Het bericht 'Zonder DigiD lukt zorgen bijna niet' |
|
Lisa Westerveld (GL), Bouchallikh |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de pamflet «Geef ons DigiD»1 van KansPlus, EMB Nederland, Sien en Dit Koningskind, en met het nieuwsbericht «Zonder DigiD lukt zorgen bijna niet»2 van 2 mei jl. hierover?
Ja
Erkent u het feit dat het niet wenselijk is dat wettelijk vertegenwoordigers zoals ouders en mantelzorgers van kinderen met een ernstige beperking,3 niet kunnen kiezen om op een gemakkelijke en toegankelijke manier online overheidszaken te regelen voor hun kinderen of de mensen voor wie zij zorgen, zoals in het ziekenhuis, bij de belastingdienst en bij het UWV, omdat zij geen toegang hebben tot het DigiD van de persoon over wie zij bewindsvoerder zijn?
Ik ben het met u eens dat het onwenselijk is dat wettelijk vertegenwoordigers, zoals ouders en mantelzorgers van kinderen met een ernstige beperking, belemmeringen ondervinden bij het digitaal regelen van overheidszaken. Ik ben hierover ook in gesprek met de belangenorganisaties. Ook zet ik mij in voor de ontwikkeling van een functionaliteit waarmee wettelijk vertegenwoordigers gemakkelijk en toegankelijk digitaal diensten van de overheid kunnen afnemen. Wettelijk vertegenwoordigers dienen zonder belemmeringen op gemakkelijke en toegankelijke wijze digitaal diensten van de overheid te kunnen afnemen voor hun kinderen of de mensen voor wie zij zorgen. Echter omwille van de beschermende werking moet het uitgangspunt dat DigiD persoonsgebonden is, blijven gelden. Om diensten af te nemen bij de overheid moet worden vastgesteld wie je bent, ook digitaal. Fysiek gebeurt dat met een identiteitskaart, online gebeurt dat met een inlogmiddel, nu DigiD. Met DigiD wordt aangetoond wie iemand is, zodat een publieke dienstverlener weet met wie hij te maken heeft. Omdat je met DigiD je identiteit aantoont, is DigiD persoonlijk en niet overdraagbaar. Het is daarom niet toegestaan dat een DigiD door een ander dan de persoon van wie de DigiD is, wordt gebruikt. Dit is een belangrijk uitgangspunt en bedoeld om te voorkomen dat iemand anders namens jou kan handelen, zonder dat je het zelf weet. Dit biedt een beschermende werking en is juist van belang voor mensen die hulpbehoevend zijn.
Het tegenstrijdige is nu dat dit uitgangspunt er ook toe leidt dat hulpbehoevenden en hun vertegenwoordigers hierdoor problemen ondervinden bij het digitaal afnemen van diensten van de overheid.
In het breder perspectief van veilig inloggen, zie ik de oplossing daarom niet in het vrijgeven van de DigiD aanvraag of het gebruik van de DigiD van een ander, maar in het faciliteren van vertegenwoordigers, waardoor zij kunnen handelen zodanig, dat dat de vertegenwoordigde uiteindelijk ook beter beschermt.
Voor personen die zelf niet digitaal kunnen of willen handelen, moet de mogelijkheid bestaan om langs een andere weg, per brief of via een loket, diensten af te nemen. Ook kunnen zij ervoor kiezen iemand te machtigen via DigiD Machtigen. Deze gemachtigde kan dan met diens eigen DigiD de dienst afnemen namens de persoon die hij vertegenwoordigt.
Voor de groep personen die zelf niet mogen handelen omdat ze (deels) handelingsonbekwaam zijn, zoals het geval kan zijn met mensen met een verstandelijke beperking, geldt dat zij ook niet iemand mogen machtigen. Zij hebben een door de rechter aangestelde wettelijk vertegenwoordiger, zoals een bewindvoerder of een curator.
Op dit moment is er nog geen centrale voorziening waarmee wettelijk vertegenwoordigers met een eigen inlogmiddel diensten af kunnen nemen namens de personen die zij vertegenwoordigen. De reden hiervoor is dat bij het inloggen met DigiD of eHerkenning nu nog niet centraal automatisch in bronregisters gecontroleerd kan worden of iemand als wettelijk vertegenwoordiger namens een ander mag handelen. Wettelijk vertegenwoordigers moeten nu zelf bij iedere dienstverlener apart regelen dat zij namens een ander diensten af mogen nemen. Dit kost hen veel tijd.
Onder mijn verantwoordelijkheid wordt nu gewerkt aan een centrale oplossing die, na een inlogverzoek door een vertegenwoordiger, de benodigde bronregisters bevraagt en een verklaring afgeeft aan de dienstverlener in kwestie over de bevoegdheid van deze persoon om namens een ander te handelen. Hierin wordt samengewerkt met de Raad voor de rechtspraak die een register beschikbaar stelt waarin alle personen die onder bewind zijn geplaatst worden opgenomen, inclusief hun bewindvoerders.
De verwachting is dat deze functionaliteit begin volgend jaar gefaseerd in gebruik genomen kan worden. Gestart wordt met het ontsluiten van informatie over professionele bewindvoerders. Later zal dit uitgebreid worden met andere soorten vertegenwoordigers, zoals particuliere bewindvoerders, mentoren en curatoren. Er wordt onderzocht of, en op welke manier, dit proces versneld kan worden om ervoor te zorgen dat alle wettelijk vertegenwoordigers zo snel mogelijk op gemakkelijke en toegankelijke wijze digitaal diensten van de overheid kunnen afnemen voor diegene die zij vertegenwoordigen.
Hoe kan nu een wilsonbekwaam, ernstig meervoudig beperkt familielid iemand digitaal machtigen, zoals nu verwacht wordt?
Voor personen die zelf niet digitaal kunnen of willen handelen, moet de mogelijkheid bestaan om langs een andere weg, per brief of via een loket, diensten af te nemen. Ook kunnen zij ervoor kiezen iemand te machtigen via DigiD Machtigen. Deze gemachtigde kan dan met diens eigen DigiD de dienst afnemen namens de persoon die hij vertegenwoordigt.
Voor de groep personen die zelf niet mogen handelen omdat ze (deels) handelingsonbekwaam zijn, zoals het geval kan zijn met mensen met een verstandelijke beperking, geldt dat zij ook niet iemand mogen machtigen. Zij hebben een door de rechter aangestelde wettelijk vertegenwoordiger, zoals een bewindvoerder of een curator.
Op dit moment is er nog geen centrale voorziening waarmee wettelijk vertegenwoordigers met een eigen inlogmiddel diensten af kunnen nemen namens de personen die zij vertegenwoordigen. Op dit moment kan namelijk bij het inloggen met DigiD of eHerkenning nog niet automatisch gecontroleerd worden of iemand als wettelijk vertegenwoordiger namens een ander mag handelen. Hiervoor is een technische voorziening nodig waarom de bronregisters waar deze informatie in staat ontsloten kunnen worden. Onder mijn verantwoordelijkheid wordt gewerkt aan deze oplossing.
Bent u het ermee eens dat het onnodig en zeer belastend is voor wettelijk vertegenwoordigers om via de papieren weg elke keer gemachtigd te moeten worden als de persoon voor wie zij zorgen zaken moet regelen met de overheid, met lange wachttijden, reistijden, extra kosten en slechtere dienstverlening tot gevolg, in het bijzonder omdat zij het al extra zwaar hebben met de zorg voor een ander? Zo ja, hoe wilt u deze wettelijk vertegenwoordigers tegemoet komen?
De extra inspanningen voor wettelijk vertegenwoordigers worden erkend. Mantelzorgers zorgen veelal met liefde voor hun kinderen, partner of bekende en willen voor deze zorg graag voldoende tijd en aandacht houden. Het Ministerie van VWS hoort vaker dat het juist de bureaucratische taken zijn die mantelzorgers als belastend ervaren, mede omdat dit ten koste gaat van de tijd die zij aan hun kind kunnen besteden. Een deel van de gemeenten, zorgverzekeraars via het aanvullende pakket en in sommige gevallen werkgevers ondersteunen mantelzorgers bij een deel van deze taken door de inzet van mantelzorgmakelaars die mantelzorgers hierbij helpen. Het Ministerie van VWS geeft subsidie aan MantelzorgNL die via de mantelzorglijn mantelzorgers soms ook ondersteunt met regeltaken.
Begrijpt u dat mantelzorgers zich nu af en toe gedwongen voelen om zich voor te doen als degene die zij vertegenwoordigen?4 Hoe beoordeelt u dat?
Het is mij bekend dat sommige vertegenwoordigers, waaronder ook particuliere bewindvoerders en mantelzorgers, de DigiD gebruikersnaam en wachtwoord van de personen die zij vertegenwoordigen gebruiken om toegang te krijgen tot digitale dienstverlening. Zoals gezegd is het niet toegestaan dat een DigiD door een ander wordt gebruikt. Dit geldt voor iedereen. De aard van de vertegenwoordigingsrelatie, bloedverwant of niet, is hiervoor niet relevant. En tegelijkertijd weet ik ook dat de meeste mantelzorgers dit met de beste bedoelingen doen en dat dit als een belemmering ervaren wordt. In het verlengde hiervan begrijp ik daarom ook dat als ik de mogelijkheid om andermans DigiD te gebruiken morgen abrupt zou stoppen, een groot deel van de vertegenwoordigers en dus uiteindelijk de hulpbehoevenden een probleem zouden ondervinden met het afnemen van dienstverlening die zij juist zo hard nodig hebben. Dit is uiteraard niet gewenst en vormt een dilemma. Gelet op dit dilemma werk ik daarom samen met andere organisaties hard aan een zo spoedig mogelijk structurele oplossing. Totdat die oplossing er is, zal ik, zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen van de SGP leden Bisschop en Van der Staaij over dit vraagstuk (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2939), niets doen dat de hulp aan deze groep in de weg kan staan. Gelet op de bescherming die ik hulpbehoevenden wel wil en moet bieden, neem ik uiteraard wel maatregelen als ik signalen ontvang van misbruik van DigiD.
Ziet u ook het belang van het aanbieden van de keuze tussen digitale en papieren dienstverlening, voor zowel deze groep mantelzorgers als andere Nederlanders?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om het DigiD ook beschikbaar te maken voor de wettelijk vertegenwoordigers, zodat zij ervoor kunnen kiezen om zaken digitaal gemakkelijk te kunnen regelen voor degene die zij vertegenwoordigen? Zo ja, hoe gaat u dat regelen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 5.
Actuele problemen van Oekraïense ontheemden. |
|
Don Ceder (CU), Ruben Brekelmans (VVD), Anne-Marijke Podt (D66), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
In hoeverre is de manier waarop gevluchte Oekraïense kinderen onderwijs krijgen afhankelijk van de gemeente waar zij wonen, bijvoorbeeld ten aanzien van Nederlands of Oekraïens onderwijs? Vindt u eventuele verschillen tussen gemeenten problematisch?
Gemeenten en scholen maken samen keuzes op welke wijze het best voor een onderwijsaanbod voor deze kinderen kan worden gezorgd, afhankelijk van de lokale situatie. Dat hierbij verschillen zijn, vinden wij niet op voorhand problematisch. Het heeft de voorkeur dat kinderen terecht kunnen op bestaande nieuwkomersvoorzieningen, die daarvoor de nodige expertise hebben. Op die voorzieningen is niet altijd voldoende plek, dus wordt er gewerkt aan opschaling of er worden tijdelijke onderwijsvoorzieningen ingezet. Op tijdelijke onderwijsvoorzieningen is ruimte voor inzet van het Oekraïens onderwijs. Daarbij verwachten wij ook van tijdelijke onderwijsvoorzieningen, naast een inzet van ten minste een derde van de onderwijstijd op inhoudelijk vakonderwijs en ten hoogste een derde op andere onderwijsgerichte activiteiten, een inzet van minimaal een derde van de onderwijstijd op de Nederlandse taal. Het is namelijk belangrijk dat kinderen die in Nederland verblijven kennismaken met de Nederlandse taal, ook als ze redelijk snel weer naar Oekraïne terugkeren. Dit is opgenomen in de ontwerpregeling die uw Kamer met de brief van 7 juni jongstleden is voorgelegd (Kamerstuk 36 106, nr. 9). Daarmee wordt tevens een aantal centrale uitgangspunten voor onderwijs aan deze kinderen vastgelegd.
Bent u bekend met de situatie van Oekraïense kinderen die in eigen land bijna eindexamen zouden doen en die de voorkeur geven aan het afronden van hun Oekraïense opleiding die toegang geeft tot zowel Oekraïense als Nederlandse universiteiten? Bent u ervan op de hoogte dat sommige gemeenten, zoals Rotterdam, Dordrecht en Arnhem, binnen de internationale schakelklas (ISK) voor deze leerlingen Oekraïense lessen integreren zodat zij met het diploma dat zij in Nederland halen ook naar een Oekraïense universiteit kunnen? Deelt u de mening dat het ongunstig is dat deze kinderen nu veelal wordt aangeraden het Nederlandse onderwijssysteem te volgen terwijl zij met een Nederlands diploma geen toegang hebben tot de Oekraïense universiteit? Kunt u deze informatie delen met andere gemeenten en hen stimuleren eenzelfde onderwijsplan op te stellen?
Wij zijn ervan op de hoogte dat er Oekraïense jongeren zijn die op afstand verder onderwijs volgen vanuit Oekraïne. Dat is begrijpelijk wanneer jongeren op het punt stonden een Oekraïens diploma te halen. Voor deze groep faciliteren we daarom ook het afleggen van de Oekraïense toelatingsexamens tot het hoger onderwijs. De regering geeft ook deels ruimte aan het volgen van Oekraïens afstandsonderwijs binnen de onderwijstijd in Nederland. De regering ziet echter geen ruimte voor een volledig Oekraïens onderwijsaanbod voor kinderen die in Nederland verblijven en stimuleert dit dan ook niet. Het is namelijk essentieel dat kinderen een volwaardig onderwijsaanbod krijgen dat past bij hun ontwikkeling. Alleen afstandsonderwijs is daarvoor niet voldoende. Het is daarom belangrijk dat alle kinderen in Nederland naar school gaan, voor hun cognitieve ontwikkeling en voor hun sociaal-emotionele welbevinden. Daarbinnen is op tijdelijke onderwijsvoorzieningen wel ruimte voor inzet van de Oekraïense taal, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 1.
Wat zijn de gevolgen voor het verlies of stoppen van werk van Oekraïense ontheemden? Betekent dit dat ze hun leefgeld weer terugkrijgen? Zo nee, hoe wordt omgegaan met het feit dat mensen dan geen inkomsten meer hebben? Wat zijn de consequenties voor hun zorgverzekering als hun werk stopt?
Oekraïense ontheemden die stoppen met werken hebben recht op leefgeld. Tevens kunnen zij gebruikmaken van de Regeling Medische Zorg Ontheemden (RMO) die op 1 juli is ingegaan.
Welke consequenties hebben nuluren-contracten bij Oekraïense ontheemden voor hun zorgverzekering en hun leefgeld?
Op dit moment vervalt het leefgeld op het moment dat een Oekraïense ontheemde gaat werken. Naar aanleiding van een eerste evaluatie wordt de Regeling Opvang Ontheemden Oekraïne aangepast. Daarbij wordt ook gekeken welke mogelijkheden er, met name met het oog op de uitvoerbaarheid, zijn om rekening te houden met wisselende inkomsten van ontheemden.
Welke oplossingen worden voorzien voor kinderopvang voor kinderen van Oekraïense ontheemden? Klopt het dat er op dit moment vooral sprake is van tijdelijke oplossingen, bijvoorbeeld gelinkt aan opvangvoorzieningen? Welke oplossingen zijn voorzien voor de (iets) langere termijn? In hoeverre hangen oplossingen af van de gemeente waar iemand woont of wordt opgevangen?
Oekraïense ontheemden hebben het recht om in loondienst deel te nemen aan de Nederlandse arbeidsmarkt. Veelal betreft het Oekraïense vrouwen met kinderen (omdat hun partner in Oekraïne is achtergebleven in verband met de Oekraïense dienstplicht). Om het recht op arbeid in loondienst te kunnen effectueren, is gebruik van kinderopvang nodig om arbeid en de zorg voor kinderen te kunnen combineren. Het kabinet heeft daarom besloten dat Oekraïense ontheemden aanspraak kunnen maken op kinderopvangtoeslag als zij aan de geldende voorwaarden voldoen. Hierdoor wordt kinderopvang financieel toegankelijker1. Momenteel wordt gewerkt aan een wetswijziging die dat mogelijk maakt. Vooruitlopend hierop zal Toeslagen worden gevraagd om al conform de voorgenomen wetswijzigingen te handelen. Dit betekent dat Toeslagen voorschotten zal verstrekken.
Voor niet-werkende Oekraïense ontheemden geldt dat zij gebruik kunnen maken van het aanbod dat door gemeenten wordt georganiseerd. Dit gaat van een incidenteel activiteitenaanbod tot deelname aan een programma voor voorschoolse educatie, en kan per gemeente verschillen. Daarbij is het beeld dat Oekraïense ouders ook vaak kiezen voor informele vormen van opvang, in lijn met hoe dit in Oekraïne vaak georganiseerd wordt.
Voor de langere termijn wordt ingezet op instroom in de reguliere, bestaande voorzieningen voor kinderopvang. Deze instroom is mogelijk via de bestaande financieringsstromen van het Rijk (de kinderopvangtoeslag) of de gemeente (o.a. voorschoolse educatie en sociaal-medische indicatie).
Kunt u zich voorstellen dat de flexibiliteit die werken als ZZP’er biedt voor vrouwen die hier alleen met kinderen naartoe zijn gekomen (en die vaak in Oekraïne al als zelfstandige werkzaam waren) gunstig kan zijn? Welke stappen worden nu gezet om zelfstandig werk voor Oekraïense ontheemden mogelijk te maken?
