De Europese Raad over vreemdelingen- en asielbeleid op 12 en 13 juni |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Welke verplichting heeft u ervan weerhouden zélf bij de belangrijke JBZ-Raad over vreemdelingen- en asielbeleid op 12 en 13 juni 2025 in Luxemburg namens Nederland aanwezig te zijn?
Op 12 juni stonden geen migratie-gerelateerde onderwerpen op de agenda van de JBZ-Raad. Op 13 juni nam ik deel aan de Bilderbergbijeenkomst. De Staatssecretaris Rechtsbescherming was namens Nederland aanwezig tijdens de JBZ-Raad.
Waar was u en met welk doel op 12 juni 2025?
Op 12 juni nam ik deel aan verscheidene bestuurlijke overleggen en reisde ik af naar de Bilderbergbijeenkomst. Voor een overzicht van mijn activiteiten verwijs ik u naar de openbare agenda.
Waar was u en met welk doel op 13 juni 2025?
Op 13 juni nam ik deel aan de Bilderbergbijeenkomst. De Bilderbergbijeenkomst biedt de gelegenheid om in informele setting dialoog te voeren over actuele geopolitieke en maatschappelijke thema’s samen met vertegenwoordigers uit onder meer de politiek, wetenschap, journalistiek en het bedrijfsleven.
Waarom beoordeelde u uw verplichting (of verplichtingen) op 12 en 13 juni 2025 blijkbaar als belangrijker en urgenter dan uw aanwezigheid namens Nederland bij de JBZ-Raad in Luxemburg?
De JBZ-Raad en de Bilderbergbijeenkomst zijn beide van belang. Nederland was goed vertegenwoordigd op de JBZ-Raad. Zoals ook aangegeven onder vraag 3 biedt de Bilderbergbijeenkomst de mogelijkheid om op hoog niveau gesprekken te voeren op relevantie terreinen met Europese en Noord-Amerikaanse leiders en experts. Door de expertise van de genodigden op verschillende domeinen maakt de Bilderbergbijeenkomst het mogelijk om te spreken over verscheidene onderwerpen die de Europese, Noord-Amerikaanse en Nederlandse belangen aangaan, o.a. op het gebied van veiligheid.
Op welke dagen was u dit jaar aanwezig op de Bilderbergconferentie in Stockholm en waarom was u daar?
Ik was vanaf donderdagavond 12 juni tot in het weekend aanwezig op de Bilderbergbijeenkomst. Voor de reden van mijn bezoek verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3 en 4.
Kunt u de bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
De vragen zijn afzonderlijk van elkaar beantwoord.
Kunt u de bovenstaande vragen binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja
(cofinancierings)aanvraag AI-fabriek en aangeven interesse AI-gigafabriek |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC), Harm Holman (NSC), Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
van Marum , Eelco Heinen (minister financiën, minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de mogelijkheid om voor aanstaande vrijdag 17 uur interesse aan te geven bij de Europese Unie voor een AI-gigafabriek?1
Ja.
Bent u voornemens om uw interesse voor een AI-gigafabriek tijdig kenbaar te maken aan de EU?
Het demissionair kabinet ziet het belang om in de Europese Unie (EU) publiek en privaat te investeren in AI-infrastructuur, waarbij de AI-Gigafabrieken een belangrijk initiatief is. Het Ministerie van Economische Zaken heeft daarom samen met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de RVO een Nederlandse interessepeiling en bijeenkomst georganiseerd. Hieruit blijkt Nederlandse interesse. De Nederlandse bedrijven met een hoofdkantoor in de EU en andere organisaties kunnen zelfstandig reageren op de Europese Call for Expression of Interest die 20 juni sluit. Het gaat hier om een eerste uitvraag naar mogelijke interesse in Europa. Via een brief aan de Europese Commissie zal het Ministerie van Economische Zaken vervolgens op korte termijn het belang van AI-Gigafabrieken en de Nederlandse interesse ondersteunen. In deze brief zal worden verwezen naar de meest concrete initiatieven die bekend zijn bij het ministerie. Het demissionaire kabinet reageert daarmee niet zelf op de formele Call for Expression of Interest, maar ondersteunt wel de Nederlandse interesse. De Europese Commissie zal de reacties gebruiken voor verdere gesprekken in de komende maanden om te komen tot kansrijke initiatieven. De officiële call voor AI-Gigafabrieken wordt eind dit jaar verwacht. Ik blijf in gesprek met de Europese Commissie en de EuroHPC Joint Undertaking over de verdere uitwerking van dit initiatief en de Nederlandse belangen daarin.
Ervan uitgaande dat het gaat om een cofinancieringstraject met de EU, zijn daar middelen voor beschikbaar, (ook) vanuit Nij Begun (mits een dergelijke fabriek in Groningen zou kunnen komen)?
Voor een AI-Gigafabriek zijn momenteel geen financiële middelen gereserveerd in de begroting. Voor de AI-faciliteit in Groningen (geen AI-Gigafabriek) wordt op dit moment nog gewerkt aan het verkrijgen van een Rijksbijdrage, aanvullend op de regionale bijdrage vanuit Nij Begun, zodat uiterlijk 30 juni een voorstel kan worden ingediend voor Europese cofinanciering.
Wat is de stand van zaken van de (cofinancierings-)aanvraag voor een «gewone» AI-fabriek voor Groningen, met (een bijdrage uit) de middelen voor Nij Begun? Klopt het dat deze aanvraag uiterlijk eind juni gedaan moet zijn, vergezeld van een reservering van de benodigde nationale middelen? Bent u voornemens deze aanvraag te doen, of heeft u deze aanvraag gedaan?
Het klopt dat uiterlijk 30 juni een voorstel ingediend moet worden om aanspraak te maken op Europese cofinanciering. Een voorwaarde voor indiening is dat de benodigde nationale middelen zijn gereserveerd. Er wordt onderzocht of er door herprioritering ruimte beschikbaar gemaakt kan worden binnen de begrotingen van betrokken departementen om een voorstel in te dienen.
Kunt u deze vragen uiterlijk donderdag 19 juni 2025 beantwoorden (gezien de deadline van aanstaande vrijdag 17.00 uur)?
Ja.
Het bericht ‘Netversterking midden-Nederland jaren vertraagd’ |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Hoe luidt uw reactie op het bericht «Netversterking midden-Nederland jaren vertraagd»?1
De aangekondigde vertraging van tenminste vier jaar is ook voor het kabinet zeer teleurstellend, gezien de urgentie om de schaarste aan transportcapaciteit op het elektriciteitsnet te verminderen, in het bijzonder ook in deze regio. Dit is een tegenvaller met negatieve gevolgen voor de economie, de woningbouw en de voortgang van de energietransitie.
Het kabinet spant zich tot het uiterste in om, samen met alle betrokken betrokken partijen, TenneT en de provincie Utrecht voorop, iedere mogelijkheid om de realisatie van dit project te versnellen aan te grijpen. Daarbij zal het kabinet elke stap zetten die het kan zetten om alle cruciale elektriciteitsprojecten te versnellen of minimaal te voorkomen dat ze vertraging oplopen. Iedere maand die kan worden ingelopen is winst voor de maatschappelijke uitdagingen op het gebied van economie, woningbouw en de energietransitie.
Welke gevolgen heeft de vertraging van de noodzakelijke uitbreidingsprojecten voor burgers en bedrijven? Bent u bereid de tweede-orde-effecten in kaart te brengen? Hoeveel woningen kunnen hierdoor voorlopig niet op het elektriciteitsnet aangesloten worden?
De realisatie van het station in Utrecht is een randvoorwaarde voor het verminderen van netcongestie in de gehele regio Gelderland, Utrecht en Flevopolder (FGU). Voor het FGU gebied wordt gewerkt aan een tiental maatregelen die moeten leiden tot meer flexibiliteit of een lagere piekvraag, zodat waar mogelijk partijen aangesloten kunnen blijven worden. Bedrijven op de wachtlijst voor een grootverbruikersaansluiting zullen als gevolg van de vertraging waarschijnlijk nog langer moeten wachten. De netbeheerders maken momenteel nieuwe prognoses, waarin zowel het effect van de maatregelen als de vertraging van de uitbreiding van het net worden meegenomen. Deze prognoses worden dit najaar opgeleverd. Dan wordt ook inzichtelijk wat de eventuele gevolgen zijn van de vertraging op specifieke andere groepen, en kunnen eventuele tweede-orde-effecten in kaart worden gebracht. Overigens hebben energieleverancier Eneco en TenneT onlangs afspraken gemaakt om twee gascentrales bij de stad Utrecht langer in bedrijf te houden om de druk op het elektriciteitsnet in de provincie Utrecht te verlichten2.
Het is duidelijk dat netcongestie een urgente uitdaging is voor de nieuwbouwopgave. Het is echter niet mogelijk de precieze impact van netcongestie op de huidige woningbouwplannen in kaart te brengen. Veel factoren spelen een rol in hoe snel een woningbouwproject gerealiseerd kan worden, vertraging is vaak niet toe te wijzen aan één enkele factor. Ook ten aanzien van netcongestie hangt mogelijke vertraging van veel factoren af; soms zal een aansluiting in eerste instantie niet mogelijk lijken, maar met een slimme aanpassing toch wel. Het Ministerie van Volksvesting en Ruimtelijke Ordening houdt via de versnellingstafels en op projectniveau zicht op waar dit een belemmering is en schakelt waar nodig experts in. Samen met het Ministerie van Klimaat en Groene Groei en de partners van de Woontop-afspraak 10.1 wordt ook gewerkt aan het bieden van praktische handvatten om netbewuster te bouwen en daarmee efficiënter om te gaan met de beschikbare capaciteit. Op de Woontop is afgesproken dat overheden, corporaties en marktpartijen een publiek-private monitor gaan gebruiken. Deze wordt momenteel ontwikkeld. De monitor zorgt voor sturingsinformatie en brengt knelpunten in kaart. Daarmee zal ook beter inzicht ontstaan in de projecten waar netcongestie een rol speelt.
Acht u het invoeren van een wachtlijst voor kleinverbruikers als maatregel acceptabel? Welke gevolgen heeft dat voor deze consumenten en kleine ondernemers?
Een wachtlijst is onwenselijk, of dit nu consumenten of grote of kleine bedrijven treft, maar kan in een situatie van netcongestie noodzakelijk zijn om het elektriciteitsnet overeind te houden. Indien er niet voldoende ruimte is om iedereen aan te sluiten wordt een wachtrij ingesteld en geeft het maatschappelijk prioriteringskader van de ACM aan welke categorieën prioriteit hebben. Hiermee worden de partijen met het grootste algemeen belang als eerste aangesloten op de ruimte die er nog beschikbaar is of beschikbaar komt. De ACM heeft op 26 juni een ontwerpbesluit voor een nieuw kader ter consultatie gepubliceerd. Dit kader moet op 1 januari 2026 in werking treden. Hierin zijn onder andere ook woningen en verzwaring van aansluitingen bij huishoudens als prioritair opgenomen. Op dit moment kunnen woningen en verzwaring van aansluitingen bij huishoudens binnen FGU nog aangesloten worden. De maatregelen die genomen worden binnen FGU zijn erop gericht om dit ook in de toekomst zo te houden en om waar mogelijk andere partijen in de wachtrij te helpen.
Hoe beoordeelt u het feit dat het zeer lastig is om geschikte locaties te vinden voor nieuwe hoogspanningsstations? Wat is uw inzet hierbij?
Het vinden van geschikte locaties voor nieuwe hoogspanningsstations is complex vanwege de schaarse ruimte en de ruimteclaims van andere grote opgaven. Daarnaast zijn voor de meeste 110–150kV projecten, en ook voor veel 380kV-projecten, vooralsnog geen ruimtelijke reserveringen of aanwijzingen gedaan in provinciale of gemeentelijke ruimtelijke plannen. Het Rijk beziet met provincies, gemeenten en netbeheerders hoe de ruimtelijke keuzes voor toekomstige elektriciteitsinfrastructuur eerder gemaakt kunnen worden. De Nota Ruimte is het overkoepelende kader voor de ruimtelijke ordening en het Programma Energiehoofdstructuur (PEH) biedt het kader voor het nationale energiesysteem. De inzet van het kabinet is erop gericht deze kaders te benutten om sneller tot gedragen en haalbare locatiebesluiten te komen.
Deze uitdaging vraagt om een zorgvuldige afweging van belangen en een duidelijke rolverdeling tussen betrokken partijen. Om projecten te versnellen, is het belangrijk dat er snel duidelijkheid komt over het bevoegd gezag voor de locatiekeuze en wie daarmee de verantwoordelijkheid neemt voor de keuze. Hier sorteert het kabinet op voor met het maatregelenpakket dat is gepresenteerd in de Kamerbrief «Sneller uitbreiden elektriciteitsnet» van 25 april 20253. Hierin is ook de maatregel opgenomen om eerder in de procedure de locatie-alternatieven te beperken («trechteren») om besluitvorming te versnellen.
Welke plaats krijgt netverzwaring in de komende Nota Ruimte? Komen alle noodzakelijke ruimtelijke opgaven op het gebied van netverzwaring in deze nota te staan, zoals de nieuwe 150 kV/50 kV-hoogspanningsstations? Zo nee, waarom niet?
Na de zomer zal de ontwerp-Nota Ruimte gepubliceerd worden. De Nota Ruimte geeft de langetermijnvisie op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De Nota Ruimte schetst keuzes en richtingen voor onder meer wonen, werken, bereikbaarheid en ook voor het toekomstige energiesysteem. De urgente problematiek rondom netcongestie en daarvoor benodigde uitbreidingen van het elektriciteitsnet krijgen in de Nota Ruimte een belangrijke plek. Ruimtelijke ontwikkelingen en het energiesysteem worden meer in samenhang geprogrammeerd en ruimtelijke processen en procedures voor netverzwaringen waar mogelijk versneld. Alle noodzakelijke ruimtelijke opgaven op het gebied van netverzwaring van het 220 en 380kV-netwerk worden op basis van het Programma EnergieHoofdstructuur (PEH) opgenomen in de Nota Ruimte. Voor de lagere netvlakken geldt dat de Nota Ruimte ruimtelijke principes zal meegeven voor de ontwikkeling van het regionale en lokale energiesysteem, maar dat de medeoverheden hiervoor in eerste plaats bevoegd gezag zijn.
Deelt u de mening dat strategische grondverwerving sneller en gecoördineerder plaats moet vinden dan nu? Bent u bereid om de netbeheerders hierbij vanuit het Rijk beter te ondersteunen?
Voor het versnellen van de realisatie van elektriciteitsprojecten is onder meer van belang dat er eerder zicht is op de ruimtelijke keuzes voor elektriciteitsinfrastructuur, vooral gezien de schaarste aan ruimte. TenneT heeft al de mogelijkheid tot strategische grondverwerving die in beperkte mate wordt ingezet. Naast de privaatrechtelijke route kan de publiekrechtelijke route gevolgd worden, het proactief reserveren van ruimte voor energiefuncties. In de kabinetsreactie op het IBO Bekostiging Elektriciteitsinfrastructuur4 is een verkenning intensivering ruimtelijke sturing nationaal energiesysteem aangekondigd. Deze verkenning werpt licht op de financiële en juridische implicaties van proactief ruimtelijk beleid voor het brede, nationale energiesysteem. In 2026 wordt de Kamer over de uitkomsten van deze verkenning geïnformeerd.
Vestigen gemeenten reeds een voorkeursrecht op bepaalde grond die wenselijk is voor de tracés voor de netverzwaring? Zo nee, tegen welke belemmeringen lopen zij aan? Bent u bereid om in gesprek met gemeenten hierop aan te dringen en hen hierbij te ondersteunen met kennis en financiële middelen? Bent u van mening dat de huidige vormgeving van het voorkeursrecht aanpassing behoeft (bijvoorbeeld in tijdsduur) om gebruik van dit recht doelmatiger te maken?
Met het vestigen van voorkeursrecht verkrijgt de gemeente een voorkeurspositie bij eventuele aankoop grond om aan de netbeheerder beschikbaar te stellen. Voor laagspanningsinfrastructuur wordt in de praktijk het voorkeursrecht zelden toegepast. Grondverwerving is daarvoor vaak niet nodig omdat het meestal openbare ruimte betreft die reeds in eigendom van de gemeente is. Het toepassen van het voorkeursrecht voor laagspanningsinfra is daarbij administratief omslachtig voor de kleine percelen die het betreft; er zijn snellere en effectievere instrumenten beschikbaar, zoals de gedoogplicht.
Voor midden- en hoogspanningsprojecten wordt het voorkeursrecht in sommige gevallen wel ingezet, met name om grondspeculatie te voorkomen, maar ook omdat dit kan bijdragen aan vlotte grondverwerving. Het kabinet stimuleert de inzet van dit instrument. Daarvoor is wel noodzakelijk dat netbeheerders gemeenten tijdig informeren over beoogde locaties. Hier wordt aan gewerkt in de actielijn Sneller Bouwen van het Landelijk Actieprogramma Netcongestie.
Worden in alle omgevingsvisies en -plannen van gemeenten noodzakelijke netinfrastructuur als transformatorhuisjes reeds aangemerkt? Zo nee, bent u bereid gemeenten te wijzen op deze noodzaak?
Bestaande netinfrastructuur is opgenomen in omgevingsplannen van gemeenten. Het is nog niet gebruikelijk om proactief (voorafgaand aan initiatief van netbeheerders) in een gemeentelijke omgevingsvisie of -plan toekomstige elektriciteitsinfrastructuur op te nemen. Wel is het contact tussen gemeenten en netbeheerders afgelopen jaren geïntensiveerd en vinden momenteel verkenningen en gesprekken plaats om het aanmerken van toekomstig noodzakelijke netinfrastructuur te stimuleren. Onder meer via de Interbestuurlijke Samenwerkingsagenda Energiesysteem (ISA) waarin het Rijk, medeoverheden en netbeheerders samenwerken aan het beter verbinden van het ruimtelijk domein en het energiedomein. Daarbij wordt benadrukt dat, gezien de relatief korte bouwtijd van netinfrastructuur zoals transformatorhuisjes, er veel tijdswinst geboekt kan worden door tijdige afstemming met omgevingsvisies en -plannen.
Acht u het noodzakelijk om de nettoets wettelijk te borgen, zodat bij alle ruimtelijke beleidskeuzes standaard de nettoets door netbeheerders kan worden uitgevoerd? Zo nee, op welke manier wilt u de nettoets dan borgen?
Het kabinet beziet momenteel samen met gemeenten, provincies en netbeheerders of nadere afspraken nuttig zijn voor het beter betrekken van de mogelijkheden van, en impact op het elektriciteitsnet bij ruimtelijke beleidskeuzes. Dit gebeurt als onderdeel van de uitwerking van de Interbestuurlijke Samenwerkingsagenda (ISA). Daarbij wordt ook de uitwerking van het amendement Flach en Koekkoek op artikel 6.12, tweede lid, van de Energiewet5 betrokken. Het is belangrijk dat bij ruimtelijke beleidskeuzes vroegtijdig wordt nagedacht over de effecten van een plan op de energie-infrastructuur en of voor het projectplan voldoende ruimte beschikbaar is op het stroomnet. Dit leidt tot een betere voorspelbaarheid van de belasting van het stroomnet en stelt de netbeheerder in staat om zo goed mogelijk rekening te houden met het project. Met name het vroegtijdig contact tussen gemeenten, provincies en netbeheerders op gebieds- en visieniveau kan bijdragen aan een tijdige signalering van de ontwikkeling van de energiebehoefte door de netbeheerder. In de praktijk gebeurt dit al steeds vaker en beter. Samen met gemeenten, provincies en netbeheerders werkt het kabinet uit hoe deze onderlinge samenwerking concreet invulling kan krijgen en in hoeverre het wenselijk is om eventuele nadere afspraken wettelijk te borgen.
Waarom ontbreken er een aantal concrete data van de maatregelen in het recent gepubliceerde overzicht van versnellingswet- en regelgeving (Kamerstuk 29 023, nr. 566)? Kunt u deze spoedig naar de Kamer sturen?
Een deel van de maatregelen in dit overzicht wordt op dit moment uitgewerkt. Dit najaar informeert het kabinet de Kamer over de voortgang van het wetgevingsprogramma. Dan zullen ook de beoogde inwerkingtredingsdata van de maatregelen bekend zijn die in het overzicht van 25 april jl. nog op PM staan.
Het bericht ‘Voortrekker Nederland blijkt fors achter te lopen met voorbereidingen Migratiepact’ en het daarin benoemde rapport van de Europese Commissie |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Voortrekker Nederland blijk fors achter te lopen met voorbereidingen Migratiepact» van Trouw en het daarin benoemde rapport van de Europese Commissie?1
Ja
Hoe beoordeelt u de conclusie van de Europese Commissie dat Nederland achterloopt met de invoering van de migratie-afspraken uit het Europese Asiel- en Migratiepact (het Pact)?
Het algemene beeld dat wordt geschetst is dat er aanzienlijke vooruitgang is geboekt door alle lidstaten van de Europese Unie, ook door Nederland. Per bouwsteen wijst de Commissie op wat er goed gaat, en wat uitstaande acties en uitdagingen zijn richting de inwerkingtreding van het Pact in juni 2026.
Nederland ligt op schema om het Pact per juni 2026 te implementeren. De Commissie benoemt dat ook in meerdere onderdelen van het rapport. De Commissie noemt wel de Nederlandse opvangcapaciteit als aandachtspunt. Dat is niet nieuw. Om de opvangproblematiek aan te pakken zet het kabinet in op meerdere sporen, waaronder een vermindering van de instroom en het bevorderen van uitstroom en vertrek. Juist daarvoor biedt goede implementatie van het Pact, met name aan de buitengrenzen, handvatten.
