Bent u bekend met het rapport «Emissies naar lucht uit de landbouw berekend, 1990–2019. Berekeningen met het model NEMA»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat dit rapport c.q. de berekeningen en resultaten van dit rapport worden gebruikt voor rapportage naar de Europese Commissie inzake de richtlijn National Emission Ceilings (NEC), als basis van beleidsevaluaties en emissieramingen van het Planbureau voor de Leefomgeving, het neerschalen van emissies naar lokaal niveau van depositieberekeningen en verkenningen van de effectiviteit van maatregelen om ammoniakemissies te beperken?2
De cijfers van dit rapport worden gebruikt voor rapportageverplichtingen richting de Europese Commissie inzake de NEC-richtlijn en de Klimaat- en Energieverkenning zoals uitgevoerd door het Planbureau voor de Leefomgeving. De berekeningsmethodiek NEMA wordt ook gebruikt voor verkenningen voor effectiviteit van maatregelen zoals bijvoorbeeld de monitoring van de maatregelen stikstofaanpak en in verschillende CDM-adviezen.
De berekeningsmethodiek NEMA wordt niet gebruikt voor depositieberekeningen, maar berekent de emissies uit de landbouw naar de lucht op landelijke schaal. Door het RIVM worden de landelijke emissies ruimtelijk verdeeld met behulp van resultaten van INITIATOR (voor mesttoedienings- en beweidingsemissie) en GIAB (voor stalemissies) ten behoeve van de depositieberekeningen. Depositieberekeningen gebeuren vervolgens met het model OPS.
Zijn er nog andere zaken waarvoor dit rapport wordt gebruikt?
De cijfers van dit rapport worden ook gebruikt voor de rapportageverplichtingen richting de Verenigde Naties. Ammoniakcijfers gaan richting de UNECE en broeikasgascijfers naar UNFCCC.
Zijn dit rapport en de database die uit deze berekeningen voortvloeit gebruikt voor de zogenaamde ammoniaklijst Top 100, die onlangs is gepubliceerd in antwoord op eerdere schriftelijke vragen van het lid Bromet?3
Ja. De top 100 lijst van ammoniak-uitstoters is onder andere gebaseerd op emissiefactoren zoals deze vermeld staan in tabel 2.1 (pagina4 en Bijlage 9 van dit rapport. In de technische briefing heeft het RIVM de methodiek nader toegelicht.
Worden de resultaten en berekeningen zoals vermeld in dit rapport ook gebruikt voor AERIUS?
Ja. Voor het bepalen van landbouwemissie als bron voor de totale deposities is dit rapport gehanteerd.
Voor het berekenen van de depositiebijdrage van een individueel project wordt het rapport niet gebruikt, hiervoor gelden de RAV-factoren.
Bent u ermee bekend dat «de ammoniakemissie voor emissiearme melkveestallen met een correctiefactor voor werking in de praktijk gelijk is gesteld aan de factor van de reguliere melkveestal»?4
Ja, dit is bij mij bekend. In de werkgroep NEMA (National Emission model for Agriculture) werken diverse onderzoeksinstellingen samen. De werkgroep heeft in haar rapport «emissies naar lucht uit de landbouw berekend met NEMA voor 1990–2019» geconcludeerd dat emissiearme stallen wel werken, maar dat het rendement in praktijkomstandigheden bij sommige staltypen lager uitvalt. De werkgroep NEMA heeft de werking van emissiearme melkveestallen gelijkgesteld met die van reguliere melkveestallen.
Deelt u de mening dat hier feitelijk staat dat de emissiearme stalvloeren niets doen aan emissiereductie? Zo ja, waarom heeft u dan de emissiearme stallen waarover het gaat niet onmiddellijk on hold gezet op de zogenaamde RAV-lijst na het verschijnen van dit rapport?
Die mening deel ik niet. Als een emissiearme vloer op de juiste manier wordt ontworpen, ingebouwd, onderhouden en gebruikt, wordt de emissie van ammoniak gereduceerd.
De voormalige Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft de Tweede Kamer in de brief van 13 oktober 20206 geïnformeerd over de hogere uitstoot van ammoniak uit emissiearme stallen. In deze brief is de volgende toezegging opgenomen: «De Staatssecretaris van IenW geeft opdracht aan WUR om onderzoek uit te voeren naar stalmanagement van emissiearme stallen. Dit omdat CDM (Commissie Deskundigen Meststoffenwet) aangeeft dat emissiebeperking door tal van factoren wordt beïnvloed, waaronder het management van de veehouder». De Staatssecretaris van IenW verwacht het eindrapport van dit onderzoek na het zomerreces aan de Tweede Kamer te zenden, voorzien van een beleidsreactie.
Waarom worden deze stalvloeren nog steeds als een van de weinige opties op de RAV lijst opgelegd aan melkveehouders, gelet op het feit dat dit rapport uit 2021 stamt?
Als een emissiearme vloer op de juiste manier wordt ontworpen, ingebouwd, onderhouden en gebruikt, wordt de emissie van ammoniak gereduceerd. Het is aan de markt om andere emissiearme staltechnieken te ontwerpen. Ik stimuleer via de Sbv (Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal en managementmaatregelen) de ontwikkeling en toepassing van nieuwe staltechnieken.
Bent u ermee bekend dat sinds dit rapport uitkwam er een onderzoek van de WUR en een onderzoek van Stichting AgriFacts (STAF) is uitgekomen waaruit zelfs bleek dat traditionele roostervloeren het soms beter deden dan emissiearme vloeren? Zo ja, welke actie heeft u daarop ondernomen?5 6
Het doel van het WUR-onderzoek was een beeld te krijgen van de methaanemissie uit melkveestallen. Er is een beperkt aantal, veelal traditionele en oudere emissiearme vloeren die de ammoniakemissie beperkt reduceren, doorgemeten. Daarbij zijn ook ammoniakemissies gemeten. In het onderzoek zijn geen moderne emissiearme vloeren gemeten die de ammoniakemissie verdergaand reduceren, Bij metingen in verschillende stallen met dezelfde emissiearme vloer is altijd sprake van een bandbreedte (onzekerheidsmarge), onder andere door verschillen per veehouderij in voer en management. Door die bandbreedte en omdat de verschillen tussen enerzijds de emissiefactor van een traditionele vloer en anderzijds de emissiefactoren van de doorgemeten oudere emissiearme vloeren beperkt zijn, is het mogelijk dat sommige traditionele vloeren soms beter scoren dan sommige oudere emissiearme vloeren. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7, vindt onderzoek plaats naar emissiearme stalsystemen. Emissiearme vloeren zijn onderdeel van dat onderzoek.
Deelt u de mening dat gezien de uitkomst van de onderzoeken van STAF en WUR managementmaatregelen bij traditionele roostervloeren ook als emissiereducerend gezien kunnen worden?
Emissiearme stallen hebben in principe een lagere emissie dan de traditionele roostervloer. Het management op het bedrijf heeft echter invloed op de omvang van de uitstoot. Dit is volgens de WUR waarschijnlijk ook één van de oorzaken van de grote spreiding die wordt gemeten in de emissie van bepaalde stalsystemen (Kamerstuk 35 534, nr. 122). Of ook geldt dat heel goed management de uitstoot reduceert tot een niveau dat we emissiearm kunnen noemen, is niet bekend. Dit vraagt bovendien om het borgen met een systematiek van real time emissie meten op bedrijfsniveau. Dat is op dit moment nog in de experimentele fase en moet zich nog bewijzen. Vanuit het Nationaal Kennisprogramma Stikstof (NKS) wordt een programma gestart waarin dit verder wordt onderzocht.
Kunt u uitleggen waarom in het rapport alle huisvesting van melkvee nu op traditionele systemen zijn gezet terwijl er ook systemen zijn die wel werken?
De werkgroep NEMA heeft dit besluit genomen. Dit is gebeurd op basis van de analyse van het CBS uit 2019. De Tweede Kamer is over de CBS-analyse geïnformeerd bij brief van 13 oktober 20209. In aanvulling daarop is relevant dat het rapport van het CBS betrekking heeft op wat oudere emissiearme vloeren uit 2015, 2016 en 2017. Modernere emissiearme vloeren met een lagere emissiefactor zijn geen onderdeel van de CBS-analyse.
Bent u bekend met de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 8 april 2022 inzake emissiearme stallen? Zo ja, welke conclusie trekt u uit deze uitspraak?7
Ik ben bekend met de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De uitspraak is in lijn met een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland aangaande het gebruik van de Rav-factoren ten behoeve van het verlenen van Wet natuurbescherming-vergunningen. Tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland is hoger beroep ingesteld. Ook tegen de uitspraak in Oost-Brabant wordt hoger beroep ingesteld.
De Rav-lijst is primair bedoeld voor de toetsing aan de emissiegrenswaarden in het Besluit emissiearme huisvesting. Voor dat doel voldoet de lijst.
De uitspraak waarnaar wordt verwezen gaat vooral over het gebruik van de Rav-lijst in het kader van toetsing aan de Wet natuurbescherming. Rechtbanken hebben inmiddels enkele malen kritisch geoordeeld over de toepassing van de in de Regeling ammoniak en veehouderij opgenomen emissiefactoren in dat kader. Daarbij was sprake van het toepassen van een emissiearme techniek en het opvullen van de ontstane emissieruimte met meer dieren zonder verplichte natuurvergunning.
Aan de hand van de toepassing van emissiefactoren stond volgens deze rechtbanken niet zonder meer vast dat geen sprake was van een toename van de ammoniakdepositie op een Natura 2000-gebied. Daardoor stond niet vast dat significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied konden worden uitgesloten.
De Wet natuurbescherming en de Habitatrichtlijn vereisen deze zekerheid wel. Wanneer deze zekerheid er niet is, is een natuurvergunning vereist en dient een passende beoordeling te worden uitgevoerd aan de hand waarvan kan worden vastgesteld of de natuurlijke kenmerken van een gebied niet worden aangetast. We zijn in afwachting van het oordeel van de Afdeling in hoger beroep over het gebruik van de factoren ten behoeve van Wnb-vergunningverlening. De emissiefactoren zijn gebaseerd op de meest recente wetenschappelijke inzichten.
Deelt u de mening dat deze uitspraak, in samenhang met de resultaten voor emissiearme melkveestallen, de huidige RAV-lijst onhoudbaar maakt?
Zie antwoord vraag 12.
Welke mogelijkheden ziet u om nog te werken met de huidige RAV-lijst?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u de mening dat het real-time meten een oplossing kan zijn voor alle gesignaleerde knelpunten?
Het is op dit moment nog niet mogelijk te zeggen of real time meten alle problemen gaat oplossen. Op de ontwikkeling van real-time meten wordt volop ingezet. Maar het is wel een oplossing die zich nog moet bewijzen en moet worden doorontwikkeld. Ook zijn sensoren voor real time meten nog niet in alle situaties toepasbaar.
Tenslotte zullen onzekerheidsmarges bij het continu meten van emissies uit stallen blijven bestaan. Die onzekerheidsmarges zijn er ook in het huidige systeem.
Deelt u de mening dat de combinatie van de resultaten van het Nationaal Emissiemodel voor Ammoniak (NEMA) en de uitspraak van de rechter maken dat het beleid in de provincie Noord-Brabant juridisch onhoudbaar wordt?
Nee, die mening deel ik niet.
Het NEMA-model wordt gebruikt bij het berekenen van de totale depositie, die in AERIUS-Monitor gebruikt worden. De totale depositie wordt berekend op basis van emissies uit de Emissieregistratie en maakt gebruik van het Model NEMA. Bij het bepalen van deze totale depositie wordt, onder andere door de WUR gebruik gemaakt van de meest actuele wetenschappelijke inzichten voor de effectiviteit van een staltype.
In de vergunningverlening wordt gebruik gemaakt van project-specifieke berekeningen in AERIUS-Calculator. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de Rav-factoren. Deze factoren vormen de best beschikbare kennis voor het berekenen van stalemissies ten behoeve van het verlenen van Wnb-vergunningen.
Deelt u de mening dat er door het blijven opleggen van de emissiearme vloeren aan melkveehouders na bekendmaking van het NEMA-rapport laakbaar is gehandeld door de overheid?
Die mening deel ik niet. Het signaal dat emissiearme technieken niet altijd de prestatie leveren die de Rav weergeeft, is bekend. Daarnaar vindt onderzoek door de WUR plaats in opdracht van de Staatssecretaris van IenW en mij. Zie verder het antwoord op vraag 7.
Zijn de bevindingen uit het NEMA-rapport de daadwerkelijke reden voor uitspraken die gedaan zijn afgelopen jaar omtrent de inzet van innovatie, zoals de uitspraak van Minister Staghouwer «innovatie is niet de heilige graal» tijdens het hoofdlijnendebat van LNV op 12 april jl.?
Nee, emissiearme stallen zijn, zoals de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM) eerder ook aangaf, complexe systemen. Emissiebeperking wordt door tal van factoren beïnvloed, waaronder het management door de veehouder.
Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 7 waar nader wordt ingegaan op het onderzoek naar stalmanagement van emissiearme stallen.
Verder blijkt innovatie in de praktijk niet zo eenvoudig. Het advies van de Taskforce Versnelling Innovatieproces Stalsystemen schetst dit ook. Het testen en ontwikkelen van innovaties kost tijd en in de praktijk worden soms knelpunten ervaren. De Taskforce doet in haar advies aanbevelingen om de drempels die de versnelling van innovatie hinderen weg te nemen, onder andere via een nog in te stellen regieorgaan dat zich in ieder geval richt op het organiseren, ondersteunen en evalueren van pilots om de innovatie te versnellen.
Het advies van de Kwartiermaker11, die voorafgaand aan het instellen van een regieorgaan en het aanstellen van een innovatiegezant (Motie Lodders)12 is aangesteld, moet hier ook meer handvatten voor geven. Na ontvangst van zijn advies, dat voor de zomer wordt verwacht, zal ik de Tweede Kamer hier nader over informeren.
Bent u ermee bekend dat er al lange tijd kritiek is vanuit de landbouwsector op de totstandkoming van de RAV-lijst?
Daar ben ik mee bekend. De Taskforce Versnelling Innovatieproces Stalsystemen heeft in haar advies13 een aantal verbetervoorstellen gedaan voor zowel de toetsende instelling (RVO) als de aanvrager van de Rav-factor. Deze verbetervoorstellen zijn doorgevoerd en hebben ook geleid tot een structureel overleg met de landbouwsector, waarbij doorlopend gekeken wordt op welke punten verbeteringen wenselijk en mogelijk zijn.
Bent u ermee bekend dat veel kleine innovatieve ondernemers klagen omdat zij niet op de RAV-lijst kunnen komen omdat dit te duur en te arbeidsintensief is? Zo ja, onderkent u dat de RAV-lijst op deze wijze innovatie niet stimuleert?
Ik ben met dit signaal bekend. Er zijn regelingen om deze ondernemers tegemoet te komen. Voor proefstallen is geregeld dat deze in principe via de MIA/Vamil-regeling kunnen worden gefinancierd. Ook begeleidt RVO daarbij de aanvragers intensief en kosteloos. Daarnaast zijn er subsidieregelingen zoals de Sbv (Subsidiemodules brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen), op grond waarvan ondernemers subsidie aan kunnen vragen voor onderzoeken, ontwikkelen en bemeten van integrale en brongerichte emissiereducerende technieken en managementmaatregelen. Daarbij dient de ondernemer wel zelf, naast de Sbv-aanvraag, een aanvraag in te dienen voor het verkrijgen van een proefstal. Ook regionaal of sectoraal, zoals voor de pluimveesector, zijn er regelingen waarbij meetkosten gesubsidieerd worden, zoals de pilot-regeling voor het meten van emissiereducerende fijnstoftechnieken van het PEV (Praktijkcentrum emissiereductie veehouderij).
Deelt u de mening dat een ander systeem van erkenning van innovaties, bijvoorbeeld met veel meer praktijkmetingen, innovatie veel meer kan stimuleren?
De verwachting is dat een veehouder in een systeem met doelvoorschriften met behulp van continu en real time meten sterkere prikkels krijgt om emissies verder te reduceren. Hij krijgt namelijk met real time meten direct inzicht in de invloed van een bepaalde maatregel op de emissie. Verder kan in een systeem met doelvoorschriften het overschrijden van de maximale emissienormen consequenties hebben voor de afgegeven vergunning. Zoals in antwoord op vraag 15 is aangegeven, moet het real time meten zich nog wel bewijzen en verder worden doorontwikkeld.
Hoelang is al bekend dat er vanwege het ontbreken van gegevens over afgevoerd spuiwater niets gezegd kan worden over de werking van luchtwassersen en welke stappen zijn ondernomen om alsnog gegevens van afgevoerd spuiwater boven tafel te krijgen?8
De mate van ammoniakreductie is voor elk type luchtwassers onderzocht voorafgaand aan de plaatsing op de Rav. Daarnaast is de werking in de praktijk met vele metingen onderzocht. Daarover heeft de Tweede Kamer op 30 november 2021 nog een rapportage ontvangen.15
Naast deze directe bepaling van het rendement van een luchtwasser kan dat meer indirect worden berekend door analyse van spuiwater. De opmerking op pagina 27 in het in noot 8 vermelde rapport «emissies naar lucht uit de landbouw berekend met NEMA voor 1990–2019» slaat op die indirecte berekening.
Bij stallen met luchtwassers wordt ammoniak verwijderd en komen stikstofhoudende omzettingsproducten van ammoniak terecht in het spuiwater.
Dit spuiwater kan worden aangewend als overige anorganische meststof. Dit is geregeld in de Meststoffenwet. Spuiwater uit luchtwassers die vermeld staan op Bijlage Aa, onderdeel II van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (Urm) mag verhandeld en gebruikt worden als meststof (overige anorganische meststof).
Er is geen voorgeschreven methode om de hoeveelheid geproduceerd spuiwater te bepalen en te registreren. Het is aan de landbouwer om de productie, het eigen gebruik en de afvoer aannemelijk te maken. De landbouwer moet het eigen gebruik en de afvoer van spuiwater in de boekhouding kunnen verantwoorden. Daarnaast wordt, in het geval dat de «aanvullende gegevens landbouwer» (hierna AGL) geleverd dienen te worden, de voorraad aan het eind van het kalenderjaar en de aan- of afvoer van spuiwater doorgegeven aan RVO.
In de Rav-lijst is per type luchtwasser een reductiepercentage voor de ammoniakemissie naar de lucht opgenomen. Dit reductiepercentage is bedoeld om per bedrijf en voor een sector de mate van afvang van ammoniak te kunnen berekenen. De reductiepercentages in de Rav-lijst zijn ook toegepast in het rapport «emissies naar lucht uit de landbouw berekend met NEMA voor 1990–2019», met uitzondering van combiwassers. Voor combiwassers geldt in de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) een rendement voor ammoniak van 85% reductie, dat van toepassing is bij individuele vergunningen. Voor het bovengenoemde rapport heeft de werkgroep NEMA dit rendement verlaagd naar 59%. Op 3 april 2018 is de Tweede Kamer over dit lagere rendement van combi-luchtwassers in de praktijk geïnformeerd.16 De Tweede Kamer heeft op 30 november 2021 een brief met een bijgevoegd rapport ontvangen, waarin staat dat combiwassers voor ammoniak kunnen voldoen aan het rendement dat in de Rav is vermeld. Als randvoorwaarde geldt dat een combiwasser op de juiste wijze in werking is.17
Voor de overige luchtwassers past de werkgroep NEMA sinds 2016 geen correctie op het rendement toe. Omdat de passages op blz. 26 en 27 van het rapport op dit punt niet helemaal duidelijk zijn, hebben deskundigen dit aan mij bevestigd. Er is dus geen sprake van niet meetellen van de afvang van ammoniak door luchtwassers.
Deelt u de mening dat het logisch is dat de afgevangen ammoniak zich in het spuiwater bevindt, daar dit de functie en bedoeling is van een luchtwasser?Zo ja, deelt u dan ook de mening dat vanaf het moment dat deze luchtwassers werden toegevoegd aan de RAV-lijst, de registratie van spuiwater geregeld had moeten worden?
Zie antwoord vraag 22.
Deelt u de mening dat de sector nu de dupe is van het niet registreren doordat de afvang van ammoniak niet wordt meegeteld?
Zie antwoord vraag 22.
Wat zijn de gevolgen voor de nationale uitstootcijfers van deze tekortkoming en welke gevolgen heeft dat voor de rapportage naar de Europese Commissie?
Zoals in het antwoord op de vragen 22, 23 en 24 is aangegeven, wordt de afvang van ammoniak door de luchtwasser steeds meegeteld. Bij het berekenen van de nationale uitstootcijfers wordt de emissiereducerende werking van luchtwassers volgens de opgave in de Rav-lijst gebruikt, met uitzondering van combiwassers. Zie ook het antwoord op de vragen 22, 23 en 24. Voor het rapporteren aan de Europese Commissie op basis van de NEC-richtlijn geldt dat dit steeds gebeurt op basis van de nieuwste inzichten, die bovendien met terugwerkende kracht – voor zover mogelijk – worden toegepast op voorgaande jaren.
