De voorgenomen sluitingen van GGZ-instellingen en centra |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met signalen dat de Amsterdamse GGZ-instellingen PsyQ en I-Psy waarschijnlijk moet sluiten? Bent u bekend met het voornemen van instelling Pro Persona om het Centrum voor Psychotherapie in Lunteren per 1 juli 2022 te sluiten?1 & 2
Ja.
Is bij u bekend wat de redenen zijn om PsyQ en I-Psy te sluiten en is bij u bekend wanneer zij definitief zullen sluiten? Wat betekent de sluiting van beide instellingen voor de beschikbaarheid van psychische zorg in Amsterdam en omgeving?
Naar aanleiding van de berichtgeving heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) vanuit haar wettelijke taak contact gezocht met de verzekeraars. Ook heeft het bestuur van Parnassia naar aanleiding van de berichtgeving het Ministerie van VWS over het voornemen tot sluiting geïnformeerd. Uit beide contacten kwam naar voren dat de redenen voor (het voornemen tot) sluiting van deze locatie bedrijfsmatig van aard zijn, zoals ook uit de berichtgeving naar voren komt. Er is sprake van verliezen en het lukt (ondanks ingezette verbeterplannen) niet om bij deze vestiging in Amsterdam hier verandering in te brengen. Hierdoor zien zij zich genoodzaakt deze locatie te sluiten.
Wat betreft de beschikbaarheid van de psychische zorg zoals PsyQ en I-Psy die aanbieden, is het aan de zorgaanbieder- en verzekeraar om er zorg voor te dragen dat cliënten kunnen (blijven) rekenen op goede en passende zorg. Zorgverzekeraars hebben daarbij zorgplicht voor hun verzekerden en dus een verantwoordelijkheid voor de continuïteit van zorg. In dit proces houden de NZa en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) toezicht op de situatie vanuit het oogpunt van continuïteit van zorg voor cliënten. Op dit moment heb ik geen signalen ontvangen over de continuïteit van deze psychische zorg in Amsterdam en omgeving, maar de toezichthouders (NZa en IGJ) houden nadrukkelijk vinger aan de pols en ze informeren mij actief hierover.
Klopt het dat het Centrum voor Psychotherapie in Lunteren zich specialiseert in het behandelen van persoonlijkheidsproblematiek via een klinisch intensieve behandeling en dat deze vorm van therapie maar op een beperkt aantal plaatsen in Nederland te volgen is en er daardoor enorm lange wachtlijsten voor zijn?
Nee, dit klopt niet. Het Centrum voor Psychotherapie (CvP) biedt een gespecialiseerd aanbod aan van (klinische) psychotherapie. Het is echter geen Klinisch Intensieve behandeling (KIB). Een KIB is een specifiek zorgaanbod voor wanneer een behandeling in een reguliere ggz-kliniek is vastgelopen of dreigt vast te lopen. Dit kan verschillende oorzaken hebben: denk aan ernstige gedragsproblemen of agressie, of zeer complexe psychiatrische problematiek met co-morbiditeit. De KIB heeft een bovenregionale functie en wordt daardoor gecentraliseerd op een zevental plekken in Nederland aangeboden. Pro Persona heeft geen KIB.
Wel klopt het dat de klinische behandeling van persoonlijkheidsproblematiek op een beperkt aantal plekken aangeboden wordt. Om deze reden heb ik de NZa gevraagd om nadrukkelijk te kijken naar de consequenties van de sluiting voor de zorgplicht van zorgverzekeraars (mede in het licht van de bestaande wachttijden, omdat voor deze diagnosegroep de Treeknorm in 2021 met 7 weken werd overschreden). Bij een (dreigende) sluiting van een zorgaanbieder bijvoorbeeld als gevolg van financiële problemen of een personeelstekort moet de zorgverzekeraar blijven zorgen voor tijdige en passende zorg.
Hoeveel instellingen in Nederland bieden deze behandeling nog aan? Hoeveel behandelplekken zijn er? Wat is naar schatting het aantal mensen dat deze vorm van behandeling nodig heeft?
Dat hangt af van welk type zorgaanbod hier bedoeld wordt. De KIB wordt in Nederland op 7 plekken aangeboden, waarbij er ongeveer 170 klinische bedden beschikbaar zijn. Rond KIB Amsterdam speelt een sluitingsvraagstuk, hier ga ik nader op in bij mijn beantwoording van de door u gestelde vragen hierover. Het totale aanbod van klinische behandeling van persoonlijkheidsproblematiek – zoals deze bij het CvP wordt aangeboden – is op dit moment (nog) niet in kaart te brengen. Daarbij kan voor beide voorzieningen/behandelingen geen inschatting gegeven worden van het exacte aantal mensen dat deze vorm van behandeling nodig heeft. Het is aan zorgverzekeraars en aanbieders om afspraken te maken over de benodigde behandelcapaciteit.
Klopt het dat GGZ-instelling GGNet Scelta in Apeldoorn ook met deze vorm van behandeling wil stoppen dit jaar? Deelt u de mening dat het stoppen van dit soort behandelingen op verschillende plekken de wachtlijsten alleen maar doet groeien en dat dit geen goede ontwikkeling is?
Het is bij de betreffende preferente zorgverzekeraar en de NZa niet bekend dat GGNet Scelta in Apeldoorn deze vorm van behandelingen gaat stoppen en/of een vestiging gaat sluiten. Wel is in 2021 een vestiging van GGNet Scelta in Den Haag gesloten.
Wie heeft de primaire verantwoordelijkheid om te voorkomen dat hulp niet voorhanden is en wachtlijsten toenemen? Wat is uw rol en dat van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hierin? Wat gaat u doen om de groeiende wachtlijsten aan te pakken?
In ons zorgstelsel hebben zorgverzekeraars een zorgplicht richting (hun) verzekerden, zijn zorgaanbieders verantwoordelijk voor het leveren van kwalitatief goede zorg en dragen andere betrokken partijen zoals huisartsen en gemeenten bij aan een goede in-, door- en uitstroom in de ggz.
Uit hoofde van de zorgplicht dienen verzekeraars onder meer behoeften en knelpunten in het zorgaanbod te achterhalen en mogelijke gevolgen voor verzekerden vast te stellen en manieren te bedenken om knelpunten weg te nemen indien deze zich voordoen. Verzekeraars moeten hier afspraken over maken met zorgaanbieders en verzekerden indien nodig bemiddelen naar zorg. Ligt de oplossing van een knelpunt buiten de invloedssfeer van de zorgverzekeraar, dan moeten zorgverzekeraars dit agenderen bij bijvoorbeeld de NZa. Ook worden verzekeraars geacht afspraken met zorgaanbieders te monitoren en evalueren. Hier valt onder meer het monitoren van de resultaten van zorgbemiddeling, (oplossingen voor) probleemsituaties en het periodiek evalueren en bijsturen onder.
Ggz-zorg voor iedereen die dat nodig heeft betaalbaar, beschikbaar en bereikbaar houden is een grote uitdaging, omdat de zorgbehoefte en het zorgaanbod nu onvoldoende op elkaar aansluiten, met lange wachttijden als gevolg. De ggz-partijen hebben gezamenlijk een wachttijdenaanpak geformuleerd en dragen hier actief aan bij. Kern van deze aanpak is de inzet op regionale transfermechanismen (ten behoeve van tijdige zorg), de tafels hoogcomplexe ggz en regionale doorzettingsmacht (ten behoeve van passende zorg). Voor meer informatie over de wachttijden en de aanpak wachttijden verwijs ik u naar de kamerbrief Stand van zaken wachttijden ggz3 die ik op 23 februari jl. aan de Kamer heb aangeboden.
Ten slotte zal ik in de toekomstagenda ggz – die u voor de zomer van mij ontvangt – onder andere ingaan op de spreiding en concentratie van specialistische ggz, het investeren in een beweging naar de voorkant en mentaal welzijn, het versterken van domeinoverstijgende samenwerking en de toekomstbestendigheid van de arbeidsmarkt.
Zijn er meer GGZ-instellingen die een voornemen tot sluiting hebben? Is hier landelijk zicht op, om te voorkomen dat nog grotere gaten in het aanbod vallen?
Een voornemen tot sluiting wordt alleen aan de NZa gemeld als deze er mogelijk toe leidt dat de continuïteit van zorg in het geding komt. De NZa informeert mij dan hierover, conform de vroegsignaleringsafspraken.4 Ik heb de NZa gevraagd om de recente sluitingen te analyseren en mij te informeren over eventuele gemeenschappelijke achterliggende oorzaken.
Wat vindt u van de uitspraak van Pro Persona in de uitzending van Hart van Nederland van 15 maart 2022 dat de instelling «door met intensieve zorg te stoppen, hoopt meer geld over te houden voor andere behandelingen»? Deelt u de mening dat dit een voorbeeld is van hoe marktwerking de psychische zorg kapot maakt? Deelt u de mening dat het niet zo kan zijn dat alleen nog maar lichte, betaalbare zorg aangeboden wordt? Wat gaat u doen om deze trend te keren? Wat is de rol van verzekeraars hierin?3
Ik vind het van belang dat de zorg toegankelijk is voor die mensen die haar echt nodig hebben. Hierbij gaat het dus niet alleen om lichte, maar ook om complexe zorg. Zoals hierboven vermeld hebben zorgverzekeraars een zorgplicht richting (hun) verzekerden en dienen zij dus ook dienovereenkomstig zorg in te kopen, waarbij zorgaanbieders verantwoordelijk zijn voor het leveren van kwalitatief goede zorg. Zorgaanbieders en zorgverzekeraars sluiten hiertoe contracten af waarin zij een passende financiële vergoeding afspreken. De tariefregels van de NZa geven daar ruimte voor. Daarbij is per 1 januari 2022 een nieuwe bekostiging ingevoerd voor de ggz, het zorgprestatiemodel. Dit zal naar verwachting betere handvatten bieden aan verzekeraars en zorgaanbieders om een passende vergoeding voor geleverde zorg af te spreken dan de oude bekostiging – die uitging van gemiddelde trajecten van diagnostiek en behandeling. De nieuwe bekostiging is gebaseerd op de feitelijke inzet van beroepen en aantallen behandel- en diagnostiekconsulten. Daarbij zijn er ook aparte tarieven voor outreachende ggz en hoogspecialistische ggz geïntroduceerd. Outreachende ggz en hoogspecialistische ggz betreft veelal zorg voor cliënten met een ernstige psychiatrische aandoening en/of een complexe zorgvraag. Het is van belang dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders bij de contractering ook daadwerkelijk op een effectieve manier gebruik gaan maken van de (nieuwe) handvatten. Dit zal naar verwachting in toenemende mate gestalte krijgen.6 Ik deel deze verwachting. In juni verschijnt de monitor contractering ggz van de NZa. Daarin wordt ook ingegaan op hoe het zorgprestatiemodel is meegenomen in de contractering en wat de invloed is van de invoering van het zorgprestatiemodel op het contracteerproces voor 2022.
Is bij u bekend wat er gaat gebeuren met de cliënten van PsyQ, I-Psy en het Centrum voor Psychotherapie van Pro Persona in Lunteren als zij inderdaad sluiten? Kan continuerende hulp gegarandeerd blijven voor cliënten, gezien de grote wachtlijsten die er op dit moment zijn in de GGZ? Wat gaat gebeuren met de cliënten die op de wachtlijsten stonden voor de drie instellingen?
De NZa geeft aan dat de betrokken verzekeraars aangeven dat de patiënten hun lopende behandeling kunnen afmaken en/of er binnen de regio gezocht wordt naar passende behandeling bij een andere zorgaanbieder. Zo wordt het ambulante aanbod voor Psychotherapie door Pro Persona voortgezet binnen het reguliere ambulante aanbod vanuit de regio’s Gelderland Midden (Ede/Arnhem) en Zuid (Nijmegen/Rivierenland). Op welke locaties deze dienstverlening precies wordt voortgezet wordt op dit moment uitgewerkt. De NZa en IGJ houden toezicht op de situatie vanuit het oogpunt van continuïteit van zorg. Het is van belang dat de sluiting van de vestiging gecontroleerd verloopt zodat onrust onder patiënten en personeel voorkomen wordt. Het is op dit moment niet mogelijk om de effecten op de wachttijden van deze (voorgenomen) sluitingen exact te voorspellen. Wel zal de NZa ook vanuit het perspectief van de zorgplicht (mede met het oog op de wachttijden) de (voorgenomen) sluiting van Pro Persona monitoren of de continuïteit van zorg niet in het geding komt, zoals ik gemeld heb in het antwoord op vraag 3.
In hoeverre zijn cliënten en werknemers tijdig op de hoogte gesteld van het voornemen tot sluiting bij de verschillende instellingen? Is er overleg geweest met de cliëntenraden, medezeggenschapsraden en ondernemingsraden?
In het geval van een sluiting wordt de instelling geacht om conform de richtlijn van de KNMG7 te handelen en cliënten tijdig te informeren. In de richtlijn zijn ook zorgvuldigheidseisen bij beëindiging van behandeling door de instelling opgenomen, hieruit vloeit voort dat patiënten tijdig en actief moeten worden geïnformeerd over (en betrokken bij) de besluitvorming van het vervolg van hun behandeling. Wat betreft de sluiting van PsyQ is, zoals u in de media heeft kunnen vernemen, het nieuws over de voorgenomen sluiting te snel naar buiten gekomen, waardoor betrokkenen verrast waren. Ik begrijp dat zij nog niet geïnformeerd waren over het voornemen van sluiting. Dat is een onwenselijke gang van zaken waarvan Parnassia bij mij ook heeft aangegeven dat ze deze betreuren en de lessen hieruit wat betreft interne afstemming meenemen richting de toekomst.
Wat kunt u doen om te voorkomen dat de werknemers de sector verlaten en elders gaan werken?
Binnenkort zal ik uw Kamer nader informeren over mijn plannen met betrekking tot de huidige en toekomstige arbeidsmarktkrapte. Hierin zal ik ook ingaan op wat nodig is om de zorg een aantrekkelijke sector te laten blijven om in te werken.
In hoeverre is sprake van een toename van het sluiten van GGZ-instellingen en centra? Wat waren de voornaamste redenen om tot sluiting over te gaan? Kunt een overzicht geven van hoeveel GGZ-instellingen de afgelopen vijf jaar zijn gesloten?
Uit oogpunt van het belang van continuïteit van zorg geldt dat verzekeraars in het kader van de vroegsignaleringsafspraken bij de NZa een melding moeten doen als voorzien wordt dat de continuïteit van zorg in het geding is. Dit hoeft niet per definitie het geval te zijn bij een sluiting van een vestiging. In die gevallen worden sluitingen niet geregistreerd en daarmee is een totaaloverzicht niet te geven. Ik kan daarom geen uitspraak doen over de toename van het aantal sluitingen. Wel registreert de NZa het aantal early warning system (EWS) meldingen voor ggz-instellingen conform hun taak om toe te zien op gevallen waar de zorgplicht/continuïteit van zorg in gevaar dreigt te komen.
Wat betreft het totaal aantal aanbieders van basis en specialistische ggz laten cijfers van de NZa zien dat het totaal aantal aanbieders tussen 2015 en 2019 is gestegen. Voor de basis ggz is dat een stijging van 156 instellingen in 2015 naar 193 in 2019, en voor de specialistische ggz is dat van 255 instellingen in 2015 naar 318 in 2019.8 Cijfers over 2020 en latere jaren zijn op dit moment nog niet beschikbaar. Het aantal instellingen kan zoals deze cijfers laten zien fluctueren over de jaren. In dat licht horen sluitingen bij die fluctuatie. De redenen voor sluitingen worden niet geregistreerd.
Ik heb de NZa nu gevraagd om de recente sluitingen te analyseren en mij te informeren over eventuele gemeenschappelijke achterliggende oorzaken.
De uitvoering van de subsidieregeling ter verduurzaming en verbetering Groningen. |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat er opnieuw problemen zijn ontstaan met de tienduizend-euro-regeling waarvoor tienduizenden gedupeerden op 10 januari 2022 urenlang in de rij hebben gestaan?
Deze problemen zijn mij niet bekend.
Klopt het dat gedupeerden het bericht hebben gekregen dat ze het geld niet zullen krijgen als ze niet voor 29 maart 2022 extra informatie aanleveren?
SNN stuurt een brief aan aanvragers wanneer de aanvraag incompleet is omdat een deel van de benodigde informatie ontbreekt. In plaats van zo’n aanvraag af te wijzen, geeft SNN aanvragers dan de mogelijkheid om de informatie voor hun aanvraag binnen twee weken alsnog aan te vullen. De termijn van twee weken is gekozen omdat dit in de praktijk een redelijke termijn is gebleken. Wanneer een aanvrager meer dan twee weken de tijd nodig heeft om de aanvullende informatie te sturen, kan de aanvrager hiervoor contact opnemen met het SNN. Deze handelwijze is overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht, die het bestuursorgaan de mogelijkheid biedt een burger behulpzaam te zijn om die gegevens te verstrekken die voor het nemen van een beslissing nodig zijn (art 4:37).
Klopt het dat dit haaks staat op de voorwaarden van de regeling waarin wordt aangegeven dat een «globale prijsopgave» voldoende is om de subsidie uitgekeerd te krijgen?1
SNN vraagt aanvullende informatie op zodat zij de aanvraag kunnen beoordelen. SNN wijst aanvragers niet af omdat zij een globale prijsopgave hebben ingediend. Wel kan het bijvoorbeeld zo zijn dat aanvragers in de globale prijsopgave niet hebben omschreven welke maatregelen voor verduurzaming of verbetering zij willen uitvoeren. Ook komt het voor dat de door een aanvrager omschreven maatregel al eerder vanuit een andere subsidie gefinancierd blijkt. SNN vraagt dan aanvullende informatie op.
Klopt het dat het voor velen onmogelijk zal zijn binnen twee weken een complete offerte te krijgen?
Een complete offerte van een aannemer kan inderdaad meer tijd vragen dan twee weken. Zo’n offerte is echter niet vereist voor de aanvraag: aanvragers mogen ook zelf een globale prijsopgave maken waarin zijn omschrijven welke maatregelen zij willen uitvoeren en wat daarvoor de verwachte kosten zijn.
Klopt het dat daardoor mensen buiten hun schuld geld mislopen?
Door de mogelijkheid te bieden voor aanvragers om hun aanvraag te verduidelijken, wordt juist voorkomen dat SNN aanvragen moet afwijzen en aanvragers geld mis lopen. Zoals aangeven in het antwoord op vraag 2 is de termijn van twee weken in de praktijk een redelijke termijn gebleken om de aanvraag aan te vullen. Wanneer een aanvrager meer dan twee weken de tijd nodig, kan de aanvrager hiervoor contact opnemen met het SNN.
Waarom zijn deze extra eisen toegevoegd?