Het succes van het Pact zal in belangrijke mate afhankelijk zijn van de mate van implementatie door alle lidstaten. Het kabinet is daarom blij met de voortgangsrapportage van de Europese Commissie waar in het nieuwsartikel aan wordt gerefereerd. Het is goed om te weten waar de lidstaten staan in hun traject, wat er goed gaat en waar de zorgen van de Commissie zitten. Nederland dringt er ook steeds op aan dit gesprek in Europa met elkaar te voeren.
Kunt u een toelichting geven op welke vlakken Nederland achterloopt op de invoering van het Pact en daarbij aangeven wat hiervan de oorzaak is geweest?
In de voortgangsrapportage geeft de Europese Commissie aan waar de Commissie en de lidstaten staan in het implementatietraject, wat goed gaat en waar lidstaten nog voor uitdagingen staan. Nederland wordt meerdere keren in het rapport genoemd, bijvoorbeeld als een van de drie lidstaten die reeds nationale wetgeving in voorbereiding van parlementaire behandeling heeft, als lidstaat die de adequate capaciteit voor de grensprocedure tijdig op orde heeft, en als lidstaat met best practicesvoor een efficiënt terugkeersysteem. Voor Nederland worden ook de uitdagingen in het Nederlands opvanglandschap specifiek genoemd. De Commissie ziet dat daar structurele oorzaken aan ten grondslag liggen, zoals de krapte op de woningmarkt. In de voortgangsrapportage spreekt de Europese Commissie over uitstaande acties en niet een tijdschema waar Nederland niet mee in de pas zou lopen.
Kunt u de tijdlijn «implementatie migratiepact Nederland 2025–2026» van een update voorzien aan de hand van vertragingen in het proces en deze de Kamer toesturen?
In antwoord op de motie van leden Rajkowski en Podt, die vraagt om periodiek geïnformeerd te worden over de stand van zaken rondom het Asiel- en Migratiepact, heeft u op 25 juni jl. een brief ontvangen over de voortgang van de implementatie.
Hoe gaat u als demissionair Minister zorgdragen voor de implementatie van het Pact?
De verordeningen van het Europees Asiel- en Migratiepact zijn per juni 2026 van toepassing. De implementatie gaat in deze demissionaire periode voortvarend door.
Kunt u toelichten op welke wijze Nederland momenteel invulling geeft aan de stelling van de Europese Commissie dat lidstaten hun daadwerkelijke opvangcapaciteit op orde moeten brengen, zodat zij beter kunnen inspelen op fluctuaties in migratiestromen? Kunt u daarbij ook ingaan op het structurele gebruik van nood- en crisisopvanglocaties?
Het COA zet zich dagelijks in om de opvangcapaciteit te vergroten. Daarin wordt nauw samengewerkt met het departement. Gelijktijdig zet het kabinet in op instroombeperkende en uitstroombevorderende maatregelen waarmee de noodzaak voor extra opvangcapaciteit op termijn vermindert. Het is al langer de doelstelling van het kabinet om het aandeel nood- en crisisopvanglocaties te reduceren. Daartoe wordt waar mogelijk ingezet op het langjarig duurzaam vastleggen van locaties bij nieuwe of verlenging van bestuursovereenkomsten. Bovendien zet het kabinet in op goede implementatie van het Asiel- en Migratiepact in de hele EU, ook aan de buitengrenzen. Met name de versnelde procedures voor kansarme asielverzoeken aan de buitengrenzen en een beter Dublin-systeem bieden handvatten voor het verminderen van migratie naar Nederland en op die manier ook tot vermindering van druk op de opvang.
In hoeverre acht u de Uitvoeringsagenda Flexibilisering Asielketen, die inzet op flexibele asielopvang en de mogelijkheid tot op- en afschalen van opvangcapaciteit, beter aansluitend bij de doelstellingen van het Europese Migratie- en Asielpact dan de voorgestelde Asielnoodmaatregelenwet en de Wet invoering tweestatusstelsel?
De visie beschreven in de Uitvoeringsagenda Flexibilisering Asielketen (hierna: de Uitvoeringsagenda) heeft rekening gehouden met het EU Asiel- en Migratiepact. De voorgestelde Asielnoodmaatregelenwet en de Wet invoering tweestatusstelsel zijn eveneens in lijn met de Uitvoeringswet van het EU Asiel- en Migratiepact opgesteld. Alle drie de wetten zijn gericht op het ontlasten van de asielketen en het beperken van de instroom. De inzet op flexibel op- en afschalen, voortkomend uit de Uitvoeringsagenda flex, maakt het bovendien mogelijk efficiënt in te spelen op de benodigde opvangcapaciteit.
Vindt u het zorgelijk dat Nederland achterloopt met de implementatie van het Pact, terwijl het zich juist heeft gecommitteerd als testland om vroegtijdig ervaring op te doen met het invoeren en onderhouden van de veranderingen? Zeker nu deze test al voor het najaar van 2025 gepland staat?
In antwoord 2 heb ik uitgelegd dat Nederland op schema ligt. Met het oog op de gebrekkige naleving van de huidige EU-asielafspraken door meerdere lidstaten heeft Nederland zich in de onderhandelingen over het Pact sterk ingezet voor meer waarborgen voor de monitoring, handhaving en naleving van de nieuw tot stand gekomen wetgeving. Een van de resultaten daarvan is een nieuw mandaat van het Europees Asielagentschap om een monitoringsmechanisme op de toepassing van het EU-asiel acquis in te stellen, dat bijvoorbeeld ook de Commissie in staat stelt om – als uiterste middel – in te grijpen als een lidstaat zijn verplichtingen niet naleeft
Daarom heeft Nederland zich, samen met Estland, opgeworpen om met het Europees Asiel Agentschap (EUAA) het nieuwe monitoringsmechanisme van het agentschap uit te testen. EUAA doet dat op basis van het nu bestaande gemeenschappelijke Europese asielstelsel (GEAS). De bevindingen van deze pilot worden door de EUAA uitgewerkt en zullen met Nederland worden gedeeld in de vorm van bevindingen. De exercitie zal door het EUAA ook gebruikt worden voor de omvorming van het monitoringsmechanisme naar de Pact-wetgeving, waarna elke lidstaat eens in de vijf jaar gemonitord zal worden.
Hoe beoordeelt u de zorgen van verschillende partijen in reacties op de Asielnoodmaatregelenwet en de Wet invoering tweestatusstelsel over de grote druk die de versnelde implementatie van deze wetten legt op uitvoeringsinstanties in het licht van het feit dat diezelfde instanties momenteel al achterlopen met de implementatie van de regels uit het Pact?
In de voortgangsrapportage van de Commissie staan enkele aandachtspunten voor de Nederlandse implementatie voor de komende periode, maar staat niet dat de Nederlandse uitvoeringsdiensten achter zouden lopen met de implementatie. Dat is ook mijn beeld. Zoals hieronder wordt toegelicht in het antwoord op vraag 10, zijn zowel de Uitvoerings- en implementatiewet EU Asiel- en Migratiepact als de Asielnoodmaatregelenwet en de Wet invoering tweestatusstelsel prioritair voor het kabinet, elk vanuit hun eigen achtergrond.
Kunt u beamen dat de invoering van de regels met betrekking tot het Pact prioriteit zouden moeten hebben over het versnelde invoeringstraject dat voorgesteld wordt in de Asielnoodmaatregelenwet en de Wet invoering tweestatusstelsel en uw antwoord van een toelichting voorzien?
Het Pact omvat een fundamentele wijziging van het Europese asielstelsel, onder andere door het versterken van de Europese buitengrenzen via het invoeren van een screening van vreemdelingen en een versnelde grensprocedure voor asielzoekers die afkomstig zijn uit landen met weinig perspectief op verblijf. De nieuwe regels moeten het Europese asielstelsel, inclusief het Dublinstelsel, beter laten functioneren en leiden tot onder andere meer grip op asielstromen naar de EU. De nieuwe regels gelden per 12 juni 2026. De tijdige invoering van de EU-wetgevingshandelingen van het Pact in het Nederlandse stelsel is dan ook een prioriteit van het kabinet. De nationale maatregelen uit de Asielnoodmaatregelenwet en de Wet invoering tweestatusstelsel hebben eveneens prioriteit van het kabinet vanwege de noodzaak om de druk op het nationale asiel- en opvangstelsel zo snel mogelijk te verminderen. Beide wetgevende trajecten hebben dus vanuit hun eigen achtergrond prioriteit.
Kunt u de bovenstaande vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja
Het bericht ‘Reiziger vrijdag opnieuw de dupe van NS-staking: wanneer kunnen we weer “normaal” met de trein?’ |
|
Hester Veltman-Kamp (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het genoemde artikel en met het feit dat al meerdere dagen gestaakt wordt door het personeel van de Nederlandse Spoorwegen (NS) en dat de treinreiziger al meerdere dagen de dupe is?1
Ja, het genoemde artikel is bekend, evenals dat in de afgelopen weken op meerdere dagen is gestaakt.
Deelt u de mening dat de stakingen grote gevolgen kunnen hebben voor reizigers die met de trein naar hun werk, een examen of familie moeten?
Ja, stakingen in het openbaar vervoer (hierna: ov) kunnen zeer hinderlijk zijn, zeker voor reizigers die van het ov afhankelijk zijn om onder meer naar werk of onderwijs te komen. Ik baal dan ook van de stakingen voor al deze gedupeerde reizigers.
Heeft u een beeld bij de economische gevolgen van de stakingen?
De economische gevolgen van stakingen zijn lastig exact te kwantificeren. De uiteindelijke impact is onder meer afhankelijk van de mate waarin reizigers zich (hebben) kunnen aanpassen aan de gevolgen van de stakingen. Wanneer een staking tijdig wordt aangekondigd, zijn reizigers in de regel beter in staat hierop te anticiperen, bijvoorbeeld door thuis te werken, afspraken te verplaatsen of alternatief vervoer te organiseren.
Tegelijkertijd zijn er groepen voor wie dergelijke alternatieven beperkt of niet beschikbaar zijn. Denk aan scholieren en studenten die examens en tentamens moeten afleggen, of mensen met (bijvoorbeeld medische) afspraken die moeilijk te verzetten zijn. De economische impact hiervan is sterk situatieafhankelijk en laat zich lastig in een eenduidig bedrag vatten. Ook is niet bekend om hoeveel mensen dit gaat.
Bent u het eens dat tijdens stakingen eigenlijk altijd een basisdienstregeling zou moeten bestaan voor reizigers die met de trein naar hun werk, een examen of familie moeten en geen andere mogelijkheid hebben om te reizen?
Ik erken het cruciale belang van de beschikbaarheid van het openbaar vervoer voor reizigers die hiervan afhankelijk zijn. Zoals ook in het antwoord op vraag 2 aangegeven, kunnen stakingen veel hinder opleveren. Tegelijkertijd hebben werknemers een recht om te staken op grond van het Europees Sociaal Handvest (hierna ESH) wanneer de staking redelijkerwijs kan bijdragen aan de doeltreffende uitoefening van het recht op collectief onderhandelen. In dat geval moet de stakingsactie in beginsel worden toegestaan. Een staking die valt onder het beschermingsbereik van artikel 6, lid 4, ESH kan alleen worden verboden of beperkt indien dat maatschappelijk gezien dringend noodzakelijk is vanwege de bescherming van de openbare orde, nationale veiligheid, volksgezondheid, of de goede zeden. Bij de beoordeling van de dringende noodzakelijkheid moeten alle relevante omstandigheden van het specifieke geval worden meegewogen.
Het verplichtstellen van een basisdienstregeling zou betekenen dat een deel van het personeel verplicht zou worden om af te zien van de uitoefening van dit stakingsrecht, wat juridisch en praktisch een heel vergaande stap is. Het stakingsrecht maakt een interventie in de uitoefening hiervan een complexe afweging.
Een vanuit juridisch perspectief minder ingrijpende maatregel is de mogelijkheid voor NS om als werkgever, in overleg met de vakbonden, vrijwillige afspraken te maken over het beperken van de reizigershinder tijdens stakingen, bijvoorbeeld via afspraken over een basisdienstregeling. Gezien het minder vergaande karakter van deze aanpak, geniet deze aanpak mijn voorkeur, waarbij het belang van de reiziger nadrukkelijk wordt meegenomen. Tegelijkertijd moet worden onderkend dat dergelijke afspraken niet afdwingbaar zijn, en dat vakbonden mogelijk terughoudend zullen zijn indien zij dergelijke afspraken als een beperking van de effectiviteit van het stakingsmiddel beschouwen. Zoals onder meer toegezegd aan lid Veltman tijdens het wetgevingsoverleg van 26 juni jl.,2 worden de zorgen van de Kamer over reizigershinder tijdens stakingen bij NS onder de aandacht gebracht. Daarbij wordt met NS in gesprek getreden over de mogelijkheden voor NS om, in goede samenspraak met de vakbonden, te komen tot een vrijwillige basisdienstregeling.
Bent u het eens dat stakingen die regionaal worden georganiseerd niet automatisch tot gevolg moeten hebben dat in een andere regio, niet direct grenzend aan of ver weg van de regio waar gestaakt wordt, de treinen óók niet rijden?
In beginsel deel ik de opvatting dat een regionale staking idealiter ook primair een regionaal effect heeft. In de praktijk blijkt dit echter complexer te liggen. De term «regionaal» verwijst naar de standplaats(en) van het stakende personeel. Een machinist of conducteur die gestationeerd is in Amsterdam of Alkmaar rijdt echter ook op treinen richting bijvoorbeeld Rotterdam, Vlissingen of Maastricht, waardoor er ook daar minder treinen beschikbaar zijn. Hoewel de staking formeel «regionaal» is, zijn de gevolgen dus landelijk merkbaar.
NS probeert tijdens regionale stakingen de impact te beperken door een aangepaste dienstregeling in te voeren. Daarbij worden stakende medewerkers op de stakingsdag zoveel mogelijk binnen hun eigen regio «ingezet», zodat de effecten van de staking tot een regio beperkt blijven. Als de regio en dus ook de groep stakende medewerkers te groot is, zoals op 6 juni het geval was, dan lukt dat niet en moet NS besluiten in het hele land de treindienst stil te leggen.
Vanuit het perspectief van reizigers is het begrijpelijk dat het verwarrend en frustrerend is wanneer bij een grote «regionale» staking de treinen landelijk uitvallen. Zelf baal ik ook van de vele reizigers die op zo’n moment gedupeerd zijn.
Bent u in gesprek met de NS om ervoor te zorgen dat bij regionale stakingen toch de mogelijkheid wordt benut om in andere regio’s zoveel mogelijk treinen te laten rijden?
Zoals in het antwoord op vraag 5 is toegelicht, probeert NS reeds bij regionale stakingen de hinder buiten de betreffende regio zoveel mogelijk te beperken. Zij heeft haar operationele plannen voor deze situatie daar ook op ingericht. Tegelijkertijd geldt dat, wanneer de omvang van de staking te groot is, bovenregionale of zelfs landelijke gevolgen niet altijd te voorkomen zijn.
Deelt u de mening dat, hoewel staken een recht is, een optie voor een basisdienstregeling onderzocht zou moeten worden?
Zoals ook in het antwoord op vraag 4 is toegelicht, zou het verplicht stellen van een basisdienstregeling een beperking inhouden van het stakingsrecht zoals beschermd onder artikel 6, lid 4, van het Europees Sociaal Handvest. Een dergelijke beperking moet juridisch gezien maatschappelijk dringend noodzakelijk zijn, wat een hoge drempel is.
Tegelijkertijd erken ik het belang van beschikbaarheid van het openbaar vervoer. Ik vind het daarom belangrijk dat NS als werkgever en de vakbonden in eerste instantie zélf bezien of zij vrijwillige afspraken kunnen maken om de impact van stakingen op reizigers te beperken. Daarom is tijdens het debat op 26 juni jl. toegezegd hierover in gesprek te gaan met NS.
Welke mogelijkheden ziet u om een basisdienstregeling af te spreken?
Zoals toegelicht in de antwoorden op vraag 4 en 7 is tijdens het debat van 26 juni jl. toegezegd om met NS het gesprek aan te gaan over de mogelijkheden voor NS om, in goede samenspraak met de vakbonden, te komen tot een vrijwillige basisdienstregeling.
Zijn er mogelijkheden om bijvoorbeeld in de huidige Hoofdrailnet (HRN)-concessie, bij de midterm evaluatie van de huidige HRN-concessie of bij de nieuwe HRN-concessie die vanaf 2034 gepland is, afspraken te maken over een basisdienstregeling?
Zoals toegelicht in de antwoorden op vraag 4 en 7, zijn er op dit moment geen mogelijkheden om in de hoofdrailnetconcessie een verplichte basisdienstregeling op te leggen. Wel is toegezegd tijdens het debat van 26 juni jl. om met NS het gesprek aan te gaan over de mogelijkheden voor NS om, in goede samenspraak met de vakbonden, te komen tot een vrijwillige basisdienstregeling
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat in andere Europese landen wel gewerkt kan worden met een basisdienstregeling?
Er wordt met interesse gekeken naar de voorbeelden uit andere Europese landen, waar in sommige gevallen minimumdienstregelingen zijn ingevoerd. Het is goed om van deze ervaringen te leren. Tegelijkertijd verschillen juridische kaders, arbeidsverhoudingen en de organisatie van het spoor per land, waardoor die voorbeelden niet zonder meer toepasbaar zijn op de Nederlandse situatie. Uiteraard zullen de voorbeelden uit andere landen worden betrokken bij de gesprekken met NS.
Het bericht ‘Uitbreiding hoogspanningsnet jaren vertraagd in Gelderland, Utrecht en Flevopolder’ |
|
Peter de Groot (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Uitbreiding hoogspanningsnet jaren vertraagd in Gelderland, Utrecht en Flevopolder» van 12 juni jl.? Hoe apprecieert u dit?1
Ja. De aangekondigde vertraging van ten minste vier jaar is ook voor het kabinet zeer teleurstellend, gezien de urgentie van de uitdaging om de schaarste aan transportcapaciteit op het elektriciteitsnet te verminderen, in het bijzonder ook in deze regio. Dit is een tegenvaller met negatieve gevolgen voor de economie, de woningbouw en de voortgang van de energietransitie.
Het kabinet spant zich tot het uiterste in om, samen met alle betrokken betrokken partijen, TenneT en de provincie Utrecht voorop, iedere mogelijkheid om de realisatie van dit project te versnellen aan te grijpen. Daarbij zal het kabinet elke stap zetten die het kan zetten om alle cruciale elektriciteitsprojecten te versnellen of minimaal te voorkomen dat ze vertraging oplopen. Iedere maand die kan worden ingelopen is winst voor de maatschappelijke uitdagingen op het gebied van economie, woningbouw en de energietransitie.
Hoe kan het dat de uitbreiding door Tennet eerst gepland stond voor 2029, maar nu vertraging oploopt tot tenminste 2033 en mogelijk zelfs tot 2035?
Met name de bouw van het hoogspanningsstation in Utrecht Noord duurt langer dan gepland. De vertraging is het gevolg van een combinatie van factoren: een complex en dichtbevolkt zoekgebied, moeizame grondverwerving en technische uitdagingen die groter zijn dan was voorzien. Daarnaast lijkt TenneT uit te zijn gegaan van een te optimistische planning. Netbeheerders, medeoverheden en Rijk zetten alles op alles om vertraging tot 2035 zo veel mogelijk te beperken.
Wat betekent dit voor huishoudens, ondernemers en bedrijven in Gelderland, Utrecht en de Flevopolder die wachten op een aansluiting?
De realisatie van het station in Utrecht is een randvoorwaarde voor het verminderen van netcongestie in de gehele regio Gelderland, Utrecht en Flevopolder (FGU). Voor het FGU gebied wordt gewerkt aan een tiental maatregelen die moeten leiden tot meer flexibiliteit of een lagere piekvraag, zodat waar mogelijk partijen aangesloten kunnen blijven worden. Bedrijven op de wachtlijst voor een grootverbruikersaansluiting zullen als gevolg van de vertraging waarschijnlijk nog langer moeten wachten. De netbeheerders maken momenteel nieuwe prognoses, waarin zowel het effect van de maatregelen als de vertraging van de uitbreiding van het net worden meegenomen. Deze prognoses worden dit najaar opgeleverd. Dan wordt ook inzichtelijk wat de eventuele gevolgen zijn van de vertraging op specifieke andere groepen. Overigens hebben energieleverancier Eneco en TenneT onlangs afspraken gemaakt om twee gascentrales bij de stad Utrecht langer in bedrijf te houden om de druk op het elektriciteitsnet in de provincie Utrecht te verlichten2.
Welke gevolgen heeft dit voor de elektrificatie van Gelderland, Utrecht en de Flevopolder? Wat betekent dit voor de verduurzaming van deze regio’s?
Toegang totelektriciteit is een randvoorwaarde voor het realiseren van de verduurzaming van bedrijven, zeker aangezien veel verduurzaming plaatsvindt via elektrificatie. Netcongestie betekent voor bedrijven dat het voorlopig niet mogelijk is uit te breiden, te verduurzamen of zich nieuw in een regio te vestigen tenzij er een oplossing wordt gevonden door met flexibel gebruik van het net, eventueel in combinatie met eigen opwek of batterijen, toch nog voldoende elektriciteit af te kunnen nemen.
