Verplichte winstdeling door bedrijven in de strijd tegen inflatie |
|
Mahir Alkaya |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Wat vindt u van het bericht van vakbond CNV waarin wordt gepleit voor winstdeling en financiële medewerkersparticipatie door bedrijven?1
Ik heb met interesse kennisgenomen van het bericht en het voorstel van CNV.
Het arbeidsvoorwaardenoverleg en de loonvorming zijn primair zaken tussen werkgevers en werknemers. Het is aan hen om te bepalen welke elementen tot het loon behoren. Werkgevers en werknemers samen kunnen het best inschatten of een winstdelingsregeling al dan niet een waardevolle toevoeging is aan het loon. Overwegingen daartoe kunnen bijvoorbeeld zien op het verhogen van de betrokkenheid van werknemers of het laten meegenieten van. Dit zijn zonder meer positieve elementen die doorgaans door beide partijen gewaardeerd worden.
Er is echter geen garantie dat winstdeling deze doelen altijd behaalt. Er zijn redenen denkbaar dat winstdelingsregelingen of werknemersparticipaties geen (interessante) optie zijn voor werknemers. Niet alle werknemers zullen bereid zijn of zullen het zich kunnen veroorloven om loon risicodragend te maken. Over het algemeen geldt dat de zekerheid van inkomen vooral voor mensen met een lager inkomen van belang zal zijn. Als het met de onderneming minder voorspoedig verloopt, zullen de winstdelingsregelingen niet tot het beoogde hogere loon leiden en kunnen werknemersparticipaties dalen in waarde. De onzekerheid rond de inkomenspositie van werknemers neemt dan toe. Het delen in de winst kan er ook voor zorgen dat de focus van de werknemers van de onderneming zich zal richten op andere belangen dan die het beste zijn voor de onderneming of maatschappij. Het is om die reden bijvoorbeeld dat variabele beloningen in de financiële sector zijn gereguleerd, zowel Europees als nationaal. Zo moet de variabele beloning voor ten minste 50% op niet-financiële prestatiecriteria gebaseerd worden en wordt de variabele beloning voor bepaalde medewerkers deels uitgesteld uitgekeerd. Daarnaast geldt voor financiële ondernemingen doorgaans dat maximaal 20% van de vaste beloning als variabele beloning mag worden toegekend. Voor bepaalde werkgevers en werknemers is het bovendien niet mogelijk of moeilijk denkbaar dat zij winstdelingsregelingen of werknemersparticipaties overeenkomen. Daarbij kan gedacht worden aan het onderwijs, zorg en de politie.
Ziet u de voordelen van winstdeling en medewerkersparticipatie, waaronder het verkleinen van de sociaaleconomische ongelijkheid, meer innovatie en meer productiviteit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw verklaring voor het feit dat in Nederland bij veel minder bedrijven – minder dan in andere landen – de medewerkers meedelen in de winst?
De mate waarin winstdelingsregelingen en werknemersparticipaties worden toegekend aan werknemers in bepaalde landen, is voor een deel gekoppeld aan een historische ontwikkeling en cultuur in het betreffende land. Het verschil tussen Nederland en andere landen kan ook verklaard worden door de mate waarin andere landen wettelijke verplichtingen tot het aanbieden van een werknemersparticipatieregeling kennen en landen fiscale faciliteiten bieden specifiek voor winstdelingsregelingen en/of werknemersparticipaties.
Bent u met mij eens dat de fiscale regels het onaantrekkelijk maken voor bedrijven en werknemers om aan financiële medewerkersparticipatie te doen?
Loon dat wordt genoten in de vorm van winstdelingsregelingen en werknemersparticipaties wordt in beginsel op dezelfde wijze belast als andere vormen van loon. Het systeem van inkomensheffingen/loonheffingen in Nederland bevat vervolgens een progressieve belastingheffing over het geheel aan genoten loon. Dat winstdelingsregelingen en werknemersparticipaties op deze wijze belast worden, vormt mijns inziens geen drempel om winstdelingsregelingen of werknemersparticipaties toe te kennen aan werknemers.
Daar waar de belastingheffing leidt tot specifieke uitvoeringsmoeilijkheden of knelpunten voor werkgevers en werknemers is het kabinet bereid mee te denken en eventueel te werken aan oplossingen om deze problemen op te heffen. Een voorbeeld daarvan is het wetsvoorstel Wet aanpassing fiscale regeling aandelenoptierechten dat bij de Tweede Kamer is ingediend.2 Dit wetsvoorstel beoogt liquiditeitsproblemen die in specifieke situaties kunnen ontstaan bij de toekenning van aandelenoptierechten op te lossen.
Wat vindt u van de verschillende wijzen waarop het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Duitsland financiële werknemersparticipatie bevorderen? Wilt u hierbij ook ingaan op de Franse wet die voorschrijft dat in 2030 tien procent van de aandelen van bedrijven in handen moet zijn van werknemers?
In het Verenigd Koninkrijk bestaan verschillende fiscale regimes voor diverse vormen van werknemersparticipaties variërend van spaarplannen tot aandelenoptieplannen, zoals de Company Share Option Plan, Enterprise Management Incentives en de Save As You Earn. Op basis van deze plannen kan bijvoorbeeld het heffingsmoment verschuiven, worden inkomsten als vermogen belast in plaats van als inkomen of worden belastingkortingen toegekend.
In Duitsland geldt een regeling op basis waarvan werknemers tot een bepaald bedrag belastingvrij aandelen, certificaten of opties toegekend kunnen krijgen door hun werkgever. Deze vrijstelling wordt verhoogd van € 360,– naar € 1.140,– per jaar.
De Franse regelgeving met betrekking tot werknemersparticipaties gaat al terug tot 1967. De Franse cultuur kent een sterke betrokkenheid vanuit de overheid bij zaken die we in Nederland normaliter overlaten aan de onderhandelingen tussen werkgevers en werknemers. Dit uit zich ook in een actieve stimulans van werknemersparticipaties door de Franse overheid. Een voorbeeld daarvan is de wettelijke verplichting voor omvangrijke bedrijven om werknemersparticipaties aan te bieden aan het personeel. Met PACTE (Action Plan for Business Growth and Transformation) toont Frankrijk de verregaande bereidheid om met beleid- en regelgeving het gebruik van werknemersparticipaties te stimuleren.
Het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Duitsland bevorderen zo op verschillende manieren en met verschillende effecten financiële werknemersparticipaties. Het kabinet staat in principe positief tegenover werknemersparticipaties als mogelijk instrument om de betrokkenheid en productiviteit van werknemers te vergroten voor sectoren en ondernemingen waar dat passend is. Het kabinet is echter momenteel niet voornemens om werknemersparticipaties te stimuleren middels fiscale faciliteiten. Het aanbod en gebruik van werknemersparticipaties is, zoals gezegd, primair een zaak tussen werkgevers en werknemers. Bovendien kan het lager belasten van werknemersparticipaties leiden tot een verschil in belasting van verschillende vormen van loon en kan dat fiscaal gedreven gedrag uitlokken. Met het wetsvoorstel Wet aanpassing fiscale regeling aandelenoptierechten beoogt het kabinet een knelpunt weg te nemen waardoor werknemersparticipaties voor meer werknemers toegankelijk worden.
Welke stappen bent u bereid te nemen om fiscale belemmeringen voor financiële medewerkersparticipatie weg te nemen, naast de wet omtrent aandelenoptierechten?
Zie antwoord vraag 5.
Het artikel ‘Studenten noemen mij racistisch en homofoob’ |
|
Hatte van der Woude (VVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Studenten noemen mij racistisch en homofoob.»1?
Ja.
Kunt u bevestigen dan wel ontkennen of van universitaire docenten wordt geëist hun literatuurlijst te herzien omdat er te veel «witte mannen» op zouden staan?
Het artikel betreft een interview met een universitair docent over zijn nieuwe boek. Hij vertelt dat sommige studenten van hem eisen dat hij andere literatuur kiest bij het onderwijs dat hij verzorgt. Ik zie geen aanleiding om zijn verhaal in twijfel te trekken.
Kunt u bevestigen dan wel ontkennen of van universitaire docenten in een nota bene wetenschappelijke omgeving wordt geëist dat zij «niet-wetenschappelijke» perspectieven ruimte geven, net zoals eerder aan de Universiteit van Amsterdam «rationaliteit» als «westers» is bestempeld?
Ik heb niet geverifieerd wat studenten van deze of andere docenten precies eisen. Het is de verantwoordelijkheid van de universiteit om de academische vrijheid van medewerkers te beschermen en zorg te dragen voor een veilige werk- en leeromgeving. Op de universiteiten, net als in andere domeinen van onze samenleving, worden bepaalde uitingen, instituties en praktijken bekritiseerd omdat zij zouden uitsluiten of stigmatiseren. Dit kan leiden tot stevige discussies over wat goede wetenschap en wat goed onderwijs is. De universiteit lijkt me de juiste omgeving voor die discussie.
Deelt u de mening dat deze gang van zaken haaks staat op de plicht van universiteiten om academische vrijheid te borgen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Opleidingen in het hoger onderwijs vormen een leeromgeving voor studenten waarin plaats is voor confrontaties, debat en lastige gesprekken. Daar hoort bij dat studenten en docenten elkaar kunnen aanspreken, maar ook dat daarop een weerwoord kan volgen. Deze kritische functie ligt in de aard van academisch onderwijs. De wrijving die dit soms oplevert is van alle tijden. Universiteiten zijn robuuste organisaties die hiermee om kunnen gaan.
Deelt u de mening dat het zeer zorgwekkend is als docenten zich niet meer vrij durven te uiten in een academische omgeving waar het open en vrije debat juist de norm zou moeten zijn? Zo ja, welke stappen bent u bereid te zetten om de academische vrijheid op universiteiten beter te beschermen? Zo nee, waarom niet?
De academische vrijheid moet te allen tijde geborgd zijn. De instellingsbesturen hebben de plicht om die vrijheid te beschermen. Als docenten zich niet vrij durven te uiten, bijvoorbeeld omdat zij zich geïntimideerd of bedreigd voelen, is dat zorgwekkend. Maar als docenten het lastig vinden om door mondige studenten te worden geconfronteerd met kritiek, vormt dat nog geen beperking van de academische vrijheid. Een respectvolle omgang met studenten vereist dat docenten hun woorden zorgvuldig kiezen, maar als zij voortdurend op eieren moeten lopen is dat kwalijk. Het kan voor bestuurders lastig zijn om te bepalen waar zij in concrete gevallen mee te maken hebben. Ik zal, mede naar aanleiding van bevindingen van de Inspectie van het Onderwijs over het studie- en werkklimaat, in gesprek gaan met de Universiteiten van Nederland en de Vereniging Hogescholen over hoe zij omgaan met dit spanningsveld.
Kunt u laten weten wat de laatste stand van zaken is met betrekking tot de uitvoering van de motie van het lid Van der Woude c.s. over een onderzoek of zelfcensuur en beperking van diversiteit van perspectieven een rol spelen in wetenschap en hoger onderwijs2 en kunt u deze casus bij dat onderzoek betrekken? Zo nee, waarom niet?
In reactie op de motie van het lid Van der Woude c.s. over een eventueel nieuw onderzoek over zelfcensuur heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven eerst twee lopende onderzoeken af te willen wachten. Op basis van de uitkomsten van die onderzoeken kan worden besloten of een aanvullend onderzoek noodzakelijk is. Ten eerste het onderzoek van de KNAW over de preventie van wangedrag in de wetenschap. De uitkomsten van dit onderzoek verwacht ik voor de zomer. Ik zal uw Kamer daarover informeren. Ten tweede heeft de Inspectie van het Onderwijs in 2021 een eerste beeld opgehaald over de mate waarin studenten zich vrij voelen om hun mening te uiten.3 In de Staat van het Onderwijs 2022 heeft de inspectie dit beeld nader ingevuld.4 Zoals ik aangaf in antwoord op vraag 5 zal ik met UNL in gesprek gaan op basis van de bevindingen van de inspectie. Ik zal de thema’s die bij deze casus aan bod komen betrekken in dat gesprek.
Het bericht dat het kabinet 200 miljoen uittrekt voor veilige N-wegen, maar dat dit een druppel op een gloeiende plaat lijkt. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «200 miljoen die kabinet uittrekt voor veilige N-wegen «druppel op gloeiende plaat»: Het gaat om levens»?1
Ja, het artikel is mij bekend.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Het is een bekend gegeven dat N-wegen relatief onveilig zijn. Het risico op een ongeval met een ernstige afloop ligt per gereden kilometer op Rijks-N-wegen hoger dan op autosnelwegen in beheer van het Rijk. Het Kabinet investeert daarom € 200 miljoen in het verbeteren van de verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen. Hiermee kunnen niet alle Rijks-N-wegen aangepakt worden. Daarom wordt een nadere prioritering uitgewerkt, zoals eerder aan uw Kamer gemeld. Voor het verbeteren van de verkeersveiligheid op provinciale N-wegen, zijn de provincies primair aan zet. Daarbij is ondersteuning beschikbaar vanuit het Rijk. De medeoverheden kunnen een beroep doen op de Investeringsimpuls Verkeersveiligheid. De totale omvang van de Investeringsimpuls bedraagt € 500 miljoen voor de periode 2020 tot 2030. Ook provincies kunnen hier aanspraak op maken voor het verbeteren van de N-wegen die zij in beheer hebben. Het vorige Kabinet heeft daarnaast € 25 miljoen cofinanciering beschikbaar gesteld voor het verbeteren van de bermveiligheid op N-wegen in beheer van provincies en eveneens € 25 miljoen voor het verbeteren van de bermveiligheid op Rijks-N-wegen.
Hoe weegt u het effect van bermmaatregelen op de verkeersveiligheid (zoals besproken in uw beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Koerhuis over het bericht dat de noodklok wordt geluid om het gevaar op N-wegen) ten opzichte van andere infrastructurele maatregelen, zoals het verlengen van invoegstroken, het verbreden van de rijbanen, het scheiden van de rijbanen, het aanbrengen van middengeleiders, en het weghalen van bomen in bochten?2
Op 15 april jl. is het onderzoek van de SWOV naar dodelijke ongevallen op Rijkswegen in 2020 aan uw Kamer gestuurd3. Net als in rapportages uit voorgaande jaren4 noemt de SWOV de inrichting van de berm als belangrijkste infrastructurele factor die de ernst van de afloop van een ongeval bepaalt. Het verbeteren van de bermveiligheid levert dan ook een belangrijke bijdrage aan het terugdringen van het aantal verkeersslachtoffers. Zie ook de beantwoording van vraag 8. Ook andere infrastructurele maatregelen hebben, afhankelijk van de specifieke omstandigheden op een bepaald traject, uiteraard een positief effect op de verkeersveiligheid. Zo doet de SWOV in het hiervoor genoemde onderzoek ook de aanbeveling om smalle enkelbaans wegen te voorzien van fysieke rijrichtingscheiding om frontale verkeersongevallen te voorkomen. Op basis van de nu beschikbare € 200 miljoen wordt dan ook gekeken naar een breder maatregelenpakket dan uitsluitend bermmaatregelen. Uw Kamer wordt voor de zomer geïnformeerd over de vervolgstappen.
Heeft u zicht op de door provincies geplande investeringen in verkeersveiligheid voor provinciale N-wegen? Schat u in dat deze investeringen snel genoeg gedaan kunnen worden?
Het verbeteren van de verkeersveiligheid op provinciale N-wegen is primair de verantwoordelijkheid van provincies. Eerder is aan uw Kamer gemeld dat geen landelijk overzicht beschikbaar is van investeringen in veilige weginrichting door provincies in de afgelopen tien jaar5. Datzelfde geldt voor geplande investeringen in verkeersveiligheid voor provinciale N-wegen. Er kan mede daardoor ook geen inschatting worden gemaakt of deze investeringen snel genoeg worden gedaan.
Het uitvoeren van een landelijk onderzoek naar investeringen van provincies in verkeersveiligheid van provinciale N-wegen is gecompliceerd onder meer omdat investeringen in verkeersveiligheid vaak meegenomen worden als onderdeel van aanlegprojecten, vervanging en renovatie en beheer en onderhoud. In de begroting is dan niet nader gespecificeerd welk bedrag als investering in de verkeersveiligheid kan worden beschouwd. Dit beeld wordt onderschreven door het IPO.
Hoe gaat u provincies helpen om aanpassingen aan hun provinciale N-weginfrastructuur te doen en deze veiliger te maken?
Ik ondersteun de medeoverheden met de Investeringsimpuls Verkeersveiligheid. In de periode 2020 tot 2030 is € 500 miljoen beschikbaar om een impuls te geven aan de verkeersveiligheid van het onderliggend wegennet. Ook provincies kunnen hier aanspraak op maken voor het verbeteren van de N-wegen die zij in beheer hebben. Een eerste tranche is in 2020 uitgekeerd aan medeoverheden. In totaal betrof de rijksbijdrage in deze tranche € 165 miljoen. Het vorige Kabinet heeft daarnaast € 25 miljoen cofinanciering beschikbaar gesteld voor het verbeteren van de veiligheid van bermen van provinciale N-wegen.
Kunt u een overzicht geven van de door provincies geplande investeringen in verkeersveiligheid op provinciale N-wegen tot 2030 en kunt u hierbij aangeven wanneer en welk effect op de verkeersveiligheid u verwacht?
Een dergelijk overzicht is niet te geven. Zie ook de beantwoording van vraag 4.
Hoe gaat u aanpassingen aan Rijks-N-weginfrastructuur doen om deze veiliger te maken?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief d.d. 2 november 2021 over het stappenplan Verkeersveiligheid Rijks-N-wegen6, zijn op dit moment drie soorten maatregelen in beeld voor het verbeteren van de verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen: het verbeteren van de bermveiligheid, het aanbrengen van fysieke rijrichtingscheiding op enkelbaans Rijks-N-wegen en het aanpakken van overige, specifieke knelpunten zoals gelijkvloerse kruisingen met het onderliggend wegennet. Op basis van de nu beschikbare € 200 miljoen wordt een nadere prioritering uitgewerkt, waarbij ook de resultaten uit de Integrale Mobiliteitsanalyse (IMA)7 ten aanzien van verkeersveiligheid op het hoofdwegennet worden betrokken. Dan wordt ook concreter welke aanpassingen aan Rijks-N-weginfrastructuur getroffen kunnen worden. Daarnaast worden dit jaar en komende jaren bermmaatregelen getroffen op de N7, N14, N31, N33, N35, N36 en N48 op basis van de € 25 miljoen die door het vorige Kabinet beschikbaar is gesteld.
Kunt u een overzicht geven van de door het Rijk geplande investeringen in verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen tot 2030 en kunt u hierbij aangeven wanneer en welk effect op de verkeersveiligheid u verwacht?
Vanaf 2023 is € 200 miljoen beschikbaar voor verbetering van de verkeersveiligheid op Rijks-N-wegen. Daarnaast wordt komende jaren op basis van de € 25 miljoen die beschikbaar is voor bermmaatregelen gewerkt aan bermmaatregelen op de op de N7, N14, N31, N33, N35, N36 en N48 en worden in het kader van het programma «Meer Veilig» nog maatregelen gerealiseerd op de N18 en N57, met een totale omvang van circa € 4 miljoen. Ook wordt er vanuit het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) geïnvesteerd in de specifieke verkeersveiligheidsprojecten N35 Wijthmen-Nijverdal en N57-N59, zoals ook gemeld in de recente Kamerbrief over investeringen in de verkeersveiligheid8. In totaal is voor laatstgenoemde projecten circa € 38 miljoen beschikbaar. Daarnaast wordt vanuit het MIRT ook geïnvesteerd in verbreding van Rijks-N-wegen. Deze projecten kennen een bredere scope maar leveren wel een bijdrage aan het verbeteren van de verkeersveiligheid, zoals gemeld in de Kamerbrief over investeringen in de verkeersveiligheid d.d. 14 april 20229. Een voorbeeld hiervan is de verbreding van de N50 bij Kampen-Kampen Zuid.
Over de effecten van het maatregelenpakket dat zal worden uitgevoerd met de nu beschikbare € 200 miljoen zijn op dit moment nog geen uitspraken te doen, omdat nog wordt gewerkt aan de vormgeving hiervan. Wel kan in algemene zin iets gesteld worden over de effecten van bermmaatregelen. In 2017 becijferde SWOV10 voor specifiek provinciale wegen met een maximumsnelheid van 80 km/uur dat een obstakelvrije berm groter of gelijk aan 5 meter of toepassing van geleiderails een slachtofferbesparing van ca. 43% geeft in vergelijking met een minder vergevingsgezinde berm. Hierbij dient benadrukt te worden dat de daadwerkelijk te realiseren besparing per traject kan verschillen en afhankelijk is van de situatie ter plaatse (bijvoorbeeld de bestaande hoeveelheid obstakels in de berm en afstand tot de weg). Voor de maatregel fysieke rijrichtingscheiding op enkelbaans Rijks-N-wegen kan per trajectdeel een inschatting worden gegeven van de kosteneffectiviteit van de maatregel. Betreffende inschattingen zijn opgenomen in het vorig jaar aan uw Kamer gestuurde onderzoeksrapport van Arcadis11. De berekening van de maatschappelijke baten is daarbij gebaseerd op de verwachte besparing in aantal ongevallen en slachtoffers als gevolg van het aanbrengen van fysieke rijrichtingscheiding op basis van daadwerkelijk plaatsgevonden ongevallen. De maatschappelijke kosten voor de komende 30 jaar zijn ingeschat aan de hand van de investeringskosten, de verwachte onderhoudskosten en de levensduur van de maatregel. Dat leidt per trajectdeel tot een inschatting van de kosteneffectiviteit (kosten-batenverhouding).
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voor het commissiedebat Verkeersveiligheid op 20 april 2022?
Ik heb uw vragen één voor één beantwoord. Helaas is dit niet gelukt voor het commissiedebat Verkeersveiligheid op 20 april 2022. Ik heb uw Kamer hierover op 20 april 2022 een uitstelbrief gestuurd12.
Het artikel ‘Website voor registreren coronazelftest van de baan’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Website voor registreren coronazelftest van de baan»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Klopt het dat u op dit moment niet voornemens bent een meldportaal zelftesten te openen maar eventueel wel op de lange termijn? Wat is de reden dat u dat niet nu doet?
In mijn brief aan uw Kamer van 18 december 2021 heb ik aangegeven dat was gestart met de ontwikkeling van een zelftest meldportaal.2 Dit portaal beoogde om het mogelijk te maken om op basis van DigiD een zelftest te melden aan de GGD en om een persoonlijk handelingsadvies te krijgen. Tijdens de ontwikkeling bleek dat onzeker was en is of er een betrouwbaar beeld kan worden afgeleid uit dergelijke gegevens. Er is namelijk geen garantie dat de groep mensen die een zelftest zou melden, ook representatief is voor de hele bevolking. Daarnaast bestaat er onduidelijkheid over de juridische grondslag voor de Landelijke Coördinatie COVID-19 Bestrijding (LCCB) als organisatie om deze gegevens te ontvangen. Ook is relevant dat grootschalig testen niet meer noodzakelijk is om voldoende zicht op het virus te houden. Monitoring van het virus vindt plaats op verschillende manieren, zoals via het rioolwater, Nivel-peilstations en sentinel surveillance in zorginstellingen.
Meer informatie over het bovenstaande kunt u terugvinden in de Nadere uitwerking lange termijn aanpak COVID-19.3
In het commissiedebat van 19 april jl. over de ontwikkelingen rondom het coronavirus heb ik uw Kamer toegezegd te onderzoeken of het mogelijk is om CoronaMelder op een later moment te herintroduceren in combinatie met zelftesten. Hiervoor heb ik de Taskforce Digitale Ondersteuning Bestrijding COVID-19 (DOBC) en de Taskforce Gedragswetenschappen gevraagd om mij hierover te adviseren. Dit advies van deze beide taskforces is samengevoegd en reeds gedeeld met uw Kamer.4 De Taskforces ontraden herintroductie van CoronaMelder in combinatie met zelftesten, de app zal daarom niet worden doorontwikkeld. Wel wordt de mogelijkheid behouden CoronaMelder in de huidige vorm in te blijven zetten bij bijvoorbeeld een opleving van het virus.
Bent u na het 110e Outbreak Management Team (OMT)-advies gestart met de benodigde stappen tot aanpassingen in de registratiesystemen om het melden van positieve zelftesten mogelijk te maken? Zo niet, waarom niet? Zo ja, welke stappen zijn tot op heden gezet?
Zie antwoord vraag 2.
Met welke afwegingen heeft u het advies van het OMT, namelijk om een portaal op te zetten als voorwaarde voor het afschaffen van de GGD-test, naast u neergelegd?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat gezien de onzekerheid rondom nieuwe varianten en het mogelijk opleven van het virus in het najaar als gevolg van het seizoenseffect, het belangrijk is dat we zoveel mogelijk doen om zicht te houden op de verspreiding van het virus? Zo ja, op welke manieren geeft u daaraan invulling?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het opzetten van een meldportaal zelftesten voor positieve uitslagen, naast onder andere de rioolwatersurveillance en NIVEL-peilstations, kan helpen bij het zicht houden op de verspreiding van het virus, zeker nu een positieve zelftest niet meer bevestigd hoeft te worden met PCR-test bij de GGD?
Nee, ik deel deze mening niet. Grootschalig testen is niet meer noodzakelijk om zicht te houden op het virus. Mede daarom heeft het kabinet ervoor gekozen om zelftesten niet te registreren.
Kunt u aangeven welke belemmering er is om een positieve uitslag anoniem door te geven via een portaal zoals men ook anoniem een melding doet van een positieve uitslag via de Coronamelder?
Het anoniem doorgeven van een positieve uitslag kan de bereidheid vergroten om gegevens te delen. Deze gegevens zijn echter niet noodzakelijk om voldoende zicht te houden op het virus.
Bent u bereid te kijken naar wat de resultaten en ervaringen zijn in andere Europese landen, zoals Ierland, waar wel gebruik wordt gemaakt van een meldportaal zelftesten? Bent u bereid om op grond van de resultaten daarvan, alsnog een meldportaal zelftesten op te zetten? Kunt u de Kamer hierover spoedig informeren?
