Het bericht 'Noodkreet GGZ-instelling de Waag: wachtlijsten plotseling nog langer door aanpassing van beleid' |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Karremans , Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het AD-artikel «Noodkreet GGZ-instelling de Waag: wachtlijsten plotseling nog langer door aanpassing van beleid»1?
Ja.
Kunt u reflecteren op het feit dat ruim 1000 kinder- en jeugdpsychologen plotseling geen BIG-registratie als gezondheidspsycholoog meer krijgen, ondanks het volgen van een gelijkwaardige opleiding, terwijl zij hard nodig zijn om in te zetten als regiebehandelaren? Erkent u dat in 2023, 500 kinder- en jeugdpsychologen deze registratie wel hebben ontvangen? Bent u het eens dat deze abrupte beleidswijziging onrechtvaardig is voor de 1000 kinder- en jeugdpsychologen?
Het conceptwetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg in verband met de GGZ beroepenstructuur is na internetconsultatie niet in procedure gebracht. Tijdens de internetconsultatie op het conceptwetsvoorstel kwamen bijna 2.300 reacties binnen, waarvan bijna 2.000 negatief waren. Uit de analyse van de reacties blijkt dat de beoogde doelstellingen niet worden gehaald, de voorgestelde wijzigingen juist tot meer onduidelijkheid leiden en er onvoldoende draagvlak is onder de betrokken beroepsgroepen en beroepsbeoefenaren. Dit heeft mede geleid tot het besluit om het conceptwetsvoorstel niet door te zetten. Het voorstel was onder andere dat kinder- en jeugdpsychologen, na nog nader uit te werken (beperkte) bijscholing, als gezondheidszorgpsycholoog-generalist in het BIG-register zouden kunnen worden geregistreerd. Zoals mijn voorganger in de brief van 16 december 20242 aan uw Kamer heeft aangegeven, was de inhoud van bijscholingstrajecten en overgangsregelingen voor dit nieuwe beroep van gezondheidszorgpsycholoog-generalist nog niet bekend. Het zou prematuur zijn om op basis van een conceptwetsvoorstel substantiële investeringen in scholing te doen.
Kinder- en jeugdpsychologen kunnen (blijven) werken in de jeugdhulp, ook zonder registratie in het BIG-register. Het werkveld verandert daarmee niet. Het is bovendien aan het werkveld zelf om te bepalen hoe alle talenten zo optimaal mogelijk worden ingezet. Ik ben van oordeel dat het besluit om het conceptwetsvoorstel niet door te zetten gerechtvaardigd is genomen en verwijs u graag naar de brieven van 13 november 2024 (kamerstuk 29 282, nr. 583) en 19 december 204 (kamerstuk 29 282, nr. 585).3
Voor wat betreft uw vraag over de 500 kinder- en jeugdpsychologen die in 2023 een certificaat van de opleiding tot gz-psycholoog hebben ontvangen kan ik u het volgende melden: de betreffende 500 kinder- en jeugdpsychologen hebben een EVC-procedure (Eerder Verworven Competenties) doorlopen en zijn op basis daarvan in aanmerking gekomen voor een certificaat en daarmee een BIG-registratie als gezondheidszorgpsycholoog. Deze procedure was gebaseerd op een individuele beoordeling van eerder verworven diploma’s en werkervaring en is geen gevolg van het aangekondigde conceptwetsvoorstel.
Deelt u de zorg dat deze kinder- en jeugdpsychologen nu niet optimaal ingezet kunnen worden als regiebehandelaar, aangezien de BIG-registratie een voorwaarde is om deze rol te vervullen, hetgeen ook van belang is voor de continuïteit van hulp nadat iemand 18 is geworden? Deelt u ook de zorg dat hierdoor de zorg verslechtert, omdat dit leidt tot het verder oplopen van de wachtlijsten, hogere werkdruk bij bestaande behandelaren en verlies van goed opgeleide en ervaren professionals, terwijl zij hard nodig zijn gezien de personeelstekorten?2
Voor inzet van de kinder- en jeugdpsychologen in het jeugdveld is een BIG-registratie geen voorwaarde. Voor alle zorgmedewerkers in de jeugdhulp is de norm van de verantwoorde werktoedeling van toepassing, en het daaraan gekoppelde kwaliteitskader jeugd. De focus ligt daarbij op de inzet van SKJ óf BIG-geregistreerde zorgmedewerkers, rekening houdend met het niveau van kennis/vaardigheden, en het kunnen werken volgens hun beroepscode en richtlijnen. De kinder- en jeugdpsychologen kunnen zich bij het SKJ registeren, hier is niets aan veranderd.
Echter, kinder- en jeugdpsychologen worden soms door gemeenten niet rechtstreeks gecontracteerd omdat er wordt verwezen naar de kwaliteitskaders voor GGZ onder de Zorgverzekeringswet: het Kwaliteitsstatuut GGZ. Dit Kwaliteitsstatuut GGZ is tot stand gekomen door afspraken tussen de veldpartijen (aanbieders, zorgverzekeraars en cliëntenorganisaties). In deze afspraken is het regiebehandelaarschap benoemd en hieraan is de voorwaarde van een BIG-registratie verbonden. Deze kaders voor de volwassenen GGZ zijn niet van toepassing op de jeugdhulp. De VNG heeft over de inzet van de kinder- en jeugdpsychologen een factsheet gemaakt en wij zijn met de VNG in gesprek over de actualisatie ervan en het opnieuw onder de aandacht brengen ervan bij gemeenten om de inzet van K&J-psychologen in het jeugdveld zo optimaal mogelijk te maken.
Daarnaast bestaat er een overgangsregeling voor cliënten die tijdens hun behandeling 18 jaar worden: zij kunnen hun behandeling tijdelijk voortzetten onder de Zorgverzekeringswet bij hun bestaande behandelaar, mits deze is geregistreerd in het SKJ- of BIG-register. De regeling waarborgt continuïteit van zorg en geldt maximaal 365 dagen na het bereiken van de 18-jarige leeftijd.5
Ik deel daarom de veronderstelling niet dat het niet doorzetten van het conceptwetsvoorstel leidt tot een verslechtering van de zorg of langere wachtlijsten. Het niet doorzetten van het conceptwetsvoorstel heeft geen effect op de capaciteit van de betrokken zorgmedewerkers. Daarbovenop heb ik geen reden om aan te nemen dat de wachtlijsten in de volwassen GGZ worden veroorzaakt door een tekort aan BIG-geregistreerde GZ-psychologen. Uit de internetconsultatie bleek juist dat veel zorgverleners vrezen dat de benodigde omscholing, overgangsregelingen en veranderingen in de beroepenstructuur op korte termijn leiden tot minder beschikbaar personeel en juist langere wachttijden. Ik zie dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat de inzetbaarheid van deze zorgmedewerkers structureel wordt belemmerd of dat dit leidt tot verslechtering van de zorg.
Wat vindt u ervan dat 1000 kinder- en jeugdpsychologen tot € 30.000 hebben geïnvesteerd in een tijdsintensieve opleiding, maar nu plotseling – ondanks hun inhoudelijke bekwaamheid – niet als regiebehandelaar mogen optreden?3 Bent u het eens dat dit onrechtvaardig is en bent u bereid om met een passende oplossing te komen?
Ik waardeer de inzet van kinder- en jeugdpsychologen zeer. Zij vervullen een onmisbare en waardevolle rol in de jeugdzorg. Iedereen staat het vrij om een opleiding en/of bijscholing te volgen, en ik begrijp dat verwachtingen over toekomstige regelgeving daarin eventueel kunnen meewegen. Bij de beantwoording van vraag 2 heb ik toegelicht waarom is besloten om het conceptwetsvoorstel niet verder door te zetten. Dit besluit is zorgvuldig afgewogen, juist met aandacht voor de signalen en zorgen uit het veld. Tegelijkertijd wil ik meegeven dat in het wetgevingsproces beleidsvoornemens regelmatig worden bijgesteld bijvoorbeeld op basis van consultaties, politieke afwegingen of andere ontwikkelingen. Dat betekent dat zolang een wetsvoorstel niet is vastgesteld, betrokkenen er niet vanuit kunnen gaan dat het voorgestelde beleid ook daadwerkelijk in werking zal treden. Ook zonder wetswijziging vind ik het van groot belang dat de toegankelijkheid van de GGZ-zorg wordt vergroot, zorgmedewerkers voldoende worden ondersteund en duidelijkheid bestaat voor patiënten en verwijzers. Ik vind het daarbij belangrijk dat eventuele oplossingen voor vereenvoudiging geen extra administratieve lasten en kosten met zich meebrengen en de flexibiliteit bevorderen.
Wat heeft u concreet gedaan om de kamerbreed aangenomen motie-Van Bushoff/Van den Hil (kamerstuk 29 282, nr. 589) uit te voeren, waarin specifiek bovenstaande knelpunten worden benoemd en u bent verzocht om in gesprek te gaan met het veld, waaronder de kinder- en jeugdpsychologen?
Mijn voorganger heeft uw Kamer op 27 mei 20257 over de motie Bushoff/Van den Hil (Kamerstuk 29 282, nr. 589) geïnformeerd. In die brief is ingegaan op de inhoudelijke punten uit de motie en heeft mijn voorganger aangegeven dat zij geen aanleiding ziet om de beroepenstructuur van de GGZ in de Wet BIG te wijzigen.
Hoe verklaart u dat er nog steeds geen oplossing is voor deze groep behandelaren, terwijl uit de praktijk blijkt dat zij direct inzetbaar zijn en van grote meerwaarde kunnen zijn voor kwetsbare cliënten?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 2.
Klopt het dat het instellen van een overgangsregeling voor deze groep kinder- en jeugdpsychologen geen extra kosten met zich meebrengt? Klopt het dat wanneer er geen overgangsregeling komt zij alsnog het vergelijkbare opleidingstraject tot gezondheidszorgpsycholoog zullen doorlopen, wat het ministerie naar schatting circa € 54 miljoen extra kost? Klopt het dat dit bovendien leidt tot een toenemend tekort aan opleidingsplaatsen tot gezondheidspsycholoog?
Een overgangsregeling bij het bovengenoemde conceptwetsvoorstel zou wel degelijk leiden tot een structurele stijging van zorgkosten in het jeugddomein door onder andere de verwachte hogere inschaling in salaris van de K&J-psychologen.8 Hierbij verwijs ik graag naar de Kamerbrief van 12 november 2024 en het bijhorende rapport.9 Het conceptwetsvoorstel is niet in procedure gebracht en in dit kader komt geen overgangsregeling.
Het klopt dat als er geen overgangsregeling komt, een certificaat van de opleiding tot gz-psycholoog nodig is voor K&J-psychologen om een BIG-registratie als gz-psycholoog te verkrijgen. De examencommissie van deze opleiding is bevoegd om eerdere diploma’s te beoordelen en eventuele vrijstellingen te geven als de kandidaat naar de mening van de examencommissie al op onderdelen bekwaam is. De opleidingskosten zullen niet stijgen als er geen overgangsregeling voor K&J psychologen komt, omdat het aantal bekostigde opleidingsplaatsen jaarlijks door mij wordt vastgesteld op basis van de verwachte zorgvraag. Zoals in de brief over het Capaciteitsplan 2024–2027 wordt toegelicht, volg ik hierbij de ramingen van het Capaciteitsorgaan.10
Bent u bereid te komen met een overgangsregeling waarmee de studenten die een opleiding hebben gevolgd met het perspectief van overgang naar een nieuwe BIG-groep, waaronder de huidige kinder- en jeugdpsychologen, alsnog de GZ-titel en BIG-registratie kunnen verkrijgen?
Nee, zoals mijn voorganger ook per brief van 27 mei 202511 aan uw kamer heeft aangegeven zie ik geen aanleiding om de beroepenstructuur van de geestelijke gezondheidszorg in de Wet BIG te wijzigen. Een overgangsregeling zou wel degelijk leiden tot hogere zorgkosten en er komt in dit kader geen overgangsregeling voor kinder- en jeugdpsychologen.
Een BIG-registratie is niet noodzakelijk voor het verlenen van kwalitatief goede zorg. Kinder- en jeugdpsychologen kunnen werken binnen het jeugdveld met hun SKJ-registratie. Ik zie geen noodzaak om K&J-psychologen zwaarder te reguleren vanuit het patiëntenbelang en de kwaliteit van de zorg. Zij kunnen zich alsnog bij- of omscholen om GZ-psycholoog te worden. Daarnaast is het niet te voorspellen of een overgangsregeling ertoe leidt dat er meer psychologen voor kinderen en jeugdigen aan het werk kunnen en moeilijk via een wetswijziging te regelen. Bovendien zou een dergelijke regeling naar verwachting leiden tot een hogere inschaling in salaris en daarmee tot een jaarlijkse stijging van de zorgkosten.
Klopt het dat uit de impactanalyse uit 2021 blijkt dat door de nieuwe structuur snelle verwijzing mogelijk zou zijn, de kwaliteit zou verbeteren doordat behandelaren beter en breder geschoold zouden zijn, de continuïteit doordat de scheiding in zorg tussen 18- en 18+ minder regide zou zijn, kleine sectoren beter gepositioneerd zouden worden, de zorgkosten beperkt zouden blijven tot € 10 miljoen en er bovendien ruim draagvlak bleek te zijn in het veld na verwerking van kritiek uit eerdere consultaties?
De impactanalyse uit 2021 schetst een beperkte positieve impact van de voorgestelde structuurwijziging. Verwacht werd een kleine verbetering van de op de kwaliteit van psychologische zorg en mogelijk snellere doorverwijzing. Die snellere verwijzing zou vooral het gevolg zijn van een register, waarin beter zichtbaar is wie waarvoor bevoegd en bekwaam is.12 De inzichtelijkheid van de deskundigheid van psychologen in een dergelijk register zal naar verwachting meer bijdragen aan betere doorverwijzing dan het verminderen van titels via het voorgestelde conceptwetsvoorstel. De impactanalyse laat ook zien dat de effecten op toegankelijkheid beperkt zijn, en dat de structurele zorgkosten op termijn mogelijk stijgen met circa € 12 tot € 20 miljoen (voor de GGZ en jeugdzorg gezamenlijk).