De groep ontheemden uit Oekraïne bestaat ook uit kwetsbare, soms door oorlogsgeweld getraumatiseerde mensen. Het is van groot belang dat ontheemden die willen werken, dit conform cao’s en wet- en regelgeving tegen goede arbeidsvoorwaarden en onder goede arbeidsomstandigheden kunnen doen. Door de vrijstelling van de tewerkstellingsvergunningsplicht te beperken tot arbeid in loondienst, zijn de vreemdelingen die op grond daarvan aan het werk gaan, naar verwachting beter beschermd tegen misstanden zoals onderbetaling of onveilige en ongezonde arbeidsomstandigheden. Daarnaast is het toezicht en handhaving ten aanzien van zelfstandigen complexer dan bij arbeid in loondienst. Hoewel wij begrijpen dat werken als zzp’er flexibiliteit kan bieden, zijn wij vanwege het risico op misstanden op dit moment niet voornemens om de vrijstelling uit te breiden tot arbeid als zelfstandige. Wel is het mogelijk om de opdrachtgever een tewerkstellingsvergunning te laten aanvragen, zodat onder de voorwaarde van een tewerkstellingsvergunning wel arbeid als zelfstandige kan worden verricht.
Welke stappen worden gezet om Oekraïense ontheemden te ondersteunen richting werk? Wordt daarbij ook specifiek gekeken naar mensen met ervaring in krapteberoepen zoals onderwijs?
Oekraïense ontheemden die in Nederland aan het werk gaan kunnen gebruik maken van kinderopvang en kinderopvangtoeslag aanvragen. Deze voorziening is bedoeld om ervoor te zorgen dat deze groep vluchtelingen die grotendeels uit vrouwen met kinderen bestaat te ondersteunen om te kunnen gaan werken.
Kunt u zich voorstellen dat er binnen de Oekraïense gemeenschap in Nederland nog veel onduidelijkheid is over de rechten onder de beschermde status en over de duur van deze status? Wat wordt gedaan om mensen meer duidelijkheid te bieden?
Wij kunnen ons goed voorstellen dat binnen de Oekraïense gemeenschap in Nederland onduidelijkheid is over de rechten onder de beschermde status en over de duur van deze status. Wij proberen beschikbare informatie zo goed mogelijk te communiceren. Het DG Oekraine is in contact met onder meer belangenverenigingen voor Oekraïense ontheemden om de informatie zo snel en juist mogelijk bij de ontheemden te krijgen.
Welke overwegingen zijn er voor de huidige termijn voor een status? Wordt hierin de mogelijkheid om werk en studie op de iets langere termijn te plannen ook meegewogen?
De huidige status van ontheemden hangt samen met de Richtlijn tijdelijke bescherming van de EU. De termijn van deze richtlijn is één jaar, met een mogelijke verlening tot drie jaar. Het is daarom op dit moment lastig om iets te zeggen over de termijn voor de huidige status. Er wordt verkend of er voor onder meer werk en studie tijdelijk mogelijkheden zijn.
Op welke wijze worden Oekraïense ontheemden geïnformeerd over de voor hen relevante, meest recente regelingen en voorzieningen? In hoeverre wordt actief gebruik gemaakt van media die door Oekraïners zelf actief worden gebruikt, zoals Telegram?
Oekraïense ontheemden worden zowel via reguliere als via veel door Oekraïners gebruikte kanalen geïnformeerd. Dit gebeurt onder meer via belangenverenigingen voor Oekraïners. Informatievoorziening is, onder meer door het gebruik van andere platforms dan gebruikelijk in Nederland, een belangrijk aandachtspunt.
Wat is op dit moment het beeld van het functioneren van de gemeentelijke opvang voor Oekraïense ontheemden? Worden Oekraïners zelf betrokken bij de inrichting van deze opvang en gevraagd naar hun wensen? Zijn er over het algemeen voldoende voorzieningen, bijvoorbeeld speelplekken voor kinderen en de mogelijkheid om te koken?
Er is geen eenduidig beeld over het functioneren van de Gemeentelijke Opvang Oekraïners (GOO). De handreiking GOO is leidend. Afhankelijk van de beschikbare locatie worden voorzieningen naar mogelijkheden op basis van deze handreiking ingericht.
Klopt het dat er aanzienlijke verschillen kunnen zijn tussen gemeenten met betrekking tot het uitkeren van het leefgeld – dat bijvoorbeeld niet alle gemeenten leefgeld uitkeren aan mensen zonder bankrekening? In hoeverre wordt nu in alle gemeenten tijdig leefgeld uitgekeerd?
Onlangs heeft de VNG een uitvraag / analyse gedaan naar de opvang en begeleiding van Oekraïense Ontheemden: zie Analyse opvangen begeleiding Oekraïners. In deze analyse is opgenomen dat vrijwel alle gemeenten leefgeld uitkeren. In deze uitvraag is niet nader gespecificeerd op welke wijze de gemeenten het leefgeld uitkeren en of dit tijdig plaatsvindt. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid actualiseert op dit moment de Regeling Opvang Ontheemden Oekraïne (ROOO) waar de verstrekking van het leefgeld onderdeel vanuit maakt.
Is er in beeld welke problemen Oekraïense ontheemden ervaren als zij willen verhuizen of verplaatsen naar een andere gemeente, bijvoorbeeld omdat ze daar werk hebben gevonden?
Het is bekend dat de beschikbare capaciteit in verschillende gemeenten / veiligheidsregio’s volledig wordt gebruikt. Dit komt o.a. omdat het aantal beschikbare plekken per Veiligheidsregio is vastgesteld en daarmee ook verspreid is over Nederland. Er zijn geen concrete signalen dat verhuizing in de BRP tot problemen leidt.
Welke consequenties zijn er voor Nederlanders die Oekraïners opvangen, maar die zelf ondersteuning ontvangen, zoals WMO-voorzieningen? Is het de bedoeling dat gemeenten inwoners die opvang bieden hierop korten, of geldt hiervoor hetzelfde als voor de kostendelersnorm, dat mensen er niet op achteruit mogen gaan? Zo ja, kunt u gemeenten hierover informeren?
Het tijdelijke verblijf van ontheemden heeft geen gevolgen voor de hoogte van de bijstandsuitkering, de uitkering van de SVB of het UWV. De uitkeringsgerechtigde dient wel bij de gemeente of de SVB te melden dat hij/zij een ontheemde in huis heeft. Eventuele afspraken die zijn gemaakt over een vrijwillige bijdrage die wordt ontvangen van de ontheemde dienen eveneens te worden gemeld.
Met betrekking tot de kostendelersnorm voor de bijstandsuitkering geldt het volgende: wanneer het gaat om personen van 21 jaar en ouder, die tijdelijk inwonen bij een uitkeringsgerechtigde, dan hoeft degene die tijdelijk inwoont niet mee te tellen voor de kostendelersnorm. De gemeente dient dan vast te stellen dat het gaat om tijdelijk verblijf. De uitkeringsgerechtigde moet ook bij de gemeente te melden dat hij/zij een ontheemde in huis heeft. Eventuele afspraken die zijn gemaakt over een vrijwillige bijdrage die wordt ontvangen van de ontheemde dienen eveneens te worden gemeld.
Ook voor de AOW geldt dat de eerste zes maanden de uitkering niet wordt verlaagd als er tijdelijk Oekraïners worden opgevangen. Voor een AOW-gerechtigde met een (hoge) alleenstaande uitkering wordt deze dan tijdelijk niet verlaagd naar een (lagere) uitkering voor gehuwden/samenwonenden.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de plannen voor langere termijn huisvesting voor Oekraïense ontheemden?
Met de toestroom van ontheemden uit Oekraïne neemt ook de vraag naar woonruimte toe. Deze extra vraag komt in een tijd waarin veel mensen al moeite hebben met het vinden van een woning. Daarom zet het kabinet in op het versneld toevoegen van woonruimte door vastgoedtransformatie en de bouw van flexwoningen. De Minister voor VRO heeft de Taskforce Versnelling Tijdelijke Huisvesting opgericht om gemeenten en andere betrokken partijen hierbij actief te ondersteunen. Dit zullen zij onder andere doen door vraag en aanbod bij elkaar te brengen, haalbaarheidsstudies uit te voeren, projecten aan te jagen en impasses te doorbreken. Daarnaast wordt €100 miljoen vrijgemaakt door het naar voren halen van de Woningbouwimplus (Wbi)-middelen uit het jaar 2026. De woningen worden ingezet voor diverse doelgroepen, zoals onder andere ontheemden uit Oekraïne.
De Belastingdienst, die leerstoelen en hoogleraren financiert |
|
Pieter Omtzigt |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennis genomen van de uitzending van Nieuwsuur waarin duidelijk werd dat de Rijksuniversiteit Leiden de sponsoring van een hoogleraar door de Belastingdienst verzweeg?1
Ja, ik heb kennis genomen van de uitzending.
Hoeveel en welke hoogleraren (of leerstoelen) worden door de Belastingdienst (inclusief het Ministerie van Financiën, de Douane en andere instellingen die uit het Ministerie van Financiën gefinancierd worden) direct of indirect gefinancierd? Kunt u in deze lijst ook hoogleraren meenemen wiens salaris nog steeds (deels) wordt betaald door de Belastingdienst?
Volgens het Ministerie van Financiën worden op dit moment zeven leerstoelen gefinancierd door het Ministerie van Financiën (waaronder de Belastingdienst, Douane en Toeslagen). Dit zijn:
Bij de beantwoording van deze vraag is ervan uitgegaan dat sprake is van financiering als de Belastingdienst direct de leerstoel (deels) financiert of de medewerker om niet ter beschikking stelt voor het doen van onderzoek. Er worden over individuele medewerkers geen mededelingen gedaan. In zijn algemeenheid geldt daarbij dat de werkgever niet kan treden in de afspraken tussen universiteit(en) en diens hoogleraren. Voor andere instellingen kan het Ministerie van Financiën het antwoord niet geven.
Kunt u een overzicht geven van de publicaties en de promotie onderzoeken die hieruit zijn voortgevloeid de afgelopen vier jaar en degenen die nog gaande zijn en kunt u aangeven of overal duidelijk is dat de Belastingdienst het onderzoek direct of indirect sponsort?
Voorop staat dat (ook) de Belastingdienst het belangrijk vindt dat wetenschappelijk onderzoek onafhankelijk is (zie in dit verband ook paragraaf 4.9 van de Gedragscode Integriteit Rijk) en dat onderzoeken zowel wetenschappelijk als maatschappelijk relevante resultaten opleveren. Tegen deze achtergrond is informatie over publicaties en promoties in zijn algemeenheid openbaar toegankelijk via de sites van de universiteiten en is het uitgangspunt dat, waar dat van toepassing is, er wordt vermeld dat er sprake is van een dienstverband bij de Belastingdienst op deze sites en in de publicaties. Verder geldt dat voor zowel universiteit, hoogleraar als Belastingdienst in beginsel duidelijk is welke afspraken ten grondslag liggen aan een mogelijke financiering. Het Ministerie van Financiën verstrekt geen informatie die mogelijk te herleiden valt naar individuele medewerkers (bijvoorbeeld een overzicht van publicaties en/of van promotieonderzoeken).
Op welke wijze is de gedragscode van de beroepsvereniging van wetenschappers (KNAW) over transparantie nageleefd bij de publicaties in de vorige vraag?
De Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit die door het wetenschappelijke veld is opgesteld, ziet toe op het handelen van wetenschappers bij het doen van onderzoek en het publiceren daarover. Deze gedragscode bevat normen voor het doen van wetenschappelijk onderzoek aan Nederlandse universiteiten en andere kennisinstellingen. Daarmee is het aan de betreffende onderzoekers om de gedragscode na te leven en aan de kennisinstellingen om toe te zien op het naleven hiervan.
Zal bij alle publicaties, waarbij de sponsor – de Belastingdienst en of andere partijen – niet vermeld stond, die alsnog worden toegevoegd? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Financiën betracht hier alle mogelijke transparantie. Daarbij zal door het ministerie, daar waar er nog sprake is van een actief dienstverband, aan de betreffende medewerker meegegeven worden dat een vermelding van een mogelijke financiering transparant geacht wordt. Ik zal vanuit mijn verantwoordelijkheid voor het wetenschapsstelsel dit meegeven aan UNL. Het is echter aan de bijzonder hoogleraar en de universiteit waar deze aan verbonden is, om te zorgen voor transparante vermelding van een dergelijke financiering.
Kan de onderwijsinspectie handhavend optreden indien de regels over transparantie niet worden nageleefd? Zo nee, deelt u dan de mening dat het wel wenselijk is dat er handhavend opgetreden kan worden bij overtreding van de integriteitsregels en wie zou dat volgens u moeten doen?
De Inspectie van het onderwijs heeft geen formele rol ten aanzien van de normen uit de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit. Ik vind deze casuïstiek zorgelijk. Wetenschap moet onomstreden en transparant zijn. Alleen dan kunnen we vertrouwen op de feiten, en gaan staan voor deze feiten. In de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit staan normen voor onderzoekers en zorgplichten voor instellingen. Het is van belang om een beeld te krijgen van de effectiviteit, handhaving en naleving van de normen en zorgplichten over onafhankelijkheid en transparantie. Daarom zal ik met de opstellers2 van de gedragscode in overleg treden om deze normen in de loop van dit jaar te laten evalueren door een onafhankelijke commissie. Afhankelijk van de uitkomsten van de evaluatie zal ik bezien of wettelijke verankering noodzakelijk is.
Deelt u de mening dat het bijzonder is dat er onderzoek gedaan wordt naar optimale belastingheffing en het beter werkzaam maken van vooral de inkomstenbelasting en de toeslagen, maar dat het de stellige voorkeur heeft om hoogleraren belastingrecht uit de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) te financieren?
In de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) is expliciet de mogelijkheid geboden voor openbare universiteiten om mensen uit de praktijk binnen te halen ter verrijking van het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek. Bijzondere universiteiten passen deze bepalingen uit de WHW naar analogie toe. Daarnaast heeft de wetgever destijds de mogelijkheid van bijzondere leerstoelen gecreëerd voor private organisaties die wetenschappelijk onderwijs en onderzoek op hun naam en onder hun verantwoordelijkheid willen laten verzorgen.
Bijzonder hoogleraren die deze leerstoelen bekleden worden niet gefinancierd door de universiteit maar door een derde partij. Bijzondere hoogleraren worden buiten de reguliere bekostiging betaald en zijn niet in dienst van de universiteit. Dit is de bedoeling van deze constructie.
De onafhankelijkheid van bijzondere hoogleraren dient te allen tijde te worden geborgd door de universiteit. Pas als het college van bestuur van een openbare universiteit er vertrouwen in heeft dat een derde de academische vrijheid en de onafhankelijkheid van een bijzonder hoogleraar borgt en de kandidaat hoogleraar voldoet aan de vereisten voor hoogleraar, mag zij de private organisatie bevoegd verklaren om een bijzondere leerstoel te vestigen. Op grond van de WHW dient het college van bestuur de bevoegdverklaring in te trekken als het belang van het wetenschappelijk onderwijs zich niet meer verdraagt met deze verklaring. Het niet onafhankelijk uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek, dat verweven is met het onderwijs, is een voorbeeld hiervan.
Op welke wijze is de Kamer (onder het budgetrecht) geïnformeerd over deze vorm van uitgave op de begroting van het Ministerie van Financiën? Had de Kamer kunnen weten dat de Belastingdienst, het Ministerie van Financiën en/of de Douane op deze wijze wetenschappelijk onderzoek financiert?
Er is geen specifiek budget in de begroting van het Ministerie van Financiën waaruit wetenschappelijk onderzoek is gefinancierd. Het betreft individuele contracten die wel zijn vastgelegd in de contractenadministratie, maar niet afzonderlijk in de begroting vermeld. De Kamer wordt daarom niet geïnformeerd over uitgaven gerelateerd aan individuele contracten.
Kunt u een overzicht geven van alle hoogleraren en/of leerstoelen die (mede) gefinancierd zijn uit publieke middelen (direct of indirect), niet zijnde de begroting van het Ministerie van OCW?
Ik ben in gesprek met de koepel Universiteiten van Nederland (UNL) over het creëren van het gevraagde overzicht. Dit zal enige tijd in beslag nemen. Ik zal u het overzicht doen toekomen zodra het gereed is.
Acht u het wenselijk om de financiering voortaan gewoon via de begroting van het Ministerie van OCW te laten lopen en op welke wijze gaat u dat bevorderen?
Daar zie ik geen aanleiding toe. Het is van belang dat instellingen voor hoger onderwijs, en specifieker, hoogleraren transparantie betrachten over de wijze waarop zij gefinancierd worden. Financiering vanuit publieke instanties via de begroting van het Ministerie van OCW maakt deze financiering niet noodzakelijk transparanter. Het kan ook de figuur van bijzondere leerstoelen bemoeilijken en juist in de hand werken dat het onderscheid tussen leerstoelen en bijzonder leerstoelen vervaagt. Dat lijkt mij geen wenselijke ontwikkeling.
Wat is de uitkomst geweest van het gesprek tussen de Minister van OCW en de universiteiten over deze vorm van financiering?2
Ik heb, zoals aangekondigd in het bericht van de NOS, met de UNL gesproken over het belang van transparantie en niet over specifieke vormen van financiering. Ik heb aangekondigd de opstellers van de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit te zullen vragen om de gedragscode te laten evalueren, en UNL erop gewezen dat de universiteiten de plicht hebben om erop toe te zien dat de gedragscode ook echt wordt nageleefd.
Bestaat er een overzicht van hoogleraren (en leerstoelen en promotieplekken) in het vakgebied fiscaliteit die gedeeltelijk of geheel extern gefinancierd worden, bijvoorbeeld door advieskantoren? Zo nee, wilt u bevorderen dat zo’n overzicht beschikbaar komt, waarbij bij elke financier duidelijk wordt welk onderzoek gefinancierd wordt?
Dit overzicht is niet beschikbaar. Ik ben in gesprek met UNL over het creëren van het gevraagde overzicht zoals bedoeld in antwoord op vraag 9. Ik zal daarin de vraag meenemen om ten aanzien van de leerstoelen in het belastingrecht en de accountancy helderheid te verschaffen. Ik zal u het overzicht doen toekomen zodra het gereed is.
