Het apenpokkenvirus |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
|
|
|
Bent u bekend met het recente apenpokken-advies van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) waarin staat dat asymptomatische contacten niet in quarantaine hoeven en gewoon naar hun werk of naar school kunnen?1
Ja, ik ben bekend met het advies van de WHO.
Hoe verhoudt dit WHO-advies zich met het advies van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de Gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD) waarin wordt gesteld dat mensen die in contact zijn geweest met een apenpokken patiënt 21 dagen in quarantaine moeten?2
In het WHO-advies waarnaar u verwijst staat «Asymptomatic contacts can continue routine daily activities such as going to work and attending school (i.e., no quarantine is necessary), but should remain close to home for the duration of surveillance.»
Het is juist dat het huidige Nederlandse advies ten aanzien van de hoogrisicocontacten verder gaat dan het WHO-advies voorschrijft. Vanwege de nog zeer beperkte omvang van ziektegevallen in de eerste dagen, met ook alleen maar importgevallen, is een beleid opgezet om maximale inzet te plegen de uitbraak in Nederland in te perken. Met de (overigens nog steeds bestaande) onzekerheid over transmissieroutes en de daarbij behorende risico's, is daarbij toen ook gekozen voor quarantaine voor hoogrisicocontacten, net als in het VK en in Duitsland. Inmiddels is deze 3-weken quarantaine, die tot nu toe voor hoogrisicocontacten staand beleid was, omgevormd tot het strikte advies om af te zien van intiem contact, in het bijzonder seksueel contact, aangevuld met regels betreffende hygiëne (zogenaamde leefregels).
Wat is de case definitie van vermoedelijke en bevestigde apenpokken en door welke zorgautoriteit (bijvoorbeeld de WHO) is deze waar gepubliceerd?
De actuele casusdefinitie is steeds te vinden op de website van het RIVM: Monkeypox (apenpokken) | LCI richtlijnen (rivm.nl).
Bent u bekend met de uitbraak van apenpokken na de SARS-epidemie in 2003 en de toen gebruikte polymerase chain reaction (PCR) assays om apenpokken te detecteren? Waarom wordt nergens door het RIVM van deze assays melding gemaakt, aangezien deze assays heel specifiek zijn?3
Ja, daar ben ik mee bekend. De door het RIVM gebruikte assays (analysemethoden) zijn inderdaad o.a. gebaseerd op deze testen die, zoals u aangeeft, zeer specifiek zijn.
Wilt u een lijst met referenties en leveranciers van de gecertificeerde assays publiceren die voor de detectie van apenpokken in de EU zijn toegelaten?
Er is geen overzicht van alle gecertificeerde testen voor het apenpokkenvirus die op de Europese markt worden aangeboden.
Het CIBG houdt echter wel een registratie bij van apenpokkenvirus gerelateerde gecertificeerde in vitro diagnostica die via Nederlandse fabrikanten of in Nederland gevestigde gemachtigden van een niet-EU fabrikant op de Europese markt mogen worden aangeboden. Op peildatum 28 juni 2022 zijn er 136 apenpokkenvirus gerelateerde gecertificeerde in vitro diagnostica bij het CIBG aangemeld.
Gezien de beperkte besmettelijkheid van apenpokken lijkt de Groep A categorisering en het quarantainebeleid sterk overdreven, of ziet u dit anders? Kan het zijn dat het hier een mutatie betreft die mogelijk besmettelijker is dan het originele apenpokken en zo ja, hoe komt volgens u zo’n mutatie na zo lange tijd ineens tot stand?
Ik zie dit inderdaad anders. Wat ik wil voorkomen is dat de ziekte endemisch wordt en zich ook gaat verspreiden in de algemene bevolking. Dat vraagt goede monitoring door onverwijld melden, zowel van bevestigde gevallen als bij een vermoeden, en andere maatregelen. Iets wat met een meldplicht van de groepen B en C of zonder meldplicht niet mogelijk is. Op advies van het RIVM is apenpokken daarom aangemerkt als A-ziekte en inmiddels is conform de incorporatiesystematiek van de Wet publieke gezondheid een wetsvoorstel in de maak dat deze status bestendigd. Helaas weten we nog steeds veel niet van deze uitbraak. Zo is er sprake van een ander klinisch beeld dan bij eerdere uitbraken maar wat daar precies de oorzaak van is, is niet duidelijk. Daar wordt internationaal onderzoek naar gedaan.
Indien er geen sprake is van een mutatie met hogere besmettelijkheid dan bij het bekende apenpokkenvirus, waarom zouden mensen zonder symptomen die bij een patiënt zijn geweest met een ziekte zonder duidelijke case definitie dan 21 dagen in quarantaine gaan?
Het RIVM hanteert een duidelijke casusdefinitie (zie vraag 3), alleen deze is aan verandering onderhevig. Omdat er geen volledige duidelijkheid is over de exacte transmissieroutes en de daaraan verbonden risico’s is het advies aan de meeste hoogrisicocontacten, ook die zonder symptomen, om uit voorzorg in thuisquarantaine te gaan. Sinds het advies van het deskundigenberaad van 24 juni jl. gelden leefregels voor contacten die minder risico hebben gelopen.
Bent u bekend met de gedocumenteerde dempende werking die sommige COVID19 mRNA-vaccins door het gebruik van immuunrespons-omzeilende en volgens de literatuur zelfs mogelijk immuunrespons-onderdrukkende componenten kunnen hebben op het natuurlijk immuunsysteem en de daaruit voortvloeiende verhoogde kwetsbaarheid van tegen corona gevaccineerde personen voor andere pathogenen? Zo nee, waarom niet?
Nee, van de in Nederland gebruikte mRNA-vaccins (van de fabrikanten Moderna en Pfizer) is geen relevante demping van de immuunrespons op andere ziekten bewezen of aannemelijk.
Het artikel 'RIVM: ‘eet zo min mogelijk vis en garnalen uit de Westerschelde‘' |
|
Kiki Hagen (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «RIVM: eet zo min mogelijk vis en garnalen uit de Westerschelde»?1
Ja.
Hoe duidt u het advies vanuit het RIVM (en de eerdere oproep vanuit GGD Zeeland) om zo min mogelijk vis, garnalen, oesters en mosselen te eten uit de Westerschelde?
Uit het onlangs verschenen RIVM-rapport blijkt dat vis en garnalen uit de Westerschelde hoge gehaltes PFAS bevatten. Het advies vanuit het RIVM om zo min mogelijk vis, garnalen, oesters en mosselen te eten uit de Westerschelde volgt hierop. Het betekent mogelijk dat mensen minder zelf gevangen vis en zelf geraapte schelpdieren kunnen eten dan ze gewend waren. Overigens raadt het Voedingscentrum al langer af om regelmatig zelf gevangen vis uit Nederlandse wateren te eten, vanwege de schadelijke stoffen die daarin worden aangetroffen. Deze stoffen omvatten niet alleen PFAS, maar ook bijvoorbeeld dioxines die schadelijk kunnen zijn.
Bent u ook van mening dat het onacceptabel is dat er 8 tot 10 keer zoveel schadelijke PFAS in vangst uit de Westerschelde zit als in vergelijkbare producten in de winkel?
Het is al langer bekend dat vis uit de Westerschelde schadelijke stoffen bevat. Dat is de reden dat het Voedingscentrum, naast een advies voor vis uit Nederlandse wateren, een specifiek visconsumptie advies afgeeft voor vis uit de Westerschelde.
We moeten helaas constateren dat PFAS overal in het milieu zitten en dat mensen daardoor blootgesteld worden aan PFAS. Daarnaast zijn er enkele plekken (zogenoemde puntbronnen) waar de blootstelling nog hoger is, waardoor daar specifieke maatregelen nodig zijn. Het kabinet is bezig om de introductie van schadelijke PFAS in het milieu tegen te gaan (door middel van Europese regelgeving voor het werken met PFAS), om blootstelling via voedsel te verminderen door Europese maximum limieten in te stellen voor voedsel en om uit te zoeken hoe in Nederland de blootstelling aan de reeds verspreide PFAS zo veel mogelijk kunnen beperken. Zie ook het antwoord op vragen 5 en 6.
Bent u ook van mening dat het onacceptabel is dat Zeeuwen nu wordt geadviseerd om vis te kopen in de winkel omdat het dan niet uit de Westerschelde afkomstig is?
Nee, op basis van het RIVM-rapport en de resultaten die hieruit voortkomen is dit vanuit het oogpunt van volksgezondheidsbescherming op dit moment een verstandig advies.
Welke opvolging heeft u tot nu toe gegeven aan de aangenomen motie-Hagen over het samen met België verhalen van de PFAS schade op 3M (Kamerstuk 30 175, nr. 402)?
In overeenstemming met de oproep in de motie wordt uitgezocht welke mogelijkheden er zijn om 3M aansprakelijk te stellen voor de PFAS-schade in de Westerschelde. In het kader hiervan is recent contact geweest tussen het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en het Vlaamse Ministerie van Milieu om te bezien hoe de lopende trajecten elkaar kunnen versterken. Hiernaast wordt onderzocht hoe de geleden schade kan worden bepaald. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat zal uw Kamer voorafgaand aan het Wetgevingsoverleg Water informeren over de voortgang in de uitvoering van de motie. Dit overleg is nog niet gepland, maar vindt na het zomerreces plaats.
Bent u ook van mening dat dit onderzoek van het RIVM samen met de eerdere oproep van de GGD genoeg aanleiding is om in te gaan op het verzoek van de gemeenten rond de Westerschelde om een bevolkingsonderzoek in te stellen?
Een bevolkingsonderzoek of gezondheidsonderzoek is een instrument waarmee een mogelijke trend in PFAS-concentraties in bloed over de lange termijn te volgen is. Hiermee is de bedoeling om op lange termijn de effecten van de maatregelen om de blootstelling aan PFAS te verlagen, aan lagere concentraties van PFAS in het bloed te kunnen koppelen. Zo'n onderzoek zou bij voorkeur landelijk moeten worden uitgevoerd, waarbij met tussenpozen van een aantal jaren PFAS-concentraties in bloed worden gemeten. Voor het individu is het op basis van bevolkingsonderzoek echter niet mogelijk om aan te geven/te voorspellen of gezondheidseffecten zullen optreden. Er is ook geen behandeling mogelijk om PFAS uit het lichaam te verwijderen. Alleen door verdere blootstelling zoveel mogelijk te beperken, zal de hoeveelheid PFAS in het lichaam langzaam afnemen.
Het Crisis- en Expert Team GOR zal de lokale GGD binnenkort adviseren over nut en noodzaak van een bevolkingsonderzoek bij omwonenden van de Westerschelde. In deze Expertgroep zitten ook RIVM-experts. Mede op basis van het expertgroep-advies zal de GGD de lokale overheid adviseren over het eventueel uitvoeren van zo’n bevolkingsonderzoek.
Welke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat vis, garnalen, oesters en mosselen uit de Westerschelde weer veilig gegeten kunnen worden?
De Nederlandse Vissersbond en PO Delta Zuid hebben enkele weken geleden hun leden opgeroepen niet meer op garnalen te vissen in delen van de Westerschelde. Het Kabinet steunt deze oproep en werkt op Europees niveau aan de vaststelling van maximum limieten voor PFAS in vis, garnalen en weekdieren. Deze Europese maximum limieten zullen naar verwachting in 2023 ingaan.
Nederland werkt met een aantal andere Europese landen aan een voorstel om het gebruik van PFAS-stoffen in Europa zoveel mogelijk te beperken. Hiernaast hebben de rijksoverheid en de provincie Zeeland beide een coördinator aangewezen die specifiek zijn aangesteld om de aanwezigheid van PFAS in de Westerschelde en de effecten die dit veroorzaakt terug te dringen.
De jaarlijkse conferentie van het WEF |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kan de Kamer een overzicht krijgen van alle sessies (naam van de sessie, gespreksonderwerp, sprekers, et cetera) en andere (in)formele bijeenkomsten georganiseerd of (spontaan) gehouden tijdens de jaarlijkse conferentie van het World Economic Forum (WEF) afgelopen week (van 22 mei tot en met 26 mei 2022) waar één of meer leden van het kabinet (of Koningshuis) aanwezig waren en kan het kabinet aangeven bij welk van deze bijeenkomsten de «Chatham House Rules» van kracht waren?
De jaarvergadering van het WEF vond dit jaar plaats van 22 t/m 26 mei in Davos. Vanuit het kabinet namen de Minister-President, de Ministers van Financiën, Defensie en Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat deel. Koningin Maxima nam deel aan de jaarvergadering in haar functie van Speciale Pleitbezorger van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties voor Inclusieve Financiering voor Ontwikkeling (UNSGSA).
De programma’s van de bewindslieden treft u in de bijlagen bij deze brief aan1. Voor informatie over het programma van de Koningin verwijs ik u naar www.koninklijkhuis.nl/actueel/nieuws/2017/01/12/koningin-maxima-bij-world-economic-forum-in-davos en www.unsgsa.org/news/unsgsa-queen-maxima-attend-world-economic-forums-davos-2022-meetings.
Van de WEF-bijeenkomsten zijn geen notulen gemaakt. In de regel gelden Chatham House Rules. Wel zijn veel bijeenkomsten live gestreamd en terug te zien via Programme > World Economic Forum Annual Meeting | World Economic Forum (weforum.org).
Communicatie tussen ministers, staatssecretarissen en ambtenaren en het WEF |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kan het kabinet inzage geven in ALLE communicatie tussen Ministers, Staatssecretarissen en ambtenaren (inclusief de president van de Nederlandsche Bank) enerzijds en het World Economic Forum (WEF) anderzijds?
In de bijlagen bij de Kamerbrief van 17 december 2021, die de antwoorden bevat op de vragen 10 en 11 van de Kamervragen, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1162, treft u alle correspondentie aan tussen bewindspersonen en het WEF.
Na december 2021 is sprake geweest van contacten tussen bewindspersonen en het WEF over de deelname aan de jaarvergadering van het WEF in mei 2022. Een voorbeeld van een uitnodiging voor deze jaarvergadering is bij deze brief gevoegd.
Daarnaast is sprake van een veelheid van contacten tussen ambtenaren en het WEF. Het is niet haalbaar om alle stukken die daarbij een rol hebben gespeeld te inventariseren en te toetsen op de aanwezigheid van informatie waarvan de openbaarmaking gelet op het belang van de staat achterwege moet blijven. Dat neemt niet weg dat specifieke en gerichte verzoeken om documenten vanuit uw Kamer zullen worden opgepakt.
Hoog-risico bio-laboratoria en gain-of-function onderzoek |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
|
|
|
Wat is het kabinetsstandpunt over gain-of-function-onderzoek waarbij een virus gevaarlijker wordt gemaakt?
Voor de ontwikkeling van behandelingen, vaccins en diagnostiek is dit soort onderzoek essentieel. Door gain-of-function onderzoek kunnen onderzoekers meer inzicht krijgen in hoe virussen zich gedragen.
Wat is uw mening over het uitvoeren van gain-of-function-onderzoek in de dichtbevolkte Randstad, zoals gebeurt bij het Viroscience laboratorium van het Erasmus Medisch Centrum te Rotterdam?
Het Viroscience laboratorium van het Erasmus MC te Rotterdam voldoet aan strenge eisen om de risico’s voor mens en milieu zo klein mogelijk te houden. Daarnaast heeft het Viroscience laboratorium een vergunning om te mogen werken met genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s). De vergunning wordt pas verleend na een risicobeoordeling. Door de strenge maatregelen die op grond van die risicobeoordeling zijn opgelegd, is het mogelijk om ook in de randstad veilig onderzoeken uit te voeren.
Kunt u een precieze beschrijving geven van de huidige vergunningverleningsprocedure voor hoog-risico biolaboratoria waar gain-of-function-onderzoek wordt uitgevoerd? Kunt u daarbij ingaan op welke potentiële risico’s vooraf wordt getoetst?
Laboratoria zijn altijd vergunningplichtig op grond van de Wet algemene bepalingen Omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit Omgevingsrecht (Bor) en hebben daarmee een omgevingsvergunning nodig. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een laboratorium waar gericht wordt gewerkt met biologische agentia, wordt getoetst op bouwvoorschriften, bestemmingsplan, brandveiligheid en milieuvoorschriften. De omgevingsvergunning voor hoog-risico laboratoria is daarnaast gericht op het vergunnen van aantallen ggo-werkruimten, indien met ggo’s gewerkt mag worden.
Voor werkzaamheden met genetisch gemodificeerde organismen is, afhankelijk van de risico’s, een vergunning nodig op grond van de Wet Milieubeheer (Wm) en het Besluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer 2013 (Besluit ggo). De vergunning voor werkzaamheden met ggo’s wordt namens de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) verleend door Bureau GGO, onderdeel van het RIVM. Dit gebeurt op basis van een beoordeling van de risico’s voor mens en milieu. IenW laat zich daarbij adviseren door de Commissie Genetische Modificatie (COGEM).
Daarnaast moeten laboratoria waar gewerkt wordt met (hoog risico) biologische agentia voldoen aan strenge eisen vanuit de Arbeidsomstandighedenwet. Werknemers moeten beschermd worden tegen de directe gevaren van deze biologische agentia, maar ook moet worden voorkomen dat zij onbedoeld deze ziekteverwekkers buiten het lab brengen en verspreiden.
Is het mogelijk hoog-risico biolaboratoria te verbieden zich te vestigen op een bepaalde locatie? Zo ja, op grond van welke regelgeving? Zo nee, vindt u dat dit wel mogelijk zou moeten zijn?
Ja, in het bestemmingsplan en omgevingsplan zou een dergelijk verbod opgenomen kunnen worden.
Wat is het kabinetsstandpunt als het gaat om wet- en regelgeving, toezicht, vergunningverlening en zelfregulatie voor hoog-risico biolaboratoria en gain-of-function-onderzoek?
Als het gaat om wet- en regelgeving, toezicht, vergunningverlening en zelfregulatie voor hoog-risico biolaboratoria en gain-of-function onderzoek zijn er ter bescherming van personeel en omgeving (biosafety) voldoende maatregelen in Nederland. Voor een groot deel dragen deze maatregelen ook bij aan het voorkomen van opzettelijke verspreiding van ziekteverwekkers (biosecurity).
Het kabinet blijft zich inzetten om, ook in de wereld van snelle wetenschappelijke ontwikkeling, de wet- en regelgeving, toezicht, vergunningverlening en zelfregulatie voor hoog-risico biolaboratoria en gain-of-function onderzoek op niveau te houden om te allen tijde de veiligheid te borgen.