Ik heb gekeken naar de inzet van meldportalen in andere landen. Ierland heeft ervoor gekozen om mensen actief te adviseren om een zelftestuitslag, zowel negatief als positief te melden. Knelpunt blijft dat onduidelijk is of het melden van zelftestuitslagen een juist en representatief beeld oplevert. Precies dat juiste en representatieve beeld is nodig om een dergelijk portaal meerwaarde te laten hebben. Daarbij komt dat er in Nederland voldoende andere instrumenten beschikbaar zijn om zicht te houden op het virus, waardoor grootschalig testen niet noodzakelijk is om voldoende zicht op het virus te houden. Mocht een zelfmeldportaal in de toekomst toch nodig blijken te zijn, dan kan hier alsnog op geacteerd worden.
De toegang tot basiszorg voor Oekraïense vluchtelingen |
|
Mirjam Bikker (CU), Don Ceder (CU), Joba van den Berg-Jansen (CDA), Caroline van der Plas (BBB), Roelof Bisschop (SGP), Ruben Brekelmans (VVD), Kees van der Staaij (SGP), Judith Tielen (VVD), Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Kuipers , Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de toegang van Oekraïense vluchtelingen tot basiszorg, waaronder huisartsenzorg, geestelijke gezondheidszorg (ggz), apotheekzorg, mondzorg en verloskunde?
In de verzamelbrief aan de Tweede Kamer van 20 april 20221 is tot de toegang tot de (basis)zorg toegelicht. Vanwege de Europese Richtlijn Tijdelijke Bescherming hebben ontheemden uit Oekraïne een bijzondere status, waardoor de toegang tot de gezondheidszorg op een andere manier moet worden georganiseerd. Zij vallen niet onder de Regeling Medische zorg Asielzoekers en kunnen ook geen zorgverzekering afsluiten (tenzij de ontheemde gaat werken). Om de toegang tot de medische zorg en Wlz-verblijfszorg goed te organiseren is besloten dat de Staatssecretaris van JenV de verantwoordelijkheid draagt voor de organisatie van de toegang van zorg, analoog aan diens verantwoordelijkheid voor de asielzoekers.
Het Ministerie van JenV werkt met ondersteuning van het Ministerie van VWS samen met de zorgverzekeraars aan de invulling van een uitvoeringscontract, zoals dit ook is georganiseerd voor asielzoekers. Het uitgangspunt hierbij is het zoveel mogelijk kopiëren van bestaande systemen, contracten, en de aanspraken, zoals deze ook zijn opgenomen in de regeling medische zorg asielzoekers. Hierbij is en wordt ook veelvuldig gebruikt gemaakt van de kennis en ervaring van het COA op het terrein van de RMA. In de tussenperiode kan gebruik worden gemaakt van de subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg voor onverzekerden (SOV).
Kunt u een update geven van uw gesprekken met betrokken partijen, zoals de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV), InEen en GGD GHOR Nederland, over bestaande knelpunten? Kunt u concreet maken wat de knelpunten wat u betreft op dit moment zijn?1
In de gesprekken tussen VWS en LHV, InEen en GGD GHOR over de zorg voor Oekraïense ontheemden is volop aandacht voor de knelpunten die nu spelen of die worden voorzien bij een hogere instroom van het aantal ontheemden. De belangrijkste knelpunten zijn tolken die ingezet kunnen worden bij zorgverlening, de medische dossiervoering van huisartsen op de grotere centrale opvanglocaties en de administratieve lasten van zorgdeclaraties. Vanwege de reeds bestaande druk op de huisartsenzorg is een zo beperkt mogelijke administratieve druk van groot belang.
Deelt u het besef van urgentie bij genoemde veldpartijen om zo spoedig mogelijk te komen tot werkbare randvoorwaarden en een goede landelijke organisatie van de eerstelijnszorg voor vluchtelingen uit Oekraïne, aangezien de druk op de basiszorg reeds groot was en er inmiddels ruim 30.000 Oekraïense vluchtelingen in Nederland zijn gearriveerd?
Ja deze urgentie is er. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Hoe is de regie op de instroom van medische evacués en de instroom daarvan in de verdere zorgketen geregeld?
Binnen Nederlandse ziekenhuizen is op verzoek van de Europese Commissie capaciteit beschikbaar voor opvang van patiënten met een urgente medische vraag. Het betreft hier patiënten die zich in de buurlanden van de Oekraïne bevinden. Op 4 april heeft het Ministerie van VWS het Landelijk Netwerk Acute Zorg (hierna: LNAZ) spoedshalve opdracht gegeven om gebruikmakend van het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding (LCPS) de rol van «National Medical Evacuation Coördinator» op zich te nemen voor Nederland, de medische evacuaties te coördineren en te doen wat nodig is om met dit coördinatiecentrum en in samenwerking met betrokken partijen de opvang en spreiding van patiënten in goede banen te leiden.
De «matching» van patiënten verloopt middels het speciaal daarvoor ingericht Europees systeem en vindt plaats op basis van wederzijdse acceptatie: als een verzoek tot evacuatie van een patiënt in het systeem komt te staan, kunnen landen deze patiënt accepteren, waarna de patiënt zelf kan kiezen naar welk land de voorkeur uitgaat. Ondanks de voorbereidingen die zijn getroffen door LCPS en andere betrokken partijen, zoals Eurocross voor het internationaal medisch vervoer en de ziekenhuizen die klaar staan patiënten op te vangen, zijn er tot op heden geen patiënten geweest die ervoor gekozen hebben om naar Nederland te komen.
Hoewel het Europese spreidingssysteem nog niet volmaakt werkt, zijn inmiddels in diverse andere Europese landen patiënten opgevangen. Onze waardevolle bilaterale contacten willen we gebruiken om de bekendheid van de wijze van aanmelden in het Europese systeem te vergroten. Ook dringen we via Europa erop aan dat landen waar momenteel veel patiënten verblijven, zoals Polen en Roemenië, het gebruik van het Europese systeem intensiveren. Zowel op nationaal als op Europees niveau is besloten om de opvang via het Europese systeem en het LCPS te doen plaatsvinden. Juist door de Europese aanpak kunnen we snel zien waar capaciteit (binnen Europa) beschikbaar is. Zo zorgen we er ook voor dat de reguliere zorg voor patiënten in Nederland en andere Europese landen kan doorgaan. Op deze manier kunnen de evacuaties veilig en gestructureerd verlopen en kunnen we uiteindelijk de beste zorg bieden op de plaats die op dat moment het meest geschikt is.
Kan bij het organiseren van basiszorg voor Oekraïense vluchtelingen gebruik worden gemaakt van reeds bestaande systemen en afspraken over zorg voor vreemdelingen en/of asielzoekers, met inachtneming van de bijzondere status die Oekraïense vluchtelingen genieten?
Omdat de ontheemden uit de Oekraïne niet door het COA worden opgevangen vallen zij niet onder de Regeling Medische zorg Asielzoekers. Om de toegang tot medische zorg en Wlz-verblijfszorg goed te organiseren is evenwel besloten dat de Staatssecretaris van JenV de verantwoordelijkheid draagt voor de organisatie van de toegang tot zorg, analoog aan de verantwoordelijkheid voor de asielzoekers.
Het Ministerie van JenV werkt met ondersteuning van het Ministerie van VWS samen met de zorgverzekeraars aan de invulling van een uitvoeringscontract, zoals dit ook is georganiseerd voor asielzoekers. Het uitgangspunt hierbij is het zoveel mogelijk kopiëren van bestaande systemen, contracten, en de aanspraken, zoals deze ook is opgenomen in de regeling medische zorg asielzoekers. Daarvoor wordt ook veelvuldig gebruik gemaakt van de kennis en ervaring die het COA heeft opgedaan met de RMA.
Bent u bijvoorbeeld bereid om ten aanzien van het medisch dossier van Oekraïense vluchtelingen gebruik te maken van het systeem dat ook wordt gebruikt voor asielzoekers in asielzoekerscentra (AZC’s)?
Zie antwoord vraag 5.
Erkent u dat de huidige regeling voor de declaratie van kosten bij het Centraal Administratie Kantoor (CAK) een hoge administratieve lastendruk met zich mee brengt en niet geschikt is voor deze aantallen patiënten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om te bezien hoe die regeldruk verminderd kan worden, waarbij u in ieder geval de voor- en nadelen in kaart brengt van het afsluiten van een contract met één zorgverzekeraar voor Oekraïense vluchtelingen, zoals dit ook voor asielzoekers het geval is?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om te zorgen voor een telefoonlijn voor de avond-, nacht- en weekenduren, vergelijkbaar met de praktijktriagelijn voor asielzoekers?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de inzet van professionele tolken bij de zorg voor Oekraïense vluchtelingen? Wanneer gaat de regeling voor hen in? Bent u bereid om de beschikbaarheid van deze tolken op eenzelfde drempelvrije wijze te regelen als voor asielzoekers die door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) worden opgevangen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen gezien de urgentie zo spoedig mogelijk beantwoorden, in ieder geval voor het aanstaande plenaire debat over de opvang van Oekraïense vluchtelingen?
Het is niet gelukt om de vragen voor het plenaire debat te beantwoorden. Ik heb u ten behoeve van het debat wel een uitgebreide verzamelbrief3 gestuurd, waarin ik op belangrijke aspecten van de zorg aan deze groep ben ingegaan.
Het bericht ‘Wachttijd voor identiteitsbewijzen loopt op tot maanden’ |
|
Inge van Dijk (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Wachttijd voor identiteitsbewijzen loopt op tot maanden» en «Lange wachttijd voor nieuw paspoort of rijbewijs: kan één tot drie maanden duren»?1, 2
Ja.
Klopt het dat de gemiddelde wachttijd voor het aanvragen van een paspoort, ID-kaart of rijbewijs op dit moment is opgelopen tot ruim één maand?
Er wordt niet centraal bijgehouden wat de wachttijd is bij gemeenten. Ik heb bij wijze van steekproef navraag gedaan bij enkele gemeenten. De maximaal gerapporteerde wachttijd bedraagt 13 weken. Tegelijkertijd geeft een aantal gemeenten aan geen wachttijden te hebben. Bij de meeste gemeenten kan binnen twee weken een afspraak worden gemaakt. Gemeenten geven hierbij aan dat een genoemde wachttijd een momentopname is. Soms worden tijdsloten op korte termijn geopend, als meer personeel beschikbaar is.
Kunt u aangeven wat de oorzaken zijn dat de gemiddelde wachttijd voor het aanvragen van een paspoort, ID-kaart of rijbewijs op dit moment is opgelopen tot ruim één maand en in hoeverre speelt hierbij een rol dat gemeenten op dit moment forse extra taken uitvoeren op het gebied van de hulp aan Oekraïense vluchtelingen, de compensatie voor de energierekening en de hulp aan gedupeerden van de kinderopvangtoeslagaffaire?
Gemeenten die aangeven wachttijden te hebben, melden dat deze wachttijden inderdaad deels te maken hebben maken met de hulp aan Oekraïense vluchtelingen. Er is de afgelopen tijd een inhaalslag gemaakt met het inschrijven van ontheemden die binnenkwamen op het moment dat zij nog niet ingeschreven konden worden.
De werkdruk voor gemeenten is ook om andere redenen hoog. Zo waren er in maart de gemeenteraadsverkiezingen die door de afdelingen burgerzaken van gemeenten worden gecoördineerd en er worden momenteel ook meer paspoorten en identiteitskaarten aangevraagd. Deze piek is altijd in het voorjaar, vanwege de naderende meivakantie. Wegens uitgestelde aanvragen door de lockdowns, de mogelijkheid om te reizen en vanwege de berichtgeving over de opgelopen wachttijden is deze piek hoger dan voorgaande jaren. Daarnaast werd tijdens de lockdown voor rijbewijzen coulance toegepast, zodat van de toen verlopen documenten, die langer gebruikt mochten worden, de vernieuwingsaanvragen op dit moment komen.
Kunt u aangeven bij hoeveel gemeenten de wachttijden voor het aanvragen van een paspoort, rijbewijs of ID-kaart zijn opgelopen tot meer dan twee weken?
Nee. Er wordt niet centraal bijgehouden wat de wachttijd is bij gemeenten. Ik heb bij wijze van steekproef navraag gedaan bij enkele gemeenten. Bij de meeste gemeenten kan binnen twee weken een afspraak worden gemaakt.
Zijn er verschillen in de wachttijd tussen het aanvragen van een paspoort, ID-kaart en rijbewijs en speelt het probleem van opgelopen wachttijden vooral bij paspoorten en ID-kaarten, of ook bij rijbewijzen?
De wachttijd heeft betrekking op het kunnen maken van een afspraak tot aanvraag en/of afgifte aan de balie. Voor welk document een afspraak wordt gemaakt is niet relevant.
Wel zijn er per identiteitsmiddel opties waar sommige gemeenten gebruik van kunnen maken om de contactmomenten aan een gemeentebalie van twee naar één terug te brengen. Het paspoort en de identiteitskaart kunnen bij sommige gemeenten thuisbezorgd worden, zodat er alleen voor de aanvraag een afspraak gemaakt hoeft te worden. Voor het rijbewijs bestaat de pilot Digitale Aanvraag Rijbewijzen (DAR); als er gebruik wordt gemaakt van DAR hoeft alleen voor het ophalen een afspraak gemaakt te worden. Deze pilot wordt in 2024 omgezet naar een landelijke wettelijke invoering.
Kunt u inschatten hoelang burgers in de komende periode te maken krijgen met opgelopen wachttijden en kunt u inschatten wanneer de wachttijden weer af zullen nemen?
Dat is niet goed in te schatten. Zoals ik in mijn antwoord op vraag drie al meldde, zijn er veel variabelen die leiden tot de opgelopen wachttijden. Wel kan ik op basis van ervaringen uit het verleden de te verwachten vraag naar reisdocumenten inschatten. Het voorjaar kent altijd een aantal piekmomenten met betrekking tot de aanvraag van paspoorten en identiteitskaarten; meestal liggen de piekmomenten in de weken voorafgaand aan een schoolvakantie.
In hoeverre bestaat er een risico dat mensen die lang op een nieuw paspoort, ID-kaart of rijbewijs moeten wachten in de knel komen, bijvoorbeeld mensen voor wie het bezit van een rijbewijs essentieel is vanwege hun werk of andere omstandigheden?
Het is altijd aan te raden een aanvraag van een paspoort, identiteitskaart of rijbewijs niet tot het laatste moment uit te stellen. Diverse gemeenten geven aan dat burgers die hun urgentie kunnen onderbouwen eerder een afspraak kunnen maken. Ook is mogelijk tegen betaling een spoedaanvraag te doen. Dit verkort niet de tijd waarin een afspraak ingepland kan worden, maar wel de tijd die het produceren van het document in beslag neemt. Doorgaans is de periode tussen aanvraag en levering vijf werkdagen, met een spoedprocedure kan dit meestal verkort worden tot éé́n werkdag.
Als de geldigheid van een identiteitsmiddel dreigt te verlopen worden burgers hiervan altijd schriftelijk op de hoogte gesteld. Voor paspoorten en identiteitskaarten is het bepalen van de termijn van berichtgeving aan de uitgevende instantie waar de persoon woonachtig is. Voor het rijbewijs geldt dat deze termijn op 133 dagen is vastgesteld.
Bent u bereid om mensen die vanwege de opgelopen wachttijden in de knel komen tegemoet te komen en wat zijn hiervoor de mogelijkheden? In hoeverre kan een coulanceregeling met betrekking tot verlenging van de looptijd van een paspoort, ID-kaart of rijbewijs uitkomst bieden?
Ik vertrouw er op dat gemeenten waar nodig de juiste prioritering kunnen aanbrengen. Het is onwenselijk en wegens Europese regelgeving ook niet mogelijk om de geldigheid van een document af te laten wijken van de op het document opgenomen geldigheidslimiet. Er mag geen onduidelijkheid bestaan over de geldigheid van het document. Tijdens de coronacrisis werd met betrekking tot het rijbewijs coulance op de geldigheid toegepast. Deze coulance werd in Europees verband geregeld.
Hoe waarborgt u vanuit het oogpunt van adequate dienstverlening door de overheid dat wachttijden voor het aanvragen van een paspoort, ID-kaart of rijbewijs zo kort mogelijk zijn?
Er wordt van het baliepersoneel van gemeenten veel gevraagd. In kennis, kunde en beschikbaarheid. Uiteraard acht ik opgelopen wachttijden onwenselijk. Daar staat tegenover dat wij in reactie op de gebeurtenissen in Oekraïne hebben afgesproken dat ontheemden uit Oekraïne worden ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). Dit levert extra werkdruk op voor gemeenten, die – naast de reguliere werkzaamheden zoals de aanvraag en uitgifte van paspoorten, ID-kaarten en rijbewijzen – verantwoordelijk zijn voor de inschrijving van personen in de BRP. Deze situatie is uitzonderlijk en moet ook als zodanig beschouwd worden. Ik wil vooral wijzen op de flexibiliteit van gemeenten en baliemedewerkers die zich inzetten dit werk te klaren.
Kunt u aangeven hoe u in gesprek bent met gemeenten over de opgelopen wachttijden en hoe u de gemeenten gaat helpen bij oplossingen daarvoor?
Het Rijk ondersteunt gemeenten waar dat kan. Gemeenten kunnen zich inzetten hun capaciteit passend op te schalen, indien de vraag groter is dan het aanbod. Dit kan door ruimere openingstijden of meer personeel aan de balie. Extra capaciteit is echter moeilijk te krijgen. Duidelijke communicatie richting de burger over de wachttijden verlicht het proces ook.
Diverse gemeenten schalen momenteel op in capaciteit. Opgebouwde capaciteit dient ook weer afgeschaald te worden. Deze uitdaging voor personeelsbeleid is mij bekend. De Rijksdienst voor Identiteitsgegevens levert ramingen over het te verwachten aantal aanvragen per maand om gemeenten voor te bereiden op voorziene stromen.
Voor het inschrijven van Oekraïense ontheemden worden inmiddels ervaringen gedeeld om het proces efficiënter te maken. In nauwe samenwerking tussen de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens, de VNG en de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken worden gemeenten daarbij ondersteund, onder andere door het publiceren van antwoorden op veel gestelde vragen en het organiseren van webinars. Dat heeft tot doel om het inschrijven van Oekraïense ontheemdenefficiënter te doen verlopen.
Antwoorden op eerdere vragen over de tegemoetkoming voor turnsporters |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is er gedaan met de aangedragen punten van de klankbordgroep met (oud-)turnsters over de tegemoetkomingsregeling? Wat is de status van de klankbordgroep? Kunnen de adviezen die zij geven vrijblijvend worden opgevat?1
De tegemoetkomingsregeling is op een aantal belangrijke punten aangepast. Hiermee is gehoor gegeven aan de oproep van oud-sporters om de regeling eenvoudiger en laagdrempeliger te maken. De adviezen van de klankbordgroep zijn niet bindend, maar worden wel serieus meegenomen. Daarnaast heb ik gesproken met het Centraal Bureau Klachtenmanagement in de Zorg (CBKZ), de Koninklijke Nederlandse Gymnastiek Unie (KNGU) en NOC*NSF over de tegemoetkomingsregeling en de benodigde aanpassingen.
De belangrijkste aanpassingen in de tegemoetkomingsregeling zijn:
Wat is de verwachte scope van de regeling? Hoeveel aanvragen verwacht u? En waar is deze verwachting concreet op gebaseerd? Wie betaalt de kosten als er meer aanvragen dan voorzien worden ingediend en goedgekeurd?2
De scope van de regeling is gebaseerd op de aanbevelingen van het rapport «Ongelijke leggers» en het advies van de commissie Integriteit en Ethiek van NOC*NSF. Mede doordat het grensoverschrijdende gedrag lang geleden kan hebben plaatsgevonden is er geen zicht op de aantallen die te verwachten zijn. De feitelijke tegemoetkoming wordt gefinancierd door de KNGU en NOC*NSF. Het verloop van de tegemoetkoming wordt zorgvuldig gemonitord. Mocht blijken dat het aantal aanvragen niet door de sport te financieren is dan treden de betrokken partijen in overleg. Tot op heden is daar geen aanleiding toe.
Waarom wordt er vastgehouden aan de dertig uur als blijkt dat er ook sporters zijn die minder dan dertig uur per week trainden en wel slachtoffer zijn? Bent u het eens dat het gegeven dat de grootste groep meer dan dertig uur maakte niet betekent dat een kleinere groep met minder trainingsuren geen recht heeft op de tegemoetkoming?3
Het criterium van 30 trainingsuren per week is vervallen. Zie ook antwoord 1. Ik ben het met u eens dat het aantal trainingsuren niet leidend moet zijn.
Hoe weten sporters dat hun aanvraag in behandeling wordt genomen als zij niet gedurende twee jaar wekelijks minimaal dertig uur trainden? Is het dan niet begrijpelijker als deze voorwaarden worden losgelaten? Bent u het eens dat deze vereiste een onnodige drempel opwerpt?
Zie antwoord vraag 3.
Waar kunnen turnsters terecht die niet in de hoogste competities hebben meegetraind, maar wel slachtoffer zijn van grensoverschrijdend gedrag? Kunnen zij ook aanspraak maken op een tegemoetkoming? Zo ja, wie regelt dit en wie is verantwoordelijk voor de kosten?4
Zoals is aanbevolen in het rapport «Ongelijke leggers» is een tegemoetkoming op zijn plaats voor oud-sporters in de gym- en turnsport die op het hoogste niveau hebben gesport. De huidige tegemoetkomingsregeling is op basis van deze aanbeveling vormgegeven. De ingestelde onafhankelijke commissie beoordeelt de aanvragen per individu. Ik kan geen uitspraken doen wie in aanmerking komt voor de tegemoetkoming. Daarnaast kan iedereen terecht bij het Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN) en/of Slachtofferhulp Nederland.
Vindt u ook dat een gesprek om erkenning te bieden wat anders is dan een gesprek als voorwaarde voor een tegemoetkoming? Waarom wordt er niet gekozen voor een schriftelijke afhandeling met een mogelijkheid tot een gesprek, indien sporters ook op deze manier erkenning wensen?5
Ervaringen van het CBKZ leren dat bij beschadigd vertrouwen een mondelinge toelichting van het persoonlijke verhaal door slachtoffers in veel gevallen bijdraagt aan de erkenning. Dit laatste hangt samen met de fase van verwerking en mogelijk herstel waarin iemand zit. Om die reden heeft het CBKZ gekozen voor een mondelinge toelichting. Met de aanpassingen in de regeling is er echter meer ruimte gekomen om hiervan af te wijken omdat we erkennen dat per individu de behoefte verschilt, zie antwoord 1. Ik volg het CBKZ hierin als onafhankelijke partij verantwoordelijk voor de uitvoering van de tegemoetkomingsregeling.
Welke alternatieve behandelmogelijkheden zijn er voor de (oud-)turnsters? Zijn hier wachtlijsten? Geldt er een eigen bijdrage?6
Bij Slachtofferhulp Nederland kunnen oud-sporters terecht zonder wachtlijst voor gratis geboden psychosociale ondersteuning. Daarnaast helpt Slachtofferhulp Nederland oud-sporters met het vinden van de juiste hulp. Er is ook kennis beschikbaar over specifieke hulpverlening om voorbereid het gesprek te kunnen voeren met bijvoorbeeld de huisarts.
Het Universitair Centrum Psychiatrie (UCP) van het UMCG biedt gespecialiseerde zorg voor (oud)sporters die kampen met langdurige psychische gevolgen van grensoverschrijdend gedrag in de turn- en gymsport. Het UMCG ontwikkelt een behandelaanbod zodat ook andere zorginstellingen een passende behandeling kunnen aanbieden voor vergelijkbare groepen. Het UMCG heeft contact met andere zorgaanbieders om de juiste zorg op de juiste plek te krijgen. Daarnaast is het een mogelijkheid om een gedeelte van de behandeling van het UMCG online te volgen.
Voor de behandeling bij het UMCG is momenteel geen wachtlijst. Wachtlijsten voor andere behandelingen kunnen verschillen per behandeling en per aanbieder.
Voor de behandeling bij het UMCG kunnen reiskosten vergoed worden vanuit het basispakket van de zorgverzekering, waaronder ook taxivervoer. Daarnaast geldt het standaard eigen risico voor de behandeling.
Wat is de stand van zaken van de unaniem aangenomen motie Westerveld c.s. die vraagt om de grenzen tussen tucht- en strafrecht te verkennen en samen met het Centrum Veilige Sport te zorgen dat zaken zo snel mogelijk bij de juiste instantie terechtkomt?
Ik ben met partijen in overleg geweest over de opvolging van de motie Westerveld c.s.7 en ik ben voornemens deze mee te nemen in een breed onderzoek naar een veilige en integere sport. Dit onderzoek zal dit jaar nog plaatsvinden en geeft invulling aan diverse moties, waaronder: rollen en verantwoordelijkheden integere en veilige sport8, evaluatie tuchtrecht9 en een onafhankelijk CVSN10.
Het uitzonderen van sportbeoefening bij mogelijke toekomstige coronamaatregelen |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat met de voorgenomen zesde verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 scholen, kinderopvang en contactberoepen uitgesloten worden van mogelijke toekomstige coronamaatregelen, maar dat beperkingen in sportbeoefening hiervan niet worden uitgesloten?1
In het ontwerpbesluit houdende de zesde verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 komen zes bevoegdheidsgrondslagen om maatregelen te kunnen nemen te vervallen, indien dit besluit wordt vastgesteld. Onder deze zes bevoegdheidsgrondslagen vallen onder andere het coronatoegangsbewijs, de contactberoepen, onderwijs en de kinderopvang. Met de zesde verlenging wordt tevens voorgesteld de geldingsduur van een ander deel van de bepalingen van de Twm vanaf 1 juni 2022 te verlengen tot 1 september 2022. De mogelijkheid om maatregelen te kunnen nemen in de sportsector blijft met deze zesde verlenging behouden.
Herinnert u zich de aangenomen motie Van den Berg c.s. over onderzoeken onder welke randvoorwaarden sport en bewegen toegevoegd kunnen worden aan de lijst van essentiële sectoren? En herinnert u uw reactie op deze motie, waarin u erkent dat sport en bewegen van groot belang is voor de mentale en fysieke gezondheid en het welzijn van mensen?2, 3
Het betreft de motie van het lid Van den Berg c.s. (Kamerstuk 25 295, nr. 1681). In de motie wordt het kabinet gevraagd de mogelijkheid te onderzoeken om sport als «essentieel» te benoemen. In mijn reactie4 daarop heb ik uw Kamer geïnformeerd over de wijze waarop ik uitvoering aan deze motie wil geven. In de Kamerbrief heb ik aangegeven dat de kwalificatie «essentieel» en «niet-essentieel» niet betekent dat winkels en dienstverlening die niet essentieel of niet uitgezonderd zijn, maatschappelijk niet van belang zijn. De kwalificatie is uitsluitend bedoeld om onderscheid te maken tussen enerzijds producten en diensten die zijn gericht op de eerste levensbehoeften, die voor eenieder vrijelijk toegankelijk dienen te zijn, en andere producten en diensten anderzijds. Het kabinet erkent daarbij dat sport en bewegen een cruciale functie heeft voor de gezondheid van de mensen. Daarom heeft het kabinet uitgesproken dat sport een hoge prioriteit heeft, ook al valt het niet onder de definitie van essentiële detailhandel en/of dienstverlening.
