Digitaal vergaderen voor raadsleden mogelijk maken als dat nodig is |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Deelt u de mening dat alle raadsleden in staat moeten worden gesteld om deel te nemen aan raadsvergaderingen?1
De Tijdelijke wet digitale beraadslaging en besluitvorming is ingevoerd naar aanleiding van het coronavirus om het voor gemeenteraden, en andere decentrale volksvertegenwoordigende organen, mogelijk te maken langs digitale weg te vergaderen en te besluiten. Na het zomerreces kwamen gemeenteraden steeds meer fysiek bijeen2. Door de oplopende besmettingscijfers lijkt er nu een beweging naar meer digitaal vergaderen te ontstaan, maar er zijn nog geen data beschikbaar om deze conclusie te ondersteunen.
Deze beweging laat zien dat gemeenteraden bewuste keuzes maken over de wijze waarop zij willen vergaderen. Het uitgangspunt bij het uitschrijven van een raadsvergadering is dat fysiek vergaderen de norm is, met inachtneming van de geldende richtlijnen. Er kunnen echter goede redenen zijn om digitaal te vergaderen, zoals uit de toelichting bij de wet blijkt. Het is aan de raad zelf om hier een weging in te maken. Dit past bij de lokale autonomie.
Als de gemeenteraad in meerderheid besluit dat er fysiek vergaderd moet worden maar raadsleden vanwege hun gezondheid niet deel kunnen nemen gezien de dreiging van het coronavirus, bent u dan van mening dat de gemeenteraad er alles aan moet doen om de betreffende raadsleden toch, bijvoorbeeld digitaal, te laten deelnemen?
Zoals uit het vorige antwoord blijkt, acht ik het de verantwoordelijkheid van de gemeenteraad zelf om hier verstandige afwegingen in te maken. Een vergadering moet echter wel of fysiek of digitaal zijn, er kan geen combinatie van fysieke en digitale deelname aan dezelfde vergadering zijn (de zogeheten hybride vergaderingen). Dit volgt uit de Tijdelijke wet digitale beraadslaging en besluitvorming.
Een raad kan er wel voor kiezen een fysieke beraadslaging in kleiner gezelschap te laten plaatsvinden om daarna een nieuwe digitale vergadering te houden voor onder meer de stemmingen, uiteraard met inachtneming van alle voorschriften omtrent het tijdig en goed uitschrijven van de verschillende vergaderingen en met de mogelijkheden om bijvoorbeeld heropening van de beraadslaging te vragen die voor fysieke vergaderingen ook gelden. De niet fysiek aanwezige leden kunnen de fysieke beraadslaging dan ook digitaal volgen.
Gemeenteraden hebben zo een aantal mogelijkheden om in de huidige tijd de eigen vergaderingen te organiseren.
Bent u bereid om er bij gemeenten, waar het verzoek van (een aantal) raadsleden om digitaal te vergaderen wordt genegeerd, zoals het geval is in de gemeente Boxmeer, op aan te dringen dat ieder raadslid in de mogelijkheid moet worden gesteld om deel te nemen aan raads- en commissievergaderingen?
Omdat hybride vergaderingen juridisch niet mogelijk zijn, acht ik een dergelijke oproep niet zinvol. Het is uiteindelijk aan (de meerderheid van) de raad om te besluiten tot een fysieke dan wel een digitale vergadering. Daarbij vertrouw ik erop dat raden zelf verstandige afwegingen maken, die erop gericht zijn dat zoveel mogelijk leden aan de vergaderingen kunnen deelnemen om zo hun door de kiezer gegeven mandaat uit te kunnen oefenen.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden vóór de behandeling van de begroting voor Binnenlandse Zaken?
Ja.
Het bericht ‘Stadskanaal geeft sleutel aan provincie: ‘Je kunt alles wel kapotbezuinigen’ |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Stadskanaal geeft sleutel aan provincie: «Je kunt alles wel kapotbezuinigen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de noodkreet uit de gemeente Stadskanaal?
Ik ben bekend met de signalen vanuit de gemeenteraad van Stadskanaal over de financiële positie en ik heb begrip voor hun zorgen.
Gemeentebestuur en gemeenteraad zijn verantwoordelijk voor het opstellen van hun begroting en moeten dit doen in lastige omstandigheden. Als overheden moeten we continu keuzes maken bij de inzet van middelen voor voorzieningen. Bij gemeenten speelt dit nu in het bijzonder en ik ontvang ook vanuit andere gemeenten signalen over de druk op de financiële positie.
De financiële positie van gemeenten heeft al langer mijn aandacht. Daarom zijn er bijvoorbeeld bij Voorjaarsnota extra middelen beschikbaar gekomen voor Veilig Thuis, Vrouwenopvang en Dak- en Thuislozen. Tevens zijn bij de Miljoenennota 2021 extra middelen toegekend voor jeugdzorg, om mensen te begeleiden die hun baan verliezen en voor de schuldenaanpak. Verder lopen er onderzoeken in het sociaal domein naar de kosten van de jeugdzorg en de gevolgen van de invoering van het Wmo abonnementstarief. Vooruitlopend op de resultaten van dit onderzoek is de reeks van de tijdelijke extra middelen voor jeugdzorg ad € 300 mln. verlengd naar 2022.
Met betrekking tot de financiële impact van de coronacrisis heeft het kabinet compensatiemaatregelen getroffen voor de extra kosten en minder inkomsten van in totaal ruim € 1,5 miljard. Vanwege de toegenomen financiële druk bij gemeenten in het kader van corona heeft het kabinet in de augustusbesluitvorming ook besloten de oploop in de opschalingskorting voor gemeenten in de jaren 2020 en 2021 incidenteel te schrappen. Dit leidt tot een verhoging van de algemene uitkering van het gemeentefonds van € 70 miljoen in 2020 en € 160 miljoen in 2021. Tevens is in overleg met de VNG en het IPO besloten het accres te bevriezen voor 2020 en 2021.
Ik herken ook de signalen van gemeenten dat de financiële situatie zorgt voor een druk op de gemeentelijke voorzieningen. Zoals aangekondigd in mijn brief van 22 juni 2020 laat ik onderzoek doen naar mogelijke doorwerking van de financiële positie op het voorzieningenniveau en de kwaliteit van gemeentelijke dienstverlening en uitvoering2.
Kunt u zich voorstellen dat een gemeenteraad geen verantwoordelijkheid kan en wil nemen voor draconische bezuinigingen waardoor cruciale voorzieningen voor de leefbaarheid in gevaar komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de grote zorgen dat veel gemeenten door hun – al langere tijd – financieel benarde situatie cruciale voorzieningen moeten afbouwen of zelfs moeten sluiten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorg dat het sluiten van voorzieningen de leefbaarheid in steden, dorpen en buurten ernstig bedreigt en dat dit andere (leefbaarheids-)problemen kan opleveren die op langere termijn mogelijk meer maatschappelijke en financiële kosten met zich meebrengen dan wanneer gemeenten nu meer financiële ruimte krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke concrete mogelijkheden, naast de tijdelijke corona-steun, ziet u om gemeenten meer financiële lucht te geven?
Zoals hierboven aangegeven heeft dit kabinet een aantal maatregelen genomen om gemeenten op korte termijn meer financiële ruimte te geven. Daarnaast moet ook gekeken worden naar de financiële positie van gemeenten op lange termijn. Nog te vaak gaat het gesprek over de financiële positie over het bekostigen van taken, terwijl ook breder gekeken moet worden naar de reikwijdte van wetten en regels, de beleidsvrijheden van overheden, naar passende instrumenten en naar effectief en efficiënt gemeentebeleid. Dat gesprek is nog steeds urgent en ik zal dat gesprek de komende tijd met gemeenten blijven voeren.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de begrotingsbehandeling Binnenlandse zaken?
Ja.
De monitor Langer Thuis 2020 van het RIVM |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met de Monitor Langer Thuis 2020 van het RIVM?1
Ja.
Bent u ook van mening dat de Kamer een controlerende functie heeft als het gaat om het uitgevoerde beleid van het kabinet?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de getoonde resultaten in de monitor van 2020 van een significant aantal indicatoren niet een representatief beeld tonen van de huidige situatie, omdat tussentijdse gegevens ontbreken, of de resultaten verouderd zijn?2
Op pagina 7 van de monitor wordt toegelicht dat niet voor alle indicatoren nieuwe cijfers voor 2020 beschikbaar zijn: «Er is een aantal indicatoren waar het cijfer hetzelfde is». Dit heeft verschillende oorzaken. Het kan zijn dat het cijfer nog geldig is, omdat de looptijd van een programma nog niet is afgelopen. Een ongewijzigd cijfer kan ook komen doordat (nog) geen nieuwe cijfers beschikbaar zijn. In de uitwerking wordt expliciet genoemd als indicatoren ongewijzigd zijn. Ook wordt expliciet vermeld als het cijfer ongewijzigd is, maar de uitwerking en de verdieping wel is aangepast.
Ik zal op de door u aangegeven indicatoren ingaan.
– Indicator 5 Het aantal investeringen in maatschappelijke initiatieven gericht op ouderen door gemeenten, Rijk en lokale partners binnen het programma Sociaal Domein: Het aantal pilots is in het tweede jaar niet gewijzigd. Het afgelopen jaar zijn opbrengsten en inzichten door het programma Sociaal Domein gepubliceerd. Een korte samenvatting hiervan is in de toelichting bij deze indicator weergegeven.
– Indicator 9 Het percentage regionale coördinatiefuncties met vier werkende functionaliteiten voor zorgvormen met tijdelijk verblijf: nieuwe cijfers waren ten tijde van de publicatie van de monitor niet voorhanden. Daarom is het beeld van 2019 van deze indicator ongewijzigd. In de volgende voortgangsrapportage geef ik een geactualiseerd beeld.
– Indicator 15 Het percentage mantelzorgers dat aangeeft goed geïnformeerd te zijn over het ondersteuningsaanbod: ten opzichte van de eerste monitor zijn de cijfer en de uitwerking ongewijzigd. Nieuwe cijfers zijn eind 2020 beschikbaar.
– Indicator 16 Het percentage mantelzorgers dat goede afstemming met de formele zorg ervaart: ten opzicht van de eerste monitor zijn het cijfer en de uitwerking ongewijzigd. Nieuwe cijfers zijn aan het einde van 2020 beschikbaar.
– Indicator 21 Het aantal pilots logeerzorg dat is opgezet door VWS, gemeenten en zorgaanbieders: ten opzichte van de eerste monitor – de 10 pilots die liepen zijn afgerond in april 2020. Movisie heeft een eindrapport opgeleverd dat ook naar uw Kamer is gestuurd. In drie van de tien pilots vindt een vervolg plaats specifiek gericht op mantelzorgers die iemand met (zware) dementie ondersteuning
– Indicator 22 Het aantal pilots sociale benadering dementie (SBD) door VWS, gemeenten, zorgaanbieders: het aantal pilots is in het tweede jaar niet gewijzigd. Wel is via ZonMW nu een traject gestart voor verbreding van het aantal pilots om zo het gedachtegoed van de SBD als ook de implementatie bij gemeenten verder te faciliteren. Hierover zal in de derde monitor over gerapporteerd worden.
– Indicator 24 Het aantal bewonersinitiatieven in het domein Zorg en Welzijn: ten opzichte van de eerste monitor is dit cijfer nog steeds geldig. In de derde monitor in 2021 zal een nieuw cijfer beschikbaar zijn voor deze indicator.
Bent u het ermee eens dat het voor de Kamer heel moeilijk is om de voortgang van het programma Langer Thuis te controleren als van een significant aantal indicatoren nog niet duidelijk is wat de tussentijdse resultaten zijn?
Ik deel uw belang om een goed beeld te hebben van de voortgang van het programma Langer Thuis. In de monitor staat de meest actuele data ten aanzien van de indicatoren. Voor een aantal indicatoren is geen nieuwe informatie ten opzichte van de eerste monitor weergegeven. Pilots zijn bijvoorbeeld niet altijd in aantal gegroeid of onderzoeksresultaten worden nog gedurende het jaar verwacht. Dit is in de verdieping van de monitor kort uitgewerkt. Naast de monitor ontvangt u vandaag de inhoudelijke beleidsrapportage over de voortgang in het programma Langer Thuis. In de Kamerbrief van 3 juli heb ik deze beleidsrapportage, de tweede voortgangsrapportage, reeds aangekondigd (Kamerstuk 34 104, nr. 299). Hierin zal ook ingegaan worden op, de door uw gewenste, meest recente resultaten.
Bent u bekend met het feit dat volgens de monitor van 2020 pas in de volgende monitor (in de zomer van 2021) kan worden getoond wat de uitkomsten zijn van deze indicatoren?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u ook van mening dat om de controlerende taak goed te kunnen uitvoeren, zie vraag 2, de Kamer nog in 2020 tussentijdse resultaten van het programma Langer Thuis nodig heeft?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om nog in 2020 een tussenrapportage op te stellen met de tot dan toe bekende resultaten en uitkomsten van elke indicator? Zo ja, wanneer zou de Kamer dat dan kunnen verwachten? Zo niet, hoe zorgt u ervoor dat de Kamer haar controlerende taak op een gedegen manier kan uitvoeren, zodat zij waar nodig bij kan sturen?
Zie antwoord vraag 4.
