik bereid om mij actief uit te spreken, net als de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Bent u bereid zich in Europees verband, net als de Minister van LNV al doet, in het belang van het klimaat actief uit te spreken over de onwenselijkheid van subsidiering door de Europese Unie van reclames voor vlees en zuivel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u kennisgenomen van het bericht «U.S. expected to sanction IDF unit for human rights violations in West Bank» waarin het voornemen wordt beschreven aan het Netzah Yehuda bataljon, een specifiek politiek-religieus bataljon van de Israëlische strijdkrachten, sancties op te leggen voor structurele mensenrechtenschendingen op de West Bank, waaronder de dood door kneveling van een 80-jarige Palestijnse Amerikaan?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het optreden van dit specifieke bataljon van de IDF op basis van de onderzoeken van het Amerikaanse State Department en berichten over hun optreden, zoals onder andere beschreven in het artikel «Lies, Violence and Far-right Ideology: The West Bank Militia Formed Inside the Israeli Army»?2
De berichten over het optreden van dit bataljon zijn zeer zorgelijk. De aanwezigheid van de nederzettingen en de kolonisten in de bezette Palestijnse Gebieden zijn schendingen van het bezettingsrecht. Op Israël rust de (internationaal-)rechtelijke plicht om geweldsgebruik door zowel kolonisten als Israëlisch overheidspersoneel, onder wie personeel van het Israëlische leger (Israel Defense Forces (IDF)), zoveel mogelijk te voorkomen en hiertegen handhavend op te treden.
Heeft u contact met uw Amerikaanse ambtsgenoot over het optreden van dit bataljon op de West Bank?
Over de maatregel die de VS heeft ingesteld tegen dit specifieke bataljon is contact geweest.
Deelt u de mening dat gewelddadig optreden door kolonisten op de West Bank en/of deze legereenheid tegen ongewapende Palestijnen het risico op escalatie en onschuldige slachtoffers in de Palestijnse gebieden vergroot?
Ja. Zoals hierboven beschreven is het aan de IDF om Palestijnse burgers actief te beschermen tegen geweld van kolonisten, maar komt het regelmatig voor dat dit niet gebeurt en dat de IDF actief deelneemt of ondersteuning biedt aan dit geweld. Mijn ambtsvoorganger heeft in haar contacten met haar Israëlische ambtsgenoot de Israëlische regering steevast opgeroepen om hiertegen op te treden.
Bent u bereid om, in navolging van de Amerikanen, u in de Raad Buitenlandse Zaken van 22 april en in andere relevante gremia ervoor in te zetten om Netzah Yehuda te sanctioneren, in lijn met de aangenomen motie Piri c.s. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2870) die vraagt de sanctielijsten voor gewelddadige kolonisten met de VS gelijk te trekken? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
De door de VS aangekondigde maatregel betreft geen sanctie, maar behelst het toepassen van de Leahy Law uit 1977. Deze wet verbiedt de Amerikaanse regering om goederen, diensten en trainingen te leveren aan eenheden van buitenlandse veiligheidstroepen die betrokken zijn bij grove mensenrechtenschendingen. De individuen van het Netzah Yehudabataljon zijn niet aan financiële sancties of inreisverboden onderhevig.
De Nederlandse krijgsmacht werkt niet samen met de Israëlische strijdkrachten op of met betrekking tot de bezette Westelijke Jordaanoever. Zoals meermaals met uw Kamer is gedeeld, zet het kabinet zich conform motie Piri c.s. – aangenomen met steun van de fracties van GroenLinks-PvdA, VVD, NSC, D66, CDA, SP, DENK, PvdD en Volt – in voor het uitbreiden van de sancties tegen Israëlische gewelddadige kolonisten die recent in EU-verband zijn aangenomen. Daarbij zetten we in op hetzelfde ambitieniveau als de VS en het VK ten aanzien van het sanctioneren van individuele kolonisten en daaraan gelieerde entiteiten. Omdat Nederland alleen met Israël binnen de internationaal erkende grenzen van 1967 samenwerkt, Nederland geen relatie met het Netzah Yehudabataljon heeft en er geen sprake is van een sanctie in de zin van inreisverboden of tegoedbevriezingen, volgt Nederland het Amerikaanse voorbeeld niet.