SNN beoordeelt de aanvragen op basis van de criteria die staan beschreven in de regeling, zoals gepubliceerd in de Staatscourant. De aanvullende gegevens die SNN opvraagt zijn nodig om te voldoen aan de criteria van de subsidie.
Is er nog niet voldoende ellende ontstaan met deze regeling?
Ik betreur de gang van zaken rondom de openstelling in januari van dit jaar. Bij de volgende openstelling worden de ervaringen van de eerdere rondes van de subsidieregeling betrokken. De termijn waarop aanvragers de aanvullende informatie voor hun aanvraag moeten indienen, wordt hierbij ook betrokken.
Hoeveel mensen hebben het bericht gekregen dat hun aanvraag een specifiekere onderbouwing nodig heeft?
Er zijn circa 990 aanvragers aan wie SNN een aanvullende onderbouwing heeft gevraagd.
Hoeveel mensen gaan er potentieel buiten de boot vallen?
De 990 aanvragers hebben de mogelijkheid om hun aanvraag te verduidelijken. De ervaring van SNN is dat de aanvrager de aanvullende informatie redelijk eenvoudig kan aanleveren en daarmee de aanvraag goed kan worden afgerond.
Bent u bereid direct in te grijpen en deze extra eis laten vallen? Zo nee, wilt u dan extra tijd toestaan om deze extra gegevens in te sturen?
Er is geen sprake van een extra eis (zie het antwoord op vraag 6). Wanneer de aanvrager meer tijd nodig heeft, kan de aanvrager hiervoor contact opnemen met het SNN. SNN heeft aangegeven coulant om te zullen gaan met dergelijke verzoeken.
Herkent u dat mensen, die dit bericht hebben gekregen en contact hebben gezocht, niet verder zijn geholpen?
SNN laat weten dit beeld niet te herkennen. Aanvragers kunnen telefonisch contact met het SNN opnemen als zij vragen hebben bij het aanvraagproces. SNN geeft aan dat gemiddeld 90% van de telefoontjes wordt opgenomen en door de telefonische dienst van SNN wordt afgehandeld. Komt de telefonische dienst er niet uit dan wordt doorverbonden naar de behandelaren van SNN.
Herkent u dat er niet is meegedacht om tot een oplossing te komen, maar dat strikt wordt vastgehouden aan nieuwe regels?
Nee, dit herken ik niet. SNN biedt aanvragers de mogelijkheid om hun aanvraag aanvullend te onderbouwen om aan de bestaande voorwaarden te voldoen. Het aanvraagproces is zo gemakkelijk mogelijk gemaakt waarbij minimale eisen zijn gesteld. Zo hoeven aanvragers alleen een globale prijsopgave te doen voor wat zij met de subsidie voornemens zijn te doen. Daarnaast is de doelbesteding van de subsidie ook zo breed mogelijk opgesteld.
Deelt u de mening dat de menselijke maat voorop moet staan en dat aanvragers worden vertrouwd?
Ja, ik deel deze mening.
Deelt u de mening dat het slecht is voor het vertrouwen in de regeling na de «verschrikkelijke maandag van de beëdiging en de rijen», zoals u het noemde?
Ik vind het uitlegbaar om in geval van onduidelijkheden bij een aanvraag hier aanvullende informatie over in te winnen zodat een beslissing op de aanvraag kan worden genomen.
Kunt u in een overzicht weergeven hoeveel mensen een aanvraag hebben ingediend, hoeveel aanvragen al zijn gehonoreerd en hoeveel er is uitbetaald?
Er zijn 25.283 aanvragen ingediend. Daarvan zijn tot 20 maart jl. 13.684 aanvragen gehonoreerd en er is inmiddels voor € 102 mln. uitbetaald door het SNN.
Wanneer wordt de rest van de aanvragen uitbetaald?
Alle aanvragers ontvangen uiterlijk half april het besluit op hun aanvraag. Dit is binnen de wettelijke termijn van 13 weken. Na een positief besluit zal SNN het bedrag binnen 15 werkdagen uitbetalen.
Klopt het dat van de 250 miljoen euro die u eerder hebt toegezegd voor mensen die tevergeefs in de rij stonden, omdat er te weinig geld was vrijgemaakt voor de regeling, nog niets is uitgekeerd?
Het klopt dat er 250 mln. euro beschikbaar is gesteld voor een volgende aanvraagronde. Hiervan is nog niets uitgekeerd omdat deze ronde nog niet is opengesteld. Wel heb ik alvast 25 mln. euro van deze 250 mln. beschikbaar gesteld vooruitlopend op het openstellen van de nieuwe aanvraagronde. Hiermee kan SNN de aanvragen die op 10 januari 2022 ná het bereiken van het subsidieplafond zijn ingediend, in behandeling nemen. De betreffende aanvragers hoeven daardoor hun aanvraag niet opnieuw in te dienen. U bent hierover geïnformeerd op 1 april 2022 (kenmerk 2022-0000157022). Dat betekent dat er dan nog € 225 mln. beschikbaar is voor de volgende ronde.
Is er al een plan voor het uitkeren de 250 miljoen euro subsidie? Zo nee, welke stappen zijn er gezet?
Conform Motie Beckerman (Kamerstuk 33 529, nr. 978) informeer ik uw Kamer voor 1 mei over de invulling en vormgeving van de volgende ronde van het aanvraagproces van de subsidieregeling. Daarin wordt ook de datum van openstelling van de volgende ronde benoemd. De openingsdatum en wijze van aanvragen worden tevens aan bewoners gecommuniceerd via onder meer de website van SNN en social media-berichten.
Wanneer gaat dat geld uitgekeerd worden?
Zie mijn beantwoording van vraag 18.
Welke eisen gelden er dan voor het aanvragen van de subsidies?
Ik ben niet voornemens de inhoudelijke indieningsvereisten bij de aanvraag te wijzigen. Wel wordt op basis van de geleerde lessen uit de eerdere rondes de aanvraagprocedure anders vormgeven. Hierbij wordt ook gekeken naar de mogelijkheid om de bestedingstermijn te verlengen naar vier jaar, zoals ik, op verzoek van het lid Van Wijngaarden (VVD), aan uw Kamer heb toegezegd (Kamerstuk 48-5-1).
Hoe en wanneer gaat u gedupeerden, die recht hebben op de subsidie maar deze nog niet hebben, informeren over de voortgang?
Zie mijn beantwoording van vraag 18.
Bent u, vanwege de korte termijn die inwoners hebben gekregen, bereid de vragen per ommegaande te beantwoorden?
De beantwoording van de Kamervraag zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
De ‘Kamerbrief over stimuleren van hernieuwbare waterstof in jaarverplichting energie vervoer voor periode 2023 en 2024’ en het TNO-rapport ‘Impact ‘fit for 55’ voorstel voor herziening RED op de vraag naar groene waterstof in Nederland’ |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het TNO-rapport «Impact «fit for 55» voorstel voor herziening RED op de vraag naar groene waterstof in Nederland»? Klopt het dat de RFNBO-verplichting («renewable fuels of non-biological origin», ofwel: groene waterstof) voor de transportsector voor Nederland zich vertaalt naar 29 petajoules (PJ) in 2030?
Ja wij zijn bekend met het TNO-rapport. Daarin staat inderdaad dat de RFNBO-verplichting in transport van 2,6% gelijk staat aan 29 PJ. De percentages uit de herziening van de EU-richtlijn voor hernieuwbare energie (RED II) voor transport worden berekend over de totale brandstoffenplas in de lidstaat voor transport, inclusief lucht- en zeevaart. Voor Nederland betekent dat, vanwege de grote bunkermarkt, een significante uitbreiding. In de RED II werden de percentages van de verplichtingen voor transport berekend over de brandstoffenplas van wegvervoer en spoor. De voorgestelde herziening van de Richtlijn, inclusief het RFNBO-percentage, zijn nog in onderhandeling.
Bent u bekend met de prognoses voor directe toepassing van waterstof in de transportsector in 2030, namelijk 1,2 PJ aan synthetische brandstoffen voor de luchtvaart en slechts 0,4 PJ in het wegtransport in 2030? Deelt u de mening dat de raffinageroute noodzakelijk is voor het behalen van de doelstellingen in de herziening van de Richtlijn hernieuwbare enregie (RED) voor de transportsector?
Deze cijfers komen voort uit de KEV2021. De cijfers nemen geen voorgenomen of additionele stimuleringsprogramma’s mee waar nu aan gewerkt wordt. Er zijn verschillende routes die kunnen bijdragen aan de RFNBO-verplichting in transport die wel leiden tot directe verduurzaming van transport, naast de raffinageroute. Hierbij valt te denken aan synthetische brandstoffen voor de luchtvaart of direct gebruik van hernieuwbare waterstof in voertuigen. Het gaat om routes die fossiele energiedragers in transport vervangen door hernieuwbare varianten. TNO voert nu een onderzoek uit naar technische haalbaarheid van alle mogelijkheden om de RFNBO-verplichting in te vullen. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) verwacht de resultaten in juni en zal deze dan met uw Kamer delen.
Hoe verhoudt het plafond van 4 PJ (tot 1 januari 2025) zoals voorgesteld in uw brief (Kamerstuk 32 813, nr. 868, d.d. 8 oktober 2021) over het stimuleren van hernieuwbare waterstof in jaarverplichting zich tot deze doelen?
Het plafond van 4 PJ was het resultaat van de destijds geraamde nationale waterstofproductiecapaciteit in 2023 en 2024. Dit plafond staat niet in verhouding tot de voorgestelde RFNBO-verplichtingen voor 2030, die toen nog niet bekend waren, maar achtten het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en IenW in lijn met de waterstofambities van het kabinet voor 2025. Met dit plafond bleef er tevens voldoende ruimte in de systematiek voor producenten van hernieuwbare brandstoffen, zoals HVO (Hydrotreated Vegetable Oils) of geavanceerde biobrandstoffen, die direct bijdragen aan het verduurzamen van mobiliteit.
Deelt u de stelling van TNO dat «de tijd voor inpassing [van de] benodigde capaciteiten […] krap [is]», waarmee gedoeld wordt op zowel de uitrol van Wind-op-Zee als het opbouwen van elektrolysecapaciteit? Deelt u de stelling van TNO dat «definitieve beslissingen voor investeringen in groene waterstof wachten op nadere regelgeving die meer zekerheid moet bieden voor de businesscase (subsidie, vergunningen, certificering etc.)»?
Zoals ook in het BNC-fiche over het Commissievoorstel voor de herziening van de RED II al stond, zijn de voorgestelde RFNBO-verplichtingen zeer ambitieus.1 Het kabinet kijkt voor de lopende onderhandelingen dan ook scherp naar een realistische en voorspelbare invulling van de voorgestelde verplichtingen. Het behalen van de RFNBO-verplichtingen zal veel vragen van het Rijk, netbeheerders en de markt, voor het opschalen van zowel binnenlandse productie als import van hernieuwbare waterstof. Met het besluit in de bijgaande brief zetten IenW en EZK een eerste belangrijke stap hierin.
Bent u bekend met de studie «Doorrekening kosten hernieuwbare waterstof bij inzet raffinage» van Trinomics? Hebt u gelezen dat Trinomics het volgende schrijft: «Zonder HBE («hernieuwbare brandstofeenheden»)-inkomsten is het project niet rendabel, omdat de jaarlijkse kasstroom dan negatief is. In de centrale analyse is de kasstroom (voor belastingen) gemiddeld een verlies van 15 miljoen euro per jaar zonder HBE-inkomsten. [...] Een beperkte openstelling van de raffinageroute – bijvoorbeeld tot 1 januari 2025 – leidt tot onvoldoende HBE-inkomsten (86 miljoen euro in plaats van 1,3 miljard euro) voor een positieve business case.»? Hoe effectief is, tegen die achtergrond, de tijdelijke openstelling om investeringen in groene waterstof mogelijk te maken?
Wij zijn bekend met het rapport van Trinomics.
EZK en IenW hebben in oktober 2021 gezamenlijk, in samenspraak met geïnteresseerde partijen, gekozen voor een tijdelijke openzetting van de raffinageroute in de jaarverplichting. Zoals aan uw Kamer gemeld zou het de kalenderjaren 2023 en 2024 betreffen, terwijl aan passend beleid voor na 2024 kon worden gewerkt. Deze tijdelijke openzetting in combinatie met het uitzicht op aansluitend beleid moest vóór 2025 projecten met een totale omvang van circa 400 MW helpen realiseren. Dit zou een grote bijdrage zijn aan de realisatie van de kabinetsambities van 500 MW elektrolyse in 2025. Het besluit in de bijgaande brief moet het gesignaleerde probleem verhelpen.
Klopt het dat de ambitie in het Klimaatakkoord is om 500 megawatt (MW) elektrolysecapaciteit in 2025 te hebben staan? Klopt het tevens dat het bouwen van een 100 MW electrolyser 2 tot 3 jaar kost, zoals CE Delft schrijft in haar rapport «Doorlooptijden investeringen elektrificatie» (februari 2021)? Verwacht u dat Nederland dit doel gaat halen?
Het klopt dat de ambitie van 500 MW in het Klimaatakkoord staat. Het kabinet heeft die ambitie in de kabinetsvisie waterstof ook onderschreven. De genoemde realisatietermijn lijkt mij een reële inschatting. Op basis van bovenstaande zien wij het volste belang om dit jaar nog duidelijkheid te verschaffen over instrumenten waar elektrolyseprojecten gebruik van kunnen maken, om het doel in 2025 nog te halen.
Deelt u de mening dat de Europese Fit for 55-voorstellen een verdere openstelling van de raffinageroute na 2025 niet in de weg staan? Sterker nog, stuurt de Europese Commissie daar niet juist ook op aan? Is het niet verstandig om gebruik te maken van de instrumenten die Europa ons aanreikt om ons waterstofpotentieel en onze ambities te halen?
Het Fit-for-55 pakket, specifiek de RED III, staat vooralsnog een openstelling niet in de weg voor het meetellen aan de verplichting voor hernieuwbare energie in transport, net als dat nu bij de RED II ook het geval is. Het is en blijft de keuze van de lidstaat of en hoe zij deze route willen stimuleren. In het BNC-fiche pleit Nederland voor de mogelijkheid om de inzet van waterstof in raffinaderijen ook mee te mogen tellen voor de doelstelling van de industrie en niet alleen via de transportroute. Het opnemen van de raffinageroute in de jaarverplichting is dan een optie, net als het ontwikkelen van andere instrumenten om het gebruik van hernieuwbare waterstof in raffinaderijen te stimuleren.
Klopt het dat het produceren van transportbrandstoffen goed is voor zo’n 35% van de waterstofvraag en klopt het dat de koppeling van windenergie op zee en waterstof de businesscase voor offshore windparken verstevigt? Is het dan niet verstandig deze route (het vergroenen van de productie van transportbrandstoffen) niet af te sluiten?
Het kabinet zet erop in om fossiele brandstoffen te vervangen door hernieuwbare brandstoffen. Er is een voorkeur voor directe inzet van hernieuwbare waterstof in transport, omdat dit bijdraagt aan alle doelstellingen naar zero-emissie, alsook de doelstellingen binnen het Klimaatakkoord. Bijvoorbeeld gasvormige waterstof in zwaar wegtransport en vloeibare brandstoffen op basis van hernieuwbare waterstof.
Richting 2030 zal de RED III leidend zijn voor de stimulans van hernieuwbare waterstof in Nederland. Dit geldt voor de industrie alsook voor transport. Op beide sectoren worden verplichtingen voor hernieuwbare waterstof voorgesteld. De RED III zal op zowel transport als industrie een grote impact hebben. Voor de industrie is EZK bezig met de voorbereiding van een beleidspakket voor de opschaling van binnenlandse productie en import van hernieuwbare waterstof. Voor transport zal met name de integratie van luchtvaart en zeevaart in de verduurzamingssopgave, in samenhang met ReFuel/FuelEU/ESR, een serieuze impact hebben op het huidige beleid energie vervoer met de jaarverplichting grote aanpassingen vragen aan de systematiek vanaf 2025.
In de bijgaande Kamerbrief beschrijf ik de rol van de raffinageroute in het beoogde bredere waterstofbeleid voor industrie en transport.
Acht u het niet wenselijk om de raffinageroute volwaardig om te zetten in beleid en deze raffinageroute ook na 2025 open te stellen?
In de bijgaande Kamerbrief beschrijf ik hoe de raffinageroute vanaf 2025 vorm krijgt, ook al kan het kabinet nog niet alle details vastleggen vooruitlopend op de Europese onderhandelingen over de herziening van de RED II.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden tijdig voor het commissiedebat Waterstof van 13 april 2022?
De antwoorden zijn zo snel als mogelijk met uw Kamer gedeeld.
Het bericht dat de vergoeding voor stroomkosten van zuurstofapparaten niet toereikend is |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de vergoeding voor stroomkosten van zuurstofapparaten niet toereikend is?1
Uw vraag verwijst naar de aanspraak op basis waarvan patiënten die thuis mechanische ademhalingsondersteuning nodig hebben een tegemoetkoming krijgen voor de elektriciteitskosten vanuit het basispakket van de zorgverzekering. Zij ontvangen deze tegemoetkoming omdat de elektriciteitskosten bij dezelfde behandeling in het ziekenhuis indirect ook worden vergoed vanuit het basispakket. Hiermee wordt voorkomen dat patiënten die deze zorg thuis ontvangen, volledig worden aangeslagen voor de extra elektriciteitskosten. In 2022 ontvangen patiënten gemiddeld € 0,06 per uur. Deze tegemoetkoming is bedoeld voor patiënten met langdurige ademhalingsondersteuning.
Alle Nederlanders worden geconfronteerd met de stijgende prijzen voor elektriciteit, gas en brandstof. Eerder heeft dit kabinet een pakket aan koopkrachtmaatregelen aangekondigd om ervoor te zorgen dat er een tegemoetkoming is voor de mensen die het meest in de knel komen.2 Evenwel is het niet mogelijk om, onder de huidige omstandigheden, voor iedereen de effecten van de stijgende energierekening volledig te compenseren.
Vooralsnog is de tegemoetkoming voor patiënten die thuis worden beademd niet aangepast. De compensatie die zij ontvangen is gebaseerd op de elektriciteitskosten van vorig jaar.
Bent u het ermee eens dat de stroomkosten die mensen om medische redenen moeten maken voor het gebruik van zuurstofapparaten volledig zouden moeten worden vergoed?
Dit vraagstuk heeft, gezien de recente prijsontwikkelingen, mijn aandacht. Ik wil er wel op wijzen dat het hier formeel gaat om een tegemoetkoming. De hoogte daarvan is specifiek bij elektriciteitskosten lastig te bepalen, omdat deze kosten per patiënt zullen verschillen. Deze zijn bijvoorbeeld afhankelijk van het energiecontract, het type apparaat en de mate waarin het beademingsapparaat wordt ingezet.
Hoe wordt artikel 2.9, tweede lid, van de Regeling zorgverzekering, waarin is bepaald dat stroomkosten van zuurstofapparaten ook moeten worden vergoed, precies uitgevoerd?
