Het bericht ‘Sanctie-experts: Nederland niet doeltreffend met opsporen Russisch vastgoed’ |
|
Eelco Heinen (VVD), Ruben Brekelmans (VVD), Fahid Minhas (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Sanctie-experts: Nederland niet doeltreffend met opsporen Russisch vastgoed»?1
Ja.
Waarom betrof het overzicht in de Kamerbrief van 22 maart 2022 alleen meldingen van bevroren tegoeden bij financiële instellingen en niet van vastgoed of andere (luxe)goederen?2
Ten tijde van het versturen van deze Kamerbrief waren hier nog geen cijfers over bekend. De actuele stand van zaken ten aanzien van de opsporing van vastgoed in Nederland van personen en entiteiten op de sanctielijst is verwerkt in de kabinetsbrief van 22 april, nr. Min-BuZa.2022.387 (Kamerstuk 36 045, nr. 70).
Hoe kan het dat een maand na afkondiging van de sancties tegen Rusland nog steeds onduidelijk is wie Russisch vastgoed in Nederland moet opsporen?
De rolverdeling is helder. Buitenlandse Zaken speelt een coördinerende rol in het sanctiebeleid. Het traceren van vastgoed van Russen op de sanctielijst gebeurt in samenwerking tussen de Ministers van Justitie en Veiligheid, Financiën en de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Dit vanwege het feit dat zowel notarissen, banken als het Kadaster een rol hebben bij het traceren van vastgoed en elk onder de verantwoordelijkheid van een andere Minister vallen.
Notarissen hebben bij de opsporing van Russisch vastgoed een poortwachtersfunctie, aangezien zij geen transacties mogen faciliteren voor personen en entiteiten op de sanctielijst. Samen met de financiële sector zorgen zij ervoor dat de sancties betreffende vastgoed worden nageleefd. Notarissen mogen geen onroerende goederen van gesanctioneerde personen en entiteiten verkopen, verhandelen of verhypothekeren en moeten dit controleren.
Al het vastgoed in Nederland van personen en entiteiten op de sanctielijst is bevroren.
Het Kadaster heeft eveneens een belangrijke rol en draagt – al dan niet via tussenkomst van de dataroom als bedoeld in de kabinetsbrief van 22 april, nr. Min-BuZa.2022.387 – zorg voor vergelijking van personen en entiteiten op de sanctielijst met personen en entiteiten in de Basisregistratie Kadaster (BRK) en plaatst in het geval van een match een aantekening, zodat het voor elke notaris duidelijk is aan welke vastgoedtransacties geen medewerking mag worden verleend.
Klopt het dat er nog geen verdere afspraken zijn gemaakt binnen de interdepartementale werkgroep, aangesteld als coördinator van de strafmaatregelen tegen Rusland, over wie precies wat doet?
Nee. Op maandag 4 april jl. de Nationale Coördinator voor Sanctienaleving en Handhaving begonnen. Onder zijn leiding wordt de naleving van sancties en het toezicht daarop gestroomlijnd. Op een aantal terreinen is dit al goed geregeld, zoals de financiële sector en de handel in goederen en diensten waar de Douane toezicht op houdt. Door de omvang van het ingestelde sanctiepakket tegen Rusland is gebleken dat de uitvoering van sancties, en met name het toezicht daarop, op een aantal terreinen beter kan.
Met recente sanctieregelingen die door de Minister van Buitenlandse Zaken zijn uitgevaardigd is hierin een eerste stap gezet door het aanwijzen van de bevoegde autoriteit waar dat nog niet was gebeurd: voor kunst en erfgoed, het eigendom van bedrijven en niet-financiële dienstverlening. Daarnaast is de Nationaal Coördinator in gesprek met belanghebbenden zoals beroepsgroepen om te identificeren waar behoefte aan nadere regelgeving bestaat om het toezicht in verschillende sectoren te verbeteren of te bestendigen.
Loopt de samenwerking binnen deze werkgroep volgens u naar wens en wie is volgens u verantwoordelijk voor het opsporen Russisch vastgoed?
Ja. Onder leiding van nationaal coördinator worden sancties en het toezicht daarop gestroomlijnd. De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening is aangewezen als bevoegde autoriteit voor vastgoed/wonen. Dat betekent in het licht van de verordening dat hij meldpunt is en ontheffingen op bevriezingen kan verlenen. Daarnaast heeft het Kadaster gesanctioneerde personen op de sanctielijst vergeleken met de Basisregistratie Kadaster (BRK). Omdat personen op de sanctielijst eigenaar kunnen zijn van bedrijven die vastgoed bezitten, zijn bij de KVK gegevens over eigendom van bedrijven opgevraagd en heeft onderzoek daarop plaatsgevonden. Uit dit onderzoek blijkt vooralsnog niet dat personen op de sanctielijst rechthebbenden van vastgoed in de BRK zijn.
Klopt het dat er sterke aanwijzingen zijn dat oligarchen in Nederland vastgoed hebben gekocht?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 4 heeft het Kadaster samen met de KvK onderzoek uit te voeren. Alle bovengenoemde Kadasterchecks hebben ook plaatsgevonden voor wat betreft de BES-eilanden. Ook historische mutaties van natuurlijke personen zijn gecheckt vanaf het moment dat deze op de sanctielijst staan. Deze checks leverden evenwel ook geen resultaat op.
Het is niet uit te sluiten dat personen of entiteiten op de sanctielijst via ingewikkelde eigendomsconstructies alsnog eigenaar blijken te zijn van vastgoed.
Zoals aangegeven in de kabinetsbrief van 22 april, nr. Min-BuZa.2022.387, wordt door het datateam actief gezocht naar bezittingen van gesanctioneerde personen en entiteiten, voor het geval die gemist mochten zijn.
Gesprekken met beroepsgroepen als bankiers, makelaars, notarissen, advocaten, trustkantoren en accountants bevestigen het beeld dat Nederland weliswaar een aantrekkelijk internationaal handelsland is, maar geen vastgoedmarkt heeft waar een investeerder ongemerkt een miljard euro aan panden opkoopt. Het beeld is dat snel na het publiceren van de sanctielijst verwerking in hun signaleringssystemen heeft plaatsgevonden en dat er geen reden is te veronderstellen dat er daarna nog grootschalig vermogen kon worden onttrokken.
In de kabinetsbrief van 22 april, nr. Min-BuZa.2022.387 is de actuele stand van zaken verwerkt ten aanzien van de opsporing van vastgoed in Nederland van personen en entiteiten op de sanctielijst.
Waarom heeft u het Kadaster nog geen opdracht gegeven om alle Russische bezittingen in kaart te brengen?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat landen als Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Italië doeltreffender te werk gaan? Zo ja, waarom blijft Nederland achter?
Zoals gesteld in de kabinetsbrief van 22 april, nr. Min-BuZa.2022.387, is na onderzoek gebleken dat er bij de naleving van sancties in Nederland in het algemeen spoedig en naar behoren is gehandeld door zowel private partijen, de toezichthouders als de uitvoeringsorganisaties. Daarnaast is uit onderzoek en navraag naar voren gekomen er geen sprake lijkt te zijn van substantiële niet bevroren bezittingen van gesanctioneerde rechtspersonen.
Wanneer verwacht u concrete resultaten te kunnen melden over de opsporing en eventuele bevriezing van Russisch vastgoed?
Het kabinet heeft in de brief van 22 april, nr. Min-BuZa.2022.387 gerapporteerd over de stand van zaken omtrent uitvoering en implementatie van sancties in Nederland. Op gezette tijden zal het kabinet dit blijven doen.
Bent u het eens met de stelling dat het noodzakelijk is om per direct alle onroerende zaken en registergoederen van gesanctioneerde Russen op te sporen in het Kadaster en deze alsnog te bevriezen? Zo ja, wanneer gaat u dit doen?
Zie antwoord op respectievelijk vraag 3, 6 en 7.
De gebrekkige uitvoering van sancties |
|
Jasper van Dijk |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over bericht «Nederland niet doeltreffend met opsporen Russisch vastgoed»?1
De actuele stand van zaken ten aanzien van de opsporing van vastgoed in Nederland van personen en entiteiten op de sanctielijst is weergegeven in de kabinetsbrief van 22 april, nr. Min-BuZa.2022.387. Vastgoed van gesanctioneerde (rechts-)personen valt onder de huidige sanctiemaatregelen in Nederland. Op basis van sanctieregelgeving worden bezittingen niet in beslag genomen, deze worden enkel bevroren. Voor inbeslagname is een strafvorderlijke titel nodig.
Het Kadaster heeft de sanctielijst zowel direct als indirect (via het UBO-register in het Handelsregister) tegen de Basisregistratie Kadaster (BRK) aangehouden. Er was geen match op natuurlijke personen en ook geen match op entiteiten. Gesprekken met beroepsgroepen als bankiers, makelaars, notarissen, advocaten, trustkantoren en accountants bevestigen het beeld dat Nederland weliswaar een aantrekkelijk internationaal handelsland is, maar geen vastgoedmarkt heeft waar een investeerder ongemerkt een miljard euro aan panden aan- of verkoopt.
Nauwkeurige uitvoering van het sanctiebeleid is essentieel om de Russische elite hard te raken in reactie op de Russische agressie in Oekraïne. Daarom zet het kabinet alles op alles om te zorgen dat niets gemist wordt binnen de mogelijkheden die ons ter beschikking staan. Zo wordt ook via het in de kabinetsbrief van 22 april genoemde datateam gekeken of een relatie kan worden gelegd tussen BRK en personen op de sanctielijst.
Bent u het ermee eens dat het uitermate pijnlijk is dat er nog niet of nauwelijks werk is gemaakt van inbeslagname van vastgoed van Russen op de sanctielijst?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat geen van de leden van de interdepartementale werkgroep verantwoordelijk is voor het traceren van vastgoed van Russen op de sanctielijst? Zo ja, kunt u met spoed een taakverdeling maken, waarbij ook het kadaster wordt betrokken?
Het traceren van vastgoed van Russen op de sanctielijst gebeurt in samenwerking tussen de Ministers van Justitie en Veiligheid, Financiën en de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Dit vanwege het feit dat zowel notarissen, banken als het Kadaster een rol hebben bij het traceren van vastgoed en elk onder de verantwoordelijkheid van een andere Minister vallen.
Notarissen hebben een poortwachtersfunctie, aangezien zij geen transacties mogen faciliteren voor personen en entiteiten op de sanctielijst. Samen met de financiële sector zorgen zij ervoor dat de sancties betreffende vastgoed worden nageleefd. Notarissen mogen geen medewerking verlenen aan de verkoop of handel van onroerende goederen van gesanctioneerde personen en entiteiten en moeten dit controleren. Daarnaast zijn transacties via de financiële sector niet meer mogelijk sinds de inwerkingtreding van de sancties. Overtreding van deze sancties betreft een economisch delict. Het Kadaster draagt – al dan niet via tussenkomst van de dataroom als bedoeld in de kabinetsbrief van 22 april, nr. Min-BuZa.2022.387 – zorg voor vergelijking van vergelijking van personen en entiteiten op de sanctielijst met personen en entiteiten in de Basisregistratie Kadaster (BRK) en plaats in het geval van een match een aantekening, zodat het voor elke notaris duidelijk is aan welke vastgoedtransacties geen medewerking mag worden verleend.
Hoe verklaart u dat andere landen reeds beslag hebben gelegd op vastgoed van Russische oligarchen en Nederland dit tot op heden niet heeft gedaan?
Zoals in het antwoord op vraag 1 en 2 genoemd worden op basis van de sanctieregelgeving bezittingen niet in beslag genomen, deze worden enkel bevroren. Voor inbeslagname van onroerende goederen is een strafvorderlijke titel nodig. Zoals gesteld in de kabinetsbrief van 22 april, nr. Min-BuZa.2022.387, is na onderzoek gebleken dat er bij de naleving van sancties in Nederland in het algemeen spoedig en naar behoren is gehandeld door zowel private partijen, de toezichthouders als de uitvoeringsorganisaties. Daarnaast is uit onderzoek en navraag naar voren gekomen dat er geen sprake lijkt te zijn van substantiële niet bevroren bezittingen van gesanctioneerde rechtspersonen.
Voor makelaars en notarissen geldt momenteel alleen een meldplicht in het kader van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Maatregelen als meldplicht in het kader van sancties en voorkomen van verhulling van vastgoed en andere bezittingen hebben de aandacht van de Nationaal Coördinator. Deze komt zeer binnenkort met een eindrapport.
Heeft Nederland nog geen beslag op vastgoed gelegd omdat makelaars of notarissen transacties inzake vastgoed niet met terugwerkende kracht hoeven te melden? Hoe gaat u ervoor zorgen dat u deze meldingen alsnog ontvangt?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat u het beleid aanpassen om verhulling van vastgoed en andere bezittingen te voorkomen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe staat het met de uitvoering van mijn motie om snel met een voorstel te komen om het toezicht op de naleving van sancties te versterken en zo nodig extra capaciteit vrij te maken?2
Op maandag 4 april jl. is de nationale Coördinator voor Sanctienaleving en Handhaving begonnen. Alle relevante departementen en uitvoeringsinstanties stellen minstens 1 FTE capaciteit beschikbaar aan de interdepartementale taakgroep sancties. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken stelt naast de nationaal coördinator en de projectdirecteur die leiding geeft aan de taakgroep 3 FTE beschikbaar ter ondersteuning. Behalve deze capaciteit voor de taakgroep zijn dagelijks bij de relevante departementen en uitvoeringsinstanties tientallen FTE belast met de naleving en handhaving van sancties.
Onder leiding van de Coördinator wordt de naleving van sancties en het toezicht daarop gestroomlijnd. In dat proces zal aandacht zijn voor zowel verbeteringen op de korte als de lange termijn. Dit wordt momenteel geïnventariseerd en uw Kamer zal over de uitkomsten worden geïnformeerd.
De uitvoering van de Wmo 2015 voor patiënten met ALS |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met berichten over de lastige situatie waarin veel patienten met ALS (amyotrofische laterale sclerose) zich bevinden ten gevolge van de gebrekkige uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) door sommige gemeenten?1 2
Ja.
Deelt u de zorgen over de levenskwaliteit van ALS-patiënten wanneer zij geconfronteerd worden met een langdurig bureaucratisch proces om de juiste zorg en hulpmiddelen te ontvangen, gezien het snelle en progressieve verloop van ALS? Beschouwt u deze situatie ook als onwenselijk?3
Ik vind een goede levenskwaliteit voor iedereen die zorg en ondersteuning nodig heeft – inclusief ALS-patiënten – belangrijk. Voorzieningen zoals een rolstoel of woningaanpassingen leveren hier een belangrijke bijdrage aan. Uiteraard vind ik dat bij het verstrekken van voorzieningen oog moet zijn voor de persoonlijke situatie van de burger. Maatwerk is namelijk het uitgangspunt bij de Wmo. Er zijn in de wet termijnen genoemd waarbinnen burgers een reactie op hun aanvraag moeten krijgen. Deze termijnen moeten dan ook worden gevolgd. Dat termijnen worden overschreden vind ik onwenselijk.
Ik ben het met u eens dat bij acute of zeer progressieve ziektes zoals ALS snelheid en proactief/anticiperend handelen extra belangrijk is. Daarom is het binnen de Wmo ook mogelijk om spoedprocedures voor dit soort situaties in te richten. In de handreiking inkoop hulpmiddelen die de VNG heeft opgesteld, worden gemeenten geadviseerd hoe zij hierover in hun aanbesteding afspraken kunnen maken met leveranciers. Gemeenten kunnen er verder voor kiezen om spoedprocedures in te richten en afspraken te maken met zorgprofessionals en revalidatiecentra in hun gemeente/regio.
Bent u bekend met berichten over grote verschillen tussen gemeenten als het gaat om ondersteuning en zorg voor ALS-patiënten? Wat kan gedaan worden om deze verschillen te verkleinen en welke acties hebben gemeenten hierop tot nu toe genomen?4
Het is aan gemeenten om afhankelijk van de persoonlijke omstandigheden van de burger te bezien welke voorzieningen worden verstrekt. Uitgangspunt is natuurlijk dat adequate voorzieningen tijdig worden verstrekt. Ik ben ermee bekend dat zich schrijnende situaties voordoen in individuele situaties van bijvoorbeeld ALS-patiënten, waarin het lang duurt om de ondersteuning te organiseren en dat is onwenselijk. Ik weet dat gemeenten zich inzetten om ervoor te zorgen dat hun inwoners passende ondersteuning krijgen, maar dat dat niet in alle gevallen in korte tijd lukt.
Ik ben bekend met de complexiteit die gemeenten ervaren in het toekennen van hulpmiddelen aan o.a. ALS-patiënten. Dat neemt niet weg dat ik van gemeenten wel verwacht dat zij dit regelen. Het vorige kabinet heeft specifiek voor het verbeteren van de hulpmiddelenverstrekking aan mensen met een complexe hulpmiddelenaanvraag – en daar vallen ALS-patiënten ook onder – een actieplan hulpmiddelen uitgevoerd en een landelijk normenkader opgesteld. Het landelijk normenkader draagt bij aan een tijdige toegang en levering van passende en adequate hulpmiddelen en bevat afspraken over o.a. communicatie en levertijden. Het «convenant maatwerkprocedure» dat is opgesteld bevat afspraken over het aanstellen van een casemanager en het gebruiken van het functionele advies van de ergotherapaut/revalidatiearts. Deze afspraken zijn nog niet in alle gemeenten geïmplementeerd, maar zullen bijdragen aan een betere hulpmiddelenverstrekking. Ik zal hierover het gesprek aangaan met partijen.
Tot slot loopt er momenteel een onderzoek naar het vereenvoudigen van domeinoverstijgende hulpmiddelenverstrekking. In dat onderzoek is ook aandacht voor mensen met een complexe hulpmiddelenaanvraag. Uw Kamer kan de uitkomsten van dit onderzoek rond de zomer verwachten van de Minister van VWS. Zodra de uitkomsten bekend zijn, zal ik deze samen met mijn collega-bewindspersonen bezien.
Bent u bekend met berichten over te lange wachttijden voor ALS-patiënten bij het verkrijgen van hulpmiddelen vanuit gemeenten? Hoe kan dit voorkomen worden? Wat is er tot nu toe door gemeenten ondernomen om de wachttijden te verkorten?5 6
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om gemeenten die in gebreke blijven bij het leveren van de juiste zorg en ondersteuning aan ALS-patiënten hierop te wijzen?
