Een suikertaks |
|
Jeanet van der Laan (D66), Romke de Jong (D66) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw uitspraken tijdens het commissiedebat Leefstijlpreventie op 24 maart jongstleden: «In het coalitieakkoord is eigenlijk de meest eenvoudige maatregel getroffen, namelijk de bestaande belasting meteen verhogen. U heeft gelijk dat dat leidt tot een aantal neveneffecten die we nu niet kunnen repareren. Ik zie hier bijvoorbeeld flesjes water op tafel staan. Het is misschien goed om te zeggen dat water daarmee ook wat duurder wordt. Het is namelijk de meest simpele belastingmaatregel die getroffen is en die ook opgenomen is in het coalitieakkoord, waar ook de financiële effecten van zijn doorgerekend»?
Ja.
Deelt u de opvatting dat de in het coalitieakkoord luidende afspraak: «We verhogen de belasting op suikerhoudende dranken», niet uitgaat van de meest eenvoudige maatregel?
De afspraak «We verhogen de belasting op suikerhoudende dranken» is gebaseerd op het gebruikmaken van de bestaande verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken. Ik vind dit een eenvoudige maatregel omdat de bestaande belasting slechts hoeft te worden verhoogd.
Deelt u de mening dat een suikerbelasting die leidt tot duurdere flesjes water geen suikerbelasting is?
Die mening deel ik. In het coalitieakkoord is afgesproken dat de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken wordt verhoogd per 1 januari 2023. Dit leidt ertoe dat de belasting op de gehele huidige grondslag toeneemt. Dat betekent dat ook de belasting op – kort gezegd – mineraalwaters wordt verhoogd. Die verhoging is tijdelijk.
In de budgettaire bijlage van het coalitieakkoord staat namelijk ook dat het kabinet voornemens is om met ingang van 1 januari 2024 mineraalwater niet langer deel uit te laten maken van de grondslag van de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken. Het gaat hierbij meer specifiek om water, natuurlijk of kunstmatig mineraalwater en spuitwater, zonder toegevoegde suiker(s) of andere zoetstoffen, noch gearomatiseerd.
Deelt u de mening dat een effectieve suikerbelasting zou moeten leiden tot het minder consumeren van suikerhoudende producten?
Ja, die mening deel ik.
Deelt u de mening dat het verhogen van de prijs van flesjes water tezamen met andere dranken niet leidt tot minder verbruik van suikerhoudende dranken?
Die mening deel ik niet. Ik verwacht dat een verhoogde prijs van suikerhoudende dranken wel leidt tot minder verbruik van suikerhoudende dranken.
Kunt u uitleggen op welke wijze een verhoging van de verbruiksbelasting op niet-alcoholische dranken en mineraalwaters, past bij de preventie- en gezondheidsdoelstellingen van het kabinet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 is het kabinet voornemens om mineraalwater per 1 januari 2024 uit te zonderen van de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken. Met deze wijziging beoogt het kabinet de consumptie van mineraalwater als gezonde optie te stimuleren en consumptie van ongezonde alcoholvrije dranken te ontmoedigen. Het was niet uitvoerbaar om de waters met ingang van 1 januari 2023 uit te zonderen van deze belasting.
Het kabinet wil gezonde voedselkeuzes stimuleren en ongezonde keuzes ontmoedigen. Prijsmaatregelen kunnen hieraan bijdragen.
Bent u bekend met de Britse suikertaks waarbij gebruik wordt gemaakt van tariefdifferentiatie op basis van het suikergehalte? Zo ja, bent u bereid om in de Nederlandse suikerbelasting ook een tariefdifferentiatie naar hoeveelheid suiker op te nemen? Zo nee, waarom niet? Indien dit uitvoeringsvraagstukken met zich brengt, kunt u toelichten op welke wijze tariefdifferentiatie wel mogelijk is?
Ja, ik ben hiermee bekend. In de recent aan uw Kamer verzonden brief over het «Plan van aanpak prijsmaatregelen voeding» is aangekondigd dat een onderzoek zal worden uitgevoerd naar of, en zo ja hoe, tariefdifferentiatie kan worden toegepast binnen de huidige verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken, zodat gezondere keuzes prijstechnisch worden gestimuleerd en ongezonde(re) keuzes prijstechnisch worden ontmoedigd.
Kunt u deze vragen uiterlijk 4 juli aanstaande en ieder afzonderlijk beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Stagiair wordt ingezet als goedkope arbeidskracht |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO)-onderzoek «Stages in het hoger onderwijs»?1
Ja
Vindt u het ook zorgwekkend dat bijna de helft van de stagiairs geen vergoeding ontvangt?
Stages zijn bedoeld om studenten kennis te laten maken met de beroepspraktijk. Stages zijn gericht op leren en niet op werken. Werkgevers zijn daarom niet wettelijk verplicht om stagiairs een stagevergoeding te bieden. De meerderheid van de werkgevers biedt desondanks wel een stage- dan wel onkostenvergoeding, al dan niet op basis van een cao. Ik juich het toe als sociale partners/individuele werkgevers hier, net zoals de rijksoverheid, voor kiezen, zeker als er sprake is van een forse tijdsinvestering van de kant van de student. In mijn gesprekken met het onderwijs- en werkveld zal ik dit onderwerp ook ter sprake brengen. Ik wil deze gesprekken voeren met het doel om afspraken te maken hoe er gezorgd kan worden dat meer werkgevers een passende stagevergoeding aanbieden.
Bent u het eens dat het gerechtvaardigd zou zijn als studenten die stage lopen altijd een vergoeding dienen te krijgen, omdat zij naast hun stage vaak niet kunnen werken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het niet ontvangen van een stagevergoeding ervoor zorgt dat stage lopen alleen nog maar toegankelijk wordt voor studenten met rijke ouders?
Ik heb geen signalen ontvangen dat het hoger onderwijs minder toegankelijk is (geworden) doordat een deel van de werkgevers geen stagevergoeding biedt.
Hoe beoordeelt u het dat als een stage verplicht is voor de opleiding dat studenten, naast het collegegeld, ook nog eens gratis stage moeten lopen? Bent u op zijn minst van mening dat als een stage verplicht is voor de opleiding dat er dan te allen tijde een stagevergoeding moet zijn?
Zoals aangeven bij vraag 2 en 3, is het doel van een stage om studenten kennis te laten maken met de beroepspraktijk en om de professionele vaardigheden te ontwikkelen. Hierom hebben stagiairs geen recht op een stagevergoeding. Uit de cijfers van het onderzoek van ISO blijkt dat de meerderheid van de werkgevers een stagevergoeding biedt. Tegelijkertijd biedt een aanzienlijk deel geen stagevergoeding. Ik zal daarom met het onderwijs- en werkveld in gesprek gaan om afspraken te maken hoe er gezorgd kan worden dat meer werkgevers een passende stagevergoeding bieden.
Vindt u het bizar dat juist in overheidssectoren het onderwijs en de zorg er vaak geen stagevergoeding wordt verstrekt? Bent u het eens dat juist overheidssectoren het goede voorbeeld dienen te geven?
Zoals aangegeven bij vraag 2, 3 en 5, gaat niet OCW maar de werkgever over de (hoogte van de) stagevergoeding. Dat is ook het geval in sectoren die bekostigd worden door de overheid, zoals het onderwijs en de zorg. Ik zal daarom ook met die sectoren het gesprek aangaan.
Kunt u een overzicht geven van de stagevergoeding die de verschillende overheden (rijksoverheid, provincies, gemeenten etc.) aan stagiairs verstrekken? Is een stagevergoeding bij de overheid altijd verplicht en zo ja is deze stagevergoeding, ongeacht opleiding, 635 euro voor alle stagiairs?
Bij de rijksoverheid, provincies, gemeentes en waterschappen wordt verschillend omgegaan met de stagevergoeding. De rijksoverheid kent een stagevergoeding ter hoogte van € 652,00 voor mbo, hbo en wo-studenten. Deze stagevergoeding is verplicht en wordt toegekend indien studenten één maand of langer stage lopen. Gedurende de stage moet de student ingeschreven staan aan een onderwijsinstelling. Stagiairs kunnen een aanvullende vergoeding krijgen voor een (tijdelijke) andere woonruimte vanwege de stage van maximaal € 437,–.
Uw vraag is tevens uitgezet bij het Interprovinciaal overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Vereniging werken voor waterschappen (Vwvw). Het Interprovinciaal Overleg (IPO) geeft aan dat de cao provinciale sector geen inhoudelijke bepaling met betrekking tot de stagevergoeding kent. Ook anderszins is er geen sectorale regeling over stagevergoeding. Iedere provincie bepaalt dit dus zelf.
De VNG geeft aan dat elke gemeente zelf de hoogte van de stagevergoeding bepaalt. De VNG heeft geadviseerd om daarbij geen onderscheid te maken in opleidingsniveau. De stagevergoeding is niet verplicht, in artikel 2.9 van de CAO Gemeenten is wel opgenomen dat de stagiair een onkostenvergoeding kan krijgen.
Voor de Vwvw geldt dat ieder lid zelf de hoogte van de stagevergoeding bepaalt. In de Cao Werken voor waterschappen zijn hierover geen afspraken gemaakt.
Hoe staat u tegenover de suggestie van het ISO om een stagevergoeding te verplichten? Op welke manier zou dit, wettelijk, geregeld kunnen worden? Bent u bovendien bereid om het verplichten van een stagevergoeding te bespreken met sociale partners?
Werkgevers zijn aan zet om een stagevergoeding aan te bieden. Sommige werkgevers doen dit al, bijvoorbeeld door dit op te nemen in de cao. Ik wil wel in overleg met de werkgevers met het doel om afspraken te maken over het aanbieden van een passende stagevergoeding.
Uit het onderzoek blijkt ook dat er veel variatie is in stagevergoeding, kunt u aangeven wat u een fatsoenlijke stagevergoeding vindt? Bent u het eens dat een stagevergoeding van 635 euro fatsoenlijk en redelijk is?
De aanleiding voor het vaststellen van de hoogte van de vergoeding voor stagiairs bij de rijksoverheid was de wens om tot een uniforme stagevergoeding te komen voor alle opleidingsniveaus en als rijksoverheid als één werkgever naar buiten toe op te treden. De departementen hanteerden tot 1 maart 2009 verschillende stagevergoedingen die gemiddeld lager waren dan de vergoedingen die de marktsector hanteert, waardoor het imago van de sector Rijk als werkgever voor stagiairs minder positief was.
Uit een in 2008 gehouden inventarisatie bleek dat de meeste departementen een stagevergoeding hanteerden van € 13,61 per dag of circa € 300,00 bruto per maand (op basis van een 36-urige werkweek) en dat het bedrag van die vergoedingen bij de meeste departementen sinds begin jaren negentig niet meer gewijzigd was. Tevens bleek dat de marktsector vergoedingen hanteerde van gemiddeld zo´n € 500,00 – € 600,00 per maand voor wo- en hbo-studenten en een lager bedrag voor mbo-studenten. Gezien de uitkomst van de inventarisatie zijn de vaste stagevergoedingen met ingang van 1 maart 2009 vastgesteld op € 550,00 bruto per maand voor hbo/wo-studenten en € 400,00 bruto per maand voor mbo-studenten. Tot en met 2019 zijn de bedragen van de stagevergoedingen geïndexeerd met de loonstijging van rijksambtenaren. Sinds 1 januari 2020 geldt één stagevergoeding voor alle opleidingsniveaus (de hoogste) en wordt de stagevergoeding jaarlijks geïndexeerd met de consumentenprijsindex, omdat dit meer passend is bij het feit dat het een onkostenvergoeding betreft. Momenteel bedraagt de stagevergoeding dus 652 euro per maand voor zowel wo-, hbo- als mbo-studenten. Ik beschouw dit als een redelijk bedrag voor stagiairs.
Bent u bereid om een stagevergoeding van 635 euro voor alle stagiairs vast te leggen en hierover in gesprek met vakbonden, studentenorganisaties en werkgevers te gaan en daarbij eventuele (financiële) knelpunten aan te pakken?
Werkgevers zijn aan zet om stagevergoeding te bieden als zij dit niet doen. Ik ben bereid om met het onderwijs en werkveld in gesprek te gaan om afspraken te maken over het aanbieden van passende stagevergoeding. Ik zie hier geen rol voor het kabinet om eventuele financiële knelpunten te dekken.
Op welke manier houdt u toezicht op stagemisbruik? Hoe vaak heeft de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) handhavend opgetreden tegen stagemisbruik? In welke sectoren vinden de meeste misstanden plaats? Heeft de NLA voldoende capaciteit om te kunnen handhaven?
Voor stages als onderdeel van het volgen van een opleiding (mbo, hbo of universiteit), geldt dat er geen wettelijke verplichting bestaat om een vergoeding te betalen. Relevant is in dit verband dat de werkzaamheden van de stagiair niet zijn gericht op het verrichten van productieve arbeid of het behalen van omzet of winst. De stagiair krijgt daarbij begeleiding van het stagebedrijf.
Een stagiair mag niet ingezet worden voor werkzaamheden die een regulier werknemer binnen de organisatie verricht. Voor regulier werk geldt dat het is gericht op het draaien van productie en het maken van omzet maken en niet op leren. Als de stage niet gericht is op leren, maar op werken en een stagiair regulier werk verricht, dan heeft de stagiair mogelijk recht op het wettelijk minimumloon.
Meldingen over onderbetaling minimumloon kunnen worden gedaan bij de Nederlandse Arbeidsinspectie. Na registratie wordt beoordeeld of de melding leidt tot een onderzoek door de Arbeidsinspectie. Indien zij na onderzoek constateert dat er feitelijk sprake is van een dienstbetrekking en dat de stagiair derhalve recht heeft op het wettelijk minimumloon, kan de Arbeidsinspectie een boete opleggen aan de werkgever en eisen dat de werkgever het loon en/of vakantiebijslag nabetaalt. In 2021 heeft de Arbeidsinspectie circa 30 meldingen over stages in behandeling genomen die betrekking hadden op de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, Arbeidstijdenwet en Arbowetgeving.
Er wordt naar aanleiding van het Regeerakkoord uit 2017, tot en met 2023 extra structureel geïnvesteerd in inspectiecapaciteit. Ondanks de aanzienlijke capaciteit van de Arbeidsinspectie van circa 1600 fte, is het inherent aan het houden van toezicht dat er keuzes worden gemaakt op een arbeidsmarkt met ongeveer 10 miljoen werkenden. Om die reden werkt de Arbeidsinspectie risicogericht en past ze een brede mix aan interventies toe. In het najaar van 2022 wordt het Meerjarenplan 2023–2026 van de NLA gepubliceerd waarin de risico’s en inzet voor de komende jaren worden toegelicht.
Hoe kijkt u aan om een laagdrempelig (overheids)meldpunt te maken om stagemisbruik te melden? bent u bereid om zoals het ISO voorstelt dit met scholen, werkgevers, vakbonden en studenten organisaties te bespreken?
Wanneer een student het vermoeden heeft dat hij of zij oneigenlijk wordt ingezet, kan de student dit altijd melden bij de opleiding. De opleiding kan verkennen of hier inderdaad sprake is van oneigenlijke inzet van stagiairs.
Wanneer een student het vermoeden heeft dat er sprake is van onderbetaling, kan de student een melding maken bij de Arbeidsinspectie.
Kunt u aangeven welke voorwaarden er zijn rondom begeleiding van stagiairs? Ziet u mogelijkheden om de begeleiding van stagiairs te verbeteren?
Goede begeleiding van studenten is van groot belang tijdens een stage. Bij veel opleidingen zijn de stagevoorbereiding en -begeleiding goed geregeld. Toch is er ruimte voor verbetering, zo blijkt het uit het onderzoek van ISO. Dit geldt ook voor de mate van transparantie over de rechten en plichten van een student. Transparantie verkleint de kans dat stagiairs als goedkope arbeidskrachten worden ingezet. Ik zie hier een rol voor zowel de onderwijsinstelling als de werkgever om dit op te pakken. Ik zal dit, in mijn gesprek met het onderwijs- en werkveld, bespreken.
arbeidskracht/).
Heeft u ideeën om er voor te kunnen zorgen dat stagiairs niet meer als goedkope en/of gratis arbeidskrachten worden ingezet?
Zie antwoord vraag 13.
Het bericht 'Vluchteling mag wél in vliegherrie' |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Raoul Boucke (D66), Faissal Boulakjar (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u zich voorstellen dat het voor de betrokken gemeenten, provincie en studenten in de regio Schiphol onnavolgbaar is dat er geen ruimte is voor studentenhuisvesting, maar wel voor de (terechte) huisvesting van vluchtelingen?1
In het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) zijn geluidgevoelige gebouwen, zijnde nieuwe woningen en andere gebouwen met een geluidgevoelige functie in dit gebied, het zogenaamde LIB 4-gebied, in principe niet toegestaan vanwege negatieve gezondheidseffecten. In het LIB 4 gebied heeft de gemeente een eigen afwegingsruimte, die beperkt is tot 25 woningen per bouwplan, binnen bestaand stedelijk gebied. Als het om meer woningen gaat, dan kan in bijzondere omstandigheden desgevraagd besloten worden om een verklaring van geen bezwaar (vvgb) af te geven. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) beoordeelt deze aanvragen in mandaat namens mij.
Onder geluidgevoelige gebouwen wordt niet verstaan short-stayfuncties, logiesfuncties en de tijdelijke opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen, mits de bestemming niet wijzigt in een permanente woonbestemming. Ten aanzien van de duur van het tijdelijk verblijf wordt bij short-stayfuncties, logiesfuncties en de tijdelijke opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen uitgegaan van een termijn van maximaal 6 maanden, waardoor de negatieve gezondheidseffecten minimaal zullen zijn. Is de beoogde duur van het tijdelijke verblijf langer dan 6 maanden dan kent het LIB de mogelijkheid om in het geval van bijzondere omstandigheden tijdelijk af te wijken van het LIB. Hiervoor dient een verklaring van geen bezwaar (vvgb) te worden afgegeven door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT).
In het LIB wordt hiermee een helder onderscheid gemaakt tussen tijdelijk verblijf en het toevoegen van nieuwe woningen, waarin permanent gewoond kan worden. In de plannen voor studentenhuisvesting op Kronenburg betreft het geen short-stay. Het gaat in dit geval om woningen met een permanente woonbestemming.
Kunt u aangeven of vermoedens hebt dat de geluidsbeleving van vluchtelingen anders is dan die van studenten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 gaat het om het verschil tussen het toestaan van tijdelijk verblijf en een permanente woonbestemming. De verschillen in geluidbeleving tussen vluchtelingen en studenten spelen hierbij geen rol.