De Tent of Nations in de buurt van Bethlehem |
|
Derk Boswijk (CDA), Jan Paternotte (D66), Ruben Brekelmans (VVD), Kati Piri (PvdA), Caspar Veldkamp (NSC), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de zorgelijke situatie rond de educatieve boerderij met het vredesproject «Tent of Nations» in Bethlehem?1 2
Ja.
Herinnert u zich dat de Tweede Kamer in het verleden vaker aandacht heeft gevraagd voor deze zaak?3 4
Ja.
Klopt het dat het Israëlische Hooggerechtshof in 2006 de uitspraak deed dat de familie Nassar hun herregistratie van het land kon gaan regelen? Klopt het tevens dat de familie Nassar aan alle vereisten hiervoor heeft voldaan, maar dat desondanks tot op de dag van vandaag procedures voortdurend vertraagd worden door de Israëlische autoriteiten?
Ja. Het klopt dat de herregistratiezaak van eigendom al jaren loopt. Volgens de familie Nassar en hun advocaat voldoen ze aan alle vereisten. Tot de dag van vandaag heeft dit nog niet tot erkenning geleid van het eigendom door de Israëlische autoriteiten.
Klopt het dat er juridisch gezien geen land mag worden ingenomen terwijl het herregistratieproces lopende is? Zo nee, waarom zou dat volgens u niet het geval zijn?
Zie het antwoord op vraag 5.
Indien juridisch gezien inderdaad geen land mag worden ingenomen, hoe oordeelt u dan over de aanleg van een weg en de voorbereidingen voor de aanleg van een tweede weg op het land van de familie Nassar? Deelt u de mening dat er direct gestopt moet worden met de aanleg van deze wegen? Zo nee, waarom niet?
Het humanitair oorlogsrecht verbiedt de confiscatie van privébezit in bezet gebied, tenzij de inbeslagname door dwingende militaire noodzaak wordt vereist. Daar is in dit geval geen sprake van. Ingebruikname van het land van de familie Nassar en aanleg van een weg zijn dan ook illegaal onder het internationaal recht en dienen direct te worden gestopt.
Klopt het dat de toegang tot de boerderij vanaf Road 60 naar Tent of Nations recent is afgesloten omdat het nu een «gesloten militair gebied» zou zijn? Zo ja, deelt u de mening dat de toegang tot de boerderij weer geopend zou moeten worden?
Navraag heeft geen bevestiging opgeleverd dat het officieel tot militair gebied is verklaard. Vanaf road 60 is de toegangsweg voor auto’s al enkele jaren afgesloten. Daar is recentelijk de versperring verhoogd waardoor de boerderij nu te voet ook moeilijk te bereiken is. Toegang tot de boerderij is nu beperkt tot één kant die alleen via een omweg te bereiken is.
Deelt u de mening dat er geen enkele rechtvaardiging is voor het belemmeren van de toegang tot het eigen land van de familie Nassar en/of het intimideren en het plegen van vernielingen op het land van de familie Nassar?
Ja, er lijkt in dit geval geen rechtvaardiging voor de belemmering van de toegang tot het land van de familie Nassar. Intimidatie en het plegen van vernielingen zijn in geen enkel geval gerechtvaardigd.
Bent u bereid bij de Israëlische autoriteiten om opheldering te vragen over deze zaak en dit terug te koppelen aan de Tweede Kamer?
De Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah vraagt, al dan niet samen met gelijkgezinde landen, regelmatig aandacht voor de situatie bij Tent of Nations.