Bovendien benoemt de impactanalyse ook risico’s, zoals verlies van beroepsidentiteit, verwarring bij patiënten en verwijzers, en onzekerheid over de uitvoerbaarheid van overgangsregelingen. De verwachte voordelen waren onder andere in hoge mate afhankelijk van breed draagvlak, waarvan uit de internetconsultatie is gebleken dat dit onvoldoende aanwezig was.
Kunt u per bovenstaand doel van de nieuwe structuur aangeven waarom deze conclusies niet meer houdbaar zijn? Kunt u ook per afzonderlijk punt aangeven welke alternatieve plannen u heeft om alsnog tegemoet te komen aan de oorspronkelijke doelen van de nieuwe structuur? Of laat u deze doelen los?
Zoals in de brief van 27 mei 202513 aan uw Kamer gemeld vloeide het voorstel tot wijziging van de beroepenstructuur voort uit de bredere afspraak in het Integraal Zorgakkoord (IZA) om de beroepen- en opleidingenstructuur in de geestelijke gezondheidszorg efficiënter en flexibeler in te richten. Het doel was de beroepenstructuur in de psychologische zorg te vereenvoudigen en te verduidelijken, zodat patiënten en verwijzers sneller de juiste behandelaar kunnen vinden. Uit de reacties op de internetconsultatie blijkt echter dat deze doelstellingen onvoldoende gehaald worden: het voorstel leidt onder meer tot meer onduidelijkheid, hogere zorgkosten en er bestaat onvoldoende draagvlak in het veld. Ook zonder wetswijziging blijft het van groot belang dat de toegankelijkheid van de geestelijke gezondheidszorg wordt vergroot, zorgmedewerkers voldoende worden ondersteund en patiënten en verwijzers duidelijkheid hebben.
Hoe verklaart u de discrepantie tussen het eerdere beleidsvoornemen en positieve advies van experts, instellingen en beroepsverenigingen, specifiek op het onderdeel van de beroepenstructuur waarin kinder- en jeugdpsychologen en GZ zouden worden samengevoegd, en uw besluit om het voorstel in te trekken wegens negatieve reacties uit een internetconsultatie?
Dat er sprake is van een discrepantie tussen het eerdere beleidsvoornemen en het besluit om het conceptwetsvoorstel niet verder in procedure te brengen, herken ik niet. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 9, was de verwachte impact van het voorstel beperkt en sterk afhankelijk van onder andere breed draagvlak. Uit de internetconsultatie bleek onder andere dat er onvoldoende draagvlak in het veld was.
Bent u bereid om alsnog een aangepaste invoering, met meer draagvlak of gefaseerde implementatie, te overwegen?
Ik zie op dit moment geen aanleiding om de beroepenstructuur van de geestelijke gezondheidszorg in de Wet BIG te wijzigen. Gezien het beperkte draagvlak en de risico’s die het eerdere voorstel met zich meebracht, acht ik een aangepaste invoering of gefaseerde implementatie niet wenselijk.
De groeiende afhankelijkheid van Amerikaanse techgiganten |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
Zsolt Szabó (VVD), Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid, minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Overheidsorganisaties blijven in de Amerikaanse cloud, ondanks zorgen in de Tweede Kamer»?1 Bent u tevens bekend met het feit dat de hoofdaanklager van het Internationaal Strafhof onlangs de toegang tot Microsoft-diensten is ontzegd op laste van de Amerikaanse regering?
Ja.
Kunt u bevestigen dat het UWV en de SVB, die BNR met vijftien andere overheidsorganisaties onder de loep heeft genomen,2 de overstap naar clouddiensten van Amerikaanse dienstverleners niet heroverwegen? Zo ja, kunt u dit besluit onderbouwen?
Het Kabinet is het met de indieners eens dat zorgvuldige afwegingen bij cloudmigraties van groot belang zijn. Daarom moeten volgens het huidige beleid al een reeks van aspecten afgewogen worden. Onderdelen van de Rijksdienst zijn verplicht het Rijksbreed cloudbeleid 2022 te volgen. Hierin wordt reeds aandacht besteed aan de risico’s rondom marktconcentratie. Zbo’s zijn niet verplicht het Rijksbreed cloudbeleid te volgen, maar het wordt hen wel aangeraden. Daarnaast zijn zbo’s verplicht – op basis van de Kaderwet zbo’s – om op de voet van de ter zake voor de Rijksdienst geldende voorschriften maatregelen te nemen.
De continuïteit van de dienstverlening, nationale veiligheid en publieke waarden zijn daar verdere voorbeelden van. Ook dienen beveiligingsmaatregelen genomen te worden en risicoanalyses geactualiseerd te worden wanneer daar aanleiding toe is. In de herziening van het rijksbreed cloudbeleid wordt tevens aandacht besteed aan het verder beperken van afhankelijkheid van enkele leveranciers, de zogeheten marktconcentratie- en continuïteitsrisico’s.
Ja. SZW (inclusief de Nederlandse Arbeidsinspectie), UWV en de SVB volgen de geopolitieke ontwikkelingen en de reacties vanuit de Tweede Kamer en de demissionair Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties nauwgezet. De herziening van het rijksbreed cloudbeleid zal leiden tot een herziening van het eigen cloudbeleid. Aan de hand van het herziene beleid worden de keuzes voor digitale middelen geëvalueerd. Voor de UWV en SVB geldt dat zij niet vallen onder het rijkscloudbeleid, maar wel de belangrijke elementen uit het rijkscloudbeleid overnemen in hun eigen cloudbeleid.
Welke processen, registers, (mail)communicatiediensten en/of organisatieonderdelen die onder uw verantwoordelijkheid vallen, zijn op dit moment reeds ondergebracht in de cloud van Amerikaanse dienstverleners?
Voor de beantwoording limiteren wij ons tot het gebruik van materieel public cloudgebruik. Materieel public cloudgebruik is gebruik van public clouddiensten ten behoeve van het uitvoeren van de primaire taak van een organisatie. Met andere woorden, voor de organisatie is die (cloud)dienst van wezenlijk belang.
Voor SZW geldt dat er geen processen, registers, (mail)communicatiediensten en/of organisatieonderdelen zijn ondergebracht in de public cloud van Amerikaanse dienstverleners. SZW maakt wel gebruik van een aantal softwareleveranciers die applicaties als SaaS (Software as a Service) oplossing leveren en daarbij gebruik maken van Amerikaanse clouddienstverleners. Dit betreft diverse nuttige tools, websites en een tiental toepassingen ter ondersteuning van processen voor de primaire taak van de organisatie. Verder maakt SZW gebruik van de rijkswerkplek, inclusief communicatiediensten, die door SSC-ICT (BZK) wordt geleverd.
UWV maakt gebruik van dienstverlening van Microsoft volgens de afspraken van SLM (Strategisch Leveranciersmanagement) Microsoft Rijk voor kantoorautomatisering. Daarnaast wordt er voor enkele niet-primaire processen gebruik gemaakt van ondersteunende software van een Amerikaanse leverancier.
De SVB gebruikt in beperkte mate clouddiensten voor primaire processen waar het risicoprofiel dat toestaat. Voor de secundaire processen wordt gebruik gemaakt van clouddiensten voor publicatieprocessen, communicatiediensten, samenwerkingsprocessen, datawarehouse-/ business intelligenceprocessen, en IT-systeemontwikkelprocessen.
Kunt u een overzicht geven van de geplande en voorgenomen migraties naar clouddiensten van Amerikaanse dienstverleners, daar waar het uw departement, het UWV, de SVB en andere overheidsorganisaties onder uw gezag betreft?
Ten behoeve van de Kamerbrief van 22 november 20243 is een uitvraag gedaan bij alle departementen ten behoeve van een overzicht van alle geplande en voorgenomen cloudmigraties van overheids-ICT naar het buitenland. Het Ministerie van Defensie is daarin buiten beschouwing gelaten omdat zij buiten de scope van het Rijksbreed cloudbeleid vallen. Dit neemt niet weg dat Defensie wel gebruik maakt van clouddiensten. De departementen zijn zelf verantwoordelijk voor de implementatie van het cloudbeleid en daarom is het hun eigen afweging en invulling over wat zij onder (materiële) cloudmigraties verstaan.
Voor dit overzicht verwijst het Kabinet naar de Kamerbrief over geplande en voorgenomen cloudmigraties van overheids-ICT naar het buitenland van 22 november jl.
SZW heeft geen geplande of voorgenomen migratie naar clouddiensten van Amerikaanse dienstverleners, zoals ook gecommuniceerd in de kamerbrief van november vorig jaar.
UWV maakt gebruik van verschillende Microsoft clouddiensten, waarbij een traject richting het gebruik van een vernieuwd CRM (Customer Relationship Management)-systeem voor toepassing binnen de dienstverlening van UWV zich in implementatie bevindt. Ook heeft UWV onlangs een aanbesteding voor een nieuwe ERP (Enterprise Resource Planning)-systeem gepubliceerd. Cloudgebruik vormt hierin een belangrijk uitgangspunt.
De SVB voorziet op dit moment geen grootschalige nieuwe migraties naar clouddiensten van Amerikaanse dienstverleners. Wel wordt op dit moment ingezet op Azure cloud voor de uitwijkvoorziening voor de kleine regeling van Verzetsstrijders en oorlogsslachtoffers (V&O). Er wordt daarnaast voortgebouwd op het bestaande gebruik van Microsoft 365 en Azure, binnen de kaders van het centrale Rijkscontract. Hiertoe is de SVB genoodzaakt omdat er geen alternatieven in infrastructuur zijn.
Kunt u illustreren wat de directe gevolgen zouden zijn voor de continuïteit van de processen, dienstverlening en dataopslag binnen uw departement, het UWV, de SVB en andere overheidsorganisaties onder uw gezag, wanneer deze de toegang tot Amerikaanse digitale dienstverlening zouden worden ontzegd, zowel op dit moment als na de geplande en voorgenomen migraties? Welke merkbare gevolgen zou dit hebben voor Nederlandse burgers en voor de samenleving? Hoe gaat u ervoor zorgen dat die risico’s gemitigeerd worden?
De Verenigde Staten is en blijft een belangrijke bondgenoot, niet op de laatste plaats voor onze welvaart en veiligheid. Nederland zet zich er daarom voor in dat we als EU blijven samenwerken en optrekken met de VS, maar tegelijkertijd zelf verantwoordelijkheid nemen en ook eensgezind met de EU optrekken waar het onze kernbelangen betreft. Het kabinet is het wel met u eens dat een te grote afhankelijkheid van één of enkele marktpartijen ongewenst is. In de afweging welke data we in eigen beheer dan wel in de public cloud verwerken, moeten strategische afhankelijkheden én marktconcentraties worden meegewogen.
Dit nemen wij momenteel mee in de herziening van het Rijksbreed cloudbeleid, maar ook in de beleidskaders voor digitale autonomie en soevereiniteit van de overheid, en in de IT-sourcingstrategie Rijk. Ook zet het Kabinet zich in voor een verkenning naar een soevereine overheidscloud als alternatief voor public clouddiensten.
Deze voorziening moet de kloof overbruggen voor digitale dienstverlening waarvoor het gebruik van public cloud onwenselijk is, bijvoorbeeld vanwege de gevoeligheid van gegevens of wanneer ongewenste afhankelijkheden vermeden moeten worden.
Afhankelijkheden zijn echter niet te voorkomen en zijn ook niet altijd ongewenst. Het is van belang om op case-by-case basis zorgvuldig afwegingen te maken, om te bepalen waar en op welke wijze risicovolle strategische afhankelijkheden waar nodig voorkomen kunnen worden. Dit speelt op meer gebieden dan alleen cloud.
Het onderwerp «Strategische Autonomie» heeft uitgebreid aandacht van de Rijksoverheid. Onder andere middels de Agenda Digitale Open Strategische Autonomie (DOSA) en de medio dit jaar verwachte Visie digitale autonomie en soevereiniteit overheid.
Voor SZW geldt dat de gevolgen van eventuele uitval van de dienstverlening hoogstwaarschijnlijk te ondervangen is door een andere werkwijze waarbij de impact voor de burgers en samenleving klein is. Ook is binnen SZW een programma digitale weerbaarheid gestart om dergelijke risico’s verder te mitigeren.
UWV is voor de continuïteit van zijn dienstverlening afhankelijk van IT-dienstverleners. Om mogelijke problemen te ondervangen zijn in het kader van Business Continuity Management samen met SZW, ketenpartners en leveranciers crisisplannen opgesteld om essentiële bedrijfsprocessen te blijven uitvoeren, ondanks externe afhankelijkheden. In het licht van de toegenomen aandacht voor digitale weerbaarheid heeft UWV zijn inzet op Business Continuity Management geïntensiveerd.
Voor de SVB geldt dat de informatiesystemen voor de uitvoering van de verschillende wetten en regelingen zelf niet in de publieke cloud draaien, met uitzondering van de kleinschalige regeling V&O. Een abrupte ontzegging van toegang tot Amerikaanse clouddiensten raakt wel essentiële ondersteunende processen zoals e-mail, samenwerking (via Teams), documentuitwisseling, ontwikkelomgevingen, web portalen en securitymonitoring en leidt daarmee tot verstoring in de dienstverlening. Bovendien wordt een deel van de communicatiestructuur getroffen. De huidige regelingen worden met het kernsysteem buiten de cloud uitgevoerd.
