Het leveren van zware wapens aan Oekraïne voor de volgende fase in de oorlog |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
|
|
|
Deelt u de zorgen dat Oekraïne met de huidige militaire middelen niet in staat is de nieuwe Russische aanval in het Oosten en Zuiden van Oekraïne het hoofd te bieden?
Het kabinet is bezorgd over het hernieuwde Russisch offensief in het Oosten en Zuiden van Oekraïne. Om Oekraïne ook in deze fase van het conflict in staat te stellen invulling te geven aan zijn legitieme recht op zelfverdediging, heeft een groot aantal bondgenoten en partners de militaire steun aan Oekraïne geïntensiveerd, waaronder door de levering van zwaarder materieel. Zoals recent aan uw Kamer gemeld, heeft ook het kabinet besloten om, conform verzoeken van Oekraïne, het land te ondersteunen met zwaardere militaire goederen (Kamerstuk 22 054, nr. 362 en Kamerstuk 22 054, nr. 363). Het gaat hierbij onder meer om de levering van pantservoertuigen en een samenwerkingsproject met Duitsland gericht op het ter beschikking stellen van pantserhouwitsers. Nederland levert hierbij vijf pantserhouwitsers en Duitsland zeven. De opleiding en training voor Oekraïense militairen voor het wapensysteem wordt in samenwerking verzorgd. De opleiding zal deze week van start gaan in Duitsland en 1 tot 2 maanden in beslag nemen. Duitsland levert de benodigde munitie voor het wapensysteem. Ook wordt voorzien in het leveren van reserve-onderdelen.
Deelt u de zorgen dat nadat Rusland meer delen van het Oosten en het Zuiden van Oekraïne onder controle krijgt, het aannemelijk is dat Rusland daarna de aanval op de rest van het land in zal zetten?
De agressieve opstelling van Rusland jegens Oekraïne geeft aanleiding om te zijn voorbereid op een breed scala aan mogelijke scenario’s van het conflict. Eén van de mogelijkheden is dat de Russische Federatie zal (blijven) proberen om meer delen van Oekraïne in handen te krijgen.
Bent u van mening dat Oekraïne op dit scenario voorbereid moet zijn en gesteund moet worden vanuit Nederland en Europese en NAVO-partners om een dergelijke aanval met zware wapens een halt toe te roepen?
Ja. Zoals ik recent aan uw Kamer heb medegedeeld (Kamerstuk 2022Z07875 en Kamerstuk 2022Z08446), acht het kabinet het van belang om te blijven bijdragen aan de Oekraïense zelfverdediging en afschrikking van de Russische Federatie. Nederland staat hierover in nauw contact met Oekraïne, bondgenoten en partners.
Bent u bereid in samenwerking met Europese en NAVO-partners nog zwaardere wapens te leveren voor dit scenario?
Het kabinet beziet, samen met bondgenoten en partners, op welke wijze het Oekraïne blijvend kan ondersteunen bij zijn legitieme recht op zelfverdediging. In geval van aanvullende leveringen zal, net als bij de eerdere leveringen, een zorgvuldige en versnelde toetsing aan de EU wapenexportcriteria plaatsvinden.
Klopt het dat voor de zwaarste categorie wapens die nodig zijn voor dit scenario training is vereist? Zo ja, hoeveel tijd kost levering en training die met zulke wapens gepaard gaan zodat ze effectief en tijdig ingezet kunnen worden?
Bij de levering van militaire goederen aan Oekraïne wordt telkens bekeken of het geven van training aan de Oekraïense strijdkrachten benodigd is, en op welke wijze in de Oekraïense behoefte kan worden voorzien. In sommige gevallen, bijvoorbeeld wanneer hetzelfde (wapen)systeem of een soortgelijk (wapen)systeem al door de Oekraïense strijdkrachten gebruikt wordt, is het geven van training niet nodig. Wanneer er wel training nodig is, wordt in nauwe samenwerking met het Oekraïense Ministerie van Defensie bezien hoe deze trainingsbehoefte het beste kan worden ingevuld. Eventuele trainingen zullen buiten Oekraïne plaatsvinden. Het verschilt per (wapen)systeem hoeveel tijd de levering en training kosten. De geconstateerde effecten op de gereedheid van de Nederlandse strijdkrachten zijn, gezien de huidige omstandigheden, door Defensie als acceptabel beoordeeld.
Kunt u deze vragen binnen een week en afzonderlijk beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Een landelijk toetsingskader voor prefabwoningen. |
|
Faissal Boulakjar (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Aedes wil landelijke toets voor fabriekswoningen» uit het Financieele Dagblad van woensdag 20 april 2022?1
Ja.
Herkent u de geschetste problematiek waarbij de bouw van prefabwoningen wordt vertraagd omdat een landelijk toetsingskader ontbreekt, en elke gemeente afzonderlijk mag bepalen of een in de fabriek gemaakte woning veilig is en geplaatst mag worden?
Ja. Voor de bouw van woningen is een omgevingsvergunning voor het bouwen nodig. De gemeente beoordeelt, als bevoegd gezag, nu nog of een vergunningaanvraag voldoet aan de lokale regels inzake welstand en ruimtelijke ordening en aan de landelijke regels van het Bouwbesluit 2012. Daar waar vertraging ontstaat, heeft dit veelal te maken met de vraag of een nieuwbouwplan past in de omgeving. De gemeente moet alle belangen hierbij afwegen en soms is dat niet mogelijk binnen de reguliere termijn van 8 weken. De veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid en duurzaamheid van bouwplannen worden beoordeeld op basis van de landelijke regels uit het Bouwbesluit 2012. De terechte vraag kan hier inderdaad gesteld worden of fabriekswoningen en andere vormen van conceptuele woningen telkens opnieuw door iedere gemeente aan deze landelijke regels uit het Bouwbesluit 2012 getoetst moet worden.
Met de komst van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb) wordt het landelijk goedkeuren van fabriekswoningen zoals Aedes voorstelt al grotendeels mogelijk. Ik wil de Wkb op 1 januari 2023 tegelijk met de Omgevingswet invoeren. Onder de Wkb is het niet langer de gemeente die ieder bouwplan stuk voor stuk moet beoordelen en goedkeuren. Kwaliteitsborgers beoordelen bouwplannen en zien toe op de uitvoering volgens de bouwtechnische regels. Het wordt daarbij mogelijk om fabriekswoningen en andere vormen van conceptuele woning vooraf, eenmalig te beoordelen en goed te keuren. Per project kan de kwaliteitsborger dan volstaan met de noodzakelijke beoordeling van specifieke lokale omstandigheden, zoals de fundering, en een toets op de juiste uitvoering van het bouwproject.
Op dit moment worden gesprekken gevoerd en vinden proefprojecten plaats met onder meer deelnemers aan het Netwerk Conceptueel Bouwen. Doel hiervan is nagaan op welke wijze een zo groot mogelijk deel van nieuwbouwwoningen standaard kan worden goedgekeurd. Dit gebeurt op een zodanige manier dat de tijd die nodig is voor beoordeling per project zo beperkt mogelijk is en dat de veiligheid en kwaliteit gegarandeerd blijft.
Deelt u de mening dat modulaire woningbouw een effectieve, duurzame en snelle oplossing kan zijn voor de woningbouwopgave? Zo ja, wat gaat komende tijd uw inzet zijn om modulaire woningbouw op te schalen in Nederland?
Ja. Gezien de nieuwbouwopgave waar we de komende jaren voor staan zie ik industrieel, modulair en conceptueel bouwen als kans voor het bereiken van de doelstelling. Daarbij is dit tevens een kans om de kwaliteit te verhogen, de belasting van het milieu te verlagen en afvalstromen te beperken ten opzichte van de meer traditionele bouwwijze. In het programma Woningbouw is de inzet op meer circulair en industrieel bouwen opgenomen. De inzet en activiteiten daarbij zijn gestoeld op het rapport «Conceptuele bouw en industriële productie» dat vorig jaar zomer naar de Tweede Kamer is verstuurd.2
Kunt u toelichten in hoeverre u zicht heeft op de knelpunten om modulaire woningbouw te implementeren in Nederland? Zo ja, wat zijn de barrières?
In het Programma Woningbouw heb ik aangegeven dat ik industrieel bouwen wil bevorderen, zowel om de woningbouw te versnellen als voor het verbeteren van de energie- en milieuprestatie van woningen. Om die reden ben ik voornemens om de in de Omgevingswet voorziene beleidsvrijheid om strengere eisen te stellen op dit vlak te schrappen uit de regelgeving. Zoals aangeven wil ik met de Wkb de bouwtechnische toets versnellen en tevens de kwaliteit van de bouw verbeteren. Eventuele overige belemmeringen hiervoor zal ik zo veel als mogelijk wegnemen.
Bent u van mening dat een landelijk toetsingskader eventuele barrières voor de bouw van prefabwoningen zou wegnemen? Zo ja, bent u bereid om een dergelijk instrument op de korte termijn in te voeren om het proces te versnellen?
Ik denk dat een landelijke werkwijze waarbij goedkeuring van een (fabrieksmatig) woningbouwconcept de goedkeuring van fabriekswoningen sterk kan vereenvoudigen. De Wkb voorziet in een werkwijze waarbij een goed kwaliteitszorgsysteem van de bouwers zelf daarnaast kan zorgen voor het nog verder beperken van de externe controle op bouw. Alle standaard onderdelen van woningen worden eenmalig goedgekeurd waarbij de controle slechts gericht hoeft te zijn op de juiste uitvoering van de plaatsing/ het samenstellen van de nieuwe woning op de uiteindelijke locatie. Zoals ik hierboven al heb aangegeven lopen er al gesprekken en proefprojecten met onder meer deelnemers aan het Netwerk Conceptueel Bouwen om te kijken op welke wijze een zo groot mogelijk deel van nieuwbouwwoningen.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De financiële voordelen van kernenergie |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Gronings onderzoek: kernenergie efficiënter voor bereiken klimaatdoelen»?1
Ja.
Hoe reageert u op genoemd onderzoek, waaruit blijkt dat het «financieel voordeliger is als Nederland investeert in kerncentrales dan alleen in zonne- en windenergie»?
Ik bekijk het onderzoek met interesse. Tegelijkertijd laat ik op dit moment zelf ook onderzoek doen naar de optimale inrichting van het toekomstige energiesysteem voor de jaren 2035, 2040 en 2050 via de studie naar de rol van kernenergie in de toekomstige energiemix van Nederland. De resultaten van deze studie zijn rond de zomer bekend en stuur ik in het najaar aan uw Kamer.
Deelt u de conclusie van onderzoeker Machiel Mulder (hoogleraar energie-economie, Rijksuniversiteit Groningen) dat «kernenergie goedkoper is dan zonne- en windenergie», dat «windparken op zee de meeste subsidies nodig hebben» en dat «heel veel van die kosten door de overheid [en dus door de burgers] worden betaald»? Hoe valt dit te rijmen met uw claim dat windparken op zee zonder subsidie worden gebouwd?2
Het onderzoek van prof. dr. Mulder beargumenteert dat de stroomprijs door meer zon en wind afneemt en dat dit ten koste gaat van het verdienmodel van investeerders. Daarnaast zal volgens het onderzoek de stroomprijs juist stijgen als de weersomstandigheden ervoor zorgen dat zon en wind minder kunnen opwekken. Ook laten de onderzoekers zien dat kerncentrales per eenheid stroom relatief minder kost dan wind op zee en zonenergie.
Verder laat het onderzoek van de heer Mulder op hoofdlijnen zien dat de productie vanuit verschillende energiebronnen meer integraal moet worden afgewogen. Er zijn namelijk ook systeemeffecten. Dit sluit aan bij mijn eerdere conclusies (Kamerbrief 35 167, nr. 28) dat kernenergie niet duurder hoeft te zijn dan wind en zon indien de systeemkosten op dezelfde manier worden meegenomen. Zo worden extra netwerkkosten, kosten voor balanceren van het net en aansluitingskosten, die toenemen bij een hoger percentage zon en wind, niet meegenomen in de kWh-prijs maar doorberekend aan de netbeheerder en/of consument.
Tegelijkertijd vind ik het vooral belangrijk om te kijken naar de uitkomsten van de studie over de inpassing van kernenergie in de Nederlandse energiemix richting 2030–2050 en daarna. De uitkomsten geven een beter beeld van de inzet van kernenergie in het energiesysteem. De resultaten worden rond de zomer verwacht. Deze studie geeft ook de benodigde duidelijkheid over de wijze waarop kernenergie in het energiesysteem past en zal ook betrokken worden bij het opstellen van het Nationaal Plan Energiesysteem dat is aangekondigd in de Kamerbrief Contouren Nationaal Plan Energiesysteem.
Verder klopt het dat we momenteel geen subsidies meer geven voor het bouwen van windparken op zee. Wel betaalt de gebruiker via nettarieven mee aan de elektriciteitsnetten die hiervoor moeten worden aangelegd.
Kunt u uw antwoord op eerdere Kamervragen herinneren: «Kernenergie kan aanzienlijk bijdragen aan het dekken van de elektriciteitsbehoefte in Nederland en neemt in vergelijking met wind of zon inderdaad heel weinig ruimte in beslag»? Staat u hier nog steeds achter?
De huidige lijn van deze regering is dat kernenergie niet wordt uitgesloten als onderdeel van de energiemix. Dit past in het uitgangspunt «sturen op CO2» dat dit kabinet hanteert. Zoals eerder gesteld kan kernenergie aanzienlijk bijdragen aan het dekken van de elektriciteitsbehoefte in Nederland en neemt in vergelijking met wind of zon inderdaad heel weinig ruimte in beslag.
Deelt u de mening dat kernenergie een prominente plek in onze nationale energievoorziening moet krijgen voordat u het hele land en ons deel van de Noordzee hebt volgebouwd met geldverslindende, horizonvervuilende, vogelhakselende windturbines? Deelt u bovendien de mening dat kernenergie kan bijdragen aan onze energieonafhankelijkheid?
Zoals aangegeven in de antwoorden op de vorige vragen, ben ik op dit moment aan het onderzoeken wat de meest optimale energiemix voor Nederland in de toekomst kan zijn. Dit gebeurt onder andere via de eerder genoemde studie (naar de rol van kernenergie in de toekomstige energiemix van Nederland) en het Nationaal Plan Energiesysteem.
In dit bredere onderzoek dat ik doe naar het toekomstige energiesysteem worden verschillende publieke belangen gewogen, waaronder de aspecten van betaalbaarheid en leefomgevingskwaliteit waarvan u voorbeelden geeft. In genoemde studie zal ook worden ingegaan op de leverings- en voorzieningszekerheid van de energievoorziening. Hier is energieonafhankelijkheid uiteraard ook een onderdeel van.
Hoe kan het dat u wél druk in de weer bent om het aantal windturbines fors uit te breiden, maar uw plannen voor de bouw van nieuwe kerncentrales – zoals aangekondigd in het coalitieakkoord – nog allesbehalve concreet zijn? Wanneer kunnen we uw uitgewerkte plannen voor de bouw van nieuwe centrales tegemoet zien?
De uitdagingen die spelen in het kader van kernenergie zijn veelomvattend. Rond het zomerreces zullen diverse onderzoeken die ik heb uitgezet zijn afgerond. Deze onderzoeken helpen om een duidelijker beeld te vormen van kernenergie in het systeem en de vervolgstappen te bepalen. Ik informeer u daarover voor het zomerreces.
Het achterhouden van informatie in de granulietzaak en het toevoegen van bodemvreemd materiaal aan granuliet. |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «gemeente West Maas en Waal: «Ministerie houdt informatie achter in granulietzaak»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Klopt het dat uitdrukkelijk is afgesproken dat het ministerie de gemeente West Maas en Waal op de hoogte zou houden in het granuliet-dossier en dit niet is gebeurd, aangezien het aanvullend onderzoek van het advies- en ingenieursbureau Arcadis niet met de gemeente West Maas en Waal is gedeeld? Zo nee hoe zit dit dan?
Het klopt dat de gemeente West Maas en Waal op de hoogte zou worden gehouden over het granuliet dossier. In tegenstelling tot het proces daaraan voorafgaand, is de gemeente niet actief geïnformeerd over de aan u op
16 november 2021 verzonden Kamerbrief, inclusief addendum. Verder is de gemeente niet geïnformeerd over het commissiedebat Leefomgeving van 7 april 2022. De stukken zijn weliswaar openbaar, maar het was beter geweest als de gemeente in lijn met de gemaakte afspraken zou zijn geïnformeerd.
In een telefonisch overleg op 7 april 2022 – tussen de wethouder Ans Mol en de dgWB van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat – zijn hiervoor excuses aangeboden en is de afspraak herbevestigd dat de gemeente blijvend zal worden geïnformeerd over de ontwikkelingen in het granuliet-dossier. Over het granulietdossier is vervolgens op 14 en 26 april 2022 ambtelijk overleg gevoerd met de gemeente. Dit overleg zal één keer in de zes weken worden gevoerd.
Tussen de gemeente West Maas en Waal en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is de afgelopen jaren regelmatig contact geweest. Het contact heeft zich niet alleen beperkt tot het granulietdossier. Naast deelname aan de klankbordgroep voor het reviewonderzoek granuliet, heeft de gemeente ook actief deelgenomen aan de bestuurlijke dialoog voor het beleidsonderzoek diepe plassen. Daarnaast zijn rondom de voorgenomen verondieping van de Vonkerplas diverse gesprekken gevoerd. Verder is op diverse momenten zowel bestuurlijk als ambtelijk bilateraal overleg gevoerd.
Is er de afgelopen tijd contact geweest tussen het ministerie en de gemeente West Maas en Waal over het feit dat de gemeente niet goed op de hoogte is gehouden in het granuliet-dossier? Wat is er tijdens dit contact afgesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe zal in de toekomst worden voorkomen dat informatie abusievelijk niet wordt gedeeld met de gemeente West Maas en Waal?
Om elkaar blijvend goed te informeren is nu afgesproken om eens in de zes weken op ambtelijk niveau overleg te voeren. Daarnaast kan zo nodig op bestuurlijk niveau het overleg worden gevoerd.
Is, naar aanleiding van de toezegging van de voormalig Staatssecretaris Van Weyenberg die aangaf het RIVM en Deltares te willen vragen om onderzoek te doen of er sprake is van ontbrekende wetenschappelijke kennis over het gedrag van polyacrylamide in anaerobe omstandigheden, deze opdracht al gegeven?2 Wanneer wordt dit onderzoek afgerond?
De opdracht voor het onderzoek wordt komende maand aan het RIVM verstrekt. Ik informeer u in een eerstvolgende voortgangsbief over de planning van het onderzoek.
Heeft u kennisgenomen van de brief van het Burgercollectief Dreumelse Waard3, waarin bezwaren worden geuit tegen de conclusies uit het «Addendum review-onderzoek granuliet Over de Maas» van Arcadis? Kunt u een inhoudelijk reactie geven op deze bezwaren?
Ik heb kennisgenomen van de brief van het Burgercollectief Dreumelse Waard. In reactie op de brief van het burgercollectief heb ik het bijgevoegde memo (bijlage 1) van Arcadis ontvangen. Op basis van het memo zie ik geen aanleiding om een nieuw onderzoek te laten uitvoeren. Voor mij staat de deskundigheid en onafhankelijkheid van Arcadis niet ter discussie. De conclusies uit het addendum blijven ongewijzigd. Bijgaand treft u de brief aan (bijlage 2) die ik hierover aan het Burgercollectief Dreumelse Waard heb verzonden.
Gaat u gehoor geven aan de oproep van het Burgercollectief Dreumelse Waard om het addendum van Arcadis terug te trekken en een vervangend onderzoek uit te laten voeren? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u kennisgenomen van de brief van de gemeente West Maas en Waal4, waarin vragen worden gesteld over de consequenties voor de inwoners, de ecologie en de gebruikers van de plassen naar aanleiding van van de aanwezigheid van granuliet aan de oppervlakte in de Moleneindse Waard? Wat is uw reactie hierop? Gaat u uw reactie ook nog sturen naar de gemeente West Maas en Waal?
Ja, bijgaand treft u mijn reactie aan de gemeente West, Maas en Waal aan (bijlage 3).
Gaat u gehoor geven aan de oproep van de gemeente West Maas en Waal om de uitkomsten van het onderzoek door het RIVM en Deltares af te wachten alvorens er vervolgstappen worden genomen? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding om de uitkomsten van het aanvullend literatuuronderzoek door het RIVM en Deltares af te wachten. Ik vind het belangrijk – zoals aangegeven in mijn brief van 16 november 20215 – om kennis te kunnen nemen van nieuwe wetenschappelijke inzichten en ontwikkelingen.