Hoe rijmt u de onzekerheidsmarge die in het NEMA-rapport wordt genoemd (minimaal 20% (stallen) en maximaal 56% (beweiding)) met verregaande maatregelen als opkoop onder dwang?
Onzekerheden zijn inherent aan het wetenschappelijk bepalen van dergelijke emissiefactoren. Ook het meten van emissies kent een onzekerheidsmarge. De in het rapport genoemde onzekerheidspercentages zijn bekend. Ook wordt er door onder andere de WUR en het RIVM continu gewerkt aan de doorontwikkeling van de huidige systematiek en modellen.
Daarnaast wil ik benadrukken dat de inzet met stoppersregelingen juist is om gedwongen opkoop zo veel mogelijk te voorkomen.
De oproepen tot de doodstraf tegen een Nederlands Tweede Kamerlid door een Pakistaanse geestelijke |
|
Gert-Jan Segers (CU), Don Ceder (CU) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de oproep van de leider van de Pakistaanse islamitische organisatie Tehreek-e-Labaik Ya Rasool Allah, Muhammad Ashraf Asif Jalali, om de doodstraf te voltrekken aan Geert Wilders?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat dergelijke openbare oproepen tot moord op een parlementariër onacceptabel zijn? Zo ja, bent u bereid dit standpunt over te brengen aan de Pakistaanse ambassadeur en deze bovendien te vragen of het in Pakistan toegestaan is op te roepen tot moord en meer in het bijzonder tot moord op een Nederlandse parlementariër? Zo nee, waarom niet?
Bedreigingen, en in het bijzonder die gericht aan democratisch gekozen politici, zijn onacceptabel en horen niet thuis in de Nederlandse democratische rechtsorde. Nederland heeft in bilaterale contacten met Pakistan herhaaldelijk zijn afkeuring ten aanzien van de ernstige bedreigingen aan het adres van de heer Wilders uitgesproken. Het kabinet doet er alles aan wat in zijn macht ligt om een einde te maken aan deze bedreigingen en de risico’s ervan voor de heer Wilders te mitigeren. Het kabinet staat hierover in contact met de Pakistaanse autoriteiten, zowel in Islamabad als in Den Haag. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft op 26 mei jl. in een gesprek met zijn Pakistaanse ambtsgenoot zijn ernstige zorgen over de bedreigingen overgebracht en verzocht om hier maatregelen tegen te nemen.
Hoe zou u de organisatie van Muhammad Ashraf Asif Jalali, Tehreek-e-Labaik Ya Rasool Allah, willen omschrijven?
De Tehreek-e-Labaik Ya Rasool Allah (TLYRA) is een radicaal-religieuze groepering in Pakistan en wordt geleid door Muhammad Ashraf Asif Jalali. De Tehreek-e-Labbaik Pakistan (TLP) is een afscheiding van de TLYRA, opgericht als politieke partij door Khadim Hussain Rizvi.
Hoe is indertijd door Pakistan gereageerd op het rechtshulpverzoek tegen een voorganger van Muhammad Jalali, Khadim Hussain Rizvi, tegen wie eerder aangifte is gedaan wegens bedreiging?2
In 2018 heeft het Openbaar Ministerie in een drietal zaken rechtshulpverzoeken naar Pakistan uitgestuurd met het verzoek om een drietal personen als verdachten te horen. Ondanks dat Nederland een aantal keren heeft gerappelleerd bij de Pakistaanse autoriteiten en ondanks dat meermalen tijdens bilaterale consultaties met Pakistan door de Minister van Buitenlandse Zaken is aangedrongen op een antwoord op de rechtshulpverzoeken, is tot op heden niet op de rechtshulpverzoeken gereageerd door Pakistan.
Hoeveel bedreigingen richting Geert Wilders zijn er inmiddels uit Pakistan bij het ministerie bekend? Is hier eerder tegen opgetreden?
Volgens het Team Bedreigde Politici, dat meldingen en aangiftes van bedreiging van politici verwerkt, zijn er in 2020 en 2021 honderden meldingen van bedreiging gedaan die gericht zijn tegen de heer Wilders. Daarbij is niet met zekerheid vast te stellen hoeveel meldingen er uit Pakistan afkomstig zijn. Voor het identificeren van verdachten die bedreigingen uiten via met name sociale media, waarbij veelal geen gebruik wordt gemaakt van de eigen personalia, niet de volledige personalia zijn genoemd en waarbij geen 100% zekerheid is in welk land deze verdachte zich bevindt, is nader onderzoek nodig waarbij maar de vraag is of daar wel een duidelijk beeld naar voren komt. Wanneer een verdachte zich in een ander land dan Nederland bevindt, is voor dat onderzoek rechtshulp nodig vanuit een ander land.
Van 1 januari 2022 tot 3 mei 2022 zijn er al meer bedreigingen gemeld dan in heel 2021. Hierbij ziet het Team Bedreigde Politici een toename in het aantal meldingen dat gerelateerd is aan Pakistan. Op de uitgevaardigde cartoonwedstrijd in 2018 na, is het aantal aan Pakistan gerelateerde meldingen niet zo hoog geweest als in 2022. Zoals bekend heeft Nederland Pakistan in 2018 middels rechtshulpverzoeken verzocht om medewerking aan het Nederlandse strafrechtelijk onderzoek (zie ook het antwoord op vraag 4).
Hoe gaat het kabinet in algemene zin om met bedreigingen uit het buitenland jegens Nederlandse parlementariers?
Door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de politie worden doorlopend, zowel desgevraagd als ongevraagd, dreigingsproducten opgesteld. Hierbij worden ook eventuele berichten uit het buitenland betrokken en geduid. Op basis van de dreigingsproducten worden, indien daar aanleiding toe is, passende maatregelen getroffen. In algemene zin geldt dat het kabinet zeer alert is als het gaat om de veiligheidssituatie van onder andere Kamerleden. In geval van buitenlandse dreigingen wordt ook met BZ samengewerkt, en worden de diplomatieke kanalen indien nodig ingeschakeld. Vanuit veiligheidsoverwegingen worden geen specifiekere uitspraken gedaan.
Hoe kijkt het kabinet aan tegen de blasfemiewet in Pakistan? Is het kabinet van mening dat de wet naast mogelijke inhoudelijke bezwaren ook snel voor misbruik vatbaar is? Bent u bereid om de zorgen omtrent deze wet over te brengen aan Pakistan?
Nederland streeft, zoals bekend, naar wereldwijde afschaffing van blasfemiewetgeving. Met vele andere landen heeft Pakistan nog steeds een wet tegen godslastering en – met nog 11 landen – als hoogste strafmaat de doodstraf. Het is zorgwekkend dat de doodstraf op blasfemie (en afvalligheid) er tevens toe leidt dat personen en groepen in bepaalde situaties het recht in eigen hand nemen. Het kabinet zet zich internationaal met gelijkgezinden dan ook in voor wereldwijde afschaffing van zowel de doodstraf als wetten op godslastering. Tijdens bilaterale en multilaterale contacten met de Pakistaanse regering besteedt Nederland consequent aandacht aan de positie van religieuze minderheden en van degenen zonder religie en/of levensovertuiging in Pakistan. Hierbij worden de Nederlandse zorgen over het misbruik van de blasfemiewetgeving regelmatig aan de orde gesteld. Tijdens de hoogambtelijke politieke consultaties op 10 februari jl. heeft Nederland nog aandacht gevraagd voor dit onderwerp, en ook bij de ontvangst van de Pakistaanse Minister voor Handel op 24 mei jl. zijn deze zorgen overgebracht.
De verkeersveiligheid van de N50 bij Kampen. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Transportbedrijf wil geld doneren om «dodenweg» bij Kampen aan te pakken»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Klopt het dat de overheid zich al heel lang bewust is van de gevaren van de N50 bij Kampen? Zo ja, kunt u uitleggen waarom daar tot op heden niets aan verbetering van de veiligheid is gedaan?
Het klopt dat het verbeteren van de verkeersveiligheid op de N50 al jaren hoog op de agenda staat. Het verschrikkelijke ongeval op dinsdag 19 april 2022 laat deze urgentie opnieuw zien.
Zoals eerder is aangegeven in de beantwoording van Kamervragen van het lid Van der Plas2, zijn er de afgelopen jaren reeds meerdere stappen ondernomen om de verkeersveiligheid en de doorstroming op de N50 te verbeteren:
In 2016 is de N50 tussen Ens en Emmeloord verbreed naar 2x2 rijstroken.
In 2017 is een lokaal filebeveiligingssysteem geplaatst op de N50 komende vanaf Emmeloord voor het viaduct over de N307 en dit systeem waarschuwt weggebruikers voor een eventuele filestaart aan de andere kant van het viaduct.
In 2017 is afgesproken om de verkeersveiligheid tussen Hattemerbroek en Ramspol te monitoren.
In 2021 is multidot- markering aangebracht op het enkelbaans gedeelte van de N50 tussen Kampen en de Ramspolbrug. Hiermee kunnen weggebruikers worden gewaarschuwd tegen onbewuste overschrijding van de middenas.
In 2017 is tevens de startbeslissing voor het project N50 Kampen- Kampen-Zuid genomen. Naast een verbetering van de doorstroming middels een verbreding van het tracé, zorgt dit project ook voor een verbetering van de verkeersveiligheid op het traject. Dit gebeurt door middel van:
het aanbrengen van vluchthavens;
het fysiek scheiden van rijbanen met een geleiderail in de middenberm;
extra geleiderails in de zijbermen waar de obstakels dicht op de weg staan;
het afvlakken van te steile taluds in de zijbermen.
In de voortgangsbrief MIRT van 15 december 20213 bent u geïnformeerd dat de N50 Kampen-Kampen Zuid één van de projecten is die al dicht tegen besluitvorming aan zat, maar heeft moeten wachten op besluitvorming over een maximale rekenafstand bij stikstofberekeningen. Tevens is gemeld dat de beschikbare capaciteit aan stikstofdeskundigen beperkt is, waardoor een prioritering van projecten noodzakelijk is. Bij de prioritering wordt ook de N50 Kampen- Kampen Zuid meegenomen. Daardoor zijn de werkzaamheden vertraagd. Momenteel is het ministerie samen met de regionale partners in gesprek over de vaststelling van de prioritering, maar gezien het grote belang van verkeersveiligheid is besloten om prioriteit te geven aan de N50 Kampen – Kampen Zuid.
Is er, naast het verbreden van de weg, gezocht naar andere oplossingen voor het structureel verbeteren van de verkeersveiligheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, naar welke mogelijkheden is er dan gekeken en waarom zijn deze niet toegepast?
Momenteel wordt op verschillende manieren gekeken naar oplossingen voor het verbeteren van de verkeersveiligheid:
Er wordt gewerkt aan de uitvoering van de motie Geurts (CDA)4, waarin de regering verzocht wordt om een onderzoek uit te voeren naar de aanhoudende ongevallen op de N50 en hierbij te bezien op welke wijze er (extra) infrastructurele maatregelen genomen kunnen worden die ervoor zorgen dat de kans op ernstige ongevallen op de N50 afneemt. De verwachting is dat het onderzoek dit najaar gereed is.
Daarnaast bent u in het najaar van 2021 geïnformeerd over het onderzoek naar fysieke rijbaanscheiding op enkelbaans N-wegen5. Hieruit is gebleken dat de N50 – samen met een aantal andere Rijks-N-wegen – op basis van bestaande risicocijfers en verwachte risico’s in de toekomst, als prioritair is aan te merken. Het nieuwe Kabinet heeft € 200 miljoen beschikbaar gesteld voor het verbeteren van de verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen. Dat is niet voldoende om alle Rijks-N-wegen aan te pakken. Momenteel wordt gewerkt aan een nadere prioritering. Ook de N50 wordt hierin betrokken. Uw Kamer wordt voor de zomer geïnformeerd over de vervolgstappen.
Bent u ook van mening dat het waarborgen van de veiligheid van burgers prioriteit heeft boven het voldoen aan de onrealistische stikstofnormen? Zo ja, waarom blijft er dan risico genomen worden door niets aan de N50 bij Kampen te verbeteren? Kunt u hierop een uitgebreide toelichting geven?
Ondanks de stikstofproblematiek streeft het kabinet ernaar om zoveel mogelijk werkzaamheden doorgang te laten vinden.
Om de verkeersveiligheid uiteindelijk te verbeteren is het van belang om besluiten te nemen die juridisch houdbaar zijn. Als een besluit niet zorgvuldig genomen wordt, wordt het vernietigd. Hierbij moeten brede afwegingen gemaakt worden. Niet alleen wegprojecten zoals de N50 Kampen – Kampen Zuid, maar ook de landbouw en de woningbouw doen een beroep op dezelfde stikstofruimte. Onder coördinatie van het Ministerie van LNV is door het RIVM en TNO onderzoek gedaan naar maximale rekenafstanden voor verschillende emissiebronnen in alle sectoren. Op basis daarvan heeft het kabinet op 9 juli 20216 besloten om voor alle emissiebronnen een maximale rekenafstand van 25 km te hanteren. Eerder werd gerekend met een afstand van vijf kilometer. Dit betekent dat alle projecten opnieuw stikstofberekeningen moeten uitvoeren. Bovendien hebben projecten nu te maken met een grotere onderzoekslast, omdat sprake is van een ruimere stikstofafstand dan voorheen. De beschikbare capaciteit aan stikstofdeskundigen is echter beperkt en daarom moet er geprioriteerd worden, waarbij het onvermijdelijk is dat sommige projecten hierdoor in planning naar achter zullen schuiven of tijdelijk «on hold» gezet moeten worden. Hierover worden nog gesprekken gevoerd met de regio, maar gezien het belang van verkeersveiligheid is besloten om prioriteit te geven aan de N50 Kampen – Kampen Zuid. De regionale bestuurders zijn hierover reeds geïnformeerd.
Erkent u dat het onderhouden en verbeteren van de infrastructuur een kerntaak van de overheid is? Zo ja, waarom laat u het dan zover komen dat een particuliere ondernemer zich genoodzaakt ziet deze taak van u over te nemen? Kunt u een onderbouwde verklaring geven?
Ik erken dat het onderhouden en verbeteren van de Rijksinfrastructuur een kerntaak van de overheid is. Daarom staan op dit moment maatregelen gepland op de N50 tussen Kampen en Kampen Zuid. Overigens waardeer ik het zeer dat partijen het belang van verkeersveiligheid inzien en hun rol in de maatschappij ook op deze manier invullen, maar momenteel is de stikstofproblematiek het grootste obstakel om maatregelen te treffen bij Kampen. Zonder de hierdoor ontstane vertraging was in 2020 reeds het Ontwerptracébesluit genomen en konden we nog dit jaar overgaan op de realisatie van de maatregelen tussen Kampen en Kampen Zuid. Extra middelen zijn geen oplossing voor de stikstofproblematiek.
Kunt u aangeven hoeveel ernstige ongelukken er op deze weg nog moeten gebeuren, voor Rijkswaterstaat zich wel genoodzaakt ziet de verkeersveiligheid te verbeteren? Kunt u een onderbouwde toelichting geven op de afwegingen die worden gemaakt?
Verkeersveiligheid heeft altijd de aandacht van het Rijk. Het is niet correct dat het Rijk de verkeersveiligheid op de N50 niet wil verbeteren en zoals bij vraag 2 geantwoord wordt, zijn ook meerdere stappen genomen om de verkeersveiligheid te vergroten. Zoals aangegeven bij vraag 4 zijn wij echter gebonden aan juridische procedures die vanwege de stikstofproblematiek nu langer op zich laten wachten.
De verkeersveiligheid op de Rijkswegen wordt op verschillende manieren gemonitord en op basis daarvan worden uiteindelijk afwegingen gemaakt en investeringsbeslissingen genomen. Zo wordt jaarlijks de rapportage Veilig over Rijkswegen gepubliceerd, die jaarlijks inzicht geeft in de stand zaken van de verkeersveiligheid op het rijkswegennet. Hiernaast is verkeersveiligheid in 2021 voor het eerst opgenomen als onderdeel van de Integrale Mobiliteitsanalyse (IMA)7. In de IMA wordt de ontwikkeling van mobiliteit en bereikbaarheid op de lange termijn in kaart gebracht. In 2021 zijn hier voor het eerst ook toekomstige verkeersveiligheidsopgaven op het hoofdwegennet in meegenomen. De IMA 2021 maakt het mogelijk om opgaven ten opzichte van elkaar én in samenhang te bezien (o.a. bereikbaarheid, doorstroming, verkeersveiligheid, klimaatadaptatie en leefomgevingseffecten) en geeft daarmee informatie om te kunnen komen tot een bredere afweging van opgaven op netwerk- of gebiedsniveau.
De afgelopen jaren heeft Rijkswaterstaat op basis van de beschikbare middelen gewerkt aan het verbeteren van de verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen. Door het nieuwe Kabinet is € 200 miljoen beschikbaar gesteld voor het verbeteren van de verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen. Momenteel wordt gewerkt aan een nadere prioritering voor de besteding van deze middelen. Ook de N50 wordt hierin betrokken. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven op welke termijn de N50 bij Kampen dan wel door de overheid verbeterd zal kunnen worden?
Met betrekking tot de planuitwerking N50 Kampen – Kampen Zuid kan nog geen datum worden gegeven wanneer «de schop in de grond gaat». Zoals bij vraag 4 aangegeven vertraagt de planuitwerking vanwege de stikstofproblematiek, maar geeft het Ministerie van I&W vanwege het grote belang van de verkeersveiligheid prioriteit aan de aanpak van de N50 tussen Kampen en Kampen Zuid.
Hiernaast wordt onderzocht of op korte termijn tijdelijke maatregelen op de N50 getroffen kunnen worden om de weg veiliger te maken. Hierbij wordt gedacht aan verschillende oplossingsrichtingen, zoals het vergroten van de uitwijkmogelijkheden langs de zijkant van de weg, het tijdelijk verlagen van de snelheid en het plaatsen van een (tijdelijke) middenbarrier.
Over het onderzoek naar de mogelijkheden van deze korte termijn maatregelen zal uw Kamer in elk geval voorafgaand aan het Commissiedebat MIRT van 30 juni worden geïnformeerd over de stand van zaken.
Wat gaat u tot die tijd doen om ervoor te zorgen dat de N50 bij Kampen veiliger wordt en er dus minder ongelukken gebeuren? Kunt u een duidelijk actieplan opstellen?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u een overzicht geven van gelijksoortige wegen in Nederland en aangeven of daarvoor veiligheidsverbeteringen op stapel staan? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
In 2021 ontving uw Kamer het onderzoek van Arcadis over fysieke rijrichtingscheiding op enkelbaans Rijks-N-wegen4. Dit onderzoek bevat een inventarisatie van enkelbaans Rijks-N-wegen, gaat in op verschillende verkeersveiligheidscriteria en geeft een kosteninschatting voor het aanbrengen van fysieke rijrichtingscheiding op betreffende wegen. De resultaten van dit onderzoek zullen betrokken worden in de nadere prioritering die momenteel wordt uitgewerkt voor de besteding van de € 200 miljoen die door dit Kabinet beschikbaar is gesteld voor het verbeteren van verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen. Zie ook het antwoord op vraag 3. Daarnaast wordt op N7, N14, N31, N33, N35, N36 en de N48 dit jaar en komende jaren gewerkt aan het veiliger maken van de berminrichting, op basis van de € 25 miljoen die het vorige Kabinet voor Rijks-N-wegen beschikbaar heeft gesteld.
Hiernaast worden ook via het MIRT-proces verbeteringen aan verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen doorgevoerd. Zo heb ik in maart jl. de startbeslissing voor de MIRT-verkenning N35 Wijthmen-Nijverdal getekend, waarbij voor het Rijk het verbeteren van de verkeersveiligheid voorop staat.
Ook via het programma Meer Veilig zijn in het verleden maatregelen getroffen voor het verbeteren van de verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen. Voorbeelden van Rijks-N-Wegen waarop via Meer Veilig maatregelen zijn getroffen zijn de N9, N11, N14, N31, N33 en de N36.
Het bericht dat Brussel van plan is een fonds op te richten voor de wederopbouw van Oekraïne. |
|
Raymond de Roon (PVV), Geert Wilders (PVV), Vicky Maeijer (PVV) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Europa zal grootste deel van kosten voor wederopbouw Oekraïne betalen»?1
Ja.