Kunt u onderbouwen wat Amerikaanse wetgeving, zoals de CLOUD Act en de Foreign Intelligence Surveillance Act, in het ergste geval betekent voor de vertrouwelijkheid van de data die uw departement, het UWV, de SVB en andere overheidsorganisaties onder uw gezag hebben opgeslagen in de cloud van Amerikaanse dienstverleners? Wat zou het gevolg zijn voor Nederlandse burgers en de samenleving wanneer al deze data tezamen in handen van een statelijke actor zou belanden?
Diverse landen kennen wet- en regelgeving met extraterritoriale werking die medewerking aan veiligheidsdiensten verplicht, zoals de CLOUD Act in de VS. Dergelijke wet- en regelgeving kan, in bepaalde gevallen mogelijk leiden tot ongewenste toegang tot Nederlandse gegevens wanneer dit conflicteert met regelgeving als de AVG. Op basis van het advies van GreenbergTraurig kan echter geconcludeerd worden dat in het geval van de CLOUD Act het risico klein is.4
Ongeacht de wijze van verkrijging, is het in ieder geval onwenselijk dat alle data tezamen in handen van een statelijke actor kunnen belanden. Om dit te voorkomen kent het huidige Cloudbeleid al diverse regels omtrent de typen data die in de public cloud verwerkt mogen worden. In de herziening van het Cloudbeleid wordt ook hier aandacht aan besteed.
SZW volgt het rijkscloudbeleid, waarin altijd een risicoafweging wordt gemaakt. Op dit moment is geen sprake van opslag van bijzondere persoonsgegevens in de public cloud van Amerikaanse dienstverleners buiten de Europese Economische Ruimte (EER).
Ook UWV volgt, hoewel niet verplicht voor zbo’s, het Rijksbrede cloudbeleid en bijbehorende voorwaarden met bijbehorende risicoafweging voor gebruik van clouddiensten. Opslag en verwerking van persoonsgegevens vindt plaats conform geldende privacy-vereisten uit de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). UWV hanteert binnen het primaire proces als beleidsuitgangspunt dat persoonsgegevens in zaakdossiers verwerkt worden. Op dit moment worden voor zover UWV bekend zaakdossiers enkel binnen de EER verwerkt.
De SVB is zich bewust van de risico’s die voortvloeien uit Amerikaanse wetgeving. Daarom worden binnen publieke clouddiensten van Amerikaanse aanbieders géén bijzondere persoonsgegevens verwerkt. Bij het gebruik van Azure kiest de SVB expliciet voor datacenters binnen de EU, conform het principe van datalokalisatie. De continuïteit van de dienstverlening is maatschappelijk relevant, wat aanleiding is voor zorgvuldige inzet van digitale infrastructuur en leveranciersbinding.
Heeft u migraties naar digitale diensten van Amerikaanse techgiganten stopgezet of heroverwogen naar aanleiding van de aangenomen motie-Kathmann c.s.3 die hiertoe oproept?
Bij iedere migratie naar de Public Cloud moet zorgvuldig overwogen worden of de migratie leidt tot risico’s. Er zijn migraties heroverwogen naar aanleiding van onder meer de motie Kathmann. Met bijvoorbeeld als gevolg dat verwerking van data alleen binnen de EER plaatsvindt.
Zie verder vraag 2.
SZW, UWV en de SVB kijken heel zorgvuldig naar de risico’s, en hebben geen migraties stopgezet of heroverwogen naar aanleiding van de motie.
Hoe geven uw departement, het UWV, de SVB en andere overheidsorganisaties onder uw gezag voorts invulling aan de aangenomen motie-Six Dijkstra c.s.4 die oproept om als doelstelling te hanteren dat de continuïteit van digitale overheidsdienstverlening niet rechtstreeks afhankelijk is van partijen uit de Verenigde Staten?
SZW, UWV en de SVB volgen de geopolitieke ontwikkelingen en de reacties vanuit de Tweede Kamer en de demissionair Minister van BZK nauwgezet. Dit zal leiden tot een herziening van het rijkscloudbeleid en daarmee ook aanscherping van het eigen cloudbeleid van SZW, UWV en de SVB en strikte toetsing op elke voorgenomen uitbreiding.
Kunt u toezeggen dat de afhankelijkheid van Amerikaanse techgiganten binnen uw departement, het UWV, de SVB en andere overheidsorganisaties onder uw gezag niet verder zal toenemen, en dat het bevorderen van de strategische autonomie van Nederland en / of Europa het uitgangspunt is bij elk besluit omtrent digitale diensten dat onder uw gezag genomen wordt?
Zie vraag 5.
Bij het antwoord op vraag 5 zijn de overwegingen uiteengezet. SZW volgt het herziene rijksbrede cloudbeleid.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden vóór het notaoverleg over de initiatiefnota «Wolken aan de horizon»5 van 2 juni a.s.?
De verzending heeft zo spoedig mogelijk plaatsgevonden.
De groeiende afhankelijkheid van Amerikaanse techgiganten |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
Zsolt Szabó (VVD), Eppo Bruins (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Overheidsorganisaties blijven in de Amerikaanse cloud, ondanks zorgen in de Tweede Kamer»?1
Ja.
Bent u tevens bekend met het feit dat de hoofdaanklager van het Internationaal Strafhof onlangs de toegang tot Microsoft-diensten is ontzegd op laste van de Amerikaanse regering?
Ja.
Kunt u bevestigen dat Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), die Business News Radio (BNR) met zestien andere overheidsorganisaties onder de loep heeft genomen, de overstap naar clouddiensten van Amerikaanse dienstverleners niet heroverweegt? Zo ja, kunt u dit besluit onderbouwen?2
Het Kabinet is het met de indieners eens dat zorgvuldige afwegingen bij cloudmigraties van groot belang zijn. Daarom moeten volgens het huidige beleid al een reeks van aspecten afgewogen worden. Onderdelen van de Rijksdienst zijn verplicht het Rijksbreed cloudbeleid 2022 te volgen. Hierin wordt reeds aandacht besteed aan de risico’s rondom marktconcentratie. Zbo’s zijn niet verplicht het Rijksbreed cloudbeleid te volgen, maar het wordt hen wel aangeraden. Daarnaast zijn zbo’s verplicht – op basis van de Kaderwet zbo’s – om op de voet van de ter zake voor de Rijksdienst geldende voorschriften maatregelen te nemen.
De continuïteit van de dienstverlening, nationale veiligheid en publieke waarden zijn daar verdere voorbeelden van. Ook dienen beveiligingsmaatregelen genomen te worden en risicoanalyses geactualiseerd te worden wanneer daar aanleiding toe is. In de herziening van het rijksbreed cloudbeleid wordt tevens aandacht besteed aan het verder beperken van afhankelijkheid van enkele leveranciers, de zogeheten marktconcentratie- en continuïteitsrisico’s.
Het Ministerie van OCW volgt de ontwikkelingen en de reacties vanuit de Tweede Kamer, de Staatssecretaris Digitalisering (BZK) en CIO Rijk nauwgezet. Dit zal leiden tot een herziening van het Rijkscloudbeleid en het OCW Cloudbeleid wat na de zomer wordt verwacht. Het OCW Cloudbeleid is een afgeleide van het Rijkscloudbeleid en vertaalt dit beleid naar de OCW specifieke situatie. Aan de hand daarvan zal OCW de keuzes die OCW (inclusief DUO) heeft gemaakt en nog gaat maken evalueren/heroverwegen.
Welke processen, registers, (mail)communicatiediensten en/of organisatieonderdelen, die onder uw verantwoordelijkheid vallen, zijn op dit moment reeds ondergebracht in de cloud van Amerikaanse dienstverleners?
Voor de beantwoording limiteren wij ons tot het gebruik van materieel public cloudgebruik. Materieel public cloudgebruik is gebruik van public clouddiensten ten behoeve van het uitvoeren van de primaire taak van een organisatie. Met andere woorden, voor de organisatie is die (cloud)dienst van wezenlijk belang.
Binnen het Ministerie van OCW zijn geen primaire processen of registers ondergebracht in de cloud van Amerikaanse dienstverleners. Wel is de werkplek van OCW afhankelijk van Amerikaanse producten. Overheidsdata die met behulp van Amerikaanse producten, zoals die van Microsoft, worden geproduceerd, zijn voornamelijk in de eigen OCW-infrastructuur opgeslagen. OCW heeft de keus voor de Amerikaanse producten destijds zorgvuldig afgewogen tegen het huidige Rijkscloudbeleid en OCW Cloudbeleid en die keus voldoet dan ook aan dit beleid.
Hiernaast wordt op korte termijn binnen het Ministerie van OCW een klantcontactsysteem (Microsoft Dynamics 365) gebruikt door DUO welke ondergebracht is in de cloud van een Amerikaanse dienstverlener.
Met inachtneming van de reactie op de moties van 18 maart 20253, wordt nu extra aandacht besteed aan bijvoorbeeld concrete exit-strategieën.
Kunt u een overzicht geven van de geplande en voorgenomen migraties naar clouddiensten van Amerikaanse dienstverleners, daar waar het uw departement, DUO en andere overheidsorganisaties onder uw gezag betreft?
Ten behoeve van de Kamerbrief van 22 november 20244is een uitvraag gedaan bij alle departementen ten behoeve van een overzicht van alle geplande en voorgenomen cloudmigraties van overheids-ICT naar het buitenland. Het Ministerie van Defensie is daarin buiten beschouwing gelaten omdat zij buiten de scope van het Rijksbreed cloudbeleid vallen. Dit neemt niet weg dat Defensie wel gebruik maakt van clouddiensten. De departementen zijn zelf verantwoordelijk voor de implementatie van het cloudbeleid en daarom is het hun eigen afweging en invulling over wat zij onder (materiële) cloudmigraties verstaan.
Voor dit overzicht verwijst het Kabinet naar de Kamerbrief over geplande en voorgenomen cloudmigraties van overheids-ICT naar het buitenland van 22 november jl.
In bovengenoemde kamerbrief heeft OCW aangegeven bezig te zijn met het verder implementeren van (cloud) functionaliteiten van de werkplek. Op dit moment is de implementatie nog in onderzoek en zijn geen besluiten genomen.
Kunt u illustreren wat de directe gevolgen zouden zijn voor de continuïteit van de processen, dienstverlening en dataopslag binnen uw departement, DUO en andere overheidsorganisaties onder uw gezag, wanneer deze de toegang tot Amerikaanse digitale dienstverlening zouden worden ontzegd, zowel op dit moment als na de geplande en voorgenomen migraties?
De Verenigde Staten is en blijft een belangrijke bondgenoot, niet op de laatste plaats voor onze welvaart en veiligheid. Nederland zet zich er daarom voor in dat we als EU blijven samenwerken en optrekken met de VS, maar tegelijkertijd zelf verantwoordelijkheid nemen en ook eensgezind met de EU optrekken waar het onze kernbelangen betreft. Het kabinet is het wel met u eens dat een te grote afhankelijkheid van één of enkele marktpartijen ongewenst is. In de afweging welke data we in eigen beheer dan wel in de public cloud verwerken, moeten strategische afhankelijkheden én marktconcentraties worden meegewogen.
Dit nemen wij momenteel mee in de aanscherping van het Rijksbreed cloudbeleid, maar ook in de beleidskaders voor digitale autonomie en soevereiniteit van de overheid, en in de IT-sourcingstrategie Rijk. Ook zet het Kabinet zich deze kabinetsperiode in voor het realiseren van een soevereine overheidscloud als alternatief voor public clouddiensten.
Deze voorziening moet de kloof overbruggen voor digitale dienstverlening waarvoor het gebruik van public cloud onwenselijk is, bijvoorbeeld vanwege de gevoeligheid van gegevens of wanneer ongewenste afhankelijkheden vermeden moeten worden.
Afhankelijkheden zijn echter niet te voorkomen en zijn ook niet altijd ongewenst. Het is van belang om op case-by-case basis zorgvuldig afwegingen te maken, om te bepalen waar en op welke wijze risicovolle strategische afhankelijkheden waar nodig voorkomen kunnen worden. Dit speelt op meer gebieden dan alleen cloud.
Het onderwerp «Strategische Autonomie» heeft uitgebreid aandacht van de Rijksoverheid. Onder andere middels de Agenda Digitale Open Strategische Autonomie (DOSA) en de medio dit jaar verwachte Visie digitale autonomie en soevereiniteit overheid.
Bij ontzegging van gebruik van niet-Europese producten zal de ICT van vrijwel alle primaire processen en de werkplek-omgeving niet meer beschikbaar zijn. Daarmee kan OCW de digitale dienstverlening niet meer garanderen. OCW zal dan zo snel mogelijk alternatieven moeten implementeren. Dit zal veel tijd kosten. Dit geldt voor vrijwel alle overheidsorganisaties.
Welke merkbare gevolgen zou dit hebben voor Nederlandse burgers en voor de samenleving?
Zie vraag 6.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat die risico’s gemitigeerd worden?
Zie vraag 6.
Kunt u onderbouwen wat Amerikaanse wetgeving, zoals de CLOUD Act en de Foreign Intelligence Surveillance Act, in het ergste geval betekent voor de vertrouwelijkheid van de data die uw departement, DUO en andere overheidsorganisaties onder uw gezag hebben opgeslagen in de cloud van Amerikaanse dienstverleners?
Diverse landen kennen wet- en regelgeving met extraterritoriale werking die medewerking aan veiligheidsdiensten verplicht, zoals de CLOUD Act in de VS. Dergelijke wet- en regelgeving kan, in bepaalde gevallen mogelijk leiden tot ongewenste toegang tot Nederlandse gegevens wanneer dit conflicteert met regelgeving als de AVG. Op basis van het advies van GreenbergTraurig kan echter geconcludeerd worden dat in het geval van de CLOUD Act het risico klein is.5
Ongeacht de wijze van verkrijging, is het in ieder geval onwenselijk dat alle data tezamen in handen van een statelijke actor kunnen belanden. Om dit te voorkomen kent het huidige Cloudbeleid al diverse regels omtrent de typen data die in de public cloud verwerkt mogen worden. In de herziening van het Cloudbeleid wordt ook hier aandacht aan besteed.