De voormalige Minister van VWS heeft met de VNG de afspraak gemaakt dat de VNG in eerste instantie gemeenten wijst op de gemaakte bestuurlijke afspraken die de hulpmiddelenverstrekking moeten verbeteren. Als mij signalen bereiken dat gemeenten in gebreke blijven, ben ik bereid om met gemeenten in gesprek te gaan en daarin trek ik graag samen op met de VNG. Ik wil in die gevallen van gemeenten horen waarom het niet lukt om ALS-patiënten passende ondersteuning toe te kennen en zal vervolgens samen met gemeenten kijken wat we daaraan – indien noodzakelijk – kunnen veranderen.
Bent u bekend met het ALS-protocol van de patiëntenvereniging ALS Patients Connected? Wat is uw reactie op dit protocol?7
Inmiddels heb ik kennis genomen van de inhoud van het protocol. Ik zie een aantal overeenkomsten met de afspraken zoals gemaakt in het convenant maatwerkprocedure. Als dit ALS-protocol bijdraagt aan een betere hulpmiddelenverstrekking, is dat zeer positief.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Dementiezorg/Langer Thuis/Palliatieve zorg/PGB/Wijkverpleging/Wmo op donderdag 31 maart 2022 van 13:00 tot 18:00 uur?
Ja.
Een oud-bewindspersoon die lobbyt bij het ministerie |
|
Jasper van Dijk , Renske Leijten |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Waarom is er voor gekozen om een lobbyist toegang tot het Ministerie van Defensie te geven?1
Lobbyisten hebben als zodanig geen vrije toegang tot een ministerie, en dus ook niet tot het Ministerie van Defensie.
Medewerkers van Defensie, inclusief reservisten, beschikken over een defensiepas. Deze defensiepas wordt geautoriseerd voor toegang tot die delen van het Ministerie van Defensie die voor het uitvoeren van de werkzaamheden noodzakelijk zijn.
Vindt u het moreel juist dat een oud-bewindspersoon, werkzaam bij een lobbykantoor, die in het verleden heeft gelobbyd voor een zaak die betrekking had op het eigen ministerie en die zich niet heeft teruggetrokken uit de politieke wereld, toegang heeft tot het ministerie? Zo ja, kunt u uw antwoord nader onderbouwen?
Het is niet zo dat iemand die politiek actief is geweest in geen geval toegang zou mogen hebben tot een ministerie. Dat dient per individueel geval beoordeeld te worden. Hiervoor moet de juiste procedure worden doorlopen in het kader van de regeling nevenwerkzaamheden.
Kunt u aangeven waarom hier geen sprake is van (de schijn van) belangenverstrengeling en kunt u uw antwoord toelichten?
Voor Defensie geldt de volgende procedure:
Als een medewerker nevenwerkzaamheden heeft die de belangen van de dienst kunnen raken, geeft hij deze op bij zijn werkgever zoals is vastgelegd in artikelen 126b, 126e en 126f van het Algemeen militair ambtenarenreglement2 en is uitgewerkt in de Regeling nevenwerkzaamheden. De werkgever toetst of er bij het uitvoeren van de nevenwerkzaamheden inderdaad (schijn van) belangenverstrengeling kan ontstaan en, indien daar sprake van is of zou kunnen zijn, in welke mate dat het geval is. Hierbij wordt door een onafhankelijke partij, de COID, geadviseerd over de aard van de nevenwerkzaamheden, toetsing aan de regeling nevenwerkzaamheden, de functiebeschrijving en de toelichting van de medewerker. Bij de afweging of toestemming moet worden verleend voor gemelde nevenwerkzaamheden, worden ook de belangen van de medewerker meegenomen.
In dit geval heeft de secretaris-generaal besloten dat de medewerker en reservist, en (andere medewerkers van) het bedrijf waar hij zijn nevenwerkzaamheden verricht, geen zaken mogen doen of contacten mogen onderhouden met Defensieonderdelen, dan wel met (toekomstige) leveranciers van Defensie in hun relatie of contracten met Defensie. Deze voorwaarde geldt gedurende de aanstelling als reservist en tijdens een afkoelperiode van twee jaar daarna.
Ook vanuit zijn nevenfunctie als voorzitter Vastgoedbelang dient de reservist zich te onthouden van contacten met Defensieonderdelen. Vervolgens is vastgesteld dat de medewerker in zijn functie als voorzitter van de Raad van Toezicht van het Veteraneninstituut alleen rechtstreeks contacten onderhoudt met het Ministerie ten behoeve van de visie op toezicht, de samenstelling van de Raad van Toezicht en de eventuele benoeming van een directeur/bestuurder van dit instituut. De reservist krijgt in dit geval dus die toegang tot Defensiegebouwen die voor de uitoefening van zijn functie als reservist noodzakelijk is.
In hoeverre verhoudt zich deze functie, en daarmee de toegang tot beleidsmakers op het ministerie, tot de politieke wens om lobby zichtbaarder te maken en (deels) aan banden te leggen?
Zoals reeds aangegeven tijdens het commissiedebat Integriteit openbaar bestuur van 10 maart 2022, wordt vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gewerkt aan een gedragscode integriteit voor bewindspersonen. Bij dit proces wordt ook de motie Dassen (Kamerstuk 35 896, nr. 12 van 8 september 2021) betrokken waarin gevraagd wordt om een verplicht lobbyregister.
Het is medewerkers van Defensie, op basis van de regeling nevenwerkzaamheden, niet toegestaan te lobbyen binnen Defensie voor externe partijen.
Bent u bereid de netwerkscan, bedoeld voor het tegengaan van netwerkcorruptie, en die mede is ontwikkeld door het Ministerie van Binnenlandse Zaken, uit te voeren voor het Ministerie van Defensie? Zo nee, kunt u uitgebreid motiveren waarom niet?
De netwerkscan waarnaar verwezen wordt, is de weerbaarheidsscan die is bedoeld en ontwikkeld voor politieke ambtsdragers en gemeente-secretarissen op lokaal bestuursniveau. Deze scan is niet één op één toepasbaar binnen het Rijk. Op dit moment wordt bezien hoe een dergelijke scan bij wijze van pilot voor het Ministerie van Binnenlandse Zaken doorontwikkeld kan worden, met als vervolgvraag of dit breder toepasbaar is binnen het Rijk. De verwachting is na aanstaande zomer gereed te zijn.
Uiteraard zet ik mij graag in voor het bevorderen van integere samenwerking met partners. Ik ben daarom bereid aan een pilot met de weerbaarheidsscan deel te nemen. Daarnaast is binnen Defensie sinds januari 2021 de werk- stuurgroep combinatie externe samenwerking en integriteit ingesteld, is de regeling nevenwerkzaamheden aangepast en wordt een instrument ontwikkeld waarmee de integriteit van zakelijke partners besproken kan worden.
Bent u bereid rijksbreed te onderzoeken of er mensen zijn met een tijdelijke of parttime aanstelling die tevens werkzaam zijn bij een lobbykantoor? Zo nee, waarom niet?
Dat betekent dat altijd per concreet geval alle omstandigheden in aanmerking worden genomen. De waarborgen voor integriteit zitten in het zorgvuldig bezien en afwegen van al die omstandigheden, het open bespreken van de risico’s en dilemma’s die de nevenwerkzaamheden concreet met zich meebrengen én het nemen van mitigerende maatregelen voor het ondervangen van mogelijke risico’s. Soms betekent dit ook dat nevenfuncties onverenigbaar zijn met een ambtelijke functie en daarom verboden worden door de leidinggevende. Dit kan het geval zijn wanneer de beschikbaarheid en inzetbaarheid voor de ambtelijke functie, het imago als ambtenaar of het imago van de dienst waarvoor de ambtenaar werkt ongewenst worden beïnvloed en dit niet met minder vergaande maatregelen dan een verbod is te ondervangen.3
De internationale onderhandelingen in Ierland over de gevolgen van explosieve wapens in bevolkte gebieden |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vervolgvragen over explosieve wapens in dichtbevolkte gebieden?1
Ja.
Wat is uw reactie op de positie van het Internationale Rode Kruis dat stelt dat eenavoidance principle op het gebruik van explosieve wapens met wijd bereik (wide area effects) in dichtbevolkte gebieden zou moeten gelden?2 Deelt u deze opvatting? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nederland is bekend met de positie van het Internationale Rode Kruis (ICRC).3 Net als het ICRC vindt Nederland dat de focus van de politieke verklaring moet liggen op het gebruik van explosieve wapens met wijd bereik of wijde impact omdat deze het meeste burgerleed kunnen veroorzaken. Betere naleving en implementatie van het humanitair oorlogsrecht door zowel statelijke als niet-statelijke actoren is hiervoor noodzakelijk. Een avoidance principle op het gebruik van explosieve wapens met wijd bereik (wide area effects), voortvloeiend uit het bestaand humanitair oorlogsrecht, kan daarbij een nuttig beleidsmiddel zijn.
Bent u bereid in Ierland te pleiten hetavoidance principle op te nemen in de politieke verklaring? Zo nee, waarom niet?
Ja, mits de formulering van een dergelijk avoidance principle geen afbreuk doet aan of een herinterpretatie is van het bestaand recht. Ook hangt dit nauw samen met andere elementen in de concepttekst. Zo bestaat ook na de bijeenkomst van 6-8 april, waarover meer in het antwoord op vraag, nog geen overeenstemming over de definiëring en afbakening van het type explosieve wapens dat in de politieke verklaring wordt bedoeld.
Hoe wijkt het Nederlandse standpunt af van dat van het Internationale Rode Kruis? Hoe onderbouwt u dit?
Het Nederlandse standpunt en dat van het ICRC komen grotendeels overeen. Nederland heeft tijdens de consultaties bijvoorbeeld een voorstel van het ICRC gesteund om nader te beschrijven wat voor soort explosieve wapens in het bijzonder problematisch zijn. Aan de andere kant zijn er ook verschillen, zoals de opname van een verwijzing naar het bestaand humanitair oorlogsrecht in de centrale paragraaf 3.3 van de concept-politieke verklaring. Over de nuanceverschillen blijven wij in dialoog met het ICRC en andere deelnemers aan het proces om tot een succesvolle uitkomst te komen.
Kunt u de Kamer voor aanvang van de onderhandelingen in Ierland informeren over de Nederlandse inzet op dit punt? Zo nee, waarom niet?
Vanwege de korte tijdspanne tussen het indienen van de Kamervragen en de onderhandelingen is het niet gelukt om uw Kamer voor aanvang van de onderhandelingen te informeren. Daarom informeer ik u hierbij over het verloop van de consultaties en het vervolgproces.
Tijdens de bijeenkomst van 6 tot 8 april zijn in een constructieve sfeer standpunten uitgewisseld tussen staten, internationale organisaties en maatschappelijke organisaties op basis van de door Ierland opgestelde concept-politieke verklaring. De noodzaak van het beschermen van burgers in conflicten werd veelvuldig benadrukt, ook met het oog op de situatie in Oekraïne, waarbij door een groot aantal aanwezigen het Russische optreden scherp werd veroordeeld.
Over de manier waarop burgers beter kunnen worden beschermd tegen de gevaren van explosieve wapens in bewoonde gebieden bestaat nog geen overeenstemming. Zo is bijvoorbeeld nog geen eenduidige opvatting over de definiëring en afbakening van het type explosieve wapens dat in de politieke verklaring dient te worden geadresseerd, noch over de formulering van de te nemen acties. Nederland heeft gedurende de bijeenkomst middels verschillende tekstvoorstellen constructief bijgedragen aan het vinden van een compromis.
De ambitie van het Ierse voorzitterschap is om in de komende weken een nieuwe concepttekst op te stellen en deze tekst begin van de zomer met de betrokken landen en organisaties nader te bespreken. Nederland zal zich ook in de vervolgconsultaties constructief blijven inzetten om tot een breed gedragen politieke verklaring te komen die recht doet aan de noodzaak om burgers tijdens gewapende conflicten te beschermen en tegelijkertijd de noodzaak die bescherming ook praktisch uitvoerbaar te houden.
Kunt u deze vragen, gezien de opkomende onderhandelingen in Ierland, zo spoedig mogelijk en voor de onderhandelingen in Ierland beantwoorden?
De antwoorden zijn zo spoedig mogelijk met uw Kamer gedeeld.
Wat vindt u van de stelling dat een interessante focus van onderzoek zou kunnen zijn dat de inlichtingen-en veiligheidsdiensten effectief hun wettelijk taak kunnen blijven uitvoeren zonder een achterdeur die versleutelde communicatie via OTT(over-the-top)-diensten onveilig maakt?1
Ik kan niet voor de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (IenV-diensten) spreken, deze diensten vallen onder de portefeuille van de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Defensie. Met deze diensten wordt wel goed samengewerkt. Binnen de termijn die in vraag 6 is gesteld was het niet mogelijk om bij vragen 1 en 4 de toepassing op de IenV-diensten na afstemming met hen toe te voegen, aangezien het opsporings- en IenV domein verschillend zijn gereguleerd.
Op dit moment wordt onderzocht hoe de uitdagingen in de opsporing als gevolg van encryptie kunnen worden geadresseerd. Er is een inventarisatie gaande om de technische mogelijkheden voor rechtmatige toegang tot versleutelde informatie te onderzoeken, om vervolgens de voor- en nadelen van die mogelijkheden voor alle betrokken (zwaarwegende) belangen te analyseren.
Het doel van deze inventarisatie is om geïnformeerde en zorgvuldige besluitvorming mogelijk te maken door dit kabinet en uw Kamer. Indien tot wetgeving wordt besloten wordt een duidelijke wettelijke basis voorgesteld die via een transparant wetgevingsproces aan uw Kamer wordt voorgelegd. Of en hoe dit exact vorm krijgt is afhankelijk van het EU-traject dat nu loopt. Een technische oplossing moet adequaat en evenwichtig zijn. Belangrijk hierbij zijn de principes van proportionaliteit en subsidiariteit. Ten eerste moet de technische oplossing proportioneel zijn en bijdragen aan een veilige maatschappij of de bescherming van kwetsbaren in onze samenleving. Het middel moet aanvaardbaar zijn, dit betekent dat er geen onverantwoorde beslissingen worden genomen wanneer het de (digitale) veiligheid van burgers, het bedrijfsleven en de overheid aangaat. Deze inventarisatie zal ik niet vooraf beperken, omdat alle mogelijkheden eerst in kaart gebracht moeten zijn voordat een zorgvuldige keuze voor eventuele maatregelen kan worden genomen.
Zou u het onderzoek kunnen verbreden naar het onderzoeken van een grotere dreiging voor onze digitale veiligheid en verdienvermogen, namelijk het doorbreken van veilige versleutelde communicatie door nieuwe technologie zoals kwantumtechnologie in de nabije toekomst?
Zie het antwoord op vraag 3.
Bent u het met de partijen eens dat het kwantumproof maken van onze communicatie en netwerken een urgente uitdaging is die nu moet worden aangepakt?
Het effect van kwantumtechnologie op de veiligheid van versleutelde communicatie past niet binnen de reikwijdte van de inventarisatie naar mogelijkheden en voor- en nadelen van de rechtmatige toegang tot versleutelde informatie. Eventuele dreigingen voor versleutelde communicatie is niet de focus van de inventarisatie die is gestart. Gegeven de complexiteit van de inventarisatie die in deze beantwoording wordt geschetst bestaat de voorkeur om de focus te behouden tot mogelijkheden voor rechtmatige toegang tot versleuteld bewijs.
Het NCSC adviseert organisaties nu al na te denken over de gevolgen van de komst van de kwantumcomputer voor hun organisatie en een actieplan op te stellen dat duidelijk maakt binnen welke tijdlijn er maatregelen genomen moeten worden.2 Gegevens die vandaag al bestaan en die ook na de komst van kwantumcomputers beschermd moeten blijven, moeten namelijk nu al aanvullend worden beschermd.
Versleuteling is van belang voor de veiligheid. Daarnaast is rechtmatige toegang tot versleutelde communicatie is ook van belang voor de veiligheid van de maatschappij en burgers doordat illegale inhoud en activiteiten beter worden onderkend, onderschept en verwijderd, en slachtofferschap wordt voorkomen of geminimaliseerd, ook in het digitale domein.
In mijn beantwoording leest u dat in de inventarisatie verschillende grote belangen worden meegewogen. Bijvoorbeeld, cybersecurity en de bescherming van fundamentele rechten zijn zwaarwegende onderdelen die worden meegenomen in afwegingen of maatregelen proportioneel zijn. Dit is ook vice versa van belang. Ook bij toekomstige technologieën vind ik een integrale benadering belangrijk en is het goed dat ook het opsporingsbelang wordt meegenomen.
Ziet u interceptie van versleutelde communicatie via OTT-diensten als een nieuwe bevoegdheid voor de inlichtingen-en veiligheidsdiensten? Op welk artikel in de Wet op de inlichtingen-en veiligheidsdiensten 2017 baseert u zich?
In lijn met de beantwoording op vraag 1 relateer ik deze vraag aan de wettelijke bevoegdheden van de opsporingsdiensten en het Openbaar Ministerie. Hierbij moet onderscheid worden gemaakt tussen het Wetboek van Strafvordering (Sv) en de Telecommunicatiewet.
De in hoofdstuk 13 Telecommunicatiewet en onderliggende lagere regelgeving vastgelegde medewerkings- en ontsleutelverplichtingen zijn beperkt tot (klassieke) aanbieders van openbare telecommunicatiediensten en – netwerken. Aanbieders van OTT-communicatiediensten – nummeronafhankelijke interpersoonlijke communicatiedienten volgens de definitie van de Telecommunicatiewet – vallen niet onder deze verplichtingen. Ondanks het feit dat het de officier van justitie is toegestaan op basis van artikel 126m jo. 138g Sv, na een daartoe verkregen machtiging van de rechter-commissaris, een opsporingsambtenaar te bevelen versleutelde communicatie via OTT-communicatiediensten af te tappen kan.vanwege de ontbrekende medewerkings- en ontsleutelverplichtingen geen inzicht worden verkregen in de inhoud van de versleutelde communicatie.
Wat is de huidige stand van zaken van het in de beantwoording genoemde EU traject met betrekking tot veilige digitale communicatie?
De Europese Commissie beraadt zich op dit moment op een «way forward» voor de inventarisatie naar rechtmatige toegang tot versleuteld bewijs en deze wordt in 2022 gepubliceerd. Dit doet zij op basis van beantwoorde vragenlijsten en de Commissie heeft enkele ambtelijke gesprekken georganiseerd. Uiteraard zal ik uw Kamer over de uitkomsten informeren.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden voorafgaand het commissiedebat online veiligheid en cybersecurity op 7 april 2022?
Ja.
Het vaccinatiestatuslogo in het patiënten informatiesysteem ‘HiX’ |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het patiënten-informatiesysteem genaamd «HiX» dat door veel Nederlandse ziekenhuizen wordt gebruikt?
Ja, ik ben bekend met het patiënten-informatiesysteem HiX.