Het aanvullende literatuuronderzoek doet niets af aan de bevinden en conclusies van het review-onderzoek. In geen enkel monster van de beunschepen, de waterbodem, of in grond- en oppervlaktewater is acrylamide aangetoond.
Belangrijke conclusie is dat granuliet voldoet aan de milieu hygiënische kwaliteit achtergrondwaarde (schoonste klasse grond) en er is geen sprake van negatieve gevolgen voor mens en milieu of op de ontwikkeling van het ecosysteem.
Deelt u de mening dat het uiterst belangrijk is dat de zorgen van bewoners omtrent het granuliet-dossier worden geadresseerd en zo mogelijk worden weggenomen, en dat het aanvullend onderzoek van Arcadis hierin niet is geslaagd? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met u eens dat de zorgen van de burgers – mede gezien de brieven van de gemeente West Maas en Waal en het Burgercollectief Dreumelse Waard – zoveel als mogelijk moeten worden geadresseerd en weggenomen. Arcadis heeft daarom in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat uitgebreid onderzoek uitgevoerd naar de milieu hygiënische effecten van granuliet in «Over de Maas». Belangrijke conclusie is dat granuliet voldoet aan de milieu hygiënische kwaliteit achtergrondwaarde (schoonste klasse grond) en er geen sprake is van negatieve gevolgen voor mens en milieu of op de ontwikkeling van het ecosysteem.
Bent u ervan op de hoogte dat in het Besluit bodemkwaliteit een regel is opgenomen die stelt dat onder grond of baggerspecie ook grond of baggerspecie wordt verstaan dat is vermengd met ten hoogste 20 gewichtsprocenten bodemvreemd materiaal5?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte.
Klopt het dat in de nota van toelichting is opgenomen dat het bij deze regel nadrukkelijkniet gaat om het bijmengen van bodemvreemd materiaal6? Zo nee, hoe zit dit dan?
Ja, het klopt dat dit in de nota van toelichting staat.
Klopt het dat aan granuliet een bodemvreemde stof – een flocculant – wordt toegevoegd? Zo nee, hoe zit dit dan?
In de procedure over handhavingsverzoek van de gemeente West Maas en Waal die heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State8 van 13 oktober 2021 is het toevoegen van flocculant uitgebreid aan de orde geweest. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft geoordeeld dat het toevoegen van flocculant niet betekent dat het granuliet niet kan worden beschouwd als grond in de zin van het Besluit bodemkwaliteit.
Deelt u de analyse dat het toevoegen van het bodemvreemd flocculant aan granuliet niet voldoet aan de regel in het Besluit bodemkwaliteit zoals uitgelegd in de nota van toelichting7, aangezien iets als grond mag worden beschouwd als het maximaal 20 gewichtsprocent bodemvreemd materiaal bevat datniet is bijgemengd?
Nee, ik verwijs naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij het antwoord op vraag 13.
Bent u ervan op de hoogte dat in de Regeling bodemkwaliteit8 en op de site van Bodemplus9 twee vereisten worden gesteld voor wanneer iets als grond mag worden toegepast, namelijk: bij het toepassen van grond mag ten hoogste 20 gewichtsprocenten bodemvreemd materiaal voorkomen voor zover het steenachtig materiaal of hout betreft dat voorafgaand aan het ontgraven of bewerken al in de grond aanwezig was, waarvan niet is te voorkomen dat de grond of baggerspecie daarmee is vermengd, én overige bodemvreemde materialen – anders dan steenachtig materiaal en hout – mogen alleen sporadisch voorkomen als dat voorafgaand aan het ontgraven of bewerken al in de grond aanwezig was?
Ja. Ik wijs ook op het doel van deze bepaling uit de Regeling bodemkwaliteit die in 2018 is ingevoerd en waaruit blijkt dat hiermee is bedoeld de aanwezigheid tegen te gaan van bodemvreemde materialen zoals plastics en piepschuim in partijen grond die worden toegepast voor de verondieping van diepe plassen (Staatscourant 2018, 68042). Deze materialen mogen alleen sporadisch voorkomen voor zover redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat ze voor toepassing uit een partij grond worden verwijderd.
Deelt u de analyse dat het toevoegen van het bodemvreemd flocculant aan granulietniet voldoet aan de vereisten van de Regeling bodemkwaliteit en de uitleg van Bodemplus voor bodemvreemd materiaal, aangezien de flocculant niet al in de afgegraven grond zat, het vermengen wel te voorkomen was en de flocculant niet sporadisch maar altijd wordt toegevoegd aan granuliet? Zo nee, waarom niet?
Nee, hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 13 en de Raad van State uitspraak van 13 oktober 2021.
Klopt het dan ook dat granuliet dusniet als grond mag worden gekwalificeerd volgens het Besluit bodemkwaliteit zoals uitgelegd in de nota van toelichting10, de Regeling bodemkwaliteit11 en de uitleg van Bodemplus12? Zo nee, hoe zit dit dan?
Nee, hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 13 en de Raad van State uitspraak van 13 oktober 2021.
Deelt u de mening dat het onacceptabele gevolgen zou hebben voor het milieu als het toevoegen van het bodemvreemd flocculant aan granuliet wél wordt beschouwd als dat het zou voldoen aan de eisen omtrent bodemvreemd materiaal, omdat dit zou betekenen dat grond altijd voor 20 gewichtsprocent zou mogen worden aangevuld met bodemvreemd materiaal van welke aard dan ook, zonder dat het de toepassing als grond zou verliezen? Zo nee, waarom niet?
Wat de milieugevolgen van het toevoegen van het betreffende flocculant betreft verwijs ik naar de in het antwoord op vraag 13 genoemde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. In deze uitspraak is geoordeeld dat er op basis van verschillende rapporten en onderzoeken over het flocculant, waaronder het deskundigenbericht van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (STAB) die door de Afdeling bestuursrechtspraak is ingeschakeld als onafhankelijke deskundige, geen reden is om aan te nemen dat het toepassen van granuliet schadelijke gevolgen heeft voor de milieukwaliteit en de leefomgeving. Uit deze uitspraak noch uit de toepasselijke regelgeving volgt dat aan grond altijd 20 gewichtsprocent bodemvreemd materiaal van welke aard dan ook mag worden toegevoegd.
De berichten ‘Waarom een moslimpoliticus de eed niet mag wijzigen’ en ‘Eed aan Allah door raadslid niet geldig’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten «Waarom een moslimpoliticus de eed niet mag wijzigen» en «Eed aan Allah door raadslid niet geldig»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het niet past bij de waardigheid van het afleggen van de eed of belofte dat eenieder een eigen gekozen formulering zou kunnen kiezen en dat het van belang is de herkenbare, symbolische functie van de eed te beschermen?
De eed of belofte voor politieke ambtsdragers dient in alle gevallen conform het geldende wettelijke voorschrift te worden uitgesproken. Dat onderstreept zowel het bijzondere karakter als de herkenbaarheid, welke ik beide van belang vind.
Klopt het dat u van mening bent dat het afleggen van de eed of belofte door politieke ambtsdragers enkel volgens de voorgeschreven formule dient te geschieden en dat de lijn van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State uit 2001 onverkort van toepassing is?2
De eed of belofte voor politieke ambtsdragers dient in alle gevallen conform het geldende wettelijke voorschrift te worden uitgesproken. Dat de wetgever geen ruimte voor afwijking heeft geboden, is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in genoemde uitspraak bevestigd.
Hoe gaat u ervoor zorgen en stimuleren dat voorzitters en griffiers op de hoogte zijn van de wettelijke regels en dat zij deze ook toepassen? Bent u bereid hierover in contact te treden met onder andere de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het Interprovinciaal Overleg?
Ik zal hier voortaan de voorzitters en griffiers in de voorlichting bij de verkiezingen op wijzen. Ook zal ik de antwoorden op de onderhavige vragen ter kennis laten brengen aan de koepels en beroepsverenigingen in het decentraal bestuur.
Onderkent u dat het afleggen van een ongeldige eed vervelende consequenties kan hebben voor de geldigheid van de besluitvorming? Gaat u de betreffende overheden aanspreken op de noodzaak om de gebreken te herstellen? Welke bestuurlijke bevoegdheden kunt u indien nodig inzetten?
Aangezien de eed of belofte ingevolge artikel 14 Gemeentewet een constitutief vereiste is voor raadsleden om hun functie te kunnen uitoefenen, leidt een gebrek bij het afleggen hiervan ertoe dat de persoon in kwestie niet geldig kan deelnemen aan de beraadslaging en besluitvorming. De beslissing om de eed of belofte opnieuw af te leggen, is uiteindelijk aan de persoon in kwestie, waarbij de burgemeester als voorzitter van de raad de verantwoordelijkheid heeft betrokkene te wijzen op het belang hiervan voor zijn positie als raadslid en de consequenties voor de rechtsgeldigheid van de besluitvorming. Besluitvorming waar de persoon in kwestie aan deelneemt, kan worden voorgedragen voor schorsing en vernietiging of kan ter beoordeling aan de rechter worden voorgelegd.
De desbetreffende gemeenten zijn via de provincie geïnformeerd; de raadsleden in kwestie hebben de eed of belofte inmiddels opnieuw afgelegd, zodat geen verdere interventie vereist is.
Het bericht ‘Volgend jaar mogelijk 30 procent minder metro’s, bussen en trams’ |
|
Mahir Alkaya (SP) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten «Volgend jaar mogelijk 30 procent minder metro’s, bussen en trams» en «Volgend jaar minder bussen en treinen in de provincie: «Het zijn geen leuke keuzes»»?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op dit nieuws?
De signalen vanuit de OV-sector zijn mij bekend. Het kabinet helpt vervoerders met de verlenging van de BVOV door de onzekere periode in 2022 heen, nadat ze eerder al geholpen zijn in 2020 en 2021. De actuele prognose van het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) voor 2023 gaat uit van 97% reizigersherstel t.o.v. 2019. Zoals ik in mijn brief van 14 april heb aangegeven, zal het KiM deze prognose in juni actualiseren3. Ik zal uw Kamer te zijner tijd informeren over deze de actualisatie. Daarnaast blijf ik de ontwikkelingen monitoren en blijf met de OV-sector in gesprek over een versneld herstel en de terugkeer naar de oorspronkelijke verhoudingen.
Deelt u de mening dat een afname van twintig tot dertig procent aan openbaar vervoer (ov) volstrekt onacceptabel is?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u in overleg met de provincies en vervoerregio’s over de nieuw op te stellen dienstregelingen?
De verantwoordelijkheid voor het opstellen van regionale dienstregelingen ligt bij de provincies en vervoerregio’s. Het aanbod stemmen zij vervolgens af met de gemeenten in het concessiegebied, waarbij de (regionale) reizigersorganisaties adviesrecht hebben. De provinciale staten en besturen van de vervoerregio’s zien toe op dit proces en besluiten over de dienstregelingen. Deze manier van werken past bij de decentralisatie van het stads- en streekvervoer en de verantwoordelijkheidsverdeling in de Wet Personenvervoer 2000.
Uiteraard spreek ik in het Nationaal Openbaar Vervoer Beraad (NOVB) geregeld met de sector over actuele ontwikkelingen waaronder over de transitie vanuit de coronasituatie, het aantrekkelijk houden van het openbaar vervoer en de maatregelen die genomen worden om de sector gezond te houden. Per brief van 16 december 20214 is uw Kamer geïnformeerd over de ontwikkelingen in het OV. De informatie uit deze rapportage wordt periodiek geüpdatet en geeft onder andere inzichten in de ontwikkelingen per regio. De rapportage wordt in het najaar met uw Kamer gedeeld, zodra de dienstregelingen voor 2023 door de decentrale overheden zijn vastgesteld.
Is u bekend op hoeveel plaatsen rekening wordt gehouden met forse krimp van het ov-aanbod?
Met het doortrekken van de BVOV tot eind 2022 wordt zekerheid geboden aan de partijen in de OV-sector en voor de reizigers beschikbaar en veilig (regionaal) OV gegarandeerd. Zo worden de dienstregelingen voor de tweede helft van 2022 onder dezelfde voorwaarden mogelijk gemaakt als op dit moment. Voor de periode daarna volg ik de ontwikkelingen in het openbaar vervoer nauwgezet en blijf daarover met de sector in gesprek. Dit is in lijn met de brieven van 25 februari en 1 april 2022 over de beëindiging van het coronasteunpakket5. Voor 2023 gaat de actuele prognose van het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) uit van 97% reizigersherstel t.o.v. 2019. Ik informeer uw Kamer over de in juni verwachtte actualisatie van deze prognose.
Verder is uw Kamer op 16 december 20216 per brief geïnformeerd over de ontwikkelingen in het OV. De informatie uit deze rapportage wordt periodiek geüpdatet. De rapportage wordt in het najaar met uw Kamer gedeeld, zodra de dienstregelingen voor 2023 door de decentrale overheden zijn vastgesteld.
Wat gaat u doen aan deze dreigende kaalslag?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om de beschikbaarheidsvergoeding voort te zetten over 2023? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht 'EU: aardgas is duurzaam' |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Deelt u de conclusie dat het goed nieuws is dat de door u zo bejubelde Europese Unie aardgas als duurzaam en groen bestempelt? Deelt u de mening dat dit haaks staat op uw eigen klimaatbeleid, waaronder het obsessieve, onbetaalbare aardgasvrij maken woningen?1
Op 10 maart jl. heeft de Europese Commissie een definitief voorstel gedaan om aardgas en kernenergie tijdelijk en onder voorwaarden op te nemen in de groene taxonomie. Voor een volledige appreciatie van het voorstel daartoe verwijs ik u naar mijn brief van 20 april jl. (Kamerstuk 21501-33, nr. 914). Voor wat betreft aardgas heeft het kabinet zich meermaals uitgesproken tegen de opname daarvan in de groene taxonomie. De opvatting dat dit goed nieuws is wordt dan ook niet gedeeld. De taxonomie is verbod noch gebod, doet niets af aan de klimaatdoelen die gelden voor Nederland en staat daarmee niet haaks op het Nederlandse klimaatbeleid.
Hoe kan het dat het groene label voor aardgas, zoals u zegt, «geen gevolgen heeft voor de Nederlandse ambities om de CO2-uitstoot fors terug te dringen» en «de komende jaren volop door zal worden gegaan met het aardgasvrij maken van woningen»?
In het Coalitieakkoord is afgesproken om de Nederlandse ambitie ten aanzien van emissiereductie te verhogen omdat Nederland koploper wil zijn in Europa bij het tegengaan van de opwarming van de aarde. Het doel voor 2030 in de Klimaatwet wordt aangescherpt tot 55% reductie. Om dit doel te halen, richt het kabinet zich op een hogere opgave van 60% reductie in 2030. De eventuele opname van aardgas in de taxonomie heeft geen invloed op die ambitie.
Voor Nederland geldt dat aardgas op dit moment nog een belangrijke rol in onze energiemix speelt. Met het Klimaatakkoord zijn de eerste stappen gezet om de rol van aardgas kleiner te maken en over te schakelen naar duurzame bronnen. Het kabinet houdt zich aan de afspraken in het Klimaatakkoord. Het uitfaseren van fossiele brandstoffen, waaronder aardgas, en de overstap naar duurzame bronnen is en blijft hierbij uitgangspunt.
Bent u ervan op de hoogte dat wat Nederland met het aardgasvrij maken van woningen aan CO2 bespaart, door China in slechts drie uur (!) compleet teniet wordt gegaan?2 Hoe moeten we het «fors terugdringen van de CO2-uitstoot» eigenlijk zien? Welke effect hebben uw CO2-ambities feitelijk op de mondiale uitstoot en de temperatuurontwikkeling van de aarde?
In het Klimaatakkoord van Parijs is in 2015 afgesproken dat de opwarming van de aarde wordt beperkt tot minder dan twee graden Celsius ten opzichte van het pre-industriële tijdperk. Het streven is om de opwarming beperkt te houden tot anderhalve graad. Alle landen, dus Nederland ook, moeten hier een bijdrage aan leveren. Om invulling te geven aan de eigenstandige verantwoordelijkheid die Nederland in dit verband heeft, is in 2019 de Klimaatwet aangenomen. Ook in Europa worden klimaatdoelen wettelijk verankerd. Op die manier borgen we dat Nederland niet eenzijdig actie onderneemt, maar dat we gezamenlijk naar dit doel bewegen.
Er bestaan grote verschillen in de mate van broeikasgasuitstoot tussen verschillende landen die onder andere samenhangen met bevolkingsgrootte, economische ontwikkeling en de mate van verduurzaming. Dit betekent echter niet dat de Nederlandse maatregelen om broeikasgasemissies te reduceren teniet worden gedaan. Immers zouden er zonder deze maatregelen meer broeikasgassen worden uitgestoten met negatieve gevolgen voor de mondiale uitstoot en temperatuurontwikkeling. Bovendien is het aardgasvrij maken van woningen ook wenselijk in het licht van het streven om onafhankelijk te worden van de import van Russisch aardgas.
Hoe legt u het groene label voor aardgas uit aan de huishoudens die voor vele tienduizenden euro’s reeds van het aardgas af zijn gegaan, omdat u hen hebt wijsgemaakt dat aardgas slecht voor het klimaat zou zijn en de huishoudens die nog niet van het aardgas af zijn, maar door u «uiteindelijk van het gas af gedwongen zullen worden»?3
De opname van aardgas in de taxonomie is tijdelijk en voorwaardelijk. Meer specifiek geldt dat economische activiteiten met betrekking tot aardgas als duurzaam worden gekwalificeerd indien zij aan bepaalde voorwaarden voldoen. De belangrijkste voorwaarde is dat de lifecycle broeikasgasemissies lager zijn dan 100 gram CO2e/kWh. In plaats daarvan kan ook aan de volgende cumulatieve voorwaarden worden voldaan: (i) de faciliteit krijgt uiterlijk in 2030 een bouwvergunning; (ii) de directe emissies zijn lager dan 270 gram CO2e/kWh of niet hoger dan 550 kg CO2e/kWh per jaar gemiddeld over een periode van 20 jaar; (iii) de faciliteit vervangt een bestaande fossiele centrale met relatief hoge uitstoot; (iv) deze vervanging leidt tot emissiereductie van minimaal 55% en capaciteitstoename van maximaal 15%; (v) de faciliteit schakelt uiterlijk per 2035 over op hernieuwbare of emissiearme gassen (zoals waterstof).
De voorwaarden zijn niet gericht op de verbranding van aardgas in huishoudens maar op aardgascentrales die een tijdelijke rol spelen in de transitie van vervuilende brandstoffen zoals kolen naar emissiearme of -loze gassen zoals waterstof of groen gas.
Deelt u de mening dat het ronduit tegenstrijdig is dat aardgas de schoonste fossiele brandstof is, dat huishoudens in onder andere Duitsland daarom juist overstappen óp aardgas, maar dat u huishoudens voor veel geld van het gas áf wilt hebben en hen daartoe zelfs wilt dwingen?
De doelstelling van de EU is om in 2050 klimaatneutraal te zijn. Dit betekent dat het gebruik van fossiele brandstoffen (wegens hun CO2-uitstoot) wordt afgebouwd en vervangen wordt door duurzame energiebronnen. Ook aardgas is een fossiele brandstof en het gebruik ervan zal dus worden afgebouwd richting 2050.
In Duitsland en in de andere EU-lidstaten zullen huishoudens dus ook vóór 2050 moeten overstappen op fossielvrije bronnen. Dit is in lijn met de afspraken in de Europese Green Deal. Een deel van de huishoudens zal mogelijk als tussenstap overstappen op aardgas. Duitsland heeft recentelijk een nieuwe verwarmingsstrategie aangekondigd om minder afhankelijk te worden van de import van Russisch aardgas.4 In deze strategie wordt normering aangekondigd om fossiele brandstofinstallaties uit te faseren in gebouwen. Het voorstel is om géén mono gas- of oliegestookte ketels meer te plaatsen bij vervanging van de ketel ouder dan 20 jaar per 2024. Er zou namelijk vanaf dat moment een minimumwaarde van 65% hernieuwbare energie gelden voor gebouweigenaren. Dit kan worden bereikt via bijvoorbeeld het installeren van een warmtepomp of een duurzaam warmtenet. Kortom, ook Duitsland zet in op het geleidelijk uitfaseren van aardgas in de gebouwde omgeving.
Wanneer zet u uw klimaatoogkleppen af en stopt u met uw onzinnige, onhaalbare en onbetaalbare klimaatbeleid?
De wetenschap is helder over het klimaatprobleem, het kabinet neemt daarom passende maatregelen.