Wat zou het gevolg zijn voor Nederlandse burgers en de samenleving wanneer al deze data tezamen in handen van een statelijke actor zou belanden?
Zie vraag 9.
Heeft u migraties naar digitale diensten van Amerikaanse techgiganten stopgezet of heroverwogen naar aanleiding van de aangenomen motie van het lid Kathmann c.s. die hiertoe oproept?3
Bij iedere migratie naar de public cloud moet zorgvuldig overwogen worden of de migratie leidt tot risico’s. Er zijn migraties heroverwogen naar aanleiding van onder meer de motie Kathmann. Met bijvoorbeeld als gevolg dat verwerking van data alleen binnen de EER plaatsvindt.
Zie verder vraag 2.
Hoe geven uw departement, DUO en andere overheidsorganisaties onder uw gezag voorts invulling aan de aangenomen motie van het lid Six Dijkstra c.s. die oproept om als doelstelling te hanteren dat de continuïteit van digitale overheidsdienstverlening niet rechtstreeks afhankelijk is van partijen uit de Verenigde Staten?4
Zie vraag 5.
Deze doelstelling wordt gehanteerd bij inrichting van de digitale dienstverlening.
OCW volgt de ontwikkelingen en de reacties vanuit de Tweede Kamer, de Staatssecretaris Digitalisering en CIO Rijk nauwgezet. De geopolitieke ontwikkelingen en de moties in de Tweede Kamer leiden binnen OCW al tot een andere risico-inschatting van aanbieders en levering van ICT-producten en -diensten.
Kunt u toezeggen dat de afhankelijkheid van Amerikaanse techgiganten binnen uw departement, DUO en andere overheidsorganisaties onder uw gezag niet verder zal toenemen, en dat het bevorderen van de strategische autonomie van Nederland en/of Europa het uitgangspunt is bij elk besluit omtrent digitale diensten dat onder uw gezag genomen wordt?
OCW maakt voor al haar technologiekeuzes een weloverwogen afweging op basis van kaders vanuit beleid, risico’s en bedrijfsbehoeften. Het te herziene rijksbrede cloudbeleid is voor OCW hierin van grote waarde om toekomstige keuzes vorm te geven. OCW zal strategische autonomie van Nederland en Europa bevorderen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden vóór het notaoverleg over de initiatiefnota «Wolken aan de horizon» van 2 juni 2025?5
De verzending heeft zo spoedig mogelijk plaatsgevonden.
De groeiende afhankelijkheid van Amerikaanse techgiganten |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Zsolt Szabó (VVD), Dirk Beljaarts (PvdV) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Overheidsorganisaties blijven in de Amerikaanse cloud, ondanks zorgen in de Tweede Kamer» (BNR, 20 mei 2025)? Bent u tevens bekend met het feit dat de hoofdaanklager van het Internationaal Strafhof onlangs de toegang tot Microsoft-diensten is ontzegd op laste van de Amerikaanse regering?
Ja.
Kunt u bevestigen dat de KvK, het CBS en de RVO, die BNR met veertien andere overheidsorganisaties onder de loep heeft genomen,1 de overstap naar clouddiensten van Amerikaanse dienstverleners niet heroverwegen? Zo ja, kunt u dit besluit onderbouwen?
Het Kabinet is het met de indieners eens dat zorgvuldige afwegingen bij cloudmigraties van groot belang zijn. Daarom moeten volgens het huidige beleid al een reeks van aspecten afgewogen worden. Onderdelen van de Rijksdienst zijn verplicht het Rijksbreed cloudbeleid 2022 te volgen. Hierin wordt reeds aandacht besteed aan de risico’s rondom marktconcentratie. Zbo’s zijn niet verplicht het Rijksbreed cloudbeleid te volgen, maar het wordt hen wel aangeraden. Daarnaast zijn zbo’s verplicht – op basis van de Kaderwet zbo’s – om op de voet van de ter zake voor de Rijksdienst geldende voorschriften maatregelen te nemen.
De continuïteit van de dienstverlening, nationale veiligheid en publieke waarden zijn daar verdere voorbeelden van. Ook dienen beveiligingsmaatregelen genomen te worden en risicoanalyses geactualiseerd te worden wanneer daar aanleiding toe is. In de herziening van het rijksbreed cloudbeleid wordt tevens aandacht besteed aan het verder beperken van afhankelijkheid van enkele leveranciers, de zogeheten marktconcentratie- en continuïteitsrisico’s.
Genoemde partijen volgen het rijkscloudbeleid. Periodieke heroverweging is hier geen onderdeel van. Op het moment dat situaties daar aanleiding toe geven wordt er naar gekeken. Maar ook dan zijn er beleidsmatige beperkingen (aanbestedingsregelgeving, lopende contracten etc.). In het eerdere debat inzake migraties van overheids-ICT naar het buitenland dd. 13 maart jl. over dit onderwerp heeft de Staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering aangegeven «niet alle cloudmigraties terug te willen draaien en wel een (her)overweging toe te willen passen bij nieuwe cloudmigraties.»
Welke processen, registers, (mail)communicatiediensten en / of organisatieonderdelen die onder uw verantwoordelijkheid vallen, zijn op dit moment reeds ondergebracht in de cloud van Amerikaanse dienstverleners?
Voor de beantwoording limiteren wij ons tot het gebruik van materieel public cloudgebruik. Materieel public cloudgebruik is gebruik van public clouddiensten ten behoeve van het uitvoeren van de primaire taak van een organisatie. Met andere woorden, voor de organisatie is die (cloud)dienst van wezenlijk belang.
Binnen het Departement en de daaronder ressorterende organisatieonderdelen wordt conform de mogelijkheden van het rijkscloudbeleid gebruik gemaakt van clouddienstverleners. Onder de afspraken van SLM rijk betreft dit diensten van Amerikaanse dienstverleners Microsoft en Amazon Web Services.
Voor de werkplek maakt het departement van EZ gebruik van MS365 in de public cloud van Microsoft.
Kunt u een overzicht geven van de geplande en voorgenomen migraties naar clouddiensten van Amerikaanse dienstverleners, daar waar het uw departement, de KvK, het CBS, de RVO en andere overheidsorganisaties onder uw gezag betreft?
Ten behoeve van de Kamerbrief van 22 november 20242is een uitvraag gedaan bij alle departementen ten behoeve van een overzicht van alle geplande en voorgenomen cloudmigraties van overheids-ICT naar het buitenland. Het Ministerie van Defensie is daarin buiten beschouwing gelaten omdat zij buiten de scope van het Rijksbreed cloudbeleid vallen. Dit neemt niet weg dat Defensie wel gebruik maakt van clouddiensten. De departementen zijn zelf verantwoordelijk voor de implementatie van het cloudbeleid en daarom is het hun eigen afweging en invulling over wat zij onder (materiële) cloudmigraties verstaan.
Voor dit overzicht verwijst het Kabinet naar de Kamerbrief over geplande en voorgenomen cloudmigraties van overheids-ICT naar het buitenland van 22 november jl.
Eerder voorgenomen migraties worden nader beschouwd, rekening houdend met de herziening, mede o.b.v. de aangenomen Kamermoties, van het Rijksbreed cloudbeleid. In de recent departementaal besloten cloudstrategie zijn hiervoor aanvullende en aangescherpte criteria vastgesteld.
Er wordt gewerkt aan een generiek MS Azure platform voor data verwerking. Het gebruik wordt heroverwogen.
De voorgenomen migratie van de Oracle ERP-oplossing naar Oracle Fusion, is heroverwogen met als voorlopig resultaat dat dit binnen de EER gehost gaat worden met extra risicogaranties en -afspraken.
Kunt u illustreren wat de directe gevolgen zouden zijn voor de continuïteit van de processen, dienstverlening en dataopslag binnen uw departement, de KvK, het CBS, de RVO en andere overheidsorganisaties onder uw gezag, wanneer deze de toegang tot Amerikaanse digitale dienstverlening zouden worden ontzegd, zowel op dit moment als na de geplande en voorgenomen migraties? Welke merkbare gevolgen zou dit hebben voor Nederlandse burgers en voor de samenleving? Hoe gaat u ervoor zorgen dat die risico’s gemitigeerd worden?
De Verenigde Staten is en blijft een belangrijke bondgenoot, niet op de laatste plaats voor onze welvaart en veiligheid. Nederland zet zich er daarom voor in dat we als EU blijven samenwerken en optrekken met de VS, maar tegelijkertijd zelf verantwoordelijkheid nemen en ook eensgezind met de EU optrekken waar het onze kernbelangen betreft. Het kabinet is het wel met u eens dat een te grote afhankelijkheid van één of enkele marktpartijen ongewenst is. In de afweging welke data we in eigen beheer dan wel in de public cloud verwerken, moeten strategische afhankelijkheden én marktconcentraties worden meegewogen.
Dit nemen wij momenteel mee in de herziening van het Rijksbreed cloudbeleid, maar ook in de beleidskaders voor digitale autonomie en soevereiniteit van de overheid, en in de IT-sourcingstrategie Rijk. Ook zet het Kabinet zich in voor een verkenning naar een soevereine overheidscloud als alternatief voor public clouddiensten.
Deze voorziening moet de kloof overbruggen voor digitale dienstverlening waarvoor het gebruik van public cloud onwenselijk is, bijvoorbeeld vanwege de gevoeligheid van gegevens of wanneer ongewenste afhankelijkheden vermeden moeten worden.
Afhankelijkheden zijn echter niet te voorkomen en zijn ook niet altijd ongewenst. Het is van belang om op case-by-case basis zorgvuldig afwegingen te maken, om te bepalen waar en op welke wijze risicovolle strategische afhankelijkheden waar nodig voorkomen kunnen worden. Dit speelt op meer gebieden dan alleen cloud.
Het onderwerp «Strategische Autonomie» heeft uitgebreid aandacht van de Rijksoverheid. Onder andere middels de Agenda Digitale Open Strategische Autonomie (DOSA) en de medio dit jaar verwachte Visie digitale autonomie en soevereiniteit overheid.
Het niet meer kunnen gebruiken van dienstverlening door Amerikaanse leveranciers zou op dit moment tot onoverkomelijke verstoring kunnen leiden van de dienstverlening. Daarom wordt door het departement actief meegewerkt aan de pilot voor het inzetten van «Mijn Bureau« als een van de mogelijke alternatieven. Bovendien worden er in Europees verband (Eurocloud) mogelijkheden onderzocht.
Voor het opvangen van piekmomenten in de dienstverlening blijft het belangrijk om snel te kunnen op- en afschalen. NL/EU alternatieven worden onderzocht.
Kunt u onderbouwen wat Amerikaanse wetgeving, zoals de CLOUD Act en de Foreign Intelligence Surveillance Act, in het ergste geval betekent voor de vertrouwelijkheid van de data die uw departement, de KvK, het CBS, de RVO en andere overheidsorganisaties onder uw gezag hebben opgeslagen in de cloud van Amerikaanse dienstverleners? Wat zou het gevolg zijn voor Nederlandse burgers en de samenleving wanneer al deze data tezamen in handen van een statelijke actor zou belanden?
Diverse landen kennen wet- en regelgeving met extraterritoriale werking die medewerking aan veiligheidsdiensten verplicht, zoals de CLOUD Act in de VS. Dergelijke wet- en regelgeving kan, in bepaalde gevallen mogelijk leiden tot ongewenste toegang tot Nederlandse gegevens wanneer dit conflicteert met regelgeving als de AVG. Op basis van het advies van GreenbergTraurig kan echter geconcludeerd worden dat in het geval van de CLOUD Act het risico klein is.3
Ongeacht de wijze van verkrijging, is het in ieder geval onwenselijk dat alle data tezamen in handen van een statelijke actor kunnen belanden. Om dit te voorkomen kent het huidige Cloudbeleid al diverse regels omtrent de typen data die in de public cloud verwerkt mogen worden. In de herziening van het Cloudbeleid wordt ook hier aandacht aan besteed.
Heeft u migraties naar digitale diensten van Amerikaanse techgiganten stopgezet of heroverwogen naar aanleiding van de aangenomen motie-Kathmann c.s. (Kamerstuk 26 643, nr. 1315) die hiertoe oproept?
Bij iedere migratie naar de Public Cloud moet zorgvuldig overwogen worden of de migratie leidt tot risico’s. Er zijn migraties heroverwogen naar aanleiding van onder meer de motie Kathmann. Met bijvoorbeeld als gevolg dat verwerking van data alleen binnen de EER plaatsvindt.
Zie verder vraag 2.
Ja, de voorgenomen migratie van de Oracle ERP-oplossing naar Oracle Fusion, is heroverwogen met als voorlopig resultaat dat dit binnen de EER gehost gaat worden met extra risicogaranties en -afspraken.
Hoe geven uw departement, de KvK, het CBS, de RVO en andere overheidsorganisaties onder uw gezag voorts invulling aan de aangenomen motie-Six Dijkstra c.s. (Kamerstuk 26 643, nr. 1320) die oproept om als doelstelling te hanteren dat de continuïteit van digitale overheidsdienstverlening niet rechtstreeks afhankelijk is van partijen uit de Verenigde Staten?
Zie vraag 5.
Kunt u toezeggen dat de afhankelijkheid van Amerikaanse techgiganten binnen uw departement, de KvK, het CBS, de RVO en andere overheidsorganisaties onder uw gezag niet verder zal toenemen, en dat het bevorderen van de strategische autonomie van Nederland en / of Europa het uitgangspunt is bij elk besluit omtrent digitale diensten dat onder uw gezag genomen wordt?
Departementaal is er een aangescherpte cloudstrategie vastgesteld, binnen de kaders van het huidige Rijksbreed cloudbeleid, met daarin aanvullende criteria die ondersteunen in het bevorderen van de strategische autonomie en waar dat mogelijk is zich richten op het beperken van de afhankelijkheid van enkele aanbieders.