Klopt het dat de Europese Unie van plan is een fonds op de richten voor Oekraïne? Zo ja, wat vindt u hiervan en in welk stadium bevinden de plannen zich? Kunt u alle (concept) stukken hierover met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
In opvolging van de Europese Raadsconclusies van 24 en 25 maart2, waarin de Commissie werd opgeroepen een solidariteitstrustfonds voor Oekraïne te ontwikkelen, publiceerde de Europese Commissie op 18 mei jl. de mededeling Ukraine Relief and Reconstruction.In de Geannoteerde Agenda van de buitengewone Europese Raad van 30 en 31 mei informeert het kabinet uw Kamer over deze mededeling en geeft een eerste appreciatie3.
In deze mededeling worden de eerste uitgangspunten voor de Europese en internationale samenwerking in het kader van de wederopbouw in Oekraïne geschetst. De Commissie schetst dat een gezamenlijke EU-benadering bij de wederopbouw in het belang is van de lidstaten en bij zal dragen aan het creëren van een vrij, democratisch, welvarend en duurzaam Oekraïne als onderdeel van de Europese familie. De Commissie stelt dat een substantiële Europese bijdrage aan de wederopbouw van Oekraïne van belang is. Bij de wederopbouw zal ook nauwe samenwerking moeten worden gezocht met andere internationale actoren zoals de G7-leden en internationale financiële instellingen.
De Commissie noemt in de mededeling nog geen bedragen voor de wederopbouw of de Europese bijdrage daaraan. De oorlog in Oekraïne woedt nog in alle hevigheid en het is onduidelijk wat de duur en totale schade van dit conflict zullen zijn, en hoe Oekraïne hier uit zal komen. Wel is duidelijk dat de economische schade als gevolg van de Russische inval aanzienlijk is: de Wereldbank becijferde op 10 april jl. dat de Oekraïense economie met maar liefst 45% is gekrompen4. Daarnaast zal de fysieke wederopbouw een opgave zijn van ongekende grootte.
Klopt het dat de lidstaten vanuit Brussel te horen hebben gekregen dat zij het grootste deel van de kosten zullen moeten betalen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de EU-ambassadeurs is verteld dat het bedrag zal kunnen oplopen tot honderden miljarden euro’s over een periode van tientallen jaren? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, wat zal de omvang zijn van het fonds en hoeveel komt voor rekening van Nederlandse belastingbetaler?
Zie antwoord vraag 2.
Onder welke voorwaarden kan Oekraïne aanspraak maken op dit geld? Gaat het om leningen of subsidies? Zal er sprake zijn van gezamenlijke schulduitgifte?
Zoals beschreven in de Geannoteerde Agenda van de Europese Raad van 30 en 31 mei, beschrijft de Commissie dat de wederopbouw zal worden gekoppeld aan de brede Oekraïense hervormingsagenda, in aanvulling op de bestaande financiële waarborgen voor EU-financiering. Bij de uitgaven wordt nadrukkelijk aandacht gegeven aan goed bestuur, de rechtsstaat, correct financieel management en anti-corruptie maatregelen. De Commissie stelt voor dat de financiering van de wederopbouw zal bestaan uit een combinatie van giften en leningen. Specifiek ten aanzien van leningen voor Oekraïne, geeft de Commissie aan dat het ook een optie zou kunnen zijn deze worden gefinancierd met gemeenschappelijke schulduitgifte, eventueel gegarandeerd met bilaterale garanties vanuit de lidstaten.
Kunt u garanderen dat de Nederlandse belastingbetaler niet voor het zoveelste Brusselse fonds zal gaan opdraaien? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is solidair met Oekraïne en zet zich in voor steun aan Oekraïne op het terrein van humanitaire en militaire hulp en financiële ondersteuning, waaronder in Europees verband en via de internationale financiële instellingen. Het is in het Europees en Nederlands belang dat Oekraïne ondersteund wordt om de economie duurzaam, weerbaar en met goed functionerende instellingen op te bouwen na de oorlog. Daar spelen, naast de EU, ook internationale financiële instellingen een grote rol bij. In welke mate en vorm Nederland daaraan zal bijdragen is op dit moment nog niet duidelijk, en zal mede afhankelijk zijn van een gezamenlijke inventarisatie van de noden.
Het bericht ‘KLM stelt vaccinatieplicht in voor nieuwe piloten en stewardessen’ |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «KLM stelt vaccinatieplicht in voor nieuwe piloten en stewardessen» op AD.nl van 12 april jl.?
Ja.
Wat is uw mening over het feit dat KLM een vaccinatieplicht heeft ingesteld voor nieuwe piloten en stewardessen?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vragen van het lid Stoffer van de SGP van 30 september jl., is en blijft vaccinatie vrijwillig. In algemeenheid geldt dat een werkgever hier dan ook niet toe mag dwingen of dit vereisen, direct of indirect. Werkgevers die een moreel appèl doen op hun werknemers mogen dat natuurlijk altijd doen, zoals ook de overheid heeft gedaan. Dat mag alleen als daar een goede reden voor is. Die goede reden kan bijvoorbeeld zijn als er geen alternatieven zijn om een gezonde en veilige werkomgeving te creëren. Een werkgever mag wel met de werknemer afspreken om beschermingsmiddelen te dragen of om alternatief werk te doen. Het is daarom belangrijk dat werkgevers en werknemers met elkaar het gesprek voeren over gezondheid en veiligheid op de werkvloer en tot afspraken komen die voor iedereen goed werken. De bedrijfsarts kan daarbij een adviesrol vervullen.
De pilotenvakbond VNV heeft onlangs een kort geding procedure bij de rechter aanhangig gemaakt tegen KLM. VNV heeft daarin gevorderd KLM met onmiddellijke ingang te verbieden bij kandidaat-vliegers op enigerlei wijze informatie in te winnen en/of te gebruiken omtrent de vaccinatiestatus tegen corona en/of om kandidaten af te wijzen omdat zij aangeven niet gevaccineerd te zijn en/of geen vaccinatie willen nemen. KLM heeft daartegen ingebracht dat zij enkel vraagt of vliegers volledig inzetbaar zijn, waarvan een vaccinatie tegen corona volgens KLM deel uitmaakt.
De kantonrechter Amsterdam heeft op 2 juni jl. (ECLI:NL:RBAMS:2022:3029) – samengevat – geoordeeld dat het vragen naar en eisen van een vaccinatie tegen corona een niet gerechtvaardigde inbreuk oplevert op de grondrechten van kandidaat-vliegers. Met het verlangen van een vaccinatie tegen corona maakt KLM inbreuk op de persoonlijke levenssfeer (artikel 8 EVRM) van kandidaat-vliegers. Daarom zijn de belangen van de kandidaat-vliegers in de onderhavige zaak groot. Het belang van KLM om haar planning met inachtneming van de cao-afspraken rond te krijgen en om haar bedrijfsvoering zo goed mogelijk in te richten is eveneens aanwezig, maar weegt niet zo zwaar als de (grond)rechten van de kandidaat-vliegers. Het oordeel van de kantonrechter luidt dat het KLM met onmiddellijke ingang is verboden om bij kandidaten voor vacatures voor de functie van vlieger op enigerlei wijze informatie in te winnen en/of te gebruiken omtrent de vaccinatiestatus tegen COVID-19 en/of om kandidaten af te wijzen omdat zij aangeven niet gevaccineerd te zijn en/of geen vaccinatie willen nemen, op straffe van een dwangsom van € 100.000,00 per overtreding. Tegen deze uitspraak staat nog de mogelijkheid van hoger beroep open.
In hoeverre mogen werkgevers tijdens een sollicitatieprocedure vragen naar de vaccinatiestatus van een werknemer?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich uw antwoord op schriftelijke vragen van het lid Stoffer1 op 1 oktober jl. waarin u het volgende aangaf: «In Nederland is en blijft vaccinatie vrijwillig. Het kabinet gaat niet toe naar een vaccinatieplicht. Een werkgever mag hier dan ook niet toe dwingen of dit vereisen.»?
Ja, ik herinner mij het antwoord op de eerdere schriftelijke vragen. In Nederland bestaat geen plicht tot vaccinatie. Een werknemer is vrij te kiezen voor vaccinatie of niet.
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 hoeft een werknemer aan een werkgever geen informatie te geven over zijn vaccinatiestatus. De werknemer kan door de werkgever ook niet verplicht worden tot vaccinatie.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 heeft de rechter met betrekking tot de situatie bij KLM geoordeeld dat ook voor de sollicitatieprocedure geldt dat de werkgever niet mag vragen naar de vaccinatiestatus van de werknemer. Een sollicitant hoeft daar geen informatie over te geven en dit mag geen reden zijn om een sollicitant te weigeren voor een functie.
Kunt u bevestigen dat het voor werkgevers, en dus ook voor KLM, verboden is personeel af te wijzen op basis van het feit dat men niet gevaccineerd is of van hen te eisen zich te laten vaccineren?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u het juridisch kader schetsen ten aanzien van het verbod op vaccinatiedwang?
Zoals hierboven aangegeven heeft het Nederlandse vaccinatiebeleid een vrijwillig karakter. Iedereen heeft de keuze om zich wel of niet te laten vaccineren en dat geldt ook voor werknemers. Als aan de weigering om zich te laten vaccineren arbeidsrechtelijke gevolgen worden verbonden, dan wordt de keuzevrijheid van de werknemer ingeperkt. Een indirecte vaccinatieplicht kan botsen met het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, het recht op onaantastbaarheid van de lichamelijke integriteit en de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst.
Een dergelijke inbreuk op de grondrechten van de werknemer is slechts in uitzonderlijke gevallen gerechtvaardigd. Dat kan alleen als de werkgever kan aantonen dat de inbreuk noodzakelijk is om een legitiem doel te bereiken en dat de inbreuk voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Het belang van de werkgever bij het gevaccineerd zijn van de werknemer moet zodanig zijn dat het belang van de werknemer bij weigering van een vaccinatie daarvoor moet wijken. Daarbij wegen alle omstandigheden van het concrete geval mee. Van belang is bijvoorbeeld of de roostering van het personeel (tijdelijk) gewijzigd zou kunnen worden, of er alternatieve werkzaamheden voorhanden zijn en wat de mogelijke gevolgen van de weigering zullen zijn. Als minder ingrijpende maatregelen in een bepaalde situatie kunnen voldoen zullen ver(der)gaande maatregelen niet snel gerechtvaardigd zijn. Het uiteindelijke oordeel in een concrete zaak is aan de rechter. In de KLM-zaak achtte de rechter de belangen van de (sollicitant)vliegers zwaarwegender dan het belang van KLM, zie het antwoord op vraag 2.
Bent u het ermee eens dat het besluit van KLM om een vaccinatieplicht in te stellen voor nieuwe piloten en stewardessen in strijd met de wet is en dat bij afwijzing van ongevaccineerden sprake is van discriminatie op basis van medische status? Zo ja, op welke wijze wordt gehandhaafd op het verbod om van werknemers te eisen zich te laten vaccineren, en door wie?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2. heeft de rechter in de KLM-zaak geoordeeld dat het ongeoorloofd was om naar de vaccinatiestatus van (sollicitant)vliegers te vragen en om hen af te wijzen indien zij geen COVID-19-vaccinaties willen nemen. T.a.v. de handhaving geldt dat indien de werknemer vaccinatiedwang- of drang vanuit de werkgever ervaart, dit het beste eerst met de werkgever kan worden besproken. Zo nodig kan de werknemer binnen de eigen organisatie terecht bij de ondernemingsraad of de vertrouwenspersoon voor advies. Als zij er samen niet uitkomen heeft de werkgever of de werknemer de mogelijkheid om een procedure te starten bij de rechter. De rechter zal in zijn uitspraak beoordelen of de werkgever een legitiem doel nastreefde en of de door de werkgever getroffen maatregelen het te bereiken doel rechtvaardigden en proportioneel en subsidiair waren.
Wat vindt u als aandeelhouder van KLM van dit beleid?
De directie van KLM is verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering, waaronder het opstellen van beleid binnen de onderneming. De raad van commissarissen houdt daar toezicht op. De aandeelhouder heeft daar geen rol in. Een onderneming dient zich daarbij vanzelfsprekend aan de geldende wet- en regelgeving te houden. Zie verder de beantwoording van vraag 7.
Hoe reageert u op het feit dat de Vakorganisatie Vereniging Nederlandse Verkeersvliegers oproept deze praktijk van KLM onmiddellijk te stoppen?
Het is hun recht om hiertoe op te roepen. Voor de uitspraak die de kantonrechter gedaan heeft in de procedure die Vakorganisatie VNV heeft aangespannen tegen KLM verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Bent u voornemens KLM aan te spreken op dit besluit?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 heeft de rechter inmiddels uitspraak gedaan. Ik ga ervan uit dat KLM gevolg zal geven aan deze uitspraak. KLM heeft overigens nog de mogelijkheid om tegen de uitspraak in hoger beroep te gaan.
Herinnert u zich uw schriftelijke antwoorden van 1 oktober jl. op vragen van het lid Stoffer over het bericht «Ministerie kan niets doen tegen bedrijven die vaccinatiebewijs eisen»?
Ja.
Herinnert u zich het antwoord op de vraag of u bereid bent een juridische basis te creëren om op te kunnen treden tegen werkgevers die een vaccinatiebewijs eisen van hun werknemers, namelijk dat er toen een verkenning liep naar de mogelijke toepassing van de coronatoegangsbewijzen in bepaalde sectoren?
Ja.
Wat zijn de uitkomsten van deze verkenning op het specifieke punt van de ontbrekende juridische basis ten aanzien van optreden tegen werkgevers die een vaccinatiebewijs vereisen?
Tijdens de verkenning is gesproken met de vertegenwoordigers van de sectoren waar een Coronatoegangsbewijs (ctb) werd gevraagd van bezoekers, gasten en klanten. In deze gesprekken met de evenementen-, sport- en cultuursector en de horeca stond de vraag centraal of de uitzondering in de Tijdelijke wet Coronatoegangsbewijzen voor toepassing van het ctb voor toegang tot de arbeidsplaats, kon vervallen en zo ja, welke aandachtspunten men het kabinet hiervoor wilde meegeven.
Uit de gesprekken kwam het algemene beeld naar voren dat werkgevers en werknemers in de betreffende sectoren tot voor beide partijen acceptabele oplossingen kwamen. Werkenden die geen mededeling wilden doen over hun vaccinatiestatus werden voor zover mogelijk gevraagd thuis te werken of werden tijdelijk voor andere werkzaamheden ingezet.
In een brief van 2 november 20213 maakte de Minister van VWS er melding van dat het Arbo Managementteam (AMT) aan de hand van de arbeidshygiënische strategiemethodiek een inschatting van het mogelijke effect van de invoering van het ctb voor werknemers op de virusverspreiding had gemaakt. Het AMT was van mening dat het invoeren van een ctb voor werknemers niet nodig werd geacht in werkomstandigheden, waarbij er voldoende andere (subsidiaire) mogelijkheden zijn tot risicoreductie, zoals thuiswerken, thuisblijven bij klachten en gespreid werken én als deze mogelijkheden worden benut. Uit de epidemiologische cijfers bleek echter, dat er ondanks versoepelingen toch sprake was van een toename van het aantal werksituatie gerelateerde infecties. Het OMT was dan ook van mening dat, toen deze discrepantie al maanden bleef voortduren, er geen bezwaar zou kunnen zijn om onder bepaalde omstandigheden een ctb voor werknemers in te voeren. Het OMT benadrukte daarbij dat deze afweging op een zorgvuldige wijze diende te gebeuren aan de hand van een nauwgezette risico-inventarisatie, criteria van proportionaliteit en subsidiariteit en met betrokkenheid van de personeelsvertegenwoordiging.
Op basis van het OMT-advies is begonnen met de voorbereidingen voor de «tijdelijke wet verbreding coronatoegangsbewijzen». Het nadrukkelijk doel is om gericht risico’s te mitigeren en daarmee een (gedeeltelijke) (her)sluiting van de hele samenleving te voorkomen. Het kabinet wilde het ctb als mogelijke maatregel achter de hand houden zodat snel en adequaat maatregelen konden worden genomen als de epidemiologische situatie daarom zou vragen.
Graag merk ik hierbij op dat het tonen van een ctb niet hetzelfde is als het tonen van een vaccinatiebewijs. Een ctb kon immers worden verkregen middels een herstelbewijs, testbewijs of vaccinatiebewijs.
Klopt het dat nog altijd een wettelijke basis ontbreekt om op te kunnen treden tegen werkgevers die toch een vaccinatiebewijs of een door de werkgever gewenste vaccinatiestatus van hun werknemers eisen?
Een specifieke wettelijke basis voor toepassing van een vaccinatiebewijs op de werkvloer is er niet. Het bestaande arbeidsrecht voorziet echter in bepalingen om het handelen te beoordelen van werkgevers die vragen om een vaccinatiebewijs. Het is aan de rechter om geschillen die daaruit voortvloeien te beoordelen. Daarbij geldt dat de arbeidsrechtelijke open normen veelal op grond van de omstandigheden van het geval moeten worden ingevuld. In het algemeen kan gesteld worden dat in de meeste corona gerelateerde situaties waarover de rechter zich al heeft uitgelaten, de werknemer veel rechtsbescherming geniet. De werkgever die de werknemer ten onrechte om een vaccinatiebewijs vraagt, heeft geen grond om de werknemer de toegang tot het werk te ontzeggen, het loon niet te betalen en in het uiterste geval te ontslaan.
Bent u bereid alsnog een juridische basis te creëren zodat u kunt optreden tegen werkgevers die van hun werknemers eisen gevaccineerd te zijn of zich te laten vaccineren?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vragen van het lid Stoffer van de SGP van 1 oktober jl. ben ik hiertoe niet bereid (zie voetnoot 1). Uit de jurisprudentie die tot dusver is ontstaan, blijkt dat de werknemer veel bescherming geniet zoals aangegeven in het antwoord op vraag 14.
Slechts in gevallen waarin de rechter de inbreuk op het grondrecht van de werknemer gerechtvaardigd achtte en de werknemer stelselmatig niet voldeed aan redelijke instructies van de werkgever, kwam de rechter tot het oordeel dat de werknemer verwijtbaar had gehandeld, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 11 februari 2022, ECLI:NL: RBAMS:2022:418.
Gaat u werkgevers die toch over de schreef gaan hierop aanspreken?
Ik zie geen directe aanleiding daartoe, omdat het algemene beeld niet is dat bedrijven een vaccinatiebewijs eisen, ook niet in de periode toen er meer corona besmettingen waren dan nu het geval is. Zoals in de beantwoording op eerdere vragen van u van 31 september jl. was aangegeven, attendeer ik werkgevers en werknemers op hun rechten en plichten in dit verband via rijksoverheid.nl4.
Maastricht Aachen Airport |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Politiek worstelt nog met standpunt MAA»?1
Ja.
Vindt u het voortbestaan van Maastricht Aachen Airport (MAA) belangrijk voor de Nederlandse economie? Zo ja, hoe kan het zo zijn dat Limburgse Statenleden zeggen te kampen met informatieachterstand, hetgeen goede besluitvorming over MAA in de weg staat? Kunt u hierop een toelichting geven waarbij u zorgt voor zowel informatievoorziening als voor de toezegging voor voldoende financiële steun?
In de recente brief aan uw Kamer van 31 mei jl.2 is aangegeven hoe het Rijk binnen de systeembenadering van de Nederlandse luchthavens aankijkt tegen de rollen en functies van de regionale luchthavens van nationale betekenis, waaronder MAA. Ten aanzien van MAA is aangegeven dat deze luchthaven, te samen met Rotterdam The Hague Airport (RTHA), Groningen Airport Eelde (GAE) en Eindhoven Airport (EA), de zogenaamde «tweede schil» van luchthavens vormt, die vooral ten dienste staan van de regio waarin ze liggen. Daarom is in de Luchtvaartnota 2020–2050 aangegeven dat het Rijk van deze luchthavens verwacht dat zij samen met onder meer omwonenden, belangengroepen en regionale overheden de gewenste ontwikkelrichting van de luchthaven verkennen.