De Israëlische autoriteiten (COGAT) meldden naar aanleiding van Nederlandse vragen te hebben geconstateerd dat er werkzaamheden op het gebied van Tent of Nations hebben plaatsgevonden en dat deze werkzaamheden niet in opdracht van het leger of de Israëlische autoriteiten plaatsvinden. Zij meldden dat het aanleggen van de weg niet is toegestaan en dat zij hierop zullen handhaven. Nederland zal hier op blijven aandringen. Het Israëlische Supreme Court heeft op 21 april jl. bevolen dat de staat tot nader order geen verandering in de staat van het land van Tent of Nations mag aanbrengen. Deze order ziet niet toe op veranderingen die om redenen van veiligheid of urgente gevechtsbelangen noodzakelijk zijn.
Bent u bereid zich in te zetten voor een oplossing in deze zaak? Zo ja, op welke manier zult u dit doen?
Nederland zet zich actief in voor de problemen van Tent of Nations. Recentelijk nog organiseerde de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah een bezoek voor enkele EU-lidstaten aan de Tent of Nations en werd navraag gedaan bij COGAT over het al dan niet verklaren tot militair gebied. Nederland neemt bilateraal en in EU-verband altijd duidelijk stelling tegen landonteigening en het nederzettingenbeleid in de bezette Palestijnse Gebieden. Dit zal Nederland blijven doen. Daarnaast zet Nederland zich in EU-verband in voor het aannemen van sancties tegen gewelddadige kolonisten. Hier gaat een belangrijke signaalwerking vanuit dat kolonistengeweld voor Nederland onacceptabel is en dat het moet stoppen.
In hoeverre acht u de betreffende kwestie typerend voor de situatie van Palestijnse boeren in (area C van) de Westelijke Jordaanoever en kunt u aangeven hoe deze zich heeft ontwikkeld sinds de terreurdaden door Hamas van 7 oktober jl.?
In veel opzichten is dit exemplarisch voor wat Palestijnse bewoners in area C meemaken. Palestijnse boeren in dit gebied worden al jaren bedreigd in hun activiteiten door Israël, bijvoorbeeld door landonteigening, het wijzigen van bestemmingsplannen of het verklaren van «staatsgrond». Organisaties als «Peace Now» en «B'Tselem» hebben uitgebreid gepubliceerd over de methoden die Israël gebruikt om controle te krijgen over land voor de bouw van illegale nederzettingen.
Het uitroepen van «staatsgrond» is een van de belangrijkste methoden waarmee Israël probeert controle te krijgen over land op de Westelijke Jordaanoever. Land dat is uitgeroepen tot staatsgrond wordt door Israël niet langer beschouwd als privébezit van Palestijnen. Israël verhuurt staatsgrond uitsluitend aan Israëliërs.
Volgens de organisatie Peace Now heeft Israël in 2024 de grootste hoeveelheid land ooit op de Westelijke Jordaanoever tot «staatsgrond» uitgeroepen. Dit lijkt te duiden op een toename sinds de terreurdaden van 7 oktober jl.
Het gebruik van onnodig geweld tegen vreedzame klimaatdemonstranten |
|
Christine Teunissen (PvdD), Ines Kostić (PvdD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat op zaterdag 6 april jl. bij een vreedzame klimaatdemonstratie de elleboog van een demonstrant is gebroken door een poltieagent?1 Zo ja, vindt u dit optreden tegen vreedzame demonstranten proportioneel?
Klopt het dat bij dezelfde demonstratie een vrouwelijke demonstrant bij haar borst is vastgepakt door een agent en dat een andere agent opmerkte «dat vind je vast wel lekker»?2 Zo ja, wat vindt u van het op deze wijze betasten van een vrouwelijke demonstrant, alsmede van het maken van een opmerking tegen deze demonstrant? Heeft de politie hier volgens u correct gehandeld?
Bent u ervan op de hoogte dat meerdere demonstranten melden dat de politie onnodig veel geweld heeft gebruikt bij de demonstratie, zoals een demonstrant die meldt dat ondanks dat hij zou hebben aangegeven mee te willen lopen met de agent, met beide handen door die agent bij de keel is gegrepen, hem de keel is afgeknepen en de demonstrant met de handen nog op de keel omhoog is getrokken en het publiek in is geduwd?3 Wat is uw reactie op deze signalen? In hoeverre past het optreden van de politie tijdens deze demonstratie volgens u binnen de wettelijke kaders van het demonstratierecht en mensenrechtenverdragen?