Op welke wijze kunt u ingrijpen om deze vertragingen te voorkomen?
In de brief aan de Kamer over sneller uitbreiden elektriciteitsnet van 25 april jl.3 is een pakket maatregelen aangekondigd om dergelijke vertragingen te voorkomen. Het project Utrecht-Noord is één van de 25 projecten die onderdeel uitmaken van de projectaanpak uit het pakket. Op deze manier kan het kabinet eerder en meer sturen op samenwerking tussen TenneT en de betrokken overheden. Per project worden bestuurlijke afspraken gemaakt die deze samenwerking en afspraken verder vastleggen. De selectie van deze 25 projecten vindt plaats via het Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK). De Kamer wordt aan het eind van dit jaar geïnformeerd over de voortgang van het MIEK en deze 25 projecten.
Zijn er mogelijkheden waardoor u de plaatsing van het nieuwe hoogspanningsstation kunt versnellen? Is het bijvoorbeeld mogelijk om de vergunningsprocedure drastisch in te korten gezien het maatschappelijk belang van het zo snel mogelijk plaatsen van dit station?
Voor de ruimtelijke inpassing van het nieuwe hoogspanningsstation maakt de provincie Utrecht gebruik van het instrument projectprocedure onder Omgevingswet. De provincie is daarmee ook coördinerend bevoegd gezag voor alle vergunningen die dezelfde planning doorlopen. Voor dit projectbesluit en de te coördineren vergunningen geldt een versnelde beroepsprocedure in één instantie bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Waar capaciteit een knelpunt vormt kunnen provincies en gemeenten een beroep doen op de «vliegende brigade» voor extra ondersteuning bij de ruimtelijke inpassing van complexe hoog- en middenspanningsprojecten. Het kabinet heeft de provincie Utrecht een onafhankelijke procesbegeleider toegewezen om de projectprocedure inclusief de benodigde vergunningen te coördineren. Verder draagt het kabinet waar mogelijk bij aan het verlenen van prioriteit en medewerking door andere partijen, zoals Rijkswaterstaat, het Rijksvastgoedbedrijf, ProRail, GasUnie en de waterschappen.
Hoeveel vertraging loopt de plaatsing van het hoogspanningsstation op doordat er bezwaarprocedures zijn gestart tegen de plaatsing?
Er zijn nog geen procedures gestart tegen het hoogspanningsstation Utrecht Noord, omdat het projectbesluit nog niet is genomen. Uit de onderzoeken en participatie met bewoners is gebleken dat er een kansrijke locatie is die op minder belemmeringen stuit en niet eerder is onderzocht. Deze wordt nu verder onderzocht. In het geval dat beroep wordt ingesteld tegen het nog te nemen projectbesluit geldt een versnelde procedure in eerste en enige aanleg bij de Afdeling bestuursrechtspraak bij de Raad van State.
Welke andere factoren leiden tot vertraging van het hoogspanningsstation? Zijn dit factoren die ook in andere delen van Nederland leiden tot vertraging van het plaatsen van hoogspanningsstations? Zo ja, wat wordt hieraan gedaan?
Het kabinet heeft met TenneT een analyse gedaan naar de doorlooptijden van zo'n 100 hoogspanningsprojecten die cruciaal zijn voor het aanpakken van de netcongestie. De voornaamste knelpunten die vertraging veroorzaken zijn: 1) het bevoegd gezag voor de locatie ligt niet altijd op de juiste plek; 2) er is onvoldoende draagvlak vanuit de omgeving en de procedurele eisen zijn streng; 3) de werkwijze van TenneT is onvoldoende aangepast op de huidige urgentie. Deze knelpuntenanalyse is de grondslag voor het maatregelenpakket in de brief over sneller uitbreiden elektriciteitsnet van 25 april jl.
Bent u bereid om extra capaciteit in te zetten om versnelling te realiseren voor de uitbreiding van het hoogspanningsnet in Gelderland, Utrecht en de Flevopolder?
Met de aangekondigde projectenaanpak zorgt het kabinet voor meer regie op de nationale hoogspanningsinfrastructuur en kan er waar nodig eerder gereageerd worden op knelpunten in projecten. Waar capaciteit een knelpunt vormt, kunnen provincies en gemeenten een beroep doen op de «vliegende brigade» voor extra ondersteuning bij de ruimtelijke inpassing van complexe hoog- en middenspanningsprojecten. Het kabinet heeft de provincie Utrecht een onafhankelijke procesbegeleider toegewezen om de projectprocedure inclusief de benodigde vergunningen te coördineren.
Hoe kijkt u naar de systematiek van een energie-infrastructuurfonds waarmee planning en investeringen, die de komende 15 jaar nodig zijn voor onze energie-infrastructuur, kunnen worden gecombineerd? Ziet u voor- of nadelen in deze aanpak, zoals dit ook voor infrastructuur wordt gedaan bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat?
De netbeheerders financieren zelf de uitbreiding en verzwaring van het net. Zij kijken in hun investeringsplannen ook al 10 tot 15 jaar vooruit. Het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Bekostiging Elektriciteitsinfrastructuur adviseert om de beleids- en begrotingscyclus rond investeringen in het elektriciteitsnetwerk sterker te verbinden, zodat overheid en netbeheerders in staat zijn om systeemkeuzes beter te maken en tot meer integrale besluitvorming te komen. In de kabinetsreactie op het IBO4 heeft het kabinet laten weten vanaf dit jaar de investeringsprognoses, de verwachte nettarieven en de financieringsbehoefte van de netbeheerders op te nemen als bijlage bij de Voorjaarsnota, en nader geactualiseerd in de Miljoenennota. In de Klimaat- en Energienota 2025 gaat het kabinet nader in op afspraken met de netbeheerders en de ACM over een beter inzicht in en sturing op de investeringsprognoses en -plannen.
Voert u gesprekken met Tennet om een oplossing te zoeken voor de huishoudens, ondernemers en bedrijven die wachten op een aansluiting?
Het kabinet voert doorlopend op verschillende niveaus overleg met TenneT, regionale netbeheerders, de ACM en medeoverheden – onder meer in het Landelijke Actieprogramma (LAN) – om in samenwerking netcongestie te verminderen, en de gevolgen daarvan te mitigeren voor huishoudens, ondernemers en bedrijven.
Wat kunt u verder doen om huishoudens, ondernemers en bedrijven te ondersteunen in het vinden van oplossingen?
Ondersteuning bij het vinden van oplossingen en het bieden van handvatten aan zowel huishoudens als bedrijven en instellingen is een belangrijk onderdeel van het LAN. De Kamer is bij brief van 31 maart jl.5 geïnformeerd over de acties en voortgang van het LAN. Ondernemers die tegen beperkingen als gevolg van netcongestie aan lopen kunnen terecht bij het Loket Netcongestie bij RVO.nl. In de campagne «Zet Ook De Knop Om» wordt bijzondere aandacht besteed aan handelingsperspectief voor zowel huishoudens als bedrijven om bij te dragen aan vermindering van netcongestie, door het spreiden van hun elektriciteitsgebruik.
Het artikel ‘Dankzij Marcus (67) kunnen blinden hier veilig oversteken |
|
Hester Veltman-Kamp (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Daan de Kort (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Dankzij Marcus (67) kunnen blinden hier veilig oversteken» en het beschreven initiatief in Vught?1
Ja, het artikel en het initiatief in Vught zijn bekend. Deze tijdelijke overwegen zijn een stap in de realisatie van de verdiepte ligging in Vught, onderdeel van het project Meteren-Boxtel uit het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer. Aangezien de overwegen daar tijdelijk ingrijpend zijn veranderd, heeft ProRail hier een randmarkering op het voetpad geplaatst om als oriëntatie te dienen voor blinde en slechtziende voetgangers.
Wat is uw reactie op dit initiatief? Wat vindt u van het idee om voelbare geleidelijnen aan te brengen bij spoorwegovergangen?
Overwegen zijn een bijzonder risicovol punt voor blinden en slechtzienden. De randmarkeringen die in Vught zijn toegepast, zijn een speciale maatregel om te bezien of dit bijdraagt aan een veilige oversteek van de plaatselijk sterk gewijzigde situatie. Ik wacht de bevindingen daaromtrent af. Deze randmarkering is nadrukkelijk geen geleidelijn. Geleidelijnen liggen slechts op plekken waar voetgangers veilig stil kunnen staan.
Is er landelijk bekend hoeveel spoorwegovergangen er zijn waar al voorzieningen en hulpmiddelen aanwezig zijn voor blinden en slechtzienden? Bij hoeveel spoorwegovergangen zijn er nog geen voorzieningen aanwezig?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vorige vraag zijn de aanpassingen aan de overweg in Vught een speciale maatregel vanwege de ingrijpende wijzigingen die daar plaatsvinden. Deze overweg is de eerste waar deze randmarkeringen geplaatst worden.
Op vrijwel alle overpaden tussen perrons op stations is inmiddels een oversteeklijn geplaatst, een harde kunststof strook die op het midden van de overpadbevloering wordt geschroefd. Dit sluit aan op de geleidelijnen die binnen het stationsgebied aanwezig zijn en maakt duidelijk dat overstekende gebruikers zich niet op een veilige plaats bevinden. In enkele situaties is het plaatsen van een oversteeklijn niet mogelijk, omdat dit onveilige situaties voor andere gebruikers zou opleveren.
Bent u van mening dat er op meer locaties in het land voelbare geleidelijnen moeten worden aangelegd bij spoorwegovergangen? Zo nee, waarom niet?
Voorlopig zijn er geen plannen om op meer locaties dergelijke maatregelen te treffen. De aangelegde gidslijn in Vught is toegepast vanwege de ingrijpende wijzigingen aan de overwegen. Aan de hand van deze maatregel kan worden beoordeeld of nader onderzoek naar de toepasbaarheid van dergelijke gidslijnen gewenst is. ProRail heeft eerder nog geen aanleiding gezien om te onderzoeken of het nodig is om deze maatregel toe te passen op overwegen die niet ingrijpend zijn gewijzigd.
In hoeverre wordt er in de directe omgeving van bijvoorbeeld blindeninstituten, scholen en revalidatiecentra in de openbare ruimte rekening gehouden met mensen met een visuele beperking?
De inrichting van het lokale straatbeeld is vrijwel geheel het werkterrein van gemeenten en andere decentrale wegbeheerders. Deze overheden hebben het beste zicht op de bijzondere situaties, zoals de aanwezigheid van dergelijke instituten. Het uitgangspunt is dat openbare gebouwen altijd een toegankelijke route met gidslijnen en geleidelijnen hebben vanaf de dichtstbijzijnde halte van het openbaar vervoer. Bij nieuwe ontwikkelingen die de inrichting van de openbare ruimte raken, dient in een omgevingsplan rekening te worden gehouden met het belang van personen met een functiebeperking.2
Is er gericht beleid om de buurt van dit soort instellingen voor blinden en slechtzienden, met name oversteekplaatsen, toegankelijk en bereikbaar te maken voor deze doelgroep? Wat gebeurt er nu met signalen van onveilige oversteeksituaties?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 zijn gemeenten primair aan zet voor een toegankelijke openbare ruimte. Zij pakken signalen over onveilige oversteeksituaties op. Lokaal maatwerk is hierbij belangrijk.
Deelt u de mening dat oversteekplaatsen voor iedereen veilig en toegankelijk moeten zijn? Zo ja, bent u het eens dat de toegankelijkheid van oversteekplaatsen voor visueel beperkten niet afhankelijk mag zijn van lokale initiatieven, maar dat er landelijke richtlijnen en beleid voor nodig zijn?
Ik deel de mening dat oversteekplaatsen voor iedereen veilig moeten zijn. Lokale wegbeheerders zijn zich bij uitstek bewust van de lokale knelpunten. Gemeenten kunnen gebruik maken van bijvoorbeeld de «Richtlijn toegankelijkheid» (2014) en «Ontwerpwijzer voetgangers» (2023) van het kennisplatform CROW. Hierin staan handvatten voor een toegankelijke en veilige inrichting van de openbare ruimte, ook voor blinden en slechtzienden. Ook werkt CROW momenteel aan een landelijke standaard voor akoestische signalering bij verkeersregelinstallaties.
Maken voelbare geleidelijnen bij spoorwegovergangen deel uit van het Landelijk Verbeterprogramma Overwegen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet en kunnen de voelbare geleidelijnen in dit programma worden opgenomen?
Binnen het aflopende Landelijk Verbeterprogramma Overwegen is het toepassen van randmarkeringen als gidslijn niet als maatregel meegenomen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 staat nog niet vast of deze maatregel noodzakelijk is bij andere overwegen. Pas als een verdere uitrol wenselijk blijkt, zal bekeken worden op welke wijze dit vormgegeven kan worden. Daarbij dient dan sprake te zijn van voldoende dekking.
Bent u van mening dat er prioriteit moet worden gegeven bij het aanleggen van voelbare geleidelijnen bij drukbezochte en dichtbevolkte gebieden? Denk dan bijvoorbeeld aan grote kruispunten, in de omgeving van scholen, of rondom stations. Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat juist deze locaties als eerste toegankelijk en veilig worden voor mensen met een visuele beperking?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 zijn gemeenten verantwoordelijk voor het straatbeeld. De prioriteiten voor het aanleggen van hulpmiddelen voor blinden en slechtzienden zijn zeer locatiespecifiek. Gemeenten kunnen hierover de beste afweging maken.
Het rapport ‘State of play on the implementation of the Pact on Migration and Asylum’ van de Europese Commissie |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het rapport «State of play on the implementation of the Pact on Migration and Asylum» van de Europese Commissie?1
Ja
Herkent u het door de Commissie geschetste beeld dat Nederland niet voldoet aan de verwachtingen betreffende opvangcapaciteit? Met hoeveel dient de opvangcapaciteit nog te groeien?
Het algemene beeld dat wordt geschetst is dat er aanzienlijke vooruitgang is geboekt door alle lidstaten van de Europese Unie, ook door Nederland. Per bouwsteen wijst de Commissie vervolgens op wat er goed gaat, en wat uitstaande acties en uitdagingen zijn richting de inwerkingtreding van het Pact in juni 2026.
Nederland ligt op schema om het Pact per juni 2026 te implementeren. De Commissie benoemt dat ook in verschillende onderdelen van het rapport. De Commissie noemt wel de Nederlandse opvangcapaciteit als aandachtspunt. Dat is niet nieuw. Om de opvangproblematiek aan te pakken zet het kabinet in op meerdere sporen, waaronder een lagere instroom. Juist daarvoor biedt goede implementatie van het Pact, met name aan de buitengrenzen, handvatten.
Het succes van het Pact zal in belangrijke mate afhankelijk zijn van de mate van implementatie door alle lidstaten. Het kabinet is daarom blij met de voortgangsrapportage van de Europese Commissie waar in het nieuwsartikel aan wordt gerefereerd. Het is goed om te weten waar de lidstaten staan in hun traject, wat er goed gaat en waar de zorgen van de Commissie zitten. Nederland dringt er ook steeds op aan dit gesprek in Europa met elkaar te voeren.
Hoe bent u van plan de opvangcapaciteit op te schalen en op welke termijn bent u van plan dit te bewerkstelligen, ook in het licht van de plannen om de Spreidingswet in te trekken en gemeenten die hierop reeds anticiperen?
Het kabinet zet primair in op het inperken van de nodige opvangcapaciteit door de instroom te beperken en de uitstroom te bevorderen. Daarnaast zet het kabinet in op zo veel mogelijk realisatie van de verdeelbesluiten in het kader van de Spreidingswet. Hierin wordt nauw samengewerkt met het COA. Tevens worden mogelijkheden gecreëerd om opvangcapaciteit breder in te zetten en deze om te klappen als huisvesting voor andere doelgroepen die woonruimte nodig hebben.
Herkent u het door de Commissie geschetste beeld dat Nederland niet voldoet aan de verwachtingen betreffende opvangcapaciteit voor asielzoekers met speciale behoeften? Met hoeveel dient deze capaciteit te groeien?
De Europese Commissie stelt dat de aanhoudende uitdagingen in Nederland ten aanzien van de opvang ertoe kunnen leiden dat er onvoldoende opvangcapaciteit is, met name voor kwetsbaren. Nederland werkt samen met alle ketenpartners aan voldoende reguliere opvanglocaties van goede kwaliteit, met bijbehorende voorzieningen, en het geleidelijk afbouwen van de noodopvang. De Opvangrichtlijn bevat minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de Europese Unie. Deze normen hebben betrekking op materiële opvangvoorzieningen, zoals huisvesting, voedsel, kleding, evenals immateriële voorzieningen zoals toegang tot gezondheidszorg, onderwijs voor minderjarige asielzoekers en toegang tot werk onder bepaalde voorwaarden. Nederland voldoet aan deze normen. Daarnaast dienen lidstaten rekening te houden met de situatie van kwetsbare personen. Er worden echter geen kwantitatieve doelstellingen voorgeschreven voor deze groep.
Wat is de reden dat u, in tegenstelling tot 22 andere lidstaten, nog geen noodplan bij de Commissie heeft aangeleverd?
Nederland heeft inmiddels een noodplan ingediend bij het Europees Asielagentschap en de Europese Commissie.
Kunt u aangeven of en welke andere complicaties en vertragingen er zijn opgelopen in de voorbereidingen op de implementatie van het Migratiepact?
De planning voor de implementatie van het Asiel- en Migratiepact is uiteengezet in het Nationaal Implementatie Plan (NIP) dat uw Kamer in december 2024 heeft ontvangen. Tevens heeft u recent, op 25 juni jl., een brief ontvangen waarin de voortgang van de implementatie is weergegeven. Tot nu toe is er geen aanleiding geweest om van het NIP af te wijken.
Deelt u de opvatting dat een zorgvuldige en volledige uitvoering van het Migratiepact naar verwachting meer effect zal hebben op de instroom dan nationale wetgeving?
Beide trajecten zijn van belang om meer grip te krijgen op migratie. Zo is het EU-Pact onder meer van belang voor het versterken van de Europese buitengrenzen door het invoeren van een screening van vreemdelingen en een versnelde grensprocedure voor asielzoekers die afkomstig zijn uit landen met weinig perspectief op verblijf. De nationale wetgeving is onder meer van belang vanwege de noodzaak om de druk op het nationale asiel- en opvangstelsel zo snel mogelijk te verminderen.
Kunt u aangeven hoe u gaat voorkomen dat vertraging en gebrekkige voortgang van de Nederlandse regering leidt tot vertraging of verslechtering in de Europese uitvoering van het Migratiepact?
De succesvolle implementatie van het Pact is afhankelijk van de gezamenlijke inzet van de lidstaten van de Europese Unie. Het is daarom van belang dat de voortgang van de implementatie inzichtelijk blijft en dat lidstaten onderling zowel successen als uitdagingen kunnen bespreken. Het kabinet waardeert daarom de voortgangsrapportages van de Europese Commissie en dat deze rapportages gehoor geven aan het verzoek van Nederland dat concrete voorbeelden van lidstaten worden benoemd. De voortgangsrapportages zullen gebruikt worden om vervolgacties en uitdagingen te blijven agenderen in de overleggen met Europese partners en tevens om uw kamer periodiek te informeren over de voortgang van de implementatie.
Hoe zijn de opmerkingen van de Commissie te rijmen met het positieve beeld dat door u tijdens de commissievergadering over de JBZ-Raad van 11 juni over de voortgang werd geschetst?
Het Europese Asiel- en Migratiepact vergt ingrijpende en grootschalige wijzigingen in de huidige werkprocessen van de Nederlandse migratieketen en de implementatietermijn is kort. Nederland ligt goed op schema om binnen de termijn gereed te zijn voor het inwerkingtreden van het Pact. De Europese Commissie wijst terecht op aandachtspunten, maar erkent ook de vooruitgang die is gemaakt, zeker ook door Nederland.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De detentie van mensenrechtenverdediger Inés Estela Pérez Arregoces |
|
Daniëlle Hirsch (GL), Christine Teunissen (PvdD) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Is het u bekend dat de Colombiaanse mensenrechtenverdediger Inés Estela Pérez Arregoces woensdag 11 juni bij aankomst op Schiphol meer dan 20 uur is vastgehouden door de Nederlandse grensautoriteiten, en op donderdag 12 juni op een vliegtuig is uitgezet?
Ja, ik ben bekend met deze individuele casus.
Is het u bekend dat mevrouw Pérez Arregoces in Nederland was om te spreken op de Universiteiten van Utrecht en Wageningen en dat zij onderweg was naar Genève om daar te spreken bij de Verenigde Naties (VN) over mensenrechtenschendingen en milieuschade?
Ik kan, ook in verband met privacyoverwegingen, niet ingaan op de individuele omstandigheden van dit geval. In algemene zin kan ik aangeven dat iedere onderdaan van een derdeland die Nederland en daarmee het Schengengebied tracht in te reizen, moet voldoen aan de voorwaarden van artikel 6 van de Schengengrenscode. Deze zijn onder meer het helder kunnen aantonen van het reisdoel, en het beschikken over voldoende middelen van bestaan voor de duur en het doel van de reis. Indien naar het oordeel van de Koninklijke Marechaussee een vreemdeling niet aan deze voorwaarden voldoet, kan de vreemdeling de toegang geweigerd worden. Een vreemdeling kan in bezwaar gaan tegen de toegangsweigering.