Met de motie Koerhuis c.s. en de motie Graus c.s.3 heeft uw Kamer voor MAA en GAE om inzet vanuit het Rijk gevraagd om de samenwerking tussen de luchthavens verder te bevorderen. In dit kader zijn de afgelopen periode gesprekken gevoerd tussen het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, de Schiphol Group, de betreffende regionale luchthavens en hun aandeelhouders. In algemene zin is in de gevoerde gesprekken de lijn gevolgd, zoals ik die bij het Commissiedebat luchtvaart van 24 februari jl. uiteen heb gezet. Anders dan bij autosnelwegen of spoorwegen die in eigendom van het Rijk zijn, zijn de regionale luchthavens zelfstandige ondernemingen die opereren binnen een sterk geliberaliseerde luchtvaartsector. Het is daarom aan de luchthavens (en hun aandeelhouders) om in samenwerking met de regio de toekomst te bepalen. Dat betreft ook de uiteindelijke afweging om verdergaand samen te werken. Dit is een bedrijfseconomische beslissing van de luchthavens. Daarbij past dat het Rijk geen bijdragen doet in exploitatie of instandhouding van regionale luchthavens.4 Vanwege Europese regelgeving zijn er daartoe ook welhaast geen mogelijkheden. Evenmin heeft het Rijk de juridische instrumenten om het luchtverkeer over Nederland te verdelen. Luchtvaartmaatschappijen en operators bepalen zelf (onder meer op basis van de marktvraag) van welke luchthavens gebruik wordt gemaakt. Wel is het Rijk bevoegd gezag voor de luchthavenbesluiten, en zal het de luchthavens ondersteunen om tot een goed luchthavenbesluit te komen. Tevens zal het Rijk gerichte ondersteuning bieden waar het gaat om kennis en expertise, innovatie, inzet op duurzaamheid en het ondersteunen van de inzet op de verbetering van de leefomgeving. Hierover is het Rijk in gesprek met de luchthavens.
De provincie Limburg, eigenaar van MAA, heeft een zorgvuldig regionaal proces ingericht om tot besluitvorming over de toekomst van MAA te komen, waarin het ministerie goed is meegenomen. Zo heeft de heer Van Geel in 2020 in opdracht van de provincie een verkenning uitgevoerd en zijn in opdracht van de provincie een Maatschappelijke Kosten Batenanalyse (MKBA) en andere relevante (financiële) onderzoeken uitgevoerd. Middels onder andere technische briefings zijn de Limburgse Statenleden hierover geïnformeerd. Daarnaast heeft gedeputeerde staten van Limburg een definitieve sonderende notitie opgesteld ten behoeve van besluitvorming door de Statenleden.
Ik wacht nu eerst de regionale besluitvorming af. Indien de provincie kiest voor een scenario met de luchthaven, dan wil ik bezien op welke manier het Rijk hierin kan ondersteunen op het gebied van duurzaamheid, innovatie en leefomgeving.
Welke acties zijn door u genomen inzake het beperken van de overlast van MAA voor Zuid-Limburg? Kunt u hiervan een totaaloverzicht geven?
Door de deelnemers van het door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat ingestelde overlegplatform bij de luchthaven Maastricht (naast de luchthaven gaat het onder andere om een vertegenwoordiging van gemeentebesturen en bewonersvertegenwoordigers van de omliggende gemeenten) zijn omgevingsafspraken gemaakt. Doel van deze afspraken is om vermijdbare hinder van de luchthaven beter aan te pakken. Het betreft onder andere maatregelen als elektrificatie van grondmaterieel, het gebruik van volledig elektrische stroomaggregaten voor de stroomvoorziening wanneer een vliegtuig op de grond geparkeerd staat en het preventief vastzetten van dakpannen om het risico op dakpanschade door turbulentie van vliegverkeer van MAA te verminderen. In de CRO MAA wordt de voortgang van de omgevingsafspraken besproken en bewaakt.
Welke acties zijn genomen om Zuid-Limburg economisch beter te laten profiteren van MAA, onder andere door het realiseren van werkgelegenheid voor Limburgers?
Dit is in essentie aan de provincie Limburg, eigenaar van de luchthaven, in samenwerking met de luchthaven zelf en mede de aanleiding waarom de provincie een regionale verkenning is gestart naar de gewenste ontwikkeling van de luchthaven. Zie verder het antwoord op vraag 2.
De toename van extreme armoede in de wereld |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van Oxfam Novib1 waarin wordt gesteld dat in 2022 een kwart miljard meer mensen wereldwijd groot risico lopen om dit jaar in extreme armoede te belanden?
Ja, ik ben bekend met het rapport dat is gepubliceerd door Oxfam (niet Oxfam Novib).
Wat is uw visie op deze ontwikkeling en op welke wijze zet uw ministerie zich in om deze ontwikkeling tegen te gaan?
Het verminderen van armoede en ongelijkheid is één van de lange termijn hoofddoelen van het beleid voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS) van Nederland. In het coalitieakkoord Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst2 is vastgelegd dat onze aanpak gericht is op het verminderen of wegnemen van grondoorzaken van armoede. Belangrijke grondoorzaken van armoede zijn conflict; klimaatverandering; het ontbreken van toegang tot voedsel, onderwijs, gezondheidszorg en werkgelegenheid; en de (vaak) achtergestelde positie van vrouwen in ontwikkelingslanden. Onder andere door het versterken van de economische ontwikkeling van landen, beogen we deze grondoorzaken te adresseren.
Wat is uw reactie op de conclusie van Oxfam Novib dat deze zorgwekkende ontwikkeling te maken heeft met de politieke keuzes die zijn gemaakt waarbij rijken (fiscaal) bevoordeeld worden en de armsten structureel buitengesloten worden? Hoe verhoudt zich dit volgens u tot het Nederlandse belastingsysteem?
In veel landen is de maatschappelijke aandacht voor inkomens- en vermogensongelijkheid toegenomen en de COVID-pandemie heeft deze aandacht versterkt. Ook in Nederland wordt steeds vaker aandacht gevraagd voor de vermogensverdeling van Nederlandse huishoudens. Op dit moment wordt een interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) over vermogensverdeling uitgevoerd waar ook mogelijke beleidsrichtingen binnen het Nederlandse belastingsysteem worden geschetst. Het rapport wordt, naar verwachting, voor het zomerreces opgeleverd. Daarna zal het kabinet met een reactie komen.
Op welke wijze denkt u dat het zwaarder belasten van grote multinationals en de allerrijksten in Nederland kan bijdragen aan het terugdringen van wereldwijde ongelijkheid en armoede? In hoeverre en op welke wijze bent u bereid om hier werk van te maken? Welke samenwerking zoekt u hiervoor met onder andere het Ministerie van Financiën?
In het Regeerakkoord is vastgelegd dat het budget voor ontwikkelingssamenwerking (Official Development Assistance, ODA) gekoppeld is aan de omvang van het Nederlandse bruto nationaal inkomen (BNI). Het Nederlandse fiscale stelsel, inclusief de wijze waarop we vermogende particulieren en multinationals belasten, kan op verschillende manieren invloed op het BNI en daarmee ook op het budget van ontwikkelingssamenwerking hebben. Zoals aangegeven in vraag 3 wordt op dit moment een interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) over vermogensverdeling uitgevoerd waar ook mogelijke beleidsrichtingen binnen het Nederlandse belastingsysteem worden geschetst.
Nederland zet zich ook in om een bijdrage te leveren aan de belastingheffing in ontwikkelingslanden. Bijvoorbeeld in belastingverdragen houdt Nederland nadrukkelijk rekening met de bijzondere positie van ontwikkelingslanden. Zo zet Nederland zich sinds 2013 in om alle belastingverdragen met ontwikkelingslanden te voorzien van antimisbruikbepalingen, het zogenaamde 23-ontwikkelingslandenproject. Ook hanteert Nederland op basis van de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2020 begunstigd beleid voor ontwikkelingslanden. Nederland is bereid om meer heffingsrechten aan ontwikkelingslanden toe te kennen. Daarnaast heeft Nederland zich in het Inclusive Framework3 actief ingezet om tot een wereldwijd akkoord te komen tussen 137 landen, inclusief Nederland, over een moderner internationaal belastingsysteem en een wereldwijde minimumbelasting van 15% voor grote multinationals (Pijler 1 en 2). Nederland steunt een voortvarende implementatie van het akkoord en ook binnen de EU wil het kabinet een leidende rol innemen.
Zoals aangegeven in de Kabinetsreactie naar aanleiding van het rapport «Strengthening of tax systems in developing countries» werkt het Ministerie van Buitenlandse Zaken op dit terrein nauw samen met het Ministerie van Financiën.
Op welke wijze zet Nederland zich in of is Nederland bereid zich meer in te zetten voor het implementeren van de aanbeveling van Oxfam Novib op het gebied van schuldenverlichting? Is Nederland bereid om schulden aan de armste landen kwijt te schelden? Op welke wijze zet Nederland zich bilateraal en multilateraal in om de kwijtschelding van schulden ook bij andere landen te promoten? Bent u bereid om deze inzet te versterken, en zo ja op welke wijze?
Oxfam roept op de schulden van lage inkomenslanden en lage middeninkomenslanden in 2022 en 2023 kwijt te schelden, om zo budgettaire ruimte te creëren. Nederland is, net als veel andere landen, van mening dat het na de steunmaatregelen tijdens het hoogtepunt van de Covid-19 crisis, nu tijd is voor meer structurele oplossingen voor schuldenproblematiek en niet voor incidentele schuldkwijtschelding. Hiertoe is door de G20 en de Club van Parijs in november 2020 het Common Framework for Debt Treatments beyond the DSSI voor opgericht. Het Common Framework is een belangrijke stap in de multilaterale samenwerking op het gebied van schuldkwetsbaarheden en biedt een kader voor internationale crediteurencoördinatie voor overeenstemming over schuldherstructureringen. Schuldkwijtscheldingen kunnen daar in uitzonderlijke gevallen onderdeel van uit maken. Nederland neemt deel aan het Common Framework en de afspraken die daaruit voortvloeien. Daarbij dient ook te worden aangetekend dat als het tot schuldkwijtschelding komt, Nederland nog maar beperkt uitstaande bilaterale schulden bij landen heeft. Sinds de oprichting van het Common Framework wordt er gewerkt aan de aanvragen die zijn gedaan: van Tsjaad, Ethiopië en Zambia.
Het raamwerk van het Common Framework kent uitdagingen, met name ten aanzien van het tempo waarmee momenteel schuldherstructureringen worden behandeld. Omdat het raamwerk nieuw is duurt implementatie langer dan ideaal is, onder andere omdat bijvoorbeeld landen als China lang bezig zijn met interne goedkeuring. Nederland maakt zich hier zorgen over en maakt zich internationaal hard om de implementatie te verbeteren met de invoering van tijdslijnen en betere betrokkenheid van de debiteur. Over deze maatregelen is helaas nog geen consensus bereikt.
Nederland zet er op in dat alle officiële en private crediteuren bijdragen aan oplossingen voor de schuldenproblematiek. Dit streeft Nederland binnen de kaders van de Club van Parijs na met de «comparability of treatment» principe, wat betekent dat bij een herstructurering of consolidatie van een schuld, alle officiële crediteuren een vergelijkbare inzet leveren. Daarbij is het van groot belang dat transparantie over openstaande schulden door crediteuren en debiteuren zo groot mogelijk is.
Kunt u uitleggen waarom Nederland slechts 2,5% van haar trekkingsrechten (SDR) heeft toegezegd voor ontwikkelingslanden? Bent u bereid om de Nederlandse commitment uit te voeren en zo ja, op welke termijn? Bent u bereid om u in te zetten bij uw ambtgenoten van de G20 om zich ook te houden aan de uitvoering van hun commitments op trekkingsrechten?
Nederland heeft tijdens de G20 top in Rome oktober jl. aangekondigd open te staan voor het verstrekken van een lening aan de Poverty Reduction and Growth Trust (leningenaccount) in verhouding tot het Nederlandse quota-aandeel, namelijk van SDR 300 mln., onder voorbehoud van parlementaire goedkeuring. Daarnaast kijkt Nederland open naar de mogelijkheid om SDR’s door te lenen aan de Resilience and Sustainability Trust (RST) van het IMF. De RST is 1 mei jl. opgericht. Met de oprichting van de RST is er ook duidelijkheid over de definitieve vormgeving. De verwachting is dat de RST eind dit jaar operationeel is en met middelen moet worden gevuld. Nederland zal voor de beoogde inwerkingtreding besluiten over een eventuele bijdrage. Over eventuele besluiten wordt de Kamer op de hoogte gehouden.
Wat is uw reactie op de aanbeveling van Oxfam Novib om actie te ondernemen om mensen te beschermen tegen stijgende voedselprijzen, onder meer door een mondiaal fonds voor Sociale Zekerheid op te richten om de armste landen te helpen inkomenszekerheid te bieden aan hun bevolking, en deze diensten te handhaven in tijden van ernstige crisis? Zet Nederland zich hier al voor in, en zo ja, op welke wijze? Indien nee, is Nederland bereid zich hiervoor in te zetten en zo ja, op welke wijze? Welke financiële commitments horen hierbij vanuit Nederland?
In principe onderschrijft het kabinet het belang van sociale bescherming. Deze inzet is essentieel om de meest kwetsbare mensen (meer) inkomens- en/of voedselzekerheid te verschaffen tijdens ernstige crises. Deze crises kunnen zowel incidenteel als structureel van aard zijn, hetgeen betekent dat de inzet op sociale bescherming soms meerjarig nodig is. Nederland ondersteunt al ruim 10 jaar nationale sociale beschermingsprogramma’s van overheden. Dat gebeurt onder meer in Mozambique, Sudan, Ethiopie en Benin. De bijdragen vanuit Nederland lopen daarbij vaak via landen-specifieke multi-donor trust fundsbeheerd door de Wereldbank en fluctueren op jaarbasis in totaal tussen de EUR 10 en 20 miljoen.
Op verzoek van de Minister voor BHOS (26-09-2020) heeft de AIV het belang onderzocht van cash transfers, als instrument van sociale bescherming voor de armste en meest kwetsbare groepen in met name Afrika, en de wenselijkheid om daar vanuit BHOS bij aan te sluiten. De AIV heeft geconcludeerd dat cash transfer programma’s doelmatig en doeltreffend kunnen zijn (AIV-advies nr. 118, 29 juni 2021). Dit advies biedt een onderbouwing voor de Nederlandse inzet op het gebied van sociale bescherming en directe ondersteuning van kwetsbare groepen in arme landen.
Een incident in justitiële jeugdinrichting Den Hey-Acker. |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de steekpartij met dodelijke afloop in jeugdinrichting Den Hey-Acker en het bericht dat medewerkers aangeven dat het roer nu echt om moet?1
Ja.
Hoe heeft deze fatale steekpartij kunnen plaatsvinden en op welke termijn gaat dit incident nader onderzocht worden door de inspectie?
De Inspectie Justitie en Veiligheid, Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, Nederlandse Arbeidsinspectie en Inspectie van het Onderwijs (hierna: de inspecties) doen momenteel onderzoek naar dit vreselijke incident. De inspecties onderzoeken hoe Rijks JJI Den Hey-Acker heeft gehandeld in de aanloop naar, tijdens en na het incident en welke leer- en verbeterpunten er zijn. Het al lopende onderzoek naar het schietincident op 12 januari jl. in België waarbij een jongere uit Den Hey-Acker werd doodgeschoten, wordt hierbij betrokken. Ik hecht eraan de uitkomsten van dit onderzoek af te wachten, alvorens conclusies te trekken over de toedracht. Het onderzoek zal naar verwachting uiterlijk in het eerste kwartaal van 2023 gereed zijn en zal ik aan uw Kamer doen toekomen.
Om de kans op nieuwe, ernstige incidenten in de toekomst zo klein mogelijk te maken heeft de Rijks Justitiële Jeugdinrichting (inrichtingen De Hunnerberg, De Hartelborgt, Den Hey-Acker, Horsterveen) een aantal tijdelijke maatregelen genomen:
Heeft het personeel gevaar gelopen tijdens het incident? Zo ja, hoe kan een dergelijke situatie in de toekomst worden voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe zijn medewerkers na het incident opgevangen? Is ook nu nog nazorg beschikbaar voor medewerkers?
Betrokken medewerkers en jongeren zijn direct na het incident opgevangen door het opvang- en nazorgteam van de inrichting en ontvangen ook de komende tijd begeleiding. Op 16 april, een dag na het incident, heeft de hoofddirectie van DJI de inrichting bezocht om met medewerkers in gesprek te gaan.
Wat is uw reactie op het signaal dat medewerkers nu afgeven, namelijk dat zij niet meer zijn toegerust op jongeren die steeds zwaarder crimineel gedrag vertonen en steeds zwaardere stoornissen hebben?
Ik neem de signalen van medewerkers over de zware doelgroep zeer serieus. Constant wordt bekeken welke maatregelen nodig zijn om een veilig klimaat te hebben en te houden voor zowel de jongeren als de medewerkers van de JJI’s. Die zien voor een belangrijk deel op het verlichten van de druk op het personeel en de capaciteit. Immers, het hebben van voldoende medewerkers op de groep is een belangrijke voorwaarde om de veiligheid te kunnen waarborgen. Om dit te bereiken heeft mijn ambtsvoorganger eind 2021 een aantal maatregelen genomen, waaronder het uitbreiden van personeel op de groep (van twee naar drie groepsleiders) en het tijdelijk openen van een nieuwe locatie2 (Rijks JJI Horsterveen). Ook is er een arbeidsmarktcampagne gestart om extra personeel te werven. Deze loopt nog steeds.
De verharding van de jeugdcriminaliteit is al langer terug te zien in de JJI’s. Daarom is in 2019 ingezet op een stelselwijziging door middel van het programma Vrijheidsbeneming op Maat3 (VOM). Hiermee wordt ingezet op een aanpak die meer is toegespitst op wat de jongere echt nodig heeft (maatwerk) op het gebied van behandeling, beveiliging en nazorg. Voor de zwaardere doelgroep betekent dat intensieve zorg en een hogere mate van (fysieke) beveiliging. Ik blijf met DJI in gesprek om te bezien of de verharding van de doelgroep om méér vraagt dan hetgeen op ingezet is met VOM.
Tot slot hecht ik er aan de uitkomsten van de lopende onderzoeken van de inspecties af te wachten, voor ik eventuele extra maatregelen neem bovenop de reeds genomen maatregelen van de RJJI.
Bent u eens met de stelling dat er structureel iets anders moet in Den Hey-Acker, zoals medewerkers en FNV ook aangeven? Zo ja, hoe zal dat plaats gaan vinden en wat kunt u daar aan bijdragen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Publieke Omroep mag NPO Start uitbreiden van concurrentiewaakhond’ |
|
Pim van Strien (VVD) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Publieke Omroep mag NPO Start uitbreiden van concurrentiewaakhond»?1
Ja.
Deelt u, in lijn met uw voorgangers, de mening dat nu er steeds meer streamingsdiensten beschikbaar zijn voor de Nederlandse markt, het noodzakelijk is en blijft om Nederlandse streamingdienst te ondersteunen die alle Nederlandse content bundelt zodat deze beschikbaar blijft voor breed publiek?
Het is al langer zo dat de Nederlandse mediaconsument toegang heeft tot een steeds groter wordend aanbod aan audiovisuele content. Aan de ene kant is dat positief: de keuze voor de consument neemt toe en veel content is nu ook daadwerkelijk in Nederland beschikbaar. Aan de andere kant kan dit negatieve impact op de zichtbaarheid en vindbaarheid van Nederlandse content hebben. NLZiet blijft daarom een mooi initiatief om Nederlandse content breder toegankelijk te maken en samenwerking tussen producenten van Nederlandse content te bevorderen.
Bent u van mening dat NLZIET deze functie, zoals in vraag 2 besproken, vervult?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u nog altijd van mening dat voor de toekomst van NLZIET, het essentieel is dat het volledige aanbod van NPO Start te zien moet blijven bij NLZIET?
NLZiet is een samenwerkingsverband van de NPO met commerciële partijen (RTL en Talpa). Voor de toekomst van een dergelijke dienst is het van belang dat alle betrokken partijen daar aan bijdragen. Dit geldt voor het aanbod van programma’s dat te zien is in de dienst, maar ook bijvoorbeeld voor de onderlinge samenwerking en de financiële aspecten. Het is aan de partijen om daar onderling goede afspraken over te blijven maken.
Bent u van mening dat, nu de stichting Nederlandse Publieke Omroep (NPO) de aanbieding van gratis content uitbreidt, de NPO ook al hun uitgebreide gratis content van NPO Start tegelijkertijd en onder exact dezelfde voorwaarden ook via een gratis variant van NLZIET beschikbaar moet aanbieden? Kunt u deze mening onderbouwen?
Op dit moment is er alleen een betaalde variant van NLZiet. Bovendien worden er nu ook geen voorwaarden aan de NPO gesteld over welke content de NPO moet aanbieden binnen NLZiet. De betrokken partijen hebben daar onderling afspraken over gemaakt en zullen dat opnieuw moeten doen in het geval een nieuwe abonnementsvorm ter tafel komt.
Kunt u aangeven of de commerciële partners van NLZIET hebben laten weten voorstander te zijn van een gratis variant van NLZIET en ook bereid zijn hiervoor gratis aanbod beschikbaar te stellen voor NLZIET? Heeft ook de NPO aangegeven hiertoe bereid te zijn?