Kunt u aangeven op basis van welke artikelen uit hoofdstuk V van de Wet publieke gezondheid in de afgelopen jaren maatregelen met betrekking tot sportbeoefening zijn genomen?
Op basis van de volgende artikelen uit hoofdstuk VA van de Wet publieke gezondheid zijn de afgelopen jaren maatregelen met betrekking tot sportbeoefening genomen: veilige afstand (artikel 58f); groepsvorming (artikel 58g); coronatoegangsbewijs (artikel 58ra); hygiënemaatregelen (artikel 58j); en niet openstellen of voorwaarden voor openstelling van publieke plaatsen (artikel 58h).
In hoeverre onderschrijft u de routekaart die door de sportsector is opgesteld, waarbij in alle door de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) en Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) geschetste scenario’s sportbeoefening mogelijk blijft?4
Voor de fysieke en mentale gezondheid is het zeer belangrijk dat mensen kunnen blijven sporten en bewegen. De routekaart sport is in samenwerking met het Ministerie van VWS opgesteld en is een leidraad voor het kabinet om logische stappen te zetten in het af- en opschalen van maatregelen. In samenwerking met de sector werk ik op dit moment aan een lange termijnplan voor sport en corona. Ik zal uw Kamer hierover in juni van dit jaar informeren middels de reeds aangekondigde lange termijnbrief. Hierbij ga ik in op de preventieve en interventie maatregelen bij de bovengenoemde scenario’s. Het uitgangspunt is dat mensen in alle scenario’s kunnen blijven sporten en bewegen. Niet alleen om de effecten van COVID-19 te beperken, maar ook vanwege de andere positieve effecten op de fysieke en mentale gezondheid.
Bent u bereid in het definitieve koninklijk besluit met betrekking tot de zesde verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 ervoor te zorgen dat de wettelijke grondslagen voor mogelijke toekomstige beperkingen aan sportbeoefening komen te vervallen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb uw Kamer op 1 april jl. geïnformeerd over de lange termijn aanpak COVID-19. In de Kamerbrief worden vier scenario’s uiteengezet. Indien we in het worst case scenario terechtkomen, waarvan de kans volgens wetenschappers relatief klein is, maar niet geheel uit te sluiten, kan de inzet van zwaardere contactbeperkende maatregelen door de overheid noodzakelijk zijn om ernstige ziekte, hoge sterfte en ontwrichting van zorg en maatschappij te voorkomen. (Gedeeltelijke) sluiting van sectoren is daarbij niet uitgesloten. Daarbij heb ik uw Kamer ook aangegeven dat het fysieke onderwijs wat betreft het inzetten van maatregelen onderop de stapel ligt en dat daarnaast ook het belang van sporten en bewegen zwaar wordt meegewogen.
Op welke wijze gaat u in de langetermijnvisie uitvoering geven aan de aangenomen motie Van den Berg c.s. over een gezondheidscampagne met focus op sport en bewegen als onderdeel van een middellangetermijnvisie?5
Een gezond sport en beweegpatroon verkleint de kans op een ernstig ziektebeloop na een corona-infectie. Daarbij heeft een gezond sport en beweegpatroon een positieve invloed op het voorkomen of verminderen van veel andere (ouderdom)ziekten, zoals hart- en vaatziekten of dementie. Mede aangemoedigd door de aangenomen motie Van den Berg c.s., zal het kabinet zich nadrukkelijk inspannen om zowel de fysieke als mentale gezondheid te bevorderen. Daarom wordt de lange termijnvisie op COVID-19 geïntegreerd in de lange termijnvisie van preventie. Hierbij zet het kabinet onder andere in op een intensivering van het stimuleren van sport en bewegen. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd op 17 maart jl.7, voorafgaand aan het leefstijldebat van 24 maart jl. Om uitvoering te kunnen geven aan deze plannen, heeft het kabinet onder andere structureel € 25 mln. extra gereserveerd voor een sterke sport en beweegsector en het verkleinen van verschillen in sportdeelname. Ik zal uw Kamer in juni van dit jaar informeren over de uitwerking van deze middelen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat u het definitieve koninklijk besluit met betrekking tot de zesde verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 begin mei 2022 naar de Kamer stuurt?
Helaas is het niet gelukt om de beantwoording voor dit moment plaats te laten vinden.
Long covid bij leraren en onderwijsondersteunend personeel |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het meldpunt van de Algemene Onderwijsbond (AOb) rondom long covid en kunt u aangeven of u ook bent geschrokken van de uitkomst dat veel leraren en ondersteunend personeel corona hebben opgelopen tijdens hun werk?1
Ja, ik heb kennis genomen van het meldpunt waar ruim 1.100 mensen uit het onderwijs zich hebben gemeld met langdurige klachten na een COVID-besmetting. Ik vind het bijzonder vervelend voor mensen als zij gedurende een lange periode na een COVID-besmetting klachten houden.
Kunt u een overzicht geven van het aantal mensen met long covid dat nu een Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA-)uitkering bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) aanvraagt? Kunt u hierbij aangeven hoeveel zieke werknemers een WIA-uitkering ontvangen en in welke klasse van arbeidsongeschiktheid deze zieke werknemers vallen? Kunt u hierbij een specificering geven per sector of beroep, en dan specifiek voor leraren?
Tijdens de periode van ziekte voordat er een WIA-aanvraag wordt gedaan, wordt de reden van ziekmelding niet geregistreerd. Ik kan daardoor niet aangeven hoeveel mensen die ziek zijn als gevolg van langdurige klachten na een COVID-besmetting een WIA-aanvraag gaan doen. Op dit moment zijn er nog geen cijfers over de WIA-instroom in verband met langdurige COVID bekend. Sinds april 2020 heeft UWV een algemene diagnosecode voor Covid-19 in de registratiesystemen aangebracht en per 1 januari 2022 ook een diagnosecode specifiek voor langdurige klachten na een COVID-besmetting, te gebruiken bij alle WIA-claimbeoordelingen. UWV verwacht uiterlijk begin juli de eerste instroomcijfers in de WIA vanwege langdurige klachten na COVID te publiceren. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar arbeidsongeschiktheidsklasse en of Covid-19 de hoofd- of nevendiagnose is. Specificering van de instroom in de WIA per sector of beroep is niet mogelijk.
Vindt u het ook zorgwekkend dat nu, twee jaar later, vele leraren met long covid het risico lopen hun baan en inkomen te verliezen vanwege het aflopen van de loondoorbetaling bij ziekte?
Ik begrijp dat langdurige ziekte grote gevolgen kan hebben voor diegenen die het treft, zowel sociaal, mentaal als financieel. Het stelsel van sociale zekerheid biedt een vangnet voor alle werknemers die ziek worden en daardoor hun eigen werk niet meer kunnen doen, ongeacht de aard of oorzaak van de ziekte. Als een zieke werknemer niet binnen de periode van 104 weken loondoorbetaling bij ziekte of Ziektewet het werk volledig heeft hervat, is het mogelijk dat hij daarna een WIA-uitkering ontvangt. In samenspraak kunnen werkgever en werknemer de loondoorbetalingsperiode bij ziekte met maximaal één jaar verlengen. De WIA-aanvraag wordt dan uitgesteld. Als een werknemer daarna recht heeft op een WIA-uitkering betekent dit echter niet dat de inzet op re-integratie moet stoppen. Ook betekent het niet dat de werkgever tot ontslag moet over gaan. Ook de WIA kent mogelijkheden om de re-integratie bij de werkgever voort te zetten.
Bent u het eens dat leraren met long covid, die tijdens de coronapandemie voor de klas hebben gestaan en daardoor veel risico hadden op het oplopen van corona tijdens hun werk, vanuit de overheid ondersteund dienen te worden?
Ik onderken dat medewerkers in het onderwijs, en ook in andere sectoren, risico’s hebben gelopen tijdens de coronapandemie. Zoals ook in het vorige antwoord aangegeven, biedt het reguliere stelsel van sociale zekerheid voor werknemers die ziek worden en hun eigen werk niet meer kunnen doen een vangnet. In de brief van 25 februari jl. die de Minister van Langdurige Zorg en Sport aan uw Kamer heeft gestuurd, is een tijdelijke aanvullende ondersteuningsmaatregel aangekondigd voor werkgevers in de zorgsector. Zoals ook in die brief staat, kiest het kabinet ervoor om specifiek werkgevers in de zorg te ondersteunen vanwege het uitzonderlijke karakter van de beginfase van de pandemie en het werken in zorg. Dit kabinet heeft in die brief aangegeven dat de overwegingen bij de ondersteuningsmaatregel voor zorgwerkgevers zijn gebaseerd op een uitzonderlijke combinatie van factoren in de zorgsector.
Vindt u het ook onwenselijk dat leraren door het oplopen van long covid te maken hebben gekregen met salariskorting in het tweede ziektejaar en medische kosten? Waar kunnen deze leraren terecht voor (financiële) ondersteuning en bent u bereid om hen (financieel) te ondersteunen hierbij?
Werkgevers zijn verplicht het loon van zieke werknemers gedurende een periode van twee jaar door te betalen. Het eerste ziektejaar minstens 70% van het loon en minimaal het minimumloon en het tweede ziektejaar ook minimaal 70% van het loon. De werkgever mag tijdens ziekte meer betalen dan 70% van het loon. Zo is in bijna de helft van de cao’s opgenomen dat in het eerste ziektejaar 100% van het loon wordt doorbetaald. Dit geldt ook voor de cao primair onderwijs. Ten aanzien van de medische kosten geldt dat paramedische herstelzorg bij ernstige klachten na COVID vergoed wordt vanuit het basispakket. De huisarts of medisch specialist kan beoordelen of iemand in aanmerking komt voor eerstelijns paramedische herstelzorg. Paramedische herstelzorg kan bestaan uit fysiotherapie, oefentherapie, ergotherapie, diëtetiek en logopedie. De voorwaardelijke vergoeding van deze zorg uit het basispakket is recent verlengd tot 1 augustus 2023, zie de zesde incidentele suppletoire begroting2.
Bent u het eens dat het voor de re-integratie van zieke werknemers het beste is om in dienst bij de eigen werkgever te blijven?
Werkgevers en hun zieke werknemers hebben gedurende de loondoorbetalingsperiode van 104 weken een re-integratieverplichting ten behoeve van de terugkeer in het arbeidsproces. In eerste instantie is de re-integratie gericht op terugkeer binnen het eigen bedrijf (spoor 1 re-integratie). Als re-integratie bij de eigen werkgever niet meer lukt kijken werkgever en werknemer of het werk bij een andere werkgever hervat kan worden (spoor 2 re-integratie). Als een zieke werknemer niet binnen de periode van 104 weken loondoorbetaling bij ziekte het werk volledig heeft hervat, is het mogelijk dat hij daarna een WIA-uitkering ontvangt. Instroom in de WIA betekent echter niet dat er geen re-integratie-inspanningen meer verricht worden en dat personen niet meer aan het werk komen. Ook de WIA kent prikkels en mogelijkheden om te re-integreren. In samenspraak kunnen werkgever en werknemer de periode van loondoorbetaling bij ziekte met maximaal één jaar vrijwillig verlengen. Zij kunnen dit doen, als het er bijvoorbeeld naar uitziet dat de werknemer binnenkort (volledig) terug kan keren in zijn oude werk, of als zij een andere oplossing willen zoeken bij de bestaande of een andere werkgever. Re-integratie is maatwerk en in het re-integratietraject is de belastbaarheid van de zieke werknemer leidend. Afhankelijk van de situatie van de individuele werknemer kan het vrijwillig verlengen van de loondoorbetalingsperiode een oplossing zijn.
Het beleid op het gebied van ziekte en arbeidsongeschiktheid geldt voor alle ziektebeelden en aandoeningen. Ik zie op dit moment geen reden tot aanpassing specifiek voor de groep mensen met langdurige Covid klachten. Ook voor andere ziekten en aandoeningen kennen we geen apart beleid.
Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 4 kiest het kabinet ervoor om specifiek werkgevers in de zorg tijdelijk te ondersteunen met als doel langdurige zieke zorgmedewerkers te behouden voor de zorg en te blijven werken aan hun herstel en re-integratie vanwege het uitzonderlijke karakter van de beginfase van de pandemie en het werken in zorg. Het kabinet realiseert zich dat veel werkgevers grote uitdagingen hebben ondervonden als gevolg van de pandemie en moeite hebben met het vinden van voldoende personeel. De regeling stimuleert het behoud van mensen voor de zorgsector. Deze subsidie voor werkgevers is een tegemoetkoming in de loonkosten die gemoeid zijn met een vrijwillige verlenging van de loondoorbetaling na het tweede ziektejaar aan werknemers in de zorg die in de periode 1 maart 2020 tot en met 31 december 2020 langdurig ziek zijn geworden.
Erkent u daarom – ook vanuit het perspectief van het lerarentekort – het belang van het uitstellen van de WIA-keuring voor werknemers met long covid? Zo ja, op welke wijze denkt de Minister dat te gaan stimuleren?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om, net zoals in de zorg, te komen met een tegemoetkomingsfonds, met gefixeerde schadebedragen, voor onderwijswerknemers met long covid?
De regeling zoals wordt getroffen voor de zorg is geen tegemoetkomingsfonds voor werknemers, maar een subsidieregeling specifiek voor werkgevers in de zorg, zoals aangekondigd door de Minister van Langdurige Zorg en Sport in de Kamerbrief van 25 februari jl. Het kabinet zet met deze regeling in op een extra stimulans voor het herstel en de re-integratie van personen in de zorg met langdurige klachten na een COVID-besmetting. Het kabinet kiest daarvoor vanwege de unieke combinatie van factoren die in de zorgsector speelden aan het begin van de coronacrisis. Er is op dit moment geen regeling in voorbereiding voor het onderwijs.
Klopt het dat het mogelijk is om zieke werknemers, bijvoorbeeld met long covid, voor een derde ziektejaar in dienst te laten houden bij hun eigen werkgever? Bent u bereid om te kijken of er voor werknemers met long covid de mogelijkheid kan komen om voor hen een derde ziektejaar te realiseren? Bent u dan ook bereid om te kijken of (een gedeelte van) de kosten gedragen kunnen worden door de overheid?
Zie antwoord vraag 6.
Herkent u de signalen vanuit leraren, maar ook vanuit andere werknemers, dat de keuringen bij long covid door het UWV soms als star en averechts wordt ervaren? Zo ja, bent u bereid om hierover met het UWV in gesprek te gaan?
Het is bijzonder vervelend voor mensen als zij langdurige klachten hebben na een COVID-besmetting. Als iemand na twee jaar ziekte het werk niet (volledig) heeft hervat kan hij/zij een WIA-uitkering aanvragen. Het is mij bekend dat er veel vragen zijn over de WIA-beoordeling van mensen die ziek zijn als gevolg van langdurige klachten na een COVID-besmetting. UWV is zich hier ook van bewust en heeft om die reden op haar website een pagina ingericht met extra informatie hierover. Daarnaast implementeert UWV dit jaar een werkwijze waarbij mensen die een WIA-aanvraag hebben gedaan, helemaal aan het begin van dit proces, door een UWV-medewerker worden gebeld. Zij geven de aanvrager uitleg over de stappen die nodig zijn om tot een beoordeling van de WIA-aanvraag te komen. Wat WIA inhoudt, wordt verteld in een nieuwe online WIA-webinar, waar de WIA-aanvrager naar verwezen wordt.
Zoals voor iedereen die te maken krijgt met ziekte en arbeidsongeschiktheid, geldt ook voor werknemers met langdurige COVID dat de uitkomst van de WIA-beoordeling niet voor iedereen met vergelijkbare klachten precies gelijk zal zijn. Dat is logisch, omdat de klachten die mensen bij langdurige COVID ervaren niet voor iedereen hetzelfde zijn, maar ook omdat de individuele omstandigheden van de werknemer een rol spelen bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid.
De WIA is erop gericht om inkomen uit arbeid te verzekeren en een terugval in inkomsten dor ziekte (gedeeltelijk) op te vangen. Gevolg daarvan in de systematiek van de WIA, is dat wordt beoordeeld wat de resterende verdiencapaciteit van iemand met een ziekte of beperking is. Op basis daarvan wordt het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld en dat kan dus van persoon tot persoon verschillen, ook wanneer mensen vergelijkbare klachten ervaren.
UWV behandelt alle WIA-aanvragen op eenzelfde manier en houdt bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid rekening met de functionele mogelijkheden in arbeid van de individuele werknemer. UWV maakt geen onderscheid in manier van handelen naar de reden van uitval of ziekte. Dat betekent ook dat de uitkomst van de WIA-beoordeling niet voor iedereen die langdurige klachten heeft na een COVID-besmetting precies gelijk zal zijn. Dit is de gebruikelijke gang van zaken voor iedereen die te maken krijgt met ziekte en arbeidsongeschiktheid, niet alleen voor werknemers met langdurige klachten na COVID.
Dreigende olietekorten en compensatie voor visserij |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent de Minister het artikel: «Er is een dieseltekort op komst, maar niemand heeft het erover: dreigt er een echte oliecrisis?»1
Ja, de Minister van Klimaat en Energie heeft hiervan kennisgenomen.
Klopt het eventueel sanctioneren van de Russische oliehandel het olieaanbod met miljoenen vaten olie per dag zouden kunnen verminderen?
Rusland is de op twee na grootste olieproducent (na de VS en Saoedi-Arabië) en grootste exporteur van olie en olieproducten in de wereld. Het land exporteerde 7,8 miljoen vaten per dag naar wereldmarkten. Het Internationaal Energie Agentschap (IEA) gaat inmiddels uit van een daling van de diesel exporten met 40% en een afname van 1,5 miljoen vaten per dag aan ruwe olie op basis van genomen sanctiemaatregelen en zelf-sanctionerend gedrag van marktpartijen. Oliesancties zouden een grotere invloed kunnen hebben op deze Russische exporten.
Kan de Minister duiden welke gevolgen dit zal hebben en nu eventueel al heeft voor de sectoren die afhankelijk zijn van diesel, zoals bijvoorbeeld de landbouw, transport, scheepvaart, bouw en andere relevante sectoren?
De Minister van Klimaat en Energie is bekend met de lagere dan gemiddeld aanwezige voorraden van gasolie/diesel in de markt, inclusief de spanning rond de bevoorrading van de binnenlandse bunkervaart (zie, Schuttevaer.nl). Recent heeft hij opdracht gegeven aan COVA om dieselvoorraden aan de markt te leveren om het aanbod te ondersteunen. Dit in het kader van de tweede collectieve actie van het IEA (Kamerstuk 32 852, nr. 185).
In totaal zal COVA in de komende maanden 1,6 mln vaten aan gasolie/diesel aan de markt leveren. Deze gasolie/diesel komt bovenop de 0,8 mln vaten olie(producten) die het bedrijfsleven in maart 2022 op de markt heeft gebracht in het kader van de eerste collectieve actie van het IEA.
Kan de Minister duiden welke gevolgen het dreigende oliekort op de samenleving zal hebben?
Nederland dringt er bij de Europese Commissie op aan een analyse te maken hoe Europa onafhankelijker kan worden van Russische olie, hoe de gevolgen daarvan zo goed mogelijk kunnen worden ondervangen, met behoud van voldoende leveringszekerheid (zie brief inzake leveringszekerheid van 22 april 2022, Kamerstuk 29 023, nr. 302). Vooruitlopend op sancties op het terrein van olie roept het kabinet Nederlandse bedrijven op om de import van Russische olie zo veel mogelijk te beperken.
Het uitwerken van een afbouwplan olie vergt tijd en nauw overleg met Europese partners. Er dient daarbij ook gekeken te worden naar verschillende van olie afgeleide producten zoals benzine, diesel, stookolie, kerosine en bijvoorbeeld hoe snel alternatieven voor olie (biobrandstoffen) kunnen worden opgeschaald. Om die reden roept Nederland de Europese Commissie en andere lidstaten op om gezamenlijk werk te maken van een exit-strategie voor Russische olie. De Europese Commissie is in haar publicatie RePower EU reeds ingegaan op het onafhankelijker worden van Russisch gas. Het kabinet verzoekt de Commissie ook een vergelijkbare publicatie over olie te maken. Het kabinet zet hierbij in op een ambitieus maar realistisch pad, waarbij rekening wordt gehouden met substitutie en waarbij het kabinet haar Europese partners betrekt. Nederland vraagt de Commissie in haar impactassessment het scenario van een spoedige uitfasering als belangrijk scenario mee te nemen om te bezien wat, als dit EU-breed zou worden toegepast, de gevolgen zijn en hoe die zo goed mogelijk ondervangen kunnen worden.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft op 3 mei jl. een rapport met de mogelijke effecten op bedrijven in de land- en tuinbouw naar de Kamer gestuurd (Kamerstuk 36 045, nr. 151). Een rapport met de mogelijke effecten op de visserij volgt op korte termijn.
Wordt overwogen om maatregelen te nemen om het olietekort op te vangen, zoals een autoloze zondag, beperkt gebruik (benzine en diesel op de bon) of snelheid beperkende maatregelen, zoals het Internationaal Energieagentschap in zijn strategieën voorschrijft?
Een crisisaanpak bestaat in principe uit twee onderdelen: inzet van strategische voorraden of vraagbeperkende maatregelen, of een combinatie daarvan. Het IEA heeft een handreiking gedaan voor maatregelen die de olievraag in OESO-landen kunnen beperken (snelheidsbeperkingen, verplicht thuiswerken, autoloze zondagen, etc.)
Het IEA heeft aangegeven dat er tot nu toe 9% van de strategische globale olievoorraden is ingezet; er is dus ruim 90% daarvan nog beschikbaar dat biedt perspectief. Ook in Nederland is er nog ruim 90% van de strategische voorraden aanwezig (na de twee collectieve acties is nog 27,5 miljoen vaten van de bijna 30 miljoen vaten aanwezig).
Zo ja, wanneer zijn deze maatregelen te verwachten? Zo nee, hoe wordt het olietekort dan opgevangen?
Recent heeft de Minister van Klimaat en Energie opdracht gegeven aan COVA om dieselvoorraden aan de markt te leveren om het aanbod te ondersteunen. In zijn totaliteit zal COVA in de komende maanden 1,6 mln vaten aan gasolie/diesel leveren. Deze gasolie/diesel komt bovenop de 0,8 mln vaten olie(producten) die het bedrijfsleven in maart al extra op de markt heeft gebracht.
Wordt overwogen om de oliewinning in Angola en/of Nigeria op te voeren en deze olie te importeren? Zo nee, waarom niet?
Dit is aan deze landen zelf om dat te besluiten.
De Europese Commissie heeft groen licht gegeven voor staatssteun uit het Europees Visserijfonds (per bedrijf 35.000 euro) aan de visserij in Nederland. Is de Minister van Financiën ervan op de hoogte dat de Minister van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit dit geld niet wil uitbetalen, omdat vissers al (de goedkopere) rode diesel mogen gebruiken en uitbetaling niet zou passen in de energietransitie?
Het kabinetsbeleid is dat er geen compensatie wordt verleend aan sectoren die te kampen hebben met de hoge prijzen van energie en brandstof als gevolg van de oorlog in Oekraïne.
Nederland zegt altijd dat de Europese Unie dwars ligt:waarom ligt dan nu Nederland dwars?
Nederland heeft de keuze gemaakt geen compensatie te verlenen aan bedrijven die getroffen zijn door hoge energie- of brandstofprijzen. Slechts een beperkt aantal landen hebben besloten gebruik te maken van het EU tijdelijk crisiskader in het kader van Oekraïne. Fluctuatie van energieprijzen is van alle tijden en is onderdeel van het ondernemersrisico. Daarnaast kan compensatie de vraag naar fossiele energie juist stimuleren, ten nadele van de verduurzamings- en energieonafhankelijkheids- doelstellingen van het kabinet.
Wat heeft het gebruik van rode diesel en de energietransitie te maken met de huidige Rusland- en oliecrisis? Is de Minister het ermee eens dat dit los van elkaar moet staan? Zo nee, waarom niet?
Deze zaken staan in principe los van elkaar, maar kunnen elkaar wel beïnvloeden. Zo onderstrepen de huidige hoge prijzen van fossiele brandstoffen het belang van de energietransitie.
Is de Minister het ermee eens dat vissers sinds het Europese pulsvisserij-verbod, wat de helft scheelde aan dieselgebruik, buiten hun schuld om weer met de dieselverspillende boomkor moeten vissen? Zo nee, waarom niet?
Nederlandse vissers ondervinden hinder van het pulsverbod. Daarop zijn vissers overgestapt op het boomkortuig dat meer brandstof verbruikt. Het is evident dat vissen met de boomkor leidt tot hogere brandstofkosten dan vissen met het pulstuig.
Is de Minister het ermee eens dat energiezuiniger vissen door het EU-pulsvisserijverbod, de visserij onmogelijk is gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Met het verbod op de pulsvisserij is het vissen met een energiezuinig bodemtuig onmogelijk gemaakt. Momenteel lopen er innovatietrajecten om nieuwe demersale vistuigen te ontwikkelen die bijdragen aan minder CO2-uitstoot en passen binnen de Europese regelgeving. Het pulsvisserijverbod is erg vervelend voor vissers, de Minister van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit heeft dit, zoals toegezegd aan uw Kamer, ook in Brussel voor benoemd. Het is echter niet zo dat hierdoor niet meer gevist kan worden. Daarnaast spelen voor de visserijsector meerdere uitdagingen, los van het pulsverbod.
Is de Minister ervan op de hoogte dat andere technieken voor verduurzaming van de visserij nog niet genoeg zijn ontwikkeld en ook niet beschikbaar zijn voor het compensatiejaar 2022?
Zie antwoord vraag 12.
Is de Minister het, gelet op het bovenstaande, ermee eens dat een compensatie uit het EU-Visserijfonds nu dus juist wél opportuun zou zijn?