Chronische thuisbeademing door middel van ademhalingsondersteuning valt onder verantwoordelijkheid van de medisch-specialist. Daarom vindt vergoeding niet plaats vanuit de hulpmiddelenzorg, maar vanuit de geneeskundige zorg (artikel 2.4 Besluit zorgverzekering).
In de regelgeving is de hoogte van de compensatie voor elektriciteitskosten niet vastgelegd en zijn hieraan geen specifieke eisen gesteld. Samen met het Zorginstituut is bepaald dat het aan de zorgverzekeraars is om richtlijnen op te stellen over de hoogte van de compensatie. Deze moet «redelijk» en «billijk» zijn, en voldoen aan de algemene eisen die de zorgverzekeringswet stelt aan een vergoeding. Binnen dat kader hebben zorgverzekeraars in 2022 de tegemoetkoming vastgesteld op een bedrag variërend van 1 euro tot 1,44 euro per dag als een patiënt 24 uur van de thuisbeademing gebruikmaakt. De hoogte van deze compensatie is gebaseerd op de schatting van de centra voor thuisbeademing, die destijds de jaarlijkse elektriciteitskosten schatten op 90 euro tot 140 euro per patiënt. Gegeven de huidige elektriciteitskosten, heb ik Zorgverzekeraars Nederland gevraagd of zij kunnen bezien of de huidige tegemoetkoming nog steeds redelijk en billijk is.
Welke eisen worden er gesteld aan de vergoeding van deze stroomkosten?
Zie antwoord vraag 3.
Is de hoogte van de vergoeding gekoppeld aan de prijs van elektriciteit? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze koppeling is niet gemaakt omdat de kosten die patiënten maken niet eenduidig zijn. Welke kosten patiënten precies maken aan elektriciteitskosten bij hun mechanische thuisbeademing is lastig te bepalen: de kosten voor de patiënt zijn afhankelijk van het energiecontract, het type apparaat en de mate waarin het beademingsapparaat wordt ingezet.
Wordt er in het vergoedingssysteem van stroomkosten rekening gehouden met grote plotselinge prijsstijgingen, zoals we die nu meemaken?
De vergoedingssystematiek ziet daar in beginsel niet op toe, maar sluit een tussentijdse aanpassing ook niet uit. Zoals eerder uiteengezet, dient de tegemoetkoming in de elektriciteitskosten redelijk en billijk te zijn. Wat «redelijk» en «billijk» is, wordt vastgesteld door zorgverzekeraars. Een bijstelling van de tegemoetkoming kan op elk gewenst moment plaatsvinden als de omstandigheden daartoe naar redelijkheid en billijkheid aanleiding geven.
Bent u bereid om u ervoor in te zetten om zorgverzekeraars de stroomkosten van mensen die om medische redenen gebruik maken van zuurstofapparaten volledig te laten vergoeden?
Ik zet mij daarvoor in en ben met Zorgverzekeraars Nederland in gesprek over de mogelijkheden om de hoogte van de tegemoetkoming gedurende dit jaar nog aan te sluiten bij het signaal over de stijgende energiekosten. Ik zal zorgverzekeraars wijzen op de systematiek die wordt gehanteerd bij de vergoedingslimieten van hulpmiddelen, waarbij CBS-indexcijfers worden gebruikt om vergoedingslimieten te indexeren.
Mogelijk verspreiden van desinformatie door de omroep Ongehoord Nederland |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Experts: Ongehoord Nederland verspreidt schadelijk nepnieuws»?1
Ja.
Onderschrijft u, binnen de grenzen die onze persvrijheid van de politiek vraagt, de conclusie in dat artikel, getrokken door media-experts, dat de omroep Ongehoord Nederland zich schuldig maakt aan het verspreiden van desinformatie in het programma Ongehoord Nieuws?
In het licht van mijn verantwoordelijkheid als bewindspersoon voor media is van belang dat het media-aanbod van publieke omroepen voldoet aan hoge journalistieke en professionele kwaliteitseisen, zoals voorgeschreven in artikel 2.1, lid 2 onder e van de Mediawet. Het is echter niet aan mij om een oordeel te geven over de inhoud van afzonderlijke programma’s of uitlatingen die daarin worden gedaan. Het Commissariaat voor de Media is als toezichthouder belast met het toezicht op de naleving van de Mediawet.
Bent u bekend met het feit dat de Ombudsman van de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) meerdere klachten heeft ontvangen van burgers over het programma Ongehoord Nieuws van omroep Ongehoord Nederland, en dat die klachten zich eveneens richten op het verspreiden van onjuiste informatie en desinformatie?2
Ik ben door de NPO geïnformeerd over de ingediende klachten bij de NPO Ombudsman. Ik heb geen inzicht in de aard van de klachten. De NPO Ombudsman heeft laten weten onderzoek te doen naar deze klachten en het onderzoek binnen een termijn van drie maanden, gerekend vanaf het moment van indiening van de eerste klacht, af te ronden
Hoe beoordeelt u, binnen uw verantwoordelijkheid, het voorgaande in het licht van de voorwaarde gesteld door de NPO, het Commissariaat voor de Media en de Raad van Cultuur, dat Ongehoord Nederland zich bij toetreding aan de journalistieke code van de NPO behoort te houden?
Ongehoord Nederland heeft bij toetreding tot het publieke bestel bevestigd dat zij zich zal houden aan de journalistieke codes. De journalistieke code van de NPO is de algemene code voor alle journalistieke redacties bij de publieke omroep. Indien Ongehoord Nederland zich niet aan deze code houdt, kan het publiek daarover een klacht indienen bij de NPO Ombudsman. Het is aan de NPO Ombudsman om de programmering van Ongehoord Nederland te toetsen aan de code. In het algemeen verwacht ik van publieke omroepverenigingen dat zij zich conform de Mediawet houden aan hoge journalistieke en professionele kwaliteitseisen die binnen de sector gehanteerd worden. Daarnaast kan het Commissariaat voor de Media beoordelen of de programmering van Ongehoord Nederland voldoet aan de eisen uit de Mediawet.
Bent u bereid om de Raad voor Cultuur en het Commissariaat voor de Media om een tussenoordeel te vragen op basis van hun eerste ervaringen?
Ik vind het van belang dat elke organisatie binnen het mediabestel vanuit zijn eigen rol en taak kan functioneren. Het Commissariaat houdt als onafhankelijk toezichthouder toezicht op Ongehoord Nederland. Als het Commissariaat concludeert dat de omroep zich niet houdt aan de Mediawet, dan is het Commissariaat bevoegd om sancties op te leggen. Het vragen van een tussenoordeel heeft op dit moment geen toegevoegde waarde. De Raad voor Cultuur heeft vanuit een wettelijke taak geadviseerd over de toetreding van Ongehoord Nederland tot het publieke bestel. Daarbij is de Raad vooral ingegaan op de stroming die Ongehoord Nederland vertegenwoordigd. De Raad voor Cultuur heeft geen taak op het gebied van het beoordelen van de journalistieke kwaliteit of het verspreiden van mogelijke desinformatie door omroepen. Een tussenoordeel van de Raad voor Cultuur lijkt dan ook niet gepast.
Onderschrijft u het belang van een onafhankelijke, pluriforme pers waarin feit van fictie wordt gescheiden, en de noodzaak daarvan voor een goed functionerende democratische rechtsstaat?
Ja.
Onderkent u het gevaar van het verspreiden van desinformatie, in het bijzonder nu zich een oorlog afspeelt op Europees grondgebied en het onderwerp van desinformatie de oorzaak van die oorlog betreft?
Ja, het kabinet zet zich al langer in om de verspreiding van desinformatie tegen te gaan. Met betrekking tot Oekraïne is in Europees verband tijdens de informele Telecomraad van 8-9 maart in Parijs en Nevers een gezamenlijke verklaring over de verantwoordelijkheid van de digitale sector opgesteld door EU ministers. Hierin wordt de sector opgeroepen om meer te doen om de verspreiding van desinformatie tegen te gaan, betrouwbare informatie te prioriteren en de fundamentele rechten en vrijheden te blijven beschermen.3
Bent u op de hoogte van gesprekken die op dit moment plaatsvinden tussen de NPO en Ongehoord Nederland over de verspreiding van desinformatie, en zo ja, heeft Ongehoord Nederland zich bereid getoond om zich voortaan te houden aan de journalistieke code van de NPO?
Ik ben door de NPO op de hoogte gesteld van het feit dat er gesprekken plaatsvinden tussen de NPO en Ongehoord Nederland. Ik vind het van belang dat omroepen en de NPO met elkaar in gesprek zijn en dat dit proces zorgvuldig wordt doorlopen.
Binnen welke termijn verwacht u de resultaten van het onafhankelijke onderzoek dat door de Ombudsman van de NPO is ingesteld naar Ongehoord Nederland, en het antwoord op de vraag of zij zich al dan niet aan de journalistieke code houden of hebben gehouden?
De NPO heeft mij laten weten het onderzoek van de NPO Ombudsman af te wachten.
Zal de NPO overgaan tot het opleggen van sancties als uit het onderzoek van de Ombudsman blijkt dat Ongehoord Nederland zich inderdaad niet aan de journalistieke code heeft gehouden en zich schuldig heeft gemaakt aan het verspreiden van desinformatie?
Zie antwoord vraag 9.
Het artikel 'In Kattendijke heeft niemand goed telefoonbereik, dorp smeekt gemeente om hulp' |
|
Inge van Dijk (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «In Kattendijke heeft niemand goed telefoonbereik, dorp smeekt gemeente om hulp»?1
Ja.
Kunt u zich de eerdere schriftelijke vragen over de telefonische bereikbaarheid in Overijssel herinneren?2
Ja.
Bent u bekend met de problemen met het telefoonbereik in het dorp Kattendijke? Hebt u hierover eerder signalen ontvangen en, indien ja, welke?
Voor de berichtgeving van Omroep Zeeland had ik geen signalen ontvangen over problemen met het telefoonbereik in Kattendijke. Inmiddels heb ik gesproken met de Vereniging Dorpsbelangen Kattendijke, de gemeente Goes, en de drie mobiele netwerkaanbieders KPN, T-Mobile en VodafoneZiggo. Op grond daarvan constateer ik dat er inderdaad plekken zijn in Kattendijke waar de ervaren mobiele netwerkdekking matig tot slecht is. Dat speelt voornamelijk, maar niet alleen, bij mensen binnenshuis. Dit kan helaas lokaal voorkomen als gevolg van factoren zoals isolatie van woningen of het weer3.
Klopt het dat een bewoner van Kattendijke vorig jaar is overleden aan een hartstilstand, nadat vanwege slecht telefoonbereik noodberichten niet werden verzonden en hulp te laat kwam? Indien ja, deelt u de mening dat dit zeer ernstig respectievelijk zorgwekkend is en dat onmiddellijke actie noodzakelijk is?
Ik heb van een vertegenwoordiger van de Vereniging Dorpsbelangen Kattendijke begrepen dat deze tragische gebeurtenis in 2016 heeft plaatsgevonden. Daarbij is er inderdaad iemand overleden aan een hartstilstand. De vrouw van de betreffende bewoner was wel in staat om 112 te bereiken en om hulp te vragen. Vrijwilligers uit het dorp kregen pas de ochtend na deze tragische gebeurtenis sms-berichten waarmee hun hulp werd ingeroepen. Het is onduidelijk of het verschil had gemaakt als de sms-berichten wel op tijd waren ontvangen.
Deelt u de mening dat goed telefoonbereik en het te allen tijde overal in Nederland kunnen bereiken van hulpdiensten een basisvoorziening is, die in alle regio’s op orde moet zijn?
Ik hecht groot belang aan goede mobiele netwerkdekking in heel Nederland. Dat is ook beschreven in de Nota Mobiele Communicatie, en in antwoord op eerdere Kamervragen.4 Dit betekent in de praktijk dat de mobiele netwerken een zo groot mogelijke dekking moeten bieden. Mede daarom heb ik aan de in 2020 geveilde 700 MHz-vergunningen een dekkingseis gesteld die vanaf 28 juli dit jaar in werking treedt. Deze dekkingseis moet er onder meer voor zorgen dat de mobiele netwerkdekking naar een nog hoger niveau wordt getild, waar ook de bereikbaarheid van 112 van profiteert.
Tegelijkertijd is het noodzakelijk om te erkennen dat het onmogelijk is om 100% mobiele netwerkdekking te garanderen. De natuurkundige aard van radiogolven alleen al maken dit onmogelijk. Voor zover dit betekent dat mensen thuis onvoldoende goede mobiele netwerkdekking ervaren is het belangrijk om ervoor te zorgen dat zij thuis de beschikking hebben over de toegang tot vaste telecomnetwerken waarmee gebeld kan worden. In de brief waarmee ik uitvoering geef aan de moties Inge van Dijk c.s. en Inge van Dijk-Rajkowski wordt beschreven welke acties ik verder nog neem.
In sommige gevallen is het vooralsnog helaas noodzakelijk voor mensen om thuis een vaste telefoonlijn aan te houden. Dat advies staat ook op de website van de rijksoverheid over problemen met het bereiken van 112.5
Bent u bereid om met de gemeente Goes en/of telecomaanbieder KPN in contact te treden om te informeren wat u, als voor telecom verantwoordelijk bewindspersoon, kunt bijdragen om het telefoonbereik in Kattendijke zo snel mogelijk te verbeteren?
Ik heb contact gehad met zowel de gemeente Goes als met de drie mobiele netwerkaanbieders. Ik heb begrepen dat er goed en constructief overleg plaatsvindt tussen een van de mobiele netwerkaanbieders en de gemeente Goes over het verbeteren van de mobiele netwerkdekking. Ik ben niet gevraagd om hier een verdere rol in te spelen. Wel heb ik de gemeente gemeld dat mijn medewerkers om informatie en advies kan worden gevraagd als daar behoefte aan is.
Zijn u nog andere plaatsen in Nederland bekend waar het telefoonbereik op dit moment dusdanig slecht is dat levensbedreigende situaties ontstaan? Indien ja, welke plaatsen zijn dat en welke acties onderneemt u om deze bereikbaarheidsproblemen op te lossen?
Er zijn mij op dit moment geen plekken bekend waar de mobiele netwerkdekking dusdanig slecht is dat er als gevolg daarvan levensbedreigende situaties ontstaan.
Tegelijkertijd zijn er wel plekken in Nederland zijn waar de mobiele netwerkdekking matig of afwezig is. Het is mogelijk dat er daar in de toekomst incidenten zijn waarbij 112 mobiel niet bereikbaar blijkt. Dit kan bijvoorbeeld bij mensen binnenshuis het geval zijn.
De dekkingseis die ik heb gesteld, en de acties die zijn beschreven in de brief ter uitvoering van de moties Inge van Dijk c.s. en Inge van Dijk-Rajkowski, zullen de bereikbaarheid van 112 verder verbeteren. Maar dit zal niet in alle gevallen een volledig sluitende oplossing bieden. Soms zal het noodzakelijk zijn voor mensen om een vaste lijn aan te houden. Ook moeten mensen er bewust van zijn dat er plekken in Nederland kunnen zijn waar geen van de drie mobiele netwerkaanbieders (continu) dekking biedt, en waar er dus geen absolute zekerheid is dat 112 met een mobiele telefoon kan worden bereikt.
Wanneer komt de uitvoering van de motie-Inge van Dijk/Rajkowski over het ontsluiten van de «witte gebieden» naar de Kamer?3 Deelt u onze mening dat dit geen langer uitstel meer kan dulden?
Ik heb de Tweede Kamer recent geïnformeerd over de uitvoering van deze motie.
Zorgen om medicijnverstrekking op Bonaire |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers , Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u er kennis van genomen dat enige tijd geleden van de ene op de andere dag is besloten om de apotheek in het ziekenhuis op Bonaire te sluiten?1
Ja.
Deelt u de mening dat het weliswaar in voorkomende gevallen nodig kan zijn om de organisatie van de zorg te wijzigen, maar dat het daarbij wel van belang is dat inwoners de redenen daarvan begrijpen en dat hen comfort wordt gegeven hoe de zorg dan wel bereikbaar blijft?
Ja.
Kunt u aangeven wat de redenen zijn om de ziekenhuisapotheek te sluiten, aangezien de wachttijden al lang zijn en een ziekenhuis juist de plek is waar ook eerste hulp wordt gegeven en dat daar dus ook 24/7 medicatie beschikbaar moet zijn?
Het plan was om een nieuwe ziekenhuisapotheek Botika Playa te openen op 13 januari 2022. De oude ziekenhuisapotheek beschikte namelijk niet over een eigen ingang. Voor een bezoek aan de oude ziekenhuisapotheek moest men door het ziekenhuis waarin ook het verpleeghuis is gesitueerd met een grote groep ouderen die zeer kwetsbaar zijn voor de zeer besmettelijke Omikron Covid-19 variant. Bezoekers aan de oude ziekenhuisapotheek vormden daarmee naar het oordeel van de ziekenhuisdirectie een onaanvaardbaar potentieel besmettingsrisico voor deze kwetsbare groep ouderen.
De verhuizing van de oude naar de nieuwe ziekenhuisapotheek liep echter vertraging op door de hoge uitval van personeel als gevolg van het hoge aantal Covid-19 besmettingen op Bonaire in de maand januari 2022 en de nasleep hiervan in februari 2022 in combinatie met al tekorten aan apothekersassistenten. Hierdoor heeft de situatie zich voorgedaan dat de opening van de nieuwe ziekenhuisapotheek diverse malen moest worden uitgesteld. Uiteindelijk is de nieuwe apotheek met eigen ingang op 14 maart 2022 geopend.
Kan u aangeven of de Wet toetreding zorgaanbieders ook van toepassing is op Bonaire?
Nee, de Wet toetreding zorgaanbieders is niet van toepassing op Bonaire.
Als het antwoord op vraag 4 «ja» is, deelt u dan de mening dat er conform de AMvB acute zorg overleg plaats moet vinden met lokale/regionale bestuurders bij wijzigingen in de acute zorg?
N.v.t.
Als het antwoord op vraag 4 «nee» is, kunt u dan aangeven waarom dat niet het geval zou zijn en welke wetgeving dan wel van toepassing is met betrekking tot wijzigingen in de acute zorg?
Het eiland Bonaire is conform de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (WOLBES) een «bijzondere» gemeente. De WOLBES, de daarvan afgeleide Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (IBES) en Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (ABES) en op basis daarvan afgeleide wetgeving vormen het juridisch kader voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Wetgeving die van toepassing is op wijzigingen in de acute zorg betreft de Wet zorginstellingen BES en de Wet op de geneesmiddelenvoorziening BES.
Welke acties gaat u nemen naar aanleiding van dit bericht?