In welke situaties exact is het bovengenoemde handelen van de politie proportioneel en geoorloofd? Wanneer mag een agent een demonstrant bij de keel grijpen en zijn keel afknijpen?
Bent u ervan op de hoogte dat de Nederlandse Vereniging voor Journalisten het optreden van de politie jegens journalisten tijdens de genoemde demonstratie heeft veroordeeld wegens het onmogelijk maken van journalisitiek werk?4 Wat vindt u ervan dat de politie volgens aanwezige journalisten het journalistieke werk onmogelijk heeft gemaakt?
Ja, ik ben hiermee bekend. Allereerst wil ik benadrukken dat journalistieke vrijheid een groot goed is. Vanuit het kabinet wordt er met volle toewijding ingezet op de bescherming van journalistieke vrijheid, ook gedurende demonstraties. Daarnaast maakt de politie gebruik van interne aanwijzingen om de vrijheden en rechten van journalisten te borgen.
Journalisten kunnen onder meer een (politie)perskaart aanvragen, die hen extra rechten en vrijheden toekent, zoals bijvoorbeeld het verkrijgen van toegang tot een door de politie afgezet gebied. Op de dag van de demonstratie kunnen journalisten hun aanwezigheid bij de politie kenbaar maken, zodat de politie een inschatting kan maken van het risico en de journalisten kan adviseren over hoe zij hun werk zo veilig als mogelijk kunnen uitvoeren. Daarbij kan de politie ten allen tijde aanwezige journalisten aanwijzingen geven, zodat de politie haar werkzaamheden veilig kan blijven uitvoeren. Aanwezige journalisten dienen deze aanwijzingen op te volgen.
Bent u bekend met het rapport «State repression of environmental protest and civil disobedience: a major threat to human rights and democracy» van Michel Forst, speciaal rapporteur van de Verenige Naties (VN), dat op 28 februari jl. gepubliceerd is5?
Ja.
Hoe reflecteert u op de conclusie van dit rapport dat de repressie waar vreedzame klimaat- en milieuactivisten op dit moment mee te maken hebben in Europa, inclusief in Nederland, een grote bedreiging vormt voor de democratie en mensenrechten?
In het genoemde rapport worden diverse casussen van klimaat- en milieudemonstraties genoemd in verschillende Europese landen en de uiteenlopende reacties daarop van de autoriteiten. Over de in het rapport genoemde Nederlandse voorbeelden over het gebruik van waterkanonnen en het afnemen van DNA bij veroordeling tot een misdrijf heeft het kabinet vragen van de Special Rapporteur inzake milieumensenrechtenverdedigers bij het Verdrag van Aarhus beantwoord.7
In de Nederlandse democratische rechtsstaat is het demonstratierecht een groot goed, mijn ambtsgenoot de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik pal achter staan. Het demonstratierecht wordt beschermd door de Grondwet en diverse verdragen, en wordt nader gereguleerd in de Wet openbare manifestaties. Het demonstratierecht is echter niet absoluut; onder omstandigheden kan hierop een beperking worden gemaakt. Dit is nader toegelicht in de brief over het demonstratierecht van 19 april jl.8 Het lokale gezag, dat verantwoordelijk is voor het faciliteren van demonstraties en de handhaving van de openbare orde, gaat zorgvuldig om met het beperken of in het uiterste geval verbieden van een demonstratie. Uiteindelijk is het aan de rechter om te oordelen of een eventuele beperking of een verbod in een concrete casus terecht was. Dit wettelijke kader is conform mensenrechtenverdragen die voor Nederland juridisch bindend zijn. Het wettelijk kader voor het opleggen van beperkingen aan demonstraties is bedoeld om ervoor te zorgen dat beslissingen over eventuele beperkingen zorgvuldig en in overeenstemming met mensenrechtenverdragen worden genomen, juist om te voorkomen dat demonstranten worden gecriminaliseerd. Bij het faciliteren van demonstraties en de handhaving van de openbare orde doet het doel waarvoor gedemonstreerd wordt er niet toe; het lokale gezag mag de inhoud van een demonstratie niet meewegen in de beoordeling van de noodzaak tot handhaving van wanordelijkheden. Voor alle demonstranten gelden dezelfde regels, ongeacht de boodschap die tijdens een demonstratie wordt uitgedragen.