Nee. Om de verduurzamings- en energieonafhankelijkheids- doelstellingen te bereiken zet het kabinet in op innovatie om de sector toekomstperspectief te bieden.
Wil de Minister het besluit om de compensatie niet uit te betalen heroverwegen? Zo nee, waarom niet?
Nee, omdat hiermee aan de situatie spijtig genoeg niets veranderd is. Die was lastig en vervelend voor onze vissers, net zoals dat voor veel andere ondernemers het geval is, en dat blijft zo. Het kabinetsstandpunt is dat compensatie van bedrijven vanwege hoge energie- en brandstofprijzen als gevolg van de oorlog in Oekraïne niet aan de orde is. De onzekerheid op het gebied van energieprijzen vergroot het belang van verduurzamen en innoveren om de economie toekomstbestendig te maken. Compensatie zal hier niet aan bijdragen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden en dit gezien de urgentie voor 1 mei aanstaande doen?
Dat is in verband met de interdepartementale afstemming helaas niet gelukt.
De berichten ‘Er vallen doden door slechte gezondheidszorg Sint Eustatius’ en ‘Het ene Nederland is het andere niet’ |
|
Roelien Kamminga (VVD), Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Er vallen doden door slechte gezondheidszorg Sint Eustatius» en «Het ene Nederland is het andere niet»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de hospitainer geen adequate medische uitrusting bevatte en ook vanuit een praktisch oogpunt niet bruikbaar was voor het eiland? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het gezondheidscentrum SEHCF op Sint Eustatius had geen isolatiecapaciteit, en de hospitainer was bedoeld als isolatieruimte voor de eerste opvang van Covid-verdachte patiënten zodat de patiëntenstromen gescheiden konden worden. De hospitainer was voorzien van alle medische uitrusting die daarbij nodig was. Vanaf het begin van de pandemie was duidelijk dat bij een ernstiger verloop van een Covid-infectie de patiënten verplaatst zouden worden naar het Sint Maarten Medical Center (SMMC) ziekenhuis op Sint Maarten. Vanaf april 2020 is met ondersteuning van VWS een volledig ingericht intensive care (IC) centrum met gekwalificeerd personeel ingericht voor Covid-patiënten voor Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius.
Hoe beoordeelt u het feit dat er geen gekwalificeerd personeel werd meegestuurd met de geleverde hospitainer?
Deze constatering klopt niet. De hospitainer is destijds toegevoegd aan de capaciteit van het ziekenhuis, zie 2. Er was gekwalificeerd personeel in SEHCF en op verschillende momenten tijdens de pandemie is extra personeel naar Sint Eustatius gestuurd. Vanaf het begin zijn er afspraken gemaakt met SEHCF en de lokale GGD dat Sint Eustatius bij een uitbraak op extra personele ondersteuning vanuit Nederland kon rekenen. Sint Eustatius heeft lang een containment strategie gehanteerd waardoor er in die fase weinig tot geen Covid-patiënten waren.
Kunt u het besluitvormingsproces van de benoeming van een nieuwe ziekenhuisdirecteur op Sint Eustatius en de gehanteerde criteria nader toelichten?
Er is geen nieuwe directeur bij SEHCF – zoals gesteld in het artikel – benoemd. VWS, het Openbaar Lichaam St. Eustatius (OLE) en SEHCF hebben destijds een intentieverklaring opgesteld waarin er tijdelijk ondersteuning van een Chief Medical Officer (CMO) is toegevoegd aan het management van het gezondheidscentrum.
Op welke manier zijn stakeholders op Sint Eustatius betrokken bij de benoeming van deze directeur en bij de levering van de hospitainer?
De hospitainer is gestuurd op verzoek van de regeringscommissaris op basis van een bijstandsverzoek. De CMO is aangesteld in samenspraak met de regeringscommissaris en de Raad van Toezicht (RvT) van SEHCF.
Is het mogelijk om een onderzoek te laten doen door gezondheidsexperts om de staat van de gezondheidszorg op Sint Eustatius te laten beoordelen? Zo ja, bent u daartoe bereid?
In algemene zin beoordeel ik de toegankelijkheid, kwaliteit en bereikbaarheid van de zorg in Caribisch Nederland als voldoende tot goed. Desalniettemin zijn er nog op een aantal terreinen achterstanden zichtbaar; nog niet overal is de zorg vergelijkbaar met Europees Nederlands niveau. Tegelijkertijd maken de discussies rondom de medische uitzendingen n.a.v. de recente sterfgevallen op Sint Eustatius duidelijk dat er in de uitvoering van het verwijsproces verbeteringen nodig zijn. In dat licht ben ik bereid om een onderzoek te doen naar de staat van de gezondheidszorg in Caribisch Nederland waarbij gekeken wordt naar de resultaten die bereikt zijn sinds 2010, met aandacht voor de wijze waarop de gezondheidszorg functioneert, welke verbeteringen gewenst zijn en wat er nodig is om door te groeien naar Europees Nederlands niveau qua aanbod en kwaliteit.
Bent u bereid in gesprek te gaan met eilandsraadsleden, eilandgedeputeerden en de gezaghebber met betrekking tot de gezondheidszorg op Sint Eustatius?
VWS heeft zeer regelmatig overleg met de regeringscommissaris en plaatsvervangend regeringscommissaris over de gezondheidszorg. VWS, het OLE en SEHCF hebben een intentieverklaring opgesteld met betrekking tot de verbeteringen van de gezondheidszorg op Sint Eustatius. VWS heeft afgelopen jaar ook gesprekken gevoerd met de eilandsraad van Sint Eustatius.
Hoe beoordeelt u de toegankelijkheid, kwaliteit en bereikbaarheid van de zorg in het Caribisch deel van het Koninkrijk?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw bredere visie met betrekking tot de gezondheidszorg in het Caribisch deel van het Koninkrijk?
Zie 11
Wat is uw reflectie op de aanpak van de coronacrisis in het Caribische deel van het Koninkrijk tot nu toe?
Gedurende de hele pandemie is er intensief contact geweest tussen VWS en de overheids-, de gezondheidsautoriteiten en de ziekenhuizen van de verschillende eilanden in het Caribisch gebied. De gezamenlijke inzet was om de verspreiding van het coronavirus op de eilanden zoveel mogelijk te voorkomen en te beperken. Daarnaast heeft VWS, samen met de landen Curaçao, Aruba en Sint-Maarten, maximale inzet gepleegd om zorg te regelen voor elke inwoner van het Koninkrijk die dat nodig had, zowel Covid-zorg, als reguliere zorg en spoedzorg.
Met regelmatige brieven van de Minister van VWS over de Covid-aanpak is uw Kamer gedurende de gehele periode ook op de hoogte gesteld van de ontwikkelingen rondom de pandemie in het Caribisch gebied. In deze brieven werd uw Kamer op de hoogte gehouden van de epidemiologische ontwikkelingen, de hulp en inzet die daarbij werd geboden om de publieke gezondheid en Covid (IC)ziekenhuiszorg te borgen in het Caribisch deel van het Koninkrijk. Zowel de eilanden van Caribisch Nederland als de autonome landen Curaçao, Aruba en Sint-Maarten hebben ook deelgenomen aan het vaccinatieprogramma zoals dat in Europees Nederland is uitgerold. VWS heeft met een speciaal team, in samenwerking met het RIVM, de ministeries, de openbare lichamen, de afdelingen publieke gezondheid en de ziekenhuizen van alle eilanden in het Caribisch gebied ondersteund waar nodig.
Wilt u de Kamer informeren over het bovenstaande voor de begrotingsbehandeling Koninkrijksrelaties in het najaar van 2022?
Ik zal uw Kamer voor de begrotingsbehandeling 2022 als antwoord op vraag 9 een brief sturen.
De stroperige implementatie van sancties in Nederland |
|
Pieter Omtzigt , Tom van der Lee (GL), Jesse Klaver (GL) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Is er één Minister eindverantwoordelijk voor de implementatie en handhaving van het totale sanctiebeleid in Nederland? Zo nee, draagt dat juist niet bij aan de stroperigheid en onduidelijkheid waarmee Nederland dit oppakt? Bent u bereid dit anders te organiseren?
Nee. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft een coördinerende rol op basis van de Sanctiewet 1977 en stelt de sanctieregelingen vast in overeenstemming met de Minister die het mede aangaat. De ministers die verantwoordelijk zijn voor de onderwerpen die de sancties betreffen hebben tevens verantwoordelijkheid voor de uitvoering en naleving van sancties. Per sanctieregeling wordt de bevoegde autoriteit voor specifieke sanctiemaatregelen aangewezen. De handhaving van sancties is de verantwoordelijkheid van het OM. Hiervoor is de Minister van Justitie en Veiligheid verantwoordelijk.
De nationaal coördinator is bezig met een rapport met aanbevelingen dat medio mei zal worden aangeboden en met uw Kamer zal worden gedeeld. Hierin zal aandacht worden besteed zijn voor aan eventuele aanpassingen aan wet- en regelgeving omtrent naleving en toezicht, evenals de organisatorische verankering van het sanctiebeleid in de rijksoverheid.
Hoe kan het dat het kabinet pas ruim een maand na de oorlog een ontheffing heeft verleend voor de fiscale geheimhoudingsplicht uit art. 67AWR?
Het handhaven van en het toezicht houden op de Sanctiewet 1977 in het algemeen en de Sanctieregeling territoriale integriteit Oekraïne 2014 en de Sanctieregeling Belarus 2006 in het bijzonder is geen taak van de Belastingdienst. Vanzelfsprekend kan de Belastingdienst over informatie beschikken die van belang is voor de bestuursorganen die wel belast zijn met de handhaving en het toezicht. Deze informatie kan de Belastingdienst alleen op verzoek verstrekken mits de fiscale geheimhoudingsplicht daaraan niet in de weg staat. Om in de gevallen waarin om informatie verzocht wordt de fiscale geheimhoudingsplicht geen beletsel te laten zijn, is door de Staatssecretaris van Financiën een ontheffing verleend vooruitlopend op een nadere wettelijke regeling, nadat er eerst advies is gevraagd aan de Landsadvocaat (zie ook antwoord vraag 8). Bovendien zijn met ingang van 5 april jl. de Sanctieregeling territoriale integriteit Oekraïne 2014 en de Sanctieregeling Belarus 2006 aangepast zodat de Belastingdienst desgevraagd ook informatie aan het Kadaster kan verstrekken.
Kunt u het besluit sturen waarmee u een uitzondering gemaakt heeft op art. 67 AWR?
Ja, in de bijlage bij de beantwoording treft u de verleende ontheffing.1 Ontheffing van de geheimhoudingsplicht wordt vrijwel altijd verleend aan de inspecteur of ontvanger. De onderhavige ontheffing van de geheimhoudingsplicht is verleend aan de algemene directeuren van vier organisatieonderdelen van de Belastingdienst, die op grond van artikel 5, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003 zijn aangewezen als inspecteur en ontvanger.
Hoeveel Advance pricing agreements (APA's) en Advance tax rulings (ATR's) zijn er gevonden die een relatie hebben met de personen die op de sanctielijst staan? Zijn al die APA’s en ATR’s overhandigd aan de autoriteiten die de sancties opleggen en uitvoeren? Kunt u dit toelichten?
Alle APA- en ATR-verzoeken vanaf 2014 zijn bekeken. Dit zijn er ruim 6000. Het leverde naar de stand van 9 mei 2022 zes signalen op van mogelijke verbondenheid van vennootschappen met personen die op de EU-sanctielijst staan. Hiervan bleek dat er in vijf gevallen geen sprake is van een uiteindelijk verbonden persoon in de zin van EU-sanctielijst en één geval wordt nog onderzocht. Bij de beoordeling van deze dossiers vindt een analyse plaats naar de omvang van de belangen in relatie tot het verbondenheidscriterium zoals de EU-sanctielijst die kent. Daarbij is getoetst of er sprake is van een aandeelhouderschap van 50% of meer of van doorslaggevende zeggenschap. Dit vergt een handmatige beoordeling.
Om fiscale gegevens aan andere overheidsinstanties te kunnen verstrekken moet de verzoekende instantie een rechtsgrond hebben om de gegevens te kunnen vorderen. Inmiddels is er één verzoek tot verstrekking van gegevens door de Belastingdienst ontvangen en deze verstrekking heeft op 11 april jl. plaatsgevonden. De rechtsgrond voor deze informatieverstrekking is de Sanctieregeling territoriale integriteit Oekraïne 2014 en de Sanctieregeling Belarus 2006.
Kunt u ook verder gaan en zoeken naar alle APA’s en ATR’s die nog van kracht zijn en deze naast de sanctielijst leggen?
Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven zijn inmiddels alle APA- en ATR-verzoeken vanaf 2014 onderzocht. De kans dat er rulings van vóór 2014 zijn waarbij er én sprake is van een verbonden persoon in de zin van de EU-sanctielijst én de ruling nog van kracht is, is nagenoeg verwaarloosbaar. Nagenoeg alle rulings kennen een looptijd van vier tot vijf jaar.
Betekent het feit dat er vanaf juli 2017 een beëindigingsgrond is in de rulings op het moment dat de tegenpartij op de sanctielijst komt te staan, dat er nog actieve rulings zijn van voor 2017 waarin die beëindigingsgrond niet ingebouwd is? Waarom worden deze dan juist niet nu al onderzocht? Bent u daartoe alsnog bereid?
Er zijn inderdaad actieve APA- en ATR-rulings van voor juli 2017 waarin niet een beëindigingsgrond is opgenomen in relatie tot de vennootschap of haar bestuurders die op de EU-sanctielijst staan. Mede daarom is de Belastingdienst in zijn onderzoek verder in de tijd teruggegaan en zijn alle desbetreffende verzoeken vanaf 2014 onderzocht. De Belastingdienst is alert op de aanvullingen op de EU-sanctielijst en de signalen uit de media en zal blijven bezien of informatie uit de APA- en ATR-dossiers beschikbaar is. De uitgevoerde acties en opgedane ervaring in de afgelopen weken vormen daartoe een goede basis.
Zijn er presentaties gegeven door de Nederlandse overheid over het Nederlandse vestigingsklimaat aan Russische bedrijven, personen en/of overheden, bijvoorbeeld door het Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) of door Nederlandse ambassades? Zijn er dergelijke presentaties gegeven door Nederlandse advieskantoren, gefaciliteerd door de Nederlandse overheid, via ambassades ofwel NFIA ofwel anderszins?
Er zijn verschillende presentatie gegeven, zowel door (onderdelen van) de Nederlandse overheid alsook gefaciliteerd door de Nederlandse overheid (ook via private partijen) over het Nederlandse vestigingsklimaat.
Hoe kan het dat de Belastingdienst eerst nog twee weken heeft moeten wachten op een advies van de Landsadvocaat over de vraag of gegevensdeling over Russische oligarchen wel in lijn is met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), terwijl gegevensdeling essentieel is in de opsporing? Hoe kunt u dit totale gebrek aan urgentie uitleggen?
De informatie van de Belastingdienst wordt beschermd door de fiscale geheimhoudingsplicht, die slechts in een beperkt aantal situaties doorbroken kan worden. Voor het verwerken van deze informatie, waaronder ook het verstrekken van die informatie valt, moeten de eisen en voorwaarden van de AVG in acht worden genomen. Schending van de fiscale geheimhoudingsplicht is bovendien een strafbaar feit. De Belastingdienst hecht er bijzonder aan zorgvuldig met zijn informatie om te gaan, ook in urgente situaties en juist omdat het verstrekken van de voor de uitvoering van de sancties relevante informatie vergaande gevolgen voor betrokkenen kan hebben. Onderdeel van die zorgvuldige omgang met informatie is geweest dat de Belastingdienst de Landsadvocaat gevraagd heeft of de toen bestaande kaders voldoende waren om de fiscale geheimhoudingsplicht te doorbreken en desgevraagd informatie te verstrekken. Dit zijn complexe vragen waarover de Landsadvocaat zo snel mogelijk advies uitgebracht heeft. Naar aanleiding van dit advies zijn direct aanvullende stappen ondernomen in de vorm van een ontheffing van de fiscale geheimhoudingsplicht en aanpassing van de Sanctieregeling territoriale integriteit Oekraïne 2014 en de Sanctieregeling Belarus 2006.
Kunt u de conceptwijziging voor het uitvoeringsbesluit over de Algemene verordening gegevensbescherming opsturen, inclusief het advies van de Autoriteit Persoonsgegevens?
De conceptwijziging van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 ziet op een aanpassing van artikel 43c waarmee het voor de Belastingdienst (de inspecteur en ontvanger) mogelijk wordt om aan de bestuursorganen die in de Sanctieregeling territoriale integriteit Oekraïne 2014 en de Sanctieregeling Belarus 2006 worden genoemd de gegevens en inlichtingen te verstrekken die nodig zijn voor het uitvoeren van, het handhaven van en het toezicht houden op de sanctieregelgeving. Eerder zijn in dit kader en vooruitlopend op deze regeling reeds ontheffingen verleend van de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 67 van de Invorderingswet 1990. Met de conceptwijzigingsregeling worden deze ontheffingen bestendigd en verduidelijkt. De conceptwijzigingsregeling ligt op dit moment ter advisering bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). De AP heeft haar advies nog niet uitgebracht. Zodra het advies is ontvangen, zal de Staatssecretaris van Financiën dit onmiddellijk verwerken en de regeling, inclusief het advies van de AP, zo snel mogelijk publiceren. De Staatssecretaris voor Fiscaliteit en Belastingdienst zal u dan een kopie van de regeling sturen.
Wat bekent het precies dat het toezicht en de handhaving van sancties op de terreinen van vastgoed, kunst en erfgoed, het eigendom van bedrijven en niet-financiële dienstverlening op dit moment «nog niet is geregeld», aldus de kabinetsbrief van 1 april1? Vindt hier nu überhaupt geen toezicht en handhaving plaats? Wanneer gaat dit geregeld worden?
In de Sanctiewet 1977 zijn voor de financiële sector toezichthouders aangewezen om toezicht te houden of de administratieve organisatie en interne controles binnen financiële ondernemingen de vereiste waarborgen bevatten die nodig zijn voor de naleving van de Sanctiewet. Voor de genoemde sectoren is dit nog niet het geval. Dat houdt in dat er geen instantie is aangewezen die belast is met het toezicht op naleving van sancties in deze sectoren. In algemene zin geldt de Sanctiewet 1977 echter voor iedereen en is overtreding daarvan een economisch delict. Datzelfde geldt voor het gebod om alle tegoeden en economische middelen van gesanctioneerden te bevriezen en het verbod om alle tegoeden en economische middelen ter beschikking te stellen aan gesanctioneerden in de Europese sanctieverordening. De FIOD en het OM doen onderzoek bij vermoedens van overtreding.
De nationaal coördinator zal medio mei een rapport met aanbevelingen aanbieden dat ook met uw Kamer zal worden gedeeld. Dit zal ook ingaan op mogelijke verbeteringen en wijzigingen omtrent naleving en het toezicht daarop en eventuele wijzigingen in wet- en regelgeving die daarvoor nodig zijn.
Overigens is voor de uitvoering van het toezicht door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) ten aanzien van het eigendom van niet-beursgenoteerde ondernemingen is het Bureau Toezicht Investeringen (BTI) sinds 5 april 2022 aangewezen als toezichthouder.
Waarom kijkt Nederland in de vergelijking met andere landen alleen naar tegoeden bij de financiële sector, terwijl er bijvoorbeeld in Italië al voor bijna een miljard aan goederen is bevroren?
Financiële instellingen hebben de plicht bij de toezichthouders te melden wanneer zij overgaan tot bevriezing. Hierdoor zijn deze cijfers snel inzichtelijk. In de berichtgeving aan uw Kamer wordt eveneens aangegeven wat de resultaten zijn van overig optreden door marktpartijen en overheidsinstanties met betrekking tot de naleving van sancties. Deze resultaten zijn echter niet altijd goed uit te drukken in een monetaire waarde en laten zich dus minder makkelijk vergelijken.
Heeft u überhaupt wel zicht op de sancties ten aanzien van niet-financiële activa? Hoeveel niet-financiële activa zijn er op dit moment in Nederland bevroren door niet-financiële instellingen?
In de kabinetsbrief van 22 april, nr. Min-BuZa.2022.387 is een totaaloverzicht opgenomen van de tot dan toe bevroren tegoeden. Dit geldt voor zowel financiële als niet-financiële activa.
Hoe wordt de naleving van sancties bij niet-financiële instellingen voor niet-financiële activa gewaarborgd?
Voor de uitvoering van het toezicht op de naleving van de sanctieregeling door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) ten aanzien van het eigendom van niet-beursgenoteerde ondernemingen is het Bureau Toezicht Investeringen (BTI) sinds 5 april 2022 aangewezen als toezichthouder.
Het kan zijn dat een bedrijf of aanbestedende dienst, al dan niet ergens in de keten, te maken krijgt met de Europese sanctieregelgeving en stappen moet ondernemen. Bedrijven dienen bijvoorbeeld rechten verbonden aan het aandelenbelang te bevriezen of contracten op te zeggen. Dat betekent dat informatierechten, vergaderrechten, agenderingsrecht, stemrecht en recht op dividend en uitkering uit de reserves verbonden aan deze aandelenbelangen moeten worden bevroren. Ook mag het bestuur van een Nederlandse onderneming geen gevolg geven aan instructies of verzoeken van de aandeelhouder of eigenaar van de onderneming over de vermogensbestanddelen of tegoeden van deze Nederlandse ondernemingen.
Benadrukt moet worden dat bedrijven zelf verantwoordelijk zijn voor het naleven van de sancties. Dat betekent dat zij altijd zelf moeten kijken of zich ergens in hun bedrijf een gesanctioneerde persoon of entiteit bevindt en zelf vervolgens de juiste stappen moeten zetten.
Kan de bevriezing van niet-financiële tegoeden voortaan worden meegenomen in het overzicht? Zo niet, waarom kan dit in andere landen dan wel?
Ja, dit is in de Kamerbrief van 22 april jl. meegenomen in het overzicht.
Hoe kan het dat, hoewel trustkantoren doorgaans niet direct tegoeden aanhouden, in de eerste overzichtstabel van in Nederland bevroren tegoeden (van 14 maart jl.) gemeld werd dat er door trustkantoren geen tegoeden bevroren zijn, terwijl op 31 maart is gemeld dat «trustkantoren [...] circa EUR 227 miljoen hebben bevroren»? Waarom is de bevriezing van vermogensbestanddelen van een doelvennootschap eerst niet en nu wel meegerekend?
Indien er een gesanctioneerde persoon of entiteit geïdentificeerd is moet een trustkantoor tot passende acties overgaan, zoals de sanctiewet voorschrijft. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat een trustkantoor tegoeden of economische middelen moet bevriezen. Het is afhankelijk van het type dienstverlening en de contracten met de zakelijke relatie of er tegoeden en/of economische middelen vatbaar zijn voor bevriezing. Onder «economische middelen» wordt verstaan: activa van enigerlei aard, materieel of immaterieel, roerend of onroerend, die geen tegoeden zijn, maar kunnen worden gebruikt om tegoeden, goederen of diensten te verkrijgen. Voorbeelden zijn het niet meewerken aan acties ten aanzien van pandrechten, het bevriezen van tegoeden op de bankrekening of investeringen bevriezen.
Trustkantoren moeten de bedrijfsvoering zo inrichten dat zij in staat zijn om tijdig na te gaan of er gesanctioneerde personen en/of entiteiten voorkomen in de klantenportefeuille of in de structuren (doelvennootschappen) die ze bedienen. Trustkantoren zijn verplicht het te melden aan DNB als ze een gesanctioneerde persoon of entiteit identificeren. Bij de eerst aangehaalde brief van 14 maart betroffen de meldingen enkel geconstateerde relaties met gesanctioneerde personen en werden er nog geen tegoeden gevonden die vatbaar waren voor bevriezing. Dat was later wel het geval.
Hoeveel vermogen was er op 14 maart al bevroren, doordat trustkantoren als bestuurder van een doelvennootschap vermogensbestanddelen bevroren hadden?
Op 14 maart waren er nog geen meldingen gedaan van bevroren tegoeden door trustkantoren. Indien er een gesanctioneerde persoon of entiteit geïdentificeerd is moet een trustkantoor dit melden. De gesanctioneerde relatie en de eventueel bevroren tegoeden worden gemeld bij DNB, die vervolgens door meldt aan het Ministerie van financiën. Op basis van deze meldingen worden de periodieke overzichten voor de Kamer opgesteld.
Hoe kan een trustkantoor als bestuurder van een doelvennootschap vermogen van die doelvennootschap bevriezen? Hoe kan voorkomen worden dat dit niet gewoon voorkomen wordt door aandeelhouders en/of uiteindelijke belanghebbenden, bijvoorbeeld door de bestuurder te verwijderen?
In hoeverre een trustkantoor tegoeden en/of economische middelen kan bevriezen is afhankelijk van het type dienstverlening en de contracten met de zakelijke relatie. Voortdurende monitoring is een wettelijke verplichting. Vaak zijn bestuurders bevoegd op de bankrekening zodat men beter in staat is om transacties te monitoren. In dat geval kunnen tegoeden op bankrekeningen ook bevroren worden.
Wat betreft de mogelijkheid om een trustkantoor als bestuurder te verwijderen, geldt volgens rechtspraak in algemene zin dat een bestuurder van een gesanctioneerde doelvennootschap niet verwijderd mag worden door aandeelhouders en/of uiteindelijke belanghebbenden.
In hoeverre zorgt het afscheid nemen van Russische klanten door trustkantoren ervoor dat deze trustkantoren niet langer in staat zijn om als bestuurder van de doelvennootschap vermogensbestanddelen te bevriezen? Hoe gaat u dit mogelijke probleem ondervangen in de aanstaande spoedwetgeving?
Indien een trustkantoor afscheid neemt van een Russische klant wordt de zakelijke relatie beëindigd. Het trustkantoor zal niet meer optreden als bestuurder. Het trustkantoor kan nadat afscheid is genomen van een Russische klant dus geen tegoeden meer bevriezen. Het bevriezen van tegoeden geldt alleen voor personen en entiteiten die op de sanctielijst zijn geplaatst. Daar waar het gaat om Russische klanten die niet op de sanctielijst staan, kan het vermogen niet worden bevroren. Bij Russische klanten die wel op de sanctielijst staan, moeten de tegoeden waar het trustkantoor over beschikt worden bevroren. In dat geval mag de zakelijke relatie niet worden beëindigd. Pas als de sanctie op de betrokken persoon wordt opgeheven, is er sprake van een nieuwe situatie en kan het beëindigen van de zakelijke relatie aan de orde zijn.