Ik ben bekend met de wens voor doorontwikkeling van NLZiet met bijvoorbeeld een gratis variant. Veel hangt af van de precieze invulling van een dergelijk voorstel. Dit is mij in dit geval niet bekend. Vanwege Europese regelgeving inzake staatssteun2 en nationale regels3 kan de NPO niet zomaar met gratis content deelnemen in een gratis variant van NLZiet waarin ook commerciële partijen deelnemen. Op de (on)mogelijkheden van een dergelijke samenwerking ziet het Commissariaat voor de Media toe. Bovendien kan ik mij voorstellen dat er een voorstel komt voor een gratis variant met reclame, lastig voor de NPO is aangezien er geen reclame meer is toegestaan bij de online kanalen van de NPO.
In het artikel valt te lezen dat sommige programma's eerder of exclusief op NPO Start te zien zullen zijn, hoe verhoudt deze exclusiviteit zich tot de inspanningsverplichting van de NPO ten aanzien van NLZIET?
De NPO heeft mij laten weten dat het aanbod op NPO Plus, en daarmee dus NLZiet, in beginsel hetzelfde is als het aanbod op NPO Start on demand.4 Dat programma’s eerder of exclusief op NPO Start (on demand) te zien zullen zijn, ziet toe op het verschil met de lineaire televisiekanalen van de NPO. Dit gaat dus niet op voor NLZiet of de inspanningsverplichting van de NPO ten aanzien van NLZiet.
Bent u bereid aan de goedkeuring van de door de NPO aangevraagde wijziging aanbodkanaal NPO Gemist/NPO Start als voorwaarde te verbinden dat de NPO al haar gratis aanbod beschikbaar stelt voor een gratis variant van NLZIET zodat het bovenstaande platform-ambitie kan verwezenlijken?
In de huidige situatie zijn er geen voorwaarden verbonden aan de NPO voor welke content aangeboden kan worden via NLZiet. De NPO is wel, op grond van het instemmingsbesluit van NPO Plus, verplicht zich in te spannen om een bijdrage te blijven leveren aan NLZiet. Deze verplichting is opgelegd aangezien de betaalde dienst NPO Plus initieel integraal onderdeel uitmaakte van NLZiet. Het is echter aan de NPO om invulling te geven aan de inspanningsverplichting. Momenteel geeft de NPO daar bijvoorbeeld invulling aan door de content van NPO Plus ook beschikbaar te stellen voor NLZiet. Het aanbod van NPO Start on demand zal dus ook op NLZiet te zien zijn. De wijzigingsaanvraag van NPO Start on demand staat wat mij betreft dan ook los van de goedkeuring van de dienst NPO Start on demand.
Bent u bereid om zo snel mogelijk met alle betrokken partijen van NLZIET in gesprek te gaan over de gezamenlijke ambitie voor NLZIET en deze uitkomsten mee te nemen in uw standpuntbepaling betreffende de toekomst van NLZIET?
Ik heb regelmatig contact met betrokken partijen. In die contacten komt de samenwerking binnen NLZiet aan bod, maar ook bijvoorbeeld actuele onderwerpen die in de mediasector spelen. De afgelopen jaren hebben partijen via deelname aan de samenwerkingsagenda Nederlandse mediasector5 ook laten zien aan een sterke en creatieve Nederlandse mediasector te willen blijven werken. Ik zal het initiatief nemen voor een gesprek met partijen op korte termijn om de stand van zaken te bespreken en vooruit te kijken hoe we verder kunnen gaan. Uiteraard zal ik de uitkomsten van deze gesprekken meenemen in de standpuntbepaling rond NLZiet.
Kunt u toezeggen dat u deze standpuntbepaling, die de Kamer in het voorjaar zou ontvangen2, uiterlijk voor het einde van het tweede kwartaal aan de Kamer zal toezenden?
De Kamer zal zoals toegezegd in het voorjaar/tweede kwartaal van 2022 een nadere positiebepaling inzake NLZiet ontvangen. Als voorwaarde voor deze nadere positiebepaling is wel gesteld dat er eerst duidelijkheid moet zijn over de voorgenomen fusie tussen RTL en Talpa. Een positiebepaling rond NLZiet gaat ook in op de strategische lijn waarlangs deze samenwerking vorm gegeven wordt. Juist voor de langere termijn is deze eventuele fusie en wat dit voor de toekomst van de samenwerking binnen NLZiet betekent van belang. Ik wil daarom dit onderzoek en het daaruit volgende besluit eerst afwachten voor ik met een nadere positiebepaling kom.
Bent u bereid toe te zeggen dat u geen besluit neemt over de door de NPO aangevraagde wijziging aanbodkanaal NPO Gemist/NPO Start alvorens de Kamer met u over uw standpuntbepaling ten aanzien van NLZIET van gedachten heeft kunnen wisselen?
Op basis van de aanvraag van de NPO is het mijn taak om conform de wettelijke regels en het algemeen bestuursrecht een besluit te nemen over de aanvraag van de NPO. In antwoord op vraag 8 hierboven heb ik al aangegeven dat de positiebepaling van NLZiet los staat van de goedkeuring van de dienst NPO Start on demand. Ik vind het bestuursrechtelijk dan ook niet juist om het nemen van dit besluit uit te stellen.
Het uitkopen van boeren in Gelderland |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Opkopen boeren voor A15 ging tegen wens van provincie in: «Ik heb ze overvallen»»1?
Ja.
Wat vindt u van het feit dat bij zo veel boerenverdriet smileys en knipogen worden gebruikt door een Minister en een gedeputeerde?
Voor het project ViA15 is met zes agrarische bedrijven op vrijwillige basis een overeenkomst gesloten. Het contact tussen Minister en gedeputeerde betrof de gemaakte bestuurlijke afspraken en niet de overeenkomsten met de agrarische bedrijven.
Bent u bekend met het feit dat de provincie Gelderland tegen het opkopen van boeren was? Zo ja, hoe duidt u dan de rol van de gedeputeerde die het belang van haar provincie niet gediend lijkt te hebben?
De provincie Gelderland kondigde in het najaar van 2021 aan extern salderen met veehouderijen mogelijk te willen maken en heeft de beperkingen hierop sinds 9 februari 2022 opgeheven.
Het Rijk heeft als bevoegd gezag in het kader van toestemmingverlening de beperkingen op extern salderen met veehouderijen sinds september 2020 opgeheven. Voor de ViA15 zijn afspraken gemaakt met de provincie, die tevens partner is bij het project. Afgesproken is dat de provincie Gelderland de natuurvergunning intrekt van de betreffende agrarische bedrijven voordat de doortrekking van de A15 en verbreding van de A12 worden opengesteld. Er is volledig gehandeld binnen de kaders van de beleidsafspraken tussen het Rijk en de provincies. Bovendien hebben het Ministerie van IenW en de provincie Gelderland aanvullend afgesproken dat het Ministerie van IenW zich inspant om ongewenste leegstand van de agrarische opstallen te voorkomen.
Is de overvaltactiek door ministers een veelgebruikte tactiek of zijn we een land van (burger)inspraak en onderbouwing van de plannen? Kunt u hier een toelichting op geven?
Aan het wijzigings-Tracébesluit voor de ViA15 ligt een zorgvuldige onderbouwing ten grondslag. Tijdens het gesprek met de gedeputeerden heeft de toenmalig Minister van Infrastructuur en Waterstaat toegezegd dat zij zich zou inspannen om ongewenste leegstand van de agrarische opstallen te voorkomen. De Minister had van tevoren niet gemeld aan haar ambtenaren dat ze deze toezegging wilde doen en de ambtenaren hoorden dit nadat deze bestuurlijke afspraak was gemaakt. In het app-contact is dat met de term «overvallen» wat scherp verwoord.
Waarom is de de suggestie van de provincie Gelderland om te komen tot een stikstofbank zo rücksichtslos overruled?
In de gesprekken met de provincie Gelderland zijn alle voorstellen die ter tafel kwamen evenwichtig gewogen, zo ook de suggestie van de provinciale stikstofbank.
Op het moment dat het wijzigings-Tracébesluit werd genomen, bestond de bedoelde stikstofbank nog niet. Daar kon op dat moment dus geen gebruik van worden gemaakt. Bovendien is de Minister van Infrastructuur en Waterstaat bevoegd gezag voor het Tracébesluit ViA15. Ook daarom kon geen gebruik worden gemaakt van de (toekomstige) provinciale stikstofbank, omdat alleen de provincie hieruit ruimte kan toedelen aan toestemmingsbesluiten voor projecten waarvoor zij zelf bevoegd gezag is. Dit is ook met de provincie gedeeld en besproken.
Hoe serieus worden boeren nog genomen, nu blijkt dat de nieuwe stikstofminister lacht om het uitkopen?
De Minister voor Natuur en Stikstof is zich zeer bewust van de betekenis van aankoop van «stikstofruimte» van bedrijven en was dat als gedeputeerde ook al. De Minister neemt boeren zonder meer serieus zoals blijkt uit bijvoorbeeld de werkbezoeken die zij aflegt, de inhoud van de brief (1 april) en het commissiedebat (6 en 12 april) over de hoofdlijnen van de gecombineerde aanpak en uit de volwaardige rol die zij voor boeren bepleit in gebiedsprocessen.
Daarnaast verwijs ik naar het antwoord op vraag 2: Voor het project ViA15 is met zes agrarische bedrijven op vrijwillige basis een overeenkomst gesloten. Het contact tussen Minister en gedeputeerde betrof de gemaakte bestuurlijke afspraken en niet de overeenkomsten met de agrarische bedrijven.
Het bericht dat het Verenigd Koninkrijk asielzoekers een enkele reis Rwanda geeft |
|
Tom van der Lee (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van de BBC dat het Verenigd Koninkrijk (VK) van plan is om sommige asielzoekers een enkele reis Rwanda te geven?1
Ja.
Hoe oordeelt u over dit bericht?
Het Verenigd Koninkrijk is sinds het terugtrekken uit de EU niet meer gebonden aan het asielacquis van de EU. Dit betekent bijvoorbeeld dat het Verenigd Koninkrijk niet langer gebonden is aan de EU-asielprocedurelijn, waarin onder meer staat dat de verzoeker het recht heeft om tijdens zijn asielprocedure op het grondgebied van de lidstaat te blijven. Het VK is echter wel aangesloten bij het Vluchtelingenverdrag en het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens. Binnen de normatieve kaders van deze verdragen hebben staten de ruimte om een eigen beleidsafweging te maken. Het is aan de Verenigde Naties en Raad van Europa om over de naleving van deze verdragen te oordelen.
Net als het VK wil het kabinet graag dat migratiebewegingen op de middellange en lange termijn beter kunnen worden beheerst. Samenwerking met derde landen is daar een belangrijk onderdeel van. Het kabinet zet in op brede migratiepartnerschappen met derde landen, zowel in Europees als bilateraal verband. In tegenstelling tot het VK ziet het kabinet het overplaatsen van personen die een asielaanvraag doen in Nederland – of in de EU – naar een derde land om de uitkomst van een dergelijke procedure af te wachten, conform het concept van external processing niet als wenselijk. Wat het kabinet betreft ligt het versterken van veilige, zorgvuldige procedures in lijn met het VN-Vluchtelingenverdrag in derde landen, bijvoorbeeld met steun van UNHCR, meer voor de hand.
Deelt u de mening van vluchtelingen organisaties die stellen dat dit een wrede maatregel is en dat de mensenrechtensituatie in Rwanda zorgelijk is?
Het kabinet is bezorgd over bepaalde aspecten van de mensenrechtensituatie in Rwanda. Het gaat dan vooral over inperkingen van de persvrijheid en de politieke ruimte. Of de mensenrechten van asielzoekers, die als gevolg van de overeenkomst in Rwanda belanden, adequaat zullen worden beschermd is onder meer afhankelijk van de afspraken die het VK en Rwanda maken over de opvang van deze personen en de uitvoering van die afspraken.
In hoeverre schendt het VK hiermee het VN Vluchtelingenverdrag uit 1951 waar het VK ook onderdeel van is?
Het Vluchtelingenverdrag bepaalt dat vluchtelingen niet mogen worden uitgezet naar een land waar hun leven of vrijheid bedreigd wordt (het verbod oprefoulement). Dit verdrag bevat echter geen bepalingen over waar een asielverzoek moet worden afgehandeld of waar een vluchteling moet worden opgevangen. Het concept van het behandelen van asielverzoeken buiten het grondgebied van het land waar het verzoek is ingediend, is niet per definitie in strijd met het Vluchtelingenverdrag. Of het concept zoals het Verenigd Koninkrijk en Rwanda overeen gekomen zijn in strijd met het Vluchtelingenverdrag komt zal met name afhangen van hoe Rwanda de mensenrechten van de asielzoekers die ten gevolge hiervan in Rwanda worden behandeld beschermt.
Bent u bereid om uw ambtsgenoten in het VK direct aan te spreken op dit beleid, eventueel samen met andere gelijkgestemde landen?
Nederland is terughoudend in het appreciëren van nationale beleidskeuzes van regeringen van andere landen. Echter, wanneer zou blijken dat het VK hiermee internationaal recht schendt, zal het kabinet dit aankaarten op zowel bilateraal als internationaal niveau.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Straffeloosheid voor oorlogsmisdaden in Jemen |
|
Jasper van Dijk , Sylvana Simons (BIJ1), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u ermee bekend dat de afgelopen maanden, nadat het onderzoek naar oorlogsmisdaden door de Mensenrechtenraad van de VN was beëindigd, luchtaanvallen in Jemen door de coalitie onder leiding van Saudi-Arabië in omvang en intensiteit stevig zijn toegenomen?1
Het aantal grensoverschrijdende luchtaanvallen over en weer nam sterk toe in het begin van dit jaar. Sinds begin april heeft de coalitie geen bombardementen meer uitgevoerd en hebben de Houthi rebellen geen drones of raketten op KSA en VAE afgevuurd. Dit is te danken aan het bestand dat onder leiding van de VN-gezant voor Jemen, Hans Grundberg, tot stand is gekomen.
Hoe beoordeelt u het onlangs door partijen in Jemen overeengekomen staakt-het-vuren? In welke mate houdt dit stand? Wat is de inzet van Nederland om de partijen in Jemen te bewegen om het staakt-het-vuren te verlengen?
Het bestand dat begin april voor twee maanden door VN-gezant Grundberg werd aangekondigd houdt vooralsnog stand, ondanks lokale gewelddadigheden, en is begin juni met twee maanden verlengd. Het biedt verlichting aan de bevolking van Jemen en schept nieuwe mogelijkheden om de vredesbesprekingen te starten. De VN gezant probeert door onderhandelingen met de conflictpartijen het bestand om te zetten in een duurzamer staakt-het-vuren door middel van wederzijdse vertrouwenwekkende maatregelen. Voorzichtige stappen hiertoe zijn zichtbaar zoals het aanmeren van brandstofschepen in de havens, het hervatten van enkele commerciële vluchten en een gevangenenruil. Meer stappen zijn nodig om het wederzijdse vertrouwen te bestendigen.
Om dit proces te bevorderen steunt Nederland de VN-gezant in zijn mandaat om een duurzame en inclusieve vrede te bewerkstelligen. Daarnaast dringt Nederland op politiek en hoog-ambtelijk niveau in bilaterale gesprekken met de regering van Jemen, lokale partijen en regionale spelers aan op het belang van een politieke oplossing van het conflict en spoedige duurzame en inclusieve vrede.
Deelt u onze opvatting dat het belangrijk is dat straffeloosheid wordt bestreden en daarom onderzoek naar oorlogsmisdaden en andere schendingen van het internationaal recht door alle partijen in het conflict in Jemen wordt hervat?
Ja. De bevordering van mensenrechten en het tegengaan van straffeloosheid is een kernelement van het Nederlands buitenlandbeleid. Onderzoek naar oorlogsmisdaden, schendingen van internationaal recht en mensenrechten is hiervoor essentieel. Dit geldt ook voor het conflict in Jemen.
Bent u bereid voor de aankomende vergadering van de Mensenrechtenraad een initiatief te nemen tot hervatting van een door de VN gemandateerd onderzoek, vergelijkbaar met het onderzoek in Oekraïne waartoe vorige maand besloten is, zodat ook in Jemen misdaden worden gedocumenteerd en verantwoordelijken worden geïdentificeerd?2 Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft zich de afgelopen jaren intensief ingezet op multilaterale initiatieven om straffeloosheid in Jemen tegen te gaan. Dit heeft geleid tot het onafhankelijk en internationaal onderzoek naar mensenrechtenschendingen en oorlogsmisdaden in Jemen door de Group of Eminent Experts. Nadat tijdens de Mensenrechtenraad in oktober 2021 bleek dat er geen vereiste meerderheid was om het mandaat van de Group of Eminent Experts te verlengen, heeft Nederland, samen met gelijkgezinde landen, de noodzaak van het tegengaan van straffeloosheid in Jemen benadrukt in twee gezamenlijke verklaringen in New York (Derde Commissie, oktober jl.) en Genève (de 49e Mensenrechtenraad, maart jl.).
Gelet op de huidige samenstelling van de Mensenrechtenraad, acht Nederland de kans van slagen van een nieuw initiatief in de aankomende vergadering zeer klein. Gelijkgezinde landen delen deze inschatting. Op basis van de bovenstaande analyse heeft Nederland besloten geen initiatief te nemen tijdens de aankomende Mensenrechtenraad. Gelijkgezinde landen hebben om vergelijkbare redenen aangegeven dat zij ook geen initiatief zullen nemen.
Het tegengaan van straffeloosheid in Jemen blijft echter onverminderd belangrijk. Daarom maakt Nederland extra middelen uit het Mensenrechtenfonds beschikbaar voor lokale initiatieven die hierop gericht zijn. Ook zal Nederland het belang van het tegengaan van straffeloosheid in internationale fora en in bilaterale gesprekken blijven benadrukken. Verder blijft Nederland, in nauwe samenwerking met gelijkgezinde landen, zoeken naar mogelijkheden om te komen tot een onafhankelijk VN-gemandateerd onderzoek.
De mishandeling van asielzoekers uit Wit-Rusland in Polen |
|
Sylvana Simons (BIJ1), Kati Piri (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het nieuwe rapport van Amnesty International waarin nieuw bewijs wordt geleverd dat bijna tweeduizend asielzoekers willekeurig zijn vastgezet die in 2021 de grens vanuit Wit-Rusland overstaken?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat een groot deel van deze tweeduizend asielzoekers door Polen mishandeld zijn, in te kleine en overvolle kamers worden vastgezet, soms gedwongen verdoofd, geboeid en bewerkt met stroomstootwapens? Bent u het eens dat dit grove mensenrechtenschendingen zijn die door de Poolse autoriteiten worden begaan?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de berichtgeving en acht deze zorgelijk. De wetgeving van de Europese Unie bevat diverse regels ten aanzien van de behandeling van asielzoekers, zowel tijdens de asielprocedure als gedurende detentie. Het kabinet hecht eraan dat lidstaten deze regels te allen tijde naleven en daarbij tevens internationaalrechtelijke waarborgen respecteren. Het spreekt voor zich dat er nooit sprake mag zijn van discriminatie of racisme.
Ten aanzien van het detineren van asielzoekers merkt het kabinet in algemene zin het volgende op. Wanneer personen in strijd met de bepalingen van de Schengengrenscode een grens oversteken, is het kabinet er voorstander van dat er een grensprocedure wordt toegepast op basis van het bestaande EU-recht. Dat betekent dat voor migranten die op onwettige wijze de grens oversteken een vorm van grensdetentie aangewezen kan zijn. Dat geldt óók als zij asiel aanvragen, in lijn met de procedurerichtlijn. Deze grensdetentie is vanzelfsprekend wel aan regels gebonden en mag niet lang duren, mede afhankelijk van hoe kansrijk de asielaanvraag is. Zoals gesteld hecht het kabinet eraan dat wanneer detentie wordt toegepast dat bestaande waarborgen worden gerespecteerd.
Zoals eerder met uw Kamer is gewisseld heeft het kabinet begrip voor de complexe situatie waar Polen zich in bevindt in relatie tot Belarus en ten aanzien van het beheer van de buitengrens. Polen ziet zich geconfronteerd met door het Belarussisch regime georkestreerde reisbewegingen naar de Europese Unie om de Unie zo, vanwege geopolitieke overwegingen, onder druk te zetten. Vanzelfsprekend blijft het, ook in situaties van instrumentalisering van migratie, van belang dat grensbeheer en asielopvang altijd plaatsvindt conform internationaal en Europees recht. Hieronder valt ook het recht om asiel aan te vragen, waarbij er sprake kan zijn van detentie aan de grens. Het kabinet heeft het belang van het respecteren van internationaal en Europees recht, transparantie en het toelaten van humanitaire hulp consequent op verschillende niveaus benadrukt richting de Poolse autoriteiten.
Bent u het eens met de conclusie van Amnesty International dat deze praktijk van de Poolse autoriteiten riekt naar hypocrisie en racisme, vooral in het licht van het schrille contrast met de Poolse houding jegens Oekraïense vluchtelingen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uitleggen hoe u bij uw Poolse ambtgenoot aandringt op gelijke behandeling van alle asielzoekers in Polen, ongeacht land van herkomst?