Een WOB verzoek met betrekking tot de correspondentie herindeling Groningen, Haren en Ten Boer |
|
Henk Krol |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Is het u bekend dat de heer Van der Laan, lid van de Groninger Statenfractie van de Partij voor het Noorden, u op 7 juli jl. heeft verzocht op grond van de Wet openbaarheid van bestuur hem alle correspondentie te verstrekken die de schriftelijke beantwoording van de door mij ingediende schriftelijke vragen over herindeling in het algemeen en die van de gemeente Haren in het bijzonder mogelijk heeft gemaakt over de periode 27 mei 2020 tot 1 juli 2020?
Ja, dat is mij bekend.
Is het u bekend dat de verzoeker op 9 september jl. per brief namens u werd bericht dat de verzoeker uiterlijk op 17 september jl. een beslissing op zijn verzoek zou krijgen, omdat de opschorting in verband met de zienswijzeprocedure was beëindigd?
Ja, dat is mij bekend.
Kunt u toelichten waarom desondanks de verzoeker nog steeds geen beslissing op zijn verzoek heeft ontvangen? Kunt u aangeven wanneer verzoeker een beslissing mag verwachten?
De verzoeker heeft op 6 oktober 2020 een beslissing op het verzoek ontvangen. In verband met het zomerreces kon het verzoek niet binnen de gebruikelijke termijn behandeld worden. Bij het voorliggende besluit was een derde partij betrokken die een zienswijze heeft ingediend op mijn voornemen deze documenten openbaar te maken. Latere vertraging is ontstaan door nadere interne afstemming. Het besluit op het Wob-verzoek en de stukken die als gevolg hiervan (deels) openbaar zijn gemaakt, zijn zoals gebruikelijk gepubliceerd op de website rijksoverheid.nl.1
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden, gezien het feit dat afgesproken termijnen niet worden nagekomen en verzoeker nu al ruim twee weken in het ongewisse wordt gelaten?
Ja.
Het voorstel in de gemeente Oldenzaal om de huishoudelijke verzorging uit de Wmo te halen |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Hoe oordeelt u over de aangenomen motie in de gemeente Oldenzaal waarin opgeroepen wordt om de huishoudelijke verzorging uit de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) te halen en onderdeel te maken van de bijzondere bijstand?1
Het voornemen om huishoudelijke hulp uit de Wmo 2015 te halen en onderdeel te maken van de bijzondere bijstand staat haaks op de uitgangspunten van de wet en is niet toegestaan. Dit is ook bevestigd in jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (mei 2016).2
De Wmo 2015 verplicht gemeenten tot het doen van zorgvuldig onderzoek naar de persoonlijke omstandigheden van iemand die zich meldt met een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Als hieruit blijkt dat een cliënt is aangewezen op ondersteuning, moet de gemeente een bijdrage aan die ondersteuning leveren die in de betreffende situatie passend is. Huishoudelijke hulp kan voor cliënten een passende maatwerkvoorziening zijn en mag dan ook niet op voorhand worden uitgesloten.
Deelt u de mening dat deze motie in strijd is met de Wmo 2015 en dat een gemeente niet zomaar kan beslissen om de huishoudelijke zorg stop te zetten, omdat zij de wettelijke plicht heeft mensen te helpen die zorg en ondersteuning nodig hebben?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat als gevolg van uitvoering van deze motie alleen mensen die in aanmerking komen voor bijzondere bijstand nog maar gebruik kunnen maken van de huishoudelijke zorg?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat huishoudelijke verzorging de basis is van de zorg en dat het wegvallen van deze zorg kan leiden tot verarming, vereenzaming, extra belasting voor mantelzorgers, een hoger risico op vallen en daardoor juist mogelijk tot duurdere zorg?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de ondersteuning van mensen die niet op eigen kracht of met hulp vanuit hun sociaal netwerk zelfredzaam zijn. Het bieden van hulp bij het huishouden aan cliënten voor wie dit passende ondersteuning is, valt onder de verantwoordelijkheden die gemeenten hebben op grond van de Wmo 2015.
Gaat u contact opnemen met de gemeente Oldenzaal? Zo ja, welke middelen heeft u tot uw beschikking om de gemeente van dit slechte plan af te houden? Zo nee, waarom niet?
Ik heb reeds contact gehad met de gemeente Oldenzaal. De gemeente heeft mij geïnformeerd over hun plannen omtrent de Wmo 2015 en huishoudelijke hulp. Oldenzaal wil samen met andere gemeenten onderzoeken of zij huishoudelijke hulp kunnen overhevelen van de Wmo 2015 naar de bijzondere bijstand.
Zoals uitgelegd in het antwoord op vraag 1, 2 en 3 is het voornemen om huishoudelijke hulp uit de Wmo 2015 te halen en onderdeel te maken van de bijzondere bijstand niet in lijn met het wettelijk kader. Bij het doorzetten van dit voornemen ben ik genoodzaakt interbestuurlijk toezicht in te zetten. Dit is inmiddels bekend bij de gemeente Oldenzaal. Ik ga er echter van uit dat dit niet nodig blijkt te zijn en dat Oldenzaal uit eigen beweging besluit dit plan niet door te zetten.
Zijn er meer gemeenten die overwegen de huishoudelijk zorg uit de Wmo te halen? Zo ja, kunt u hier een overzicht van geven?
Er zijn mij geen situaties bekend van gemeenten die van plan zijn de huishoudelijke hulp uit de Wmo te halen.
Vindt u het wenselijk dat gemeenten over willen gaan tot dergelijke dramatische besluiten, aangezien zij met tekorten kampen op het sociaal domein?
Ik vind het goed als gemeenten zelf nadenken over maatregelen om meer grip te krijgen op financiën in het sociaal domein, maar maatregelen die niet in lijn zijn met het wettelijk kader acht ik uiteraard onwenselijk en zijn niet toegestaan.
Zoals ook aangegeven bij de plenaire behandeling van het abonnementstarief vind ik het belangrijk dat de effecten van het abonnementstarief goed worden gevolgd. Samen met de VNG en cliëntenorganisaties is daarom een monitor ontworpen die de komende jaren de (brede) effecten van de maatregel in beeld brengt. Zowel de ontwikkelingen in het aantal unieke cliënten, als de financiële effecten van de invoering van het abonnementstarief worden gevolgd door middel van het monitoronderzoek. Op basis van de uitkomsten uit het monitoronderzoek zal ik jaarlijks met de VNG het gesprek hierover voeren. In dit gesprek wordt – mede in het licht van de motie Hijink c.s.4 – besproken of het wenselijk is maatregelen te treffen als blijkt dat sprake is van ongewenste effecten die niet of onvoldoende door gemeenten kunnen worden beïnvloed binnen de hen toekomende beleidsruimte.
Op 23 oktober is de tweede monitorrapportage naar de Tweede Kamer verzonden.5 Deze rapportage bevat kwantitatieve en kwalitatieve data over het jaar 2019. Op basis van de monitor concludeer ik dat de kosten van het abonnementstarief binnen de verwachte kosten ten tijde van het regeerakkoord blijven (€ 290 mln.) en dat de ontwikkeling aansluit bij het beoogde doelen van de maatregelen, in het bijzonder om de stapeling van zorgkosten voor middeninkomens te verminderen. Er worden op dit moment daarom geen aanvullende maatregelen genomen. Ik zie dan ook geen verband tussen lokale voorstellen als deze en de invoering van het abonnementstarief.
Tegelijkertijd stel ik ook vast dat gemeenten zich grote zorgen maken over de bredere financiële context waar zij zich momenteel in bevinden. Uit de monitor blijkt ook dat verschillende gemeenten mogelijkheden onderzoeken om de uitgaven te beperken in de Wmo. Ik heb oog voor deze zorgen. Gemeenten en Rijk staan immers voor een gezamenlijke opgave. Mede op verzoek van (en samen met) de VNG wil ik daarom de komende periode, ten behoeve van een volgend kabinet, gezamenlijk maatregelen verkennen die bijdragen aan een betere sturing op de uitgaven in de Wmo.
Welke verband ziet u tussen lokale voorstellen zoals deze en de toenemende tekorten die gemeenten ervaren als gevolg van de invoering van het abonnementstarief? Bent u bereid gemeenten tegemoet te komen zodat doldrieste ingrepen zoals het schrappen van de huishoudelijke zorg voorkomen kunnen worden?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven wanneer u de monitor naar de Kamer stuurt over de gevolgen van de tekorten in het sociaal domein?2
Zie antwoord vraag 7.
De beroerde informatievoorziening aan de Tweede Kamer inzake de inspectie van een koopvaardijschip door marineschip de Zr. Ms. De Ruyter |
|
Raymond de Roon (PVV), Sietse Fritsma (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Herinnert u zich de beroerde en weinig transparante wijze waarop de eerdere vragen van eerste ondergetekende zijn beantwoord betreffende de inspectie van een koopvaardijschip door het marineschip de Zr. Ms. De Ruyter?1
De eerdere vragen zijn naar behoren beantwoord, zie verder ook het antwoord op vraag 2 hierna.
Kunt u de vragen die eerste ondergetekende eerder heeft gesteld nu wél fatsoenlijk beantwoorden en meer informatie geven over het onderzochte koopvaardijschip, de lading, de sanctieregels die in het geding waren, de koers van het schip etcetera?
U vraagt om informatie over een strafrechtelijk onderzoek van het Openbaar Ministerie dat nog lopende is. Zoals bij u bekend doe ik als Minister van Justitie en Veiligheid, zoals ook aangegeven in antwoord op de eerdere vragen, geen inhoudelijke mededelingen over een lopend strafrechtelijk onderzoek.2
Op basis van welke (internationale) wet- en regelgeving mag een Nederlands marineschip – los van de casus met de Zr. Ms. De Ruyter – op volle zee een koopvaardijschip boarden en onderzoeken?
Dit kan worden gebaseerd op het Wetboek van Strafrecht, waarin de toepasselijkheid van het Nederlandse strafrecht in artikel 3 is uitgebreid tot feiten begaan aan boord van een Nederlands schip en ingevolge artikel 91 van dat wetboek ook van toepassing is op bijzondere strafwetgeving. Tevens wordt verwezen naar artikel 539a van het Wetboek van Strafvordering.
Waarom is bij het Openbaar Ministerie nog steeds niet bekend of wat is aangetroffen al dan niet onder het sanctieregime valt en/of zijn hierover geen verdere mededelingen gedaan? Vanwaar de ogenschijnlijk trage afhandeling van dit (mogelijk) ernstige en politiek relevante delict?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat sanctieregels een politiek instrument zijn en indien deze worden overtreden, het vermoeden daartoe bestaat en onze krijgsmacht voor de handhaving wordt ingezet, de politiek fatsoenlijk geïnformeerd dient te worden?
Zoals te doen gebruikelijk zal uw Kamer worden geïnformeerd zodra daar gezien het thans nog lopende strafrechtelijk onderzoek de mogelijkheid toe bestaat.
Indien u de Kamer niet naar behoren wilt informeren, kunt u dan uitleggen wat het voor nut heeft als de Kamer te pas en onpas spreekt over (het instellen van) internationale sancties, maar de uitwerking/handhaving een zwart gat blijkt te zijn?
Ik verwijs u naar de antwoorden op vraag 1 en 2. Ten overvloede merk ik op dat internationale sanctieregimes worden ingesteld in VN- en/of EU-verband. In de instrumenten (resoluties, Raadsbesluiten en verordeningen) waarmee deze sanctieregimes worden ingesteld, wordt aangegeven welke gedragingen verboden zijn. Nederland implementeert (voor zover vereist) en handhaaft deze regimes strikt via nationale regelgeving.
Waarom bent u zo weinig scheutig met het verstrekken van informatie terwijl in een vergelijkbaar geval, waar het een inspectie van een koopvaardijschip door de Duitse marine betreft, wel publiekelijk en snel wordt gecommuniceerd over de inspectie, de koers van het schip, de lading enzovoorts?2
Het kabinet heeft geen informatie verstrekt over een inspectie van een koopvaardijschip door de Duitse marine. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Kunt u op zijn minst aangeven of de inspectie van de Zr. Ms. De Ruyter te maken heeft gehad met operatie Irini? Hield de aanwezigheid van twee Nederlandse stafofficieren bij de operatie tot en met medio augustus verband met de inspectie?
EUNAVFOR Operatie Irini is primair gericht op de handhaving van het VN-wapenembargo tegen Libië (VNVR-resolutie 2292) en was geenszins betrokken bij de inspectie van de Zr. Ms. De Ruyter. Er was dan ook geen verband met de aanwezigheid van twee Nederlandse stafofficieren op het hoofdkwartier van Operatie Irini in Rome.4
Bent u bereid deze vragen separaat te beantwoorden en de Kamer fatsoenlijk te informeren over de inspectie en sanctieregels die zijn overtreden, mede gezien de politieke onrust in delen van de Middellandse Zee een aangrenzende landen?
De vragen zijn separaat beantwoord.