Het is aan de rechter om te oordelen over de rechtmatigheid van de weigering en de individuele omstandigheden van het geval. Ook kan een spoedvoorziening worden aangevraagd. Daarnaast hecht ik eraan te verhelderen dat een toegangsweigering op grond van artikel 6 van de Schengengrenscode geen aanhouding betreft.
Op welke juridische gronden is mevrouw Pérez Arregoces aangehouden? Klopt het dat mevrouw Pérez Arregoces reisde met een geldig paspoort en officiële uitnodigingen, maar dat zij bij aankomst in Amsterdam desondanks werd onderworpen aan langdurige grenscontrole, fouillering en ondervraging, en vervolgens is vastgehouden op basis van twijfel over haar financiële draagkracht, terwijl zij dit kon weerleggen met een officiële brief waarin werd bevestigd dat alle kosten werden gedekt door Europese niet-gouvernementele organisatie (ngo's)?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt de aanhouding van een mensenrechtenverdediger op basis van een verdenking dat hij of zij zich niet financieel kan onderhouden, zich tot internationale verplichtingen rondom bescherming van mensenrechtenverdedigers?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat zij meer dan 20 uur vast is gehouden, en vele uren moest wachten voordat er een tolk of juridische bijstand werd aangeboden? Klopt het dat zij is onderworpen aan intimidatie en schendingen van privacy, zoals het ontzeggen van de mogelijkheid om de toiletdeur te sluiten?
Ook bij de beantwoording van deze vragen geldt dat ik niet in kan gaan op de individuele omstandigheden van een geval. In algemene zin geldt dat bij mogelijke grensweigeringen het streven is dat de grenswachter dit proces binnen een termijn van 6 uur volledig afrondt. Er kan enige tijd overheen gaan tot de Koninklijke Marechaussee een weloverwogen besluit neemt, want de vreemdeling wordt gehoord – indien nodig middels een tolk –, gewezen op zijn of haar rechten en plichten, en krijgt meerdere kansen om aan te tonen dat hij of zij aan de voorwaarden van artikel 6 van de Schengengrenscode voldoet.
Als wordt besloten om een persoon aan de grens te weigeren, dan wordt vervolgens ingezet op een zo spoedig mogelijke terugkeer van de vreemdeling. Op luchthaven Schiphol geldt dat de vreemdeling tot aan vertrek wordt geacht in de internationale lounge te verblijven. De vreemdeling kan zich binnen de internationale lounge vrij bewegen, en heeft toegang tot de aanwezige faciliteiten. In de meeste gevallen volstaat een beschikking in de internationale lounge, in bijzonder als het vertrek snel gerealiseerd kan worden. Indien dit niet het geval is, dan kan de vreemdeling op grond van artikel 6, lid 1 of artikel 6 lid 1 en 2 van de Schengengrenscode in grensdetentie worden geplaatst.
In het geval dat een individu niet tijdig wordt geholpen met vertaling en juridische bijstand, hoe rijmt dat met de rechten die een individu heeft onder nationale wetgeving en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)?
Zie antwoord vraag 5.
In het geval dat een individu niet toegestaan wordt zijn of haar toiletdeur te sluiten, hoe rijmt dat met de rechten die een individu heeft onder de Schengengrenscode dat «grenscontroles moeten worden uitgevoerd met volledige eerbiediging van de menselijke waardigheid»?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe zorgt uw ministerie ervoor dat grenscontroles bij Schiphol proportioneel, transparant en met respect voor fysieke integriteit, privacy en fundamentele rechten van mensenrechtenverdedigers verlopen, zeker bij internationale bijeenkomsten zoals de VN-conferentie in Genève?
Er gelden op grond van de Schengengrenscode geen andere toegangsvoorwaarden voor onderdanen van derdelanders die zich inzetten voor de verdediging van mensenrechten. Een vreemdeling kan in bezwaar tegen de toegangsweigering. Het is dan aan de rechter om te oordelen over de rechtmatigheid van de toegangsweigering en de individuele omstandigheden van het proces om tot die weigering te komen.
Welke concrete maatregelen neemt u om te waarborgen dat buitenlandse mensenrechtenverdedigers die Nederland bezoeken in het kader van hun werk tijdig toegang krijgen tot juridische bijstand, tolkdiensten en heldere informatie over hun rechten tijdens grenscontroles en detentie, zodat zij hun werk niet onnodig worden belemmerd?
Ik zie geen aanleiding om tot beleidswijzigingen of gewijzigde werkinstructies over te gaan. Ik heb er het volste vertrouwen in dat de Koninklijke Marechaussee in staat is om op rechtmatige en professionele wijze het proces van een toegangsweigering kan volbrengen, waarin iedere vreemdeling – ongeacht de specifieke inhoud van het reisdoel – middels een tolk in zijn of haar eigen taal gehoord wordt en zowel mondeling als middels een toegankelijke folder gewezen wordt op zijn of haar rechten en plichten. Een vreemdeling kan een toegangsweigering aanvechten bij de rechter. Het is dan aan de rechter om te oordelen over de rechtmatigheid van de beslissing en de individuele omstandigheden van het proces.
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden?
Ik heb deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het kwalificeren van zelfuitgevoerde grenscontroles bij Ter Apel als demonstratie door de minister-president |
|
Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de reactie van de Minister-President over de zelfuitgevoerde grenscontroles door burgers bij Ter Apel, waarin hij aangaf dat deze «een vorm van demonstreren» zijn?1
Ja
Bent u het eens bent met deze kwalificatie van de Minister-President en beschouwt u deze acties daadwerkelijk als een legitieme vorm van demonstreren? Waarom ja of nee?
Het staat eenieder vrij te demonsteren binnen de grenzen die de wetgever heeft gesteld. Dat heeft de Minister-President in zijn interview in Tubantia van 10 juni jl. ook willen benadrukken. Het is echter niet de bedoeling dat het recht in eigen hand genomen wordt door «grenscontroles» uit te voeren. Het uitvoeren van grenscontroles is wettelijk voorbehouden aan autoriteiten zoals de Koninklijke Marechaussee en is aan strenge nationale en Europese regels gebonden. Overigens bestaat een demonstratie uit een actie van meerdere personen die gericht is op een gezamenlijke meningsuiting. Een actie die vooral gaat om het uitoefenen van dwang valt niet onder de Wet openbare manifestaties.
Deelt u de zorg dat dergelijke uitspraken van het kabinet het risico op eigenrichting vergroten?
De zorgen en frustraties van sommige Nederlanders over het Nederlandse asielbeleid laten onverlet dat burgers niet het recht in eigen handen mogen nemen. Het uitvoeren van grenscontroles is voorbehouden aan autoriteiten die wettelijk bevoegd zijn, zoals de Koninklijke Marechaussee, en aan strenge regels gebonden. In dit land is er geen ruimte voor eigenrichting.
Hoe kijkt u naar de reactie van de politie en de gemeente Westerwolde, die aangaven dat het verboden is voor burgers om auto’s aan te houden op de manier waarop de politie dat doet en dat grenscontroles voorbehouden zijn aan de politie en de marechaussee?2 Deelt u deze opvatting? Zo ja, hoe rijmt u dit met de uitspraken van de Minister-President? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat het aan de lokale driehoek is om afwegingen te maken over lokale handhaving en over demonstraties? Zo ja, deelt u de mening dat het niet de plaats van de Minister-President is om te bepalen of er wel of niet sprake was van een demonstratie?
Het is de verantwoordelijkheid van de lokale driehoek, in het bijzonder de burgemeester, om demonstraties zoveel mogelijk te faciliteren en waar nodig in te grijpen. De burgemeester legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad. Het is niet aan het kabinet om hier een oordeel over te geven.
Kunt u uitleggen waarom het kabinet deze acties, die direct de wet overtraden, bestempelt als demonstratie, terwijl dit kabinet andere vormen van protest die binnen de wet vallen soms streng wenst te reguleren of als openbare ordeverstoringen bestempelt? Wat betekent dit voor de consistentie van het beleid omtrent demonstraties en de geloofwaardigheid op dit onderwerp van het kabinet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe ziet u de discrepantie tussen het soms harde optreden tegen vreedzaam protest enerzijds en de goedkeurende reacties op zelfuitgevoerde grenscontroles die de wet overtreden anderzijds?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn volgens u de mogelijke gevolgen als het kabinet deze zelfuitgevoerde grenscontroles, die buiten de wet vallen, bestempelt als een vorm van demonstratie? Ziet u risico’s als deze interpretatie breder verspreid raakt?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Eigenrichting zoals bij de grens bij Ter Apel mag niet op begrip kunnen rekenen van politici’ |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Eigenrichting zoals bij de grens bij Ter Apel mag niet op begrip kunnen rekenen van politici»?
Ja.
Kunt u beamen dat de acties van deze burgers in strijd zijn met de wet? Zo ja, kunt u toelichten waarom er niet op wordt getreden tegen deze overtredingen van de wet? Zo nee, kunt u toelichten waarom u het geen schending van de wet vindt?
Het is aan het Openbaar Ministerie en uiteindelijk de rechter om te bepalen of er sprake is van strafbare feiten. Dat is niet aan mij om te beoordelen.
De taak van grenscontrole is voorbehouden aan de autoriteiten die daartoe zijn bevoegd zoals de Koninklijke Marechaussee.
Deelt u de mening dat de acties van de burgers die eigenhandig «grenscontroles» uitvoeren in strijd is met grondbeginsels van de democratie, aangezien het monopolie voor dergelijke controles bij de overheid ligt en dat we op moeten treden tegen iedere vorm van eigenrichting?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat het uitblijven van duidelijk optreden tegen wetsovertredingen, zoals eigenrichting door burgers, het risico met zich meebrengt dat het beeld ontstaat dat burgers boven de wet staan? En dat dit kan leiden tot een glijdende schaal met potentieel schadelijke gevolgen voor de rechtsstaat en de democratie? Zo ja, op welke wijze wordt hierop geanticipeerd?
We leven in een democratische rechtsstaat. Het staat eenieder vrij te demonsteren binnen de grenzen die de wetgever heeft gesteld.
Dat heeft de Minister-President in zijn interview in Tubantia van 10 juni jl. ook willen benadrukken. Het is echter geenszins de bedoeling dat het recht in eigen hand genomen wordt door «grenscontroles» uit te voeren. Het uitvoeren van grenscontroles is wettelijk voorbehouden aan autoriteiten, zoals de Koninklijke Marechaussee en is aan strenge nationale en Europese regels gebonden. Overigens merk ik op dat een demonstratie bestaat uit een actie van meerdere personen die gericht is op een gezamenlijke meningsuiting, een actie die vooral gaat om het uitoefenen van dwang valt niet onder de Wom.
Onderschrijft u de mening van de Minister-President, die stelde dat deze «grenscontroles» een vorm van demonstreren zijn? Zo nee, hoe verhoudt zich dit tot het uitgangspunt van eenheid van kabinetsbeleid? Zo ja, kunt u onderbouwen waarom deze acties gezien worden als demonstratie en hoe dit zich verhoudt tot het demonstratierecht en de oproepen van de burgemeesters?
Zie antwoord vraag 4.
Welke concrete stappen zet u om deze eigenrichting tegen te gaan, in het bijzonder na de oproep van Duitsland om hiermee te stoppen?
De politie staat in nauw contact met de Koninklijke Marechaussee en de Duitse politie om de situatie aan de grens goed te blijven volgen en waar nodig op te treden. Ook de Koninklijke Marechaussee onderhoudt reguliere contacten met de Duitse grensautoriteiten waar het om binnengrenscontroles gaat.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ik heb dit zoveel mogelijk gedaan.
Hoe het demissionaire kabinet omgaat met de keuze voor mailcommunicatie in eigen beheer |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Judith Uitermark (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (NSC), David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Demissionair de cloud in denderen: doe het niet»?1
Ja.
Wat geeft de rijksoverheid in totaal uit aan Microsoft-producten?2
In het notaoverleg «Wolken aan de horizon» d.d. 2 juni jl. is reeds toegezegd aan de Tweede Kamer een overzicht te bieden van de gecontracteerde hoeveelheid aanbestedingen die uiteindelijk door de ministeries via SLM Rijk goedgekeurd zijn. Dit onderzoek loopt.
Wanneer moeten alle departementen en overheidsorganisaties uiterlijk besluiten of zij wel of niet hun mailverkeer en gegevens in eigen beheer gaan nemen als de ondersteuning van Microsoft Exchange afloopt op 14 oktober 2025?
Departementen zijn zelf verantwoordelijk om te bepalen welke afwegingen zij maken rondom cloudgebruik. Dit dient plaats te vinden op basis van een gedegen risicoanalyse en het nemen van passende maatregelen. Zij nemen hierover besluiten binnen hun eigen mandateringsregelingen.
Hoewel de technische ondersteuning van bepaalde versies van Exchange stopt op 14 oktober 2025, heeft de leverancier al een nieuwere on-premise versie gelanceerd die wel ondersteund wordt.3
Feitelijk is de situatie dat alleen voor Microsoft Exchange 2016 en Microsoft Exchange 2019 vanaf 14 oktober 2025 geen support of beveiligingsupdates meer geleverd worden.
Ook zonder de door de leverancier aanbevolen upgrade door te voeren, zal de maildienst niet per 14 oktober ophouden met functioneren en gaat de maildienst ook niet automatisch uit eigen beheer. Voor blijvend betrouwbaar functioneren van de maildienst is een upgrade door Microsoft beschikbaar gesteld. Deze is bekend bij de dienstverleners van de Rijksoverheid.
Heeft de demissionaire status van het kabinet gevolgen voor besluitvorming van departementen over het wel of niet in beheer nemen van mailverkeer en gegevens?
Lopend beleid mag ten tijde van een demissionair kabinet worden uitgevoerd. Er zijn op dit moment bovendien geen zaken op digitaal terrein controversieel verklaard.
Welke departementen en organisaties zijn nu van plan om mailverkeer en gegevens in eigen beheer te nemen, welke hebben besloten dit niet te doen en welke moeten het besluit nog nemen?
Ten behoeve van de beantwoording van deze vraag is een uitvraag bij de grootste ICT-dienstverleners van de Rijksoverheid gedaan. Voor alle departementen geldt dat beheer van mailverkeer en gegevens nu en na 14 oktober volledig binnen een eigen on-premise omgeving plaatsvindt, behoudens de Ministeries van Economische Zaken (EZ), Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) en Klimaat en Groene Groei (KGG), waar -ook na 14 oktober- sprake is van een hybride situatie.
Ook bij een groot aantal uitvoeringsorganisaties als DUO, Rijkswaterstaat en Dienst Justitiële Inrichtingen vindt beheer van mailverkeer en gegevens nu en na 14 oktober volledig binnen een eigen on-premise omgeving plaats. Dit geldt ook voor de Belastingdienst, Toeslagen en de Douane. Wel heeft de Belastingdienst in het Jaarplan 2025, dat uw Kamer op 11 december 2024 heeft ontvangen, aangegeven dat de Belastingdienst voornemens is om in 2025 de kantoorautomatisering naar Microsoft365 te migreren. De implementatie van de migratie is op dit moment nog niet gestart. De applicaties binnen de primaire processen voor de heffing en inning blijven draaien in hun huidige on-premise omgeving, op door de Belastingdienst zelf beheerde servers. De Belastingdienst volgt de recente (geo)politieke ontwikkelingen en doorloopt, in afstemming met CIO Rijk, een zorgvuldig besluitvormingstraject. Zodra er een definitief besluit is genomen, zal uw Kamer hierover worden geïnformeerd.
Kunt u, in het licht van de recente sancties richting het Internationaal Strafhof, aangeven of mailverkeer en gegevens binnen de justitiële keten in Nederland vanaf 14 oktober 2025 in eigen beheer blijven?3
Het kabinet is zich ervan bewust dat afhankelijkheid van een klein aantal techaanbieders voor digitale diensten zorgt voor risico's op het vlak van o.a. concurrentiepositie, digitale open strategische autonomie en continuïteit van dienstverlening. Om deze risico’s te mitigeren wordt in het kader van onder meer de vernieuwing van het cloudbeleid voor de (rijks)overheid gekeken naar mogelijkheden om cloudtechnologie op verantwoorde wijze in te zetten.
Ook binnen de Justitiële keten bestaat aandacht voor deze risico’s en maken organisaties in overleg met hun ICT-leverancier passende keuzes om deze te mitigeren. Zo wordt bij de Hoge Raad de email verzonden, ontvangen en opgeslagen op servers die in eigen beheer zijn en verbiedt het cloudbeleid van de rechtspraak het gebruik van de cloud voor primaire processystemen. Voor de bedrijfsvoering maakt de Rechtspraak gebruik van Microsoft Exchange Online.
De Amerikaanse sancties tegen het Internationaal Strafhof zijn een specifieke maatregel voor een specifieke situatie en hebben geen inhoudelijke koppeling met onze nationale ICT-infrastructuur.
Wat zijn de politie, het Openbaar Ministerie, de Raad voor de Rechtspraak en de Hoge Raad van plan te doen vanaf 14 oktober 2025? Worden deze organisaties eveneens kwetsbaar voor Amerikaanse sancties?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u bevestigen dat het Shared Service Center ICT (SSC-ICT) de migratie van 57.000 werkplekken van ambtenaren naar de Microsoft-cloud definitief niet doorzet en mailverkeer en gegevens zelf blijft beheren?
U bent per Kamerbrief reeds geïnformeerd over de geplande en voorgenomen cloudmigraties van overheids-ICT naar het buitenland, waaronder de migratie van de werkplekken van SSC-ICT.5
Bent u bereid om, in lijn met de vele aangenomen Kamermoties die de digitale soevereiniteit van de overheid aanjagen, ervoor te zorgen dat alle departementen en overheidsorganisaties het goede voorbeeld van SSC-ICT volgen en gegevens in eigen beheer houden?
Departementen zijn zelf verantwoordelijk om te bepalen welke afwegingen zij maken rondom cloudgebruik. Dit dient plaats te vinden op basis van een gedegen risicoanalyse en het nemen van passende maatregelen. Zij nemen hierover besluiten binnen hun eigen mandateringsregelingen.
Kunt u toezeggen dat u en uw collega’s geen onomkeerbare stappen zullen zetten die de digitale afhankelijkheid van de Verenigde Staten (VS) doen toenemen, tenzij de Kamer anders besluit?
De Verenigde Staten is en blijft een belangrijke bondgenoot, niet op de laatste plaats voor onze welvaart en veiligheid. Nederland zet zich er daarom voor in dat we als EU blijven samenwerken en optrekken met de VS, maar tegelijkertijd moeten we als EU zelf meer verantwoordelijkheid nemen en ook eensgezind optrekken waar het onze kernbelangen betreft. Ik ben het wel met u eens dat een te grote afhankelijkheid van één of een enkele marktpartij(en) ongewenst is. In de afweging welke data we in eigen beheer dan wel in de public cloud verwerken, moeten strategische afhankelijkheden én marktconcentraties worden meegewogen.
Dit nemen wij momenteel mee in de aanscherping van het rijksbreed cloudbeleid, maar ook in de beleidskaders voor digitale autonomie en soevereiniteit van de overheid, en in de IT-sourcingstrategie Rijk. Ook zet ik mij deze kabinetsperiode in voor het realiseren van een soevereine overheidscloud als alternatief voor public clouddiensten. Deze voorziening moet de kloof overbruggen voor digitale dienstverlening waarvoor het gebruik van public cloud onwenselijk is, bijvoorbeeld vanwege de gevoeligheid van gegevens of wanneer ongewenste afhankelijkheden vermeden moeten worden.
Afhankelijkheden zijn echter niet te voorkomen en zijn ook niet altijd ongewenst. Het is van belang om op case-by-case basis zorgvuldige afwegingen te maken, om te bepalen waar en op welke wijze risicovolle strategische afhankelijkheden waar nodig voorkomen kunnen worden. Dit speelt op meer gebieden dan alleen cloud.
Het onderwerp «Strategische Autonomie» heeft uitgebreid aandacht van de Rijksoverheid. Onder andere middels de Agenda Digitale Open Strategische Autonomie (DOSA) en de medio dit jaar verwachte Visie digitale autonomie en soevereiniteit Overheid.
Bent u bereid om departementen en organisaties te helpen om mailverkeer en gegevens in eigen beheer te houden vanaf 14 oktober 2025, zodat de strategische afhankelijkheid van de VS niet groeit?
Zie de beantwoording van vraag 10. Voor het overgrote deel van de departementen en organisaties geldt dat zij dit al in eigen beheer hebben. De afweging om dit wel of niet zo te houden, is een departementale verantwoordelijkheid. De departementen nemen hierover besluiten binnen hun eigen mandateringsregelingen. CIO Rijk faciliteert het uitvoeren van goede risicoanalyses met beleid en handreikingen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en minstens één week voor het zomerreces beantwoorden?
De Kamervragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
De uitzetting van Nederlandse deelnemers aan de Mars naar Gaza |
|
Christine Teunissen (PvdD), Sarah Dobbe (SP), Laurens Dassen (Volt) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat Nederlandse deelnemers aan de Mars naar Gaza zijn uitgezet door de Egyptische regering?1
Ja.
Klopt het dat Nederlandse deelnemers aan de Mars naar Gaza door de Egyptische regering zijn uitgezet en hun paspoort is ontnomen?
Ja, een aantal Nederlandse deelnemers aan de Mars naar Gaza is uitgezet. Hun paspoorten werden tijdelijk ingenomen, bij aankomst op het vliegveld in Cairo werden zij op een vlucht naar Istanboel gezet. Deze groep is weer teruggekeerd naar Nederland.
Heeft u contact gehad met uw Egyptische collega over deze uitzetting?