Zo nee, bent dan u bereid om, wanneer de huisvesting van vluchtelingen weer ordentelijk verloopt en deze mensen een dak boven hun hoofd hebben, hier studentenhuisvesting mogelijk te maken?
Kronenburg is gesitueerd direct onder de aanvliegroute van de Buitenveldertbaan. Het toevoegen van grote aantallen woningen op deze locatie botst met het uitgangspunt om ernstige hinder en ernstige slaapverstoring door vliegtuiglawaai te beperken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 18 mei 20222 inzake studenthuisvesting in Kronenburg geoordeeld dat het toevoegen van een groot aantal nieuwe woningen in dit gebied niet kan zonder een vvgb. Voor voornoemde huisvesting is geen vvgb afgegeven. De gemeente heeft zonder een vvgb op deze locatie wél de mogelijkheid om kleine aantallen woningen (tot maximaal 25 permanente woningen) toe te voegen teneinde verpaupering tegen te gaan en de leefbaarheid te waarborgen.
Ik begrijp dat de gemeente graag een andere uitspraak had gehoord. Voor investeringen die de gemeente in de leefbaarheid wenst te doen, kan woningbouw immers van belang zijn en bovendien een kostendrager zijn. Momenteel vindt er ambtelijk overleg plaats tussen de Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) waarin de mogelijkheden worden verkend voor Kronenburg en andere locaties in de regio rond Schiphol, die kampen met vergelijkbare leefbaarheidsproblematiek.
Welke maatregelen neemt u ter vermindering van de vermeende geluidsoverlast gedurende de periode dat de vluchtelingen aanwezig zijn op Kronenburg?
In het LIB zijn regels opgenomen om de negatieve effecten op gezondheid en veiligheid te beperken. Zie ook het antwoord op vraag 1. Het is vervolgens de verantwoordelijkheid van gemeenten, veiligheidsregio’s en andere betrokken partijen om binnen de bestaande regelgeving geschikte huisvesting voor vluchtelingen te organiseren.
Hoelang verwacht u dat de huisvesting van vluchtelingen bij Kronenburg noodzakelijk is?
De duur van opvang van vluchtelingen is ter beoordeling aan de gemeente. In algemene zin is de duur van opvang afhankelijk van het verloop van de oorlog in Oekraïne en de mogelijkheden voor de vluchtelingen om na beëindiging van de oorlog terug te keren naar hun land. Uiteraard is de hoop van ons allen dat de situatie in Oekraïne het snel toelaat dat vluchtelingen weer veilig kunnen terugkeren naar hun land. Het uitgangspunt is dat het LIB ruimte biedt voor opvang van vluchtelingen voor de duur van maximaal 6 maanden. Bij een langer verblijf dient de gemeente een vvgb-aanvraag in te dienen bij de ILT. Deze aanvraag is inmiddels door de ILT ontvangen. De ILT zal beoordelen of een vvgb kan worden afgegeven.
Hoe verhoudt zich dit tot de geldende regels in het Luchthavenindelingbesluit (LIB)?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 1, waarin ik de regels die gelden in het beperkingengebied (LIB 4) waarin Kronenburg is gesitueerd heb toegelicht.
Gelden voor de tijdelijke huisvesting van vluchtelingen andere regels vanuit het LIB?
Zie het antwoord op vraag 1, waarin de regels die gelden in LIB 4-gebied zijn toegelicht.
Bent u van mening dat als blijkt dat de duur van het verblijf van vluchtelingen in Kronenburg die van de gemiddelde duur van studentenhuisvesting benadert, wat tot de mogelijkheden behoort, dit aantoont dat de regels uit het LIB onnavolgbaar zijn?
In het LIB wordt een duidelijk verschil gemaakt tussen tijdelijke opvang en het toevoegen van nieuwe, permanente woningen geredeneerd vanuit het beperken van de negatieve gezondheidseffecten. In het geval dat het verblijf van vluchtelingen langer dan 6 maanden duurt, kent het LIB de mogelijkheid om in het geval van bijzondere omstandigheden middels een vvgb, tijdelijk af te wijken van het LIB. De onderbouwing van een eventuele afwijking van het LIB dient navolgbaar te zijn.
Kunt u aangeven of u verwacht dat de Inspectie voor de Leefomgeving en Transport (ILT) bezwaar zal maken tegen deze tijdelijke huisvesting?
De gemeente heeft inmiddels een vvgb-aanvraag bij de ILT ingediend voor urgente en tijdelijke noodopvang van ruim 400 vluchtelingen die langer dan 6 maanden duurt. De ILT heeft deze aanvraag in behandeling genomen. Ook is er een vooroverleg tussen de gemeente en de ILT geweest.
Is het noodzakelijk een verklaring van geen bezwaar (vvgb) af te geven?
Als de beoogde duur van de tijdelijke opvang van vluchtelingen langer dan 6 maanden is, dient een verklaring van geen bezwaar (vvgb) te worden afgegeven door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT).
Zo ja, hebt u dat gedaan of bent u voornemens dat te doen?
Zoals ik bij antwoord 9 heb aangegeven, heeft de gemeente een vvgb-aanvraag bij de ILT ingediend voor urgente en tijdelijke noodopvang. De ILT heeft deze aanvraag in behandeling genomen.
Wanneer kunt u meer zeggen over de (resultaten van) maatwerkafspraken als onderdeel van het ruimtelijk beleid rond Schiphol waarover u schreef in de antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden Boulakjar en Boucke van 5 april 2022 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2327)?
De Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) zijn samen met de Bestuurlijke Regiegroep Schiphol (BRS) in overleg over aanpassing van het LIB, waarbij ook gesproken wordt over maatwerkafspraken. De regio is gevraagd om concrete knelpunten aan te leveren die kunnen bijdragen aan de invulling van de maatwerkafspraken. Dit met als doel om gerichte oplossingen te kunnen vinden voor vraagstukken die spelen op specifieke locaties. De concrete afwegingen worden in het kader van de NOVEX-Schiphol gemaakt. De inzet is om eind dit jaar een besluit te nemen over aanpassing van het LIB.
Kunt u ingaan op de stappen die u of uw ministerie heeft ondernomen sinds voornoemde antwoorden van 5 april 2022, zodat de door de Bestuurlijke Regie Schiphol (BRS) geïdentificeerdequick wins voortvarend worden opgepakt?
De Ministeries van BZK en IenW hebben in de afgelopen periode samen met de regio uitwerking gegeven aan onder andere de door de BRS geïdentificeerde quick wins. In de komende periode worden voorstellen tot aanpassing van het LIB omgezet in een besluit waarbij de actualisatie van beperkingengebieden van het LIB nog nadere uitwerking vraagt.
Wanneer verwacht u de eerste resultaten te kunnen melden?
De inzet is om eind dit jaar tot een besluit te komen over aanpassing van het LIB en uw Kamer daarna hierover nader te informeren.
Het stopzetten van een door Buitenlandse Zaken gefinancierd vrouwenrechtenactivistenprogramma in Afghanistan |
|
Derk Boswijk (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat een door Buitenlandse Zaken gefinancierd programma dat is stopgezet en waarover melding wordt gemaakt in de Kamerbrief van 23 mei jl. inzake «Update besluiten hulp en inzet Afghanistan»1 een programma betreft dat vrouwenrechtenactivisten ondersteunde?
Het betreffende programma richtte zich op tegengaan van geweld tegen vrouwen en versterken van politieke participatie door vrouwen. In de brief van 23 mei (Kamerstuk 34 952, nr. 159) werd vermeld dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken het voornemen had de subsidierelatie te beëindigen en dat dit voornemen aan de partner was gecommuniceerd. Inmiddels is na een vervolggesprek met de partner en nauwkeurige overweging van de visie van de partner op dit voornemen, het besluit de subsidie daadwerkelijk stop te zetten gecommuniceerd aan de organisatie.
Deelt u de mening dat dit signaal heel ongelukkig is nu de positie van Afghaanse vrouwen sinds augustus 2021 zienderogen is verslechterd?
Het besluit om dit specifieke project stop te zetten, is genomen op basis van een zorgvuldige afweging van inhoudelijke argumenten over veiligheidsrisico’s en te behalen impact, afgewogen tegenover het doel van steunen van vrouwenrechtenorganisaties dat onverminderd belangrijk blijft.
Wat betekent het stopzetten van het programma voor het Nederlandse commitment aan het nationale actieplan rondom de implementatie van de VN Veiligheidsraadresolutie 1325 in Afghanistan?
Het commitment van dit kabinet aan de wereldwijde inzet op vrouwen, vrede en veiligheid (WPS) blijft onverminderd groot. Op dit moment is het zaak om in nauw overleg met maatschappelijke partners en met Afghaanse lokale vrouwen(organisaties) en vrouwelijke mensenrechtenverdedigers een nieuwe afweging te maken en mogelijkheden te onderzoeken waarlangs dit kabinet wederom ondersteuning kan bieden aan initiatieven die vrouwenrechten en gendergelijkheid in Afghanistan ook in het kader van WPS kunnen bevorderen. Het kabinet blijft zich aanvullend in EU, VN en Wereldbank verband inzetten op het hanteren van strikte voorwaarden voor het leveren van hulp in Afghanistan, waaronder gelijke toegang voor vrouwen en meisjes.
Bent u het ermee eens dat het van groot belang is om het Afghaanse maatschappelijke middenveld, waaronder in het bijzonder vrouwenorganisaties, te blijven steunen om tegenwicht te bieden aan het steeds autocratischer wordende Taliban regime?
Ja, ik deel de mening dat het van belang is het Afghaanse maatschappelijk middenveld te blijven steunen. Om die reden is sinds de machtsovername van de Taliban met partnerorganisaties zorgvuldig gewerkt om te kijken in hoeverre hun activiteiten, al dan niet in aangepaste vorm, en onder nieuwe, stringente voorwaarden, doorgang zouden kunnen vinden in de huidige context in Afghanistan. Uit de consultaties is gebleken dat dit voor een deel van de lopende projecten haalbaar was. Als gevolg daarvan blijft het Afghaanse maatschappelijk middenveld door Nederland gesteund middels de heropstart van bestaande projecten (waar nodig in aangepaste vorm). Onderdeel daarvan is een programma gericht op vrouwenrechten middels steun aan vrouwenrechtenverdedigers en een programma dat zich richt op inclusieve besluitvormings- en vredesprocessen met focus op vrouwen en jeugd. Ook is een nieuw project met steun voor mensenrechtenverdedigers waaronder vrouwelijke mensenrechtenverdedigers opgestart. Voor deze projecten geldt dat aan de door het Ministerie gestelde voorwaarden kan worden voldaan.
Zoals in de brief van 7 januari jl. (Kamerstuk 2022D00384) aangegeven, zijn voor voortzetting van de inzet in Afghanistan nieuwe voorwaarden verbonden. Deze zijn opgesteld in nauwe samenspraak met partnerorganisaties. Het uitblijven van onacceptabele veiligheidsrisico’s voor staf of begunstigden van programma’s betreft een van deze voorwaarden. Hoewel dergelijke risico’s nooit geheel uitgesloten kunnen worden, is het juist door de volatiele context van belang risico’s zo goed mogelijk te mitigeren. Voor dit project was de onzekerheid over risico’s gepaard gaande met uitvoering van een aangepast programma en daarbij aansluitend de daarmee nog te behalen impact te groot. Dit heeft de doorslag gegeven in het besluit om de subsidierelatie te beëindigen. Dat neemt niet weg dat het kabinet ook in de toekomst zal blijven inzetten op ondersteuning van kritische maatschappelijke organisaties of vrouwenrechtenorganisaties en vredesactivisten.
Ik heb ook aan de betreffende partnerorganisatie laten weten dat het besluit voor dit specifieke project geen invloed heeft op de algehele Nederlandse inzet om Afghaanse vrouwen te blijven steunen. Daar waar dat kan, en impact heeft, blijft het kabinet gecommitteerd aan het ondersteunen van vrouwenrechtenorganisaties en organisaties die zich inzetten op het verbeteren van de positie en rechten van vrouwen en meisjes. Het Ministerie communiceert daar open en transparant over, onder andere in daarvoor bestemd Afghanistan overleg met maatschappelijke organisaties.
Welke programma’s blijft Nederland nog wel ondersteunen die vrouwenrechten bevorderen zoals u aangaf tijdens het tweeminutendebat van 31 mei jl.?
Zie antwoord vraag 4.
Als reden voor stopzetting wordt aangemerkt: «waarbij er geen onacceptabele veiligheidsrisico’s voor staf of begunstigden van projecten/programma’s mogen bestaan»; kunt u aangeven wat hiermee concreet wordt bedoeld? Hoe kan überhaupt de veiligheid van staf of begunstigden van door Nederland gefinancierde projecten en programma’s worden gegarandeerd in een situatie die zeer volatiel is, en waar Nederland ook geen diplomatieke aanwezigheid meer heeft in het land? Betekent dit dat Nederland op korte termijn geen kritische maatschappelijke organisaties of individuen meer gaat steunen in Afghanistan?
Zie antwoord vraag 2.
Is met de betrokken organisatie gesproken over andere manieren waarop het belangrijke werk kan worden voortgezet? Zo nee, waarom niet? Wat betekent het stopzetten van de subsidierelatie voor de betrokken organisatie en de door hen gesteunde activisten?
Ja. Met de betrokken organisatie hebben sinds het besluit om direct na de machtsovername van de Taliban tijdelijk alle OS-inzet on hold te plaatsen, meermaals gesprekken plaatsgevonden over manieren om in de nieuwe context in Afghanistan het werk van dit programma voort te zetten. Echter, bij het definitieve voorstel voor aanpassing van het oorspronkelijke programma dat de partnerorganisatie na verschillende consultatierondes indiende, blijft de beoordeling van het Ministerie dat voor de doelen van dit voorstel in de huidige context te moeilijk impact zou zijn te behalen zonder het nemen van onacceptabele veiligheidsrisico’s. De betrokken organisatie bepaalt zelf wat het besluit tot stopzetten van financiering voor dit programma voor hen betekent.
Kunt u in de nog te ontvangen Kamerbrief over de langere termijn betrokkenheid van Nederland in Afghanistan uitgebreid stil staan bij de toekomstige steun aan Afghaanse maatschappelijke organisaties en activisten, en daar ook substantieel middelen voor willen reserveren in uw begroting?
Ja, in de Kamerbrief over langere termijn inzet in Afghanistan zal ik ingaan op steun aan maatschappelijke organisaties en de positie van vrouwen in het bijzonder. Hiervoor houd ik middelen gereserveerd in mijn begroting.
Het bericht ‘Het uitkopen van boeren is wéér een bail-out voor banken’ |
|
Sandra Beckerman , Mahir Alkaya |
|
Henk Staghouwer (CU), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Kent u het bericht «het uitkopen van boeren is wéér een bail-out voor banken»?1 Wat is hierop uw reactie?
Ja, er is kennisgenomen van dit bericht.
Klopt het dat de Rabobank meer dan 40 miljard aan leningen heeft uitstaan in de Nederlandse food- en agrisector? Zo ja, kunt u dit bedrag toelichten? Hoe zit dit bij andere banken, actief in de Nederlandse food- en agrisector? Wat is het totaal aan openstaande leningen in deze sector? Is het mogelijk om dit uit te splitsen per bank?
Uit het jaarverslag van de Rabobank over 20212 blijkt dat de Rabobank in totaal € 35,7 miljard aan kredieten in de Nederlandse food- en agrisector heeft uitstaan. De andere banken in Nederland hebben geen openbare gegevens over hun kredietverlening in specifieke sectoren, dus ook niet in de food- en agrisector.
Bent u met ons van mening dat de financiers van boerenbedrijven een belangrijk aandeel hebben in de oorzaak van de stikstofcrisis? Kunt u dit antwoord toelichten?
Financiële instellingen delen met alle andere partijen die deel uitmaken van het Nederlandse agrocomplex een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de landbouw zoals die zich in het verleden heeft ontwikkeld. Derhalve hebben alle partijen ook een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het meewerken aan en het realiseren van een structurele omslag naar een meer volhoudbaar landbouwsysteem. Geen enkele partij, ook niet de financiële instellingen, kan zich daaraan onttrekken.
Banken zijn daarbij verplicht beleid te voeren dat gericht is op het beheersen van relevante risico’s, waaronder ook krediet- en concentratierisico. Dit geldt ook bij het verstrekken van financiering aan landbouwondernemingen. Tot de relevante risico's behoren in toenemende mate ook klimaat- en milieu gerelateerde risico's en transitierisico's. Die kunnen immers gevolgen hebben voor klant en instelling zelf. Los van de juridische kaders, verwacht het kabinet van financiers dat zij dienstbaar, duurzaam en integer krediet verstrekken met oog voor de individuele positie van de klant.
Onderschrijft u dat de mogelijke massale uitkoop van boeren door het stikstoffonds ook een bail-out betekent voor banken?
Verschillende urgente opgaven, waaronder stikstof, maken dat het landelijk gebied de komende jaren flink zal moeten veranderen, en om die opgaven te behalen wordt een vrijwillige beëindiging van veehouderijbedrijven via zogenoemde stoppersregelingen gefaciliteerd. Dat deelnemende bedrijven bij beëindiging hun lopende financiële verplichtingen afwikkelen, is onderdeel van dat proces. Het is niet aan de overheid om in de afhandeling van deze financiële verplichtingen tussen private partijen te treden.
Kunt u de contouren schetsen van hoe de mogelijke uitkoop van boeren eruit gaat zien? Op welke manier wordt dit precies gefinancierd?
Op dit moment zijn twee zogenoemde stoppersregelingen in voorbereiding, te weten de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv) en de tweede tranche Maatregel gerichte aankoop en beëindiging veehouderijen nabij natuurgebieden (MGA-2). Beide conceptregelingen stonden tussen 9 mei en 12 juni jl. open voor publieke consultatie. Beide maatregelen worden gefinancierd uit Rijksmiddelen.
Onderschrijft u de zorgen dat geld, bestemd voor uitkoop, één op één wordt overgemaakt aan de banken en dat het toekomstperspectief voor boeren daardoor verder wordt bedreigd? Kunt u dit toelichten? Hoe gaat u deze zorgen wegnemen?
In de twee stoppersregelingen die in voorbereiding zijn, zal een vergoeding worden verstrekt voor het waardeverlies van de productiecapaciteit en, waar van toepassing, voor het laten doorhalen van het productierecht. Met deze vergoeding kunnen ook eventuele openstaande leningen bij banken worden afbetaald. In het belang van de stoppende agrarische ondernemer is het niet wenselijk dit uit te sluiten.
Bent u met ons van mening dat banken die een aandeel hebben gehad in het stimuleren van schaalvergroting van boerenbedrijven, ook een financiële bijdrage moeten leveren aan het oplossen van het probleem? Kunt u dit antwoord toelichten?