Als u de lijst bekijkt, denkt u dan dat de grote academische aandacht voor de vennootschapsbelasting (in vergelijking met bijvoorbeeld toeslagen) en het vestigingsklimaat enige relatie zou kunnen hebben met de financiers van de leerstoelen?
Er is op dit moment nog geen overzicht beschikbaar, echter zou ik deze vraag ook niet kunnen beantwoorden indien dit overzicht er wel zou zijn. Of er een causaal verband bestaat tussen de financiering van de leerstoelen en grote academische aandacht voor de vennootschapsbelasting en het vestigingsklimaat is door mij namelijk niet vast te stellen. Als het klopt dat er relatief veel aandacht is voor de vennootschapsbelasting en het internationale belastingrecht kan dit bijvoorbeeld ook andere oorzaken hebben, zoals de complexiteit van deze onderdelen van het belastingrecht.
Kunt u deze vragen een binnen drie weken beantwoorden?
Vanwege de samenhang van de verschillende Kamervragen en de benodigde afstemming is dit niet mogelijk gebleken.
De toegankelijkheid van leermiddelen voor kinderen met een visuele beperking. |
|
Mariëlle Paul (VVD), Daan de Kort (VVD) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Europese wetgeving (European Accessibility Act) op het gebied van toegankelijkheid en dat deze in 2025 in de Nederlandse wetgeving moet zijn verankerd?
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat «onderwijs» niet wordt genoemd in deze European Accessibility Act?
Ja.
Acht u het mogelijk dat er alsnog voor wordt gezorgd dat de eisen die de Act aan toegankelijkheid stelt ook op het vlak van «onderwijs» worden gewaarborgd? Zou u dit nader kunnen toelichten?
Wijziging van de Act om dit alsnog te borgen zou een langdurig en complex traject vergen, met daarbij geen garantie op succes op Europees niveau, daarom worden nu de mogelijkheden verkend in nationale wet- en regelgeving. Doordat onderwijs geen onderdeel is in deze nieuwe Europese toegankelijkheidsrichtlijn, biedt het traject waarin de eisen uit de Act rechtstreeks worden doorvertaald in de Nederlandse wet- en regelgeving dan ook geen mogelijkheid om de eisen rondom toegankelijkheid te borgen. Het belang van de toegankelijkheid van digitale leermiddelen voor leerlingen met een (visuele) beperking om onderwijs te kunnen volgen is echter onverminderd groot, omdat zij anders geen eerlijke kans krijgen om zich te ontwikkelen. In dat licht ben ik al in gesprek met de betrokkenen waaronder de Mediafederatie en Koninklijke Visio om te zoeken naar mogelijkheden om ervoor te zorgen dat uitgevers hun digitale leermiddelen toegankelijk maken voor leerlingen met een (visuele) beperking. Bijvoorbeeld door hierover bestuurlijke afspraken te maken, of via een andere weg alsnog wet- en regelgeving te wijzigen.
Bent u bekend met het project Toegankelijk Publiceren aan de Bron (TPUB) dat door uitgevers en organisaties op het gebied van toegankelijkheid, alsmede het Ministerie van OCW, is opgezet?1
Ja.
Deelt u de mening dat het van belang is om leermiddelen toegankelijk op de markt te brengen, omdat toegang tot informatie essentieel is om volwaardig mee te kunnen doen in de maatschappij?
Ja, daar ben ik het volledig mee eens. Dat blijkt onder andere uit de subsidie die zowel het project TPUB, Stichting Dedicon als stichting Cito van mij ontvangen. De subsidie aan Dedicon heeft als doel om (papieren) leermiddelen toegankelijk te maken voor leerlingen met een visuele beperking, de subsidie aan Stichting Cito heeft hetzelfde doel als het gaat om toetsen. Ik vind het belangrijk dat we daarin blijven investeren, zodat scholieren met een visuele beperking volwaardig aan het onderwijs kunnen participeren.
Kent u het dossier «Curriculum funderend onderwijs»?
Ja.
Deelt u de mening dat juist dit dossier een passende plek zou zijn om oog te hebben voor de groep kinderen met een visuele beperking aangezien bovengenoemd «Curriculum funderend onderwijs» ziet op de inhoud van het (speciaal) basisonderwijs en voortgezet onderwijs?
Dit deel ik. Op dit moment werk ik aan de herziening van de inhoud van het curriculum en anderzijds de versterking van de basisvaardigheden. Over de versterking van de basisvaardigheden wordt u dit najaar over geïnformeerd en m.b.t. de inhoud van het curriculum begin 2023. Leerlingen met een visuele beperking hebben, net zoals andere leerlingen in het (voortgezet) speciaal onderwijs, een plek binnen het aanpassen van het curriculum in het funderend onderwijs.
Bent u ervan op de hoogte dat digitale leeromgevingen en toetsen niet onder de nieuwe Europese richtlijn voor toegankelijkheid vallen?2 Bent u het ermee eens dat dit tot onwenselijke situaties kan leiden waarbij groepen kinderen en volwassenen verstoken blijven van relevante (leer)middelen, kennis en informatie?
Ja. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het anno 2022 in Nederland onacceptabel is dat scholieren met een visuele beperking onnodige studievertraging oplopen omdat lesmateriaal niet toegankelijk is? Zo ja, wat gaat u hier dan aan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het hiermee eens. Momenteel ontvang ik geen signalen dat scholieren met een visuele beperking onnodige studievertraging oplopen, omdat het lesmateriaal niet toegankelijk is. Dit moet ook zo blijven, en daarom zet ik me in om ervoor te zorgen dat ook in de toekomst leermiddelen beschikbaar blijven voor leerlingen met een visuele beperking.
Het bericht ‘Extra maatregelen CBR om wachttijden terug te dringen’ |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Extra maatregelen CBR om wachttijden terug te dringen»?1
Ja.
Klopt het dat het CBR vanaf 1 september de volgende maatregelen gaat nemen en zijn dit alle maatregelen die vanaf 1 september ingaan: «Wie zakt voor het praktijkexamen bromfiets, brommobiel, motor verkeersdeelneming of auto met aanhangwagen kan op zijn vroegst na 4 weken weer afrijden. Eerste herexamen praktijkexamen auto op zijn vroegst na 4 weken. Na twee keer of vaker zakken voor het praktijkexamen auto kan de kandidaat op zijn vroegst na 15 weken weer afrijden.»? Gaat het hier om een voornemen, of zijn deze maatregelen definitief?
Het CBR heeft in de afgelopen periode al een groot aantal maatregelen genomen om de examencapaciteit te vergroten. Naast het werven en opleiden van nieuwe examinatoren en aanvullende maatregelen om het verzuim terug te dringen (onder andere door extra monitoring en het inzetten van verzuimcoaches) betreft dit o.a. het maximaliseren van overwerk, werken op feest- en herdenkingsdagen, het verlengen en terughalen van gepensioneerde examinatoren, het detacheren van examinatoren vanuit CBR-locaties waar de druk op de examens wat lager is naar de Randstad en het opschorten van voortgangsgesprekken.
Daarnaast is een aantal maatregelen genomen dat tot doel heeft rijscholen te stimuleren de kwaliteit van de opleiding te verhogen waardoor kandidaten eerder slagen en er minder beroep op herexamens wordt gedaan. Dat zijn de maatregelen zoals door de vraagsteller zijn opgesomd. Deze maatregelen zijn vooraf afgestemd met de verschillende brancheorganisaties van rijscholen. Op basis van het overleg met de brancheorganisaties heeft het CBR de voorgestelde maatregelen aangepast. De beoogde invoeringsdatum is 1 september 2022.
Acht u het rechtvaardig dat kandidaten die reeds een rijexamen hebben gedaan langer moeten wachten op een herexamen? Wat is hiervan de achterliggende rationale en wat levert dit concreet op?
Al een aantal jaren hanteert het CBR een periode van 2 weken tussen het eerste examen en een herexamen. Dit vanuit de gedachte dat kandidaten met een reden gezakt zijn en vaak nog een aantal lessen nodig hebben om op het juiste niveau te komen. Eerder zag het CBR kandidaten soms binnen een paar dagen terugkomen en vaak met het resultaat dat zij wederom zakten voor het praktijkexamen. Om te stimuleren dat kandidaten voldoende tijd en aanvullende rijlessen nemen – en daarmee de kans om te slagen vergroten – heeft het CBR de termijn van twee weken opgehoogd naar vier weken en deze maatregel ook van toepassing gemaakt op de overige particuliere praktijkexamens. De verwachting is dat hiermee het percentage kandidaten dat slaagt bij het (her)examen omhoog gaat. Elk procentpunt dat het slagingspercentage stijgt betekent jaarlijks ongeveer 8.000 minder herexamens. Een stijging met 5% levert een capaciteit van circa 40.000 examens op, wat overeenkomt met een daling van de reserveringstermijn met vier weken.
Wat is de reden om mensen die twee keer of vaker zijn gezakt 15 weken te laten wachten en wat levert dit concreet op? Acht u dit ook een absurde termijn voor mensen die graag hun rijbewijs wensen te halen?
De gedachte achter deze maatregelen is dat rijscholen en kandidaten gestimuleerd worden pas op examen te komen als zij daar ook echt klaar voor zijn (examengereed). Het percentage kandidaten dat de eerste keer slaagt schommelt al jaren rond de 50%. Bijna 1.200 rijscholen hebben zelfs een slagingspercentage lager dan 30%. Daarnaast worden jaarlijks 2.500–3.000 examens voortijdig afgebroken omdat de examinator de rijcapaciteit van de kandidaat als dermate onder de maat beoordeelt dat deze een gevaar vormt voor de verkeersveiligheid. Zowel het CBR als de vertegenwoordigers uit de branche vinden het huidige slagingspercentage (te) laag. Door de wachttijd voor een derde examen (het tweede herexamen) naar achteren te schuiven (15 weken) is de verwachting dat dit rijscholen en kandidaten stimuleert alles op alles te zetten om in maximaal twee keer te slagen en dat daarmee het slagingspercentage zal stijgen.
Denkt u dat de kans dat iemand slaagt voor een herexamen groter of kleiner wordt vanwege de voorgenomen termijn van 15 weken? Kunt u dit onderbouwen?
De verwachting is dat met deze maatregel het aantal kandidaten dat in twee keer slaagt zal stijgen. Zie voor de onderbouwing de antwoorden 3 en 4.
Wat is de reden dat de geldigheid van een nieuwe machtiging na 12 maanden komt te vervallen?
Deze maatregel wordt genomen om misbruik van machtigingen te voorkomen. Het CBR heeft sterke vermoedens – die worden onderbouwd door signalen uit de branche – dat er rijscholen zijn die gemachtigd worden door kandidaten die niet in een rijopleiding zitten en ook niet de intentie hebben om examen te doen (zogenaamde dummy kandidaten). Voor deze kandidaten worden examens gereserveerd, vervolgens op een later moment weer geannuleerd en de vrijgekomen plekken worden dan snel gereserveerd voor «echte» kandidaten. Dit is oneigenlijk gebruik van het reserveringssysteem van het CBR. Sommige kandidaten worden op die manier een groot aantal keren opgevoerd en vervolgens weer geannuleerd. Dit gaan ten koste van de mogelijkheid van andere kandidaten om een plek te reserveren. De maatregel is bedoeld om dit gedrag te ontmoedigen. Overigens ontvangt de kandidaat een notificatie voordat de machtiging afloopt en kan deze de machtiging vrij eenvoudig (en kosteloos) verlengen door de rijschool opnieuw te machtigen.
Wat is de reden dat na twee keer annuleren de machtiging van de kandidaat komt te vervallen?
Zie antwoord vraag 6.
De huidige situatie omtrent de kolencentrales. |
|
Silvio Erkens (VVD), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat Nederland tot nu toe zo’n 1 miljard kubieke meter gas extra heeft gebruikt dit jaar als gevolg van de 35%-maatregel op kolencentrales? Zo nee, hoeveel gas extra dan wel?
De productiebeperking in kolencentrales leidt tot meer productie door gasgestookte centrales. Het weggevallen elektriciteitsaanbod moet immers worden opgevangen door andere productiebronnen. Er wordt op jaarbasis naar verwachting tussen de 2,5 en 3 miljard m3 (bcm) gas in Nederland extra verbruikt als gevolg van de productiebeperking wanneer Nederlandse gascentrales het weggevallen aanbod volledig overnemen en er geen extra import is. Het is niet te zeggen wat het extra gasverbruik op jaarbasis exact is, omdat dit afhankelijk is van de inschatting hoeveel de kolencentrales zouden draaien zonder de productiebeperking en de mate van extra import.
Een inschatting van het extra gasverbruik in de eerste vijf maanden is daarnaast afhankelijk in hoeverre de centrales deze maanden minder hebben gedraaid. Met name Uniper en RWE hebben als gevolg van de maatregel minder productie geleverd, Onyx heeft juist relatief veel geproduceerd en kiest er daarmee voor met name in de tweede helft van het jaar minder te leveren. Het getal van zo’n 1 bcm extra gasverbruik in de eerste vijf maanden van het jaar komt overeen met de schatting van tussen de 2,5 en 3 bcm op jaarbasis.
Stel dat het gasverbruik onder vraag 1 gebruikt was om de gasopslagen te vullen, hoeveel procent waren onze gasopslagen dan ongeveer meer gevuld dan nu?
De totale omvang van de Nederlandse gasopslagen is 14 bcm. Wanneer er 1 bcm extra gas in de bergingen zou zijn opgeslagen leidt dit tot een verhoging van 7,1 procentpunt in de vulgraad van de gasopslagen.
Marktpartijen vullen de bergingen en de prijs van gas is primair bepalend voor de stimulans om te vullen. Er kan dus niet worden gesteld dat verminderd gasverbruik in de elektriciteitssector automatisch leidt tot een evenredige extra vulling van de gasopslagen.
Hoeveel euro verwacht u dit jaar te moeten betalen aan nadeelcompensatie aan de kolencentrales? En met deze prijzen, wat verwacht u dat u de komende twee jaar zal moeten betalen?
Zoals vastgelegd in het besluit wordt de nadeelcompensatie berekend door gebruik te maken van één peildatum en wordt het bedrag in één keer voor de drie jaren tezamen vastgesteld. De peildatum die is gehanteerd is de datum van de dag voor publicatie in het Staatsblad. Dit is 21 december 2021. Zoals toegezegd kom ik voor de zomer met een brief over kolen. Onderdeel hiervan zal zijn de nadeelcompensatie in het kader van de productiebeperking.
In hoeveel jaar tijd is het naar schatting technisch mogelijk om CCS te installeren op kolencentrales, ervan uitgaande dat er een buisleiding ligt die CO2 kan vervoeren?
Dit is afhankelijk van de technische details en de grootte van de CO2 afvanginstallatie. In de plannen voor het stopgezette ROAD Project werd gerekend met een bouwtijd van 3 jaar voor de CO2 afvanginstallatie bij de elektriciteitscentrale Maasvlakte Power Plant 3 (MPP3) (Read et al., 2014)1. In dit geval zou de CO2-afvanginstallatie toegepast worden op ongeveer een kwart van de totale capaciteit van de kolencentrale. De bouwtijd om CO2-afvang toe te passen op een installatie met grotere capaciteit zou dus mogelijk langer kunnen zijn. Daarnaast zal ook rekening gehouden moeten worden met de tijd die nodig is voor de vergunningverlening voor de afvanginstallatie.
Wat is de schatting van de kosten van het installeren van CCS op alle kolencentrales in Nederland en hoe verhoudt dat zich tot de te betalen nadeelcompensatie de komende drie jaar zoals aangegeven onder vraag 3?
Net als bij de vraag hierboven hangt het antwoord sterk af van de details en de grootte van de CO2 afvanginstallatie. Verder zijn mij geen algemene kostenramingen bekend die rekening houden met de recente gevolgen van inflatie en gestegen materiaalkosten. Om nogmaals het voorbeeld van het Maasvlakte CCS project te gebruiken dat in het antwoord op vraag 4 gebruikt wordt, werd er in 2012 een investeringsuitgave van € 417 miljoen, met jaarlijkse operationele kosten van € 226 miljoen aangegeven (Bijkerk, M., 2012)2. Dit betreft een demonstratie-installatie van 250 megawatt (~1.1 megaton CO2 afgevangen per jaar). De werkelijke kosten voor het afvangen van CO2 van een hele kolencentrale zullen naar verwachting veel hoger zijn.
Welke andere toepassingen ziet u voor de kolencentrales?
Zoals aangegeven in de memorie van toelichting bij de Wet verbod op kolen is het aan de bedrijven zelf een businesscase te maken als zij willen overschakelen op andere brandstoffen. Andere brandstoffen die exploitanten kunnen gebruiken voor de exploitatie van hun centrale zijn bijvoorbeeld biomassa, biobrandstoffen, hernieuwbare gassen, ammoniak, afvalstoffen, ijzerpoeder en waterstof.
Klopt het dat Nederland met de huidige hoge gasprijzen de Urgenda-doelen dit jaar naar verwachting zal halen? Zo nee, hoeveel zal dit naar uw schatting schelen?
De uitstoot in 2021 was op basis van voorlopige cijfers van het CBS 23,9% lager dan in 1990. Dat is ruim 2 Mton hoger dan benodigde om 25% emissiereductie te realiseren, voortvloeiend uit het Urgenda-vonnis. De uitstoot in 2022 is door het warme voorjaar en de hoge gasprijzen fors lager dan in dezelfde periode vorig jaar. Volgens het CBS was het gasverbruik in de maanden januari, februari en maart van dit jaar ca. 3,7 miljard m3 lager dan in 2021 en steeg de inzet van kolen in beperkte mate3. Dit komt overeen met een lagere uitstoot van ca. 6 Mton4 De voorlopige emissiecijfers van het CBS voor Q1 2022 worden halverwege juni verwacht. In deze cijfers wordt naast gasverbruik ook andere factoren meegenomen zoals wegverkeer en ontwikkeling van overige broeikasgassen. De uiteindelijke uitstoot voor het hele kalenderjaar 2022 is afhankelijk van temperatuur (warm/koud najaar) en ontwikkeling van energieprijzen, maar door de ontwikkelingen dit voorjaar wordt het steeds waarschijnlijker dat het kabinet in 2022 aan het Urgenda-vonnis gaat voldoen. Door de invloed van deze externe factoren op de jaarlijkse uitstoot blijft het de komende jaren onzeker of het Urgenda-doel wordt behaald, al neemt deze onzekerheid richting 2025 steeds verder af.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat op 9 juni 2022?