Klopt het dat gevaccineerde patiënten in HiX een vaccinatielogo hebben (gekregen)?1,2
Dat is mogelijk. Als een zorginstelling in het elektronisch patiëntendossier (EPD) geattendeerd wil worden op bepaalde eigenschappen van een patiënt, kan de zorginstelling zelf bepalen dat voor deze eigenschappen een icoon wordt weergegeven. Het is aan zorginstellingen zelf om te bepalen of ze gebruik willen maken van dit specifieke icoon.
Waar staat dit symbool voor? Met andere woorden, wanneer krijgt een patiënt dit vaccinatielogo?
ChipSoft, de ontwikkelaar van HiX, geeft aan dat zorginstellingen uit duizenden iconen kunnen kiezen, waarbij voor elke indicator een ander icoon kan worden weergegeven. Dit specifieke icoon toont normaliter of een patiënt is gevaccineerd tegen COVID-19. Patiënten krijgen dit icoon wanneer zij zijn gevaccineerd in de desbetreffende zorginstelling. In de mouseover van het icoon wordt dan de tekst «Gevaccineerd COVID-19» weergegeven.
Figuur 1 toont de verschillende varianten van dit icoon. Deze staan respectievelijk voor «Gevaccineerd» (A), «Gedeeltelijk gevaccineerd» (B), en «Wil geen vaccinatie» (C). Voor «Niet gevaccineerd» bestaat geen icoon.
De iconen dienen als visualisatie waaraan direct kan worden gezien wat de vaccinatiestatus van een patiënt is, bijvoorbeeld in verband met het plannen van vaccinatieafspraken. Vanuit diverse ziekenhuizen is om deze functie gevraagd, zodat zij patiënten niet onnodig een vaccinatie tegen COVID-19 aanbieden. Zie verder het antwoord op vraag 4 en 9.
Figuur 1:
Sinds wanneer is dit vaccinatielogo toegevoegd aan HiX? Wat was hiervoor de reden?
ChipSoft geeft desgevraagd aan deze functie te hebben ontwikkeld op verzoek van meerdere zorginstellingen, nadat eind 2020/ begin 2021 duidelijk werd dat zorginstellingen zouden worden gevraagd om mee te helpen met het vaccineren van patiënten. Deze vaccinaties moesten geregistreerd kunnen worden in het medisch dossier en ook doorgegeven kunnen worden aan het RIVM (indien de patiënt hiervoor toestemming heeft gegeven). Om dit te realiseren heeft ChipSoft een voorbeeldinrichting beschikbaar gesteld in het EPD, met bijbehorende handleidingen. Deze inrichting is een optionele uitbreiding (weergave door middel van een icoon) op bestaande software.
Worden behalve de COVID-vaccinaties ook andere vaccinaties van patiënten bijgehouden in HiX? Zo ja, welke vaccinaties zijn dit? Indien dit niet het geval is, waarom wordt uitsluitend de COVID-vaccinatiestatus van patiënten bijgehouden?
In een EPD kan zorgpersoneel alle voor de patiënt en voor de zorgverlener relevante medische informatie vastleggen. Vaccinatiegegevens zijn daar onderdeel van. Deze vaccinatiegegevens kunnen, als de zorginstelling dat afspreekt met de ICT-leverancier, ook op het voorblad worden weergegeven.
Welke medische protocollen maken gebruik van dit vaccinatielogo?
Vanuit de EPD-software is hier geen protocol aan verbonden. Het is enkel een icoon om te attenderen.
Wordt dit vaccinatielogo gebruikt voor het afgeven van een indicatiestelling?
Nee, het icoon is slechts een visualisatie en heeft geen koppeling met welke indicatiestelling dan ook.
Wordt dit vaccinatielogo gebruikt voor onderzoek naar vaccinatiebijwerkingen?
Het EPD bepaalt niet waar onderzoek naar wordt gedaan, dat bepaalt de gebruiker van het EPD die inzagerecht heeft in het medisch dossier. In het EPD is het icoon enkel een icoon om te attenderen zonder dat daar verdere acties aan verbonden zijn.
Kan (het ontbreken van) dit vaccinatielogo ertoe leiden dat patiënten geen behandeling krijgen?
Nee, het EPD bepaalt niet wie welke behandeling krijgt, dat bepaalt de behandelend arts. Dit icoon is slechts een visualisatie waaraan direct kan worden gezien wat de vaccinatiestatus van een patiënt is, bijvoorbeeld in verband met het plannen van vaccinatieafspraken. Vanuit diverse ziekenhuizen is om deze functie gevraagd, zodat zij patiënten niet onnodig een vaccinatie tegen COVID-19 aanbieden. Dit leidt er niet toe dat patiënten geen behandeling krijgen.
Kan (het ontbreken van) dit vaccinatielogo ertoe leiden dat patiënten met voorrang behandeling krijgen?
Nee, zie het antwoord op vraag 9. Er zijn geen signalen dat (het ontbreken van) dit icoon ertoe leidt dat patiënten met voorrang behandeling krijgen.
Wie krijgt wanneer dit vaccinatielogo te zien, betreft dit alle zorgmedewerkers met toegang tot HiX? Hoeveel zorgmedewerkers zijn dit ongeveer? Of betreft dit alleen diegenen die een behandelrelatie met de desbetreffende patiënt hebben?
ChipSoft geeft aan dat dit icoon zichtbaar is voor de zorgmedewerkers die een behandelrelatie hebben met de patiënt. Zij hebben inzagerechten in het medisch dossier, waarmee dus ook in de medicatiegegevens van de patiënt.
Het bericht 'Investeerders vergroten hun greep op de kinderopvang' |
|
Hilde Palland (CDA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Investeerders vergroten hun greep op de kinderopvang»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Wat vindt u van het feit dat (met name private equity) investeerders organisaties in de kinderopvang opkopen om deze later met winst weer te verkopen?
Het is primair van belang dat kinderopvang veilig, gezond en pedagogisch verantwoord is en blijft, onafhankelijk van de organisatie- of financieringsvorm van de kinderopvangorganisatie. Alle kinderopvangorganisaties moeten voldoen aan de wettelijke (kwaliteits)eisen, ongeacht in welke constructie het eigendom onder is gebracht. Sinds 2005 komt het aanbod tot stand in een diverse sector. Hierin zijn zowel kleine als grote organisaties vertegenwoordigd, net als organisaties met en zonder winstoogmerk. Naast private equity zullen er ook ondernemers zijn die met hun eigen vermogen of bankleningen in de kinderopvang investeren om deel te nemen aan deze gereguleerde sector. Een private equity investeerder zal na enkele jaren de onderneming willen verkopen voor een hogere prijs dan waarvoor het de onderneming heeft gekocht. Daarvoor is het belangrijk dat het een gezonde onderneming achterlaat met toekomstperspectief.
Investeringen in de kinderopvangsector zijn nodig. Het helpt bij het bij elkaar brengen van vraag en aanbod en bij het bieden van meer keuzemogelijkheden voor ouders, zodat ouders een aanbod kunnen kiezen dat past bij hun persoonlijke situatie. Diverse kinderopvangorganisaties, die gefinancierd zijn met private equity, investeren in de kwaliteit van kinderopvang. Bijvoorbeeld bij Kindergarden waar ze, net als een aantal andere kinderopvangorganisaties in handen van een private equity investeerder, een eigen academie hebben. Hier biedt Kindergarden de medewerkers opleidings- en ontwikkelingsmogelijkheden aan. Uit eerder onderzoek is gebleken dat de indeling naar profit, non-profit of rechtsvorm niet bepalend is voor de aangeboden kwaliteit.2 De organisatie die in het onderzoek getypeerd wordt als «sociaal-geëngageerde professionele organisatie» bieden volgens het onderzoek over de hele linie hogere kwaliteit. Dit zijn organisaties waar marktdenken met een winstdoelstelling en klantgerichtheid, gemeenschapsoriëntatie en professionele waarden evenwichtig verenigd zijn en waar management en professionals als team samenwerken. De missie en lokale betrokkenheid van de organisatie en de aandacht voor professionalisering en actieve betrokkenheid van medewerkers zijn dus betere voorspellende kenmerken voor de aangeboden kwaliteit van kinderopvang.
Ik snap de zorgen die spelen rondom private equity partijen in de kinderopvang. Deze zorgen deel ik. De grote mate van overheidsfinanciering brengt een verantwoordelijkheid met zich mee. Dit wordt nog belangrijker nu dit kabinet de kinderopvang nog toegankelijker wil maken en de overheidsfinanciering verder zal toenemen. Het idee dat belastinggeld niet ten goede zou komen aan de kinderopvang, maar zou uitstromen als overwinst naar private equity partijen, vind ik ook niet wenselijk. Daarom heb ik aangekondigd dat ik de rol van de verschillende financieringsvormen in de kinderopvang ga onderzoeken.
Welke gevolgen kan het hebben indien steeds meer kinderopvangorganisaties in handen van (buitenlandse) investeerders komen met een rendements/winstdoelstelling, bijvoorbeeld waar het gaat om kwaliteit en toegankelijkheid?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ook van mening dat kinderopvang (in ieder geval óók) een maatschappelijk doel dient en dat het daarbij niet past dat er over de ruggen van ouders en kinderen kinderopvangorganisaties worden overgenomen louter en alleen om winst te maken?
Ik vind dat de kinderopvang een belangrijk maatschappelijk doel dient. Vanwege het grote publieke belang van kinderopvang kunnen ouders middels de kinderopvangtoeslag een financiële tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang krijgen. Deze tegemoetkoming zal op termijn voor alle werkende ouders 95% zijn, direct gefinancierd aan kinderopvangorganisaties. Kinderopvangorganisaties zijn tot op zekere hoogte vrij in wat zij met hun inkomsten doen, maar moeten wel aan alle regelgeving voldoen, zoals is vastgelegd in bijvoorbeeld de Wet kinderopvang en de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
De grote mate van overheidsfinanciering brengt ook een verantwoordelijkheid met zich mee. Dit wordt nog belangrijker nu dit kabinet de kinderopvang nog toegankelijker wil maken en de overheidsfinanciering verder zal toenemen. Het stelsel moet zorgen voor kinderopvang die veilig, gezond en pedagogisch verantwoord is en blijft voor ouders en kinderen. In de ontwikkeling naar het nieuwe stelsel de komende jaren blijft dit belangrijk. Ik heb eerder aangekondigd dat ik de rol van de verschillende financieringsvormen in de kinderopvang wil gaan onderzoeken. Daarbij zal ik de onderzoekers ook vragen te kijken naar de mogelijke effecten en voor- en nadelen van bijvoorbeeld een beperking op de financieringsvormen, een winstnormering of regulering van de uurprijs die kinderopvangaanbieders mogen vragen aan ouders.
Zie verder mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Hoe ziet u de rol van commerciële bedrijven in de kinderopvang in relatie tot het voornemen in het regeerakkoord om de kinderopvang over enkele jaren voor 95% gratis te maken?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat ouders bij het voornemen van een overname van een kinderopvangorganisatie op de hoogte moeten worden gesteld en dat zij medezeggenschapsrecht hebben bij het besluit tot overname? Zo ja, hoe is dat nu geregeld? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht zeer aan de betrokkenheid van ouders bij wijzigingen in het beleid van een kinderopvangorganisatie. Kinderdagverblijven, buitenschoolse opvanglocaties en gastouderbureaus hebben verplicht een oudercommissie. Het doel van de oudercommissie is om gevraagd en ongevraagd advies te geven aan de kinderopvangorganisatie. Dit adviesrecht ziet bijvoorbeeld ook op de prijs van de opvang. De GGD is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van regels rondom oudercommissies. De houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau moet volgens de wet oudercommissies tijdig en desgevraagd schriftelijk alle informatie verstrekken die deze voor de vervulling van haar taak redelijkerwijs nodig heeft. Daar kan inzicht in besluitvormingsprocessen en financiële stukken ook onder vallen.
In het specifieke geval van besluitvorming over reorganisaties heeft de Ondernemingsraad (bij ondernemingen met 50 of meer medewerkers) of Personeelsvertegenwoordiging (bij ondernemingen met minstens 10, maar minder dan 50 medewerkers) adviesrecht. Bij een voorgenomen fusie of overname wordt een fusie-overlegorgaan ingesteld met vertegenwoordigers van de werkgevers en van de werknemersorganisaties. Hierin wordt onder andere overlegd over de arbeidsrechtelijke positie van de medewerkers en hoe het bestuur wordt samengesteld. De afspraken komen in een sociaal plan te staan. Het overlegorgaan let erop dat iedereen zich aan de gemaakte afspraken houdt. Dit is vastgelegd in de CAO Kinderopvang 2021–2022.
In de regel neemt de nieuwe organisatie bij een overname alle afspraken tussen de ouders en de overgenomen organisatie over. Dit hangt af van de afspraken die worden gemaakt tussen de beide organisaties bij de overname. Als de nieuwe organisatie veel nieuwe en afwijkende afspraken met de ouder wilt maken, dan moet er een nieuw contract worden afgesloten. Een ouder beslist of hij hiermee instemt. Het belangrijkst is dat kinderen en hun ouders erop kunnen vertrouwen dat de kinderopvang van hun keuze veilig, gezond en pedagogisch verantwoord is. Naast de wettelijke eisen is proactieve transparantie belangrijk voor het vertrouwen van ouders. Dit zal ik in gesprekken met (private equity) partijen ook blijven benadrukken.
Hoe gaat u voorkomen dat vastgoedinvesteerders met winstoogmerk de dienst gaan uitmaken in de kinderopvang, ten koste van kinderen, ouders en de belastingbetaler?
Zoals ik eerder heb aangegeven, moeten alle kinderopvangaanbieders aan dezelfde regels en eisen voldoen, ongeacht de organisatie- of financieringsvorm van de kinderopvangorganisatie. Kinderopvang heeft een publieke functie en daarom is overheidsfinanciering belangrijk. Tegelijkertijd brengt de grote mate van overheidsfinanciering ook een verantwoordelijkheid met zich mee. Daarom heb ik aangekondigd dat ik de rol van de verschillende financieringsvormen in de kinderopvang wil gaan onderzoeken. Bij de financieringsvormen zal ik de vastgoedinvesteerders betrekken. Zoals ik eerder heb aangegeven, zal ik daarbij ook vragen te kijken naar de mogelijke effecten en voor- en nadelen van bijvoorbeeld een beperking op de financieringsvormen, een winstnormering of regulering van de uurprijs die kinderopvangaanbieders mogen vragen aan ouders. Ik zal dit binnenkort in gang zetten en uw Kamer informeren over de uitkomsten wanneer deze bekend zijn.
Wilt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat Kinderopvang?
Ja.
Bent u bekend met de hierboven genoemde uitzonderingsregeling?
Ja.
Hebben Oekraïense voetballers een tewerkstellingsvergunning nodig om bij een Nederlandse betaald voetbalorganisatie (BVO) aan de slag te kunnen?
Per 1 april 2022, met terugwerkende kracht vanaf 4 maart 2022, geldt een vrijstelling van de tewerkstellingsvergunningsplicht voor vluchtelingen uit Oekraïne die onder de richtlijn tijdelijke bescherming vallen. Om in aanmerking te komen voor de richtlijn tijdelijke bescherming dient de ontheemde een asielaanvraag in te dienen. In de brief aan de Tweede Kamer van 30 maart 2022 over de aanpak opvang ontheemden uit Oekraïne1 heeft het kabinet toegelicht welke doelgroep onder de richtlijn valt en welke procedure geldt om in aanmerking te komen voor bescherming op grond van de richtlijn. Om te kunnen werken hebben ontheemden uit Oekraïne een document nodig waaruit hun verblijfsstatus als tijdelijke beschermde blijkt. Het kost echter enige tijd om documenten voor alle vluchtelingen beschikbaar te stellen waar hun verblijfsrecht uit blijkt. Gelet hierop geldt een overgangsperiode van 4 maart tot en met 31 mei 2022. Gedurende deze overgangsperiode geldt de vrijstelling van de tewerkstellingsvergunningsplicht voor alle Oekraïense onderdanen die hun nationaliteit aan de hand van documenten kunnen aantonen. Daarnaast wordt, zoals reeds is aangegeven in de bovengenoemde brief, gestreefd om deze overgangsperiode per medio april 2022 uit te breiden voor, en toe te passen op staatlozen en onderdanen van andere derde landen dan Oekraïne die kunnen aantonen dat zij op 23 februari 2022 in Oekraïne internationale bescherming genoten of in het bezit waren van een geldige verblijfsvergunning die overeenkomstig Oekraïens recht is afgegeven.
Indien een vreemdeling niet onder bovengenoemde vrijstelling valt dan zal de werkgever, in dit geval de BVO, een tewerkstellingsvergunning dan wel gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid moeten aanvragen.
Indien er een tewerkstellingsvergunning nodig is, geldt voor Oekraïense voetballers het salariscriterium zoals deze is vastgesteld voor voetballers buiten de Europese Unie (EU) die een tewerkstellingsvergunning nodig hebben?
Voor vreemdelingen die onder de bovengenoemde vrijstelling vallen is geen tewerkstellingsvergunning dan wel gecombineerde vergunning nodig. Indien een tewerkstellingsvergunning dan wel gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid wordt aangevraagd voor een vreemdeling die niet onder bovengenoemde vrijstelling valt, dan gelden de normale regels voor het verkrijgen van een tewerkstellingsvergunning dan wel gecombineerde vergunning in de sportsector.2 Gelet hierop zal een tewerkstellingsvergunning dan wel gecombineerde vergunning in het hoogste segment van het voetbal enkel worden verleend indien wordt voldaan aan het salaris- en kwaliteitscriterium.
Indien er geen tewerkstellingsvergunning nodig is, is er voor Oekraïense voetballers, die bij een Nederlandse BVO aan de slag willen, een meldplicht?
Per 1 april 2022, en met terugwerkende kracht tot en met 4 maart 2022, geldt de vrijstelling op de tewerkstellingsvergunningsplicht voor vreemdelingen die onder de richtlijn tijdelijke bescherming vallen. Deze vrijstelling, die ook geldt voor profvoetballers mits zij aan de voorwaarden van de vrijstelling voldoen, is opgenomen in het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen 2022.3 Voor werkgevers, waaronder een Nederlandse BVO, geldt een meldplicht als zij mensen in dienst willen nemen die onder deze vrijstelling vallen. Zij moeten ten minste twee werkdagen voor aanvang van de werkzaamheden bij UWV melden dat zij een vreemdeling op grond van de vrijstelling tewerkstellen. Deze meldplicht is opgenomen in de Regeling uitvoering Wet arbeid vreemdelingen.4 Tot en met 15 april 2022 geldt een overgangsperiode waarin werkgevers de mogelijkheid krijgen om een melding te doen, ook wanneer de werkzaamheden al zijn aangevangen op of na 4 maart 2022. Na deze datum geldt de meldplicht, waaronder de voorwaarde van een melding ten minste twee werkdagen voorafgaande aan de aanvang van de werkzaamheden, onverkort. Het niet naleven van deze meldplicht is beboetbaar op grond van de Wet arbeid vreemdelingen.