Op 14 maart 2022 is de nieuwe ziekenhuisapotheek geopend2. Verschillende acties hebben hieraan bijgedragen, waaronder de werving door het ziekenhuis van apothekersassistenten van buiten Bonaire. Daarnaast is begin maart 2022 naar aanleiding van de ontstane situatie de ziekenhuisdirectie gevraagd haast te maken met het openen van de nieuwe ziekenhuisapotheek. Het ziekenhuis heeft ook de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) geïnformeerd tijdens haar laatste inspectiebezoek en stilgestaan bij de farmaceutische zorg en veiligheid. Met het openen van de nieuwe ziekenhuisapotheek ga ik ervan uit dat hiermee de dienstverlening inzake de farmaceutische zorg op Bonaire weer op peil is.
Het artikel ‘De Atletiekunie is succesvol, maar zit in nijpende geldnood.’ |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «De Atletiekunie is succesvol, maar zit in nijpende geldnood»?1
Ja.
Klopt het dat juist de Atletiekunie met goed beleid en structurele ontwikkeling een bijzonder talentvolle groep topatleten en talenten heeft opgeleid die bezig is alle trainingsinspanningen te verzilveren met internationaal aansprekende resultaten en eremetaal?
Het klopt dat de Nederlandse atletiek de afgelopen jaren veel internationale successen heeft gekend. Net als bij de prestaties van veel andere topsporters, ligt daar een meerjarig investeringsprogramma van de sportbond onder. Met financiële steun van onder meer NOC*NSF zetten kansrijke topsportbonden structurele opleidings- en topsportprogramma’s op, die erop gericht zijn om de talentvolle sporters en de topsporters zo optimaal mogelijk te ondersteunen in het bereiken van hun doelen.
Klopt het dat de Atletiekunie een flinke bijdrage levert aan de top tien ambitie van Nederland?
Ja.
Waarom is de financiële ondersteuning die de Atletiekunie vanuit NOC*NSF ontvangt de afgelopen jaren gedaald ondanks de successen die zij behalen? Hoe verhouden prestaties die geleverd worden zich tot de financieringssystematiek?
De verdeling van de beschikbare financiële middelen over kansrijke topsportprogramma’s is de verantwoordelijkheid van de NOC*NSF. De systematiek die daarbij wordt gehanteerd, is in gezamenlijkheid bepaald door de sportbonden en NOC*NSF.
Betere prestaties leiden niet automatisch tot een hogere toekenning. Er is sprake van een gesloten budget, dus wanneer de toekenning aan het ene programma wordt verhoogd, zou dat ten koste gaan van een ander programma. Over de hele linie presteren (talentvolle) topsporters uit de centrale programma’s goed en komen meer sporters en sporten in aanmerking voor topsportfinanciering. Dit betekent dat het beschikbare topsportbudget van NOC*NSF over meer programma’s verdeeld moet worden en de kosten per programma over het algemeen hoger zijn geworden. Dit maakt dat de investeringsplannen van de bonden niet voor 100% toegekend worden door NOC*NSF.
NOC*NSF geeft aan dat de totale toekenning ter ondersteuning van de centrale opleidings- en topsportprogramma’s van de Atletiekunie in de afgelopen jaren niet is gedaald. Hier speelt mee dat naast de directe toekenning aan de Atletiekunie zelf, de TeamNL centra jaarlijks een bijdrage ontvangen van NOC*NSF voor expertinzet en accommodatiekosten om de centrale opleidings- en topsportprogramma’s te faciliteren. De wijze van verdeling van de bijdrage aan de TeamNL centra heeft NOC*NSF recent gewijzigd. In sommige gevallen zou dit tot een verschuiving hebben geleid tussen de begroting van een bond, een TeamNL centrum of NOC*NSF waardoor de indruk gewekt kan worden van een teruggang in middelen.
Erkent u dat het van belang is dat topsporters voldoende ondersteuning krijgen van specialisten, zoals bijvoorbeeld voedingsdeskundigen, sportpsychologen en fysiotherapeuten?
Ja. Deze expertinzet wordt daarom ook al jarenlang gefinancierd vanuit het totale topsportbudget van NOC*NSF.
Heeft u zicht op andere sportbonden waarbij soortgelijke financiële tekorten spelen? Zo ja, welke sportbonden zijn dit en hoe groot zijn deze tekorten?
Bij een nagenoeg gelijkblijvend topsportbudget van NOC*NSF, meer sporters en sporten die presteren, kostenstijgingen en sponsorinkomsten die onder druk staan, zijn zowel bonden, TeamNL centra als NOC*NSF genoodzaakt om keuzes te maken. Zorgen over de toekomstbestendigheid van de financiering van de opleidings- en topsportprogramma’s zijn door enkele partijen informeel kenbaar gemaakt bij NOC*NSF.
Deze uitdaging wordt al langer herkend. Daarom ben ik vanuit Deelakkoord 6 «Topsport inspireert» met de sportsector en gemeenten in gesprek over een gezamenlijke strategie om de topsport toekomstbestendig en betaalbaar te houden.
Welke acties worden er binnen deze sportbonden, eventueel met hulp van NOC*NSF, ondernomen om deze tekorten op te lossen?
Sportbonden en NOC*NSF maken op basis van de beschikbare middelen continu een nauwkeurige afweging in welke kosten en inzet absoluut noodzakelijk zijn en zullen op basis hiervan prioriteiten stellen. Bijvoorbeeld als het gaat om het aantal geselecteerde sporters, expertinzet en trainingsstages. Dit is bij iedere bond maatwerk en de keuzes die hierin gemaakt worden, lopen dan ook uiteen.
Mogelijke transnationale kieslijsten in de EU |
|
Joost Sneller (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat de vier grootste groepen in het Europees Parlement een akkoord hebben bereikt op 9 maart over transnationale kieslijsten voor de Europese verkiezingen van 2024?
Klopt het dat de intentie is om in 2024 achtentwintig Europarlementariërs via transnationale kieslijsten te verkiezen, met een kiesdrempel van 3,5 procent?
Klopt het dat er in dit akkoord ook gesproken wordt over het verlagen van de stemgerechtigde leeftijd naar zestien voor de Europese verkiezingen?
Wat vindt u van dit akkoord? Steunt u de inzet om de stemgerechtigde leeftijd naar zestien te brengen voor de Europese verkiezingen? Steunt u de totstandkoming van transnationale kieslijsten?
Hoe verhoudt deze deal zich tot de uitkomsten van de Conferentie over de Toekomst van Europa, waar ook expliciet uit is gekomen dat Europeanen transnationale kieslijsten willen?
De EP-rapporteur en (een aantal van de) schaduw-rapporteurs zijn ook betrokken bij de discussies die plaatsvinden in de context van de Conferentie over de Toekomst van Europa. Zij hebben binnen de werkgroep Europese democratie bijvoorbeeld veel nadruk gelegd op aanbeveling 16.2 De betrokken rapporteur en schaduw-rapporteurs zien in deze aanbeveling een duidelijke bevestiging van voorgestelde aanpassingen in de Europese Kiesakte. Of deze aanbeveling uiteindelijk wordt meegenomen in het eindrapport van de Conferentie, wat naar verwachting op 9 mei a.s. zal verschijnen, is nu nog niet duidelijk. Het Europees Parlement heeft initiatiefrecht voor de Europese Kiesakte en kan zelf met een voorstel komen. Het Europees Parlement is daarbij niet afhankelijk van de uitkomsten van de Conferentie, al kunnen de uitkomsten van de Conferentie wel bijdragen aan het draagvlak voor het wijzigen van de Europese Kiesakte.
Naast de Europese burgeraanbevelingen zijn de transnationale kieslijsten ook teruggekomen in de nationale burgerdialogen van Kijk op Europa.3 Wat betreft de Nederlandse burgers komt daar een minder uitgesproken beeld naar voren: een derde vindt stemmen op ook niet-nationale kandidaten bij EP-verkiezingen via transnationale kieslijsten een goed idee, een derde vindt dat niet en een derde heeft geen mening over dit onderwerp.
Hoe verhoudt deze deal en de uitkomt van de conferentie zich tot het coalitieakkoord?
Met het oog op het coalitieakkoord4 is het van belang om vanuit het oogpunt van het versterken van democratische legitimiteit een positie te bepalen op de verschillende onderwerpen die raken aan de Europese Kiesakte. Als het voorstel door het EP wordt aangeboden aan de Raad, zal uw Kamer op de gebruikelijke manier geïnformeerd worden over de kabinetspositie.
Zal u zich in Brussel positief uitspreken over dit akkoord?
Met het oog op de nadere standpuntbepaling die nog plaats moet vinden van zowel het Europees Parlement als het kabinet, acht ik het voortijdig om een uitspraak te doen over een voorstel. Als het voorstel door het EP wordt aangeboden aan de Raad, zal uw Kamer zoals hierboven aangegeven op de gebruikelijke manier geïnformeerd worden over de kabinetspositie.
Welke stappen moeten er nog gezet worden om dit akkoord te implementeren?
Het vervolgproces om tot een definitief initiatiefvoorstel vanuit het Europees Parlement te komen is gaande. Verwachting is dat het EP tijdens de plenaire vergadering van 2-5 mei zal stemmen over het voorstel. In de plenaire is een meerderheid van stemmen noodzakelijk. Pas daarna zal het EP het voorstel formeel indienen bij de Raad om het te behandelen.
Een wijziging van de Europese Kiesakte moet met unanimiteit worden vastgesteld door de Raad en vervolgens worden goedgekeurd volgens de grondwettelijke procedures in elk van de lidstaten.5
Welke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat in 2024 de eerste Europarlementariërs gekozen worden van transnationale kieslijsten?
Als het initiatiefvoorstel door het EP aan de Raad wordt aangeboden, zal het kabinet een standpunt bepalen en op basis van dat standpunt deelnemen aan de besprekingen over het voorstel in de Raad. Of en wanneer de nieuwe Europese Kiesakte vervolgens wordt aangenomen is niet op voorhand in te schatten. Dit is afhankelijk van meerdere factoren, zoals de onderhandelingen in de Raad en tussen Raad en EP en het vereiste ratificatieproces binnen elk van de lidstaten.
Kan u de Kamer informeren over uw inzet op dit thema in Brussel?
Uw Kamer zal conform de bestaande informatie-afspraken geïnformeerd blijven over de verdere ontwikkelingen in dit dossier.
Het direct of indirect volgen van politiek geëngageerde burgers op de social media en het mogelijk plegen van censuur |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kuipers , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Uit wob documenten blijkt dat het Rijk massale controle uitvoert op media en burgers» en «NCTV bespioneerde influencers en politici tijdens coronapandemie»?1 2
Ja.
Klopt het dat Hans van Tellingen, bestuurslid van de politieke partij BVNL, door de rijksoverheid direct of indirect is gevolgd voor zijn kritische uitingen op de social media over het coronabeleid? Zo ja, op welke manier? Welke overheidsinstellingen, bedrijven en/of individuen waren hierbij betrokken?
Nee, dit klopt niet. Zoals toegelicht tijdens het vragenuur op 15 maart 2022 en in de Kamerbrief3, zijn er tijdens de coronacrisis omgevingsbeelden opgesteld door het Nationaal Kernteam Crisiscommunicatie Covid-19 (NKC-C19) en de directie Communicatie van het Ministerie van VWS. Deze werden gedeeld met meerdere departementen (die samenwerkten in het NKC-C19) en met de veiligheidsregio’s. Bij het opstellen van omgevingsbeelden wordt gebruik gemaakt van een online tool waarmee zoekopdrachten kunnen worden uitgevoerd op sociale media. Daarbij worden zoektermen zoals: «corona» of «afstand houden» gebruikt. In dit soort programma’s is het gemakkelijk om sociale mediaposts met een groot bereik in beeld te krijgen. Een groot bereik houdt in dat veel mensen zo’n post gezien of geliked of gedeeld hebben. De opstellers van de omgevingsbeelden zijn op zoek naar sociale mediapost met een hoog bereik omdat dat een goede indicatie is voor wat er speelt in het maatschappelijk debat en wat voor vragen er in de samenleving zijn. Dit is ook de reden dat mensen zoals opiniemakers, journalisten en Kamerleden in de omgevingsbeelden naar voren komen. De analisten nemen in de omgevingsbeelden niet alleen sociale media-posts op waarin kritiek staat op het Kabinetsbeleid, maar ook posts die de aanpak of ontwikkelingen ondersteunen. De posts dienen als illustratie van verschillende geluiden in het politieke en maatschappelijke debat. In die context zijn de omgevingsbeelden niet meer dan een hedendaagse vorm van de klassieke knipselkrant. De mensen die dit soort online tools gebruiken mogen niet zoeken op individuen. Dit betekent dus ook dat er geen monitoring gericht op personen plaats vindt.
Welke departementen waren betrokken bij het «Debunken wanneer het bereik en effect groot is»?3 Op welke manier hebben deze departementen actie ondernomen en met welk resultaat? Zijn de betrokken departementen tevreden met het bereikte resultaat? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Is hier sprake van censuur? Indien nee, hoe omschrijft u deze acties?
Het kabinet hecht het grootste belang aan een open debat. De vrijheid van meningsuiting staat daarbij altijd voorop. Verscheidenheid aan opvattingen en kritische debatten geven zuurstof aan onze democratie. Dit dient ook altijd beschermd te worden door het kabinet. Wel acht het kabinet het van belang, om bij ondermijnende desinformatie op te kunnen treden. Het «debunken», oftewel ontkrachten van desinformatie, houdt in dat de overheid zelf misleidende informatie tegenspreekt. Zoals aangegeven in de beleidsinzet bescherming democratie tegen desinformatie, ligt er voor de overheid een rol in het weerspreken van desinformatie bij een dreiging voor de politieke, economische stabiliteit, volksgezondheid of nationale veiligheid5.
In principe heeft elk departement de mogelijkheid om dit te doen via de eigen sociale mediakanalen. Dit zijn kleine communicatie-acties (in het algemeen niet meer dan het plaatsen van een post op sociale media, die soms gedeeld wordt door andere ministeries). Een voorbeeld daarvan is de respons op een bericht in de campagnestijl van de vaccinatiecampagne waarin stond dat het kabinet ondernemers verplichtte om zich te laten vaccineren. Dat is door het Ministerie van EZK in een sociale media post ontkracht. Het kabinet is en blijft wel terughoudend in het tegenspreken van misleidende berichten, het ontkrachten van desinformatie blijft primair een taak van onafhankelijke media en wetenschap. Er is geen sprake van censuur, het plaatsen van berichten wordt niet verboden of vooraf inhoud gecontroleerd en er worden achteraf ook geen berichten van anderen verwijderd. Er wordt niet gemonitord wat het effect is. We kunnen dus ook niet zeggen of we wel of niet tevreden zijn met het resultaat.
Kunt u aangeven met welke techbedrijven afspraken zijn gemaakt over het verwijderen van bepaalde berichten?4 Wat houden deze afspraken in? Welke berichten zijn verwijderd op grond van deze afspraken? Op grond van welke regelgeving werden deze afspraken gemaakt? Is hier sprake van censuur? Indien nee, hoe omschrijft u deze acties?
Met online platformen worden geen afspraken gemaakt om berichten te verwijderen, alleen op grond dat deze desinformatie zouden zijn. Daarvoor ontbreekt een wettelijke grondslag en het kabinet is niet voornemens om die grondslag te maken. Desinformatie als fenomeen valt binnen de vrijheid van meningsuiting. Het juridisch verbieden van bepaalde informatie, alleen op de grond dat de informatie onjuist of misleidend is, zonder aanvullende eisen, zoals het schaden van iemands reputatie of de rechten van een ander, valt moeilijk te rijmen met het recht op vrijheid van meningsuiting.
Een algemeen verbod op de verspreiding van desinformatie of niet-objectieve informatie is niet verenigbaar met de internationale normen voor beperkingen van de vrijheid van meningsuiting. Dit onderstrepen de juristen van het Instituut voor Informatierecht (IViR) van de Universiteit van Amsterdam in hun rapport over het huidige juridisch kader voor de verspreiding van desinformatie ook.7 Het juridische kader rondom online content is uiteengezet in de brief over content moderatie en vrijheid van meningsuiting op online platformen8. Rondom Covid-19 desinformatie hebben de grote online platformen zoals Meta en Google wel zelf specifieke regels opgesteld in hun gebruikersvoorwaarden. De Europese Commissie heeft online platformen opgeroepen om maandelijks rapporten te publiceren over hun beleid en maatregelen om de verspreiding van Covid-19-gerelateerde desinformatie tegen te gaan. Het kabinet heeft deze oproep verwelkomd in een kabinetsreactie op de mededeling van de Europese Commissie9. Deze maandelijkse rapportages met acties van de online platformen zijn openbaar toegankelijk op de website van de Europese Commissie10.
Klopt het dat er sprake is van een georganiseerde aanpak van de rijksoverheid om burgers met een kritische mening over het coronabeleid in diskrediet te brengen? Zijn er «trollen» ingezet die snel en consequent reageerden op negatieve berichten over het coronabeleid? Door wie werd er opdracht gegeven voor deze activiteiten?
Dit klopt niet. De rijksoverheid brengt burgers met een kritische mening niet in diskrediet. De rijksoverheid zet geen trollen in.
Kunt u ontkrachten dan wel bevestigen dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) tijdens de coronacrisis betrokken was bij het persoonlijk benaderen van twitteraars om minder te twitteren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een inspectie-reactie richting een BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar is gebaseerd op de overweging dat een ieder in beginsel vrij is zich te uiten over welk onderwerp dan ook, maar dat dit niet onbeperkt geldt voor BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaren. In gevallen waarin een BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar in strijd handelt met richtlijnen en professionele normen, kan de inspectie handhavend optreden.
Er zijn ook situaties waarin een BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar zich zodanig uit of handelt dat niet direct duidelijk is of dit wel of niet in strijd is met richtlijnen en professionele normen, maar waarin de inspectie het nodig vindt de beroepsbeoefenaar te wijzen op de mogelijke effecten van (onjuiste) uitspraken of berichtgeving. Deze uitingen kunnen immers risicovolle verwarring met zich brengen voor patiënten en het vertrouwen in de zorgverlener of de geneeskundige zorg schaden. IGJ heeft in dit kader tijdens de coronacrisis een aantal individuele zorgverleners waarover meldingen zijn ontvangen, aangesproken op hun activiteiten. IGJ heeft brieven gestuurd om deze zorgverleners te wijzen op de mogelijke effecten van (onjuiste) uitspraken of berichtgeving omdat deze uitingen risicovolle verwarring met zich kan brengen voor patiënten en het vertrouwen in de zorgverlener of de geneeskundige zorg kan schaden. Zie ook de beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer.11
IGJ bespreekt individuele casuïstiek met degenen die betrokken zijn. Het op sociale media inhoudelijk ingaan op casuïstiek is dan ook niet passend; waar relevant meldt IGJ dit ook via haar sociale media kanalen. Het individuen oproepen minder te twitteren maakt geen onderdeel uit van deze werkwijze. Daarnaast is het goed om op te merken dat IGJ burgers op sociale media actief uitnodigt om contact op te nemen met het Landelijk Meldpunt Zorg om een situatie te bespreken, omdat de inspectie waarde hecht aan signalen van burgers over de zorg.