Welke specifieke regelgeving bestaat er momenteel voor hoog-risico biolaboratoria en gain-of-function-onderzoek?
Zie bijlage 1: Overzicht van wet- en regelgeving.
Kunt u een overzicht geven van de ontwikkelingen sinds 2012 in wet- en regelgeving, toezicht, vergunningverlening en zelfregulatie voor hoog-risicolaboratoria en gain-of-function-onderzoek?
Als onderdeel van het Nederlandse bioveiligheidsbeleid is in 2013 Bureau Biosecurity opgericht binnen het RIVM. Bureau Biosecurity fungeert als deskundig informatie- en adviesorgaan voor zowel de overheid, als alle andere instellingen in Nederland die werken met risicovolle biologische agentia, kennis, informatie of technologieën. Het bureau tracht tevens de bewustwording te vergroten rondom biosecurity in Nederland en ondersteunt organisaties vrijwillig bij het implementeren van biosecurity maatregelen.
Vindt u dat deze ontwikkelingen voldoende zijn in relatie tot het potentiële gevaar van hoog-risico biolaboratoria en gain-of-function-onderzoek? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is wenselijk om continu te blijven streven naar een hoog niveau van veiligheid en boven de minimale maatstaven te opereren. Er vindt een inventarisatie (door het Ministerie van Justitie en Veiligheid) plaats naar wat daarvoor aanvullend op huidige wet- en regelgeving, toezicht, vergunningverlening en zelfregulatie voor hoog-risicolaboratoria en gain-of-function nog nodig is. Er is tot dusver geen reden om aan te nemen dat het huidige stelsel onvoldoende tegemoet zou komen aan het risico, waarop in de vraag wordt gedoeld, maar mocht genoemde inventarisatie tot een andere conclusie leiden, dan zal daaraan uiteraard gevolg worden gegeven.
Hoeveel hoog-risico biolaboratoria zijn er in Nederland die zich bezig houden met gain-of-function-onderzoek?
Er is geen centraal overzicht van het aantal hoog-risico laboratoria in Nederland, maar niet in elk hoog-risico laboratorium wordt gain-of-function onderzoek uitgevoerd. Aangezien lokale overheden vergunningen afgeven voor hoog-risico laboratoria is er op dat niveau wel een overzicht van de aanwezigheid van hoog-risico laboratoria, maar niet of er wel of geen gain-of-function onderzoek plaatsvindt.
Vindt u het wel of niet noodzakelijk om kennis te hebben van gain-of-function-onderzoek dat wordt uitgevoerd in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Doordat diverse overheden naar de verschillende aspecten die relevant zijn bij gain-of-function onderzoek kijken, wordt de veiligheid voldoende afgedekt. Hierdoor is het niet noodzakelijk dat ik overal van op de hoogte ben.
Kunt u aangeven op welk risiconiveau onderzoek en experimenten worden uitgevoerd in Rotterdam en mogelijk in andere labs in Nederland? Zo nee, waarom niet?
In Nederland wordt er tot en met Bio Safety Level 3 (BSL-3) onderzoek en experimenten uitgevoerd.
Welke gain-of-function-virussen zijn er in Nederland ontwikkeld?
Dit overzicht is er niet. Het is voor de overheid ook niet noodzakelijk een overzicht te bezitten van gain-of-function onderzoeken en welke virussen hiervoor worden gebruikt, aangezien de wettelijke veiligheidsvoorschriften te allen tijde en onverkort van toepassing zijn op basis van risicoafwegingen.
Wordt informatie over de ontwikkeling van gain-of-function-virussen en de potentiële gevolgen voor de volksgezondheid gemeld aan de autoriteiten, in het bijzonder de gezondheids- en veiligheidsautoriteiten? Zo nee, waarom niet?
Voor een aantal soorten biologische agentia zijn de bedrijven en instellingen die daar mee werken, verplicht om, in het kader van de voorbereiding op de rampenbestrijding, de veiligheidsregio en de burgemeester te informeren over de aanwezige agentia. Organisaties die willen werken met genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s) zijn op grond van Besluit ggo verplicht om een biologische-veiligheidsfunctionarissen (BVF) aan te stellen. De BVF houdt intern toezicht op de veiligheid voor mens en milieu ten aanzien van dit soort onderzoeken waarbij ggo’s betrokken zijn. Daarnaast moeten deze organisaties de regels omtrent arbeidsomstandigheden naleven. Hiervoor is een Arbo functionaris aangesteld.
Kunt u aangeven wat de risico’s zijn van hoog-risico biolaboratoria in Nederland en wat de kans erop is? Zo nee, waarom niet?
Biologische agentia, zowel wildtype organismen als genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s), waarmee hoog-risico biolaboratoria in Nederland werken, kunnen buiten de gecontroleerde laboratoriumomgeving schade aanrichten aan mens en milieu. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren bij een onvoorziene ontsnapping tijdens vervoer tussen laboratoria, bij een poging om de organismen te vernietigen of door moedwillige verspreiding van deze biologische agentia. De risico’s hiervan worden gemitigeerd door gerichte maatregelen.
Op welke manier is Viroscience beveiligd tegen bijvoorbeeld rampen als het neerstorten van een vliegtuig, een overstroming of een stroomstoring? Kunt u deze vraag tevens beantwoorden voor andere hoog-risico biolaboratoria?
Viroscience en andere laboratoria moeten voldoen aan de voor hen geldende bouwvoorschriften. Ik heb geen kennis van aanvullende maatregelen die laboratoria treffen.
Welke noodsituaties zijn denkbaar als er in Rotterdam als een gain-of-function-virus ontsnapt? Kunt u deze vraag aan de hand van scenario’s beantwoorden? Zo nee, waarom wordt er niet met scenario’s geanticipeerd op noodsituaties die specifiek kunnen ontstaan bij hoog-risico biolaboratoria?
De ontsnapping van een dergelijk virus zou kunnen leiden tot een (on)opgemerkte of pas later opgemerkte (mogelijke) besmetting. Uiteraard is dit zeer onwenselijk. Daarom is er in Nederland biosafety wetgeving om dit risico zoveel mogelijk te beperken. Zie verder antwoord 14.
Bent u het ermee eens dat mogelijke virusontsnappingen een zeer specifieke reactie van hulpverleningsorganisaties vraagt? Worden hulpverleningsdiensten getraind om bij dit soort scenario’s op te treden? Kunt u deze vraag specifiek beantwoorden voor calamiteiten als gevolg van het ontsnappen van een gain-of-function-virus?
SARS-CoV-2 is een duidelijk voorbeeld van een virus waarbij er om een dergelijke specifieke reactie van hulpverleningsorganisaties gevraagd is. Ik ben mij ervan bewust dat het belangrijk is om regelmatig onze hulpverleningsorganisaties te laten oefenen en trainen met dit soort scenario’s. Het oefenen door hulpverleningsorganisaties vindt ook regelmatig plaats in wisselende grootte. Daarnaast is de Landelijke Coordinatie Infectieziektebestrijding (LCI) van het RIVM 24/7 bereikbaar om overheid en professionals inhoudelijk te adviseren bij het bestrijden van uitbraken van infectieziekten. De LCI heeft diverse draaiboeken klaarliggen voor uitbraken. Als het gaat om de respons op een uitbraak van een virus, maakt het niet uit of dit gaat om een gain-of-function virus of een ander biologisch agens dat bij de mens een ernstige ziekte kan veroorzaken.
Hebben hoog-risico biolaboratoria een meldingsplicht voor calamiteiten als bedrijfsongevallen, incidenten en in het bijzonder ontsnappingen? Zo ja, aan wie en op welke manier is dat geregeld? Kunt u de Kamer een overzicht geven van alle meldingen van de afgelopen vijf jaar? Zo nee, waarom niet? Indien er geen meldingsplicht is van ontsnappingen, waarom is die er niet en vindt u dat zo’n meldingsplicht nodig is?
Alle laboratoria die werken met genetisch gemodificeerde biologische agentia hebben een meldplicht voor dergelijke calamiteiten bij de Inspectie Leefomgeving en Transport.
Verder is er het Besluit informatie inzake rampen en crises, waarbij een calamiteit in sommige gevallen aan de burgemeester moet worden gemeld. Tenslotte geldt er voor ARBO ongevallen, waarbij bijvoorbeeld biologische agentia betrokken zijn, een meldplicht richting Inspectie SZW.
Klopt het dat informatie van hoog-risico biolaboratoria geclassificeerd is vanwege de biosecurity-aspecten, en daarmee niet toegankelijk is voor de veiligheidsregio’s? Kunt u dat nader toelichten?
Nee, dat klopt niet. Burgemeesters kunnen er vanuit hun rol binnen hun gemeenten voor zorgen dat de veiligheidsregio’s (door de gemeenten of door de uitvoerende Omgevingsdienst) worden geïnformeerd over en worden betrokken bij de vestiging of uitbreiding van hoog-risico biologische laboratoria.
Kent u het rapport «Hoog-risico biologische laboratoria. Een verkenning van de verantwoordelijkheden en de positie van de veiligheidsregio» van het voormalig Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) d.d. 19 maart 2020? Heeft het kabinet daar een reactie op gegeven? Zo nee, is de Minister bereid daar een reactie op te geven en deze naar de Kamer te sturen?1
Ja, dat rapport is mij bekend. Hierop is geen kabinetsreactie gegeven en momenteel zie ik geen aanleiding om op het rapport een kabinetsreactie aan te bieden. Uiteraard heb ik de inhoud van het rapport ter harte genomen en zal ik het benutten in mijn verdere inzet op de biosafety en -security in Nederland.
Het artikel 'Vaccinatie kleine kinderen tegen rotavirus opnieuw niet vergoed, is te duur' |
|
Jeanet van der Laan (D66), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Vaccinatie kleine kinderen tegen rotavirus opnieuw niet vergoed, is te duur»?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht. In het artikel is geschreven dat volgens mij algemene vaccinatie tegen het virus niet kosteneffectief is. Dit is niet juist. De Gezondheidsraad heeft in zijn advies aangegeven dat rotavirusvaccinatie niet kosteneffectief is gezien de huidige prijzen, maar tekent daarbij wel aan dat de vraagprijs na aanbesteding kan dalen, zeker als er concurrentie is.2
Om rotavirusvaccinatie op te nemen in het Rijksvaccinatieprogramma is structurele financiële dekking nodig. Bij de berekening van het benodigde budget is uitgegaan van een inkoopprijs die kosteneffectief is. Zoals ik in mijn brief van 23 mei j.l. aan uw Kamer heb geschreven is er geen financiële dekking beschikbaar voor rotavirusvaccinatie.
Onderschrijft u het belang van het vaccineren van kinderen tegen voorkombare ziektes, zoals het geval is bij het rotavirusvaccin, om kinderen te beschermen en de druk op de zorg te beperken?
Met vaccinaties beschermt de overheid de samenleving tegen infectieziektes. Epidemieën van infectieziekten als polio, mazelen en rodehond waarden nog niet zo lang geleden rond. Dankzij het Rijksvaccinatieprogramma kunnen we dit voorkomen. Dat vind ik een groot goed.
Waarom is er niet voor gekozen om het rotavirusvaccin voor kleine kinderen te vergoeden, ondanks dat de Gezondheidsraad hier positief over adviseerde?
Zoals ik mijn brief van 23 mei j.l. aan uw Kamer heb geschreven is er geen financiële dekking beschikbaar voor het opnemen van rotavirusvaccinatie in het Rijksvaccinatieprogramma.3
Klopt het dat de vaccinatie tegen het rotavirus circa 3000 ziekenhuisopnames van kleine kinderen per jaar, en daarmee veel leed zou kunnen voorkomen?
Rotavirus veroorzaakt een ontsteking in de maag en darmen en komt vooral voor bij heel jonge kinderen. Jaarlijks worden er in Nederland gemiddeld 3.600 kinderen met een rotavirusinfectie opgenomen in het ziekenhuis. Het gaat veelal om kinderen tussen de 6 maanden en 2 jaar. De Gezondheidsraad geeft in zijn advies aan dat rotavirusvaccinatie een goede bescherming biedt tegen een ernstig verloop van de ziekte. De beschikbare vaccins (Rotarix® en Rotateq ®) zijn beiden zo’n 85% effectief tegen ziekenhuisopname. Bovendien leidt algemene vaccinatie, bij een voldoende hoge vaccinatiegraad, ook tot groepsimmuniteit.4
Klopt het dat dit vaccin kosteneffectief kan zijn, omdat de verwachting is dat bij een aanbesteding de prijs voor de rotavirusvaccins sterk zal dalen?
Dat klopt. De Gezondheidsraad wijst er in haar advies ook op dat prijzen bij de aanbesteding voor een vaccinatieprogramma fors kunnen dalen ten opzichte van de huidige vraagprijs.5
Kan de kosteneffectiviteit nog verschillen per leeftijdsgroep?
De vraag of de kosteneffectiviteit verschilt per leeftijdsgroep is voor rotavirusvaccinatie niet relevant, omdat het vaccin maar in een hele korte periode gegeven kan worden. De eerste rotavirusvaccinatie moet gegeven worden op de leeftijd tussen de 6 en 12 weken oud en bij voorkeur zo vroeg mogelijk in deze periode. De reden voor deze strikte leeftijdsindicatie is een licht verhoogd risico op de zeldzame ernstige bijwerking van het in elkaar schuiven van een deel van de darmen (darminvaginatie), bij toediening op oudere leeftijd. De tweede (of derde) dosis wordt telkens gegeven na een interval van tenminste 4 weken. Afhankelijk van het vaccin dat gebruikt wordt, Rotarix of Rotateq, dient de vaccinatiereeks voor de leeftijd van respectievelijk 24 of 32 weken gegeven worden.
Wat is de staat van de onderhandelingen met de producent van het rotavaccin?
Het RIVM koopt vaccins in voor het Rijksvaccinatieprogramma. Dit gebeurt door middel van een aanbestedingsprocedure. Nu er geen financiële dekking is voor rotavirusvaccinatie zal ik het RIVM ook geen opdracht geven om de aanbesteding voor rotavirusvaccins te starten.
Kunt u inzicht geven in het besluitvormingstraject dat u genomen heeft om tot het besluit te komen het rotavaccin nog niet op te nemen in het Rijksvaccinatieprogramma en expliciet ingaan op alle tegenvallers in dit traject?
Op 20 september 2021 informeerde mijn voorganger uw Kamer over het advies van de Gezondheidsraad om rotavirusvaccinatie op te nemen in het Rijksvaccinatieprogramma. Mijn voorganger gaf aan positief tegenover het advies te staan, maar een besluit hierover aan een volgend kabinet te laten. Hij merkte daarbij verder op dat de kosteneffectiviteit van algemene vaccinatie volgens de Gezondheidsraad nog ongunstig is en dat er nog geen dekking is voor deze extra investering.6 Nu de voorjaarsnota7 naar uw Kamer is verzonden, heb ik u bij brief van 23 mei j.l. medegedeeld dat er geen financiële dekking beschikbaar is.8
Klopt het dat met het voorkomen van extra ziekenhuisopnames ook de druk op de zorg wordt verlicht?
Het is juist dat met deze vaccinaties ziekenhuisopnames voor rotavirus kunnen worden voorkomen.
Klopt het dat de Gezondheidsraad de schaarste van zorg en (besparing van) druk op het zorgsysteem (op het gebied van wachttijden, personele bezetting etc.) niet expliciet meeweegt in haar beoordelingskader voor vaccinaties als onderdeel van de «criteria voor opname van een vaccinatie in een publiek programma»?
De vaste Commissie Vaccinaties van de Gezondheidsraad hanteert bij de advisering over publieke vaccinatieprogramma’s een beoordelingskader.9
Het klopt inderdaad dat de schaarste van zorg en (besparing van) druk op het zorgsysteem (op het gebied van wachttijden, personele bezetting etc.) geen onderdeel uitmaakt van dit kader. De kosteneffectiviteit maakt echter wel onderdeel uit van het beoordelingskader. Bij de beoordeling van de kosteneffectiviteit kijkt de Commissie naar de literatuur die hierover gepubliceerd is of er wordt door het RIVM een analyse van de kosteneffectiviteit gemaakt. In de regel wordt er gekeken naar de directe kosten. In het advies van de Gezondheidsraad over rotavirusvaccinatie wordt onder andere een studie aangehaald die werd gedaan op de Nederlandse situatie. Bij deze studie zijn, naast de directe kosten ook de maatschappelijke kosten (zoals werkverzuim van ouders/verzorgers) meegenomen.10
Bent u het eens dat in het huidige zorglandschap, in het licht van het recente WRR-rapport over de toekomst van de zorg, met het oog op de effecten van de coronacrisis op het zorglandschap, en in acht nemende de krappe arbeidsmarkt in de zorg, het een goede ontwikkeling zou zijn als het onderdeel «schaarste van zorg» expliciet zou worden meegewogen door de Gezondheidsraad?
De Gezondheidsraad gaat over zijn eigen beoordelingskader. Op de werkagenda van de Gezondheidsraad, die ook met uw Kamer is gedeeld, staat ook de herziening van het beoordelingskader vaccinaties geagendeerd. Het is aan de Gezondheidsraad om te bepalen of de schaarste van zorg hier ook in past.
Hoe denkt uw departement over het idee om eenzelfde eis toe te voegen aan het formele wettelijke toetsingskader van de overheid als criterium naast effectiviteit, noodzakelijkheid, uitvoerbaarheid en kosteneffectiviteit?
Bij de beantwoording van deze vraag ga ik ervan uit dat met het «formele wettelijke toetsingskader» wordt gedoeld op de pakketcriteria die het Zorginstituut Nederland gebruikt om te beoordelen of zorg moet worden vergoed uit het basispakket in de Zorgverzekeringswet (Zvw). Deze criteria zijn echter niet wettelijk vastgelegd. De Zvw kent enkel het criterium dat zorg moet voldoen aan de stand van de wetenschap en praktijk. De criteria noodzakelijkheid, kosteneffectiviteit en uitvoerbaarheid worden wel door het Zorginstituut meegewogen. In het regeerakkoord is opgenomen dat de toets op het basispakket verbeterd en verbreed wordt. Deze toets wordt nu uitgewerkt en schaarste van zorg c.q. druk op de zorg maakt hier onderdeel van uit. Zoals toegezegd wordt u rond de zomer nader geïnformeerd over de uitwerking van deze plannen.
Klopt het dat er bij het beoordelen van de kosteneffectiviteit van het rotavaccin (om de ziekte te voorkomen) een lagere referentiewaarde (€ 20.000,–) wordt gehanteerd dan dat het geval zou zijn bij een nieuwe behandeling voor het rotavirus?