In bilaterale contacten met Polen is de afgelopen maanden benadrukt dat het kabinet eraan hecht dat eenieder vlucht voor oorlog en geweld, ongeacht nationaliteit, een veilig heenkomen dient te kunnen vinden. Zo sprak de Minister van Buitenlandse Zaken met zijn Poolse collega Rau in brede zin over migratiebeleid en het belang van respecteren van mensenrechtelijke waarborgen. Dezelfde boodschap is verschillende malen hoogambtelijk, door de Nederlandse ambassade in Warschau, alsmede binnen verschillende EU-gremia, afgegeven.
Kunt u uitleggen hoe u, in multilateraal verband zoals bij de EU, aandringt op gelijke behandeling van alle asielzoekers in Polen, ongeacht land van herkomst?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid zich nog meer in te zetten voor een menswaardige en gelijkwaardige behandeling van asielzoekers die via Wit-Rusland Polen binnenkomen, en kunt u uw antwoord toelichten middels concrete stappen en een tijdspad?
Het kabinet hecht eraan dat lidstaten het Unierecht naleven, in het bijzonder wanneer dit fundamentele rechten betreft. Zoals uw Kamer bekend spreekt het kabinet zich hier ook over uit binnen relevante EU-gremia en in bilaterale contacten. Het kabinet zal dit blijven doen.
Dit is ook van belang omdat we als waardengemeenschap binnen de EU zorg moeten dragen voor het respecteren van de rechtsstaat en het Unierecht in het algemeen. Hierbij heeft de Europese Commissie een belangrijke rol, zoals in de Verdragen is vastgelegd. De Commissie ziet, als hoedster van de verdragen, toe op de naleving van Europees recht door de lidstaten. Op basis van artikel 258 van het EU-Werkingsverdrag kan de Commissie stappen ondernemen tegen een lidstaat die, naar het oordeel van de Commissie, diens EU-rechtelijke verplichtingen niet nakomt. Het kabinet hecht aan deze rol van de Commissie als onafhankelijke scheidsrechter.
Bent u bereid binnen EU verband aan te dringen op het verbinden van consequenties als Polen het Europees recht en internationaal asielrecht blijft schenden jegens migranten?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u op korte termijn antwoord geven op bovenstaande vragen?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
De erkenning van de Armeense genocide |
|
Derk Jan Eppink (JA21) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bereid om eindelijk de Armeense genocide onomwonden te erkennen? Zo nee, waarom niet?
De motie Voordewind c.s. over dit onderwerp is onder beraad bij het kabinet. Zoals de Kamer bekend (Kamerstuk 35 925 V, nr. 84 d.d. 8 maart jl.) zal Nederland in de komende maanden met een aantal gelijkgestemde EU lidstaten spreken over de erkenning van genocides. Daarbij zal worden verkend hoe deze landen aankijken tegen het gezamenlijk erkennen van genocides en onder welke voorwaarden daartoe zou kunnen worden overgegaan. Voor Nederland geldt dat uitspraken van internationale gerechts- of strafhoven, wetenschappelijk onderzoek en/of vaststellingen door de VN Veiligheidsraad hierbij zwaarwegend zijn.
Bent u bereid deze vraag te beantwoorden vóór aanstaande zondag 24 april, de 107e herdenkingsdag van de Armeense genocide?
Uw vraag is z.s.m. beantwoord.
De uitspraken tijdens de ministerraad over het toeslagenschandaal |
|
Lilian Marijnissen |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Hoe kijkt u terug op uw uitspraak tijdens de ministerraad van 14 april jl. waarbij u zei dat u vreest dat de afwikkeling van het toeslagenschandaal nog jaren gaat duren?1
Ook het kabinet wil graag dat de gedupeerden van de kinderopvangtoeslagaffaire zo snel als kan worden geholpen. Dat gaat niet van vandaag op morgen. Daar wil ik realistisch in zijn, ook als dat soms een moeilijke boodschap is. In de ministerraad van 14 april jl. stond de naar de Eerste- en Tweede Kamer te verzenden brief met de 10e Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag op de agenda. Deze is besproken en besloten is om deze naar beide Kamers te zenden.2 Ouders kunnen zich tot 1 januari 2024 aanmelden voor de herstelregeling. Als een ouder zich aanmeldt voor herstel worden alle publieke schulden gepauzeerd. Binnen zes maanden krijgt een gedupeerde ouder te horen of zij recht heeft op € 30.000,– en kort hierna starten de Belastingdienst, Toeslagen en alle publieke schuldeisers met het kwijtschelden van publieke schulden van de gedupeerde ouder en diens partner. Gedupeerden en hun partner kunnen daarnaast ook sinds 5 januari 2022 een verzoek bij (Sociale Banken Nederland (SBN) indienen voor de overname en het oplossen van hun private schulden. In de tussentijd geldt het moratorium en kunnen private schuldeisers voor 12 maanden geen invorderingsmaatregelen nemen tegen de gedupeerde ouder of diens partner. Tenslotte werkt UHT nauw samen met de gemeenten die de ouders op andere leefgebieden ondersteuning kan bieden. Het forfaitaire bedrag van € 30.000,– en de uitgebreide schuldenaanpak dienen er juist voor dat ouders niet in de financiële problemen komen.
De hersteloperatie zal dus nog geruime tijd na 1 januari 2024 doorlopen. Tenslotte wordt momenteel ook de herstelregelingen voor kinderen, ex-partners en niet KOT uitgewerkt. Uitvoering van deze regelingen zal ook tijd kosten.
Op basis van welke informatie deed u deze uitspraken?
Zie antwoord vraag 1.
Is er over het toeslagenschandaal gesproken tijdens de ministerraad van 14 april? Zo ja, wat is er precies besproken?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u enig idee hoe zo’n uitspraak op een persconferentie binnenkomt bij ouders en kinderen die al jaren in de ellende zitten? Realiseert u zich dat zij op deze manier alle vertrouwen in een snelle oplossing verliezen?
Het kabinet beseft terdege dat het ouders, kinderen en andere gedupeerden het als heel moeilijk ervaren om te horen dat de hersteloperatie lang zal duren, en dat dit het vertrouwen kan schaden. Alle inspanning is gericht op het belang om gedupeerden recht te doen en hen te helpen om hun leven weer op de rit te krijgen. De realiteit is dat het nog een aantal jaren zal duren om álle gedupeerden te helpen, daar wil ik transparant over zijn. Herstel bieden vraagt om maatwerk, niet alleen financieel maar juist ook emotioneel en op andere leefgebieden, en dat betekent dat eenvoudige oplossingen niet altijd voorhanden zijn. Ook bij het aanvullende herstelbeleid speelt dit een rol. Er is tijd nodig om een solide en samenhangende wettelijke basis aan te brengen en de uitvoering hierop voor te bereiden. Ook is er tijd nodig om het grote aantal aanmeldingen door (potentieel) gedupeerden zorgvuldig te behandelen, ondanks de enorme opschaling die is doorgevoerd bij de betrokken organisaties.
Het is 100 dagen geleden dat het kabinet Rutte 4 aantrad en tijdens de presentatie van het coalitieakkoord noemde u dat u het vertrouwen wilde herstellen met aandacht voor slachtoffers van de kinderopvangtoeslagenaffaire: erkent u dat dit totaal niet is gelukt? Zo nee, waarom niet?2
Zoals in de aanbiedingsbrief en de 10e Voortgangsrapportage is weergegeven blijkt dat er enerzijds veel gedaan is maar er ook nog veel te doen is. Per eind maart is voor ruim 25.000 ouders vastgesteld dat zij gedupeerd zijn bij de kinderopvangtoeslag. Het aantal niet-gedupeerden bij de kinderopvangtoeslag is, op basis van de eerste toetsen en integrale beoordelingen die tot nu toe zijn gedaan, ongeveer net zo groot. Van alle aanvragers hebben circa 5.600 mensen nog geen eerste toets gehad. Voor hen moet nog duidelijk worden of zij gedupeerd zijn. Zij krijgen hierover zo snel mogelijk, maar uiterlijk binnen zes maanden na aanmelding, bericht. Gedupeerden hebben na de eerste toets direct recht op de Catshuisregeling van € 30.000,– en het pauzeren en oplossen van hun schulden conform de regeling. Bij de integrale beoordeling wordt bepaald of er meer moet worden uitgekeerd. Tot nu toe is voor circa 11.000 ouders en overige aanvragers de beoordeling afgerond, waarvan circa 4.000 versneld zijn beoordeeld of hebben afgezien van een beoordeling. Hieronder zijn ook aanvragers die geen kinderen hebben, of nooit kinderopvangtoeslag hebben aangevraagd. In totaal is inmiddels circa € 1 mld. aan herstelregeling uitbetaald en daarnaast voor circa € 0,5 mld aan schulden kwijtgescholden. Daarnaast melden zich nog altijd ouders als gedupeerden aan, het afgelopen kwartaal waren dat er circa 1.000 per maand. Zij krijgen allemaal een toets om te kijken of ze op korte termijn in aanmerking komen voor de Catshuisregeling van € 30.000,– en daarnaast een beoordeling op basis van de herstelregelingen.
Met het zich ontwikkelende herstel, met het eerlijke verhaal over wat er nog moet gebeuren en de inspanning die geleverd wordt, hoopt het kabinet stap voor stap een bijdrage te leveren aan herstel van vertrouwen. Het kabinet blijft daarover graag met gedupeerden en uw Kamer in open gesprek.
Was u ervan op de hoogte dat geen enkel bezwaar van de ouders tegen een afwijzing of de geboden compensatie binnen de wettelijke termijn is behandeld? Zo ja, wanneer wist u dit en welke stappen heeft u ondernomen om hier iets aan te doen? Wat vindt u hiervan?
De voortgang van de hersteloperatie wordt op terugkerende basis in de ministerraad besproken door de agendering van de opgestelde voortgangsrapportages. In eerdere voortgangsrapportages, waaronder de 7e en 9e VGR, is er aandacht besteed aan de achterstanden bij bezwaarprocedures en het overschrijden van wettelijke termijnen. In de 10e VGR is aangegeven dat er niet binnen de wettelijke termijn wordt beslist omdat door het gegroeide aantal aanvragen meer bezwaren worden ingediend terwijl er onvoldoende snel extra behandelcapaciteit kan worden aangetrokken. Ook speelt een grote rol dat UHT nog onvoldoende capaciteit heeft om tijdig de benodigde dossiers aan te leveren en te anonimiseren.
Het is natuurlijk belangrijk dat beslissingen binnen de wettelijke termijn worden genomen. Omdat UHT bezwaren behandelt op volgorde van binnenkomst wordt momenteel geen enkel bezwaar binnen de wettelijke termijnen afgerond. Als nieuwe bezwaren voorrang zouden krijgen zou er vaker binnen de wettelijke termijn beslist kunnen worden. Dit zou echter ten koste gaan van ouders die al lang wachten op de beslissing op hun bezwaar. Het halen van termijnen is geen rechtvaardiging om van de volgorde van binnenkomst af te wijken. Afwijking is alleen gerechtvaardigd als de urgentie van een zaak daar aanleiding toe geeft.
In de 10e voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag zijn daarom meerdere verbeteracties aangekondigd die moeten leiden tot het teruglopen van de achterstanden in bezwaarfase, zonder dat dit ten koste gaat van de rechtsbescherming van ouders. Zo wordt de capaciteit voor het beschikbaar stellen van geanonimiseerde bezwaardossiers fors vergroot. Ook wordt gestart met een pilot om, als alternatief voor formele bezwaarbehandeling, in te zetten op mediators. Daarnaast is de Bezwaarschriftenadviescommissie (BAC) gestart met het enkelvoudig horen (door één lid) in plaats van drie leden, in zaken die zich daarvoor lenen, om zodoende meer leden vrij te maken om andere zaken te behandelen. De BAC wordt opgeschaald evenals het team dat dossiers samenstelt en anonimiseert. Tenslotte zet UHT ook vol in op het voorkomen dat ouders zich genoodzaakt voelen om bezwaar in te dienen, door de informatievoorziening richting ouders te verbeteren. Ook wordt vaker telefonisch contact gezocht met ouders naar aanleiding van een bezwaar, zodat voor de situatie waarin een ouder slechts aanvullende vragen heeft, deze vragen kunnen worden beantwoord en daarvoor geen bezwaarbehandeling bij de BAC hoeft te worden gestart.
Was u op de hoogte van het feit dat het gemiddeld acht maanden duurt voordat een zaak behandeld is bij de Commissie Werkelijke Schade? Zo ja, wanneer wist u dit en welke stappen heeft u ondernomen om hier iets aan te doen?
In de 10e voortgangsrapportage is aangegeven dat de doorlooptijd gemiddeld circa acht maanden betreft. In de voortgangsrapportage staat eveneens vermeld dat de opschaling van de Commissie Werkelijke Schade (CWS) vrijwel geheel is afgerond en dat zaken die zich daarvoor lenen voortaan sneller afgehandeld kunnen worden. Zo wordt beoogd de gemiddelde doorlooptijd te verkorten naar drie tot zes maanden. De CWS beschikt inmiddels over de daarvoor benodigde capaciteit en het streven is dat in de tweede helft van dit jaar verzoeken binnen die termijn kunnen worden behandeld. Voorwaarde hiervoor is dat het percentage aanvragen bij het CWS op hetzelfde niveau blijft en er geen nieuwe werkzaamheden bijkomen. Om de advisering door CWS verder te verbeteren is per 1 mei jl. een nieuwe coördinerend voorzitter aangetreden.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat de Belastingdienst zich opnieuw niet houdt aan de Algemene wet bestuursrecht als het gaat om een redelijke termijn om een beslissing te nemen?
Ik vind het spijtig dat de beslistermijnen niet worden gehaald en ik weet dat bij UHT alles in het werk wordt gesteld om meer beoordelingen en bezwaarschriften binnen de termijn te beslissen. Vanwege de grote toestroom van aanmeldingen, de complexiteit van de zaken en de grenzen aan het vermogen om UHT verder op te schalen is het op dit moment niet realistisch om alles binnen de termijnen af te doen. UHT spant zich in om de dossiers van ouders zo spoedig mogelijk op te leveren. Echter, op dit moment kan het team dat deze dossiers samenstelt en anonimiseert niet aan de vraag voldoen. Er zijn verschillende maatregelen in gang gezet om dit team op te schalen en de doorlooptijden te verkorten. Zie hiervoor ook de 10e VGR.
Erkent u dat wanneer gedupeerden civiele zaken gaan beginnen, de Belastingdienst niet kan wachten met het geven van het dossier aan de rechter? Zo ja, vindt u het wenselijk dat mensen richting rechtszaken worden geduwd door het uitblijven van beschikkingen door het uitblijven van dossiers van ouders?
Zie antwoord vraag 8.
Accepteert u dat de Belastingdienst nog altijd veel geld uitgeeft aan juridische procedures in plaats van die te voorkomen?
De hersteloperatie is zo vormgegeven dat met inachtneming van het verhaal van de ouder het recht op compensatie wordt vastgesteld. Uitgangspunt is een ruimhartige benadering. UHT investeert met een Persoonlijk Zaakbehandelaar in de persoonlijke aanpak voor ouders en mede daarmee in het voorkomen van juridische procedures. Daarnaast heeft UHT met verschillende commissies onafhankelijkheid en deskundigheid ingebouwd om te waarborgen dat beslissingen zorgvuldig en onpartijdig worden genomen.
Er zijn de afgelopen anderhalf jaar veel zaken afgehandeld, daardoor is ook het aantal beschikkingen toegenomen waartegen bezwaar en beroep openstaan. Er is continue aandacht voor het verbeteren van de communicatie over beslissingen. Daarnaast zal via een pilot worden ingezet op mediation als alternatief voor juridische procedures.
Tijdens de persconferentie gaf u aan dat u vertrouwen heeft in de mensen die de leiding hebben genomen over dit onderwerp; waarom heeft u er vertrouwen in als zaken zo traag gaan?
Het kabinet werkt voortdurend aan verbetering van de hersteloperatie zoals met de VNG aan de herijking van de hersteloperatie. In de 10e Voortgangsrapportage van 14 april jl. is hiervan de laatste stand van zaken beschreven. Momenteel wordt samen met de VNG gewerkt aan de uitvoeringstoetsen van de diverse maatregelen. Alle maatregelen hebben tot doel de getroffen gezinnen zo snel mogelijk te helpen.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat het nog «jaren» gaat duren voordat de getroffen gezinnen in het toeslagenschandaal hebben gekregen waar ze recht op hebben?
Zie antwoord vraag 11.
Gaat het credo bij de 1115 uithuisgeplaatste kinderen worden «terug naar huis, tenzij»? Zo nee, waarom niet?
Een machtiging uithuisplaatsing is een ingrijpende vorm van hulp en daarmee een uiterst middel om de ontwikkeling en veiligheid van het kind op dat moment te beschermen. Het doel is altijd dat gewerkt wordt aan een oplossing om ervoor te zorgen dat het kind weer naar huis kan. De inzet van de jeugdbeschermer is om, samen met de ouders, toe te werken naar terugplaatsing. Dat geldt dus ook voor de ouders en kinderen waarop de vragensteller doelt. Het gaat vaak om complexe problematiek waarbij maatwerk noodzakelijk is om de omstandigheden te creëren waarbij mogelijk een terugplaatsing plaats kan vinden. De jeugdbeschermer en ouder stellen hiervoor samen een plan op. Dit plan kan bijvoorbeeld gaan over hulp aan ouders of huisvesting. De jeugdbeschermer beoordeelt doorlopend of de omstandigheden thuis voldoende verbeteren. En ook de kinderrechter houdt vinger aan de pols en toetst bij het verstrijken van de machtiging of een uithuisplaatsing nog noodzakelijk is. Uitkomst van deze herbeoordelingen kan ook zijn dat het (nog) niet wenselijk is voor een kind om thuis te wonen. De veiligheid en ontwikkeling van het kind zijn altijd leidend in die afweging.
Aanvullend op de inzet van de jeugdbeschermingsketen staat voor gedupeerde ouders met uithuisgeplaatste kinderen het Ondersteuningsteam ter beschikking. Het Ondersteuningsteam kan zich, als terugplaatsing niet mogelijk is, ook richten op herstel of verbetering van het contact tussen ouders en kinderen.
Bent u bereid om extra ondersteuning te bieden voor gezinnen waar kinderen nu nog niet naar terug kunnen, maar waar dat uitzicht er wel is?
Sinds 4 april jl. is het landelijk Ondersteuningsteam beschikbaar voor deze gedupeerde ouders en kinderen die te maken hebben (gehad) met uithuisplaatsing. Deze hulp is in aanvulling op de hulp van de gemeentelijke steunpunten op de leefgebieden financiën, wonen, zorg, gezin en werk. Als uitzicht is op terugplaatsing van het kind zal de inzet van de ondersteuning zijn dit samen met ouders en betrokken instanties te realiseren.
Hoeveel van de 1115 kinderen gaan er -mede door de door u benoemde zeer nauwe betrokkenheid van uzelf- deze zomervakantie weer bij hun ouders zijn?
De vervolganalyse van het CBS laat zien dat een deel van de uithuisplaatsingen inmiddels is beëindigd. Voor een toelichting hierover verwijs ik naar de vandaag door de Minister voor Rechtsbescherming gestuurde brief hierover.4 Verder is van belang dat ouders en kinderen zich sinds 4 april jl. kunnen melden bij het Ondersteuningsteam. De eerste nadruk van de gesprekken die dan volgen liggen op erkennen en luisteren. De situaties zijn complex. Uithuisplaatsingen vonden soms jaren geleden plaats, er waren of zijn meerdere problemen in het gezin en elke situatie vraagt om een zorgvuldige (rechterlijke) beoordeling. Het belang van het kind staat hierbij steeds voorop. Het inzichtelijk krijgen van de situatie en de wensen kost tijd. Vervolgens moet in samenwerking met bijvoorbeeld de steunpunten, woningbouw en (jeugd)zorg hulp worden georganiseerd om de thuissituatie te verbeteren. Tegelijkertijd zijn er ook andere vragen die in de ondersteuning opgepakt worden, zoals een dreigende uithuiszetting door huurschulden of zorgen over nog thuiswonende kinderen. Iedere ondersteuning is maatwerk, met per gezin specifieke wensen, mogelijkheden en uitkomsten. Dat er juist voor deze gezinnen ondersteuning op maat wordt geboden, vind ik erg belangrijk.
Wat zijn de ouders volgens u opgeschoten met het opstappen van Rutte 3 als blijkt dat dezelfde mensen er vervolgens nog jaren over doen om tot een oplossing te komen voor de getroffen gezinnen?