Ja.
Het artikel 'RIVM: ‘eet zo min mogelijk vis en garnalen uit de Westerschelde‘' |
|
Kiki Hagen (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «RIVM: eet zo min mogelijk vis en garnalen uit de Westerschelde»?1
Ja.
Hoe duidt u het advies vanuit het RIVM (en de eerdere oproep vanuit GGD Zeeland) om zo min mogelijk vis, garnalen, oesters en mosselen te eten uit de Westerschelde?
Uit het onlangs verschenen RIVM-rapport blijkt dat vis en garnalen uit de Westerschelde hoge gehaltes PFAS bevatten. Het advies vanuit het RIVM om zo min mogelijk vis, garnalen, oesters en mosselen te eten uit de Westerschelde volgt hierop. Het betekent mogelijk dat mensen minder zelf gevangen vis en zelf geraapte schelpdieren kunnen eten dan ze gewend waren. Overigens raadt het Voedingscentrum al langer af om regelmatig zelf gevangen vis uit Nederlandse wateren te eten, vanwege de schadelijke stoffen die daarin worden aangetroffen. Deze stoffen omvatten niet alleen PFAS, maar ook bijvoorbeeld dioxines die schadelijk kunnen zijn.
Bent u ook van mening dat het onacceptabel is dat er 8 tot 10 keer zoveel schadelijke PFAS in vangst uit de Westerschelde zit als in vergelijkbare producten in de winkel?
Het is al langer bekend dat vis uit de Westerschelde schadelijke stoffen bevat. Dat is de reden dat het Voedingscentrum, naast een advies voor vis uit Nederlandse wateren, een specifiek visconsumptie advies afgeeft voor vis uit de Westerschelde.
We moeten helaas constateren dat PFAS overal in het milieu zitten en dat mensen daardoor blootgesteld worden aan PFAS. Daarnaast zijn er enkele plekken (zogenoemde puntbronnen) waar de blootstelling nog hoger is, waardoor daar specifieke maatregelen nodig zijn. Het kabinet is bezig om de introductie van schadelijke PFAS in het milieu tegen te gaan (door middel van Europese regelgeving voor het werken met PFAS), om blootstelling via voedsel te verminderen door Europese maximum limieten in te stellen voor voedsel en om uit te zoeken hoe in Nederland de blootstelling aan de reeds verspreide PFAS zo veel mogelijk kunnen beperken. Zie ook het antwoord op vragen 5 en 6.
Bent u ook van mening dat het onacceptabel is dat Zeeuwen nu wordt geadviseerd om vis te kopen in de winkel omdat het dan niet uit de Westerschelde afkomstig is?
Nee, op basis van het RIVM-rapport en de resultaten die hieruit voortkomen is dit vanuit het oogpunt van volksgezondheidsbescherming op dit moment een verstandig advies.
Welke opvolging heeft u tot nu toe gegeven aan de aangenomen motie-Hagen over het samen met België verhalen van de PFAS schade op 3M (Kamerstuk 30 175, nr. 402)?
In overeenstemming met de oproep in de motie wordt uitgezocht welke mogelijkheden er zijn om 3M aansprakelijk te stellen voor de PFAS-schade in de Westerschelde. In het kader hiervan is recent contact geweest tussen het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en het Vlaamse Ministerie van Milieu om te bezien hoe de lopende trajecten elkaar kunnen versterken. Hiernaast wordt onderzocht hoe de geleden schade kan worden bepaald. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat zal uw Kamer voorafgaand aan het Wetgevingsoverleg Water informeren over de voortgang in de uitvoering van de motie. Dit overleg is nog niet gepland, maar vindt na het zomerreces plaats.
Bent u ook van mening dat dit onderzoek van het RIVM samen met de eerdere oproep van de GGD genoeg aanleiding is om in te gaan op het verzoek van de gemeenten rond de Westerschelde om een bevolkingsonderzoek in te stellen?
Een bevolkingsonderzoek of gezondheidsonderzoek is een instrument waarmee een mogelijke trend in PFAS-concentraties in bloed over de lange termijn te volgen is. Hiermee is de bedoeling om op lange termijn de effecten van de maatregelen om de blootstelling aan PFAS te verlagen, aan lagere concentraties van PFAS in het bloed te kunnen koppelen. Zo'n onderzoek zou bij voorkeur landelijk moeten worden uitgevoerd, waarbij met tussenpozen van een aantal jaren PFAS-concentraties in bloed worden gemeten. Voor het individu is het op basis van bevolkingsonderzoek echter niet mogelijk om aan te geven/te voorspellen of gezondheidseffecten zullen optreden. Er is ook geen behandeling mogelijk om PFAS uit het lichaam te verwijderen. Alleen door verdere blootstelling zoveel mogelijk te beperken, zal de hoeveelheid PFAS in het lichaam langzaam afnemen.
Het Crisis- en Expert Team GOR zal de lokale GGD binnenkort adviseren over nut en noodzaak van een bevolkingsonderzoek bij omwonenden van de Westerschelde. In deze Expertgroep zitten ook RIVM-experts. Mede op basis van het expertgroep-advies zal de GGD de lokale overheid adviseren over het eventueel uitvoeren van zo’n bevolkingsonderzoek.
Welke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat vis, garnalen, oesters en mosselen uit de Westerschelde weer veilig gegeten kunnen worden?
De Nederlandse Vissersbond en PO Delta Zuid hebben enkele weken geleden hun leden opgeroepen niet meer op garnalen te vissen in delen van de Westerschelde. Het Kabinet steunt deze oproep en werkt op Europees niveau aan de vaststelling van maximum limieten voor PFAS in vis, garnalen en weekdieren. Deze Europese maximum limieten zullen naar verwachting in 2023 ingaan.
Nederland werkt met een aantal andere Europese landen aan een voorstel om het gebruik van PFAS-stoffen in Europa zoveel mogelijk te beperken. Hiernaast hebben de rijksoverheid en de provincie Zeeland beide een coördinator aangewezen die specifiek zijn aangesteld om de aanwezigheid van PFAS in de Westerschelde en de effecten die dit veroorzaakt terug te dringen.
Het bericht dat gemeenten die Oekraïners particulier opvangen niet worden gesteund |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Drie vragen aan... Anton Stapelkamp, burgemeester van Aalten»?1
Ja.
Klopt het dat u bij de opdracht het aantal vluchtelingen in particuliere opvang niet meetelt? Zo ja, wat is daarvan dan de reden?
Het onderdak bieden aan een ontheemde uit Oekraïne in een particuliere woning is een vrijwillige keuze van een gasthuishouden. Zoals op 26 april jl. aangegeven in mijn brief aan uw Kamer2, is het kabinet alle particulieren die ontheemden opvangen en ondersteunen zeer erkentelijk. Vanwege deze vrijwilligheid kunnen gemeenten vanzelfsprekend niet sturen op het aantal opvangplekken bij gasthuishoudens. Om die reden heeft het kabinet alleen afspraken gemaakt met gemeenten en veiligheidsregio’s over opvangplekken die worden georganiseerd door gemeenten zelf (de gemeentelijke opvang (GOO)). Inmiddels hebben gemeenten ruim 50.000 plekken ingericht. Op 29 april jl. heb ik gemeenten nogmaals gevraagd om een aanvullende 25.000 opvangplekken te realiseren met streefdatum 23 juni 2022.
Begrijpt u dat burgemeester Stapelkamp het niet meetellen van vluchtelingen in particuliere opvang ervaart als een gebrek aan waardering?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat gemeenten, waarin de lokale gemeenschap zich voluit inzet door particuliere opvang te regelen, juist gesteund moeten worden? Zo ja, op welke wijze wilt u de waardering voor deze gemeenten kenbaar maken?
Het kabinet waardeert en ondersteunt gemeenten waar ontheemden door de gemeente zelf en/of door particulieren worden opgevangen. Gemeenten hebben op basis van de Regeling opvang ontheemden Oekraïne (ROOO) een taak om ontheemden die in de particuliere opvang (POO) verblijven o.a. een financiële toelage te verstrekken voor voedsel, kleding en andere persoonlijke uitgaven. Op basis van de op 4 juni jl. gepubliceerde Bekostigingsregeling opvang ontheemden Oekraïne3 worden de uitvoeringskosten van de verstrekkingen aan ontheemden die verblijven in opvangvoorzieningen van particulieren (artikel 12 van de ROOO) vergoed. Het betreft hier de uitvoeringskosten die met het verstrekken van de financiële toelage gemoeid zijn, waaronder de gemeentelijke monitoring op de correcte uitgaven van de gemeente. De hoogte van het normbedrag voor de eventuele uitvoeringskosten die gemeenten maken ten aanzien van de verstrekkingen aan ontheemden uit Oekraïne in de POO worden achteraf vastgesteld op basis van het monitoronderzoek teneinde de werkelijke kosten per verstrekking te vergoeden. Daarnaast heeft het kabinet op 25 mei jl. besloten om gemeenten te compenseren voor de extra kosten in het jaar 2022 die zij voor zorg/ondersteuning aan ontheemden maken. Dit geldt voor kosten voor ontheemden in de GOO en in de POO. Het gaat om kosten die gerelateerd zijn aan zorg/ondersteuning op het gebied van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), Jeugdhulp of Publieke Gezondheid (basistaken JGZ, vaccinaties, prenataal huisbezoek). De compensatie wordt vastgesteld op basis van daadwerkelijke aantallen opgevangen Oekraïense ontheemden. Het ging in eerste instantie om een bedrag van 20,5 miljoen euro in het scenario van 50.000 opgevangen ontheemden. Dit aantal is reeds overschreden en het beschikbare bedrag zal worden bijgesteld voor 2022.
Verder financiert het Ministerie van Justitie en Veiligheid het consortium RefugeeHomeNL, bestaande uit het Rode Kruis, Vluchtelingenwerk, Leger des Heils en TakeCareBNB. RefugeeHomeNL coördineert en faciliteert particuliere opvang. RefugeeHomeNL informeert, screent, koppelt en ondersteunt gasthuishoudens en ontheemden. De (Whatsapp)hulplijnen van het Rode Kruis en het inloopspreekuur van Vluchtelingenwerk zijn ook beschikbaar voor particulieren en ontheemden die buiten het consortium om zijn gehuisvest.
Een VN-rapporteur die sanctiebeleid onderzoekt en haar donateurs |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bezoek van VN-rapporteur Alena F. Douhan aan Iran, waarmee zij aan wil tonen dat sancties slecht zijn voor mensenrechten?1
Ja.
Waarom wordt het optreden van het Iraanse regime en de impact daarvan op mensenrechten niet onderzocht, maar worden sancties juist als slecht geframed?2
Conform de resolutie richt het mandaat zich op mogelijke negatieve gevolgen van sancties, niet op de bredere mensenrechtensituatie in een land (volledige titel mandaat: «Special Rapporteur on the negative impact of the unilateral coercive measures on the enjoyment of human rights»).
De instelling van het mandaat is een uitvloeisel van een breed gesteunde opvatting dat sancties schadelijk zijn voor individuen en hun rechten geschonden worden. De EU zet zich er echter voor in om sancties zo gericht mogelijk te laten zijn, zodat deze de burgers zo min mogelijk treffen. Nederland heeft dan ook tegen de verlenging van het mandaat gestemd in 2020.
Hoewel het mandaat zich niet richt op mensenrechtensituaties an sich, hecht Nederland er belang aan dat een Speciaal Rapporteur in de uitvoering van het mandaat alle relevante feiten en gegevens betrekt om zo tot goed afgewogen bevindingen en aanbevelingen te komen.
Bent u ervan op de hoogte dat de onvrije landen China, Qatar en Rusland de desbetreffende VN-rapporteur en haar onderzoek sponsoren met forse donaties?3
Ja.
Vindt u het ook waanzin dat landen die mensenrechten consequent aan hun laars lappen, en zelf (beoogd) doelwit zijn van sancties, het onderzoek financieren?
Nederland hecht sterk aan de onafhankelijkheid van speciaal rapporteurs. Gezien de beperkte middelen die hen ter beschikking doen speciaal rapporteurs in sommige situaties een beroep op vrijwillige bijdrages om aanvullend onderzoek mogelijk te maken. Vanzelfsprekend moet dit ten dienste staan van het mandaat, en mag dat niet in de weg staan van het onafhankelijk en onpartijdig opereren.
Hoe beoordeelt u het eveneens bizarre feit dat de Belarussische VN-rapporteur wordt bijgestaan door een onderzoeksassistent van de Belarussische Staatsuniversiteit?
Het is niet ongebruikelijk dat het werk een speciaal rapporteur ondersteund wordt door een individuele onderzoeker of onderdeel van een universiteit. Ook hier geldt dat dit de onafhankelijke invulling van het mandaat niet mag compromitteren.
Krijgt het door meerdere sanctiepakketten geraakte regime van Loekasjenko, op deze manier niet een uitgelezen mogelijkheid om het westerse sanctiebeleid te ondermijnen?
Het Kabinet gaat uit van een gedegen uitvoering van ieder mandaat en de onafhankelijkheid van elke speciaal rapporteur.
Deelt u de mening dat de VN zichzelf compleet belachelijk maken met dit soort onderzoeken, die bol staan van de inmenging en beïnvloeding door onvrije landen?
Nee.
Bent u bereid de Nederlandse financiële bijdrage aan het verantwoordelijke VN-departement (het OHCHR) per direct stop te zetten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Speciaal rapporteurs ontlenen hun mandaat aan een besluit van de VN-Mensenrechtenraad. De OHCHR ondersteunt mandaathouders inhoudelijk en organisatorisch, maar is niet inhoudelijk verantwoordelijk voor de rapportages van de speciaal rapporteurs.
Wilt u in ieder geval het uiteindelijke rapport dat Alena F. Douhan in september publiceert, met uw beoordeling naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Nederland zal kennis nemen van het rapport en na bestudering een reactie uitspreken tijdens de bespreking van het rapport. Zowel het rapport als het Nederlandse en mogelijke EU verklaring in reactie hierop zullen worden gepubliceerd. Een appreciatie van het rapport en de Nederlandse reactie zal met de Kamer gedeeld worden.
De RegioExpres en de verbinding Arnhem-Doetinchem-Winterswijk. |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Overwegen op de schop om komst Achterhoekse sneltrein mogelijk te maken; wachten is op Rijk»1?
Ja, ik ben bekend met dat bericht.
Deelt u de mening dat bereikbaarheid van en goede verbindingen onderling van groot belang zijn voor leefbaarheid, vestigingsklimaat en gemeenschappen in de regio?
Ja, ik deel deze mening. Reizigers in het hele land staan voor mij centraal. Zoals ook al in de ontwikkelagenda van toekomstbeeld OV 2040 benoemd, is het OV in en tussen regio's onmisbaar voor leefbaarheid, economie en recreatie. Het vergoot ontplooiingskansen en toegang tot de arbeidsmarkt en het OV kan er voor
zorgen dat voorzieningen voor iedereen bereikbaar zijn.
Hoe beoordeelt u de door Goudappel opgestelde maatschappelijke kosten-batenanalyse naar de invoering van de RegioExpres?
De MKBA analyse – die in opdracht van de regio is uitgevoerd – geeft inzicht in de totale kosten en opbrengsten en laat een score zien van 0,73: tegen elke euro maatschappelijke kosten staat 0,73 euro aan maatschappelijk baten. In algemene zin geldt voor OV projecten dat vaker sprake is van een MKBA score <1. Dat betekent niet dat het daarmee geen goed project is. Ik zie dat RegioExpres voor reizigers in de regio een waardevolle bijdrage kan leveren aan het verkorten van reistijden, het vergroten van capaciteit en het verbeteren van het reiscomfort. Daarnaast biedt de RegioExpres een duurzame ontsluiting voor ca. 3000 nieuw te bouwen woningen in het gebied. De komende periode – in aanloop naar het BO MIRT van het najaar 2022 – zal ik gebruiken om deze score goed te begrijpen en te beoordelen.
Is het nog steeds de verwachting dat de trajecten Arnhem-Winterswijk en Arnhem-Doetinchem in 2040 in de absolute top staan als het gaat om verwachte hinder voor reizigers als gevolg van drukte in treinen?
De Integrale Mobiliteitsanalyse (IMA, 2021) is het is uitgangspunt voor capaciteitsknelpunten op het Nederlandse spoornetwerk. Hierin wordt geconstateerd dat in zowel het WLO-hoog-scenario als het WLO-laag-scenario mensen moeten staan tussen Arnhem en Duiven door gebrek aan capaciteit2. In de IMA wordt aan dit capaciteitsknelpunt geen nadere prioritering of rangschikking gegeven. Wat dat betreft herken ik niet dat dit traject in «de absolute top» staat.
In hoeverre neemt deze hinder voor reizigers af wanneer het spoor tussen Didam en Doetinchem De Huet wordt verdubbeld?
Een spoorverdubbeling tussen Didam en Doetinchem De Huet maakt het mogelijk om de RegioExpres te gaan rijden: 1 x p/u een extra trein naast het bestaande aanbod. Deze trein fungeert tussen Arnhem en Doetinchem als sneltrein en gaat vanaf Doetinchem verder als stoptrein naar Winterswijk. Door deze capaciteitsuitbreiding zullen reizigers meer comfort ervaren door een hogere kans op een zitplaats: vanwege de kortere reistijd zullen veel reizigers overstappen van de huidige sprinter naar de RegioExpres. Overigens is het wel de verwachting dat de verbeterde verbinding zorgt voor extra (nieuwe) reizigers en worden daarnaast extra reizigers verwacht door nieuwe woningbouwlocaties ten oosten van Arnhem en in de Achterhoek.
Wat is de status van de beloofde gesprekken2 met de regio over de RegioExpres, in aanloop naar het Bestuurlijk Overleg Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (BO MIRT)?