Er zit inderdaad een verschil in de wijze waarop de Gezondheidsraad de kosteneffectiviteit van een vaccinatie beoordeelt en hoe bijvoorbeeld het Zorginstituut Nederland de kosteneffectiviteit van een behandeling of nieuw medicijn beoordeelt. De Gezondheidsraad kijkt naar literatuur, die gepubliceerd is. In het advies wordt de studie van Bruijning e.a. aangehaald.11 Er is geen formele grens voor wat een vaccinatie mag kosten. Vaak wordt voor preventieve interventies een Incremental Cost Effective Ratio (ICER) van 20.000 euro per QALY (quality-adjusted life year, een gewonnen levensjaar in goede gezondheid) als referentiewaarde aangehouden. Kost een preventieve interventie in verhouding tot de huidige situatie meer, dan wordt de interventie als niet kosteneffectief beschouwd. Dit wil nog niet zeggen dat een interventie niet aangeboden kan worden, maar dit aspect weegt wel mee in de besluitvorming.
Het Zorginstituut Nederland beoordeelt de modellen van de kosteneffectiviteit die door de leveranciers van geneesmiddelen worden aangeleverd. Voor de behandeling van ziekten wordt soms een hogere referentiewaarde gehanteerd door het Zorginstituut omdat deze waarde afhankelijk is van de ziektelast.12 Wat betreft de beoordeling van het rotavirusvaccin, zal de uitkomst niet verschillen.
Bent u het eens dat een verschil in referentiewaarden ertoe kan leiden dat preventieve zorg, zoals bij het het rotavirusvaccin, lager wordt gewaardeerd dan een behandeling van de ziekte – wat in schril contrast staat met de brede wens vanuit alle partners om meer te investeren in preventie?
Zoals in antwoord op vraag 13 is aangegeven klopt het dat voor de behandeling van ziektes soms een hogere referentiewaarde wordt gehanteerd. Dat gegeven doorkruist niet de wens om meer inzet te plegen op preventie en gezondheid, die ook door de bewindslieden van VWS wordt onderschreven. Gezondheid is een belangrijke waarde voor onze samenleving en voor mensen individueel en de inzet op een gezonde leefstijl en preventie kan uiteindelijk leiden tot een verminderde zorgvraag.
Bent u bereid om deze vragen voor het aankomende commissiedebat over medische preventie te beantwoorden?
Ja.
Een VN-rapporteur die sanctiebeleid onderzoekt en haar donateurs |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het bezoek van VN-rapporteur Alena F. Douhan aan Iran, waarmee zij aan wil tonen dat sancties slecht zijn voor mensenrechten?1
Ja.
Waarom wordt het optreden van het Iraanse regime en de impact daarvan op mensenrechten niet onderzocht, maar worden sancties juist als slecht geframed?2
Conform de resolutie richt het mandaat zich op mogelijke negatieve gevolgen van sancties, niet op de bredere mensenrechtensituatie in een land (volledige titel mandaat: «Special Rapporteur on the negative impact of the unilateral coercive measures on the enjoyment of human rights»).
De instelling van het mandaat is een uitvloeisel van een breed gesteunde opvatting dat sancties schadelijk zijn voor individuen en hun rechten geschonden worden. De EU zet zich er echter voor in om sancties zo gericht mogelijk te laten zijn, zodat deze de burgers zo min mogelijk treffen. Nederland heeft dan ook tegen de verlenging van het mandaat gestemd in 2020.
Hoewel het mandaat zich niet richt op mensenrechtensituaties an sich, hecht Nederland er belang aan dat een Speciaal Rapporteur in de uitvoering van het mandaat alle relevante feiten en gegevens betrekt om zo tot goed afgewogen bevindingen en aanbevelingen te komen.
Bent u ervan op de hoogte dat de onvrije landen China, Qatar en Rusland de desbetreffende VN-rapporteur en haar onderzoek sponsoren met forse donaties?3
Ja.
Vindt u het ook waanzin dat landen die mensenrechten consequent aan hun laars lappen, en zelf (beoogd) doelwit zijn van sancties, het onderzoek financieren?
Nederland hecht sterk aan de onafhankelijkheid van speciaal rapporteurs. Gezien de beperkte middelen die hen ter beschikking doen speciaal rapporteurs in sommige situaties een beroep op vrijwillige bijdrages om aanvullend onderzoek mogelijk te maken. Vanzelfsprekend moet dit ten dienste staan van het mandaat, en mag dat niet in de weg staan van het onafhankelijk en onpartijdig opereren.
Hoe beoordeelt u het eveneens bizarre feit dat de Belarussische VN-rapporteur wordt bijgestaan door een onderzoeksassistent van de Belarussische Staatsuniversiteit?
Het is niet ongebruikelijk dat het werk een speciaal rapporteur ondersteund wordt door een individuele onderzoeker of onderdeel van een universiteit. Ook hier geldt dat dit de onafhankelijke invulling van het mandaat niet mag compromitteren.
Krijgt het door meerdere sanctiepakketten geraakte regime van Loekasjenko, op deze manier niet een uitgelezen mogelijkheid om het westerse sanctiebeleid te ondermijnen?
Het Kabinet gaat uit van een gedegen uitvoering van ieder mandaat en de onafhankelijkheid van elke speciaal rapporteur.
Deelt u de mening dat de VN zichzelf compleet belachelijk maken met dit soort onderzoeken, die bol staan van de inmenging en beïnvloeding door onvrije landen?
Nee.
Bent u bereid de Nederlandse financiële bijdrage aan het verantwoordelijke VN-departement (het OHCHR) per direct stop te zetten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Speciaal rapporteurs ontlenen hun mandaat aan een besluit van de VN-Mensenrechtenraad. De OHCHR ondersteunt mandaathouders inhoudelijk en organisatorisch, maar is niet inhoudelijk verantwoordelijk voor de rapportages van de speciaal rapporteurs.
Wilt u in ieder geval het uiteindelijke rapport dat Alena F. Douhan in september publiceert, met uw beoordeling naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Nederland zal kennis nemen van het rapport en na bestudering een reactie uitspreken tijdens de bespreking van het rapport. Zowel het rapport als het Nederlandse en mogelijke EU verklaring in reactie hierop zullen worden gepubliceerd. Een appreciatie van het rapport en de Nederlandse reactie zal met de Kamer gedeeld worden.
Friese treinreizigers. |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht: «Fries treinreiziger moet na misser ProRail de komende 2,5 jaar maar hopen dat hij overstap in Zwolle haalt»1?
Ja, dit bericht is mij bekend.
Klopt het dat ProRail de deadline voor aanpassingen aan het spoor bij Wolvega en Akkrum verzet heeft van 1 april 2022 naar het vierde kwartaal van 2024, maar liefst 2,5 jaar later?
Ja, volgens ProRail is dat inderdaad de planning voor de werkzaamheden.
Kunt u een inschatting geven hoeveel reizigers per week de overstap in Zwolle zullen missen tot de werkzaamheden zijn afgerond?
NS en ProRail hebben vorig jaar ingeschat dat gemiddeld 4x per dag de volledige openingsduur van de HRMK-spoorbrug nodig zal zijn voor het doorlaten van (hogere) schepen, als gevolg waarvan enkele treinen direct of indirect (doordat zij vertraging oplopen door de vertraagde trein voor hen) zouden worden geraakt.
De inschatting was dat in 50% van de gevallen de overstap ondanks de vertraging kan worden gehaald. Afhankelijk van welke treinen worden geraakt, was de inschatting dat dit circa 30 (meest rustige treinen) tot 400 reizigers (drukste treinen) per gemiddelde werkweek betreft (situatie voor corona) die de overstap missen.
Tot nu toe zijn er nog geen aansluitingen gemist als gevolg van brugopeningen, doordat de brugopeningen in de periode april-mei 2022 korter waren dan de openingstijden zoals opgenomen in de dienstregeling en de punctualiteit van de sprinter erg hoog is. Zoals ook opgenomen in de eerdere beantwoording van vragen over dit onderwerp2, zal ProRail de hinder voor reizigers blijven monitoren en waar nodig in overleg treden met de provincie en NS.
Bent u ermee bekend dat ProRail aangeeft dat er onverwacht veel rekenwerk, tekeningen en certificeringen nodig zijn, waardoor er sprake is van een gigantische vertraging? Bent u van mening dat de voorbereidingen voor de spooraanpassingen bij Wolvega en Akkrum met extra inspanningen te versnellen zijn?
Zoals aangegeven in mijn eerdere beantwoording van vragen over dit onderwerp, doet ProRail haar uiterste best om de definitieve oplossing zo snel als mogelijk te realiseren en zal zij de mogelijkheden hiertoe nog voor de zomer met de provincie bespreken. Vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat wordt in de contacten met provincie en ProRail de voortgang besproken.
Wat heeft u gedaan om tot een snelle oplossing te komen nadat ProRail heeft medegedeeld dat zij zich heeft misrekend bij de toezegging om het spoor te verbeteren?
Het is aan de expertise van ProRail om met een snelle oplossing te komen. ProRail heeft mij verzekerd dat zij haar uiterste best doet om de definitieve oplossing zo snel als mogelijk te realiseren. Vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat wordt in de contacten met provincie en ProRail de voortgang besproken.
Welke maatregelen bent u van plan te nemen om de werkzaamheden te versnellen?
Het is aan de expertise van ProRail om de snelle oplossing te komen. ProRail heeft mij verzekerd dat zij haar uiterste best om de definitieve oplossing zo snel als mogelijk te realiseren.
Deelt u de analyse van de provincie Fryslân dat de enige duurzame, robuuste en toekomstvaste oplossing voor deze problemen de aanleg van een spooraquaduct is ter vervanging van de HRMK-spoorbrug?
Zoals ook benoemd in de reactiebrief aan de provincie en gemeente Leeuwarden van eind vorig jaar3 en mijn eerder beantwoording van vragen over dit onderwerp, verkeert de spoorbrug over het Van Harinxmakanaal volgens ProRail, als spoorbeheerder en kennisexpert op het gebied van (spoorse) kunstwerken, nog in goede conditie en is er geen aanleiding om uit te gaan van een eerder einde van haar theoretische levensduur van 2051, mits deze uiteraard zoals gebruikelijk onderhouden en waar nodig op onderdelen vervangen wordt. Op welke wijze de spoorbrug na het einde van haar levensduur vervangen wordt en of dat dan met een spooraquaduct zal zijn, is iets om te zijner tijd goed naar te kijken met inachtneming van de dan geldende omstandigheden. Overigens is bij de bouw van de brug afgesproken dat de provincie Friesland aan de lat staat voor die vervangingskosten.
Het bericht 'Kinderopvang in ‘permanente crisis’: ‘Overal waar jonge gezinnen wonen, is het een probleem’' |
|
Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Kinderopvang in «permanente crisis»: «Overal waar jonge gezinnen wonen, is het een probleem»»?1
Ja.
Bent u het eens dat de tijdelijke verruiming van de mogelijkheden om medewerkers in opleiding in te zetten omgezet moet worden naar een permanente regeling om de personeelstekorten te verlichten?2
Zie antwoord op vraag 9.
Bent u van mening dat het gemakkelijker gemaakt moet worden voor zij-instromers om aan de slag te gaan in de kinderopvangsector door een grotere focus op modulair opleiden en eerder verworven competenties? Zo nee, waarom niet?
In 2021 zijn er in totaal zo’n 8620 mensen vanuit andere beroepen ingestroomd in de kinderopvang.3 Dit aantal toont aan dat zij-instromers een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het personeelsaanbod in de kinderopvang.
Ik onderschrijf dat het belangrijk is om competente arbeidskrachten die graag in de kinderopvang willen werken, te benutten. Wij kunnen iedereen met de juiste kennis en vaardigheden goed gebruiken. Het erkennen van eerder verworven competenties biedt een goede mogelijkheid om mensen met de juiste achtergrond snel de kinderopvangsector in te laten stromen. Ik ben er dan ook blij mee dat op 22 mei 2022 het eerste EVC-branchecertificaat is uitgereikt namens cao-partijen in de kinderopvang. Uiteraard moedig ik de sector aan om in de toekomst meer gebruik te maken van de EVC-procedure om de competente arbeidskrachten versneld te laten instromen in de kinderopvang. In mijn communicatie richting kinderopvangorganisaties besteed ik hier ook aandacht aan.
Ook modulair opleiden kan bijdragen aan het personeelsaanbod in de kinderopvang. Een mooi voorbeeld hiervan is een initiatief van ROC Midden Nederland, Drenthe College, OPPstap Zorg en Welzijn (particulier mbo), E-schoolkinderopvang en Kans (aanbieders scholingen kinderopvang). Deze opleiders ontwikkelen een flexibel mbo-maatwerktraject voor volwassenen. De betrokken mbo-instellingen hebben inmiddels, samen met cao-partijen, aanvragen ingediend bij de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) voor de ontwikkeling van drie beroepsgerichte mbo-certificaten. Het gaat hierbij om de certificaten «Pedagogisch klimaat», «Ontwikkeling en spelen stimuleren bij kinderen» en «Professioneel samenwerken en communiceren in de kinderopvang». Als over de aanvragen positief wordt besloten, komen hiermee in het najaar van 2022 extra mogelijkheden om de inzetbaarheid van met name zij-instromers en herintreders via de hierboven genoemde opleiders te vergroten en te versnellen.
Bent u van mening dat een kinderopvanginstelling de «begeleider-kind-ratio» mag berekenen op locatieniveau in plaats van op groepsniveau bij piekdrukte of bij ziekte van personeel?
Zie antwoord op vraag 9.
Op welke manieren worden alle partijen in de sector betrokken bij het maken van plannen om de personeelsdruk op te vangen? Vinden er bijvoorbeeld rondetafels plaats met het gehele veld?
Elk kwartaal vindt een arbeidsmarktoverleg plaats. Dit overleg wordt op ambtelijk niveau gevoerd vanuit SZW met werkgeversorganisaties (BK, BMK en BVOK), werknemersorganisaties (FNV en CNV) en met Kinderopvang werkt! (het samenwerkingsverband van werkgevers en werknemers, onderdeel van arbeidsmarktfonds FCB). Daarnaast komen wij vier keer per jaar bijeen met een netwerk van kinderopvanghouders om van gedachten te wisselen over actuele problemen. Dit jaar hebben wij tijdens deze bijeenkomsten twee keer gebrainstormd over oplossingsrichtingen voor het personeelstekort. De komende tijd zal ik met kinderopvangorganisaties in gesprek blijven over onorthodoxe maatregelen om het personeelstekort aan te pakken.
Welke impact heeft de aankomende stelselwijziging op de personeelsdruk in de kinderopvangsector? Kan de sector de verwachte hogere vraag aan?
Het kabinet heeft in het coalitieakkoord een grote herziening van het kinderopvangstelsel aangekondigd. Het kabinet zet in op een nieuw stelsel met een hoge, inkomensonafhankelijke vergoeding van 95% voor alle werkende ouders, rechtstreeks gefinancierd aan kinderopvangorganisaties. De verwachting is dat de stelselherziening zal leiden tot een verdere toename van de vraag. Naar schatting neemt de vraag naar uren kinderopvang door de stelselherziening met 21% toe. In totaal stijgt de vraag in de periode 2022 tot en met 2027 met ongeveer 27%.
Zoals ik in de verzamelbrief kinderopvang van april jl.4 al aangaf is de krappe arbeidsmarkt daarom ook een aandachtspunt bij deze stelselherziening. Een eerste stap die tot een mogelijk grotere vraag leidt en al in 2023 plaatsvindt, betreft het loslaten van de koppeling gewerkte uren. Vervolgens gaat de vergoeding voor werkende ouders naar 95%. In het coalitieakkoord zijn middelen gereserveerd om in 2025 deze stap naar 95% in één keer te zetten. Wachtlijsten vormen daarmee een risico. Een zorgvuldige invoering is daarom noodzakelijk om oplopende wachtlijsten voor werkende ouders te voorkomen. Dit is ook van belang om de kwaliteit te waarborgen, want een te grote stijging van vraag en aanbod kan een risico vormen voor de kwaliteit van de kinderopvang. In het kader van de motie Paternotte/Heerma werk ik aan een arbeidsmarktaanpak voor de kinderopvang naast een generieke aanpak. In de zomer zal ik uw Kamer hierover informeren.5
Welke stappen onderneemt u op korte termijn om de problemen op de arbeidsmarkt in deze sector aan te pakken?
Gelet op de hoge werkdruk en personeelstekorten in de kinderopvang heeft de voormalig Staatssecretaris van SZW op 29 november 2021 uw Kamer geïnformeerd over de stappen die samen met de kinderopvangsector worden gezet. Dit betreft bijvoorbeeld de arbeidsmarktcampagne «Kinderopvang dankzij jou!» waar ik subsidie voor heb toegekend. De campagne is erop gericht om meer mensen een (goed geïnformeerde) keuze te laten maken voor een opleiding of werken in de kinderopvang. In het kader van de motie Paternotte/Heerma informeer ik uw Kamer in de zomer over de stand van zaken van deze stappen. Ook zal ik uw Kamer in deze brief informeren over nieuwe acties en welke nieuwe stappen ik zet op reeds bestaande acties.
Hoe wordt de personeelsdruk in de kinderopvangsector meegenomen in de lopende evaluatie van de Wet Innovatie Kwaliteit Kinderopvang (Wet IKK)?
Zie antwoord op vraag 9.
Bent u bereid om, gelet op het uitstel van de evaluatie naar eind 2022, al eerder te bezien of er elementen uit de Wet IKK zijn die het werven van nieuwe werkkrachten belemmeren? Zo nee, waarom niet?
Antwoord op vragen 2, 4, 8 en 9:
Tijdens de evaluatie van de Wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang (IKK) is onder andere gekeken naar onbedoelde effecten van de kwaliteitseisen van deze wet. Het evaluatierapport is inmiddels afgerond en zal als bijlage bij de Kamerbrief over de periodieke evaluatie van het kinderopvangbeleid worden opgenomen. Deze Kamerbrief wordt voor het zomerreces aan de Kamer aangeboden. Deze zomer wil ik eveneens het vervolgtraject starten waarin wordt onderzocht of en eventueel welke aanpassingen doorgevoerd kunnen worden in de kwaliteitseisen om knelpunten aan te pakken. Het behouden van de kwaliteit is daarbij voor mij een belangrijk uitgangspunt. Hierbij worden ook de gevolgen voor de werk- en regeldruk meegenomen. Dit najaar volgt de beleidsreactie op het evaluatierapport waarin ik ook zal ingaan op het vervolgtraject.