Kunt u ontkrachten dan wel bevestigen dat de IGJ in 2018 individuen persoonlijk benaderde om minder te twitteren over specifieke zaken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Is er sprake van structureel beleid om burgers direct of indirect te benaderen over hun berichten op social media die in de ogen van de overheid onwelgevallig zijn? Zo ja, wat houdt dat beleid in? Zo nee, hoe verklaart u al deze voorvallen? Bent u bereid hier afstand van te nemen?
Nee, dat beleid is er niet. Zoals in bovenstaand antwoord toegelicht heeft de IGJ een aantal zorgverleners over wie meldingen zijn ontvangen aangesproken op de effecten van hun uitspraken. Verder zijn er zijn geen voorvallen bekend waarbij dit gebeurd is.
Discriminatie bij de controle op de Basisregistratie Personen |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw uitspraken tijdens het plenaire debat over het wetsvoorstel inzake de Basisregistratie Personen, waarin u aangaf dat er door middel van risicoprofielen is gediscrimineerd en u heeft toegezegd dit te onderzoeken?1
Ja.
Hoe bent u van plan uw toezegging om de toedracht van deze discriminatie te onderzoeken gestand te doen, wie voert dit onderzoek uit en hoe waarborgt u de onafhankelijkheid van dit onderzoek?
In de brief die ik 25 maart jongstleden aan uw Kamer zond,2 gaf ik hierover het volgende aan. In oktober vorig jaar deelde mijn ambtsvoorganger met uw Kamer samenvattingen van alle risicoprofielen die sinds de start van het project in 2014 zijn gebruikt.3 Daartoe behoorde ook het profiel «Niet meer woonachtig in Nederland», dat in het verleden in het kader van LAA is gehanteerd door de Belastingdienst/Toeslagen, bij het onderdeel Toeslagen. Dit profiel betrof alleenstaande personen ouder dan 60 jaar die in het buitenland zijn geboren en staan ingeschreven op een woonadres in Nederland, met een lopende uitkering en eventueel een toeslag. Het signaal ging over de vraag of de betrokkene nog wel op het adres woonde. In het debat op 3 februari jongstleden over het wetsvoorstel BRP Landelijke Aanpak Adreskwaliteit,4 uitten leden Ceder, Leijten en Van Baarle hun bezwaren tegen dit profiel. Ook ik keur het af, omdat het feit dat iemand niet in Nederland is geboren, één van de selectiecriteria binnen dit profiel was. Ik heb uw Kamer toegezegd dat ik onderzoek hoe en waar dit profiel in het kader van LAA is toegepast.
Bij de Belastingdienst en Toeslagen is reeds intern onderzocht of de verwijzing naar het betreffende profiel terug te vinden is in het archief van de Terugmeldvoorziening. Ik kan u op dit moment melden dat de Belastingdienst/Toeslagen mij heeft laten weten dat er 22 signalen (terugmeldingen over 22 personen) zijn gevonden met een verwijzing naar het betreffende profiel. Deze signalen zijn eind 2015 aan een drietal gemeenten geleverd, daarna niet meer. De Belastingdienst/Toeslagen geeft voorts aan dat bij een van deze 22 personen het adres gewijzigd is in de BRP in de periode oktober 2015 tot oktober 2016. Dit betrof overigens een terugmelding die krachtens de beschikbare informatie niet door de gemeente in onderzoek genomen is. Er is sprake van een verlaging van de door betrokkene ontvangen toeslagen in 2016 ten opzichte van 2015. Er is ook bij drie andere personen (over wie een terugmelding is gedaan) een wijziging ten aanzien van de toeslagen in de betreffende periode geconstateerd. Bij een persoon had de wijziging betrekking op de aanvang van een partnerschap. Er was een verlaging van de door betrokkene ontvangen toeslagen in 2016 ten opzichte van 2015. Bij de twee andere personen had de wijziging betrekking op het gegeven dat naast de betrokkene ook een andere persoon in de betreffende periode op het adres ingeschreven is. Er is in beide gevallen sprake van een verhoging van de door betrokkene ontvangen toeslagen in 2016 ten opzichte van 2015. De Belastingdienst/Toeslagen heeft niet kunnen vaststellen of en in hoeverre de wijzigingen in de BRP en ten aanzien van de toeslagen verband houden met de terugmelding (LAA-signaal). Ook is het mogelijk dat de BRP-wijziging en de vermelde verlagingen en verhogingen van de toeslagen (mede) het gevolg zijn van andere oorzaken. Er zijn op dit moment aldus nog geen causale verbanden vastgesteld.
Ik laat onafhankelijk onderzoek uitvoeren door een externe forensisch onderzoeker naar de toepassing van dit profiel, onder andere bij de drie gemeenten. De resultaten van dit onderzoek wil ik zo spoedig mogelijk aan uw Kamer melden. Dit onafhankelijk onderzoek moet uitwijzen of er causale verbanden zijn tussen (1) het LAA-signaal (de terugmelding) – (2) een eventueel adresonderzoek – (3) een BRP-correctie – (4) een wijziging in toeslagen of uitkeringen. Het onderzoek zal aldus moeten uitwijzen wat er met de signalen is gebeurd en of deze daadwerkelijk door gemeenten in onderzoek zijn genomen. In dit onderzoek gaat het om de beoordeling van de 22 individuele gevallen. Daarvoor is het noodzakelijk om persoonsgegevens van betreffende personen te verwerken (op te vragen uit de BRP), zodat bij gemeenten de aanwezige dossiers kunnen worden opgevraagd. Hierbij moet vanzelfsprekend de privacy van betrokken personen voldoende gewaarborgd zijn. Als een correctie in de BRP heeft plaatsgevonden is de laatste stap om te achterhalen welke gevolgen die adrescorrectie had, voor bijvoorbeeld het recht op een toeslag of uitkering.
In hoeveel gevallen is het betreffende discriminerende profiel toegepast?
De Belastingdienst/ Toeslagen heeft mij laten weten dat er 22 signalen (terugmeldingen over 22 personen) zijn gevonden met een verwijzing naar het betreffende profiel. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Zijn er op grond van het betreffende profiel onderzoeken dan wel sancties toegepast? Zo ja, in hoeveel gevallen?
Dat is mij op dit moment niet bekend, het genoemde onafhankelijke onderzoek zal dit moeten uitwijzen. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Welke maatregelen neemt u om mensen die door het betreffende discriminerende profiel zijn gedupeerd tegemoet te komen?
Het is mij op dit moment niet bekend of dit profiel gevolgen heeft gehad voor de 22 personen, het genoemde onafhankelijke onderzoek zal dit moeten uitwijzen. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Wie waren op de hoogte van het bestaan van het betreffende profiel en hoe is dit profiel tot stand gekomen? Kunt u hierbij aangeven tot op welk ambtelijk niveau kennis was van het bestaan van dit profiel?
Het profiel is in 2015 opgesteld voor het project Landelijke Aanpak Adreskwaliteit (LAA) en is gehanteerd door de Belastingdienst/Toeslagen, bij het onderdeel Toeslagen. Ik ga ervan uit dat in ieder geval bij de Belastingdienst/ Toeslagen, bij stichting ICTU (uitvoering LAA) en bij de drie gemeenten die de betreffende signalen ontvingen op ambtelijk niveau kennis was van het bestaan van dit profiel. Tot op welk ambtelijk niveau deze kennis er was en wie of welke gremia verder precies op de hoogte waren is mij niet bekend.
Waren er kabinetsleden op de hoogte van het bestaan van dit betreffende profiel?
Het is niet gebruikelijk dat bewindslieden op de hoogte zijn van de profielen binnen LAA. Uiteraard is mijn ambtsvoorganger in oktober 2021 op de hoogte gebracht van het overzicht van de profielen die met uw Kamer zijn gedeeld. Het betreffende profiel maakt onderdeel uit van dit overzicht.
Zijn er besluitvormende stukken of stukken van een andere aard waarin over dit profiel is geschreven of stukken waarin dit profiel vermeld wordt? Zo ja, kunt u deze delen met de Kamer?
Ik ga ervan uit dat er stukken zijn waarin dit profiel gemeld wordt. Zoals aangeven in het antwoord op vraag 2 laat ik onafhankelijk onderzoek uitvoeren door een externe forensisch onderzoeker naar de toepassing van dit profiel.
Wat was de achterliggende reden om dit betreffende profiel te hanteren?
Het profiel is toegepast in het kader van het project Landelijke Aanpak Adreskwaliteit (LAA). Het doel was om onjuiste adresgegevens in de BRP te vinden en te corrigeren. Het profiel ging over de vraag of de betrokkene nog wel op het adres woonde.
Worden er maatregelen genomen ten aanzien van de personen die verantwoordelijk zijn voor het betreffende profiel?
Dat is niet aan de orde.
Zijn er andere profielen toegepast waarbij er mogelijk is gediscrimineerd? Zo ja, welke?
In oktober vorig jaar deelde mijn ambtsvoorganger met uw Kamer samenvattingen van alle risicoprofielen die sinds de start van het project in 2014 zijn gebruikt.5 Daartoe behoorde ook het profiel waar deze vragen op zien. Hierbuiten zijn er geen profielen binnen LAA gehanteerd. Zoals volgt uit deze samenvattingen was het feit dat iemand niet in Nederland is geboren, in de overige profielen geen selectiecriterium.
Voor het project LAA is in 2018 een Privacy Impact Assessment (PIA) verricht door een onafhankelijk onderzoeksbureau. De PIA belicht onder andere het risico op discriminatie op grond van bijzondere persoonsgegevens. Over het project oordeelt de PIA dat discriminatie feitelijk zou kunnen plaatsvinden, omdat informatie over iemands afkomst afgeleid kan worden uit bijvoorbeeld de naam. De onderzoekers concluderen dat deze gegevens niet als criteria worden gebruikt in de aanpak, waardoor LAA binnen de grenzen blijft van wat als objectief gerechtvaardigd wordt gezien door de Nederlandse bestuursrechter en het EVRM. De PIA bevat op dit onderdeel (voorkomen van discriminatie) geen adviespunten.
Bent u bereid om op grond van het toegepaste discriminerende profiel aangifte te doen van een mogelijk ambtsmisdrijf? Zo nee, waarom niet?
Dat is niet aan de orde.
Bent u bereid om uw excuses aan te bieden vanwege het hanteren van een discriminerend profiel?
Zoals ik heb aangegeven in het debat met uw Kamer op 3 februari jongstleden keur ik de toepassing van dit profiel af.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor de voortzetting van het plenaire debat?
Ja.
Zwembaden die door hoge energieprijzen tot wanhoop gedreven worden |
|
Inge van Dijk (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Herkent u het beeld dat vele sporthallen en zwembaden in heel Nederland financieel in zwaar weer komen door de snel stijgende energieprijzen?1 2 3 4
Ja.
Deelt u de mening dat deze voorzieningen zo veel als mogelijk open en behouden moeten blijven omdat sport en bewegen van essentieel belang is en deelt u de mening dat de rekening van de sterk stijgende energieprijzen doorgaans niet volledig doorgeschoven kan worden naar de gebruikers?
Sport en bewegen is van groot belang voor de samenleving. Daarom is het belangrijk dat de rijke en fijnmazige sportinfrastructuur toegankelijk blijft voor alle (potentiële) sporters.
Zijn er bij u meer voorbeelden van sportaccommodaties bekend die momenteel bovengemiddeld onder druk staan omdat ze hoog in energieverbruik zitten?
Zoals in veel sectoren zien ook sportaccommodaties de stijgende kosten terug op de energierekening. In het bijzonder de sportaccommodaties die veel energie gebruiken zijn bij uitstek accommodatietypes die direct de gevolgen van de stijgende energieprijzen ondervinden. Hierbij valt uiteraard te denken aan zwembaden, maar ook bijvoorbeeld aan ijsbanen en skihallen. Daarnaast geldt dit probleem mogelijk ook voor sportclubs die te maken hebben met aflopende energiecontracten en daardoor geconfronteerd worden met hogere tarieven.
Het Mulier Instituut onderzoekt momenteel de huidige en te verwachten impact van de stijgende energieprijzen op sportaanbieders. De uitkomsten van dit onderzoek worden verwacht in mei.
Welke mogelijkheden ziet u voor deze sportaccommodaties om op korte termijn te zorgen voor een lagere energierekening? Welke regelingen zijn er die hierin kunnen ondersteunen?
De stijgende energieprijzen zijn voor veel huishoudens en bedrijven vanzelfsprekend een onwenselijke ontwikkeling. Dat geldt ook voor het maatschappelijk vastgoed, waaronder de sportaccommodaties. Het Kabinet heeft enkele generieke maatregelen voorgenomen om de gevolgen van deze prijsstijging te dempen waaronder verlaging van de btw op energie van 21 naar 9 procent per 1 juli 2022.5
Aanvullend op deze voorgenomen generieke maatregelen kunnen gemeenten via de Specifieke Uitkering Stimulering Sport 17,5 procent van de energiekosten met betrekking tot sport declareren. Gemeenten kunnen hierin onder voorwaarden ook de energiekosten meenemen van aan de gemeente gelieerde sportbedrijven voor de sportaccommodaties die zij in beheer hebben. Dit kan op korte termijn bijdragen aan een lagere energierekening.
Naast deze mogelijkheden op de korte termijn, wil ik wijzen op de mogelijkheden op de middellange termijn. Sportaccommodaties zijn bij uitstek locaties waar duurzaam energie opgewekt kan worden zodat de energierekening sterk daalt.
Amateursportorganisaties kunnen bovendien een beroep doen op de BOSA-subsidieregeling voor het verduurzamen van de sportaccommodatie. Daarmee kan dertig procent van het in duurzaamheidsmaatregelen geïnvesteerde bedrag gesubsidieerd worden.
Via het online platform SportNLGroen kunnen beheerders en exploitanten van sportaccommodaties laagdrempelig informatie inwinnen over de verduurzamingsmogelijkheden van de sportaccommodatie. Via dit platform kunnen ook ontzorgingstrajecten worden aangevraagd waarbij adviespartijen de accommodatie door het verduurzamingstraject heen begeleiden. Er wordt hard gewerkt om het ontzorgingsprogramma vanaf 1 juli ook beschikbaar te maken voor grote accommodaties als zwembaden en ijsbanen.
Met deze inspanningen beoogt het kabinet zowel om bij te dragen aan het behalen van de klimaatdoelen als aan het verlagen van de energierekening van de gebruiker. Daarmee zijn de inspanningen gericht op het bevorderen van een financieel duurzame sport, die betaalbaar en toegankelijk is voor alle Nederlanders.
Welke mogelijkheden ziet u om deze gemeenschapsvoorzieningen betaalbaar te houden voor gemeenten en daarmee voor de gebruikers?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat nog steeds niet alle middelbare scholen duidelijk maken dat de vrijwillige ouderbijdrage echt vrijwillig is |
|
Peter Kwint , Lisa Westerveld (GL) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat er nog steeds middelbare scholen zijn die niet duidelijk maken aan ouders dat de vrijwillige ouderbijdrage echt vrijwillig is en kinderen niet langer uitgesloten mogen worden van niet-verplichte activiteiten als ouders niet betalen en zich daarmee niet aan de wet houden?1
Hoe vervelend is het als je hele klas op schoolreis gaat, maar jij niet mee kan omdat je ouders om wat voor reden dan ook de ouderbijdrage niet hebben betaald? Om te zien dat je vrienden op buitenlandreis gaan en jij het met vervangende opdrachten op school moet doen? Ik ben blij dat er een wet is die het verbiedt om kinderen uit te sluiten als ouders de vrijwillige ouderbijdrage niet hebben betaald. School zou juist een plek moeten zijn waar je je vrij en veilig voelt, of je ouders nu betaald hebben of niet. Ik vind het dan ook erg onwenselijk en onjuist als scholen niet duidelijk maken aan ouders dat de vrijwillige ouderbijdrage echt vrijwillig is en dat kinderen niet langer uitgesloten mogen worden van extra activiteiten als ouders niet betalen. De wet verplicht scholen dit expliciet te vermelden in hun schoolgids.
Vindt u het ook onacceptabel dat van de 120 onderzochte middelbare scholen meer dan de helft niet meldt dat kinderen niet worden uitgesloten als de ouderbijdrage niet wordt betaald en 16 scholen spreken over een kwijtscheldingsregeling? Welke verklaring heeft u hiervoor?
Ja, ik vind het onacceptabel als scholen niet expliciet melden dat het betalen van een vrijwillige bijdrage geen voorwaarde is voor deelname aan activiteiten die algemeen toegankelijk behoren te zijn. Mogelijk heeft dit van doen met de recente invoering van de wet. Dat ontslaat scholen niet van hun verantwoordelijkheid om de wet op te volgen.
Op welke momenten zijn scholen geïnformeerd over de wetswijziging vrijwillige ouderbijdrage? Waarom heeft dit volgens u blijkbaar niet het gewenste effect gehad?
Op 20 november 2020 is de berichtgeving gepubliceerd over de inwerkingtreding van de wetswijziging vrijwillige ouderbijdrage per 1 augustus 2021.2 Ter voorbereiding van de inwerkingtreding zijn scholen in het voorjaar van 2021 met een voorlichtingscampagne geïnformeerd. De wetswijziging is aangekondigd in nieuwsbrieven van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Onderwijs voor het primair- en voortgezet onderwijs en er is een informatieve brochure opgesteld. Ook de PO-Raad, de VO-raad en de Algemene Vereniging Schoolleiders hebben de brochure gedeeld en over de nieuwe wet gecommuniceerd. In augustus en september 2021 is opnieuw aandacht besteed aan de nieuwe wet. Deze informatie is te vinden op de rijksoverheid site.3 Deze informatie zal in april worden geactualiseerd en aangevuld in verband met een extra communicatiecampagne (zie ook het antwoord onder vraag 9).
Zoals ook vermeld in het antwoord op vraag 2, zijn er mogelijk scholen die hun beleid en communicatie nog aan het aanpassen zijn op de verscherpte wet vrijwillige ouderbijdrage die dit schooljaar is ingegaan. Ik verwacht van scholen dat zij hun verantwoordelijkheid nemen om de wet op te volgen en dat ze ouders informeren conform de wet.
Binnenkort verstuur ik een brief aan scholen in het primair onderwijs en voortgezet onderwijs waarin ik een persoonlijke oproep doe om ouders goed te informeren over de wet vrijwillige ouderbijdrage. Deze brief is onderdeel van een aanvullende communicatiecampagne. De campagne voer ik dit voorjaar samen met onderwijspartijen uit. In de campagne reik ik scholen dit keer ook concrete communicatiemiddelen aan die zij kunnen gebruiken in hun communicatie naar ouders, zoals een korte video en een visueel overzicht van de wetswijziging. Zie ook het antwoord op vraag 9.