Indien er geen tewerkstellingsvergunning nodig is, is er een eventuele algemene maatregel van bestuur (AMvB) hiervoor ingericht en zo ja, per wanneer is deze AMvB van kracht?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Documenten kabinetsformatie openbaar’ op de website www.kabinetsformatie2021.nl. |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Documenten kabinetsformatie openbaar» op de website kabinetsformatie2021.nl?1
Ja.
Wat is de reden geweest om de door informateurs ontvangen post van burgers en organisaties niet actief openbaar te maken?
Vanaf 25 mei 2018 is de Algemene verordening gegevensbescherming van toepassing die meer en nieuwe waarborgen voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer bevat, onder meer ten aanzien van de verwerking van persoonsgegevens. Gelet op de wettelijke betekenis en het belang van deze waarborgen is ten aanzien van het formatiearchief 2021–2022, dat berust bij het Ministerie van Algemene Zaken en waarvan een afschrift tevens aanwezig is bij de Tweede Kamer, afgezien van verwerking in de vorm van een publicatie van de inventaris die vele persoonsgegevens bevat, in samenhang met de verklaring in de brief aan de Kamer van 12 januari 2022 dat alle stukken, behoudens persoonsgegevens, openbaar zijn. Het voorgaande geldt ook voor de bij de (in)formateur(s) ingekomen brieven van burgers en organisaties.
De correspondentie van de (in)formateur(s) met de Tweede Kamer is openbaar gemaakt door de Tweede Kamer. De correspondentie van de (in)formateur(s) inzake de informatie van ministeries is ook openbaar gemaakt. Er zijn tot nu toe bij het Ministerie van Algemene Zaken twee verzoeken om inzage in het formatiearchief ontvangen die inmiddels zijn beantwoord door verstrekking van de gevraagde informatie behoudens persoonsgegevens.
Bent u het ermee eens dat het passief openbaar maken van de door informateurs ontvangen post van burgers en organisaties slechts schijnopenbaarheid biedt, aangezien degene die stukken wil opvragen niet weet waar hij naar kan vragen als hij niet eerst weet wie documenten heeft opgestuurd?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven waarom er niet net als bij de formatie van 2017 een inventarisatielijst met stukken, waaronder brieven van burgers en organisaties, is openbaargemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat het niet actief openbaar maken van de door informateurs ontvangen post van burger en organisaties tijdens de formatie van 2021 een trendbreuk is met de actieve openbaarmaking van documenten bij eerdere kabinetsformaties?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de kabinetsevaluatie van 2021 waarin onderzoekers concluderen dat u in 2017 het uitgangspunt had dat het formatiedossier geen enkel doel dient, het tot stand brengen van een kabinet het enige is dat telt en het effectiever is om helemaal niet met een formatiedossier te werken?2
Ja.
Kunt u aangeven of het klopt dat u deze opvatting had, en zo ja wat uw redenen daarvoor waren?
De inhoud van de samengevatte weergave in het evaluatierapport van de gesprekken met de heer Zijlstra en mij, is herkenbaar. Deze berust op het karakter van de formatie als proces van onderhandelingen tussen fracties en op de ministeriële verantwoordelijkheid voor het te voeren beleid. Dit neemt niet weg dat het een juridisch gegeven is dat stukken die passeren bij onderhandelingen tussen fracties onder begeleiding van de informateur(s) en via deze afkomstig zijn van ministeries, onder de Wet openbaarheid van bestuur vallen. Het formatiedossier bevat een ordening hiervan.
Kunt u aangeven welke opvatting u tijdens de formatie van 2021 had over het doel van het formatiedossier? Kunt u aangeven welke opvatting u nu heeft over het doel van formatiedossiers?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u alsnog de tijdens de formatie van 2021 door informateurs ontvangen post van burgers en organisaties actief openbaar maken, dan wel een inventarisatielijst openbaar maken waarop is aangegeven welke brieven van burgers en organisaties bij de informateurs zijn binnengekomen tijdens de formatie van 2021?
Zie antwoord vraag 2.
Aanvullende voorzieningen bij verzorgingsplaatsen langs rijkswegen |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de zorgen van sommige marktpartijen over de huidige inrichting van de verzorgingsplaatsen langs de Nederlandse rijkswegen en de toekenning van vergunningen voor energielaadpunten als aanvullende voorzieningen?
Ja.
Klopt het dat op dit moment vergunningen voor elektrisch laden als aanvullende voorziening worden toegekend aan pomphouders op verzorgingsplaatsen voor onbepaalde tijd, terwijl de basisvoorziening elektrisch laden gebonden is aan een termijn van 15 jaar? Zo ja, hoe ziet u dit in het kader van een gelijk speelveld?
Nee. Beide vergunningen worden verleend met een looptijd van maximaal 15 jaar. Voor de basisvoorziening elektrisch laden geldt dat deze, op grond van de Kennisgeving Voorzieningen op verzorgingsplaatsen langs rijkswegen (hierna: de Kennisgeving), verleend worden voor de duur van 15 jaar. Naast deze publiekrechtelijke vergunning wordt door het Rijksvastgoedbedrijf met de vergunninghouder een huurovereenkomst voor deze periode afgesloten.
Elektrische laadpunten kunnen inderdaad ook als aanvullende voorziening worden aangevraagd. Indien de aanvrager van het elektrisch laadpunt tevens houder van de basisvoorziening benzinestation is, dan wordt het elektrische laadpunt toegevoegd aan de reeds verleende vergunning voor het benzinestation. De looptijd van de vergunning van het benzinestation wordt bepaald door de looptijd van de huurovereenkomst. Deze is maximaal 15 jaar. In de Wet tot veiling van bepaalde verkooppunten van motorbrandstoffen is immers bepaald dat een locatie, waarop een benzinestation is gevestigd, elke 15 jaar geveild wordt. Er kan dus gebruik gemaakt worden van het elektrisch laadpunt als aanvullende voorziening tot het moment waarop de huurovereenkomst van de basisvoorziening afloopt.
Klopt het dat deze aanvullende voorzieningen in de praktijk in omvang soms groter zijn dan de basisvoorziening elektrisch laden op dezelfde verzorgingsplaats? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot het in 2012 via openbare verdeling uitgegeven recht voor de basisvoorziening elektrisch laden, en de uitspraak uit 2018 van het Hof in Den Haag dat de Staat niet nogmaals dezelfde soort concurrerende rechten mag vergeven aan gevestigde partijen in een andere procedure die niet voldoet aan de eisen van transparantie en gelijkheid?
De Wet beheer rijkswaterstaatswerken noch de Kennisgeving stelt een maximum aan het aantal laadpunten dat als aanvullende voorziening kan worden vergund. De enige beperking die uit de Kennisgeving kan worden afgeleid, is dat de aanvullende voorziening ondergeschikt moet zijn aan de basisvoorziening in de buurt waarvan deze gerealiseerd wordt. Het aanvullende karakter van de voorziening is gerelateerd aan de basisvoorziening waarbij de laadpalen worden geplaatst, en dus niet aan een andere basisvoorziening op de verzorgingsplaats.1 Het kan in de praktijk dus voorkomen dat bij een basisvoorziening energielaadpunten minder laadpunten aanwezig zijn, dan bij een andere basisvoorziening zoals het benzinestation. Een numerieke vergelijking tussen laadpunten als aanvullende en laadpunten als basisvoorziening is op dit moment geen zelfstandig toetsingscriterium.
Het Gerechtshof in Den Haag (arrest, 24 juli 2018) heeft overigens niet geoordeeld dat een aanvullende voorziening op hetzelfde neerkomt als een basisvoorziening, maar heeft juist de verschillen onderstreept. Het Hof heeft evenmin geoordeeld dat de omvang van de voorziening in dit verband doorslaggevend is. Dus als de omvang van een aanvullende voorziening groter is dan een andere basisvoorziening, is niet alsnog sprake van een basisvoorziening (en dus ook niet van dezelfde soort concurrerende rechten). De verdeling van de basisvoorzieningen moet worden onderscheiden van de verlening van een vergunning voor een aanvullende voorziening.
Hoe zorgt u ervoor dat verzorgingsplaatsen doelmatig en veilig worden ingericht? Draagt een versnippering van laaddiensten over de verzorgingsplaats hieraan bij?
Verzorgingsplaatsen in Nederland zijn vrij sober van opzet. Ze zijn vooral functioneel van indeling en gericht op het hoofddoel waarvoor de verzorgingsplaats gebruikt dient te worden: een kort verblijf van de weggebruiker. Bij het ontwerp van een verzorgingsplaats wordt uitgegaan van het principe van een «duurzaam veilige verkeersstructuur». Dit principe houdt in dat maximale verkeersveiligheid en verkeersdoorstroming wordt bereikt als weggebruikers hun verkeersdeelname waar mogelijk kunnen baseren op uniformiteit, continuïteit en voorspelbaarheid van de weg- en verkeerselementen. Daardoor ontstaan voor weggebruikers logische en herkenbare verkeerssituaties, die leiden tot voorspelbaar verkeersgedrag daarmee tot verbetering van de verkeersveiligheid. Het is in het licht van voorgaande verkeerskundig gewenst dat de voorzieningen zo veel mogelijk gegroepeerd worden aangeboden binnen het verblijfsgebied, waar een maximumsnelheid van 30 km/u geldt, op een verzorgingsplaats. Het voorkomen van versnippering, door voorzieningen zoveel mogelijk geclusterd op het perceel van de basisvoorziening aan te bieden, komt de veilige en doelmatige inrichting van de verzorgingsplaats ten goede. De komst van laadpunten als aanvullende voorziening naast de basisvoorzieningen betekent niet dat veilig en doelmatig gebruik onder druk te komt te staan. Het plaatsen van laadpunten bij een andere basisvoorziening heeft namelijk minder impact op de (verkeersveilige) indeling van een verzorgingsplaats. Er wordt gebruik gemaakt van de bestaande infrastructuur, bestaande parkeerplaatsen en de verkeersstromen wijzigen niet noodzakelijkerwijs.
Hoe voorkomt u dat er onomkeerbare stappen worden genomen die leiden tot een situatie die niet overeenkomt met de uitkomsten van het project «Verzorgingsplaats van de toekomst», waarin gezocht wordt naar een heldere, eerlijke en duurzame inrichting van de verzorgingsplaats? Wat betekent dit voor het toekennen van rechten voor laden als aanvullende voorziening in de tussenperiode waarin de implementatie van de uitkomsten van «Verzorgingsplaats van de toekomst» nog niet is geschied?
Op 16 december 2021 informeerde mijn voorganger uw Kamer over het beleidstraject «verzorgingsplaats van de Toekomst». Het project loopt op dit moment. Op het toekennen van rechten voor laden als aanvullende voorziening is het vigerende beleid verzorgingsplaatsen onverkort van kracht. Zoals ook aan de Kamer gemeld is, past RWS dit beleid slechts aan als dit op basis van de uitspraken van de rechter nodig blijkt. De implementatie is overigens een belangrijk aandachtspunt bij het beleidstraject. Zoals eerder is toegezegd, wordt uw Kamer voor 1 juli a.s. opnieuw geïnformeerd over de uitkomsten van het traject.
De trage voortgang van de onderzoeken naar de Deventer moordzaak |
|
Gidi Markuszower (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Uw ambtsvoorganger, dhr. Grapperhaus, gaf op 6 oktober 2021 aan dat het coldcase team van de politie de eerste onderzoeksresultaten over vier maanden beschikbaar zou stellen. Deze vier maanden zijn inmiddels verstreken; zijn de onderzoeksresultaten inmiddels afgerond?1 Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek, dat is uitgevoerd in opdracht van de advocaat-generaal (AG) bij de Hoge Raad, is inmiddels voltooid. De onderzoeksresultaten zijn door de AG aan de verdediging overhandigd. Vandaag heeft de procureur-generaal bij de Hoge Raad hierover een persbericht doen uitgaan.2
Is de betreffende betrokkene hierover geïnformeerd? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat dit onderzoek, begonnen in januari 2013, inmiddels ruim negen jaar duurt?
Het feitenonderzoek in de Deventer moordzaak is een vervolg op een verzoek van de verdediging tot het verrichten van nader onderzoek (op grond van artikel 461 van het Wetboek van Strafvordering) naar de aanwezigheid van een grond voor herziening van de veroordeling van de heer E. Louwes. De Adviescommissie afgesloten strafzaken (ACAS) adviseerde ook tot het verrichten van nader onderzoek.
In de periode tot en met 2018 zijn verscheidene forensische onderzoeken verricht en afgerond. Dat betrof onderzoek naar de duur van het interval tussen overlijden en aantreffen van het lichaam van het slachtoffer, DNA-onderzoek en tegenonderzoek naar de betekenis van de biologische sporen op de kleding van het slachtoffer, en technisch onderzoek van TU Delft/TNO naar de betekenis van de verkeersgegevens van het telefoongesprek dat het slachtoffer heeft gevoerd met de heer Louwes.
Na de bespreking van de onderzoeksresultaten met de verdediging van de heer Louwes, is op verzoek van de verdediging besloten tot een review van het technisch onderzoek op de plaats delict en van de technische sporendragers door forensisch onderzoekers die onder meer zijn verbonden aan een coldcaseteam van de politie te Amsterdam.
Dat reviewonderzoek heeft aanzienlijk meer tijd in beslag genomen dan vooraf was voorzien. Naast de vertraging als gevolg van het uitbreken van de coronapandemie, heeft de inzet van forensisch onderzoekers van het coldcaseteam op andere recentere zaken ervoor gezorgd dat het onderzoek in deze zaak langer heeft geduurd dan verwacht.
Deelt u de mening dat van een «spoedige voortgang» van het onderzoek, zoals gesteld door uw voorganger, totaal geen sprake is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u het feit dat de betreffende medewerker van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), die destijds bij de behandeling van de Deventer moordzaak bij het gerechtshof een presentatie heeft gehouden, inmiddels in de Verenigde Staten van een zaak is gegooid als deskundige omdat hij niet geslaagd was voor zijn basisvaardigheidstests en toegaf dat hij «zelf opgeleid» was in het uitvoeren van DNA-profielen?2
De betreffende medewerker is een voormalig medewerker van het NFI. Tijdens zijn dienstbetrekking bij het NFI was hij niet bevoegd tot het uitvoeren van werkzaamheden ten behoeve van het opstellen van DNA-profielen en was dat evenmin onderdeel van zijn werkzaamheden. Betreffende medewerker was tekenbevoegd voor bloedspoorpatroonanalyse en rapporteerde enkel over dit deel van het onderzoek in de Deventer moordzaak.
Wat is de stand van zaken van de tweede fase van het onderzoek die volgens uw voorganger in oktober 2016 «een paar maanden» in beslag zouden nemen? Kunt u aangeven wanneer de resultaten hiervan uiterlijk verwacht worden? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1.
Welke maatregelen gaat u treffen om dit onderzoek te bespoedigen? Bent u bereid de Kamer hierover te informeren?
Het onderzoek is inmiddels afgerond, zoals vermeld in het antwoord op vraag 1.
Stichting Nationale Park de Hoge Veluwe, dat van de wolf af wil |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Kent u het bericht «Stichting Nationale Park De Hoge Veluwe wil wolf kwijt»?1
Ja.
Is het waar dat het verboden is de wolf als beschermde soort te doden, te vangen of opzettelijk te verstoren? Zo ja, deelt u de mening dat het herhaalde pleidooi van De Hoge Veluwe een uitlokking tot wetsovertreding inhoudt?
De wolf staat op bijlage IV bij de Europese Habitatrichtlijn als een diersoort die strikt moet worden beschermd. Ter uitvoering van artikel 12 van de Habitatrichtlijn is in artikel 3.5, eerste en tweede lid, van de Wet natuurbescherming bepaald dat het niet is toegestaan een wolf opzettelijk te vangen, doden of te verstoren.
Zoals ik al eerder met uw Kamer heb gedeeld, vallen dergelijke uitingen van organisaties als het Nationaal Park de Hoge Veluwe (NPDHV) onder de vrijheid van meningsuiting2.
Deelt u de mening dat de moeflon een exotische soort is die van nature in Nederland niet voorkomt, terwijl de wolf een streng beschermde inheemse diersoort is? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. De moeflon is een exoot (artikel 1.1, eerste lid, van de Wet natuurbescherming). De moeflon is een dier dat niet van nature in Nederland voorkomt of voorkwam en die door menselijk handelen terecht is gekomen in de Nederlandse natuur. De wolf is een van nature in Nederland in het wild voorkomende soort, genoemd in bijlage IV bij de Habitatrichtlijn.
Kunt u aangeven hoeveel moeflons er de afgelopen vijf jaar in het park De Hoge Veluwe geschoten zijn door jagers?
Uit de rapportage van de Faunabeheereenheid Gelderland blijkt dat op de Hoge Veluwe tussen 2016 en 2021 jaarlijks circa 80 moeflons zijn geschoten. Daarnaast zijn er ook nog andere gebieden waar moeflons middels afschot worden beheerd. Afgelopen jaar waren dit door komst van de wolf slechts twee dieren. Daarnaast zijn er in 2021 ten minste 61 moeflons gepredeerd door de wolf.
Kunt u daarnaast aangeven hoeveel edelherten, reeën en wilde zwijnen de afgelopen vijf jaar in park De Hoge Veluwe zijn geschoten?
Mijn ministerie beschikt niet over deze gegevens. Deze informatie kunt u vinden op de websites van de Faunabeheereenheid Gelderland en Vereniging Wildbeheer Veluwe.
Hoe verhoudt het aantal dieren dat jaarlijks door jagers doodgeschoten wordt zich tot het aantal dieren dat door de wolf wordt gegeten?
Mijn ministerie beschikt niet over deze gegevens. Afschotgegevens zijn terug te vinden in de jaarverslagen van de betreffende Faunabeheereenheden. Het aantal door de wolf gegeten dieren wordt niet bijgehouden.
Deelt u de mening dat de aanwezigheid van de wolf een gunstige invloed heeft op de biodiversiteit, anders dan de parkdirectie beweert? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik al eerder met uw Kamer heb gedeeld, vervult de wolf een belangrijke schakel binnen een evenwichtig ecosysteem en is hij een verrijking voor de biodiversiteit in Nederland3. Desondanks kunnen er door de komst van de wolf veranderingen plaatsvinden in aantal en vluchtgedrag bij de hoefdieren. Ik begrijp dat dit voor de parkdirectie tot zorgen kan leiden. Ook begrijp ik de zorgen van veehouders over het predatiegedrag van de wolf. Ik zet me daarom in om te komen tot een geaccepteerde manier om met de wolf samen te leven.