Er is contact geweest met de Egyptische ambassade. De Egyptische autoriteiten zijn opgeroepen proportioneel te handelen en geen geweld te gebruiken bij het eventueel uitzetten van Nederlandse deelnemers.
Heeft de Egyptische regering wat u betreft voldoende juridische gronden om Nederlandse staatsburgers uit te zetten en hun paspoort te ontnemen? Kunt u dat toelichten?
De uitzetting van buitenlandse staatsburgers is in beginsel een soeverein recht van elke staat. Nederland kan zich niet mengen in de rechtsgang van een ander land. De Egyptische autoriteiten kunnen besluiten om personen het land uit te zetten wanneer zij vinden dat daar aanleiding toe is, bijvoorbeeld op basis van nationale veiligheid of openbare orde. Het tijdelijk innemen van paspoorten kan deel uitmaken van de procedure.
Klopt het dat de uitzetting volgde op een oproep vanuit de Israëlische Defensieminister Katz?
De Egyptische autoriteiten kunnen besluiten om personen het land uit te zetten wanneer zij vinden dat daar aanleiding toe is, bijvoorbeeld op basis van nationale veiligheid of openbare orde. De Egyptische autoriteiten hebben aangegeven dat toegang tot het gebied waar de March to Gaza was gepland alleen mogelijk was als hier via de formele aanvraagprocedure een verzoek voor was ingediend en goedgekeurd.
Deelt u het inzicht dat deze aangekondigde demonstratie niet op Israëlisch grondgebied gepland stond en de Israëlische Minister daarmee niets te zeggen zou moeten hebben over het uitzetten van vreedzame demonstranten? Zo nee, waarom niet?
De Egyptische autoriteiten hebben het besluit tot uitzetting genomen. Zie ook de antwoorden op vraag 4 en 5.
Klopt het dat er meerdere vreedzame demonstranten door de Egyptische regering zijn vastgezet? Zo ja, zitten hier ook Nederlanders tussen?
Het Ministerie van Buitenlandse zaken heeft de situatie nauwlettend gevolgd en contact gehad met de lokale autoriteiten en betrokken Nederlanders om waar nodig consulaire bijstand te verlenen. Vanwege de privacy van betrokkenen kan ik niet mededelen of er Nederlandse demonstranten zijn vastgezet.
Deelt u de mening dat het vastzetten en uitzetten van vreedzame demonstranten door de Egyptische regering buitenproportioneel is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 4.
Bent u bereid de Egyptische ambassadeur om opheldering te vragen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 3.
Op welke manier levert u consulaire bijstand aan de vreedzame demonstranten die zijn vastgezet, zijn uitgezet, of in Egypte verblijven?
De consulaire bijstand nam verschillende vormen aan. Er is contact gezocht met de Egyptische autoriteiten om proportioneel te handelen. Ook is door de ambassade informatie verstrekt over de lokale procedures en juridische mogelijkheden. De ambassade stond paraat om consulaire bijstand aan Nederlanders te verlenen die daar behoefte aan hadden. In het reisadvies voor Egypte wordt expliciet gewaarschuwd voor het risico op arrestatie bij deelname aan demonstraties, ook als deze vreedzaam zijn. Het Ministerie van Buitenlandse zaken wijst Nederlandse reizigers erop dat zij zich dienen te houden aan de lokale wet- en regelgeving en heeft het reisadvies opnieuw onder de aandacht gebracht bij de Nederlanders die zich in Egypte bevinden. Deelname aan demonstraties in Egypte wordt sterk afgeraden. Overigens was en is het gebied waar de mars was gepland rood in het Nederlandse reisadvies, gezien de problematische veiligheidssituatie aldaar, inclusief ontvoeringen en verkrachtingen. Reeds jaren hebben zich er jihadisten en criminele groepen gemend onder lokale volksstammen en is het ronduit gevaarlijk om erheen te gaan.
Deelt u de mening dat de demonstranten groot gelijk hebben in hun eis dat de humanitaire hulp vrij moet worden toegelaten in Gaza? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft altijd duidelijk uitgesproken dat partijen zich aan het humanitair oorlogsrecht moeten houden. De humanitaire blokkade druist in tegen het internationaal recht. Nederland heeft deze blokkade dan ook veroordeeld. De regering blijft de Israëlische regering oproepen onmiddellijk en onvoorwaardelijk humanitaire hulp toe te laten tot de Gazastrook.
Deelt u de opvatting dat Israëls maandenlange blokkade van humanitaire hulp voor Gaza misdadig is?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk en met de grootst mogelijke zorg beantwoord, binnen de gestelde termijn.
Het bericht ‘Wanhoop groot in versterkingsgebied: fouten in zeker 213 versterkingsdossiers' |
|
Sandra Beckerman (SP), Julian Bushoff (PvdA) |
|
van Marum |
|
|
|
|
Kent u het onderzoek van Pointer waarin zij in slechts acht weken fouten ontdekten in 213 versterkingsdossiers?1
Ja, ik ken dit onderzoek.
Erkent u dat er zowel grote fouten worden gemaakt in rapporten die bepalen of een huis veilig is als bij de uitvoering?
Dit vraagt om enige nuancering. Ik zie de fouten die zijn gemeld bij Pointer en ik begrijp erg goed hoe frustrerend dit is voor bewoners. Om bewoners op grote schaal zekerheid te bieden heb ik ACVG gevraagd onafhankelijk onderzoek te doen naar de kwaliteit van beoordelingsrapporten. Ik heb uw Kamer op 23 juni jl.2 geïnformeerd over de eerste bevindingen daarvan. In haar onderzoek heeft het Adviescollege Veiligheid Groningen (ACVG) géén aanwijzingen voor onjuist beoordeelde adressen gevonden bij reguliere beoordelingen en beoordelingen in de typologieaanpak. Wel ziet ACVG dat in een aantal bezwaarprocedures het eindoordeel is aangepast van «op-norm» naar «niet-op-norm» en dat 5 dossiers vragen om nadere controle door NCG. Voor wat betreft de beoordelingen die zijn gedaan met de Praktijkaanpak 2.0 constateert ACVG dat berekeningsrapporten in het merendeel van gevallen ontbreken bij NCG, doordat die door ingenieursbureaus niet tot een rapport worden uitgewerkt. Ook heeft ACVG in onderliggende dossiers soms fouten geconstateerd, maar die hebben geen gevolgen voor het veiligheidsoordeel. Tegelijkertijd beoordeelt ACVG de kwaliteit van de technische rapporten bij zowel de reguliere beoordelingen als bij de typologieaanpak als goed.
De eerste resultaten van ACVG laten zien dat er geen fouten zijn geconstateerd in rapporten die gevolgen hebben voor het veiligheidsoordeel. Ook laat het aanpassen van het eindoordeel in het proces van bezwaar zien dat fouten worden gesignaleerd en gecorrigeerd. Dat fouten beperkt voor komen geeft mij meer vertrouwen in de bestaande controlemechanismen. Tegelijkertijd is de versterkingsoperatie complex en groot in omvang. Het is niet realistisch om foutloos te werken. Ik realiseer mij goed dat iedere fout een grote invloed kan hebben op het leven van bewoners en het vertrouwen dat zij hebben in de uitkomsten. Dat geldt zowel voor fouten in rapporten als voor fouten in de uitvoering en dat is terug te zien in het onderzoek van Pointer.
Het is van groot belang om fouten op te lossen op een manier waarbij de behoeften van de bewoners centraal staan. Ik heb in meerdere brieven aan uw Kamer benadrukt dat communicatie nog te vaak niet goed gaat. Daarom heb ik uw Kamer op 23 juni jl. geïnformeerd over mijn afspraken met NCG en de wijze waarop de communicatie moet worden verbeterd, het risico op fouten moet worden verminderd en de kwaliteit van het gehele versterkingsproces beter moet worden geborgd. Ik hoop ten zeerste dat mijn afspraken met NCG leiden tot merkbare verbeteringen voor bewoners in verschillende fases van de versterking.
Erkent u dat de gevolgen voor betrokken bewoners immens groot kunnen zijn?
Jazeker, ik erken dat bij fouten de gevolgen voor betrokken bewoners groot kunnen zijn. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Bovengenoemde problemen zijn weliswaar schokkend en onacceptabel, maar niet nieuw, al langere tijd trekken Kamerleden aan de bel over zowel bouwfouten als fouten in rapporten. Welke stappen heeft u gezet om deze problemen te voorkomen en aan te pakken?
In mijn Kamerbrief van 13 maart jl.3 ben ik uitgebreid ingegaan op de stappen die zijn gezet om de kwaliteit van beoordelingsrapporten te verbeteren en beter te borgen. Daarnaast heb ik uw Kamer op 23 juni jl.4 geïnformeerd over de eerste bevindingen van het ACVG en verschillende afspraken die ik met NCG heb gemaakt. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Concreet zijn deze afspraken voor beoordelingsrapporten dat:
Voor het verbeteren van de kwaliteitsborging in het versterkingsproces heb ik met NCG het volgende afgesproken:
Deelt u de mening van advocaat De Goede dat dit slechts «het topje van de ijsberg» is en er nog veel meer zaken zijn waarbij ernstige fouten zijn gemaakt?
Vooralsnog niet. Er is contact met de werkgroep van mijnbouw advocaten. Tot op heden hebben we 39 voorbeelden ontvangen van dossiers waarin fouten zitten en deze waren al bekend bij NCG. Dit doet er voor mij overigens niets aan af dat deze mensen geconfronteerd zijn met fouten en ik wil dat deze opgelost worden.
De directeur Nationaal Coördinator Groningen antwoordde in de uitzending van Pointer van 9 februari op de vraag over hoeveel versterkingsrapporten fouten bevatten met «enkele incidenten», maar zei daar later over «Die uitspraak had ik niet moeten doen, en ik sta daar niet meer achter». Bent u er inmiddels ook van doordrongen dat het niet gaat om incidenten maar om een groot probleem?2
Zie mijn antwoord op vraag 2. Los daarvan wil ik dat elke fout opgelost wordt.
U beloofde de Tweede Kamer dat er voor de zomer een eerste onderzoek van Adviescollege Veiligheid Groningen (ACVG) zou liggen naar de fouten in versterkingsrapporten. Hoe staat het daarmee? Kunt u zorgen dat dit voor 2 juli 2025 met de Tweede Kamer gedeeld wordt, zodat de Tweede Kamer erover kan debatteren en er nog voor het zomerreces concrete maatregelen kunnen worden genomen om gedupeerden te helpen?
Ja, zie mijn brief van 23 juni jl.6
Ook beloofde u de Tweede Kamer voor de zomer te infomeren over de aanpak van het voorkomen en oplossen van bouwfouten zoals van u gevraagd met motie Beckerman c.s. (Kamerstuk 36 600, nr. 98). Hoe staat het daarmee? Kunt u zorgen dat dit voor 2 juli 2025 met de Tweede Kamer gedeeld wordt, zodat de Tweede Kamer erover kan debatteren en er nog voor het zomerreces concrete maatregelen kunnen worden genomen om gedupeerden te helpen?
Ja, zie mijn brief van 23 juni jl.7
Erkent u dat wanneer gedupeerden nu bouwfouten constateren dat vaak een lange strijd wordt om die erkend en aangepakt te krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u dit aanpakken?
Het komt helaas voor dat het lang duurt om bouwfouten op te lossen, bijvoorbeeld omdat bouwfouten niet altijd als zodanig worden erkend door de aannemer, of omdat een aannemer de bouwfout teruglegt bij een onderaannemer. In mijn Kamerbrief van 23 juni jl.8 ben ik ingegaan op mijn inzet om bouwfouten zo veel mogelijk te voorkomen, vroegtijdig te identificeren en te verhelpen. Vanwege de signalen over bouwfouten, heeft NCG daarvoor een nazorg loket ingericht dat inmiddels operationeel is. Mochten bewoners alsnog geconfronteerd worden met bouwfouten, dan kunnen zij bij het nazorgloket van NCG terecht.
Bewoners die in eigen beheer de versterking hebben uitgevoerd en geconfronteerd worden met bouwfouten die zijn veroorzaakt door de aannemer, zullen op termijn net als andere bewoners gebruik kunnen maken van kosteloze juridische en bouwkundige bijstand. Hier wordt aan gewerkt in het kader van de wijziging van de subsidieregeling rechtsbijstand en de regeling voor bijstand door overige deskundigen in de regeling Tijdelijke wet Groningen.
Erkent u dat bouwfouten voorkomen weliswaar capaciteit vraagt en geld kost, maar bouwfouten aanpakken vaak veel duurder en complexer is?
Dat erken ik. Daarom heb ik afspraken gemaakt met NCG om de kwaliteitsborging in het versterkingsproces te verbeteren. Ik ben hier in mijn Kamerbrief van 23 juni jl.9 en in het antwoord op vraag 4 uitgebreid op ingegaan.
Directeur Nationaal Coördinator Groningen heeft tijdens een bijeenkomst van Pointer aangegeven dat ze vindt dat de overheidsinstanties te veel afzonderlijk werken en samen moeten optrekken, een zogeheten «een-overheidsaanpak», zij zei: «De instituten werken nu nog te verschillend», deelt u deze opvatting?3
In mijn beleidsbrief11 van 24 januari jl. en mijn Kamerbrief van 23 juni jl. heb ik mijn inzet voor een één-overheidsaanpak beschreven. Ik ben met de regionale overheden, uitvoeringsorganisaties bezig om afspraken te maken over onze gezamenlijke ambitie om vaker én beter als één overheid samen te werken.
Deelt u onze opvatting dat we te maken blijven houden met systeemfalen wanneer de beloofde een-overheidsaanpak uitblijft?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 11.
In de uitzending van Pointer geeft u enkel aan wat u niet wil, kunt u aangeven wat u wel wil gaan doen? Welke doorbraken wilt u forceren om te zorgen dat gedupeerde Groningers erop kunnen rekenen dat zij eindelijk centraal komen te staan?
In mijn beleidsbrief van 24 januari jl.12, de kabinetsreactie op de Staat van Groningen en Noord-Drenthe13 en mijn Kamerbrief van 23 juni jl. heb ik meerdere zaken benoemd waar ik me de komende periode nog voor wil inzetten, zoals het beter borgen van de kwaliteit van de versterking en het verbeteren van de communicatie met bewoners. De rode draad hierin zijn mijn vier leidende principes, namelijk dat de overheid:
Ook de acties die zijn ingezet in het kader van Nij Begun dragen hieraan bij.
In de pointer uitzending komt ook een voormalig medewerker van de NCG aan het woord, deelt u diens analyse dat de NCG stroperig werkt en beslissingen langs vele lagen van de organisatie moeten?4 Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u deze stroperigheid verminderen?
NCG is een publieke uitvoeringsorganisatie, waar publiek geld wordt uitgegeven en die te maken heeft met wet- en regelgeving waar iedereen mee te maken heeft, bijvoorbeeld op het gebied van bouwen. Ik heb uitvoerig gesproken met NCG over de efficiëntie van processen en het scheiden van nut en noodzaak. De huidige processen zijn noodzakelijk om verantwoording af te kunnen leggen als publieke uitvoeringsorganisatie, om toe te kunnen zien op de geleverde kwaliteit en om te kunnen voldoen aan geldende wet- en regelgeving.
Hiermee wil ik niets afdoen aan het feit dat er verbetering mogelijk en noodzakelijk is in bijvoorbeeld de efficiëntie van de processen. Er is namelijk altijd een groep van mensen voor wie het systeem niet past en die daardoor vastlopen. Ik heb dan ook geconstateerd dat er een groep bewoners is met complexe situaties waarvoor dit verbeterd moet worden. Ik heb hierover uw Kamer geïnformeerd op 25 juni jl.15
Schrikt u van de uitspraak «Je moet dat huis gewoon zien, anders weet je niet hoe de constructie in elkaar zit en wat er onder de grond zit. Ik heb constant het gevoel gehad dat ik lopendebandwerk aan het uitvoeren was en ik had geen idee of wat ik voorgeschoteld kreeg op werkelijkheid berustte»? Erkent u dat hoge werkdruk en weinig tijd per dossier er makkelijk fouten sluipen in dossiers waar gedupeerden de dupe van worden? Welke veranderingen wilt u doorvoeren?
Ja, eenzijdige aandacht voor snelheid heeft negatieve gevolgen voor bewoners. Het is precies de reden dat ik in mijn beleidsbrief heb geschreven dat ik de aandacht tussen snelheid en kwaliteit met elkaar in balans wil brengen. Juist om die reden heb ik de diepteanalyse in september 2024 naar uw Kamer gestuurd16 en heb ik afgesproken dat deze jaarlijks geactualiseerd wordt. Op deze manier heb ik meer grip op het effect van bepaalde besluiten of risico's in de uitvoering en kan ik eenvoudiger bijsturen. Ook heb ik met NCG afgesproken dat de kwaliteitsborging binnen de gehele versterkingsoperatie wordt verbeterd.
In de kabinetsreactie op de parlementaire enquête heeft het toenmalige kabinet geschreven «Het kabinet is ervan overtuigd dat het vertrouwen van gedupeerden in de overheid alleen hersteld kan worden wanneer in het handelen van de overheid en de uitvoeringsinstanties vertrouwen in gedupeerden het vertrekpunt is». Wat is hiervan terecht gekomen?
Laat ik vooropstellen dat het uitgangspunt van de beoordelingsrapporten is om te onderzoeken of een woning of ander gebouw veilig is. Om die vraag te kunnen beantwoorden is specialistische kennis nodig waarop wij moeten vertrouwen.
Verder zijn er in het kader van Nij Begun door NCG en IMG meerdere stappen ondernomen om de bewoner zelf, en daarmee het vertrouwen in de bewoner, als uitgangspunt te nemen. Zo is er een soepelere omgang met de termijnen en hebben bewonersbegeleiders van NCG tot 50.000 euro mandaat gekregen om knelpunten op te lossen. In de schadeafhandeling zijn alternatieven ontwikkeld voor de procedure waarbij de oorzaak van individuele schades werd onderzocht: zo is de hoogte van de eenmalige vaste vergoeding verdubbeld en kunnen gedupeerden tot € 60.000 schades in hun woning laten herstellen zonder onderzoek naar de oorzaak met de regeling voor daadwerkelijk herstel. Belangrijk is wel dat we beseffen dat vertrouwen te voet komt en te paard gaat. Het zal nog vele jaren kosten tot het vertrouwen van de Groningse burger in de overheid is hersteld.
In de kabinetsreactie op de parlementaire enquête heeft het toenmalige kabinet geschreven «Het kabinet kiest daarom voor een fundamentele omslag». Wat is hiervan terecht gekomen? Deelt u de mening dat de verhalen van gedupeerden in de uitzending van Pointer in helemaal niets te zien is van de beloofde fundamentele omslag waarbij het perspectief van bewoners centraal staat?
Nee, ik deel de mening dat er niets te zien is van de beloofde fundamentele omslag niet. Er zijn sinds de parlementaire enquête veel maatregelen geïntroduceerd om de uitvoering milder, makkelijker en menselijker te maken. Ik deel wel de mening dat het nog beter moet en kan. Daar werken mijn ambtenaren, uitvoeringsorganisaties en ik elke dag hard aan.
Uit onderzoek van het Gasberaad blijkt dat veel mensen in het versterkingsgebied op de lijst staan voor versterking, ook als dat niet zo is. Hoe en wanneer gaat u zorgen dat deze groep duidelijkheid krijgt? Hoe gaat u zorgen dat deze bewoners krijgen waar ze recht op hebben en niet na jaren tevergeefs wachten met lege handen achterblijven?
Het is mij bekend dat mensen soms in de verwachting leven dat hun woning versterkt moet worden, ook al is dit feitelijk niet zo omdat hun woning niet in de versterkingsopgave zit. Ik ga met NCG en de regio in overleg hoe we deze mensen wel duidelijkheid kunnen geven over de veiligheid van hun woning. Ik ben me ervan bewust dat dit meer is dan een technische uitleg door NCG.
Klopt het dat bewoners in het versterkingsgebied die al lang wachten maar geen opname hebben gehad zijn uitgesloten voor de € 2.500 regeling (Nij Begun maatregel 16) ter compensatie voor het lange wachten? Bent u bereid dit aan te passen?
Ook bewoners die nog een opname zullen krijgen hebben recht op de vergoeding vanuit maatregel 16 uit Nij Begun. Bewoners die niet in de scope van de versterking zitten, ontvangen die vergoeding niet. Zie voor verdere toelichting mijn voortgangsbrief van 23 juni, waarmee ik ook in ben gegaan op de motie van leden Beckerman en Bushoff17 op 24 september jl.
Voor de volledigheid: in de betreffende brief heb ik geschreven dat de uitbreiding budgettair geformaliseerd kan worden bij de Voorjaarsnota 2025. Dit had de Ontwerpbegroting 2026 moeten zijn.
Terecht wordt nu bij de versterking, waar dit kan, weer gekozen voor een gebiedsgerichte aanpak, krijgt u ook signalen van bewoners waarvan het huis al is aangepakt op deze locaties dat zij onvoldoende worden meegenomen in de aanpak? Erkent u dat deze versterking ook grote impact kan hebben op deze bewoners die soms zelfs opnieuw hun huis uitmoeten en dat het daarom wenselijk is ook hun zorgen en wensen serieus te nemen?