Van ketenpartijen wordt een bijdrage verwacht aan de transitie in het landelijk gebied en de ondersteuning van boeren bij de verduurzaming. In het coalitieakkoord is opgenomen dat we een niet-vrijblijvende bijdrage van banken, toeleveranciers, de verwerkende industrie en de retail verwachten. In de gesprekken die ik voer met de banken en financiële instellingen over hun rol in de transitie komt dit vraagstuk ook aan bod. In de toegezegde brief naar aanleiding van de motie Klaver c.s. (Kamerstuk 33 576, nr. 298), zal uw Kamer nader geïnformeerd worden over de wijze waarop het kabinet daar verder opvolging aan zal geven.
Ziet u de financiers van de intensieve landbouwbedrijven ook als gedeeltelijke verantwoordelijke van het ontstane stikstofprobleem? Kunt u dit antwoord toelichten?
Zie hiervoor het antwoord bij vraag 3, dit antwoord geldt ook voor de financiers van de intensieve veehouderij.
Hoe zou een mogelijke gedeelde verantwoordelijkheid van financiers eruit kunnen zien? Is er een scenario denkbaar dat banken een gezamenlijk fonds inrichten waaruit een deel van het herstel van de Nederlandse natuur en biodiversiteit kan worden gefinancierd en boeren een duidelijker toekomst perspectief kan worden geboden?
Het is in de eerste plaats aan banken om dergelijke voorstellen te ontwikkelen. Zoals ook bij vraag 7 is aangegeven, is in het coalitieakkoord opgenomen dat we een niet-vrijblijvende bijdrage van banken, toeleveranciers, de verwerkende industrie en de retail verwachten. In de gesprekken die ik voer met de banken en financiële instellingen over hun rol in de transitie komt dit vraagstuk ook aan bod. In de toegezegde brief naar aanleiding van de motie Klaver c.s. (Kamerstuk 33 576, nr. 298), zal uw Kamer nader geïnformeerd worden over de wijze waarop het kabinet daar verder opvolging aan zal geven. Ook de rol van banken zal daarin aan bod komen.
Wat vindt u van het geopperde idee in het opiniestuk om mogelijke milieu, biodiversiteits- en klimaatschade mee te rekenen in het verdienmodel waardoor het voor banken voor minder aantrekkelijk zal worden om de intensieve landbouw te financieren?
Het kabinet vindt de overgang naar duurzame landbouw van groot belang en roept dan ook banken en andere financiële instellingen die actief zijn in de agrosector op om hun rol in de financiering van de omschakeling naar een duurzame landbouw nadrukkelijk op zich te nemen.
Om de prikkels hiertoe te versterken zet het kabinet verschillende instrumenten in. Deze zijn zowel gericht op de sector, als op banken die actief zijn in de agrosector. Banken zijn daarbij al in het algemeen verplicht beleid te voeren dat gericht is op het beheersen van relevante risico’s, waaronder ook krediet- en concentratierisico’s. Tot de relevante risico's behoren in toenemende mate ook klimaat- en milieugerelateerde risico's en transitierisico's. Duurzaamheidsrisico’s vragen om een adequate beheersing; deze hebben immers gevolgen voor de klant en (de stabiliteit van) de instelling zelf. Dit komt ook naar voren in het rapport van DNB3 over dit thema. Het is daarom goed dat de sector hierin haar verantwoordelijkheid neemt, bijvoorbeeld met het onlangs gepubliceerde stappenplan ter bescherming van biodiversiteit4.
Tijdens deze kabinetsperiode zal worden ingezet op een betere en verdere integratie van duurzaamheidsrisico’s in de Europese raamwerken voor banken, verzekeraars en pensioenfondsen, zoals ook is toegelicht in de beleidsagenda voor duurzame financiering. Meer specifiek pleit de Minister van Financiën voor het opnemen van duurzaamheidsrisico’s in de kapitaaleisen voor banken. Op deze manier wordt het voor de financiële sector minder aantrekkelijk gemaakt om projecten te financieren of assets aan te houden waar hoge duurzaamheidsrisico’s aan kleven. Daarbij is beschikbaarheid van kwalitatieve en betrouwbare data van groot belang. Daarom zet het kabinet in op vervolgonderzoek naar biodiversiteitsrisico’s en risico’s van andere milieuaspecten door nationale en Europese toezichthouders.
Los van een adequate beheersing van duurzaamheidsrisico’s dient de financiële sector ook een rol te spelen in de transitie naar een duurzame economie. Dat kan onder meer door samen met klanten te bezien hoe zij hun bedrijfsmodel toekomstbestendig kunnen vormgeven.
Wilt u de vragen apart beantwoorden en niet clusteren?
Ja.
De mogelijkheid tot online stemmen voor Nederlanders in het buitenland. |
|
Ruben Brekelmans (VVD), Mark Strolenberg (VVD), Joost Sneller (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Expats kick-off French legislative elections with online voting»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat het bij de afgelopen parlementsverkiezingen voor Fransen die in het buitenland wonen, mogelijk is om digitaal te stemmen?
Het is mij bekend dat het voor Fransen die buiten Frankrijk wonen een aantal jaar mogelijk is geweest om te stemmen via internet. Hiervan heeft mijn ambtsvoorganger in 2016 melding gemaakt bij uw Kamer.2 In 2017 heeft de Franse regering besloten het stemmen via internet op te schorten vanwege het zeer hoge risico op cyberdreigingen. Na de parlementsverkiezingen in 2017 heeft de Franse regering het voornemen geuit het mogelijk te maken voor Fransen die buiten Frankrijk wonen om bij de parlementsverkiezingen in 2022 weer via internet te stemmen. Deze mogelijkheid wordt deze kiezers geboden naast de mogelijkheden om per brief, per volmacht of bij een consulaire post te stemmen.
Kunt u aangeven in welke andere landen binnen de EU het mogelijk is om digitaal te stemmen (voor inwoners die in het buitenland wonen)?
Behalve voor Fransen die buiten Frankrijk wonen bij parlementsverkiezingen is het in Estland mogelijk om via het internet te stemmen. Verder kent Litouwen sinds 2020 de wettelijke mogelijkheid voor kiezers in het buitenland om via internet te stemmen, maar van die mogelijkheid is tot nog toe geen gebruik gemaakt.3
Deelt u de mening dat digitaal stemmen voor Nederlanders buiten Nederland veel voordelen zou hebben, zoals gemak en de zekerheid dat de stem (op tijd) aankomt?
Of een nieuwe wijze van stemmen in Nederland kan worden ingevoerd wordt beoordeeld in het licht van de waarborgen waaraan het verkiezingsproces moet voldoen, te weten transparantie, controleerbaarheid, integriteit, kiesgerechtigheid, stemvrijheid, stemgeheim, uniciteit en toegankelijkheid.4 Het introduceren van internetstemmen maakt het verkiezingsproces kwetsbaar voor cyberrisico’s waarbij er risico’s zijn voor deze waarborgen, zoals het stemgeheim, de stemvrijheid en de integriteit. Deze waarborgen wegen zwaar. Omdat bij het uitbrengen van de stem nu geen digitale middelen worden gebruikt, is er geen kwetsbaarheid voor digitale dreigingen en digitale risico’s. Bovendien is het stemproces achteraf controleerbaar (zie verder het antwoord op vraag 6).
Welke stappen zijn er sinds de Tweede Kamerverkiezingen van 2021 gezet om het digitaal stemmen (vanuit het buitenland) mogelijk te maken?
Bij de evaluatie van de afgelopen Tweede Kamerverkiezing heeft mijn ambtsvoorganger de door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Kiesraad, VNG en NVVB opgestelde Verkiezingsagenda 2030 aan uw Kamer toegezonden met daarin mogelijke verbeteringen in het verkiezingsproces voor de komende jaren.5 In de Verkiezingsagenda 2030 zijn, mede gelet op hetgeen is toegelicht in de antwoorden op de vragen 4 en 6, geen voornemens opgenomen om stemmen via het internet (vanuit het buitenland) mogelijk te maken. Er zijn hiertoe dan ook geen stappen gezet.
Kunt u aangeven waarom het op dit moment nog niet mogelijk is om digitaal te stemmen voor Nederlanders in het buitenland? Wat zijn de grootste uitdagingen om dit mogelijk te maken?
In juni 2018 heeft het kabinet een standpunt ingenomen over elektronisch stemmen.6 Het kabinet constateerde daarbij dat ten opzichte van enkele jaren daarvóór de risico's hiervan zijn toegenomen. Het gaat dan om risico’s voor de waarborgen waaraan het verkiezingsproces moet voldoen, zoals het stemgeheim, de stemvrijheid en de integriteit. Omdat het uitbrengen van de stem niet via digitale middelen gebeurt, is er geen kwetsbaarheid voor digitale dreigingen en digitale risico’s. Bovendien is het stemproces achteraf controleerbaar. Het kabinet wil, gelet op de dreigingen die worden onderkend, die kwetsbaarheden niet in het stemproces introduceren. Dit standpunt is nadien herhaaldelijk bevestigd.7 Er is geen aanleiding dat standpunt te heroverwegen.
Ik constateer dat ook in andere landen die conclusie wordt getrokken. In het voorjaar van 2020 heeft de Belgische overheid een studie laten uitvoeren naar de haalbaarheid van de invoering van internetstemmen.8 De studie is uitgevoerd door een consortium van universiteiten (Université libre de Bruxelles, Vrije Universiteit Brussel, KU Leuven, UCLouvain). Als onderdeel van de studie is gekeken naar de ontwikkelingen van internetstemmen in de recente jaren. Daaruit blijkt dat het aantal landen dat de stap naar internetstemmen heeft gezet, vrijwel nihil is. In de studie wordt geconcludeerd dat de komende jaren de stap naar internetstemmen niet moet worden gezet omdat:
De veiligheidsgaranties niet voldoende zijn;
De transparantie en de controleerbaarheid van de procedure niet gewaarborgd kunnen worden;
De kosten, hoewel het moeilijk is deze precies in te schatten, hoog zullen zijn.
Hoe gaat Frankrijk om met deze zelfde uitdagingen? Waarom is het voor Fransen in het buitenland wel mogelijk om veilig digitaal te stemmen?
Franse kiezers in het buitenland kunnen gebruikmaken van de mogelijkheid om via het internet te stemmen bij de Franse parlementsverkiezingen en consulaire verkiezingen. Bij andere verkiezingen, zoals de presidentiële verkiezingen en de Europees Parlementsverkiezingen, is deze mogelijkheid er niet. De mogelijkheid om als Franse kiezer in het buitenland via het internet te stemmen voor de parlementsverkiezingen bestond eerder in 2012. In aanloop naar de parlementsverkiezingen van 2017 werd de mogelijkheid afgeschaft vanwege de hoge risico’s op cyberdreigingen.9 In de aanloop naar de parlementsverkiezingen van 2022 heeft de Franse regering een andere afweging gemaakt ten aanzien van de introductie van risico’s rond de waarborgen van het verkiezingsproces.
Bent u bereid met uw Franse collega’s te spreken over digitaal stemmen, en informatie en ervaringen uit te wisselen?
Op Europees niveau worden kennis en ervaringen omtrent de organisatie van verkiezingen met elkaar uitgewisseld. Naar aanleiding van de covid-19 pandemie verkennen verschillende landen opnieuw de mogelijkheden en onmogelijkheden tot stemmen via het internet. Ontwikkelingen en ervaringen van de landen omtrent stemmen via het internet volg ik.
Welke inspanningen verricht u om het aantal geregistreerde stemgerechtigde Nederlanders in het buitenland te verhogen? Bent u bereid te informeren welke inspanningen Frankrijk hiertoe verricht?
Een belangrijke stap in het verhogen van het aantal Nederlanders buiten Nederland dat zich als kiezer registreert was de invoering in april 2017 van de permanente registratie. Vanaf dat moment hoeft een kiezer buiten Nederland zich nog maar eenmalig te registreren en niet meer voor elke verkiezing opnieuw. Hij krijgt dan automatisch de stembescheiden voor elke verkiezing toegezonden. Sinds de invoering van de permanente registratie ontvangt iedere Nederlander die uit Nederland vertrekt, en bij vertrek een adres in het buitenland opgeeft, een brief van de gemeente Den Haag met het persoonlijke verzoek zich te registreren om te stemmen vanuit het buitenland. Daarnaast geeft de gemeente Den Haag, op grond van de Kieswet verantwoordelijk voor (het beheer van) de permanente registratie en voor het organiseren van de verkiezingen voor de kiezers buiten Nederland, op allerlei andere wijzen bekendheid aan de registratiemogelijkheid, onder meer via de website stemmenvanuithetbuitenland.nl, via advertenties in sociale media en waar mogelijk via verenigingen van Nederlanders in het buitenland. Ook het Ministerie van Buitenlandse Zaken zet zich ervoor in, al dan niet via het postennetwerk, om hieraan bekendheid te geven. Bijvoorbeeld via de website NederlandWereldwijd.nl en via de social-mediakanalen van de ambassades in landen met grote Nederlandse gemeenschappen.
Ik ben graag bereid om via het Ministerie van Buitenlandse Zaken te proberen te achterhalen welke inspanningen Frankrijk in dit verband verricht.
Gaat u onderzoeken of, mede op basis van de ervaringen in Frankrijk, digitaal stemmen mogelijk te maken is voor Nederlanders in het buitenland?
Gelet op het kabinetsstandpunt omtrent stemmen per internet zoals verwoord in het antwoord op de vragen 4 en 6, ligt het uitvoeren van een dergelijk onderzoek niet in de rede en bestaat daartoe geen voornemen.
Wel volgt het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties nieuwe ontwikkelingen binnen het verkiezingsproces nauwgezet, ook als het gaat om digitalisering. De hiervoor genoemde Verkiezingsagenda 203010 benadrukt in dat verband dat nieuwe innovatieve technologieën mogelijk een bijdrage kunnen leveren aan het verbeteren van het verkiezingsproces en dat er onderzoek naar nieuwe technologieën dient plaats te vinden. Dit onderzoek wordt dit jaar opgestart. Bij de vraag of nieuwe technologieën kunnen worden ingevoerd, dienen steeds de waarborgen van het verkiezingsproces te worden betrokken.
Het bericht 'Minder treinen door personeelstekort' |
|
Lisa van Ginneken (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de opvatting dat de trein en het openbaar vervoer een essentiële publieke voorziening is?1
Ik deel met u de opvatting dat het maatschappelijk belang van het openbaar vervoer (OV) groot is.
Erkent u dat deze voorziening als gevolg van het aflopen van de beschikbaarheidsvergoeding openbaar vervoer (BVOV) en de personeelstekorten onder druk staat?
Het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) verwacht dat het gebruik van het openbaar vervoer in Nederland in 2023 weer bijna op het niveau van voor de coronacrisis in 2019 kan komen. De prognoses laten zien dat de reizigersaantallen tussen de 1 en 4% onder dat van 2019 kunnen komen te liggen. Vervoerders zijn somberder over het herstel van de reizigersaantallen dan het KiM. Vanwege de onzekerheid heb ik voor 2023 besloten een transitievangnet beschikbaar te stellen voor de OV-sector. Ik heb uw Kamer op 8 juli geïnformeerd over deze regeling.2
Deelt u de opvatting dat dat onwenselijk is?
Uiteraard vind ik het van belang dat volgend jaar het OV-aanbod op peil blijft, ook gegeven de bredere ambities van het kabinet. Ik hecht er aan dat iedere regio in Nederland goed bereikbaar blijft voor de reizigers, dit is en blijft leidend. Ik heb daarom voor 2023 een éénmalig transitievangnet vangnet beschikbaar gesteld.
Kunt u ingaan op de verwachtingen ten aanzien van het (tijdelijk) afschalen van de treinoperaties (zowel bij NS als overige spoorvervoerders) als gevolg van de personeelstekorten de komende maanden?
NS streeft ernaar om een zo volledig mogelijke dienstregeling te rijden voor de reiziger. Dat is gegeven de effecten van de krappe arbeidsmarkt en het aanhoudende verzuim uitdagend. Vanaf week 26 voorziet NS een grote personeelskrapte. NS heeft ons laten weten dat – ondanks de genomen maatregelen om de personeelskrapte te verminderen – verdere (tijdelijke) afschaling van de dienstregeling met een aantal (spits)treinen de komende weken onvermijdelijk is. In ieder geval tot week 33 brengt NS wijzigingen aan in de dienstregeling. Hierover is al vroegtijdig besloten om zo voorspelbaar en transparant te blijven voor de reiziger. Over eventuele verdere afschaling na week 33 zal tijdig worden gecommuniceerd.
De afschalingen in het regionaaltreinvervoer variëren per regio en van tijd tot tijd. In algemene zin kan er gesteld worden dat alle vervoerders personeelsuitdagingen hebben vanwege de landelijke krapte op de arbeidsmarkt en een hoog ziekteverzuim. Daarnaast heeft er door de coronacrisis een afbouw van de flexibele personeelsschil plaatsgevonden. Onvoorziene ontwikkelingen zijn daardoor lastiger op te vangen voor vervoerders. Vervoersbedrijven doen er echter alles aan om volgens de standaard dienstregeling te rijden. Om ongeplande rituitval door ziekte te voorkomen worden dienstregelingen vooraf bijgesteld. Het doel hierbij is de reiziger zoveel mogelijk zekerheid te bieden en dit goed te kunnen communiceren naar reizigers.
De verantwoordelijkheid voor het regionale treinvervoer ligt bij de provincies, waarbij de provinciale staten toezien op de uitvoering van regionale treinconcessies. Er is vanuit het ministerie een inventarisatie gedaan om uw Kamer te voorzien van de gevraagde inzichten:
Qbuzz heeft laten weten deze zomer van de gebruikelijke kwartierdienst naar een halfuursdienst te moeten gaan op de MerwedeLingelijn (MLL) in Zuid-Holland. In de zomerperiode is deze frequentie volgens de vervoerder voldoende voor het aantal reizigers dat er gebruik van maakt. Vanaf september verwacht Qbuzz de normale kwartierdienst op de MLL weer uit te kunnen uitvoeren.
Arriva heeft laten weten op dit moment op verschillende plaatsen een afgeschaalde dienstregeling te rijden als gevolg van de verminderde inzetbaarheid. De omvang van het inzetbare personeel is op niveau, maar door ziekte, uitgestelde operaties, (uitgestelde) opleidingen en verlof wordt er minder gereden. Er is op dit moment niet met zekerheid te zeggen of deze effecten na de zomer geen rol meer spelen.
Connexion en Hermes (Transdev) hebben laten weten dat zij op dit moment in staat zijn om de personeelsroosters volledig te vullen voor zowel in het zomerseizoen als in en na september.