Bent u het eens met de constatering van de speciaal rapporteur dat de ecologische noodsituatie waarmee we collectief worden geconfronteerd niet kan worden aangepakt als degenen die vreedzaam alarm slaan en actie eisen, daarvoor worden gecriminaliseerd? Zo nee, waar baseert u dit op?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u bevestigen dat de overheid de plicht heeft om het recht op elke vorm van vreedzaam demonstreren, inclusief burgerlijke ongehoorzaamheid, te respecteren én te beschermen, ongeacht de eventuele tijdelijke overlast of het ongemak die deze demonstraties kunnen veroorzaken? Zo nee, hoe ziet u dit dan?
Het recht op demonstreren en de vrijheid van meningsuiting zijn in Nederland een groot goed. Het is van wezenlijk belang dat de overheid deze rechten beschermt en respecteert. In de brief die op 19 april jl.9 aan de Kamer is gezonden is de reikwijdte van het demonstratierecht uitgebreid uiteengezet en staat het uitgangspunt dat de overheid zich altijd inspant om demonstraties zoveel mogelijk te faciliteren. De burgemeester kan evenwel op grond van de Wet openbare manifestaties (Wom) voorschriften en beperkingen stellen ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer of ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. De politie heeft een belangrijke rol bij het in goede banen leiden van demonstraties onder het gezag van de burgemeester. Indien de politie optreedt ter strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde gebeurt dit onder het gezag van de officier van justitie. Bij de besluiten van het lokale gezag en het optreden van de politie dat hieronder plaatsvindt, mag de inhoud van de demonstratie geen rol spelen.
In de brief van 19 april jl. is door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en mij geconstateerd dat net als in veel landen om ons heen we ook in Nederland zien dat demonstranten de grenzen van het recht opzoeken of die grens zelfs bewust overschrijden, met als doel maximale publieke aandacht te generen en/of besluitvorming af te dwingen. Naar aanleiding van zorgen in de Kamer over het handelingsperspectief bij ontwrichtende demonstraties is in deze brief een onderzoek daarnaar aangekondigd. Bij dit onderzoek wordt bekeken hoe andere landen met dergelijke demonstraties omgaan en staat het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) centraal.
Kunt u bevestigen dat internationale en Europese verdragen de overheid verplichten de uitoefening van fundamentele rechten tijdens dergelijke acties maximaal te faciliteren en te beschermen, in plaats van deze te beperken of te onderdrukken? Hoe rijmt u dit met het politie-optreden tegen klimaatdemonstranten van de afgelopen jaren?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat vreedzame klimaatbewegingen op geen enkele wijze neergezet kunnen worden als een criminele organisaties? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om een oordeel te vellen over of sprake is van het strafbare feit deelname aan een criminele organisatie. Het OM heeft een eigenstandige bevoegdheid om te beslissen in welke zaken vervolging wordt ingesteld. In zaken die voor de rechter komen is het aan de rechter om te bepalen of iemand wordt veroordeeld, en zo ja tot welke straf. Zie hierover ook de brief over het demonstratierecht van 19 april jl.10
Hoe verenigt u het optreden van politie en justitie tegen klimaatdemonstranten met Artikel 3, lid 8, van het Verdrag van Aarhus, welke een een juridisch bindende verplichting oplegt aan landen die partij zijn bij het Verdrag om ervoor te zorgen dat personen die hun rechten uit hoofde van het Verdrag uitoefenen, niet worden gestraft, vervolgd of lastig gevallen?