Ik herken niet dat, los van incidenten, bewoners onvoldoende worden meegenomen wanneer er in hun buurt versterkt wordt. Vanuit de gebiedsgerichte aanpak wordt de omgeving meegenomen wanneer er in een buurt of wijk grootschalig wordt versterkt. In vele dorpen vinden daarom ook inloopmarkten en informatieavonden plaats. Vervolgens is het maatwerk om per gebied te bepalen of het wenselijk is dat mensen uit huis gaan vanwege de mate van overlast. Wat ook kan gebeuren voor het dempen van onaanvaardbare verschillen uit het verleden, is dat mensen in een wijk opnieuw worden meegenomen in versterkingsplannen. Uiteraard neem ik de zorgen en wensen van bewoners zeer serieus. Het centraal stellen van de bewoner is ook een kernwaarde van NCG. Mochten u signalen bereiken die anders zijn, dan hoor ik dat graag.
In eerdere sets Kamervragen (onder andere 2025Z00078) namen we vragen op over de zorgen over de onafhankelijkheid van experts en de vergewisplicht van NCG en IMG. U kon deze toen nog niet beantwoorden, kunt u deze inmiddels wel antwoorden?
In antwoord op eerdere Kamervragen heb ik inderdaad geantwoord dat ik niet kon ingaan op de onafhankelijkheid van experts en de vergewisplicht hierin van NCG en IMG. U stelde hier eerdere vragen over naar aanleiding van tussenuitspraken in individuele zaken. NCG heeft in die zaken de gelegenheid gekregen om een aanvullende motivering te geven. Ik deed geen inhoudelijke uitspraken, omdat de zaken waaraan u refereert nog onder de rechter zijn. Op dit moment is dat nog steeds zo.
Gedupeerden kunnen erg geholpen zijn met de bestaande regelingen voor kosteloze juridische, technische en financiële bijstand. Welke stappen gaat u zetten om te zorgen dat alle gedupeerden weten van het bestaan van deze regelingen?
Ik ben het met u eens dat eigenaren goed geholpen kunnen zijn door de regelingen voor bijstand. Temeer nu deze regelingen worden uitgebreid met extra deskundigen, en mede toegepast kunnen worden op civiele zaken zoals bijvoorbeeld tussen een eigenaar en aannemer. In mijn brief van 22 januari jl.18 heb ik u aangegeven welke acties de betrokken partijen en ik hebben gezet, of gaan zetten, om de bekendheid onder eigenaren met deze regelingen te vergroten. Specifiek noem ik dat de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: RvR) met Stut en Steun een flyer over de regeling op B1-taalniveau heeft ontwikkeld. Deze flyer wordt deze zomer verspreid op een groot aantal steunpunten in de regio, waaronder die van IMG, NCG, Stut en Steun en gemeenten. Met de RvR wordt bekeken hoe hieraan (lokale) media-aandacht gegeven kan worden. Overigens geeft de RvR aan dat vanaf oktober jl. een toename te zien is in het aantal rechtsbijstandsaanvragen per maand (van circa 40 naar circa 70 aanvragen per maand).
Niet alles is ellende, de waardevermeerderingsregeling is voor velen goed geweest, waarom stopt juist deze populaire regeling eerder dan dat de subsidieregeling (maatregel 29) uit Nij begun voor alle gedupeerden is gestart? Kunt u de regeling langer openhouden voor postcodes die op 31 december 2025 nog geen aanvraag kunnen doen voor de nieuwe isolatiesubsidie?
Tot 31 december 2025 is het voor bewoners van het effectgebied mogelijk om een subsidie aan te vragen voor de verduurzaming van hun woning op grond van de waardevermeerderingsregeling. Vanaf het moment dat de subsidie wordt verleend, is er een ruime periode van 24 maanden beschikbaar om de verduurzamingsmaatregelen uit te (laten) voeren. Deze periode kan eventueel verlengd worden tot negen maanden wanneer voor het einde van het verduurzamingstermijn blijkt dat er extra tijd nodig is om de maatregelen te kunnen treffen. Het uitvoeren van verduurzamingsmaatregelen kan immers wat meer tijd kosten en ik wil iedereen de tijd en ruimte blijven bieden om dat naar behoren te kunnen voltooien.
Het openstellen van de regeling na 31 december 2025 is niet mogelijk, omdat hiervoor geen financiële ruimte is op de begroting. Ik wijs bewoners er dan ook graag op de aanvraag dit jaar te doen.
Na de val van het kabinet werd – terecht – direct gezegd dat het Groningendossier niet stil mag komen te liggen. Welke stappen wilt u de komende maanden nog zetten?
In de kabinetsreactie op de Staat van Groningen en Noord-Drenthe19 en in mijn Kamerbrief van 23 juni jl.20 heb ik aangegeven welke stappen ik de komende maanden nog wil zeggen. Ik kan, wil en ga niet achteroverleunen op dit dossier.
Het oppakken en uitzetten van de deelnemers van de March to Gaza |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat de deelnemers van de «March to Gaza», een actie van mensen om zich uit te spreken tegen de genocide in Gaza en de illegale blokkade door Israël, door de Egyptische autoriteiten worden opgepakt en uitgezet?
Ja.
Bent u bereid om krachtig te veroordelen dat mensen die gebruik maken van hun recht om zich uit te spreken tegen genocide en tegen de illegale blokkade op deze wijze hun mogelijkheid om zich uit te spreken wordt ontnomen en zonder reden worden vastgezet en uitgezet? Zo nee, waarom niet?
De uitzetting van buitenlandse staatsburgers is in beginsel een soeverein recht van elke staat. Nederland kan zich niet mengen in de rechtsgang van een ander land. De Egyptische autoriteiten kunnen besluiten om personen het land uit te zetten wanneer zij vinden dat daar aanleiding toe is, bijvoorbeeld op basis van nationale veiligheid of openbare orde.
Nederland vindt dat vreedzame demonstraties als belangrijk onderdeel van de vrijheid van meningsuiting waar ook ter wereld beschermd moeten zijn. Helaas worden vreedzame demonstraties niet overal toegestaan. In het reisadvies voor Egypte wordt expliciet gewaarschuwd voor het risico op arrestatie bij deelname aan demonstraties, ook als deze vreedzaam zijn. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken wijst Nederlandse reizigers erop dat zij zich dienen te houden aan de lokale wet- en regelgeving en heeft vorige week het reisadvies opnieuw onder de aandacht gebracht bij de Nederlanders die zich in Egypte bevinden. Deelname aan demonstraties wordt dan ook sterk afgeraden. Er is contact gezocht met de Egyptische autoriteiten en hen is verzocht om proportioneel te handelen. Daarnaast stond de Nederlandse ambassade in Cairo paraat om consulaire bijstand te verlenen. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Op welke wijze zet u zich in voor de vrijheid en de veiligheid van de deelnemers van de March to Gaza en hoe zet u hiervoor druk op de Egyptische autoriteiten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het ten zeerste afgekeurd dient te worden en dat het de wereld op zijn kop is dat na druk van de Israëlische autoriteiten de mensen die zich uitspreken tegen genocide worden bestraft, in plaats van dat de Israëlische daders van de genocide bestraft worden? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat vreedzame demonstraties waar ook ter wereld beschermd moeten zijn, als belangrijk onderdeel van de vrijheid van meningsuiting. Echter was de March to Gaza gepland in een gebied waar toegang tot dit gebied alleen mogelijk is wanneer deze volgens een formele aanvraagprocedure bij de Egyptische autoriteiten is aangevraagd en goedgekeurd. De Egyptische autoriteiten kunnen besluiten om personen het land uit te zetten wanneer zij vinden dat daar aanleiding toe is, bijvoorbeeld op basis van nationale veiligheid of openbare orde. Overigens was en is het gebied waar de mars was gepland rood in het Nederlandse reisadvies, gezien de problematische veiligheidssituatie aldaar, inclusief ontvoeringen en verkrachtingen. Reeds jaren hebben zich er jihadisten en criminele groepen gemend onder lokale volksstammen en is het ronduit gevaarlijk om erheen te gaan. Zie ook het antwoord op de vragen 2 en 3.
Bent u bereid om zich internationaal uit te spreken voor ieders recht om overal en op elk moment te kunnen protesteren tegen de genocide in Gaza?
Het recht om vreedzaam te demonstreren is onderdeel van de vrijheid van meningsuiting. Vrijheid van meningsuiting is een mensenrechtenprioriteit binnen het Nederlandse buitenlandbeleid en Nederland maakt zich, zowel bilateraal als multilateraal, hard voor de naleving van dit recht, wereldwijd.
Bent u bereid om deze vragen met grote spoed te beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk en met de grootst mogelijke zorg beantwoord, binnen de gestelde termijn.
Het bericht ‘Radicalen vrijuit op universiteiten: gedragscodes blijken vooral papieren tijgers’ |
|
Don Ceder (CU), Claire Martens-America (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Eppo Bruins (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (NSC) |
|
|
|
|
Hoe luidt uw reactie op het bericht «Radicalen vrijuit op universiteiten: gedragscodes blijken vooral papieren tijgers»?1
Demonstraties moeten plaatsvinden binnen de grenzen van de wet, en op de campus ook binnen de huisregels en gedragscodes van de instelling. Ik verwacht van instellingen dat zij de naleving van hun huis- en gedragsregels bevorderen en ook handhaven, en wanneer dit niet lukt, maatregelen treffen. De inzet en proportionaliteit van de maatregelen hangt af van de aard en ernst situatie en is ter beoordeling aan de instelling, ook vanuit hun rol als werkgever. Bij vermoedens van strafbare feiten doen de instellingen een beroep op de politie en doen zij aangifte.
Ik heb kennisgenomen van het bericht. Laat mij voorop stellen dat ik sta voor vrij en veilig onderwijs en onderzoek aan de universiteiten. De colleges van bestuur hebben de ingewikkelde taak om zowel de academische vrijheid, de vrijheid van meningsuiting en het demonstratierecht, als ook de veiligheid op de campus te waarborgen. De gedragscodes en huisregels van de instellingen beogen correct gedrag en de goede gang van zaken in de gebouwen en terreinen van de instelling.
Herkent u het contrast dat in het artikel wordt geschetst tussen de gedragscodes van de universiteit en het intimiderende gedrag van studenten en medewerkers? Wat is uw reactie daarop?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de typeringen van de universiteiten over incidenten als «het debat kan soms schuren» en «demonstraties kunnen gepaard gaan met ongemak»?
In het onderwijs, onderzoek en bij verschillende activiteiten die op instellingen georganiseerd worden mag van docenten worden verwacht dat zij zich bewust zijn van hun voorbeeldfunctie en dat zij zorgen voor ruimte voor diversiteit aan inzichten. Ik verwacht dat instellingen hun verantwoordelijkheid nemen in de zorg voor een veilige leer- en werkomgeving voor studenten en medewerkers en hierbij het reguliere instrumentarium inzetten dat zij hiervoor beschikbaar hebben, variërend van aanspreken, berispen tot en met ontslag en aangifte. De inzet en proportionaliteit van de maatregelen hangt af van de aard en ernst van de situatie, dit ter beoordeling door de instelling als werkgever.
De uitspraak dat demonstraties gepaard kunnen gaan met ongemak, hangt samen met het feit dat het demonstratierecht een grondrecht is en dat daaruit voortkomt dat demonstraties enige overlast en hinder mogen veroorzaken. Ongemak en hinder zijn dus niet altijd volledig te voorkomen. De inhoud van een demonstratie doet er daarbij niet toe. Het demonstratierecht is echter niet onbegrensd. Demonstraties mogen niet uitmonden in geweld, intimidatie van studenten en medewerkers of in antisemitisme. Opruiing en (het aanzetten tot) discriminatie zijn bij wet strafbaar gesteld. Bij vermoedens van strafbare feiten doen de instellingen een beroep op de politie en doen zij aangifte.
Kunt u toelichten in hoeverre de handhaving van gedragscodes door universiteiten door u wordt gevolgd of geëvalueerd?
Instellingen gaan zelf over het opstellen van huisregels en gedragscodes en hun omgang daaromtrent. Daarbij hoort ook het evalueren van de klachten over het niet naleven van deze huisregels en gedragscodes. In het kader van de integrale aanpak sociale veiligheid doe ik momenteel onderzoek naar de werking van de klacht- en meldprocedures die instellingen hebben ingericht en waar deze kunnen worden verbeterd. Over de uitkomst hiervan wordt uw Kamer rond de zomer geïnformeerd.
Ook spreek ik met bestuurders en koepelorganisaties over de borging van de veiligheid op de instellingen, onder meer in het kader van de moties en toezeggingen die voortkomen uit het plenair debat over veiligheid van 23 januari jongstleden. Voor de zomer heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd per brief.2 In deze brief ga ik in op de stappen die de instellingen en ik ondernemen om de veiligheid te borgen.
Op welke manier spreekt u instellingen aan op eventuele nalatigheid ten aanzien van sociale veiligheid?
In de brief die ik voor de zomer met uw Kamer heb gedeeld over de veiligheid op de universiteiten en hogescholen3, ga ik in op de interventiemogelijkheden wanneer de veiligheid op de instellingen in het geding komt. Ik licht dit hieronder tevens kort toe.
Het is aan de instellingsbesturen om te zorgen voor een veilige leer- en werkomgeving voor studenten en medewerkers, als randvoorwaarde voor de continuïteit en kwaliteit van het onderwijs en onderzoek en in naleving van de branchecodes goed bestuur waaraan universiteiten en hogescholen zich gecommitteerd hebben. Het college van bestuur moet zorgen dat het in staat is deze taak te vervullen en maakt hiervoor beleid. Vanuit haar verantwoordelijkheid als werkgever en toezichthouder op het college van bestuur, dient de raad van toezicht op te treden in situaties dat het college van bestuur de zorg voor een veilige leer- en werkomgeving niet naar behoren heeft ingevuld. Indien nodig voer ik het gesprek met een raad van toezicht om mij ervan te verzekeren dat zij haar verantwoordelijkheid neemt. De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) kan op basis van signalen onderzoek doen en indien nodig herstelopdrachten geven aan het bestuur van een instelling. Wanneer de inspectie na gedegen onderzoek tot de conclusie komt dat er sprake is van wanbeheer in de zin van de WHW4, kan ik overgaan tot het geven van een aanwijzing aan de raad van toezicht.
Ik werk momenteel aan een wetsvoorstel zorgplicht veiligheid in het vervolgonderwijs. Dit wetsvoorstel voorziet in versterking van toezicht op (sociale) veiligheidsbeleid van instellingen. Doel van het beleid is dat er continu aandacht is voor een veilige leer- en werkomgeving. Het voorkomen van onveilige situaties en hoe daarbij te handelen als deze toch optreden, maakt hier onderdeel van uit. Bij een acute situatie blijft het college van bestuur aan zet, maar op het veiligheidsbeleid, inclusief de monitoring en evaluatie ervan, is na de invoering van de wettelijke zorgplicht veiligheid steviger toezicht vanuit de raad van toezicht en de inspectie en stevigere checks and balances door de medezeggenschap. Het wetsvoorstel gaat naar verwachting dit najaar in internetconsultatie.
Kunt u garanderen dat de universiteiten een veilige plek zijn om te werken en te studeren en welke acties onderneemt u?
Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid werk ik aan het bevorderen van een veilige leer- en werkomgeving op alle instellingen. Mijn rol als Minister is om instellingen in staat te stellen hierop hun verantwoordelijkheid te nemen. Ik noch de instellingen kan daarbij volledige veiligheid garanderen. Het gaat er om dat we zo goed mogelijk gesteld staan om de veiligheid voor iedereen die studeert of werkt op de instellingen te borgen door veiligheidsrisico’s zoveel mogelijk te voorkomen. Hier werken de instellingen en ik blijvend aan.
Ik zet daarbij op verschillende manieren in op het bevorderen van een veilige leer- en werkomgeving op de instellingen. Dit doe ik, samen met de sector, door de integrale aanpak sociale veiligheid en de nationale strategie antisemitismebestrijding. Zo loopt er momenteel een onderzoek naar de wijze waarop de klacht- en meldvoorzieningen kunnen worden verbeterd. Daarbij kijk ik ook naar het handelingsperspectief bij meldingen van antisemitisme. Daarnaast werk ik aan een handreiking voor vertrouwenspersonen over het herkennen van en omgaan met antisemitisme. Deze is voor de zomer klaar. In het kader van de Nationale Strategie Bestrijding Antisemitisme is de Taskforce antisemitismebestrijding aan de slag met het doen van gerichte voorstellen voor de maatregelen ten behoeve van de veiligheid van Joden, in het bijzonder de veiligheid van Joodse studenten op hogescholen en universiteiten. Ook werk ik momenteel aan een wettelijke zorgplicht veiligheid in het vervolgonderwijs. Daarnaast blijf ik in gesprek met bestuurders van instellingen en diverse partijen zoals de NCAB en de Moslim Studenten Associatie over de veiligheid van studenten en medewerkers.
Voor de zomer heb ik uw Kamer per brief geïnformeerd over de moties en toezeggingen voortkomend uit het plenair debat van 23 januari jl. over de veiligheid op de instellingen en welke acties ik onderneem.5
Welke concrete maatregelen zijn er getroffen of worden overwogen om de veiligheid van studenten en medewerkers beter te waarborgen op universiteiten?
Zie antwoord vraag 6.
Wat vindt u ervan dat de Tweede Kamer al meermaals aan de bel heeft getrokken over dergelijke incidenten, maar dat dit patroon van intimidatie en verstoring blijft bestaan en welke stappen gaat u nemen?
Het is onacceptabel waar demonstraties ontaarden in geweld, vernieling, discriminatie of haatzaaien. Ook is het onverteerbaar dat er studenten zijn die zich niet meer veilig voelen op hun instelling, in het bijzonder Joodse, Israëlische en moslimstudenten. De instellingen spannen zich dagelijks in om de veiligheid te borgen op hun instelling en dit heeft hun volle aandacht. Zij doen dit ook in nauwe samenspraak met de lokale driehoek waar daar aanleiding toe is. Ik vind het ook belangrijk dat die verantwoordelijkheid voor de veiligheid zoveel mogelijk lokaal wordt genomen waar de situatie ter plekke het beste kan worden ingeschat en kan worden besloten hoe hiermee om te gaan. Ik constateer dat de instellingen het afgelopen jaar hun weerbaarheid voor verstoringen hebben verhoogd, bijvoorbeeld door het stellen van (gezamenlijke) regels, het inzetten van risicogericht toegangsbeleid en de verbetering van de informatiedeling tussen instellingen en lokale driehoek. Ook vind ik het belangrijk dat instellingen van hun ervaringen op het gebied van veiligheid leren, ook gezamenlijk. Dit doen de universiteiten via hun netwerk van integrale veiligheidsadviseurs en als sector gezamenlijk via het Platform IV-HO. Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 6 toelicht, werk ik vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid op verschillende manieren, samen met de sector, aan het bevorderen van een veilige leer- en werkomgeving. Over de stappen die de instellingen en ik nemen om de veiligheid op de instellingen te borgen, heb ik uw Kamer voor de zomer per brief geïnformeerd.6
Het bericht ‘Vledder laat zich bijpraten over plannen gaswinning: 'Kansrijk om in beroep te gaan' |
|
Julian Bushoff (PvdA) |
|
van Marum |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Vledder laat zich bijpraten over plannen gaswinning: «Kansrijk om in beroep te gaan»» en wat is daarop uw reactie?1
Het bericht is mij bekend. Het is duidelijk dat er over de voorgenomen gaswinning in de buurt van Vledder zorgen leven. Hoewel het Ministerie van Klimaat en Groene Groei en Vermilion niet waren uitgenodigd bij de bijeenkomst waar het artikel op ingaat, zijn de zorgen die daar aldus RTV Noord zijn geuit ons bekend. Zowel het ministerie als Vermilion proberen via informele bijeenkomsten en formele stappen in de projectprocedure deze zorgen zo goed mogelijk te adresseren en een plaats te geven in de besluiten die worden voorbereid.
Kunt u precies in kaart brengen op hoeveel bewoners de eventuele nieuwe gaswinning bij Vledder impact heeft?
In het winningsplan dat Vermilion nog moet indienen, geeft Vermilion aan waar en hoe de effecten van de gaswinning precies zijn te verwachten. Gedacht kan worden aan bodemdaling of verkeersstromen die horen bij de werkzaamheden.
Verwacht wordt dat buiten een contour van 5 km rondom het gasveld geen effecten te verwachten zijn. Binnen dit gebied zijn circa 7600 adressen gelokaliseerd. Deze adressen omvatten eigenaren (van bedrijven, land of woningen) en bewoners van het gebied. Het aantal personen achter deze 7600 adressen is niet bekend.
Zijn alle bewoners op wie de eventuele nieuwe gaswinning impact heeft ingelicht en hebben ze allemaal een mogelijkheid gehad om gehoord te worden?
Het is belangrijk dat bewoners worden geïnformeerd en gehoord worden. Vermilion organiseert hiervoor met regelmaat informele bijeenkomsten waarop bewoners geïnformeerd worden en er mogelijkheid is tot het stellen vragen. Het ministerie is daar vaak ook bij aanwezig.
Verder is er ruimte voor inspraak. Tijdens de projectprocedure (voorheen: rijkscoördinatieregeling) van dit project zijn er verschillende formele momenten geweest waarop het ministerie bewoners heeft ingelicht over het project en hen om een reactie heeft gevraagd. In 2021 heeft eerst het Voornemen en voorstel voor Participatie (VenP) ter inzage gelegen en later in dat jaar de concept Notitie Reikwijdte en Detailniveau (concept-NRD). Met een brief en via een advertentie in huis aan huis bladen zijn bewoners op beide momenten geattendeerd op de mogelijkheid een reactie te geven op beide stukken. Tijdens inloopavonden was er mogelijkheid om reactie te geven en nader geïnformeerd te worden.