Kunt u de ACM, als onafhankelijke autoriteit, vragen of zij bereid is om zelfstandig te reageren op vragen 2, 4, 5, 6, 8 en 9?
Ja, ik ben bereid dat te doen en heb dat inmiddels aan de ACM gevraagd. De ACM geeft aan dit zo snel mogelijk te beantwoorden.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden vóór het notaoverleg over de initiatiefnota «Wolken aan de horizon» (Kamerstuk 36 574) van 2 juni a.s.?
De verzending heeft zo spoedig mogelijk plaatsgevonden.
De groeiende afhankelijkheid van Amerikaanse techgiganten |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
Zsolt Szabó (VVD), Barry Madlener (PVV) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Overheidsorganisaties blijven in de Amerikaanse cloud, ondanks zorgen in de Tweede Kamer»1? Bent u tevens bekend met het feit dat de hoofdaanklager van het Internationaal Strafhof onlangs de toegang tot Microsoft-diensten is ontzegd op laste van de Amerikaanse regering?
Ja.
Kunt u bevestigen dat Rijkswaterstaat, die BNR met zestien andere overheidsorganisaties onder de loep heeft genomen,2 de overstap naar clouddiensten van Amerikaanse dienstverleners niet heroverweegt? Zo ja, kunt u dit besluit onderbouwen?
Het Kabinet is het met de indieners eens dat zorgvuldige afwegingen bij cloudmigraties van groot belang zijn. Daarom moeten volgens het huidige beleid al een reeks van aspecten afgewogen worden. Onderdelen van de Rijksdienst zijn verplicht het Rijksbreed cloudbeleid 2022 te volgen. Hierin wordt reeds aandacht besteed aan de risico’s rondom marktconcentratie. Zbo’s zijn niet verplicht het Rijksbreed cloudbeleid te volgen, maar het wordt hen wel aangeraden. Daarnaast zijn zbo’s verplicht – op basis van de Kaderwet zbo’s – om op de voet van de ter zake voor de Rijksdienst geldende voorschriften maatregelen te nemen.
De continuïteit van de dienstverlening, nationale veiligheid en publieke waarden zijn daar verdere voorbeelden van. Ook dienen beveiligingsmaatregelen genomen te worden en risicoanalyses geactualiseerd te worden wanneer daar aanleiding toe is. In de herziening van het rijksbreed cloudbeleid wordt tevens aandacht besteed aan het verder beperken van afhankelijkheid van enkele leveranciers, de zogeheten marktconcentratie- en continuïteitsrisico’s.
Sinds december 2023 geldt er bij Rijkswaterstaat een cloud freeze. Dit betekent dat het uitgangspunt is dat er geen data, e-mail en applicaties naar de publieke cloud gaan. In oktober 2024 heeft Rijkswaterstaat de nieuwe ICT Strategie 2025–2030 vastgesteld. Bij RWS geldt het beleid dat missie-kritische systemen en bedrijfskritische systemen niet in de publieke cloud worden geplaatst.
Welke processen, registers, (mail)communicatiediensten en/of organisatieonderdelen die onder uw verantwoordelijkheid vallen, zijn op dit moment reeds ondergebracht in de cloud van Amerikaanse dienstverleners?
Voor de beantwoording limiteren wij ons tot het gebruik van materieel public cloudgebruik. Materieel public cloudgebruik is gebruik van public clouddiensten ten behoeve van het uitvoeren van de primaire taak van een organisatie. Met andere woorden, voor de organisatie is die (cloud)dienst van wezenlijk belang.
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat maakt voor kantoortoepassingen onder andere gebruik van Microsoft 365 diensten (videoconferencing en voor een klein deel van de organisatie ook e-mail). Data blijven daarbij zoveel als enigszins mogelijk opgeslagen in eigen datacenters (bestanden, document management, samenwerkfunctionaliteit). Dit zijn diensten die worden aangeboden door Shared Service Centers (SSC’s) van de Rijksoverheid. Voor een aantal onderzoekstoepassingen en een aantal websites wordt gebruik gemaakt van clouddiensten op Microsoft Azure en Amazon Webservices (AWS). Voor deze diensten die nu in de cloud bij Amerikaanse dienstverleners zijn ondergebracht worden de afhankelijkheden verder onderzocht om maatregelen te kunnen treffen conform cloudbeleid en implementatiekader.
Kunt u een overzicht geven van de geplande en voorgenomen migraties naar clouddiensten van Amerikaanse dienstverleners, daar waar het uw departement, Rijkswaterstaat en andere overheidsorganisaties onder uw gezag betreft?
Ten behoeve van de Kamerbrief van 22 november 20243is een uitvraag gedaan bij alle departementen ten behoeve van een overzicht van alle geplande en voorgenomen cloudmigraties van overheids-ICT naar het buitenland.4 Het Ministerie van Defensie is daarin buiten beschouwing gelaten omdat zij buiten de scope van het Rijksbreed cloudbeleid vallen. Dit neemt niet weg dat Defensie wel gebruik maakt van clouddiensten. De departementen zijn zelf verantwoordelijk voor de implementatie van het cloudbeleid en daarom is het hun eigen afweging en invulling over wat zij onder (materiële) cloudmigraties verstaan.
Voor dit overzicht verwijst het Kabinet naar de Kamerbrief over geplande en voorgenomen cloudmigraties van overheids-ICT naar het buitenland van 22 november jl.
Er zijn bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat geen nieuwe migraties gepland sinds de Kamerbrief over geplande en voorgenomen cloudmigraties van overheids-ICT naar het buitenland van 22 november jl.
Verschillende ZBO’s hebben een sourcing strategie waar Amerikaanse cloudleveranciers een rol in spelen. Zij zijn niet gehouden aan het Rijksbreed cloudbeleid maar geven wel aan gebruik van het IenW cloudbeleid, waarin de regelingen van het Rijksbreed cloudbeleid en Implementatiekader zijn opgenomen.
Kunt u illustreren wat de directe gevolgen zouden zijn voor de continuïteit van de processen, dienstverlening en dataopslag binnen uw departement, Rijkswaterstaat en andere overheidsorganisaties onder uw gezag, wanneer deze de toegang tot Amerikaanse digitale dienstverlening zouden worden ontzegd, zowel op dit moment als na de geplande en voorgenomen migraties? Welke merkbare gevolgen zou dit hebben voor Nederlandse burgers en voor de samenleving? Hoe gaat u ervoor zorgen dat die risico’s gemitigeerd worden?
De Verenigde Staten is en blijft een belangrijke bondgenoot, niet op de laatste plaats voor onze welvaart en veiligheid. Nederland zet zich er daarom voor in dat we als EU blijven samenwerken en optrekken met de VS, maar tegelijkertijd zelf verantwoordelijkheid nemen en ook eensgezind met de EU optrekken waar het onze kernbelangen betreft. Het kabinet is het wel met u eens dat een te grote afhankelijkheid van één of enkele marktpartijen ongewenst is. In de afweging welke data we in eigen beheer dan wel in de public cloud verwerken, moeten strategische afhankelijkheden én marktconcentraties worden meegewogen.
Dit nemen wij momenteel mee in de herziening van het Rijksbreed cloudbeleid, maar ook in de beleidskaders voor digitale autonomie en soevereiniteit van de overheid, en in de IT-sourcingstrategie Rijk. Ook zet het Kabinet zich in voor een verkenning naar een soevereine overheidscloud als alternatief voor public clouddiensten.
Deze voorziening moet de kloof overbruggen voor digitale dienstverlening waarvoor het gebruik van public cloud onwenselijk is, bijvoorbeeld vanwege de gevoeligheid van gegevens of wanneer ongewenste afhankelijkheden vermeden moeten worden.
Afhankelijkheden zijn echter niet te voorkomen en zijn ook niet altijd ongewenst. Het is van belang om op case-by-case basis zorgvuldig afwegingen te maken, om te bepalen waar en op welke wijze risicovolle strategische afhankelijkheden waar nodig voorkomen kunnen worden. Dit speelt op meer gebieden dan alleen cloud.
Het onderwerp «Strategische Autonomie» heeft uitgebreid aandacht van de Rijksoverheid. Onder andere middels de Agenda Digitale Open Strategische Autonomie (DOSA) en de medio dit jaar verwachte Visie digitale autonomie en soevereiniteit overheid.
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat neemt, net als andere departementen, diverse ICT-producten en diensten af van verschillende IT-leveranciers, waaronder Amerikaanse. Indien de toegang tot deze diensten wordt ontzegd heeft dit impact op de continuïteit van een aantal processen en dienstverlening. Naar aanleiding van de geopolitieke ontwikkelingen zet het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, samen met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in op het aanscherpen van het Rijksbreed cloudbeleid, de beleidskaders voor digitale autonomie en soevereiniteit van de overheid en de IT-sourcingstrategie Rijk. Ook zet het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, naast het verder onderzoeken van afhankelijkheden en het verder doorontwikkelen van bestaande exit-strategieën, samen met BZK in op het realiseren en in gebruik nemen van een soevereine overheidscloud als alternatief voor public clouddiensten.
Kunt u onderbouwen wat Amerikaanse wetgeving, zoals de CLOUD Act en de Foreign Intelligence Surveillance Act, in het ergste geval betekent voor de vertrouwelijkheid van de data die uw departement, Rijkswaterstaat en andere overheidsorganisaties onder uw gezag hebben opgeslagen in de cloud van Amerikaanse dienstverleners? Wat zou het gevolg zijn voor Nederlandse burgers en de samenleving wanneer al deze data tezamen in handen van een statelijke actor zou belanden?
Diverse landen kennen wet- en regelgeving met extraterritoriale werking die medewerking aan veiligheidsdiensten verplicht, zoals de CLOUD Act in de VS. Dergelijke wet- en regelgeving kan, in bepaalde gevallen mogelijk leiden tot ongewenste toegang tot Nederlandse gegevens wanneer dit conflicteert met regelgeving als de AVG. Op basis van het advies van GreenbergTraurig kan echter geconcludeerd worden dat in het geval van de CLOUD Act het risico klein is.5
Ongeacht de wijze van verkrijging, is het in ieder geval onwenselijk dat alle data tezamen in handen van een statelijke actor kunnen belanden. Om dit te voorkomen kent het huidige Cloudbeleid al diverse regels omtrent de typen data die in de public cloud verwerkt mogen worden. In de herziening van het Cloudbeleid wordt ook hier aandacht aan besteed.
Heeft u migraties naar digitale diensten van Amerikaanse techgiganten stopgezet of heroverwogen naar aanleiding van de aangenomen motie-Kathmann c.s.3 die hiertoe oproept?
Bij iedere migratie naar de Public Cloud moet zorgvuldig overwogen worden of de migratie leidt tot risico’s. Er zijn migraties heroverwogen naar aanleiding van onder meer de motie Kathmann. Met bijvoorbeeld als gevolg dat verwerking van data alleen binnen de EER plaatsvindt.
Zie verder vraag 2.
In lijn met de I-strategie van IenW en de ICT Strategie 2025–2030 van Rijkswaterstaat, ligt de focus op de bouw van een soevereine overheidscloud in eigen datacenter(s).
Hoe geven uw departement, Rijkswaterstaat en andere overheidsorganisaties onder uw gezag voorts invulling aan de aangenomen motie-Six Dijkstra c.s.4 die oproept om als doelstelling te hanteren dat de continuïteit van digitale overheidsdienstverlening niet rechtstreeks afhankelijk is van partijen uit de Verenigde Staten?
Zie vraag 5.
Kunt u toezeggen dat de afhankelijkheid van Amerikaanse techgiganten binnen uw departement, Rijkswaterstaat en andere overheidsorganisaties onder uw gezag niet verder zal toenemen, en dat het bevorderen van de strategische autonomie van Nederland en/of Europa het uitgangspunt is bij elk besluit omtrent digitale diensten dat onder uw gezag genomen wordt?
Zie vraag 5.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden vóór het notaoverleg over de initiatiefnota «Wolken aan de horizon» (Kamerstuk 36 574) van 2 juni a.s.?
De verzending heeft zo spoedig mogelijk plaatsgevonden.
De groeiende afhankelijkheid van Amerikaanse techgiganten |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
Eelco Heinen (minister financiën, minister economische zaken) (VVD), Zsolt Szabó (VVD), Tjebbe van Oostenbruggen (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Overheidsorganisaties blijven in de Amerikaanse cloud, ondanks zorgen in de Tweede Kamer»1? Bent u tevens bekend met het feit dat de hoofdaanklager van het Internationaal Strafhof onlangs de toegang tot Microsoft-diensten is ontzegd op laste van de Amerikaanse regering?
Ja.
Kunt u bevestigen dat DNB, die BNR met vijftien andere overheidsorganisaties onder de loep heeft genomen2, de overstap naar clouddiensten van Amerikaanse dienstverleners niet heroverweegt? Zo ja, kunt u dit besluit onderbouwen?
Het kabinet is het met de indieners eens dat zorgvuldige afwegingen bij cloudmigraties van groot belang zijn. Daarom moeten volgens het huidige beleid al een reeks van aspecten afgewogen worden. Onderdelen van de Rijksdienst zijn verplicht het rijksbreed cloudbeleid 2022 te volgen. Hierin wordt reeds aandacht besteed aan de risico’s rondom marktconcentratie. Zbo’s zijn niet verplicht het rijksbreed cloudbeleid te volgen, maar het wordt hen wel aangeraden. Daarnaast zijn zbo’s verplicht – op basis van de Kaderwet zbo’s – om op de voet van de ter zake voor de Rijksdienst geldende voorschriften maatregelen te nemen.
De continuïteit van de dienstverlening, nationale veiligheid en publieke waarden zijn daar verdere voorbeelden van. Ook dienen beveiligingsmaatregelen genomen te worden en risicoanalyses geactualiseerd te worden wanneer daar aanleiding toe is. In de herziening van het rijksbreed cloudbeleid wordt tevens aandacht besteed aan het verder beperken van afhankelijkheid van enkele leveranciers, de zogeheten marktconcentratie- en continuïteitsrisico’s.