In het evaluatierapport is de impact van IKK-maatregelen op de personeelsdruk meegenomen door het bestuderen van literatuur en diverse kwaliteitsmetingen en door het afnemen van interviews met alle betrokken partijen. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat er vaak geen direct verband te leggen is tussen IKK-maatregelen enerzijds en personeelsdruk anderzijds. De personeelsdruk wordt ook beïnvloed door veel andere factoren, waarmee de oplossing dus niet alleen bij de kwaliteitseisen kan liggen.
Met betrekking tot de werving van nieuwe beroepskrachten geldt dat ik samen met de sectorpartijen onderzoek of (tijdelijk) ingrijpen mogelijk is. Dit heeft er reeds toe geleid dat het sinds 1 januari 2022 mogelijk is om 50 procent (in plaats van 33 procent) van de formatieve inzet te laten bestaan uit beroepskrachten in opleiding. Deze maatregel gold in eerste instantie tot 1 juli 2022, maar na evaluatie van deze eerste periode heb ik besloten om deze maatregel met twee jaar te verlengen. Daardoor kunnen beroepskrachten in opleiding tot 1 juli 2024 voor 50 procent van de formatie ingezet worden. Er is voor een termijn van twee jaar gekozen omdat het werven en inwerken van beroepskrachten in opleiding tijd nodig heeft. Daarnaast worden de mogelijkheden voor zij-instroom bevorderd als beroepskrachten in opleiding voor langere tijd ruimer ingeroosterd kunnen worden, omdat het financieel aantrekkelijker is om zij-instromers aan te nemen wanneer zij (op termijn) formatief ingezet kunnen worden in plaats van boventallig. Bij deze maatregel is de begeleiding van de beroepskrachten in opleiding en de werkdruk van vaste beroepskrachten een belangrijk aandachtspunt. Bij een ruimere inzet van beroepskrachten in opleiding dient de kwaliteit gewaarborgd te blijven. Ik blijf deze maatregel daarom ook de komende twee jaar evalueren. Verder is het voor de toezichtspartijen mogelijk om bij het inspecteren van kinderopvanglocaties rekening te houden met verzachtende omstandigheden vanwege personeelstekort.
Het bericht ’Haagse moskee wilde meewerken aan kortstondig uithuwelijken voor seks en geld’ |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Haagse moskee wilde meewerken aan kortstondig uithuwelijken voor seks en geld»?1
Ja.
Deelt u onze afkeer over dergelijke praktijken waarin een machtspositie wordt misbruikt om vrouwen in een kwetsbare positie er toe te brengen seks te hebben tegen betaling?
Ja. Ik vind het van groot belang om seksueel geweld, waaronder het dwingen van een ander tot het plegen van seksuele handelingen, te voorkomen en aan te pakken.
Hoe verhoudt dit fenomeen, waarin kortstondig en tegen betaling een huwelijk wordt gesloten om zo seks tegen betaling te kunnen hebben, zich tot de artt. 273f, 273g en 449 Wetboek van Strafrecht en tot art. 1:68 Burgerlijk Wetboek? Vindt u het wenselijk dat deze artikelen gehandhaafd worden?
In Nederland wordt alleen het burgerlijk huwelijk wettelijk erkend. In Nederland is het verboden voor een priester, rabbijn of imam om een religieus huwelijk te sluiten zonder dat daar een burgerlijk huwelijk aan vooraf is gegaan conform art. 449 Wetboek van Strafrecht en art. 1:68 Burgerlijk Wetboek. Een religieus huwelijk zonder een burgerlijk huwelijk, hoe kort ook, is niet wettig.
Wanneer het huwelijk onder dwang wordt afgesloten, is dit strafbaar in Nederland als vorm van dwang (art. 284 Sr).
Indien sprake is van betaalde seks kan worden gesproken van sekswerk. Kenmerkend voor sekswerk is het zich bedrijfsmatig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling. Het moet hierbij gaan om vrijwilligheid en wederzijdse instemming op basis van gelijkwaardigheid. Een klant van een sekswerker die weet of een vermoeden heeft dat er sprake is van dwang, uitbuiting of mensenhandel is strafbaar volgens art. 273g Wetboek van Strafrecht.
Het dwingen – al dan niet door gebruikmaking van de kwetsbaarheid van de ander – tot het plegen van seksuele handelingen, kan het strafbare feit verkrachting opleveren. Indien een ander gedwongen wordt tot seksuele handelingen met een derde, kan sprake zijn van seksuele uitbuiting. Dit is, als mensenhandel, strafbaar op grond van artikel 273f Wetboek van Strafrecht.
Indien sprake is van strafbare feiten zoals omschreven in bovengenoemde artikelen is het van belang dat hierop wordt gehandhaafd.
Heeft u signalen dat dit op meer plaatsen in Nederland voorkomt en op welke wijze waarschuwt u de bevoegde instanties ter plaatse voor dit ongewenste fenomeen? Welke mogelijkheden ziet u om onderzoek te doen naar aard en omvang van deze en andere vormen van «schijnhuwelijken» in Nederland?2 Bent u bereid hier ook toe over te gaan? Zo nee, waarom niet? Hoe voorkomt u dat fenomeen zich voor blijft doen?
Tot op heden heeft het kabinet geen signalen ontvangen dat er in Nederland zogenaamde plezierhuwelijken worden afgesloten. Op dit moment ziet het Kabinet daarom geen aanleiding om een onderzoek te starten naar deze vorm van huwelijken.
Welke hulpverlening is er beschikbaar voor de betrokken vrouwen en op welke wijze wordt er aan gewerkt dat mogelijke slachtoffers ook daadwerkelijk weet hebben van het hulpaanbod?
Slachtoffers van dreigende huwelijksdwang kunnen terecht bij Veilig Thuis en/of het landelijk knooppunt huwelijksdwang en achterlating (LKHA) voor – indien gewenst anoniem – advies en/of ondersteuning. Ook andere personen kunnen bij vermoedens van huwelijksdwang advies vragen bij Veilig Thuis en/of het LKHA. Het Ministerie van VWS werkt samen met partnerorganisaties op verschillende manieren aan de bekendheid van deze hulpverlening. Zo loopt er op dit moment een campagne waarbij middels (digitale) posters en radioberichten aandacht wordt gevraagd voor signalering en preventie van schadelijke praktijken, waaronder huwelijksdwang. Belangrijk is dat professionals zich bewust zijn van het voorkomen van deze vorm van uitbuiting en dit kunnen signaleren. Voor slachtoffers van mensenhandel is zowel opvang als gespecialiseerde hulp, gericht op minderjarigen en volwassenen, beschikbaar.
Voor professionals is de website wegwijzer mensenhandel beschikbaar3. De wegwijzer geeft uitleg over het onderwerp mensenhandel, hoe slachtoffers kunnen worden herkend, wat de verschillende rechten zijn van slachtoffers van mensenhandel en op welke regelingen zij aanspraak kunnen maken. Op de website staat ook een overzicht van alle zorgcoördinatoren per provincie. Zorgcoördinatoren zijn organisaties met specialistische kennis over het hulp- en zorgaanbod voor slachtoffers mensenhandel in een bepaalde regio.
Er zijn verschillende organisaties die slachtoffers van mensenhandel identificeren en helpen. Bijvoorbeeld het Coördinatiecentrum Mensenhandel (CoMensha). Deze organisatie zorgt dat de slachtoffers worden verwezen naar de juiste zorginstelling.
'plezierhuwelijken' |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Haagse moskee wilde meewerken aan kortstondig uithuwelijken voor seks en geld»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het totaal onaanvaardbaar is dat vrouwen – veelal onder dwang – voor korte tijd worden uitgehuwelijkt voor seks en geld? Zo ja, heeft u de bereidheid om de Haagse moskee per direct te sluiten?
Ik deel uw mening dat het onaanvaardbaar is dat vrouwen onder dwang uitgehuwelijkt worden. Nederland treedt streng op tegen huwelijksdwang. Wanneer een huwelijk onder dwang wordt afgesloten, is dit strafbaar in als vorm van dwang (art. 284 Sr). In Nederland is het verboden voor een priester, rabbijn of imam om een religieus huwelijk te sluiten zonder dat daar een burgerlijk huwelijk aan vooraf is gegaan conform art. 449 Wetboek van Strafrecht en art. 1:68 Burgerlijk Wetboek. Een religieus huwelijk zonder een burgerlijk huwelijk, hoe kort ook, is niet wettig.
Indien sprake is van betaalde seks kan worden gesproken over sekswerk. Kenmerkend voor sekswerk is het zich bedrijfsmatig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling. Het moet hierbij gaan om vrijwilligheid en wederzijdse instemming op basis van gelijkwaardigheid. Een klant van een sekswerker die weet of een vermoeden heeft dat er sprake is van dwang, uitbuiting of mensenhandel is strafbaar volgens art. 273g Wetboek van Strafrecht.
Tot slot, is het van groot belang om seksueel geweld, waaronder het dwingen van een ander tot het plegen van seksuele handelingen te voorkomen. Het dwingen – al dan niet door gebruikmaking van de kwetsbaarheid van de ander – tot het plegen van seksuele handelingen, kan het strafbare feit verkrachting opleveren. Indien een ander gedwongen wordt tot seksuele handelingen met een derde en de persoon die de dwang uitoefent daarvan voordeel heeft, kan er sprake zijn van seksuele uitbuiting, dit is strafbaar op grond van artikel 273f Wetboek van Strafrecht.
Op dit moment ziet het Rijk geen aanleiding om de moskee per direct te laten sluiten.
Wilt u laten onderzoeken of het fenomeen «plezierhuwelijken» vaker voorkomt en, als dat het geval is, komen met een plan van aanpak om dit te vuur en te zwaard te bestrijden? Graag een gedetailleerd antwoord.
Tot op heden heeft het kabinet geen signalen ontvangen dat er in Nederland zogenaamde plezierhuwelijken worden afgesloten. Op dit moment ziet het Rijk daarom geen aanleiding om een onderzoek te starten naar deze vorm van huwelijken.
Het artikel 'Toezichthouder onderzoekt meldingen torenhoge kosten schuldhulp' |
|
Hülya Kat (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Toezichthouder onderzoekt meldingen torenhoge kosten schuldhulp»?1
Ja.
Klopt het er bedrijven zijn die schuldbemiddeling tegen betaling verrichten, ondanks dat dit bij wet verboden is?
Helaas komt dit voor. Ik wil daarom het toezicht en de handhaving verbeteren. Ik heb u op 14 maart 2022, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming, geïnformeerd over de stappen die we zetten.2
Klopt het dat er bedrijven zijn die dit verbod omzeilen door samen te werken met advocaten, bewindvoerders of curatoren? Zo ja, hoeveel van deze bedrijven zijn er actief?
We beschikken niet over statistieken over het omzeilen van het verbod op schuldbemiddeling. Uit het recente onderzoek «Aanbieders Schuldbemiddeling» komen als overtredingen naar voren, dat sommige mensen schuldbemiddeling aanbieden via een andere organisatie of persoon, bijvoorbeeld een advocaat, of zich onterecht profileren als bevoegde partij, bijvoorbeeld als een bewindvoerder.3
Jaarlijks wordt een aantal malafide aanbieders strafrechtelijk vervolgd. We verwachten dat de handhaafbaarheid van het verbod op schuldbemiddeling verbetert door de mogelijkheden van bestuursrechtelijke handhaving. Hierbij kan sneller worden opgetreden, bijvoorbeeld met een bestuurlijke boete, naar aanleiding van gegronde klachten. Ik werk samen met de Minister voor Rechtsbescherming aan een wetsvoorstel dat deze bestuursrechtelijke handhaving mogelijk maakt. Ik wil daarnaast een meldpunt inrichten waar zowel professionals als burgers terecht kunnen met signalen over malafide schuldbemiddeling en waar zij advies krijgen wat te doen. Samen met de VNG zal ik de communicatie verbeteren over wie mag schuld bemiddelen en wie niet. Verder wil ik het verbod aanscherpen, zodat bepalend is wie de werkzaamheden feitelijk uitvoert als dit omzeiling van het verbod kan voorkomen. Daarnaast zetten we ons onverminderd in om mensen met financiële problemen naar de juiste ondersteuning te leiden, bijvoorbeeld via Geldfit.nl en de vroegsignalering van schulden door gemeenten.
Wat is de reden dat advocaten, bewindvoerders en curatoren uitgezonderd zijn van het verbod op schuldbemiddeling?
Advocaten, curatoren en bewindvoerders, notarissen, deurwaarders, registeraccountants en accountant-administratieconsulenten hebben in de uitoefening van hun beroep te maken met personen en ondernemingen met financiële problemen. De Wet op het consumentenkrediet (Wck), waarin het verbod op schuldbemiddeling en de uitzonderingen destijds zijn geregeld, zondert naast gemeenten daarom deze gereguleerde beroepen uit. Deze beroepen vallen onder het toezicht- en tuchtrecht. Er is dus controle op de beroeps- en gedragsregels. Zo kunnen mensen rekenen op goede hulp. Wel verken ik de mogelijkheden om kwaliteitseisen aan te scherpen. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Zijn de eisen die aan gemeentelijke schuldhulpverlening zijn verbonden ook van toepassing op schuldbemiddeling door advocaten, bewindvoerders of curatoren en zo nee welke controle vindt er dan plaats op deze praktijk?
Nee, voor de gereguleerde beroepen, die op grond van de Wck mogen schuld bemiddelen, gelden specifieke kwaliteitseisen met specifieke toezichthouders. Zo oefent het landelijk kwaliteitsbureau CBM het toezicht uit op beschermingsbewindvoerders en curatoren, Bureau Wsnp op Wsnp-bewindvoerders en vindt toezicht en handhaving door de deken plaats bij de advocatuur. De kwaliteitseisen voor beschermingsbewindvoerders en curatoren zijn vastgelegd in het Besluit kwaliteitseisen curatoren, bewindvoerders en mentoren. De kwaliteitseisen voor Wsnp-bewindvoerders zijn vastgesteld in onder meer de Beleidsregels voor inschrijving bewindvoerders Wsnp en bewindvoerdersorganisaties Wsnp in het register en de Gedragscode bewindvoerder Wsnp.
Zoals afgesproken in het coalitieakkoord ga ik samen met de Minister voor Rechtsbescherming strengere eisen stellen aan beschermingsbewindvoerders. Daarnaast bekijk ik hoe de taak van de schuldbemiddelaar verder gereguleerd kan worden in het wetsvoorstel schuldbemiddeling.
Bent u van mening dat deze werkwijze via advocaten, bewindvoerders of curatoren in strijd is met de geest van het verbod op commerciële schuldbemiddeling?
Ja, de werkwijze waarbij een advocaat, bewindvoerder of curator alleen in naam betrokken is bij de schuldbemiddeling, maar die niet zelf uitvoert, vind ik in strijd met de geest van de wet. Ik wil het verbod op schuldbemiddeling en de uitzonderingen op het verbod verduidelijken en opnemen in het wetsvoorstel zoals genoemd in het antwoord op vraag 2. Mensen met schulden moeten kunnen rekenen op goede hulp. Het uitgangspunt is daarbij dat de kosten voor de schuldbemiddeling de financiële problemen niet mogen vergroten.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe deze omzeilen van het verbod op schuldhulpbemiddeling gestopt kan worden?
Ja, zie ook het antwoord op vraag 6.
Op welke wijze kunnen mensen momenteel een melding doen als zij te maken krijgen met een malafide schuldbemiddelaar en welke gevolgen kunnen daaraan gegeven worden door het Bureau Economische Handhaving?
Op dit moment worden overtredingen van het verbod op schuldbemiddeling voornamelijk gemeld door gemeenten en bonafide uitvoerders van gemeentelijke schuldhulpverlening. Dit komt ook naar voren uit het eerdergenoemde onderzoek «Aanbieders schuldbemiddeling». De toezichthouder, het Bureau Economische Handhaving, doet de opsporing en het strafrechtelijk onderzoek. Overtredingen van het verbod op schuldbemiddeling worden strafrechtelijk gehandhaafd door het OM.4
Op welke wijze zullen de aanbevelingen van Bureau Bartels om de toegankelijkheid van het melden van misstanden bij het Bureau Economische Handhaving te verbeteren worden opgevolgd?
Zowel mensen met problematische schulden als hulpverleners hebben behoefte hebben aan een duidelijk meldpunt waar zij terecht kunnen met hun signalen over potentiële overtreders. Ook willen zij advies over wat ze het beste kunnen doen, zoals aangifte doen en begeleiding naar een goede schuldbemiddelaar. In lijn met de aanbevelingen van Bureau Bartels in het onderzoek «Aanbieders schuldbemiddeling» wil ik daarom een meldpunt inrichten waar zowel professionals als burgers terecht kunnen met signalen over malafide schuldbemiddeling en waar zij advies kunnen krijgen wat te doen.
Wat gaat u doen tegen partijen die zich profileren als schuldbemiddeling maar alleen budgetbeheer doen?
Budgetbeheer valt niet onder de uitzonderingen op het verbod op schuldbemiddeling. Het is dan ook verboden om schuldbemiddeling aan te bieden onder de noemer van budgetbeheer of in combinatie met budgetbeheer. Dit blijft ook verboden. De stappen die ik heb aangekondigd moeten deze praktijk nog verder terugdringen en maken het opleggen van een bestuursrechtelijke boete mogelijk.
Bent u van mening dat het wettelijk kader rondom betaalde schuldbemiddeling aanscherping behoeft en op welke wijze gaat u dit aanpakken?
Ja, zoals aangekondigd in antwoord op vraag 2, 5 en 6 gaan we het toezicht en de handhaving verbeteren. Ik wil naast het strafrechtelijke traject, bestuursrechtelijke handhaving mogelijk maken. Op die manier kan met een boete sneller opgetreden worden en kan erger voorkomen worden. De mogelijkheid van bestuursrechtelijke handhaving sluit natuurlijk niet uit dat in ernstige gevallen alsnog voor het strafrechtelijke traject gekozen kan worden. Ik wil daarnaast zorgen dat mensen die getroffen worden door een malafide aanbieder worden doorgeleid naar de juiste hulp. We gaan strengere eisen stellen aan beschermingsbewindvoerders en we bezien hoe we de taak van de schuldbemiddelaar verder kunnen reguleren. De communicatie over wie mag schuld bemiddelen gaan we verbeteren. En er komt een meldpunt om overtredingen te melden.
Wat kunnen de mensen doen als hun schuldenlast is verergerd door een malafide schuldbemiddelaar en hoe kunnen ze dit verhalen?