Deelt u de mening dat «gecontroleerd beheer» en het weren van de wolf uit het nationale park in strijd is met Europese en Nederlandse wetten ter bescherming van in het wild levende dieren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de parkdirectie daarop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 en 3 is de wolf een strikt beschermde diersoort. Hoewel ik de zorgen van de parkdirectie begrijp, is het opzettelijk doden of verstoren van de wolf vanwege de beschermde status niet toegestaan. In verschillende gesprekken die mijn ministerie met het nationale park heeft gevoerd, is dit kenbaar gemaakt. Met het park wil ik uitzoeken welke oplossingen mogelijk zijn binnen de juridische beschermingskaders.
Kan het herhaald pleiten voor verwijdering van een beschermde inheemse diersoort in relatie tot het beschermen van een uitheemse exoot aanleiding vormen voor maatregelen tegen het park? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 8 vallen dergelijke uitingen van organisaties als het NPDHV onder de vrijheid van meningsuiting. Ik begrijp de zorgen vanuit de parkdirectie en zal, zoals ik in mijn antwoord op vraag 8 ook aangeef, met het park in gesprek gaan over mogelijke oplossingen.
Het bericht dat enkele tientallen christenen in Noord-Korea standrechtelijk zijn geëxecuteerd |
|
René Peters (CDA), Don Ceder (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht dat enkele tientallen christenen in Noord-Korea standrechtelijk geëxecuteerd zijn na een inval in hun samenkomst? Heeft u manieren om dergelijke berichten zelf na te gaan?1
Ja. Manieren om dergelijke berichten zelf na te gaan zijn beperkt. Nederland heeft geen ambassade in Pyongyang, er zijn momenteel geen EU ambassades meer open in Pyongyang en ook de VN heeft geen toegang meer tot het land. De informatiepositie, zoals voor veel landen en organisaties, is zeer beperkt. Wel heeft Ministerie van Buitenlandse Zaken contact met NGO’s en mensenrechtenorganisaties. Maar ook voor hen gelden dezelfde beperkingen.
Zijn er manieren om hierover opheldering te vragen bij Noord-Korea, hetzij door Nederland, hetzij in Europees verband? Bent u bereid dit te doen?
De dialoog met Noord-Korea verloopt moeizaam, mede vanwege de door Noord-Korea zelf verkozen geïsoleerde positie. De directe contacten zijn beperkt. Echter, in voorkomende gevallen zal Nederland altijd in bilateraal verband mensenrechtenschendingen adresseren. Daarnaast bepleit Nederland in EU- en VN-verband voor verbetering van de mensenrechtensituatie in Noord-Korea.
Veroordeelt Nederland deze moordpartij en bent u ook bereid op te roepen tot een veroordeling hiervan namens de Europese Unie? Zo nee, waarom niet?
Zie onder 1. Zo mogelijk trekt Nederland met de overige LS op.
Bent u bekend met het rapport over de situatie van gelovigen in Noord-Korea van de Amerikaanse Commissie voor Internationale Religieuze Vrijheid? Zo ja, passen de gemelde executies in het beeld van de situatie dat dit rapport schetst volgens u?
Ja. Het beeld in het rapport van deze commissie (waarbij voorbeelden uit het verleden worden aangehaald) wordt bevestigd in het jaarlijkse rapport van het VS Department of State en het tweejaarlijkse Duitse «Bericht der Bundesregierung zur weltweiten Lage der Religionsfreiheit». De gemelde executies passen in dat beeld.
Wegens de ontoegankelijkheid van Noord-Korea kunnen berichten waaraan in vraag 1 wordt gerefereerd niet worden bevestigd. Ook het VS rapport baseert zich expliciet op bronnen als Open Doors.
Welke mogelijkheden ziet u om al dan niet in Europees verband Noord-Korea ertoe te bewegen de extreme onderdrukking van gelovigen te beëindigen?
Dat zijn er heel weinig, gegeven de isolationistische koers van Noord-Korea. Het kabinet zet vooral in op steun aan het mandaat van de «Special Rapporteur on the situation of human rights in the Democratic People’s Republic of Korea», die in zijn laatste rapport, van maart 2022 een pessimistisch beeld schetst. Nederland steunt – tezamen met de EU en haar lidstaten en andere gelijkgezinden – de rapporteur in de uitoefening van zijn lastige taak, o.a. door actieve betrokkenheid bij de aanvaarding van zijn rapport door de Mensenrechtenraad, resp. de Algemene Vergadering van de VN.
In een door de EU ingediende resolutie heeft de Mensenrechtenraad in zijn laatste zitting steun uitgesproken voor het mandaat en erop aangedrongen dat de rapporteur toegang krijgt tot Noord-Korea. De resolutie steunde ook het mandaat van het kantoor van het OHCHR kantoor voor «accountability» in Seoul.
Bent u het ermee eens dat deze extreme onderdrukking van gelovigen de noodzaak onderstreept om snel een nieuwe Europese speciaal gezant voor de vrijheid van religieuze overtuigingen aan te stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen om de Europese Commissie hiertoe te bewegen?
Ja. Mij is verzekerd dat een benoeming aanstaande is.
Kunt u aangeven op welke manier u uitvoering geeft aan de motie Van der Staaij en Ceder die de regering verzoekt om in Europees en verder internationaal verband het onrecht in Noord-Korea tegen te gaan en te verkennen welke mogelijkheden er zijn verantwoordelijken voor mensenrechtenschendingen onder druk te zetten of ter verantwoording te roepen?2
Het kabinet houdt uiteraard grote zorgen over de situatie in Noord-Korea. Nederland kiest er voor met name in EU-verband de mensenrechtenschendingen te adresseren. De door de EU ingestelde sancties van Noord-Koreaanse personen en entiteiten, direct betrokken bij de mensenrechtenschendingen, zijn op dit moment daarvoor de meest geëigende instrumenten.
Het bericht ‘Agent werd onwel na vermoedelijk contact met zelfmoordpoeder’ |
|
Chris Stoffer (SGP), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Kuipers , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Agent werd onwel na vermoedelijk contact met zelfmoordpoeder»?1
Ja.
Deelt u de zorgen over de gezondheid van hulpverleners als zij geconfronteerd worden met een situatie waarin sprake is van (het gebruik van) zelfmoordpoeder?
De Minister van JenV heeft van het Openbaar Ministerie (hierna: OM) begrepen dat nog niet onomstotelijk is vast komen te staan dat de betreffende onwelwording het gevolg is van de in de desbetreffende woning aangetroffen stof. Dit laat onverlet dat hulpverleners belangrijk werk verrichten in onze samenleving. Zij zorgen voor onze veiligheid en gezondheid, vaak onder gevaarlijke omstandigheden. Wij achten het daarom in het algemeen van groot belang dat zij goed worden getraind en van voldoende beschermingsmiddelen worden voorzien om de risico’s van hun werk zo veel mogelijk te beperken. Verder willen we benadrukken dat het risico voor hulpverleners bij behandeling van een patiënt die de zogenaamde Middel X-stoffen hebben ingenomen, zeer beperkt is. Dit heeft het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (NVIC) aan het Ministerie van VWS laten weten. Van de ruim vijftig meldingen bij het NVIC van (pogingen tot) zelfdoding met deze middelen, zijn niet eerder signalen geweest dat een hulpverlener ernstig ziek is geworden. Af en toe ervaren hulpverleners wel milde klachten zoals irritatie van slijmvliezen, hoofdpijn of een licht gevoel in het hoofd. De stressvolle situatie kan hier ook een rol bij spelen. Alle hulpverleners met milde klachten na mogelijk contact met de betreffende stoffen, in zowel de NVIC-meldingen als die beschreven zijn in de internationale literatuur, herstelden zonder restschade. De beperkte risico’s op milde klachten bij de hulpverlener moeten altijd worden afgewogen tegen het nut van (snel) hulpverlenen.
Hoe worden hulpverleners voorbereid of getraind op dergelijke situaties?
Hulpverleners worden getraind in de omgang met ongevallen met giftige stoffen en hebben hier protocollen voor. Zo wordt binnen de politie in de opleiding (zowel in de politieopleiding bij de Politie Academie als specifieke opleidingen voor bijvoorbeeld de Forensische Opsporing) aandacht besteed aan gevaarlijke stoffen. Daarnaast is er voor politiemedewerkers documentatie beschikbaar over het werken met gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen of vragen informeren het NVIC, het RIVM en de GGD’en over de te nemen beschermingsmaatregelen. Voor spoedeisende vragen is het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (NVIC) 24 uur per dag telefonisch bereikbaar voor hulpverleners. Recent heeft het NVIC de GGD’en geïnformeerd over geadviseerde beschermingsmaatregelen bij de zogenaamde Middel X-stoffen. Uit deze informatie bleek ook dat er voor hulpverleners zeer beperkte risico’s zijn. Tips om milde klachten bij hulpverleners en omstanders te voorkomen, zijn onder andere het gebruik van een beademingsballon voor eventuele beademing en geen directe mond-op-mond beademing toe te passen.
Wie is er verantwoordelijk als een hulpverlener blijvend letsel overhoudt of zelfs overlijdt na hulpverlening aan een persoon die een zelfdodingsmiddel heeft gebruikt?
Indien zich een situatie voor zou doen waarbij iemand een stof inneemt voor suïcide en deze persoon ook is overleden, kan deze persoon vanwege diens overlijden niet aansprakelijk worden gesteld. Van dergelijke aansprakelijkheid kan afhankelijk van de omstandigheden van het geval wel sprake zijn indien die persoon in leven is gebleven. Het is in dat geval aan de rechter om te beoordelen of de persoon die het middel heeft genomen onrechtmatig heeft gehandeld jegens de hulpverlener (op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek). Dit vereist een beoordeling van alle omstandigheden van het geval.
Strafrechtelijke vervolging van derden, zoals degene die het middel heeft geleverd, zal in dergelijke gevallen niet eenvoudig zijn, omdat het letsel redelijkerwijs toe moet zijn te rekenen. Gelet op de keten van gebeurtenissen tussen levering van het middel en het letsel van de hulpverlener is van dergelijke strafrechtelijke toerekening niet snel sprake. Bovendien houdt strafrechtelijke aansprakelijkheid niet zonder meer in dat tevens sprake is van verantwoordelijkheid jegens de hulpverlener.
Hoeveel (derden-)slachtoffers moeten er vallen voordat u verdere stappen zet om de handel in dit zelfmoordpoeder aan banden te leggen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 hebben de deelnemers aangegeven de code nog steeds te beschouwen als een nuttig instrument om misbruik van chemicaliën voor suïcide te voorkomen. Dit beleid staat niet op zichzelf, maar moet in samenhang worden gezien met de inzet op suïcidepreventie door het Ministerie van VWS met betrokken organisaties. Daarnaast blijken, zoals tevens in antwoord op vraag 2 benoemd, de risico’s voor hulpverleners of derden bij behandeling van een patiënt die zogenaamde middel X-stoffen heeft ingenomen zeer beperkt. Dit neemt niet weg dat het belangrijk is de beschikbaarheid van deze middelen voor particulieren te beperken, waarvoor het eerdergenoemde drempelverhogende beleid is ingevoerd en door de betrokken partijen als positief wordt ervaren. De Minister van VWS ziet dan ook geen aanleiding om de inhoud van deze code te wijzigen.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het gebruik van de code «Signalering van risico’s op suïcide met behulp van chemische stoffen»?
Op 26 juni 2019 is de code «Signalering van risico’s op suïcide met behulp van chemische stoffen» door VWS samen met 113 Zelfmoordpreventie, Raad Nederlandse Detailhandel, Thuiswinkel.org, het Verbond van Handelaren in Chemische Stoffen en de Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie ondertekend. De code bevat een aantal afspraken met de chemiebranche om de verkoop aan particulieren van stoffen waarvan vastgesteld is dat zij mogelijk bij suïcide gebruikt worden te monitoren, en om kennis over deze stoffen met elkaar te delen in een overleg.2 Voor de stoffen waarvan tot nu toe het beeld is ontstaan dat deze geschikt zouden zijn voor suïcide, de huidige Middel X-stoffen, is door de betrokken partijen zelfstandig besloten deze niet meer aan particulieren te leveren. De deelnemers aan de code zijn de afgelopen jaren enkele keren bij elkaar geweest. Daarbij is niet gebleken dat naast de al bekende stoffen, andere stoffen op grote schaal gebruikt worden. Tegelijkertijd is er internationaal gesondeerd of in andere landen veel bekend is over het gebruik van deze stoffen. Uit deze sondering kwam niet naar voren dat het probleem met de middel X-stoffen op grote schaal speelt in andere EU-landen. Uiteraard is niet uit te sluiten dat deze stoffen elders ook gebruikt worden. Tijdens de laatste vergadering in december 2021 hebben de deelnemers aangegeven de code nog steeds te beschouwen als een nuttig instrument om misbruik van chemicaliën voor suïcide te voorkomen. De deelnemers hebben toen ook de intentie uitgesproken om in 2022 vervolg te geven aan de code.
Ziet u reden om de afspraken die in deze code zijn vastgelegd aan te passen naar aanleiding van de laatste ontwikkelingen rondom de beschikbaarheid van het zelfdodingsmiddel en de risico’s die dit oplevert voor omstanders zoals hulpverleners?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met de oproep van Stichting Ximena’s Vlinder (namens nabestaanden van slachtoffers van het zelfdodingsmiddel) om uw standpunt ten aanzien van het invoeren van een verbod op zelfdodingspoeders te heroverwegen?2 Wat is uw reactie op die oproep? Bent u bereid om persoonlijk met vertegenwoordigers van deze stichting in gesprek te gaan?
Wij zijn bekend met deze oproep en begrijpen de zorgen van de stichting. In het verleden heeft de voorganger van de Minister van VWS met de voorzitter van deze stichting gesproken, naar aanleiding van de beleidslijn dat het Middel X niet verboden zou worden, maar dat er wel stappen zouden worden gezet om de beschikbaarheid voor particulieren tegen te gaan. Uit een eerdere verkenning bleek dat regulering via juridische maatregelen ingewikkeld is en bovendien beperkt effectief. Eventuele juridische maatregelen om de beschikbaarheid van dergelijke stoffen voor suïcide te beperken (bijvoorbeeld particuliere verkoop), vragen om nieuwe wetgeving. Nadere beschouwing laat echter zien dat nieuwe wetgeving wel eens contraproductief zou kunnen zijn voor het voorkomen van suïcides door deze stoffen om de volgende redenen: 1) een uitputtende lijst met stoffen die gebruikt kunnen worden voor suïcide en daarom via wetgeving worden gereguleerd, is niet mogelijk, 2) regulering van de verkoop aan particulieren is disproportioneel, omdat dit gevolgen heeft voor de wel wenselijke bestaande toepassingen, 3) het vraagt grote handhavingsinspanningen, inclusief een verregaande documentatieplicht, 4) met een wetgevingstraject is het lastiger om ook in de toekomst snel beperkingen te realiseren voor het geval later van andere stoffen het beeld ontstaat dat deze gebruikt kunnen worden voor suïcide, 5) juridische maatregelen geven bekendheid aan stoffen.4 Al deze punten staan nog steeds nieuwe wetgeving in de weg waardoor het kabinet geen reden ziet om over te gaan op juridische maatregelen. Om deze reden zal de Minister van VWS niet met de stichting in gesprek gaan. Wel heeft het Ministerie van VWS met de voorzitter van de stichting gesproken. VWS heeft in dit gesprek nogmaals toegelicht waarom de beleidslijn niet gewijzigd is.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het strafrechtelijk onderzoek naar Coöperatie Laatste Wil?
In het belang van het lopende strafrechtelijke onderzoek kan de Minister van JenV hierover geen mededelingen doen.
De gevolgen van de zware sancties voor Nederlandse ondernemers die naar Rusland exporteren |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat veel Nederlandse ondernemers die voornamelijk of uitsluitend naar Rusland exporteren door de zware sancties (waardoor ze soms zelfs helemaal niet meer betaald kunnen worden vanuit Rusland) zwaar getroffen worden?1
Ja.
Wat gaat u doen om deze ondernemers te helpen?
Ondernemers in nood, zoals de verzenders van de brandbrief die het lid Van Houwelingen heeft meegestuurd, zou ik graag willen wijzen op de bestaande ondersteuning die wij aanbieden via RVO. RVO helpt bedrijven bij het zoeken van nieuwe afzetmarkten en het verleggen van aanvoerketens, nu de handel met Rusland is bemoeilijkt. Naast de in de brandbrief al aangehaalde BBZ-regeling biedt de overheid meerdere instrumenten waarmee bedrijven de impact op hun bedrijfsvoering kunnen overbruggen of hun bedrijfsactiviteiten kunnen verleggen. Voorbeelden hiervan zijn:
RVO biedt daarnaast ook ruime ondersteuning om bedrijven met hoge energiekosten te helpen verduurzamen, zoals de SDE++-regeling.
Met deze begeleiding en instrumenten helpen we Nederlandse ondernemers.
Het bericht dat er steeds meer zedenzaken op de plank belanden |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Steeds meer zedenzaken belanden op de plank» en herinnert u zich uw antwoorden op de eerdere vragen van het lid Kuiken over de toen al blijvende achterstand bij het behandelen van ernstige zedendelicten?1 2
Ja.
Wist u eerder dan uit de berichtgeving bij Nieuwsuur dat de afspraken met de politie en het Openbaar Ministerie (OM) ten aanzien van de doorlooptijden weer niet gehaald zouden worden? Zo ja, wanneer wist u dit, hoe heeft u toen gereageerd en wat heeft u toen gedaan? Zo nee, waarom houdt u dan geen vinger aan de pols bij een dergelijk ernstig probleem dat al jaren bekend is en waarbij al jaren verbetering wordt beloofd?