De bescherming van LHBTI+’ers |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «COC vraagt Minister Yeşilgöz om maatregelen tegen discriminerend geweld»?1 en herinnert u zich het door vele lijsttrekkers ondertekende Regenboogakkoord?2
Ja.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat zeven op de tien LHBTI-personen in hun leven te maken krijgen met fysiek of verbaal geweld om wie ze zijn? Zo ja, wat gaat u doen om dit tegen te gaan?
Ja, die mening deel ik. Het is van groot belang dat iedereen veilig zichzelf kan zijn in onze maatschappij, ongeacht iemands geslachtskenmerken, genderidentiteit, genderexpressie, gerichtheid of welke grond dan ook. Geweld richting iemand om wie diegene is, zowel fysiek als verbaal, is absoluut ontoelaatbaar. Ik zet mij, samen met het kabinet, sterk in om dit te voorkomen en te bestraffen.
Het kabinet blijft werken aan de acceptatie, veiligheid en emancipatie van de LHBTI-gemeenschap. Het Regenboogakkoord noemt belangrijke maatregelen om de emancipatie en veiligheid van LHBTI-personen te bevorderen. Zoals in het Coalitieakkoord beschreven, voert het kabinet dit akkoord zorgvuldig uit met (initiatief)wetgeving en beleid.
Daarnaast bevat het Actieplan Veiligheid LHBTI 2019–2022 verschillende initiatieven die zich specifiek richten op de vergroting van de veiligheid van LHBTI-personen. Dit actieplan is een gezamenlijke inspanning van mijn ministerie, het Ministerie van OCW en de G4-gemeenten. Ook wordt op korte termijn een onderzoek gestart met als hoofddoel het in kaart brengen van de aard en omvang van geweld tegen LHBTI-personen en inzicht verwerven in het type daders dat bij dit geweld betrokken is. Hierbij betrek ik de Minister van OCW. De resultaten van dit onderzoek verwacht ik begin 2023. Ik ga ervan uit dat deze kennis ook kan bijdragen aan verder beleid en initiatieven gericht op het tegengaan van geweld tegen LHBTI-personen.
Daarnaast is er voor de komende vier jaar een bedrag van 2 miljoen voor de politie vrijgemaakt om geweld tegen LHBTI-personen tegen te gaan. Op dit moment wordt verkend op welke manier deze middelen kunnen worden ingezet om expertise te vergroten en goede werkwijzen uit te dragen, onder andere door middel van praktijkgericht of wetenschappelijk onderzoek. Hierover vindt ook afstemming plaats met het COC.
Kunt u per jaar aangeven hoeveel aangiftes of meldingen van discriminatie van LHBTI-personen er gedurende de afgelopen tien jaar zijn gedaan? Hoe komt het dat er relatief weinig veroordelingen per jaar zijn?
In onderstaande tabellen is het aantal meldingen van antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s) en discriminatie-incidenten3 van de politie weergegeven. Het betreft meldingen en discriminatie-incidenten op de gronden seksuele gerichtheid en geslacht, waarbij bij de tweede grond specifiek is aangegeven hoeveel meldingen er waren van en discriminatie-incidenten gericht waren tegen transgenderpersonen. Discriminatie van transgenderpersonen wordt zowel bij de ADV’s als bij de politie onder de grond geslacht geregistreerd.
244
1.403
202
1.574
380
1.295
195
954
193
1.505
377
1.603
256
1.981
279
2.106
Niet beschikbaar
68 (onduidelijk hoeveel gericht op transgender personen)
400 (waarvan 10% gericht tegen transgender personen)
55 (25 gericht op transgender personen)
403 (waarvan ruim 10% gericht tegen transgender personen)
44 (25 daarvan waren gericht op transgender personen)
477 (waarvan 10% gericht tegen transgender personen)
27 (20 daarvan waren gericht op transgender personen)
466 (waarvan 78 meldingen van discriminatie van transgender personen)
28 (veruit het grootste deel was gericht op transgender personen)
515 (waarvan 92 meldingen van discriminatie van transgender personen)
38 (veruit het grootste deel was gericht op transgender personen)
453 (waarvan 99 meldingen van discriminatie van transgender personen)
41 (veruit het grootste deel was gericht op transgender personen)
395 (waarvan 78 meldingen van discriminatie van transgender personen)
53 (waarvan de meeste betrekking hebben op discriminatie van transgender personen)
Bovenstaande cijfers zijn beschikbaar vanaf 2014, en komen voort uit de jaarlijkse cijferrapportages «Discriminatiecijfers». In deze rapporten worden onder andere de cijfers van de politie, de ADV’s, het Meldpunt internetdiscriminatie en het College voor de Rechten van de Mens meegenomen. Op 24 mei j.l. zijn de discriminatiecijfers over 2021 door de Minister van BZK aan uw Kamer aangeboden.
De bovengenoemde cijfers zien op zowel meldingen als aangiften van discriminatie. Bij een ADV kan alleen melding worden gedaan van discriminatie. Bij de politie kan (al dan niet begeleid vanuit een ADV) zowel melding als aangifte worden gedaan van discriminatie. Als de betrokkene c.q. het slachtoffer vervolging wenst, ligt aangifte voor de hand. De politie neemt deze aangifte dan in beginsel op en in behandeling.
Het aantal veroordelingen houdt dus enig verband met het aantal aangiften. Het aantal veroordelingen kan echter niet zonder meer uit de registratiesystemen van de rechtspraak worden gehaald: daar waar specifieke discriminatiefeiten4 op artikel zijn te achterhalen, geldt dat niet voor de zogenoemde commune feiten met een discriminatieaspect5.
Bij die feiten is in de afdoening weliswaar rekening gehouden met dit aspect in de afdoening (en strafeis), maar uit de systemen van de rechtspraak valt niet af te leiden of er daarmee ook rekening is gehouden in de strafoplegging.
Het aantal veroordelingen van discriminatiezaken is een stuk minder hoog dan het aantal meldingen of aangiften van discriminatie. Dit kent een aantal verklaringen. Allereerst heeft het ermee te maken dat niet alle strafbare discriminatie in beeld komt bij justitie. Dit kan onder meer verklaard worden doordat niet in alle gevallen aangifte of melding wordt gedaan door het slachtoffer. Er zijn ook gevallen waarbij er wel aangifte wordt gedaan bij de politie, maar dat er bijvoorbeeld geen verdachte wordt gevonden of dat er sprake is van onvoldoende bewijs. Verder is het belangrijk te benoemen dat het OM, in samenspraak met de ketenpartijen, kijkt naar een effectieve en betekenisvolle afdoening van de zaak. Op basis van dat criterium kan ook gekozen worden voor een andere afdoening, bijvoorbeeld het starten van een mediation traject of het voeren van stopgesprekken met daders. Daarnaast geldt dat het aantal veroordelingen alleen achterhaald kan worden bij de specifieke discriminatiefeiten, aangezien het discriminatieaspect niet in de tenlastelegging hoeft te worden opgenomen.
Deelt u de mening dat door in elke politie-eenheid in Nederland discriminatierechercheurs aan te stellen er een grotere aangiftebereidheid ontstaat en meer verdachten van discriminatiezaken kunnen worden opgespoord? Zo ja, hoe gaat u voor deze rechercheurs zorgen? Zo nee, waarom niet?
De politie ziet de aanpak van discriminatie als een generieke taak die in elke eenheid door alle basisteams uitgevoerd wordt. Een belangrijke ontwikkeling is de pilot voor de aanpak van discriminatie waarbinnen ook discriminatierechercheurs worden ingezet. Zij zullen onderdeel gaan uitmaken van het Expertise Centrum Aanpak-Discriminatie – Politie (ECAD-P) dat is opgericht. Het centrum zal expertise ontwikkelen en delen over de opvolging van meldingen en aangiftes op discriminatiegebied in den brede. De aanname is dat een betere herkenning en behandeling van discriminatie-incidenten ook zal leiden tot een grotere aangiftebereidheid omdat het slachtoffer toenemend vertrouwen zal hebben in een goede afhandeling van de aangifte door de politie en het OM. De werving van vier discriminatierechercheurs vindt op dit moment plaats. De verwachting is dat de discriminatierechercheurs rond de zomer zullen starten.
Deelt u de mening dat de LHBTI-politieteams van Roze in Blauw geprofessionaliseerd moeten worden in de zin dat voor deze agenten meer tijd en geld beschikbaar komt? Hoe gaat u gevolg geven aan het voornemen uit het Coalitieakkoord het politie netwerk «roze in blauw» te versterken?
Roze in Blauw is een netwerk van politiemedewerkers die zelf deel uitmaken van de LHBTI+ gemeenschap en hun kennis vrijwillig tijdens werktijd delen met politie collega’s die daar behoefte aan hebben. Per eenheid verschilt de tijd die zij hieraan binnen hun bestaande politiewerkzaamheden kunnen besteden. Het netwerk Roze is blauw valt onder het brede Netwerk Divers Vakmanschap (NDV), dat een belangrijke pijler is binnen Politie voor Iedereen. Het is de inzet dat het NDV verder wordt geprofessionaliseerd. Conform hetgeen benoemd in het Coalitieakkoord (en het Regenboogakkoord) wordt het netwerk Roze in Blauw, als onderdeel van het NDV, de komende jaren versterkt door onder andere het netwerk uit te bouwen en beter te faciliteren.
Dit wordt onder andere gedaan door het verbeteren van de overdracht van LHBTQI+ kennis in de politieorganisatie. Vanuit de motie Hermans d.d. 13 oktober 2021 is voor de aanpak van discriminatie en geweld tegen LHBTIQ+ burgers de komende 4 jaar 2 miljoen per jaar ter beschikking gesteld.
Wat is uw mening over het voorstel van wet van de leden Buitenweg en Segers tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de invoering van het discriminatoir oogmerk als strafverzwaringsgrond?
Het genoemde initiatiefvoorstel, dat voor advies is voorgelegd aan de Raad van State, strekt ertoe een verhoogd strafmaximum te introduceren voor elk strafbaar feit dat met een discriminatoir oogmerk is begaan. Dit voorstel geeft nader richting aan het Regenboogakkoord, waarin wordt opgeroepen tot invoering van hogere strafmaxima bij haatmisdrijven. De uitvoering van dit akkoord is onderdeel van het Coalitieakkoord 2021–2025. Eerder heeft mijn ambtsvoorganger in zijn beleidsreactie op rechtsvergelijkend WODC-onderzoek al aangegeven dat de introductie van een verhoogd strafmaximum bij haatmisdrijven belangrijke voordelen oplevert, waaronder het duidelijke signaal van de wetgever dat bij haatmisdrijven een hogere straf passend is.6 Ook ik zie de voordelen van zo’n wettelijke verankering. Voor de precieze uitwerking van een verhoogd strafmaximum bij haatmisdrijven kijkt het kabinet met grote belangstelling uit naar het initiatiefvoorstel van uw Kamer. Het kabinet zal, zoals gebruikelijk, bij de mondelinge behandeling van het initiatiefwetsvoorstel in de Tweede Kamer zijn standpunt kenbaar maken.
Deelt u de mening dat op korte termijn een verbod op niet-noodzakelijke medische behandelingen van intersekse personen zonder hun toestemming moet komen? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer een voorstel daartoe verwachten? Zo nee, waarom niet?
De Minister van VWS hanteert het uitgangspunt dat een medisch oordeel over ingrepen bij Differences of Sex Developments (DSD)-kinderen altijd aan de medische professionals is. Beslissingen over operatief ingrijpen worden binnen een multidisciplinair team individueel zorgvuldig afgewogen en zijn soms medisch noodzakelijk. Er bestaat een multidisciplinaire professionele richtlijn Diagnostiek bij Disorders/Differences of Sex Development (DSD).
Deze is ontwikkeld op initiatief van de Vereniging Klinische Genetica Nederland (VKGN) in samenwerking met o.a. kinderendocrinologen, kinderurologen, laboratoriumspecialisten, klinische genetica en klinisch genetici.
Doel van de richtlijn is het optimaliseren van verantwoorde diagnostiek bij DSD. Op dit moment is de Minister van VWS in gesprek over de totstandkoming van een multidisciplinaire kwaliteitsstandaard met zowel generieke als ook conditie-specifieke modules voor de behandeling van personen met een DSD/intersekse conditie. Zie ook het antwoord op een eerdere commissiebrief7 en Kamervragen8.
Het bericht dat bovenbouwleerlingen lesgeven aan onderbouwleerlingen |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Minder les en onvoldoendes: lerarentekort raakt leerlingen in hele land»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het bewonderenswaardig is hoe hard scholen werken om nieuwe leraren te werven?
Ja. Het is mooi om te zien hoe scholen samen in de regio plannen maken en met creatieve oplossingen komen om het lerarentekort tegen te gaan.
Bent u geschrokken van het nieuws dat scholen nu zo ver gaan om het lerarentekort op te vullen dat er zelfs bovenbouwleerlingen voor klassen onderbouwleerlingen worden gezet? Deelt u de mening dat dit absoluut niet acceptabel is?
Ik heb kennis genomen van het nieuwsbericht, dat uiteindelijk niet bleek te kloppen, en er is hierover contact opgenomen met de school in kwestie. Het bestuur van de school heeft toegelicht dat het nieuwsbericht geen recht doet aan de werkelijkheid; bovenbouwleerlingen staan op de school niet zelfstandig voor de klas, maar begeleiden onderbouwleerlingen die behoefte hebben aan extra bijlessen in specifieke vakken. Deze vorm van begeleiding maakt dus geen deel uit van het vaste onderwijsprogramma. Uiteraard deel ik de mening dat het onacceptabel zou zijn wanneer zelfstandige lessen van leerlingen onderdeel van het curriculum zouden uitmaken.
Heeft u contact gehad met de school in kwestie over het feit dat zij leerlingen uit de bovenbouw voor de klas zetten? Zo ja, kunt u een verslag geven van dat gesprek? Zo nee, wanneer spreekt u met deze school?
Er is inderdaad contact geweest met de school in kwestie. In dit gesprek heeft het bestuur van de school de situatie nader geduid, zoals bovenstaand toegelicht.
Wordt naar uw mening de veiligheid van leerlingen goed gewaarborgd wanneer leerlingen moeten lesgeven aan elkaar? Deelt u de mening dat het onverantwoord is om dergelijke verantwoordelijkheid bij leerlingen te leggen?
Ik wil nogmaals benadrukken dat het niet klopt dat leerlingen in deze situatie zelfstandig voor de klas stonden. Het gaat hier alleen om onderbouwleerlingen die zelf behoefte hebben aan bijles van een bovenbouwleerling. Afgezien daarvan is het bevoegd gezag (het bestuur van de school), ook in het geval van bijles georganiseerd door de school, verantwoordelijk voor de veiligheid op school. Die verantwoordelijkheid kan niet bij leerlingen worden neergelegd. Juist in situaties waarbij leerlingen les aan elkaar geven, is het van belang dat een bestuur oog heeft voor de veiligheid van alle leerlingen.
Hoe gaat u waarborgen dat zulke praktijken nimmer meer voorkomen?
Uiteraard is het niet de bedoeling dat leerlingen zelfstandig voor de klas staan, maar is, zoals bovenstaand toegelicht, hier ook niet het geval. Indien er signalen zijn dat dit wel gebeurt kan de Inspectie van het Onderwijs onderzoek uitvoeren.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat ook de andere groepen die worden ingezet om klassen te bemensen (intern begeleiders, studenten, onderwijsassistenten en conciërges) ook niet langer andere taken dan hun eigen hoeven te vervullen om te voorkomen dat de schoolontwikkeling en leerlingenzorg onder druk staat, zoals de Onderwijsraad concludeert?2
Besturen en scholen zijn verantwoordelijk voor het aanstellen en de inzet van voldoende en goed personeel en voor de inrichting van het onderwijs. Wanneer er vanwege de tekorten (tijdelijk) voor wordt gekozen om bijvoorbeeld de intern begeleider breder voor de klas in te zetten dan moeten zij ook afspraken maken over wat dat betekent voor de andere taken van de intern begeleider.
Deelt u de zorg dat er momenteel veel effecten van het lerarentekort zijn die verborgen blijven, zoals het tijdelijk uitvallen van vakken of vermindering van lesuren? Hoe gaat u deze effecten betrekken bij de monitoring opdat de volle impact van het lerarentekort duidelijk wordt?
De vermindering van lesuren wordt gemonitord via het IPTO (Integrale PersoneelsTelling Onderwijs), waarover ik uw Kamer jaarlijks informeer.3 De effecten uit dit onderzoek worden in de trendrapportage arbeidsmarkt leraren meegenomen. Ook in de afgelopen rapportage zijn hierover cijfers met uw Kamer gedeeld.
Gaat u uw aanpak van het lerarentekort intensiveren naar aanleiding van de wijdverbreidheid van het lerarentekort? Zo ja, hoe? Zo nee, is het feit dat het lerarentekort nu niet langer een overwegend randstedelijk probleem is, geen nieuws?
Voor het lerarentekort in het voortgezet onderwijs is er al eerder geconstateerd dat het niet iets is wat zich slechts overwegend in de Randstad afspeelt, maar juist een breder probleem is. Mede hierom is er al eerder gekozen voor een regionale aanpak van het tekort. Op korte termijn zal ik uw Kamer informeren over een intensivering van de aanpak tekorten voor de komende jaren. Het kabinet wil hier in ieder geval zeker wel op inzetten.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het structureel maken van de arbeidsmarkttoelage?
Zoals uw Kamer reeds gemeld is in mijn brief van 22 april over het Onderwijsakkoord4, ontvangt onderwijspersoneel op scholen met veel kwetsbare leerlingen een arbeidsmarkttoelage bovenop het salaris. Hiermee is met het Nationaal Programma Onderwijs al ervaring opgedaan en krijgt dit vanaf 2023 een structureel karakter.
Maakt u zich zorgen over het feit dat dit jaar minder hbo-studenten zich inschrijven vanwege het feit dat de studiefinanciering pas in 2023/2024 ingaat, en de gevolgen die dit kan hebben met betrekking tot de uitstroom van pabo-studenten vier jaar later?3 Zo ja, welke maatregelen gaat u met uw collega treffen? Zo nee, waarom niet?
Uit recente vooraanmeldingscijfers blijkt dat studenten er over het algemeen niet voor kiezen om later te gaan studeren door het terugkomen van de basisbeurs. Er lijkt zich geen boeggolf voor te doen. Wel moet gezegd worden dat we nu nog spreken over vooraanmeldingscijfers, welke fluctueren. Definitieve instroom en inschrijfcijfers worden begin februari 2023 bekend gemaakt.
Overigens blijft het Ministerie van OCW in gesprekken met aankomend studenten benadrukken dat als je dit jaar begint met studeren, je (conform het wetsvoorstel dat nu in voorbereiding is) vanaf studiejaar 2023–2024 wél een basisbeurs zult ontvangen en tevens een tegemoetkoming voor het feit dat je in het eerste jaar nog geen basisbeurs kreeg.
Daarnaast zetten de Minister van OCW, ikzelf en onze voorgangers ons al langer in voor het aantrekkelijk maken van het lerarenberoep en het verhogen van de instroom in de lerarenopleidingen. Naar aanleiding van de aanmeldcijfers voor de pabo in 2021–2022 hebben we extra maatregelen genomen, die u kunt vinden in de Kamerbrief Versterken Toegankelijkheid Pabo van 12 november 2021.6 Op 22 april is het onderwijsakkoord gesloten en ook hier verwacht ik positieve gevolgen van voor het instromen en behouden van leraren.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
De zeer recent in Pakistan uitgesproken fatwa en dreigementen tegen een Nederlandse parlementariër. |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Wilt u deze vragen per vraag apart en zelf als premier beantwoorden en dus niet door een collega laten beantwoorden?
Ja.
Wilt u deze vragen, gelet op de gevolgen voor mijn persoonlijke veiligheid, zo snel mogelijk doch uiterlijk binnen een week beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Heeft u kennisgenomen van de uitlatingen van de voormalige premier van Pakistan Imran Khan over «... the Dutch blasphemer MP Geert Wilders ...»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over deze uitspraak die Khan publiekelijke ten overstaan van duizenden mensen deed en die breed is uitgemeten in de media in de islamitische wereld, zodat miljoenen mensen er kennis van hebben kunnen nemen? Realiseert u zich dat in veel islamitische landen op blasphemie de doodstraf staat en dit dus consequenties heeft voor mijn veiligheid?