Rijk en regio zijn met elkaar in gesprek over de RegioExpres. Daarnaast heb ik zelf een bezoek gebracht aan de RegioExpres in februari van dit jaar. Ook in het BO MIRT van het najaar 2022 zal de RegioExpres besproken worden.
Welke mogelijkheden ziet u voor een vervolgstap binnen de spelregels van het MIRT?
Door de beperkte financiële mogelijkheden binnen het Mobiliteitsfonds zijn scherpe keuzes noodzakelijk. Er zijn in Nederland veel ambities die helaas niet allemaal (in deze kabinetsperiode) waargemaakt kunnen worden. De mogelijkheden voor een vervolgstap van de RegioExpres wil ik dan ook integraal af kunnen wegen. Het BO MIRT van dit najaar biedt daar een eerste moment voor. Daar kan en wil ik nu niet op vooruitlopen.
Het bericht dat Nederland geen gezonde leefomgeving biedt aan kinderen |
|
Laura Bromet (GL), Suzanne Kröger (GL), Bouchallikh |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Henk Staghouwer (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Unicef: Nederland biedt kinderen geen gezonde leefomgeving»1 2?
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat een welvarend land als Nederland er niet in slaagt om kinderen een gezonde leefomgeving te bieden? Zo nee, waarom niet?
Inwoners van Nederland vertrouwen erop dat hun leefomgeving in orde is: gezond, schoon en veilig. Ondanks alle gezamenlijke inspanningen is die gezonde, schone, veilige leefomgeving er nog niet overal. In het rapport van UNICEF lees ik dat geen enkel land consistent goed of slecht scoort op de verschillende variabelen van het onderzoek. Om die reden zou ik de situatie in Nederland niet zeer zorgelijk willen noemen, al zijn er zeker aandachtspunten waar Nederland een been bij wil trekken.
Zoals tijdens het hoofdlijnendebat op 17 februari jl. aangekondigd, werk ik daarom aan het Nationaal MilieuProgramma (NMP). Met het NMP pakt het Kabinet de regie voor de lange termijn op het gezonder, schoner en veiliger maken van de leefomgeving vanuit een integrale benadering: een transitie naar een duurzame en circulaire economie en een brede welvaart voor iedereen. Ik stuur de Tweede Kamer hierover binnenkort een brief.
Hoe beoordeelt u het feit dat Nederland uit 39 landen op de twaalfde plek staat als het gaat om het zorgen voor een gezonde leefomgeving voor kinderen? Deelt u de mening dat u de plicht heeft om de leefomgeving zo snel mogelijk te verbeteren voor kinderen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet streeft ernaar om kinderen in Nederland een gezonde leefomgeving te bieden, waarin zij gezond en veilig kunnen opgroeien. Het kabinet ervaart de bescherming van de bevolking tegen milieuvervuiling al vele jaren als een publieke verantwoordelijkheid, waarover ook regelmatig met het Parlement wordt gesproken. Het feit dat Nederland de twaalfde plek inneemt uit 39 landen laat zien dat er nog stappen te zetten zijn. Deze positie komt ook deels door het feit dat wij een lagere plek hebben op het gebied van de «World at large» factoren (o.a. gebruik van grondstoffen en e-waste). Met mijn antwoord op vraag 2 van het lid Van der Graaf ga ik hier dieper op in.
Wat is uw oordeel over het feit dat kinderen in Nederland aan meer dan twee keer zoveel fijnstof (PM2.5) worden blootgesteld als kinderen in Finland? Is dit het gevolg van de vrijblijvendheid van het Schone Lucht Akkoord (SLA)? Waarom is er een onderuitputting in het SLA? Bent u voornemens om meer bindende maatregelen te nemen? Ziet u de ernstige blootstelling van kinderen in Nederland aan luchtvervuiling als een oproep om met veel urgentie toe te werken naar de meest recente WHO-normen voor luchtkwaliteit? En wanneer liggen de extra maatregelen om de WHO-normen voor PM2,5 te behalen conform de motie van de leden Bouchallikh en Van Esch3? Zo nee, waarom niet?
De blootstelling aan fijnstof in Finland is lager dan in Nederland, omdat de concentratie van woningen, bedrijven en infrastructuur in Finland veel lager is dan in Nederland. Bovendien maakt de geografische ligging van Finland de bijdrage van andere landen aan de luchtvervuiling minder groot.
Ik zie de gezondheidseffecten van luchtvervuiling in Nederland, in het algemeen, maar zeker ook bij kinderen, als een belangrijke motivatie om met veel ambitie en inzet te werken aan het verder verbeteren van de luchtkwaliteit. Met het Schone Lucht Akkoord werkt de rijksoverheid, met provincies en gemeenten, aanvullend op internationaal beleid, aan maatregelen om de lucht in Nederland sneller schoner te maken. Ook in internationaal verband werkt het Rijk aan ambitieus beleid voor schone lucht, bijvoorbeeld via het verlagen van emissies van voertuigen en industrie en het aanscherpen van normen bij de herziening van de Europese Luchtkwaliteitsrichtlijnen. Inzet daarbij is om ook in Europa de gezondheidswinst leidend te maken en stapsgewijs toe te werken naar de WHO-advieswaarden.
Het Rijk, de provincies en de deelnemende gemeenten hebben zich bestuurlijk gecommitteerd aan de afspraken in het Schone Lucht Akkoord en rapporteren jaarlijks over de voortgang van de implementatie van de maatregelen. Deelname aan het Schone Lucht Akkoord is dus wel vrijwillig, maar niet vrijblijvend.
Voor het Schone Lucht Akkoord is 50 miljoen beschikbaar gesteld. Hiermee wordt in de uitvoering van het Akkoord zoals beschreven in de uitvoeringsagenda 2020–2023 voorzien.
Mijn streven is om nog voor het zomerreces het onderzoek van het RIVM, waarin in kaart wordt gebracht welke maatregelen nodig zouden zijn om in 2030 aan de WHO-advieswaarden te voldoen, met uw Kamer te delen. Bij dit onderzoek wordt ook gekeken naar verschillende maatregelpakketten om hier invulling aan te geven.
Hoe beoordeelt u het feit dat 15 procent van de huishoudens met een laag inkomen in Nederland moeite heeft met het verwarmen van zijn woning? Is er zicht op deze cijfers voor dit jaar? Ziet u een verwarmde woning als een primaire levensbehoefte voor kinderen? Doet het kabinet op dit moment voldoende om energiearmoede bestrijden?
Door de hoge energieprijzen, krappe woningmarkt en hoge inflatie staat de bestaanszekerheid van een groeiende groep huishoudens – waar onder huishoudens met kinderen – onder druk. Daarom neemt het kabinet verschillende maatregelen om deze huishoudens te ondersteunen.
Het kabinet komt mensen met een minimuminkomen tot 120% van het sociaal minimum tegemoet met een energietoeslag van eenmalig € 1.300,–. De inzet is het gebruik van de eenmalige energietoeslag te maximaliseren. Organisaties, die in contact staan met huishoudens met een laag inkomen, hebben een toolkit ontvangen om hun achterban te attenderen op de eenmalige energietoeslag. Ook gemeenten zetten informatiecampagnes op, organiseren inloopspreekuren in de wijk en benaderen andere partijen (bijvoorbeeld ouderenorganisaties) om de energietoeslag meer bekendheid te geven. De informatievoorziening van de Nederlandse Schuldhulp Route/Geldfit is hierbij ook belangrijk.
Daarnaast heeft het kabinet incidenteel en alleen voor 2022 de energiebelasting verlaagd. Een huishouden met gemiddeld energieverbruik ontvangt door deze maatregelen in de energiebelasting een tegemoetkoming van ruim 400 euro. Ook heeft het kabinet 368,5 miljoen euro beschikbaar gesteld voor gemeenten om kwetsbare huishoudens – in huur- en koopwoningen – te ondersteunen bij het nemen van kleine en grote verduurzamingsmaatregelen. De middelen kunnen voor een breed scala aan maatregelen worden ingezet, als ze er maar op gericht zijn de energierekening te verlagen of het energiegebruik in de woning te verminderen. Hierbij valt te denken aan kleinere maatregelen zoals inzet van (vrijwillige) energiecoaches, energiedisplays, inregelen van CV-systemen, de inzet van kleine energiebesparende maatregelen zoals tochtstrips en radiatorfolie, maar ook voor een bijdrage aan grotere isolatiemaatregelen zoals vloer- of spouwmuurisolatie.
De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening heeft een aantal programma’s van de Nationale Bouw- en Woonagenda gelanceerd met onder meer als doel dat een betaalbare en geïsoleerde woning in een leefbare wijk voor iedereen, ook voor kwetsbare groepen, reëel is. De agenda raakt de bestaanszekerheid direct en draagt bij aan het wooncomfort, de gezondheid én het verlagen van de energierekening.
Hoeveel kinderen gaan er in Nederland zonder ontbijt naar school? Welke maatregelen neemt u om dat te voorkomen? Welke initiatieven ondersteunt u op dit vlak?
Uit de RIVM Voedselconsumptiepeiling 2012–2016 komt naar voren dat 1 op de 10 kinderen niet elke dag ontbijt. Een van de mogelijke verklaringen daarvoor is opgroeien in een gezin met een inkomen onder de lage-inkomensgrens. In 2020 maakten in Nederland 221 duizend minderjarige kinderen (6,9 procent) deel uit van een gezin met een inkomen onder de lage-inkomensgrens. Ondanks deze mogelijke verklaring zou het niet zo mogen zijn dat een kind om deze reden de deur uit gaat zonder te ontbijten. De komende jaren zet het kabinet de aanpak van kinderarmoede voort. Voor de zomer wordt de kamer geïnformeerd over de aanpak geldzorgen, armoede en schulden. Het terugdringen van armoede onder kinderen is hierbinnen een speerpunt. In de aanpak en uitvoering werkt de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen (APP) nauw samen met collega’s, onder andere van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), maar ook met gemeenten en maatschappelijke organisaties. Tevens is gezonde voeding een speerpunt in het nationaal plan kindergarantie, dat op 22 april jl. aan de Tweede Kamer werd aangeboden4.
Daarnaast geven het Voedingscentrum, Jeugdgezondheidszorg en programma’s als de Gezonde School en JOGG algemene informatie over het belang van Gezonde Voeding. Zo verspreidt het Voedingscentrum voorlichtingsmaterialen op consultatiebureaus en bieden zij verschillende tools en materialen aan professionals binnen consultatiebureaus die ouders ondersteunen in de eetopvoeding, bij het aanleren van gezonde en duurzame eetpatronen. Daarnaast is signalering onderdeel van het programma Gezonde School. Vanuit de Gezonde School worden er handvatten geboden aan professionals, zodat zij naar de juiste instanties kunnen doorverwijzen indien er problemen of zorgen zijn rond bijvoorbeeld voeding of gewicht.
Verder steunen de Ministeries van VWS en OCW de Koningsspelen. Een inmiddels jaarlijks terugkerende traditie waar bijna alle basisscholen in Nederland en overzee aan meedoen. Een gezonde start van de dag, met een gezond ontbijt en sport en spel, staat deze dag centraal. Op een feestelijke manier ervaren de kinderen hoe belangrijk het is om elke dag te ontbijten.
Tot slot zijn er ook initiatieven vanuit de samenleving waarin extra aandacht is voor het ontbijten, zoals het Nationale Schoolontbijt. Dit is een initiatief van de bakkerijsector, zij voorzien scholen een keer per jaar van een gezond ontbijt en geven daarbij ook voorlichting over het belang van ontbijten.
Bent u ook geschokt door het feit dat 25 procent van de kinderen in Nederland last heeft van geluidsoverlast door wegverkeer en vliegtuigen? Wat vindt u ervan dat Nederland op dit vlak zeer slecht scoort in vergelijking met andere landen? Is dit percentage onder te verdelen naar het type geluidsoverlast? Is er zicht op de mate waarin dit leidt tot onder andere meer stress, slechtere schoolprestaties en risico op hartziekten? Welke maatregelen neemt u om blootstelling aan geluidsoverlast door kinderen terug te dringen?
Het is mij bekend dat in veel huishoudens in Nederland, inclusief die met kinderen, geluidsoverlast wordt ervaren. Nederland is een dichtbevolkt land waar wonen, mobiliteit en andere activiteiten vaak intensief samenkomen. Uit een landelijke monitor van het RIVM in 20195 blijkt dat ongeveer 10% van de Nederlandse bevolking (van 16 jaar en ouder) ernstige hinder door geluid van wegverkeer ervaart, ongeveer 9% ernstige hinder door burengeluid en ongeveer 6% ernstige hinder door vliegtuiggeluid. Andere veel voorkomende bronnen zijn bouwactiviteiten (6%), recreatie (4%), railverkeer (2%) en industrie (2%). De geluidgegevens in het UNICEF-rapport zijn van hetzelfde jaar en betreffen een vraag naar overlast door geluid van buren of geluid afkomstig van de straat. Omdat het hier gaat om zelf gerapporteerde geluidsoverlast is niet goed te zeggen hoe dit zich verhoudt tot de werkelijke geluidniveaus en in welke mate dit leidt tot stress, slechtere schoolprestaties en risico’s op hartziekten. Wel is bekend dat dergelijke effecten kunnen optreden, wat nog eens onderstreept is door een advies van de WHO uit 20186. Het RIVM heeft berekend dat in Nederland naar schatting 750 mensen per jaar een hartziekte krijgen ten gevolge van wegverkeersgeluid7. Daarom vind ik het belangrijk om te kijken hoe het huidige geluidbeleid versterkt kan worden door het, meer dan nu het geval is, te richten op vermindering van de negatieve effecten van geluid, inclusief die op kinderen.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat 1,6 procent van de kinderen nog steeds een verhoogd loodgehalte in zijn bloed heeft, gezien de grote risico’s voor jonge kinderen? Welke maatregelen neemt u om blootstelling hieraan naar nul terug te brengen?
De blootstelling aan lood in Nederland is in de afgelopen decennia sterk afgenomen, met name door het loodvrij maken van benzine, maar ook bijvoorbeeld door sanering van vervuilde grond en het vervangen van loden drinkwaterleidingen. Sinds 1960 worden in nieuwe huizen geen loden leidingen meer aangebracht. Over het aantal kinderen in Nederland met meer dan 5 μg/dl lood in het bloed heeft de Minister van BZK in 2020 ook vragen beantwoord van de heer Nijboer van de PvdA8. De gegevens die UNICEF voor dit rapport heeft gebruikt, zijn dezelfde gegevens die destijds tot de vragen van de heer Nijboer hebben geleid.
De Gezondheidsraad heeft in 2019 een advies gepubliceerd over de resterende blootstelling aan lood via kraanwater in Nederland9. De belangrijkste risicogroepen daarvoor zijn zuigelingen, jonge kinderen (tot en met 7 jaar) en zwangere vrouwen. Naar aanleiding van dat advies heeft het kabinet acties vastgesteld, waarover het kabinet meerdere malen met uw Kamer heeft overlegd10. Om kinderen beter te beschermen tegen loodvergiftiging worden verschillende maatregelen getroffen om resterende loden leidingen in gebouwen van voor 1960 te laten verwijderen en is het kabinet voornemens om locaties voor kinderopvang en primair onderwijs aan te wijzen als prioritaire locaties in het kader van de Drinkwaterwet. Voor huurwoningen en de genoemde prioritaire locaties wordt een verbod op loden leidingen voor bestaande bouw in het Bouwbesluit opgenomen. Daarnaast is de maximaal toegelaten afgifte van lood door keukenapparatuur van metaal, met een factor 10 verlaagd. Al deze maatregelen en bestaande maatregelen, zoals maximale loodgehalten in voedingsmiddelen, speelgoed en elektronische apparaten, kunnen kinderen en volwassenen tegen een te hoge blootstelling aan lood beschermen. Doordat lood eeuwenlang gebruikt is, zal het echter altijd als achtergrondverontreiniging aanwezig blijven. Het is daardoor helaas niet mogelijk om de blootstelling naar nul terug te brengen.
Hoe beoordeelt u het feit dat een op de twaalf kinderen in Nederland te maken heeft met een hoge mate van vervuiling door pesticiden? Welke maatregelen neemt u om die blootstelling terug te dringen?
Het waarborgen van de volksgezondheid – waaronder de blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen – is voor het kabinet belangrijk. Om blootstelling te voorkomen en te verminderen worden dan ook maatregelen getroffen. Deze licht ik hieronder toe.
Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is uitsluitend toegestaan als het middel is toegelaten door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) na een wetenschappelijke risicobeoordeling en waaruit blijkt dat het gebruik veilig is voor mens dier en milieu. Daarnaast is er voortdurend aandacht om de wetenschappelijke toelatingsbeoordeling van gewasbeschermingsmiddelen te actualiseren met de laatste stand van de wetenschap. Ook vindt het kabinet het belangrijk om de eventuele langetermijngevolgen in kaart te laten brengen door het RIVM. Het RIVM onderzoekt op dit moment de praktische haalbaarheid van de verschillende mogelijkheden11.
Het kabinet zet bovendien in op het intensiveren en stimuleren van de omslag naar weerbare planten en teeltsystemen, het verbinden van land- en tuinbouw met natuur en het terugdringen van emissies naar het milieu tot nagenoeg tot nul. Om deze doelen te bereiken zijn in het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 tientallen acties in uitvoering. Het gevolg hiervan is dat de behoefte en het gebruik aan gewasbeschermingsmiddelen afneemt. Hierbij is nog van belang dat de Europese Commissie recent voorstellen heeft gepubliceerd om het gebruik van pesticiden tegen 2030 te halveren. Uw Kamer zal hierover spoedig worden geïnformeerd met behulp van een BNC-fiche.
Blootstelling van kinderen aan gewasbeschermingsmiddelen kan ook op terreinen buiten de landbouw plaatsvinden, bijvoorbeeld als die middelen worden gebruikt voor onkruidbestrijding in winkelstraten. Om blootstelling te voorkomen, is daarom in 2017 het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw verboden. Het Gerechtshof Den Haag heeft het verbod onverbindend verklaard, maar uw Kamer behandelt op dit moment een wetsvoorstel dat mede is bedoeld om het gebruiksverbod buiten de landbouw te herstellen.