In antwoord op schriftelijke vragen gesteld in aanloop naar het begrotingsdebat van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV) heeft mijn ambtsvoorganger op 17 november 2021 uw Kamer ingelicht over de stand van zaken van de doorlooptijden op de professionele ketennormen op zeden in de strafrechtketen. In deze beantwoording is gemeld dat de doorlooptijden niet gehaald zouden worden.3 Zedenzaken vormen voor het Bestuurlijk Ketenberaad een van de zeven geprioriteerde zaakstromen, waarvan de doorlooptijden uitgebreid worden gemonitord. Het Bestuurlijk Ketenberaad is het strategisch beraad waar ketenorganisaties in de strafrechtketen en het Ministerie van JenV afspraken maken over de samenwerking en de prestaties van de strafrechtketen. De belangrijkste strafrechtketenpartners in het Bestuurlijk Ketenberaad zijn het OM, de politie, de zittende magistratuur (ZM) en het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB). De professionele ketennormen op zeden zijn door het OM, politie en ZM in goed onderling overleg tot stand gekomen en in 2019 in het Bestuurlijk Ketenberaad vastgesteld. Toch constateer ik dat, ondanks de verbetermaatregelen uit de afgelopen jaren, de professionele ketennormen de laatste jaren niet worden gehaald. Dit betreur ik ten zeerste en noopt tot actie. Zoals ik uw Kamer heb medegedeeld in mijn brief van 4 april jl. en ook heb besproken tijdens het commissiedebat over seksueel geweld en kindermisbruik op 6 april jl. heb ik op 25 april jl. met het Bestuurlijk Ketenberaad gesproken om concrete afspraken te maken over een hernieuwde aanpak voor de verbetering van de doorlooptijden in zedenzaken. Ik geef daarmee ook uitvoering aan de motie die de leden Van Nispen, Kuik, Bikker en Westerveld eerder indienden over het verbeteren van doorlooptijden in zedenzaken.4 Zoals ik in het Commissiedebat seksueel misbruik heb toegezegd zal ik uw Kamer in mei separaat informeren over de concrete afspraken.
Deelt u de mening dat het feit dat zedenzaken te lang op de plank blijven liggen de animo om aangifte te doen bij slachtoffers zal kunnen verminderen omdat zij er geen vertrouwen meer in hebben dat hun zaak adequaat behandeld zal gaan worden? Zo ja, wat gaat u doen om te zorgen dat de aangiftebereidheid tenminste op peil blijft? Zo nee, waarom niet?
Slachtoffers van seksuele misdrijven hebben recht op bescherming. Een zorgvuldige en voortvarende behandeling van hun strafzaak maakt hiervan onderdeel uit. Om die reden heb ik op 25 april jl. samen met het OM, de politie en het Zittende Magistratuur afspraken gemaakt om de doorlooptijden te verbeteren, ook vanuit de overtuiging dat een vlotte behandeling van de zaak de aangiftebereid in het algemeen ten goede komt. In mei 2022 zal ik uw Kamer nader op de hoogte brengen van deze afspraken.
Tegelijkertijd is het voor de kwaliteit van de opsporing van belang dat in het onderzoek niet alleen de snelheid maar ook de zorgvuldigheid voorop staat. Daar zijn naar mijn mening de slachtoffers het meest mee gebaat. In complexe zaken kan het zo om die reden zijn dat meer tijd nodig is dan de professionele ketennormen voorschrijven om een zaak «rond te krijgen». Dit is vanwege het tijdsverloop belastend voor de betrokkenen, maar soms voor de kwaliteit van het onderzoek – en de haalbaarheid daarvan – wel essentieel. Randvoorwaarde is daarbij wel dat slachtoffers goed geïnformeerd worden. Gedurende het onderzoek wordt het slachtoffer daarom op vaste momenten door de politie op de hoogte gehouden van het verloop van de zaak. De politie zorgt er ook voor dat één zedenrechercheur het vaste aanspreekpunt is voor het slachtoffer.
Wat betekent het voor slachtoffers van zedenmisdrijven als zij geconfronteerd worden met het feit dat hun zaak zeer lang op de plank blijft liggen? Deelt u de mening dat dit hun slachtofferschap alleen maar kan vergroten?
Ik ben mij er zeer van bewust dat zedenzaken ingrijpend zijn voor slachtoffers en andere betrokkenen. Er is vaak sprake van een traumatische ervaring voor een slachtoffer. De politie en het OM werken daarom hard aan het verminderen van de werkvoorraad en het verkorten van de doorlooptijden.
Onnodige vertraging in opsporingszaken moet zoveel mogelijk voorkomen worden: zedenzaken moeten zo snel mogelijk worden onderzocht. Dit komt zowel de opsporing als de verwerking van de gebeurtenissen door slachtoffers ten goede. Het is daarnaast van groot belang dat slachtofferrechten worden gerespecteerd in de fase van onderzoek en opsporing. Het belang van slachtoffers staat immers voorop. De belangen van slachtoffers wegen dan ook zwaar mee bij de afweging of en zo ja, hoe in een zedenzaak strafrechtelijk opgetreden moet worden.
Deelt u de mening dat slachtoffers die lang moeten wachten voordat hun zaak wordt opgepakt in ieder geval uitleg daarover moeten krijgen en perspectief op de afhandeling van hun zaak moet worden geboden? Zo ja, gebeurt dat altijd en op welke wijze worden zij geïnformeerd? Wordt daarbij aandacht geschonken aan begeleiding van die slachtoffers en op welke wijze? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ja, ik deel uw mening dat het van groot belang is dat slachtoffers die een aangifte hebben gedaan door de politie worden geïnformeerd over het verloop van hun zaak. In het verbeterplan bejegening en doorlooptijden van de politie is voorgesteld om meer maatwerk te bieden in het proces van melding en aangifte doen. Het ene slachtoffer weet bij de melding bijvoorbeeld al dat hij of zij aangifte wil doen, terwijl het andere slachtoffer dat juist niet wil, twijfelt of eerst nog vragen heeft. Dat betekent dat informatie op een passende manier wordt aangeboden.
In een informatief gesprek dat de politie met de aangever voert komen de rechten en plichten van het slachtoffer aan bod. Ook wordt het slachtoffer in dit gesprek geïnformeerd over de mogelijkheden van hulpverlening door andere instanties dan de politie. Ook buiten het informatief gesprek kunnen slachtoffers geïnformeerd worden over hun rechten en plichten. Gedurende het onderzoek wordt het slachtoffer op vaste momenten door de politie op de hoogte gehouden van het verloop van de zaak. De politie zorgt ervoor dat één zedenrechercheur het vaste aanspreekpunt is voor het slachtoffer.
De politie is altijd op zoek naar verbeteringen in het contact met het slachtoffer. De politie heeft recent een werkinstructie voor de zedenrechercheurs gemaakt waarin vaste contactmomenten met slachtoffers zijn vastgesteld. Het is van belang dat informatie voor slachtoffers vindbaar is, laagdrempelig wordt aangeboden en aansluit bij de informatiebehoefte. De werkinstructie stelt ook dat er altijd minimaal één zedenrechercheur aanspreekbaar dient te zijn over de voortgang van de zaak. Hiermee wordt recht gedaan aan de motie-Michon-Derkzen en Mutluer5 waarin de regering wordt verzocht ervoor te zorgen dat het slachtoffer van een zedenmisdrijf dan wel seksueel geweld bij de start van de strafzaak altijd en direct een vast aanspreekpunt heeft bij de politie dan wel het Openbaar Ministerie, en gedurende de strafzaak de voor het slachtoffer relevante informatie altijd ontvangt.
Deelt u de mening dat doordat mogelijke daders te lang buiten schot van politie en OM kunnen blijven, het niet uitgesloten is dat zij daardoor meer slachtoffers kunnen maken? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, hoe kunt u dat uitsluiten?
Het is nooit helemaal uit te sluiten dat mogelijke daders die te lang buiten schot blijven meer slachtoffers maken. Het OM en de politie streven bij hun eerste beoordeling van de aangifte een goede inschatting van de zedenzaak en het vervolg te maken, zodat zoveel als mogelijk wordt beperkt dat iemand meer slachtoffers kan maken. Bij de beoordeling van zedenzaken gaat het dan onder andere om het doen van strafrechtelijk onderzoek, de inzet van opsporingsbevoegdheden of het opleggen van strafvorderlijke dwangmiddelen, zoals voorlopige hechtenis.
Is de opleiding van zedenrechercheurs inmiddels van 30 naar 22 weken verkort? Zo ja, heeft dit tot een vergroting van het aantal zedenrechercheurs geleid? Hoeveel zedenrechercheurs meer betreft het? In welke mate heeft dit invloed gehad op de doorlooptijden? Zo nee, waarom niet?
Ja, de opleiding van de zedenrechercheurs is verkort van 30 naar 22 weken. Zedenrechercheurs zijn hierdoor eerder volledig inzetbaar omdat ze sneller hun opleiding hebben afgerond. Een rechercheur is volledig inzetbaar als de opleiding is afgerond en de rechercheur door deze afronding van de opleiding is gecertificeerd. Er is op dit moment echter nog geen verband tussen een kortere opleiding en meer zedenrechercheurs. Er moeten namelijk eerst zedenrechercheurs geworven worden en dat staat los van de opleiding. De politie werkt daarnaast aan het wegwerken van de achterstanden door de inzet van rechercheurs uit andere teams dan de zedenteams en de bijstand die de Koninklijke Marechaussee bij de zedenzaken levert.
Hoeveel zedenrechercheurs zijn er aangesteld met de naar aanleiding van de motie Klaver c.s. (Kamerstuk 35300, nr. 11) extra vrijgemaakte middelen van structureel 15 miljoen euro? Is uw eerdere verwachting dat er in 2021 in totaal 30,5 fte zouden worden geworven uitgekomen? Zo nee, waarom niet en hoeveel fte is dan wel geworven?
De politie werkt aan een structurele uitbreiding van de zedenteams (n.a.v. de motie-Klaver c.s.) door een gefaseerde uitbreiding van totaal ca. 113 fte bij de zedenteams, intelligence, digitale-recherche, forensische opsporing en zedendocenten bij de Politieacademie. Eind 2023 is deze uitbreiding van de capaciteit van de politie naar verwachting afgerond. In tabel hieronder geef ik u inzicht in precieze uitvoering van de motie-Klaver c.s.:
Functie
Geworven
Aangesteld
Totaal fte
eind 2023
Zedenrechercheur
44,5
40,5
60
Intelligence
6
6
10
Digitale recherche
9,9
9,9
20
Forensische opsporing
20
20
20
Zedendocenten
3
3
3
Waar in de keten van politie en OM zit het grootste knelpunt ten aanzien de te lange doorlooptijden? Wat wordt er gedaan om de doorlooptijden bij het OM te verkorten?
Zoals ik uw Kamer bij brief van 4 april jl. heb geschreven en zoals met de Kamer besproken tijdens het commissiedebat over seksueel geweld en kindermisbruik op 6 april jl., heb ik op 25 april jl. met onder andere het OM, de politie en het ZM gesproken over het nemen van concrete stappen om de doorlooptijden te verbeteren. Een eenduidige oorzaak of eenduidig knelpunt ten aanzien van de doorlooptijden op zeden bij het OM, de politie en de Zittende Magistratuur bestaat niet. De oorzaken verschillen namelijk per organisatie en per regio. Het gesprek met het OM, de politie en de Zittende Magistratuur heb ik gebruikt om meer zicht te krijgen op de oorzaken, zodat deze organisaties snel aan de slag kunnen met het verbeteren van de doorlooptijden. Ik zal uw Kamer zoals gezegd in mei 2022 op de hoogte stellen van de afspraken die ik met het OM, de politie en de Zittende Magistratuur heb gemaakt.
Ook is het van belang aan te geven dat politie en OM in alle zaken – en dat geldt zeker ook voor zedenzaken – streven naar een zorgvuldig, kwalitatief hoogstaand opsporingsonderzoek en vervolgingstraject. Snelheid is daarbij van belang, maar dit mag nooit ten koste gaan van de kwaliteit van het onderzoek naar een zedendelict. Zedenzaken zijn bij uitstek vrijwel altijd juridisch complex en bevatten in de meeste gevallen grote gevoeligheden. Zo kan er bijvoorbeeld sprake zijn van kwesties die (mogelijk) spelen binnen familieverband waarbij het – om de veiligheid van het slachtoffer en andere betrokkenen te waarborgen – van groot belang is dat alle beschikbare contextinformatie wordt verzameld, onderzocht en meegewogen in de afdoeningsbeslissing. Deze complexiteit kan leiden tot langere doorlooptijden, maar de gebruikte tijd is in voorkomende gevallen wel nodig om tot een kwalitatief goed onderzoek te komen dat recht doet aan alle betrokkenen. Het is daarom van belang dat het OM en de politie het slachtoffer tijdig en zorgvuldig op de hoogte houden van het verloop van de zaak en zoveel mogelijk meenemen in de beslissingen die tijdens het onderzoek worden genomen.
Het OM-project «Verbetering doorlooptijden zeden» is recent afgerond. Naar aanleiding van dit project is een aantal randvoorwaarden en succesfactoren geformuleerd op grond waarvan (beter) gestuurd kan worden op de doorlooptijden en die uiteindelijk kunnen worden verbeterd. Dit betrof met name ICT-aanpassingen (denk aan het laten aansluiten van het politieregistratiesysteem op het OM-registratiesysteem en het inrichten van een sturingssysteem waarin zedenzaken geregistreerd en gevolgd kunnen worden), maar ook het aanscherpen van bestaande en het maken van extra afspraken met de rechtbanken over de planning van zedenzaken. Ook zijn nadere samenwerkingsafspraken gemaakt met de politie over het maken van inhaalslagen op de voorraad zedenzaken. De verbetering van de doorlooptijden in zedenzaken is door het OM landelijk als prioriteit benoemd.
Kunt u inmiddels wel aangeven wat de gemiddelde doorlooptijd van verkrachtingszaken is gerekend vanaf het moment van aangifte tot het beslissen over al dan niet vervolgen? Zo ja, wat zijn die looptijden dan? Zo nee, waarom niet?
De afspraken over de ketennorm zeden voor de politie zijn gemaakt over het totaal aantal aangiftes over de seksuele misdrijven. Om voorgaande reden zijn er geen betrouwbare cijfers over de doorlooptijden van specifiek verkrachtingszaken beschikbaar.
Deelt u de mening dat er bij opsporing en vervolging van zedenzaken voorrang zou moeten worden gegeven aan de meest ernstige zedenzaken? Zo ja, gebeurt dat ook en hoe wordt die prioritering gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Alle aangiften waarin melding wordt gemaakt van een (mogelijk) zedendelict, worden door politie en OM in behandeling genomen. In principe gebeurt het oppakken van zaken op volgorde van binnenkomst. Soms wordt een bepaalde zaak met voorrang behandeld. Dat kan zijn vanwege de ernst van het delict, maar het prioriteren van zaken is van meer factoren afhankelijk. Spoedhandelingen (handelingen die direct moeten worden uitgevoerd om strafrechtelijk waarde op te leveren) worden altijd direct verricht in zedenzaken.
Het bericht dat Polen niet-Oekraïense vluchtelingen opsluit in detentiecentra |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten dat de Poolse grensautoriteiten vluchtelingen uit Oekraïne die geen geldige reispapieren hebben vastzetten in detentiecentra? En dat het hier met name vluchtelingen van Afrikaanse origine betreft die als arbeidsmigrant of student naar Oekraïne zijn gekomen?1
Het kabinet is bekend met de berichtgeving.
Bent u ook bekend met de berichten dat deze vluchtelingen gedwongen worden documenten te ondertekenen die zij niet begrijpen, geen rechtsbijstand krijgen en dat hun mobiele telefoons zijn geconfisqueerd?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op deze berichten, die door de Poolse autoriteiten zelf zijn bevestigd? Bent u het eens met Maria Arena, voorzitter van de Subcommissie Mensenrechten van het Europees Parlement, dat detentie, deportatie of een andere vorm waarin internationale studenten geen bescherming krijgen, onacceptabel is?
Het kabinet acht de berichtgeving over mogelijke schendingen van mensenrechtelijke waarborgen tijdens de asielprocedure zorgelijk. Zoals vastgelegd in Europese wet- en regelgeving dient eenieder die internationale bescherming zoekt daartoe een aanvraag te kunnen indienen op Europees grondgebied. Europese wetgeving maakt onder bepaalde voorwaarden gevallen het in detentie plaatsen van mensen zonder rechtmatig verblijf en asielzoekers mogelijk – waarbij lidstaten gebonden zijn aan diverse regels over de behandeling van deze mensen. Het kabinet hecht eraan dat lidstaten deze regels volledig naleven en daarbij tevens internationaalrechtelijke waarborgen respecteren. Het spreekt voor zich dat er nooit sprake mag zijn van ongeoorloofde discriminatie en racisme op basis van bijvoorbeeld nationaliteit of uiterlijk.
De VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR en de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) geven desgevraagd aan dat enkele personen die vanuit Oekraïne de grens met Polen zijn overgestoken en die niet de Oekraïense nationaliteit hebben, zijn vastgezet in centra als Lesznowola. De Poolse wet, specifiek de Act on Foreigners, laat detentie van asielzoekers in bepaalde gevallen toe. Poolse autoriteiten hebben geen informatie vrijgegeven over individuele gevallen, maar bevestigden tegenover UNHCR en IOM dat personen zijn vastgezet omdat de nationaliteit van deze personen niet door de respectieve consulaten kon worden bevestigd, of uit veiligheidsoverwegingen. Deze personen dienen volgens de Poolse wet apparaten die opnames kunnen maken in te leveren. Volgens UNHCR en IOM hebben deze personen gelimiteerd, maar regelmatig toegang tot telefoon en internet. Ook is er (beperkt) toegang tot juridische bijstand. Berichten over asielzoekers die gedwongen worden documenten te ondertekenen die zij niet begrijpen, zijn niet bekend bij de organisaties.
Ten aanzien van het detineren van asielzoekers merkt het kabinet in algemene zin het volgende op. Het is van belang dat de regels en waarborgen van de asielprocedure worden gerespecteerd. Voor migranten die op onwettige wijze de grens oversteken kan een vorm van grensdetentie aangewezen zijn. Dat geldt ook als zij asiel aanvragen, in lijn met de EU-procedurerichtlijn. Deze grensdetentie is aan regels gebonden en mag niet lang duren, mede afhankelijk van hoe kansrijk de asielaanvraag is.
Heeft de Minister-President in zijn staatsbezoek aan Polen op 21 maart jl. deze mensenrechtenschending aangekaart bij zijn Poolse ambtgenoot, en aangedrongen op vrijlating en gelijke behandeling van elke vluchteling uit Oekraïne? Zo ja, welke reactie gaven de Poolse autoriteiten hierop? Zo nee, waarom niet?
In bilaterale contacten met Polen benadrukt het kabinet dat eenieder die vlucht voor oorlog en geweld, ongeacht nationaliteit, een veilig heenkomen dient te kunnen vinden. Uiteraard dienen op Europees grondgebied mensenrechtelijke waarborgen vanuit het internationaal en Europees recht gerespecteerd te worden.