Hoeveel signalen zijn er sinds de wetswijziging van 1 augustus jl. binnengekomen bij de Inspectie van het Onderwijs over het onjuist informeren van ouders over de wetswijziging vrijwillige ouderbijdrage door scholen en wat is er gedaan met deze signalen?
Er zijn bij de Inspectie van het Onderwijs (hierna: Inspectie) sinds 1 augustus 2021 over het primair onderwijs 46 signalen binnengekomen en over het voortgezet onderwijs 42 met als onderwerp de ouderbijdrage. In veel gevallen gaat het om signalen waarbij ouders aangeven dat de school van hun kind(eren) hun vraagt een bijdrage te voldoen, terwijl ze het idee hebben dat dit wettelijk niet is toegestaan. De Inspectie heeft in deze gevallen onderzocht of de school zich bij het vragen van de ouderbijdrage aan de wet houdt. Bij veel van de signalen blijkt er sprake te zijn van tekortkomingen in de communicatie over het vrijwillige karakter van de bijdrage; de communicatie is dan onjuist, onvolledig of onduidelijk. Houdt een school zich niet aan de wet, dan krijgt de school een herstelopdracht met daarbij een termijn waarbinnen het herstel gerealiseerd moet zijn. Voldoet een school vervolgens nog steeds niet aan de wet, dan kan de Inspectie een financiële sanctie opleggen.
Bent u ervan op de hoogte dat er nog steeds scholen zijn die het betalen van de vrijwillige ouderbijdrage koppelen aan het bestellen van boeken en ouders niet verder kunnen in het online bestelproces als ze de ouderbijdrage niet betalen? Hoe verhoudt zich dit tot de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen waarin uw voorganger aangaf dat dit niet mag? Waarom gebeurt het dan nog steeds?2
Nee, daarover heb ik geen concrete signalen ontvangen. Ik ben het met mijn voorganger eens dat dit niet mag. Het koppelen van de bestelling van boeken aan de betaling van de vrijwillige ouderbijdrage mocht voorafgaand aan de recente wetswijziging ook al niet.
Dit voorbeeld toont dat nog niet alle scholen volgens de wet handelen. Ik heb geen feitelijke onderbouwing van de overwegingen of redenen. Ik weet ook niet of dat nodig is. Evident is dat het niet acceptabel is. De Inspectie heeft in haar toezicht dit jaar extra aandacht voor de vrijwillige ouderbijdrage. Het is de bedoeling dat dit soort praktijken niet meer plaatsvinden.
Wat vindt u ervan dat scholen het expres ingewikkeld maken voor ouders om vrijblijvend de vrijwillige ouderbijdrage te betalen, zoals de vrijwillige ouderbijdrage tussen de «verplichte kosten» te zetten?3
Het is lastig om objectief vast te stellen of scholen «het expres ingewikkeld maken», maar het is uiteraard ongewenst en onjuist als een vrijwillige bijdrage als verplichte bijdrage wordt gepresenteerd.
Waar komt volgens u de angst van scholen vandaan dat ouders de vrijwillige ouderbijdrage niet langer meer zouden willen betalen, terwijl uit onderzoek van Ouders & Onderwijs blijkt dat er nog altijd een hoge betalingsbereidheid is onder ouders? Waar baseren scholen dit op? En hoe heeft het ministerie getracht te voorkomen dat scholen op voorhand al het vertrouwen hierin verloren?
Voorheen mochten scholen een kosteloos alternatief aanbieden aan leerlingen van wie de ouders de vrijwillige ouderbijdrage die bestemd was voor extra activiteiten niet betaalden. Vanaf dit schooljaar moeten alle leerlingen kunnen deelnemen aan extra activiteiten die de school organiseert, ook kinderen van ouders die de daarvoor bestemde bijdrage niet betalen. Het is mogelijk dat scholen vrezen dat hierdoor meer ouders de vrijwillige ouderbijdrage niet meer zullen betalen waardoor de extra activiteiten niet meer plaats kunnen vinden.
In de voorlichtingscampagne van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, zoals ook vermeld in het antwoord onder vraag 3, is meegegeven dat de ervaring leert dat de meeste ouders de vrijwillige ouderbijdrage betalen, ook als heel helder is dat deze vrijwillig is en dat leerlingen niet worden uitgesloten van activiteiten als hun ouders de bijdrage niet kunnen of willen betalen.
Waarom wordt er niet extra gecontroleerd op het naleven van de wet omtrent de vrijwillige ouderbijdrage door de Inspectie van het Onderwijs buiten het reguliere toezicht, aangezien zij ook signalen binnenkrijgt dat de communicatie van scholen niet in orde is? Bent u bereid dit alsnog extra te controleren en scholen hier direct op aan te spreken indien zij de wet niet naleven? Zo nee, waarom niet?
De nieuwe wettelijke kaders ten aanzien van de vrijwillige ouderbijdrage gelden sinds 1 augustus 2021. De Inspectie beoordeelt sindsdien of besturen en scholen aan de nieuwe wettelijke kaders voldoen. De Inspectie bekijkt bij ieder instellingsonderzoek in het voortgezet onderwijs of de informatie in de schoolgids voldoet aan de wet. De Inspectie doet in het voortgezet onderwijs daarnaast dit jaar extra thematisch onderzoek naar de oorzaken van niet-naleven van de wettelijke bepalingen. Als de Inspectie signalen van ouders of andere betrokkenen binnenkrijgt over de ouderbijdrage, bekijkt zij altijd of voldaan wordt aan de wettelijke eisen. Dit geldt zowel voor het primair als het voortgezet onderwijs.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat scholen ouders juist informeren over de vrijwillige ouderbijdrage in al hun communicatie aangaande de vrijwillige ouderbijdrage? Bent u bereid scholen nogmaals te wijzen op de wetswijziging en het feit dat ze de wet overtreden als ze ouders niet correct informeren? Zo nee, waarom niet?
Ja, daartoe ben ik bereid. Ik vind het onwenselijk als een deel van de ouders zich nog steeds verplicht voelt de vrijwillige ouderbijdrage te betalen. Scholen moeten ouders correct en volledig over de vrijwillige ouderbijdrage informeren. Daarom voer ik dit voorjaar opnieuw een communicatiecampagne. Dit doe ik in samenwerking met de PO-Raad, de VO-raad, Ouders&Onderwijs, de Algemene Vereniging Schoolleiders en het Landelijk Aktie Komitee Scholieren. Onder meer door scholen een brief te sturen, goede voorbeelden te delen en communicatiemiddelen aan te bieden die scholen kunnen gebruiken bij de voorlichting voor ouders.
De komende maanden zal ik extra aandacht besteden aan dit onderwerp. De Inspectie zal een herstelopdracht geven, als zij constateert dat een school niet juist communiceert over de gewijzigde wet vrijwillige ouderbijdrage.
Kunt u deze vragen los van elkaar beantwoorden?
Ja, zie hierboven.
De berichten 'Banken weren contant geld, bedrijven radeloos' en 'Hoe een metaalhandelaar tot wanhoop wordt gedreven door de bank' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Banken weren contant geld, bedrijven radeloos» en «Hoe een metaalhandelaar tot wanhoop wordt gedreven door de bank»?1 2
Ja.
Is het u bekend dat banken vanuit hun poortwachtersfunctie streng beleid voeren op ondernemers die veel contant geld gebruiken en banken van daaruit ondernemers proberen te bewegen op korte termijn geen grote contante transacties meer uit te voeren, op straffe van het sluiten van hun bankrekening?
Ik heb vernomen dat er banken zijn die klanten, waarbij sprake is van excessief gebruik van contant geld, vragen om het aantal contante transacties terug te brengen naar een niveau dat meer aansluit bij het gemiddelde gebruik van contant geld in de betreffende sector. Contant geld is een van de indicatoren voor een verhoogd risico op witwassen. Het uitvragen van additionele informatie over bepaalde chartale transacties kan onderdeel zijn van het cliëntenonderzoek. Een mitigerende maatregel kan zijn dat het aantal cashtransacties dat de klant kan uitvoeren wordt verlaagd, om zo het risico op witwassen te mitigeren. Ik vind het hierbij wel belangrijk dat de genomen maatregelen cliëntspecifiek en proportioneel zijn en genomen worden na gedegen cliëntonderzoek en in overleg met de klant in kwestie, zodat voorkomen wordt dat het legitiem gebruik van contant geld bemoeilijkt wordt zonder aantoonbare reden.
Is het u bekend dat bepaalde sectoren afhankelijk zijn van contant geld en zich vanwege dit beleid van banken in hun onderneming bedreigd voelen, zoals de metaalsector die veel handelt in Duitsland waar contant geld meer de norm is dan in Nederland?
Ja.
Is het u bekend dat banken hoge administratieve lasten aan ondernemingen opleggen voor de controle op gebruik van grote bedragen contant geld?
Zie antwoord vraag 2.
Van welke sectoren zijn dergelijke signalen zoals genoemd in vragen 2, 3 en 4 u bekend?
Ik beschik niet over een volledig overzicht van de banken die mitigerende maatregelen nemen op het gebied van contant geld en hoe die mitigerende maatregelen er precies uit zien. Wel heb ik signalen ontvangen dat er banken zijn die bepaalde klanten vragen om het gebruik van contant geld te beperken. Dit zijn met name klanten die actief zijn in sectoren waar een verhoogd risico op witwassen is en contant geld relatief veel gebruikt wordt, zoals de metaal- en schrootsector, autosector, coffeeshopsector, en de agrarische sector.
Ziet u voor deze sectoren reële alternatieve opties voor het gebruik van contant geld, waarmee zij niet in het voortbestaan van hun onderneming beperkt worden? Ziet u voor deze sectoren nog andere mogelijkheden voor het geven van waarborgen op legitiem gebruik van contant geld?
Zoals ik ook heb aangegeven in de beantwoording van de voorgaande vragen, vind ik het belangrijk dat banken hun verplichtingen uit de Wwft nakomen, maar vind ik het ook belangrijk dat zij bij het nemen van mitigerende maatregelen oog hebben voor proportionaliteit en het legitiem gebruik van contant geld. Ik vind het belangrijk dat eventuele maatregelen genomen worden na gedegen cliëntonderzoek en overleg met de klant in kwestie, en dat maatregelen klantspecifiek en proportioneel zijn. Naar ik begrijp passen banken deze maatregelen toe voor handelaren waar sprake is van excessief gebruik ten opzichte van andere handelaren in de sector. Er zal een zekere mate van beperking zijn om de hoeveelheid contant geld terug te brengen naar vergelijkbare hoeveelheden, maar ik verwacht niet dat dit het voortbestaan van het bedrijf schaadt, omdat bedrijven grotendeels kunnen overstappen op girale betalingen. Mocht dit wel het geval zijn, dan is het belangrijk dat deze ondernemingen (opnieuw) met hun bank in gesprek kunnen gaan en aantonen waarom de hoeveelheid contant geldtransacties in hun geval valide en noodzakelijk is.
Wat vindt u van de signalen dat vooral het korte tijdspad waarmee bedrijven van het gebruik van contante geld moeten afstappen en de kosten voor zakelijke girale transacties op weerstand stuiten bij ondernemers? Ziet u in die richting oplossingen om ondernemers tegemoet te komen?
Zoals ik ook heb aangegeven in de vorige antwoorden vind ik het belangrijk dat een maatregel genomen wordt in overleg met de klant in kwestie. Het opstellen van een realistisch tijdpad zou mijns inziens onderdeel moeten zijn van dit overleg. Wanneer dit niet het geval is zou ik de klant adviseren om nogmaals in gesprek te gaan met de bank en gezamenlijk alternatieven te verkennen.
Wat vindt u van het spanningsveld tussen (1) banken die streng beleid voeren richting ondernemers vanwege vrees voor het toezicht van De Nederlandsche Bank (DNB) met mogelijk miljoenenboetes tot gevolg, en (2) DNB die enerzijds streng toezicht op banken voert waar een witwasaanpak tekortschiet, maar anderzijds ook vindt dat de inspanningen van banken om witwassen en fraude op te sporen niet het legitieme gebruik van contant geld mogen bemoeilijken?
Ik zie het spanningsveld. De afgelopen maanden heeft De Nederlandsche Bank gesprekken gevoerd met de belangrijkste partijen uit het betalingsverkeer, zoals de banken, vertegenwoordigers van verschillende typen consumenten en toonbankinstellingen en chartale dienstverleners, over een Convenant Contant Geld. Mijn ministerie is zelf geen partij bij het convenant, maar is wel betrokken geweest bij de totstandkoming hiervan. In het Convenant Contant Geld, dat ik op 8 april heb aangeboden aan uw Kamer3, biedt DNB richtlijnen over hoe banken hun verplichtingen uit anti-witwasregelgeving kunnen naleven in relatie tot (de toegang tot) chartale dienstverlening. Zo is onder andere afgesproken dat banken de medewerking van toonbankinstellingen kunnen vragen, binnen de grenzen van de geldende wetgeving, om mogelijke witwas- of andere criminele transacties te achterhalen. Waarbij banken toezeggen dat de gevraagde medewerking proportioneel is. Ook is afgesproken dat banken zich ertoe verbinden de anti-witwas- en anti-terrorismefinancieringsmaatregelen die het gebruik van contant geld kunnen beïnvloeden, proportioneel in te zetten en toe te spitsen op de specifieke risico’s per cliënt zodat het legitieme gebruik van contant geld niet wordt gehinderd.
Hoe kan er volgens u in een gevoelige maatschappelijke en politieke context een eerlijke balans worden gevonden tussen legitiem gebruik van contant geld door ondernemers en een stevige poortwachtersfunctie van banken?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u betrokken bij de overleggen van DNB, banken en belangenclubs die hierover met elkaar proberen afspraken te maken en kunt u ons op de hoogte brengen van de status en uitkomsten van deze overleggen?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is volgens u een gebalanceerde aanpak met betrekking tot het gebruik van contant geld door ondernemers voor hun legitieme onderneming en het beteugelen van criminaliteit door bankenvanuit hun poortwachtersfunctie?
Ik vind het belangrijk dat er sprake is van een toegankelijk betalingsverkeer, zowel giraal als chartaal, en dat contant geld ook geaccepteerd wordt door bedrijven als betaalmiddel. Er worden verschillende initiatieven ondernomen om dit te garanderen, zoals het eerder aangehaalde Convenant Contant Geld en het Actieplan Toegankelijk Betalingsverkeer. Tegelijkertijd levert contant geld in grote getallen wel een verhoogd integriteitsrisico op. Ik vind het belangrijk dat banken bij het cliëntenonderzoek daar oog voor hebben. Een mitigerende maatregel in het kader van een witwasrisico bij een klant is de mogelijkheid tot het beperken van contant geld. Dit kan betekenen dat een bedrijf een tot nu toe lopend betaalmodel moet aanpassen. Gelet op de opgave voor de samenleving om criminele geldstromen te stoppen, is het onvermijdelijk dat ook burgers en ondernemers in aanraking komen met de gevolgen van de eisen die horen bij de poortwachtersfunctie. Ik vind het wel belangrijk dat via bijvoorbeeld contact met de branchevereniging wordt gekeken hoe bank en sector gezamenlijk tot mitigerende maatregelen kunnen komen indien er een sector is met een inherent hoog witwasrisico.
Het artikel 'Baanbrekende technologie kan CO2-uitstoot met 99 procent verminderen' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Baanbrekende technologie kan CO2-uitstoot met 99 procent verminderen» door Wetenschap in Beeld?1
Ja.
Hoe apprecieert u de nieuwe techniek om door middel van een elektrochemisch systeem op basis van waterstof, CO2 uit de lucht te onttrekken? Welke mogelijkheden ziet u voor Nederland om aan te sluiten bij dit onderzoek? Bent u ook voornemens om dit te gaan doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het betreft een interessant onderzoek naar een nieuwe technologie om CO2 uit de lucht te filteren door het gebruik van waterstof. De technologie legt de CO2 niet definitief vast zodat het niet direct een oplossing biedt voor het klimaatvraagstuk. Zoals aangeven bij het antwoord op vraag 4 loopt er een verkennend onderzoek naar de mogelijkheden van technieken die negatieve emissies veroorzaken. In de kabinetsreactie op dat onderzoek wordt de kabinetsinzet toegelicht.
Wat is het huidige kabinetsbeleid ten opzichte van het onttrekken van CO2 uit de lucht door bijvoorbeeld de toepassing van Carbon capture and utilization (CCU) of andere vormen van negatieve emissies? Welke rol en potentie ziet u hiervoor weggelegd in de energietransitie?
Het huidige beleid richt zich met name op het faciliteren van CCUS voor vermijding van fossiele CO2-uitstoot, zoals via de SDE++, maar het kabinet onderkent de mogelijke bijdrage van CCU op basis van biogene CO2 en atmosferische CO2 (Direct Air Capture (DAC). Met die technieken kan gekomen worden tot negatieve emissies, mits de CO2 daarbij permanent wordt vastgelegd. Negatieve emissies kunnen nodig zijn ter compensatie van lastig te mitigeren emissies. Het kabinet zal hier aandacht aan besteden in de update van de langetermijnstrategie die in 2019 bij het Klimaatplan is aangeboden aan uw Kamer en ingediend bij de Europese Commissie. Het kabinet wil deze visie als onderdeel van het nieuwe Klimaatplan op basis van de Klimaatwet (eind 2023/begin 2024) gereed hebben.
Wat is de huidige stand van zaken in Nederland op het gebied van technieken die bijdragen aan het afvangen en verwijderen van CO2 uit de lucht? Welke technieken zijn er beschikbaar en welk onderzoek loopt er? Wat doet de overheid om dit te stimuleren en wat is hier het afwegingskader?
Naar aanleiding van de motie van 8 juli 2021 van de leden Henri Bontenbal (CDA) en Mustafa Amhaouch (CDA) is een verkennend onderzoek gestart naar de mogelijkheden van technieken die negatieve emissies veroorzaken. De resultaten van dit onderzoek verwacht ik u voor de zomer met een kabinetsreactie toe te sturen.
Wat is er nodig om technieken voor het afvangen en verwijderen van CO2 uit de lucht verder op te schalen in Nederland? Welke knelpunten ervaren de verschillende technieken en wat kan de overheid hieraan doen?
In de brief waarmee ik het onderzoek, waar in het antwoord op vraag 4 naar verwezen wordt, aan de Tweede Kamer aanbiedt zal ik ook ingaan op het beantwoorden van deze vraag.
Het bericht dat steeds meer zorgverzekeraars tweelingpolissen aanbieden |
|
Liane den Haan (GOUD) |
|
Kuipers |
|
|
Herinnert u zich de antwoorden op de schriftelijke Kamervragen van 12 januari 2022 over het bericht dat steeds meer zorgverzekeraars tweelingpolissen aanbieden?1
Ja, deze antwoorden herinner ik me.