Door het ontslag aan te bieden aan de Koning heeft het vorige kabinet de volledige politieke verantwoordelijkheid erkend van de misstanden die ook door de Parlementaire Onderzoekscommissie Kinderopvangtoeslag geconstateerd waren. De inzet van het huidige kabinet is en blijft erop gericht om alle gedupeerden maatwerk te bieden en hen te compenseren voor het aangedane leed. We werken hier hard aan maar er zijn niet altijd eenvoudige oplossingen.
De schade die ouders en kinderen als gevolg van het toeslagenschandaal aan is gedaan zal nooit helemaal kunnen worden hersteld; heeft het kabinet een deadline gesteld wanneer het toeslagenschandaal voor de gezinnen afgehandeld zou moeten zijn? Zo ja, wat is die deadline? Zo nee, waarom niet?
De ambitie van het kabinet is om gedupeerden zo snel en zo goed mogelijk herstel te bieden. Ouders kunnen zich tot 1 januari 2024 aanmelden voor de herstelregeling, daarna volgt de eerste toets, de integrale beoordeling en eventuele werkelijke schade, bezwaren en beroepen. Er wordt tevens gewerkt aan het emotionele herstel en de diverse aanvullende regelingen dit staat beschreven in de 10e Voortgangsrapportage.
Mogelijke financiële modellen voor de te bouwen kerncentrales. |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Welke financiële regelingen worden er momenteel gebruikt voor de bouw van nieuwe kerncentrales in Europa? Welke regelingen lijken goed te werken? Wat leidt tot forse kostenoverschrijdingen?
Er worden momenteel in Europa verschillende financiële instrumenten, en soms in combinatie, toegepast voor de bouw van centrales: Contract for Difference (CfD), Power Purchase Agreement (PPA) en het Mankala-model. Volledige private financiering is in het verleden ook toegepast.
Daarnaast zijn er ook nog enkele financiële regelingen die op dit moment door landen in Europa worden onderzocht als mogelijke financieringsmodellen voor kerncentrales, zoals verschillende varianten van het Regulated Asset Based (RAB)-model. Verder zijn er in Europa ook nog centrales die volledig privaat of publiek gefinancierd zijn. Enkele van deze financiële instrumenten worden in de beantwoording van onderstaande vragen verder besproken. Al deze financieringsmodellen worden op dit moment onderzocht, onder andere via de studie naar de rol van kernenergie in de toekomstige energiemix van Nederland.
Hiernaast worden er ambtelijke werkbezoeken belegd naar een aantal Europese landen die ook met de ontwikkeling van nieuwe kerncentrales bezig zijn, namelijk Frankrijk, Verenigd Koninkrijk, Finland, Polen en Tsjechië. Hier wordt waardevolle kennis en ervaringen over de financieringsmodellen vergaard om betrokken te worden bij de Nederlandse afwegingen.
Ik verwacht de Kamer in het najaar meer inzicht te geven over welke regelingen goed werken in het buitenland en in hoeverre deze toepasbaar zijn op de Nederlandse situatie. Kostenoverschrijdingen hangen af van veel elementen en zijn daarom niet per definitie toe te schrijven aan specifieke regelingen. De elementen van kostenoverschrijdingen zullen we wel zoveel mogelijk in kaart brengen.
Is het voordelig om voor te bouwen kerncentrales in Nederland aan te sluiten bij financiële modellen die al gebruikt worden in Europa? Zo ja, waarom en bent u bereid om in contact te treden met lidstaten die daarmee ervaring hebben opgedaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe ziet u de rol van een Nederlandse staatsdeelneming bij de bouw van nieuwe kerncentrales? Wat zijn de voor- en nadelen?
Het aangaan van een nieuwe staatsdeelneming – waarmee de staat risicodragend participeert in ondernemingen – is een zeer vergaande vorm van overheidsinterventie. Met deelname in bedrijven wordt terughoudend omgegaan, alleen in bijzondere gevallen wordt dit instrument ingezet. Een staatsdeelneming kan worden overwogen als wet- en regelgeving en eventuele andere (publiekrechtelijke) instrumenten niet toereikend zijn, voor het borgen van de publieke belangen. In dergelijke situaties wordt gesproken over moeilijk contracteerbare publieke belangen. Voordeel van het aandeelhouderschap is dat de staat met de aan het aandeelhouderschap verbonden zeggenschap invloed kan uitoefenen op de koers van ondernemingen. Daar staat tegenover dat de staat met publiek geld ook meedeelt in de (bedrijfs) risico’s. Een nadere weging van voor- en nadelen van het aangaan van een deelneming door de staat is pas opportuun als geconstateerd wordt dat andere instrumenten niet toereikend zijn om de publieke belangen te borgen.
Op dit moment is elektriciteitsproductie in Nederland privaat belegd, alleen het landelijk transport is belegd bij een staatsdeelneming. Verder is wettelijk bepaald dat zeggenschap over transport en productie niet in één hand mogen liggen.
Ziet u hierbij een rol voor een nieuw op te richten staatsdeelneming? Of zou een bestaande staatsdeelneming die rol op zich kunnen nemen? Wat zijn de voor- en nadelen?
Ik zie bij voorbaat geen deelnemingen waarvoor het participeren in een kerncentrale voor de hand ligt. Mocht een bestaande deelneming een dergelijke activiteit overwegen, dan vergt een dergelijk besluit goedkeuring van de aandeelhouder. Mocht het interessant blijken om een dergelijke staatsdeelneming (reeds bestaand dan wel nieuw) te gebruiken, dan zullen we dit het komende jaar verder onderzoeken.
Welk proces moet doorlopen worden mocht de regering ervoor kiezen een nieuwe staatsdeelneming op te zetten? Hoelang zou dat duren?
Zoals nader toegelicht in beantwoording van de vragen 3 en 4 dient eerst te worden gewogen of er sprake is van publieke belangen waarbij wet- en regelgeving en overige (publiekrechtelijke) instrumenten niet volstaan. Alleen als dat het geval is kan een staatsdeelneming worden overwogen. Hierbij dient ook te worden gewogen of een dergelijk ingrijpende interventie doeltreffend, doelmatig en proportioneel is.
Naast deze inhoudelijke beoordeling, zal er ook een proces met het parlement doorlopen dienen te worden. Op het aangaan of afstoten van een deelneming is het budgetrecht en het informatierecht van de Tweede Kamer van toepassing. De Comptabiliteitswet 2021 schrijft voor dat de staat bij privaatrechtelijke rechtshandelingen (waaronder het aangaan van een deelneming) de zogenoemde voorhangprocedure moet volgen. Behoudens enkele uitzonderingen mag het kabinet deze handelingen pas dertig dagen nadat het voornemen aan de Eerste en Tweede Kamer is gemeld uitvoeren.
Op voorhand kan geen exacte tijd voor het doorlopen van het inhoudelijke afwegingsproces en het proces met uw Kamer worden vastgesteld. In de praktijk zal dat naar verwachting minimaal enkele maanden duren.
Hoe apprecieert u de SDE++-regeling als instrument voor het scheppen van de financiële randvoorwaarden voor de bouw van nieuwe kerncentrales? Wat zijn de voor- en nadelen van het gebruik van de SDE++? Voorziet u hierbij problemen met het feit dat de SDE++ zorgt voor financiering achteraf en niet vooraf, aangezien het leeuwendeel van de kosten voor kerncentrales aan de voorkant zit?
De SDE++ als instrument is onderdeel van onze huidige onderzoeken naar de meest geprefereerde financieringsconstructie. Daaruit moet nog blijken of de SDE++ een aantrekkelijke optie is voor de bouw van kerncentrales. Wel is het zo dat de huidige SDE++-regeling voor een kortere periode geldt dan kerncentrales nodig zouden hebben en dat de regeling meer generiek is opgezet wat niet aansluit bij de specifieke bouw van twee kerncentrales.
Hoe apprecieert u het gebruik maken van het Contracts for Difference-model voor het scheppen van de financiële randvoorwaarden voor de bouw van nieuwe kerncentrales? Wat zijn de voor- en nadelen van het gebruik van de CfD’s?
Het Contract for Difference-model is een model dat wordt toegepast om marktprijszekerheid te bieden. Dit model richt zich dus alleen op het risico van een onvoorspelbare marktprijs en regelt verder niet expliciet de verdeling van overige risico’s waaronder bouwrisico’s. Marktpartijen hebben in de marktconsultatie van KPMG uit 2021 aangegeven dat bij het kiezen voor dit financieringsmodel veelal aanvullende garanties zullen worden gevraagd van de overheid.
De voor- en nadelen van dit model en dus ook de mogelijkheid om deze binnen de Nederlandse context toe te passen worden in beeld gebracht. Hiervoor vormen onder andere de studie naar de rol van kernenergie in de toekomstige energiemix van Nederland en de internationale werkbezoeken belangrijke input.
Hoe apprecieert u het gebruik maken van het Regulated Asset Based-model voor het scheppen van de financiële randvoorwaarden voor de bouw van nieuwe kerncentrales? Wat zijn de voor- en nadelen van het gebruik van de RAB? Bent u bekend met de recente ervaringen van de Britse overheid op dit gebied? Hoe apprecieert u die ervaringen?
Het Regulated Asset Base (RAB)-model is een financieringsvorm die het bouwrisico verdeelt tussen de ontwikkelaar en de partij(en) die de RAB-vergoeding betalen (bijvoorbeeld de overheid en/of eindverbruiker). De ontwikkelaar ontvangt tijdens de bouw namelijk al een vergoeding (via vooraf vastgestelde tarieven) voor diensten die pas na oplevering van het project worden geleverd.
Het is eerder in het Verenigd Koninkrijk toegepast bij grote infrastructuurprojecten maar nog niet eerder voor de bouw van een kerncentrale. De Britse overheid is wel van plan het RAB-financieringsmodel in de wet, de zogenaamde «Nuclear Energy (Financing) Bill», te verankeren en toe te passen voor de bouw van de nieuwe kerncentrale Sizewell C (3.200 MW).
De voor- en nadelen van dit model en dus ook de mogelijkheid om deze binnen de Nederlandse context toe te passen worden op dit moment onder andere onderzocht via de studie naar de rol van kernenergie in de toekomstige energiemix van Nederland en het internationale werkbezoek aan het Verenigd Koninkrijk.
Hoe apprecieert u het Mankala-model dat in Finland is toegepast? Wat zijn de voor- en nadelen? Bent u bekend met de Finse ervaringen op dit gebied? Hoe apprecieert u die ervaringen?
Het Mankala-model is een coöperatief kostprijsmodel waarbij de investering, en mogelijk de risico’s, door een groot aantal private partijen wordt gedragen die ook de directe afnemers zijn van de geproduceerde elektriciteit. Het model wordt tot nog toe alleen in de Finse context toegepast.
Zoals eerder geschetst is het Mankala-model één van de financieringsconstructies die op dit moment via de eerder genoemde onderzoeken wordt onderzocht. Daarnaast zal dit model extra aandacht krijgen tijdens het werkbezoek aan Finland. Hierna hoop ik dit model beter te kunnen wegen voor de Nederlandse situatie.
Ziet u ook mogelijkheden voor Nederlandse burgers om (kleinschalig) mee te investeren in de nieuwe kerncentrales? Zijn er voorbeelden in andere landen? Of andere energiebronnen waarbij deze mogelijkheid bestaat?
Er zijn voor zover bekend bij mij geen voorbeelden bekend van burgerparticipaties in kerncentrales. Het klinkt daarom niet aannemelijk, maar op dit moment zijn we alle opties aan het onderzoeken. Burgers kunnen op dit moment al wel individueel of collectief investeren in andere energiebronnen als zon- en windenergie en geothermie.
Ziet u nog andere financiële modellen die mogelijk gebruikt kunnen worden voor de bouw van nieuwe kerncentrales, zoals enkel een CAPEX-financiering? Wat zijn de voor- en nadelen van deze financiële modellen?
CAPEX-financiering zou inhouden dat de bouw van de nieuw te bouwen kerncentrales volledig gefinancierd zou worden door de overheid. Aangezien alle financieringsmodellen in de onderzoeken die we op dit moment doen worden meegenomen, zal ook deze optie gewogen worden.
Hoe kijkt u naar een combinatie van bovenstaande financiële modellen, bijvoorbeeld een combinatie van financiering aan de voorkant (via bijvoorbeeld RAB) als ook CfD’s de eerste jaren na opening?
Dit is een mogelijkheid die ik verder zal onderzoeken.
Het bericht ‘Wat te doen met ons kernafval?’ |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het absoluut onverantwoord is om extra kerncentrales te bouwen en Borssele langer open te houden als er geen oplossing bestaat voor de permanente opslag van het radioactieve afval?1
Sinds 1984 is er een evenwichtig nationaal beleid voor radioactief afval2, 3. He t afval wordt langjarig bovengronds opgeslagen in speciaal daarvoor geconstrueerde gebouwen bij COVRA in Zeeland. De faciliteiten zijn met dat doel geconstrueerd en de wijze van opslag is veilig.
Rond 2130 is geologische eindberging voorzien. Hiernaar wordt onderzoek uitgevoerd. Uw Kamer is in mei 2018 geïnformeerd4 over het laatst afgeronde onderzoek, het OPERA-project, uitgevoerd in de periode 2011–2017. Eind 2020 is COVRA gestart met een vervolgonderzoekprogramma, waarvan de resultaten worden verwacht in 20255.
Het beleid voor radioactief afval is recent geëvalueerd6. Daaruit volgt dat de uitgangspunten van het beleidskader voor radioactief afval nog steeds actueel zijn, dat het beleid effectief en duidelijk is, en dat de uitgangspunten breed gedragen worden door de stakeholders. Op sommige punten dient het beleid wel geactualiseerd te worden, volgens het evaluatierapport.
Qua veiligheid en transparantie wordt COVRA in Europa gezien als één van de betere voorbeelden op het gebied van tijdelijke opslag van radioactief afval.
Hoe kunt u op een verantwoordelijke manier de afspraken uit het coalitieakkoord op het gebied van kernenergie uitvoeren als Nederland niet eens voldoet aan eisen uit de Europese taxonomie, namelijk dat er per 2050 een plan voor kernafval moet zijn, wat er volgens de huidige planning pas in 2130 is?2
De Europese taxonomie is een classificatiesysteem voor duurzame investeringen. Indien kernenergie niet wordt opgenomen in de taxonomie, of indien Nederland niet kan voldoen aan de criteria, verhindert dit Nederland niet om kerncentrales te bouwen die voldoen aan daarvoor geldende wetgeving, inclusief veiligheidseisen. Uit de Europese richtlijn voor radioactief afval en verbruikte splijtstof volgt geen termijn voor realisatie van een eindberging.
Wat is uw reactie op experts die stellen dat de zeespiegelstijging een risico vormt voor de buitendijkse opslag van het radioactieve afval van Borssele in de COVRA (Centrale Organisatie Voor radioactief Afval), de opslag in Vlissingen?
Radioactief afval en verbruikte splijtstoffen worden centraal opgeslagen in speciaal daarvoor ontworpen gebouwen bij de Centrale Opslag Voor radioactief Afval (COVRA) in Nieuwdorp. In het ontwerp van het opslaggebouw voor hoogradioactief afval (Hoogradioactief Afvalbehandelings- en opslaggebouw, HABOG) is onder andere rekening gehouden met mogelijke effecten van de zee zoals golfwerking en zeespiegelstijging.
Uit de meest recente tienjaarlijkse veiligheidsevaluatie8 van COVRA (de «10EVA» over de periode 2009–2018) blijkt dat er geen redenen zijn om aanvullende maatregelen te treffen tegen overstroming van het COVRA-terrein.
Verder geldt voor de vergunninghouders van nucleaire installaties (zoals COVRA), naast de verplichting tot een periodieke veiligheidsevaluatie, de plicht om bij nieuw ontstane wetenschappelijke inzichten ook tussentijds verder te onderzoeken wat dit betekent voor de veiligheid van de installatie. Dit is vastgelegd in de Regeling nucleaire veiligheid kerninstallaties.
Erkent u dat zelfs met de weinige hoeveelheden die in de tijdelijke opslag worden opgeslagen een calamiteit een verwoestende impact kan hebben, getuige eerdere kernrampen die hebben plaatsgevonden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De potentiële impact van calamiteiten met straling in Nederland valt af te leiden uit het Landelijk Crisisplan Straling9, dat onder andere de organisatie van crisisbeheersing bij stralingsongevallen, ongevalsscenario’s en de responsprocessen (beschermingsmaatregelen, zonering, interventieniveaus, etc.) beschrijft. Daarin staat dat het zeer onwaarschijnlijk is dat een ongeval bij het verwerken en opslaan van radioactief materiaal tot significante effecten buiten het terrein van de locatie van COVRA in Zeeland leidt. COVRA is geclassificeerd als een categorie B-object, zoals toegelicht in het Landelijk Crisisplan Straling9 en in de Rapportage voor de zevende conferentie van het Gezamenlijk Verdrag inzake Bestraalde Splijtstoffen en radioactief Afval10. Een ongeval met een categorie B-object is een stralingsongeval met lokale en gemeentelijke of regionale coördinatie.
In 2013 is er een stresstest uitgevoerd voor het HABOG (het gebouw waarin het hoogradioactief afval is opgeslagen). Deze stresstest moest duidelijk maken in hoeverre het HABOG opgewassen is tegen extreme gebeurtenissen, en combinaties ervan. Onderzocht zijn de gevolgen van natuurrampen (bijvoorbeeld aardbevingen, overstromingen, extreme kou, extreme hitte, sneeuw, ijs, stormen, tornado's, zware regen en andere extreme natuurlijke omstandigheden) en menselijke acties (bijvoorbeeld vliegtuigongevallen en explosies). Op basis van het stresstestrapport kan worden geconcludeerd dat het HABOG van COVRA hiervoor aan de eisen van de vergunning voldoet.
In het stresstestrapport zijn ook mogelijke verbeteringsmaatregelen beschreven om de veiligheidsmarges van de installatie bij extreme gebeurtenissen te vergroten. Er zijn enkele maatregelen geïdentificeerd en uitgevoerd ter vergroting van de veiligheidsmarges. Uw Kamer is over de resultaten van de stresstest geïnformeerd11.
Erkent u dat het onverantwoordelijk is om op de buitendijkse opslag van de COVRA te blijven rekenen en pas op een eindberging over meer dan 100 jaar te sturen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat wij op de opslag bij Covra kunnen blijven rekenen gaf ik hierboven al aan met de volgende argumenten.
In het ontwerp van het opslaggebouw voor hoogradioactief afval (Hoogradioactief Afvalbehandelings- en opslaggebouw, HABOG) is onder andere rekening gehouden met mogelijke effecten van de zee zoals golfwerking en zeespiegelstijging.
Uit de meest recente tienjaarlijkse veiligheidsevaluatie12 van COVRA (de «10EVA» over de periode 2009–2018) blijkt dat er geen redenen zijn om aanvullende maatregelen te treffen tegen overstroming van het COVRA-terrein.
Verder geldt voor de vergunninghouders van nucleaire installaties (zoals COVRA), naast de verplichting tot een periodieke veiligheidsevaluatie, de plicht om bij nieuw ontstane wetenschappelijke inzichten ook tussentijds verder te onderzoeken wat dit betekent voor de veiligheid van de installatie. Dit is vastgelegd in de Regeling nucleaire veiligheid kerninstallaties.
In 2013 is er een stresstest uitgevoerd voor het HABOG (het gebouw waarin het hoogradioactief afval is opgeslagen). Deze stresstest moest duidelijk maken in hoeverre het HABOG opgewassen is tegen extreme gebeurtenissen, en combinaties ervan. Onderzocht zijn de gevolgen van natuurrampen (bijvoorbeeld aardbevingen, overstromingen, extreme kou, extreme hitte, sneeuw, ijs, stormen, tornado's, zware regen en andere extreme natuurlijke omstandigheden) en menselijke acties (bijvoorbeeld vliegtuigongevallen en explosies). Op basis van het stresstestrapport kan worden geconcludeerd dat het HABOG van COVRA hiervoor aan de eisen van de vergunning voldoet.
In het stresstestrapport zijn ook mogelijke verbeteringsmaatregelen beschreven om de veiligheidsmarges van de installatie bij extreme gebeurtenissen te vergroten. Er zijn enkele maatregelen geïdentificeerd en uitgevoerd ter vergroting van de veiligheidsmarges. Uw Kamer is over de resultaten van de stresstest geïnformeerd13.
Ziet u de opslag van kernafval in zoutmijnen in Asse II nog steeds als voorbeeld voor Nederland, terwijl in deze schacht overstromingen ertoe hebben geleidt dat de water zich met zout heeft vermengd tot pekel, wat de vaten heeft aangetast waardoor radioactief afval naar buiten lekt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De mijn Asse II is een oude winningsmijn. In Nederland wordt gekeken naar een ander concept, namelijk een eindbergingsfaciliteit in een onverstoorde laag. Dit is niet met de Asse-mijn te vergelijken.