Tijdens het bezoek van Minister-President Rutte is gesproken over de vluchtelingenstroom vanuit Oekraïne naar buurlanden als Polen, en het belang van humane opvang en solidariteit. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft eerdere berichtgeving over mogelijk racisme aan de grens ook aan de orde gesteld in haar gesprekken met voorzitter Maurer van het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRC), Directeur-Generaal Vitorino van IOM en Hoge Commissaris Grandi van UNHCR. Ten slotte sprak de Minister van Buitenlandse Zaken met zijn Poolse collega Minister Rau in brede zin over migratiebeleid en het belang van respecteren van mensenrechtelijke waarborgen. Dezelfde boodschap is verschillende malen hoogambtelijk, door de Nederlandse ambassade in Warschau, en binnen verschillende EU-gremia afgegeven.
De Poolse autoriteiten bevestigen bij alle contacten dat eenieder die op de vlucht is geslagen voor de oorlog in Oekraïne wordt ontvangen en opgevangen, ongeacht nationaliteit of uiterlijk.
Bent u zelf bereid om er bij uw Poolse ambtgenoten op aan te dringen dat deze vluchtelingen per direct worden vrijgelaten en gelijkwaardig worden behandeld in opvang, steun en onderdak? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om zich binnen EU-verband, waaronder in de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken, in te zetten voor naleving van de tijdelijke beschermingsrichtlijn en er bij lidstaten als Polen, maar ook andere lidstaten, op aan te dringen elke vluchteling uit Oekraïne gelijkwaardig te behandelen en opvang te bieden? Bent u bereid om discriminatie en racisme bij lidstaten in de opname van Oekraïners van kleur, vluchtelingen van Afrikaanse of Aziatische origine, staatlozen, Sinti en Roma en vluchtelingen met tijdelijke Oekraïense verblijfsvergunningen ten zeerste te veroordelen? Kunt u uw antwoord motiveren?
Het kabinet hecht eraan dat lidstaten het Unierecht naleven, in het bijzonder wanneer dit fundamentele rechten betreft. Zoals uw Kamer bekend spreekt het kabinet zich hier ook over uit binnen relevante EU-gremia en in bilaterale contacten. Het kabinet zal dit blijven doen.
Dit is ook van belang omdat we als waardengemeenschap binnen de EU zorg moeten dragen voor het respecteren van de rechtsstaat en het Unierecht in het algemeen. Hierbij heeft de Europese Commissie een belangrijke rol, zoals in de Verdragen is vastgelegd. De Commissie ziet, als hoedster van de verdragen, toe op de naleving van Europees recht door de lidstaten. Op basis van artikel 258 van het EU-Werkingsverdrag kan de Commissie stappen ondernemen tegen een lidstaat die volgens de Commissie diens EU-rechtelijke verplichtingen niet nakomt. Het kabinet hecht aan deze rol van de Commissie als onafhankelijke scheidsrechter.
Welke consequenties verbindt u aan het niet naleven van lidstaten van de tijdelijke beschermingsrichtlijn van de EU en de discriminatie tegen Oekraïners van kleur, vluchtelingen van Afrikaanse of Aziatische origine, staatlozen, Sinti en Roma en vluchtelingen met tijdelijke Oekraïense verblijfsvergunningen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u, gezien de urgentie van de situatie, zo spoedig mogelijk antwoord geven op bovenstaande vragen?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord. Voor zorgvuldige beantwoording is de berichtgeving geverifieerd bij UNHCR, IOM en het kantoor van de Poolse Ombudsman. Mede vanwege de betrokkenheid van deze organisaties bij de omvangrijke opvangoperatie van, op het moment van schrijven, meer dan drie miljoen vluchtelingen in Polen kostte dit enige tijd.
De aangenomen motie om binnen 48 uur de fiscale gegevens van de personen op de sanctielijst te beschikking te stellen aan de autoriteiten die de sancties moeten opleggen en handhaven |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
Heeft u kennis genomen van de op donderdag 24 maart om 14.00 uur aangenomen motie Omtzigt (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1788) die de regering verzoekt ervoor zorg te dragen dat alle beschikbare fiscale gegevens, inclusief APA (Advance Pricing Agreements) en ATR (Douanecertificaat), zo spoedig mogelijk en liefst binnen 48 uur beschikbaar zijn voor alle autoriteiten in Nederland die toezicht houden op de naleving van de sancties tegen Rusland?
Ja.
Herinnert u zich dat u in de Kamer vertelde: «De Belastingdienst is zelf ook gehouden aan de sanctiewet. Men mag geen relaties aangaan met gesanctioneerde partijen en geen informatie delen met anderen autoriteiten over rulings. Dat valt allemaal onder de fiscale geheimhoudingsplicht.»?1
Ja.
Wilt u het tweede deel van het antwoord herzien of preciseren?
Het klopt dat het verstrekken van de gevraagde informatie in beginsel valt onder de fiscale geheimhoudingsplicht. Voorts kan dit antwoord op twee punten nader worden aangevuld.
Op de eerste plaats kan in incidentele onvoorziene gevallen ontheffing van deze geheimhoudingsplicht worden verleend2. Deze ontheffing valt binnen de bevoegdheid van de Minister van Financiën en is inmiddels namens de Minister verleend. De fiscale geheimhoudingsplicht staat dus niet langer aan verstrekking van de informatie in de weg.
Daarnaast moet echter ook worden getoetst of het verstrekken van de gevraagde informatie aan de betrokken autoriteiten is toegestaan op basis van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Hierover is recent nader advies ingewonnen bij de Landsadvocaat.
Deze geeft aan dat de sanctiewet en de sanctieverordening als grondslag mogelijk niet duidelijk genoeg is om gegevens uit te mogen wisselen. De Landsadvocaat adviseert daarom om op korte termijn ook te zorgen voor een nadere wettelijke grondslag. Hieraan wordt momenteel hard gewerkt door aanpassing van art. 43c van de Uitvoeringsregeling AWR en de Autoriteit Persoonsgegevens te vragen om spoedadvies. Daarnaast is het de autoriteiten die toezicht houden op de sanctiewet ook toegestaan om informatie te vorderen Dit, in combinatie met de ontheffing van de fiscale geheimhoudingsplicht die reeds is afgegeven, geeft nu al een mogelijkheid om gegevens te delen met de betreffende autoriteiten. De Landsadvocaat vindt dit namelijk een juridisch voldoende robuuste oplossing in afwachting van een duidelijke, voorzienbare en voorspelbare grondslag voor de gegevensverstrekking. Daarom kan de Belastingdienst volgens de Landsadvocaat de resultaten wel alvast met de bevoegde autoriteiten delen. Het definitieve advies van de Landsadvocaat wordt op zeer korte termijn nagestuurd aan uw Kamer.
De Belastingdienst is uitvoerder van de sancties en gaat in gesprek met de toezichthouders over de benodigde informatie. Bij het verstrekken van informatie door de Belastingdienst past wel een aantal kanttekeningen. Niet alle fiscale informatie is relevant voor het toezicht op de naleving van de sanctiewet. Daarnaast is de informatie waar de Belastingdienst over beschikt niet altijd actueel, en kan deze inmiddels zijn achterhaald. De Belastingdienst zal hiervoor alle dossiers handmatig doorlopen. De FIOD kan, anders dan de Belastingdienst, ook bevoegde autoriteit, toezichthouder of handhaver in het kader van de sanctiewet zijn. Er wordt momenteel alles op alles gezet om ervoor te zorgen dat de Belastingdienst de relevante informatie uit de rulings (APA’s en ATR’s) zo spoedig mogelijk uit kan uitwisselen voor zover deze noodzakelijk is voor andere autoriteiten om de sanctiewet uit te voeren.
Klopt het dat de Belastingdienst de navolgende officiële overeenkomsten heeft om gegevens te delen met de volgende instanties: een dienstverleningsovereenkomst met het Ministerie van Justitie en Veiligheid en DJI (Dienst Justitiële Inrichtingen), een convenant met de Arbeidsinspectie, een convenant met de Stichting AFM, een convenant met de Autoriteit Consument en Markt, een convenant met de Autoriteit woningcorporaties, een convenant met de Dienst Wegverkeer (RDW), een dienstverleningsovereenkomst met het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de DJI, een convenant met het Ministerie van Justitie over de samenwerking op het gebied van de Wet Bevordering Integriteitsbeoordeling door het Openbaar Bestuur (BIBOP), een convenant met het Bureau Financieel Toezicht, een convenant met het Centraal Administratiekantoor (CAK), een convenant met het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek), een convenant met het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) en het UWV (Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen), een convenant met het Centraal Justitieel Incassobureau (CJI), een convenant met diverse partijen betreffende Citydeal Zicht op ondermijning, een convenant samenwerking CT Infobox 2020, een convenant met het Directoraat-Generaal Fiscale Zaken, een convenant houdende afspraken over de samenwerking in het kader van het Financieel Expertise Centrum (FEC), een convenant met het iCOV (infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen), een convenant met het Informatie Knooppunt Zorgfraude (IKZ), een convenant met de Interventieteams (LSI), een convenant met de Kamer van Koophandel, convenant met de Kansspelautoriteit, een convenant met de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie, een convenant Kopieoplossing Handelsregister tussen Belastingdienst, CBS, Dienst Justis, KvK en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, een convenant met het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO), een convenant Belastingdienst (Landelijk Incassocentrum) en de vereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren (NVVK), een convenant LIEC/RIEC met het Ministerie van Veiligheid en Justitie, Openbaar Ministerie, Politie, Burgemeesters/korpsbeheerders en lokale besturen, een convenant met het Ministerie van Buitenlandse Zaken, een convenant met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, een convenant met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)/ Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), een convenant met het NIVRA en de NOvAA, een convenant Overname inning en invordering van verontreinigingsheffing rijkswateren VWS, een convenant met de Politie inzake het gebruik van ANPR camera’s van de Politie, een convenant met de Politie over aanleveren gegevens referentielijsten ANPR, een convenant met de Raad voor Rechtsbijstand, een convenant met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, een convenant met de Sociale Verzekeringsbank (SVB), een convenant met de Stichting inlichtingenbureau, een convenant met de Stichting Normering Arbeid, een convenant met het Team TRACK van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, een convenant met het UWV inzake gegevensuitwisseling Wet tegemoetkomingen loondomein, een convenant bestrijding van zorgfraude. Voortzetting Bestuurlijk Overleg Integriteit Zorgsector en een convenant met het Zorginstituut Nederland?2
Ja, dat klopt. De bevoegdheid tot het uitwisselen van informatie is gebaseerd op wet- en regelgeving. De genoemde overeenkomsten bevatten hiertoe een uitwerking, vaak van praktische aard.
Klopt het dat de Belastingdienst ook nog heel veel data op andere wijze gedeeld heeft met publieke en private partijen, zoals bij de illegale zwarte lijsten, waar 300.000 burgers en bedrijven op stonden?
Op 25 januari jl.4 heeft uw Kamer het rapport van PwC over externe gegevensdeling over burgers die in FSV stonden ontvangen. Hierin is geen volledige juridische analyse opgenomen over de mate waarin de geconstateerde gegevensverstrekking gedekt is binnen elk van de convenanten. Zoals in de brief van 25 januari is aangegeven, zal nader worden onderzocht in hoeverre voor de geconstateerde gegevensdelingen een voldoende rechtsgrondslag bestond.
Klopt het dat de Belastingdienst met meer dan 100 landen belastinggegevens uitwisselt?
Ja, dat klopt. Nederland wisselt financiële gegevens uit van personen en bedrijven volgens de Common reporting standard (CRS) met ruim 100 landen. Deze uitwisseling is geregeld in de Wet op de internationale bijstand bij de heffing van belastingen (WIB).
Klopt het dat Nederland, zelfs na het opzeggen van belastingverdrag met Rusland door Rusland, gewoon belastinggegevens blijft uitwisselen met Rusland onder CRS?
De automatische uitwisseling van financiële gegevens met Rusland vond niet plaats op basis van het per 1 januari 2022 door Rusland opgezegde bilaterale belastingverdrag, maar vond plaats op basis van het Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in belastingzaken (WABB-verdrag). Beëindiging van het bilaterale belastingverdrag had derhalve geen invloed op de uitwisseling van informatie volgens de CRS. Uiteraard is de informatie-uitwisseling met Wit-Rusland en Rusland door de huidige situatie in de wacht gezet.
Hoe beoordeelt u het feit dat u totaan het aannemen van eerdervermelde motie gewoon belastinggegevens van toeslagenouders en van de FSV-lijst met zeer veel instanties heeft gedeeld, dat u belastinggegevens van iedereen met ongeveer elke publieke instelling van Nederland deelt en dat u belastinggegevens met Rusland deelt, maar dat u geen belastinggegevens van mensen op de sanctielijst deelde met de autoriteiten die de sancties moeten handhaven in Nederland?
Voor de uitvoering van wetgeving is een effectieve gegevensuitwisseling tussen verschillende instanties noodzakelijk. Tegelijkertijd dient zulke uitwisseling uiteraard te voldoen aan de eisen die de wet daaraan stelt.
Op welk moment heeft u een overeenkomst getekend met alle autoriteiten die de sancties moeten opleggen om alle belastinggegevens (inclusief APA- en ATR-rulings) te delen? Kunt u deze overeenkomsten onmiddellijk met de Kamer delen?
De Belastingdienst heeft overeenkomsten gesloten met de instanties die zijn vermeld bij vraag 4. Voor de uitvoering van de motie-Omtzigt (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1788) zullen de relevante, beschikbare gegevens worden verstrekt aan alle autoriteiten in Nederland indien en voor zover nodig voor de naleving van de Sanctiewet 1977. Als het voor de verstrekking van deze gegevens noodzakelijk is om nadere afspraken neer te leggen in een overeenkomst zal daartoe worden overgegaan.
Hoeveel mensen staan om de sanctielijsten en hoeveel rulings hebben betrekking op deze mensen?
De Belastingdienst brengt op dit moment in kaart welke Advance Pricing Agreements (APA) en Advance Tax Rulings (ATR) er zijn met personen die op de EU-sanctielijst staan. Met name de laatste categorie is complex om uit te zoeken. De Belastingdienst inventariseert dit vanaf juli 2017 omdat sinds dat moment er een beëindigingsgrond in de APA’s en ATR’s is vastgelegd indien de vennootschap of bestuurder op de EU-sanctielijst voorkomt. De verwachting met betrekking tot de EU-sancties Rusland is dat het om een beperkt aantal gevallen gaat, maar de inventarisatie is nog in volle gang zodat daarover nog geen definitief uitsluitsel gegeven kan worden. De Belastingdienst heeft altijd strikt de beperkende beleidskaders gehanteerd, wat tot gevolg heeft dat bij een relatief beperkt aantal structuren zekerheid vooraf is verleend door middel van een APA of ATR met betrekking tot personen die later op de EU-sanctielijst komen te staan. Bij de inventarisatie wordt naar alle ingediende verzoeken vanaf 1 juli 2017 tot nu gekeken, dus niet alleen naar de verzoeken die tot een ruling hebben geleid. Dat betekent dat alle APA- en ATR-verzoeken van over die periode individueel wordt bekeken. De Belastingdienst verwacht deze week de eerste (voorlopige) beoordeling van de 3400 verzoeken af te ronden. Vanwege de zorgvuldigheid en de rechtsstatelijkheid vindt nog een (verdiepings)analyse plaats om tot een eindbeoordeling te kunnen komen. Hier is de Belastingdienst op dit moment al handmatig mee bezig en dit wordt binnen enkele weken geheel afgerond.
Op welk moment zijn al deze rulings uitgewisseld met de autoriteiten die de sancties moeten opleggen?
De Belastingdienst verwacht op zeer korte termijn de gegevens van de desbetreffende rulings voor uitwisseling gereed te hebben. Zodra dat het geval is, zal de informatie voor zover deze noodzakelijk is voor andere autoriteiten om de sanctiewet uit te oefenen zo spoedig mogelijk worden uitgewisseld. Hierbij passen wel de kanttekeningen met betrekking tot de informatie in deze rulings zoals deze in het antwoord op vraag 3 zijn opgenomen.
Zijn alle andere belastinggegevens die voor de sancties relevant zijn, ook uitgewisseld?
Voor zover een rechtsgrond aanwezig is, zal de ons bekende en in deze context relevante informatie worden uitgewisseld.
Is er in Nederland beslag gelegd op onroerend goed?
Met sanctieregelgeving wordt er geen beslag gelegd op tegoeden of bezittingen. Dit kan enkel op basis van een strafrechtelijke titel. Wel worden op basis van sanctieregelgeving tegoeden en economische middelen bevroren. Dit betekent dat er bijvoorbeeld geen overdracht van eigendom kan plaatsvinden. In het geval van onroerend goed betekent dit ook dat er geen diensten mogen worden verleend aan de persoon die op de sanctielijst staat, zoals bijvoorbeeld notariële diensten of makelaarsdiensten. Daarnaast kunnen er geen transacties plaatsvinden om eigendom over te dragen, te verhuren of te verhypothekeren. Het is dus niet mogelijk om eigendom over te dragen of te verplaatsen van een persoon op de sanctielijst. Overtreding van deze regels is een economisch delict, en dus strafrechtelijk vervolgbaar.
Op hoeveel onroerend goed is er beslag gelegd en zijn alle gegevens van het kadaster gebruikt?
Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 13 wordt er onder sanctieregelgeving geen beslag gelegd op tegoeden en economische middelen. De Europese sanctieregels vereisen dat alle economische middelen van personen en entiteiten op de sanctielijst worden bevroren. Onder bevriezing van economische middelen wordt verstaan het voorkomen dat economische middelen worden gebruikt om op enigerlei wijze tegoeden, goederen of diensten te verkrijgen, onder meer door deze te verkopen, te verhuren of te verhypothekeren. Alle economische middelen van de personen en entiteiten op de sanctielijsten zijn bevroren, dus ook de onroerende goederen. Het is voor een ieder verboden om te handelen in strijd met de bevriezing. Notarissen zijn de poortwachter in het tegenhouden van transacties van onroerende zaken van personen en entiteiten op de sanctielijst: op grond van de Sanctiewet 1977 en de Wet op het notarisambt mogen zij sinds het ingaan van de sancties geen medewerking verlenen aan transacties van onroerende zaken van personen en entiteiten op de sanctielijst. Naast de generieke strafbaarstelling in de Sanctiewet 1977, is de notaris onderworpen aan toezicht uitgeoefend door het Bureau Financieel Toezicht en aan tuchtrecht uitgeoefend door de kamers voor het notariaat. Sinds de sancties in 2014 controleren de notarissen al bij transacties van onroerende goederen op de sancties. De Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie heeft bij de aanvullende sancties in 2022 haar leden ook geïnformeerd hierover.