Het bericht dat de heer Bouali geld kreeg van het ministerie van VWS voor een coronacampagne en ook een promo maakte voor de minister voor zijn CDA-lijsstrekkersverkiezing. |
|
Geert Wilders (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Klopt het bericht dat de heer Bouali geld kreeg van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor een coronacampagne?1
Vanuit het Nationaal Kernteam Crisiscommunicatie (NKC), onderdeel van de landelijke crisisstructuur, is in mei 2020 gebruikgemaakt van de inzet van influencers om een jongere doelgroep te bereiken met de coronacommunicatie. Reclamebureau Roorda heeft de opdracht van het NKC gekregen om hiervoor met een campagnevoorstel te komen. Roorda heeft voorgesteld live chatsessies over het onderwerp met artiesten in te zetten. Roorda heeft dit vervolgens in opdracht van het NKC verder uitgewerkt. Roorda heeft voorgesteld om rapper Boef en Famke Louise daarvoor in te zetten. Het management van beide artiesten was destijds in handen van artiestenmanagementbureau SPEC. De gesprekken en onderhandelingen met SPEC zijn via Roorda verlopen. Ook de betaling aan SPEC verliep via Roorda omdat zij het contract met deze partij had afgesloten. De inzet van de twee influencers waren onderdeel van de Rijksbrede «Alleen samen» campagne. De «Alleen samen» campagne werd toen gefinancierd door het Ministerie van VWS.
Klopt het bericht dat de heer Bouali eigenaar is van het bedrijf (SPEC) dat het geld kreeg voor een coronacampagne? Zo ja, hoeveel geld kreeg SPEC voor deze campagne?
Voor zover mij bekend is Ali B. partner bij artiestenmanagementbureau SPEC. De kosten voor de influencerscampagne bedragen € 66.574,20 inclusief BTW. Dit bedrag is opgebouwd uit twee delen:
Door Roorda is aan artiestenmanagementbureau SPEC een bedrag van € 42.350 betaald voor zeven bijdragen, vier van rapper Boef, drie van Famke Louise.
De kosten voor de uitwerking en begeleiding van het concept uitgevoerd door reclamebureau Roorda bedragen € 24.224.
Welke BN’ers en influencers deden mee aan deze campagne?
Rapper Boef en Famke Louise.
Wat kregen zij betaald?
Zie vraag 2.
Klopt het bericht dat de heer Bouali ook een promovideo maakte waarin hij u steunde in uw lijsstrekkersverkiezing voor het CDA?
Ali B. heeft in een korte videoboodschap zijn steun betuigd voor mijn lijst0trekkersverkiezing voor het CDA.
Betaalde u de heer Bouali voor deze promo uit eigen zak? Zo ja, kunt u dat aantonen?
Nee. Ali B is niet betaald voor deze videoboodschap.
Betaalde het Ministerie van VWS deze promo? Zo ja, begrijpt u dat het niet de bedoeling is dat het Ministerie van VWS de lijsttrekkerscampagne van het CDA betaalt? Zo ja, realiseert u zich dat dit belangenverstrengeling zou zijn? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ali B is niet betaald voor deze videoboodschap.
Betaalde niemand deze promo? Zo ja, snapt u wel dat dat ongeloofwaardig is, daar BN’ers en influencers hun inkomen halen uit het doen van promo’s?
Nee. Ali B is niet betaald voor deze videoboodschap.
Wilt u deze vragen gaarne elk afzonderlijk beantwoorden en geen rookgordijn opwerpen door de antwoorden te groeperen?
Zie bovenstaande antwoorden.
De toegankelijkheid van gemeentelijke websites. |
|
Attje Kuiken (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Overheden lappen regels voor toegankelijke websites aan hun laars»?1 en herinnert u zich de antwoorden op de eerdere schriftelijke vragen van de leden Kerstens en Kuiken (beiden PvdA) over hetzelfde onderwerp (antwoorden ontvangen 22 april 2020)?2
Ja.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat ieder mens kan deelnemen in de samenleving en dat het daarmee essentieel is dat de overheid toegankelijk is voor iedereen, ook voor mensen met een beperking?
Ja. Daarom heb ik de afgelopen jaren werk gemaakt van digitale inclusie. Want iedereen moet kunnen meedoen, óók in de informatiesamenleving. Het kabinetsplan voor digitale inclusie is in december 2018 gepresenteerd. De toegankelijkheid van de online informatie en dienstverlening van de overheid maakt deel uit van dat plan en de uitvoering ervan is in volle gang.3
Herkent u het beeld dat op dit moment de toegankelijkheid van overheidswebsites nog steeds onvoldoende is, en dat er slechts zeventig van de tweeduizend in kaart gebrachte overheidswebsites voldoen aan de wettelijke eisen? Zo ja, waarom is de toegankelijkheid van deze websites nog steeds onvoldoende, terwijl er in 2018 al verbetering is beloofd? Zo nee, waarom zijn deze websites in haar huidige vorm volgens u voldoende toegankelijk?
Het beeld is juist dat de toegankelijkheid van overheidswebsites op dit moment nog niet op het gewenste niveau is. Het beeld dat wordt geschetst in het bericht van de NOS behoeft echter enige toelichting. In het antwoord op de vragen 4, 5 en 6 wordt daarop nader ingegaan.
Hoe kan het dat het kabinet dit probleem al sinds 2015 als zorgwekkend bestempelt maar dat het probleem op dit moment nog steeds in zo veel gemeenten niet is verholpen?
De wettelijke verplichting die op 23 september 2020 is ingegaan voor alle overheidswebsites houdt in dat overheidsinstanties «de noodzakelijke maatregelen» moeten nemen om hun websites toegankelijker te maken. Tevens dienen overheidsinstanties daarover verantwoording af te leggen in een openbare, gestandaardiseerde toegankelijkheidsverklaring. Deze verklaringen bieden een beeld van de mate van toegankelijkheid van websites. Enkel bij verklaringen met de status «voldoet volledig» wordt aan alle toegankelijkheidseisen voldaan. Inmiddels is voor 20184 websites een toegankelijkheidsverklaring gepubliceerd. De waarde van de verklaringen is dat het heeft geleid tot aanzienlijk meer inzicht in de mate van toegankelijkheid van overheidswebsites. Gevolg van dat inzicht is dat overheidsinstanties doelgerichter maatregelen kunnen nemen om de toegankelijkheid verder te verbeteren. Doel is het bereiken van genoemde status «voldoet volledig»; de statussen «eerste maatregelen genomen» en «voldoet gedeeltelijk» zijn de tussenstappen op weg naar het einddoel. Vermeldenswaardig is dat de openbare verklaringen belanghebbenden in staat stellen om actief bij te dragen aan de verbetering van de toegankelijkheid. Een aansprekend voorbeeld hiervan is de Toolkit toegankelijke gemeentewebsites die is ontwikkeld door Ieder(in), het netwerk voor mensen met een beperking of chronische ziekte.5
Sinds de publicatie van de Europese webtoegankelijkheidsrichtlijn in 2016 is veel werk gemaakt van het vergroten van bewustwording rondom toegankelijkheid. Zo is de nieuwe verplichting op verschillende manieren bij overheidsinstanties onder de aandacht gebracht; via informatiebijeenkomsten, workshops, webinars, publicaties, antwoorden op veel gestelde vragen en een informatieve website www.digitoegankelijk.nl. Ook is actief gestuurd op publicatie van toegankelijkheidsverklaringen vóór 23 september. Dit heeft niet het gewenste resultaat gehad, want nog niet alle overheidswebsites hebben een toegankelijkheidsverklaring. In de praktijk blijkt er niet zozeer sprake te zijn van onwil om toegankelijkheidsproblemen te verhelpen, maar van belemmeringen die worden ervaren. De meest voorkomende redenen die worden opgegeven waarom websites nog niet (volledig) toegankelijk zijn, zijn te weinig kennis, beperkt organisatorisch vermogen, beperkte middelen en te weinig bestuurlijke betrokkenheid.6 Door meer prioriteit te geven aan digitale toegankelijkheid zijn de genoemde belemmeringen weg te nemen.
Na 23 september is in kaart gebracht welke overheidsinstanties nog geen invulling hebben gegeven aan de wettelijke verplichting. Dat overzicht wordt door het Ministerie van BZK actueel gehouden aan de hand van de nieuw gepubliceerde verklaringen op www.toegankelijkheidsverklaring.nl.
Om zo snel mogelijk alsnog alle overheidsorganisaties een toegankelijkheids-verklaring te laten publiceren, worden in elk geval de komende maanden alle gemeenten, waterschappen, provincies en rijksoverheidsorganisaties zonder een (geldige) verklaring benaderd door toegankelijkheidsteams van de overheid en het expertisecentrum Digitoegankelijk. De teams wijzen de organisatie op de wettelijke verplichting dat voor elke website ten minste een toegankelijkheidsverklaring moet worden gepubliceerd. De benaderde overheidsinstanties dienen in kaart te brengen hoeveel websites onder hun verantwoordelijkheid vallen, dienen voor elke in kaart gebrachte website de belangrijkste verbetermaatregelen te benoemen en vervolgens een toegankelijkheidsverklaring op te stellen.
Ook de overheden die een verklaring hebben gepubliceerd met status «voldoet niet» worden benaderd. Ook zij worden aangespoord om verbetermaatregelen te nemen en op basis daarvan hun toegankelijkheidsverklaring bij te werken. Deze toegankelijkheidsteams gaan overheden niet alleen aanjagen om de toegankelijkheid te verbeteren, maar zullen ook adviseren over het wegnemen van de organisatorische obstakels die het volledig voldoen aan de eisen in de weg staan. Het effect van de inzet van deze teams zal nog voor het einde van dit jaar zichtbaar worden bij mijn eigen ministerie en bij andere onderdelen van de rijksoverheid en voor medeoverheden in de eerste maanden van 2021.
Wat heeft u tot nu toe ondernomen om de toegankelijkheid van overheidswebsites te verbeteren? Waarom heeft dit niet tot een beter resultaat geleid?
Zie antwoord vraag 4.
Wat bent u voornemens te doen om deze problemen te verhelpen en zodoende de toegankelijkheid voor een ieder in onze samenleving te waarborgen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe lang gaat het duren voordat u «handhavend» zal optreden tegen gemeenten die niet bereid zijn dit probleem te verhelpen en welke middelen heeft u daartoe tot uw beschikking?
In de laatste alinea’s van de vorige vraag ben ik reeds ingegaan op de maatregelen die achterblijvende overheidsinstanties moeten aanzetten tot actie.
In aanvulling daarop: de vooruitgang in toegankelijkheid zal de komende jaren worden gemeten aan de hand van de stand in het register op peildatum 23 september 2020. En dan niet door enkel te kijken naar verklaringen met status «voldoet volledig», maar ook naar de andere nalevingsstatussen, naar de verbetermaatregelen en naar de erbij horende planning die overheidsinstanties in hun verklaringen hebben opgenomen. In december 2021 moeten de lidstaten voor het eerst aan de Europese Commissie rapporteren over de voortgang van de toegankelijkheidsverplichting. Ook de Tweede Kamer zal deze rapportage ontvangen.
De bepalingen over toezicht en handhaving zullen in de komende Wet digitale overheid (Wdo) na inwerkingtreding van toepassing zijn op het, nu nog tijdelijk, Besluit digitale toegankelijkheid overheid. Het toezicht tussen overheden wordt interbestuurlijk vormgegeven. Zo zijn in geval van gemeenten en waterschappen de gemeente- en waterschapsraden verantwoordelijk voor de horizontale controle op de naleving en de provincie voor het verticale toezicht. De Wdo ligt momenteel ter behandeling in de Eerste Kamer.
De nieuwe aanpak vergt gewenning, zowel voor overheidsorganisaties als voor de organisaties die een rol gaan spelen in het toezicht op digitale toegankelijkheid, zoals provincies, provinciale staten, gemeente- en waterschapsraden. De eerste praktijkervaringen zijn opgedaan en andere Europese lidstaten bevinden zich in dezelfde fase. In december 2021 moeten de lidstaten voor het eerst aan de Europese Commissie rapporteren over de voortgang van de toegankelijkheidsverplichting. Ook de Tweede Kamer zal deze rapportage ontvangen.
Het bericht dat overheden regels voor toegankelijke websites aan hun laars lappen |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Overheden lappen regels voor hun toegankelijke websites aan hun laars»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de uitkomst van het onderzoek van onafhankelijk adviseurs, waaruit blijkt dat slechts 1% van de overheidswebsites aantoonbaar toegankelijk is, bedroevend is?2
Het beeld is juist dat de toegankelijkheid van overheidswebsites op dit moment nog niet op het gewenste niveau is. Het beeld dat wordt geschetst in het bericht van de NOS behoeft echter enige toelichting. In het antwoord op de vragen 4, 5 en 6 wordt daarop nader ingegaan.
Bent u van mening dat de overheid het zich niet kan veroorloven om afgesloten verdragen onder de maat na te leven, zoals het VN-verdrag voor de rechten van mensen met een beperking, de Europese richtlijn uit 2016 inzake de toegankelijkheid van de websites en mobiele applicaties van overheidsinstanties en het tijdelijk besluit digitale toegankelijkheid overheid uit 2018?
Ja. Daarom heb ik de afgelopen jaren werk gemaakt van digitale inclusie. Want iedereen moet kunnen meedoen, óók in de informatiesamenleving. Het kabinetsplan voor digitale inclusie is in december 2018 gepresenteerd. De toegankelijkheid van de online informatie en dienstverlening van de overheid maakt deel uit van dat plan en de uitvoering ervan is in volle gang.2
Kunt u aangeven hoe het kan dat het bovenstaande besluit uit 2018, dat verplichtte dat in ieder geval vanaf 23 september 2020 alle overheidswebsites aan internationale toegankelijkheidseisen moeten voldoen, na twee jaar voorbereidingstijd nog steeds niet volledig wordt nageleefd?