DNB valt als zbo niet onder het rijksbrede of departementale cloudbeleid. DNB geeft aan dat de risico's verbonden met de clouddiensten in een continu proces worden gemonitord en dat op basis van een integrale risicoafweging passende maatregelen worden genomen. Op basis van de huidige risicoafweging en businesscase ziet DNB voor de korte tot middellange termijn geen noodzaak tot heroverweging. Wel onderzoekt DNB voor hoog-kritische systemen exit/fallbackscenario's en back-up van data.
Welke processen, registers, (mail)communicatiediensten en / of organisatieonderdelen die onder uw verantwoordelijkheid vallen, zijn op dit moment reeds ondergebracht in de cloud van Amerikaanse dienstverleners?
Voor de beantwoording limiteren wij ons tot het gebruik van materieel public cloudgebruik. Materieel public cloudgebruik is gebruik van public clouddiensten ten behoeve van het uitvoeren van de primaire taak van een organisatie. Met andere woorden, voor de organisatie is die (cloud)dienst van wezenlijk belang.
Het Ministerie van Financiën maakt in lijn met het huidige rijksbrede cloudbeleid beperkt gebruik van clouddiensten, waarbij er sprake kan zijn van Amerikaanse aanbieders. Dit ter ondersteuning van de bedrijfsvoeringsprocessen, en in beperkte gevallen als onderdeel van het primaire proces van de uitvoering. Zo maakt de Douane gebruik van Microsoft Azure ter ondersteuning van het keuzeproces binnen het toezicht op grensoverschrijdend goederenverkeer, wat onderdeel is van het primaire proces. Voor alle toepassingen geldt dat risico’s rond afhankelijkheden en gegevensbescherming zorgvuldig worden meegewogen.
Kunt u een overzicht geven van de geplande en voorgenomen migraties naar clouddiensten van Amerikaanse dienstverleners, daar waar het uw departement, DNB en andere overheidsorganisaties onder uw gezag betreft?
Ten behoeve van de Kamerbrief van 22 november 20243is een uitvraag gedaan bij alle departementen ten behoeve van een overzicht van alle geplande en voorgenomen cloudmigraties van overheids-ICT naar het buitenland. Het Ministerie van Defensie is daarin buiten beschouwing gelaten omdat zij buiten de scope van het rijksbreed cloudbeleid vallen. Dit neemt niet weg dat Defensie wel gebruik maakt van clouddiensten. De departementen zijn zelf verantwoordelijk voor de implementatie van het cloudbeleid en daarom is het hun eigen afweging en invulling over wat zij onder (materiële) cloudmigraties verstaan.
Voor dit overzicht verwijst het kabinet naar de Kamerbrief over geplande en voorgenomen cloudmigraties van overheids-ICT naar het buitenland van 22 november jl.
In het Jaarplan 2025 Belastingdienst dat uw Kamer op 11 december 2024 heeft ontvangen4, is aangegeven dat de Belastingdienst voornemens is om in 2025 de kantoorautomatisering naar Microsoft365 te migreren. De implementatie van de migratie is op dit moment nog niet gestart. De applicaties binnen de primaire processen voor de heffing en inning blijven draaien in hun huidige on-premise omgeving, op door de Belastingdienst zelf beheerde servers. De Belastingdienst volgt de recente (geo)politieke ontwikkelingen en doorloopt, in afstemming met CIO Rijk, een zorgvuldig besluitvormingstraject. Zodra er een definitief besluit is genomen, zal uw Kamer hierover worden geïnformeerd.
De Domeinen Roerende Zaken maakt per medio 2024 gebruik van Microsoft365. Deze stap is gezet, nadat de benodigde compliantie op het gebied van informatiebeveiliging en privacy was geborgd.
Na zorgvuldige heroverweging van risico’s, kosten en benefits gaat DNB door met de reeds voorgenomen migraties naar clouddiensten. DNB voorziet op dit moment geen grootschalige nieuwe migraties.
AFM heeft reeds een migratie gepland van Sharepoint naar Sharepoint online. Daarnaast zijn er geen nieuwe migraties gepland.
Kunt u illustreren wat de directe gevolgen zouden zijn voor de continuïteit van de processen, dienstverlening en dataopslag binnen uw departement, DNB en andere overheidsorganisaties onder uw gezag, wanneer deze de toegang tot Amerikaanse digitale dienstverlening zouden worden ontzegd, zowel op dit moment als na de geplande en voorgenomen migraties? Welke merkbare gevolgen zou dit hebben voor Nederlandse burgers en voor de samenleving? Hoe gaat u ervoor zorgen dat die risico’s worden gemitigeerd?
De Verenigde Staten is en blijft een belangrijke bondgenoot, niet op de laatste plaats voor onze welvaart en veiligheid. Nederland zet zich er daarom voor in dat we als EU blijven samenwerken en optrekken met de VS, maar tegelijkertijd zelf verantwoordelijkheid nemen en ook eensgezind met de EU optrekken waar het onze kernbelangen betreft. Het kabinet is het wel met u eens dat een te grote afhankelijkheid van één of enkele marktpartijen ongewenst is. In de afweging welke data we in eigen beheer dan wel in de public cloud verwerken, moeten strategische afhankelijkheden én marktconcentraties worden meegewogen.
Dit nemen wij momenteel mee in de herziening van het rijksbreed cloudbeleid, maar ook in de beleidskaders voor digitale autonomie en soevereiniteit van de overheid, en in de IT-sourcingstrategie Rijk. Ook zet het Kabinet zich in voor een verkenning naar een soevereine overheidscloud als alternatief voor public clouddiensten.
Deze voorziening moet de kloof overbruggen voor digitale dienstverlening waarvoor het gebruik van public cloud onwenselijk is, bijvoorbeeld vanwege de gevoeligheid van gegevens of wanneer ongewenste afhankelijkheden vermeden moeten worden.
Afhankelijkheden zijn echter niet te voorkomen en zijn ook niet altijd ongewenst. Het is van belang om op case-by-case basis zorgvuldig afwegingen te maken, om te bepalen waar en op welke wijze risicovolle strategische afhankelijkheden waar nodig voorkomen kunnen worden. Dit speelt op meer gebieden dan alleen cloud.
Het onderwerp «Strategische Autonomie» heeft uitgebreid aandacht van de Rijksoverheid. Onder andere middels de Agenda Digitale Open Strategische Autonomie (DOSA) en de medio dit jaar verwachte Visie digitale autonomie en soevereiniteit overheid.
Het Ministerie van Financiën neemt, net als andere departementen, diverse ICT-producten en diensten af van verschillende IT-leveranciers, waaronder Amerikaanse. Indien de toegang tot deze diensten wordt ontzegd heeft dit impact op de continuïteit van een aantal processen en dienstverlening. Bij voorgenomen cloudmigraties wordt daarom een exit-strategie opgesteld en een zorgvuldig besluitvormingstraject doorlopen. Elke ICT-oplossing (of deze nu wordt ingekocht of intern ontwikkeld) brengt een zekere mate van afhankelijkheid van leveranciers met zich mee. Ook bij on-premise oplossingen geldt dat bij het wegvallen van bijvoorbeeld Microsoft- of Apple-ondersteuning, cruciale functionaliteit kan uitvallen. Dit onderstreept dat het hier niet alleen een cloudvraagstuk betreft, maar in de kern een licentie- en leveranciersafhankelijkheidsvraagstuk is.
Belastingdienst, Douane en Toeslagen onderzoeken verder hoe samenwerking met de markt kan bijdragen aan een toekomstbestendige IT-inrichting. De domeinarchitectuur fungeert hierbij als richtinggevend kader. Uitgangspunt is het benutten van marktstandaarden, borging van kerncompetenties en heldere verantwoordelijkheidsverdeling. Dit draagt bij aan een wendbare, betrouwbare en toekomstvaste informatievoorziening, passend binnen de eisen en kaders van publieke dienstverlening.
DNB volgt, net als veel andere publieke en financiële instellingen in Europa, de ontwikkelingen over dataopslag in de cloud op de voet en zal beleid indien nodig aanscherpen. DNB onderzoekt binnen het Eurosysteem de mogelijkheden om de afhankelijkheid van Amerikaanse IT-leveranciers te verkleinen en implementeert waar nodig oplossingen om de risico’s te mitigeren.
Ook AFM geeft aan de ontwikkelingen uit de markt en vanuit de Rijksoverheid nauwgezet te volgen. AFM geeft daarnaast aan dat haar cloudprovider eraan werkt om Europa juridisch los te koppelen van Amerikaanse regelgeving. Indien nodig zal AFM haar beleid op basis hiervan aanpassen.
Kunt u onderbouwen wat Amerikaanse wetgeving, zoals de CLOUD Act en de Foreign Intelligence Surveillance Act in het ergste geval betekent voor de vertrouwelijkheid van de data die uw departement, DNB en andere overheidsorganisaties onder uw gezag hebben opgeslagen in de cloud van Amerikaanse dienstverleners? Wat zou het gevolg zijn voor Nederlandse burgers en de samenleving wanneer al deze data tezamen in handen van een statelijke actor zou belanden?
Diverse landen kennen wet- en regelgeving met extraterritoriale werking die medewerking aan veiligheidsdiensten verplicht, zoals de CLOUD Act in de VS. Dergelijke wet- en regelgeving kan, in bepaalde gevallen mogelijk leiden tot ongewenste toegang tot Nederlandse gegevens wanneer dit conflicteert met regelgeving als de AVG. Op basis van het advies van GreenbergTraurig kan echter geconcludeerd worden dat in het geval van de CLOUD Act het risico klein is.5
Ongeacht de wijze van verkrijging, is het in ieder geval onwenselijk dat alle data tezamen in handen van een statelijke actor kunnen belanden. Om dit te voorkomen kent het huidige Cloudbeleid al diverse regels omtrent de typen data die in de public cloud verwerkt mogen worden. In de herziening van het Cloudbeleid wordt ook hier aandacht aan besteed.
Heeft u migraties naar digitale diensten van Amerikaanse techgiganten stopgezet of heroverwogen naar aanleiding van de aangenomen motie-Kathmann c.s. [Kamerstuk 26 643-1315] die hiertoe oproept?
Bij iedere migratie naar de Public Cloud moet zorgvuldig overwogen worden of de migratie leidt tot risico’s. Er zijn migraties heroverwogen naar aanleiding van onder meer de motie Kathmann. Met bijvoorbeeld als gevolg dat verwerking van data alleen binnen de EER plaatsvindt.
Zie verder vraag 2.
Het Ministerie van Financiën handelt conform rijksbrede kaders en EU-wetgeving. Leveranciers kunnen uitsluitend worden uitgesloten wanneer zij niet voldoen aan het bestek of als er een juridische grondslag is. Banden met de Amerikaanse overheid vormen op zichzelf geen uitsluitingsgrond onder de EU-aanbestedingsregels. Tegelijkertijd is de IT-afhankelijkheid van Amerikaanse bedrijven groot. Onafhankelijkheid op korte termijn is dan ook niet realistisch.
Risico’s kunnen worden beheerst via contractuele afspraken en een goed uitgewerkte exit-strategie. Het onderhouden van werkbare relaties met Amerikaanse leveranciers blijft daarbij essentieel.
Zie verder vraag 2.
Hoe geven uw departement, DNB en andere overheidsorganisaties onder uw gezag voorts invulling aan de aangenomen motie-Six Dijkstra c.s. [Kamerstuk 6643-1320] die oproept om als doelstelling te hanteren dat de continuïteit van digitale overheidsdienstverlening niet rechtstreeks afhankelijk is van partijen uit de Verenigde Staten?
Het Ministerie van Financiën onderschrijft het belang van continuïteit en weerbaarheid in de digitale dienstverlening. Er wordt daarom, op basis van risicoafwegingen, rekening gehouden met het effect op de continuïteit door eventuele strategische afhankelijkheid van leveranciers ongeacht het land waar de leverancier is gevestigd. Zoals geschetst in de Kamerbrief over uitvoering ontraden aangenomen moties debat migraties overheids-ICT naar het buitenland van 7 april jl., vereist digitale soevereiniteit een evenwichtige benadering waarbij samenwerking met strategische partners wordt gecombineerd met het versterken van de Europese en nationale regie over digitale infrastructuur. Het Ministerie van Financiën erkent daarnaast het belang van de ontwikkeling van een soevereine overheidscloud als onderdeel van een breder pakket aan maatregelen binnen het huidige rijkscloudbeleid en de IT-sourcingstrategie Rijk.
DNB en AFM hebben cloudbeleid opgesteld met eisen waar de systemen die worden gebruikt aan moeten voldoen, onder meer op het gebied van privacy en informatiebeveiliging, certificering en geldende Europese en Nederlandse wet- en regelgeving. Zo is er isolatie van gegevens en gegevensverwerking, en moeten de gegevens binnen de EER gehost zijn.
Kunt u toezeggen dat de afhankelijkheid van Amerikaanse techgiganten binnen uw departement, DNB en andere overheidsorganisaties onder uw gezag niet verder zal toenemen en dat het bevorderen van de strategische autonomie van Nederland en/of Europa het uitgangspunt is bij elk besluit omtrent digitale diensten dat onder uw gezag wordt genomen?
Zie vraag 5.
Kunt u de AFM, als onafhankelijke autoriteit, vragen of zij bereid is om zelfstandig te reageren op vragen 2, 4, 5, 6, 8 en 9?
Ik, de Minister van Financiën, heb de AFM geraadpleegd voor de beantwoording van de aan haar gerichte vragen. Hetzelfde geldt voor de vragen gericht aan DNB.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden vóór het notaoverleg over de initiatiefnota «Wolken aan de horizon» [Kamerstuk 36 574] van 2 juni 2025?
De verzending heeft zo spoedig mogelijk plaatsgevonden.