Het is belangrijk om te weten dat een overeenkomst met een malafide schuldbemiddelaar niet geldig is.5 Dat betekent dat je niet gehouden kunt worden aan die overeenkomst, omdat de overeenkomst juridisch gezien nooit heeft bestaan. Dit gevolg treedt in bij het sluiten van de overeenkomst en hiervoor is geen tussenkomst van een rechter nodig. Dit volgt al uit de jurisprudentie.
Omdat de overeenkomst nietig is, kunnen gedupeerden betalingen die zij aan de malafide schuldbemiddelaar hebben gedaan van die schuldbemiddelaar terugvorderen, vermeerderd met wettelijke rente. Als zij daarnaast schade hebben geleden, kunnen zij die schade volgens de regels van het burgerlijk recht op de schuldbemiddelaar verhalen. Voor juridisch advies daarbij kunnen mensen terecht bij onder meer het Juridisch Loket, Sociaal Raadslieden en de Rechtswinkel.
Wat betreft het gevolg voor de malafide schuldbemiddelaar geldt dat deze een economisch delict begaat dat strafrechtelijk vervolgd kan worden. Wanneer het OM de malafide schuldbemiddelaar strafrechtelijk vervolgt, kan de gedupeerde schuldenaar zich in het strafproces voegen en om een schadevergoeding vragen. Wanneer de rechter de verdachte schuldig verklaart kan deze de veroordeelde schuldbemiddelaar opdragen de schade de vergoeden. De veroordeelde betaalt in dat geval het bedrag aan de Staat, die dat bedrag vervolgens uitkeert aan het slachtoffer.
Welke inzet zal er gepleegd worden om actief malafide aanbieders van schuldhulpverlening op te sporen en te vervolgen?
Het vergroten van de handhaafbaarheid, het inrichten van een meldpunt en het verbeteren van de communicatie zullen bijdragen aan het aanpakken van malafide aanbieders. De toezichthouder zal, als onderdeel van het wetgevingsproces, een uitvoeringstoets doen zodat de (nieuwe) wettelijke mogelijkheden bij het toezicht benut kunnen worden.
Het bericht ‘Als studenten zelf alarm slaan over hun cocaïnegebruik, dan is er wat aan de hand’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Herkent u de alarmbellen die de Utrechtse studentenvereniging U.V.S.V/N.V.V.S.U. luidt over het excessief gestegen gebruik van harddrugs onder studenten sinds corona?1
Ik vind de vele berichten naar aanleiding van het studentensymposium in het kader van de «Waar trek jij de lijn?»-campagne van de U.V.S.V/N.V.V.S.U. verontrustend. Dit signaal baart mij en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) zorgen aangezien drugsgebruik altijd een gezondheidsrisico met zich meebrengt en daarom zoveel mogelijk ontmoedigd dient te worden. Wij zijn daarom ook blij dat studentenverenigingen zelf de verantwoordelijkheid voelen het gebruik terug te dringen. De ontwikkelingen in het drugsgebruik onder jongeren en studenten houd ik in de gaten met behulp van diverse monitors zoals de Monitor Drugsincidenten, Het Grote Uitgaansonderzoek en de recentelijk in opdracht van het Ministerie van OCW en VWS gestarte Monitor Mentale gezondheid en Middelengebruik Studenten hoger onderwijs.2 Uit deze monitors komt niet het beeld naar voren dat het drugsgebruik onder deze doelgroep excessief is gestegen. Omdat het signaal van de studentenvereniging verontrustend is, heb ik periodiek overleg gehad met de Landelijke Kamer van Verenigingen, het landelijke samenwerkingsverband van studentenverenigingen, en zal dit contact voortzetten om een vinger aan de pols te houden.
Deelt u de mening dat dit een zorgelijke ontwikkeling is, zeker ook omdat deze ontwikkeling mede onderbouwd wordt door het Trimbos-instituut, dat aangeeft dat 12,5% van de studenten in het hoger onderwijs ooit cocaïne heeft gebruikt?2
Uit de Monitor Mentale gezondheid en Middelengebruik Studenten hoger onderwijs, een mede door het Trimbos-instituut uitgevoerd onderzoek dat in maart, april en mei 2021 studenten heeft bevraagd over middelengebruik en mentale gezondheid, blijkt inderdaad dat 12,5% van de studenten in het hoger onderwijs ooit cocaïne heeft gebruik. Dit percentage is hoog en baart mij zorgen. Tegelijkertijd constateer ik dat de overgrote meerderheid nog nooit cocaïne heeft gebruikt. Ook blijkt uit hetzelfde onderzoek dat het percentage studenten dat aangeeft in het laatste jaar of in de laatste maand cocaïne hebben gebruikt met respectievelijk 7,5% en 2,6% aanzienlijk lager ligt. Dit neemt niet weg dat deze percentages hoger zijn dan ik ze graag zou zien en dat daarom inzet op preventie hard nodig is. Drugsgebruik is immers nooit zonder risico voor de gezondheid.
Kunt u aangeven hoe het gebruik van harddrugs onder studenten in andere steden en jongeren in brede zin zich de afgelopen jaren heeft ontwikkeld?
De eerdergenoemde Monitor Mentale gezondheid en Middelengebruik Studenten hoger onderwijs was de eerste in zijn soort. Er zijn dientengevolge helaas geen eerdere cijfers beschikbaar. De resultaten van de volgende monitor kunt u in het najaar van 2023 verwachten. Wel hebben we andere monitors waar studenten onder vallen.
Zo voert het Trimbos-instituut sinds 2015 elke 2 jaar een onderzoek uit onder mbo- en hbo-studenten. Hieruit blijkt dat het ooit-gebruik van cocaïne met rond de 2,5% stabiel is. Het laatst beschikbare meetmoment van deze studie stamt uit 2019.
Ook bestaan er trendgegevens van Het Grote Uitgaansonderzoek, dat periodiek uitgaande jongeren en jongvolwassenen, waarvan ook studenten deel uitmaken bevraagt over hun middelengebruik. De trendgegevens uit het laatste onderzoek over 2020 geven een wisselend beeld. Zo lijken het laatste-jaar-gebruik van cannabis, lachgas en cocaïne onder deze groep relatief stabiel, terwijl het laatste-jaar-gebruik van amfetamine en xtc sinds 2013 gedaald is. Voor 2C-B en ketamine is het gebruik gestegen.
Op welke wijze wordt de aanpak van het gebruik van (hard)drugs in studentenhuizen meegenomen in de plannen rond drugspreventie, die zijn aangekondigd in de hoofdlijnenbrief van de aanpak georganiseerde criminaliteit?3
Momenteel zijn er geen specifieke plannen voor het aanpakken van drugsgebruik in studentenhuizen. Om het drugsgebruik onder studenten terug te dringen is – in lijn met het schoolprogramma Helder op School – een aanbod ontwikkeld voor het hbo en de universiteiten. Hierin vinden introductiecommissies, studentenverenigingen en onderwijsinstellingen interventiemogelijkheden waaronder informatiesheets om (de gevolgen van) drugsgebruik zoveel mogelijk terug te dringen. Het is mijn streven dat Helder op School op een nog hoger percentage onderwijsinstellingen wordt gebruikt, zodat nog meer jongeren worden bereikt. Andere interventies die zich richten op jonge mensen die drugs gebruiken, waaronder studenten, zijn de interventies «Festival Oneliners» en «Ik ga lekker». De interventie Festival Oneliners is bedoeld voor jongeren die geen drugs gebruiken, maar wel in situaties kunnen komen waarin om hen heen drugs gebruikt worden. Bijvoorbeeld op festivals. Festival Oneliners laat jongeren digitaal sociale interacties op een festival zien en daarin actief participeren, waarbij hij/zij ook te maken krijgt met situaties rond drugsgebruik. Het doel is hen voor te bereiden op het bewuster maken van keuzes omtrent alcohol- en drugsgebruik. «Ik ga lekker» richt zich erop dat jongeren uitspreken dat zij het prima vinden als hun vrienden ervoor kiezen geen drugs te gebruiken. Verder wordt ingezet op voorlichting via het programma Drugspreventie (DAP+) om uitgaande jongeren, waar vanzelfsprekend ook de studenten onder vallen, via folders, filmpjes en social media, te informeren over veilig uitgaan.
Wanneer worden uw plannen rond drugspreventie uiterlijk naar de Kamer gestuurd?
Mijn brief met de aanpak van drugspreventie is 7 juli jl. aan de Tweede Kamer gestuurd.
Deelt u de mening, zoals verwoord door misdaadjournalist van den Heuvel, dat het bespreekbaar maken van drugsgebruik onder de jongere generatie en de negatieve (maatschappelijke) gevolgen daarvan (ook) door de overheid zou moeten worden opgepakt? Zo ja, op welke wijze gaat u deze taak in de komende tijd oppakken?4
Op het eerdergenoemde symposium over drugsgebruik onder studenten pleitte misdaadjournalist John van den Heuvel voor een overheid die via publiekscampagnes de negatieve maatschappelijke gevolgen van drugsgebruik aankaart. Ik erken de negatieve maatschappelijke gevolgen van drugsgebruik: naast het feit dat drugsgebruik nooit zonder risico is voor de gezondheid, draagt het bij aan de instandhouding van een criminele drugsindustrie. Het is daarom van belang te onderstrepen dat het gebruik van drugs geen onderdeel zou moeten zijn van een normale, gezonde leefstijl. In algemene zin geldt dat het bij publiekscampagnes het belangrijk is een helder doel met een bijbehorende doelgroep voor ogen te hebben om met een gerichte boodschap het gewenste resultaat te bereiken. Als doel, boodschap en doelgroep niet goed op elkaar zijn afgestemd kan een publiekscampagne geen effect hebben, of in het ergste geval een averechts effect. In Nederland heeft een kleine minderheid recentelijk drugs gebruikt. Wanneer het doel is om een substantieel lager acceptatieniveau van het gebruik van illegale drugs in Nederland te bereiken, moet dus ook echt (alleen) deze groep bereikt worden. Het risico van een campagne die in principe iedereen bereikt, is dat drugsgebruik juist getriggerd wordt. Zo kan een tegengesteld effect worden bereikt, namelijk dat mensen vanwege een dergelijke campagne nieuwsgierig worden naar drugs en gaan gebruiken. Dat zou zeer onwenselijk zijn. Het overbrengen van de boodschap dat drugs geen onderdeel uitmaakt van een normale en gezonde leefstijl doe ik daarom door middel van een brede waaier aan gerichte preventie-activiteiten. Voor een overzicht daarvan verwijs ik u naar mijn brief over de aanpak van drugspreventie die 7 juli jl. aan uw Kamer is verstuurd.
In hoeverre werkt u op dit terrein momenteel al samen met studentenverenigingen om hierin samen op te trekken? Ziet u kansen om de samenwerking hierin te intensiveren?
Zoals gesteld in mijn antwoord op vraag 1 heb ik in het kader van de coronacrisis periodiek overleg gehad met de Landelijke Kamer van Verenigingen, het landelijke samenwerkingsverband van studentenverenigingen. Ik zal dit contact voortzetten om een vinger aan de pols te houden. Verder kunnen studentenverenigingen met de door het Trimbos-instituut ontwikkelde infosheet Alcohol- en drugsbeleid voor studenten zelf stappen zetten om drugsgebruik onder hun leden aan te kaarten.6 Ik roep Nederlandse studentenverenigingen daarom ook van harte op om, wanneer nodig in samenspraak met het Trimbos-instituut, preventief beleid te vormen rondom het gebruik van drugs.
Werving en behoud van pedagogisch medewerkers in de kinderopvang in relatie tot personeelsgebrek en opleiding. |
|
Fonda Sahla (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
|
|
|
Herkent u de grote personeelstekorten waar ook de kinderopvang mee te maken heeft? Onderschrijft u het belang van toegankelijke kinderopvang om ervoor te zorgen dat ouders aan het werk kunnen in andere sectoren waar óók tekorten zijn?
Ja, ik herken dat de kinderopvang te maken heeft met personeelstekorten. En ik onderschrijf dat toegankelijke kinderopvang een belangrijke randvoorwaarde is voor ouders om arbeid en zorg voor jonge kinderen te kunnen combineren. Zeker in deze tijd van krapte op de arbeidsmarkt.
Hoe beoordeelt u het risico op sluiting waar sommige locaties zich toe gedwongen zien door gebrek aan personeel? Welke acties neemt u om gedwongen sluiting van kinderopvanglocaties vanwege personeelsgebrek te voorkomen?
Het komt voor dat sommige locaties zich soms gedwongen zagen of zien om groepen te sluiten. Dat is natuurlijk erg onwenselijk mede omdat het vaak op het laatste moment gebeurt waardoor ouders noodgedwongen op korte termijn een alternatieve opvang voor hun kind(eren) moeten organiseren of niet kunnen werken. Tegelijkertijd is het sluiten van de opvang in bepaalde situaties onvermijdelijk omdat opvang verantwoord moet blijven. In situaties waarbij er onvoldoende personeel beschikbaar is en de opvang niet meer veilig en verantwoord kan worden aangeboden, is een tijdelijke sluiting de enige mogelijkheid.
Gelet op de hoge werkdruk en personeelstekorten in de kinderopvang heeft de voormalig Staatssecretaris van SZW op 29 november 2021 uw Kamer geïnformeerd over de stappen die – samen met de kinderopvangsector – worden gezet. (Kamerstuk 31 322, nr. 438 Dit betreft bijvoorbeeld de arbeidsmarktcampagne «Kinderopvang dankzij jou!» waar ik subsidie voor heb toegekend. De campagne is erop gericht om meer mensen een (goed geïnformeerde) keuze te laten maken voor een opleiding of werken in de kinderopvang. In het kader van de motie Paternotte/Heerma (Kamerstuk 35 788, nr. 128) informeer ik uw Kamer in de zomer over de stand van zaken van deze stappen. Op 24 juni jl. heb ik uw Kamer een brief gestuurd over een generieke aanpak om krapte op de arbeidsmarkt te verminderen. (2022Z13123).
Welk percentage en hoeveel pedagogisch medewerkers werken op dit moment parttime als pedagogisch medewerker op een kinderopvang? Kunt u aangeven hoeveel van hen graag meer uren zouden willen werken?
De deeltijdfactor is relatief laag binnen de kinderopvang.1 Deze is gemiddeld 0,67 in de kinderopvang, wat betekent dat een werknemer gemiddeld 67 procent van een voltijdbaan van 36 uur per week werkt (dus ongeveer 25 uur).2 Hoeveel medewerkers parttime werken is niet bekend. Uit onderzoek blijkt dat 21 procent van de medewerkers in de kinderopvangsector meer uren zou willen werken.3
Welke mogelijkheden zijn er voor deze medewerkers om meer uren te werken? Wilt u die mogelijkheden verruimen door meer in te zetten op samenwerking tussen kinderopvang en bijvoorbeeld het onderwijs?
In het verhogen van de deeltijdfactor zit potentieel om het personeelstekort te verkleinen. Uit gesprekken met de sector is gebleken dat het verhogen van de deeltijdfactor als kansrijke oplossingsrichting wordt gezien.
Werkgevers en werknemers gaan nu al met elkaar in gesprek over het verhogen van het aantal werkuren. Beiden kunnen hier actief naar vragen, niet alleen bij indiensttreding of tijdens functioneringsgesprekken maar ook regulier.
Voor de zorg en het onderwijs heeft de stichting Het Potentieel Pakken een aanpak ontwikkeld waarbij organisaties worden geholpen om belemmeringen rondom «meer uren werken» weg te nemen. Hierbij worden werkgevers en werknemers gestimuleerd om door middel van concrete interventies het gesprek aan te gaan over een urenuitbreiding. Hiervoor zijn bijvoorbeeld trajecten ontwikkeld om in 3 fases in kaart te brengen welke mogelijkheden en belemmeringen er zijn, er actief mee aan de slag te gaan en ten slotte te evalueren en te borgen. De sociale partners in de kinderopvangsector zijn momenteel de mogelijkheden voor een gelijksoortig deeltijdfactorproject aan het verkennen.
Ook combinatiebanen binnen en buiten de kinderopvangsector bieden kansen om grotere contracten te kunnen bieden aan medewerkers. Dit is vooral aantrekkelijk voor bso-medewerkers, die door de beperkte openingstijden van de bso (enkel voor en na schooltijd) binnen hun huidige contract weinig urenuitbreiding kunnen realiseren. Combinatiebanen worden vaak genoemd door de kinderopvangsector als interessante optie om het personeelstekort tegen te gaan. Vooral de belangstelling in de combinatie met het onderwijs is hierbij groot. Combinatiebanen kunnen het werken in de kinderopvang (en dan met name de bso) aantrekkelijker maken door het bieden van de mogelijkheid tot een groter contract en meer diversiteit en doorgroeimogelijkheden. Ook biedt het extra handen aan meerdere kraptesectoren en stimuleert het de uitwisseling van kennis tussen sectoren. Vanuit de NPO-middelen van OCW zie ik bijvoorbeeld al mooie initiatieven ontstaan waarbij medewerkers van de bso ook in de klas werken als onderwijsassistent. Wel zorgen de verschillen tussen sectoren (bijvoorbeeld de verschillende cao’s) soms voor knelpunten in de praktijk. Ook is het een aandachtspunt dat werknemers met een combinatiebaan daadwerkelijk de ruimte krijgen om twee functies goed met elkaar te combineren.
Het arbeidsmarktfonds FCB heeft eind 2021 twee geüpdatete e-books gepubliceerd met adviezen en voorbeelden rondom combinatiebanen.4 Ik verken de mogelijkheden voor een kwalitatief onderzoek naar de knelpunten en succesfactoren van combinatiebanen binnen en buiten de sector. Daarbij zal ik bezien of de resultaten van een dergelijk onderzoek kunnen worden vertaald naar een praktische handreiking voor de sector.
Wat zijn de redenen die pedagogisch medewerkers geven, als zij aangeven niet meer uren te willen gaan werken? Welke acties neemt u om deze zorgen weg te nemen?
Er zijn verscheidene redenen waarom pedagogisch medewerkers niet meer uren willen werken. De afweging en keuze om meer uren, of juist niet, te werken ligt uiteindelijk bij de medewerker zelf. Belemmeringen die (deels) vanuit overheidsbeleid voortkomen, licht ik hieronder toe.