Voormalig Premier Khan heeft tijdens een rally op 13 april jl. in Peshawar gezegd dat de heer Wilders blij was dat hij (Khan) afgezet was als premier en dat de heer Wilders een persoon is die blasfemische cartoons van de profeet Mohammed gemaakt heeft. Ik keur deze uitspraken af en betreur het effect dat zij hebben gehad in Pakistan en het feit dat het heeft bijgedragen aan de bedreigingen aan het adres van de heer Wilders. Het kabinet zet zich in internationaal verband in voor afschaffing van de doodstraf op blasfemie (en afvalligheid). Die strafmaat leidt er tevens toe dat personen en groepen regelmatig het recht in eigen hand nemen. Ik realiseer mij de consequenties dus al te zeer. Dat is een van de belangrijke redenen waarom dit onderdeel is van de Nederlandse inspanningen en gelijkgezinde landen tegen de doodstraf op blasfemie en afvalligheid.
Heeft u voorts kennisgenomen van de door Allama Saad Hussain Rizvi over mij uitgesproken fatwa namelijk dat «... Muslims living in the Netherlands should eliminate the arrogant ...», waarmee hij mij bedoelde?2 Realiseert u zich dat er al eerder een fatwa tegen mij in Pakistan was uitgesproken? Wat is uw oordeel over de recente en over de eerdere fatwa?
Ja, ik heb kennis genomen van de recente en de eerdere fatwa in 2018. Het kabinet keurt deze nadrukkelijk af. Bedreigingen, en die in het bijzonder gericht aan democratisch gekozen politici, zijn onacceptabel en horen niet thuis in de Nederlandse democratische rechtsorde. Nederland heeft in bilaterale contacten met Pakistan herhaaldelijk zijn afkeuring ten aanzien van de ernstige bedreigingen aan het adres van de heer Wilders uitgesproken. Zoals bekend heeft Nederland Pakistan middels rechtshulpverzoeken verzocht om medewerking aan het Nederlandse strafrechtelijk onderzoek naar aanleiding van de eerdere fatwa (zie ook het antwoord op vraag 15). Ook ten aanzien van de huidige ontwikkelingen wordt door het Openbaar Ministerie onderzocht en actief beoordeeld of er sprake is van strafbare feiten.
Deelt u mijn mening dat het totaal onacceptabel is dat in de laatste recente fatwa een concrete oproep staat aan moslims in Nederland om mij te vermoorden? Deelt u mijn mening dat dit walgelijk is en krachtig veroordeeld dient te worden? Zo ja, bent u daartoe bereid en hoe gaat u dat dan doen? Zo nee, waarom niet?
Bedreigingen zoals deze aan het adres van de heer Wilders evenals aan het adres van andere volksvertegenwoordigers en personen zijn onacceptabel, uiteraard ook als zij worden gedaan door religieuze autoriteiten. Het kabinet keurt deze dan ook nadrukkelijk af. Het kabinet heeft ook recent enkele malen zijn grote zorgen over de doodsbedreigingen aan het adres van de heer Wilders aan de Pakistaanse autoriteiten overgebracht. Dit is zowel gedaan door de Nederlandse ambassadeur in Islamabad als aan de Pakistaanse ambassadeur in Den Haag.
Heeft u ook kennisgenomen van de uitlatingen van TLP-leider Muhammad Ashraf Asif Jalali dat «The government of Pakistan must take a strong narrative on the adverse blasphemy committed by Geert Wilders»3 en «He must be handed over to Muslims for public execution to ensure world peace»?
Ja.
Wat vindt u van deze uitspraak en oproep om mij over dragen aan moslims en vervolgens publiekelijk te executeren?
Zoals aangegeven, zijn bedreigingen onacceptabel, zeker aan het adres van volksvertegenwoordigers. Het kabinet keurt deze dan ook nadrukkelijk af.
Heeft u voorts kennisgenomen van de verklaring van het Pakistaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken dat «Pakistan also strongly condemns the offensive remarks made by a Dutch politician, attacking Islam and the Muslim holy month of Ramadan»4 gevolgd door uitspraken van de nieuwe premier van Pakistan, Shehbaz Sharif, dat «People of Pakistan and Muslims around the world are deeply hurt by the recent incidents of Islamophobia in Sweden & the Netherlands»?5
Ja.
Wat is uw oordeel hierover? Hebben de Pakistaanse autoriteiten bij het Nederlandse kabinet dan wel de Nederlandse ambassade in Pakistan geprotesteerd? Zo ja, wanneer en wat was de Nederlandse reactie precies?
De Nederlandse ambassadeur in Islamabad is op 18 april jl. uitgenodigd bij het Pakistaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken om de verklaring van het ministerie over te brengen. Op 21 april jl. met de Pakistaanse ambassadeur in Den Haag gesproken over de genoemde verklaring. Tot slot is met de Pakistaanse ambassadeur op 29 april jl. opnieuw het gesprek aangegaan op het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken om nogmaals te spreken over de bedreigingen aan het adres van de heer Wilders. In alle drie de ontmoetingen heeft Nederland zijn grote afkeuring overgebracht over de doodsbedreigingen die de heer Wilders vanuit Pakistan ontvangt, en aangegeven dat het bepalen van de reikwijdte van de vrijheid van meningsuiting in Nederland is voorbehouden aan de rechter.
Wat vindt u ervan dat ik als Nederlands gekozen volksvertegenwoordiger herhaaldelijk en massaal ook uit het buitenland, waaronder Pakistan en andere islamitische landen in Azië en het Midden-Oosten, met de dood wordt bedreigd? Dat ik door onder andere oud- en zittende Pakistaanse politieke leiders en geestelijken van blasphemie wordt beticht, er opgeroepen wordt mij publiekelijk te executeren en ik islamofoob wordt genoemd?
Zoals eerder genoemd, zijn bedreigingen onacceptabel, in het bijzonder aan het adres van volksvertegenwoordigers, en horen niet thuis in de Nederlandse democratische rechtsorde. Ten aanzien van de heer Wilders geldt het niet te accepteren feit dat hij reeds jarenlang te maken heeft met gevolgen voor zijn persoonlijk leven van bedreigingen uit binnen- en buitenland. Dat is voor hem persoonlijk verschrikkelijk. Het kabinet keurt dergelijke bedreigingen in de meest stellige bewoordingen af en doet er dan ook alles aan wat in zijn macht ligt om een einde te maken aan deze bedreigingen en de risico’s ervan voor de heer Wilders te mitigeren.
De dreigingen hebben de aandacht van de betrokken bewindspersonen. Zo heeft de Minister van Buitenlandse Zaken met zowel de heer Wilders als met u als voorzitter van de Tweede Kamer over de situatie gesproken.
Waarom heeft u het tot nu toe niet publiekelijk opgenomen voor een Nederlands staatsburger en parlementariër over wie een fatwa wordt uitgesproken om hem te vermoorden? Waarom heeft u tot nu toe niet publiekelijk een veroordeling uitgesproken over het feit dat uw (voormalig) ambtgenoot in Pakistan mij publiekelijk een blasfemist heeft genoemd?
Zoals in bovenstaande vragen aangegeven zijn de bedreigingen aan het adres van de heer Wilders onacceptabel. Het kabinet keurt deze dergelijke bedreigingen in de meest stellige bewoordingen dan ook nadrukkelijk af en doet er dan ook alles aan wat in zijn macht ligt om een einde te maken aan deze bedreigingen en de risico’s ervan voor de heer Wilders te mitigeren.Het kabinet staat hierover in contact met de Pakistaanse autoriteiten, zowel in Islamabad als in Den Haag.
Is de Pakistaanse ambassadeur te Den Haag ontboden om hier namens Nederland een krachtig protest tegen in te dienen? Zo ja, wat was zijn reactie. Zo nee, waarom niet en wilt u de Pakistaanse ambassadeur alsnog ontbieden? Zo nee, waarom niet?
Zoals tevens in het antwoord op vraag 10 weergegeven is de Pakistaanse ambassadeur te Den Haag op 29 april jl. opnieuw op het ministerie ontvangen om te spreken over de doodsbedreigingen die de heer Wilders vanuit Pakistan ontvangt. Daarbij zijn de grote zorgen van het kabinet over deze bedreigingen overgebracht.
Kunt u garanderen dat dit door Pakistan geïnitieerde islamitisch (staats)terrorisme op geen enkele manier gevolgen zal hebben voor mijn veiligheid, respectievelijk veiligheidsmaatregelen?
Op basis van informatie van inlichtingen- en veiligheidsdiensten worden dreigingsproducten opgesteld, zo ook voor de heer Wilders. Bij dit continue proces worden tevens eventuele berichten uit het buitenland betrokken en geduid. Op basis van de dreigingsproducten worden, indien daar aanleiding toe is, passende maatregelen getroffen. Voorts wordt op basis van actuele dreigingsinformatie telkens bezien in hoeverre aanpassing van het dreigingsbeeld, en de daarmee gepaard gaande beveiligingsmaatregelen, nodig is. In algemene zin geldt dat het kabinet zeer alert is als het gaat om de veiligheidssituatie van onder andere Kamerleden. Zoals bekend doet het kabinet vanuit veiligheidsoverwegingen geen uitspraken over specifieke veiligheidsaangelegenheden.
Realiseert u zich dat ik alleen al de afgelopen dagen vele honderden malen met de dood ben bedreigd, voornamelijk uit Pakistan en dat het Openbaar Ministerie tot nu toe niets doet met het merendeel van de eerdere doodsbedreigingen uit Pakistan?
Bedreigingen, en die in het bijzonder gericht aan democratisch gekozen politici, zijn onacceptabel en horen niet thuis in de Nederlandse democratische rechtsorde. Het Openbaar Ministerie beoordeelt iedere aangifte van mogelijke bedreiging van een politicus op strafbaarheid. In 2018 heeft het Openbaar Ministerie in dit verband in een drietal zaken rechtshulpverzoeken naar Pakistan uitgestuurd met het verzoek om een drietal personen als verdachten te horen. Ondanks dat Nederland een aantal keren heeft gerappelleerd bij de Pakistaanse autoriteiten en meermalen tijdens bilaterale consultaties met Pakistan door de Minister van Buitenlandse Zaken is aangedrongen op een antwoord op de rechtshulpverzoeken, is tot op heden niet op de rechtshulpverzoeken gereageerd door Pakistan.
Voor het identificeren van verdachten die bedreigingen uiten via met name sociale media, waarbij veelal geen gebruik wordt gemaakt van de eigen personalia en niet de volledige personalia zijn genoemd, is vervolgens nader onderzoek nodig. Wanneer een verdachte zich in een ander land dan Nederland bevindt, is voor dat onderzoek rechtshulp nodig. Wanneer met een land geen rechtshulpverdrag bestaat, leert de ervaring dat die rechtshulp in dit soort zaken moeizaam gaat. Dit geldt in het bijzonder voor Pakistan, waar de afgelopen jaren meerdere rechtshulpverzoeken in een drietal zaken – ondanks herhaaldelijk rappel – tot op heden onbeantwoord zijn gebleven.
Het Openbaar Ministerie kan – als er door het buitenland geen rechtshulp wordt verleend – alleen personen in Nederland vervolgen die rechtstreeks zijn te identificeren op basis van hun online gedane uitlatingen.
Deelt u mijn mening dat dat onacceptabel is en niet alleen slecht voor mijn eigen veiligheid, maar ook voor het rechtsgevoel en het al broze vertrouwen in de Nederlandse rechtstaat? Zo nee, waarom niet, zo ja wat gaat u daaraan doen?
Bedreigingen, en die in het bijzonder gericht aan democratisch gekozen politici, zijn onacceptabel. Daarom beoordeelt het OM, zoals hiervoor bij de beantwoording van vraag 15 al is beschreven, iedere aangifte van mogelijke bedreiging van een politicus op strafbaarheid. Hierbij bekijken het OM en politie per zaak wat de juridische mogelijkheden zijn.
Is uw zwijgen en de inactiviteit van het Openbaar Ministerie te verklaren uit het feit dat ik geen politicus van de coalitie ben, maar van de oppositie of mogelijk omdat u walgt van mijn strijd tegen de ideologie van de onvrijheid genaamd islam?
Zoals hiervoor in de beantwoording op vragen 5 en 15 vermeld, verricht het OM het nodige in reactie op de aangiften van mogelijke bedreiging. Hierbij wordt geen enkel onderscheid gemaakt op basis van de partij van een politicus of de ideologie die deze politicus aanhangt.
Kunt u zich de geur van vrijheid nog wel herinneren?
Zoals ook in de beantwoording op bovenstaande vragen weergegeven, betreur ik het effect dat diverse genoemde uitspraken hebben op het leven en de vrijheid van de heer Wilders.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden?
De gevolgen van de keuze voor Amerikaans schaliegas als alternatief voor Russisch gas voor het behalen van onze klimaatdoelen |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Texas en Louisiana moeten EU helpen af te kicken van Russisch gas, maar tegen welke prijs?»?1
Ja.
Welke afspraken heeft Nederland en/of de Europese Commissie precies over leveringszekerheid met de grote Amerikaanse gasbedrijven gemaakt die momenteel plannen maken om voor tientallen miljarden aan nieuwe pijpleidingen, fabrieken en terminals te bouwen?
Het is aan de markt om te bepalen waar en voor welke prijs er gas wordt ingekocht en verkocht. Dit volgt uit de spelregels die gelden op de interne markt en voor het vrije verkeer van goederen. De Nederlandse Staat heeft geen enkele afspraak met Amerikaanse gasbedrijven gemaakt. Ook de Europese Commissie heeft geen afspraken met marktpartijen gemaakt over concrete leveranties van LNG-volumes aan de EU.
De Europese Commissie heeft het EU Energy Platform opgericht2 om op basis van vrijwilligheid te komen tot vraagbundeling van gas, LNG en waterstof. Daarnaast heeft de Europese Commissie contacten gelegd met meerdere landen, waaronder de Verenigde Staten, over gasleveringen aan de EU ter vervangen van Russisch gas. Het is aan de markt om vervolg te geven aan die contacten en om tot concrete leveringsafspraken te komen.
Zijn bij deze afspraken ook contractvoorstellen, commitments of andere beloftes gedaan, waarbij sprake is van een verplichte afname over een bepaalde periode?
Zie antwoord vraag 2.
Indien dergelijke afspraken zijn gemaakt, wat houden deze afspraken precies in? Welke rol heeft Nederland en/of de Europese Commissie daarin gespeeld?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft Nederland en/of de Europese Commissie ook eisen gesteld ten aanzien van maatregelen die genomen moeten worden om de uitstoot van methaan bij de productie en het transport van Amerikaans schaliegas tegen te gaan? Indien nee, waarom niet?
Er zijn afspraken gemaakt op mondiaal niveau over het terugdringen van de uitstoot van methaan. Op 2 november 2021 hebben de Europese Commissie en de Verenigde Staten met vele partnerlanden de Methaan Belofte (Global Methane Pledge)3 geïnitieerd. Dit initiatief streeft ernaar de uitstoot van methaan terug te dringen met 30% in 2030 ten opzichte van 2020. Daarnaast heeft de Europese Commissie samen met de Verenigde Staten op 25 maart 2022 een gezamenlijke taskforce4 ingesteld over leveringszekerheid van aardgas. Deze taskforce richt zich onder andere op het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen (waaronder methaan) bij het realiseren van de LNG-infrastructuur en specifiek het verminderen van methaanlekkages.
Indien er nog geen afspraken zijn gemaakt, welke voorstellen liggen er precies voor de levering van extra Amerikaans liquid natural gas (lng) aan Europa en wanneer verwacht u dat er een definitief besluit genomen zal worden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met het statement van de Europese Commissie over de meeting tussen president Von der Leyen en de Amerikaanse president Biden op 25 maart jongstleden over de levering van meer Amerikaans lng aan de Europese Unie, getiteld «The European Commission and the United States open new chapter in their energy cooperation»?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met het artikel «How long will Biden’s new alliance with LNG last?' van de Houston Chronicle?
Ja.
Deelt u de mening dat uit de twee bovenstaande artikelen blijkt dat Von der Leyen en Biden hebben gesproken over een Europese markt voor Amerikaans lng tot in ieder geval 2030, maar dat lng-exporteurs gewoonlijk nog langere contracten (namelijk van 20 jaar) hanteren, simpelweg omdat nieuwe faciliteiten niet voor een korte duur worden gebouwd? Hoe verhoudt dit voorstel/deze afspraak tussen Von der Leyen en Biden zich tot het behalen van de Nederlandse en Europese klimaatdoelen?
De ontmoeting tussen de voorzitter van de Europese Commissie, mevrouw Von der Leyen, en de Amerikaanse president Biden heeft zich inderdaad gericht op de Europese markt voor Amerikaanse LNG als gevolg van de geopolitieke crisissituatie in Europa en de noodzaak om zo snel mogelijk de afhankelijkheid van de gasimport uit de Russische Federatie te reduceren. De Nederlandse en Europese Klimaatdoelen gelden onverkort en staan overeind, ongeacht de neveneffecten van meer import van LNG. We moeten zowel de afhankelijkheid van Rusland zo spoedig mogelijk afbouwen én de klimaatdoelen halen, waarbij het besparen van gas in beide gevallen een belangrijk onderdeel is. De behoefte van LNG-producenten aan langetermijncommittering om nieuwe investeringen in LNG-installaties te plegen is een commerciële afweging.
Houdt u met het beantwoorden van de negende vraag rekening met de Scope 3 emissions en op welke manier?
Zoals in antwoord op vraag 9 uiteen wordt gezet, betreft dit enkel vervanging van een deel van het Russische gas. De klimaatdoelen blijven daarbij onverminderd gelden, ongeacht of bij het vervangen van Russisch gas direct of indirect meer of minder uitstoot van broeikasgassen plaatsvindt.
Welke duurzaamheidsrisico’s ziet u bij het aangaan van langetermijncontracten met Amerikaanse lng-exporteurs en hoe bent u van plan deze risico’s tegen te gaan?
Het is aan de marktpartijen om te bepalen voor welke duur ze een contract aangaan. De overheid is hier geen partij in. Het Europese Fit for 55-maatregelen pakket5 heeft als doelstelling om in 2030 een netto-uitstoot van broeikasgassen van ten minste 5 procent verminderd te hebben en klimaatneutraliteit tegen 2050. Daarbij stelt het pakket als doelstelling dat in 2030 40% van de energie uit hernieuwbare bronnen moet komen, en in het Commissievoorstel van het RePowerEU-plan wordt dit doel opgehoogd naar 45%. Het kabinet steunt de insteek dat diversificatie van fossiele energiebronnen niet moet leiden tot een lock-invan fossiele brandstoffen.
Erkent u dat bij het winnen en transporteren van schaliegas veel methaan vrijkomt en dat bij het omzetten van gas naar lng veel energie wordt verbruikt? Hoe vindt u het importeren van meer Amerikaans schaliegas in de vorm van lng passen bij de Nederlandse en Europese klimaat- en duurzaamheidsdoelstellingen?
Het klopt dat aan de technieken die gebruikt worden bij het winnen van gas uit schalies nadelen zijn verbonden; dit met de kanttekening dat gas uit schalies maar een deel van de bron vormt van de geïmporteerde LNG uit de Verenigde Staten. Ook is het zo dat het extra energie kost om gas om te zetten in LNG. Het kabinet hecht aan zowel de klimaatdoelen als het versneld onafhankelijk worden van Russisch gas zoals ik ook heb toegelicht in mijn brief van 22 april jl. (Kamerstuk 29 023, nr. 302). Eventuele nadelige effecten van LNG geïmporteerd uit onder andere de VS, doen niets af aan de gestelde klimaatdoelen, maar helpen wel om als Nederland het aandeel Russisch gas op korte termijn sterk te verminderen. Daarom vind ik deze nadelen aanvaardbaar. Er wordt gekeken naar een heel palet aan maatregelen en mogelijkheden, waaronder besparingen en het vergroten van de LNG-importcapaciteit, zie daarvoor mijn Kamerbrief d.d. 21 juli 2022 (Kamerstuk 29 023, nr. 337). LNG afkomstig uit de VS is daarin een alternatief dat een belangrijk deel van het Russisch aardgas vervangt.
Bent u van mening dat Amerikaans schaliegas aanvaardbaar is als vervanging voor Russisch gas, de consequenties voor het milieu en klimaat in acht nemend?
Zie antwoord vraag 12.
Erkent u dat er voor het afnemen van extra Amerikaans schaliegas door de Europese Unie meer infrastructuur zal worden gebouwd voor het produceren en vervoeren van dit gas en dat dit ingaat tegen het dringende advies van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) om voor 2025 de uitstoot van emissies sterk te verminderen?
Het EU Fit for 55-maatregelenpakket6 heeft als doelstelling om in de EU ten minste 55% minder broeikasgassen uit te stoten in 2030 ten opzichte van de uitstoot van 1990. Dit doel staat ongeacht de plannen op het gebied van LNG.