Keolis (Overijssel) heeft laten weten de dienstregeling te kunnen rijden en geen rituitval te ervaren.
Rijdt NS nog altijd met verkorte treinen?
Waar mogelijk en verantwoord kort NS ook nu nog treinen in. NS zoekt voortdurend naar mogelijkheden om zo veel als mogelijk treinen te rijden met minder hoofdconducteurs, om zo verdere afschaling te beperken.
Zo ja, hoelang verwacht u dat dit nog nodig zal zijn?
In de Kamerbrief van 13 mei jl. heb ik uw Kamer laten weten dat de NS heeft aangegeven dat zij verwacht dat de krapte op de arbeidsmarkt – net als bij allerlei sectoren (zoals de Luchtvaart en de evenementenbranche) – langer voelbaar zal zijn.3 De NS stelt dat zij bij aanhoudende krapte, zeker in combinatie met het hoge ziekteverzuim, zich mogelijk ook na de zomer genoodzaakt zal ziet om aanvullende maatregelen te nemen, zoals het rijden van minder treinen op enkele trajecten. Hierover neemt de NS pas een besluit zodra zij meer inzicht heeft in de vacatures en verzuimcijfers richting het najaar. Indien ik daar aanleiding toe zie, zal ik uw Kamer hierover informeren.
Welke procesverbeteringen, onderzoeken of innovaties kent of onderzoekt u om met minder mensen een volwaardige en veilige operatie te rijden?
Het personeelsbeleid is de verantwoordelijkheid van NS. In de brief van 13 mei jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over welke beheersmaatregelen de NS neemt om de personeelskrapte te verminderen. Momenteel beziet de NS of er mogelijkheden zijn om parttime-contracten uit te breiden en/of een extra beroep te doen op (recent) gepensioneerd personeel. Vooralsnog verwacht de NS dat voldoende treinen zullen blijven rijden voor de huidige reizigersaantallen, en met deze uitsparing haar personeelsroosters op korte termijn rond te kunnen krijgen met een behapbare werkdruk voor haar huidige medewerkers.
Uiteraard zal ik de NS blijven aanspreken op de naleving van haar verplichtingen uit de concessie om zo de hinder voor reizigers te beperken.
Bent u bekend met het feit dat Schiphol met een banenmarkt 1.500 mensen heeft weten aan te trekken?
Ja, ik ben ervan op de hoogte dat er 1.500 mensen zich hebben aangemeld voor deze wervingsbijeenkomst.
Bent u bereid een vergelijkbare markt te organiseren voor de spoorsector?
Zoals beschreven, is het voeren van een adequaat personeelsbeleid een verantwoordelijkheid van de NS (of andere vervoerders) zelf. De NS heeft deze wervingscampagnes al reeds opgevoerd. De banenmarkt heb ik onder aandacht gebracht bij de NS. NS heeft zelf bv. een simulator als wervingsinstrument ingezet.
Kunt u ingaan op de loonsituatie en arbeidsvoorwaarden in de spoorsector, vergeleken met andere modaliteiten en sectoren?
Mijn ministerie heeft geen rol bij het vraagstuk rondom de loonsituatie en arbeidsvoorwaarden in de spoorsector.
Een uitspraak van de heer Bonten bij WNL |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met een uitspraak gedaan onlangs door de heer Bonten bij WNL Op Zondag, waarin wordt gesteld dat patiënten «tegen hun zin» zijn geïntubeerd? Klopt deze uitspraak?1
Ja, ik heb hier kennis van genomen. De heer Bonten zei: «Ik heb de verhalen gehoord van hoe boos de verpleegkundigen waren omdat ze iemand tegen zijn zin in moesten intuberen die nog riep net voordat de tube erin ging: Corona bestaat niet. Ja dat gebeurde. En daar waren de mensen in de zorg enorm boos over.»
Kunnen patiënten in Nederland tegen hun zin worden geïntubeerd? Zo nee, wat gaat u doen om in de toekomst te voorkomen dat Nederlanders tegen hun zin medische handelingen krijgen opgedrongen?
Patiënten kunnen, als het ze gevraagd wordt, afzien van een behandeling op de IC net zoals zij kunnen afzien van reanimatie. Dan wordt er dus ook niet geïntubeerd om invasief te worden beademd. In acute situaties waar nog niet over behandelbeperkingen is gesproken en waar dat ook niet meer kan, worden patiënten zonder informed consent behandeld. Maar dat is dus niet tegen hun zin.
Geïntubeerd worden is naar, maar Corona is een gegeven en voor beademings-behoeftige patiënten bestaat er geen alternatief.
Het bericht ‘Geen cel maar taakstraf voor drugsuithalers: 'Dit is een enorme domper'’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Streep door celstraffen «drugsuithalers» «dit is een enorme domper»»?1
Ja.
Deelt u de teleurstelling van het Openbaar Ministerie over de straffen die zijn opgelegd in deze zaak?
De problematiek van de uithalers is in de afgelopen jaren fors toegenomen. Veelal jonge jongens worden door criminelen uit de drugsindustrie geronseld om in ruil voor een groot geldbedrag harddrugs in de havens te verplaatsen. Voorheen konden deze uithalers niet effectief worden vervolgd, tenzij sprake was van een (directe) link met drugs. De jongens konden met weinig risico grote geldbedragen ontvangen voor het faciliteren van de drugsindustrie. De inwerkingtreding van artikel 138aa Sr biedt sinds het begin van dit jaar de politie en het Openbaar Ministerie de ruimte om deze jongens op te pakken en effectief te vervolgen. De wet heeft niet alleen als doel om uithalers beter te kunnen opsporen en vervolgen, zodat deze handelingen niet meer winstgevend zijn, maar ook om potentiële uithalers preventief af te schrikken.
De rechtbank Rotterdam heeft in verschillende zaken onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen opgelegd aan uithalers die zich schuldig hebben gemaakt aan overtreding van artikel 138aa Sr. In hoger beroep heeft het Hof Den Haag de onvoorwaardelijke gevangenisstraffen voor first offenders omgezet in voorwaardelijke gevangenisstraffen en taakstraffen. Anders dan de rechtbank is het Hof van oordeel dat bij first offenders voor dit delict ook een taakstraf voldoende afschrikwekkend werkt. Daarbij heeft het Hof opgemerkt dat bij herhaling een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in de rede ligt.
Het is niet aan mij om mij uit te laten over opgelegde straffen in individuele strafzaken. Dat is aan de onafhankelijke rechter ter beoordeling. Wel acht ik het van belang om de ontwikkeling van de jurisprudentie in dit type zaken de komende tijd goed te volgen. Buiten kijf staat dat het niet lonend moet zijn voor uithalers om georganiseerde criminaliteit te faciliteren. Ik heb uw Kamer tijdens het Commissiedebat Ondermijning toegezegd een brief te sturen op het moment dat er nieuwe jurisprudentie beschikbaar is met betrekking tot de uithalers.
Zijn er ten tijde van de aanhouding van de verdachten drugs aangetroffen in het havengebied? Zo ja, waarom kon desondanks volgens het hof geen verband worden aangetoond tussen de aangetroffen verdachten en de aangetroffen drugs? Zo ja, dient de haven dienaangaande maatregelen te treffen in uw ogen?
Indien een verband tussen de verdachten en de veelal in de buurt aangetroffen drugs kan worden aangetoond, vindt er vervolging plaats voor feiten uit de Opiumwet. Dat is in een aantal andere zaken onlangs het geval geweest en daarbij zijn personen vervolgd voor delicten uit de Opiumwet. In onderhavige Uithalers-zaken heeft het Hof, in het kader van de straftoemeting, geoordeeld over de intentie van de verdachten met betrekking tot drugssmokkel. Volgens het Hof kon namelijk niet aannemelijk worden gemaakt dat deze uithalers in de haven verbleven met het oogmerk om drugs te verplaatsen. Verdachten zijn dus wel voor artikel 138aa Sr veroordeeld, maar het Hof heeft gemotiveerd dat een gevangenisstraf niet in de rede ligt, nu de intentie van drugssmokkel niet kon worden aangetoond.
Bedrijven in de haven hebben zeker een verantwoordelijkheid in het opwerpen van barrières, onder meer om te voorkomen dat uithalers gemakkelijk terreinen kunnen betreden. Rond de haven van Rotterdam vindt er intensief overleg plaats over deze problematiek tussen publieke en private partners. In het najaar informeer ik uw Kamer over het plan van aanpak om drugssmokkel op grote logistieke knooppunten tegen te gaan, waarin ook aandacht uit zal gaan naar barrièrevorming.
Hebben deze uitspraken als gevolg dat ook ten aanzien van andere verdachten die worden aangetroffen bij de haven er moeilijker een verband kan worden aangetoond met drugshandel, ook indien wel drugs worden aangetroffen in het havengebied?
Voor veroordeling voor dit artikel is het niet vereist dat een link kan worden gelegd met aangetroffen drugs. Deze uitspraken hebben dus geen gevolgen voor de strafbaarheid van verdachten voor dit artikel an sich.
Acht u de invoering van art. 138aa Sr per 1 januari dit jaar ondanks deze aanzienlijk lagere straffen nog doeltreffend in de aanpak van drugshandel vanuit de haven van Rotterdam? Zo nee, welke maatregelen bent u van plan te gaan treffen?
De doeltreffendheid van dit artikel zit enerzijds in het feit dat vervolging effectiever kan worden ingezet en dat zwaardere straffen kunnen worden opgelegd, en anderzijds in de afschrikwekkende werking ervan. Uithalers liepen voorheen weinig risico, maar ontvingen wel grote geldbedragen voor het faciliteren van de drugsindustrie. Zij werden dan heengezonden met hooguit een geldboete, dat op geen enkele wijze in verhouding stond tot hetgeen zijn ontvingen vanuit de criminele wereld, en werden zij vaak nog dezelfde avond opnieuw aangetroffen op het terrein. Nu lopen zij grote risico’s om opgepakt, vervolgd en vastgezet te worden. Recidivisten krijgen namelijk wel gevangenisstraffen opgelegd en first-offenders krijgen voorwaardelijke straffen, wat inhoudt dat zij bij herhaling meteen worden vastgezet. Ik acht het raadzaam om de verdere ontwikkelingen in de jurisprudentie rond de uithalers af te wachten, en zal Uw Kamer hierover nader informeren.
Acht u het wenselijk dat ook ten aanzien van art. 138aa Sr oriëntatiepunten voor straftoemeting door de rechtspraak worden opgesteld om er zo voor te zorgen dat vrijheidsstraffen de norm worden voor dit delict? Zo ja, gaat u in gesprek hierover met de rechtspraak? Zo nee, waarom niet?
Oriëntatiepunten van de rechtspraak komen tot stand aan de hand van reeds gewezen vonnissen en arresten. Deze oriëntatiepunten hebben niet het karakter van een instructie vooraf, maar zijn een weergave van hoe rechters gemiddeld met veel voorkomende zaken omgaan. Oriëntatiepunten worden opgesteld ter bevordering van de rechtseenheid en dienen als een houvast voor rechters. Het ligt derhalve niet in de rede om hierover in gesprek te gaan met de rechtspraak. Wel voer ik gesprekken met zowel het Openbaar Ministerie als met de rechtspraak over de mogelijkheden van registratie van artikel 138aa Sr zaken.
De intimidatie van klokkenluiders na kritiek op de Omgevingswet. |
|
Maarten Goudzwaard (JA21) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Welke stappen onderneemt u volgend op het gesprek tussen Eerste Kamerlid Kluit en de secretaris-generaal van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over intimidatie en het non-actief stellen van ambtenaren die kritiek op de Omgevingswet uitoefenen?1 2
In het overleg van de commissies voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving (IWO) en voor Economische Zaken en Klimaat/Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (EZK/LNV) van de Eerste Kamer op 17 mei 2022 heeft de fractie van GroenLinks melding gemaakt van signalen van niet-professionele escalatie naar personen die kritiek hebben op de voortgang of de inhoud van de Omgevingswet. Naar aanleiding daarvan heb ik aan de secretaris-generaal van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gevraagd om nadere gesprekken te voeren vanuit zijn verantwoordelijkheid voor de organisatie. De secretaris-generaal heeft gesproken met de desbetreffende senator en dat heeft ertoe geleid dat zich vier personen hebben gemeld die over hun ervaringen een gesprek willen voeren met de secretaris-generaal. De gesprekken met alle melders worden gevoerd en ook binnen mijn ministerie vinden de gesprekken plaats over omgangsvormen en grenzen van integer escalatiegedrag. Ik verwacht begin oktober de Kamer hierover nader te kunnen informeren.
Wat zegt het over de sfeer op uw ministerie dat senator Peter Nicolaï een extern meldpunt heeft ingesteld voor ambtenaren die onder druk zijn gezet om hun zorgen niet te melden of die zijn gedwongen om misleidende informatie te geven over de voortgang van het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO)?
Het is belangrijk dat, als er signalen zijn over ongewenst gedrag van medewerkers, deze worden gemeld en zo concreet mogelijk worden. Dan kan dat worden besproken en onderzocht. Als er mensen zijn die zich onder druk gezet hebben gevoeld door medewerkers van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dan nodig ik ze uit zich te melden bij de secretaris-generaal, zodat de signalen concreet worden, kunnen worden besproken en onderzocht. Dan kan daarvan worden geleerd, kunnen waar mogelijk verbeteringen worden doorgevoerd en zo nodig maatregelen genomen.
We hechten eraan te benadrukken dat we de signalen die zijn afgegeven zeer serieus nemen, maar tegelijkertijd niet herkennen dat dit de manier van werken is van de tientallen mensen die zich dagelijks, onder hoge druk en zeer gemotiveerd, inzetten voor de invoering van de Omgevingswet.
Heeft u de ontwikkelingen rondom de invoering van Omgevingswet en het DSO rooskleuriger voorgesteld dan daadwerkelijk het geval is en heeft u tegenvallende tussenrapportages over de Omgevingswet proberen te verbloemen?
Nee, dat is niet het geval. In mijn berichtgeving aan uw Kamer maak ik melding van de voortgang bij de invoering van de Omgevingswet. In deze berichtgeving zijn en worden u zowel de positieve als negatieve aspecten in de voortgang gemeld. Bijvoorbeeld over de aanhoudende vraagstukken in de planketen en de wederzijdse afhankelijkheden tussen alle daarbij betrokken partijen. Tevens bent u geïnformeerd over het beeld van onafhankelijke instanties zoals het Adviescollege ICT die deze voortgang geregeld hebben beoordeeld. Zoals gebruikelijk maak ik rapportages, zoals over het indringend testen van de ketenketen, ook openbaar via de website van het interbestuurlijke Programma Aan de Slag met de Omgevingswet3.
Is de datum van 1 januari 2023 voor het inwerkingtreden van de Omgevingswet nog haalbaar?
Ja.
De door de Eerste Kamer aangenomen motie Rietkerk c.s.4 spreekt naar de uitvoeringspraktijk uit dat de inwerkingtreding per 1 januari 2023 het uitgangspunt is en blijft, zodat de bevoegde gezagen hun voorbereidingen daarop kunnen inrichten en de uitvoering zo min mogelijk vertraging oploopt.
Aan de acties in de aangescherpte Hoofdroute 2022, waaronder de afgesproken minimale eisen wordt momenteel hard gewerkt. Er is afgesproken dat bij het niet halen van een mijlpaal aan een Tijdelijke Alternatieve Maatregel of een workaround wordt gewerkt. Op deze manier kan er steeds een stap verder worden gezet richting inwerkingtreding. Bevoegde gezagen kunnen in de preproductieomgeving oefenen met het DSO, de software en de nieuwe manier van werken. Wanneer bevoegde gezagen een mijlpaal niet halen is en wordt gezorgd dat zij kunnen voor een TAM of workaround. De verschillende Tijdelijke Alternatieve Maatregelen en workarounds worden – bij de punten waar dit aan de orde is – uitgewerkt en in voorkomend geval getest ten behoeve van de inwerkingtreding op 1 januari 2023. Via het Indringend Keten Testen wordt gekeken naar de werking van de DSO-keten. De rapportage over IKT 1 heeft u ontvangen. In oktober ontvangt u de rapportage over IKT 2. Het Indringend Keten Testen is een doorlopend proces, ook om te zorgen voor continue verbetering. Het dilemma dat nu speelt richting inwerkingtreding is tussen enerzijds de parlementaire planning en daarmee politieke realiteit en anderzijds de roep om duidelijkheid vanuit de uitvoeringspraktijk. De uitvoeringspraktijk heeft behoefte om zo snel mogelijk te weten of de wet inwerking treedt. De Eerste Kamer ontvangt op basis van de gevoerde debatten op 21 en 28 juni en de aangenomen motie Rietkerk c.s. nadere informatie in oktober over de voortgang van de aangescherpte Hoofdroute 2022, de minimale criteria en tevens de uitkomst van IKT 2, de enquête en een reactie op het rapport van begin oktober van AcICT. Ik stuur u deze informatie in afschrift eveneens toe.
Een verantwoorde invoering is de afspraak. Verantwoorde inwerkingtreding betekent dat burgers en bedrijven tijdens de overgang naar het nieuwe stelsel bediend moeten blijven worden. Zij moeten initiatieven kunnen blijven ontplooien, bijvoorbeeld in de planning en realisatie van woningbouw en initiatieven op het gebied van de energietransitie. Er zijn diverse waarborgen aangebracht om juist dit te verzekeren. Hiervan heeft u een afschrift ontvangen.5
Zoals aangegeven is niet alles in één keer af of klaar. Er is bestuurlijke bereidheid om in de komende maanden definitieve stappen te zetten en voorbereidingen te doen die nodig zijn voor inwerkingtreding. Hierbij houden de bestuurlijke partners en ik een vinger aan de pols. Waaronder via de continue monitoring. De komende periode vinden bestuurlijke overleggen plaats over de voortgang richting de inwerkingtreding per 1 januari 2023.
Het bericht ‘Grote woorden winnen in politiek Maastricht van sympathie’ |
|
Marieke Koekkoek (D66), Hilde Palland (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Grote woorden winnen in politiek Maastricht van sympathie»1 en het feit dat er in de gemeenteraad Maastricht discussie is ontstaan over de uitspraak van de rechtbank Limburg d.d. 25/4/2022 inzake de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo-)regeling voor grensondernemers, welke regeling de gemeente Maastricht uitvoert/heeft uitgevoerd voor de groep grensondernemers?
Ja, ik ben bekend met het krantenbericht. Van hetgeen precies speelt binnen de gemeenteraad ben ik niet op de hoogte. Dat is voor de gemeente Maastricht.
Wat is uw reactie op de ontstane discussie in de gemeenteraad?
Als Minister laat ik mij niet uit over hetgeen in een gemeenteraad speelt. Dat is aan de gemeente zelf.