De massale weerstand tegen de geplande windmolens in de gemeente Stichtse Vecht |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving over de massale weerstand tegen de geplande windmolens in de gemeente Stichtse Vecht, en de geschatte 100 miljoen euro aan schade voor huiseigenaren?1
Het kabinet is bekend met de berichtgeving over de geplande windturbines in de gemeente Stichtse Vecht.
Wat is uw oordeel over het feit dat windturbines van 240 meter hoog mogelijk worden geplaatst in of nabij waardevolle dorpsgezichten, UNESCO-werelderfgoed en Natura 2000-gebieden, terwijl gemeenten zoals Stichtse Vecht zich hier met klem tegen verzetten?
De gemeente Stichtse Vecht bevindt zich in één van de RES-zoekgebieden in de provincie Utrecht. De RES-zoekgebieden vallen onder de reeds bestaande afspraken om te komen tot de RES-doelstelling van 35 TWh en zijn democratisch tot stand gekomen en waarbij brede afwegingen zijn gemaakt ten aanzien van onder andere cultureel erfgoed, landschap en natuur. De provincie Utrecht is bevoegd gezag en heeft vanuit die rol zoekgebieden aangewezen voor wind om de RES-doelstelling te kunnen realiseren. Op 14 januari jl. is onder andere besloten door het college van gedeputeerde staten om de projectprocedure in de gemeente Stichtse Vecht te vervolgen, dit omdat anders het RES-bod niet behaald zou worden.
Windenergie op land is essentieel in een brede mix van bronnen om te komen tot een duurzame en robuuste energievoorziening nu en in de toekomst. Windenergie op land is een kostenefficiënte manier in de transitie naar een CO2-vrij energiesysteem en maakt als onderdeel van de decentrale ontwikkelingen in ons energiesysteem wonen, werken en verplaatsen mogelijk. Windenergie op land is onderdeel van de Regionale Energiestrategie (RES).
Deelt u de mening dat de plaatsing van windmolens in dichtbebouwde, dure woongebieden een onevenredig groot effect kan hebben op de woningwaarde, en dat de huidige planschadevergoedingen dit onvoldoende compenseren?
Het kabinet vindt dat de huidige planschadevergoedingen voldoende compensatie bieden. Wanneer de waardedaling van de woning uitstijgt boven het normaal maatschappelijk risico van 4%, schrijft de Omgevingswet voor dat de projectontwikkelaar van de windturbine het financieel nadeel vergoedt. Wat betreft de planschadevergoedingen geldt dat deze worden vastgesteld op basis van een vergelijking tussen de situatie vóór en na de realisatie van het betreffende plan. De schade wordt beoordeeld aan de hand van een deskundigenrapport.
Klopt het dat de huidige schadevergoedingen uitgaan van een «normaal maatschappelijk risico» van 2–5%, waardoor woningbezitters vaak slechts enkele duizenden euro’s ontvangen, ook als hun huis tonnen minder waard is geworden? Acht u dit rechtvaardig?
Nee, dat is incorrect. Het normaal maatschappelijk risico geeft aan welk deel van de schade wordt veroorzaakt door rechtmatig overheidshandelen, zoals het vaststellen van een projectbesluit bij een windturbine, voor rekening van de aanvrager blijft. Uitgangspunt is dat de schade die uitstijgt boven het normaal maatschappelijk risico en die iemand onevenredig zwaar treft voor vergoeding in aanmerking komt. De Omgevingswet bevat voor een aantal gevallen een wettelijke invulling van het normaal maatschappelijk risico, waarvan niet kan worden afgeweken. Een vast forfait geeft burgers en bedrijven meer inzicht in de uitkomsten van een schadeprocedure. Voor de waardevermindering van woningen, veroorzaakt door een activiteit die wordt toegestaan op een locatie in de buurt van de woning (bijvoorbeeld planologisch toestaan windturbines), geldt een vast percentage van 4%. Dat betekent dat de waardedaling van de woning in beginsel wordt vergoed, voor zover die waardedaling uitstijgt boven de 4% normaal maatschappelijk risico. Dit systeem van nadeelcompensatie geldt dus niet alleen voor schade die veroorzaakt wordt aan woningen door omgevingsrechtelijke besluiten om windturbines te realiseren, maar ook voor schade die veroorzaakt wordt door schade veroorzakende besluiten voor andere ontwikkelingen met gevolgen voor de waarde van woningen.
Bent u bereid onafhankelijk onderzoek te (laten) doen naar de vraag of de aanwezigheid van windturbines leidt tot verschillen in de absolute en relatieve waardedaling van woningen, afhankelijk van het type woningaanbod of de regio waarin deze zich bevinden?
Het kabinet ziet geen directe meerwaarde in het laten doen van extra onderzoek of een extra studie. In navolging van de Omgevingswet kunnen woningeigenaren namelijk nadeelcompensatie aanvragen bij het bevoegd gezag, wanneer zij denken hiervoor in aanmerking te komen. Vervolgens zal altijd een onafhankelijk planschadedeskundige ingeschakeld worden om het geval te beoordelen. In die zin is een algemeen onderzoek niet bruikbaar om specifieke cases te beoordelen.
Bent u bereid de bestaande TNO-studie uit 2022, gebaseerd op achterhaalde data (WOZ 2020 / RES 1.0), te actualiseren met recente woningprijzen, nieuwe RES-plannen en meer specifieke regionale segmentatie, bijvoorbeeld op basis van prijsklassen en woningdichtheid?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u garanderen dat toekomstige windprojecten geen doorgang krijgen zolang de compensatieregeling voor planschade aantoonbaar tekortschiet, en er geen rechtvaardig en transparant systeem van schadeloosstelling voor omwonenden is ontwikkeld?
De Omgevingswet biedt volgens het kabinet voldoende mogelijkheid voor woningeigenaren om nadeelcompensatie aan te vragen bij het bevoegd gezag bij de bouw van een windturbine, wanneer zij denken hiervoor in aanmerking te komen. De voorwaarden hierbij zijn transparant, zie het antwoord op vraag 4.
Kunt u uitsluiten dat provinciale overheden (zoals Utrecht) plannen doordrukken tegen de wil van gemeenten in, zonder zorgvuldige belangenafweging voor bewoners, erfgoed en natuurwaarden? Zo nee, wat is dan de rol van het Rijk hierin?
Met het Klimaatakkoord hebben het Rijk en medeoverheden afgesproken zich gezamenlijk in te zetten voor het behalen van het RES-bod en de RES-doelstelling van 2030. De inpassing van grootschalige zonne- en windenergie is daarbij aan de RES-regio's en de medeoverheden overgelaten. De RES-regio's hebben hun RES-bod democratisch vastgesteld in de provinciale staten en gemeenteraden. De realisatie van deze projecten is belangrijk om te kunnen blijven wonen, werken en verplaatsen in Nederland. Deze ontwikkelingen blijven ook na 2030 nodig, hierover maakt het kabinet nieuwe afspraken met de medeoverheden.2
Het Nederlandse busbedrijf EBS en banden met de illegale bezetting van Palestijns gebied |
|
Sarah Dobbe (SP), Jan Paternotte (D66), Stephan van Baarle (DENK), Laurens Dassen (Volt), Christine Teunissen (PvdD), Kati Piri (PvdA) |
|
Reinette Klever (PVV), Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Radio Boos over het Nederlandse busbedrijf EBS?
Ja.
Klopt het dat het Israëlische bedrijf Egged Transportation Ltd. het moederbedrijf is van het Nederlandse busbedrijf EBS?
Ja.
Klopt het dat Egged Transportation Ltd. op een lijst van de Verenigde Naties staat als betrokken bij Israëlische kolonisatie van illegaal bezet Palestijns gebied?1
Ja.
Hoe verhoudt dit feit zich tot het Nederlandse ontmoedigingsbeleid jegens zakelijke activiteiten op illegaal bezet Palestijns gebied? Zijn er contacten geweest met EBS en/of Egged Transportation Ltd.? Zo ja, wat was de inhoud van deze contacten? Zo nee, waarom niet?
Gezien de Nederlandse positie over de onrechtmatigheid van de Israëlische bezetting ontmoedigt de Nederlandse overheid economische relaties met bedrijven in illegale Israëlische nederzettingen in de bezette gebieden. Dit beleid is van toepassing op activiteiten van Nederlandse bedrijven als die direct bijdragen aan de aanleg en instandhouding van nederzettingen of die de aanleg of instandhouding direct faciliteren. Het gaat om activiteiten in nederzettingen, activiteiten met bedrijven gevestigd in nederzettingen, en activiteiten buiten nederzettingen die ten gunste komen aan nederzettingen. Tijdens het wetgevingsoverleg van 30 juni 2025 jl. is toegezegd2 om in het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 15 juli 2025 terug te komen op het actiever uitdragen van het ontmoedigingsbeleid. Het ministerie doet geen uitspraken over (contacten met) individuele bedrijven. De Nederlandse overheid verleent geen diensten aan Nederlandse bedrijven waar het gaat om activiteiten die zij ontplooien in of ten behoeve van Israëlische nederzettingen in bezet gebied. Het ontmoedigingsbeleid van de Nederlandse overheid is een aanvulling op de eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid van bedrijven om mensenrechten te respecteren. Het is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van Nederlandse private partijen zelf om beslissingen te maken binnen de kaders van de wet.
Hoe verhoudt dit feit zich tot de adviserende opinie van het Internationaal Gerechtshof aan de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties waarin volgens uw eigen lezing wordt gesteld dat «Andere staten (waaronder Nederland) onder internationaal recht de verplichting [hebben] om de situatie die is ontstaan door de onrechtmatige bezetting van Israël van de Palestijnse Gebieden niet te erkennen en om geen hulp of assistentie te bieden die bijdraagt aan het handhaven van de onrechtmatige situatie»?
In overeenstemming met het advies van het Internationaal Gerechtshof (IGH) van 19 juli 20243, erkent het kabinet dat de Israëlische bezetting van de Palestijnse Gebieden onrechtmatig is. Dit komt overeen met de reeds jarenlang bestaande kabinetspositie dat de nederzettingen en het uitbreiden daarvan in de bezette gebieden in strijd zijn met internationaal recht. In het advies wordt geen uitspraak gedaan over de reikwijdte van de verantwoordelijkheid van derde staten voor de activiteiten van private partijen. De Nederlandse overheid ontmoedigt al jaren economische relaties met bedrijven in Israëlische nederzettingen in de bezette gebieden. Het is niet verboden voor private partijen in Nederland om (ondersteunende) relaties aan te gaan met partijen uit Israëlische nederzettingen. Het kabinet acht het echter wel onwenselijk.
Zoals gesteld in de Kamerbrief4 van 9 december 2024, is geconcludeerd dat het advies van het Internationaal Gerechtshof ten aanzien van de Israëlische bezetting van de Palestijnse Gebieden de instandhouding van het huidige Nederlandse beleid rechtvaardigt.
Deelt u de opvatting dat de zakelijke verhouding tussen EBS en Egged Transportation Ltd. wel degelijk een vorm van hulp of assistentie aan de illegale bezetting is, namelijk in de vorm van dividenden? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft geen zicht op de zakelijke verhouding en financiële stromen tussen EBS en Egged Transportation Ltd. en kan hier dus geen uitspraken over doen.
In welke provincies rijden bussen van EBS? Klopt het dat deze in ieder geval in Zeeland rondrijden?
EBS verzorgt openbaar vervoer in de concessies Zaanstreek-Waterland (onder de merknaam MeerPlus), Voorne-Putten & Rozenburg, Haaglanden en IJssel-Vecht (onder de merknaam RRReis).5 Er rijden dus bussen van EBS in de Vervoerregio Amsterdam, de Metropoolregio Rotterdam Den Haag, Gelderland, Overijssel en Flevoland. EBS gaat vanaf december 2026 het busvervoer in Zeeland verzorgen.
Klopt het dat studenten met een studentenreisproduct in bussen van EBS kunnen betalen? Klopt het dat daarmee geld van de Nederlandse overheid via EBS bij Egged Transportation Ltd. terecht komt? Hoe verhoudt dit zich tot het Nederlandse ontmoedigingsbeleid en de uitspraak van het gerechtshof?
Ja, het klopt dat studenten met een studentenreisproduct vrij of met korting kunnen reizen in bussen van EBS binnen de concessies genoemd in het antwoord op vraag 7. Het kabinet heeft geen zicht op de financiële stromen tussen EBS en Egged Transportation Ltd. en kan hier dus geen uitspraken over doen.
Zie verder de antwoorden op vragen 4 en 5 met daarin de toelichting op het Nederlandse ontmoedigingsbeleid en de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof.
Deelt u de opvatting dat het onwenselijk is dat Nederlandse provincies gebruik maken van de diensten van een bedrijf dat banden houdt met de illegale bezetting van Palestijns gebied? Zo ja, hoe gaat u dit stoppen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet acht het onwenselijk dat individuen of organisaties bijdragen aan nederzettingen of de instandhouding hiervan. Dat geldt ook voor Nederlandse bedrijven. Het is Nederlandse private partijen evenwel niet verboden om (ondersteunende) relaties aan te gaan met partijen uit Israëlische nederzettingen.
Zie verder het antwoord op vraag 4 en daarin de toelichting op het Nederlandse ontmoedigingsbeleid. De Rijksoverheid spoort decentrale overheden dit beleid ook te volgen wanneer decentrale overheden zich melden.
Deelt u de opvatting dat Nederland iedere vorm van medewerking aan de illegale bezetting van Palestijns land door Israël moet stoppen en voorkomen? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de opvatting dat het Nederlands ontmoedigingsbeleid te vrijblijvend is om medewerking aan de illegale bezetting tegen te gaan? Zo ja, wanneer gaan wij over tot een boycot van illegale economische activiteiten op bezet gebied? Zo nee, waarom niet?