De bescherming van het uitoefenen van rechten uit hoofde van het Verdrag van Aarhus betekent niet dat demonstranten zich bij het uitoefenen van hun demonstratierecht niet aan de wet hoeven te houden, of dat politie en justitie niet mogen handhaven. Politie en justitie zijn verantwoordelijk voor de mogelijke strafrechtelijke handhaving bij demonstraties. Als door een of meer actievoerders tijdens een demonstratie strafbare feiten worden begaan, brengt dat op zichzelf niet mee dat de demonstratie niet (langer) valt onder de reikwijdte van het demonstratierecht.11 Er kan dan mogelijk wel strafrechtelijk worden opgetreden tegen de individuen die strafbare feiten begaan.
Voorwaarde voor een beperking van het demonstratierecht is dat een interventie van de overheid in een democratische samenleving noodzakelijk en proportioneel is. Deze eis is neergelegd in artikel 11 EVRM. Gegeven de bescherming die het demonstratierecht biedt, hangen de mogelijkheden van strafrechtelijk optreden tegen individuele demonstranten onder andere af van de ernst van het strafbare feit. Daarbij is irrelevant waarvoor een demonstrant demonstreert; de inhoud van een demonstratie speelt geen rol bij de handhaving. Het OM gaat zeer zorgvuldig om met de afweging of personen worden vervolgd voor strafbare feiten tijdens demonstraties en hanteert daarbij mensenrechtenverdragen als kader. Daarbij is een belangrijk gegeven dat het strafrechtelijke optreden, waaronder ook de bestraffing, niet zo ingrijpend mag zijn dat mensen hierdoor worden afgeschrikt of ontmoedigd om gebruik te maken van hun demonstratierecht (het zogenaamde chilling effect). Door het hanteren van dit criterium bij strafrechtelijk optreden wordt voldaan aan het vereiste van artikel 3, lid 8, van het Verdrag van Aarhus dat personen die hun rechten uitoefenen overeenkomstig de bepalingen van dat verdrag niet worden gestraft, vervolgd of op enige wijze gehinderd wegens hun betrokkenheid.
Ben u het met de speciaal rapporteur van de VN eens dat door klimaat- en milieuactivisten zowel in de politiek als in verschillende media continu in een kwaad daglicht te stellen, een giftig debat kan ontstaan dat het functioneren van de democratie kan schaden en kan aanzetten tot steeds verdergaande repressie van vreedzame demonstranten? Zo nee, op welk onderzoek berust uw mening hierover?
Politici en media dienen zich binnen de grenzen van de vrijheid van meningsuiting vrij uit te kunnen spreken. Uitspraken in de politiek of media spelen bovendien geen rol in beslissingen van autoriteiten bij de handhaving van demonstraties. Voor zover het in een kwaad daglicht stellen van klimaat- en milieuactivisten hen afschrikt of ontmoedigt om gebruik te maken van hun demonstratierecht, herken ik het gebruik van het discours waar de Speciaal Rapporteur inzake milieumensenrechtenverdedigers bij het Verdrag van Aarhus naar verwijst niet in de Nederlandse context.
Realiseert u zich dat u ook bijdraagt aan steeds verdere polarisatie door het te hebben over «illegale acties», «misbruik van het demonstratierecht» en een «verdienmodel»? Zo ja, waarom gebruikt u deze termen dan toch? Zo nee, kunt u toezeggen te stoppen met het gebruiken van deze termen in het debat over klimaatdemonstranten?
De genoemde bewoordingen zijn geuit tegen een achtergrond van een toename van demonstraties waarbij doelbewust en met regelmaat de regels worden overtreden en de belangen van anderen worden aangetast. Als we hiervoor weg kijken, lopen we het risico dat het draagvlak voor het demonstratierecht onder druk komt te staan. Dat heeft ook negatieve gevolgen voor anderen die van het recht om te demonstreren gebruikmaken. Eventuele beperkingen die aan demonstraties worden opgelegd dienen wel in overeenstemming te zijn met artikel 11 EVRM en artikel 9 Grondwet. Samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heb ik dan ook een onafhankelijk onderzoek aangekondigd naar demonstraties waarbij demonstranten de grenzen van het recht opzoeken of zelfs overschrijden, met als doel maximale publieke aandacht te generen en/of besluitvorming af te dwingen. Het onderzoek doelt de mogelijkheden te onderzoeken voor een versteviging van het handelingsperspectief van alle betrokkenen en voor de bestendigheid van het wettelijke kader.