Vindt u het ook zeer zorgelijk dat 15,9 procent van de kinderen in Nederland in een huis met vocht of schimmel woont? Wanneer moet deze problematiek opgelost zijn en wat is er de afgelopen jaren concreet gebeurd om vocht- en schimmelproblemen op te lossen? Hoeveel woningen zijn er vocht- en schimmelvrij gemaakt? Hoe worden verhuurders die niet meewerken aan een oplossing hiertoe verplicht?
Elke dag dat een bewoner in een woning met vocht en schimmel woont, is er een teveel. Ook voor kinderen is het van belang dat ze wonen in een huis zonder vocht en schimmel. In hoeverre de aanwezigheid van schimmel en vocht in een woning gevaarlijk is voor de gezondheid van een kind, zodanig dat sprake zou zijn van een gevaarlijke woonomgeving is niet in algemene zin aan te geven.
Vocht- en schimmel horen niet in een huis. Het Kabinet is het volstrekt eens met de noodzaak om vocht en schimmel aan te pakken. Het wegnemen en voorkomen van vocht en schimmel vraagt om een brede aanpak die zich zowel richt op huiseigenaren en verhuurders, als op bewoners zelf. De huidige aanpak is laagdrempelig, mede in het belang van mogelijk minder assertieve huurders. De brede aanpak bestaat uit de volgende onderdelen:
Met IPO, Aedes, Woonbond en de VNG worden nationale prestatieafspraken gemaakt waarin het onderhoud en kwaliteit van de woningen nadrukkelijk een plek krijgen. Deze extra middelen komen beschikbaar omdat de verhuurdersheffing wordt afgeschaft.
In de Volkshuisvestelijke prioriteiten 2021–2025 is de aanpak van vocht en schimmel expliciet opgenomen als onderdeel van de kwaliteitsverbetering en verduurzaming van corporatiewoningen. Daarmee is gewaarborgd dat de aanpak onderdeel is van de prioriteiten die landelijk opgepakt moeten worden. Woningcorporaties zijn verplicht om de volkshuisvestelijke prioriteiten in hun bod op het gemeentelijk woonbeleid te betrekken.
Met de VNG is afgesproken dat gemeenten worden gewezen op het belang van de aanpak en het maken van prestatieafspraken over dit onderwerp met corporaties en huurdersorganisaties. RIGO heeft op verzoek van het Ministerie van BZK een rapport opgesteld om lokale partijen hierbij te helpen en hiertoe aan te sporen12.
TNO heeft samen met GGD-Amsterdam en Abf Research handreikingen opgesteld voor de aanpak van vocht en schimmel door huiseigenaren, verhuurders en huurders13. Aedes, Vastgoed Belang, de Woonbond en enkele Amsterdamse woningcorporaties hebben hierbij geparticipeerd.
Aedes heeft de handreikingen uit het TNO-onderzoek meegenomen in een nieuw programma van eisen voor ventilatie en bij de renovatie van woningen. De middelen voor het Volkshuisvestingsfonds zijn onder meer beschikbaar gesteld voor renovatie van woningen met vocht- en schimmelproblemen. In totaal worden er 20.000 woningen gerenoveerd.
Met Aedes zijn afspraken gemaakt om de komende vijf jaar € 100 mln. per jaar extra te investeren in onderhoud en verbetering, met specifieke focus op schimmelproblematiek als gevolg van gebrekkige kwaliteit van de woning, brandveiligheid en loden leidingen.
Op de woningmarktwebsite van het Ministerie van BZK is een omvangrijk dossier opgenomen over de aanpak14. In infographics wordt ingegaan op zaken als ventileren en technische aspecten waarmee bij de bouw of verbouwing rekening moet worden gehouden om vocht- en schimmelvorming te voorkomen. Hiermee is de informatievoorziening fors verbeterd.
Aantallen woningen met gebreken worden niet bijgehouden. In het WoON 2018 werd voor het eerst aan huishoudens gevraagd of zij last hebben van vocht en/of schimmel in de woning. Bijna een op de vijf huishoudens (19%) antwoordde hier destijds bevestigend op. Onder meer naar aanleiding hiervan is een landelijke aanpak om vocht- en schimmelproblemen te voorkomen en verhelpen opgestart. Uit het WoON 2021 blijkt dat het aandeel huishoudens dat last heeft van vocht en/of schimmel inmiddels is afgenomen tot 15%. Het is goed om te zien dat er nu minder mensen last hebben van problemen met vocht en schimmel. Ik zie dit als effect van het beleid dat is gevoerd en prijs hierbij met name de gemeenten, verhuurders en huurders voor hun inzet.
Wanneer een huurwoning gebreken heeft dan is het in de eerste plaats aan de huurder om deze te melden aan de verhuurder zodat deze ze kan herstellen. Verhuurders zijn primair verantwoordelijk voor de staat en het onderhoud van hun woningen. Laat het onderhoud van woningen (zeer) te wensen over, dan hebben gemeenten de bevoegdheid om hierop te handhaven. Ook hebben huurders de mogelijkheid via de Huurcommissie of desnoods de rechter een slechte onderhoudssituatie te laten oplossen.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De panelsessie ‘Securing Europe’ van het WEF van 24 mei 2022 |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met bijgevoegd fragment uit de panelsessie «Securing Europe» met Europese leiders bij het World Economic Forum van 24 mei 20221?
Ja.
Sprak u hierbij namens de Nederlandse regering, toen u sprak over de vorming van een «strong European defence»?
Ja.
Bent u bekend met de eerdere toezeggingen van het kabinet en de aangenomen moties van de Kamer tegen de vorming van een Europees Leger, zoals de moties van Van Houwelingen2, van Eppink c.s.3 en van Van Haga4?
Ja.
Hoe bent u van plan recht te doen aan deze aangenomen moties?
Het kabinet heeft uitvoering gegeven aan deze aangenomen moties5. Er is geen sprake van de vorming van een Europees leger. De EU maakt voor de EU-missies en operaties gebruik van militairen en capaciteiten die de lidstaten daartoe ter beschikking stellen. De besluitvorming over de inzet van de onze krijgsmacht is, conform de Grondwet, een nationale competentie.
Bent u zich bewust van de tegenstrijdigheid van uw woorden jegens de Tweede Kamer en het World Economic Forum?
Nee. Er is mijns inziens geen sprake van een tegenstrijdigheid.
Deelt u de mening van de Groep Van Haga dat een Europees leger onwenselijk is?
Er is geen sprake van de vorming van een Europees leger.
De ingrijpende veranderingen in het Langeland Ziekenhuis |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Hoe oordeelt u over de voorgenomen plannen van het Langeland Ziekenhuis om te bezuinigen op de acute verloskunde, de intensive care (IC) en de spoedeisende hulppost?1 2
De voorgenomen plannen van het LangeLand Ziekenhuis houden verband met de plannen van de Reinier Haga Groep (RHG). De RHG onderzoekt momenteel hoe het Reinier de Graaf Ziekenhuis uit de RHG treedt en het HagaZiekenhuis en LangeLand Ziekenhuis gaan fuseren. Voor de vormgeving van de ontvlechting is zorgvuldige besluitvorming en het vinden van voldoende draagvlak vereist. Momenteel wordt gesproken over hoe de ontvlechting vorm gegeven kan worden. In nauwe samenwerking met zorgverzekeraars DSW en Menzis, leidt CZ dit ontvlechtingsproces vanuit de zijde van de zorgverzekeraars. Het voortbestaan van het LangeLand Ziekenhuis is onderdeel van dit gesprek. De RHG heeft mij laten weten dat zij samen met banken en verzekeraars werkt aan een duurzaam en toekomstbestendig ziekenhuis voor Zoetermeer. Zorgverzekeraar CZ heeft laten weten dat de inzet is dat er een ziekenhuisvoorziening blijft in Zoetermeer. Op welke wijze het ziekenhuis zal blijven bestaan is onderdeel van de planvorming en op dit moment nog niet duidelijk.
Is het waar dat in de voorgenomen plannen staat dat de acute geboortezorg op termijn verdwijnt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment is er nog geen besluit genomen over het plan van ontvlechting van de RHG. RHG heeft mij desgevraagd laten weten dat in aanloop naar besluitvorming over de toekomst van het LangeLand Ziekenhuis in de komende jaren een zorgvuldige verkenning wordt gedaan hoe de acute geboortezorg op een verantwoorde wijze wordt vormgegeven. Dit met alle lokale partners uit het geboortezorgnetwerk en in overeenstemming met wet- en regelgeving. Bij eventuele wijzigingen in het acute zorgaanbod moet het Uitvoeringsbesluit Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz, amvb acute zorg) worden gevolgd.
Is het waar dat in de voorgenomen plannen staat dat de IC wordt vervangen door een acute zorgafdeling, wat betekent dat patiënten die gecompliceerde zorg nodig hebben naar een ander ziekenhuis moeten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Is het waar dat in de voorgenomen plannen staat dat de spoedeisende hulppost op termijn na 18.00 simpeler wordt, zodat operatiekamers niet meer bemand hoeven te zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 2.
Wilt u het vertrouwelijke hoofdlijnenakkoord, dus het document met conceptafspraken van de ziekenhuisbestuurders en de zorgverzekeraars, aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Ik beschik niet over het vertrouwelijke hoofdlijnenakkoord.
Vindt u het wenselijk dat de interim-directeur voor zowel het Langeland Ziekenhuis als voor het Hagaziekenhuis onderhandelt? In hoeverre is hier sprake van (de schijn van) belangenverstrengeling? Kunt u de Kamer precies informeren over hoe dit zit?3
In de Governancecode zorg 2022, die is ontwikkeld en geactualiseerd door de Brancheorganisaties Zorg4, waarvan de Nederlandse Vereniging van ziekenhuizen (NVZ) lid is, wordt aandacht besteed aan belangenverstrengeling (onderdeel 2.6).
Ik ga ervan uit dat het HagaZiekenhuis en het LangeLand Ziekenhuis de Governancecode zorg 2022 en indien van toepassing haar eigen statuten volgen en aandacht hebben voor eventuele (schijn van) belangenverstrengeling en dat te allen tijde de belangen van de zorgorganisatie, haar patiënten of andere belanghebbenden voorop staan. Ik ga er tevens vanuit dat conform de Governancecode Zorg de raad van bestuur zorg draagt voor zorgvuldige besluitvorming naar procedure, proces en inhoud. De besluitvorming door de raad van bestuur moet toetsbaar zijn voor de raad van toezicht. Een besluit, de adviezen daarover en daar waar van toepassing de goedkeuring door de raad van toezicht worden goed vastgelegd en ook later traceerbaar zijn.
Belanghebbenden bij een zorgorganisatie die op enigerlei wijze nadeel hebben ondervonden van de wijze waarop een zorgorganisatie de Governancecode Zorg 2022 heeft nageleefd, kunnen binnen de grenzen van het daarvoor van kracht zijnde reglement een toetsingsverzoek indienen bij de Governancecommissie Gezondheidszorg.
Wat vindt u ervan dat de gemeente Zoetermeer niet geïnformeerd is over de voorgenomen plannen van het Langeland Ziekenhuis? Wat is de reden van het Langeland Ziekenhuis om de gemeente hierover niet te informeren?
De onderhandelingen vinden plaats tussen banken, verzekeraars en de RHG. De complexiteit van het proces is groot door enerzijds de splitsing van de RHG en anderzijds de intentie tot fusie van het LangeLand Ziekenhuis en het HagaZiekenhuis.
Na het bepalen van de hoofdrichting is de volgende stap de afstemming met de interne gremia en betrokken zorgverleners buiten de ziekenhuizen en andere relevante stakeholders. RHG heeft mij desgevraagd laten weten dat op een passend moment interne gremia en externe stakeholders zullen worden geïnformeerd over de stand van zaken.
Ik begrijp dat het een taai proces is en begrijp ook dat het voor alle partijen wenselijk is dat er spoedig overeenstemming wordt bereikt. Ik vind het daarom van belang dat partijen goed met elkaar in gesprek gaan over de mogelijkheden en onmogelijkheden. Ook vind ik het van belang dat burgers hierin goed worden betrokken. Daarom hecht ik eraan dat er bij wijzigingen in het aanbod acute zorg wordt gehandeld in lijn met de Amvb acute zorg.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft laten weten dat in algemene zin de samenwerking tussen het ziekenhuis en de stakeholders goed is. Ook is er regulier contact met zowel de IGJ over de kwaliteit van zorg, als de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) over de continuiteit van zorg.
Wilt u uitzoeken op welke wijze het personeel is geïnformeerd over de voorgenomen plannen en in hoeverre zij hierin betrokken zijn door het bestuur van het Langeland Ziekenhuis?
De RHG heeft mij laten weten dat het personeel van het LangeLand Ziekenhuis is geïnformeerd via een mailbericht uit naam van de directie. Daarnaast hebben recent twee personeelsbijeenkomsten plaatsgevonden waar het personeel geïnformeerd is over de stand van zaken van de onderhandelingen en was er ruim de gelegenheid tot het stellen van vragen volgens de RHG.
Waarom zijn huisartsen niet betrokken bij de toekomstplannen van het Langeland Ziekenhuis?4
Zie mijn antwoord op vraag 7
Wilt u uitzoeken of andere zorgverleners zoals verloskundigen en ambulancepersoneel zijn betrokken bij de voorgenomen plannen en of zij tijdig zijn geïnformeerd over de voorgenomen plannen?
Zie mijn antwoord op vraag 7
Wilt u uitzoeken of met deze conceptplannen ook mogelijke ontslagen worden verwacht?
De RHG heeft mij desgevraagd laten weten dat er geen ontslagen worden verwacht.
Ik ga ervan uit dat de (wettelijke) adviesrechten van de advies- en medezeggenschaporganen bij de besluitvorming gerespecteerd worden. Uitgangspunt in de samenwerking is mijns inziens het gezamenlijke streven om in goed overleg de belangen van de organisatie en haar medewerkers te behartigen.
Wilt u alles op alles zetten om te zorgen dat er geen ontslagen vallen in het Langeland Ziekenhuis? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 11
Vinden ziekenhuizen in omliggende steden het wenselijk dat zij het drukker krijgen in de spoedzorg tijdens de avonden, nachten en weekenden? Wilt u dit uitzoeken?
Zoals in mijn antwoord op vraag 1 aangegeven wordt momenteel gesproken over hoe de ontvlechting vorm gegeven kan worden en is er op dit moment nog geen besluit genomen.
Daarbij wil ik opmerken dat indien er sprake is van wijzigingen in het acute zorgaanbod, er dient te worden gehandeld conform de AmvB acute zorg.
Vindt u het wenselijk dat het Langeland Ziekenhuis voornemens is om bedden weg te bezuinigen, juist in tijden waarin extra IC-bedden heel hard nodig zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1
Bent u bereid ervoor te zorgen dat het Langeland Ziekenhuis geen bezuinigingen doorvoert en de bestaande zorgvoorzieningen zoals de acute verloskunde, de IC en de spoedeisende hulppost volwaardig overeind houdt? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het is aan de betrokken zorgaanbieder en zorgverzekeraars om samen te zorgen voor toegankelijke, kwalitatief goede en betaalbare zorg voor de inwoners uit de regio. Daarbij is de bedrijfsvoering van een zorgaanbieder een verantwoordelijkheid van een zorgaanbieder zelf, waarbij het maatschappelijk belang voorop staat. De NZa ziet toe op onder meer de toegankelijkheid van de zorg. De NZa informeert mij conform de vroegsignaleringsafspraken6, indien dat aan de orde is.
Als het LangeLand Ziekenhuis het aanbod van acute zorg geheel of gedeeltelijk wil beëindigen, moet de besluitvormingsprocedure uit de amvb acute zorg gevolgd worden. Dit houdt onder andere in dat de IGJ geïnformeerd moet worden en dat gemeente en inwoners worden betrokken.
Wilt u de Kamer tijdig op de hoogte brengen van alle stappen die gezet worden in de uitwerking van de plannen door het bestuur van het Langeland Ziekenhuis?
Ik vind het van belang dat zorgaanbieders en zorgverzekeraars in nauw contact staan met elkaar als het behandelaanbod wijzigt en ik vind het met name van belang dat een patiënt tijdig geïnformeerd wordt over wijzigingen en waar nodig elders terecht kan voor zijn of haar behandeling. Wijzigingen in behandelaanbod vragen om zorgvuldige communicatie richting patiënten, medewerkers en andere betrokkenen.
De IGJ en de NZa houden vinger aan de pols en informeren mij wanneer dat nodig is. Ik zal uw Kamer informeren als dat van toepassing is.
Het bericht dat Duitsland de spoorlijn Nijmegen-Kleef weer in gebruik wil nemen. |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Weer hoop op spoorlijn Nijmegen-Kleef? Duitsers nemen reactivering op in verkeersplan»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u bekend met het gegeven dat de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen de reactivering van de spoorlijn Nijmegen-Kleef-Düsseldorf heeft opgenomen in het concept-verkeersplan 2032–2040?
Ja, daar ben ik mee bekend. Het concept verkeersplan 2032–2040 van de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen heet officieel het «SPNV Zielnetzkonzeption 2032/2040». Het schets een ideaalbeeld uit het perspectief van de reiziger en noemt een breed pallet aan maatregelen (o.a. reactivering en elektrificatie) en diverse tracés. Reactivering van de verbinding Nijmegen-Kleef wordt daarin niet expliciet genoemd. Wel is de verbinding met Nijmegen opgenomen in een schematisch overzicht met verbindingen in 20402.
Deelt u de mening in de regio dat, in het kader van het verbeteren van het kort grensoverschrijdend treinverkeer, er vanuit Nederland serieus moet worden gekeken naar de reactivering van de spoorlijn Nijmegen-Kleef-Düsseldorf? Kunt u in uw antwoord ingaan op het belang van deze lijn in het kader van de grensoverschrijdende arbeidsmarkt en het grote aantal potentiële studenten/toekomstige arbeidskrachten?