Welke termijn stelt de sanctiewet om tegoeden te bevriezen? Betekent het feit dat het totaaloverzicht van bevroren tegoeden nog kan wijzigen, dat tegoeden die nu nog niet bevroren zijn maar dat straks wel zijn, en dus voor een wijziging in het totaaloverzicht zorgen, eigenlijk nu direct al en niet pas op een later moment bevroren moeten worden? Wanneer is een dergelijke vertraging een overtreding van de sanctiewet?
Er wordt in de sanctiewet geen termijn genoemd om tegoeden te bevriezen. Europese (sanctie)verordeningen hebben directe werking in de lidstaten van de EU. Bevriezing kan vanaf het moment van inwerkingtreding van de Europese verordening plaatsvinden. Een overtreding van een gebodsbepaling uit de Europese verordening is strafbaar op het moment dat de nationale sanctieregeling de overtreding van die gebodsbepaling strafbaar stelt. Na de inwerkingtreding van sancties halen financiële instellingen de nieuwe lijst namen door het eigen systeem. Dit kan hits opleveren die nader moeten worden onderzocht, vanwege vermoedens van verbondenheid met een persoon of entiteit op de lijst. Bij nader onderzoek kan blijken dat een bevriezing terecht is, maar ook dat het vermoeden van verbondenheid ongegrond blijkt. Dit kan fluctuaties in de hoogte van het totale aantal bevroren tegoeden teweegbrengen. Het feit dat een melding later plaatsvindt is dus niet direct een overtreding van de sanctiewet. Wel worden gedurende een onderzoek de middelen vastgehouden totdat het onderzoek is afgerond en definitief vaststaat of bevriezing aan de orde is.
Staat de Russische Federatie zelf ook op de sanctielijst? Zo ja, betekent dit dat diensten aan de Russische Federatie zelf, zoals door advocatenkantoren aan de Zuidas, ook verboden worden? Zo nee, bent u bereid ervoor te pleiten ook Rusland zelf op de lijst te zetten?
Het plaatsen van de Russische Federatie als geheel op de EU-sanctielijst zou hoogstwaarschijnlijk tot onvoorziene gevolgen leiden. Dit komt doordat de reikwijdte van een dergelijke maatregel zeer breed is en niet met zekerheid valt te zeggen wat er wel en niet onder valt. Plaatsing van de Russische Federatie als geheel op de sanctielijst zou bovendien tot een de facto totaalembargo leiden en zeer verstrekkende economische en humanitaire gevolgen hebben voor zowel de lokale bevolking als EU-lidstaten en -burgers. Daarmee staat het op gespannen voet met het uitgangspunt van Nederland en de EU dat sancties proportioneel dienen te zijn en de bevolking zoveel mogelijk dienen te ontzien. Als kernelement van de aangenomen sanctiepakketten tegen Rusland zijn concrete onderdelen van de Russische staat, zoals staatsbedrijven, evenals aan de Russische staat verbonden personen zoals politici, ambtenaren, militairen en oligarchen op de sanctielijst geplaatst. Nederland pleit ervoor dat dergelijke maatregelen ook deel uitmaken van aanvullende sanctiepakketten.
Erkent u dat het vorige kabinet, in tegenstelling tot wat u beweert in de beantwoording op Kamervragen van de leden Klaver en Van der Lee2 geen reactie heeft gegeven op het rapport van de Commissie doorstroomvennootschappen, maar enkel een samenvatting van het rapport, en daarbij aangegeven heeft dat een reactie juist aan dit kabinet is? Welke deadline geeft u zichzelf om de Kamer te informeren over hoe u wilt omgaan met de adviezen van de Commissie Doorstroomvennootschappen?
Het rapport van de Commissie doorstroomvennootschappen is aan het vorige kabinet aangeboden terwijl het kabinet demissionair was. In de kabinetsreactie van het vorige kabinet worden de bevindingen van het rapport daarom enkel bezien in het licht van de reeds genomen maatregelen. De aanbevelingen van de Commissie Doorstroomvennootschappen worden op dit moment bestudeerd in samenhang met internationale ontwikkelingen op dit vlak, waaronder het Europese richtlijnvoorstel om misbruik van doorstroomvennootschappen tegen te gaan.4 In de fiscale beleids- en uitvoeringsagenda wordt uitgebreid ingegaan op de beleidsinzet op het gebied van belastingontwijking. Hierin wordt inhoudelijk op de aanbevelingen van de Commissie Doorstroomvennootschappen gereageerd. De fiscale beleids- en uitvoeringsagenda zal later dit voorjaar met uw Kamer worden gedeeld.
Ziet u aanleiding om het proces om tot een inzet te komen ten aanzien van hoe om te gaan met de aanbevelingen van de Commissie Doorstroomvennootschappen, te versnellen? Zo ja, hoe wordt deze deadline dan naar voren gehaald? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 21.
Kunt u aangeven of u bereid bent om te pleiten voor een «global asset registry»? Heeft u hier zelf ook een mening over, los van het feitelijke gegeven dat de Europese Commissie op dit moment een onderzoek doet naar de haalbaarheid? Bent u bereid om los van die haalbaarheid te zeggen, dat als dit inderdaad haalbaar blijkt te zijn, dit iets is dat u steunt?
Het kabinet heeft nog geen mening gevormd over een eventueel Global Asset Registry. Het kabinet zal zich hierover buigen op het moment dat de resultaten van de haalbaarheidsstudie bekend worden.
Op welke manier wordt het faciliteren van geldstromen van geopolitieke opponenten, zoals Rusland, als separate dimensie van de onwenselijkheid van de trustsector in Nederland, meegenomen in het onderzoek naar de voor- en nadelen van de trustsector? Bent u het met ons eens dat deze geopolitieke dimensie een uiterst relevante is in de beoordeling van de wenselijkheid van een verbod op trustdienstverlening?
In het onderzoek naar de toekomst van de trustsector wordt gekeken naar de integriteitsrisico’s die spelen bij trustdienstverlening. Het faciliteren van onwenselijke geldstromen zal in dit kader zeker aan de orde komen in het onderzoek. De geopolitieke dimensie is relevant voor het faciliteren van onwenselijke geldstromen door trustkantoren.
Overigens wil het kabinet niet wachten op het onderzoek als het gaat om maatregelen aan cliënten gevestigd of woonachtig in Rusland. Daarom heeft het kabinet op 14 april jl. een wetsvoorstel bij uw Kamer ingediend om trustdienstverlening aan cliënten gevestigd of woonachtig in Rusland te verbieden.
Vindt u het wenselijk dat anderen dan financiële instellingen die kunnen beschikken over vermogen van gesanctioneerden, bevriezingen niet hoeven te melden? Maakt dit het niet zeer moeilijk, zo niet onmogelijk, om de naleving van de sanctiewet in die gevallen te controleren? En bent u bereid om anderen dan financiële instellingen alsnog op te roepen bevriezingen te melden, ook om de alertheid te vergroten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 10 zal de nationaal coördinator medio mei een rapport met aanbevelingen aanbieden dat ook met uw Kamer zal worden gedeeld. Dit zal ook ingaan op mogelijke verbeteringen en wijzigingen omtrent naleving en het toezicht daarop en eventuele wijzigingen in wet- en regelgeving die daarvoor nodig zijn. Daarbij moet ook oog worden gehouden voor de administratieve last die een meldplicht kan meebrengen voor ondernemers in het MKB.
Wat gaat u, ook in Europees verband, doen om het sanctielek te dichten als twee of meer gesanctioneerden samen meer dan 50% van de aandelen hebben in een vennootschap, omdat deze aandelenbelangen niet opgeteld mogen worden?
Naar aanleiding van navraag door lidstaten heeft de Europese Commissie nieuwe guidance uitgebracht waarin wordt gesteld dat opgeteld vermogen van gesanctioneerden dat gezamenlijk uitkomt boven de 50% ook valt onder de reikwijdte van EU-sancties.
Kunt u aangeven waarom het nog langer wenselijk is dat Russische oligarchen die (nog) niet op de sanctielijst staan, onbelast vermogen kunnen wegsluizen naar Saoedi-Arabië en/of de Verenigde Arabische Emiraten? Waarom ziet Nederland hier eenzijdig af van de heffing van dividendbelasting?
Uit de vraagstelling blijkt niet duidelijk op welke situatie wordt gedoeld. Daarom zal de beantwoording van deze vraag in het algemeen ingaan op de heffing van Nederlandse dividendbelasting. Dividendbelasting wordt geheven van aandeelhouders over de opbrengsten die zij behalen uit aandelen in een lichaam dat in Nederland is gevestigd. De dividendbelasting wordt ingehouden door het in Nederland gevestigde lichaam. Het tarief is 15%.
Ook op dividenden die worden uitgekeerd aan een buitenlandse aandeelhouder die een portfoliobelang5 heeft in een Nederlandse vennootschap wordt Nederlandse dividendbelasting geheven. Deze buitenlandse aandeelhouder kan zowel een buitenlandse natuurlijke persoon als een buitenlands lichaam zijn. Een andere vraag is of de Nederlandse dividendbelasting bij de (uiteindelijke) buitenlandse portfoliobelegger als last neerslaat. Dit hangt af van verschillende factoren, zoals de belastingwetgeving in het woon- of vestigingsland van de aandeelhouder, de regelingen in een eventueel belastingverdrag tussen Nederland en het woon- of vestigingsland van de aandeelhouder, en of de aandeelhouder de Nederlandse aandelen rechtstreeks houdt dan wel dat een belegger participeert in een beleggingsfonds dat Nederlandse aandelen houdt. Ook speelt een rol dat de buitenlandse aandeelhouder in bepaalde gevallen aanspraak kan maken op een teruggaaf van Nederlandse dividendbelasting.6 Indien geen mitigerende regeling van toepassing is, geldt dat de ingehouden dividendbelasting (15%) voor de buitenlandse portfoliobelegger als een eindheffing fungeert. Dit zal vaak het geval zijn voor buitenlandse portfoliobeleggers.
Voor dividenduitkeringen binnen concernverband (deelnemingsdividenden7) geldt over het algemeen een inhoudingsvrijstelling. Een dergelijke vrijstelling is internationaal geaccepteerd en gebruikelijk om dubbele belasting te voorkomen. Deze inhoudingsvrijstelling is niet onverkort van toepassing en geldt – naast puur nationale situaties – alleen in relatie tot EU/EER-landen of verdragslanden. Met Rusland is er op dit moment geen geldend belastingverdrag. Dit betekent dat deelnemingsdividenden die stromen van Nederland naar Rusland altijd onderworpen zijn aan Nederlandse dividendbelasting. Maar ook in de situatie dat wel sprake is van deelnemingsdividenden naar een EU/EER- of verdragsland (bijvoorbeeld Verenigde Arabische Emiraten en Saudi-Arabië), kan de toepassing van de inhoudingsvrijstelling worden beperkt. Dit is bijvoorbeeld het geval bij misbruiksituaties. Daarvan is sprake als de buitenlandse aandeelhouder het belang in de Nederlandse lichaam houdt met als hoofddoel of een van de hoofddoelen om de heffing van belasting bij een ander te ontgaan en er sprake is van een kunstmatige constructie of transactie.
Kunt u toelichten op welke manier het belastingverdrag tussen Nederland en Cyprus dat op 1 juni 2021 gesloten is, de mogelijkheden voor vermogende Russen, die veel van Cyprus als doorvoerhaven van geld gebruikmaken, om via belastingontwijkingsconstructies geld vanuit en naar Nederland toe te schuiven, vergroot?
Het belastingverdrag dat op 1 juni 2021 tussen Nederland en Cyprus is gesloten, leidt er niet toe dat de mogelijkheden voor vermogende Russen om via belastingontwijkingsconstructies geld vanuit en naar Nederland te schuiven, worden vergroot.
Het belastingverdrag tussen Nederland en Cyprus (hierna: «het Verdrag») is gebaseerd op het Nederlands verdragsbeleid zoals uiteengezet in de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 20118 (hierna: «NFV 2011»). Tijdens de onderhandelingen heeft Nederland steeds ingezet op het tegengaan van oneigenlijk gebruik en misbruik van het Verdrag. Het Verdrag bevat dan ook de maatregelen waarvan in de BEPS-rapporten is geconcludeerd dat deze minimaal nodig zijn om verdragsmisbruik op een adequate manier te bestrijden (onderdeel van de zogenoemde «minimumstandaard»). Belastingontwijkingsconstructies worden in het Verdrag voorkomen o.a. doordat een algemene bepaling is opgenomen die verdragsmisbruik beoogt te bestrijden. Op grond van deze bepaling worden verdragsvoordelen in beginsel niet toegekend wanneer het verkrijgen van het verdragsvoordeel één van de voornaamste redenen was voor een constructie of transactie die tot dit voordeel heeft geleid.
Wat zijn de overwegingen om enkel een inspanningsverplichting voor cliëntenonderzoek in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) te hebben, en geen resultaatverplichting? Bent u bereid in het licht van de acute crisis te onderzoeken of de Wwft op dit punt aangescherpt kan worden?
De Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme(Wwft) verplicht banken en andere Wwft-instellingen o.a. tot het verrichten van cliëntenonderzoek. Deze verplichting dient ertoe te voorkomen dat de dienstverlening van een Wwft-instelling wordt gebruikt voor witwassen of terrorismefinanciering en houdt in dat Wwft-instellingen bepaalde cliëntenonderzoeksmaatregelen dienen te treffen. Een Wwft-instelling dient het cliëntenonderzoek risicogebaseerd in te richten. Het cliëntenonderzoek moet zijn afgestemd op het risico op witwassen en terrorismefinanciering, welk risico o.a. afhangt van de te leveren dienst of het gevraagde product, zodat het cliëntenonderzoek per geval kan verschillen. De Wwft schrijft dan ook niet (per geval) voor hoe het cliëntenonderzoek moet worden verricht, maar wel dat het tot bepaalde, in de Wwft genoemde, resultaten dient te leiden, waaronder de identificatie van de cliënt, de identificatie van de uiteindelijk belanghebbende van de cliënt en de vaststelling van het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie. De resultaten van het cliëntonderzoek en de documentatie die daarbij gebruikt wordt moeten worden vastgelegd. Indien die resultaten niet worden behaald mag een Wwft-instelling een zakelijke relatie niet aangaan c.q. een transactie niet uitvoeren voor een cliënt. Er is dus wel degelijk sprake van een resultaatsverplichting.
Op basis waarvan schat u in dat er slechts in een beperkt aantal gevallen bestuurders of hun vennootschappen later dan 2017 op de sanctielijst gezet zijn? Is dat aantal juist door de recente sanctiegolf niet vrij groot? En is in deze gevallen de automatische beëindigingsgrond niet getriggerd? Kan dat niet anders?
De verwachting was gebaseerd op de inschatting van experts op het gebied van de rulings bij de Belastingdienst. Uit feitelijk onderzoek in de dossiers is dit ook naar voren gekomen. Zoals ook in antwoord 4 is aangeven, zijn inmiddels alle APA’s en ATR’s vanaf 2014 onderzocht. Dit leverde 6 signalen op, waarvan bij 3 gevallen geen verbondenheid conform de EU-sanctieregelgeving is geconstateerd en er 3 dossiers nog in onderzoek zijn. Desgewenst kan de Belastingdienst in een technische briefing aan uw Kamer een nadere toelichting geven over relevante beschikbare informatie bij de Belastingdienst voor de uitvoering van de sanctieregelgeving.
Hoe kan het dat de Belastingdienst informatie over fiscale aangelegenheden van gesanctioneerde personen lang niet altijd paraat heeft, of dat deze informatie achterhaald is?
De Belastingdienst beschikt over informatie die voor de belastingheffing van belang is. Deze informatie is grotendeels afkomstig uit belastingaangiften, renseignementen en onderzoeken. De informatie wordt meestal ruim na afloop van een belastingjaar ingediend en is daarom bijna per definitie niet actueel. Daarnaast wordt opgemerkt dat de aangiften vennootschapsbelasting meestal geen gedetailleerde informatie over bezittingen van de betreffende rechtspersoon bevatten. De aangiften bevatten weliswaar informatie over de directe aandeelhouders van een vennootschap maar niet over de uiteindelijke gerechtigde, de ultimate beneficial owner (UBO). De verbondenheid van Nederlandse rechtspersonen met personen op de EU-sanctielijst kan daarom vaak niet of niet eenvoudig worden vastgesteld, zeker als gebruik wordt gemaakt van verhullende structuren. De Belastingdienst heeft doorgaans geen informatie over veranderingen in de juridische structuur in de periode tussen het einde van het belastingjaar en het indienen van de aangifte, tenzij dit onderdeel is geweest van recent vooroverleg. Het handhaven van en het toezicht houden in het kader van de Sanctiewet 1977 is geen taak van de Belastingdienst. De Belastingdienst heeft dan ook geen bevoegdheden om met het oog hierop informatie op te vragen.
Wat is het verschil tussen de taakgroep, de stuurgroep en de sanctie-eenheid?
De sanctie-eenheid komt voort uit de extra financiering die is vrijgemaakt voor sanctiecapaciteit bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken met een amendement op de begroting van dat ministerie tijdens de meest recente begrotingsbehandeling. Dit betreft een structurele uitbreiding van de capaciteit bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken en is bedoeld voor de ontwikkeling van nieuwe sanctiemaatregelen. Hiervoor wordt momenteel geworven, dus deze is nog niet operationeel.
De stuurgroep is een wekelijks hoog-ambtelijk overleg van alle bij sanctienaleving betrokken departementen en instanties. De taakgroep brengt alle betrokken departementen en instanties op werkniveau bij elkaar en brengt knelpunten in kaart, identificeert verbeterpunten en voert deze uit.
Kunt u een organogram toesturen met de relatie tussen de Nationaal Coördinator, de stuurgroep, de taakgroep, de sanctie-eenheid, en andere relevante entiteiten in de governance van het uitvoeren/implementeren/handhaven van de sancties, wie hierin vertegenwoordigd zijn, en hoe deze organen zich in de verantwoordelijkheid tot elkaar verhouden?
Kunt u de wettelijke bevoegdheden en verantwoordelijkheden (inclusief vindplaats) geven voor de Nationaal Coördinator sanctiebeleid, de stuurgroep, de taskforce en de sanctie-eenheid? Kunt u heel precies aangeven wie voor welk besluit verantwoordelijk is?
De nationaal coördinator is een ambtenaar van het Ministerie van Buitenlandse Zaken met een tijdelijk contract en een taak. Zijn taken zijn vastgelegd in een Terms of Reference document dat geen wettelijke bevoegdheden toekent. De belangrijkste taken zijn het oplossen van knelpunten, monitoring van communicatie over de voortgang van naleving en handhaving van sancties, zorgdragen voor betere coördinatie en informatie-uitwisseling, bevorderen van actieve opsporing en handhaving, het voorzitten van de rijksbrede stuurgroep, het leiden van de taakgroep en deelname aan internationale overleggen.
In het antwoord op vraag 32 wordt ingegaan op de verschillende verantwoordelijkheden van de taakgroep en de stuurgroep. De sanctie-eenheid wordt zoals gezegd nog gevormd. Besluitvormingsbevoegdheid berust bij de Minister van Buitenlandse Zaken.
Kunt u een precies overzicht geven van alle ministeries, agentschappen, ZBO’s, etc. die een taak hebben bij het uitvoeren, opleggen en afdwingen van sancties?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 13 is de naleving van sancties in verschillende sectoren en het toezicht daarop weergegeven in de kabinetsbrief van 22 april, nr. Min-BuZa.2022.387.
Wat heeft de nationaal coördinator sinds zijn komst strakgetrokken in de operationele uitvoering van de implementatie van de sancties?
Door een nieuwe sanctieregeling is gegevensuitwisseling mogelijk gemaakt tussen Belastingdienst, KvK, Kadaster, EZK (Bureau Toetsing Investeringen). Met terugwerkende kracht (sinds het instellen van de sancties) is daarmee geverifieerd dat er met huidige informatie geen zaken gemist zijn in sanctienaleving.
Ook zijn de eerste bijeenkomsten van het Datateam sancties georganiseerd met 20+ organisaties om bovenstaande mogelijk te maken.
Ten slotte hebben de inspanningen geleid tot een scherper beeld van langere-termijntaken voor behoeftes en verbeterpunten omtrent toezicht, handhaving en eventuele nieuwe regelgeving. De coördinator biedt medio mei zijn rapport aan, dat ook met uw Kamer zal worden gedeeld.
Kunt u aangeven in het internationale overzicht dat u naar de Kamer gaat sturen over het vergelijk van het succes van de implementatie van sancties, hoeveel procent van het totale gesanctioneerde vermogen dat in landen gestald staat, en het totale gesanctioneerde vermogen dat in landen bevroren is, daadwerkelijk bevroren is?
Deze informatie is helaas niet beschikbaar.
Wat wordt bedoeld met «Met betrekking tot het toezicht op de naleving van de sanctieregelgeving door advocaten en notarissen wordt in samenwerking met de Minister voor Rechtsbescherming gewerkt aan een noodzakelijke wettelijke regeling» uit de brief van 6 april3? Welke wettelijke grondslag is er nu niet en waarom was die er niet? Wat gaat daardoor nu mis? Wordt er in de tussentijd al verzocht dat notarissen en advocaten handelen in lijn met wat later geborgd zal worden door de noodzakelijke wettelijke regeling?
De Europese sanctieverordeningen hebben na inwerkingtreding rechtstreekse werking binnen Nederland en zijn daardoor op iedereen in Nederland van toepassing, ook op advocaten en notarissen. Advocaten en notarissen zijn dus verplicht de afkondigde sancties na te leven. De Sanctiewet 1977 geeft de bevoegdheid om voor de naleving van de Europese sanctieverordening nationale regels te stellen bij ministeriële regeling in zogeheten sanctieregelingen. De Sanctiewet 1977 en de daarop gebaseerde sanctieregelingen bepalen dat het niet naleven daarvan, inclusief omzeiling, een strafbaar feit is. Het OM kan dan besluiten tot opsporing en vervolging. Daarnaast geldt dat advocaten en notarissen geen medewerking mogen verlenen aan het ontduiken van sancties door cliënten op grond van artikel 7.3 van de Verordening op de advocatuur (Voda) en artikel 21 van de Wet op het notarisambt (Wna). Op de naleving van laatstgenoemde regelingen wordt toezicht uitgeoefend conform de Advocatenwet en de Wna. Daarnaast is de advocaat of notaris tuchtrechtelijk aanspreekbaar.
Zowel de Nederlandse orde van advocaten (NOvA) als de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) hebben de afgelopen weken hun leden geattendeerd op het naleven van de Sanctieregelgeving.
Er is dus geen enkele twijfel mogelijk over het feit dat alle geboden en verboden in de Europese en nationale sanctieregels ook gelden voor advocaten en notarissen. Op dit moment is er echter geen wettelijke grondslag voor advocaten en notarissen om te melden dat zij tegoeden van gesanctioneerde (rechts)personen en entiteiten hebben bevroren. Die wettelijke grondslag is noodzakelijk omdat bij het melden van bevroren tegoeden advocaten en notarissen hun geheimhoudingsplicht moeten doorbreken (artikel 11a van de Advocatenwet respectievelijk artikel 22 van de Wet op het notarisambt). Ook in de EU-Verordening 269/2014 is voor wettelijke geheimhouders, zoals advocaten en notarissen, een uitzondering gemaakt op de verplichting om alle informatie die de naleving van de sancties vergemakkelijkt, waaronder rekeningen en bedragen, te melden bij de bevoegde autoriteit in een lidstaat.10 Doordat advocaten en notarissen nu geen melding kunnen doen van bevroren tegoeden is het op dit moment niet bekend of, en zo ja hoeveel, tegoeden zij hebben bevroren. Dat inzicht vindt het kabinet noodzakelijk en wenselijk en om die reden is afgelopen week een verzoek naar Brussel gestuurd om de uitzondering in die EU-verordening te laten vervallen. In dat geval kan de meldplicht in een sanctieregeling worden geregeld. Los daarvan wil ik samen met de Minister voor Rechtsbescherming bezien of ook in een Nederlandse wet een plicht wordt opgenomen voor advocaten en notarissen om melding te maken van bevroren tegoeden.
Bent u ervan overtuigd dat er genoeg FTE’s zijn vrijgemaakt voor de coördinatie van de implementatie van sancties? Is 1 FTE per relevant departement genoeg? Waarom?
Voor coördinatie is één aanspreekpunt per relevant departement voldoende. Met de uitvoering en naleving van sancties zijn meer FTE’s gemoeid. Het is niet de bedoeling van de taakgroep om het werk dat al gedaan wordt binnen de betrokken departementen en instanties te dupliceren.
In hoeverre zijn er de afgelopen tijd overschrijvingen geweest van de nationaliteit van boten en vliegtuigen in het Koninkrijk, bijvoorbeeld van de Russische of Cypriotische vlag naar de vlag van de Marshall-eilanden? Erkent u dat dit een mogelijke «loophole» is, waarmee sancties ontweken kunnen worden?
In de afgelopen maanden is er geen luchtvaartuig waarop de sancties van toepassing zijn uit een van de luchtvaartregisters van het Koninkrijk uitgeschreven. Het omvlaggen van schepen van de ene naar de andere vlaggenstaat vindt veelvuldig plaats volgens internationale afspraken. Het omvlaggen wordt niet op een centrale plek bijgehouden. In het kader van het vijfde sanctiepakket brengt de Kustwacht samen met een aantal andere Europese landen in kaart welke schepen op het moment van het begin van het conflict in Oekraïne onder Russische vlag voeren. Schepen die op en vanaf 24 februari onder de Russische vlag varen zijn namelijk onder het havenverbod komen te vallen en mogen niet worden toegelaten tot Europese havens. Het omvlaggen van een schip is daardoor met terugwerkende kracht geen aantrekkelijke manier om de sancties te ontwijken.
Bent u bereid financiële instellingen op te roepen in het naleven van de sancties grote voorzichtigheid en terughoudendheid te betrachten? Bent u het met ons eens dat het onwenselijk zou zijn als er financiële instellingen zijn die hier opportunistisch in zouden opereren?