Deze doelstelling wordt kracht bijgezet door het RePowerEU-plan van de Europese Commissie, waarin wordt voorgesteld dat de EU-lidstaten inzetten op het verhogen van de doelen ten aanzien van hernieuwbare energie, en verscherping van het doel voor energie-efficiëntie, zie daarvoor mijn Kamerbrief d.d. 17 juni jl. (Kamerstuk 22 112, nr. 3438).
Daarnaast zijn de EU-lidstaten in aanvulling op dit plan overeengekomen in het EU Winterpakket voor de komende winter ten minste 15% op de gasconsumptie te besparen, zie daarvoor de Kamerbrief 21 juli 2022 inzake North Stream 1 (NS 1) pijpleiding (Kamerstuk 29 023, nr. 337).
Dat neemt niet weg dat de EU-lidstaten, waaronder Nederland, het verminderde aanbod aardgas als gevolg van onder meer de uitfasering van de gasproductie in Groningen en afnemende levering van aardgas door Rusland, de komende tijd moeten compenseren door middel van toenemende LNG-import, bijvoorbeeld vanuit de Verenigde Staten.
Indien ja, hoe maakt u de afweging dat het aanvaardbaar is dat de Europese Unie en Nederland het verhogen van de productie van schaliegas in de Verenigde Staten voor de lange termijn stimuleren? Welke overwegingen spelen hierbij een rol en welke waarde hecht u aan de verschillende factoren in deze overwegingen?
Zie het antwoord vraag 12 en 13.
Deelt u de menign dat het onverkoopbaar is dat wij binnen Europa niet kiezen voor schaliegas vanwege de schadelijke gevolgen voor het milieu en klimaat, maar nu wel indirect Amerikaanse schaliegasbedrijven vragen om hun productie op te schalen?
Zie antwoord vraag 5.
De verkeersveiligheid van de N50 bij Kampen. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Transportbedrijf wil geld doneren om «dodenweg» bij Kampen aan te pakken»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Klopt het dat de overheid zich al heel lang bewust is van de gevaren van de N50 bij Kampen? Zo ja, kunt u uitleggen waarom daar tot op heden niets aan verbetering van de veiligheid is gedaan?
Het klopt dat het verbeteren van de verkeersveiligheid op de N50 al jaren hoog op de agenda staat. Het verschrikkelijke ongeval op dinsdag 19 april 2022 laat deze urgentie opnieuw zien.
Zoals eerder is aangegeven in de beantwoording van Kamervragen van het lid Van der Plas2, zijn er de afgelopen jaren reeds meerdere stappen ondernomen om de verkeersveiligheid en de doorstroming op de N50 te verbeteren:
In 2016 is de N50 tussen Ens en Emmeloord verbreed naar 2x2 rijstroken.
In 2017 is een lokaal filebeveiligingssysteem geplaatst op de N50 komende vanaf Emmeloord voor het viaduct over de N307 en dit systeem waarschuwt weggebruikers voor een eventuele filestaart aan de andere kant van het viaduct.
In 2017 is afgesproken om de verkeersveiligheid tussen Hattemerbroek en Ramspol te monitoren.
In 2021 is multidot- markering aangebracht op het enkelbaans gedeelte van de N50 tussen Kampen en de Ramspolbrug. Hiermee kunnen weggebruikers worden gewaarschuwd tegen onbewuste overschrijding van de middenas.
In 2017 is tevens de startbeslissing voor het project N50 Kampen- Kampen-Zuid genomen. Naast een verbetering van de doorstroming middels een verbreding van het tracé, zorgt dit project ook voor een verbetering van de verkeersveiligheid op het traject. Dit gebeurt door middel van:
het aanbrengen van vluchthavens;
het fysiek scheiden van rijbanen met een geleiderail in de middenberm;
extra geleiderails in de zijbermen waar de obstakels dicht op de weg staan;
het afvlakken van te steile taluds in de zijbermen.
In de voortgangsbrief MIRT van 15 december 20213 bent u geïnformeerd dat de N50 Kampen-Kampen Zuid één van de projecten is die al dicht tegen besluitvorming aan zat, maar heeft moeten wachten op besluitvorming over een maximale rekenafstand bij stikstofberekeningen. Tevens is gemeld dat de beschikbare capaciteit aan stikstofdeskundigen beperkt is, waardoor een prioritering van projecten noodzakelijk is. Bij de prioritering wordt ook de N50 Kampen- Kampen Zuid meegenomen. Daardoor zijn de werkzaamheden vertraagd. Momenteel is het ministerie samen met de regionale partners in gesprek over de vaststelling van de prioritering, maar gezien het grote belang van verkeersveiligheid is besloten om prioriteit te geven aan de N50 Kampen – Kampen Zuid.
Is er, naast het verbreden van de weg, gezocht naar andere oplossingen voor het structureel verbeteren van de verkeersveiligheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, naar welke mogelijkheden is er dan gekeken en waarom zijn deze niet toegepast?
Momenteel wordt op verschillende manieren gekeken naar oplossingen voor het verbeteren van de verkeersveiligheid:
Er wordt gewerkt aan de uitvoering van de motie Geurts (CDA)4, waarin de regering verzocht wordt om een onderzoek uit te voeren naar de aanhoudende ongevallen op de N50 en hierbij te bezien op welke wijze er (extra) infrastructurele maatregelen genomen kunnen worden die ervoor zorgen dat de kans op ernstige ongevallen op de N50 afneemt. De verwachting is dat het onderzoek dit najaar gereed is.
Daarnaast bent u in het najaar van 2021 geïnformeerd over het onderzoek naar fysieke rijbaanscheiding op enkelbaans N-wegen5. Hieruit is gebleken dat de N50 – samen met een aantal andere Rijks-N-wegen – op basis van bestaande risicocijfers en verwachte risico’s in de toekomst, als prioritair is aan te merken. Het nieuwe Kabinet heeft € 200 miljoen beschikbaar gesteld voor het verbeteren van de verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen. Dat is niet voldoende om alle Rijks-N-wegen aan te pakken. Momenteel wordt gewerkt aan een nadere prioritering. Ook de N50 wordt hierin betrokken. Uw Kamer wordt voor de zomer geïnformeerd over de vervolgstappen.
Bent u ook van mening dat het waarborgen van de veiligheid van burgers prioriteit heeft boven het voldoen aan de onrealistische stikstofnormen? Zo ja, waarom blijft er dan risico genomen worden door niets aan de N50 bij Kampen te verbeteren? Kunt u hierop een uitgebreide toelichting geven?
Ondanks de stikstofproblematiek streeft het kabinet ernaar om zoveel mogelijk werkzaamheden doorgang te laten vinden.
Om de verkeersveiligheid uiteindelijk te verbeteren is het van belang om besluiten te nemen die juridisch houdbaar zijn. Als een besluit niet zorgvuldig genomen wordt, wordt het vernietigd. Hierbij moeten brede afwegingen gemaakt worden. Niet alleen wegprojecten zoals de N50 Kampen – Kampen Zuid, maar ook de landbouw en de woningbouw doen een beroep op dezelfde stikstofruimte. Onder coördinatie van het Ministerie van LNV is door het RIVM en TNO onderzoek gedaan naar maximale rekenafstanden voor verschillende emissiebronnen in alle sectoren. Op basis daarvan heeft het kabinet op 9 juli 20216 besloten om voor alle emissiebronnen een maximale rekenafstand van 25 km te hanteren. Eerder werd gerekend met een afstand van vijf kilometer. Dit betekent dat alle projecten opnieuw stikstofberekeningen moeten uitvoeren. Bovendien hebben projecten nu te maken met een grotere onderzoekslast, omdat sprake is van een ruimere stikstofafstand dan voorheen. De beschikbare capaciteit aan stikstofdeskundigen is echter beperkt en daarom moet er geprioriteerd worden, waarbij het onvermijdelijk is dat sommige projecten hierdoor in planning naar achter zullen schuiven of tijdelijk «on hold» gezet moeten worden. Hierover worden nog gesprekken gevoerd met de regio, maar gezien het belang van verkeersveiligheid is besloten om prioriteit te geven aan de N50 Kampen – Kampen Zuid. De regionale bestuurders zijn hierover reeds geïnformeerd.
Erkent u dat het onderhouden en verbeteren van de infrastructuur een kerntaak van de overheid is? Zo ja, waarom laat u het dan zover komen dat een particuliere ondernemer zich genoodzaakt ziet deze taak van u over te nemen? Kunt u een onderbouwde verklaring geven?
Ik erken dat het onderhouden en verbeteren van de Rijksinfrastructuur een kerntaak van de overheid is. Daarom staan op dit moment maatregelen gepland op de N50 tussen Kampen en Kampen Zuid. Overigens waardeer ik het zeer dat partijen het belang van verkeersveiligheid inzien en hun rol in de maatschappij ook op deze manier invullen, maar momenteel is de stikstofproblematiek het grootste obstakel om maatregelen te treffen bij Kampen. Zonder de hierdoor ontstane vertraging was in 2020 reeds het Ontwerptracébesluit genomen en konden we nog dit jaar overgaan op de realisatie van de maatregelen tussen Kampen en Kampen Zuid. Extra middelen zijn geen oplossing voor de stikstofproblematiek.
Kunt u aangeven hoeveel ernstige ongelukken er op deze weg nog moeten gebeuren, voor Rijkswaterstaat zich wel genoodzaakt ziet de verkeersveiligheid te verbeteren? Kunt u een onderbouwde toelichting geven op de afwegingen die worden gemaakt?
Verkeersveiligheid heeft altijd de aandacht van het Rijk. Het is niet correct dat het Rijk de verkeersveiligheid op de N50 niet wil verbeteren en zoals bij vraag 2 geantwoord wordt, zijn ook meerdere stappen genomen om de verkeersveiligheid te vergroten. Zoals aangegeven bij vraag 4 zijn wij echter gebonden aan juridische procedures die vanwege de stikstofproblematiek nu langer op zich laten wachten.
De verkeersveiligheid op de Rijkswegen wordt op verschillende manieren gemonitord en op basis daarvan worden uiteindelijk afwegingen gemaakt en investeringsbeslissingen genomen. Zo wordt jaarlijks de rapportage Veilig over Rijkswegen gepubliceerd, die jaarlijks inzicht geeft in de stand zaken van de verkeersveiligheid op het rijkswegennet. Hiernaast is verkeersveiligheid in 2021 voor het eerst opgenomen als onderdeel van de Integrale Mobiliteitsanalyse (IMA)7. In de IMA wordt de ontwikkeling van mobiliteit en bereikbaarheid op de lange termijn in kaart gebracht. In 2021 zijn hier voor het eerst ook toekomstige verkeersveiligheidsopgaven op het hoofdwegennet in meegenomen. De IMA 2021 maakt het mogelijk om opgaven ten opzichte van elkaar én in samenhang te bezien (o.a. bereikbaarheid, doorstroming, verkeersveiligheid, klimaatadaptatie en leefomgevingseffecten) en geeft daarmee informatie om te kunnen komen tot een bredere afweging van opgaven op netwerk- of gebiedsniveau.
De afgelopen jaren heeft Rijkswaterstaat op basis van de beschikbare middelen gewerkt aan het verbeteren van de verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen. Door het nieuwe Kabinet is € 200 miljoen beschikbaar gesteld voor het verbeteren van de verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen. Momenteel wordt gewerkt aan een nadere prioritering voor de besteding van deze middelen. Ook de N50 wordt hierin betrokken. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven op welke termijn de N50 bij Kampen dan wel door de overheid verbeterd zal kunnen worden?
Met betrekking tot de planuitwerking N50 Kampen – Kampen Zuid kan nog geen datum worden gegeven wanneer «de schop in de grond gaat». Zoals bij vraag 4 aangegeven vertraagt de planuitwerking vanwege de stikstofproblematiek, maar geeft het Ministerie van I&W vanwege het grote belang van de verkeersveiligheid prioriteit aan de aanpak van de N50 tussen Kampen en Kampen Zuid.
Hiernaast wordt onderzocht of op korte termijn tijdelijke maatregelen op de N50 getroffen kunnen worden om de weg veiliger te maken. Hierbij wordt gedacht aan verschillende oplossingsrichtingen, zoals het vergroten van de uitwijkmogelijkheden langs de zijkant van de weg, het tijdelijk verlagen van de snelheid en het plaatsen van een (tijdelijke) middenbarrier.
Over het onderzoek naar de mogelijkheden van deze korte termijn maatregelen zal uw Kamer in elk geval voorafgaand aan het Commissiedebat MIRT van 30 juni worden geïnformeerd over de stand van zaken.
Wat gaat u tot die tijd doen om ervoor te zorgen dat de N50 bij Kampen veiliger wordt en er dus minder ongelukken gebeuren? Kunt u een duidelijk actieplan opstellen?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u een overzicht geven van gelijksoortige wegen in Nederland en aangeven of daarvoor veiligheidsverbeteringen op stapel staan? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
In 2021 ontving uw Kamer het onderzoek van Arcadis over fysieke rijrichtingscheiding op enkelbaans Rijks-N-wegen4. Dit onderzoek bevat een inventarisatie van enkelbaans Rijks-N-wegen, gaat in op verschillende verkeersveiligheidscriteria en geeft een kosteninschatting voor het aanbrengen van fysieke rijrichtingscheiding op betreffende wegen. De resultaten van dit onderzoek zullen betrokken worden in de nadere prioritering die momenteel wordt uitgewerkt voor de besteding van de € 200 miljoen die door dit Kabinet beschikbaar is gesteld voor het verbeteren van verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen. Zie ook het antwoord op vraag 3. Daarnaast wordt op N7, N14, N31, N33, N35, N36 en de N48 dit jaar en komende jaren gewerkt aan het veiliger maken van de berminrichting, op basis van de € 25 miljoen die het vorige Kabinet voor Rijks-N-wegen beschikbaar heeft gesteld.
Hiernaast worden ook via het MIRT-proces verbeteringen aan verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen doorgevoerd. Zo heb ik in maart jl. de startbeslissing voor de MIRT-verkenning N35 Wijthmen-Nijverdal getekend, waarbij voor het Rijk het verbeteren van de verkeersveiligheid voorop staat.
Ook via het programma Meer Veilig zijn in het verleden maatregelen getroffen voor het verbeteren van de verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen. Voorbeelden van Rijks-N-Wegen waarop via Meer Veilig maatregelen zijn getroffen zijn de N9, N11, N14, N31, N33 en de N36.
Het bericht dat Brussel van plan is een fonds op te richten voor de wederopbouw van Oekraïne. |
|
Raymond de Roon (PVV), Geert Wilders (PVV), Vicky Maeijer (PVV) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Europa zal grootste deel van kosten voor wederopbouw Oekraïne betalen»?1
Ja.
Klopt het dat de Europese Unie van plan is een fonds op de richten voor Oekraïne? Zo ja, wat vindt u hiervan en in welk stadium bevinden de plannen zich? Kunt u alle (concept) stukken hierover met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
In opvolging van de Europese Raadsconclusies van 24 en 25 maart2, waarin de Commissie werd opgeroepen een solidariteitstrustfonds voor Oekraïne te ontwikkelen, publiceerde de Europese Commissie op 18 mei jl. de mededeling Ukraine Relief and Reconstruction.In de Geannoteerde Agenda van de buitengewone Europese Raad van 30 en 31 mei informeert het kabinet uw Kamer over deze mededeling en geeft een eerste appreciatie3.
In deze mededeling worden de eerste uitgangspunten voor de Europese en internationale samenwerking in het kader van de wederopbouw in Oekraïne geschetst. De Commissie schetst dat een gezamenlijke EU-benadering bij de wederopbouw in het belang is van de lidstaten en bij zal dragen aan het creëren van een vrij, democratisch, welvarend en duurzaam Oekraïne als onderdeel van de Europese familie. De Commissie stelt dat een substantiële Europese bijdrage aan de wederopbouw van Oekraïne van belang is. Bij de wederopbouw zal ook nauwe samenwerking moeten worden gezocht met andere internationale actoren zoals de G7-leden en internationale financiële instellingen.
De Commissie noemt in de mededeling nog geen bedragen voor de wederopbouw of de Europese bijdrage daaraan. De oorlog in Oekraïne woedt nog in alle hevigheid en het is onduidelijk wat de duur en totale schade van dit conflict zullen zijn, en hoe Oekraïne hier uit zal komen. Wel is duidelijk dat de economische schade als gevolg van de Russische inval aanzienlijk is: de Wereldbank becijferde op 10 april jl. dat de Oekraïense economie met maar liefst 45% is gekrompen4. Daarnaast zal de fysieke wederopbouw een opgave zijn van ongekende grootte.
Klopt het dat de lidstaten vanuit Brussel te horen hebben gekregen dat zij het grootste deel van de kosten zullen moeten betalen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de EU-ambassadeurs is verteld dat het bedrag zal kunnen oplopen tot honderden miljarden euro’s over een periode van tientallen jaren? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, wat zal de omvang zijn van het fonds en hoeveel komt voor rekening van Nederlandse belastingbetaler?
Zie antwoord vraag 2.
Onder welke voorwaarden kan Oekraïne aanspraak maken op dit geld? Gaat het om leningen of subsidies? Zal er sprake zijn van gezamenlijke schulduitgifte?
Zoals beschreven in de Geannoteerde Agenda van de Europese Raad van 30 en 31 mei, beschrijft de Commissie dat de wederopbouw zal worden gekoppeld aan de brede Oekraïense hervormingsagenda, in aanvulling op de bestaande financiële waarborgen voor EU-financiering. Bij de uitgaven wordt nadrukkelijk aandacht gegeven aan goed bestuur, de rechtsstaat, correct financieel management en anti-corruptie maatregelen. De Commissie stelt voor dat de financiering van de wederopbouw zal bestaan uit een combinatie van giften en leningen. Specifiek ten aanzien van leningen voor Oekraïne, geeft de Commissie aan dat het ook een optie zou kunnen zijn deze worden gefinancierd met gemeenschappelijke schulduitgifte, eventueel gegarandeerd met bilaterale garanties vanuit de lidstaten.
Kunt u garanderen dat de Nederlandse belastingbetaler niet voor het zoveelste Brusselse fonds zal gaan opdraaien? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is solidair met Oekraïne en zet zich in voor steun aan Oekraïne op het terrein van humanitaire en militaire hulp en financiële ondersteuning, waaronder in Europees verband en via de internationale financiële instellingen. Het is in het Europees en Nederlands belang dat Oekraïne ondersteund wordt om de economie duurzaam, weerbaar en met goed functionerende instellingen op te bouwen na de oorlog. Daar spelen, naast de EU, ook internationale financiële instellingen een grote rol bij. In welke mate en vorm Nederland daaraan zal bijdragen is op dit moment nog niet duidelijk, en zal mede afhankelijk zijn van een gezamenlijke inventarisatie van de noden.
De naleving van sancties tegen Russische oligarchen |
|
Jasper van Dijk |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel «Onderzoeken naar bekende Russische oligarchen stilgelegd»?1
Ik kan geen oordeel geven over individuele opsporingsonderzoeken, aangezien ik niet beschik over informatie daarover. Dat geldt ook voor het onderzoek waar het artikel naar verwijst.
Bent u het ermee eens dat de overheid jarenlang buitenlandse multi-miljonairs heeft gefaciliteerd in het verhullen van hun bezittingen, dan wel dat het toezicht hierop volstrekt ontoereikend is gebleken? Zo nee, waarom niet?
Uit het artikel, dat gaat over een specifieke zaak, kunnen geen algemene conclusies worden getrokken over de mogelijkheden om bezittingen te verhullen. De casus heeft zich inmiddels al enige tijd geleden afgespeeld. Sinds die tijd is de relevante wetgeving en het toezicht daarop gewijzigd. Al geruime tijd zet de Nederlandse overheid sterk in op het vergroten van transparantie van bezit. Daarbij zijn verschillende maatregelen relevant, zoals regelgeving op het gebied van belastinginning en het internationaal uitwisselen van belastinggegevens. Ook de introductie van het UBO-register en de specifieke strenge regelgeving voor de trustsector die is geïntroduceerd (de Wet toezicht trustkantoren die in 2004 in werking is getreden en met de Wet toezicht trustkantoren 2018 gewijzigd) dragen hieraan bij.
Waar het gaat om illegaal verkregen vermogen geldt dat het kabinet de aanpak van witwassen van groot belang vindt. Het kabinet beziet daarbij doorlopend de effectiviteit van het beleid en de wetgeving. Zo lopen er meerdere onderzoeken naar de aanpak van witwassen. Hierover heeft de Minister van Financiën in maart een brief naar uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 31 477, nr. 73). De Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Financiën werken aan een beleidsreactie op deze onderzoeken. Hierbij zal het kabinet integraal naar de aanpak van witwassen en bestaande maatregelen kijken, om te bezien waar verdere versterking het meeste effect heeft. Het streven is om deze beleidsreactie na de zomer naar uw Kamer te sturen.