Zo is er ook eind april 2025 een brief verstuurd naar de 7600 adressen rondom het gasveld om hen op de hoogte te brengen van de laatste stand van zaken. We hebben signalen ontvangen dat enkelen geen post hebben ontvangen. Dat is vervelend. Daarom is het adressenbestand geactualiseerd.
Het kabinet is voornemens om, zoals gebruikelijk bij eerstvolgende stappen in de procedure op dezelfde manier als hiervoor beschreven, bewoners te informeren en de mogelijkheid te geven tot reactie.
Bent u bereid een enquête te houden onder alle bewoners op wie de eventuele nieuwe gaswinning impact heeft en deze uitslag leidend te maken in de definitieve beslissing voor het verlenen van een vergunning?
Als bevoegd gezag is het kabinet gebonden aan juridische kaders voor de beoordeling van aanvragen om gas te winnen. Dat neemt niet weg dat maatschappelijk betrokkenheid belangrijk is. Het kabinet zet daarom in op duidelijke communicatie en het actief betrekken van de omgeving. Zo krijgt de omgeving op meerdere momenten gedurende de procedure de mogelijkheid om inbreng te leveren zodat deze kan worden meegenomen in de nadere uitwerking. Het kabinet is niet bereid een enquete te houden, omdat de uitkomst daarvan niet doorslaggevend kan zijn voor de besluitvorming.
Welke stappen gaat u ondernemen om de gemeente Westerveld beter te informeren over de nieuwe gaswinning, zodat ze niet van bewoners moeten horen dat Vermillon afziet van een bepaalde locatie?
Het was de intentie om de gemeente en de omgeving gelijktijdig in te lichten over de noodzaak om een nieuwe locatie aan te wijzen. De brief aan bewoners is helaas een dag eerder aangekomen dan ons bericht aan de lokale overheden. Dat heeft tot de ongelukkige situatie geleid dat bewoners eerder op de hoogte waren dan de gemeente Westerveld. Bij een volgend moment zullen we de lokale overheden eerder informeren over onze communicatie met inwoners van het gebied.
Naast deze contacten met regionale overheden organiseert het ministerie gemiddeld één of twee keer per jaar een ambtelijk en bestuurlijk overleg over dit project. Tijdens deze overleggen worden de lokale overheden op de hoogte gehouden van de stand van zaken van het project en gevraagd om advies op bepaalde stukken. Het ministerie heeft het initiatief genomen om na de zomer weer een nieuw ambtelijk en bestuurlijk overleg te organiseren.
Deelt u de opvatting van de gemeente Westerveld dat ze tegen de eventuele nieuwe gaswinning zijn? Zo nee, waarom niet?
Deze opvatting deelt het kabinet niet. Het kabinet heeft de Kamer op 6 december 2024 (Kamerstuk 33 529, nr. 1264) geïnformeerd dat aardgas in de transitieperiode nodig blijft als overgangsbrandstof en dat er – vooruitlopend op de geplande herziening van de mijnbouwwet – afspraken met de sector worden gemaakt over waar en tot wanneer gas gewonnen kan worden, onder welke voorwaarden en batendeling. De afspraken moeten helderheid bieden over de rol en toekomst van gaswinning op land, in het bijzonder aan omwonenden, richting medeoverheden en de sector. Deze afspraken moeten bijdragen aan het vinden van een balans tussen enerzijds de zorgen van bewoners en regionale overheden, en anderzijds de belangrijke functie die gaswinning op land nog heeft. Want er zal de komende jaren nog aardgas nodig zijn en zo lang dat veilig en verantwoord gewonnen kan worden, heeft winning in eigen land de voorkeur van dit kabinet.
Bent u bereid de mening van het lokaal bestuur leidend te maken in de definitieve beslissing voor het verlenen van een vergunning?
Nee, de beslissing voor het verlenen van een vergunning betreft een nationale kwestie. Het is een complex vraagstuk en vraagt om een brede afweging van uiteenlopende (nationale) belangen. Daar komt bij dat het kabinet als bevoegd gezag gebonden is aan juridische kaders voor de beoordeling van aanvragen om gas te winnen. Dit neemt niet weg dat bij de besluitvorming, maar ook gedurende de projectprocedure, op meerdere momenten inbreng wordt gevraagd aan decentrale overheden die meegenomen wordt in de verdere besluitvorming. Deze inbreng is alleen niet leidend voor de uiteindelijke beslissing. Dat komt ook omdat er andere adviezen van wettelijke adviseurs worden ingewonnen die meegewogen worden in de uiteindelijke besluitvorming.
Heeft u als bewindspersoon nog een mogelijkheid om de vergunning te weigeren en het dus een politieke afweging is om de vergunning te verlenen?
Als bevoegd gezag ben ik gebonden aan juridische kaders bij de beoordeling van individuele aanvragen om gas te winnen. Een aanvraag voor gaswinning wordt getoetst aan de Mijnbouwwet. Daarin staat op welke gronden een aanvraag kan worden afgewezen. Ik kan aanvragen voor vergunningen niet rechtmatig weigeren om politieke redenen die geen grondslag hebben in de wet.
Hoe groot acht u de kans dat er vanuit bewoners geprocedeerd gaat worden tegen de nieuwe gaswinning? Vindt u het wenselijk dat Rijksoverheid recht tegenover haar burgers en lagere overheden komt te staan?
Uiteraard zijn procedures voor niemand wenselijk. Tegelijkertijd staat het een belanghebbende vrij om tegen het besluit juridische stappen te ondernemen. Het kabinet werkt aan afspraken met de sector om duidelijkheid te geven hoe de gaswinning er in de transitieperiode uit kan zien en onder welke voorwaarden er nog gas gewonnen kan worden. Deze duidelijkheid moet ertoe bijdragen dat omwonenden en regionale overheden weten waar ze aan toe zijn, en in een vroeg stadium met elkaar het gesprek te voeren om juridische procedures zo veel als mogelijk te voorkomen.
Hoe groot acht u dat de kans dat de vergunning niet verleend wordt door een stikstofuitspraak, gezien de stikstofuitstoot die komt kijken bij de gaswinning en de bouw van de installatie?
Vermilion moet voor de werkzaamheden ook een omgevingsvergunning Natura2000 activiteit aanvragen bij de Minister van Landbouw Visserij Voedselzekerheid en Natuur (LVVN). Het is aan Vermilion om te voldoen aan de dan geldende regels en aan de Minister van LVVN om te beoordelen of de vergunning kan worden verleend.
Kunt u garanderen dat de bewijslast van eventuele schade bij Vermilion komt te liggen en niet bij de bewoners?
Mocht er schade door bodembeweging ontstaan als gevolg van gaswinning in Vledder, dan kunnen bewoners en kleine bedrijven dit melden bij de Commissie Mijnbouwschade. De Commissie Mijnbouwschade doet onderzoek naar de oorzaak van de schade en geeft, indien er sprake is van mijnbouwschade, advies over de hoogte van de vergoeding. Daarmee neemt de Commissie Mijnbouwschade de bewijslast van bewoners over. Vermilion heeft zich via een privaatrechtelijke overeenkomst gecommitteerd aan het opvolgen van de adviezen van de Commissie Mijnbouwschade.
Deelt u de mening dat het bewijsvermoeden altijd bij mijnbouwbedrijven moet liggen, waartoe de aangenomen motie Beckerman/Bushoff oproept?2
Het kabinet deelt deze mening niet. Op 27 maart jl. heeft het kabinet de Tweede Kamer geïnformeerd over de voorlichting van de Afdeling advisering van de Raad van State over de motie Beckerman/Bushoff (Kamerstuk 33 529, nr. 1284). In deze brief heeft het kabinet toegelicht dat zij – op basis van de voorlichting van de Afdeling – tot de conclusie komt dat het uitbreiden van de reikwijdte van het wettelijk bewijsvermoeden naar de rest van Nederland niet de oplossing biedt voor het verbeteren van de positie van schademelders en dat een uitbreiding van de reikwijdte van het wettelijk bewijsvermoeden bovendien ook niet juridisch houdbaar is. Daarnaast lijkt de maatregel weinig meerwaarde te hebben ten opzichte van de huidige wijze van schadeafhandeling door de Commissie Mijnbouwschade, omdat de commissie bewoners reeds ontzorgt door de bewijslast over te nemen.
Welke lessen heeft de overheid geleerd van de eerdere gaswinning in Groningen en Noord-Drenthe?
De ervaringen met het Groningenveld hebben tot belangrijke verbeteringen geleid. Zo is onder andere het veiligheidsbelang voor bewoners beter verankerd in wet- en regelgeving. Er zijn methodieken ontwikkeld om risico's van activiteiten in de diepe ondergrond beter te kunnen beoordelen en de toezichthouder heeft meer capaciteit gekregen. Daarnaast hebben overheden een adviesrol gekregen bij vergunningaanvragen en worden zienswijzen van bewoners meegenomen bij besluiten. Tot slot is de schadeafhandeling via de Commissie Mijnbouwschade georganiseerd waardoor de bewijslast niet bij de bewoner ligt.
Verder worden er aanvullende verbeteringen doorgevoerd naar aanleiding van de parlementaire enquête Aardgaswinning Groningen, in lijn met de maatregelen uit Nij Begun. Zo wordt er gewerkt aan een kennisprogramma voor onderzoek naar sociale effecten van het gebruik van de diepe ondergrond, wordt data over de ondergrond beter toegankelijk gemaakt en wordt het netwerk van KNMI om aardbevingen te meten verder uitgebreid.
Garandeert u dat het principe «Drenten boven gas» leidend wordt en er niet dezelfde fouten worden gemaakt als met de gaswinning in Groningen en Noord-Drenthe?
Met de uitdrukking «Drenten boven gas» lijkt u te refereren naar «Groningers boven gas» welke voortkomt uit het rapport van de parlementaire enquêtecommissie aardgaswinning Groningen. Het Groningenveld was uitzonderlijk groot; het was het grootste gasveld van Europa en tenminste 400 keer groter dan de kleine velden in Nederland. De risico's bij gaswinning uit kleine velden zijn vele malen kleiner dan die bij het Groningenveld. De ervaringen met het Groningenveld hebben tot belangrijke verbeteringen geleid aan het gebruik van de diepe ondergrond.
Mijnbouw is niet zonder risico’s, al is de kans op schade erg klein. Op plekken in Nederland waar mijnbouwprojecten zijn, hebben mensen in de omgeving zorgen. De overheid neemt deze zorgen serieus en zorgt voor veilige en verantwoorde mijnbouw via vergunningen en het betrekken van de omgeving. Zo leert de overheid van het verleden en wil zij situaties als in Groningen voorkomen.
Voorafgaand aan goed veiligheidsonderzoek door de overheid, moeten mijnbouwbedrijven allereerst mensen in de omgeving op tijd betrekken. Daarnaast gaat de overheid in gesprek met iedereen die een belang heeft. Dit zijn onder andere de omwonenden, medeoverheden zoals gemeenten en provincies, maatschappelijke en milieuorganisaties, wetenschappers en commerciële bedrijven. Zo wordt duidelijk welke zorgen en vragen er leven en wat daaraan gedaan kan worden. Overheden, mijnbouwbedrijven en omwonenden onderzoeken samen of en hoe mensen kunnen profiteren van de mijnbouwactiviteit in het gebied.
Daarnaast moeten mijnbouwbedrijven een vergunning aanvragen voor mijnbouwactiviteiten. Het Ministerie van KGG verleent deze vergunningen alleen als mijnbouwactiviteiten veilig en verantwoord zijn voor mens, milieu en natuur. Vooraf vraagt het ministerie advies aan verschillende partijen zoals Staatstoezicht op de Mijnen, TNO, Mijnraad, gemeenten, waterschappen en provincies. Op basis van die adviezen wordt beoordeeld of de betreffende mijnbouwactiviteit veilig en verantwoord kan plaatsvinden. Dat betekent niet dat er na het geven van de vergunning helemaal geen risico’s zijn. Het betekent wél dat gevolgen zoals beweging van de bodem niet tot onveilige situaties leiden.
Kunt u toezeggen in gesprek te gaan met bewoners van Vledder en omstreken voordat het definitieve besluit betreft nieuwe gaswinning is genomen en de Kamer over deze gesprekken te informeren?
In het lopende traject zijn er al diverse contactmomenten geweest met bewoners en lokale bestuurders. Ook in het vervolg van de vergunningverleningsprocedure, die nog ongeveer anderhalf jaar in beslag zal nemen, zullen er nog verschillende contactmomenten zijn.3 Voordat de besluiten definitief worden, komen ze als ontwerpbesluiten ter inzage. Hierover zullen de bewoners van het gebied worden geïnformeerd per brief, kennisgeving in de Staatscourant en advertenties in lokale huis-aan-huis bladen. Tijdens de informatieavond die dan zal worden georganiseerd zal er de mogelijkheid zijn om met het ministerie in gesprek te gaan over de voorgenomen gaswinning. Daarnaast is het mogelijk een zienswijze in te dienen op de ontwerpprojectbesluiten. Nadat de zienswijzen zijn verwerkt, worden de definitieve besluiten pas vastgesteld. Hierop is beroep mogelijk bij de Raad van State.
De berichten ‘Wonen boven winkels komt niet van de grond: gemeentelijke eisen vaak hindernis’ en ‘Parkeernormen houden ombouwen lege verdiepingen boven winkels naar woningen tegen’ |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Zou u willen reageren op de bevindingen in de artikelen «Gemeentelijke eisen vaak hindernis» en «Parkeernormen houden ombouwen lege verdiepingen boven winkels naar woningen tegen»?1, 2
Ja.
Hoe beziet u het feit dat midden in een wooncrisis circa 50.000 lege verdiepingen boven winkels in Nederland niet worden ingezet om het woningtekort terug te dringen?
Ik geef in samenhang antwoord op vragen 2 en 3. Ik vind het aanpakken van leegstand van belang om de woningnood in Nederland te verlichten. Het transformeren van lege verdiepingen boven winkels helpt daarbij, maar is vaak uitdagend. Dit komt doordat de aanpak dikwijls maatwerk vergt, arbeidsintensief is en vaak duur is. Het gaat dus niet vanzelf. Daarom zet ik mij op verschillende manieren in om lege verdiepingen boven winkels te transformeren naar woningen.
Medio 2024 is samen met marktpartijen, overheidsorganisaties, en kennis- en onderzoeksinstellingen een Versnellingsagenda opgesteld.3 In deze agenda staan verschillende initiatieven om transformaties aan te jagen. Zo heb ik in december 2024 de Transformatiefaciliteit verhoogd met € 70 miljoen naar € 150 miljoen. Dit instrument zorgt ervoor dat (kleine) ontwikkelaars een lening kunnen ontvangen waarmee ze de voorfase van hun transformatieprojecten kunnen financieren, zoals het transformeren van leegstaande verdiepingen boven winkels naar woningen.4 Daarnaast is onlangs de Stimuleringsregeling Flex- en Transformatiewoningen aangepast. Zo is het bedrag per woning van € 7.800 opgehoogd naar € 14.000 en hoeft het project niet binnen één jaar te zijn gerealiseerd maar moet de start van de werkzaamheden binnen 1,5 jaar beginnen.5
In juni 2023 is de City Deal «Dynamische Binnensteden – Regie op transformatie» van start gegaan met een looptijd van vier jaar.6 Daarin werk ik samen met tien steden, drie andere departementen (BZK, EZ en Jenv) en drie platformorganisaties aan een aantrekkelijke en toekomstbestendige binnenstad. Binnen één van de projecten onderzoek ik het vergroten van mogelijkheden voor de intensivering van winkelpanden, waaronder wonen boven winkels.
Daarnaast kan door gemeenten, provincies, woningbouwcorporaties en initiatiefnemers het Nationaal Transformatieloket worden geraadpleegd voor kennis en expertise over wonen boven winkels. Via dit loket kan het Expertteam Woningbouw worden ingeschakeld om ondersteuning bij concrete projecten te bieden.7
Hoe gaat u zich inspannen om zoveel mogelijk van deze verdiepingen boven winkels om te zetten naar woonruimte?
Zie antwoord vraag 2.
Zou u concreet willen aangeven welke acties, binnen welk tijdspad, u gaat ondernemen bovenop bestaand beleid en bestaande initiatieven?
Bovengenoemde initiatieven zijn deels nieuwe of recent opgestarte initiatieven en beleid. Geïnspireerd door het succes van de Impulsaanpak Winkelgebieden ben ik samen met het Ministerie van Economische Zaken, de Retailagenda en de City Deal Dynamische binnensteden op zoek naar manieren om gebiedstransformaties in centra van steden en dorpen te ondersteunen. Gemeenten staan voor de opgave de dorps- en stadscentra aan te passen naar dynamische, multifunctionele gebieden waar wonen, werken, recreatie, cultuur en maatschappelijke voorzieningen samenkomen. Dit is essentieel voor de leefbaarheid, veiligheid, en economische vitaliteit van deze gebieden. De Impulsaanpak heeft laten zien dat publiek-private samenwerking goed werkt om gebiedstransformaties te realiseren. Ook zijn dankzij de Impulsaanpak veel winkelpanden en ruimtes boven winkels naar woningen getransformeerd. Om dit kracht bij te zetten, werk ik met allerlei maatschappelijke partijen, van pensioenfondsen tot woningcorporaties en van gemeenten tot vastgoedpartijen, aan een Pact voor dorps- en stadscentra. Eind 2025 willen partijen concrete afspraken maken over de invulling van dit pact.
Wat zijn in uw ogen de oorzaken van het feit dat het aantal woningtransformaties ver achterblijft bij de ambitie van 15.000 woningen per jaar?
Ik heb als doel om jaarlijks 100.000 woningen te realiseren. Om dit te bereiken stimuleer ik zowel nieuwbouw als het beter benutten van bestaande bebouwing en bijbehorende omgeving. (Vastgoed)transformatie maakt hier een belangrijk onderdeel van uit en kent geen separate doelstelling. De afgelopen 10 jaar zijn er per jaar gemiddeld 10.000 woningen opgeleverd door vastgoedtransformatie. De woningbouw, en daarmee ook transformatie, heeft last gehad van ongunstige economische omstandigheden (stijgende rente en bouwkosten) in 2022 en 2023. Dit werkt met vertraging door. Ook is veel «laaghangend fruit» bij met name kantoren (qua aantallen het grootste aandeel in transformaties) al geplukt. Veel geschikte kantoorpanden zijn inmiddels al getransformeerd, waardoor het aandeel transformaties vanuit andere functies relatief toeneemt.
Zou u samen met gemeenten in kaart willen brengen hoeveel winkels en verdiepingen boven winkels in 2024 tot woningen zijn getransformeerd?
Het CBS brengt de transformatiecijfers in kaart op basis van gegevens over de BAG (Basisregistratie Adressen en Gebouwen) en de BRP (Basisregistratie Personen). De cijfers van 2024 zijn nog niet definitief. In 2023 waren winkelpanden goed voor 25% van alle woningtransformaties, ofwel ruim 2.000 woningen. Ook zien we dat bij meer dan de helft (53%) van alle transformaties sprake is van deeltransformatie zoals bij verdiepingen boven winkels.8
Zou u samen met gemeenten in kaart willen brengen op welke wijze parkeernormen een drempel vormen voor de transformatie van verdiepingen boven winkels naar woningen?
Parkeernormen kunnen een uitdaging voor gemeenten zijn bij de transformatie van verdiepingen boven winkels naar woningen. Om gemeenten hierbij te ondersteunen zijn er recent twee handreikingen gepubliceerd. In de handreiking van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en Verkeerstechniek (CROW) is beschreven hoe parkeernormen invloed kunnen hebben op ruimte voor woningbouw en betaalbaarheid van woningbouwprojecten. Ook worden er oplossingen geboden om beter met parkeernormen om te gaan.9 Tevens hebben afgelopen mei de provincies Zuid-Holland en Utrecht, Aedes en Platform 31 in samenwerking met het Ministerie van VRO de handreiking «Parkeren bij Optoppen – en bij andere vormen van beter benutten bestaande voorraad» gepubliceerd.10
Voor beleggers is voorspelbaarheid en duidelijkheid voorafgaand aan een transformatieproject over regelgeving zoals parkeernormen van belang. Dit helpt hen bij het inschatten van risico’s en daarmee de haalbaarheid van een project.
Zou u de vorige vraag ook willen beantwoorden met het oog op de drempels die beleggers ervaren om hierin te investeren?
Ja.
Hoe gaat u gemeenten helpen om bestaande drempels voor de transformatie van verdiepingen boven winkels naar woningen te overwinnen?
Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 2 en 3 heb aangegeven zet ik mij op verschillende manieren in om verdiepingen boven winkels naar woonruimte aan te jagen. Dit doe ik door de acties uit de Versnellingsagenda uit te voeren, onderzoek te doen binnen de City Deal Dynamische Binnensteden en de inzet van het Nationaal Transformatieloket.
Hoe gaat u bijdragen aan het versterken van expertise en capaciteit bij gemeenten op het gebied van de transformatie van verdiepingen boven winkels naar woningen?