Deelt u de mening dat de huidige «Regeling informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten» niet effectief is in het tegengaan van tweelingpolissen (dat wil zeggen, twee polissen die op kleine punten verschillen, bijvoorbeeld ten aanzien van het vergoedingspercentage voor niet-gecontracteerde zorg)?2
Het doel van de «Regeling informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten» is niet het tegengaan van (nagenoeg) gelijke polissen. Doel van de regeling is het borgen dat de informatie die zorgverzekeraars verstrekken bruikbaar is voor verzekerden en dat deze informatie het keuzeproces daadwerkelijk ondersteunt.
Deelt u de mening dat verbetering van de risicoverevening een zeer effectieve maatregel is om tweelingpolissen tegen te gaan, onder andere zodat ongezonde mensen niet langer voorspelbaar verliesgevend zijn, en er dan geen reden meer is voor zorgverzekeraars om tweelingpolissen aan te bieden?
Het doel van de risicoverevening is het wegnemen van voorspelbare winsten en verliezen voor verzekeraars die het gevolg zijn van gezondheidsverschillen in hun verzekerdenpopulatie. De risicoverevening zorgt voor een gelijk speelveld tussen zorgverzekeraars, neemt prikkels tot risicoselectie weg en zorgt ervoor dat zorgverzekeraars gestimuleerd worden om zich te richten op doelmatige zorginkoop. Het terugdringen van het aantal (nagenoeg) gelijke polissen is dus geen specifiek doel van de risicoverevening. Het zou wel zo kunnen zijn dat het voor zorgverzekeraars minder aantrekkelijk is om (nagenoeg) gelijke polissen aan te bieden als bepaalde groepen verzekerden niet langer over- of ondergecompenseerd worden.
Alleen het verder verbeteren van de risicoverevening is echter geen oplossing van het probleem. Het aantal (nagenoeg) gelijke polissen op de markt wordt uiteindelijk bepaald door het gedrag van zorgverzekeraars. Ik roep zorgverzekeraars daarom op hun polisaanbod kritisch tegen het licht te houden en ik ga het gesprek met hen hierover aan. Nagenoeg gelijke polissen bemoeilijken het keuzeproces voor verzekerden en dit kan ertoe leiden dat verzekerden bij een klein verschil onnodig voor een duurdere polis kiezen. En waar het gaat om de risicoverevening pak ik mijn rol: het verder verbeteren van de risicoverevening heeft mijn voortdurende aandacht. Hierin is het thema restrisico’s, het adequater compenseren van groepen verzekerden waar nu nog sprake is van over- of ondercompensatie, prioritair.
Bent u bekend met de technische mogelijkheden om ervoor te zorgen dat ongezonde verzekerden niet langer voorspelbaar verliesgevend zijn, bijvoorbeeld door bij de schatting van de gewichten van de vereveningsformule, de restrictie toe te voegen dat het gemiddeld resultaat op de ongezonden gelijk aan nul is (de zogenaamde «constrained regression»-methode)?
Ik ben bekend met de constrained regression-methode. Zoals ik in het antwoord op vraag 3 opmerkte, werk ik continue aan het verder verbeteren van de risicoverevening. De constrained regression methode is inderdaad een optie om de compensatie voor chronisch zieken te verbeteren. Het is alleen niet de enige optie om deze compensatie te verbeteren en wellicht ook niet de meest wenselijke. De constrained regression-methode kent namelijk ook nadelen.
Ik licht dit graag toe. Met een constrained regression worden er «aanvullende restricties» op het model toegepast. Dit kan bijvoorbeeld door bepaalde groepen verzekerden gemiddeld op een bepaald (verevenings)resultaat te laten uitkomen. Het resultaat voor bepaalde groepen ongezonde verzekerden hoeft dan niet langer negatief te zijn. Het opleggen van zulke aanvullende restricties heeft echter negatieve gevolgen voor andere groepen verzekerden in het model. Voor andere groepen verzekerden zal de verevende werking namelijk achteruitgaan. Daarom vergt het een zorgvuldige afweging of constrained regression de meest wenselijke oplossing is.
Deelt u de mening dat als ongezonde verzekerden gemiddeld niet langer voorspelbaar verliesgevend zijn, zorgverzekeraars niet langer terughoudend hoeven te zijn in het investeren in zorginkoop en innovatie voor chronisch zieken en zij eindelijk in hun marketing duidelijk kunnen maken dat zij de beste zorg voor chronisch zieken hebben ingekocht?
Zoals ik in antwoord op vraag 3 aangaf, zorgt de risicoverbetering voor een gelijk speelveld tussen zorgverzekeraars, neemt prikkels tot risicoselectie weg en zorgt ervoor dat zorgverzekeraars gestimuleerd worden om zich te richten op doelmatige zorginkoop. Het Nederlandse vereveningsysteem wordt als een van de beste ter wereld gezien en werkt over het algemeen goed. Voor veel groepen chronisch zieke verzekerden compenseert de verevening al goed en worden zorgverzekeraars hier dus niet belemmerd in het investeren in doelmatige zorginkoop of bij het doen van reclame-uitingen gericht op bepaalde groepen verzekerden. Ook is het gedrag van zorgverzekeraars op de zorginkoopmarkt slechts ten dele afhankelijk van de risicoverevening. Zorgverzekeraars zijn dus ook zelf aan zet.
Tegelijkertijd is er ruimte voor verdere verbetering van de risicoverevening. Uit eerdere onderzoeken is gebleken dat verdere verbetering te behalen valt bij bepaalde groepen van chronische zieken. Daarom werkt het Ministerie van VWS in samenwerking met het Zorginstituut, onderzoekers en zorgverzekeraars continue aan de verbetering van het vereveningsmodel. Deze verbeteringen richten zich niet alleen direct op de compensatie voor chronisch zieken, maar hier wordt breder gekeken. De risicoverevening is namelijk een verdeelmodel waardoor een verbetering in de compensatie voor gezonde verzekerden vaak ook een verbetering in de compensatie voor chronische zieke verzekerden geeft.
De komende maanden zullen in het kader van het Onderzoeksprogramma Risicoverevening 2021–2022 verschillende onderzoeken worden afgerond met daarin naar verwachting voorstellen voor verbeteringen in het model. Ik verwacht uw Kamer in juli – na het Bestuurlijk Overleg Risicoverevening – te informeren over de geplande modelwijzigingen voor 2023.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat zorgverzekeraars zich in hun marketing de afgelopen decennia vrijwel uitsluitend hebben gericht op gezonde (dus winstgevende) verzekerden, en niet op ongezonde (dus verliesgevende) verzekerden en dat het een ongekend gunstige ontwikkeling zou zijn als zorgverzekeraars eindelijk kunnen gaan adverteren met: «Chronisch zieken, kom bij ons!», zonder dat zij bang hoeven te zijn dat ze hiermee onevenredig veel voorspelbaar verliesgevende verzekerden zullen aantrekken?
Een belangrijke pijler in de Zorgverzekeringswet is risicosolidariteit. Voor de basisverzekering geldt een acceptatieplicht en een verbod op premiedifferentiatie. Zorgverzekeraars mogen verzekerden dus niet weigeren en ook geen hogere premie vragen aan verzekerden met bijvoorbeeld een slechtere gezondheid of een hogere leeftijd. Op die manier wordt de risicosolidariteit geborgd. De NZa houdt toezicht op het naleven van de acceptatieplicht door zorgverzekeraars.
Verzekerden dienen zich ook daadwerkelijk vrij te voelen om iedere basisverzekering te kiezen. Het zou daarom inderdaad mooi zijn als álle groepen verzekerden zich aangesproken voelen door de communicatie en marketing van zorgverzekeraars. Het Nivel heeft onlangs een monitor uitgevoerd naar het overstapseizoen van 2021–2022. Hierin zijn onder andere de reclame-uitingen van zorgverzekeraars geanalyseerd. Het Nivel stelt dat de reclames van zorgverzekeraars zich op een brede doelgroep richten. Er zijn verschillende vergelijkingssites of zorgverzekeraars die cadeaus aanbieden bij het afsluiten van een zorgverzekering. Bij het aanbieden van zulke cadeaus wordt niet op een specifieke doelgroep gericht.
Bent u bereid zo spoedig mogelijk te realiseren dat ongezonde verzekerden gemiddeld niet langer voorspelbaar verliesgevend zijn, bijvoorbeeld door toepassing van de zogenaamde «constrained regression»-methode? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in antwoord op vraag 3 aangaf heeft het verder verbeteren van de risicoverevening mijn voortdurende aandacht. Hierin is het thema restrisico’s, het adequater compenseren van groepen verzekerden waar nu nog sprake is van over- of ondercompensatie, prioritair.
De afgelopen jaren zijn er diverse stappen gezet en verbeteringen in het model doorgevoerd om de compensatie voor chronisch zieken te verbeteren. Hiermee gaan we door. Het Ministerie van VWS werkt namelijk continue aan de verbetering van het vereveningsmodel, in samenwerking met het Zorginstituut, onderzoekers en zorgverzekeraars. Jaarlijks wordt hiervoor een onderzoeksprogramma opgesteld waarin de geplande onderzoeken voor het komende jaar zijn opgenomen. Dit programma wordt opgesteld in overleg met de eerdergenoemde partijen.
Met dit onderzoeksprogramma wordt beoogd het risicovereveningsmodel zoveel mogelijk te verbeteren en zo voorspelbare winstgevendheid en verliesgevendheid van groepen verzekerden te minimaliseren. In september wordt uw Kamer over het onderzoeksprogramma voor het komende onderzoeksjaar geïnformeerd.
Maatwerkafspraken voor woningbouw |
|
Raoul Boucke (D66), Faissal Boulakjar (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de uitspraak van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat in haar brief van 5 juli 2019 dat in overleg met betrokken partijen wordt gekeken of er vooruitlopend daarop (aanpassing van het luchthavenindelingsbesluit, LIB) in specifieke gevallen mogelijkheden zijn om te komen tot maatwerkafspraken voor beperkte ontwikkeling waar dit nu niet is toegestaan en afspraken voor locaties waar dit nu wel is toegestaan, maar dat het bij wijziging van de contouren later mogelijk niet meer gewenst is?1
Ja.
Kunt u aangeven in hoeveel situaties sprake is geweest van maatwerkafspraken om woningbouw mogelijk te maken? Om hoeveel woningen gaat dat?
Het LIB kent 5 beperkingengebieden: LIB 1 tot en met 5. LIB 1 ligt het dichtst bij de luchthaven en LIB 5 het verst van de luchthaven af. Hoe dichter bij de luchthaven, hoe meer beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen er gelden. In LIB 1 tot en met 3 zijn de bouwmogelijkheden niet of zeer beperkt. In het LIB 4 gebied heeft de gemeente een eigen afwegingsruimte, die beperkt is tot 25 woningen per bouwplan, binnen bestaand stedelijk gebied. Als het om meer woningen gaat, dan kan ik in bijzondere omstandigheden desgevraagd besluiten om een verklaring van geen bezwaar (vvgb) af te geven. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) beoordeelt deze aanvragen in mandaat namens mij. Uit de toelichting op het LIB blijkt dat de beoordeling van een vvgb aanvraag integraal is, waarbij de hinder en het risico afgewogen worden tegen leefbaarheid, maatschappelijk belang of zwaarwegend individueel belang. In LIB 5 is de afweging tussen woningbouw en geluidhinder volledig aan het lokale bestuur, mits het gaat om bouwplannen binnen het bestaand stedelijk gebied. In 2019 tot en met 2021 zijn door de decentrale overheden in de regio in totaal zes aanvragen gedaan voor een vvgb, waarvan er vier zijn toegekend. Het gaat om de bouw van een bedrijfswoning (LIB 3), de verplaatsing van een woning (LIB 4), de bouw van 60 flexwoningen (LIB 4) en de bouw van 77 woningen buiten bestaand stedelijk gebied (LIB 5).
Buiten de lokale afwegingsruimte en de vvgb’s van de ILT kan vanuit het LIB geen maatwerk worden toegepast. Op dit moment ben ik samen met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) bezig met het vernieuwen van het ruimtelijk beleid rond Schiphol en binnen dat kader wil ik kijken of er meer ruimte geboden kan worden voor maatwerk, zoals aangekondigd in de Luchtvaartnota 2020–20502. Dit speelt binnen de context van het dilemma tussen de woningbouwopgave waar de regio voor staat en het belang van de bescherming van de gezondheid van omwonenden van de luchthaven.
Bent u van mening dat de bouw van studentenwoningen in Kronenburg in aanmerking komt voor dergelijke maatwerkafspraken?
Kronenburg ligt direct onder de aanvliegroute van de Buitenveldertbaan, in LIB 4 gebied. Het LIB legt beperkingen op aan het toevoegen van woningen in de nabijheid van Schiphol om te voorkomen dat gezondheids- en veiligheidsrisico’s toenemen. Het toevoegen van grote aantallen woningen op deze locatie botst hiermee. Op dit moment loopt de beroepsprocedure tegen het in strijd met het huidige LIB vastgestelde bestemmingsplan.
Hoe weegt u het feit dat op dit moment duizenden studenten onder een aanvliegroute wonen en geen geluidsoverlast ervaren, maar dat dit als bezwaar wordt opgevoerd tegen het aanvullend bouwen van 2.500 studentenwoningen meters verder?
In het LIB is vastgelegd dat in het LIB 4 gebied, waar Kronenburg in ligt, een zeer zorgvuldige afweging moet worden gemaakt tussen het toevoegen van nieuwe woningen en de gevolgen voor de gezondheid in termen van geluidbelasting. Daarnaast is in het LIB vastgelegd dat woningen die voor de inwerkingtreding van het LIB in 2003 reeds in het LIB 4 gebied aanwezig waren, zoals het studentencomplex Uilenstede, hun woonfunctie mogen behouden. Op basis van gezondheidsonderzoek3 is vastgesteld bij welke geluidbelasting er bij een aanzienlijk deel van de bewoners ernstige hinder en slaapverstoring optreedt. In het LIB 4 gebied is de geluidbelasting dusdanig dat er terughoudend moet worden omgegaan met het toevoegen van woningen. Bovendien worden ook relevante veiligheidsaspecten meegewogen in de integrale toetsing bij vvgb-aanvragen.
Is de huidige vliegoperatie (conform het vigerend luchthavenverkeerbesluit (LVB)), 500.000 vliegtuigbewegingen, Nieuwe Normen- en Handhavingsstelsel en huidige vlootmix) en daaruit volgende geluidbelasting in overeenstemming met de zonering die volgt uit het Luchthavenindelingsbesluit (LIB)?
In het systeem van de Wet luchtvaart worden in het Luchthavenverkeerbesluit (LVB) de grenswaarden en regels vastgelegd omtrent het luchthavenverkeer voor zover die regels noodzakelijk zijn met het oog op de veiligheid, de geluidbelasting, de lokale luchtverontreiniging en de geurbelasting. Het betreft de ruimte voor en de wijze van het gebruik van de luchthaven. Het LIB bevat het beperkingengebied en de voor het beperkingengebied geldende regels, waarbij beperkingen zijn gesteld ten aanzien van de bestemming en het gebruik van de grond voor zover die beperkingen noodzakelijk zijn met het oog op de veiligheid en de geluidbelasting (gezondheid) in verband met de nabijheid van de luchthaven. De inhoud van het LIB volgt hetgeen is vastgelegd in het LVB. Nadat het LVB in verband met het nieuwe normen- en handhavingsstelsel voor Schiphol is aangepast, zullen ook de beperkingengebieden in het LIB worden herzien.
Hoeveel woningbouw wordt eventueel mogelijk bij het in overeenstemming brengen van het LIB met het LVB of anderszins een actualisatie van het LIB?
Een aanpassing van het LIB op basis van een aangepast LVB kan lokaal als effect hebben dat er in sommige gebieden meer woningbouw en andere ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden. De contouren in het concept-LVB4 beslaan een kleiner gebied dan de huidige beperkingengebieden die in het LIB zijn vastgelegd. Een actualisatie van de LIB-beperkingengebieden op basis van het concept-LVB zou op een beperkt aantal plekken leiden tot een afname van de beperkingen voor woningbouw. Het is moeilijk in te schatten om hoeveel woningen dit gaat, omdat het afhankelijk is van de locatie in welke dichtheden er gebouwd kan worden. Bovendien is bij het opstellen van de plancapaciteit voor de Metropoolregio Amsterdam (MRA) uitgegaan van de beperkingengebieden die zijn vastgelegd in het huidige LIB en zijn de gebieden waar de mogelijkheden voor woningbouw mogelijk toenemen niet meegenomen in de huidige afweging over waar te bouwen. Grofweg kan gedacht worden aan enkele duizenden woningen. Lang niet alle plekken waar de contour verschuift, zijn geschikt voor woningbouw, omdat het bijvoorbeeld natuurgebieden betreft, er een snelweg ligt of het gebied al een recreatieve functie heeft. Bovendien betekenen krimpende contouren niet dat hinder volledig verdwijnt. Het vraagt om een zorgvuldige afweging of vrijgekomen ruimte moet worden benut voor woningbouw. Immers, per saldo zal daarmee het aantal gehinderden toe kunnen nemen ondanks een lagere geluidbelasting. Het is binnen de regels van het LIB een lokale bestuurlijke afweging of de gebieden geschikt zijn voor woningbouw.
Bent u van mening dat, gezien de aanzienlijke vertraging die verwacht wordt met betrekking tot het vastleggen van het luchthavenverkeersbesluit, er stappen moeten worden gezet in het actualiseren van het LIB?
Omdat de omvang van het beperkingengebied in het LIB wordt vastgesteld op basis van het toegestane gebruik van de luchthaven in het LVB, is het niet mogelijk het beperkingengebied aan te passen als de inhoud van de LVB-wijziging voor het nieuwe normen- en handhavingsstelsel nog niet vaststaat.
Hoe weegt u de uitspraak van de Bestuurlijke Regie Schiphol (BRS) (zienswijze actualisatie LIB naar aanleiding van de taxibaan «Quebec») dat blijkt uit het Milieueffectrapport van het LVB «dat er tal van locaties zijn waar de begrenzing van de beperkingengebieden niet op de goede plek liggen»? Om hoeveel woningen gaat het daarbij?
De BRS doelt hier op het feit dat de beperkingengebieden in het LIB niet volledig overeenkomen met de contouren die berekend zijn in het kader van het eerdergenoemde concept-LVB in verband met het nieuwe normen- en handhavingsstelsel voor Schiphol. Zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven, volgt de inhoud van het LIB hetgeen is vastgelegd in het LVB. Als gevolg van de voorgenomen wijziging van het LVB zal ook het LIB worden herzien.
Bent u bereid de in deze zienswijze genoemde quick wins in samenwerking met de BRS voortvarend op te pakken om zo woningbouw mogelijk te maken?
IenW en BZK zijn samen met de BRS in overleg over aanpassingen in het LIB. In dit overleg worden ook de genoemde quick wins meegenomen.