Grensoverschrijdende OV verbindingen vind ik belangrijk en ik zet me ervoor in om in deze kabinetsperiode stappen te zetten om deze te verbeteren. Zoals in het beleidsprogramma IenW3 verwoord is «grensoverschrijdend ov essentieel om Nederland en in het bijzonder de grensregio’s duurzaam te verbinden aan de economische centra en de onderwijsinstellingen om ons heen». Dit geldt ook voor deze grensregio. Volgens de provincie Gelderland zijn tussen de 4 en 7 procent van de HBO en WO studenten op de Gelderse onderwijsinstellingen afkomstig uit Duitsland. Bij MBO instellingen vindt weinig uitwisseling over de grens plaats.
In het verleden is meermaals door de regio bekeken of reactivering van de spoorlijn een passende maatregel zou kunnen zijn. Zo is door de provincie Gelderland in 2013 en voor het laatst in 2018 gekeken naar onder meer de reizigersaantallen4. Toen is geconstateerd dat de reizigersaantallen te beperkt zijn voor (reactivering van) een treinverbinding. Om die reden zet de provincie dan ook in op opwaardering van de buslijn en worden vervoersaantallen gemonitord. De busdienst (58) rijdt sinds 2018 ook door (vanaf Nijmegen Centraal station) naar de Campus van Nijmegen, waarmee studenten en scholieren uit Duitsland een goede reismogelijkheid wordt geboden.
Op basis van deze vervoersaantallen deel ik mening van de Provincie Gelderland en de gemeente Nijmegen dat reactivering van deze spoorlijn geen prioriteit heeft. De gemeente Berg en Dal is overigens tegen reactivering van het huidige tracé, in verband met de doorsnijding van de kern van het dorp Groesbeek.
Bent u bereid werk te maken van de reactivering van de spoorlijn Nijmegen-Kleef? Zo ja, hoe bent u van plan dit te doen?
Zie ook mijn antwoord op vraag 3. Op basis van de huidige en toekomstige reizigersaantallen verwacht ik niet dat reactivering van de spoorlijn Nijmegen-Kleve binnen afzienbare tijd een reële en passende oplossing is. Andere (grensoverschrijdende) verbindingen hebben meer potentie en daarmee prioriteit. Mochten deze inzichten toch wijzigen, dan ben ik uiteraard bereid het gesprek aan te gaan om te kijken naar verbetering van deze grensoverschrijdende OV verbinding.
Welke knelpunten maken op dit moment de heringebruikname van de spoorlijn Nijmegen-Kleef onmogelijk?
Op basis van beschikbare informatie verwacht ik dat er diverse knelpunten zullen optreden bij reactivering van de spoorlijn Nijmegen – Kleef. Allereerst loopt het voormalig tracé door de kern van het dorp Groesbeek, waar veel weerstand is voor reactivering van de spoorlijn. Zo is in het coalitieakkoord van de gemeente Berg en Dal (waar Groesbeek deel van uitmaakt) expliciet vastgelegd dat er geen ambtelijke en bestuurlijke capaciteit wordt ingezet in een «lightrail» verbinding in Groesbeek. Daarnaast voorzie ik financiële knelpunten, aangezien het om forse investeringen gaat en de exploitatiekosten hoog zijn. Geen van de partijen heeft voor de reactivering van de spoorlijn middelen gereserveerd. Ook zal de ruimtelijke inpassing van de spoorweginfrastructuur tot inpassingsknelpunten leiden. Enkele jaren gelden is de grond verkocht aan de gemeente Berg en Dal. Hiermee valt de betreffende infrastructuur ook niet meer onder de Hoofd Spoorweg Infrastructuur (HSWI) en beheerconcessie van ProRail. Inmiddels heeft het traject een andere invulling gekregen en wordt geëxploiteerd als recreatieve invulling.
Hebt u contact gehad met Duitse vertegenwoordigers over dit plan? Zo ja, wat is er besproken? En zo nee, bent u bereid in contact te treden met Duitse vertegenwoordigers om de plannen te bespreken?
Ik heb geen contact gehad met Duitse vertegenwoordigers (van de deelstaat Noordrijn-Westfalen) over dit plan. Wanneer er daar sprake is van een nieuwe regering zullen kennismakingsgesprekken plaatsvinden en kan dit onderwerp eventueel ook besproken worden.
Belemmeringen voor de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen in Nederland |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het idee om farmaceutische bedrijven maatschappelijke royalty’s te laten betalen om op die manier hoge prijzen voor nieuwe medicijnen die door Nederlandse onderzoekers ontwikkeld zijn, te laten dalen?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat topwetenschapper Clevers eerder dit jaar over is gestapt naar farmaconcern Roche, mede omdat hij in Nederland op een «web» aan universitaire beperkingen stuitte?2
Ja.
Kunt u aangeven welke middelen het Future Affordable and Sustainable Therapies (FAST)-fonds heeft ontvangen en van wie, en wie welke middelen onder welke voorwaarden van het fonds heeft gekregen?3
FAST wordt niet ingericht als fonds. Er zijn dus ook geen middelen te alloceren door FAST. Doel van FAST is om geneesmiddelen sneller en beter te (helpen) ontwikkelen door coördinerende activiteiten bijvoorbeeld op het terrein van onderwijs, regulatoir advies, wegwijsfunctie in het financieringslandschap. Daartoe zal FAST worden uitgewerkt met een coördinerend expertisecentrum geneesmiddelontwikkeling. Daarmee zal de motie Van Gerven/ Van den Berg niet als zodanig kunnen worden uitgevoerd, omdat die motie ervan uitgaat dat FAST een fonds is, waaruit middelen te alloceren zijn voor 100% publieke onderzoeken.
Kunt u tegen die achtergrond aangeven wat nu de stand van zaken is van de uitvoering van de motie Van Gerven-Van den Berg over het binnen FAST-fonds middelen alloceren voor 100% publieke onderzoeken?4
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangegeven waarom Oncode 325 miljoen euro uit het groeifonds heeft ontvangen? Deelt u de mening dat dit bedrag een hoog percentage is van het totale budget? Wordt daarin gebruikgemaakt van het advies van de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO) over maatschappelijke royalties?5
Oncode-PACT werd ingediend door het Ministerie van EZK met steun van VWS en OCW. Vervolgens werd Oncode-PACT beoordeeld door een onafhankelijke adviescommissie waarna het kabinet het advies integraal overnam. TNO heeft aan de beoordeling door de adviescommissie meegewerkt. De positieve beoordeling van Oncode-Pact door de adviescommissie is uitgebreid toegelicht in de bijlagen bij de betreffende Kamerbrief van de Ministers van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en van Financiën6. Oncode-PACT innoveert het preklinische ontwikkelproces voor kankermedicijnen om de kosten en risico’s van medicijnontwikkeling te reduceren. Het doel is om een geneesmiddelenmarkt te realiseren met lagere ondernemingsrisico’s en bijbehorende lagere rendementen en dus lagere prijzen. Reductie van ontwikkelkosten leidt niet automatisch tot lagere marktprijzen. Daarom zal binnen Oncode-Pact een expertgroep adviseren over hoe betaalbaarheid van de betreffende kankermedicijnen gerealiseerd kan worden. Bijvoorbeeld door het gebruik van vroege Health Technology Assessment en door voorwaarden te stellen aan het gebruik door bedrijven van de virtuele «preklinische ontwikkelmachine» die Oncode-Pact ontwikkelt. FAST zal worden betrokken in die werkgroep.
Kunt u aangeven wat de beperkingen zijn, aangezien wetenschapper Clevers stelt dat universiteiten onwerkbare beperkingen opleggen voor het gebruik van patenten en het percentage aandelen dat een wetenschapper mag hebben? Kunt u aangeven of die verschillen per universiteit en welk percentage aandelen een wetenschapper mag hebben en hoe dat wordt bepaald?
Voor de omgang met intellectuele eigendomsrechten hebben de UNL, NFU, KNAW en NWO richtsnoeren opgesteld7. Deze worden toegepast door de kennisinstellingen volgens het principe pas toe of leg uit. De adviesraad voor Wetenschap, Technologie en Innovatie (AWTI) heeft advies uitgebracht8 over het wegnemen van hindernissen zodat meer (kennisintensieve) startups doorgroeien naar levensvatbare bedrijven. De voormalig Staatssecretaris van EZK en de voormalig Minister van OCW hebben de opstellers van de richtsnoeren (waarbij ook TO2 instellingen en de KNAW zijn aangesloten) gevraagd te kijken naar de bezwaren uit het veld9. Dat loopt op dit moment nog.
Deelt u de mening dat als een innovatie/patent ontwikkeld is met gemeenschapsgeld, de gemeenschap daarvan ook voordelen zou moeten ontvangen?
Het kabinet vindt het belangrijk dat kennisinstellingen, waar de ontwikkeling deels het gevolg is van publieke investeringen, zoveel mogelijk gebruik maken van de principes voor Maatschappelijk Verantwoord Licentiëren (MVL) en de MVL-toolkit. Die biedt de mogelijkheid bij het licentiëren afspraken te maken over onder meer betaalbaarheid. Tegelijkertijd moeten we blijven letten op een gezonde balans tussen publieke en private belangen. Vaak zijn private partijen nodig om maatschappelijke waarde te creëren. Een potentiële innovatie moet niet stranden op de onaantrekkelijkheid van de propositie voor private partijen. Maatschappelijk voordeel kan overigens allerlei vormen aannemen, zoals werkgelegenheid en, als het medische producten betreft, de effectieve beschikbaarheid voor patiënten.
Neemt het voorstel van TNO de bezwaren weg die wetenschapper Clevers aangeeft? Zo nee, wat is er volgens u dan wel nodig om de bezwaren weg te werken? Zo ja, bent u bereid een dergelijk voorstel verder uit te werken?
Of het voorstel van TNO de bezwaren van Clevers wegneemt kan ik niet beantwoorden. Maatschappelijke royalties in de context zoals TNO dat positioneert is eigenlijk een verkeerde term. Een royalty is een betaling voor het gebruik van andermans rechten. Denk aan vergoeding bij auteursrechten of het gebruik van een patent (vastgelegd in een licentie). TNO stelt voor om aan bedrijven onderzoeksstudies aan te bieden die tegen beperkte kosten – betaald met publieke middelen – de ontwikkelrisico’s van een geneesmiddel verminderen en de kansen op succes vergroten. Bij succesvolle marktintroductie betaalt het bedrijf een percentage van de omzet aan de maatschappij.
Het idee van voorwaarden stellen aan publieke investeringen in geneesmiddelenontwikkeling vind ik interessant, zie ook mijn antwoord bij vraag 5. Ik zal dan ook met interesse de inzichten uit de expertgroep Betaalbaarheid van Oncode-PACT volgen.
Kunt u deze vragen per vraag beantwoorden voor het commissiedebat Geneesmiddelenbeleid / Hulpmiddelenbeleid / Pakketbeheer van 9 juni 2022?
Ik heb de vragen zo snel mogelijk beantwoord.
Het bericht dat ‘veilige’ rotondes vaak het onveiligst voor fietsers zijn. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht ««veilige» rotondes vaak het onveiligst voor fietsers?»1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) geeft aan dat rotondes ook voor fietsers in het algemeen veel veiliger zijn dan andere kruispunttypen.2 Rotondes zijn volgens SWOV veiliger dan gewone kruispunten, doordat rotondes minder conflictpunten hebben dan andere kruispunttypen, de snelheid wordt geremd en de hoek van impact kleiner is. Uit recent onderzoek van kenniscentrum voor letselpreventie VeiligheidNL komt naar voren dat bij bezoeken aan de spoedeisende hulp (SEH-bezoeken) als gevolg van een fietsongeval 3% plaatsvond op een rotonde of verkeersplein en 10% op een kruispunt.3 Fietsongevallen zijn onwenselijk. Elk verkeersslachtoffer is er 1 teveel. In het Landelijk Actieplan Verkeersveiligheid (LAP) 2022–2025 is verkeersveiligheid van fietsers daarom een prioriteit.
Klopt de constatering van verkeerskundig ICT-bureau VIA dat de toename van het aantal fietsongevallen tussen 2014 en 2021 vooral wordt veroorzaakt door de toename van het aantal fietsongevallen op rotondes?
Dit ligt niet voor de hand. VeiligheidNL heeft in het onderzoek geprobeerd om inzicht te verkrijgen in eventuele verschuivingen van de oorzaak van fietsongevallen. VeiligheidNL geeft aan dat de stijgende trend van fietsers met ernstig letsel in de periode 2012–2021 voornamelijk wordt veroorzaakt door een stijging van het aantal enkelvoudige fietsongevallen.4 Dit zijn ongevallen waar geen botsing is met een verkeersdeelnemer.
Deelt u de conclusie van de Fietsersbond dat rotondes nu vaak verkeerd zijn ingericht?
Nee. Wel constateer ik uit een verkenning van DTV Consultants naar de verkeersveiligheid op rotondes in Nederland, dat een deel van de rotondes anders is ingericht dan beschreven in de richtlijn «Eenheid in rotondes» van CROW.5 6 Deze richtlijn geeft heldere en eenduidige instructies voor de inrichting van rotondes. CROW-richtlijnen zijn richtinggevend voor wegbeheerders, maar niet bindend. Het is namelijk belangrijk dat wegbeheerders ruimte hebben om goed in te kunnen te spelen op specifieke lokale omstandigheden.
Is er een handleiding voor het maken van een uniforme en herkenbare inrichting van rotondes? Zo nee, bent u bereid om samen met gemeenten een handleiding te maken?
Ja, zie ook het antwoord op vraag 4. De genoemde richtlijn «Eenheid in rotondes» is opgesteld door CROW in samenwerking met een breed samengestelde werkgroep, waaronder SWOV, Fietsersbond en wegbeheerders. Daarnaast is aanvullend door CROW in een breed samengestelde werkgroep de richtlijn «Basiskenmerken Kruispunten en rotondes» opgesteld om de verkeerssituaties voor weggebruikers herkenbaarder te maken7.
Kent u het bericht «schrap op elke rotonde voorrang voor fietsers?»2
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusie van verkeerskundig ICT-bureau VIA dat de toename van het aantal fietsongevallen op rotondes lijkt te worden veroorzaakt doordat fietsen zijn veranderd en sneller rijden?
De oorzaken en omstandigheden die leiden tot fietsongevallen zijn omvangrijk en zeer divers. Aan het ontstaan van een fietsongeval dragen factoren bij op het terrein van infrastructuur, voertuig en gedrag9. Als belangrijkste oorzaken voor fietsongevallen worden het eigen gedrag, de toestand van de weg en, in iets mindere mate, andermans gedrag beschouwd10. Vanuit IenW lopen diverse acties om de fietsveiligheid te vergroten, deze zijn ook terug te vinden in de Kamerbrief «stand van zaken verkeersveiligheid»11. In het nieuwe Landelijk Actieplan Verkeersveiligheid (LAP) 2022–2025 is opgenomen dat steviger ingezet wordt op het programma Doortrappen, veilig fietsen tot je 100ste om meer ouderen bewust te maken hoe zij hun fietsveiligheid kunnen vergroten en hun gedrag kunnen aanpassen. Ook wordt in kaart gebracht op welke punten de beleidslijnen op de korte en lange termijn bijgesteld kunnen worden om de fietsveiligheid te verbeteren.
Welke rol heeft de rotonde bij de stijging van het aantal gevallen fietsongevallen van e-bikes?3
Bij IenW is geen specifieke informatie bekend welke rol de rotonde precies heeft bij de stijging van het aantal fietsongevallen van e-bikes.
Wat is uw reactie op de conclusie van verkeerskundig ICT-bureau VIA dat rotondes relatief snel veiliger kunnen worden gemaakt door fietsers niet langer voorrang te geven?
De voorrangsregeling op rotondes heeft niet alleen met verkeersveiligheid te maken. De eerder genoemde CROW-richtlijnen zijn opgesteld met als uitgangspunt om fietsers binnen de bebouwde kom op rotondes voorrang geven en buiten de bebouwde kom niet. Dit is gebaseerd op een zorgvuldige afweging tussen veiligheid, comfort en de doorstroming van fietsers. Het is uiteindelijk aan de verantwoordelijke wegbeheerders om de eindafweging te maken.
De jaarlijkse conferentie van het WEF |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kan de Kamer een overzicht krijgen van alle sessies (naam van de sessie, gespreksonderwerp, sprekers, et cetera) en andere (in)formele bijeenkomsten georganiseerd of (spontaan) gehouden tijdens de jaarlijkse conferentie van het World Economic Forum (WEF) afgelopen week (van 22 mei tot en met 26 mei 2022) waar één of meer leden van het kabinet (of Koningshuis) aanwezig waren en kan het kabinet aangeven bij welk van deze bijeenkomsten de «Chatham House Rules» van kracht waren?
De jaarvergadering van het WEF vond dit jaar plaats van 22 t/m 26 mei in Davos. Vanuit het kabinet namen de Minister-President, de Ministers van Financiën, Defensie en Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat deel. Koningin Maxima nam deel aan de jaarvergadering in haar functie van Speciale Pleitbezorger van de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties voor Inclusieve Financiering voor Ontwikkeling (UNSGSA).
De programma’s van de bewindslieden treft u in de bijlagen bij deze brief aan1. Voor informatie over het programma van de Koningin verwijs ik u naar www.koninklijkhuis.nl/actueel/nieuws/2017/01/12/koningin-maxima-bij-world-economic-forum-in-davos en www.unsgsa.org/news/unsgsa-queen-maxima-attend-world-economic-forums-davos-2022-meetings.
Van de WEF-bijeenkomsten zijn geen notulen gemaakt. In de regel gelden Chatham House Rules. Wel zijn veel bijeenkomsten live gestreamd en terug te zien via Programme > World Economic Forum Annual Meeting | World Economic Forum (weforum.org).
Communicatie tussen ministers, staatssecretarissen en ambtenaren en het WEF |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kan het kabinet inzage geven in ALLE communicatie tussen Ministers, Staatssecretarissen en ambtenaren (inclusief de president van de Nederlandsche Bank) enerzijds en het World Economic Forum (WEF) anderzijds?