Allereerst leeft bij medewerkers de vraag of meer uren werken wel (voldoende) loont. De juiste informatie over o.a. de marginale druk is niet altijd beschikbaar bij medewerkers en werkgevers. Het Nibud heeft, samen met stichting Het Potentieel Pakken, de «werkurenberekenaar» opgezet om hier een rol in te spelen. Juist een deeltijdfactorproject – met interventies waarbij de juiste informatie op een goede manier wordt besproken – kan helpen om dit soort tools en goede informatie te verspreiden.
Ook hoor ik uit gesprekken met de sector dat de werk- en regeldruk een rol speelt. Door een hoge werkdruk op piekdagen vinden medewerkers het soms niet wenselijk om meer uren te werken.
In de Kamerbrief die ik in de zomer ga verzenden n.a.v. de motie Paternotte/Heerma5, zal ik ingaan op de stand van zaken van de verschillende acties rondom werkdruk in de kinderopvang.
Als laatste is er een aantal praktische belemmeringen. Dit betreft onder meer de geringe mogelijkheden tot meer uren werken in de bso – hierbij kunnen eerder genoemde combinatiebanen een oplossing bieden. Ook spelen piek-/voorkeursdagen een rol, hier ga ik bij de volgende vraag verder op in.
Welk deel van de krapte op de arbeidsmarkt in de kinderopvang zou kunnen worden opgelost als de pedagogisch medewerkers die aangeven meer uren te willen werken, ook meer uren kunnen gaan werken? Waarom lukt dat nog niet?
Een rekensom van het aantal uren werk waarmee de krapte zou kunnen worden opgelost is een ruwe schatting. Het is namelijk niet precies duidelijk hoeveel extra uren en op welke dagen medewerkers in de kinderopvang willen werken.
In de kinderopvang zegt 21 procent van de medewerkers meer te willen werken.6 Van de 114.300 werknemers in totaal zijn dat dus circa 24.000 werknemers die meer willen werken. Er is nu een tekort van 1600 werknemers (gelijk aan 1600 fte) inclusief frictievacatures.7 Dit maakt (o.b.v. 36 uur als 1 fte) een tekort van 57.600 uur. Dit zou betekenen dat 2,4 uur per week meer werken door de werknemers die dat willen (de 21 procent) het tekort in theorie zou oplossen (2,4 uur x 24.000 werknemers = 57.600 uur).
Hierbij wil ik wel de kanttekening plaatsen bij de verwachting dat we de tekorten op kunnen lossen met enkel meer uren werken. Bovenstaande berekening is allereerst voornamelijk van toepassing op de dagopvang, waar een volle werkweek mogelijk is. Op de bso kan een medewerker door de beperkte openingstijden maximaal een werkweek van ca. 25 uur maken bij vijf dagen werken. Meer uren werken zou wel mogelijk zijn door middel van een combinatiebaan, maar dit lost tekorten in de bso zelf niet direct op. Wat wel een bijdrage kan leveren aan het oplossen van de tekorten is als medewerkers van buiten de kinderopvangsector, bijvoorbeeld een onderwijsassistent, extra uren gaan werken in de bso.
Ook bestaan wachtlijsten in de kinderopvang vooral voor de voorkeursdagen: dit zijn de maandag, dinsdag en donderdag. Op deze dagen is daarmee ook de meeste vraag naar personeel. Deze piekdagen zorgen mede voor een groot aandeel deeltijdcontracten in de kinderopvang; op de andere dagen zijn minder medewerkers nodig. Om over voldoende personeel voor deze voorkeursdagen te beschikken, zijn veelal meer medewerkers nodig in aantallen, niet in uren. Indien meer ouders kiezen voor opvang op de woensdag en vrijdag, zal extra uren werken op deze «dal-dagen» voor kinderopvangmedewerkers meer aannemelijk zijn.
Om deze omslag te faciliteren, kunnen kinderopvangorganisaties op de woensdag en vrijdag een aantrekkelijker aanbod bieden (bijv. financieel of met andere activiteiten), werkgevers kunnen in gesprek met werknemers over flexibiliteit in werkroosters, en basisscholen kunnen de mogelijkheden tot een vijfgelijkedagenmodel verkennen.8
Onderschrijft u de noodzaak om naast het meer uren werken door bestaande werknemers, meer (gekwalificeerd) personeel in te zetten om de kinderopvang, nu en in de toekomst, toegankelijk te houden?
Ja, die noodzaak onderschrijf ik. Door de aangekondigde stelselherziening zal de vraag naar kinderopvang de komende periode naar verwachting aanzienlijk stijgen. Dit betekent ook dat meer gekwalificeerd personeel nodig is om extra aanbod van opvangplekken tot stand te kunnen brengen.
Welke stappen zet u om het eenvoudiger te maken om gekwalificeerd personeel, van een onderwijsinstelling of andere kinderopvanginstelling, te laten bijspringen bij bijvoorbeeld de buitenschoolse opvang of bij de kinderopvang?
In antwoord op vraag 3 en 4 heb ik aangegeven welke kansrijke oplossingsrichtingen er zijn om gekwalificeerd personeel meer uren in de kinderopvang te laten werken.
Voor zij-instromers die nog niet aan de kwalificatie-eisen voldoen, gebeurt op dit moment al veel om het voor hen eenvoudiger te maken om in de kinderopvang te werken. Met een verwijzing naar het recent ingevoerde STAP-budget moedig ik zij-instromers aan om over te stappen naar kraptesectoren zoals de kinderopvang. Zij kunnen gebruik maken van een financiële tegemoetkoming tot € 1.000 om zich te laten omscholen tot bijvoorbeeld pedagogisch medewerker. Ook personeel dat reeds op de kinderopvang werkt, kan zich met behulp van het STAP-budget laten bijscholen. Zo zouden medewerkers bijscholing kunnen volgen op het gebied pedagogisch coach. Op dit moment zijn de pedagogisch medewerkers het beste vertegenwoordigd onder alle aanvragers van het STAP-budget.9
Daarnaast maken ook de werkgevers het eenvoudiger voor zij-instromers om over te stappen naar de kinderopvang. De krapte in de kinderopvang is op dit moment zodanig dat werkgevers bereid zijn te investeren in mensen die een overstap willen wagen.10 In dat verband is het relevant dat ik heb besloten om de regeling dat beroepskrachten in opleiding voor 50 procent (in plaats van 33 procent) deel uit kunnen maken van de formatie, te verlengen. De maatregel wordt verlengd met twee jaar en zal daarmee gelden tot 1 juli 2024. Voor werkgevers bevordert dit de mogelijkheden om zij-instromers aan te nemen, omdat het financieel aantrekkelijker is wanneer de zij-instromers (op termijn) formatief ingeroosterd kunnen worden in plaats van boventallig. Het is bij deze maatregel wel belangrijk dat er aandacht blijft voor de begeleiding van de beroepskrachten in opleiding en de werkdruk van vaste beroepskrachten.
Hoe kijkt u naar de Erkenning van eerder Verworven Competenties (EVC) binnen de kinderopvang? Acht u het wenselijk dat iemand met aantoonbare eerder verworven competenties eerst een jarenlange opleiding moet volgen voordat hij of zij op een kinderopvang mag werken?
Wij kunnen iedereen met eerder verworven competenties goed gebruiken in de kinderopvang. Ik ben er dan ook blij mee dat op 22 mei 2022 het eerste EVC-branchecertificaat is uitgereikt namens cao-partijen kinderopvang. Uiteraard hoop ik erop dat er in de toekomst nog vele competente potentiële arbeidskrachten versneld via een EVC-procedure zullen instromen.
Bent u bereid om een praktijktoets te introduceren, waarmee de EVC van de nieuwe medewerker onafhankelijk kunnen worden beoordeeld en de medewerker bij een goed resultaat direct aan de slag zou kunnen, met passende begeleiding van pedagogisch professionals die ook op de kinderopvang werken? Onderschrijft u de noodzaak om hier tempo mee te maken?
Zoals hierboven aangegeven is het inmiddels al mogelijk om door middel van een EVC-procedure in te stromen in de kinderopvang.
Welke acties om het verkrijgen van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG), waarmee toestemming wordt gegeven om in een kinderopvang te werken, te vergemakkelijken, voor mensen die al een VOG hebben waarmee ze in het basisonderwijs mogen werken, heeft u ondernomen sinds uw antwoord op eerdere schriftelijke vragen1? Welke concrete stappen hebben de Ministeries van Onderwijs, Cultuur & Wetenschap en Sociale Zaken & Werkgelegenheid gezet in hun onderzoek naar mogelijkheden en wenselijkheid om de screening op elkaar af te stemmen?
De gesprekken tussen de Ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Sociale Zaken en Werkgelegenheid hierover zijn gestart. Er loopt nu een verkenning naar de mogelijkheden en wenselijkheid van het al dan niet samenvoegen van de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) voor het basisonderwijs en de kinderopvang.
Hoe kijkt u naar het nog aantrekkelijker maken van werken op een kinderopvang? Wat is uw oordeel over de administratieve lasten van pedagogisch medewerkers die op de kinderopvang werken?
Zie antwoord op vraag 15.
Welke stappen heeft u ondernomen om de administratieve lasten van pedagogisch medewerkers op de kinderopvang te beperken, sinds het onderzoek van Panteia2 naar de administratieve lasten in de kinderopvang? Welke stappen gaat u nog zetten?
Zie antwoord op vraag 15.
Bent u bereid om, zoals dit eerder in het onderwijs is gedaan, een roze boekje3 uit te brengen waarin wordt opgesomd welke voorschriften zijn opgelegd door de overheid en welke het gevolg zijn van sectorale afspraken? Zo ja, op welke termijn kan dit worden gepubliceerd? Zo nee, waarom niet?
Nu de evaluatie van de Wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang (IKK) is afgerond, ga ik in het vervolgtraject onderzoeken of en eventueel welke aanpassingen doorgevoerd kunnen worden in de kwaliteitseisen. Aan de hand van de uitkomsten van dit traject zal ik bezien welke communicatie noodzakelijk is.
Gaat u vervolgens kritisch kijken naar de noodzakelijkheid van de door de overheid opgelegde voorschriften, zodat de administratieve handelingen die een pedagogisch medewerker moet verrichten proportioneel zijn en tot een minimum worden beperkt?
Antwoord op vragen 12, 13 en 15:
Het aantrekkelijker maken van werken op een kinderopvang draagt bij aan het goed kunnen werven en behouden van pedagogisch professionals bij de kinderopvang. Werkgevers hebben een essentiële rol om de functies in de kinderopvangsector aantrekkelijk te maken voor werkenden op de arbeidsmarkt door bijvoorbeeld het bieden van goede arbeidsvoorwaarden.
Ik ben verantwoordelijk voor de kwaliteitseisen die – met het oog op de bescherming van kinderen – gesteld worden aan de kinderopvang. De wet- en regelgeving met betrekking tot de inzet van of eisen aan personeel, bedoeld om goede kwaliteit en veiligheid te garanderen, kan van invloed zijn op de aantrekkelijkheid van de functie. Tijdens de evaluatie van de Wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang (IKK) is onder andere gekeken naar onbedoelde effecten van de kwaliteitseisen van deze wet, waaronder gevolgen voor (een toename van) de administratieve lasten en de gevolgen voor de regeldruk voor bijvoorbeeld pedagogisch medewerkers in het bijzonder. Het evaluatierapport is inmiddels afgerond en zal als bijlage bij de Kamerbrief over de periodieke evaluatie van het kinderopvangbeleid worden opgenomen.
Deze Kamerbrief wordt voor het zomerreces aan de Kamer aangeboden. De beleidsreactie op het evaluatierapport volgt in het najaar van 2022.
In de zomer start ik in afstemming met de sectorpartijen een traject om te onderzoeken of en eventueel welke aanpassingen in de kwaliteitseisen doorgevoerd kunnen worden. Hierbij kijk ik breder dan IKK door ook kwaliteitseisen die geen onderdeel zijn van IKK te betrekken. Een voor mij belangrijk uitgangspunt hierbij is dat de kwaliteit van de kinderopvang gewaarborgd moet blijven.
Binnen dit traject zal ik onder andere inventariseren of administratieve lasten verminderd kunnen worden door kwaliteitseisen aan te passen. Het bericht van Panteia uit 201814 is verschenen in de tijd dat de maatregelen uit de Wet IKK net van kracht werden, of nog in werking moesten treden. Het onderzoek van Panteia is uitgevoerd in 2014. Die uitkomsten zijn meegenomen bij de totstandkoming van de Wet IKK, door rekening te houden met de verwachte (feitelijke of gepercipieerde) effecten van deze wet op de regeldruk.15 Aandachtspunten uit het bericht van Panteia worden betrokken bij het vervolgtraject, voor zover ze niet reeds naar voren zijn gekomen tijdens de evaluatie van de Wet IKK. De Kamer zal in het najaar verder geïnformeerd worden over de voortgang en de eerste uitkomsten van dit traject.
Herkent u dat pedagogisch medewerkers de controles van de Gemeentelijke gezondheidsdiensten (GGD’en) op basis van de Wet Kinderopvang soms als het afvinken van een checklist ervaren?
Ik herken dat dit beeld bestaat, maar ben van mening dat dit niet de standaard is voor het toezicht op de kinderopvang. De voorwaarden in de Wet kinderopvang dienen ertoe om de kwaliteit en veiligheid van de kinderopvang te waarborgen. De bedoeling van het toezicht is om de naleving van deze kwaliteitseisen te bevorderen en daarmee de kwaliteit en veiligheid in de kinderopvang te verhogen. De toezichthouder beoordeelt of de houder de wettelijke kwaliteitseisen naleeft en geeft dit aan in het inspectierapport. Bij een aantal kwaliteitseisen heeft de beoordeling het karakter van een kwantitatieve controle (diplomavereisten, verklaring omtrent gedrag), terwijl andere kwaliteitseisen vragen om een meer kwalitatieve beoordeling (zoals de pedagogische praktijk en het veiligheids- en gezondheidsbeleid). Met de Vereniging Nederlandse Gemeenten en met GGD GHOR Nederland ben ik doorlopend in gesprek over het bevorderen van de kwaliteit en werkwijze van het toezicht.
Welke mogelijkheden ziet u om de wet aan te passen zodat de GGD’en geen checklist aan eisen moeten afvinken, maar daadwerkelijk de kwaliteit van een kinderopvang kunnen beoordelen?
Op basis van onder andere de evaluatie van de Wet IKK wordt bezien of en hoe een aanpassing van de wettelijke eisen kan bijdragen aan het verbeteren van de kwaliteit en veiligheid in de kinderopvang en aan het voorkomen van werk- en regeldruk. Het evaluatierapport van de Wet IKK is inmiddels afgerond en zal voor het zomerreces aan de Kamer worden aangeboden, de beleidsreactie volgt in het najaar van 2022.
Sinds 1 januari hebben gemeenten en GGD’en meer ruimte om te bepalen hoeveel en welke kwaliteitseisen er bij een inspectiebezoek worden getoetst. Hierdoor is in het toezicht meer maatwerk mogelijk.
Ziet u mogelijkheden om aan meer kinderen opvang te bieden met hetzelfde aantal begeleiders, omdat een leerkracht op een basisschool soms 30 kinderen in een klas heeft, maar er tot wel drie pedagogisch medewerkers nodig zijn als diezelfde klas in z’n geheel naar de buitenschoolse opvang gaat? Wilt u dit laten onderzoeken door experts? Zo nee, waarom niet?
Voor de kinderopvang zijn eisen gesteld aan het aantal beroepskrachten per aantal aanwezige kinderen. Deze beroepskracht-kindratio is afgestemd op de leeftijd van de kinderen, waarbij naarmate de kinderen ouder zijn minder beroepskrachten ingezet hoeven te worden. Het stellen van eisen aan de beroepskracht-kindratio is in het belang van het welbevinden en de ontwikkeling van de kinderen en is daarmee één van de waarborgen voor de kwaliteit van de kinderopvang. Zo kunnen kinderen in de kinderopvang (waaronder de buitenschoolse opvang) zich spelenderwijs ontwikkelen, waarbij de pedagogisch medewerkers een belangrijke rol spelen in de begeleiding van de kinderen in hun ontwikkeling. Onlangs is de evaluatie van de Wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang (IKK) afgerond.
Bij dit evaluatieonderzoek is onder meer gekeken naar verschillende kwaliteitseisen voor de kinderopvang, waaronder de beroepskracht-kindratio. Het evaluatierapport zal als bijlage bij de Kamerbrief over de periodieke evaluatie van het kinderopvangbeleid worden opgenomen. Deze Kamerbrief wordt voor het zomerreces aan de Kamer aangeboden. Ik ben bovendien van plan om in de zomer in overleg te gaan met de sector- en toezichtspartijen over het vervolgtraject waarin onder andere wordt onderzocht of en eventueel welke aanpassingen doorgevoerd kunnen worden in de kwaliteitseisen om knelpunten aan te pakken. Het behouden van de kwaliteit is daarbij voor mij een belangrijk uitgangspunt. Dit najaar volgt de beleidsreactie op het evaluatierapport waarin ik ook zal ingaan op het vervolgtraject.
De UNESCO-brief over gaswinning in het Waddengebied |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
|
|
|
Kunt u nader duiden hoe u de conclusie van International Union for Conservation of Nature and Natural Resources (IUCN) en UNESCO leest dat zij niet overtuigd zijn dat de mijnbouw onder de Waddenzee zo weinig impact zal hebben op de «Outstanding Universal Values» als het Nederlandse kabinet nu doet voorkomen?1
Ik lees in de reactie van IUCN en UNESCO een aantal inhoudelijke zorgpunten die ook door andere partijen in de inspraakfase op de ontwerpbesluiten bij mij onder de aandacht zijn gebracht. Daarnaast lees ik een wens om meer informatie te ontvangen en ik lees een principieel standpunt ten aanzien van gaswinning in de buurt van Werelderfgoed. In mijn reactie richting IUCN ga ik inhoudelijk in op deze punten. Die reactie is ook met de Kamer gedeeld als bijlage bij de brief van 20 mei (Kamerstuk 33 529, nr. 1027). In die brief geeft de Nederlandse regering aan dat IUCN de vertaalde milieueffectrapportage nog zal ontvangen. Inhoudelijke zorgpunten van de IUCN zullen worden meegenomen bij het opstellen van de definitieve besluiten.
Kunt u aangeven wat de belangrijkste juridische verplichtingen zijn die Nederland heeft op grond van het Werelderfgoedverdrag en deze toespitsen op het behoud van de Waddenzee als Werelderfgoed?