Bent u voornemens om deze praktijk niet slechts voor de Russische personen op de sanctielijst te beëindigen? Wanneer komt het voorstel om een verbod op de trustsector in te stellen?
Op 14 april jl. is bij uw Kamer een wetsvoorstel ingediend met een verbod om trustdienstverlening aan cliënten gevestigd of woonachtig in Rusland te verlenen.
In het kader van de trustsector in algemene zin loopt op dit moment het onderzoek naar de toekomst van die sector, waarbij onder andere gekeken wordt naar de integriteitsrisico’s die spelen bij trustdienstverlening. Hierbij zal ook het faciliteren van onwenselijke geldstromen door trustkantoren aan de orde komen. Aan de hand van de uitkomsten van het onderzoek, neemt het kabinet een standpunt in over de toekomst van de trustsector in Nederland. Het streven is uw Kamer na de zomer te informeren over de uitkomsten van het onderzoek.
Wanneer en met welke frequentie mag de Kamer een tussenrapportage verwachten over de naleving van sancties tegen Rusland?
Op 6 april en op 22 april heeft uw Kamer een brief ontvangen waarin de stand van zaken van de sanctienaleving en implementatie wordt toegelicht. Verder is uw Kamer op 13 mei jl. op basis van de bevindingen van de nationaal coördinator geïnformeerd over de kabinetsvoornemens met betrekking tot praktische verbeteringen in het sanctieproces op nationaal en EU-niveau, eventueel benodigde aanpassing van wet- en regelgeving, de organisatorische verankering van het sanctie-instrumentarium binnen de overheid en de samenwerking met en informatieverstrekking aan betrokken marktpartijen. Hierbij is eveneens een update omtrent de hoogte van bevroren tegoeden meegestuurd. Uw Kamer wordt hierna consequent geïnformeerd indien daar aanleiding voor is.
Klopt de informatie van sanctie-expert Yvo Amar dat de benoeming van Stef Blok als sanctiecoördinator slechts voor zes weken is2? Zo ja, gelooft u dat deze klus half mei is geklaard?
Zoals met uw Kamer gedeeld in de brief van 13 mei jl. is de nationaal coördinator inderdaad aangesteld voor een periode van zes weken om snel in kaart te brengen wat er op korte termijn nodig was, dat uit te voeren en aanbevelingen te doen voor de (middel)lange termijn. De aanbevelingen worden door het kabinet omarmd en zullen de komende tijd onder coördinatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken worden uitgewerkt.
Bent u het met deze opvatting eens: «Er zou een aanspreekpunt moeten komen, net zoals in de Verenigde Staten. Daar moeten alle bevoegdheden dan naartoe: vergunningverlening, controle op naleving, de meldingsplicht.» Wanneer komt u met een voorstel hiertoe?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 5 omarmt het kabinet de aanbevelingen van de nationaal coördinator. Hierin staan ook aanbevelingen omtrent de organisatorische verankering van het sanctiebeleid binnen de rijksoverheid en wordt eveneens aandacht besteed aan een versterkte loketfunctie waar betrokkenen terecht kunnen met vragen. De aanbevelingen worden de komende tijd onder coördinatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken uitgewerkt.
'Emissies naar lucht uit de landbouw berekend met NEMA voor 1990-2019' van Bruggen et al en de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant inzake emissie arme stallen van 8 april 2022. |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , van der Ch. Wal-Zeggelink , Henk Staghouwer (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het rapport «Emissies naar lucht uit de landbouw berekend, 1990–2019. Berekeningen met het model NEMA»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat dit rapport c.q. de berekeningen en resultaten van dit rapport worden gebruikt voor rapportage naar de Europese Commissie inzake de richtlijn National Emission Ceilings (NEC), als basis van beleidsevaluaties en emissieramingen van het Planbureau voor de Leefomgeving, het neerschalen van emissies naar lokaal niveau van depositieberekeningen en verkenningen van de effectiviteit van maatregelen om ammoniakemissies te beperken?2
De cijfers van dit rapport worden gebruikt voor rapportageverplichtingen richting de Europese Commissie inzake de NEC-richtlijn en de Klimaat- en Energieverkenning zoals uitgevoerd door het Planbureau voor de Leefomgeving. De berekeningsmethodiek NEMA wordt ook gebruikt voor verkenningen voor effectiviteit van maatregelen zoals bijvoorbeeld de monitoring van de maatregelen stikstofaanpak en in verschillende CDM-adviezen.
De berekeningsmethodiek NEMA wordt niet gebruikt voor depositieberekeningen, maar berekent de emissies uit de landbouw naar de lucht op landelijke schaal. Door het RIVM worden de landelijke emissies ruimtelijk verdeeld met behulp van resultaten van INITIATOR (voor mesttoedienings- en beweidingsemissie) en GIAB (voor stalemissies) ten behoeve van de depositieberekeningen. Depositieberekeningen gebeuren vervolgens met het model OPS.
Zijn er nog andere zaken waarvoor dit rapport wordt gebruikt?
De cijfers van dit rapport worden ook gebruikt voor de rapportageverplichtingen richting de Verenigde Naties. Ammoniakcijfers gaan richting de UNECE en broeikasgascijfers naar UNFCCC.
Zijn dit rapport en de database die uit deze berekeningen voortvloeit gebruikt voor de zogenaamde ammoniaklijst Top 100, die onlangs is gepubliceerd in antwoord op eerdere schriftelijke vragen van het lid Bromet?3
Ja. De top 100 lijst van ammoniak-uitstoters is onder andere gebaseerd op emissiefactoren zoals deze vermeld staan in tabel 2.1 (pagina4 en Bijlage 9 van dit rapport. In de technische briefing heeft het RIVM de methodiek nader toegelicht.
Worden de resultaten en berekeningen zoals vermeld in dit rapport ook gebruikt voor AERIUS?
Ja. Voor het bepalen van landbouwemissie als bron voor de totale deposities is dit rapport gehanteerd.
Voor het berekenen van de depositiebijdrage van een individueel project wordt het rapport niet gebruikt, hiervoor gelden de RAV-factoren.
Bent u ermee bekend dat «de ammoniakemissie voor emissiearme melkveestallen met een correctiefactor voor werking in de praktijk gelijk is gesteld aan de factor van de reguliere melkveestal»?4
Ja, dit is bij mij bekend. In de werkgroep NEMA (National Emission model for Agriculture) werken diverse onderzoeksinstellingen samen. De werkgroep heeft in haar rapport «emissies naar lucht uit de landbouw berekend met NEMA voor 1990–2019» geconcludeerd dat emissiearme stallen wel werken, maar dat het rendement in praktijkomstandigheden bij sommige staltypen lager uitvalt. De werkgroep NEMA heeft de werking van emissiearme melkveestallen gelijkgesteld met die van reguliere melkveestallen.
Deelt u de mening dat hier feitelijk staat dat de emissiearme stalvloeren niets doen aan emissiereductie? Zo ja, waarom heeft u dan de emissiearme stallen waarover het gaat niet onmiddellijk on hold gezet op de zogenaamde RAV-lijst na het verschijnen van dit rapport?
Die mening deel ik niet. Als een emissiearme vloer op de juiste manier wordt ontworpen, ingebouwd, onderhouden en gebruikt, wordt de emissie van ammoniak gereduceerd.
De voormalige Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft de Tweede Kamer in de brief van 13 oktober 20206 geïnformeerd over de hogere uitstoot van ammoniak uit emissiearme stallen. In deze brief is de volgende toezegging opgenomen: «De Staatssecretaris van IenW geeft opdracht aan WUR om onderzoek uit te voeren naar stalmanagement van emissiearme stallen. Dit omdat CDM (Commissie Deskundigen Meststoffenwet) aangeeft dat emissiebeperking door tal van factoren wordt beïnvloed, waaronder het management van de veehouder». De Staatssecretaris van IenW verwacht het eindrapport van dit onderzoek na het zomerreces aan de Tweede Kamer te zenden, voorzien van een beleidsreactie.
Waarom worden deze stalvloeren nog steeds als een van de weinige opties op de RAV lijst opgelegd aan melkveehouders, gelet op het feit dat dit rapport uit 2021 stamt?
Als een emissiearme vloer op de juiste manier wordt ontworpen, ingebouwd, onderhouden en gebruikt, wordt de emissie van ammoniak gereduceerd. Het is aan de markt om andere emissiearme staltechnieken te ontwerpen. Ik stimuleer via de Sbv (Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal en managementmaatregelen) de ontwikkeling en toepassing van nieuwe staltechnieken.
Bent u ermee bekend dat sinds dit rapport uitkwam er een onderzoek van de WUR en een onderzoek van Stichting AgriFacts (STAF) is uitgekomen waaruit zelfs bleek dat traditionele roostervloeren het soms beter deden dan emissiearme vloeren? Zo ja, welke actie heeft u daarop ondernomen?5 6
Het doel van het WUR-onderzoek was een beeld te krijgen van de methaanemissie uit melkveestallen. Er is een beperkt aantal, veelal traditionele en oudere emissiearme vloeren die de ammoniakemissie beperkt reduceren, doorgemeten. Daarbij zijn ook ammoniakemissies gemeten. In het onderzoek zijn geen moderne emissiearme vloeren gemeten die de ammoniakemissie verdergaand reduceren, Bij metingen in verschillende stallen met dezelfde emissiearme vloer is altijd sprake van een bandbreedte (onzekerheidsmarge), onder andere door verschillen per veehouderij in voer en management. Door die bandbreedte en omdat de verschillen tussen enerzijds de emissiefactor van een traditionele vloer en anderzijds de emissiefactoren van de doorgemeten oudere emissiearme vloeren beperkt zijn, is het mogelijk dat sommige traditionele vloeren soms beter scoren dan sommige oudere emissiearme vloeren. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7, vindt onderzoek plaats naar emissiearme stalsystemen. Emissiearme vloeren zijn onderdeel van dat onderzoek.
Deelt u de mening dat gezien de uitkomst van de onderzoeken van STAF en WUR managementmaatregelen bij traditionele roostervloeren ook als emissiereducerend gezien kunnen worden?
Emissiearme stallen hebben in principe een lagere emissie dan de traditionele roostervloer. Het management op het bedrijf heeft echter invloed op de omvang van de uitstoot. Dit is volgens de WUR waarschijnlijk ook één van de oorzaken van de grote spreiding die wordt gemeten in de emissie van bepaalde stalsystemen (Kamerstuk 35 534, nr. 122). Of ook geldt dat heel goed management de uitstoot reduceert tot een niveau dat we emissiearm kunnen noemen, is niet bekend. Dit vraagt bovendien om het borgen met een systematiek van real time emissie meten op bedrijfsniveau. Dat is op dit moment nog in de experimentele fase en moet zich nog bewijzen. Vanuit het Nationaal Kennisprogramma Stikstof (NKS) wordt een programma gestart waarin dit verder wordt onderzocht.
Kunt u uitleggen waarom in het rapport alle huisvesting van melkvee nu op traditionele systemen zijn gezet terwijl er ook systemen zijn die wel werken?
De werkgroep NEMA heeft dit besluit genomen. Dit is gebeurd op basis van de analyse van het CBS uit 2019. De Tweede Kamer is over de CBS-analyse geïnformeerd bij brief van 13 oktober 20209. In aanvulling daarop is relevant dat het rapport van het CBS betrekking heeft op wat oudere emissiearme vloeren uit 2015, 2016 en 2017. Modernere emissiearme vloeren met een lagere emissiefactor zijn geen onderdeel van de CBS-analyse.
Bent u bekend met de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 8 april 2022 inzake emissiearme stallen? Zo ja, welke conclusie trekt u uit deze uitspraak?7
Ik ben bekend met de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De uitspraak is in lijn met een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland aangaande het gebruik van de Rav-factoren ten behoeve van het verlenen van Wet natuurbescherming-vergunningen. Tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland is hoger beroep ingesteld. Ook tegen de uitspraak in Oost-Brabant wordt hoger beroep ingesteld.
De Rav-lijst is primair bedoeld voor de toetsing aan de emissiegrenswaarden in het Besluit emissiearme huisvesting. Voor dat doel voldoet de lijst.
De uitspraak waarnaar wordt verwezen gaat vooral over het gebruik van de Rav-lijst in het kader van toetsing aan de Wet natuurbescherming. Rechtbanken hebben inmiddels enkele malen kritisch geoordeeld over de toepassing van de in de Regeling ammoniak en veehouderij opgenomen emissiefactoren in dat kader. Daarbij was sprake van het toepassen van een emissiearme techniek en het opvullen van de ontstane emissieruimte met meer dieren zonder verplichte natuurvergunning.
Aan de hand van de toepassing van emissiefactoren stond volgens deze rechtbanken niet zonder meer vast dat geen sprake was van een toename van de ammoniakdepositie op een Natura 2000-gebied. Daardoor stond niet vast dat significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied konden worden uitgesloten.
De Wet natuurbescherming en de Habitatrichtlijn vereisen deze zekerheid wel. Wanneer deze zekerheid er niet is, is een natuurvergunning vereist en dient een passende beoordeling te worden uitgevoerd aan de hand waarvan kan worden vastgesteld of de natuurlijke kenmerken van een gebied niet worden aangetast. We zijn in afwachting van het oordeel van de Afdeling in hoger beroep over het gebruik van de factoren ten behoeve van Wnb-vergunningverlening. De emissiefactoren zijn gebaseerd op de meest recente wetenschappelijke inzichten.
Deelt u de mening dat deze uitspraak, in samenhang met de resultaten voor emissiearme melkveestallen, de huidige RAV-lijst onhoudbaar maakt?
Zie antwoord vraag 12.
Welke mogelijkheden ziet u om nog te werken met de huidige RAV-lijst?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u de mening dat het real-time meten een oplossing kan zijn voor alle gesignaleerde knelpunten?
Het is op dit moment nog niet mogelijk te zeggen of real time meten alle problemen gaat oplossen. Op de ontwikkeling van real-time meten wordt volop ingezet. Maar het is wel een oplossing die zich nog moet bewijzen en moet worden doorontwikkeld. Ook zijn sensoren voor real time meten nog niet in alle situaties toepasbaar.
Tenslotte zullen onzekerheidsmarges bij het continu meten van emissies uit stallen blijven bestaan. Die onzekerheidsmarges zijn er ook in het huidige systeem.
Deelt u de mening dat de combinatie van de resultaten van het Nationaal Emissiemodel voor Ammoniak (NEMA) en de uitspraak van de rechter maken dat het beleid in de provincie Noord-Brabant juridisch onhoudbaar wordt?
Nee, die mening deel ik niet.
Het NEMA-model wordt gebruikt bij het berekenen van de totale depositie, die in AERIUS-Monitor gebruikt worden. De totale depositie wordt berekend op basis van emissies uit de Emissieregistratie en maakt gebruik van het Model NEMA. Bij het bepalen van deze totale depositie wordt, onder andere door de WUR gebruik gemaakt van de meest actuele wetenschappelijke inzichten voor de effectiviteit van een staltype.
In de vergunningverlening wordt gebruik gemaakt van project-specifieke berekeningen in AERIUS-Calculator. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de Rav-factoren. Deze factoren vormen de best beschikbare kennis voor het berekenen van stalemissies ten behoeve van het verlenen van Wnb-vergunningen.
Deelt u de mening dat er door het blijven opleggen van de emissiearme vloeren aan melkveehouders na bekendmaking van het NEMA-rapport laakbaar is gehandeld door de overheid?
Die mening deel ik niet. Het signaal dat emissiearme technieken niet altijd de prestatie leveren die de Rav weergeeft, is bekend. Daarnaar vindt onderzoek door de WUR plaats in opdracht van de Staatssecretaris van IenW en mij. Zie verder het antwoord op vraag 7.
Zijn de bevindingen uit het NEMA-rapport de daadwerkelijke reden voor uitspraken die gedaan zijn afgelopen jaar omtrent de inzet van innovatie, zoals de uitspraak van Minister Staghouwer «innovatie is niet de heilige graal» tijdens het hoofdlijnendebat van LNV op 12 april jl.?
Nee, emissiearme stallen zijn, zoals de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM) eerder ook aangaf, complexe systemen. Emissiebeperking wordt door tal van factoren beïnvloed, waaronder het management door de veehouder.
Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 7 waar nader wordt ingegaan op het onderzoek naar stalmanagement van emissiearme stallen.
Verder blijkt innovatie in de praktijk niet zo eenvoudig. Het advies van de Taskforce Versnelling Innovatieproces Stalsystemen schetst dit ook. Het testen en ontwikkelen van innovaties kost tijd en in de praktijk worden soms knelpunten ervaren. De Taskforce doet in haar advies aanbevelingen om de drempels die de versnelling van innovatie hinderen weg te nemen, onder andere via een nog in te stellen regieorgaan dat zich in ieder geval richt op het organiseren, ondersteunen en evalueren van pilots om de innovatie te versnellen.
Het advies van de Kwartiermaker11, die voorafgaand aan het instellen van een regieorgaan en het aanstellen van een innovatiegezant (Motie Lodders)12 is aangesteld, moet hier ook meer handvatten voor geven. Na ontvangst van zijn advies, dat voor de zomer wordt verwacht, zal ik de Tweede Kamer hier nader over informeren.
Bent u ermee bekend dat er al lange tijd kritiek is vanuit de landbouwsector op de totstandkoming van de RAV-lijst?
Daar ben ik mee bekend. De Taskforce Versnelling Innovatieproces Stalsystemen heeft in haar advies13 een aantal verbetervoorstellen gedaan voor zowel de toetsende instelling (RVO) als de aanvrager van de Rav-factor. Deze verbetervoorstellen zijn doorgevoerd en hebben ook geleid tot een structureel overleg met de landbouwsector, waarbij doorlopend gekeken wordt op welke punten verbeteringen wenselijk en mogelijk zijn.
Bent u ermee bekend dat veel kleine innovatieve ondernemers klagen omdat zij niet op de RAV-lijst kunnen komen omdat dit te duur en te arbeidsintensief is? Zo ja, onderkent u dat de RAV-lijst op deze wijze innovatie niet stimuleert?
Ik ben met dit signaal bekend. Er zijn regelingen om deze ondernemers tegemoet te komen. Voor proefstallen is geregeld dat deze in principe via de MIA/Vamil-regeling kunnen worden gefinancierd. Ook begeleidt RVO daarbij de aanvragers intensief en kosteloos. Daarnaast zijn er subsidieregelingen zoals de Sbv (Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen), op grond waarvan ondernemers subsidie aan kunnen vragen voor onderzoeken, ontwikkelen en bemeten van integrale en brongerichte emissiereducerende technieken en managementmaatregelen. Daarbij dient de ondernemer wel zelf, naast de Sbv-aanvraag, een aanvraag in te dienen voor het verkrijgen van een proefstal. Ook regionaal of sectoraal, zoals voor de pluimveesector, zijn er regelingen waarbij meetkosten gesubsidieerd worden, zoals de pilot-regeling voor het meten van emissiereducerende fijnstoftechnieken van het PEV (Praktijkcentrum emissiereductie veehouderij).
Deelt u de mening dat een ander systeem van erkenning van innovaties, bijvoorbeeld met veel meer praktijkmetingen, innovatie veel meer kan stimuleren?
De verwachting is dat een veehouder in een systeem met doelvoorschriften met behulp van continu en real time meten sterkere prikkels krijgt om emissies verder te reduceren. Hij krijgt namelijk met real time meten direct inzicht in de invloed van een bepaalde maatregel op de emissie. Verder kan in een systeem met doelvoorschriften het overschrijden van de maximale emissienormen consequenties hebben voor de afgegeven vergunning. Zoals in antwoord op vraag 15 is aangegeven, moet het real time meten zich nog wel bewijzen en verder worden doorontwikkeld.
Hoelang is al bekend dat er vanwege het ontbreken van gegevens over afgevoerd spuiwater niets gezegd kan worden over de werking van luchtwassersen en welke stappen zijn ondernomen om alsnog gegevens van afgevoerd spuiwater boven tafel te krijgen?8
De mate van ammoniakreductie is voor elk type luchtwassers onderzocht voorafgaand aan de plaatsing op de Rav. Daarnaast is de werking in de praktijk met vele metingen onderzocht. Daarover heeft de Tweede Kamer op 30 november 2021 nog een rapportage ontvangen.15
Naast deze directe bepaling van het rendement van een luchtwasser kan dat meer indirect worden berekend door analyse van spuiwater. De opmerking op pagina 27 in het in noot 8 vermelde rapport «emissies naar lucht uit de landbouw berekend met NEMA voor 1990–2019» slaat op die indirecte berekening.