De prijzen van het openbaar vervoer |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat de prijs van treinkaartjes van de NS jaarlijks meestijgt met de inflatie?
In de concessie voor het hoofdrailnet is opgenomen dat NS de tarieven voor de beschermde kaartsoorten1 kan corrigeren voor inflatie (zoals weergegeven in de consumentenprijsindex (CPI) in de Macro Economische Verkenningen MEV) en met een eventuele wijziging van de gebruiksvergoeding voor het spoor.
Kunt u een algemeen beeld geven van de manier waarop prijsstijgingen geregeld zijn in de openbaar vervoersconcessies van provincies en vervoerregio’s in relatie tot inflatie?
In het decentrale OV is een manier van indexeren afgesproken voor zowel hun OV tarieven als voor de subsidiebijdrage van decentrale OV autoriteiten aan vervoerders. De indexatiewijze is gebaseerd op de algemene kostenverandering in het decentraal OV gemeten via de lonen, de energieprijzen en overige kosten, waarbij de overige kosten de inflatie volgen. Deze drie componenten worden afgeleid uit de door CBS en CPB gepubliceerde cijfers. De componenten worden met verschillende wegingsfactoren in een mandje gecombineerd tot een Landelijke Tarieven Index (LTI) voor landelijke kaartjes en een Landelijke Bijdrage Index (LBI) voor de subsidiebijdragen van decentrale overheden. In de mandjes wegen de lonen het zwaarst (ca 65%) en op dit moment wegen de energiekosten voor ongeveer 10% mee.
De wegingen verschillen per modaliteit (bus, tram en trein) en naar energiesoort (diesel, gas, elektriciteit). Elke 3 jaar wordt de weging van de verschillende componenten in het mandje opnieuw bepaald. En jaarlijks wordt een jaarprognose bepaald van de indexen, die in de volgende jaarlijkse berekening eventueel worden gecorrigeerd voor de realisatie in het afgelopen jaar. Dus voor de tarieven wordt de gerealiseerde inflatie over 2021 gecorrigeerd in de LTI 2023 en die van 2022 wordt gecorrigeerd in de LTI 2024.
Zou u het ook onacceptabel vinden als kaartjes voor de trein, tram of bus in een jaar met 5% of meer stijgen?
Wanneer als gevolg van de inflatie de prijzen in Nederland stijgen, dan geldt dat logischerwijs ook voor het OV. Immers ook de vervoerders worden geconfronteerd met hogere kosten die gecompenseerd moeten worden om financieel gezond te blijven. Ik begrijp dat een stijging van de tarieven geen aantrekkelijk perspectief is, maar zoals in de antwoorden op vraag 1 en 2 beschreven zijn de prijzen wel verbonden met de inflatie. Net als in andere sectoren kunnen deze kosten worden doorberekend.
Bent u het eens dat voorkomen moet worden dat de prijzen van ov-kaartjes volledig geïndexeerd worden bij de huidige exceptioneel hoge inflatie?
Zie ook het antwoord op vraag 2, waarin de spelregels voor het bepalen van de prijs van OV-kaartjes is toegelicht. De tariefvoorstellen moeten voor advies per concessie worden voorgelegd aan de consumentenplatforms. Na reactie op dat advies worden de tarieven definitief vastgesteld.
Bent u bereid om met de NS om de tafel te gaan zitten om ervoor te zorgen dat treinkaartjes niet veel duurder worden?
Het tariefbeleid van NS is, binnen de spelregels van de concessie, een eigen verantwoordelijkheid van NS. Op grond van de concessie mag NS de tarieven corrigeren voor de inflatie. Zie ook mijn antwoord op vraag 1. NS zal haar binnenlandse tarieven overigens pas weer per 1 januari 2023 aanpassen. De procedure hiervoor zal rond augustus 2022 starten met een adviesaanvraag aan de consumentenorganisaties vertegenwoordigd in het LOCOV.
Bent u bereid om er samen met provincies en vervoerregio’s voor te zorgen dat ook de bussen, trams, metro’s en de regionale treinen niet veel duurder worden?
Zoals uit voorgaande antwoorden blijkt, heb ik geen bevoegdheid ten aanzien van de regionale OV tarieven. Ik kan dus niet voorkomen dat die tarieven duurder worden per 1 januari 2023.
Het bericht dat banken contant geld van bedrijven weren |
|
Teun van Dijck (PVV) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Banken weren contant geld, bedrijven radeloos»?1
Ja.
Klopt het dat banken, om witwasrisico’s te beperken, contante transacties sterk willen terugdringen of zelfs verbieden? Zo ja, om welke banken gaat het hier?
Banken zijn op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en het financieren van terrorisme (Wwft) verplicht om cliëntenonderzoek uit te voeren en mitigerende maatregelen te nemen bij verhoogde witwasrisico’s. Door de toenemende aandacht voor de uitvoering van de Wwft door poortwachters, in het bijzonder financiële instellingen, zie ik dat bedrijven vaker geconfronteerd worden met de gevolgen van de uitvoering van de Wwft en bijvoorbeeld gevraagd worden meer informatie en documentatie aan te leveren dan voorheen. Ik heb geen volledig overzicht van de banken die mitigerende maatregelen nemen op het gebied van contant geld en hoe die mitigerende maatregelen er precies uit zien. Uit navraag bij de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB), begrijp ik dat er geen algemeen maximumpercentage voor cashtransacties is bij hun leden. Wel heb ik signalen ontvangen dat er banken zijn die klanten, waarbij sprake is van excessief gebruik van contant geld, vragen om het aantal contante transacties terug te brengen naar een niveau dat meer aansluit bij het gemiddelde gebruik van contant geld in de sector. Ik kan mij voorstellen dat het ingrijpend kan zijn wanneer een bank, vooral na een lange zakelijke relatie, om uitvoerige documentatie verzoekt of vraagt om het gebruik van contant geld terug te dringen. Gelet op de opgave voor de samenleving om criminele geldstromen te stoppen, is het onvermijdelijk dat ook ondernemers in aanraking komen met de gevolgen van de eisen die horen bij de poortwachtersfunctie. Ik verwacht van banken en andere instellingen dat zij daarbij redelijk te werk gaan en transparant hun klanten informeren over de verplichtingen die op hen rusten. Ik verwacht daarbij ook dat dit in overleg tussen de bank en de cliënt plaatsvindt en er zo nodig tot maatwerk gekomen kan worden indien de contantgeldbehoefte groter is dan wat de bank wenselijk vindt. Dit hangt af van het risicoprofiel van de klant.
Met welke obstakels hebben bedrijven precies te maken en in welke sectoren willen (bepaalde) banken het gebruik van contant geld helemaal verbieden? Klopt het bijvoorbeeld dat bedrijven een limiet van tien procent contante transacties krijgen opgelegd, met een bepaalde snelheid contante betalingen moeten afbouwen en dat zelfs bankrekeningen van bedrijven worden opgezegd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan voorkomen worden dat de inspanning van banken om witwassen en fraude op te sporen doorslaat?
Zoals ik eerder heb aangegeven2 ben ik voornemens om de Algemene leidraad Wwft zo aan te passen dat duidelijk wordt dat het feit dat bepaalde typen cliënten of producten een inherent verhoogd risico met zich meebrengen geen reden kan zijn om dit type cliënten categoraal te weigeren. Dat blijkt al uit de Leidraad van DNB3. Deze verduidelijking komt tegemoet aan de motie van het lid Azarkan4. Ook in het Convenant Contant Geld, dat ik op 8 april heb aangeboden aan uw Kamer5, biedt DNB richtlijnen over hoe banken hun verplichtingen uit anti-witwasregelgeving kunnen naleven in relatie tot (de toegang tot) chartale dienstverlening. Zo is onder andere afgesproken dat banken de medewerking van toonbankinstellingen kunnen vragen, binnen de grenzen van de geldende wetgeving, om mogelijke witwas- of andere criminele transacties te achterhalen. Waarbij banken toezeggen dat de gevraagde medewerking proportioneel is. Ook is afgesproken dat banken zich ertoe verbinden de anti-witwas- en anti-terrorismemaatregelen die het gebruik van contant geld kunnen beïnvloeden, proportioneel in te zetten en toe te spitsen op de specifieke risico’s per cliënt zodat het legitieme gebruik van contant geld niet wordt gehinderd.
Met de wijziging van de Algemene leidraad Wwft en de verschillende richtlijnen vanuit DNB ga ik ervan uit dat banken blijven bij de reeds geldende individuele risicobeoordeling, zodat hele sectoren toegang blijven houden tot het betalingsverkeer. Bij het stellen van beperkende maatregelen vind ik het belangrijk dat de bank kijkt naar de behoefte van de klant in relatie tot het risicoprofiel. Hierbij dient een afweging te worden gemaakt in de noodzaak en gerichtheid van de beperking, bijvoorbeeld voor contant geld. Daarnaast vind ik het belangrijk dat eventuele maatregelen genomen worden na gedegen cliëntonderzoek en overleg met de klant in kwestie.
Bent u het eens met de stelling dat contant geld een wettig betaalmiddel is en hoort te blijven? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te treffen om dit te bewerkstelligen en om de obstakels die bedrijven ervaren weg te nemen?
Ik ben het eens met de stelling dat contant geld een wettig betaalmiddel is en blijft. Gelet op de status van contant geld als wettig betaalmiddel is bijvoorbeeld in de Europese strategie voor retailbetalingen6 opgenomen dat lidstaten de acceptatie en bereikbaarheid van contant geld als publiek goed dienen te waarborgen, zodat het als betaalmiddel bruikbaar blijft. Met ditzelfde doel zijn afspraken gemaakt door de belangrijkste partijen uit het betalingsverkeer, die zijn vastgelegd in het eerder aangehaalde Convenant Contant Geld. In dit convenant wordt onder meer onderkend dat naarmate het feitelijke gebruik van contant geld verder afneemt, de vraag nadrukkelijker aan de orde komt hoe het publieke belang van contant geld het beste geborgd kan worden. Daarom zal ik in samenwerking met DNB het komende jaar een onafhankelijk onderzoek uit laten voeren om uit te werken op welke manier het publieke belang het beste geborgd kan worden. Hierbij zullen alle varianten worden onderzocht, variërend van meer publieke tot meer private oplossingen.
Het bericht 'Banken weren contant geld, bedrijven radeloos' |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Banken weren contant geld, bedrijven radeloos»?1
Ja.
Klopt het dat het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer, waar de banken bij zijn aangesloten, geconcludeerd heeft dat maatschappelijke ontwikkelingen zoals digitaal betalen niet afgedwongen mogen worden? Deelt u de zorg dat die dwang er nu toch is?
De afgelopen jaren is er sprake van toenemende digitalisering in het betalingsverkeer. Dit is terug te zien in het toenemend aandeel elektronische betalingen ten opzichte van betalingen met contant geld, maar ook in de dienstverlening door banken. Enerzijds brengt dit voordelen met zich mee, zoals een verhoogd betaalgemak voor veel mensen. Aan de andere kant zorgt dit onder andere voor toenemende druk op de chartale infrastructuur en een lagere toegankelijkheid van het betalingsverkeer voor sommige groepen mensen.
Het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB) is een overlegplatform waarin organisaties die zijn betrokken bij het aanbieden en afnemen van betaaldiensten zich inzetten voor een veilig, betrouwbaar, toegankelijk en efficiënt betalingsverkeer voor iedereen. Om ervoor te zorgen dat het betalingsverkeer toegankelijk blijft heeft het MOB het «Actieplan Toegankelijk Betalingsverkeer» opgesteld. Daarnaast heeft De Nederlandsche Bank (DNB) de afgelopen maanden gesprekken gevoerd met de belangrijkste partijen uit het betalingsverkeer over een Convenant Contant Geld. Dit Convenant heb ik op 8 april aan uw Kamer aangeboden2. In het Convenant staan afspraken om ervoor te zorgen dat contant geld goed blijft functioneren als toonbankbetaalmiddel, ook als geleidelijk steeds meer elektronisch wordt betaald. Er is in het Convenant onder andere opgenomen dat banken hun prijsbeleid bevriezen en geen nieuwe maatregelen treffen, zoals tariefsverhogingen of volumebeperkingen, waardoor het opnemen of storten van contant geld voor particuliere en zakelijke klanten duurder, of anderszins ontmoedigd of belemmerd wordt. In artikel 5 van het Convenant is afgesproken dat banken zich ertoe verbinden de anti-witwas- en anti-terrorismefinancieringsmaatregelen die het gebruik van contant geld kunnen beïnvloeden, proportioneel in te zetten en toe te spitsen op de specifieke risico’s per cliënt zodat het legitieme gebruik van contant geld niet wordt gehinderd.
Kunt u een overzicht geven van de wettelijke eisen aan banken om contant geld te beperken? Klopt het dat banken eisen aan kleine ondernemers opleggen die veel verder gaan dan de wettelijke verplichtingen?
Er zijn geen wettelijke eisen die banken verplichten om contant geld te beperken. Banken zijn vanuit hun poortwachtersfunctie verplicht op basis van de Wet ter voorkoming van witwassen en het financieren van terrorisme (Wwft) om cliëntenonderzoek uit te voeren en zo nodig mitigerende maatregelen te nemen om de risico’s op witwassen te voorkomen. Contant geld is een van de indicatoren voor een verhoogd risico op witwassen. Het uitvragen van additionele informatie over bepaalde chartale transacties kan onderdeel zijn van het cliëntenonderzoek. Als er risico’s gesignaleerd worden, dan dient de bank deze te mitigeren. Een bank bepaalt diens eigen beheerskader ten aanzien van risico’s. Ook bepaalt de bank zelf diens beheersmaatregelen. Dit kan onder andere een beperking van contant geld zijn. Ik heb vernomen dat er banken zijn die klanten, waarbij sprake is van excessief gebruik van contant geld, vragen om het aantal contante transacties terug te brengen naar een niveau dat meer aansluit bij het gemiddelde gebruik van contant geld in de sector.
Ik vind het belangrijk dat banken hun poortwachtersrol goed vervullen en mitigerende maatregelen nemen. Tegelijkertijd vind ik het ook belangrijk dat de genomen maatregelen cliëntspecifiek en proportioneel zijn en genomen worden na gedegen cliëntonderzoek en zo nodig in overleg met de klant in kwestie, zodat voorkomen wordt dat het legitiem gebruik van contant geld bemoeilijkt wordt zonder aantoonbare reden. Deze richtlijn is ook opgenomen in het Convenant Contant Geld.
Wat vindt u ervan dat banken het gebruik van contant geld voor bedrijven moeilijk maken door dit te maximeren op een percentage van de transacties, terwijl de toezichthouder stelt dat banken het legitieme gebruik van contant geld niet mogen bemoeilijken?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat maatregelen zoals een maximum van tien procent cashtransacties bedrijven met veel kleine betalingen raken en niet noodzakelijk meer risicovolle aankopen als luxe horloges en dure auto’s?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ervan op de hoogte dat banken dreigen rekeningen van mkb’ers op te zeggen als zij voor een bepaalde deadline het aantal cashtransacties niet hebben teruggebracht? Vindt u dit in lijn met de afspraak dat legitiem gebruik van contant geld niet bemoeilijkt mag worden?
Zie antwoord vraag 3.
Herinnert u zich dat De Nederlandsche Bank (DNB) vorig jaar vaststelde dat het afstortnetwerk van banken voor contant geld niet op orde is?2 Welke afspraken zijn er nu met banken om dit te verbeteren en om legitiem gebruik van contant geld te faciliteren?
Uit de Bereikbaarheidsmonitor 2021 ondernemers kwam naar voren dat de toegankelijkheid en bereikbaarheid van betaaldiensten in de perceptie van ondernemers sterk was afgenomen in vergelijking met de Bereikbaarheidsmonitor 2016, waaronder de bereikbaarheid van afstortfaciliteiten4. Dit had onder andere te maken met het (tijdelijk) sluiten van een deel van de sealbagautomaten vanwege een reeks plofkraken, de sluiting van bankkantoren, de capaciteitstekorten in het waardetransport en de Geldmaattransitie. In het Convenant Contant Geld zijn onder andere afspraken gemaakt over het minimumaantal sealbagautomaten5 en het aantal recyclers6 en de minimum-bereikbaarheid van deze automaten. Ook zijn er afspraken opgenomen over de kwaliteit van de chartale dienstverlening (Convenant, artikel 1) door Geldmaat en de continuïteit van het waardevervoer (Convenant, artikel 7). Zo is bijvoorbeeld in artikel 1 afgesproken dat Geldmaat minimaal 450 sealbagautomaten zal realiseren en handhaven en dat daarmee 98% van de toonbankinstellingen binnen 20 autominuten rijden van een sealbagautomaat gevestigd is. Bovendien is afgesproken dat banken zich aantoonbaar zullen inzetten om een veilige maatwerkoplossing beschikbaar te stellen voor het afstorten van contant geld voor iedere toonbankinstelling die binnen 20 autorijminuten geen sealbagautomaat tot haar beschikking heeft. Een dergelijke maatwerkoplossing moet proportioneel en redelijk zijn en kan bijvoorbeeld bestaan uit het plaatsen van een extra sealbagautomaat, het assisteren bij het gebruik van een recycler, of het assisteren bij het aangaan van een contract voor waardevervoer.
Herkent u de kritiek dat transactiekosten voor girale betalingen in Europa erg hoog zijn? Kunt u een overzicht geven van de gemiddelde transactiekosten voor betalingen binnen Europa?
Ik herken deze kritiek gedeeltelijk. In dit verband is van belang of sprake is van een internationale overboeking die wordt uitgevoerd via de Single Euro Payments Area (SEPA). Met de wijziging verordening grensoverschrijdende betalingen is geregeld dat de transactiekosten bij grensoverschrijdende betalingen binnen de Europese Unie even hoog zijn als die bij binnenlandse betalingen. Een nadeel van deze overboekingen is dat het bedrag weliswaar binnen een werkdag wordt bijgeschreven, maar niet direct. Er zijn wel mogelijkheden om het bedrag meteen over te boeken, de zogenoemde instant payments. In Nederland vinden de meeste betalingen al via instant payments plaats en worden er geen extra kosten gerekend voor deze methode, maar in andere landen wordt dit soms nog als premiumdienst, tegen additionele kosten, aangeboden of bieden banken instant payments in zijn geheel niet aan. Ik beschik helaas niet over een overzicht met de kosten die gerekend worden voor instant payments in andere EU-landen. De Europese Commissie werkt aan het normaliseren van instant payments en heeft aangekondigd in de tweede helft van dit jaar met een wetgevend voorstel te komen.
Bent u bereid de zorgen over de opstelling van banken ten aanzien van contant geld richting kleine ondernemers op korte termijn bij de banken onder de aandacht te brengen?
Ja. Ik zal in het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer benadrukken dat ik van banken verwacht dat zij proportionaliteit toepassen bij het implementeren van mitigerende maatregelen in het kader van de Wwft, in overeenstemming met de afspraken uit het Convenant Contant Geld.