Klopt het dat er inmiddels hoger beroep is ingesteld? Kunt u aangeven wat de redenen daarvoor zijn? Heeft het ministerie zich daarbij gevoegd?
Ja, ik verwijs verder naar de brief die ik op 16 juni 2022 aan de Kamer hierover heb gestuurd. Ik breng nog onder de aandacht dat in twee rechtszaken hoger beroep is ingesteld. In één van de twee zaken is het niet de gemeente Maastricht maar de grensondernemer die het hoger beroep heeft ingesteld. Deze grensondernemer is door de rechtbank in het ongelijk gesteld. Het ministerie wil als belanghebbende partij deelnemen aan beide beroepszaken.
Acht u het proportioneel dat, om eventueel verduidelijking te krijgen omtrent het hybride karakter van de Tozo-regeling, de getroffen ondernemers (nog langer) moeten wachten?
Het is belangrijk voor iedereen, dat de CRvB duidelijkheid geeft over de kwestie die speelt in de twee rechtszaken. De CRvB zal zich in deze procedures uitspreken over de vraag of de vrijheid van vestiging eraan in de weg staat, dat bijstand voor levensonderhoud niet wordt verstrekt aan (bepaalde) personen die niet in Nederland wonen. Uit het in Nederland afgesproken systeem volgt in deze zaken, dat het hoger beroep de uitvoering van de gevolgen van de uitspraak van de Rechtbank opschort, omdat de Tozo is gebaseerd op de Participatiewet.
Zijn er andere mogelijkheden om verduidelijking te krijgen omtrent de duiding en eventuele gevolgen van het «hybride karakter» van de Tozo-regeling anders dan via een hoger beroep? Wordt die weg (ook) bewandeld?
Het is altijd mogelijk om (juridische) experts te raadplegen om verduidelijking proberen te verkrijgen over de duiding en eventuele gevolgen van het «hybride karakter» van de Tozo-regeling. Elke geraadpleegde expert kan daarbij vanuit een bepaalde (juridische en/of feitelijke) invalshoek een advies geven. Zo’n advies is niet altijd eenduidig omdat zaken verschillend kunnen worden gewogen. Daarom is het goed dat nu de hogere (bestuurs)rechter deze zaak op een onafhankelijke en onpartijdige wijze gaat beoordelen.
Klopt het dat de Europese Commissie eerder vragen heeft gesteld aan Nederland over de Tozo-regeling in relatie tot het principe van vrije vestiging en Nederland daar nog geen reactie op heeft gegeven? Zo ja, wanneer verwacht Nederland de vragen van de Europese Commissie te beantwoorden? Kunt u de reactie alsdan ook ter informatie met de Tweede Kamer delen?
Zoals Uw Kamer bekend is heeft de EK bij brief van 2 december 2020 gevraagd naar de reactie van de Europese Commissie op de beantwoording van de vraag of het niet-exporteren van de Tozo een belemmering is voor de vrijheid van vestiging. Mijn ambtsvoorganger heeft hier bij brief van 28 januari 2021 antwoord op gegeven. Uw Kamer heeft daar gelijktijdig een afschrift van ontvangen.
Bent u van plan om in de toekomst de grenswerkers mee te nemen in alle nieuwe (tijdelijke) regelingen en de regelingen te toetsen aan de grensregio toetsing?
In brede zin heeft het kabinet aandacht voor knelpunten in de grensregio’s. Recent heeft de Minister van BZK hier namens het kabinet een brief over geschreven aan uw Kamer2. Daaruit blijkt dat een gerichte aanpak van knelpunten van waarde kan zijn, bewustwording en toetsing van beleid aan de voorkant negatieve grenseffecten mogelijk kan voorkomen, en dat de aanpak van (grens)belemmeringen in grensregio’s verder ter hand zal worden genomen.
Nederland hanteert, net als andere EU-lidstaten, het territorialiteitsbeginsel. Dat betekent dat alleen mensen die rechtmatig in een bepaalde lidstaat woonachtig zijn aanspraak kunnen maken op sociale bijstand in die bepaalde lidstaat.
Het volle stroomnetwerk in Limburg en Noord-Brabant. |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Kunt u uiteenzetten wat de transportschaarste in Limburg en Noord-Brabant concreet betekent voor respectievelijk bestaande bedrijven, nieuwe bedrijven, gemeenten en huishoudens?
De ontstane transportschaarste in Limburg en Noord-Brabant is het gevolg van een sterke toename in de vraag naar transportcapaciteit door het bedrijfsleven op het elektriciteitsnet van TenneT en het onderliggende net van Enexis. Als gevolg hiervan heeft TenneT congestie moeten afroepen voor de twee provincies. Voor bestaande partijen met een grootverbruiksaansluiting betekent dit dat het niet meer mogelijk is om hun transportcapaciteit te vergroten. Voor nieuwe partijen die een grootverbruiksaansluiting aanvragen betekent dit dat hun aanvraag voorlopig wordt opgeschort (TenneT heeft nu in totaal 1.800 MW in de wachtrij staan aan zowel afname als invoeding) totdat de netbeheerder weer netcapaciteit beschikbaar heeft door efficiëntere benutting van het bestaande net of uitbreiding van het net. Consumenten en kleine zakelijke gebruikers met een kleinverbruiksaansluiting kunnen nog wel van transportcapaciteit worden voorzien, voor hen heeft deze transportschaarste geen enkele consequentie.
Wat heeft u gedaan om de transportschaarste in Limburg en Noord-Brabant, die al langer wordt voorzien, te voorkomen?
Transportschaarste is geen nieuw probleem, in onder andere mijn brief van 8 februari 2022 (Kamerstuk 29 023, nr. 281) ben ik uitgebreid ingegaan op de acties waarmee ik de transportschaarste en de problemen die ontstaan wil verlichten. Hierbij heb ik helaas ook moeten aangeven niet de illusie te hebben dat het probleem op korte termijn oplosbaar zou zijn, omdat de vraag naar transportcapaciteit sneller blijft groeien dan dat netbeheerders ondanks alle inzet bij kunnen bouwen.
Specifiek in Limburg en Noord-Brabant is in de maanden voorafgaand aan de congestiemelding door TenneT in korte tijd een bijzonder hoge vraag naar transportcapacteit gecontracteerd, namelijk 800 MW vermogen, vergelijkbaar met vier maal het verbruik van de stad Den Bosch. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om industriële verbruikers die hun transportvraag willen verhogen. Zoals ook aangegeven op vragen van dhr. Erkens (Kenmerk 2022Z12151 zijn dergelijke volumes ook in historische zin absoluut ongekend en zijn door netbeheerders niet onmiddellijk te accommoderen Het gaat namelijk om zo’n 20% van de in die regio beschikbare transportcapaciteit. Zowel TenneT als Enexis hebben vooruitlopend op de grote vraag al forse investeringen in dit gebied gedaan en nog meer gepland staan. Zo heeft Enexis in deze regio’s de afgelopen jaren en vooruitkijkend tot eind dit jaar circa 2.900 MW aan nieuw transformatorvermogen gerealiseerd en gepland. Ondanks deze inzet kon deze situatie helaas niet voorkomen worden.
Wanneer komt u met de benodigde maatregelen om de doorlooptijden voor netuitbreiding te verkorten? (motie-Thijssen c.s. kamerstuk 32 813, nr. 763)
Een aantal maatregelen heb ik reeds genomen. Zo heb ik de slagkracht voor de Rijkscoördinatie versterkt en ben ik met de Raad van State in gesprek hoe ik hen kan versterken. Met de Energiewet, die nu voor advies bij de Raad van State ligt, maak ik het mogelijk om als provincie of als Rijk sneller te interveniëren bij moeilijk lopende energie-infrastructuurtrajecten bij provincie of gemeenten.
Niet alleen voor het Rijk, maar ook voor de medeoverheden ligt er een belangrijke opgave om netbeheerders maximaal te faciliteren bij de inpassing van energie-infrastructuur. Zo heb ik bijvoorbeeld met de medeoverheden in Limburg en Noord-Brabant afgesproken dat zij TenneT bijstaan bij de inpassing van de koppeltransformatoren waarmee deze regio’s sneller en beter ontsloten kunnen worden.
Wanneer komt u met de benodigde maatregelen voor een prioriteringskader voor nieuwe aansluitingen? (motie-Bontenbal/Thijssen kamerstuk 32 813, nr. 775)
Ik heb uw Kamer in de Kamerbrief Transportschaarste op het elektriciteitsnet in Nederland van 9 september geïnformeerd hoe ik met de prioritering om wil gaan.
Welke mogelijkheden ziet u om de bestaande capaciteit beter te benutten?
Het efficiënter of slimmer benutten van de bestaande capaciteit is een belangrijke mogelijkheid om bewegingsruimte op het elektriciteitsnet te creëren.
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft recent de codewijziging congestiemanagement afgerond. Hiermee hebben netbeheerders meer mogelijkheden gekregen om flexibiliteit in te kopen en daarmee meer transportcapaciteit beschikbaar te kunnen stellen. Daarnaast werken netbeheerders een plan uit over het aanbieden van een flexibele aansluitings- en transportovereenkomst aan partijen (zgn. non-firm aansluit- en transportovereenkomst). De vervolgstap is het aanpassen van de Netcode.
Dit kan er potentieel voor zorgen dat de ruimte op het elektriciteitsnet buiten de pieken om kan worden gecontracteerd. Hierdoor stijgt de piekbelasting niet, maar kunnen wel meer partijen worden aangesloten. Overcontractering door partijen zonder concreet plan van benutting is onwenselijk in tijden van transportschaarste en daarom biedt ik een grondslag in het wetsvoorstel tot wijziging van de Energiewet om het use-it-or-lose-it principe toe te passen, wat in zo’n geval bijdraagt aan het efficiënter benutten van bestaande netcapaciteit.
Bent u bereid om Tennet te ondersteunen in het vinden van de nodige aannemers om het netwerk uit te breiden, onder andere door ook naar aannemers uit andere Europese landen te kijken?
TenneT heeft zelf het beste in beeld welke behoefte het heeft en kan ook uit andere Europese landen contracteren en doet dat ook. Ik heb geen signalen dat TenneT hierin op enigerlei wijze beperkingen in ondervindt.
Welke gevolgen heeft de transportschaarste voor het behalen van de nationale klimaatdoelen?
Transportschaarste zorgt er onder andere voor dat geen nieuwe grootverbruiksaansluitingen kunnen worden aangeboden ten behoeve van nieuwe initiatieven, en dat bestaande klanten hun transportcapaciteit niet kunnen uitbreiden. Dit kan op onderdelen de energietransitie vertragen.
Transportschaarste kan voor een vertraging in de elektrificatie van de industrie zorgen. Het kan ook op de elektrificatie van de mobiliteit een negatieve impact hebben als het om een grootverbruiksaansluiting gaat. Dit vergt netuitbreidingen en het ontsluiten van flexibiliteit via bijvoorbeeld nieuwe flexibele contracten («Non Firm ATO’s»). Daarnaast is het op veel locaties als gevolg van de transportschaarste ook niet meer mogelijk om elektriciteit in te voeden. De precieze impact is echter moeilijk in te schatten. Ik voorzie niet of nauwelijks impact van de transportschaarste op de ombouw van het gasleidingen naar waterstof. Wel voorzie ik impact op de Regionale Energiestrategieën in de zin dat opwekprojecten waarvoor na het afkondigen van congestie een aanvraag wordt ingediend, zullen moeten wachten totdat er weer transportcapaciteit is als gevolg van bijvoorbeeld congestiemanagement of uitbreiding van het net. Het huidige doel van de RES (35 TWh hernieuwbaar in op land in 2030) blijft in beeld. Ten aanzien van de versnelde uitrol van hybride warmtepompen bij consumenten en kleine zakelijke gebruikers voorzie ik op dit moment nog geen problemen.
Welke gevolgen heeft de transportschaarste voor de afbouw van de afhankelijkheid van gas en de ombouw van gasleidingen naar waterstofleidingen?
Zie antwoord vraag 7.
Welke gevolgen heeft de transportschaarste voor de Regionale Energiestrategieën in Limburg en Noord-Brabant?
Zie antwoord vraag 7.
Welke gevolgen heeft de transportschaarste voor de versnelde uitrol van hybride warmtepompen?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven of de uitrol van laadpleinen voor elektrische auto’s bij bestaande pompstations en andere locaties hierdoor geraakt gaan worden?
Zie antwoord vraag 7.
Het Known Traveller Digital Identity (KTDI) project van het World Economic Forum (WEF) |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Is inmiddels misschien iets meer bekend over de status van het Known Traveller Digital Identity (KTDI) project? Hebben Canada en Nederland al heroverwogen of dit project wel of niet geïmplementeerd gaat worden1? Wanneer verwacht de regering het besluit hierover (ongeveer) te kunnen nemen?
Er bestaan op dit moment geen concrete voornemens om de KTDI pilot alsnog te implementeren.
Is dit project wellicht (al) aangemeld bij het Adviescollege IC-toetsing2? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit project is nog niet aangemeld bij het Adviescollege IC-toetsing aangezien er geen IV-investering vanuit de overheid boven de € 5.000.000 is voorzien.
Tot slot, wanneer verwacht u de toegezegde documenten (in antwoord op vraag 3 bij onze eerdere reeks vragen over het KTDI) naar de Kamer te kunnen sturen3?
Binnen het Ministerie van Justitie en Veiligheid wordt extra capaciteit geworven om de toegezegde documenten te kunnen verzamelen en verzenden. De eerste inschatting is dat dit een omvangrijk verzoek betreft en daarom nog enkele maanden zal vergen. Ik streef ernaar u de documenten vóór het kerstreces te sturen.
De berichten 'Voortaan dreigt ontslag voor racistische agenten' en 'Ontslag dreigt voor racistische agenten' |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Voortaan dreigt ontslag voor racistische agenten»1 en «Ontslag dreigt voor racistische agenten»2?
Ja.
Hoe duidt u de uitspraak dat «elke politiemedewerker voortaan weet dat ontslag kan volgen na racistische opmerkingen»? Bevestigt deze uitspraak dat er voorheen geen daadwerkelijke maatregelen waren om racistische agenten, zij het in de top van de organisatie of in het korps, verantwoordelijk te houden voor racisme?
De politieleiding maakt duidelijk wat de norm voor iedereen die bij de politie werkt, of je nu binnen of buiten de politieorganisatie aan het werk bent. Deze norm is en was helder: discriminatie is niet toegestaan. Het handhaven van die norm en het communiceren over de gevolgen bij schending van de norm gebeurde echter niet in alle gevallen voldoende scherp en eenduidig in het korps. Dit zal nadrukkelijker worden uitgedragen. Door de korpsleiding is uitgesproken dat er voortaan altijd een sanctie volgt op discriminatie en daar waar nodig zelfs ontslag kan worden verleend. De politieorganisatie heeft een voorbeeldfunctie bij het bestrijden van discriminatie en racisme.
Geldt de nieuwe maatregel slechts voor racistische opmerkingen, of wordt het ook ingezet voor bredere discriminatoire uitsluitingsmechanismen jegens medewerkers wegens hun geloof, geaardheid, geslacht, mentale of fysieke welzijn enzovoorts?
Dit geldt voor alle vormen van racisme en discriminatie.
Deelt u de mening dat de uitspraak dat elke politiemedewerker ontslagen kan worden na racistische opmerkingen klinkt als een holle frase, en dat het – in het licht van jarenlange onderzoeksresultaten over de onveilige werkcultuur bij de politie – juist belangrijk is om daadkrachtig te werk te gaan? Deelt u de mening dat het daadwerkelijk in de praktijk brengen van dit beleid ook betekent dat agenten die zich in het verleden schuldig hebben gemaakt aan racisme, in welke vorm dan ook, met terugwerkende kracht ontslagen dienen te worden (zoals de agenten uit Rotterdam die in WhatsApp-groepen meermalig racistische uitspraken deden, en slechts zijn overgeplaatst naar een ander bureau, zonder ontslag)? Zo nee, waarom niet?
Daadkrachtig handhaven van een heldere norm vereist dat alle disciplinaire mogelijkheden worden benut die hiervoor beschikbaar zijn, van lichtere sancties, zoals een schriftelijke berisping, tot de meest zware sanctie van ontslag. Elke maatregel zal echter moeten worden afgezet tegen de feiten en omstandigheden en hierbij hoort een helder regime van sanctionering waarover uw Kamer zo spoedig mogelijk wordt geïnformeerd. Deze en andere vervolgstappen worden verbonden met andere lopende ontwikkelingen op het gebied van het verbeteren van het disciplinaire proces, de vernieuwing van het integriteitsstelsel en het verhelderen of vereenvoudigen van het totaalaantal loketten waar medewerkers meldingen kunnen maken of hulp kunnen inroepen. De externe toetsingscommissie Adviescommissie Grondrechten en Functie-uitoefening Ambtenaren Politie (AGFA Politie) zal erop blijven toezien dat voorgenomen disciplinaire maatregelen, in zaken waarbij voor politieambtenaren een grondrecht aan de orde is, voldoende aansluiten bij de feiten en omstandigheden op elk specifiek geval.3 Op disciplinaire maatregelen in gevallen van discriminerend gedrag die in het verleden plaatsvonden, heeft de AGFA ook advies gegeven. Reeds vastgestelde disciplinaire besluiten kunnen niet worden herroepen en staan in rechte vast. De medewerker waarover het besluit met betrekking tot een disciplinaire maatregel is genomen, kan tegen dit besluit bezwaar aantekenen. Dit bezwaar kan niet door derden of betrokkenen worden aangetekend. Over de zaak van de Whatsapp groep in Rotterdam zijn eerder vragen van uw Kamer beantwoord, waarnaar ik verwijs4.