Elk Werelderfgoed vertelt het verhaal over haar uitzonderlijke, universele waarde. Deze Werelderfgoederen zijn niet alleen uniek en onvervangbaar in Nederland, maar in de wereld. Met ondertekening van het Werelderfgoedverdrag heeft Nederland zich onder andere verplicht tot het beschermen en beheren van Werelderfgoederen op zijn grondgebied, waaronder de Waddenzee, met als doel behoud of versterking van de Uitzonderlijk Universele Waarde.
De Waddenzee is in 2009 door UNESCO op basis van het Nederlandse beschermingsregime opgenomen op de Werelderfgoedlijst. Met dit beschermingsregime wordt de Uitzonderlijke Universele Waarde adequaat beschermd. Dat betekent in de Nederlandse praktijk dat onder andere via de Mijnbouwwet, de Wet natuurbescherming, het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, en het beleid uit de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt geborgd dat er geen schade optreedt aan de natuur in de Waddenzee.
Kunt u aangeven op welke manier deze juridische verplichting uit het UNESCO Werelderfgoedverdrag door het kabinet in de Rijks-coördinatie Regeling werden meegewogen in het verlenen van een concept-vergunning voor nieuwe gaswinning onder de Waddenzee?
De verplichtingen als gevolg van de erkenning als Werelderfgoed zijn geborgd doordat de initiatiefnemer een vergunning in overeenstemming met de eisen uit de Wet natuurbescherming heeft moeten aanvragen voordat de activiteit kan worden uitgevoerd. Het ontwerp van deze vergunning is ter inzage gelegd. De vergunning kan alleen worden verleend als zekerheid is verkregen dat de natuurlijke kenmerken van de Waddenzee niet worden aangetast. Daarover mag geen redelijke wetenschappelijke twijfel bestaan.
Kunt u aangeven of de juridische verplichtingen op grond van het Werelderfgoedverdrag een bevestiging dan wel versterking zijn van de eerdere juridische analyse over gaswinning onder de Waddenzee die in opdracht van de Tweede Kamer werd gemaakt en bevestigd werd door de landsadvocaat?2
De aanwijzing van de Waddenzee als Werelderfgoed in 2009 was een erkenning van de uitzonderlijke universele waarde van de Waddenzee en een bevestiging van de adequate werking van het Nederlandse regime voor de bescherming van deze waarde. In de eerdere juridische analyses is ook binnen de context van dit beschermingsregime gekeken naar de aangevraagde vergunning. Het Werelderfgoedverdrag biedt dus geen aanvullende informatie.
Hoe gaat u de juridische verplichtingen op grond van het Werelderfgoedverdrag nakomen bij uw oordeel over de aanvraag die de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) voor gaswinning uit de Waddenzee heeft ingediend?
Ik kom de verplichtingen na door te toetsen of met zekerheid schade aan de natuur kan worden uitgesloten. Ik weeg in dat kader nu alle ingediende zienswijzen inhoudelijk af conform de daartoe vastgestelde besluitvormingsprocedures. Inhoudelijke zorgpunten van UNESCO en IUCN op dat punt, zal ik betrekken bij de definitieve besluiten.
Deelt u de mening dat deze conclusie van IUCN en UNESCO aantoont dat er redelijke wetenschappelijke twijfel bestaat over de impact van dit project op de natuurwaarden in de Wadden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat doet dit met de vergunningverlening?
Ik wil niet vooruitlopen op het definitieve besluit op de aanvraag voor een Wet natuurbescherming vergunning ten aanzien van de voorgenomen gaswinning Ternaard. Dat besluitvormingsproces is immers nog gaande.
Bent u bereid om voor de zomer uw voorstellen aan de Tweede Kamer te sturen voor een verbod op nieuwe vergunningen voor gaswinning onder de Waddenzee?
De contourennota waarin de Staatssecretaris Mijnbouw ingaat op zijn voorstel voor de aanpassing van de Mijnbouwwet, zal spoedig naar de Kamer worden gestuurd. Voor de zomer is helaas niet haalbaar.
Op welke manier heeft het oordeel van UNESCO en IUCN invloed op de keuzes die het kabinet zal maken in het nieuwe beleidskader voor de bescherming van de Waddenzee als uniek natuurgebied en UNESCO Werelderfgoed?
Het streven was om uw Kamer voor de zomer te informeren over de hoofdlijnen van het Beleidskader Natuur Waddenzee. Ik ben hierover nog in gesprek met de partijen in het Waddengebied. Ik verwacht uw kamer in het najaar over de hoofdlijnen te kunnen informeren. Het oordeel van UNESCO en IUCN bevestigt de grote waarde van de Waddenzee als uniek natuurgebied en de daartoe vereiste juiste bescherming. Ik zie de reactie van UNESCO dus vooral als ondersteunend in de noodzaak tot een ambitieus Beleidskader Natuur Waddenzee.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Mijnbouw op 2 juni 2022?
De vragen zijn op zo kort mogelijke termijn beantwoord.
Mogelijk buitenproportioneel gedrag van Nederlandse militairen in Uruzgan met burgerdoden tot gevolg. |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de vragen «burgerdoden in Uruzgan», waarin u aangaf een aantal daarvan niet te kunnen beantwoorden omdat een onderzoek moest worden afgewacht? Kunt u deze vragen alsnog beantwoorden, nu het openbaar ministerie (OM) tot een sepot heeft besloten, o.a. op basis van onderzoek door de KMAR?1 Zo nee, waarom niet?
Zoals aan uw Kamer is gemeld, is het Openbaar Ministerie (OM) op 23 december 2020 een onderzoek gestart (Kamerstuk 27 925, nr. 763). Om te voorkomen dat een eventueel eigen onderzoek van het Ministerie van Defensie het onderzoek van het OM zou belemmeren, is ervoor gekozen om de afronding van dit onderzoek af te wachten, alvorens een besluit te nemen over het starten van een eventueel eigen onderzoek. Het OM heeft het onderzoek inmiddels afgerond en over de uitkomsten gecommuniceerd.3 Over het starten van een eventueel eigen onderzoek door Defensie neem ik na de zomer een besluit. Hierover zal ik u conform de geldende procedure4 informeren. Het OM beslist zelf over het openbaar maken van het materiaal van het OM.
Is het materiaal van het OM, dat leidde tot het sepot omdat er geen bewijs is geconstateerd voor onrechtmatig handelen, openbaar voor het publiek? Zo ja, kunt u dat aan de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 1.
De bevelvoerende kapitein medio 2007 in de Chora-vallei in Uruzgan schreef in een rapport dat hij soms geweld liet gebruiken zonder dat er een zogeheten positieve identificatie was van een vijand. Klopt dit? Was dit inderdaad beleid, zoals de kapitein meldde?
Wat betreft (rapportage van) geweldgebruik wordt onderscheid gemaakt tussen het uitbrengen van gericht vuur op een persoon of object enerzijds en het lossen van een waarschuwingsschot anderzijds. Daarbij bestaat onderscheid tussen een waarschuwingsschot in zelfverdediging (als opmaat naar gericht vuur) en een waarschuwingsschot op basis van de bevoegdheid in de Rules of Engagement (ROE). In situaties van zelfverdediging is sprake van positieve identificatie van het doel waartegen geweld moet worden aangewend; er wordt immers verdedigd tegen een (onmiddellijk dreigende) aanval. De bevoegdheid in de ROE is bedoeld om meer in het algemeen een waarschuwing te geven, om een situatie te de-escaleren of om een potentiële dreiging voortijdig af te schrikken. In deze gevallen is niet altijd sprake van positieve identificatie van een doelwit, omdat er niet altijd sprake is van een opmaat naar gericht vuur.
Voor alle waarschuwingsschoten geldt dat vooraf zeker moet worden gesteld dat die geen risico vormen voor personen of goederen.
Het uitbrengen van gericht vuur op een persoon of object vereist een positieve identificatie, maar voor het lossen van een waarschuwingsschot is dit dus niet altijd het geval.
De situatie die wordt beschreven in het rapport van de bevelvoerende kapitein ziet op geweldgebruik in de zin van waarschuwing en niet op gericht vuur op een persoon of object. Uit de rapportage blijkt verder dat pas gericht geweld is gebruikt nadat positieve identificatie mogelijk was op basis van reacties van de tegenpartij.
Hoe vaak gebruikten Nederlandse troepen in Uruzgan geweld zonder dat sprake was van positieve identificatie?
Niet elke rapportage van geweldgebruik geeft aan of sprake was van een waarschuwingsschot in zelfverdediging of ter afschrikking (zie het antwoord op vraag 3). Daarom is het niet mogelijk om aan te geven hoe vaak geweld is gebruikt zonder dat sprake was van een positieve identificatie.
Was dit gebruik van geweld zonder positieve identificatie in overeenstemming met de toen geldende rules of engagement? Kunt u aangeven hoe de RoE op dit punt waren? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit was in overeenstemming (zie antwoord op vraag 3).
Gaat u de rules of engagement wijzigen? Zo ja, hoe?
ROE worden specifiek opgesteld en vastgesteld voor de operatie waarvoor zij worden uitgegeven. De ISAF-ROE zijn vervallen na het beëindigen van de ISAF-operatie.
Klopt het dat Nederlandse militairen medio 2007 door het regionale commandocentrum voor Zuid-Afghanistan, waar de Britse generaal Jacko Page het bevel voerde, werden gemaand om zich aan de regels omtrent positieve identificatie te houden? Hoe vaak gebeurde dat? Op welke wijze werd door Nederlandse troepen gereageerd op deze aanmaningen?
In de beschikbare documentatie is geen informatie te vinden om de stelling in de vraag te verifiëren, noch om na te gaan of hieraan opvolging is gegeven.
Het bericht ‘Minister: 'Rode diesel keert niet terug' |
|
Wybren van Haga (BVNL), Caroline van der Plas (BBB) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Minister: «Rode diesel keert niet terug»»1 ?
Ja.
Deelt u de mening dat onze boeren het door allerlei regelgeving moeilijk hebben in Nederland? Zo ja, wat gaat u concreet doen om de boerenstand beter te beschermen?
De Nederlandse agrarische sector staat voor een ingrijpende transitie. Ten aanzien van regelgeving betekent dit dat er regelgeving is die noodzakelijk is om de landbouw binnen de ecologische grenzen te brengen. Tegelijkertijd is er regelgeving die agrarische ondernemers daarbij helpt, denk aan de regels rond het tegengaan van oneerlijke handelspraktijken, subsidies zoals het GLB, fiscale regelingen en uitzonderingen op de mededingingsregels waarmee agrarische ondernemers worden gefaciliteerd. Ik vind het dan ook belangrijk om te benadrukken dat boeren er niet alleen voor staan, maar dat de overheid en alle ketenpartijen een verantwoordelijkheid hebben in het lonend maken van duurzaam produceren in Nederland. Ik verwijs daarvoor naar de brief over het perspectief voor de landbouw die ik op 10 juni jl. naar de Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 30 252, nr. 28).
Bent u zich van bewust dat u door uw weigering om rode diesel terug laten keren een ongelijk speelveld creëert voor Nederlandse boeren ten opzichte van boeren in België en Duitsland? Kunt u in uw beantwoording meenemen dat in België nog wel rode diesel te koop is en in Duitsland zelfs een aparte regeling voor boeren geldt, waardoor zij extra korting kunnen krijgen door accijns na het tanken terug te vragen?
Een vergelijking met andere landen voor enkel de mogelijkheid tot gebruik van rode diesel geeft geen goed beeld van de financiële positie van de boeren. De accijns op diesel in Nederland is sinds 1 april jl. met 21% verlaagd. De verlaging van de accijnzen op brandstoffen is onderdeel van een breder pakket aan maatregelen die het kabinet heeft genomen om burgers en bedrijven tegemoet te komen voor de stijgende energieprijzen en de aanhoudende inflatie. Ook de landbouwsector profiteert van de maatregelen uit dit pakket. Daarbovenop zijn er EU-middelen beschikbaar gesteld vanuit de landbouwcrisisreserve. Wij zien geen noodzaak voor een aparte regeling voor boeren.
Heeft u alsnog de bereidheid om een uitzondering voor boeren te maken door gebruik van rode diesel toe te staan?
Nee, daartoe ben ik niet bereid. Zoals hierboven gemeld is de brandstofaccijns al tijdelijk verlaagd waardoor ik geen noodzaak zie voor een herinvoering van rode diesel. De verlaging van de accijns op brandstoffen is onderdeel van een breder pakket aan maatregelen die het kabinet heeft genomen om burgers en bedrijven tegemoet te komen voor de stijgende energieprijzen en de aanhoudende inflatie. Ook de landbouwsector profiteert van de maatregelen uit dit pakket. Daarbovenop zijn er EU-middelen beschikbaar gesteld vanuit de landbouwcrisisreserve.
De bagatellisering van de Bersiap |
|
Simone Kerseboom (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Forse kritiek op Indië-onderzoek: «Rutte doet ons extreem veel pijn»»1 van 23 mei 2022 in De Telegraaf?
Ja
Klopt het dat u heeft gezegd dat u de term politionele acties niet meer wilt gebruiken en dat u ook van mening bent dat de term Bersiap – de periode waarin Indonesische separatisten genocide pleegden tegen Nederlanders en Indische Nederlanders – alleen nog maar «tussen aanhalingstekens» mag worden gebruikt?
De eerste kabinetsreactie van 17 februari jl. op de toen verschenen onderzoeksrapporten bevat hierover de volgende passage: «Nederlanders en Indische Nederlanders en Molukkers die in Indonesië tijdens de Japanse bezetting en de maanden daarna tijdens de periode die in Nederland ook wel bekend staat als Bersiap geconfronteerd waren met grove gewelddadigheden en voor hun leven hadden moeten vrezen, voelden zich na aankomst in Nederland vaak onbegrepen en niet gehoord. Deze verschillende groepen hebben na hun komst in ons land niet de zorg, erkenning en waardering gekregen die ze verdienen».
Tijdens de persconferentie op dezelfde dag heb ik hierover het volgende gezegd: «Dan is er natuurlijk ook het vraagstuk van het gebruiken van de term Bersiap, daar is recentelijk kritiek op gekomen. En ik gebruik die term wel tussen aanhalingstekens, omdat ik mij realiseer dat de term natuurlijk ter discussie staat. Ik wil daar uiting aan geven door dat tussen aanhalingstekens te doen. Maar ik wil ook vaststellen dat die term Bersiap plaats heeft in het Nederlandse collectieve geheugen. En dat die term, dat zagen we ook in het stuk in de krant vandaag terug, in het bijzonder van de Indische gemeenschap in Nederland in het bijzonder de betekenis (heeft) voor het grote leed (dat) is aangedaan. Het kabinet wil dat respecteren door die term, weliswaar tussen aanhalingstekens, want daar is discussie over, maar daarmee niet op de plank te leggen.» In de persconferentie heb ik afstand genomen van het begrip politionele acties en gesproken over een koloniale oorlog.
Waarom vindt u dat de term Bersiap tussen aanhalingstekens zou moeten staan?
Hierop ben ik ingegaan tijdens de persconferentie op 17 februari jl. Daarin heb ik onder meer het volgende gezegd: «Dan is er natuurlijk ook het vraagstuk van het gebruiken van de term Bersiap, daar is recentelijk kritiek op gekomen. En ik gebruik die term wel tussen aanhalingstekens, omdat ik mij realiseer dat de term natuurlijk ter discussie staat. Ik wil daar uiting aan geven door dat tussen aanhalingstekens te doen.»
Bent u zich ervan bewust dat u daarmee impliciet de Bersiap ontkent, dan wel bagatelliseert?
Hierop ben ik ingegaan tijdens de persconferentie op 17 februari jl. Daarin heb ik onder meer het volgende gezegd: «Maar ik wil ook vaststellen dat die term Bersiap plaats heeft in het Nederlandse collectieve geheugen. En dat die term, dat zagen we ook in het stuk in de krant vandaag terug, in het bijzonder van de Indische gemeenschap in Nederland in het bijzonder de betekenis (heeft) voor het grote leed (dat) is aangedaan. Het kabinet wil dat respecteren door die term, weliswaar tussen aanhalingstekens, want daar is discussie over, maar daarmee niet op de plank te leggen.»
Hoe gaat u erop toezien dat de term Bersiap alleen nog maar tussen aanhalingstekens wordt gebruikt? Is dat een persoonlijk voornemen? Of wordt dat regeringsbeleid?
Een dergelijke vorm van toezicht is niet verenigbaar met de vrijheid van drukpers (artikel 7 van de Grondwet).
Kunt u uitleggen wat u hoopt te bereiken door, als het ware, vraagtekens te zetten bij de gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden tijdens de Bersiap?
Hierop ben ik ingegaan tijdens de persconferentie op 17 februari jl. Daarin heb ik onder meer het volgende gezegd: «Dan is er natuurlijk ook het vraagstuk van het gebruiken van de term Bersiap, daar is recentelijk kritiek op gekomen. En ik gebruik die term wel tussen aanhalingstekens, omdat ik mij realiseer dat de term natuurlijk ter discussie staat. Ik wil daar uiting aan geven door dat tussen aanhalingstekens te doen. Maar ik wil ook vaststellen dat die term Bersiap plaats heeft in het Nederlandse collectieve geheugen. En dat die term, dat zagen we ook in het stuk in de krant vandaag terug, in het bijzonder van de Indische gemeenschap in Nederland in het bijzonder de betekenis (heeft) voor het grote leed (dat) is aangedaan. Het kabinet wil dat respecteren door die term, weliswaar tussen aanhalingstekens, want daar is discussie over, maar daarmee niet op de plank te leggen.»
Ontkent u dat de Bersiap een extreem gewelddadige periode betreft waarin Nederlanders en Indische Nederlanders, vaak op gruwelijke wijze, gemarteld en vermoord zijn?
Nee.
Kunt u reflecteren op de impact van de Bersiap op de slachtoffers en hun nabestaanden?
Over dit onderwerp is begin juni een onderzoeksrapport verschenen dat als publicatie en deelstudie mede onderdeel uitmaakt van het onderzoeksprogramma waarop de eerste kabinetsreactie van 17 februari jl. betrekking had. Deze kabinetsreactie bevat hierover het volgende: «Zoals toegezegd in de Kamerbrief van 2017 zal het kabinet de publicaties verder bestuderen en vervolgens met een nadere reactie komen. Daarbij zullen ook de bevindingen worden meegewogen in de deelstudies die in april en mei van dit jaar zullen verschijnen». Deze toezegging heeft mede betrekking op het hiervoor genoemde, begin juni verschenen onderzoeksrapport.
Zou u ook andere genocidale acties die hebben plaatsgevonden in de recente geschiedenis, tussen aanhalingstekens plaatsen? Zo ja, welke en waarom? Zo nee, waarom de Bersiap wel?