De wettelijke verplichting die op 23 september 2020 is ingegaan voor alle overheidswebsites houdt in dat overheidsinstanties «de noodzakelijke maatregelen» moeten nemen om hun websites toegankelijker te maken. Tevens dienen overheidsinstanties daarover verantwoording af te leggen in een openbare, gestandaardiseerde toegankelijkheidsverklaring. Deze verklaringen bieden een beeld van de mate van toegankelijkheid van websites. Enkel bij verklaringen met de status «voldoet volledig» wordt aan alle toegankelijkheidseisen voldaan. Inmiddels is voor 20184 websites een toegankelijkheidsverklaring gepubliceerd. De waarde van de verklaringen is dat het heeft geleid tot aanzienlijk meer inzicht in de mate van toegankelijkheid van overheidswebsites. Gevolg van dat inzicht is dat overheidsinstanties doelgerichter maatregelen kunnen nemen om de toegankelijkheid verder te verbeteren. Doel is het bereiken van genoemde status «voldoet volledig»; de statussen «eerste maatregelen genomen» en «voldoet gedeeltelijk» zijn de tussenstappen op weg naar het einddoel. Vermeldenswaardig is dat de openbare verklaringen belanghebbenden in staat stellen om actief bij te dragen aan de verbetering van de toegankelijkheid. Een aansprekend voorbeeld hiervan is de Toolkit toegankelijke gemeentewebsites die is ontwikkeld door Ieder(in), het netwerk voor mensen met een beperking of chronische ziekte.5
Sinds de publicatie van de Europese webtoegankelijkheidsrichtlijn in 2016 is veel werk gemaakt van het vergroten van bewustwording rondom toegankelijkheid. Zo is de nieuwe verplichting op verschillende manieren bij overheidsinstanties onder de aandacht gebracht; via informatiebijeenkomsten, workshops, webinars, publicaties, antwoorden op veel gestelde vragen en een informatieve website www.digitoegankelijk.nl. Ook is actief gestuurd op publicatie van toegankelijkheidsverklaringen vóór 23 september. Dit heeft niet het gewenste resultaat gehad, want nog niet alle overheidswebsites hebben een toegankelijkheidsverklaring. In de praktijk blijkt er niet zozeer sprake te zijn van onwil om toegankelijkheidsproblemen te verhelpen, maar van belemmeringen die worden ervaren. De meest voorkomende redenen die worden opgegeven waarom websites nog niet (volledig) toegankelijk zijn, zijn te weinig kennis, beperkt organisatorisch vermogen, beperkte middelen en te weinig bestuurlijke betrokkenheid.6 Door meer prioriteit te geven aan digitale toegankelijkheid zijn de genoemde belemmeringen weg te nemen.
Na 23 september is in kaart gebracht welke overheidsinstanties nog geen invulling hebben gegeven aan de wettelijke verplichting. Dat overzicht wordt door het Ministerie van BZK actueel gehouden aan de hand van de nieuw gepubliceerde verklaringen op www.toegankelijkheidsverklaring.nl.
Om zo snel mogelijk alsnog alle overheidsorganisaties een toegankelijkheids-verklaring te laten publiceren, worden in elk geval de komende maanden alle gemeenten, waterschappen, provincies en rijksoverheidsorganisaties zonder een (geldige) verklaring benaderd door toegankelijkheidsteams van de overheid en het expertisecentrum Digitoegankelijk. De teams wijzen de organisatie op de wettelijke verplichting dat voor elke website ten minste een toegankelijkheidsverklaring moet worden gepubliceerd. De benaderde overheidsinstanties dienen in kaart te brengen hoeveel websites onder hun verantwoordelijkheid vallen, dienen voor elke in kaart gebrachte website de belangrijkste verbetermaatregelen te benoemen en vervolgens een toegankelijkheidsverklaring op te stellen.
Ook de overheden die een verklaring hebben gepubliceerd met status «voldoet niet» worden benaderd. Ook zij worden aangespoord om verbetermaatregelen te nemen en op basis daarvan hun toegankelijkheidsverklaring bij te werken. Deze toegankelijkheidsteams gaan overheden niet alleen aanjagen om de toegankelijkheid te verbeteren, maar zullen ook adviseren over het wegnemen van de organisatorische obstakels die het volledig voldoen aan de eisen in de weg staan. Het effect van de inzet van deze teams zal nog voor het einde van dit jaar zichtbaar worden bij mijn eigen ministerie en bij andere onderdelen van de rijksoverheid en voor medeoverheden in de eerste maanden van 2021.
Kunt u verklaren waarom 78% van de 7000 websites die de onderzoekers hebben geanalyseerd, niet over een toegankelijkheidsverklaring beschikken, terwijl zo’n verklaring, nog onafhankelijk van de mate van toegankelijkheid, verplicht is? Bent u bereid om te zorgen dat deze overheidswebsites zo snel mogelijk over een toegankelijkheidsverklaring beschikken waarin staat hoe de websites concrete maatregelen kunnen nemen om hun toegankelijkheid te kunnen verbeteren, inclusief planning?
Bij het opgegeven getal van 7000 is het onduidelijk of dit alleen afzonderlijke websites zijn of dat het ook de webadressen omvat van onderdelen van de websites, zogeheten subsites. Zo kunnen websites bestaan uit meerdere subsites, die een eigen webadres hebben dat afwijkt van de hoofdwebsite. Voor deze subsites is geen afzonderlijke toegankelijkheidsverklaring nodig. Ik heb de onderzoekers van de Digimonitor 2020 gevraagd om de onderbouwing van het aantal van 7000 te delen. Dat laat onverlet dat er nog steeds een te groot aantal overheidswebsites niet beschikt over een toegankelijkheidsverklaring. Zoals reeds aangegeven in antwoord 6 wil ik hier graag zo snel mogelijk verandering in brengen.
Bent u van mening dat een website als politie.nl voor iedereen toegankelijk moet zijn, vooral omdat iedereen aangifte moet kunnen doen, en dat het een slechte zaak is dat deze website geclassificeerd is in niveau E, de laagst mogelijke classificatie?
Ik deel de mening dat ook een website als Politie.nl voor iedereen toegankelijk moet zijn. In juli 2019 heb ik de korpsleiding een brief7 gestuurd over het Tijdelijk besluit digitale toegankelijkheid overheid en gevraagd om de politieorganisatie te informeren over de gevolgen ervan. Daarbij heb ik tevens aangegeven dat de bijdrage vanuit de Politie belangrijk is, omdat het alleen via gezamenlijke inzet lukt om een digitale overheid te realiseren die niemand buitensluit.
Het in de vraag genoemde niveau E houdt in dat voor een website nog geen toegankelijkheidsverklaring is gepubliceerd die voldoet aan de Europese eisen voor dergelijke verklaringen. Op de webpagina https://www.politie.nl/algemeen/toegankelijkheid.html is wel een verklaring beschikbaar, inclusief de mogelijkheid om toegankelijkheidsproblemen te melden. Politie.nl heeft desgevraagd aangegeven dat inmiddels een toegankelijkheidsverklaring is gepubliceerd in het register op basis van een onderzoek dat is uitgevoerd door stichting Accessibility in november 2018. Ook is opdracht gegeven voor een vervolgonderzoek.
Beschikt u over een lijst van cruciale websites, zoals bijvoorbeeld politie.nl, die ver onder de maat zijn en spoedig verbeterd moeten worden? Zo nee, bent u bereid zo’n lijst samen te stellen en zo snel mogelijk werk te maken van het verbeteren van de toegankelijkheid?
Na een motie8 en in overleg met belangenorganisaties is in 2006 een top-10 prioriteitenlijst samengesteld. Ook Politie.nl staat op deze lijst.
Ik zie een nieuwe en geactualiseerde versie van deze top 10-prioriteitenlijst als een geschikt middel om belangrijke websites waarvan de toegankelijkheid nog niet op orde is te kunnen monitoren. Ik zal de gezamenlijke belangenorganisaties voor personen met een functiebeperking uitnodigen om dit jaar nog een voorstel te doen voor een nieuwe top-10 die op de website van het expertisecentrum Digitoegankelijk zal worden geplaatst.
Bent u bereid om de aanbevelingen uit het onderzoek van Digimonitor over te nemen, waarin wordt gepleit voor specifieke opleiding, bewustzijn over verantwoordelijkheid, goede afspraken met leveranciers, communicatie en bewustwording, en het centraal stellen van de gebruiker?
De aanbevelingen uit de Digimonitor 2020 komen in hoge mate overeen met de aanbevelingen uit de eerdergenoemde nulmeting uit 2019, waarbij de initiatiefnemers van de Digimonitor nauw waren betrokken. De aanbevelingen zijn gericht op de eigenaren van websites en bieden bruikbare informatie aan overheden die de toegankelijkheid van hun online informatie en dienstverlening dienen te verbeteren. Deze aanbevelingen worden door het expertisecentrum Digitoegankelijk en de community Gebruiker Centraal onder de aandacht gebracht bij de eigenaren van websites.9
Hoe voorkomt u dat de toegankelijkheid van mobiele apps, waarvoor de deadline 23 juni 2021 is, ook zal worden beoordeeld met een laag niveau?
Overheidsorganisatie moeten uiterlijk op 23 juni 2021 een toegankelijkheidsverklaring publiceren over de maatregelen die zij nemen of hebben genomen om de toegankelijkheid van hun mobiele applicaties te borgen. Het expertisecentrum Digitoegankelijk en de in het antwoord op vraag 5 genoemde toegankelijkheidsteams zullen overheden ook wijzen op de aanstaande verplichting voor mobiele applicaties.
Kunt u in een gedetailleerde tijdlijn aangeven hoe u van plan bent om de huidige problematiek rondom de ontoegankelijkheid van de overheidswebsites te verhelpen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Klokkenluider Huig Plug: ‘De bezem móet door het hele Ministerie Justitie en Veiligheid!’’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u dit bericht?1
Ja.
Klopt het dat de voorvallenlijst met incidenten van de Dienst justitiële Inrichtingen(DJI) niet compleet is? Zo nee, waarom is deze lijst volgens u wel compleet?
Op de website van Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) worden iedere maand samenvattingen van zogeheten piketmeldingen geplaatst. Dat zijn meldingen van ernstige en/of mediagevoelige incidenten waarover DJI de leiding van het ministerie informeert. Niet van alle voorvallen die zich binnen DJI voordoen wordt een piketmelding gemaakt. In mijn tweede voortgangsbrief over mijn visie «Recht doen, kansen bieden» van 29 juni jl. heb ik dit nader uiteengezet.2
Waar om staat het incidient van 13 januari 2020, waarbij een Roemeense gevangene met behulp van toiletpapier en een aansteker zijn cel in brand stak2, niet op de «voorvallenlijst» van de DJI?3
Niet van alle celbranden wordt een piketmelding gemaakt. Dat hangt af van de ernst en de omvang van de brand. Een piketmelding wordt opgemaakt als de brandweer wordt ingezet om de celbrand te blussen of als door een celbrand meerdere cellen moeten worden ontruimd. Hiervan was bij dit incident geen sprake.
Zijn er nog meer celbranden en andere incidenten dit jaar verzwegen in andere gevangenissen? Zo nee, waar baseert u dit op?
Op de website van DJI worden samenvattingen van piketmeldingen aan de leiding van het ministerie geplaatst.
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3 worden van celbranden piketmeldingen gestuurd als de aard en omvang van de celbrand hier aanleiding toe geeft. Van het verzwijgen van celbranden en andere incidenten is geen sprake.
Bent u bereid een volledig overzicht te verstrekken van alle celbranden en incidenten van de afgelopen 5 jaar in alle inrichtingen die onder de DJI vallen en tevens hoe vaak er melding werd gedaan van haperende portofoons? Zo nee, waarom niet?
Nee. In mijn genoemde brief van 29 juni jl. heb ik een overzicht gegeven van alle geregistreerde incidenten binnen het gevangeniswezen van DJI in de jaren 2016 tot en met 2019, inclusief een analyse daarvan. Daarnaast wordt, zoals benoemd in mijn antwoord op vraag 2, iedere maand een samenvatting van alle ernstige en/of mediagevoelige incidenten gepubliceerd op de website van DJI. Tot slot publiceert DJI driemaal per jaar haar tertaalrapportage over (aantallen) geweldsincidenten tegen personeel, tussen gedetineerden onderling, ontvluchtingen en onttrekkingen. Ik ben van mening dat dit samen voldoende overzicht geeft in de ernst, de aantallen en de ontwikkeling van incidenten binnen de inrichtingen van DJI en volsta daar dan ook mee.
Klopt het dat artsen en verpleegkundigen van het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ) op 20 maart 2020 een klacht tegen de Inspectie J&V hebben ingediend?4
Ja.
Wie heeft deze klacht in behandeling genomen en wat is hiervan de stand van zaken?
De klacht van de medewerkers van het JCvSZ is in behandeling genomen door de Inspecteur-Generaal van de Inspectie Justitie en Veiligheid.6 De klagers en de betrokken medewerkers zijn gehoord. De afwikkeling van de klacht bevindt zich inmiddels in de afrondende fase. De klagers ontvangen bericht over het oordeel van de Inspecteur-Generaal.
Deelt u de mening dat een raadsheer bij het Hof niet tegelijkertijd de functie van directeur in het gevangeniswezen kan vervullen, omdat er sprake is van een conflicterend belang? Zo nee, waarom niet?5
Of er sprake is van een mogelijk conflicterend belang bij een dergelijke combinatie van functies wordt vanuit twee kanten bekeken.