Kunt u aangeven hoe vaak de volgende overtredingen zijn geconstateerd gedurende de afgelopen 24 maanden bij resp. de blokkades van de A12 door Extincion Rebellion en de boerenprotesten; gebruik van geweld tegen politie of omstanders, brandstichting, verbranden van giftige materialen zoals asbest, storten van vuil of puin, intimidatie van bestuurders en afsteken van vuurwerk? Wilt u elk van deze onderwerpen afzonderlijk beantwoorden, zowel voor de snelwegblokkades van Extinction Rebellion als voor de boerenprotesten?
Bij de politie en het OM wordt geregistreerd op delict, zoals brandstichting, mishandeling, vernieling, bedreiging, etc. De gedragingen waarnaar wordt gevraagd kunnen vanwege verschillende omstandigheden van het geval onder verschillende delictsomschrijvingen worden geregistreerd. Daarnaast omvat een registratie van bijvoorbeeld brandstichting meer feiten dan enkel gedragingen die tijdens een demonstratie of protest hebben plaatsgevonden. De door u gevraagde cijfers kunnen dan ook niet worden aangeleverd.
Deelt u de mening dat er een wezenlijk verschil is tussen de vreedzame en geweldloze demonstraties van Extinction Rebellion en de boerenprotesten in Nederland en Brussel waarbij puin op de wegen werd gestort, bestuurders werden geïntimideerd, hooibalen in brand werden gestoken, illegaal vuurwerk werd afgestoken en zelfs asbest werd verbrand? Zo nee, waarom niet?
Er zijn verschillen tussen protestacties aan te wijzen die van belang kunnen zijn voor de werking van het demonstratierecht. Dit is ter beoordeling aan het lokaal gezag en in voorkomend geval uiteindelijk aan de rechter. In de brief die op 19 april jl. is gestuurd12 over het demonstratierecht is uiteengezet dat bij verdenking van lichtere strafbare feiten bij demonstraties het OM – en indien tot vervolging wordt overgegaan de rechter – zich zal afvragen of de inzet van het strafrecht gerechtvaardigd is. Voor het plegen van misdrijven, zoals vernieling, bedreiging, (groeps)belediging, discriminatie of brandstichting, vindt in beginsel strafvervolging plaats.
Waarom kiest u ervoor om in uw beantwoording van mondelinge vragen protesten en in het nieuwsbericht, dat u op 7 februari jl naar buiten bracht naar naar aanleiding van een overleg tussen u, de politie en het Openbaar Ministerie (OM) over boerenprotesten, blokkades door Extinction Rebellion en andere protesten6, twee groepen demonstranten, die qua opzet en aard totaal van elkaar verschillen, op één hoop te gooien?
In het bedoelde bericht is in het algemeen opgemerkt dat sprake is geweest van illegale acties, zoals het demonstreren op door de burgemeester verboden plekken, en misdrijven, zoals het stichten van brand en het lozen van asbest. De beoordeling, handhaving en in voorkomende gevallen aanhouding en vervolging bij dergelijke acties is aan het lokaal gezag, het openbaar ministerie en in voorkomend geval uiteindelijk aan de rechter. Zoals in de brief over het demonstratierecht van 19 april jl.14 uiteen is gezet, onderschrijf ik het belang van het demonstratierecht en de reikwijdte van dit recht zoals geformuleerd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Wat betreft EHRM-jurisprudentie geldt dat door het Hof inderdaad is geoordeeld dat vreedzame, tijdelijke verkeersblokkades onder het demonstratierecht vallen. Hierbij heeft het Hof echter tevens geoordeeld dat het stellen van beperkingen aan deze demonstratie gerechtvaardigd kan zijn. Het is aan het lokale gezag om te beoordelen of het stellen van beperkingen of in het uiterste geval het opleggen van een verbod noodzakelijk is op grond van de Wet openbare manifestaties.15
Kunt u bevestigen dat in algemene zin een demonstratie alleen door het demonstratierecht beschermd wordt indien de demonstratie vreedzaam is? Geldt in algemene zin ook dat bij een gewelddadig protest geen sprake is van een door het demonstratierecht beschermde demonstratie, maar van een misdrijf tegen de openbare orde zoals bedoeld in Artikel 141 Wetboek van Strafrecht?