Het is van belang dat de sanctiewetgeving adequaat wordt nageleefd. Dit betekent dat de reikwijdte van de sanctiewet goed wordt toegepast. Sancties worden gericht ingezet en hebben verstrekkende gevolgen voor de betrokkenen. Het is van belang dat financiële instellingen niet meer doen dan de sanctiewet eist. Dat zou geen doel treffen. Van financiële instellingen en trustkantoren wordt verwacht dat zij na uitvaardiging van sancties hun klantenbestand screenen en in geval een signaal over een gesanctioneerde persoon of entiteit naar boven komt, zorgvuldig onderzoek doen of daadwerkelijk sprake is van een relatie met een gesanctioneerde en vervolgens zo nodig tegoeden bevriezen.
Over de wijze van toepassing van de Europese verordening en het beoordelen of bijvoorbeeld een entiteit onder controle staat van gesanctioneerde personen, heeft de Europese Commissie guidance gepubliceerd. Ook gaat de Commissie in op verschillende manieren waarop bevroren kan worden. Het Ministerie van Financiën werkt daarnaast aan updates van de leidraad over toepassing van de sanctieregelgeving.
Waarop is de verwachting gebaseerd dat de goederenstroom met Rusland in de loop van de tijd weer zal toenemen, zeker als nog hevigere sancties bepaald niet uit de sluiten zijn?
Het is te vroeg om vooruit te lopen op hoe de goederenstroom naar Rusland zich zal gaan ontwikkelen. De ervaringen van eerder ingestelde sancties leert dat direct na het instellen van sancties de omvang van de goederenstroom daalt en dat bedrijven op termijn weer gaan kijken naar de mogelijkheden binnen de kaders van de geldende sancties.
Kunt u meer zeggen over de 137 miljoen euro die de FIOD in beslag heeft genomen, omdat overtreding van de sanctiewet dreigde?
Op vrijdag 18 maart 2022 heeft er een snelle interventie plaatsgevonden door de FIOD en het Openbaar Ministerie (OM) vanwege het mogelijk overtreden van de Sanctiewet. Op meerdere bankrekeningen toebehorend aan een rechtspersoon gelieerd aan een natuurlijk persoon die recentelijk is gesanctioneerd (i.v.m. de oorlog tussen Rusland en Oekraïne) is strafvorderlijk beslag gelegd. Ook zijn op die dag tegoeden op een aantal andere bankrekeningen door de betrokken financiële instelling bevroren. Het strafvorderlijk beslag behelst een bedrag van 137 miljoen euro. Aanleiding voor het leggen van het beslag is een melding van de Financial Intelligence Unit (FIU).
Kunt u deze vragen één voor één en binnen twee weken beantwoorden?
Binnen twee weken is helaas niet gelukt.
De berichten 'Chaos rond energiegeld – Willekeur in gemeenten en 'Steeds meer huishoudens kunnen energierekening nauwelijks nog voldoen' |
|
Geert Wilders (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Chaos rond energiegeld – Willekeur in gemeenten;1 en «Steeds meer huishoudens kunnen energierekening nauwelijks nog voldoen»?2
Ja, daar ben ik mee bekend.
Beseft u dat de gemiddelde energierekening dit jaar verdubbelt, dat steeds meer huishoudens hun energiekosten niet meer kunnen betalen, en dat zij daarom onmiddellijk geholpen moeten worden?
Door de hoge energieprijzen zien veel huishoudens hun energierekening stijgen. Ik begrijp goed dat veel mensen zich hier zorgen over maken, omdat ze nu al een hoge energierekening hebben, of bang zijn daar binnenkort mee te worden geconfronteerd. Daarom heeft het kabinet maatregelen genomen om de gevolgen van de stijgende energierekening te dempen. Zo heeft het kabinet in het najaar de energiebelasting in 2022 tijdelijk verlaagd, een eenmalige tegemoetkoming voor lage inkomens aangekondigd en budget beschikbaar gesteld voor energiebesparende maatregelen voor huishoudens. Om de gevolgen van de stijgende energiekosten verder te verkleinen, heeft het kabinet daarbij recent aangekondigd om de tegemoetkoming voor huishoudens met een laag inkomen te verhogen van € 200 naar € 800, het btw-tarief op energie tijdelijk te verlagen, net als de accijns op benzine, diesel en LPG en om versneld in te zetten op verdergaande energiebesparende maatregelen voor huishoudens. Voor meer informatie over deze aanvullende koopkrachtmaatregelen verwijs ik u naar de Kamerbrief van 11 maart jl.3
Het kabinet heeft regelmatig contact met de energieleveranciers en wijst energieleveranciers op hun maatschappelijke rol om huishoudens met risico op betalingsproblemen op coulante wijze te ondersteunen. Als huishoudens hun energierekeningen niet op tijd kunnen betalen, kunnen zij met hun energieleverancier uitstel van betaling of een betalingsregeling bespreken. Energieleveranciers helpen klanten ook naar de gemeentelijke schuldhulpverlening. Hierbij gelden specifieke plichten voor zowel huishoudens, leveranciers en netbeheerders. Zo mag de energielevering in beginsel niet worden beëindigd in de winterperiode en mogen huishoudens niet worden afgesloten van energie als zij betrokken zijn bij een traject voor schuldhulpverlening. Daarnaast hebben de vier grote energieleveranciers een actieplan gepresenteerd over energiearmoede met onder andere energiecoaches. Het kabinet blijft in gesprek met de energieleveranciers om een vinger aan de pols te houden wat betreft de ontwikkelingen in de energierekening en betalingsproblematiek.
Hoe kan het dan dat de uitkering van de eenmalige energietoeslag een grote chaos is? Hoe gaat u dit oplossen?
Ik ben gemeenten erkentelijk voor de voortvarendheid waarmee zij de uitvoering van de eenmalige energietoeslag oppakken. Op het ogenblik spelen er twee zaken. Ten eerste zijn niet alle gemeenten even ver met de uitvoering van de eenmalige energietoeslag. Daarbij wijs ik erop dat het Wetsvoorstel eenmalige energietoeslag lage inkomen op 15 maart jl. bij uw Kamer is ingediend. Op 15 maart jl. heb ik direct na indiening van het wetsvoorstel gemeenten de toestemming gegeven om vooruitlopend op de parlementaire behandeling en vooruitlopend op de inwerkingtreding van het wetsvoorstel al tot uitbetaling van de eenmalige energietoeslagen over te gaan en gemeenten daartoe ook opgeroepen. Op 15 maart jl. heb ik bovendien landelijke richtlijnen en een uitgebreide handreiking voor gemeenten gepubliceerd, waarmee gemeenten voortvarend én verantwoord aan de slag kunnen met de uitvoering van de eenmalige energietoeslag. Een aantal gemeenten is daarop ook direct aan de slag gegaan met de ambtshalve toekenning en uitbetaling van de eenmalige energietoeslagen aan bijstandsgerechtigden wonend in die gemeenten. Huishoudens aan wie de energietoeslag niet automatisch kan worden toegekend, kunnen via een aanvraag bij de gemeente in aanmerking komen voor de tegemoetkoming. De meeste gemeenten zijn nog niet toegekomen aan de inrichting van een aanvraagprocedure.
Ten tweede zijn er verschillen tussen gemeenten voor wat betreft de doelgroep en het bedrag van de energietoeslag. Op grond van het wetsvoorstel krijgen gemeenten de bevoegdheid om via het instrument van de categoriale bijzondere bijstand een eenmalige energietoeslag toe te kennen aan huishoudens met een laag inkomen. Een geüniformeerde vorm van eenmalige energietoeslag met een wettelijk voorgeschreven doelgroep en een wettelijk voorgeschreven bedrag is vanuit het oogpunt van rechtsgelijkheid te verkiezen, maar is een te grote opgave voor gemeenten gebleken, omdat deze niet in alle gevallen de aansluiting bij het lokale gemeentelijk minimabeleid mogelijk maakt. De mogelijkheid van aansluiting bij het lokale gemeentelijke minimabeleid is voor gemeenten van cruciaal belang om een snelle ambtshalve toekenning en betaling van de eenmalige energietoeslag aan een groot deel van de doelgroep mogelijk te maken. De eerder genoemde landelijke richtlijnen en de uitgebreide handreiking kunnen daarbij behulpzaam zijn. De keuze voor de vormgeving via de categoriale bijzondere bijstand betekent desalniettemin dat gemeenten beleidsvrijheid hebben bij de vormgeving van de eenmalige energietoeslag. Dat is overigens nu ook al zo bij de uitvoering van de bijzondere bijstand door gemeenten.
Hoe kan het dat huishoudens in de ene gemeente wél recht hebben op de energietoeslag en in de andere gemeente net buiten de boot vallen – oftewel dat de energietoeslag in de praktijk leidt tot willekeur?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kan het dat de ene gemeente de energietoeslag al heeft uitgekeerd en de andere gemeente daar nog weken mee wacht? Deelt u de conclusie dat er geen tijd te verliezen valt en huishoudens nú geholpen moeten worden?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u ervan dat het moment van uitkeren, de groepen die hiervoor wel of niet in aanmerking komen en de precieze hoogte van het bedrag «afhangen van de politieke kleur en de financiële situatie van een gemeente» (aldus Peter Heijkoop van de Vereniging Nederlandse Gemeenten)?
De gemeentelijke beleidsvrijheid bij de uitvoering van de eenmalige energietoeslag betekent onvermijdelijk dat er verschillen tussen gemeenten in de uitvoering zullen ontstaan. Ik hecht eraan dat het wetsvoorstel zoveel mogelijk uniform wordt uitgevoerd, ook gezien de landelijke aard van de huidige energieproblematiek. Om een uniforme uitvoering van de eenmalige energietoeslag door gemeenten te bevorderen heb ik in afstemming met de VNG landelijke richtlijnen opgesteld ten aanzien van de doelgroep en het richtbedrag van de eenmalige energietoeslag. Deze richtlijnen zijn op 15 maart jl. gepubliceerd, als bijlage 1 van de Handreiking eenmalige energietoeslag 2022.4 Met deze richtlijnen wil ik bevorderen dat in ieder geval huishoudens met een inkomen tot circa 120% van het sociaal minimum in aanmerking komen voor een eenmalige energietoeslag van 800 euro.
Ik heb de signalen ontvangen van gemeenten die vanwege het financiële risico voor de gemeente terughoudend zijn bij de uitvoering van de eenmalige toeslag. Hoewel begrijpelijk, acht ik die terughoudendheid ongewenst. Om die reden heb ik tijdens het Kamerdebat op 30 maart jl. over de ontwikkeling van de koopkracht en de stijgende energieprijzen gemeenten de garantie gegeven dat zij financieel worden gecompenseerd indien blijkt dat het aan gemeenten toegekende budget ontoereikend is voor verstrekken van een eenmalige energietoeslag van 800 euro aan huishoudens met een inkomen tot 120 procent van het sociaal minimum. Over de invulling van deze garantie en de verhoging van het beschikbare budget naar € 854 miljoen heb ik uw Kamer op 28 april jl. verder geïnformeerd5.
Met deze toezeggingen bestaat er naar mijn mening geen rem meer op de doelstelling van het wetsvoorstel, namelijk het bereiken van zoveel mogelijk huishoudens met een laag inkomen met een eenmalige energietoeslag van 800 euro, en wordt een uniforme uitvoering conform de landelijke richtlijnen bevorderd. Nu het Rijk een financiële garantie aan gemeenten heeft gegeven, vertrouw ik erop dat gemeenten ook daadwerkelijk gebruik zullen maken van hun bevoegdheid om huishoudens met een inkomen tot 120 procent van het sociaal minimum een eenmalige energietoeslag van 800 euro te verstrekken. Daarbij vertrouw ik op de werking van de lokale democratie.
Hoe kan de financiële situatie van de gemeenten een rol spelen, aangezien het Rijk de garantie heeft gegeven de regeling geheel te zullen betalen?
Zie antwoord vraag 6.
Beseft u hoe groot de urgentie is, aangezien de bedragen op openstaande rekeningen bij de energiebedrijven hard oplopen? Hoe voorkomt u dat de energiebedrijven uitgerekend nu incassobureaus op de huishoudens afsturen in een repressieve poging geld te innen dat zij helemaal niet hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u voorkomen dat huishoudens door de stijgende energierekening én de chaos rond de energietoeslag in de schulden en de schuldhulpverlening terechtkomen?
Als mensen zien aankomen dat zij hun energierekening niet kunnen betalen, is er hulp beschikbaar. Deze ondersteuning is onafhankelijk van de eenmalige energietoeslag. Mensen met financiële problemen kunnen in de eerste plaats contact opnemen met de energieleverancier om een betalingsregeling, uitstel van betaling of een ander voorschotbedrag af te spreken. Als dat niet tot een oplossing leidt, is er andere hulp beschikbaar. Via Geldfit.nl en 0800-8115 kan iedereen met geldzorgen eenvoudig hulp vragen. Dat kan tevens individuele bijstand zijn of schuldhulpverlening, waarbij onder voorwaarden een deel van de schulden kan worden kwijtgescholden. De energieleveranciers wisselen ook betalingsachterstanden uit met gemeenten om problemen vroeg bij hulpverleners te signaleren. Daardoor komen ook mensen in beeld die om wat voor reden dan ook, geen hulp vragen. Over de verschillende vormen van ondersteuning en de afstemming daartussen houd ik uiteraard contact met gemeenten en energieleveranciers.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden?
Vanwege de noodzaak tot interdepartementale afstemming van de antwoorden, is het helaas niet mogelijk gebleken de vragen binnen de gestelde termijn te beantwoorden.
Het bericht dat 30 miljard euro aan bezittingen van Russische oligarchen is bevroren door de Europese Freeze and Seize Taskforce |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het werk van de «Freeze and Seize Taskforce» van de Europese Commissie waarmee tot nu toe 30 miljard euro aan Russische en Wit-Russische bezittingen zijn bevroren?1
Ja.
Welke landen hebben voor zover u weet melding gedaan bij deze Taskforce en welke landen nog niet?2
Zoals weergegeven in de kamerbrief van 22 april, nr. Min-BuZa.2022 hebben, naast Nederland, enkel EU-lidstaten Frankrijk, België, Luxemburg, Polen en Portugal in het openbaar gecommuniceerd over de hoogte van bevroren tegoeden.
Welk deel van de bevroren 30 miljard euro is het gevolg van (een) melding(en) uit Nederland? Kunt u aangeven wat voor zaken dit betreft?
Zoals weergegeven in de kamerbrief van 22 april, nr. Min-BuZa.2022 is er momenteel voor € 632,9 miljoen bevroren door financiële instellingen.
Kunt u inzage geven in de lijsten met bezittingen die de lidstaten naar de Europese Commissie hebben gestuurd in het kader van deze «Freeze and Seize Taskforce»?
De gevraagde informatie is helaas niet openbaar. Voor zover vindbaar in openbare bronnen is een overzicht weergegeven in de kabinetsbrief van 22 april, nr. Min-BuZa.2022. Sinds die datum heeft de Irish Times geschreven over een niet-openbaar overzicht van de Europese Commissie.3
Zo nee, kunt u geaggrereerde overzichten verstrekken van de financiële tegoeden, (de waarde van) het vastgoed, het aantal schepen, het aantal vliegtuigen, het aantal helikopters, het aantal kunstwerken en eventuele andere bezittingen die de verschillende lidstaten hebben bevroren?
Zie antwoord vraag 4.
Zo nee, hoe gaat u tegemoetkomen aan uw toezegging om een internationale vergelijking te maken in de uitvoering van sancties?
Zie antwoord vraag 4.
Is het juist dat de Koning en Koningin in het bezit zijn van een villa in Griekenland in de nabijheid van de villa van Vladimir Poetin?3
De Nederlandse staat heeft geen informatie over eigendom van vastgoed van niet-Nederlanders in Griekenland.
Hebben de Griekse autoriteiten deze villa van Poetin al bevroren? Zo nee, bent u bereid uw Griekse evenknie hierop aan te spreken?
Europese coördinatie op het gebied van naleving en handhaving van sancties geschiedt in de seize and freeze task force, waar zowel Nederland als Griekenland bij is aangesloten. Binnen dit kader worden voortgang, uitdagingen en mogelijkheden tot samenwerking besproken. Voor zover volgens de Griekse autoriteiten bekend, bezit president Poetin geen villa in Griekenland. Daarnaast voert Griekenland de aan Rusland opgelegde sancties naar volledigheid uit en is het niet nodig de Griekse Minister van Buitenlandse Zaken hierop aan te spreken.
Klopt het onderzoek van de Russische journaliste Maria Pevchikh – waarin zij aantoont dat het schip «Scheherazade» (liggend in een Italiaanse haven), in bezit is van Vladimir Poetin?4
Het is voor mij niet mogelijk om te verifiëren of dit onderzoek klopt.
Bent u bereid uw Italiaanse evenknie aan te sporen om actie te ondernemen op basis van dit onderzoek?
De contacten tussen mij en mijn Italiaanse collega zijn zeer nauw. Ook sancties en de naleving daarvan zijn regelmatig onderwerp van gesprek. Daarnaast vindt coördinatie plaats in de Europese seize and freeze task force over de inspanningen van de lidstaten op het vlak van sanctienaleving en handhaving. Daarbij vallen de inspanningen van de Italiaanse autoriteiten in positieve zin op.
Hoeveel personen en/of entiteiten vallen precies onder de Europese sancties? En op hoeveel daarvan is reeds actie ondernomen?
Er staan nu 1.110 personen en 83 entiteiten op de sanctielijst territoriale integriteit Oekraïne. Er bestaat geen overzicht van welke van deze personen of entiteiten precies tegoeden zijn bevroren. Vanwege toezichtvertrouwelijkheid is het ook in Nederland niet mogelijk voor de financiële toezichthouders om in te gaan op individuele gevallen.
Het bericht ‘The backdoor that keeps Russian oil flowing into Europe’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «The backdoor that keeps Russian oil flowing Into Europe»?1
Ja.
Is het juist dat bedrijven als Shell, die publiek beweren zich uit Rusland te hebben terug getrokken en miljarden euro’s zeggen te hebben afgeschreven, Russische fossiele brandstoffen bijmengen met brandstof van een andere origine?
Met het zesde sanctiepakket heeft de EU maatregelen ingesteld tegen de invoer van ruwe olie en olieproducten uit Rusland. Het vaststellen van de oorsprong van olieproducten vergt een case-by-case benadering. De oorsprong van goederen waarvoor sanctiemaatregelen gelden wordt vastgesteld op basis van niet-preferentiële oorsprongsregels zoals vastgelegd in het Douanewetboek van de Unie (Verordening (EU) Nr. 952/2013). De oorsprong van het olieproduct, in dit geval diesel, hangt onder andere af van het productieproces alsook de relatieve hoeveelheden van componenten van verschillende oorsprong die gebruikt zijn in het productieproces.
Het is sowieso op basis van de sanctiemaatregelen niet toegestaan om ruwe olie of olieproducten zoals diesel te betrekken van Russische partijen die gesanctioneerd zijn, ook niet als deze partijen vanuit andere landen actief zijn.
Ik heb geen signalen dat Shell, of andere Europese partijen, zich niet aan de Europese sanctieregels houden. Evenwel gelden deze regels alleen voor onder meer Amerikaanse en Europese partijen, maar bijvoorbeeld niet voor Indiase of Chinese partijen. Ondanks verschillende strenge bepalingen, waaronder het verzekerverbod op Russische olie, kan het evenwel voorkomen dat Russische olie nog indirect in de mix van Europese partijen zit. Daarom blijft het belangrijk om in te zetten op een zo streng mogelijke implementatie en handhaving van het importverbod, en dient zoveel mogelijk ingezet te blijven worden op het voorkomen van (abusievelijke) omzeiling. Dit is ook de inzet van het kabinet bij eventuele volgende pakketten.
Wanneer is volgens u bijvoorbeeld een lading Russische diesel geen lading Russische diesel meer?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er aanwijzingen dat Shell Plc, de grootste Europese oliemaatschappij, Russisch fossiele brandstof omzet in wat handelaren een Letse blend noemen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het feitelijk waar dat Shell vaten als «niet van Russische oorsprong» op de markt brengt, waarin bijvoorbeeld wel 49,99% Russische brandstof zit, maar waarvan de overige 50,01 procent ergens anders vandaan komt?
Zie antwoord vraag 2.
Zo ja, wat vindt u van deze praktijk? En in hoeverre is dit in strijd met bestaande regelgeving?
Voor olie is deze problematiek bekend, zoals in het geval van Iran en destijds Irak. Wat er in zulke gevallen vaak gebeurt is dat er (aanvullende) antidumpingheffingen worden ingesteld tegen de betrokken landen om de omzeiling tegen te gaan.
Ten tijde van de publicatie van het artikel, op 8 april jl., was er nog geen sprake van een verbod op de invoer van Russische ruwe olie of olieproducten. De vaststelling van de oorsprong van olieproducten zoals beschreven in het artikel was ten behoeve van een zelf opgelegde beperking door marktpartijen op het gebruik van Russische ruwe olie en olieproducten. Sindsdien is het zesde sanctiepakket aangenomen dat voorziet in een gefaseerd verbod op de invoer van Russische ruwe olie en olieproducten. Marktpartijen zijn nu gebonden aan wettelijk vastgestelde oorsprongsregels zoals vastgelegd in het Douanewetboek van de Unie (Verordening (EU) Nr. 952/2013). De beschreven vaststelling van Russische oorsprong in het artikel is niet in lijn met de vastgelegde oorsprongsregels in het Douanewetboek.
Wat kunt u ondernemen tegen het feit dat er al een snelgroeiende en ondoorzichtige markt voor gemengde Russische diesel en andere geraffineerde aardolieproducten te ontstaan, hoewel er formeel nog geen boycot van Russische olie is?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe kan ook deze praktijk worden aangepakt als Nederland dan wel de EU tot een formele boycot van Russische olie overgaat?
Tot op heden is er nog geen formele boycot van Russische olie door Nederland of de EU. Het is nu niet aan de orde om in te gaan op de uitvoering van maatregelen die nog niet genomen zijn.
Bent u bereid, om net als Polen en de Baltische Staten over te gaan tot een boycot van Russische olie en daarbij bijmengpraktijken ook aan te pakken?
De oorlog in Oekraïne maakt glashelder dat de EU haar afhankelijkheid van fossiele energie uit Rusland zo snel mogelijk moet afbouwen. Uw Kamer wordt – conform de motie van de leden Klaver c.s. over een concreet afbouwplan inclusief tijdpad van Russische olie, gas en kolen (Kamerstuk 36 045 nr. 48) – eind deze maand middels een Kamerbrief van Minister voor Klimaat en Energie verder geïnformeerd over een Nederlands afbouwplan voor Russische energie (kolen, olie en gas).
Nederland pleit ervoor om verdere EU-sanctiemaatregelen tegen Rusland voor te bereiden, inclusief op het terrein van olie. Het kabinet bestudeert potentiële maatregelen ter beperking van de import van Russische olie en treedt hierover in overleg met andere lidstaten, de Europese Commissie en de sector. Bij het voorbereiden van aanvullende sancties, is het belangrijk om rekening te houden met de energieleveringszekerheid en de EU-eenheid.
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden en uiterlijk binnen 2 weken beantwoorden?
Het is toch mijn grote spijt niet gelukt om deze antwoorden binnen de gevraagde termijn te beantwoorden.
Het bericht 'Halsema: drugseconomie draait op volle toeren, jongeren sneller in zware criminaliteit' |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Halsema: drugseconomie draait op volle toeren, jongeren sneller in zware criminaliteit» en met de Regionale Veiligheidsrapportage Amsterdam-Amstelland (RVR) 2021?1
Ja.
Bent u net als het CDA geschrokken van de bevindingen uit de veiligheidsrapportage, die het beeld oproepen van een stad die ondermijnd wordt door de drugsmaffia?
Elk rapport over drugsproblematiek laat opnieuw zien hoe groot de problemen zijn waar mee we te maken hebben en hoe urgent het is ze aan te pakken. De aanpak van georganiseerde criminaliteit is daarom van groot belang voor dit kabinet en zal voor mij de komende periode topprioriteit zijn. In mijn Kamerbrief van 26 april jl. over de aanpak van georganiseerde criminaliteit op hoofdlijnen heb ik het belang van een consistente en samenhangende repressieve en preventieve aanpak benadrukt.2 Ook lokaal kennen de verschillende steden hun eigen aanpak en daarbinnen hun eigen prioriteiten.
In hoeverre hebben de conclusies van de rapporteurs u verrast? Hoezeer is de situatie in Amsterdam exemplarisch voor die in andere Nederlandse gemeenten? Welke factoren maken de Amsterdamse situatie anders of uniek?
Zie ook mijn reactie op vraag 2. Georganiseerde drugscriminaliteit en de ondermijnende effecten daarvan doen zich op meer plekken voor dan alleen in Amsterdam. Uit onderzoek en ondermijningsbeelden blijkt wel dat de gemeente Amsterdam een andere en een meer omvangrijke problematiek kent dan andere gebieden in Nederland. Deze problematiek kwam onder andere al naar voren in het onderzoeksrapport «de achterkant van Amsterdam» van Pieter Tops en Jan Tromp.
Factoren die de Amsterdamse situatie anders maken zijn dat Amsterdam fungeert als belangrijk knooppunt in de drugsindustrie en dat verschillende internationale criminele groeperingen opereren vanuit onze hoofdstad. Amsterdam is daarmee niet alleen het financieel centrum van ons land, maar ook het operationeel machtscentrum en financiële hart van de cocaïnemarkt. Dit maakt dat Amsterdam meer dan andere steden wordt geconfronteerd met specifieke ondermijnende effecten van de drugscriminaliteit, zoals extreem geweld, bedreiging, intimidatie en ondermijning van het democratisch gezag.
Amsterdam onderscheidt zich daarnaast vanwege haar sterke internationale karakter en haar toeristische aantrekkingskracht. Daarmee heeft de stad een aantrekkelijke positie ten opzichte van andere Nederlandse gemeenten als het gaat om investeringen van internationale bedrijven in vastgoed. Deze investeringen brengen helaas ook witwasrisico’s met zich mee. Daarnaast raken branches zoals de horeca en het toerisme ontwricht door het witwassen van drugsgelden.
Kunt u, in het licht van de veiligheidsrapportage waaruit blijkt dat criminelen veelvuldig drugs uit zeecontainers halen in de havens van Amsterdam, Rotterdam en Antwerpen, aangeven of het opnemen van de (verruiming van) de strafbaarstelling van uithalers (138aa Sr) in de wet per 1 januari impact heeft op de hoeveelheid drugs die de havens van Nederland binnengebracht wordt? Zijn er cijfers en/of signalen beschikbaar waaruit blijkt dat er sindsdien hogere straffen worden opgelegd dan de € 95 geldboete die tot 1 januari kon worden opgelegd aan uithalers? Worden er inmiddels gevangenisstraffen opgelegd conform 138aa Sr?