De Rechtspraak hanteert de Leidraad Onpartijdigheid en nevenfuncties in de Rechtspraak (januari 2014) voor het inzetten van (plaatsvervangend-) raadsheren. De toetsingsbevoegdheid ten aanzien van nevenbetrekkingen is expliciet neergelegd bij de president van het gerecht (art. 44, lid 6, Wrra). De president betrekt daarbij naast de Leidraad, de Gedragscode Rechtspraak en de NVvR-rechterscode. Rechters kunnen zich bovendien laten verschonen als door feiten en omstandigheden de onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Daarnaast gelden voor alle rijksambtenaren de integriteitsregels die zijn vastgelegd in de ambtenarenwet 2017 en de Gedragscode Integriteit Rijk. Hierin staan regels over het aanvaarden van nevenfuncties. Zo geldt dat nevenwerkzaamheden niet worden toegestaan als het goed functioneren van de ambtenaar, of het goed functioneren van de dienst, niet is verzekerd. Voorafgaand aan een aanstelling worden door de ambtenaar gemelde functies hierop beoordeeld.
Daar waar u in het algemeen overleg gevangeniswezen van 6 februari 2020 aangaf dat er nog een onderzoek van de IGJ naar het JCVSZ liep, kunt u aangeven wat de stand van zaken is rond dat onderzoek van de IGJ inzake het JCvSZ? Kunt u garanderen dat alle meldingen van alle melders in dat onderzoek worden meegenomen en geadresseerd?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ontving in augustus 2019 een melding van een voormalig medewerker van de penitentiaire inrichting Haaglanden, locatie Scheveningen over het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ). De IGJ heeft naar aanleiding van bovenstaande melding een onderzoek binnen het JCvSZ van PI Haaglanden ingesteld. De bevindingen van dit onderzoek zijn aanleiding geweest voor een verbetertraject in het JCvSZ. De IGJ heeft dit verbetertraject gevolgd. In deze periode is de IGJ anoniem benaderd door een drietal zorgmedewerkers die zich zorgen maakten over de ontwikkelingen in het JCvSZ. De IGJ heeft de onderwerpen die in deze contacten aan de orde kwamen op hoofdlijnen meegenomen in het vervolgonderzoek.
Op 23 juli 2020 vond een bezoek van de IGJ plaats om de uitwerking en het effect van het verbetertraject in de praktijk te toetsen. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de IGJ een rapportbrief opgesteld. Deze brief heb ik recent ontvangen. In de loop van deze week zal ik een reactie hierop aan uw Kamer aanbieden.
Bent u bereid al deze vragen afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de bestuurlijke afspraken over laaggeletterdheid heeft opgezegd |
|
Peter Kwint , Judith Tielen (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kunt u het budget voor de aanpak van laaggeletterdheid onderbouwen in het licht van de toename van het aantal laaggeletterden?1 Is het budget voldoende om laaggeletterdheid effectief aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Naast het structurele budget voor volwasseneneducatie dat gemeenten ontvangen (€ 62,2 miljoen per jaar) investeert het Kabinet de komende 5 jaar met het programma «Tel mee met Taal» bijna € 125 miljoen in aanvullende maatregelen voor de aanpak van laaggeletterdheid bij volwassenen en leesbevordering en taalstimulering bij kinderen. In mijn Kamerbrief over de vervolgaanpak van laaggeletterdheid heb ik aangegeven hoe deze middelen de komende jaren worden ingezet.2 Volgend jaar maakt het Kabinet bovendien als onderdeel van het steun,- en herstelpakket om sterker uit de Coronacrisis te komen eenmalig € 6 miljoen extra vrij voor het verbeteren van de basisvaardigheden van laaggeletterde werknemers.3 De resultaten van al deze investeringen en activiteiten worden de komende jaren geëvalueerd. In 2023 verschijnt bovendien een update van het internationaal vergelijkende PIAAC onderzoek naar de geletterdheid van volwassenen in Nederland. Daarmee krijgen we een betrouwbare indicatie van de mate waarin de geletterdheid in ons land zich heeft ontwikkeld sinds de vorige meting in 2012/2013.
In hoeverre hebben de bestuurlijke afspraken bijgedragen aan het terugdringen van laaggeletterdheid?
De bestuurlijke afspraken zijn in september 2019 gesloten en hebben betrekking op de periode 2020–2024. Gezien het feit dat de afspraken pas kort geleden zijn gemaakt, is het nog te vroeg om te beoordelen wat de resultaten zijn geweest. Ik ben er echter van overtuigd dat de afspraken een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het realiseren van mijn ambitie om de komende jaren méér cursisten te bereiken en beter zicht te krijgen op de kwaliteit en effectiviteit van het cursusaanbod. Daarom ben ik, ter uitvoering van de motie Tielen-Kwint, in gesprek met gemeenten om tot nieuwe afspraken te komen.4 Daarbij blijft mijn streven om de voortgang van de uitvoering van de gemaakte afspraken te monitoren en uw Kamer hierover periodiek te informeren.
Kunt u wat dieper ingaan op de door u genoemde «beperkte gevolgen» van het opzeggen van de bestuurlijke afspraken? Zo nee, waarom niet?
Omdat de bestuurlijke afspraken pas kort geleden zijn opgezegd, en ik op korte termijn met gemeenten tot nieuwe afspraken hoop te komen, zijn de gevolgen van het opzeggen van de afspraken door de VNG op korte termijn nog beperkt. Ik zou het echter een gemiste kans vinden als we de komende jaren geen stappen zouden kunnen zetten op het gebied van monitoring, kwaliteitsbevordering en het vergroten van het bereik, vooral onder laaggeletterden met Nederlands als eerste taal. De bestuurlijke afspraken vormden een goede basis om hier resultaat op te boeken. Daarom hoop ik op korte termijn tot nieuwe afspraken te komen.
Hoe verhouden zich de VNG-uitspraken over een «toenemende bureaucratie» zich met antwoorden op vragen van de leden van de VVD- en SP-fractie uit het schriftelijk overleg «Meerjarenplan Alfabetisering» dat u zoveel mogelijk aansluiting zoekt bij bestaande kaders?2
Bij de uitwerking van de bestuurlijke afspraken heb ik inderdaad zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij bestaande kaders, zoals het Inspectiekader, Blik op Werk, het certificeringssysteem voor de taalhuizen en instrumenten die worden gebruikt door bijvoorbeeld vrijwilligersorganisaties. De OESO heeft in dit verband een vergelijking gemaakt van 11 verschillende kaders die nu in gebruik zijn in Nederland. Deze kaders verschillen onderling flink. De wens van uw Kamer om tot nieuwe landelijke kwaliteitsnormen te komen, verhoudt zich soms moeilijk tot de grote diversiteit aan cursusaanbieders en de grote diversiteit tussen bestaande kwaliteitssystemen. Landelijke kwaliteitsnormen betekenen namelijk, ook als deze zijn gebaseerd op bestaande systemen, dat een zekere mate van harmonisering nodig is om bestaande kaders onderling vergelijkbaar te maken, en om een minimale kwaliteitsstandaard te garanderen. Dit heeft ontegenzeggelijk gevolgen voor de werkwijze van sommige gemeenten en cursusaanbieders. Ik kan me indenken dat sommige gemeenten dit ervaren als onnodige bureaucratie. Conform de oproep die Uw Kamer heeft gedaan met de motie Tielen-Kwint is mijn inzet om samen met gemeenten nogmaals goed te kijken welke instrumenten en welke aanpak het best werkbaar zijn, en hoe toenemende bureaucratie zoveel mogelijk kan worden vermeden.
Wat betekent het opzeggen van de bestuurlijke afspraken voor de voortgang van een kwaliteitslabel?
Gemeenten hebben aangeven dat het kwaliteitslabel zoals dat door de OESO was voorgesteld in de uitvoering voor problemen zou zorgen, bijvoorbeeld omdat sommige cursusaanbieders al werken met een ander label of omdat een kwaliteitslabel voor sommige vrijwilligersorganisaties een te hoge administratieve belasting zou vormen. Daarom is mijn inzet om samen met gemeenten nogmaals goed te kijken welk instrument en welke aanpak het best werkbaar is. Of dat een kwaliteitslabel,- of keurmerk is, of ook op een andere manier vorm kan krijgen, hoop ik voor het eind van het jaar aan uw Kamer te kunnen laten weten.
Wat betekent het opzeggen van de bestuurlijke afspraken voor de toetsing van regionale plannen?
In de bestuurlijke afspraken ben ik met gemeenten overeengekomen dat elke regio een regionaal programma oplevert. De inhoud van de programma’s zou onderling gedeeld worden, en de uitvoering van de plannen zou worden gemonitord, zodat regio’s van elkaar kunnen leren. Ik zou het een gemiste kans vinden als gemeenten geen regionaal programma zouden opstellen. Daarom hoop ik dat gemeenten hun regionale plannen zoals afgesproken dit jaar opleveren, zodat een onafhankelijk bureau deze kan vergelijken en de uitvoering kan helpen monitoren. Stichting Lezen en Schrijven ondersteunt gemeenten hierbij. Van de 35 WEB-regio’s heeft ongeveer een kwart inmiddels het regionale (concept) plan ingediend.
Wat betekent het opzeggen van de bestuurlijke afspraken voor de rol van digitalisering binnen de regionale plannen?
In de bestuurlijke afspraken ben ik met gemeenten overeengekomen dat zij in in hun regionale programma’s aandacht besteden aan alle basisvaardigheden, inclusief digitale vaardigheden. Afhankelijk van de regionale uitdagingen en behoeften van doelgroepen, kunnen gemeenten beleid maken op het verbeteren van digitale vaardigheden, en hun regionale plannen daarop toespitsen. Het opzeggen van de bestuurlijke afspraken zou geen impact moeten hebben op deze specifieke regionale aanpak op digitale vaardigheden bij gemeenten.
Wat is, volgens u, de meerwaarde van bestuurlijke afspraken wanneer u zelf aangeeft dat er niet of nauwelijks gevolgen zijn bij het opzeggen ervan?
Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag naar mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Klopt het dat er begin september een bijeenkomst is tussen de VNG en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de bestuurlijke afspraken laaggeletterdheid? Wat zijn hier de voornaamste uitkomsten van?
Op 23 september jl. heeft een bijeenkomst plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van de 35 WEB-regio’s en medewerkers van de ministeries die het programma Tel mee met Taal uitvoeren (OCW, SZW, VWS en BZK). Tijdens deze bijeenkomst bleek brede bereidheid onder gemeenten om samen met het Rijk te onderzoeken hoe op een voor gemeenten en cursusaanbieders minder belastende wijze uitvoering gegeven kan worden aan de bestuurlijke afspraken. Ik streef ernaar om uw Kamer voor het eind van het jaar nader te kunnen informeren over de concrete vervolgstappen en afspraken met gemeenten, waarmee ik uitvoering zal geven aan de motie Tielen-Kwint.6
Wat is de huidige stand van zaken bij de uitwerking van het Leesoffensief?
U ontvangt deze maand van mij een aparte brief over de stand van zaken bij de uitwerking van het Leesoffensief.
Het bericht 'Protestmars bij grens met Saint Martin' |
|
Antje Diertens (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Zijn de Staatssecretaris van BZK en de Minister van Buitenlandse Zaken op de hoogte van de recente ontwikkelingen rondom de grens tussen Sint Maarten en Saint Martin, zoals beschreven in het artikel «Protestmars bij grens met Saint Martin»?1
Ja.
Kunnen de Staatssecretaris en de Minister de Kamer informeren over de meest recente ontwikkelingen rondom de grens tussen Sint Maarten en Saint Martin?
Op 16 september hebben de Franse autoriteiten bij monde van de prefectuur van Saint Barthélemy en Saint – Martin de eenzijdige grenscontroles opgeheven.
Kunnen de Staatssecretaris en de Minister toelichten waarom de Franse autoriteiten de grens gesloten hebben?
De Franse autoriteiten hebben verklaard de grenscontroles per 1 augustus te hebben ingevoerd om de circulatie van Covid-19 tegen te gaan, in reactie op het besluit van de premier van Sint Maarten om weer vluchten vanuit de VS toe te laten. Op dat moment waren reizigers uit de VS niet welkom in de EU, waar Saint Martin onderdeel van uitmaakt. Daarnaast speelde het snel oplopende aantal besmettingen aan de Nederlandse kant en de wens om verkeer tussen de Franse eilanden mogelijk te houden eveneens een rol in het besluit tot invoering van grenscontroles.
Het Franse deel is als een zogenaamd ultra perifeer gebied (UPG) onderdeel van de EU. Als overzees gebied van Frankrijk valt het bovendien rechtstreeks onder het centrale bestuur in Parijs. Saint Martin volgt derhalve het Franse beleid inzake inreisbeperkingen als gevolg van de COVID-19 crisis. Sint Maarten bepaalt als autonoom land binnen ons koninkrijk eigenstandig hoe hiermee om wordt gegaan.
Wat vinden de Staatssecretaris en de Minister van de unilaterale afsluiting van de grens door de Franse autoriteiten?
Er is geen sprake geweest van een afsluiting van de grens, maar van grenscontroles op het Franse deel van het eiland. Nederland respecteert het Franse besluit tot invoering van deze controles, maar acht een dergelijke situatie op lange termijn niet wenselijk. Daarom is Nederland in gesprek getreden met Frankrijk over dit onderwerp.
Nederland is tevreden dat de grenscontroles inmiddels zijn opgeheven.