De mijn van Asse II is een van de drie mijnen bij het Duitse Asse die rond 1900 werden gebouwd om kali en steenzout te winnen. De Duitse overheid kocht de mijn Asse II in 1965 om de berging van radioactief afval daar te onderzoeken. Van 1967 tot 1978 werden ongeveer 126.000 vaten met laag- en middelradioactief afval opgeslagen in voormalige mijnkamers.
De Duitse overheid stelt14: «Noch de geologie van de Asse II, noch de mijn zelf zijn geschikt voor de opslag van radioactief afval. De mijn is instabiel. Er ontstaan scheuren waardoor zout water binnendringt. Dit wordt opgevangen en afgevoerd zodat het niet in contact komt met het radioactieve afval. Op de lange termijn kan echter niet worden uitgesloten dat door het binnendringen van water radioactieve stoffen vrijkomen.» Om gevaar voor mens en milieu af te wenden, heeft de Duitse Bondsdag bij wet besloten om het afval uit de Asse II zo snel mogelijk te laten bergen.
Wat kunt u leren van deze situatie in Duitsland waar, ondanks een beslissing van ruim 10 jaar geleden, de lekkende vaten niet kunnen worden verwijderd omdat ze zijn gaan zweven in het stroperige zout, met alle gevolgen van dien?
Zorgvuldig en gedegen beheer van radioactief afval is een grote en belangrijke verantwoordelijkheid voor zowel producenten van radioactief afval zoals bijvoorbeeld kerncentrales en ziekenhuizen, als voor de overheid. In Nederland heeft deze verantwoordelijkheid in 1985 geleid tot de oprichting van de Centrale Organisatie Voor radioactief Afval (COVRA), een staatsbedrijf dat door de overheid is aangewezen als organisatie met de verantwoordelijkheid voor het beheer van alle radioactief afval in Nederland. Het Nederlandse beleid voor radioactief afval ligt vast in het Nationale programma radioactief afval15.
Zoutformaties zijn zoutsteenlagen van meer dan 200 miljoen jaar oud. Veel zoutformaties zijn stabiele lagen en kunnen radioactief afval potentieel veilig en permanent insluiten.
Of een mogelijk geschikte zoutformatie daadwerkelijk een geschikte locatie is voor eindberging van radioactief afval kan worden vastgesteld met geologisch onderzoek. Dergelijk onderzoek heeft in Gorleben uitgewezen dat deze locatie niet geschikt is voor een eindberging.
Hoe is het mogelijk dat de COVRA, als instantie die gaat over de opslag van kernafval in Nederland, stelt dat zoutformaties stabiel zijn terwijl Gorleben, het voorbeeld in Duitsland, van de lijst is geschrapt omdat het onveilig en instabiel is gebleken?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat de tikkende tijdbom in Asse een waarschuwing voor Nederland is en de opslag van kernafval in zoutmijnen in het noorden en oosten van Nederland absoluut onverantwoord is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Net als in Duitsland wordt ook in Nederland zout beschouwd als een mogelijke formatie voor eindberging. Zie ook het antwoord op vraag 8. De veiligheid van de eindbergingsfaciliteit is een absolute voorwaarde en moet voorafgaand aan de berging van radioactief afval aangetoond worden. In Nederland wordt onderzoek gedaan naar zowel klei- als zoutformaties als mogelijke locatie voor een eindberging.
Welke opslagplaatsen in het buitenland heeft u op het oog voor de eventuele eindberging van kernafval en waaruit blijkt dat deze locaties welveilig zijn en niet ook complicaties zou opleveren?
Nederland heeft geen opslagplaatsen in het buitenland op het oog voor de eventuele eindberging van radioactief afval.
In Nederland is gekozen voor centrale opslag voor een periode van ten minste 100 jaar in gebouwen, waarna eindberging is voorzien16. Rond 2130 dient deze eindberging operationeel te zijn.
Voor realisatie van een eindberging wordt zowel een nationale als een internationale lijn gevolgd: de zogenaamde duale strategie17. Hierbij wordt een nationale route naar eindberging uitgewerkt, maar wordt de mogelijkheid om samen te werken met andere Europese lidstaten voor de realisatie van een eindberging niet uitgesloten. Indien deze mogelijkheid zich voordoet dient het ook mogelijk te zijn hierop in te spelen, waarbij veiligheid ook dan gegarandeerd dient te zijn.
Hoe kunt u blijven beweren dat kernenergie een kosteneffectieve oplossing is voor het klimaatprobleem, terwijl complicaties met afval in Duitsland miljarden hebben gekost en er nog steeds geen oplossing is?
In het Nederlandse beleid voor radioactief afval wordt voor alle kosten van het beheer van het radioactieve afval het uitgangspunt gehanteerd dat de vervuiler betaalt18. Hieraan wordt tegemoet gekomen doordat COVRA in de tarieven alle geraamde kosten voor verwerking, opslag en eindberging opneemt, op basis van de op dat moment geldende inzichten.
Hoe kunt u blijven beweren dat kernenergie een veilige en duurzame oplossing is voor het klimaatprobleem, terwijl er zo ontzettend veel is af te dingen op beweringen die worden gedaan over de veronderstelde veiligheid rondom de opslag van kernafval?
Kernenergie kan in de energiemix een aanvulling zijn op zon, wind en geothermie en kan worden ingezet voor de productie van waterstof, aldus het Coalitieakkoord 2021–202519. Ook maakt het ons minder afhankelijk van de import van gas.
Internationaal wordt geologische eindberging van radioactief afval in een speciaal ontworpen faciliteit als de meest veilige optie voor het beheer op de lange termijn gezien20.
Erkent u dat de recente geopolitieke ontwikkelingen aantonen dat we niet met een gerust hart deze ontwikkelingen kunnen voortzetten en het bijzonder naïef zou zijn om maar aan te nemen dat de komende 100 jaar de veiligheid van het kernafval gegarandeerd is?
Beleid voor het beheer van radioactief afval dient zo te zijn ingericht, dat de risico’s zo klein mogelijk zijn. In Nederland is daarom in 1985 gekozen voor centrale bovengrondse opslag bij COVRA voor een intermediaire periode, met als horizon in 2130 eindberging in een diepe geologische berging. Zowel voor de intermediaire periode als voor de eindberging zijn en blijven de veiligheidseisen essentieel. Aan die eisen wordt dan ook niets afgedaan.
De grove uitzetting van journalist Dulmers uit de Oekraïne |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Uitzetting van ND-correspondent Robert Dulmers uit Oekraïne»1?
Ja.
Wat vindt u van de bijzonder grove uitzetting van Dulmers, waarbij hij een doorgeladen pistool tegen het hoofd gedrukt heeft gekregen? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven met een feitenrelaas van het incident?
Het ministerie is bij de Oekraïense autoriteiten nagegaan waarom correspondent Dulmers is uitgezet en hoe de uitzetting is verlopen. De Oekraïense autoriteiten hebben aangegeven dat de heer Dulmers in strijd heeft gehandeld met regelgeving die geldig is geworden na het uitroepen van de noodtoestand. Door de wijze van delen van beeldmateriaal zou hij volgens de autoriteiten informatie prijsgegeven hebben over de tijd, locatie en impact van een aanslag. Daarmee zou hij heel direct burgers en hulpdiensten in gevaar hebben gebracht. De Oekraïense autoriteiten laten weten dat dit de reden van uitzetting is. Wegens de huidige oorlogssituatie konden de Oekraïense autoriteiten niet achterhalen hoe de heer Dulmers is behandeld tijdens de uitzetting. Indien hij daadwerkelijk op de manier is behandeld zoals beschreven in het artikel, is dat een vreselijke ervaring geweest en doorstaat dat de toets van proportionaliteit niet. Dat heeft het ministerie kenbaar gemaakt aan de Oekraïense autoriteiten.
Wilt u de uitzetting van Dulmers, die voor zijn werk officiële militaire toestemming had, scherp veroordelen? Zo ja, kunt u daarbij de ambassadeur van de Oekraïne ontbieden voor het geven van tekst en uitleg?
Het ministerie heeft de Oekraïense autoriteiten gesproken over de toedracht van de situatie. In dat gesprek is aangegeven dat persvrijheid in Nederland hoog in het vaandel staat en dat onafhankelijke verslaggeving en toegang tot informatie, zeker in oorlogstijd, van groot belang is. De Oekraïense autoriteiten hebben bevestigd dat de waarden van persvrijheid en vrijheid van meningsuiting ook voor hen een groot goed zijn. Echter, in de huidige oorlogssituatie is regelgeving opgesteld om de nationale veiligheid te beschermen. De heer Dulmers heeft deze regelgeving volgens de Oekraïense autoriteiten niet gerespecteerd en daarmee burgers en hulpdiensten in gevaar gebracht. De Oekraïense autoriteiten hebben laten weten dat er veel journalisten, ook buitenlandse, in Oekraïne actief zijn en dat zich daarbij over het algemeen geen problemen voordoen. De autoriteiten hebben aangegeven dat Nederlandse journalisten welkom zijn in Oekraïne om verslag te doen.
Wilt u Oekraïne, via de ambassadeur, verzoeken om een volledig rapport rond de uitzetting van Dulmers? Zo neen, waarom niet?
Het ministerie heeft de Oekraïense autoriteiten gevraagd naar de exacte toedracht van de situatie. Wegens de huidige oorlogssituatie is het niet mogelijk om een volledig rapport op te stellen en te overhandigen.
Wilt u de ambassadeur kenbaar maken dat Nederland het absoluut onvaardbaar vindt dat Oekraïne zo met onze journalisten omgaat? Zo neen, waarom niet?
In het gesprek met de Oekraïense autoriteiten is naar voren gebracht dat persvrijheid zeer hoog in het vaandel staat in Nederland. Mediavrijheid en toegang tot – en het vergaren van – onafhankelijke informatie zijn cruciaal, ook in oorlogssituaties. De Oekraïense ambassadeur heeft dat ook onderstreept. In het gesprek heeft het ministerie kenbaar gemaakt dat Oekraïne deze regelgeving helder moet communiceren aan journalisten.
De peperdure renovatie van het Binnenhof |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Brief Hugo de Jonge: renovatie Binnenhof kan nóg duurder worden door risico's» en «Historische hofgracht rondom Binnenhof keert terug»?1 2
Ja.
Wat vindt u van het feit dat de kosten voor de renovatie bijna zijn verdubbeld, van 475 miljoen euro naar 734 miljoen euro, en wat zegt dit over de verantwoordelijkheid van het kabinet om verantwoord om te gaan met belastinggeld?
In de zesde voortgangsrapportage Binnenhof renovatie (Kamerstuk 34 293, nr. 122) is, zoals destijds toegezegd, uitgebreider dan voorheen ingegaan op de ontwikkelingen van het budget. Zoals in die rapportage toegelicht zijn de aanpassingen van het budget voor het grootste deel het gevolg van hogere eisen ten aanzien van veiligheid en aanvullende wensen van de Tweede Kamer ten aanzien van duurzaamheid. Daarnaast worden de budgetten periodiek aangepast aan de prijsontwikkeling. In de zevende voortgangsrapportage (Kamerstuk 34 293, nr. 126) is de enige mutatie op de financiën de doorwerking van de prijspeilcorrectie van het budget voor 2022. Over het eventuele beroep op de met uw Kamer gedeelde disclaimers, dat wil zeggen de oorzaken die door externe factoren worden beïnvloed, zal ik u zoals steeds het geval is geweest in de volgende voortgangsrapportage informeren. Dit omdat er dan meer inzicht is in de uitkomsten van de lopende onderzoeken, het contracteren van de uitvoerende werkzaamheden en het afronden van de ontwerpen.
Deelt u de mening dat in iedere bedrijfsvoering verantwoordelijken met pek en veren zouden zijn verjaagd als zij met zulke gigantische kostenoverschrijdingen op de proppen zouden zijn gekomen? Zo ja, welke koppen gaan er rollen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke concrete afspraken zijn er gemaakt met de gemeente Den Haag inzake compensatie voor een dicht Binnenhof? Graag een helder (kosten)overzicht.
Vanwege het belang van het Binnenhof voor de Haagse binnenstad hebben de gemeente Den Haag en het Rijksvastgoedbedrijf de ambitie uitgesproken om de bezoekersaantallen tijdens de renovatieperiode op peil te houden, om zo de mogelijk negatieve effecten van de renovatie te beperken. In de zesde voortgangsrapportage over het programma Binnenhof renovatie heb ik uw Kamer toegelicht dat het Rijksvastgoedbedrijf zich hier samen met de gemeente Den Haag en in goede afstemming met de omgevingspartijen, voor inzet. Dit is vastgelegd in de publicatie «Renovatie Binnenhof, met oog voor de omgeving». De gemaakte afspraken zijn tot stand gekomen op basis van een participatietraject.
Mocht er sprake zijn van buitenproportionele inkomensschade veroorzaakt door de renovatie van het Binnenhof dan is er voor (cultureel) ondernemers een schadeprotocol in werking. Dit schadeprotocol is gepubliceerd op de website www.binnenhofrenovatie.nl . De uitgangspunten en werking van het protocol zijn toegelicht in de zevende voortgangsrapportage en in de brief van 16 december 2021 (Kamerstuk 34 293, nr. 125).
Kosten van deze afspraken zijn commercieel vertrouwelijk en kunnen niet in de openbaarheid worden gedeeld.
Zit het deels in ere herstellen van de Hofgracht daarbij in het financiële plaatje? Graag een helder (kosten)overzicht.
De Hofgracht is onderdeel van de extra beveiligingsmaatregelen rond het Binnenhof. De kosten hiervoor vallen onder de disclaimer extra eisen beveiliging zoals deze in de zesde voortgangsrapportage zijn gemeld.
Zijn nu alle financiële lijken uit de kast of heeft u er nog meer in petto? Graag een totaal en afgerond financieel overzicht, met de garantie dat er geen verdere kostenoverschrijdingen komen.
Zie antwoord vraag 2.
De vergunningsprocedure voor nieuwe toetreders tot de online kansspelmarkt |
|
Michiel van Nispen , Mirjam Bikker (CU) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Kunt u een overzicht geven van de online kansspelaanbieders die sinds 1 april 2022 zijn toegetreden tot de markt?
In de periode na 1 april 2022 is geen vergunning afgegeven aan een aanbieder van online kansspelen en is dus geen online kansspelaanbieder tot de markt toegetreden.
Kunt u tevens een overzicht geven van de online kansspelaanbieders die op dit moment een aanvraag voor een vergunning hebben lopen bij de Kansspelautoriteit (Ksa) om toe te mogen treden tot de Nederlandse online kansspelmarkt? Zo nee, waarom niet?
De Ksa kan het gevraagde overzicht van namen niet geven. De reden daarvoor is dat een kansspelaanbieder aan wie een vergunning is geweigerd, onevenredig nadeel kan ondervinden als de afwijzing daarvan bekend wordt, bijvoorbeeld door reputatieschade. Voor consumenten en andere betrokkenen – zoals betaaldienstverleners – zijn slechts verleende vergunningen van belang, omdat zij dan weten dat zij bij deze aanbieders van kansspelen mogen spelen of diensten aan hen mogen verlenen. De vergunninghouders staan vermeld op de website van de Ksa.1
Wel kan ik u melden dat de Ksa momenteel 30 aanvragen voor een vergunning voor het aanbieden van online kansspelen in behandeling heeft, waarvan 14 zijn ingediend in de laatste week van maart 2022.
Kunt u inzicht geven in hoe de vergunningsprocedure bij de Ksa verloopt? Kunt u daarbij ook aangeven welke beoordelingscriteria de Ksa gebruikt om tot een oordeel te komen over het al dan niet verstrekken van een vergunning? Zo nee, waarom niet?
Een onderneming kan een vergunningaanvraag online kansspelen indienen in het digitale portaal van de Ksa. Conform hoofdstuk 3 van het Besluit Koa en de Beleidsregels vergunningverlening kansspelen op afstand, dient de aanvraag vergezeld te gaan van een aantal documenten over onder meer de betrouwbaarheid van de aanvrager, zijn onderneming/concern en zijn personeel, de deskundigheid van de aanvrager en zijn werknemers, de continuïteit van de onderneming, verslavingspreventiebeleid, reclame- en marketingbeleid, consumentenbescherming, beleid inzake de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, beleid om matchfixingsrisico’s tegen te gaan, het tegengaan van integriteitsrisico’s, betaaltransacties, identiteit en verificatie, Centraal register uitsluiting kansspelen (Cruks) en de Controledatabank (CDB). Op de website van de Ksa en in het digitale portaal wordt uitvoerig behandeld wat nodig is voor een succesvolle aanvraag. De aanvraag wordt afgewezen als onvoldoende is gewaarborgd dat de aanvrager en diens onderneming voldoen aan alle vereisten in wet- en regelgeving (art. 31c Wok). De beschikking op de vergunningaanvraag wordt in beginsel gegeven binnen zes maanden nadat deze is ontvangen (art. 2.4 Bkoa).
Bent u het eens dat het goed zou zijn voor de samenleving als al in een vroeg stadium bekend gemaakt zou worden welke aanbieders een aanvraag voor een vergunning hebben lopen om online kansspelen aan te bieden, zodat burgers en instanties, die mogelijk ervaring hebben met de bewuste aanbieder uit de tijd dat die nog illegaal zijn diensten aanbood, hun zienswijze kunnen geven aan de Ksa? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek van de Ksa naar aanleiding van een vergunningaanvraag is omvangrijk en geschiedt zorgvuldig. Voor vergunningverlening moet de Ksa, al dan niet na een bibob-toets2, ervan overtuigd zijn dat de toekomstige vergunninghouder bereid en in staat is om zich te houden aan de Nederlandse wet- en regelgeving en de doelstellingen van het Nederlandse kansspelbeleid adequaat en overeenkomstig het uitvoeringsbeleid en de aanwijzingen van de Ksa in de praktijk uit te voeren.
Een openbare consultatie, waarbij burgers en instanties hun zienswijze op de aanvraag kunnen geven, acht ik niet opportuun. Zoals in antwoord 2 is aangegeven zijn er goede redenen voor de Ksa om de namen van bedrijven die een vergunningaanvraag hebben lopen, niet bekend te maken.
Bent u het eens dat de Ksa zoveel mogelijk openheid van zaken moet verschaffen als het aankomt op mogelijke nieuwe toetreders tot de online kansspelmarkt en zij deze openheid van zaken op zijn minst moet verschaffen bij WOB-verzoeken? Zo nee, waarom niet?
Wanneer de Ksa een WOB-verzoek ontvangt, verschaft zij de openheid van zaken binnen de kaders van de wet. Het openbaar maken van de namen van bedrijven die in een vergunningverleningstraject zitten, brengt onevenredige benadeling toe aan het belang van de aanvrager van een vergunning (artikel 10, tweede lid, onder g Wob resp. het na 1 mei 2022 geldende artikel 5.1, vijfde lid, Woo). Zie antwoord 2.
Bent u op de hoogte dat sommige casino’s op dit moment (forse) welkomstbonussen uitdelen aan nieuwe spelers?1 Zo ja, wat vindt u hiervan? Is dit in lijn met de regelgeving die bijvoorbeeld voorschrijft dat spelers tot 24 jaar überhaupt geen bonussen mogen ontvangen? Hoe wordt dit gecontroleerd?2
Ik ben ervan op de hoogte dat er online kansspelaanbieders zijn die welkomstbonussen uitdelen aan nieuwe spelers. In de wet- en regelgeving is bewust ruimte gelaten om bonussen te kunnen aanbieden, omdat dit ook juist door illegale aanbieders wordt gebruikt om spelers te lokken. Het toestaan van bonussen binnen de gereguleerde markt is nodig om daar enig tegengewicht en attractief aanbod tegenover te stellen. In de wet- en regelgeving zijn wel aanvullende eisen gesteld voor bonussen en spaarprogramma’s. Zo mogen vergunninghouders geen bonussen aanbieden aan een speler tijdens diens deelname aan een kansspel. De bonus mag ook geen onmatig speelgedrag uitlokken. Uit artikel 2, vierde lid, van het Besluit werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen vloeit verder voort dat bonussen onder meer niet gericht mogen zijn personen in de leeftijdscategorie tussen 18 en 24 jaar. De Ksa houdt hier toezicht op, op basis van eigen onderzoek en naar aanleiding van meldingen die zij hierover ontvangt. Overigens is de Ksa recentelijk een onderzoek gestart naar reclame (waaronder bonusaanbiedingen) die vergunninghouders mogelijk sturen aan personen tussen 18 en 24 jaar. Daarin roept de Ksa expliciet op meldingen te doen over reclame die zich richt op jongeren tot 24 jaar via haar meldingenformulier.