Hoe duidt u het feit dat de one strike out sanctie veranderd kan worden als er sprake is van «lerend vermogen»? Hoe verhoudt de mogelijkheid tot het veranderen van de ontslag-maatregel zich tot het feit dat er binnen de politie al een cultuur heerst waarin racistische agenten worden beschermd, ten koste van hun slachtoffers?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 4 vereist het daadkrachtig handhaven van een heldere norm dat alle disciplinaire mogelijkheden worden benut die hiervoor beschikbaar zijn. Elke maatregel zal echter moeten worden afgezet tegen de feiten en omstandigheden. Wanneer in een disciplinair onderzoek geen plichtsverzuim5 is vastgesteld, kan de uitkomst resulteren in een functioneringsgesprek of -begeleidingstraject. Daadwerkelijk ontslag blijft een ultieme sanctie als dit past bij de feiten en omstandigheden. De politie zal verder concretiseren onder welke feiten en omstandigheden ontslag als maatregel voor plichtsverzuim in de vorm van discriminerend gedrag gerechtvaardigd is. Daarbij wordt gebruikt gemaakt van de expertise van (interne en externe) deskundigen op het gebied van discriminatie en arbeidsrecht en worden de adviezen van AGFA -in geval van het uitoefenen van de vrijheid van meningsuiting, vereniging, vergadering of betoging – betrokken. Verder wordt bezien hoe het proces loopt van melden, de triage die daarop volgt, onderzoek doen naar feiten en omstandigheden van zowel de melder als de betrokken collega’s, het afwegen van de sanctie, het toetsen van die sanctie (waaronder toetsing door de AGFA) en het opleggen en uitvoeren van de sanctie. In dat proces zal zowel oog zijn voor de melder als andere bij het voorval betrokken collega’s. Hierbij zal ook geleerd worden van de ervaringen die in het strafrecht zijn opgedaan bij het behandelen en vervolgen van aangiftes van discriminatie. De verdere uitwerking van verbeteringen van het proces van normeren en sanctioneren is nu door de korpsleiding in gang gezet. Ik zal uw Kamer hier nader over informeren zodra de politie dit nader heeft uitgewerkt.
Wie bepaalt of een politiemedewerker over «lerend vermogen» beschikt? Zijn de mensen die door de desbetreffende politiemedewerker worden gediscrimineerd, gepest, uitgesloten of anderszins in de weg gezeten, betrokken bij de beoordeling hiervan? Is er een rol weggelegd voor maatschappelijke organisaties die gespecialiseerd zijn in het herkennen, definiëren en elimineren van racisme?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u uitleggen hoe het proces van het maken van racistische opmerkingen tot ontslag in z’n werk gaat? Zullen politiemedewerkers die een melding maken en/of klacht indienen moeten bewijzen dat zij op racistische wijze zijn bejegend, en zo ja, hoe worden zij geacht dat bewijs in te dienen wanneer het reeds duidelijk is dat veel van de interne racistische pesterijen niet zwart op wit te bewijzen zijn, meer veeleer ingebakken zitten in de werkcultuur van de politie?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u uitleggen wie uiteindelijk bepaalt of een klacht een racistische opmerking betreft, of dat de opmerking niet racistisch was? Wie is bij deze beoordeling betrokken en waarom? Zijn de klachtindieners, ervaringsdeskundigen en maatschappelijke organisaties die gespecialiseerd zijn in het herkennen, definiëren en elimineren van racisme hierbij betrokken?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de meldingsbereidheid van politiemedewerkers om racisme, discriminatie en andere vormen van uitsluiting aan te kaarten bij de organisatie stijgt, gezien het inmiddels een wijd bekend en geaccepteerd feit is dat er een zeer onveilige werkcultuur bestaat bij de politie, waarbij klachtindieners en klokkenluiders zijn weggepest, ontslagen of vrezen voor eigen leven? En wat gaat u doen om hun sociale, professionele en mentale welzijn te veilig te stellen, en hen te beschermen tegen ontslag of pesterijen naar aanleiding van het indienen van een klacht of het maken van een melding?
Door middel van het statement van de korpsleiding ligt de norm en de daadwerkelijke handhaving ervan open op tafel, binnen het korps en ook in de maatschappij. Daarnaast roept de politietop leidinggevenden op om meer verantwoordelijkheid te nemen en expliciet op te treden tegen discriminatie. Leidinggevenden hebben een cruciale rol op gebied van preventie, signalering en respons. De korpsleiding wil hen daarbij beter ondersteunen in de praktijk door handelingsperspectieven en hulp te bieden. Hiervoor wordt binnen de structuur van Politie voor Iedereen de actielijn «Normstelling en -handhaving interne discriminatie» gestart, waarover ik uw Kamer zo spoedig mogelijk nader zal informeren.
Ik vind het belangrijk dat medewerkers weten op welke manieren ze een melding kunnen maken. In eerste instantie kunnen medewerkers daarvoor terecht bij hun eigen leidinggevende en/of de politiechef van hun eenheid. De politie heeft daarnaast een uitgebreid netwerk van vertrouwenspersonen, het loket bedrijfsmaatschappelijk werk c.q. Veilig en Gezond Werken (VGW), de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK), het Landelijk meldpunt misstanden en de Klachtencommissie Omgangsvormen en sociale veiligheid.
De politie werkt momenteel aan het verhelderen en vereenvoudigen van deze loketten voor het doen van meldingen en/of voor het inroepen van hulp. Hierover heb ik uw Kamer nader geïnformeerd in het halfjaarbericht politie van 17 juni jl. Daarnaast kunnen medewerkers met vragen over het melden of de juiste route om dat te doen terecht bij een «luisterend oor-lijn». Collega’s van deze lijn helpen hen om af te wegen wat ze willen melden en via welke weg zij dit kunnen doen, zodat zij zich veilig voelen om daadwerkelijk melding te doen. Zo worden medewerkers ook geholpen de goede weg te vinden – ook als het daarbij gaat om meldingen over hun eigen leidinggevende.
Tot slot hecht ik eraan te benoemen dat de implicatie dat de gehele politie een zeer onveilige werkcultuur kent absoluut geen recht doet aan alle teams en medewerkers van de politie waarbij het wel goed gaat. Racisme en discriminatie komen voor binnen de politie, maar dat betekent niet dat de gehele politie racistisch is en een zeer onveilige werkcultuur kent.
De bescherming van Russische vluchtelingen |
|
Jasper van Dijk |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Onzekere toekomst voor Russische vluchtelingen in Nederland: «Maar als ik terug moet, kost dat me mijn leven»»?1
Het kabinet heeft grote zorgen over de mensenrechtensituatie in de Russische Federatie en houdt de situatie nauwlettend in de gaten, ook met het oog op de beoordeling van asielaanvragen van vreemdelingen uit de Russische Federatie. Zo bestaan er zorgen over de wijzigingen in het Russische wetboek van Strafrecht en het Administratief Wetboek die op 4 maart jl. zijn doorgevoerd en op basis waarvan er ook daadwerkelijk personen zijn opgepakt en vervolgd. Het kabinet kan niet ingaan op individuele casuïstiek.
Deelt u de mening dat Nederland in beginsel ruimhartig moet zijn richting Russen die op de vlucht slaan voor een regime dat zich steeds kwaadaardiger opstelt tegenover zijn eigen inwoners?
Voor Russen die vluchten geldt dat zij als vluchteling kunnen worden aangemerkt indien wordt voldaan aan de algemene kaders en voorwaarden genoemd in paragraaf C2/3.2 en C2/3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc.). Voor de Russische Federatie is er daarnaast ook aanvullend specifiek landgebonden asielbeleid (Vc. C7/28). Dit houdt onder andere in dat in de Russische Federatie de situatie van politieke activisten, mensenrechtenactivisten en personen die actief zijn in de journalistiek en die daarbij significant kritiek leveren op de autoriteiten aanleiding geeft tot zorgen. Daarom zijn zij reeds aangewezen als risicogroep. Dit houdt in dat zij met geringe indicaties hun vrees voor vervolging aannemelijk kunnen maken. Ook LHBT’s en Jehova’s getuigen zijn aangemerkt als risicogroep. Voor LHBT’s in de gehele Russische Federatie (met uitzondering van Tsjetsjenië) die een gegronde vrees voor vervolging hebben, wordt aangenomen dat het niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties te verkrijgen en wordt het binnenlands beschermingsalternatief heel terughoudend en slechts onder bepaalde voorwaarden tegengeworpen. Ten aanzien van LHBT’s die afkomstig zijn uit Tsjetsjenië wordt systematische vervolging aangenomen en aan hen wordt in beginsel geen beschermingsalternatief tegengeworpen. Daarnaast, gelet op de beperkte/afwezige bescherming door de Russische autoriteiten, geldt dat van vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor huiselijk geweld niet wordt verlangd dat zij de bescherming van de autoriteiten of internationale organisaties inroepen. De voorwaarden van het landgebonden beleid voor de Russische Federatie zijn over het algemeen equivalent aan die van andere Europese lidstaten.
Zoals aangegeven in Kamerbrief (Kamerstuk 19 637, nr. 2909) is het, vanwege een gebrek aan actuele, eenduidige en betrouwbare informatie over de vraag in hoeverre dienstplichtigen in Rusland (gedwongen) worden ingezet in de oorlog in Oekraïne, onduidelijk of dienstweigeraars en deserteurs op basis van het algemene asielbeleid aangemerkt kunnen worden als vluchteling zoals genoemd in paragraaf C2/3.2 van de Vc. De informatie in het huidige ambtsbericht van 7 april 2021 inzake de Russische Federatie is van vóór de Russische invasie in Oekraïne van 24 februari 2022 en voorziet niet in deze informatie.
Om deze reden is er besloten om een besluit- en vertrekmoratorium in te stellen voor een periode van zes maanden na inwerkingtreding voor Russische dienstplichtigen die dienstweigeren of die deserteren. Hieronder worden begrepen alle Russische mannen in de leeftijd 18 tot 27 jaar die vrezen hun militaire dienst te moeten vervullen of die reeds invulling gaven aan de dienstplicht en dit niet langer willen doen. Op deze wijze kan nadere en betrouwbare informatie worden vergaard omtrent de situatie voor deze doelgroep en worden bezien op welke wijze de situatie zich zal ontwikkelen. Gedurende de duur van dit besluit- en vertrekmoratorium zal het kabinet de situatie voor dienstplichtigen uiteraard nauwlettend volgen.
Voor Russische beroepsmilitairen die deserteren geldt dat ook zij als vluchteling kunnen worden aangemerkt indien wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in C2/3.2 Vc. en er geen reden is hen uit te sluiten op grond van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. De beschikbare informatie omtrent hun situatie is toereikend voor de IND om op verzoeken voor internationale bescherming van deze groep te kunnen beslissen. Ook voor andere categorieën Russische asielzoekers geldt dat de beschikbare informatie over de situatie in Rusland toereikend is om daarop te kunnen beslissen. Dit geldt onder meer voor Russische critici van de oorlog in Oekraïne. Hun vrees zal, mede in het licht van de aanpassingen van het Russische wetboek van Strafrecht en Administratief Wetboek, individueel beoordeeld worden.
Gelet op het bovenstaande is het kabinet van mening dat in Nederland geen streng, maar een passend beleid wordt gevoerd. Bij elke aanvraag wordt de mensenrechtensituatie betrokken en indien deze is verslechterd en maakt dat de betreffende vreemdeling te vrezen heeft voor vervolging of ernstige schade bij terugkeer in de Russische Federatie, zal deze voor internationale bescherming in aanmerking komen.
Is het juist dat Nederland vooralsnog een streng beleid voert jegens vluchtelingen uit Rusland? Bent u bereid dat te herzien, gezien de zorgwekkende ontwikkelingen?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft de regering geen besluit- of vertrekmoratorium ingesteld voor (bepaalde groepen) Russische vluchtelingen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om Russen die weigeren in militaire dienst te gaan (dienstweigeraars) aan te merken als risicogroep? Zo nee, waarom niet?
Een volgend algemeen ambtsbericht wordt verwacht begin 2023. Hierin zal zo mogelijk de vraag in hoeverre Russische dienstplichtigen (gedwongen) worden ingezet in de oorlog in Oekraïne worden beantwoord. Als daar aanleiding toe is, zal op dat moment het landgebonden asielbeleid worden aangepast. De IND kan uiteraard nieuwe omstandigheden die zich in de periode tussen het verschijnen van twee ambtsberichten voordoen, betrekken bij de besluitvorming.
Kan de Kamer op korte termijn een ambtsbericht en een bijbehorende wijziging van het landenbeleid Rusland verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw oordeel over de open brief van Free Russia (met een oproep voor tijdelijk migratiebeleid voor Russische ballingen in oorlogstijd)?2
Het kabinet waardeert de aanbevelingen uit de open brief van Free Russia NL. Daar waar deze aanbevelingen raken aan het landgebonden asielbeleid zijn deze meegenomen en gewogen in de recente beleidsaanpassing, zoals hierboven beschreven in de beantwoording van de vragen 2, 3 en 4. De aanbevelingen die zien op het bredere migratiebeleid, vragen het kabinet om ook buiten het asieldomein bijzonder beleid te voeren voor personen uit Rusland. Ik zie in zijn algemeenheid daartoe onvoldoende aanleiding. Zoals aangegeven, houdt het kabinet de gevolgen van de Russische oorlog tegen Oekraïne voor de beoordelingen van Russische asielaanvragen in Nederland nauwlettend in de gaten.
Kunt u ingaan op de afzonderlijke aanbevelingen die zij doen (waarin het vooral gaat om de tijdelijke bescherming van Russische migranten)?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht 'Woonwagenbewoners op de zwarte lijsten bij gemeenten: nationale waakhond doet onderzoek' |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Woonwagenbewoners op zwarte lijst bij gemeenten: nationale waakhond doet onderzoek»?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van alle gemeenten die met deze checklist werken en hebben gewerkt?
Er wordt – voor zover ik weet – niet bijgehouden welke gemeenten met deze checklist werken of hebben gewerkt. De checklist maakt onderdeel uit van het Model Privacy Protocol Binnengemeentelijke gegevensdeling bij de aanpak van ondermijning (hierna: modelinformatieprotocol). Dit modelinformatieprotocol is bedoeld als handleiding en maakt inzichtelijk op welke wijze op dit terrein binnen een gemeente rechtmatig de informatiedeling kan worden ingericht. Aan de hand van de checklist kunnen signalen (op grond van een aantal kenmerken en indicatoren) worden beoordeeld. De checklist kan worden aangepast aan de eigen gemeentelijke praktijk. Het is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van gemeenten – om desgewenst met behulp van het modelinformatieprotocol en de checklist – binnen de bestaande wettelijke kaders gegevens uit te wisselen.
Klopt het dat de «checklist ten behoeve van de signaalanalyse» is opgesteld door uw ministerie? Zo niet, was u wel op de hoogte van het bestaan van deze checklist?
In het kader van de aanpak van ondermijning heeft uw Kamer gevraagd naar de mogelijkheden van binnengemeentelijke informatiedeling. Mijn voorganger heeft uw Kamer in het plenair debat Drugs (11 september 2019, Handelingen II 2019/20, nr. 107, items 6 en 9) toegezegd die mogelijkheden in kaart te brengen en het daaruit voortvloeiende modelinformatieprotocol aan uw Kamer te zenden. Het modelinformatieprotocol, inclusief checklist, is op 20 februari 2020 met uw Kamer gedeeld.2
De checklist is niet door mijn ministerie opgesteld. Wel was uiteraard mijn departement op de hoogte van het bestaan. Het modelinformatieprotocol, inclusief de checklist, is opgesteld door de landsadvocaat in opdracht van het Strategisch Beraad Ondermijning (SBO)3 en besproken in een klankbordgroep waarin gemeenten, de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en mijn eigen departement hebben deelgenomen. Aan de basis van het modelinformatieprotocol staat het privacy protocol dat eerder door de gemeente Rotterdam is vastgesteld. De checklist is overgenomen uit het privacy protocol van de gemeente Rotterdam.
Wanneer is deze werkwijze en registratie begonnen? Was er voor de ingebruikname van deze checklist een voorloper van deze registratie?
Er zijn mij geen signalen bekend dat het gebruik van de checklist heeft geleid tot een werkwijze van gemeenten waarbij individuele burgers zijn opgenomen in een registratie. Noch dat het modelinformatieprotocol in bredere zin daaraan heeft bijgedragen of dat hiervan voorheen sprake was. Het is uitdrukkelijk ook niet de bedoeling dat op basis van het modelinformatieprotocol individuele burgers worden geregistreerd, de checklist geeft daartoe aanleiding noch grondslag. Het modelinformatieprotocol is juist bedoeld als handleiding voor gemeenten en maakt de wettelijke mogelijkheden tot gegevensdeling binnen een gemeente bij de aanpak van ondermijning inzichtelijk.
Hoe staat u tegenover het feit dat woonwagenbewoners, bestaande uit Sinti, Roma, Yenishe en Reizigers, als specifieke groep genoemd worden als indicator voor ondermijnende criminaliteit?
Aan de hand van de checklist kan worden stapsgewijs worden beoordeeld of een signaal mogelijk betrekking heeft op ondermijning. In stap 1 wordt een aantal categorieën personen benoemd die onderdeel zouden kunnen zijn van een signaal. De categorieën personen zijn neutraal geformuleerd in begrippen als «huurder», «geldschieter», «tussenpersoon». Woonwagencentra worden onder het kopje «overig» genoemd als een voorbeeld van een regionaal thema of handhavingsknelpunt. Hierbij wordt tussen haakjes een korte opsomming van voorbeelden genoemd, namelijk: eigenaren woonwagens, huurders en bewoners. Dat woonwagenbewoners als specifieke groep worden genoemd op de checklist is verkeerd, want dit kan stigmatiserend werken. De checklist dient wat betreft dit punt dan ook aangepast te worden.
Kunt u uitleggen waarom u woonwagenbewoners als specifieke groep heeft uitgezonderd en toegevoegd aan deze checklist als een indicator voor ondermijnende criminaliteit?
Het modelinformatieprotocol is opgesteld naar het voorbeeld van het privacy protocol van de gemeente Rotterdam. De checklist, inclusief de verwijzing naar woonwagenbewoners (en eigenaren en huurders van woonwagens), is ook overgenomen uit het privacy protocol van de gemeente Rotterdam. De reden waarom de gemeente Rotterdam deze specifieke groep heeft opgenomen in hun checklist, is omdat destijds woonwagencentra in Rotterdam golden als een handhavingsknelpunt.4 Dit betekende dat het in Rotterdam van belang was om alert te zijn ten aanzien van signalen die hierop betrekking hadden. De Rotterdamse checklist is vervolgens overgenomen in het modelinformatieprotocol. Overigens met de uitdrukkelijke kanttekening dat de checklist «vanzelfsprekend» kan worden aangepast al naar gelang de eigen gemeentelijke praktijk en ervaringen.
Kunt u precies uitleggen hoe en waarom het bewonen van een woonwagen indicatief is van ondermijnende criminaliteit? Zo ja, kunt u dit uitgebreid uiteenzetten? Zo nee, waarom worden woonwagenbewoners dan specifiek genoemd als indicator voor ondermijnende criminaliteit?