Kan de Minister aangeven op welke manier hij in gesprek is met zijn Franse collega om de grens zo snel mogelijk weer te openen?
De grenscontroles zijn per 15 september weer opgeheven, na een periode van frequent contact met de autoriteiten op het eiland en in Parijs.
Op welke manier werkt de Minister samen met zijn Franse collega om de aanpak van de corona op beide delen van het eiland op elkaar af te stemmen?
Er is op uitvoerend niveau vanaf het begin van de COVID-19 pandemie nauw contact geweest tussen de gezondheidsdiensten. Momenteel wordt gewerkt aan een uitbreiding van de testcapaciteit en het koppelen van de systemen zodat informatie beter en sneller kan worden uitgewisseld. Hiertoe zijn gesprekken gaande op het eiland, waarbij onder meer wordt gekeken naar een gemeenschappelijk testcentrum. Sint Maarten voert deze gesprekken met de prefectuur die in eerste aanleg verantwoordelijk is voor de gezondheidszorg op Saint – Martin. Nederland is bereid steun te overwegen mits een degelijk gezamenlijk voorstel wordt voorgelegd.
Het bericht 'Coronaregels overtreden maar Van Rooi Meat krijgt geen straf: gemeenteraad wil opheldering' |
|
Paul Smeulders (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Bas van 't Wout (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Coronaregels overtreden maar Van Rooi Meat krijgt geen straf: gemeenteraad wil opheldering»?1
Ja, ik heb het bericht gelezen.
Wat vindt u ervan dat de Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost ervoor koos om Van Rooi Meat niet te bestraffen? Vindt u ook dat ook slachterijen zich aan de coronaregels moeten houden?
Zoals aangegeven in antwoorden op vragen van het lid Wassenberg2 d.d. 12 augustus 2020 is Van Rooi Meat na de sluiting weer gefaseerd opgestart met klachtenvrije en negatief geteste medewerkers. Aan de herstart van de werkzaamheden is een test met een testgroep van aanvankelijk 300 personen op verschillende afdelingen vooraf gegaan, in de dagen erna oplopend in omvang. De snelheid van de fasering in deze opstart was afhankelijk van de beschikbaarheid van (commerciële) testcapaciteit en de beoordeling van deze testresultaten door de Gemeentelijke Gezondheidsdiensten (GGD). De beschikbaarheid van (commerciële) testcapaciteit was ruimer voorhanden dan vooraf ingeschat. De te nemen maatregelen, zowel materieel als procedureel, waren goed en deskundig uitgevoerd.
Het daadwerkelijk starten van het volledige productieproces was afhankelijk van de testresultaten, van ziektebeelden (informatie van bedrijfsartsen) en de te nemen maatregelen door het bedrijf. Hiervoor is in de casus Van Rooi Meat ingestoken op een integrale aanpak van de gezondheidsproblemen; in het bedrijf is vooraf alles op orde gebracht, maar ook het reizen en wonen van de medewerkers moet volgens afspraak uitgevoerd worden.
De voorzitter van de veiligheidsregio heeft een afweging gemaakt en besloten het bedrijf een waarschuwing te geven en geen sanctie op te leggen voor het feit dat er vooraf geen melding is gemaakt van het daadwerkelijk bij de controle aanwezige aantal personen. Aan de overige afspraken werd wel voldaan en de situatie werd als voldoende veilig en verantwoord geacht.
Had het bedrijf niet gesloten moeten worden toen bleek dat er teveel mensen aan het werk waren?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt er bij slachterijen soepeler omgegaan met de regelgeving om ze niet in de problemen te brengen? Wat zouden de gevolgen voor veehouders zijn als meerdere slachterijen de deuren moeten sluiten?
Nee, dat is niet het geval. Indien er in een slachterij een situatie ontstaat die een bedreiging voor de volksgezondheid vormt, zal daar onmiddellijk actie op worden ondernomen door de veiligheidsregio, met betrokkenheid van de GGD en desgewenst met hulp van de Inspectie SZW en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).
Als meerdere slachterijen de deuren moeten sluiten dan heeft dat gevolgen voor de beschikbare slachtcapaciteit in Nederland. Slachthuizen organiseren met elkaar dat het tekort aan capaciteit zoveel mogelijk op wordt gevangen.
Is de Inspectie SZW betrokken bij de beoordeling van de veiligheid van de werknemers bij Van Rooi Meat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is het oordeel van de Inspectie?
De werkgever is verantwoordelijk voor gezonde en veilige werkomstandigheden. Zoals aangegeven in het antwoord op vragen van het lid Wassenberg3 d.d. 12 augustus 2020 is de Inspectie SZW op vrijdag 31 juli jl. op verzoek van de GGD, onaangekondigd langs gegaan bij Van Rooi Meat in Helmond en Someren. In Helmond heeft de Inspectie SZW geen onregelmatigheden gevonden.
Is er op dit moment nog steeds extra aandacht van de Inspectie SZW voor de situatie in slachterijen, kunt u garanderen dat er in alle slachterijen op dit moment veilig wordt gewerkt? Hoe staat het met de uitvoering van de motie Smeulders-Bromet?2
Zoals aangekondigd in de brief over de kabinetsreactie op de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten5, werken de veiligheidsregio’s op dit moment samen met de landelijke toezichthouders en de meest betrokken departementen aan de inrichting van een nieuw samenwerkingsplatform bij het Landelijk Operationeel Team Corona (LOT-C).
Sinds 1 september 2020 is het landelijke samenwerkingsplatform operationeel. Het landelijke samenwerkingsplatform bereidt – met respect voor de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de verschillende partijen – een gecoördineerde inzet voor op het regionale niveau om snel te kunnen optreden bij een uitbraak in een bedrijf of een sector, zoals recent bij slachthuizen en zoals verzocht in motie Smeulders en Bromet6.
De Inspectie SZW en de NVWA werken nauw samen bij de aanpak van de problematiek rondom eerlijk, veilig en gezond werk in slachthuizen.
De NVWA is als werkgever verantwoordelijk voor een veilige werkomgeving voor haar medewerkers en de officiële assistenten van de Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS). De NVWA neemt maatregelen als hun veiligheid in het geding is. De signalen van de NVWA worden door de Inspectie SZW meegenomen om op basis van risicogericht toezicht de bedrijven waarbij een inspectie plaatsvindt te selecteren. Ook zijn er gezamenlijk afgestemde inspecties tussen de NVWA en de Inspectie SZW. Bij het monitoren van de veiligheid van slachterijen leveren de GGD-en en de veiligheidsregio’s een belangrijke rol.
Het pr-beleid van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kunt u uitleggen waarom u uw Kamerbrief over de corona-evaluatie 1,5 uur onder embargo naar de media heeft gestuurd en bij het verlopen van het embargo, de Kamerbrief openbaar heeft gemaakt? Wat zegt dit over de informatiepositie van de Kamer, de media, maar ook van mensen in het land?1
Door het hanteren van een embargo tot na het versturen van de Kamerbrief werd de informatiepositie van de Kamer gerespecteerd. Daarnaast werd met deze handelwijze ook de informatiepositie van zowel het publiek als die van media eveneens gerespecteerd.
Waarom staat de pr-machine van uw ministerie vol aan, terwijl het juist zo belangrijk is om vertrouwen en draagvlak in de samenleving te creëren in de voortdurende coronacrisis? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord op vraag 1.
Kunt u uitleggen waarom u uw mediastrategie met betrekking tot uw beleid inzake de coronacrisis belangrijker vindt dan het eerst informeren van de Kamer?
Zie antwoord op vraag 1.
Vindt u de informatiepositie van de Kamer ondergeschikt aan uw pr-beleid om een zo goed mogelijk beeld te kunnen schetsen in de media voor de mensen thuis?
Zie antwoord op vraag 1.
Wilt u reageren op de uitspraken van de Kamervoorzitter die eerder aangegeven heeft dat het uit staatsrechtelijk oogpunt zeer ongewenst, zo niet onaanvaardbaar is dat de media vaak eerder op de hoogte zijn van beleidsvoornemens van het kabinet dan de Kamer?2
Zie antwoord op vraag 1.
Kunt u een overzicht sturen van alle brieven en beleidsvoornemens die u in de afgelopen periode eerst naar de media heeft gestuurd, alvorens naar de Kamer? Zo neen, waarom wilt u hier niet transparant over zijn?
Dat overzicht is er niet, omdat het ministerie geen berichtgeving over beleid(voornemens) nastreeft voordat de Kamer daarover geïnformeerd is.
Wilt u beloven dat de Kamer over uw beleidsvoornemens, standpunten en brieven eerst geïnformeerd wordt, voordat dit onder embargo naar de media gaat? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 6.
Het bericht 'Advocaten slijpen messen na de bruiloftsfoto's en Grapperhaus verweer' |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kunt u toelichten hoe uw opmerkingen tijdens het debat van 2 september 2020 over de intenties van een overtreder bij overtreding van de anderhalve meter regel een rol spelen, nu het gaat om eenovertredingwaarbij (in tegenstelling tot bij een misdrijf) opzet geen rol speelt en dus voor een bewezenverklaring geen vereiste is?1
Algemeen geldend uitgangspunt bij de handhaving is, dat handhaven niet alleen bestaat uit het uitschrijven van bekeuringen, maar dat voor het toezicht op de naleving van regels ook van belang zijn het zichtbaar aanwezig zijn in de publieke ruimte en het aanspreken van burgers. De inmiddels sterk toenemende besmettingscijfers maken het noodzakelijk om nu weer intensiever te handhaven. Met de voorzitters van de veiligheidsregio’s, het OM en de politie zijn afspraken gemaakt om steviger in te zetten op de handhaving van de maatregelen. Het aanspreken van de overtreder is onderdeel van de handhaving, maar er zal ook sneller worden opgetreden, en ook geverbaliseerd. Dat wordt ook vastgelegd in een nieuw landelijk geldend handhavingskader van het Veiligheidsberaad.
Is de «Circulaire van het OM» en het «Beleid Handhaving verbodsbepalingen van 11 augustus» waar u naar verwees in het plenaire debat van 2 september 2020 een en hetzelfde stuk? Zijn dit openbare stukken? Bevatten zij dwingend beleid?
Ik verwees tijdens het debat inderdaad naar het interne beleidskader van het OM. Dit stuk is niet openbaar.
n In het beleidskader heeft het OM uitgangspunten voor de strafrechtelijke handhaving van de coronamaatregelen vastgelegd. In algemene zin doet dit beleidskader geen afbreuk aan de beoordelingsruimte die opsporingsambtenaren hebben om in individuele gevallen af te wegen welke interventie het meest passend en effectief is. Het kan hierbij gaan om aanspreken en waarschuwen tot het (meteen) opleggen van een sanctie. In ieder geval wordt volgens het beleidskader van het OM verbaliserend opgetreden als de overtreder van de anderhalvemeter-maatregel is aangesproken en de maatregel dan nog altijd niet wordt nageleefd. Dan is er sprake van een bewuste overtreding. Het beleidskader wordt door de betrokken handhavingsinstanties gebruikt voor hun eigen uitvoeringsinstructies. Het kader is echter niet dwingend voor de opsporingsambtenaar en doet geen afbreuk aan de hiervoor genoemde beoordelingsruimte. Daar waar verschillen zijn in de aanpak van opsporingsambtenaren (bijv. waarschuwen in plaats van sanctioneren of direct sanctioneren) is dit een uitvloeisel van die beoordelingsruimte.
In hoeverre moet de paragraaf die u citeerde in het plenaire debat van 2 september 2020 gezien worden als een verplichting voor verbalisanten om de «drietrapsraket» te volgen?2 Deelt u de mening dat deze paragraaf gezien moet worden als niet meer dan een voorbeeldsituatie waarin zonder meer verbaliserend moet worden opgetreden?
Zie het antwoord op vraag 1.
Op welke (andere) wijze is in deze of andere stukken de zogenoemde «drietrapsraket» dwingend vastgelegd?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kan de burger zich op deze «drietrapsraket» beroepen bij de rechter in die gevallen waarin er niet eerst is gewaarschuwd en er desondanks wel proces-verbaal is opgemaakt?
Nee, het beleidskader heeft, anders dan OM-Aanwijzingen en strafvorderingsrichtlijnen, geen derdenwerking; burgers kunnen er geen rechten aan ontlenen. Het is aan de individuele handhaver om te beoordelen welke interventie in de specifieke situatie passend is.
Hoeveel processen-verbaal zijn er uitgeschreven voor overtreding van de 1,5 meter regel? Door welke functionarissen van het openbaar ministerie (OM) zijn/worden deze beoordeeld?
Op 25 oktober 2020 waren er 27.465 processen-verbaal uitgeschreven wegens overtredingen van de regionale noodverordeningen rondom corona3.
De officier van justitie beoordeelt alle uitgeschreven processen-verbaal en weegt in elk individueel geval zorgvuldig of de zich voorgedane situatie aanleiding geeft tot het opleggen van een boete vanwege overtreding van de noodmaatregelen. Voorafgaand aan het opleggen van een sanctie wordt vastgesteld of er een strafbaar feit is gepleegd en wordt de schuld vastgesteld.
Hoeveel boetes heeft het OM reeds opgelegd voor dergelijke 1,5 meter-overtredingen?
Op 25 oktober jongstleden waren er circa 20.514 strafbeschikkingen uitgevaardigd voor overtreding van een regel uit de regionale covid-19-noodverordeningen.