Gemeenten kunnen om expertise vragen bij het Nationaal Transformatieloket. Desgewenst kunnen zij het Expertteam Woningbouw om ondersteuning vragen, waardoor experts kunnen helpen bij een concreet project. Daarnaast verken ik momenteel of het Rotterdamse initiatief «Architect aan Zet» ook voor wonen boven winkels een uitkomst kan bieden. Bij dit initiatief worden afspraken gemaakt tussen architecten en gemeenten over aan welke voorwaarden bepaalde projecten moeten voldoen. Als een deelnemende architect de vergunningsaanvraag doet, dan zou de afhandeling daarvan sneller kunnen verlopen. De uitkomsten van de verkenning verwacht ik eind dit jaar.
Welke kansen ziet u om bij te dragen aan doorbraken op dit gebied, gezien het feit dat veel beleggers geen ervaring hebben met de transformatie van winkelverdiepingen naar woningen?
Binnen de City Deal Dynamische Binnensteden vergroten we het kennisniveau van beleggers en andere stakeholders die betrokken zijn bij transformatieprojecten, waaronder van winkelverdiepingen naar woningen.
Deelt u de opvatting dat gemeenten hierin vaak de eerste stap kunnen zetten, en dat zij daarvoor expertise en regie vanuit het Rijk goed kunnen gebruiken?
Ja, gemeenten kunnen een coördinerende rol oppakken om transformaties van lege verdiepingen naar woningen mogelijk te maken.
Herkent u dat gezamenlijke transformatieprojecten van verdiepingen boven winkels complex kunnen zijn doordat de panden vaak in bezit zijn van meerdere eigenaren?
Ja. Soms ontbreekt het bij eigenaren aan kennis, bereidwilligheid en/of financiële middelen om mee te doen aan transformatieprojecten.
Herkent u dat deze eigendomssituatie transformatie naar woonruimte in de praktijk regelmatig belemmert?
Ja.
Herkent u dat transformatieprojecten regelmatig vastlopen omdat één eigenaar moet toestaan dat in zijn pand een hoofdopgang of nooduitgang wordt gerealiseerd, wat ten koste kan gaan van gebruiksruimte of inkomsten?
Ja.
Klopt het dat zulke collectieve transformaties vaak alleen haalbaar zijn als de lasten van bijvoorbeeld gezamenlijke voorzieningen eerlijk verdeeld worden over alle betrokken eigenaren?
De haalbaarheid van individuele projecten verschilt per project omdat het om maatwerk gaat.
Herkent u dat projecten vaak stilvallen of niet van de grond komen omdat de drempels voor individuele eigenaren te hoog zijn om het initiatief te nemen of de regie te pakken? Ziet u hierbij een rol voor gemeenten om initiatiefnemers te ondersteunen, en een mogelijke rol voor het Rijk om gemeenten daarbij te helpen, bijvoorbeeld met expertise, ambtelijke capaciteit of financiële middelen?
Ja.
Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 2, 3 en 12 heb geformuleerd, kunnen gemeenten initiatiefnemers ondersteunen bij transformatieprojecten door bijvoorbeeld expertise aan te bieden en een coördinerende rol op zich te nemen. Het Rijk ondersteunt gemeenten door expertise en middelen aan te bieden.
Bent u bereid, in samenwerking met gemeenten en de VNG, in kaart te brengen hoeveel van dit soort projecten er zijn of geprobeerd zijn, en in hoeveel gevallen deze zijn vastgelopen of niet van de grond zijn gekomen?
Ik richt mij op het laten slagen van huidige en toekomstige projecten. Bij de versnellingstafels worden lessen gedeeld van zowel geslaagde als vastgelopen projecten. Voorbeelden van geslaagde projecten en de lessen die daaruit worden getrokken worden met gemeenten gedeeld.
Welke knelpunten ziet u bij deze projecten, en hoe gaat u gemeenten ondersteunen om deze drempels te helpen overwinnen?
De genoemde uitdagingen uit de artikelen van de Telegraaf en de ING zijn voor mij herkenbaar, zoals verdiepingen die niet geschikt zijn voor transformatie, verbouw dat pas mogelijk is als de winkel leeg is, hoge kosten, regelgeving, gebrek aan expertise, versnipperd eigendom en gebrek aan samenwerking. Daarnaast zie ik dat het transformeren van leegstaande verdiepingen boven winkels vaak arbeidsintensief en maatwerk is.
Hoe kan het Rijk gemeenten concreet ondersteunen bij dit soort transformatieprojecten, bijvoorbeeld via handreikingen, financiële instrumenten, voorbeeldprojecten of inzet van ruimtelijk ontwerpers?
Gemeenten kunnen gebruik maken van expertise van het Nationaal Transformatieloket en via dit loket kan het Expertteam Woningbouw worden ingeschakeld om ondersteuning bij concrete projecten te bieden. Daarnaast kunnen gemeenten gebruik maken van financiële instrumenten, zoals de Realisatiestimulans en de Stimuleringsregeling Flex- en Transformatiewoningen.
Het bericht ‘Groot tekort UWV-keuringsartsen, wachtlijst dreigt op te lopen van 30.000 naar 100.000’ |
|
Ilse Saris (CDA) |
|
Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid, minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Groot tekort UWV-keuringsartsen, wachtlijst dreigt op te lopen van 30.000 naar 100.000»?1
Ja. Dit artikel is verschenen naar aanleiding van de Kamerbrief die ik op 11 juni jl. aan uw Kamer heb gestuurd2.
In hoeverre was het volgens u voorzienbaar dat de wachtlijst voor een Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen(WIA)-claimbeoordeling bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen(UWV) in deze mate (naar verwachting) zal gaan oplopen?
Vorig jaar heb ik aangegeven dat de verwachting is dat de achterstanden de komende jaren weer zullen gaan oplopen en dat deze oploop niet binnen het huidige stelsel opgelost kan worden. Daarvoor is het verschil tussen de vraag en het aanbod naar sociaal-medische beoordelingen te groot. Er is een herziening van het stelsel nodig om de problematiek op te lossen3. Ik heb destijds niet expliciet gemaakt wat de prognose voor de komende jaren was, maar dat heb ik nu wel gedaan omdat deze dermate negatief is.
Dat de achterstanden zo zouden oplopen als ik in de brief van 11 juni jl. heb geschetst, had ik niet voorzien. Het aantal beoordelingen dat UWV de komende jaren kan doen neemt fors af doordat UWV-artsen die als zelfstandige voor UWV werken vanaf dit jaar niet meer in zal huren. UWV is deze inhuur momenteel aan het afbouwen. Daarnaast worden er meer mensen ziek, die uitvallen op hun werk en een beroep moeten doen op het arbeidsongeschiktheidsstelsel. Dit komt doordat er meer mensen werken en de AOW-leeftijd stijgt, waardoor de verzekerde populatie toeneemt. Daarnaast stijgt het aantal aanvragen als gevolg van post-covid en psychische klachten.
Herkent u de observatie dat het tekort aan verzekeringsartsen al langere tijd speelt bij het UWV?
Het stelsel van ziekte en arbeidsongeschiktheid staat al een aantal jaar onder druk. Vanaf 2015 is de vraag naar sociaal-medische beoordelingen groter dan het aantal beoordelingen dat UWV kan verrichten en is er sprake van een mismatch. De achterstanden van sociaal-medische beoordelingen zijn de afgelopen jaren opgelopen en lopen nog steeds op. De afgelopen periode heb ik daarom verschillende maatregelen genomen om de oploop van de achterstanden te dempen en om de negatieve gevolgen die daardoor optreden te beperken. Meest recent heb ik bij de voorjaarsbesluitvorming van dit jaar extra middelen geregeld om UWV te ondersteunen bij de omslag naar sociaal-medische centra (SMC’s). Ook ben ik voornemens de 60-plusmaatregel opnieuw in te voeren van 1 september 2025 tot 1 september 2027. Tot slot ben ik voornemens het tijdelijke kwijtscheldingsbeleid van WIA-voorschotten structureel en binnenwettelijk te maken.
Deelt u in dat geval de mening dat het tekort aan verzekeringsartsen een gegeven is waar het UWV ook zélf beter op moet sturen? Zo niet, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat UWV zelf ook beter moet sturen op het slim inzetten van de beschikbare verzekeringsartsen. Daarnaast blijft de mismatch van sociaal-medische beoordelingen het resultaat van de vraag naar beoordelingen enerzijds en het aantal beoordelingen dat UWV kan uitvoeren met de beschikbare capaciteit anderzijds. UWV kan slechts beperkt sturen op de vraag, en er zijn al jaren actieve wervingsstrategieën om artsen aan te trekken, op te leiden en te behouden. UWV werkt daarnaast hard aan de vormgeving van SMC’s. Deze transitie is erop gericht om kwantitatieve en kwalitatieve verbeteringen te realiseren in de sociaal-medische dienstverlening. Er ligt voor UWV de komende jaren een belangrijke opgave om te sturen op de verdere ontwikkeling van SMC’s. Om ervoor te zorgen dat UWV deze inspanning kan doorzetten, zijn in de afgelopen voorjaarsbesluitvorming middelen vrijgemaakt, structureel € 36 miljoen. Het geld dat ik hiermee investeer is niet vrijblijvend; ik heb met UWV een prestatieafspraak gemaakt die ziet op het verhogen van de productiviteit, zodat ik inzicht krijg in de effecten van de investering. Ik blijf daarnaast in gesprek met UWV hoe deze doelstelling ook past binnen alle maatregelen om de kwaliteit van de sociaal-medische dienstverlening te verbeteren.
Hoe verklaart u dat slechts 72 fte's aan zzp-artsen verantwoordelijk zijn voor ongeveer 20% van het totaal aantal claimbeoordelingen?
Eind 2024 werkten er voor UWV 739 FTE aan artsen, waarvan 72 fte extern werd ingehuurd (10%). Extern ingehuurde artsen zijn verantwoordelijk voor ongeveer 20% van het totaal aantal WIA-claimbeoordelingen, maar beslaan minder dan 20% van de artsencapaciteit. Dit komt doordat extern ingehuurde artsen bijna volledig ingezet worden bij de WIA-claimbeoordeling en minder bij overige sociaal-medische beoordelingen. De andere beoordelingen die UWV verricht zijn onder andere voor de Wajong en Ziektewet. Als gekeken wordt naar het aandeel van extern ingehuurde artsen van het totaal aantal sociaal-medische beoordelingen, ligt dat percentage rond de 8%.
Bent u bereid om met het UWV in gesprek te gaan over hoe een oplossing kan worden gevonden voor de uitstroom van verzekeringsartsen op zzp-basis als gevolg van het opheffen van het handhavingsmoratorium? Zo niet, waarom niet?
Ik ben doorlopend met UWV in gesprek over oplossingen voor de mismatch tussen vraag en aanbod van sociaal-medische beoordelingen. Dit uiteraard binnen de kaders van wet- en regelgeving, waaronder de wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (wet DBA). UWV doet er alles aan om betreffende verzekeringsartsen te behouden. De artsen die bij UWV werken via een ZZP-constructie hebben meerdere keren een aanbod gekregen om bij UWV in dienst te treden. Dit aanbod blijft de komende tijd van kracht.
Welke aanvullende maatregelen kunt u nemen in aanvulling op het bestaande strategische personeelsplan van het UWV om het capaciteitsprobleem binnen de sociaal-medische dienstverlening terug te dringen?
De maatregelen die ik neem zijn erop gericht om de druk op UWV te verlichten door de vraag naar sociaal-medische beoordelingen te dempen. Zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 11 juni jl., hanteert UWV al jarenlang diverse wervingsstrategieën om artsen aan te trekken. Dit omvat onder meer het uitbreiden van coschappen, een proef met het werven van artsen uit het buitenland, actieve werving via sociale media, de inzet van professionele wervingsbureaus en ambassadeurs, aanwezigheid op beurzen en uitgebreide mogelijkheden voor artsen om binnen UWV mee te lopen.
Het structurele tekort aan verzekeringsartsen maakt het noodzakelijk om ook te kijken naar aanpassingen in de organisatie en vormgeving van het werk, bijvoorbeeld middels taakdelegatie- en ondersteuning.
Deelt u de mening dat preventie een centrale plek moet krijgen in ons arbeidsongeschiktheidsstelsel? Zo ja, op welke wijze?
Ja, preventie is van groot belang voor de houdbaarheid van ons ziekte- en arbeidsongeschiktheidsstelsel. Hierbij kan het gaan om bijvoorbeeld preventie van uitval door werk en om preventie van instroom in ons stelsel. De regels op het terrein van arbeidsomstandigheden beogen dat iedereen gezond en veilig werkt en dat mensen niet ziek worden of overlijden door hun werk en geen arbeidsongeval krijgen. Daar werkt het kabinet hard aan. De naleving van de verplichtingen uit de Arbowet, zoals het hebben van een actuele Risico-Inventarisatie en Evaluatie (RI&E) met bijbehorend plan van aanpak, blijft met name in het mkb achter. Daarom wordt bijvoorbeeld onderzocht welke financiële prikkels werkgevers kunnen stimuleren meer werk te maken van preventie, zodat het aantal ongevallen, gezondheidsproblemen, zieken en doden op en door werk vermindert. De SER roept ook op tot versterking van preventie en betere uitvoerbaarheid en effectiviteit van arboregels. De Staatssecretaris Participatie en Integratie zal u over dit SER-advies in het najaar nader informeren.
Door risico’s vroegtijdig te signaleren en maatregelen te nemen voordat gezondheidsklachten ontstaan, kunnen verzuim en arbeidsongeschiktheid worden voorkomen. Preventieve arbeidsgerelateerde zorg is daarbij cruciaal. Via het subsidieprogramma Innovatieve Arbozorg wordt een impuls gegeven aan nieuwe ideeën, werkwijzen en samenwerkingen op het terrein van arbozorg, met focus op preventie en blijvende resultaten. Als iemand door ziekte is uitgevallen, wordt door de werkgever en werknemer samen er alles aan gedaan om te zorgen dat iemand op een duurzame manier terug kan keren naar werk. Dat geldt ook voor de re-integratieverplichtingen van ZW-gerechtigden met UWV of bij eigenrisicodragerschap samen met de voormalige werkgever. Ook de voorgenomen beleidsagenda duurzame inzetbaarheid draagt bij aan het voorkomen van uitval door werk.
Hoe is het UWV volgens u in staat om enerzijds om te gaan met dit toenemende capaciteitsprobleem en anderzijds de kwaliteit van de sociaal-medische dienstverlening weer op orde te krijgen?
Zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 11 juni jl. en bij het antwoord op vraag 3, tref ik diverse maatregelen om de achterstanden minder snel te laten oplopen. Ik vind het van groot belang dat de capaciteitsproblemen niet ten koste gaan van de kwaliteit. Om die reden heb ik met UWV afgesproken dat er dit jaar nog geen productiviteitsverbetering wordt verwacht van de investeringen in de ontwikkeling van de SMC’s. Op deze manier probeer ik UWV zo goed mogelijk in staat te stellen om zowel de kwantitatieve als kwalitatieve problematiek het hoofd te bieden.
Acht u het waarschijnlijk dat dit toenemende capaciteitsprobleem in de toekomst weer zal leiden tot nieuwe fouten in sociaal-medische beoordelingen? Zo ja, welke stappen bent u voornemens te zetten om dit te voorkomen?
Het is nooit volledig te voorkomen dat er (nieuwe) fouten gemaakt worden. De diverse maatregelen zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 11 juni jl. helpen om de impact van de capaciteitsproblemen zoveel mogelijk te beperken. Om het risico op fouten in de toekomst te beperken werkt UWV aan het herstel van gemaakte fouten, en structurele verbeteringen in kwaliteitsbewaking. In de voortgangsbrief over de verbeteraanpak WIA wordt u hierover binnenkort nader geïnformeerd.
De vergoeding van fysiotherapie als behandeling van endometriose |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid, minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is de reden dat endometriose niet op de lijst van chronische aandoeningen staat waarvoor fysiotherapie wel vergoed wordt? Hoe verhoudt dit zich tot het feit dat fysiotherapie een bewezen effectief onderdeel is van de behandeling voor endometriose?1
Ik ga ervan uit dat u met «de lijst van chronische aandoeningen waarvoor fysiotherapie wordt vergoed» doelt op bijlage 1 van het Besluit zorgverzekering (Bzv), ook wel de «chronische lijst» genoemd. De basis voor de lijst is het Nivel-rapport De omvang van fysiotherapeutische behandeling naar verschillende patiëntencategorieën uit 1995. Endometriose werd in dit rapport niet expliciet genoemd.
Aandoeningen kunnen aan bijlage 1 van het Bzv worden toegevoegd wanneer de behandeling daarvoor voldoet aan het wettelijke criterium «de stand van de wetenschap en praktijk»2. In andere woorden, of het effectief is. Zorginstituut Nederland (hierna: het Zorginstituut) beoordeelt dit en adviseert hierover. Het Zorginstituut kan dit uit eigen beweging doen, of op verzoek van de politiek of veldpartijen. Voor fysiotherapie bij endometriose heeft geen beoordeling plaatsgevonden.
Naar aanleiding van uw vragen heb ik het Zorginstituut verzocht de systematische review van Abril Coello et al. (2023), waar u in uw vraag naar verwijst, door te nemen. Het Zorginstituut heeft mij laten weten dat er geen onomstotelijk wetenschappelijk bewijs is dat fysiotherapie effectief is bij vrouwen met endometriose. In de systematische review zijn namelijk verschillende soorten behandelingen3 samengevoegd. Niet al deze behandelingen vallen binnen het beroepsprofiel van de fysiotherapeut. Daarnaast zijn de effecten direct na de behandeling gemeten, en zijn de effecten op de langere termijn onbekend. Bovendien is het de vraag of de effecten klinisch relevant4 zijn.
Bent u ervan op de hoogte dat endometriose leidt tot veel klachten voor vrouwen die hieraan lijden en als gevolg daarvan een grote impact heeft op hun leven?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. Endometriose heeft een grote impact op het dagelijkse leven van vrouwen door onder andere hevige pijnklachten, mogelijke onvruchtbaarheid en negatieve gevolgen op de fysieke en mentale gezondheid. Mede daarom zet ik met de recent gelanceerde Nationale Strategie Vrouwengezondheid5 in op de verbetering van de gezondheid van vrouwen met bijvoorbeeld endometriose, zodat zij tijdig passende zorg en ondersteuning ontvangen.
In het document van WOMEN Inc., waar u in vraag 3 naar verwijst, staat dat het ongeveer 7 tot 10 jaar duurt voordat de diagnose endometriose wordt gesteld en een adequate behandeling wordt gestart. Dit leidt tot veel onnodig lijden voor vrouwen en niet-passende zorg. Ook het Zorginstituut wijst mij hierop. Daarom vind ik vroege diagnostiek bij endometriose een belangrijk verbeterpunt. Veldpartijen zijn hiermee al aan de slag gegaan via een financiële bijdrage van ZonMw. In een consortium werken zij aan het bouwen van een platform waarin alle informatie over endometriose overzichtelijk bij elkaar gebracht wordt en geschikt is om te gebruiken door patiënten, zorgverleners en geïnteresseerden. Binnenkort wordt dit platform rondom endometriose gelanceerd.
Bent u ervan op de hoogte dat endometriose leidt tot € 2,3 miljard aan verzuim per jaar?2
Ja, ik ben hiervan op de hoogte.
Bent u bereid om in gesprek te treden met vrouwen die lijden aan endometriose en fysiotherapeuten om te horen wat de toegevoegde waarde zou zijn van het vergoeden van fysiotherapie bij endometriose?
Ik ben altijd bereid over de vergoeding van deze zorg in gesprek te gaan met vrouwen die lijden aan endometriose en met de behandelaars die bij hun zorg betrokken zijn. Ik kan echter zelf geen inhoudelijk oordeel vellen over de toegevoegde waarde van een behandeling. Dat is aan de betrokken beroepsgroepen, zorgverzekeraars en patiënten(vertegenwoordigers).
Bent u bereid om het Zorginstituut te vragen om te beoordelen of endometriose alsnog aan de lijst met chronische aandoeningen kan worden toegevoegd?
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, is het allerminst zeker dat fysiotherapie effectief is voor de behandeling van endometriose. Als de zorg niet effectief is, dan kan het niet vergoed worden uit het basispakket. Daarom vind ik het op dit moment belangrijker dat de relevante veldpartijen goed onderzoek uitvoeren naar de effectiviteit van fysiotherapie bij endometriose.
In hoeverre wordt de vraag welke behandelingen voor vrouwspecifieke en vrouwsensitieve aandoeningen worden vergoed ook meegenomen in de Nationale Strategie Vrouwengezondheid?
In de Nationale Strategie Vrouwengezondheid wordt niet ingegaan op de vraag welke behandelingen voor vrouwspecifieke en vrouwsensitieve aandoeningen worden vergoed. Wel richt het zich op het opschalen van reeds beschikbare kennis over vrouwspecifieke gezondheidsproblematiek. Ook richt het zich op het faciliteren van passende zorg en ondersteuning voor vrouwen.
Bent u het ermee eens dat het feit dat fysiotherapie niet volledig in het basispakket is opgenomen dit soort onuitlegbare verschillen in vergoedingen veroorzaakt? Zo ja, bent u bereid om fysiotherapie alsnog op te nemen in het basispakket?
Ik deel uw opvatting niet. Om voor vergoeding uit het basispakket in aanmerking te komen, moet de effectiviteit van zorg aantoonbaar zijn. Dit is voor een groot deel van de fysiotherapie (nog) niet het geval, zoals het Zorginstituut stelt7. Daarom ben ik niet bereid om fysiotherapie alsnog volledig op te nemen in het basispakket. Wel ben ik bereid om te kijken of onderdelen van de fysiotherapeutische zorg aan het basispakket toegevoegd kunnen worden als deze effectief blijken te zijn.