In de bijlagen bij de Kamerbrief van 17 december 2021, die de antwoorden bevat op de vragen 10 en 11 van de Kamervragen, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1162, treft u alle correspondentie aan tussen bewindspersonen en het WEF.
Na december 2021 is sprake geweest van contacten tussen bewindspersonen en het WEF over de deelname aan de jaarvergadering van het WEF in mei 2022. Een voorbeeld van een uitnodiging voor deze jaarvergadering is bij deze brief gevoegd.
Daarnaast is sprake van een veelheid van contacten tussen ambtenaren en het WEF. Het is niet haalbaar om alle stukken die daarbij een rol hebben gespeeld te inventariseren en te toetsen op de aanwezigheid van informatie waarvan de openbaarmaking gelet op het belang van de staat achterwege moet blijven. Dat neemt niet weg dat specifieke en gerichte verzoeken om documenten vanuit uw Kamer zullen worden opgepakt.
Hoog-risico bio-laboratoria en gain-of-function onderzoek |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Wat is het kabinetsstandpunt over gain-of-function-onderzoek waarbij een virus gevaarlijker wordt gemaakt?
Voor de ontwikkeling van behandelingen, vaccins en diagnostiek is dit soort onderzoek essentieel. Door gain-of-function onderzoek kunnen onderzoekers meer inzicht krijgen in hoe virussen zich gedragen.
Wat is uw mening over het uitvoeren van gain-of-function-onderzoek in de dichtbevolkte Randstad, zoals gebeurt bij het Viroscience laboratorium van het Erasmus Medisch Centrum te Rotterdam?
Het Viroscience laboratorium van het Erasmus MC te Rotterdam voldoet aan strenge eisen om de risico’s voor mens en milieu zo klein mogelijk te houden. Daarnaast heeft het Viroscience laboratorium een vergunning om te mogen werken met genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s). De vergunning wordt pas verleend na een risicobeoordeling. Door de strenge maatregelen die op grond van die risicobeoordeling zijn opgelegd, is het mogelijk om ook in de randstad veilig onderzoeken uit te voeren.
Kunt u een precieze beschrijving geven van de huidige vergunningverleningsprocedure voor hoog-risico biolaboratoria waar gain-of-function-onderzoek wordt uitgevoerd? Kunt u daarbij ingaan op welke potentiële risico’s vooraf wordt getoetst?
Laboratoria zijn altijd vergunningplichtig op grond van de Wet algemene bepalingen Omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit Omgevingsrecht (Bor) en hebben daarmee een omgevingsvergunning nodig. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een laboratorium waar gericht wordt gewerkt met biologische agentia, wordt getoetst op bouwvoorschriften, bestemmingsplan, brandveiligheid en milieuvoorschriften. De omgevingsvergunning voor hoog-risico laboratoria is daarnaast gericht op het vergunnen van aantallen ggo-werkruimten, indien met ggo’s gewerkt mag worden.
Voor werkzaamheden met genetisch gemodificeerde organismen is, afhankelijk van de risico’s, een vergunning nodig op grond van de Wet Milieubeheer (Wm) en het Besluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer 2013 (Besluit ggo). De vergunning voor werkzaamheden met ggo’s wordt namens de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) verleend door Bureau GGO, onderdeel van het RIVM. Dit gebeurt op basis van een beoordeling van de risico’s voor mens en milieu. IenW laat zich daarbij adviseren door de Commissie Genetische Modificatie (COGEM).
Daarnaast moeten laboratoria waar gewerkt wordt met (hoog risico) biologische agentia voldoen aan strenge eisen vanuit de Arbeidsomstandighedenwet. Werknemers moeten beschermd worden tegen de directe gevaren van deze biologische agentia, maar ook moet worden voorkomen dat zij onbedoeld deze ziekteverwekkers buiten het lab brengen en verspreiden.
Is het mogelijk hoog-risico biolaboratoria te verbieden zich te vestigen op een bepaalde locatie? Zo ja, op grond van welke regelgeving? Zo nee, vindt u dat dit wel mogelijk zou moeten zijn?
Ja, in het bestemmingsplan en omgevingsplan zou een dergelijk verbod opgenomen kunnen worden.
Wat is het kabinetsstandpunt als het gaat om wet- en regelgeving, toezicht, vergunningverlening en zelfregulatie voor hoog-risico biolaboratoria en gain-of-function-onderzoek?
Als het gaat om wet- en regelgeving, toezicht, vergunningverlening en zelfregulatie voor hoog-risico biolaboratoria en gain-of-function onderzoek zijn er ter bescherming van personeel en omgeving (biosafety) voldoende maatregelen in Nederland. Voor een groot deel dragen deze maatregelen ook bij aan het voorkomen van opzettelijke verspreiding van ziekteverwekkers (biosecurity).
Het kabinet blijft zich inzetten om, ook in de wereld van snelle wetenschappelijke ontwikkeling, de wet- en regelgeving, toezicht, vergunningverlening en zelfregulatie voor hoog-risico biolaboratoria en gain-of-function onderzoek op niveau te houden om te allen tijde de veiligheid te borgen.
Welke specifieke regelgeving bestaat er momenteel voor hoog-risico biolaboratoria en gain-of-function-onderzoek?
Zie bijlage 1: Overzicht van wet- en regelgeving.
Kunt u een overzicht geven van de ontwikkelingen sinds 2012 in wet- en regelgeving, toezicht, vergunningverlening en zelfregulatie voor hoog-risicolaboratoria en gain-of-function-onderzoek?
Als onderdeel van het Nederlandse bioveiligheidsbeleid is in 2013 Bureau Biosecurity opgericht binnen het RIVM. Bureau Biosecurity fungeert als deskundig informatie- en adviesorgaan voor zowel de overheid, als alle andere instellingen in Nederland die werken met risicovolle biologische agentia, kennis, informatie of technologieën. Het bureau tracht tevens de bewustwording te vergroten rondom biosecurity in Nederland en ondersteunt organisaties vrijwillig bij het implementeren van biosecurity maatregelen.
Vindt u dat deze ontwikkelingen voldoende zijn in relatie tot het potentiële gevaar van hoog-risico biolaboratoria en gain-of-function-onderzoek? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is wenselijk om continu te blijven streven naar een hoog niveau van veiligheid en boven de minimale maatstaven te opereren. Er vindt een inventarisatie (door het Ministerie van Justitie en Veiligheid) plaats naar wat daarvoor aanvullend op huidige wet- en regelgeving, toezicht, vergunningverlening en zelfregulatie voor hoog-risicolaboratoria en gain-of-function nog nodig is. Er is tot dusver geen reden om aan te nemen dat het huidige stelsel onvoldoende tegemoet zou komen aan het risico, waarop in de vraag wordt gedoeld, maar mocht genoemde inventarisatie tot een andere conclusie leiden, dan zal daaraan uiteraard gevolg worden gegeven.
Hoeveel hoog-risico biolaboratoria zijn er in Nederland die zich bezig houden met gain-of-function-onderzoek?
Er is geen centraal overzicht van het aantal hoog-risico laboratoria in Nederland, maar niet in elk hoog-risico laboratorium wordt gain-of-function onderzoek uitgevoerd. Aangezien lokale overheden vergunningen afgeven voor hoog-risico laboratoria is er op dat niveau wel een overzicht van de aanwezigheid van hoog-risico laboratoria, maar niet of er wel of geen gain-of-function onderzoek plaatsvindt.
Vindt u het wel of niet noodzakelijk om kennis te hebben van gain-of-function-onderzoek dat wordt uitgevoerd in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Doordat diverse overheden naar de verschillende aspecten die relevant zijn bij gain-of-function onderzoek kijken, wordt de veiligheid voldoende afgedekt. Hierdoor is het niet noodzakelijk dat ik overal van op de hoogte ben.
Kunt u aangeven op welk risiconiveau onderzoek en experimenten worden uitgevoerd in Rotterdam en mogelijk in andere labs in Nederland? Zo nee, waarom niet?
In Nederland wordt er tot en met Bio Safety Level 3 (BSL-3) onderzoek en experimenten uitgevoerd.
Welke gain-of-function-virussen zijn er in Nederland ontwikkeld?
Dit overzicht is er niet. Het is voor de overheid ook niet noodzakelijk een overzicht te bezitten van gain-of-function onderzoeken en welke virussen hiervoor worden gebruikt, aangezien de wettelijke veiligheidsvoorschriften te allen tijde en onverkort van toepassing zijn op basis van risicoafwegingen.
Wordt informatie over de ontwikkeling van gain-of-function-virussen en de potentiële gevolgen voor de volksgezondheid gemeld aan de autoriteiten, in het bijzonder de gezondheids- en veiligheidsautoriteiten? Zo nee, waarom niet?
Voor een aantal soorten biologische agentia zijn de bedrijven en instellingen die daar mee werken, verplicht om, in het kader van de voorbereiding op de rampenbestrijding, de veiligheidsregio en de burgemeester te informeren over de aanwezige agentia. Organisaties die willen werken met genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s) zijn op grond van Besluit ggo verplicht om een biologische-veiligheidsfunctionarissen (BVF) aan te stellen. De BVF houdt intern toezicht op de veiligheid voor mens en milieu ten aanzien van dit soort onderzoeken waarbij ggo’s betrokken zijn. Daarnaast moeten deze organisaties de regels omtrent arbeidsomstandigheden naleven. Hiervoor is een Arbo functionaris aangesteld.
Kunt u aangeven wat de risico’s zijn van hoog-risico biolaboratoria in Nederland en wat de kans erop is? Zo nee, waarom niet?
Biologische agentia, zowel wildtype organismen als genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s), waarmee hoog-risico biolaboratoria in Nederland werken, kunnen buiten de gecontroleerde laboratoriumomgeving schade aanrichten aan mens en milieu. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren bij een onvoorziene ontsnapping tijdens vervoer tussen laboratoria, bij een poging om de organismen te vernietigen of door moedwillige verspreiding van deze biologische agentia. De risico’s hiervan worden gemitigeerd door gerichte maatregelen.
Op welke manier is Viroscience beveiligd tegen bijvoorbeeld rampen als het neerstorten van een vliegtuig, een overstroming of een stroomstoring? Kunt u deze vraag tevens beantwoorden voor andere hoog-risico biolaboratoria?
Viroscience en andere laboratoria moeten voldoen aan de voor hen geldende bouwvoorschriften. Ik heb geen kennis van aanvullende maatregelen die laboratoria treffen.
Welke noodsituaties zijn denkbaar als er in Rotterdam als een gain-of-function-virus ontsnapt? Kunt u deze vraag aan de hand van scenario’s beantwoorden? Zo nee, waarom wordt er niet met scenario’s geanticipeerd op noodsituaties die specifiek kunnen ontstaan bij hoog-risico biolaboratoria?
De ontsnapping van een dergelijk virus zou kunnen leiden tot een (on)opgemerkte of pas later opgemerkte (mogelijke) besmetting. Uiteraard is dit zeer onwenselijk. Daarom is er in Nederland biosafety wetgeving om dit risico zoveel mogelijk te beperken. Zie verder antwoord 14.
Bent u het ermee eens dat mogelijke virusontsnappingen een zeer specifieke reactie van hulpverleningsorganisaties vraagt? Worden hulpverleningsdiensten getraind om bij dit soort scenario’s op te treden? Kunt u deze vraag specifiek beantwoorden voor calamiteiten als gevolg van het ontsnappen van een gain-of-function-virus?
SARS-CoV-2 is een duidelijk voorbeeld van een virus waarbij er om een dergelijke specifieke reactie van hulpverleningsorganisaties gevraagd is. Ik ben mij ervan bewust dat het belangrijk is om regelmatig onze hulpverleningsorganisaties te laten oefenen en trainen met dit soort scenario’s. Het oefenen door hulpverleningsorganisaties vindt ook regelmatig plaats in wisselende grootte. Daarnaast is de Landelijke Coordinatie Infectieziektebestrijding (LCI) van het RIVM 24/7 bereikbaar om overheid en professionals inhoudelijk te adviseren bij het bestrijden van uitbraken van infectieziekten. De LCI heeft diverse draaiboeken klaarliggen voor uitbraken. Als het gaat om de respons op een uitbraak van een virus, maakt het niet uit of dit gaat om een gain-of-function virus of een ander biologisch agens dat bij de mens een ernstige ziekte kan veroorzaken.
Hebben hoog-risico biolaboratoria een meldingsplicht voor calamiteiten als bedrijfsongevallen, incidenten en in het bijzonder ontsnappingen? Zo ja, aan wie en op welke manier is dat geregeld? Kunt u de Kamer een overzicht geven van alle meldingen van de afgelopen vijf jaar? Zo nee, waarom niet? Indien er geen meldingsplicht is van ontsnappingen, waarom is die er niet en vindt u dat zo’n meldingsplicht nodig is?
Alle laboratoria die werken met genetisch gemodificeerde biologische agentia hebben een meldplicht voor dergelijke calamiteiten bij de Inspectie Leefomgeving en Transport.
Verder is er het Besluit informatie inzake rampen en crises, waarbij een calamiteit in sommige gevallen aan de burgemeester moet worden gemeld. Tenslotte geldt er voor ARBO ongevallen, waarbij bijvoorbeeld biologische agentia betrokken zijn, een meldplicht richting Inspectie SZW.
Klopt het dat informatie van hoog-risico biolaboratoria geclassificeerd is vanwege de biosecurity-aspecten, en daarmee niet toegankelijk is voor de veiligheidsregio’s? Kunt u dat nader toelichten?
Nee, dat klopt niet. Burgemeesters kunnen er vanuit hun rol binnen hun gemeenten voor zorgen dat de veiligheidsregio’s (door de gemeenten of door de uitvoerende Omgevingsdienst) worden geïnformeerd over en worden betrokken bij de vestiging of uitbreiding van hoog-risico biologische laboratoria.
Kent u het rapport «Hoog-risico biologische laboratoria. Een verkenning van de verantwoordelijkheden en de positie van de veiligheidsregio» van het voormalig Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) d.d. 19 maart 2020? Heeft het kabinet daar een reactie op gegeven? Zo nee, is de Minister bereid daar een reactie op te geven en deze naar de Kamer te sturen?1
Ja, dat rapport is mij bekend. Hierop is geen kabinetsreactie gegeven en momenteel zie ik geen aanleiding om op het rapport een kabinetsreactie aan te bieden. Uiteraard heb ik de inhoud van het rapport ter harte genomen en zal ik het benutten in mijn verdere inzet op de biosafety en -security in Nederland.
De nauwe banden tussen NPO en D66. |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Van de ene plek met gedoe naar de andere»?1
Ja.
Herinnert u zich dat NPO-voorzitter Shula Rijxman boos was over het feit dat zij werd aangemerkt als D66-kopstuk?2
Ik ben niet anders op de hoogte met deze reactie van mevrouw Rijxman dan in berichtgeving in de media aan de orde is gekomen3.
Wat vind u ervan dat D66-kopstuk Rijxman als voorzitter van de NPO haar partijgenoot mevrouw Kaag persoonlijk heeft geadviseerd en dat dit in het bijzonder plaatsvond rondom de verkiezingen?
Ik ben niet anders op de hoogte van de contacten tussen mevrouw Rijxman en mevrouw Kaag dan in berichtgeving in de media aan de orde is gekomen. Ik ben niet op de hoogte van de mogelijke inhoud daarvan.
Hoe verhoudt zich dit tot de Mediawet? Is het de taak van NPO-bestuurders partijgenoten van politiek advies te voorzien? Worden zij daarvoor betaald?
De Mediawet zegt hier niets over. De voorzitter van de raad van bestuur heeft de vrijheid om zelf te bepalen met wie en waarover zij contact heeft, zo lang het past binnen de Code Integriteit Publieke Omroep 2021.
Klopt het dat mevrouw Rijxman zich zelfs binnen de NPO heeft beklaagd over kritische vragen aan mevrouw Kaag in verkiezingstijd? Hoe verhoudt zich dit tot het fabeltje dat de NPO geen invloed heeft op de inhoud van programma’s?
De omroepen zijn redactioneel onafhankelijk en zijn zelf verantwoordelijk voor hun media-aanbod zoals in artikel 2.88 van de Mediawet is opgenomen. Ik ben niet anders bekend met mogelijke opmerkingen van mevrouw Rijxman dan in berichtgeving in de media aan de orde is gekomen.
Hoe is het mogelijk dat iemand die haar termijn bij de NPO niet heeft mogen afmaken en dus gedumpt is, alsnog een baantje krijgt in het openbaar bestuur? Heeft zij dit te danken aan haar lidmaatschap van D66?
Mevrouw Rijxman is volledig actief gebleven als voorzitter van de raad van bestuur tot en met het einde van haar termijn op 31 december 2021. Volgens de NPO is mevrouw Rijxman in januari 2022 voor een periode van vier maanden ingehuurd als coördinator van een nieuw NPO-project over racisme, discriminatie en diversiteit vanwege haar ervaring en betrokkenheid bij dit thema.4 Per 1 juni 2022 is zij benoemd als wethouder van de gemeente Amsterdam.5 De gemeenteraad van gemeente Amsterdam gaat zelf over deze benoeming.
Waarom is Rijxman tot het eind van haar ambtsperiode bij de NPO doorbetaald, terwijl ze op non-actief was gesteld? Was haar diversiteitsbaantje dat zij vervolgens mocht vervullen een vorm van verborgen werkloosheid?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom heeft mevrouw Rijxman eigenlijk een koninklijke onderscheiding ontvangen van uw voorganger? Wilt u deze onmiddellijk intrekken?
Mevrouw Rijxman heeft een koninklijke onderscheiding ontvangen wegens bijzondere verdienste jegens de samenleving voor haar functie als voorzitter van de raad van bestuur van de NPO. Ik ben als Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap niet bevoegd om een koninklijke onderscheiding in te trekken. Voor intrekking moet een verzoek bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden ingediend. Artikel 11, tweede lid, van de Wet instelling van de Orde van Oranje-Nassau bepaalt de intrekkingsgronden voor koninklijke onderscheidingen.
Kunt u deze vragen laten beantwoorden door ambtenaren die geen lid zijn van D66 of anderszins privébanden hebben met mevrouw Rijxman?
Ik geef als Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap antwoord op deze vragen.