Hoeveel verzetschriften tegen die boetes heeft het OM reeds ontvangen? Door welke OM-functionarissen zijn/worden deze verzetschriften beoordeeld?
Tegen 7.451 strafbeschikkingen is de bestrafte in verzet gegaan (peildatum eveneens 25 oktober).
Welke criteria hanteert het OM bij de beoordeling van processen-verbaal en verzetschriften? Welke rol speelt de «drietrapsraket» bij die beoordeling?
Zie de antwoorden op de vragen 1 en 2.
Hoeveel verzetschriften zijn reeds gegrond verklaard en in hoeveel gevallen is de beslissing genomen om deze voor te leggen aan de kantonrechter?
Er zijn inmiddels 60 zaken door de rechter afgehandeld. In 45 zaken leidde dat tot een veroordeling van een geldboete. Verwijzend naar de in procedure zijnde wetsvoorstel Tijdelijke maatregelen COVID-19, is in een groot aantal verzetzaken het boetebedrag verlaagd naar 95 euro. Vanwege deze beide ontwikkelingen, heeft het Openbaar Ministerie besloten het boetebedrag voor alle overtredingen van de noodverordening die richten tot de individuele burger met ingang van woensdag 14 oktober op 95 euro vast te stellen4.
Hoeveel boetes zijn er al betaald/geïnd door het Centraal Justitieel Incassobureau?
Eind oktober waren er 5.736 boetes betaald.
Gezien het feit dat u reeds heeft besloten dat het Centraal Orgaan Verklaring Omtrent het Gedrag (COVOG) de eerste Corona-boete niet mee zal wegen in de beoordeling van aanvragen voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG), ziet u nut en noodzaak van nadere beperkingen t.a.v. het meewegen van Corona-boetes? Zo ja, op welke wijze?
Naar aanleiding van moties van uw Kamer gaven de Minister voor Rechtsbescherming en ik in de brief van 25 september 20205 aan aanleiding te zien om de boetes voor overtreding van de veiligeafstandnorm en norm met betrekking tot groepsvorming niet langer op te nemen in de justitiële documentatie. Hoewel het kabinet, gelet op de huidige toename van het aantal besmettingen, nog altijd noodzaak aanwezig acht voor een strikt handhavingsbeleid, is voor deze aanpassing gekozen omdat de anderhalvemetermaatregel – hoewel noodzakelijk om het risico op besmettingen te beperken – zodanig tegengesteld is aan natuurlijk menselijk gedrag dat overtreding van de regel snel achteloos gemaakt is. Met deze aanpassing werd bereikt dat overtreders van de anderhalvemetermaatregel niet langer de kans lopen ook nog op een later moment in hun leven geconfronteerd te worden met de gevolgen van deze boete.
Aangezien het Openbaar Ministerie, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 10, nadien het boetebedrag voor alle overtredingen van de covid-noodverordening die richten tot de individuele burger op 95 euro heeft vastgesteld, wordt momenteel geen enkele overtreding van een noodverordening meer geregistreerd in de justitiële documentatie. Als gevolg hiervan worden deze overtredingen ook niet meegewogen bij de beoordeling van aanvragen voor een Verklaring Omtrent het Gedrag.
Het bericht dat voormalig staatssecretaris Van Ark een compensatie voor de gedupeerden in de CAF-11 zaak blokkeerde in de Ministerraad |
|
Mahir Alkaya , Peter Kwint |
|
Bas van 't Wout (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kunt u aangeven waarop u zich in uw eerdere beantwoording van onze vragen over deze zaak baseert dat het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gezamenlijk hebben opgetrokken om tot een oplossing te komen voor gedupeerde ouders in de toeslagenaffaire, mede gelet op de documenten over deze zaak die op 31 augustus naar de Kamer zijn gestuurd waaruit blijkt dat in ieder geval al in 2013 door de Belastingdienst is gemeld dat de invordering ernstige problemen kende maar dat door uw departement de noodzaak om volledig terug te vorderen benadrukt bleef worden?1 2
Het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) werken vanaf het begin nauw samen om gedupeerde ouders zo snel mogelijk recht te doen. In de uitvoering van de kinderopvangtoeslag is veel fout gegaan. Wat de gedupeerde ouders als gevolg hiervan is overkomen, had nooit mogen gebeuren. Begin juni 2019, bij de voorbereiding op gesprekken met gedupeerde ouders, begon de omvang van de affaire bij voormalig Staatssecretaris Snel duidelijk te worden. Zijn inzet om de gedupeerde ouders recht te doen werd vanaf dat moment door het kabinet onderschreven. Hiervan heeft hij het kabinet op de hoogte gebracht, waarna hij in zijn brief van 11 juni 20193 uw Kamer heeft laten weten vastberaden te zijn de situatie zo snel mogelijk recht te zetten en dat hij de Adviescommissie uitvoering toeslagen heeft gevraagd hem daarbij te helpen. Zoals bijvoorbeeld ook blijkt uit de notitie van 2 oktober 20194 is hierna intensief samengewerkt om ook een structurele oplossing te vinden voor het alles-of-niets beginsel, zoals in dezelfde Kamerbrief is aangekondigd. Wij hebben eerder aangegeven het te betreuren dat destijds de signalen op de achtergrond zijn geraakt doordat fraudezaken in de actualiteit stonden en het bestrijden van fraude op dat moment voorrang kreeg. Daarbij hebben we ook aangegeven dat we betreuren dat er niet eerder is gekozen voor proportioneel vaststellen.
Waarom zijn zoveel stukken die bij de zoektocht naar boven zijn gekomen niet aan de Adviescommissie Uitvoering Toeslagen verstrekt? Bent u ervan overtuigd dat deze commissie hiermee een volledig en afdoende beeld heeft gekregen van de besluitvorming over het disproportioneel terugvorderen van toeslagen?
Voor de Adviescommissie is gezocht binnen een kortere periode, omdat de focus lag op de periode rond 2014–2015. De stukken die gevonden zijn naar aanleiding van vragen aan het ministerie en berichtgeving van het journalistieke collectief Follow the Money zijn met de Adviescommissie gedeeld en later ook met uw Kamer.5
Bij het onderzoek naar signalen over de problematiek van de eigen bijdrage bij de kinderopvangtoeslag dat ik op 31 augustus jl.6 aan uw Kamer heb aangeboden, is tussen juni en augustus gericht gezocht in miljoenen documenten. Hierbij zijn alle informatiesystemen van het Ministerie van SZW geraadpleegd. Met een dergelijk diepgaand onderzoek komen documenten naar boven die niet met een reguliere zoekopdracht gevonden kunnen worden. Dit was ook de reden om een apart onderzoek te laten uitvoeren, om zorg te dragen dat alles boven zou komen wat niet al bekend was. Toen dit onderzoek startte, was de Adviescommissie uitvoering toeslagen al tot een eindconclusie gekomen. De gevonden stukken in het onderzoek laten zien welke signalen zijn uitgewisseld tussen de Belastingdienst en het Ministerie van SZW over het terugvorderen van kinderopvangtoeslag in relatie tot het niet (volledig) voldoen van de eigen bijdrage door ouders. De conclusie uit de rapportage ondersteunt die van de eerdere zoektocht. Het beeld dat de signalen op de achtergrond zijn geraakt komt overeen met het beeld uit het eerste advies van de Adviescommissie.
Ik betreur het dat de strikte handhaving zware gevolgen heeft gehad voor ouders. Het aangevulde beeld van de historie doet niets af aan de conclusie dat wat gedupeerde ouders is overkomen als gevolg van het harde stelsel nooit had mogen gebeuren. Daarom heeft het kabinet maatregelen genomen om dit ook met terugwerkende kracht te herstellen.
Waarom is een snelle oplossing voor de ouders in de CAF 11-zaak, toen bij het Ministerie van Financiën klaarblijkelijk bekend was hoe de vork in de steel zat, die zich had kunnen uitstrekken naar andere onterechte fraudegevallen, door u geblokkeerd? Kunt u een reconstructie bieden van de besluitvorming over deze uiteindelijk niet uitgevoerde compensatieregeling? Kunt u daarbij de ambtelijke notities ter voorbereiding van deze later geblokkeerde regeling aan de Kamer doen toekomen?
In de vraagstelling wordt er ten onrechte van uitgegaan dat in de ministerraad van 7 juni 2019 een compensatievoorstel van Staatssecretaris Snel is tegengehouden. Dit is niet het geval. Vanaf het moment dat de omvang van de affaire bij Staatssecretaris Snel duidelijk begon te worden, heeft het kabinet zijn inzet om de gedupeerde ouders recht te doen onderschreven. Vanuit het Ministerie van SZW is daarbij aangegeven actief betrokken te willen zijn bij het vinden van een passende oplossing. Het is als overheid belangrijk altijd zorgvuldig te handelen, voor de mensen om wie het handelen gaat, anderen in dezelfde situatie én het algemeen belang. Die zorgvuldigheid is betracht met het werk van de Adviescommissie uitvoering toeslagen onder leiding van mr. J.P.H. Donner, die in verband met de noodzaak tot spoedige compensatie, ten aanzien van de CAF-11 ouders een interim-advies uitbracht dat op 14 november 2019 aan uw Kamer is aangeboden, vooruitlopend op het bredere advies.
Op 2 juli 2020 heeft uw Kamer besloten tot het instellen van de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag. Op 14 juli 2020 heeft de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag documenten en inlichtingen gevorderd die onder andere zien op de totstandkoming van de compensatieregeling voor de gedupeerde ouders in de CAF-11-zaak. De documenten worden in die hoedanigheid met uw Kamer gedeeld. Zo betracht ik een zorgvuldige en transparante werkwijze.
Welk doel dient het volgens u om een door een collega-bewindslid voorgestelde compensatieregeling, die daarmee de ernst van de problematiek erkent, te blokkeren? Zijn deze gronden gelegen in de eerder door u genoemde scheiding tussen uw beleidsmatige verantwoordelijkheid en uitvoerende verantwoordelijkheid van de bewindspersonen van Financiën? Zo ja, erkent u dat u hiermee verantwoordelijkheid draagt voor de ontstane problematiek en de situatie waarin gedupeerde ouders zich bevinden?
Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 3, is er geen compensatievoorstel van Staatssecretaris Snel tegengehouden. Vanaf het moment dat de omvang van de affaire duidelijk begon te worden, heeft het kabinet zijn inzet om de gedupeerde ouders recht te doen onderschreven. Vanuit het Ministerie van SZW is daarbij aangegeven actief betrokken te willen zijn bij het vinden van een passende oplossing. Het is als overheid belangrijk altijd zorgvuldig te handelen, voor de mensen om wie het handelen gaat, anderen in dezelfde situatie én het algemeen belang. Die zorgvuldigheid is betracht met het werk van de Adviescommissie uitvoering toeslagen onder leiding van mr. J.P.H. Donner, die in verband met de noodzaak tot spoedige compensatie, ten aanzien van de CAF-11 ouders een interim-advies uitbracht dat op 14 november 2019 aan uw Kamer is aangeboden, vooruitlopend op het bredere advies.
Kunt u aangeven hoe u kunt stellen dat uw ambtsvoorganger «vanaf het begin onderschreven [heeft] dat gedupeerde ouders zo snel mogelijk recht moet worden gedaan» en kunt u dit staven aan de hand van interne documenten? Welk moment moet hierbij worden beschouwd als beginpunt en ligt dit voor of na het moment dat uw ambtsvoorganger een snelle compensatie voor ouders blokkeerde in de ministerraad? En geldt dit naar uw mening voor al uw ambtsvoorgangers?
Het Ministerie van Financiën en SZW hebben in nauwe samenspraak opgetrokken bij het zoeken naar een passende oplossing voor ouders. Het is als overheid belangrijk altijd zorgvuldig te handelen, voor de mensen om wie het handelen gaat, anderen in dezelfde situatie én het algemeen belang. Voor de ouders in de CAF11-zaak was nog onvoldoende duidelijk in welke mate zij waren benadeeld en op welke compensatie zij daarom recht hadden. Voor ouders die mogelijk in dezelfde positie verkeerden, moest nog naar hun zaak gekeken worden. Voor het algemeen belang was nog onduidelijk of ouders op terechte gronden een vergoeding uit algemene middelen zouden krijgen. Dit verdiende een zorgvuldig onderzoek en een zorgvuldige afweging ten aanzien van de compensatievraag. Die zorgvuldigheid is betracht met het werk van de AUT onder leiding van mr. J.P.H. Donner, die in verband met de noodzaak tot spoedige compensatie, ten aanzien van de CAF-11 ouders een interim-advies uitbracht dat op 14 november 2019 aan uw Kamer is aangeboden, vooruitlopend op het bredere advies.
Op 2 juli 2020 heeft uw Kamer besloten tot het instellen van de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag. Op 14 juli 2020 heeft de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag documenten en inlichtingen gevorderd die onder andere zien op de totstandkoming van de compensatieregeling voor de gedupeerde ouders in de CAF-11-zaak. De documenten worden in die hoedanigheid met uw Kamer gedeeld. Zo betracht ik een zorgvuldige en transparante werkwijze.
Waarom is door uw ambtsvoorganger(s), dat zoals u in uw eerdere antwoorden schrijft beleidsmatig verantwoordelijk is voor de kinderopvangtoeslag, tot op heden ontkend dat zij betrokken zijn geweest bij de besluitvorming over de terugvorderingsproblematiek terwijl uit de door u toegezonden stukken van uw departement blijkt dat zij jarenlang hebben aangemoedigd dat disproportionele terugvordering beleid werd? Waarom was het adagium dat «kwalitatief goede kinderopvang niet gratis is» belangrijker dan de gedupeerde ouders en kinderen wiens levens zijn verwoest door een dikwijls onmetelijke schuldenlast?