Bij stallen met luchtwassers wordt ammoniak verwijderd en komen stikstofhoudende omzettingsproducten van ammoniak terecht in het spuiwater.
Dit spuiwater kan worden aangewend als overige anorganische meststof. Dit is geregeld in de Meststoffenwet. Spuiwater uit luchtwassers die vermeld staan op Bijlage Aa, onderdeel II van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (Urm) mag verhandeld en gebruikt worden als meststof (overige anorganische meststof).
Er is geen voorgeschreven methode om de hoeveelheid geproduceerd spuiwater te bepalen en te registreren. Het is aan de landbouwer om de productie, het eigen gebruik en de afvoer aannemelijk te maken. De landbouwer moet het eigen gebruik en de afvoer van spuiwater in de boekhouding kunnen verantwoorden. Daarnaast wordt, in het geval dat de «aanvullende gegevens landbouwer» (hierna AGL) geleverd dienen te worden, de voorraad aan het eind van het kalenderjaar en de aan- of afvoer van spuiwater doorgegeven aan RVO.
In de Rav-lijst is per type luchtwasser een reductiepercentage voor de ammoniakemissie naar de lucht opgenomen. Dit reductiepercentage is bedoeld om per bedrijf en voor een sector de mate van afvang van ammoniak te kunnen berekenen. De reductiepercentages in de Rav-lijst zijn ook toegepast in het rapport «emissies naar lucht uit de landbouw berekend met NEMA voor 1990–2019», met uitzondering van combiwassers. Voor combiwassers geldt in de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) een rendement voor ammoniak van 85% reductie, dat van toepassing is bij individuele vergunningen. Voor het bovengenoemde rapport heeft de werkgroep NEMA dit rendement verlaagd naar 59%. Op 3 april 2018 is de Tweede Kamer over dit lagere rendement van combi-luchtwassers in de praktijk geïnformeerd.16 De Tweede Kamer heeft op 30 november 2021 een brief met een bijgevoegd rapport ontvangen, waarin staat dat combiwassers voor ammoniak kunnen voldoen aan het rendement dat in de Rav is vermeld. Als randvoorwaarde geldt dat een combiwasser op de juiste wijze in werking is.17
Voor de overige luchtwassers past de werkgroep NEMA sinds 2016 geen correctie op het rendement toe. Omdat de passages op blz. 26 en 27 van het rapport op dit punt niet helemaal duidelijk zijn, hebben deskundigen dit aan mij bevestigd. Er is dus geen sprake van niet meetellen van de afvang van ammoniak door luchtwassers.
Deelt u de mening dat het logisch is dat de afgevangen ammoniak zich in het spuiwater bevindt, daar dit de functie en bedoeling is van een luchtwasser?Zo ja, deelt u dan ook de mening dat vanaf het moment dat deze luchtwassers werden toegevoegd aan de RAV-lijst, de registratie van spuiwater geregeld had moeten worden?
Zie antwoord vraag 22.
Deelt u de mening dat de sector nu de dupe is van het niet registreren doordat de afvang van ammoniak niet wordt meegeteld?
Zie antwoord vraag 22.
Wat zijn de gevolgen voor de nationale uitstootcijfers van deze tekortkoming en welke gevolgen heeft dat voor de rapportage naar de Europese Commissie?
Zoals in het antwoord op de vragen 22, 23 en 24 is aangegeven, wordt de afvang van ammoniak door de luchtwasser steeds meegeteld. Bij het berekenen van de nationale uitstootcijfers wordt de emissiereducerende werking van luchtwassers volgens de opgave in de Rav-lijst gebruikt, met uitzondering van combiwassers. Zie ook het antwoord op de vragen 22, 23 en 24. Voor het rapporteren aan de Europese Commissie op basis van de NEC-richtlijn geldt dat dit steeds gebeurt op basis van de nieuwste inzichten, die bovendien met terugwerkende kracht – voor zover mogelijk – worden toegepast op voorgaande jaren.
Hoe rijmt u de onzekerheidsmarge die in het NEMA-rapport wordt genoemd (minimaal 20% (stallen) en maximaal 56% (beweiding)) met verregaande maatregelen als opkoop onder dwang?
Onzekerheden zijn inherent aan het wetenschappelijk bepalen van dergelijke emissiefactoren. Ook het meten van emissies kent een onzekerheidsmarge. De in het rapport genoemde onzekerheidspercentages zijn bekend. Ook wordt er door onder andere de WUR en het RIVM continu gewerkt aan de doorontwikkeling van de huidige systematiek en modellen.
Daarnaast wil ik benadrukken dat de inzet met stoppersregelingen juist is om gedwongen opkoop zo veel mogelijk te voorkomen.
Koppelverkoop door educatieve uitgeverijen |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het LiFo-systeem1, waarmee de grote educatieve uitgeverijen het scholen onmogelijk maken om alleen een boek aan te schaffen, zonder ook een online licentie aan te schaffen die maar beperkte tijd geldig is?
Ja, ik ben bekend met het licentie-folio ofwel LiFo-product. Dit wordt in het voortgezet onderwijs aangeboden door diverse grotere uitgevers voor het merendeel van hun methoden. Hierbij schaft de school een licentie aan voor het gebruik van het digitale leermateriaal. Daarmee krijgt een leerling toegang tot de gehele digitale methode, voor alle leerjaren en alle onderwijsniveaus. De school heeft vervolgens de optie om daar ook een papieren exemplaar (folio) bij aan te schaffen in de vorm van een leerwerkboek, waarin leerlingen ook aantekeningen kunnen maken. Het leerwerkboek is verbruiksmateriaal dat door de leerling kan worden behouden; het hoeft niet terug naar het leermiddelenfonds van de school of naar de distributeur.
Deelt u de mening dat het LiFo-systeem een vorm van koppelverkoop kan zijn, omdat scholen vaak een lesboek willen aanschaffen en niet zozeer een online licentie?
Koppelverkoop is een vorm van misbruik van een economische machtspositie. Het is aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM) om koppelverkoop in specifieke gevallen vast te stellen. Dit vergt gedegen onderzoek en is niet op voorhand in te schatten. Ik ben bereid om hierover met de ACM in gesprek te gaan, maar de ACM bepaalt als onafhankelijke toezichthouder haar eigen werkagenda.
Het is aan scholen om leermiddelen te kiezen die passen bij hun leerlingpopulatie en hun visie. Zij kunnen hierbij naast het aanbod van uitgeverijen gebruik maken van open leermiddelen. In het keuzeproces van scholen spelen meerdere factoren een rol, zoals inhoud, vorm, gebruiksgemak, kwaliteit en kosten. Scholen kunnen in hun aanbestedingen aangeven in welke vorm zij de leermiddelen uitgeleverd willen zien.
Deelt u de mening dat een jaarlijks te betalen licentie voor een lesmethode scholen onnodig op kosten jaagt en duurzaam gebruik van schoolmaterialen tegengaat? En deelt u het standpunt dat deze praktijken van educatieve uitgeverijen indruisen tegen onze publieke taak om efficiënt en verstandig om te gaan met de (schaarse) middelen die beschikbaar zijn voor het onderwijs?
Er zitten verschillende aspecten aan het gebruik van licenties. Enerzijds is het een antwoord van uitgevers op de behoefte van scholen om leermiddelen flexibeler in te zetten, zodat zij het onderwijs beter op de leerling kunnen afstemmen. Tegelijkertijd is er bij scholen behoefte om vrij te kunnen kiezen voor een digitale of een foliovariant en bestaan er zorgen over de stijgende kosten van leermiddelen.Indien de vraag van scholen verandert kunnen zij dit in hun aanbestedingen opnemen. SIVON ondersteunt scholen en besturen bij het articuleren en bundelen van de vraag in de markt, zodat aanbieders daar goed op kunnen inspelen.
Ik vind het belangrijk dat leermiddelen kwalitatief goed zijn en scholen voldoende keus in leermiddelen hebben voor een aanvaardbare prijs. Een goede werking van de leermiddelenmarkt is nodig om dit te bereiken. Na de zomer stuur ik uw Kamer een beleidsreactie op de evaluatie van de Wet Gratis Schoolboeken (WGS), waar ik dieper inga op de werking van de leermiddelenmarkt en welke maatregelen ik wil nemen zodat de kwaliteit, keuzevrijheid en betaalbaarheid van leermiddelen geborgd wordt.2
Heeft u al geïnventariseerd hoe vaak het LiFo-systeem gebruikt wordt voor nieuw ontwikkelde lesmethodes? Zo niet, bent u bereid dit te doen?
De werking van de WGS wordt periodiek geëvalueerd, waarbij ook de ontwikkelingen aan de aanbodzijde in de leermiddelenmarkt in kaart worden gebracht. Uit de meest recente evaluatie van de WGS blijkt dat meer dan 40 procent van de scholen voor één of meerdere vakken met LiFo werkt.3
Bent u bereid het gesprek aan te gaan met de educatieve uitgeverijen over oneigenlijk gebruik van het LiFo-systeem?
Ik vind het prematuur om uit te gaan van oneigenlijk gebruik van het LiFo-product. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Het is primair aan uitgevers, schoolbesturen, scholen en leraren om de professionele dialoog te voeren over de pluriformiteit, inhoud, vorm, kwaliteit en prijs van leermiddelen. Ik roep scholen op zich aan te sluiten bij de coöperatie SIVON en hun wensen ten aanzien van folio en/of digitale leermiddelen te bundelen en scherp te articuleren in gezamenlijke aanbestedingen op de markt.
Bent u bereid om de Autoriteit Consument & Markt op te roepen om dit fenomeen te onderzoeken en, indien mogelijk, aan banden te leggen?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Welke instrumenten heeft u om oneigenlijk gebruik van dit verdienmodel in te perken? Bent u bereid deze in te zetten?
Zie mijn antwoorden op vraag 2, 5 en 6.
Btw op zonnepanelen |
|
Faissal Boulakjar (D66), Romke de Jong (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kabinet wil per 2023 af van btw op zonnepanelen» van 20 april jl. waarin melding wordt gemaakt van een internetconsultatie over een wetsvoorstel voor het afschaffen van btw op zonnepanelen vanaf 1 januari 2023?1
Ja. Bij de internetconsultatie2 wordt overigens aangegeven dat de implementatie ook afhankelijk en onder voorbehoud is van budgettaire haalbaarheid, de uitkomsten van de internetconsultatie en de uitvoeringstoets. De Belastingdienst is al een uitvoeringstoets gestart maar dat traject is nog niet afgerond.
Deelt u de mening dat niet alleen consumenten met een geschikt dak moeten profiteren van deze btw afschaffing? Zo nee, waarom niet?
Het is de EU-lidstaten toegestaan om een btw-nultarief toe te passen op de levering en installatie van zonnepanelen op en in de onmiddellijke nabijheid van particuliere woningen, huisvesting en openbare en andere gebouwen die worden gebruikt voor activiteiten van algemeen belang. Het is op grond van de Btw-richtlijn dus niet mogelijk om de installatie van zonnepanelen op alle soorten gebouwen toe te staan. Het consultatievoorstel is zo vormgegeven dat het btw-nultarief van toepassing is op zonnepanelen op of in de onmiddellijke nabijheid van woningen, zoals het geval kan zijn bij zonnepanelen die worden geplaatst op een schuur, een garage, in de tuin of een uitbouw die bij de woning hoort. In die zin is de regeling ruim opgezet. De mogelijkheid van het introduceren van een btw-nultarief voor zonnepanelen op openbare en andere gebouwen die worden gebruikt voor activiteiten van algemeen belang wordt nog onderzocht. Het consultatievoorstel beoogt primair het verlichten van de administratieve last voor particuliere zonnepaneelhouders en de uitvoeringslast die deze zonnepaneelhouders bij de Belastingdienst opleveren.
Geldt de afschaffing van de btw op zonnepanelen ook voor consumenten die zich hebben verenigd in een postcoderoos omdat zij bijvoorbeeld geen eigen geschikte daken hebben? Zo nee, waarom niet?
Voor zover zonnepanelen worden geïnstalleerd op of in de onmiddellijke nabijheid van woningen kan het btw-nultarief van toepassing zijn. Dit kan bijvoorbeeld gelden voor zonnepanelen die een VvE op het dak van flatwoningen laat plaatsen.
Deelt u de mening dat de opgave wat betreft de energietransitie zo groot is, dat alle daarvoor geschikte daken in Nederland zoveel mogelijk vol gelegd moeten worden met zonnepanelen? Zo nee, waarom niet?
De opgave van de energietransitie en verduurzaming van de gebouwde omgeving is groot. Met het verminderen van administratieve lasten en uitvoeringslasten draagt het consultatievoorstel bij aan het wegnemen van belemmeringen voor het (laten) plaatsen van zonnepanelen. In de zonnebrief, die de Minister voor Klimaat en Energie recent naar uw Kamer heeft verstuurd, wordt nader ingegaan op de wijze waarop het kabinet het huidige tempo van de realisatie van zonnepanelen op geschikte daken wil behouden en waar mogelijk kan versnellen. Hierbij dient wel rekening te worden gehouden met een aantal belemmerende factoren, waaronder de beschikbare transportcapaciteit op het elektriciteitsnet en de draagkracht van gebouwen. Deze en andere zaken worden in de zonnebrief besproken.
Zou de inzet van de btw afschaffing dan niet verbreed moeten worden en ook moeten gelden voor bijvoorbeeld scholen, sportverenigingen en ziekenhuizen? Zo nee, waarom niet?
Verder onderzoek moet plaatsvinden of het mogelijk en wenselijk is zonnepanelen op openbare en andere gebouwen te faciliteren, en zo ja, of een btw-nultarief daarvoor beleidsmatig een verstandige route is. Het kabinet is van mening dat de introductie van het nultarief voor de levering en installatie van zonnepanelen op/nabij woningen hierdoor niet vertraagd moet worden.
Deelt u de mening dat ook voor woningcorporaties en particuliere verhuurders een btw-nultarief op zonnepanelen zou moeten gelden, zodat ook huurders profijt kunnen hebben van een lagere energierekening? Zo nee, waarom niet?
De toepassing van het btw-nultarief zoals voorzien in het consultatievoorstel heeft betrekking op de bestemming van de zonnepanelen en geldt dus ook voor woningcorporaties en particuliere verhuurders die zonnepanelen laten installeren op of in de onmiddellijke nabijheid van woningen. Hiermee wordt de aanschaf van zonnepanelen voor verhuurders goedkoper en de split-incentive3 kleiner in de gevallen waarin verhuurders geen recht op vooraftrek hebben. Daar kunnen huurders indirect ook profijt van hebben. De verhuur van zonnepanelen valt echter niet onder het btw-nultarief. De Btw-richtlijn voorziet hier niet in.
Zou u de vragen zoveel mogelijk apart kunnen beantwoorden?
Ja.
Het 'New Crisis Response Mechanism' |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het statement «ON NEW CRISIS RESPONSE MECHANISM AND OTHER LAST MINUTE ADDITIONS TO THE DSA» van het European Digital Rights netwerk (EDRi)?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het nieuwe artikel 27a van de Digital Services Act (DSA), wat gaat over het «crisis response mechanism»?
Ja.
Vindt u het wenselijk dat de Europese Commissie middels artikel 27a van de DSA de vrijheid van meningsuiting en persvrijheid serieuze beperkingen kan opleggen zonder controle van het Europees parlement en de lidstaten?
Artikel 27a van het voorlopig politiek akkoord tussen het Franse EU-voorzitterschap, het Europees Parlement (hierna: het EP) en de Europese Commissie (hierna: Commissie) over de Digital Services Act (hierna: DSA), geeft de Commissie de bevoegdheid om een besluit te nemen waarin bepaalde zeer grote online platforms (hierna: VLOP’s) en/of zeer grote zoekmachines (hierna: VLOSE’s) worden opgelegd bepaalde acties te ondernemen. Deze bevoegdheid kan alleen worden ingezet in het geval van een onvoorziene crisis en na een aanbeveling van de Europese Raad voor digitale diensten. Het besluit betreft onder andere mogelijke aanvullende maatregelen die vergelijkbaar zijn met, en een verlengstuk vormen van, de risico-mitigerende maatregelen die voortvloeien uit Artikel 27 lid1 en Artikel 37 lid2.
Voorbeelden van dergelijke maatregelen zijn het aangaan van een samenwerkingsverband met betrouwbare melders (trusted flaggers, organisaties wiens meldingen over illegale inhoud online met spoed moeten worden behandeld), of de intensivering hiervan, en het nemen van bewustwordingsmaatregelen waaronder het aanpassen van hun online interface voor gebruikers. Een concreet voorbeeld hiervan is het plaatsen van een banner bij content gelieerd aan COVID-19 waar gebruikers worden herleid naar een pagina met informatie over de pandemie, afkomstig van officiële publieke instanties, zoals bijvoorbeeld het RIVM in Nederland.
Het kabinet heeft bij het Franse EU-voorzitterschap, dat de onderhandelingen met het EP en de Commissie namens de EU-lidstaten in de Raad van de Europese Unie heeft geleid, er succesvol op aangedrongen om robuuste waarborgen op te nemen met betrekking tot de uitoefening van deze bepaling. Zo moet de Commissie bij het opleggen van haar besluit garanderen dat de door de VLOP of VLOSE in kwestie genomen maatregelen strikt noodzakelijk en evenredig zijn, waarbij specifiek moet worden gekeken of, en in hoeverre, de maatregelen mogelijke negatieve gevolgen kunnen hebben op de fundamentele rechten van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, waaronder de vrijheid van meningsuiting.
Verder heeft het kabinet concrete tekstvoorstellen gedaan voor een mechanisme waarbij de beslissing van de Commissie wordt onderworpen aan een gekwalificeerde meerderheidsstemming van de lidstaten. Dit heeft de uiteindelijke tekst helaas niet gehaald vanwege onvoldoende draagvlak binnen de Raad, en gebrek aan steun van het Franse EU-voorzitterschap en Commissie. Hierbij voerden tegenstanders aan dat dit voorstel tot een significante vertraging zou kunnen leiden voor het gebruik van dit mechanisme met betrekking tot onvoorziene crises.
Ten slotte is de DSA in meer algemene zin een belangrijk instrument voor de bescherming van fundamentele rechten online en democratische waarden.
Vindt u ook dat het artikel 27a van de Digital Services Act te weinig specifiek is over de scenario’s waarin de Europese Commissie deze bevoegdheden kan gebruiken?
Artikel 27a lid 2 definieert een crisis als een situatie van buitengewone omstandigheden die resulteren in een serieuze bedreiging van de publieke veiligheid of publieke gezondheid in de Unie of een aanzienlijk deel daarvan. Zoals aangegeven onder vraag 3, is artikel 27a een verlengstuk van artikel 27, waarbij het grote verschil is dat artikel 27a vraagt om aanvullende maatregelen door VLOP’s en/of VLOSE’s voor onvoorziene situaties die een bedreiging vormen voor de publieke gezondheid en veiligheid, terwijl bij artikel 27 VLOP’s en/of VLOSE’s worden verplicht risico-mitigerende maatregelen te nemen voor voorzienbare situaties die negatieve consequenties kunnen hebben voor de publieke gezondheid en veiligheid. Conform artikel 26 moeten VLOP’s en/of VLOSE’s deze voorzienbare situaties in kaart brengen tijdens een minstens jaarlijkse risicobeoordeling die ze zelf moeten uitvoeren.
Het kabinet kan deze gedachtegang steunen, maar heeft bij het voorzitterschap van de Raad nog wel gevraagd om een nauwkeurigere afbakening van het begrip «crisis» in artikel 27a. Dit heeft niet geleid tot aanpassingen van de tekst.
Vindt u ook dat, door de beperkte concretisering van scenario’s, de Europese Commissie rigoureuze maatregelen kan opleggen zonder eindtijd, zonder dat er een daadwerkelijke noodzaak hoeft te zijn?
Dat is niet het geval. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 3, kan de Commissie niet zomaar maatregelen opleggen onder artikel 27a. De Commissie moet bij het uitoefenen van haar bevoegdheid aan twee cumulatieve voorwaarden voldoen: (i) er moet een aanbeveling zijn van de Europese Raad voor digitale diensten, en (ii) er moet sprake zijn van een crisis waarbij uitzonderlijke omstandigheden leiden tot een serieuze dreiging voor de publieke veiligheid of publieke gezondheid in de Unie, of een aanzienlijk deel daarvan.
Bovendien heeft het kabinet actief en succesvol gepleit voor een tijdsgebonden limiet aan de maatregelen die de VLOP’s en/of VLOSE’s in kwestie moeten nemen naar aanleiding van een Commissie-besluit op grond van artikel 27a. Conform artikel 27a lid 5 sub b mogen de maatregelen namelijk niet langer dan drie maanden van toepassing zijn.