Het begrip genocide heeft een specifieke juridische betekenis die niet per definitie geldt voor elke periode waarin sprake is geweest van extreem geweld.
Maakt u zich zorgen dat het zwartmaken en in twijfel trekken van de Nederlandse geschiedenis in Nederlands-Indië door historisch revisionisme en negationisme, zoals gepresenteerd in de uitkomsten van het onderzoeksprogramma «Dekolonisatie, onafhankelijkheid, geweld en oorlog in Indonesië 1945–1950» en de tentoonstelling «Revolusi!» in het Rijksmuseum, opnieuw kan leiden tot walgelijke acties zoals het bekladden van het Indisch Monument in augustus 2020?
Er zijn geen aanwijzingen vastgesteld voor dergelijke verbanden.
Denkt u dat de Nederlandse bevolking op dit soort historisch negationisme zit te wachten, gezien de heftige publieke reactie op het nieuws dat het Rijksmuseum de term Bersiap wilde schrappen, naar aanleiding van de tentoonstelling «Revolusi!» door Bersiap-ontkenner Bonnie Triyani?
Publicaties en tentoonstellingen kunnen uiteenlopende reacties oproepen die onderdeel uitmaken van maatschappelijke discussies over onderwerpen.
Kunt u uitleggen waarom het voor u van belang is dat het huidige kabinet zich bemoeit met hoe Nederlanders hun gedeelde geschiedenis willen herinneren en herdenken?
Het staat Nederlanders vrij naar eigen inzicht te herinneren en te herdenken. Zie verder ook de antwoorden op de vragen 1 tot en met 11.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Verdriet en onbegrip over starre aanmeldprocedure in Ter Apel: 'Niemand kan dit uitleggen'' |
|
Kati Piri (PvdA), Suzanne Kröger (GL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Verdriet en onbegrip over starre aanmeldprocedure in Ter Apel: «Niemand kan dit uitleggen»»?1
Ja.
Bent u het eens dat gezien het grote gebrek aan opvangplekken en de schrijnende omstandigheden in Ter Apel het onnodig sturen van mensen naar het aanmeldcentrum onlogisch is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nareizigers komen naar Nederland om zich bij een gezinslid te voegen. Het is dan ook verre van ideaal wanneer nareizigers geen gebruik kunnen maken van een bed dat op hen wacht bij familieleden van wie zij gescheiden zijn geweest. Gelet op de situatie in Ter Apel en in het opvanglandschap in het algemeen, telt elk onbeslapen bed. Om die reden is er sinds een aantal maanden voor gekozen dat nareizigers met referent met een woning en die geen tbc-screening nodig hebben zich melden in Zevenaar en vervolgens van daaruit door kunnen reizen naar de referent. Dat is op dit moment echter (nog) niet geregeld voor nareizigers met een referent die bij het COA woont of in de logeerregeling zit.
Ik deel dan ook dat het goed zou zijn als het proces voor nareizigers van wie de referent deelneemt aan de logeerregeling of de hotelregeling en de verblijfplaats van de vreemdeling ook opvangmogelijkheden biedt voor de nagereisde familieleden, niet meer de opvang in Ter Apel zou belasten. Het COA en de IND zijn momenteel de mogelijkheden daartoe aan het verkennen. Inzet is om voor deze doelgroep tot een aanpassing te komen, zoals het zoeken van een aparte locatie, naast Ter Apel.
Ik wil graag toelichten waarom thans ook nagereisde familieleden zich na aankomst in Nederland moeten melden in Ter Apel. Dat mensen naar Ter Apel komen heeft als reden dat iedereen die een asielaanvraag indient, zo ook nareizende familieleden, zich verplicht moeten laten registreren door de IND. Nareizigers hoeven zich niet direct in Ter Apel te melden, maar mogen eerst korte tijd landen bij het gezinslid. Wel is de registratie noodzakelijk ten bate van inschrijving in de BRP en de ontvangst van een BSN, wat essentieel is voor toegang tot sociale voorzieningen. Voorts zal, indien nodig, een TBC-check worden uitgevoerd. Daarnaast wordt de identiteit van de nareiziger gecontroleerd. Dit proces is mede ingericht zodat er zicht wordt gehouden op een ieder die in Nederland verblijft en in het belang van de nationale veiligheid. Ook wordt hierdoor nagegaan of iemand daadwerkelijk uit vrije wil nareist, of dat er mogelijk sprake is van mensensmokkel. In Ter Apel krijgen de nareizigers na hun registratie een beschikking en verblijfsdocument.
Het verblijf in aanmeldcentrum Ter Apel is momenteel niet voor alle nareizigers een verplichting. Sinds begin 2022 wordt, om de druk op de opvangcapaciteit – specifiek in Ter Apel – te verminderen, de registratie en uitreiking van de beschikkingen van nareizigers van referenten met passende huisvesting en waarbij een tbc-screening niet nodig is op afspraak gedaan in Zevenaar. Beoordeling en beschikking vindt daar plaats in de vorm van een ééndaagse procedure. Doordat deze nareizigers kunnen verblijven in de woning van hun referent, hoeven zij geen beroep te doen op de opvangcapaciteit van het COA.
Referenten kunnen in plaats van te verblijven op een locatie van het COA, gebruikmaken van de logeerregeling, wat betekent dat zij verblijven bij familie, vrienden, een gastgezin of in een hotel. Referenten die hier gebruik van maken, zijn niet aangemerkt als referent met passende woonruimte. Nareizigers van deze groep vallen hierdoor nog steeds onder de verantwoordelijkheid van het COA, en zullen worden opgevangen door het COA. Wanneer de nareizigers van referenten die gebruikmaken van deze regeling zich melden in Ter Apel, is bovendien op voorhand niet bekend of de verblijfplaats van de referent eveneens geschikt is voor verblijf van de nareizende familie. Zodoende wordt de nareizende familie in beginsel doorverwezen naar Ter Apel, alwaar zij gedurende het registratieproces verblijven. Het gaat in deze specifieke groep om enkele tientallen nareizigers per jaar. Het COA en de IND streven ernaar om het proces en de opvang van alle nareizigers geen belasting meer te laten zijn voor Ter Apel.
Kunt u toelichten waarom nareizigers, in dit geval de vrouw en zoon van statushouder Mehmet, in afwachting van de afronding van de aankomstprocedure persé bij het aanmeldcentrum moeten verblijven?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens dat zowel voor de nareizigers als voor de opvangsituatie in Ter Apel het beter zou zijn als alle nareizigers niet meer in Ter Apel hoeven te verblijven voor hun aankomstprocedure?
Het registratieproces voor nareizigers duurt in normale omstandigheden slechts enkele dagen. Hoewel dit dus een verblijf van korte duur is, ben ik het met de leden Piri en Kröger eens dat verlichting van de druk op Ter Apel in elke vorm welkom is.
Bent u bereid de verplichting tot verblijf bij het aanmeldcentrum te laten vervallen? Zo ja, op welke termijn?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) te vragen zorg te dragen voor een snelle procedure voor gezinsleden die geen passende huisvesting hebben maar wel vast opgevangen kunnen worden met de Logeerregeling of met de Hotel- en Accommodatieregeling in de gemeente waar ze ook gehuisvest worden zodat ze niet in de (nood)opvang hoeven te verblijven? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik aangeef in mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 5 is het verre van ideaal dat nareizigers geen gebruik kunnen maken van een bed dat op hen wacht bij familieleden, van wie zij gescheiden zijn geweest. Mijn ministerie kijkt continu naar mogelijkheden om met alternatieve opvangvormen de druk op het COA te verlagen.
Bij de logeerregeling gaat het om vergunninghouders die op eigen initiatief bij het COA melden dat zij bij familie en/of vrienden wensen te verblijven of een ander gastgezin. Sinds december 2020 is de logeerregeling periodiek aangepast en versoepeld en het gebruik aantrekkelijker gemaakt. Bijvoorbeeld door invoering van de gedeeltelijk telefonische meldplicht voor vergunninghouders. Ook zijn gemeenten erop gewezen dat zij bij het gebruik van de regeling de kostendelersnorm niet hoeven toe te passen, zodat het gastgezin niet gekort wordt op eventuele uitkeringen. Zoals hierboven aangegeven ben ik met het COA in gesprek om te bezien hoe de logeerregeling – eerder dan nu het geval is – benut kan worden door nareizende familieleden van wie de referent reeds deelneemt aan deze regeling.
De hotel- en accommodatieregeling voorziet gemeenten in de mogelijkheid om vergunninghouders die gekoppeld zijn aan de gemeente, maar nog niet gehuisvest kunnen worden tijdelijk te voorzien van onderdak, op kosten van het rijk. Deze regeling is recentelijk aangepast en de doelgroep uitgebreid naar referenten en nareizigers.2 Hierbij moet ik opmerken dat deelname geschiedt op initiatief van gemeenten.
Hoe gaat u gemeenten stimuleren gebruik te maken van deze mogelijkheden zodat nareizigers al in de gemeenten waar ze in een later stadium worden gehuisvest worden opgevangen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) te vragen zorg te dragen voor snelle afgifte van het verblijfsdocument van nareizigers zodat zij beschikken over een identiteitsdocument en toegang krijgen tot voorzieningen? Zo nee, waarom niet?
De IND doet er alles aan om zorg te dragen voor een snelle afgifte van het verblijfsdocument van nareizigers. Momenteel is er geen wachttijd voor de afgifte van verblijfsdocumenten op locatie voor nareizigers die zich melden in Ter Apel en in Zevenaar. De verblijfsdocumenten worden daar op locatie uitgereikt. Dit is sinds vorige week mogelijk.
Welke andere creatieve oplossingen overweegt u in te voeren, zoals het doen van de aanmeldprocedure op afstand?
Samen met het COA en medeoverheden zoek ik continu naar oplossingen voor de druk op de opvangcapaciteit in het algemeen, en de situatie in Ter Apel in het bijzonder. Bij de suggestie op het doen van een aanmeldprocedure op afstand, betrek ik graag mijn toezegging tijdens het vragenuur van 29 maart jl. om terug te komen op het idee van het lid Piri om asielzoekers die bij vrienden en familie kunnen verblijven, zich digitaal aan te laten melden in afwachting van het eerste gehoor. Hoewel ik het idee van het lid Piri apprecieer, kan ik hier geen gevolg aan geven. Een zorgvuldig registratie- en identificatieproces is noodzakelijk en dat zal ook in de toekomst zo blijven. Niet alle onderdelen van dit proces kunnen standaard op afstand worden afgewikkeld, bijvoorbeeld de eventuele TBC controle, biometrie check en screening in het kader van de nationale veiligheid. Er wordt echter wel continu beoordeeld of dit op punten efficiënter, beter of sneller kan. Daarnaast zou een aanmeldprocedure op afstand, waarbij asielzoekers verblijven bij familie en vrienden of een ander gastgezin, leiden tot een situatie waarin er geen toezicht is op asielzoekers door de ketenpartners en evenmin door gemeenten. Deze groep kan immers nog niet worden ingeschreven in de Basisregistratie Personen. Daarmee ontstaat er een risico op oneigenlijk gebruik van de asielopvang en de bijbehorende verstrekkingen.
Klopt het daarnaast dat u voornemens bent alle nareizigers via het aanmeldcentrum in Zevenaar hun aankomstprocedure te laten doorlopen, maar dat dit voorlopig nog niet van de grond is gekomen omdat er geen opvang bij het aanmeldcentrum beschikbaar is en het COA daar niet aanwezig is?
Het registratieproces voor nareizigers duurt in normale omstandigheden enkele dagen. Tijdens dit proces is het dus van belang dat de nareizigers opvang hebben. Voor nareizigers die momenteel in aanmerking komen voor een registratie via Zevenaar, kunnen zich hier melden, omdat het registratieproces en uitreiking van de beschikking voor deze groep nareizigers op één dag kunnen plaatsvinden. De IND heeft de procedure verbeterd waardoor sinds vorige week ook in Zevenaar verblijfsdocumenten op locatie zullen worden uitgereikt. In beginsel hoeven nareizigers dus niet meer langs het IND-loket. Nareizigers van referenten die gebruik maken van de logeerregeling doorlopen evenwel een op aantal punten afwijkend proces. Het is tot op heden niet mogelijk om deze binnen één dag te doorlopen. Dat betekent dat opvang geboden moet worden tijdens dit proces. Het COA heeft in Zevenaar geen opvanglocatie. Het COA en de IND streven er echter wel naar om voor eind 2022 tot een aanpassing te komen in het registratie- en opvangproces van deze groep om dit daarmee geen belasting meer te laten zijn voor de opvang in Ter Apel.
Indien u beschikbare opvang weet te vinden in Zevenaar bent u het dan alsnog eens dat, om situaties waar Mehmet en zijn gezin zich in begeven te voorkomen, een aanpassing van de aanmeldprocedure nodig blijft?
Ja. Hiermee ben ik het eens. Daarbij ben ik met het COA in gesprek hoe deze procedure aangepast kan worden.
Het bericht ‘Streven versnelling extra woningen uit zicht: huizenbouw loopt juist terug’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Streven versnelling extra woningen uit zicht: huizenbouw loopt juist terug» van 19 mei jl.?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten hoe dit bericht zich verhoudt tot de ambitie om juist meer woningen te bouwen, aangezien vergunningverlening hier een indicator voor is?
Iedereen heeft recht op een passend en betaalbaar huis, maar teveel mensen kunnen zo’n huis op dit moment niet vinden. Ik wil daarom dat er snel meer woningen worden gebouwd. Mijn beleidsdoel is het bouwen van 900.000 woningen tot en met 2030, waarvan twee derde deel betaalbaar moet zijn. Sturen op de nationale woningbouwopgave doe ik op vier manieren:
Door de eerste lijn: afspraken en monitoring kunnen knelpunten tijdig worden gesignaleerd.
Monitoring van de afgifte van bouwvergunningen is één indicator van de voortgang. Deze indicator kent enkele kanttekeningen. De uiteindelijke uitbreiding van de woningvoorraad ligt op een hoger niveau dan het aantal verleende bouwvergunningen twee jaar eerder. Transformatie, splitsing van woningen en kleine verbouwingen waarbij woningen worden gerealiseerd blijven in de CBS-vergunningenstatistiek buiten beschouwing. Het biedt een goede indicator van de verwachte woningbouw, maar de daadwerkelijke woningbouw en netto uitbreiding van de woningvoorraad ligt op een hoger niveau. Daarnaast kent de indicator een maand-op-maand variatie die te maken heeft met de data aanlevering, waardoor pas echt zicht ontstaat op wat er werkelijk gaande is, als een bepaalde ontwikkeling (zoals een daling) langere tijd in de cijfers zichtbaar is. Het is te vroeg om te kunnen constateren dat de huizenbouw terugloopt.
Is er sprake van een eenmalige dip in de vergunningverlening of is er sprake van een situatie waarbij er structureel minder vergunningen worden verleend?
Cijfers van het CBS laten zien dat in het eerste kwartaal van 2022 voor bijna 13 procent minder te bouwen woningen een vergunning werd afgegeven dan in het eerste kwartaal van 2021. Het aantal verleende bouwvergunningen schommelt gedurende de maanden. Vooral in januari en februari zijn er minder bouwvergunningen verleend dan de voorgaande maanden. In maart zijn er weer meer bouwvergunningen verleend.
Het beeld bij gemeenten is wisselend. Er is (nog) geen sprake van een landelijk gezien eenduidig beeld over de afgifte van bouwvergunningen. Sommige gemeenten geven zelfs aan dat er geen afname is in het aantal vergunningen, maar juist een toename. Ik krijg signalen vanuit gemeenten uit de huidige woondealregio’s dat er soms minder vergunningen zijn verleend, omdat opdrachtgevers geen bouwers kunnen vinden of dat zij geconfronteerd worden met dure offertes waarin de onzekerheid in bouwkosten wordt afgedekt met een hoge aanneemsom. Dit gebeurt dan met name als het particuliere projecten betreft. Soms wordt ontbrekende stikstofruimte, of de onzekerheid daarover, als reden opgegeven. In de beantwoording van de volgende vragen ga ik verder in op het signaleren en aanpakken van knelpunten.
Kunt u een doorkijk geven wat de verwachtingen zijn met betrekking tot het verlenen van vergunningen voor het tweede, derde en vierde kwartaal van 2022 (en eventueel 2023)?
In de CBS-vergunningenstatistiek wordt geen prognose gedaan voor de toekomst. Zoals aangegeven bij vraag 3 is het beeld bij gemeenten wisselend.
Welke concrete stappen kunt u zetten om voldoende vergunningen te verlenen om de beoogde 100.000 woningen per jaar te gaan halen?
Door de manier van sturen zoals aangegeven bij vraag 1 kunnen knelpunten tijdig gesignaleerd worden. Ter versterking van de bestaande sturingsmiddelen richt ik binnenkort een Landelijke Versnellingstafel op. Via deze tafel zullen ook knelpunten gerelateerd aan de vermindering in het aantal verleende bouwvergunningen in bepaalde gemeenten, versneld worden gesignaleerd en aangepakt.
Heeft u inzichtelijk wat de gevolgen gaan worden van de stijgende bouw- en materiaalkosten, opgetreden na het eerste kwartaal van 2022, voor de vergunningverlening en de ambitie van het kabinet om versneld extra woningen te bouwen?
Knelpunten worden tijdig gesignaleerd, zo ook ten aanzien van de bouwkostenstijging. In dat kader heb ik met diverse betrokken partijen de intentieovereenkomst «Samen doorbouwen in onzekere tijden» gesloten2. Deze intentieovereenkomst heb ik u onlangs toegezonden. Via de bestaande sturingsmiddelen en binnenkort de Landelijke versnellingstafel streven we ernaar gezamenlijk met medeoverheden en marktpartijen passende oplossingen te vinden.
Heeft u inzichtelijk wat de gevolgen zijn van het dalende aantal panden dat beschikbaar of geschikt is voor transformatie met het oog op de ambitie van het kabinet om versneld extra woningen te bouwen?
Onze ambitie is te groeien naar 15.000 woningen per jaar verkregen uit transformatie. Cijfers van het CBS laten zien dat de laatste jaren tussen de 10.000 en 12.500 woningen per jaar gerealiseerd worden door transformatie. In het eerste halfjaar van 2021 zijn er 4995 woningen gerealiseerd door transformatie. In het Nationaal transformatieplan dat op 10 juni naar uw kamer is verstuurd is ingeschat dat er voldoende transformatiepotentie zit in onder andere de leegstaande kantoren en winkels3.