Het bewonen van een woonwagencentrum is op zichzelf niet «indicatief» van ondermijnende criminaliteit. Aan de hand van de checklist wordt stapsgewijs beoordeeld of een signaal betrekking heeft op ondermijning. Voor de beoordeling van een signaal is van belang wat het signaal inhoudt en of het betrekking heeft op ondermijning. Dat betreft de eerste weging. Een signaal wordt bij de intake beoordeeld op grond van een aantal kenmerken en indicatoren. Personen betrokken bij een regionaal thema of een handhavingsknelpunt (zie antwoord op vraag5 kunnen een relevant onderdeel zijn van een signaal. Een deel van ondermijnende criminele activiteiten kan gebiedsgebonden zijn. Dat betekent dat bepaalde gebieden of knooppunten kwetsbaar zijn voor criminaliteit, zogenoemde «vrijplaatsen». Daarbij kan gedacht worden aan (jacht)havens, bepaalde winkelgebieden, bedrijventerreinen, vakantieparken en – als daar lokaal een handhavingsknelpunt ligt – woonwagencentra. Daarna zijn er volgens de checklist nog twee stappen om de beoordeling van het signaal te voltooien. Daarbij wordt eerst gekeken naar bepaalde verdere kenmerken van het signaal en ten slotte naar concrete indicatoren («red flags»). Pas daarna kan eventueel gesproken worden van een signaal (indicatief) van ondermijnende criminaliteit. Het mag duidelijk zijn dat het verkeerd is dat de focus op een specifieke groep personen wordt gelegd. Het is onjuist en draagt bij aan stigmatisering. Ik ben dan ook voornemens om het modelinformatieprotocol aan te laten passen.
Hoe duidt u het uitzonderen van een specifieke groep mensen, op basis van etniciteit, als indicator voor ondermijnende criminaliteit?2 Bent u van mening dat dergelijke uitzondering voldoet aan het artikel 1 van de Nederlandse Grondwet? Waarom wel, of waarom niet?
Bij brief van 14 december 20217 bent u geïnformeerd over het mensenrechtelijk toetsingskader dat het College voor de Rechten van de Mens (het College) heeft opgesteld. Daarin staan de juridische maatstaven om te bepalen wanneer risicoprofielen leiden tot (directe of indirecte) discriminatie op grond van de ras (waaronder etniciteit valt) of nationaliteit.
Het College hanteert volgens dit toetsingskader een ruime definitie van het begrip «ras». Zo vallen woonwagenbewoners die zich «van generatie op generatie als zodanig manifesteren en die zich beschouwen als een bevolkingsgroep met een van andere bevolkingsgroepen te onderscheiden cultuur» volgens het College ook onder het begrip «ras».
Uit het toetsingskader komt duidelijk naar voren dat etniciteit nooit als enige of doorslaggevende criterium gebruikt mag worden en dat een onderscheid dat mede gebaseerd is op etniciteit slechts in uitzonderlijke situaties objectief gerechtvaardigd kan zijn. Daar moeten volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zeer zwaarwegende redenen voor zijn. Onomstotelijk moet worden aangetoond dat het onderscheid niet alleen geschikt is om een legitiem doel te bereiken, maar tevens noodzakelijk is.
Daar waar risicoprofielen in de praktijk noodzakelijk worden geacht, zullen overheidsorganisaties moeten toetsen of in dat specifieke geval wordt voldaan aan de juridische maatstaven zoals weergegeven in dit toetsingskader. De mogelijke gevolgen voor burgers van risicoprofilering zijn groot en daarom kunnen afkomstgerelateerde criteria niet of alleen in uitzonderlijke gevallen en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid worden toegepast. Overheidsorganisaties die gebruik maken van risicoprofielen moeten zich ervan bewust zijn dat dit onderscheid het risico van discriminatie met zich mee brengt. En discriminatie is verboden. Het non-discriminatiebeginsel uit het eerste artikel van onze Grondwet is daar heel helder over.
Bent u van mening dat dergelijke uitzondering bijdraagt aan de jarenlange stigmatisering en discriminatie van woonwagenbewoners, en dus Sinti, Roma, Yenishe en Reizigers, in Nederland, en zelfs versterkt? Waarom wel, of waarom niet?
Dat woonwagenbewoners, maar ook huurders en eigenaren, als groep worden genoemd op de checklist ten behoeve van signaalanalyse is verkeerd. Het is onjuist en draagt bij aan stigmatisering. Ik ben dan ook voornemens om het modelinformatieprotocol aan te laten passen, waarbij ook het mensenrechtelijke toetsingskader van het College zal worden betrokken.
Klopt het dat woordvoerders van het ministerie deze werkwijze blijven onderschrijven en er geen probleem in zien? Hoe verhoudt die houding zich tot de verplichting van de overheid om alle burgers gelijk te behandelen?
Nee, dit klopt niet.
Bent u voornemens om de checklist te veranderen en verdere stigmatisering en verdachtmaking van woonwagenbewoners een halt toe te roepen? Zo ja, wanneer kunnen we verwachten dat woonwagenbewoners als groep van de checklist zijn afgehaald? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik zal de checklist aan laten passen in samenspraak met het Strategisch Beraad Ondermijning (SBO) – de opdrachtgever van het modelinformatieprotocol – en gemeenten. Hierbij zal de focus gelegd worden op gebieden die kwetsbaar zijn voor criminaliteit (de «vrijplaatsen») en waarbij getoetst zal worden aan het mensenrechtelijke toetsingskader van het College. Ik verwacht dat dit tijdens de eerstvolgende bijeenkomst van het SBO in september 2022 afgerond kan worden.
Bent u bereid de vergaarde gegevens te wissen? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven zijn mij geen signalen bekend dat er gemeenten zijn die een werkwijze hebben (gehanteerd) waarbij individuele burgers zijn opgenomen in een registratie. Voor de zekerheid zal ik in samenspraak met de VNG en gemeenten erop wijzen dat dit uitdrukkelijk niet bedoeling is.
Het intimideren van kritische ambtenaren van BZK |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kritiekgevers Omgevingswet door BZK geïntimideerd»?1
Ja.
Waarom worden ambtenaren «die als privépersoon of in een andere hoedanigheid kritische artikelen op LinkedIn publiceren, [...] op dwingende wijze door het ministerie gevraagd daarmee te stoppen en voortaan hun «bek te houden»? Deelt u de mening dat dit niet getuigt van een veilige werkomgeving?
In de vergadering in de Eerste Kamer van de commissies voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving (IWO) en voor Economische Zaken en Klimaat/Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (EZK/LNV) van 17 mei jl. zijn signalen naar voren gekomen over het onder druk zetten van medewerkers die zijn betrokken bij de invoering van de Omgevingswet. Naar aanleiding daarvan heb ik aan de secretaris-generaal van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gevraagd om nadere gesprekken te voeren vanuit zijn verantwoordelijkheid voor de organisatie. De secretaris-generaal heeft gesproken met de desbetreffende senator en dat heeft ertoe geleid dat zich vier personen hebben gemeld die over hun ervaringen een gesprek willen voeren met de secretaris-generaal. Twee gesprekken hebben inmiddels plaatsgevonden, twee andere vinden binnenkort plaats.
Eén gesprek dat al heeft plaatsgevonden leidt niet tot een klacht, maar tot een nader gesprek tussen betrokkenen. Het andere gesprek dat al heeft plaatsgevonden leidt tot een klacht die de secretaris-generaal zal onderzoeken en beoordelen.
Daarnaast voert de secretaris-generaal naar aanleiding van de ontvangen signalen binnen de organisatie het gesprek over omgangsvormen en de grenzen van integer escalatiegedrag.
Het is belangrijk dat, als er signalen zijn over ongewenst gedrag van medewerkers, deze worden gemeld en zo concreet mogelijk worden. Dan kan dat worden besproken en onderzocht. Waar mogelijk kunnen dan verbeteringen worden doorgevoerd en zo nodig opgetreden.
Ik hecht eraan te benadrukken dat ik de signalen die zijn afgegeven zeer serieus neem, maar tegelijkertijd niet herken dat dit de manier van werken is van de tientallen mensen die zich dagelijks, onder hoge druk en zeer gemotiveerd, inzetten voor de invoering van de Omgevingswet.
Kent u zelf ook signalen van uw ambtenaren waaruit blijkt dat zij niet vrij zijn of zich niet vrij voelen om zich uit te spreken over de Omgevingswet of andere zaken? Zo ja, waar bestaan die signalen uit? Zo nee, waarom weet een journalist dat dan wel?
Dergelijke signalen heb ik niet. De signalen die ons inmiddels bekend zijn betreffen geen van alle medewerkers van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Kunt u uitsluiten dat er binnen uw ministerie sprake is van intimidatie van ambtenaren die een afwijkende mening hebben? Zo ja, hoe dan? Zo nee, wat gaat u doen om deze intimidatie te stoppen?
Ik kan dat niet uitsluiten. Als werkgever vind ik het belangrijk dat medewerkers zich vrij voelen om een afwijkende mening te hebben en deze te uiten. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stimuleert medewerkers ook om zich uit te spreken, onder andere door het programma Loyale tegenspraak. Het mag duidelijk zijn dat intimidatie niet past binnen een overheidsorganisatie en daar waar er signalen of meldingen zijn van intimidatie wordt opgetreden.
Wat wordt er precies bedoeld met «signalen van niet-professionele escalatie»? Is daarbij sprake van intimidatie?
Daarmee wordt gedoeld op de signalen over het onder druk zetten van medewerkers die zijn betrokken bij de invoering van de Omgevingswet.
Wat wordt er precies bedoeld met «integer escalatiegedrag»?
Daarmee wordt gedrag bedoeld zoals omschreven in de Gedragscode Integriteit Rijk, met name over het bespreken van dilemma’s en vraagstukken op het gebied van integriteit en het melden van vermoedens van integriteitsschendingen.
Is het waar dat een ambtenaar die de Kamer moest informeren over de stand van zaken betreffende de Omgevingswet de vraag kreeg «Kun je goed liegen?»? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het volledig of juist informeren van de Kamer? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Hiervan is ons niets bekend.
Racisme en geweld bij de politie en een incompleet dossier |
|
Renske Leijten , Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht en de rechterlijke uitspraak dat racisme en politiegeweld en het weglaten van deze feiten uit het dossier leidt tot een niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie (OM) door de rechter?1
Deelt u de mening dat dit in meerdere opzichten heel ernstig is, allereerst omdat racisme niet thuishoort bij de politie, maar ook omdat geprobeerd is dit buiten het dossier te houden?
Racisme en discriminatie zijn ontoelaatbaar, in de samenleving en dus ook in de politieorganisatie. Het is van groot belang dat racisme en discriminatie worden aangepakt en tegengegaan. In deze zaak zijn er twee procedures gestart: een interne procedure die inmiddels is afgerond en een strafrechtelijke procedure die nog niet is afgerond.
Voor wat betreft de interne procedure kan ik het volgende melden. De politie heeft onderzoek laten doen door de afdeling Veiligheid en Integriteit en Klachten (VIK). Onderwerp van dit onderzoek waren de discriminerende uitlating en het toegepaste geweld door medewerkers bij de aanhouding van de drie verdachten. De politie veroordeelt de racistische uiting van deze politiemensen sterk. De betrokken politieman is hiervoor disciplinair gestraft door middel van een schriftelijke berisping die in het personeelsdossier is opgenomen. Hierbij is nadrukkelijk vermeld dat het de medewerker ernstig wordt verweten dat hij zich racistisch heeft uitgelaten. Ook is opgenomen dat bij een soortgelijk incident in de toekomst rechtspositionele maatregelen zullen volgen voor de medewerker.
Voor wat betreft de strafrechtelijke procedure kan ik het volgende melden. Het OM oordeelde dat het gekozen racistische scheldwoord dat een van de politiemensen heeft geuit grensoverschrijdend was, daarvoor heeft de politiemedewerker zich voor de rechter moeten verantwoorden. De medewerker is door de rechtbank veroordeeld tot het betalen van een geldboete vanwege belediging met een discriminatoir aspect. De medewerker heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling.
De drie aangevers hebben een artikel 12 Sv-procedure aangespannen bij het gerechtshof omdat zij zich niet kunnen verenigen met het oordeel van het OM dat het toegepaste geweld door de politie proportioneel was gelet op het doel de situatie onder controle te krijgen.
Daarnaast is het OM zoals gezegd in appel gegaan tegen de niet-ontvankelijk verklaring door de rechtbank Rotterdam. Omdat al deze zaken nog onder de rechter zijn, kan ik op dit moment niet verder inhoudelijk op de zaak ingaan.
Erkent u dat dit racisme en geweld van de politie niet naar buiten was gekomen als het NRC hier niet over had gepubliceerd?2 Wat is uw oordeel hierover?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de onafhankelijkheid en rechtsstatelijkheid van het OM in deze zaak, nu het er op lijkt dat zeer afkeurenswaardig gedrag door politieambtenaren niet zelf bij het OM tot de conclusie leidt dat dit gevolgen moet hebben en dat hier open over moet worden gecommuniceerd?
Het gedrag van de betrokken politieambtenaren is zoals gezegd onderwerp geweest van een disciplinair onderzoek door de afdeling VIK van de politie. Over de uitkomsten van dit onderzoek heeft het OM op 26 februari 2021 een persbericht uitgebracht.3 Hierin heeft het OM aangegeven zich er bewust van te zijn dat een politieagent een voorbeeldfunctie heeft en er een ontoelaatbare grens is gepasseerd. De agent heeft hierin aangegeven dat hij betreurt wat hij heeft gezegd. De zaak is nu onder de rechter. Ik kan er daarom hier niet verder op ingaan.
Is men zich bij het OM en de politie wel voldoende bewust van het effect wat dit optreden heeft in het vertrouwen van mensen in de rechtstaat?
Het OM en de politie zijn zich zeer bewust van het feit dat het vertrouwen van de samenleving in de overheid voor een belangrijk deel afhangt van de wijze waarop opvolging wordt gegeven aan dergelijke incidenten.
De korpsleiding keurt racistisch gedrag en discriminatie ten zeerste af en is recent zeer expliciet geweest over haar voornemen tot duidelijker normeren en helder sanctioneren van discriminerend gedrag. Daarnaast is er een landelijk coördinator voor het bestrijden van discriminatie en racisme aangesteld die een specifiek actieplan zal opstellen voor de politie, waarover uw Kamer ook zal worden geïnformeerd. Verder wordt gewerkt aan een verbetering van het disciplinair stelsel en de afhandeling van klachten. Er wordt hierbij geleerd van incidenten zoals deze. De politie pakt het tegengaan van discriminatie met kracht op. Ik heb vertrouwen in deze aanpak.
De politie heeft de volgende opties voor disciplinaire maatregelen bij plichtsverzuim: een schriftelijke berisping, het inhouden van loon of verlofuren, tot de zwaarste sanctie: ontslag. De politie zal verder concretiseren onder welke feiten en omstandigheden ontslag als maatregel voor plichtsverzuim in de vorm van discriminerend gedrag gerechtvaardigd is. Daarbij wordt geluisterd naar de expertise van de Adviescommissie Grondrechten en Functie-uitoefening Ambtenaren – Politie (AGFA Politie) – die altijd als externe toetsingscommissie beziet of de grondrechten van politieambtenaren recht wordt gedaan – maar ook naar externe deskundigen op het gebied van discriminatie en arbeidsrecht. Verder wordt bezien hoe het proces van melden, onderzoek doen naar feiten en omstandigheden van zowel de melder als de betrokken collega’s, het afwegen van de sanctie, het toetsen van die sanctie (waaronder toetsing door de AGFA Politie) en het opleggen en uitvoeren van de sanctie. In dat proces zal zowel oog zijn voor de melder als de bij het voorval betrokken collega’s. Hierbij zal ook geleerd worden van de ervaringen die in het strafrecht zijn opgedaan bij het behandelen en vervolgen van aangiftes van discriminatie. De verdere uitwerking van verbeteringen in van het proces van normeren en sanctioneren is door de politie in gang gezet. Ik zal uw Kamer hier nader over informeren zodra de politie hierover meer heeft uitgewerkt. Mijn streven is om dat in ieder geval te doen in het volgende halfjaarbericht politie dit najaar.
Hoe wordt er nu in de toekomst voor gezorgd dat dit soort feiten, omstandigheden en bijvoorbeeld relevant beeldmateriaal altijd aanwezig zijn in de dossiers omdat dat voor de rechtszekerheid van alle betrokkenen en voor de waarheidsvinding van belang kan zijn?
Voor de beoordeling van een strafzaak zullen alle feiten en omstandigheden die noodzakelijk en relevant zijn voor de beoordeling worden opgenomen in het strafdossier. Deze afweging wordt voor elke individuele zaak gemaakt door de officier van justitie. Uiteindelijk bepaalt de rechter de omvang van het strafdossier.
Wordt het onderzoek naar de betrokken agenten nu heropend?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre vindt u de maatregelen die u destijds heeft aangekondigd naar aanleiding van deze kwestie nog afdoende? Ziet u na deze uitspraak aanleiding voor specifieke maatregelen binnen het Rotterdamse politiekorps? Zo nee, waarom niet?3
Zie antwoord vraag 5.
Hoe zal nu in de praktijk worden gebracht wat recent door de politie is aangekondigd, namelijk dat tegen racisme altijd direct en stevig zal worden opgetreden?4
Zie antwoord vraag 5.
NLZiet |
|
Pim van Strien (VVD) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kunt u, naar aanleiding van uw antwoorden op mijn schriftelijke vragen van 20 april jl.1 aangeven waarom u zich niet uitspreekt over de noodzaak om alle Nederlandse content te bundelen zodat deze beschikbaar blijft voor breed publiek? Suggereert u hiermee dat u geen rol voor uzelf ziet en dat het tussen partijen onderling is om goede afspraken te maken? Deelt u de mening dat dit een breuk zou zijn met de lijn die tot nu toe door het kabinet werd gehanteerd en met de Kamer is gedeeld? Is dit daadwerkelijk uw standpunt? Zo ja: kunt u toelichten waarom u deze verandering voorstaat?
NLZiet is inderdaad een mooi initiatief. Ik zie het belang van samenwerking tussen publieke en commerciële partijen om tot een sterke Nederlandse mediasector en brede beschikbaarheid van Nederlandse content te komen. In elk geval heeft NLZiet de weg bereid om samenwerking verder uit te bouwen. Dat initiatief juich ik toe maar ik respecteer de onafhankelijke afweging van deelnemers. Het is aan deze partijen om die samenwerking vorm te geven. Dat neemt niet weg dat ik partijen stimuleer om samen te werken en goede afspraken met elkaar te maken. Ik zal hierover met deze partijen in gesprek gaan en de NPO oproepen zich constructief op te stellen. Dit is dan ook geen breuk met de door het kabinet voorgestane lijn. Daaraan is in de afgelopen periode door het vorige kabinet uitvoering gegeven door het opzetten van een samenwerkingsagenda en in dat kader te spreken en nadere afspraken te maken met de belangrijkste Nederlandse mediaorganisaties. De deelnemers aan deze samenwerkingstafel worden uitgenodigd voor een bijeenkomst na het zomerreces om met hen in gesprek te gaan over de versterking van het Nederlands medialandschap.