Net als mijn ambtsvoorgangers draag ik zorg voor het stelsel van kinderopvang en daarmee voor de inhoudelijke voorwaarden voor kinderopvangtoeslag. Daarvoor wordt niet weggelopen en die verantwoordelijkheid wordt ook zeker niet ontkend. Het wettelijk kader en de verantwoordelijkheden in het stelsel van kinderopvangtoeslag is een samenspel van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) en de Wet kinderopvang (Wko). De Belastingdienst/Toeslagen, uitvoerder van de kinderopvangtoeslag, is onderdeel van het Ministerie van Financiën. De Staatssecretaris van Financiën en ik trekken daarom samen op, ieder vanuit onze eigen verantwoordelijkheid.
Zoals ook uit het onderzoek blijkt, is er op meerdere momenten tussen de ministeries gesproken over het volledig terugvorderen van de kinderopvangtoeslag als een ouder de eigen bijdrage niet (volledig) had betaald. Voor het Ministerie van SZW was een nieuw stelsel van financiering het antwoord op deze signalen. Vanaf 2014 werd aan deze stelselherziening gewerkt. Toen het kabinet besloot niet door te gaan met directe financiering werd ingezet op het verbetertraject kinderopvangtoeslag.
Ik wil nogmaals benadrukken dat ik het betreur dat destijds geen gevolg is gegeven aan de signalen door proportioneel terugvorderen van de kinderopvangtoeslag mogelijk te maken. Sinds eind 2019 is proportioneel terugvorderen mogelijk gemaakt. In deze uitzonderlijke situatie heeft het Kabinet besloten de inzichten van nu ook met terugwerkende kracht toe te passen vanaf het begin van het huidige toeslagenstelsel om daarmee ouders die door het harde karakter van de regelgeving in ernstige en soms blijvende problemen zijn gekomen, waar mogelijk een passende oplossing te bieden.
Kunt u deze vragen een voor een en inhoudelijk behandelen?
Alle vragen zijn één voor één en inhoudelijk behandeld.
Het bericht ‘Nog steeds doodverklaard: verwisselingsfout van drie jaar terug blijft Fred Marree achtervolgen’ |
|
Jan Middendorp (VVD), Harry van der Molen (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Nog steeds doodverklaard: verwisselingsfout van drie jaar terug blijft Fred Marree achtervolgen»?1
Ja.
Is het waar dat de gemeente Rotterdam bij de aangifte van een overlijden in het najaar van 2017 de naam van een overledene heeft verwisseld met die van haar eerste contactpersoon, de heer Fred Marree?
Ja.
Welke consequenties heeft deze fout gehad voor de betrokkene? Is het waar dat zijn zorgverzekering is beëindigd, zijn paspoort en rijbewijs ongeldig zijn verklaard en zijn pensioen is stopgezet?
Naar aanleiding van uw vragen heb ik navraag laten doen bij de gemeente Rotterdam. De aangifte van het overlijden zette het gegevensverkeer in werking, waardoor de gegevens automatisch naar afnemende instanties gingen, met alle gevolgen van dien. Van de gemeente begreep ik dat zij de instanties direct na de fout hebben benaderd om de fout en gevolgen zo snel mogelijk recht te trekken.
Welke stappen heeft de gemeente Rotterdam gezet nadat deze fout aan het licht was gekomen?
Van de gemeente Rotterdam vernam ik dat de afnemende instanties direct na de fout door de gemeente zijn gebeld om de fout en gevolgen recht te trekken. Volgens de gemeente heeft de heer Marree zich bij een aantal instanties zelf gemeld met een door de gemeente afgegeven zogeheten «attestatie de vita».
Op welke wijze is de gemeente Rotterdam de betrokkene tegemoetgekomen in de schade als gevolg van deze fout?
Zoals ik bij de beantwoording van vraag vier schreef, vernam ik van de gemeente Rotterdam dat zij zich direct na de fout hebben ingespannen om de fout en gevolgen zo snel mogelijk recht te trekken. Ook begreep ik van de gemeente dat de heer Marree op kosten van de gemeente een nieuw reisdocument heeft ontvangen en dat deze bij hem is thuisbezorgd.
Deelt u de mening dat, waar de overheid een fout maakt in een van de basisregistraties, diezelfde overheid niet alleen de fout moet corrigeren, maar ook de nadelige gevolgen van de fout voor de betrokkene moet oplossen?
Als de overheid een fout maakt, dan moet de overheid die fout herstellen. In de Agenda NL DIGIbeter2 gaf ik aan dat ook de gevolgen van het gebruik van een onjuist gegeven snel moeten worden hersteld. In mijn brief over Regie op Gegevens van 11 juli 20193 liet ik aan uw Kamer weten dat een integrale en persoonlijke benadering nodig is om de gevolgen van onjuiste gegevens te herstellen. Het kabinet stimuleert en ondersteunt de onderlinge samenwerking en de uitwisseling van kennis en ervaring tussen overheidsorganisaties bij het oplossen van problemen. Daarom heb ik vorig jaar een toolbox «Maatwerk met de Awb» laten ontwikkelen waarmee ambtenaren maatwerk kunnen bieden bij het herstellen van fouten4. Voor de overheid moet steeds de burger en zijn of haar specifieke situatie leidend zijn bij het oplossen van deze problemen.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het inrichten van een gezaghebbend centraal meldpunt waar burgers/geregistreerden terecht kunnen voor het melden en oplossen van problemen met de basisregistraties, zoals gevraagd bij de Kamerbreed aangenomen motie-Van der Molen/Middendorp (Kamerstuk 26 643, nr. 630)?
In vervolg op mijn brief van 25 november 2019 (Kamerstuk 32 761, nr. 153) heb ik de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens opdracht gegeven om in samenwerking met de beheerders van de basisregistraties het centraal meldpunt op te zetten. Bij het opzetten van het meldpunt betrek ik nadrukkelijk de ervaringen en verwachtingen van burgers en de ervaringen die zijn opgedaan met het Centraal Meldpunt Identiteitsfraude, dat ook wordt beheerd door de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens. Mijn verwachting is dat het meldpunt voor basisregistraties begin 2021 van start kan gaan.
Het bericht: minister die niet reageert op omstreden vertrekpremie directeur woningcorporatie Woonbron |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Minister reageert niet op provocatie Woonbron»?1 Wat is hierop uw reactie?
Ja. Het toezicht op de naleving van de Wet normering topinkomens is voor zover het de woningcorporaties betreft gemandateerd aan de Autoriteit woningcorporaties (Aw). De Aw heeft op 20 augustus jl. gereageerd naar het bestuur van Woonbron op de betreffende tekst in het jaarverslag.
Wat is uw mening over het feit dat de Rotterdamse woningcorporatie Woonbron in haar jaarrekening 2019 vasthoudt aan de opvatting dat zij niet onrechtmatig zou hebben gehandeld bij het verstrekken van een ontslagvergoeding aan de in juli 2018 vertrokken directeur? Kunt u dit toelichten?
De gang van zaken is voor de Aw aanleiding geweest om in overleg te treden met Woonbron. De Aw geeft aan dat tekst zoals opgenomen in het jaarverslag geen recht doet aan het indringende en constructieve gesprek dat de Aw en de Raad van Commissarissen van Woonbron met elkaar hadden. De tekst doet ook geen recht aan de afspraak dat Woonbron zich committeert aan de beleidslijn van BZK en de Aw inzake de VPL premie.
Waarom wacht u met het geven van een reactie op deze kwestie totdat een eerstvolgende, pas in 2021 te verwachten, beoordelingsbrief over Woonbron verschijnt?
Dat is niet het geval, zie het antwoord op vraag 1.
Overweegt u, net als in januari 2020 gebeurde in de affaire Laurens Wonen, de Autoriteit woningcorporaties een aparte brief te laten sturen waarin u uw ongenoegen over Woonbrons opstelling in de kwestie kunt uiteenzetten?2
Nee, voor een aparte brief is geen noodzaak. Woonbron heeft namelijk na de in het antwoord op vraag 1 aangehaalde reactie van de Aw op 3 september het volgende bericht op haar website geplaatst:
Wat was de uitkomst van het eerder gevoerde verantwoordingsgesprek tussen de Autoriteit woningcorporaties en de commissarissen van Woonbron?
De uitkomst van het gesprek was voor de Aw op dat moment zodanig dat de kwestie wat haar betreft afgehandeld was.
Voorwaarden van noodsteun en de brief aan de Kamercommissie KR (11 augustus 2020) over het ontwerp consensus rijkswet houdende regels omtrent de instelling van de Caribische hervormingsentiteit in Aruba, Curaçao en St. Maarten. |
|
Antje Diertens (D66), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van berichten over de onvrede over de totstandkoming van de noodsteun en de CHE?1
Hoe beoordeelt u het bericht in Trouw van de ombudsmannen van Nederland, Curaçao en Sint Maarten dat om te voldoen aan de voorwaarden voor steun het tijdspad veel te krap is? Bent u bereid in overleg te treden om het tijdspad te versoepelen? Zo nee, waarom niet?
Onderschrijft u de stelling van de ombudsmannen dat bepaalde voorwaarden voor de liquiditeitssteun de negatieve effecten op de sociale en economische ongelijkheid binnen het Koninkrijk vergroten? Zo ja, bent u bereid om de suggestie van de ombudsmannen op te volgen en in overleg met de regeringen ruimte te creëren om weloverwogen beslissingen te nemen?
Wat is uw oordeel over de proportionaliteit van de voorliggende Rijkswet en de lokale democratische legitimiteit? Wat is naar uw mening nodig om deze legitimiteit te borgen, alsmede de rechtsbescherming?
Bent u het er mee eens dat het budgetrecht van de Staten van Aruba, Curaçao en Sint Maarten wordt verzwakt door de instelling van de CHE en de aan dit college toekomende bevoegdheden? Zo ja, in hoeverre is er dan nog voldoende sprake van lokale democratie en zeggenschap?
Hoe verhoudt naar uw mening de instelling van de CHE zich tot de in het Statuut vastgelegde autonomie van Aruba, Curaçao en Sint Maarten, mede gelet op het feit dat door verschillende organen in die Landen (waaronder de Raad van Advies van Curaçao en de Staten van Aruba) is aangegeven dat de beoogde Rijkswet met deze inhoud onaanvaardbaar is?
Wat is naar uw mening de inhoud van het consensus-vereiste dat voor een Rijkswet op grond van artikel 38 Statuut noodzakelijk is, gelet op het hierboven genoemde?
Kunt u aangeven in hoeverre de instelling van de CHE consequenties heeft of zou kunnen hebben voor de op grond van de EU-verdragen geldende LGO-status van de drie Landen?
In het artikel «Plan voor economisch herstel naar Nederland» wordt gesproken over de introductie van een Garantie Ondernemersfinanciëring (GO-regeling) die ondernemers kan helpen; ziet u mogelijkheden om ook voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten een dergelijk fonds te introduceren vergelijkbaar met de RVO Rijksdienst NL zoals die ook voor de BES-eilanden geldt? Zo nee, waarom niet?
In een artikel in de Amigoe wordt de suggestie gedaan, naar voorbeeld van de EU die geld ter beschikking stelt om landen uit de crisis te slepen, een bepaald percentage van die steun om te zetten in een donatie; bent u bereid een percentage vast te stellen als donatie? Zo ja, aan welk percentage denkt u dan? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat de urgentie tot handelen zo hoog is dat niet gewacht kan worden met hulp verlenen omdat de honger, werkloosheid en de economische malaise daarvoor veel te groot is?
Deelt u de mening dat de juridische vragen over de rijkswet en de CHE wel beantwoord dienen te worden maar dat beantwoording niet moet leiden tot vertraging van de hierboven beschreven noodzakelijke hulpverlening en steun? Als u hiermee instemt, bent u dan bereid de juridische vragen te incorporeren in de adviesaanvrage aan de Raad van State bij het wetsvoorstel?
Bent u bereid om na ontvangst van de antwoorden van de Raad van State deze met spoed ter beoordeling aan de Rijksministerraad voor te leggen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u uitleggen wat de relatie tussen de Commissie (Aruba) financieel toezicht (C(A)ft) en de CHE zal zijn? Vindt u dat in het wetsvoorstel voldoende duidelijk blijft wat de onderscheiden taken van de verschillende colleges zijn? Zou het geen aanbeveling verdienen om de beoogde taken van de CHE neer te leggen bij het C(A)ft door middel van een wijziging van de Rijkswet financieel toezicht en de Landsverordening Aruba financieel toezicht? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid direct na ommekomst van de komende RMR de antwoorden op deze vragen aan de Kamer toe te zenden? Wilt u deze vragen gelijktijdig en afzonderlijk beantwoorden?
Het bericht dat gemeenten de regels met betrekking tot de mogelijkheid om gratis huwelijken aan te bieden overtreden |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Staat u nog steeds achter uw antwoorden op de eerder gestelde vragen, dat u niet ziet dat er gemeenten zijn waar de regels overtreden worden met betrekking tot het aanbieden van gratis huwelijken?1 2 3
Bent u bereid gemeenten erop te wijzen dat zij geen inkomenseisen mogen stellen voor het gratis trouwen? Zo nee, waarom niet?