Sinds de inwerkingtreding van de zogenaamde Uithalerswet zijn door de Rechtbank van Rotterdam meerdere verdachten veroordeeld tot gevangenisstraffen variërend van 3 tot 6 maanden. Dat is aanzienlijk hoger dan de boete van 95 euro. Dit lijkt tot nu toe geresulteerd te hebben in een daling van de hoeveelheid aangetroffen uithalers in de haven van Rotterdam. Het positieve effect van de nieuwe maatregel is daarmee duidelijk aanwezig in de haven van Rotterdam. Het is echter lastig aan te tonen in hoeverre een specifieke maatregel effect heeft op de totale omvang van drugstransport in dergelijke grote havens. Cijfers omtrent drugstransport zijn bovendien gebaseerd op aangetroffen en onderschepte hoeveelheden drugs en niet op de hoeveelheid die daadwerkelijk getransporteerd wordt. De impact van deze maatregel op de totale drugstransporten in havens is daarom niet aan te tonen, maar in de praktijk blijkt een positieve impact op de uithalersproblematiek.
Ziet u net als de burgemeester van Amsterdam dat in bepaalde wijken van grote steden «parallelle samenlevingen» (zijn) ontstaan, waarin ondermijnende criminaliteit wordt getolereerd of zelfs gestimuleerd? Welke informatie hebt u hierover? Wat zijn bijvoorbeeld de kenmerken van dergelijke wijken en zijn deze allemaal bij de overheid in beeld? Welke maatregelen lopen er om deze parallelle samenlevingen terug te dringen, bijvoorbeeld op het gebied van preventie om te voorkomen dat jongeren op vroege leeftijd in de criminaliteit terechtkomen?
Ook ik maak me zorgen over de ontwikkelingen in sommige gebieden in Nederland. Die zorgen ontstaan niet alleen door wat ik van deskundigen en ook de politie en bestuurders hoor, maar ook door rapportages en monitors die al jarenlang uitgevoerd worden. Ik noem er een paar: de monitor Jeugdcriminaliteit van het WODC, de Leefbaarometer van BZK, het Dashboard Zicht op ondermijning, politiedata etc. Doordat deze rapportages en monitors al jarenlang teruggaan hebben mijn collega’s van OCW, SZW, BZK en ik een goed beeld van de meest kwetsbare gebieden in Nederland. Kenmerken van kwetsbare wijken zijn: een relatief laag veiligheidsgevoel van bewoners, een relatief hoog aantal delicten en relatief veel bewoners met multiproblematiek, zoals schulden, werkloosheid en/of het hebben van een (licht) verstandelijke beperking. Deze wijken vormen een voedingsbodem voor georganiseerde en ondermijnende criminaliteit. Hoewel de jeugdcriminaliteit al jaren gestaag daalt, zien we tegelijkertijd dat het voor sommige jongeren steeds lastiger wordt de verleidingen van drugscriminaliteit te weerstaan. Het beeld ontstaat dat jongeren steeds vroeger en sneller geweld gebruiken, naar wapens grijpen en zich keren tegen de samenleving. En dat is zeer zorgelijk. Er is geen tijd te verliezen. Als we niks doen komen meer jongeren in de drugshandel terecht en wordt de macht van de drugsorganisaties in kwetsbare wijken steeds groter.
Om te voorkomen dat jongeren en jongvolwassenen het criminele pad op gaan of daarin verder afglijden, investeer ik, zoals onlangs aangekondigd, 82 miljoen in preventie en start ik met een wijkgerichte aanpak in de 15 gemeenten waar de problematiek het grootst is. Ik sluit daarbij aan bij de geprioriteerde gebieden van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid. Later dit jaar volgen er meer wijken. Er worden extra inspanningen gepleegd op scholen, bijvoorbeeld met het programma Kapot Sterk waar kinderen uit groep 8 wordt geleerd sterker te staan tegen de verleiding en aanzuigende werking van criminaliteit. Lokaal wordt de samenwerking gezocht met ondernemers voor bijvoorbeeld stages en leer-werkplekken, zodat jongeren een aantrekkelijk toekomstperspectief geboden wordt. Er wordt geïnvesteerd in jongerenwerk waar risicojongeren samen met school, ouders en straatcoaches permanent in de gaten worden gehouden en gestimuleerd worden (verder) te leren of te gaan werken. Die steun en stimulans zijn niet vrijblijvend. Jongeren die over de schreef gaan, worden dichtbij huis aangepakt, door bijvoorbeeld de inzet van gebiedsgerichte officieren van justitie die de lokale omstandigheden en risicogroepen goed kennen. Waar mogelijk zet ik in op wijkrechtspraak, waardoor meer rekening kan worden aan de lokale mogelijkheden en behoeften voor straf en genoegdoening.
Beschikken overheden volgens u over voldoende instrumenten om gerichte wapencontroles te kunnen uitvoeren, waarvan de Amsterdamse driehoek van burgemeester, Openbaar Ministerie en politie aangeeft dat ermee moet worden doorgegaan? Vindt u dat preventief fouilleren breder en makkelijker mogelijk gemaakt zou moeten worden, daar uit de veiligheidsrapportage naar voren komt dat wapenbezit onder jongeren veel voorkomt en er veelvuldig (dodelijke) steekincidenten plaatsvinden?
Om wapenbezit en -gebruik onder jongeren tegen te gaan is het actieplan Wapens en Jongeren opgesteld.3 In dit gezamenlijke actieplan tegen wapenbezit onder jongeren – waaraan de gemeente Amsterdam deelneemt – wordt onder meer het inzetten van preventief fouilleren gestimuleerd. Ik vind preventief fouilleren een belangrijk instrument om het aantal wapens op straat te verminderen en bij te dragen aan het versterken van het veiligheidsgevoel in het publieke domein. Momenteel wordt het instrument preventief fouilleren geëvalueerd. Hierin wordt ook onderzocht of het nuttig zou kunnen zijn het instrument te wijzigen naar eventuele andere eisen van de tijd. Verschillende zaken, zoals de ervaringen met de aanwijzingsprocedure, de operationele toepassing in de praktijk, de eventuele verruiming van preventief fouilleren naar andere voorwerpen (bijvoorbeeld (zwaar) vuurwerk) en de mogelijkheden voor groeps- en persoonsgerichte toepassing van het middel, worden in het kader in de evaluatie meegenomen. Overigens kan de burgemeester op basis van artikel 174b van de Gemeentewet in onvoorziene en spoedeisende situaties een gebied voor maximaal twaalf uur aanwijzen als een veiligheidsrisicogebied. Voor deze spoedeisende variant van preventief fouilleren is het niet nodig dat de gemeenteraad vooraf de bevoegdheid heeft verleend aan de burgemeester.
Vertraging bij de afhandeling van smartegeld in Groningen |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vertraging bij afhandeling smartegeld aardbevingsgebied»?1
Ja.
Hoe vaak hebt u niet gezegd dat de schadeafhandeling en versterking in het Groningse bevingsgebied sneller moeten? Hoe vaak hebt u niet beloofd dat te zullen regelen? Hoe vaak hebt u niet allerlei «versnellingsmaatregelen» gepresenteerd?
De schadeafhandeling en versterkingsoperatie in Groningen zijn complexe operaties waarbij zorgvuldigheid en snelheid op gespannen voet met elkaar kunnen staan. Tijdens mijn bezoeken aan Groningen hebben bewoners op indringende wijze beschreven wat het lange wachten met hen doet of heeft gedaan. Het in publieke handen brengen van de schadeafhandeling en versterking heeft over het geheel genomen geleid tot verbetering en versnelling van de afhandeling, maar daarmee zijn we er nog niet.
Zoals ik in mijn Beleidsbrief Groningen2 heb beschreven, zet ik me in voor meer oog voor de menselijke maat, meer snelheid in de uitvoering en betere communicatie. De afgelopen weken heb ik twee dagen per maand in Groningen gewerkt, en dat blijf ik doen. Tijdens deze werkdagen spreek ik met bewoners die de tijd nemen om hun ervaringen met mij te delen. Deze gesprekken helpen mij de knelpunten beter te begrijpen en waar mogelijk weg te nemen.
Hoe kan het dan dat de afhandeling van de aanvragen voor smartegeld vertraging heeft opgelopen? Wat gaat u doen om dit onmiddellijk op te lossen?
De afhandeling van immateriële schade door het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) is na een pilotfase in november 2021 van start gegaan. Tot op heden is er 6 miljoen euro toegekend (d.d. 10 mei 2022). Het IMG heeft de regeling als eerste opengesteld in de gemeente Eemsdelta in de kern van het aardbevingsgebied. Hierna volgde een bredere gefaseerde uitrol. Het IMG wil hiermee voorkomen dat juist bij deze schademeldingen, van mensen die ernstig leed of verdriet hebben doorstaan als gevolg van de bevingen, vertraging en onzekerheid over doorlooptijden ontstaat tijdens de afhandeling ervan. Het IMG heeft in april jl. besloten, wederom om lange doorlooptijden te voorkomen, eerst meer openstaande aanvragen af te handelen en het openstellen van de volgende gemeente met een maand te verplaatsen. Een gefaseerde openstelling maakt het ook mogelijk ervaring op te doen met de procedurele afhandeling van deze voor het IMG nieuwe vorm van schade en tijdig aanpassingen door te voeren indien nodig. Daarnaast is een reden voor de ontstane vertraging van de afhandeling van immateriële schade dat de gegevens over de versterking niet voldoende vooraf beschikbaar zijn bij het IMG. In dat geval moet de informatie over versterkingsoperatie door de aanvrager zelf worden aangevuld. Het IMG helpt daarbij waar mogelijk en werkt aan een verbetering en vereenvoudiging van de informatie-uitwisseling over de versterkingsoperatie in samenwerking met de Nationaal Coördinator Groningen (NCG).
Ik onderschrijf het belang van zorgvuldigheid, in het bijzonder bij deze vorm van schade. Tegelijkertijd is het wenselijk dat er ook voor bewoners in de rest van het aardbevingsgebied met immateriële schade snel duidelijkheid komt over de te ontvangen vergoeding daarvoor. Ik blijf hierover in gesprek met het IMG.
Kunt u zich herinneren dat u meermaals bent gewaarschuwd dat het handhaven van twee aparte uitvoeringsorganisaties (de Nationaal Coordinator Groningen (NCG) en het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) met elk hun eigen taken), die onderling iets aan «gegevensuitwisseling» doen, in de praktijk niet gaat werken en voor vertraging zal zorgen?2 Deelt u deze conclusie, nu blijkt dat juist deze gebrekkige gegevensuitwisseling tussen de NCG en het IMG de oorzaak is van de vertraagde afhandeling van het smartegeld?
De afhandeling van schade en de uitvoering van versterking in het Groningse aardbevingsgebied zijn vanwege de aard, dynamiek, benodigde expertise en snelheid twee wezenlijk verschillende trajecten. Daarom is er bewust voor gekozen deze taken bij verschillende organisaties te beleggen. Dit neemt niet weg dat een goede samenwerking tussen beide organisaties nodig is. Het IMG en de NCG hebben de afgelopen twee jaar ingezet op de ontwikkeling van deze samenwerking en een plan van aanpak opgesteld. Zoals beschreven in de Kamerbrief van 24 november 2021 is ook het verbeteren van de onderlinge gegevensuitwisseling hier onderdeel van.4 Ten behoeve van verdere verbetering van de afstemming van de uitvoering van versterking en de vergoeding van schade wordt momenteel gewerkt aan een algemene maatregel van bestuur, waarmee de gezamenlijke uitgangspunten ook een wettelijke basis krijgen.
Dit laat onverlet dat de afhandeling van immateriële schade doorgaat. Het IMG werkt aan een verbetering en vereenvoudiging van de informatie-uitwisseling over de versterkingsoperatie in samenwerking met de NCG.
Klopt het dat 94% van alle aanvragen voor smartegeld is toegekend? Zo ja, waarom wordt er dan niet meteen uitbetaald? Waarom moeten gedupeerden zelf bewijsstukken aanleveren? Wat moeten zij hiermee precies bewijzen?
Het IMG heeft 6.644 aanvragen (d.d. 10 mei 2022) voor immateriële schade ontvangen. Daarvan zijn er inmiddels 2.373 afgehandeld. In 2.049 gevallen is schadevergoeding toegekend. Bewoners krijgen na toekenning binnen twee weken de schadevergoeding uitbetaald. Het IMG streeft naar een laagdrempelige aanvraagprocedure. In het aanvraagproces zijn de meeste gegevens digitaal beschikbaar voor de aanvrager en door het IMG verzameld. Een aanvrager kan die gegevens aanpassen of toevoegen. Het IMG kan vragen om documenten die deze aanpassing of wijziging ondersteunen.
Deelt u de conclusie dat de bureaucratische kluwen van verschillende instanties, regelingen en procedures nog altijd de boventoon voert ondanks uw herhaaldelijke beloften dit te zullen verbeteren? Deelt u de conclusie dat de schadeafhandeling en versterking van jarenlange gebroken beloften aan elkaar hangt?
Deze conclusies deel ik niet. Voor dit antwoord verwijs ik u ook naar het antwoord op vraag 4. Bewoners zijn niet gebaat bij nieuwe beloften, kaders of systemen, wel bij verbetering in de uitvoering. De inzet van het IMG en de NCG om nauwer samen te werken en de algemene maatregel van bestuur waarin dit geregeld wordt, hebben als doel bij te dragen aan het vereenvoudigen en verbeteren van de processen waar bewoners mee te maken krijgen.
Deelt u de mening dat het onverteerbaar is dat er 100 miljard euro wordt uitgegeven aan klimaat en stikstof, terwijl de gedupeerde Groningers hopeloos lang op hun geld moeten wachten?
Het kabinet staat voor meerdere grote maatschappelijke opgaven. De schadeafhandeling en versterkingsopgave in Groningen staan los van de klimaat- en stikstofopgaven. In de schadeafhandeling is voorrang gegeven aan zorgvuldigheid richting bewoners en onafhankelijke oordeelsvorming. Gaandeweg is echter duidelijk geworden dat dit soms ten koste gaat van snelheid. Desondanks heeft het in publieke handen brengen van de schadeafhandeling over het geheel genomen geleid tot verbetering en versnelling van de afhandeling. Het IMG heeft sinds de oprichting in 2020 grote stappen gezet in de afhandeling van schade in Groningen: inmiddels heeft het meer dan 242.919 schademeldingen afgehandeld en is er ruim 1,389 miljard euro (d.d. 10 mei 2022) aan vergoedingen uitgekeerd. Het IMG handelt in lijn met het uitgangspunt van de Tijdelijke wet Groningen, namelijk dat schade ruimhartig en voortvarend afgehandeld wordt. Zoals ik eerder heb aangegeven (Kamerstuk 33 529, nr. 993) blijft de doorlooptijd van de afhandeling van fysieke schade echter een punt van zorg. Net als de doorlooptijd van de afhandeling van immateriële schade (zie het antwoord op vraag 3) blijf ik dit nauwlettend volgen en blijf ik hierover in gesprek met het IMG.
Kunt u een compleet overzicht verstrekken van alle (versnellings)maatregelen die u de afgelopen jaren hebt genomen en bij elke maatregel concreet aangeven hoe succesvol die volgens u is geweest (hoeveel gedupeerden ermee zijn geholpen, hoeveel schades zijn uitbetaald, hoeveel woningen zijn versterkt etc.)?
Het kabinet hecht veel waarde aan de verbetering en versnelling van de schadeafhandeling en versterkingsopgave. De maatregelen die hiertoe over de afgelopen jaren zijn getroffen, zijn omvangrijk. Over de voortgang ten algemene wordt op de website van de NCG5 maandelijks een overzicht met de cijfers over de voortgang van de versterking gepubliceerd. Op de website van het IMG6 zijn alle cijfers ten aanzien van de schadeafhandeling en een overzicht van de verschillende regelingen te vinden. Deze cijfers worden wekelijks vernieuwd. In de jaarverslagen van het IMG en de NCG worden de cijfers, regelingen en maatregelen voor versnelling nader geduid.7 Hieronder ligt ik enkele maatregelen nader toe, zowel voor de versterking als voor de schadeafhandeling.
Voor veel maatregelen is niet exact te benoemen tot welke versnelling deze hebben geleid. Te denken valt aan de maatregel om alle uitvoeringswerkzaamheden onder te brengen onder één uitvoeringsorganisatie: de NCG. Of aan het mogelijk maken voor de bewoner om een herbeoordeling te kunnen aanvragen. Onder andere is bestuurlijk in 2019 de doelstelling afgesproken om 4.000 opnames en 4.000 beoordelingen per jaar te behalen. Daartoe zijn o.a. de volgende maatregelen genomen:
Voor meer dan 60% van de werkvoorraad van de NCG is inmiddels een door het Adviescollege Veiligheid Groningen (ACVG) gevalideerde typologie beschikbaar. Hiermee kan op basis van gemeenschappelijke kenmerken van gebouwen worden bepaald of ze aan de norm voldoen. Doordat gebouwen niet meer individueel worden doorgerekend kan snelheid worden gemaakt.
Met de praktijkaanpak is het proces van opname tot oplevering van een versterkte woning korter. Ook wordt minder aanspraak gemaakt op de beperkte capaciteit van ingenieursbureaus.
Ook wordt volop ingezet om de uitvoeringscapaciteit te verhogen. De Aanpak vergroten uitvoeringscapaciteit8 bevat verschillende maatregelen om de benodigde bouwcapaciteit te realiseren. Onderdeel hiervan is het organiseren van Bouwtafels. Voor het organiseren van de bouwcapaciteit gaat de NCG met bouwers in gesprek. De NCG brengt daarbij de gevraagde uitvoeringscapaciteit in kaart zodat bouwers hierop vroegtijdig op kunnen anticiperen.
Voor de voortgang van versterken is de beschikbaarheid van voldoende tijdelijke huisvesting eveneens van belang. Daarom onderzoekt de NCG nu alternatieve vormen van tijdelijke huisvesting. Deze maatregelen zijn een vervolg op eerdere versnellingsmaatregelen uit het Bouwakkoord en de BouwImpuls. In 2021 heeft de NCG de doelstelling om 1.500 adressen af te ronden behaald.
De afhandeling van meldingen van fysieke schade is vanaf maart 2018 t/m 30 juni 2020 door de Tijdelijke Commissie Mijnbouw Groningen (TCMG) uitgevoerd. Over het algemeen geldt dat over de jaren en met de oprichting van het IMG de schadeafhandeling is verbeterd en versneld: in 2018 werden er gemiddeld slechts 100 meldingen van fysieke schade afgehandeld per week en momenteel ligt dit aantal per week boven de 1.000 meldingen. Met de oprichting van het IMG in juli 2020 kunnen bewoners naast fysieke schade ook een vergoeding krijgen voor andere vormen van schade, zoals schade door waardedaling of immateriële schade. Gemiddeld geven schademelders een 7.7 als rapportcijfer voor de bovenstaande regelingen en vergoedingen. Hoewel de meerderheid van de bewoners tevreden is over de schadeafhandeling van het IMG, geldt dit niet voor iedereen. De gemiddelde doorlooptijd is bij fysieke schades langer dan gewenst en de werkvoorraad van fysieke schades is groot. Een balans vinden tussen zorgvuldigheid, snelheid en laagdrempelige procedures, blijft een ingewikkelde opgave. De TCMG en het IMG hebben hier oog voor en troffen verschillende maatregelen. Ik licht er drie uit:
Van 3 juli 2019 tot en met 31 december 2019 liep de Stuwmeerregeling Deze had tot doel het stuwmeer van oude schademeldingen (van voor 13 juni 2019) weg te werken, zodat nieuwe meldingen van fysieke schade sneller behandeld konden worden.
Met de introductie van de vaste vergoeding in november 2021 kunnen bewoners die voor het eerst schade melden er sinds november 2021 voor kiezen om snel een vergoeding te ontvangen voor kleine, eenvoudige schades. Zo kan het IMG bovendien meer capaciteit inzetten voor het afhandelen van complexe schades die een individuele beoordeling nodig hebben.
Het IMG verzamelt bij de afhandeling van schade door waardedaling en immateriële schade zoveel mogelijk zelf informatie over de bewoners om hen te ontlasten. Daarnaast worden lange wachttijden voorkomen door de regeling gefaseerd open te stellen. Doordat de waardedalingsregeling volledig digitaal is ingericht, kan het IMG bijvoorbeeld snel besluiten nemen, circa 90% van de aanvragen worden binnen 8 weken afgehandeld.
Waar blijft trouwens de crisisaanpak (zoals zo vaak door het Staatstoezicht op de Mijnen geadviseerd)?
Uw Kamer heeft onlangs de motie-Kops aangenomen met het verzoek om een crisisaanpak in Groningen.9 Bij indiening van deze motie heb ik laten weten deze te beschouwen als ondersteuning van mijn inzet: oog voor de menselijke maat, snelle uitvoering, duidelijke communicatie en zorgen dat er écht iets gebeurt.10 Ik informeer uw Kamer hierover op zeer korte termijn. Zoals ik heb geschetst in mijn Beleidsbrief Groningen van 7 februari jl. vergt dit wel – of het nu gaat om schadeafhandeling of versterking – constant balanceren tussen het maken van snelheid met gestandaardiseerde procedures en maatwerk dat recht doet aan de individuele situatie van de bewoner.11
De beschikbaarheid van nachtzorg |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Herkent u de signalen die de leden van de PvdA-fractie krijgen over de problemen met beschikbaarheid van nachtzorg in Overijssel? Krijgt u die signalen ook terug uit andere regio’s? Zo ja, welke signalen en regio’s? Zo nee, bent u bereid de beschikbaarheid van nachtzorg in Nederland steekproefsgewijs te laten onderzoeken?
Ik ben bekend met het artikel dat in de Stentor op 18 april 2022 verschenen is over de afschaling van de planbare nachtzorg bij een aantal zorgaanbieders in Overijssel. In tegenstelling tot wat het krantenartikel suggereert, heb ik begrepen dat het gaat om wijkverpleging, gefinancierd uit de Zorgverzekeringswet, en niet om zorg gefinancierd uit de Wet langdurige zorg. Ik heb geen signalen ontvangen uit andere regio’s.
Naast planbare nachtzorg kunnen cliënten in de wijkverpleging ook acute (onplanbare) nachtzorg nodig hebben. Ik vind het belangrijk om de beschikbaarheid van de ongeplande nachtzorg te monitoren omdat het belangrijk is dat een client in geval van een calamiteit hiervan gebruik kan maken. Dit ligt anders bij planbare nachtzorg, dit is niet per definitie noodzakelijke zorg (zie ook het antwoord op vraag 2 en 3). Uit een evaluatie van Berenschot over de bekostiging en contractering van de onplanbare nachtzorg wijkverpleging1 blijkt dat in de meerderheid van de regio’s afspraken zijn gemaakt over de organisatie van onplanbare nachtzorg. Voor 37% van de regio’s geldt dat niet: daar worden geen of inadequate afspraken gemaakt over de organisatie van de onplanbare nachtzorg (zo zijn er bijvoorbeeld meerdere teams die los van elkaar rijden en routes of gebieden níet optimaal bedienen). Dit is ongewenst en inefficiënt. Zorgverzekeraars gaan zich inspannen om zorgaanbieders die nog niet zijn aangesloten bij een samenwerkingsverband (om welke reden dan ook) te stimuleren zich aan te sluiten. Op dit moment loopt een herhaling van het onderzoek van Berenschot naar de landsdekkendheid van de afspraken over de samenwerking, de contractering en de bekostiging van de onplanbare nachtzorg. Vanzelfsprekend zal ik de resultaten met uw Kamer delen.
Deelt u onze zorgen over de beschikbaarheid van nachtzorg in Nederland, omdat slechte beschikbaarheid bijvoorbeeld kan betekenen dat mensen die afhankelijk zijn van de nachtzorg om hun incontinentiemateriaal te verschonen daar zonder deze zorg tot in de ochtend op moeten wachten?
Ja, ik deel de zorgen rondom de beschikbaarheid van noodzakelijke zorg, of dit nu overdag is of in de nacht. De wijkverpleging staat voor grote uitdagingen om de zorg nu en in de toekomst te kunnen leveren door de tekorten op de arbeidsmarkt en de vergrijzing. Echter, nachtzorg is niet per definitie en in alle gevallen noodzakelijke zorg waarvoor zorgverleners langs moeten komen. Incontinentiemateriaal is bijvoorbeeld van dermate hoge kwaliteit dat verschoning in de nacht niet nodig hoeft te zijn. Wijkverpleegkundige zorg wordt geleverd volgens het principe «zorgen dat» en niet meer (wat lang gebruikelijk was) volgens het principe «zorgen voor». Dat betekent dat verpleegkundigen en verzorgenden de cliënt zo zelfredzaam mogelijk proberen te maken. Dat doen zij uiteraard in goed overleg met de cliënt.
Bent u het ermee eens dat elke Nederlander die nachtzorg nodig heeft hier toegang tot zou moeten krijgen? Zo ja, wat kunt u doen om de beschikbaarheid van de nachtzorg te verbeteren?
Ja, ik ben van mening dat iedereen die wijkverpleging in de nacht nodig heeft, dat moet kunnen krijgen. Het is evenwel nog beter als de zorg overdag zo goed wordt geleverd dat daarmee planbare nachtzorg niet nodig is en onplanbare nachtzorg wordt voorkomen. Samen met partijen (Actiz, Patiëntenfederatie Nederland, Zorgverzekeraars Nederland, ZorgthuisNL, V&VN, VNG) heb ik daarom afspraken gemaakt om de samenhang en samenwerking in de wijkverpleging te verhogen. Dit heeft in 2019 geresulteerd in het gezamenlijk Kader toekomstbestendige wijkverpleging waarin partijen afspraken hebben gemaakt over de bereikbaarheid en beschikbaarheid van de onplanbare nachtzorg. Ik monitor de implementatie van deze afspraken door middel van het eerder genoemde onderzoek van Berenschot en de jaarlijkse monitors contractering door de NZa en spreek op basis daarvan partijen aan op hun verantwoordelijkheid. De afspraken zijn niet vrijblijvend en nakoming daarvan is essentieel; juist in deze tijd waarin sprake is van tekorten op de arbeidsmarkt.
Hoe kan het dat zorgorganisaties deze zorg nu niet kunnen leveren?