Het Kadaster beheert de registers voor registergoederen (waaronder onroerende zaken). In aanvulling op de taak die door de notarissen reeds wordt uitgeoefend regelt het kabinet dat het Kadaster in de registers een aantekening zet bij registergoederen van personen en entiteiten op de sanctielijst. Daarmee wordt voor een ieder inzichtelijk bij het raadplegen van de registers welke registergoederen door de sancties bevroren zijn. Hierdoor wordt het voor de gebruiker van die gegevens, net als voor de notaris, direct duidelijk dat niet mag worden meegewerkt aan een transactie ten aanzien van dat registergoed. Deze aantekening wordt mogelijk gemaakt in een regeling van de Minister van Buitenlandse Zaken, in overeenstemming met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, die begin komende week wordt vastgesteld.
Voor registergoederen op naam van natuurlijke personen en entiteiten op de sanctielijst kan het Kadaster die aantekening direct plaatsen als de ministeriële regeling in werking is getreden. Voor registergoederen op naam van rechtspersonen waar die natuurlijke personen op de sanctielijst een uiteindelijk belang in hebben of mee verbonden zijn, ligt dit complexer. Het Kadaster beschikt niet over een overzicht van rechtspersonen waar de natuurlijke personen op de sanctie lijst een uiteindelijk belang in hebben. Dit geldt voor alle instanties die hiermee te maken hebben. Het kabinet komt aanvullend op bovenstaande maatregelen in dezelfde ministeriële regeling met een grondslag om de informatieverstrekking van de Kamer van Koophandel naar het Kadaster mogelijk te maken. Hiermee kan, voor zover deze informatie bekend is bij de Kamer van Koophandel, inzichtelijk gemaakt worden welke rechtspersonen het betreft (en daarmee dus welke registergoederen op naam van die rechtspersonen het betreft). Veelal gaat het om ingewikkelde bedrijfsconstructies.
Er bestaat geen meldplicht voor een toezichthoudende instantie om bevroren onroerend goed aan te geven, zoals wel het geval is binnen de financiële sector aangaande banktegoeden. Daarmee is niet bekend welke totale waarde de bezittingen in onroerend goed van personen op de sanctielijst hebben in Nederland.
Is er in Nederland beslag gelegd op andere goederen, bijvoorbeeld cash, boten of kunst? Kunt u aangeven hoe het onderzoek naar het bezit op deze goederen verloopt?
Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 13 en 14 wordt er onder sanctieregelgeving geen beslag gelegd op tegoeden en economische middelen. Dit kan enkel op basis van een strafrechtelijke titel. Bevriezing onder sanctieregelgeving betekent dat er bijvoorbeeld geen overdracht van eigendom kan plaatsvinden. In het geval van de genoemde voorbeelden betekent dit ook dat er geen diensten mogen worden verleend aan de persoon die op de sanctielijst staat, zoals het verwerken van cash-betalingen, het cureren van kunstcollecties of dienstverlening aan vaartuigen. Het betekent echter niet dat dergelijke bezittingen actief worden verzameld door de overheid en worden opgeborgen. Er bestaat geen meldplicht voor een toezichthoudende instantie om bevroren cash, boten of kunst aan te geven, zoals wel het geval is binnen de financiële sector aangaande banktegoeden. Echter, vanwege het feit dat er geen diensten mogen worden verleend en het verwerken van transacties is verboden, zijn de tegoeden wel bevroren.
Door de FIOD is nog geen beslag gelegd op goederen die onder de sanctiemaatregelen vallen. Wel heeft de FIOD 137 mln Euro in beslag genomen van banktegoeden die niet waren bevroren en mogelijk gebruikt zouden worden bij overtredingen van de Sanctiewet.
De FIOD kan uitsluitend beslag leggen indien sprake is van een mogelijke overtreding van de sanctiemaatregelen en in dat kader een strafrechtelijk onderzoek is gestart. Artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering biedt daartoe de mogelijkheid. De Douane voert het toezicht uit op het verkeer van deze sanctiegoederen. Dit doet de Douane door aangiften te analyseren en te controleren, aanvragen van vergunningen te controleren en zendingen fysiek te controleren. Als er een vermoeden is dat zendingen onder de werking van de sanctiemaatregelen vallen, worden deze voorgelegd aan de Centrale Dienst In & Uitvoer van Douane (CDIU). De CDIU beoordeelt de goederen, de transactie en doet een check op de eindgebruiker. Bij vrachtzendingen waarover twijfel bestaat, stemt de CDIU af met het Ministerie van Buitenlandse Zaken dat verantwoordelijk is voor de naleving van de sanctiemaatregelen. Wanneer de beoordeling is dat er inderdaad sprake is van een vermoedelijke overtreding draagt zij de zaak over aan een gespecialiseerd team binnen de Douane, het Team Precursoren, Strategische goederen en Sanctiewetgeving (POSS). Dit team kan een bedrijf een waarschuwing opleggen. Ook heeft dit team de mogelijkheid om contact op te nemen met het Openbaar Ministerie over eventuele strafrechtelijke gevolgen.
Er zijn sinds het uitbreken van de oorlog 45 aangiften (peildatum 25 maart) van goederen gedaan waar mogelijk sprake is van een overtreding van de sanctiemaatregelen. In 13 gevallen zijn de goederen alsnog vrijgegeven en mochten hun weg vervolgen. Het ging bijvoorbeeld om ladingen hout die vanuit Rusland op weg waren naar België. Van 7 zendingen is na afgerond onderzoek vastgesteld dat deze goederen de opgegeven bestemming niet mogen volgen. Het gaat vooral om onderdelen voor de olie-industrie en databeveiliging. De goederen gaan retour naar de exporteur en dus niet naar de oorspronkelijk opgegeven bestemming. Over de overige 25 aangiften is nog geen finale beoordeling gedaan en loopt het onderzoek nog.
De Douane heeft op dit moment nog geen goederen als boten of kunst in beslag genomen in het kader van de sanctiemaatregelen.
Kunt u aangeven of er persoonlijke ontmoetingen geweest zijn (of telefoongesprekken, e-mail-gesprekken of whatsapp-gesprekken) tussen personen op de sanctielijsten en bewindspersonen en/of ambtenaren in afgelopen tien jaar? Zo ja, welke van deze ontmoetingen zijn u dan bekend?
Er wordt geen overzicht bijgehouden van contacten die bewindspersonen en ambtenaren hebben met personen die op sanctielijsten staan. Het is daarom niet mogelijk aan te geven of, en zo ja en in hoeveel gevallen, er sprake is geweest van dergelijke contacten. EU-sancties zijn geen doel op zichzelf maar dragen bij aan een breder beleidsdoel, waarbij voor maximale effectiviteit de samenhang met andere instrumenten in ogenschouw dient te worden genomen. Sancties zijn geen strafmaatregel, in de kern tijdelijk en werken preventief: ze zijn bedoeld om het beleid of gedrag van een land, organisatie of persoon te veranderen. Contacten zijn daarom in beginsel niet verboden volgens de sanctieregelgeving in kwestie maar worden zorgvuldig afgewogen.
Kunt u precies aangeven welke contacten er geweest zijn tussen personen op de sanctielijst en ministers en ambtenaren in de afgelopen zes weken?
Er wordt geen overzicht bijgehouden van contacten die bewindspersonen en ambtenaren hebben met personen die op sanctielijsten staan. Het is daarom niet mogelijk aan te geven of, en zo ja en in hoeveel gevallen, er sprake is geweest van dergelijke contacten. EU-sancties zijn geen doel op zichzelf maar dragen bij aan een breder beleidsdoel, waarbij voor maximale effectiviteit de samenhang met andere instrumenten in ogenschouw dient te worden genomen. Sancties zijn geen strafmaatregel, in de kern tijdelijk en werken preventief: ze zijn bedoeld om het beleid of gedrag van een land, organisatie of persoon te veranderen. Contacten zijn daarom in beginsel niet verboden volgens de sanctieregelgeving in kwestie maar worden zorgvuldig afgewogen.
Kunt u precies aangeven wat bedoeld wordt met de zin: «Bij een bedrijf met gesanctioneerde eigenaren en het vermogen bestaat uit activa op de balans, kan geen vermogen worden bevroren door een financiële instelling of trustkantoor als deze hier geen toegang toe heeft. Dat betekent niet dat die bestanddelen niet bevroren (kunnen) worden; het betekent alleen dat financiële instellingen dat niet kunnen doen. Het bedrijf is bijvoorbeeld zelf verantwoordelijk dat het relevante vermogen wordt bevroren.»?3
Hiermee wordt bedoeld dat financiële instellingen alleen vermogen van gesanctioneerde personen kunnen bevriezen als het vermogen bij hun is ondergebracht of hun diensten worden gebruikt.
Hoe kan een bedrijf zijn eigen vermogen bevriezen en hoe wordt dat kenbaar gemaakt aan de autoriteiten? Kunt u dat met een voorbeeld toelichten?
Eenieder in Nederland is gehouden aan de sanctieregelgeving. Dat geldt voor een financiële instelling, andere dienstverleners, en ook voor bedrijven met gesanctioneerde eigenaren zelf. Iedereen die de beschikking heeft over of toegang tot activa, vermogen of tegoeden van gesanctioneerde partijen moet dit bevriezen. Financiële instellingen zijn echter de enigen die volgens de Sanctiewet 1977 verplicht zijn om relaties met gesanctioneerde personen te melden en daarbij aan te geven hoeveel zij hebben bevroren.
Kunt u deze vragen een voor een en voor woensdagavond 30 maart 2022, 20.00 uur beantwoorden, in verband met de speech van president Zelenskyy in de Tweede Kamer en het aansluitende debat op 31 maart aanstaande? Mocht de lijst met contacten van de afgelopen jaren (vraag 13) dan nog niet klaar zijn, dan is daarvoor begrip.
Dit is niet gelukt.
Kunt u een vertaling van de antwoorden op deze vragen in het Engels maken en die ter beschikking stellen aan de Raad van de Europese Unie en de ambassadeur van Oekraïne in Nederland?
Ja.
Het verbod van een Apartheid panel op de Universiteit Leiden |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het verbod van de Universiteit Leiden op de paneldiscussie «Apartheid, Racism and Intersectionality» die op 21 maart plaats had moeten vinden en die was georganiseerd door een groep studenten en academici in het kader van de «Israël Apartheid Week»1? Hoe beoordeelt u dit verbod?
Ja. De Universiteit Leiden heeft aangegeven dat ze een aantal huisregels hanteren voor het beschikbaar maken van zalen2. Onder deze huisregels wordt van aanvragers volledige transparantie verwacht ten aanzien van de aankondiging, gekozen format en doel van de bijeenkomst. De personen die een zaal aanvroegen voor de bijeenkomst hebben aan deze huisregels niet willen voldoen. Dit was een probleem omdat in eerste instantie niet helder was wie de daadwerkelijke organisatoren van de bijeenkomst waren. Daardoor kon een gesprek over de bijeenkomst niet plaatsvinden. Gezien deze context heb ik begrip dat de instelling behoefte had aan meer informatie alvorens de bijeenkomst door te laten gaan.
Wat vindt u van de opvatting van het College van Bestuur (CvB) en de rector magnificus van de Universiteit Leiden dat de moderator van het panel – de Nederlands-Palestijnse Dr. Dina Zbeidy – niet «neutraal» genoeg zou zijn? Waarin is dit vermeende gebrek aan «neutraliteit» gelegen volgens de universiteit, en heeft dit te maken met haar afkomst als Palestijnse?
De Universiteit Leiden heeft aangegeven dat de diverse achtergrond van de moderator geen rol heeft gespeeld in hun beslissing. Inmiddels heeft er op 24 mei een panelbijeenkomst «Silencing Palestine» plaatsgevonden waarbij Dr. Dina Zbeidy wederom was uitgenodigd als moderator. Insteek van die bijeenkomst was het bespreken van onderdrukte Palestijnse rechten, «als grondoorzaak van het Palestijns-Israëlitisch conflict»3.
Klopt het dat de Universiteit Leiden niet eerst met de betreffende moderator heeft gesproken voordat het hoofd van de beveiliging en het CvB tot het oordeel waren gekomen dat ze «ongeschikt» zou zijn? Zo ja, hoe beoordeelt u de zorgvuldigheid waarmee het ingrijpende besluit tot het verbieden van een panel is genomen?
Aangezien de belangen om een veilige omgeving te garanderen groot zijn vanwege het gevoelige onderwerp dat centraal stond, is het begrijpelijk dat er snel gehandeld werd. De Universiteit Leiden heeft aangegeven dat gedurende de gesprekken met de aanvragers, die handelden namens onbekend gebleven organisatoren, in eerste instantie is gesproken over de betreffende moderator en er daarna snel contact is geweest met de betreffende moderator zelf. Het belangrijkste is dat er uiteindelijk met alle betrokkenen is gesproken.
Bent u van mening dat er juist met het publiekelijk in twijfel trekken van de integriteit van een Nederlands-Palestijns academica met een doctoraat van de Universiteit van Amsterdam (UvA) er een onveilig klimaat is geschapen voor Palestijnse studenten en academici en om over Israëlische apartheid te praten? Zo nee, waarom niet?
Instellingen hebben naast de taak te zorgen voor een fysiek veilige omgeving ook de taak om een sociaal veilige omgeving te creëren voor deelnemers bij dit soort bijeenkomsten en de ruimte te geven in debatten voor andere geluiden.
Inmiddels heeft er een panel plaatsgevonden op 24 mei waarbij dezelfde moderator was uitgenodigd. Dat is voor mij een bevestiging dat haar integriteit niet de reden was om de bijeenkomst de eerste keer niet door te laten gaan.
Bent u van mening dat het hier om een politiek besluit van het College van Bestuur gaat, en dat de verwijzing naar de huisregels die een «goede moderator» voorschrijven dermate vaag is dat deze willekeur van de universiteit toelaat?
Het is aan de instelling zelf om goede huisregels op te stellen voor het beschikbaar maken van hun voorzieningen en daarmee heeft elke instelling tot een bepaalde hoogte ruimte om beslissingen te nemen. Naast het bieden van ruimte voor discussies moet de instelling ook zorg dragen voor de veiligheid van deelnemers aan dit soort bijeenkomsten.
Bent u bereid bij de Universiteit Leiden aan te dringen op excuses richting Dr. Zbeidy, gezien het feit dat ze zonder wederhoor publiekelijk door het CvB en de rector magnificus als academica ongeschikt is verklaard voor het leiden van een panel over een onderwerp waar zij jarenlang onderzoek naar heeft gedaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord 4.
Klopt het dat de Universiteit Leiden eerder in 2018 een panel van Israëlische en Palestijnse mensenrechtenorganisaties in eerste instantie verbood, op grond klachten van Israël-lobby organisaties en niet verder onderbouwde «veiligheidsredenen»? Wat waren deze veiligheidsredenen concreet?
De Universiteit Leiden heeft aangegeven dat in 2018 een evenement is georganiseerd waar vooraf van beide zijden emotionele oproepen hebben plaatsgevonden. De hoofdreden dat dit toch een academische bijeenkomst heeft kunnen worden is omdat de organisatoren hun volledige medewerking gaven aan een neutrale gespreksleiding en het bevorderen van een constructieve opstelling van beide zijden.
Klopt het dat de Universiteit Leiden en andere universiteiten studiepunten toekennen aan studenten die collegereeksen volgen van pro-Israël lobbyorganisatie Centrum Informatie en Documentatie Israël (CIDI)? Hoe voldoet dit volgens u aan het door de universiteit zelf aangedragen vereiste van «neutraliteit» bij «onderwerpen zoals deze»? Waarom is het bij de collegereeks geen verplichting dat er ook een ander, door Palestijnse belangenorganisaties aangedragen, perspectief aanwezig is?
Het standpunt van neutraliteit is zeer belangrijk voor academische instellingen. In aanraking komen met verschillende perspectieven en op basis daarvan zelf komen tot standpunten is een cruciaal onderdeel bij de academische vorming. Ik wil instellingen dan ook met klem meegeven zorgvuldigheid en terughoudendheid te blijven betrachten bij het mogelijk maken van dergelijke constructies om die neutraliteit, die zo belangrijk is voor de academische vorming van studenten, te waarborgen.
In dit specifieke geval heeft de Universiteit Leiden aangegeven dat binnen de toenmalige BA Hebreeuwse en Joodse Studies (HJS), die inmiddels niet meer bestaat, het een mogelijkheid was dat studenten de lezingreeks van CIDI volgden en studiepunten konden ontvangen voor een paper die daarbij moest worden geschreven. Dat gebeurde volgens de universiteit incidenteel en op individuele basis en onder strikte voorwaarden. Zo moest de student daarvoor een verzoek indienen bij de examencommissie. De examencommissie beoordeelde of het paste binnen de eindtermen van de opleiding. De student rondde de lezingenreeks af met een wetenschappelijke paper. De beoordeling daarvan gebeurde door een docent van de opleiding die werd aangewezen door de examencommissie.
De universiteit geeft aan dat de opleiding HJS in 2014 is beëindigd, met uitfasering (afbouw) tot en met 31 augustus 2018. De contemporaine aspecten van HJS komen nu aan bod in de opleiding BA Midden-Oostenstudies. In die opleiding is niet voorgekomen dat studenten als onderdeel van hun programma de lezingenreeks van CIDI hebben gevolgd, met uitzondering van één leerling die net in de overgangsfase zat.
Het CIDI staat voor bepaalde politieke en maatschappelijke opvattingen, met name in relatie tot het Israëlisch-Palestijns conflict, waarbij voorzichtigheid dan wel geboden is om studenten te voorzien van meer dan één visie op dit thema.
Ik neem de uitleg van de Universiteit Leiden voor kennisgeving aan en meen dat met de toenmalige opzet, de betrokkenheid van de examencommissie en de uitdrukkelijke mededeling dat studenten in de opleiding met verschillende perspectieven in aanraking zijn gekomen, niet zonder meer gesteld kan worden dat de neutraliteit in het geding is gekomen.
Bent u het eens dat deze gebeurtenissen voorbeelden zijn van de krimpende ruimte om de Israëlische bezetting van Palestina en de misdaad van apartheid te kunnen bespreken? Zo nee, hoe dienen deze gebeurtenissen volgens u dan wel gekwalificeerd te worden? Zo ja, bent u bereid om het verder krimpen van deze ruimte actief tegen te gaan op Nederlandse universiteiten? Op welke wijze?
Dit thema blijft er een van grote tegenstellingen. Ik zie de nut en noodzaak dat dergelijke thema’s vrij bediscussieerd kunnen worden in een academische setting zonder dat studenten zich buitengesloten voelen. Op basis van de informatie die ik van de Universiteit van Leiden heb gekregen is er geen sprake van uitsluiting. Ik begrijp de zorgen die instellingen kunnen hebben bij de organisatie van dit soort thema-avonden vanwege de emoties die dit onderwerp oproept. Daarmee is het wel belangrijk dat instellingen een veilige omgeving kunnen garanderen waar dit soort gesprekken dan ook plaatsvinden.