Bent u op de hoogte van artikel 25a van de DSA?
Ja.
Vindt u het wenselijk dat dit artikel nationale digitale coördinatoren de macht geeft om kleine online platformen te behandelen als grote platformen?
Artikel 25a geeft nationale digitale coördinatoren niet de bevoegdheid om kleine online platformen te behandelen als grote platformen.
Wat wordt er precies bedoeld met deze nationale digitale coördinatoren en wie stelt deze aan?
Conform artikel 38 lid 1 worden lidstaten verplicht één of meer bevoegde autoriteiten aan te duiden als verantwoordelijke voor de toepassing en uitvoering van de DSA. Volgens artikel 38 lid 2 moeten lidstaten één van deze bevoegde autoriteiten aanduiden als hun Digitale Diensten Coördinator (DDC). De coördinator voor digitale diensten is verantwoordelijk voor alle kwesties die verband houden met de toepassing en handhaving van de verordening in de lidstaat.
In het geval van Nederland, stelt het kabinet de DDC aan. Het kabinet is voornemens om de Autoriteit Consument & Markt aan te wijzen als coördinator voor digitale diensten. Uiteraard zal over de uitvoering en implementatie van deze aanwijzing de Tweede Kamer te zijner tijd worden geïnformeerd door de Minister van Economische Zaken en Klimaat.
Voorziet u ook risico’s dat deze twee artikelen, die elkaar lijken te versterken, een grote impact kunnen hebben op de persvrijheid en vrijheid van Nederlanders (in de digitale ruimte)?
Nee, dit is niet aan de orde zie antwoord op vraag 3, 4 en 5.
Vindt u het gebrek aan democratische controle die gekoppeld is aan deze macht, zorgelijk?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 3, had het kabinet de voorkeur gegeven aan een mechanisme waarbij een beslissing van de Commissie middels artikel 27a zou worden onderworpen aan een stemming van een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten in de Raad. Daar staat tegenover dat de door het kabinet gepleite waarborgen, waaronder de toevoeging van een strikte noodzakelijkheids- en proportionaliteitstest, en een tijdslimiet voor wat betreft de aanvullende maatregelen, zijn opgenomen in de tekst.
In meer algemene zin is de DSA bovendien een belangrijk instrument voor de bescherming van fundamentele rechten online en democratische waarden.
Bent u van mening dat een onderwerp dat zo cruciaal is voor onze eigen nationale veiligheid, een Europese competentie behoort te zijn?
Er worden geen bevoegdheden overgedragen aan de EU. Artikel 27a en alle andere bepalingen in de DSA zijn gestoeld op de rechtsgrondslag van artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, dat voorziet in de vaststelling van maatregelen om de werking van de interne markt te waarborgen.
De bescherming van de nationale veiligheid is en blijft een nationale competentie die gegarandeerd is middels artikel 4 lid 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie.
Gaat u vervolgstappen nemen met uw collega’s in de Europese Unie? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft zich binnen de mogelijkheden van de onderhandelingen over de DSA, zowel met de EU-lidstaten als tussen het EU Franse voorzitterschap, het EP en de Commissie, sterk gemaakt voor haar standpunten, waaronder de mogelijkheid om een besluit van de Commissie volgend uit artikel 27a, te onderwerpen aan een stemming in de Raad. Dit specifieke punt is niet opgenomen in de tekst, vanwege onvoldoende draagvlak omdat dit de nodige spoedige besluitvorming ten tijde van crises zou vertragen. Zoals aangegeven, zijn echter wel andere punten opgenomen in de tekst waar het kabinet voor heeft gepleit. Bovendien vormt de DSA in meer algemene zin robuuste bescherming voor de fundamentele rechten van gebruikers online en de ontwikkeling van de interne markt voor digitale diensten. Het akkoord wordt binnenkort nog voorgelegd aan het EP en de Raad van de Europese Unie, waarna het officieel wordt vastgesteld.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk en elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De oproepen tot de doodstraf tegen een Nederlands Tweede Kamerlid door een Pakistaanse geestelijke |
|
Don Ceder (CU), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de oproep van de leider van de Pakistaanse islamitische organisatie Tehreek-e-Labaik Ya Rasool Allah, Muhammad Ashraf Asif Jalali, om de doodstraf te voltrekken aan Geert Wilders?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat dergelijke openbare oproepen tot moord op een parlementariër onacceptabel zijn? Zo ja, bent u bereid dit standpunt over te brengen aan de Pakistaanse ambassadeur en deze bovendien te vragen of het in Pakistan toegestaan is op te roepen tot moord en meer in het bijzonder tot moord op een Nederlandse parlementariër? Zo nee, waarom niet?
Bedreigingen, en in het bijzonder die gericht aan democratisch gekozen politici, zijn onacceptabel en horen niet thuis in de Nederlandse democratische rechtsorde. Nederland heeft in bilaterale contacten met Pakistan herhaaldelijk zijn afkeuring ten aanzien van de ernstige bedreigingen aan het adres van de heer Wilders uitgesproken. Het kabinet doet er alles aan wat in zijn macht ligt om een einde te maken aan deze bedreigingen en de risico’s ervan voor de heer Wilders te mitigeren. Het kabinet staat hierover in contact met de Pakistaanse autoriteiten, zowel in Islamabad als in Den Haag. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft op 26 mei jl. in een gesprek met zijn Pakistaanse ambtsgenoot zijn ernstige zorgen over de bedreigingen overgebracht en verzocht om hier maatregelen tegen te nemen.
Hoe zou u de organisatie van Muhammad Ashraf Asif Jalali, Tehreek-e-Labaik Ya Rasool Allah, willen omschrijven?
De Tehreek-e-Labaik Ya Rasool Allah (TLYRA) is een radicaal-religieuze groepering in Pakistan en wordt geleid door Muhammad Ashraf Asif Jalali. De Tehreek-e-Labbaik Pakistan (TLP) is een afscheiding van de TLYRA, opgericht als politieke partij door Khadim Hussain Rizvi.
Hoe is indertijd door Pakistan gereageerd op het rechtshulpverzoek tegen een voorganger van Muhammad Jalali, Khadim Hussain Rizvi, tegen wie eerder aangifte is gedaan wegens bedreiging?2
In 2018 heeft het Openbaar Ministerie in een drietal zaken rechtshulpverzoeken naar Pakistan uitgestuurd met het verzoek om een drietal personen als verdachten te horen. Ondanks dat Nederland een aantal keren heeft gerappelleerd bij de Pakistaanse autoriteiten en ondanks dat meermalen tijdens bilaterale consultaties met Pakistan door de Minister van Buitenlandse Zaken is aangedrongen op een antwoord op de rechtshulpverzoeken, is tot op heden niet op de rechtshulpverzoeken gereageerd door Pakistan.
Hoeveel bedreigingen richting Geert Wilders zijn er inmiddels uit Pakistan bij het ministerie bekend? Is hier eerder tegen opgetreden?
Volgens het Team Bedreigde Politici, dat meldingen en aangiftes van bedreiging van politici verwerkt, zijn er in 2020 en 2021 honderden meldingen van bedreiging gedaan die gericht zijn tegen de heer Wilders. Daarbij is niet met zekerheid vast te stellen hoeveel meldingen er uit Pakistan afkomstig zijn. Voor het identificeren van verdachten die bedreigingen uiten via met name sociale media, waarbij veelal geen gebruik wordt gemaakt van de eigen personalia, niet de volledige personalia zijn genoemd en waarbij geen 100% zekerheid is in welk land deze verdachte zich bevindt, is nader onderzoek nodig waarbij maar de vraag is of daar wel een duidelijk beeld naar voren komt. Wanneer een verdachte zich in een ander land dan Nederland bevindt, is voor dat onderzoek rechtshulp nodig vanuit een ander land.
Van 1 januari 2022 tot 3 mei 2022 zijn er al meer bedreigingen gemeld dan in heel 2021. Hierbij ziet het Team Bedreigde Politici een toename in het aantal meldingen dat gerelateerd is aan Pakistan. Op de uitgevaardigde cartoonwedstrijd in 2018 na, is het aantal aan Pakistan gerelateerde meldingen niet zo hoog geweest als in 2022. Zoals bekend heeft Nederland Pakistan in 2018 middels rechtshulpverzoeken verzocht om medewerking aan het Nederlandse strafrechtelijk onderzoek (zie ook het antwoord op vraag 4).
Hoe gaat het kabinet in algemene zin om met bedreigingen uit het buitenland jegens Nederlandse parlementariers?
Door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de politie worden doorlopend, zowel desgevraagd als ongevraagd, dreigingsproducten opgesteld. Hierbij worden ook eventuele berichten uit het buitenland betrokken en geduid. Op basis van de dreigingsproducten worden, indien daar aanleiding toe is, passende maatregelen getroffen. In algemene zin geldt dat het kabinet zeer alert is als het gaat om de veiligheidssituatie van onder andere Kamerleden. In geval van buitenlandse dreigingen wordt ook met BZ samengewerkt, en worden de diplomatieke kanalen indien nodig ingeschakeld. Vanuit veiligheidsoverwegingen worden geen specifiekere uitspraken gedaan.
Hoe kijkt het kabinet aan tegen de blasfemiewet in Pakistan? Is het kabinet van mening dat de wet naast mogelijke inhoudelijke bezwaren ook snel voor misbruik vatbaar is? Bent u bereid om de zorgen omtrent deze wet over te brengen aan Pakistan?
Nederland streeft, zoals bekend, naar wereldwijde afschaffing van blasfemiewetgeving. Met vele andere landen heeft Pakistan nog steeds een wet tegen godslastering en – met nog 11 landen – als hoogste strafmaat de doodstraf. Het is zorgwekkend dat de doodstraf op blasfemie (en afvalligheid) er tevens toe leidt dat personen en groepen in bepaalde situaties het recht in eigen hand nemen. Het kabinet zet zich internationaal met gelijkgezinden dan ook in voor wereldwijde afschaffing van zowel de doodstraf als wetten op godslastering. Tijdens bilaterale en multilaterale contacten met de Pakistaanse regering besteedt Nederland consequent aandacht aan de positie van religieuze minderheden en van degenen zonder religie en/of levensovertuiging in Pakistan. Hierbij worden de Nederlandse zorgen over het misbruik van de blasfemiewetgeving regelmatig aan de orde gesteld. Tijdens de hoogambtelijke politieke consultaties op 10 februari jl. heeft Nederland nog aandacht gevraagd voor dit onderwerp, en ook bij de ontvangst van de Pakistaanse Minister voor Handel op 24 mei jl. zijn deze zorgen overgebracht.
Het bericht 'Tata Steel betaalt alleen ‘belasting’ aan Tata Steel' |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de Nederlandse belastingbetaler veertien jaar na dato nog steeds meebetaalt aan de overname van Corus door Tata Steel terwijl dit bedrijf geen winstbelasting betaalt?1
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen (AWR) kan ik niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige. In zijn algemeenheid kan ik wel stellen dat bedrijven die grote investeringen of grote overnames doen, in de jaren daarna ook grote afschrijvingen of financieringskosten kunnen hebben. Hierdoor kan er sprake zijn van fiscale verliezen en als gevolg daarvan verliescompensatie, waardoor er langdurig geen belasting wordt betaald. Dit vind ik acceptabel zolang er geen sprake is van belastingontwijking.
Wordt bij het verstrekken van subsidie voor vergroening rekening gehouden met de belastingafdracht van Tata Steel? Zo ja, hoe?
Nee, met subsidies worden bepaalde activiteiten gestimuleerd en daarbij vormen de verdiensten en belastingafdracht van een bedrijf geen criteria voor het bepalen of deze wel of niet in aanmerking komt voor deze subsidies.
Hoe bent u er zeker van dat de cijfers die Tata Steel Nederland aanlevert betrouwbaar zijn, afgaand op de slechte belastingmoraal van het bedrijf?
De jaarcijfers van Tata Steel worden gecontroleerd en zijn altijd van een goedkeurende verklaring voorzien door een onafhankelijke accountant, Price Waterhouse Coopers (PWC). De publicatie van Trouw op 26 september 2020, «Tata Steel IJmuiden betaalde nooit winstbelasting in Nederland» heeft overigens geleid tot nadere reviews door PWC. De conclusie van PWC was opnieuw dat de jaarrekeningen van Tata Steel in Nederland volledig voldoen aan de geldende wet- en regelgeving.
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan ik niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige. In zijn algemeenheid geldt dat de Belastingdienst risicogericht toezicht uitoefent. Binnen de Belastingdienst bestaan ook specifieke coördinatiegroepen op het gebied van verrekenprijzen (Coördinatiegroep verrekenprijzen) en concernfinanciering (Coördinatiegroep Taxhavens en Concernfinanciering). In het door de Belastingdienst uitgeoefende toezicht worden relevante signalen meegenomen in de risicoselectie. Hierbij kan ook berichtgeving over een belastingplichtige in de media een rol spelen.
Erkent u dat er al langer bredere irritatie is over de belastingmoraal van zowel de Nederlandse tak als het Indiaanse moederbedrijf? Kunt u een overzicht geven wat het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en Financien de afgelopen tijd hebben gedaan om de belastingconstructie te ontmantelen?2
Nee, ik kan niet erkennen dat er brede irritatie is over het belastingmoraal van Tata Steel. Binnen de geldende wet- en regelgeving kan een bedrijf zelfstandig beslissingen nemen met betrekking tot haar financieringsstructuur. Wel acht ik het van belang dat bedrijven het betalen van belastingen als een bijdrage aan de samenleving en aan onze welvaart zien, en niet alleen als een kostenpost. Ook het bedrijfsleven is hier steeds meer van doordrongen. Dit denken wordt de komende tijd door een groot aantal Nederlandse bedrijven concreet vormgegeven via de recent gepresenteerde Tax Governance Code van VNO-NCW3. Ik hoop dat zo veel mogelijk bedrijven zich op korte termijn ook bij dit initiatief zullen scharen.
Vanaf 2019 geldt de generieke renteaftrekbeperking in de vennootschapsbelasting, de zogenoemde earningsstripping-maatregel. Hierdoor is rente boven 30% van de EBITDA (de winst vóór aftrek van rentekosten, belastingen, afschrijving en afboekingen) voor vennootschapsbelastingplichtigen niet meer aftrekbaar van de winst, behoudens een drempel van 1 miljoen euro. Dit percentage is per 2022 verlaagd naar 20%. Het doel van deze maatregel is om belastingontwijking tegen te gaan en ook om bij bedrijven de verhouding eigen vermogen-vreemd vermogen te verbeteren.
Kunt u een uitputtend overzicht geven van de contacten tussen bewindspersonen en ambtenaren met Tata Steel Nederland vanaf 1 januari 2021?
Overzicht van de gesprekken die door bewindspersonen en ambtenaren zijn gevoerd met Tata Steel Nederland vanaf 1 januari 2021:
Toenmalig Minister EZK + ambtenaren EZK
CEO TSL en CEO TSN
25/02/2021
Topambtenaar EZK + ambtenaren EZK
CEO TSN, voorzitter RvC TSN
15/06/2021
Opsplitsing TSE, onafhankelijk onderzoek verduurzamingsopties over CCS/DRI
Toenmalig Minister EZK + ambtenaren EZK
CEO TSL en CEO TSN
05/07/2021
Opsplitsing TSE, onafhankelijk onderzoek verduurzamingsopties TSN over CCS/DRI
Topambtenaar EZK + ambtenaren EZK
CEO TSN, Voorzitter RvC TSN
14/07/2021
Opsplitsing TSE, onafhankelijk onderzoek verduurzamingsopties TSN
Toenmalig Minister EZK + ambtenaren EZK
CEO TSL en CEO TSN
15/09/2021
Keuze voor DRI-route i.p.v. grootschalige CCS
Toenmalig Minister EZK + Toenmalig Staatssecretaris lenW + ambtenaren EZK en lenW
CEO TSN, gedeputeerde provincie Noord- Holland
15/09/2021
RIVM rapport stofdepositie
IJmond, Roadmap+ maatregelen, tussenrapportage Roland Berger, omgeving
Toenmalig Minister EZK+ Toenmalig Staatssecretaris lenW + topambtenaren EZK en lenW
CEO TSN, gedeputeerden provincie Noord- Holland, wethouders Beverwijk en Velsen
23/11/2021
Opvolging gesprek 15/09/2021, verduurzaming van TSN o.b.v.
DRI, Roland Berger rapport, Roadmap+ maatregelen
Toenmalig Minister EZK + topambtenaren EZK
CEO TSN
23/11/2021
Opvolging gesprek 15/09/2021, verduurzaming van TSN o.b.v. DRI, Roadmap+ en het Roland Berger rapport
Staatssecretaris IenW + ambtenaren IenW
CEO TSN, Gedeputeerde provincie Noord-Holland, vertegenwoordigers provincie en Omgevingsdienst, wethouder gemeente Velsen
14/02/2022
Kennismaking, Roadmap+, milieu en omgeving, verduurzaming
Minister EZK + Minister KE + ambtenaren EZK
CEO TSL en CEO TSN
28/03/2022
Kennismaking en vervolgstappen verduurzamingstraject
Ambtenaren EZK & IenW
CEO TSN, ambtenaren van provincie Noord-Holland en omliggende gemeenten
maandelijks
Voortgang van de verduurzamingsactiviteiten en implementatie van de Roadmap+ projecten
Kunt u aangeven hoeveel belastinginkomsten Nederland is misgelopen door deze overeenkomst? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik kan in deze specifieke situatie niet aangeven óf en zo ja hoeveel belastinginkomsten Nederland is misgelopen. Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan ik namelijk niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige.
Kunt u de andere belastingvoordelen van Tata Steel op een rij zetten (welke constructies worden gebruikt om belastingdruk te verlagen of minimaliseren) en de verstrekte subsidies (Rijksbreed) over 2021?
Op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan ik niet in gaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige. Met betrekking tot de MIA/Vamil (Willekeurige afschrijving milieu-investeringen) geldt dat deze in beperkte mate wel openbaar zijn.
Alle netto ontvangen steun boven de 500.000 euro per melding moet worden gepubliceerd in het TAM-register van de Europese Commissie sinds 2016 als gevolg van staatssteuntransparantie. Daarmee worden deze gegevens openbaar voor iedereen. De meeste meldingen van Tata Steel zitten onder dit bedrag. De meldingen van 2021 zijn nog niet gepubliceerd. Deze regeling wordt uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW).
In 2021 zijn de volgende projectsubsidies aan TSN verleend:
iDME: Industrial DME via Sorption-Enhanced DME synthesis (SEDMES)
2021
19.250
453.011
H2ermes
2021
78.000
500.000
Naast subsidie voor de twee bovenstaande projecten maakt TSN ook gebruik van de jaarlijkse Subsidieregeling Indirecte kostencompensatie (IKC)- ETS (Europese emissiehandelssysteem). De verstrekte subsidies voor de Compensatieregeling ETS over 2021 bedragen in totaal 24.494.112 euro.
Bent u bereid er voor te zorgen dat verduurzamingsubsidies niet verstrekt worden aan Tata Steel als zij hun bedrijfsconstructie zo blijven inrichten dat zij geen cent winstbelasting betalen over hun gemaakte winst – omdat zij die op papier kunnen «wegschrijven»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij het verstrekken van subsidies ga ik ervan uit dat bedrijven zich aan wet- en regelgeving houden. Subsidies worden verstrekt voor de noodzakelijke kosten van de voorgenomen activiteiten in het licht van de beoogde doelstellingen en resultaten voor zover redelijkerwijs niet gevergd kan worden dat deze uit eigen middelen of anderszins bekostigd worden.
Erkent u dat Tata Steel Nederland op dit moment extreme winsten maakt omdat de staalprijs heel hoog is?
Het is goed dat bedrijven winsten maken, zo ook Tata Steel Nederland. De staalmarkt wordt gekenmerkt door een hoge volatiliteit, zowel aan de kant van de grondstoffen (ijzererts en kolen) als aan de kant van de staalproducten. De staalprijzen zijn momenteel hoog vanuit historisch perspectief maar dat geldt ook voor de grondstofprijzen.
Bent u bereid mee te wegen of subsidie voor verduurzaming nog wel nodig is, gezien de hoge staalprijs op dit moment? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dit wordt al gedaan. Subsidie wordt slechts verstrekt voor de noodzakelijke kosten van de voorgenomen activiteiten in het licht van de beoogde doelstellingen en resultaten voor zover redelijkerwijs niet gevergd kan worden dat deze uit eigen middelen of anderszins bekostigd worden. De hoogte van de subsidie is dus mede afhankelijk van de revenuen en financiële draagkracht van het bedrijf dat op de wereldmarkt handelt.