Het klopt dat enkel een vreedzame demonstratie valt binnen de reikwijdte van het demonstratierecht en beschermd wordt door dit recht. De reikwijdte van het demonstratierecht is wel breed, zoals toegelicht is in de brief over het demonstratierecht van 19 april jl. Van een niet-vreedzame demonstratie is pas sprake indien organisatoren en deelnemers van de demonstratie gewelddadige intenties hebben, oproepen tot geweld of anderszins de grondslagen van een democratische samenleving verwerpen. Of daadwerkelijk vervolgd wordt voor artikel 141 Wetboek van Strafrecht bij een gewelddadig protest is aan het OM. Indien wordt overgegaan tot vervolging, bepaalt een rechter of een veroordeling volgt.
Het hiervoor genoemde nieuwsbericht over boerenprotesten, demonstraties van XR en «protesten waarbij verwerpelijke leuzen worden gescandeerd» opent met de zin «De maat is vol: dit is geen demonstreren, dit zijn geen protesten, dit zijn illegale acties of zelfs het plegen van misdrijven», welke grondslag gebruikt u of uw ministerie om hier te beoordelen of hier (i) sprake is van demonstreren of protesteren, (ii) sprake is van illegale acties en (iii) sprake is van het plegen van misdrijven? Graag elk onderdeel individueel beantwoorden.
Zie antwoord vraag 17.
Hoe rijmt u uw opmerking in dit nieuwsbericht, welke ook betrekking heeft op demonstraties van XR, met het feit dat het Europees Hof van de Rechten van de Mens vreedzame, tijdelijke verkeersblokkades heeft aangemerkt als een vorm van demonstreren, waarbij voor de overheid de plicht voorop staat om uitoefening van het demonstratierecht mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 17.
Hoe gaat u de vijf oproepen tot actie uit het rapport van de speciaal rapporteur omzetten in beleid?
Het kabinet werkt aan het halen van de doelen van de Overeenkomst van Parijs met beleid, plannen en programma’s en regelgeving. Daarbij vormen de beginselen van het Verdrag van Aarhus een basisvoorwaarde voor betrokkenheid van het publiek. Op het gebied van handhaving van de openbare orde en het voorkomen en bestrijden van wanordelijkheden tijdens demonstraties geldt dat u hierover een brief heeft ontvangen op 19 april jl.16 Daarnaast is op 17 april in een antwoordbrief aan de Speciaal Rapporteur inzake milieumensenrechtenverdedigers bij het Verdrag van Aarhus specifiek ingegaan op de Nederlandse verplichtingen ten aanzien van het demonstratierecht in het licht het Verdrag van Aarhus (zie antwoord op vraag 7 en 8). Verder wordt door de Rijksuniversiteit van Groningen een landelijke website ontwikkeld waarop iedereen gratis informatie over het demonstratierecht kan inwinnen en een online adviestool kan raadplegen. Op deze manier kunnen zowel overheidsinstanties als demonstranten en andere betrokken partijen online demonstratierechtelijke vragen beantwoord krijgen.
Ik zie geen aanleiding om andere stappen te zetten op dit onderwerp.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de verantwoordelijke partijen (OM, burgemeesters, politie, etc.) per direct in lijn met internationale mensenrechtenverdragen gaan acteren?
De suggestie dat er momenteel in strijd wordt gehandeld met mensenrechtenverdragen herken ik niet. Het is mogelijk dat in de praktijk incidenteel sprake is van een onjuiste afweging, maar dat kan altijd aan de rechter worden voorgelegd, die daar dan een oordeel over zal vellen. Het is niet aan mij als Minister om daar in te treden.