Hoe verhoudt uw kwalificatie dat NLZiet een «mooi initiatief» is, zich tot de tot nu door de Kamer en kabinet gedeelde appreciatie dat NLZiet een noodzakelijke rol vervult? Op welke wijze geeft u uitwerking aan het versterken van de samenwerking door publieke en private mediapartijen om Nederlandse content gezamenlijk aan te bieden zoals vermeld in het Coalitieakkoord?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom schermt u met staatssteunregels terwijl niet vaststaat, zelf onwaarschijnlijk is dat een gratis variant daar überhaupt onder valt (NPO-programma’s zijn bijvoorbeeld ook op Youtube te vinden)? Kunt u een toelichting geven op welke wijze het dienstbaarheidsverbod hier van toepassing is nu een dergelijk verbod erop is gericht te voorkomen dat de activiteiten van de publieke omroep ertoe leiden dat andere, commerciële partijen meer dan normale winst maken en dat bij NLZIET juist geldt dat de gegenereerde inkomsten naar rato worden verdeeld onder de deelnemende partners? Betekent dit dan niet per definitie dat geen sprake kan zijn van meer dan normale winst door de commerciële omroepen en het dienstbaarheidsverbod niet van toepassing is? Wilt u in uw beantwoording ook de uitspraak van het Commissariaat voor de Media betrekken dat in een bestuurlijk rechtsoordeel (d.d. 17 juli 2018 – Kenmerk: 708841/708886) bepaalde dat er geen sprake is van dienstbaarheid als de NPO binnen de eigen programmering verwijst naar NLZIET? Kunt u ook ingaan op het gegeven dat de publieke omroep in het verleden het gehele programma-aanbod gratis beschikbaar heeft gesteld aan distributiepartijen zoals Ziggo en (toen nog) UPC, zonder dat sprake was van dienstbaarheid?
Staatssteunregels en het dienstbaarheidsverbod zijn hoe dan ook van toepassing op alle activiteiten van de publieke omroep, waaronder publiek-private samenwerking. Alle activiteiten van de publieke omroep moeten immers uitsluitend ten dienst staan van de uitvoering van de publieke taak.2 Of activiteiten te verenigen zijn met de staatssteunregels en het dienstbaarheidsverbod, moet aan de hand van de concrete praktijk door het Commissariaat voor de Media beoordeeld worden. Ik werp geen belemmeringen op tegen deelname van de NPO in een gratis variant van NLZiet. Het toetsen aan genoemde regels hangt af van hoe de samenwerking in een eventuele gratis variant van NLZiet eruit ziet. Wat betreft de huidige deelname van de NPO in NLZiet: daar zit geen probleem met het dienstbaarheidsverbod omdat a) het een betaalde dienst is; en b) er geen sprake is van meer dan normale winst.
Wat betreft het bestuurlijk rechtsoordeel van het Commissariaat waar het lid Van Strien naar verwijst het volgende. Bij verwijzing binnen de eigen programmering van de NPO was in het rechtsoordeel niet het dienstbaarheidsverbod het probleem, maar de regels omtrent vermijdbare reclame-uitingen. Het dienstbaarheidsverbod was wel aan de orde bij onderlinge verwijzing binnen de dienst NLZiet naar programma’s. Het gaat dan om verwijzing in programma’s van de publieke omroep naar programma’s van de deelnemende commerciële omroepen in NLZiet. Daarvan heeft het Commissariaat gezegd dat dit niet in strijd is met het dienstbaarheidsverbod omdat dit in beginsel niet meer dan normale winst oplevert voor de commerciële partijen, mits er bij het doorverwijzen sprake is van evenwichtigheid tussen de betrokken partijen.
Geruime tijd geleden betaalden omroepen inderdaad om doorgegeven te worden op het kabelnetwerk van distributeurs als Ziggo en destijds UPC. Toen richten de distributeurs zich naar eigen zeggen alleen op het technische distributienetwerk en nog niet op de verkoop van commerciële televisiepakketten. Dat is inmiddels enige tijd geleden al weer gekanteld naar dat distributeurs de omroepen betalen voor doorgifte van hun content in de televisiepakketten. Dat geldt voor zowel publieke als commerciële omroepen.
Kunt u aangeven hoe uw uitspraak dat u geen plannen bekend zijn omtrent de doorontwikkeling van een gratis variant van NLZiet, zich verhoudt tot bijvoorbeeld de informatie die vanuit RTL aan het ministerie is aangeleverd over de uitbreiding van NLZIET met een gratis variant, met het verzoek dit onder de aandacht van de toenmailge Minister te brengen (mail van 30 juni 2021 aan de DG Media en Cultuur)? Kunt u aangeven hoe de stelling dat u zich kan voorstellen dat een gratis variant met reclame lastig is voor de NPO aangezien er geen reclame meer is toegestaan bij de online kanalen van de NPO, zich verhoudt tot het feit dat de content van de NPO op tal van plaatsen wordt aangeboden in combinatie met de content van commerciële omroepen (denk bijvoorbeeld aan de pakketten die Ziggo en KPN aanbieden met zowel commerciële als publieke zenders)?
In mijn antwoord op de eerdere Kamervragen heb ik aangegeven dat ik bekend ben met de ideeën omtrent de doorontwikkeling van NLZiet met een gratis variant van NLZiet. Veel hangt af van de precieze invulling van een dergelijk idee van een gratis variant van NLZiet. Naar ik begrepen heb van de betrokken partijen is er nog geen uitgewerkt plan hoe hier precies invulling aan gegeven kan gaan worden. Ook in de e-mail waar u aan refereert wordt door RTL Nederland alleen voorgesteld om het aanbieden van gratis content mogelijk te maken en is er nog geen sprake van een plan. Het is aan de betrokken partijen om dit met elkaar nader uit te werken, ook als de strategische inzichten mogelijk van elkaar verschillen. Ik stimuleer de partijen om samen te werken en concrete afspraken te maken. De situatie bij pakketaanbieders is anders dan bij NLZiet. Binnen NLZiet wordt de content van de deelnemende partijen via één dienst toegankelijk en doorzoekbaar gemaakt. Bij pakketaanbieders gaat het vaak om gescheiden contentkanalen of diensten die worden door geleverd aan abonnees. Het publiek schakelt dus van de ene contentaanbieder naar de ander. Er wordt ook niet doorverwezen van de een naar de ander of promotie gemaakt voor een gezamenlijke dienst, behalve wellicht via de elektronische programmagids van de distributeurs. Bovendien betalen pakketaanbieders een vergoeding aan de NPO voor doorgifte van de publieke kanalen en wordt er geen reclame om de content van de publieke omroep getoond.
Kunt u alsnog de vraag beantwoorden of u bereid bent om zo snel mogelijk met alle betrokken partijen van NLZIET in gesprek te gaan over – specifiek – de gezamenlijke ambitie voor NLZIET en deze uitkomsten mee te nemen in uw standpuntbepaling betreffende de toekomst van NLZIET?
Naar aanleiding van uw verzoek heb ik nogmaals met alle partijen gesproken. Een zelfde gespreksronde heeft mijn voorganger vorig jaar uitgevoerd naar aanleiding van eerdere vragen van uw Kamer over NLZiet. De inzichten uit deze gesprekken heb ik meegenomen in de door uw Kamer gevraagde standpuntbepaling.
Kunt u toezeggen dat de standpuntbepaling NLZiet alsnog voor de zomer volgt, zodat de Kamer dit in samenhang met het ontwerpbesluit aanvraag wijziging aanbodkanaal NPO Gemist/NPO START kan bezien?
Ja, de standpuntbepaling rond NLZiet zal ik uw Kamer doen toekomen vóór het commissiedebat over de Hoofdlijnenbrief Media. NLZiet is echter een andere dienst dan NPO Start. Bovendien is het, zoals eerder aangegeven in de antwoorden op de vorige Kamervragen, mijn taak om conform de wettelijke regels en het algemeen bestuursrecht een besluit te nemen over de aanvraag van de NPO.
Het bericht ‘Frontex left 'traumatised' says caretaking leadership’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat sommige personeelsleden van Frontex weigeren naar hun werk te gaan door de slechte reputatie ten aanzien van het niet naleven van rechten door het Agentschap?1
Ja, het bericht is bekend.
Op welke schaal belemmert dit de werkzaamheden van het Agentschap? Kunnen grens- en kustwachters nog op korte termijn worden ingezet in uitzonderlijke situaties door Frontex?
Het Agentschap heeft aangegeven dat ondanks de controverse rondom het vertrek van de vorige Uitvoerend Directeur, de lopende operaties gewoon doorgaan. Er worden nog steeds 2000 permanente korps officieren ingezet in alle verschillende operationele activiteiten. Daaronder zijn ongeveer 480 grenswachters die deelnemen in operaties bij de Oost-Europese grenzen, zoals Moldavië. In het geval van uitzonderlijke situaties kan Frontex een zogeheten Rapid Border Intervention starten. Categorie 4 van het permanente korps is hiervoor doorlopend beschikbaar. Zoals in mijn brief aan uw Kamer van 22 juni jl. aangegeven, heeft iedere lidstaat, dus ook Nederland, een pool voor deze categorie gereed.2 Er zijn – door het vertrek van de Uitvoerend Directeur – bevoegdheden naar de waarnemend Uitvoerend Directeur gedelegeerd, waaronder het starten van een operatie of Rapid Border Intervention.
Hoe functioneert de organisatie nu Fabrice Leggeri is opgestapt? Welke impact heeft dit op de werkzaamheden en het functioneren van Frontex gezien de onrust binnen de organisatie?
Naar aanleiding van het OLAF-rapport is de Uitvoerend Directeur opgestapt. Deze keuze respecteert het kabinet. Het OLAF-rapport gaat over (vermeende) integriteitsschendingen van een drietal leidinggevende medewerkers, waaronder de Uitvoerend Directeur. OLAF heeft geen onderzoek gedaan naar eventuele pushbacks als zodanig maar naar het optreden van deze drie medewerkers. Er volgen echter grote uitdagingen en meerdere aanbevelingen uit voorgaande onderzoeken, die bijvoorbeeld zien op het gebied van strategische sturing, interne cultuur en waarborging van fundamentele rechten. Met het vertrekken van de vorige Uitvoerend Directeur zijn die uitdagingen natuurlijk niet weg. Het is van groot belang dat de positie dus spoedig wordt ingevuld door iemand met bestuurlijke ervaring, kennis van grensbeheer en een duidelijke visie over de toekomst van het Agentschap en die de noodzaak van een cultuurverandering bij Frontex erkent.
Werken aan de grote uitdagingen voor Frontex is primair een opdracht voor het Agentschap en de toekomstige uitvoerend directeur, maar ook voor de Commissie en de lidstaten. Deze actoren hebben een gezamenlijk belang bij het goed functioneren van het Agentschap en nemen deel aan de Management Board (MB). Frontex is onmisbaar bij het EU-grensbeheer. Het agentschap opereert in complexe omstandigheden. Het kabinet onderstreept dat het Agentschap voor grote uitdagingen staat. Recente rapporten hebben duidelijke conclusies getrokken over nodige verbetering in rapportage- en monitoringsmechanismen, governance en cultuur. Adequate opvolging van al deze signalen en transparante communicatie zijn nu cruciaal. De Nederlandse inbreng in de MB is hierop al lange tijd kritisch maar constructief. De benoeming van een nieuwe Uitvoerend Directeur is een goed moment om in gezamenlijkheid de uitdagingen het hoofd te bieden. Tegelijkertijd vergt een cultuurverandering tijd en daarom moet het Agentschap ook de mogelijkheid krijgen om die verandering te laten zien. Een cultuur is niet gemakkelijk te veranderen. Dat heeft tijd nodig. Inmiddels is de vacature voor de functie van Uitvoerend Directeur gepubliceerd3. De inschrijving voor deze vacature sluit op 19 juli 2022. De vacaturetekst en specifiek gevraagde capaciteiten van de nieuwe Uitvoerend Directeur weerspiegelen op een groot aantal terreinen de hiervoor geschetste uitdagingen.
Op welke wijze is een veranderd leiderschap binnen Frontex te zien? Welke concrete stappen worden nu genomen om de cultuurverandering binnen de organisatie, waaronder de transparantie en de mismanagement binnen het agentschap, te bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de operatie in Griekenland? Moet Frontex daar wel blijven opereren na alle mistanden over pushbacks? Wordt hier een standpunt over ingenomen tijdens de Schengen Council?
Het beëindigen van een activiteit van Frontex in een lidstaat, zoals de vraag suggereert, is mogelijk op basis van artikel 46 lid 4 van de EGKW Verordening 2019/1896. De Uitvoerend Directeur heeft de exclusieve bevoegdheid om na raadpleging van de grondrechtenfunctionaris en na de betrokken lidstaat op de hoogte te hebben gesteld, te beslissen om een activiteit van Frontex te schorsen of te beëindigen. De Uitvoerend Directeur kan dit besluit nemen, indien er in verband met de betrokken activiteit sprake is van schendingen van de grondrechten of de internationale verplichtingen op het gebied van bescherming, die ernstig zijn of waarschijnlijk zullen voortduren. Krachtens artikel 46 lid 6 worden deze beslissingen op naar behoren gemotiveerde gronden genomen. Bij het nemen van deze beslissingen houdt de Uitvoerend Directeur rekening met relevante informatie, zoals het aantal en de inhoud van de geregistreerde klachten die niet door een nationale bevoegde autoriteit zijn opgelost, rapporten over ernstige incidenten en verslagen van coördinerend functionarissen, relevante internationale organisaties, en instellingen, organen en instanties van de Unie op de onder de EGKW Verordening vallende gebieden. In o.a. het rapport van het Europees Parlement over Frontex wordt kritisch geschreven over deze bevoegdheid van de Uitvoerend Directeur en de onduidelijkheid omtrent het gebruikt ervan. Daarom is inmiddels een werkinstructie opgesteld over artikel 46, waarin wordt toegelicht hoe en op basis van welke informatie de Uitvoerend Directeur, na consultatie van de grondrechtenfunctionaris tot een dergelijk besluit kan komen. In 2020 is, na een uitspraak van het Hof4, de gezamenlijke operatie in Hongarije op basis van artikel 46 gepauzeerd.
In voorgaande brieven aan uw Kamer is het kabinetsstandpunt ten aanzien van vermeende misstanden aan de grens toegelicht. Het kabinet neemt stelling tegen alle vormen van het schenden van mensenrechten aan de buitengrens. Lidstaten zijn zelf primair verantwoordelijk voor de uitvoering van grenstoezicht. Voor Lidstaten met buitengrenzen is dit niet altijd eenvoudig. Echter staat voorop dat optreden aan de grens altijd in lijn moet zijn met Europees en Internationaal recht. Daarbij ligt tevens een belangrijke rol voor de Commissie, als hoedster van de EU-Verdragen. Zorgen over mensenrechtenschendingen aan de grens heeft de Staatssecretaris Justitie en Veiligheid meermaals, ook recentelijk, aangekaart bij o.a. de Griekse en Kroatische collega’s. Tevens, zoals in het verslag van de JBZ-Raad van 9-10 juni jl. reeds geschreven, is tijdens de JBZ-Raad benadrukt dat de werkzaamheden van Frontex te allen tijde binnen de kaders van het internationaal en Europees recht dienen plaats te vinden. Robuust grensbeheer moet hand in hand gaan met waarborging van grondrechten.
Wat zijn de gevolgen voor de terugkeeroperaties van mensen die niet in de EU mogen blijven? Worden deze op dit moment gecoördineerd en gefinancierd? Hoeveel mensen zijn met behulp van Frontex in 2019, 2020 en 2021 daadwerkelijk teruggekeerd?
Het vertrek van de Uitvoerend Directeur heeft geen gevolgen voor de terugkeeroperaties van Frontex. Na inwerkingtreding van Verordening 2019/1896 heeft Frontex onder meer een versterkt mandaat inzake terugkeer gekregen. Hierdoor kan Frontex, op verzoek van de lidstaat, ondersteuning bieden op het gebied van terugkeer. Deze ondersteuning kan betrekking hebben op alle terugkeeraspecten, van de voorbereiding op terugkeer, zoals het boeken van tickets (ook voor zelfstandige terugkeerders), het organiseren van chartervluchten en identificatiemissies, tot de activiteiten na terugkeer en na aankomst. Alle activiteiten van Frontex worden volledig door het Agentschap betaald en worden uitgevoerd door functionarissen van Frontex.
In 2019 zijn 15.876 migranten teruggekeerd vanuit de EU met hulp van Frontex. In 2020 waren dit er 12.073 en in 2021 waren dit er 18.310. In Nederland kunnen migranten naast terugkeer via Frontex ook vertrekken met behulp van de DT&V, de IOM of een NGO.
Worden er door Frontex nog risicoanalyses en kwetsbaarheidsonderzoeken verricht zodat de Europese landen een goed beeld krijgen van onderliggende trends en patronen als het gaat om irreguliere migratiestromen en grensoverschrijdende criminaliteit? In hoeverre vult dit de bestaande inzichten in Nederland aan?
Het vertrek van de Uitvoerend Directeur heeft ook geen gevolgen voor het uitvoeren van risicoanalyses en kwetsbaarheidsonderzoeken door Frontex. Ieder jaar wordt, conform de EGKW-verordening, door Frontex de zogeheten kwetsbaarheidsbeoordeling uitgevoerd. Het kabinet hecht aan dit kwaliteitsmechanisme naast het Schengenevaluatiemechanisme, waarin getoetst wordt in hoeverre lidstaten het Schengen-aqcuis correct toepassen. De EGKW-verordening bepaalt verder dat de uitkomsten van de kwetsbaarheidsbeoordeling, met inbegrip van een uitvoerige beschrijving, worden gedeeld met het Europees Parlement, de Commissie en de Raad. Ook zijn de ontwikkelingen van Frontex onderdeel van het jaarlijks te publiceren State of Schengen rapport. Voor wat betreft risicoanalyses maakt de Frontex Risk Analysis Unit diverse periodieke analyse producten over irreguliere migratiestromen en grensoverschrijdende criminaliteit die samen de «European Situational Picture» vormen. Daarnaast worden er door Frontex ook «Specific Situational Pictures» gemaakt, bijvoorbeeld ten aanzien van migratiestromen rond Oekraïne. Deze analyses en rapporten geven het kabinet zowel inzicht in de situatie in Europa en aan de EU-buitengrenzen, als de ontwikkelingen van de activiteiten bij Frontex zelf.
Elke lidstaat heeft en nationaal punt van contact (NFPOC). De NFPOC is o.a. verantwoordelijk voor de communicatie met het Agentschap. Via de NFPOCs wordt alle informatie verspreid naar de relevante autoriteiten.