Ik heb begrepen dat de betreffende zorgorganisaties de planbare nachtzorg af hebben geschaald om een combinatie van drie redenen. Ten eerste is onderdeel van de visie van zorgaanbieders dat planbare nachtzorg niet nodig is als de zorg overdag van goede kwaliteit is en de cliënt uitgerust met de juiste materialen (bijv. incontinentiemateriaal) de nacht ingaat. Voor een client ligt de meerwaarde in een ongestoorde nacht. Voorwaarde is wel dat in geval van een calamiteit de zorgaanbieder goed bereikbaar is en snel de nodige zorg kan leveren. Een andere reden is dat er sprake is van personeelstekorten in de wijkverpleging en de zorgaanbieders ervoor kiezen om het beschikbare personeel in te zetten op de onplanbare nachtzorg. Als laatste wordt genoemd dat de planbare nachtzorg relatief duur is omdat de werkzaamheden in de nacht beperkt zijn.
Herkent u de uitleg van zorgorganisaties dat zij onvoldoende financiële middelen krijgen om nachtzorg te leveren? Zo ja, welke rol kan de nieuwe bekostiging, die nu in ontwikkeling is door de NZa, spelen bij een betere beschikbaarheid van nachtzorg?
De nieuwe bekostiging voor de nachtzorg is reeds gereed en per 2022 in werking getreden. Sinds dit jaar kunnen zorgaanbieders en zorgverzekeraars gebruik maken van de prestatie «organisatie en beschikbaarheid van onplanbare avond-, nacht- en weekendzorg». Deze prestatie kan worden gedeclareerd indien de zorgaanbieder hiervoor contractuele afspraken heeft gemaakt met de zorgverzekeraar(s). Er geldt een vrij tarief. Deze prestatie betreft het inrichten en/of onderhouden van een netwerk, infrastructuur en organisatie die ziet op de organisatie en beschikbaarheid van onplanbare avond-, nacht- en weekendzorg. Het betreft geen individueel geleverde zorg. Het is aan partijen om de kosten van onplanbare avond-, nacht- en weekendzorg te verwerken in een integraal tarief of om apart te declareren via deze nieuwe prestatie.
Uit het genoemde rapport van Berenschot blijkt dat de kostendekkendheid van de onplanbare nachtzorg verschillend ervaren wordt doordat dit vraagstuk vanuit verschillende perspectieven wordt bekeken door zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Het is aan zorgverzekeraars en zorgaanbieders om met elkaar het gesprek over de kostendekkendheid aan te gaan. Zorgaanbieders kunnen, door scherp te zijn op het inzichtelijk maken van de kosten voor de organisatie van onplanbare nachtzorg, met voldoende basis het gesprek aan met zorgverzekeraars voor aanvullende financiële afspraken.
Is er bij de nieuwe bekostiging ruimte voor een eerlijke vergoeding voor nachtzorg, wat relatief dure zorg is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Is het uw verwachting dat de gezamenlijke inkoop van de nachtzorg door zorgverzekeringen zal leiden tot een betere beschikbaarheid van nachtzorg? Zo ja, wanneer verwacht u dat dit over heel Nederland de standaard is?
In de Leidraad herkenbare en aanspreekbare wijkverpleging hebben zorgverzekeraars afgesproken met hun inkoopbeleid aan te sluiten op de ontwikkeling om meer samen te werken in de wijk. Wanneer samenwerkingsafspraken zijn gemaakt kopen zij deze zoveel mogelijk in. Ook is in de leidraad vastgelegd dat zorgaanbieders die in de wijk niet samenwerken in principe geen contract krijgen. Samenwerking tussen zorgaanbieders is dé manier om de wijkverpleging in de toekomst toegankelijk te houden. De inzet is dus niet gericht op gezamenlijke inkoop maar op het inkopen van samenwerkende zorgaanbieders. Gezamenlijke inkoop door zorgverzekeraars is niet mogelijk vanwege de private uitvoering van de Zorgverzekeringswet door zorgverzekeraars. Wel is in een aantal regio’s sprake van volgbeleid door zorgverzekeraars. Dat betekent, dat voor procedurele, inhoudelijke en financiële afspraken de zorgaanbieder het gesloten contract met de preferente verzekeraar voorlegt aan de andere zorgverzekeraars. Volgbeleid kan niet afgedwongen worden, er is beleidsvrijheid voor zorgverzekeraars om een andere of geen contractuele relatie aan te gaan met de aanbieder.
Het nieuwsbericht dat de politie in 2021 meer geweld heeft gebruikt |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Politie gebruikte meer geweld in 2021, wijt toename aan vele demonstraties»?1
Ja.
Hoe kijkt u naar het feit dat de politie meer geweld heeft ingezet? Ziet u deze stijging als een onvermogen bij de politie om de-escalerend op te treden? Of heeft u een andere verklaring? Zo ja, welke? Waarop baseert u dat?
In zijn algemeenheid wens ik te benadrukken dat ik een hoge mate van waardering heb voor het werk dat politieambtenaren – vaak onder moeilijke omstandigheden – doen om Nederland veilig te houden. Helaas is het gebruik van geweld hierbij soms onvermijdelijk en noodzakelijk.
In 2021 was de politie vaker genoodzaakt op te treden met gebruikmaking van geweld. Daaruit kan echter niet de conclusie worden getrokken dat er een onvermogen bestaat om de-escalerend op te treden. Het uitgangspunt van het optreden van een politieambtenaar is in alle gevallen de-escalatie. In het overgrote deel van de incidenten gebruikt de politie geen geweld. In 0,12% van alle incidenten waar de politie optreedt, ziet de politie zich genoodzaakt om geweld te gebruiken. In de overige incidenten wordt de situatie dus opgelost zonder de inzet van geweld of geweldsmiddelen. Ik verwijs u voorts naar het antwoord op vraag 1 van de Kamervragen van het lid Van Nispen.2
Bent u bereid om onafhankelijk onderzoek te laten doen naar in hoeverre gebrekkige de-escalatie een rol heeft gespeeld in de stijging van de inzet van geweld vanuit de politie? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
Iedere geweldsaanwending moet worden gemeld bij de hulpofficier van justitie. De hulpofficier maakt hiervan een geweldsregistratie op als dat op grond van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren (hierna: Ambtsinstructie) nodig is.3 Alle geweldsregistraties worden door de politiechef (namens de korpschef) beoordeeld. Bij de beoordeling van een geweldsaanwending wordt expliciet getoetst aan het de-escalerend optreden door de betreffende politieambtenaar zodat waar nodig bijsturing kan plaatsvinden. Meer ingrijpende vormen van geweldsaanwending – die op grond van artikel 18 van de Ambtsinstructie aan het Openbaar Ministerie moeten worden gemeld – worden tevens door de officier van justitie beoordeeld.1Hiermee is zorgvuldig onderzoek naar geweldsaanwendingen, waarbij aandacht is voor de-escalerend handelen, voldoende geborgd.
Hoe kijkt u naar het feit dat de politie opvallend vaak naar de wapenstok greep en vaker gebruik maakt van hevige middelen als traangas en waterkanonnen jegens demonstranten? Hoe verhouden deze gegevens zich volgens u tot het demonstratierecht?
Het klopt dat er in 2021 sprake is van een stijging van het aantal inzetten van de waterwerper, de wapenstok en traangas. Dit zijn middelen die kunnen worden ingezet bij het handhaven van de openbare orde. De aard en hevigheid van de openbare ordeverstoringen gaven aanleiding om van de wapenstok, het traangas en de waterwerper gebruik te maken.
Het is aan de burgemeester om het demonstratierecht zoveel als mogelijk te faciliteren. Het demonstratierecht kan eveneens door de burgemeester worden beperkt ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. De burgemeester maakt daarbij gebruik van de onder zijn of haar gezag staande politie en kan in dat kader – als ultimum remedium – ook toestemming geven tot inzet van bepaalde geweldsmiddelen zoals bijvoorbeeld de waterwerper4. Zie verder het antwoord op vraag 5. De burgemeester legt desgevraagd verantwoording af aan de gemeenteraad.
Gerelateerd hieraan vind ik het belangrijk om te benadrukken dat de bejegening van de politie onderhevig is aan verandering. Zo was er in 2021 wederom een stijging van het aantal meldingen (zo’n 13.000) van agressie en geweld tegen politieambtenaren.
Bent u het eens met de constatering dat het gebruik van deze middelen een enorme fysieke en psychologische impact heeft op slachtoffers, en de inzet hiervan te allen tijde tot een absoluut minimum moet worden beperkt? Zo ja, in hoeverre kunt u garanderen dat dit het geval was? Bent u bereid hier een onafhankelijk onderzoek naar te laten doen? Wat is uw plan voor het meer centraal stellen van de-escalatie als hoofddoel in de praktijk?
Het gebruik van geweld en geweldmiddelen kan zowel fysiek als mentaal een hevige impact hebben op betrokken burgers én op betrokken politieambtenaren. Het gebruik van geweld is een stap die politieambtenaren daarom niet lichtzinnig nemen. De-escalerend handelen is het uitgangspunt van ieder politieoptreden. Het vormt reeds een centraal en expliciet onderdeel in opleiding en training en is ook opgenomen in het toetsingskader dat gebruikt wordt bij de beoordeling van geweldsaanwending.
Het gebruik van geweld geldt als ultimum remedium dat moet worden toegepast met inachtneming van de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit, redelijkheid en gematigdheid. Voor het gebruik van geweld geldt bovendien een waarschuwingsplicht. Voorafgaand aan de inzet van traangas en de waterwerper is, als extra waarborg, altijd toestemming nodig van de meerdere en het bevoegd gezag. Daarnaast – en zoals reeds aangegeven in het antwoord op vraag 3 – vindt op de inzet van geweld en geweldmiddelen achteraf toetsing plaats. Het is niet aan mij om in die inhoudelijke beoordeling te treden. Onder verwijzing naar het antwoord op vraag 3 acht ik een aanvullend onderzoek niet nodig.
Hoe kijkt u naar de claim van de politie dat de toename van de inzet van geweld vanuit de politie te wijten valt aan een groter aantal demonstraties en manifestaties? Hoe kijkt u naar de paralel dat meer demonstraties zouden leiden tot meer politiegeweld? Acht u het een normale gang van zaken dat meer demonstraties vanzelfsprekend een logische verklaring zou zijn voor de inzet van meer geweld?
De politie heeft aangegeven dat de stijging onder andere verklaard kan worden door het aantal toegenomen demonstraties en het optreden van de politie daarbij. De Covid-19 maatregelen maakten dat de wijze van demonstreren aan een nieuw soort beperkingen onderhevig werd. Deze beperkingen in combinatie met een gedeelde maatschappelijke onrust hebben tijdens een aantal demonstraties voor een gespannen sfeer gezorgd, waarbij in sommige gevallen ook geweld tegen de politie werd gebruikt. Zo zag de politie zich geconfronteerd met zogenaamde «defendgroepen». Dat zijn groepen die naar demonstraties komen met als enig doel een confrontatie met de politie uit te lokken.
Mogelijk speelt ook de nieuwe meer eenduidige manier van registreren van geweldsgebruik waar politie op 15 januari 2019 mee is gestart een rol.5 Het is echter niet goed mogelijk om op basis van de cijfers verantwoorde conclusies te trekken. Dat zou nader onderzoek vergen. Voor een meer uitgebreide toelichting verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1 van de Kamervragen van het lid Van Nispen.6
Hoe plaatst u de bewering dat het toenemen van geweld te wijten valt aan demonstraties, en het feit dat dit als logische optelsom wordt benoemd, in het kader van het demonstratierecht als topprioriteit? Kunt u garanderen dat het recht op demonstratie te allen tijde is gewaarborgd? Bent u bereid dit onafhankelijk te laten toetsen?
Het recht op demonstratie in Nederland is een groot goed. De burgemeester en politie onder diens gezag dienen zich dan ook actief op te stellen om demonstreren te faciliteren, zodat het demonstratierecht zo goed mogelijk kan worden uitgeoefend. De burgemeester kan echter wel voorschriften en beperkingen stellen ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer of ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. Het in goede banen leiden van demonstraties vergt maatwerk en een inschatting door de burgemeester en de politie op basis van hun kennis van de lokale situatie. De burgemeester legt hierover desgevraagd verantwoording af aan de gemeenteraad en in het geval van een juridische procedure aan de rechter.
Wat wordt er concreet gedaan qua evaluatie op dit feit? Bent u het eens dat de houding vanuit de politie, namelijk dat de toename van de inzet van geweld vanuit de politie komt omdat er nu eenmaal meer demonstraties waren, te makkelijk is?
De toename van het aantal demonstraties is slechts één van de mogelijke verklaringen voor het feit dat politie in 2021 vaker genoodzaakt was op te treden/te interveniëren met gebruikmaking van geweld De politie laat op dit moment op eigen initiatief een evaluatie uitvoeren naar de nieuwe registratiewijze. Alle facetten met betrekking tot het proces van melden, verantwoorden, beoordelen en leren van het geweld aangewend door de politie, komen in deze evaluatie naar voren. De evaluatie wordt uitgevoerd door de Politieacademie in samenwerking met de Rijksuniversiteit Groningen en wordt in de tweede helft van 2022 verwacht. In afwachting van deze evaluatie acht ik nader en diepgravend onderzoek naar mogelijke oorzaken van stijgingen en/of dalingen in de cijfers is op dit moment niet opportuun. Voor een nadere toelichting hierop verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen van het lid Van Nispen.7
Deelt u de zorg dat het recht op demonstratie (mede door het op deze manier normaliseren van deze gang van zaken) onder druk staat, zoals bijvoorbeeld het geval was bij de woonopstand in Rotterdam of de demonstratie van Kick Out Zwarte Piet (KOZP) in Volendam, en de negatieve rol die de politie hierbij heeft gespeeld door respectievelijk gewelddadig ingrijpen, en het niet bieden van bescherming?2, 3
Zoals aangegeven is het recht op demonstratie een groot goed en wordt dat recht in Nederland goed beschermd. Bij beantwoording van de vragen van uw Kamer over genoemde demonstraties heb ik u gewezen op het feitenoverzicht van de lokale driehoek en de afwegingen die in dat kader zijn gemaakt10. Daar verwijs ik u naar.
Bent u bereid om met activistische bewegingen en demonstratie-organisatoren die dergelijke gebreken vanuit de politie hebben ervaren en voelen dat hun demonstratierecht niet is gehonoreerd in gesprek te gaan en te evalueren waar zij misstanden concluderen, en deze concreet mee te nemen in structurele verbeteringen?
Ik vind het belangrijk dat de genoemde groeperingen zich allereerst wenden tot de politie en het bevoegd gezag. Van andere standpunten en perspectieven kan immers geleerd worden. De politie heeft bij mij aangegeven open te staan om hier de dialoog over aan te gaan.
Daarnaast hecht ik eraan te vermelden dat er ook vanuit mijn ministerie contact is (geweest) met het maatschappelijk middenveld.
Wordt het feit dat de inzet van geweld vanuit de politie al vanaf het moment dat deze breed wordt geregistreerd jaarlijks structureel met 10 tot 15% stijgt meegenomen in een evaluatie? Wordt er gekeken naar redenen van dit patroon, waaronder expliciet de verantwoordelijkheid vanuit de politie zelf?4
Laat ik allereerst benadrukken dat ik het belangrijk vind dat iedereen in ons land zich beschermd voelt door de politie én dat elke politieambtenaar zijn of haar werk in veiligheid kan doen. De politie staat in onze samenleving naast de mensen en is er voor iedereen. Het bestaan van een patroon of trend van stijgend geweldgebruik kan ik niet onderschrijven. De politie is op 15 januari 2019, vooruitlopend op de inwerkintreding van de wijziging van de Ambtsinstructie eerste tranche12, overgegaan op een nieuwe meer eenduidige manier van registreren. In 2019 was sprake van een kortere registratieperiode omdat pas halverwege januari gestart werd met de nieuwe registratiewijze. Hierdoor laten de cijfers over 2019 zich getalsmatig niet goed vergelijken met die van de jaren erna.
Naar die nieuwe registratiewijze laat de politie zoals gezegd op eigen initiatief een evaluatie uitvoeren. De uitkomsten van dit onderzoek worden in de tweede helft van 2022 verwacht en wil ik eerst afwachten.
Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 1 in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Van Nispen.
Hoe kijkt u persoonlijk naar dit patroon? Bent u van plan dit breed te laten onderzoeken? Zo ja, op welke termijn en via welke middelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht dat het aantal meldingen van agressie- en geweldsincidenten in de jeugdgevangenissen toeneemt. |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het aantal meldingen van agressie- en geweldsincidenten in de jeugdgevangenissen de afgelopen jaren fors is toegenomen?1
Ja.
Waar is de stijging van het aantal agressie- en geweldsincidenten in de jeugdgevangenissen volgens u aan toe te schrijven?
Laat ik vooropstellen dat agressie en geweld tegen jongeren en personeel in de justitiële jeugdinrichtingen (hierna: de JJI’s) onacceptabel is. Deze stijging baart mij dan ook zorgen. Tegelijkertijd zijn incidenten helaas niet altijd te voorkomen bij deze doelgroep.
In 2020 waren er meer agressie- en geweldsincidenten dan in 2018. Deze stijging kan deels worden verklaard doordat er in 2020 een hogere bezetting van jongeren was dan in 2018. Hoe meer jongeren er in de JJI’s verblijven, hoe meer incidenten er doorgaans zijn. Andere mogelijke verklaringen zijn de verzwaring van de doelgroep en de corona-maatregelen van de afgelopen jaren. Daarnaast worden geweldsincidenten tussen jongeren onderling sinds 2020 beter geregistreerd, omdat de wijze van registratie is aangescherpt.
In het najaar van 2021 heeft mijn ambtsvoorganger een aantal maatregelen genomen om de druk op het personeel en de capaciteit te verlichten.2 Ik verwacht dat dit een positief effect zal hebben op de veiligheid in de JJI’s. Positief is dat het aantal geweldsincidenten sinds 2021 is gedaald.
Hoe kan het volgens u dat vanuit de medewerkers in het jeugdgevangeniswezen al jaren geluiden klinken dat het onveiliger wordt, maar er pas nu cijfers boven tafel komen die dit beeld onomstotelijk bewijzen? Waarom heeft u niet eerder gezorgd voor betere registratie en actieve openbaarmaking?
Ernstige incidenten (zogenoemde piketmeldingen) in de JJI’s worden maandelijks op de website van DJI geplaatst. De overige agressie- en geweldsincidenten worden geregistreerd en intern gerapporteerd. Deze cijfers worden, samen met andere informatie (zoals personele capaciteit), door DJI periodiek met de JJI’s besproken. Ook signalen van het personeel worden in die gesprekken meegenomen. Om agressie- en geweldsincidenten goed te kunnen duiden, is het belangrijk om deze in samenhang met andere ontwikkelingen in de JJI’s te bezien. Het (totale) aantal agressie- en geweldsincidenten wordt tevens ook standaard in de jaarverslagen van DJI opgenomen.
Klopt het dat er gemiddeld genomen nog steeds te veel jeugdigen op een afdeling zitten en dat jongeren die op een langverblijfafdeling thuishoren op kortverblijfafdelingen zitten, omdat er wachtlijsten zijn voor de langverblijfafdelingen? Zo ja, wat gaat u concreet doen om deze problemen op te lossen?
De bezetting in de JJI’s is hoog3. Daarom worden incidenteel zogenoemde overbedden4 ingezet. Het gebruik van overbedden op de (leef)groepen is door het tijdelijk openen van Rijks JJI Horsterveen afgenomen. Naast de hoge bezettingsgraad zijn quarantaines een andere belangrijke oorzaak van de inzet van overbedden.
Het klopt dat jongeren soms op een kortverblijfgroep worden geplaatst (of daar langer moeten blijven), terwijl ze op een langverblijfgroep thuishoren. Hoewel de wachtlijsten voor langverblijfgroepen zijn gestabiliseerd, zijn deze momenteel nog hoog. Om dit terug te dringen, werkt DJI aan het omzetten van enkele kortverblijf- naar langverblijfgroepen. Bij één kortverblijfgroep is deze omzetting voltooid. De omzetting van de overige groepen vergt enige aanlooptijd. De procedures en behandelmethodieken op langverblijf- zijn anders dan op kortverblijfgroepen, waardoor medewerkers eerst bijgeschoold moeten worden voordat ze op een langverblijfgroep aan de slag kunnen gaan. De omzetting is naar verwachting eind september 2022 gereed.
Erkent u dat het heel onverstandig is geweest dat twee goed draaiende jeugdinrichtingen de afgelopen jaren zijn gesloten?
Mijn ambtsvoorganger heeft in het SO over justitiële jeugd en jeugdbescherming van 20 augustus jl. gereflecteerd op de sluitingen.5 Daarin gaf hij aan JJI Het Keerpunt en JJI Juvaid te hebben gesloten vanwege de daling van de jeugdcriminaliteit. Deze daling was uiteraard een positieve ontwikkeling, de keerzijde daarvan was echter dat er sprake was van structurele overcapaciteit in de JJI’s. De leegstand bij de JJI’s ging namelijk gepaard met hoge kosten. Daar kwam bij dat PMJ-ramingen van destijds lieten zien dat de bezetting nog verder zou afnemen. Om deze redenen vond mijn ambtsvoorganger het noodzakelijk om capaciteit af te bouwen.
Wat kunt u op korte termijn doen voor het personeel om de werkomstandigheden en arbeidsvoorwaarden te verbeteren? Bent u bereid te kijken naar het verhogen van het salaris, om meer nieuwe medewerkers aan te trekken en de huidige medewerkers te behouden?
In het najaar van 2021 heeft mijn ambtsvoorganger een aantal maatregelen genomen om de druk op het personeel en de capaciteit in de JJI’s te verlichten.6 Deze maatregelen zien deels op de inzet van extra personeel, en daarmee op het verbeteren van de werkomstandigheden. Verder maakt het terugdringen van de administratieve lasten door (onder andere) nieuwe ICT-middelen onderdeel uit van het programma Vrijheidsbeneming op Maat (VOM).
Binnenkort start de onderhandeling over de CAO Rijk. De arbeidsvoorwaarden voor DJI, en daarmee ook van het personeel van de Rijks JJI’s, worden daarin meegenomen. Het personeel van de particuliere JJI’s vallen onder een andere CAO (CAO Jeugdzorg). Over het aanpassen van de CAO Jeugdzorg is onlangs een onderhandelingsakkoord bereikt.
Is de groepsgrootte binnen de Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI) eigenlijk nog wel van deze tijd, nu de populatie zwaarder is geworden? Bent u bereid om, in overleg met de ondernemingsraad, te bezien of de normen voor groepsgrootte aan herziening toe zijn?
Nee, dat is niet aan de orde. Er wordt gedifferentieerd in groepsgroottes, al naar gelang de opgelegde straf of maatregel en de zwaarte van de doelgroep. Ik zet in op het versterken van de personele capaciteit én het toepassen van maatwerk, binnen de bestaande groepsgroottes.
Naar aanleiding van de hoge bezetting, hoge werkdruk en zwaardere doelgroep in de JJI’s heeft mijn ambtsvoorganger eind 2021 een aantal maatregelen genomen. Eén van die maatregelen betreft de uitbreiding van personeel op de groep (van twee naar drie groepsleiders) bij een gelijkblijvende groepsgrootte. Daarmee komt er meer personeel beschikbaar op de leefgroepen. De werving van deze extra groepsleiders is inmiddels van start gegaan en de verwachting is dat steeds meer groepen drie groepsleiders zullen hebben.
Daarnaast wordt sinds 2019 ingezet op een stelselwijziging door middel van het programma VOM.7 Hiermee wordt ingezet op een aanpak die meer is toegespitst op wat de jongere echt nodig heeft (maatwerk) op het gebied van behandeling, beveiliging en nazorg. Voor de zwaardere doelgroep betekent dat intensieve zorg en een hogere mate van (fysieke) beveiliging. Verder zijn er, naar aanleiding van enkele ernstige incidenten, een aantal maatregelen genomen voor de Rijks Justitiële Jeugdinrichting (inrichtingen De Hunnerberg, De Hartelborgt, Den Hey-Acker, Horsterveen). Eén van deze maatregelen betreft een herbezinning op de groepsaanpak, waarbij wordt gekeken op welke wijze er (nog) meer maatwerk kan worden toegepast op de leefgroep. Dit sluit aan bij hetgeen op ingezet wordt met VOM.
Bent u bereid te kijken naar mogelijkheden om te zorgen voor minder administratie en bureaucratie, zodat medewerkers meer tijd en collega’s op de werkvloer hebben? Hoe gaat u dit doen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid de uitbreiding van Horsterveen permanent te maken, zodat mensen die daar solliciteren perspectief kan worden geboden?
Nee, dat is niet aan de orde. Rijks JJI Horsterveen is geopend om de druk op de overige JJI’s te verminderen. De gemiddelde bezetting in alle inrichtingen is hiermee gedaald. Deze maatregel is tijdelijk: wanneer de nieuwbouw in JJI Teylingereind in het voorjaar van 2023 volledig beschikbaar is, zal Rijks JJI Horsterveen naar de huidige PMJ-prognose niet langer nodig zijn. Wanneer de nieuwe PMJ-raming bekend is, zal opnieuw gekeken worden of de huidige capaciteit toereikend is.
Hoe gaat u de zeggenschap en betrokkenheid van medewerkers bevorderen en vanaf nu ook echt luisteren naar hun signalen en waarschuwingen?
DJI heeft aandacht voor de signalen uit het veld, en de medezeggenschap vormt daar een belangrijke schakel in. Signalen van medewerkers worden op verschillende manieren opgehaald. Naar aanleiding van enkele ernstige incidenten zijn er, in overleg met medewerkers en de ondernemingsraad, een aantal tijdelijke maatregelen ingevoerd voor de Rijks Justitiële Jeugdinrichting:
Verder voert DJI momenteel een medewerkersonderzoek uit met de thema’s bevlogenheid, betrokkenheid, werkdruk en veiligheid. Daarin is onder meer via open vragen ruimte om aan te geven wat goed gaat en wat moet verbeteren. De uitkomsten leveren een bijdrage voor gerichte vervolgstappen. Daarnaast wordt er periodiek onderzoek gedaan naar het leer-, leef- en werkklimaat in de JJI’s. Signalen van medewerkers komen verder ook aan bod in de reguliere gesprekken van DJI met de JJI’s in het kader van de planning en control-cyclus.