Nederland ontmoedigt al jaren economische relaties met bedrijven in Israëlische nederzettingen in de door Israël bezette Palestijnse gebieden. Zoals gesteld in de Kamerbrief6 van 9 december 2024, is geconcludeerd dat het advies van het Internationaal Gerechtshof ten aanzien van de Israëlische bezetting van de Palestijnse Gebieden de instandhouding van het huidige Nederlandse beleid rechtvaardigt.
De groeiende afhankelijkheid van Amerikaanse techgiganten |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
Zsolt Szabó (VVD), Struycken , David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Marjolein Faber (PVV) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Overheidsorganisaties blijven in de Amerikaanse cloud, ondanks zorgen in de Tweede Kamer» (BNR, 20 mei 2025)? Bent u tevens bekend met het feit dat de hoofdaanklager van het Internationaal Strafhof onlangs de toegang tot Microsoft-diensten is ontzegd op laste van de Amerikaanse regering?
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), die BNR met veertien andere overheidsorganisaties onder de loep heeft genomen,1 de overstap naar clouddiensten van Amerikaanse dienstverleners niet heroverwegen? Zo ja, kunt u dit besluit onderbouwen?
Het Kabinet is het met de indieners eens dat zorgvuldige afwegingen bij cloudmigraties van groot belang zijn. Daarom moeten volgens het huidige beleid al een reeks van aspecten afgewogen worden. Onderdelen van de Rijksdienst zijn verplicht het Rijksbreed cloudbeleid 2022 te volgen. Hierin wordt reeds aandacht besteed aan de risico’s rondom marktconcentratie. Zbo’s zijn niet verplicht het Rijksbreed cloudbeleid te volgen, maar het wordt hen wel aangeraden. Daarnaast zijn zbo’s verplicht – op basis van de Kaderwet zbo’s – om op de voet van de ter zake voor de Rijksdienst geldende voorschriften maatregelen te nemen.
De continuïteit van de dienstverlening, nationale veiligheid en publieke waarden zijn daar verdere voorbeelden van. Ook dienen beveiligingsmaatregelen genomen te worden en risicoanalyses geactualiseerd te worden wanneer daar aanleiding toe is. In de herziening van het rijksbreed cloudbeleid wordt tevens aandacht besteed aan het verder beperken van afhankelijkheid van enkele leveranciers, de zogeheten marktconcentratie- en continuïteitsrisico’s.
Welke processen, registers, (mail)communicatiediensten en / of organisatieonderdelen die onder uw verantwoordelijkheid vallen, zijn op dit moment reeds ondergebracht in de cloud van Amerikaanse dienstverleners?
Voor de beantwoording limiteren wij ons tot het gebruik van materieel public cloudgebruik. Materieel public cloudgebruik is gebruik van public clouddiensten ten behoeve van het uitvoeren van de primaire taak van een organisatie. Met andere woorden, voor de organisatie is die (cloud)dienst van wezenlijk belang.
Op dit moment wordt er zeer beperkt gebruik gemaakt van clouddiensten van Amerikaanse dienstverleners.
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid maakt voor de digitale werkplek gebruik van Microsoft 365-diensten. Deze worden niet in de online (cloud) variant afgenomen, maar als lokaal geïnstalleerde applicaties op de desktop (bij managed laptops) of als centrale applicaties via het OverheidsDataCenter (ODC) bij Citrix-werkplekken. Bestanden die in deze applicaties worden gemaakt, worden opgeslagen op de lokale schijf en/of op het ODC. Deze diensten worden conform de rijksbrede kaders ingezet, met een inrichting die specifiek is afgestemd op de beveiligings- en privacy vereisten van het Ministerie van JenV. Microsoft Teams wordt enkel gebruikt voor videoconferencing en chat.
Alle gebruikte digitale voorzieningen worden voortdurend gemonitord en waar nodig aangepast op basis van actuele dreigingen en technologische ontwikkelingen.
Kunt u een overzicht geven van de geplande en voorgenomen migraties naar clouddiensten van Amerikaanse dienstverleners, daar waar het uw departement, de DJI, de IND, het CJIB en andere overheidsorganisaties onder uw gezag betreft?
Ten behoeve van de Kamerbrief van 22 november 20242 is een uitvraag gedaan bij alle departementen ten behoeve van een overzicht van alle geplande en voorgenomen cloudmigraties van overheids-ICT naar het buitenland.3 Het Ministerie van Defensie is daarin buiten beschouwing gelaten omdat zij buiten de scope van het Rijksbreed cloudbeleid vallen. Dit neemt niet weg dat Defensie wel gebruik maakt van clouddiensten. De departementen zijn zelf verantwoordelijk voor de implementatie van het cloudbeleid en daarom is het hun eigen afweging en invulling over wat zij onder (materiële) cloudmigraties verstaan.
Voor dit overzicht verwijst het Kabinet naar de Kamerbrief over geplande en voorgenomen cloudmigraties van overheids-ICT naar het buitenland van 22 november jl.
Momenteel loopt de vernieuwing van de oude werkplekvoorzieningen van o.a. DJI, IND en CJIB naar een toekomstige moderne werkplek voorziening. Hierin wordt het gebruik van MS365 inclusief de online producten als Teams-online onderzocht en worden de opties tussen on-premise en cloudvoorzieningen vergeleken.
Het Ministerie van JenV participeert tevens in het interdepartementale programma Beter Samenwerken (BSW) waarin het beoogde gebruik van MS Teams in de werkomgeving wordt heroverwogen.
De herziening van het rijksbreed cloudbeleid geeft aanleiding tot het te zijner tijd, conform Rijksbeleid, aanscherpen en aanpassen van het departementale cloudbeleid. In de tussentijd heeft het Ministerie van JenV een aanvullende tijdelijke Bestuurlijke Beleidslijn Cloud voor het Ministerie van Justitie en Veiligheid en Ministerie van Asiel en Migratie vastgesteld, waarin voorgenomen migraties moeten worden heroverwogen. Deze tijdelijke beleidslijn is van kracht zolang het nieuwe Rijks cloudbeleid nog niet is vastgesteld.
Kunt u illustreren wat de directe gevolgen zouden zijn voor de continuïteit van de processen, dienstverlening en dataopslag binnen uw departement, de DJI, de IND, het CJIB en andere overheidsorganisaties onder uw gezag, wanneer deze de toegang tot Amerikaanse digitale dienstverlening zouden worden ontzegd, zowel op dit moment als na de geplande en voorgenomen migraties? Welke merkbare gevolgen zou dit hebben voor Nederlandse burgers en voor de samenleving? Hoe gaat u ervoor zorgen dat die risico’s gemitigeerd worden?
De Verenigde Staten is en blijft een belangrijke bondgenoot, niet op de laatste plaats voor onze welvaart en veiligheid. Nederland zet zich er daarom voor in dat we als EU blijven samenwerken en optrekken met de VS, maar tegelijkertijd zelf verantwoordelijkheid nemen en ook eensgezind met de EU optrekken waar het onze kernbelangen betreft. Het kabinet is het wel met u eens dat een te grote afhankelijkheid van één of enkele marktpartijen ongewenst is. In de afweging welke data we in eigen beheer dan wel in de public cloud verwerken, moeten strategische afhankelijkheden én marktconcentraties worden meegewogen.
Dit nemen wij momenteel mee in de herziening van het Rijksbreed cloudbeleid, maar ook in de beleidskaders voor digitale autonomie en soevereiniteit van de overheid, en in de IT-sourcingstrategie Rijk. Ook zet het kabinet zich in voor een verkenning naar een soevereine overheidscloud als alternatief voor public clouddiensten.
Deze voorziening moet de kloof overbruggen voor digitale dienstverlening waarvoor het gebruik van public cloud onwenselijk is, bijvoorbeeld vanwege de gevoeligheid van gegevens of wanneer ongewenste afhankelijkheden vermeden moeten worden.
Afhankelijkheden zijn echter niet te voorkomen en zijn ook niet altijd ongewenst. Het is van belang om op case-by-case basis zorgvuldig afwegingen te maken, om te bepalen waar en op welke wijze risicovolle strategische afhankelijkheden waar nodig voorkomen kunnen worden. Dit speelt op meer gebieden dan alleen cloud.
Het onderwerp «Strategische Autonomie» heeft uitgebreid aandacht van de Rijksoverheid. Onder andere middels de Agenda Digitale Open Strategische Autonomie (DOSA) en de medio dit jaar verwachte Visie digitale autonomie en soevereiniteit overheid.
De genoemde risico’s kunnen gemitigeerd worden door verschillende acties te ondernemen. Zo kan via Strategisch Leveranciersmanagement Rijk (SLM Rijk) de contractuele afspraken met de Amerikaanse leveranciers worden aangescherpt. Daarnaast is SLM Rijk voornemens een contractueel framework voor Europese alternatieven te realiseren; momenteel loopt er een Data Protection Impact Assessment (DPIA) op de clouddiensten van Stackit, een Duitse cloudprovider.
Een te grote afhankelijkheid van één of een enkele marktpartij is ongewenst. In de afweging welke data we in eigen beheer verwerken en wat in de public cloud moeten risicovolle strategische afhankelijkheden én marktconcentraties worden meegewogen.
Kunt u onderbouwen wat Amerikaanse wetgeving, zoals de CLOUD Act en de Foreign Intelligence Surveillance Act, in het ergste geval betekent voor de vertrouwelijkheid van de data die uw departement, de DJI, de IND, het CJIB en en andere overheidsorganisaties onder uw gezag hebben opgeslagen in de cloud van Amerikaanse dienstverleners? Wat zou het gevolg zijn voor Nederlandse burgers en de samenleving wanneer al deze data tezamen in handen van een statelijke actor zou belanden?
Diverse landen kennen wet- en regelgeving met extraterritoriale werking die medewerking aan veiligheidsdiensten verplicht, zoals de CLOUD Act in de VS. Dergelijke wet- en regelgeving kan, in bepaalde gevallen mogelijk leiden tot ongewenste toegang tot Nederlandse gegevens wanneer dit conflicteert met regelgeving als de AVG. Op basis van het advies van GreenbergTraurig kan echter geconcludeerd worden dat in het geval van de CLOUD Act het risico klein is.4
Ongeacht de wijze van verkrijging, is het in ieder geval onwenselijk dat alle data tezamen in handen van een statelijke actor kunnen belanden. Om dit te voorkomen kent het huidige Cloudbeleid al diverse regels omtrent de typen data die in de public cloud verwerkt mogen worden. In de herziening van het Cloudbeleid wordt ook hier aandacht aan besteed.
SLM Rijk voert met regelmatig DPIA’s uit op de diensten van Microsoft, Google Cloud en AWS en heeft daarbij ook specifiek gekeken naar internationale doorgifte van persoonsgegevens (er is een zogeheten Data Transfer Impact Assessment (DTIA) uitgevoerd). Hierbij is rekening gehouden met de mogelijkheid dat gegevens toegankelijk zijn voor de Amerikaanse overheid op basis van met de AVG conflicterende Amerikaanse wetgeving.
Heeft u migraties naar digitale diensten van Amerikaanse techgiganten stopgezet of heroverwogen naar aanleiding van de aangenomen motie-Kathmann c.s. (Kamerstuk 26 643, nr. 1315) die hiertoe oproept?
Bij iedere migratie naar de Public Cloud moet zorgvuldig overwogen worden of de migratie leidt tot risico’s. Er zijn migraties heroverwogen naar aanleiding van onder meer de motie Kathmann. Met bijvoorbeeld als gevolg dat verwerking van data alleen binnen de EER plaatsvindt.
Zie verder vraag 2 en 4.
Hoe geven uw departement, de DJI, de IND, het CJIB en andere overheidsorganisaties onder uw gezag voorts invulling aan de aangenomen motie-Six Dijkstra c.s. (Kamerstuk 6643, nr. 1320) die oproept om als doelstelling te hanteren dat de continuïteit van digitale overheidsdienstverlening niet rechtstreeks afhankelijk is van partijen uit de Verenigde Staten?
Het Ministerie van JenV zet, onder coördinatie van het Ministerie van BZK in op het herziening van het Rijksbreed cloudbeleid, de beleidskaders voor digitale autonomie en soevereiniteit van de overheid en de IT-sourcingstrategie Rijk. Momenteel worden mogelijkheden verkent die als alternatief kunnen worden ingezet om de continuïteit niet enkel afhankelijk te laten zijn van partijen uit de VS.
Kunt u toezeggen dat de afhankelijkheid van Amerikaanse techgiganten binnen uw departement, de DJI, de IND, het CJIB en andere overheidsorganisaties onder uw gezag niet verder zal toenemen, en dat het bevorderen van de strategische autonomie van Nederland en / of Europa het uitgangspunt is bij elk besluit omtrent digitale diensten dat onder uw gezag genomen wordt?
Het Ministerie van JenV en AenM zijn op dit moment bezig met een heroverweging, zie antwoorden op vraag 2, 4 en 8.
Het bevorderen van de strategische autonomie van Nederland en / of Europa staat vol op het netvlies. Het is in deze fase echter niet haalbaar en mogelijk om op korte termijn te realiseren. Ook zal het gepaard gaan met aanzienlijke kosten en realisatie inspanningen.
Om die reden zal afhankelijkheid van Amerikaanse Techgiganten vooralsnog blijven bestaan.
Kunt u de Autoriteit Persoonsgegevens, als onafhankelijke autoriteit, vragen of zij bereid is om zelfstandig te reageren op vragen 2, 4, 5, 6, 8 en 9?
Ik heb uw verzoek doorgeleid naar de Autoriteit Persoonsgegevens.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden vóór het notaoverleg over de initiatiefnota «Wolken aan de horizon» (Kamerstuk 36 574) van 2 juni a.s.?
De verzending heeft zo spoedig mogelijk plaatsgevonden.
Het bericht dat ‘Arriva 92 procent van boetes voor zwartrijden van en naar azc Ter Apel niet betaald’ |
|
Queeny Rajkowski (VVD), Hester Veltman-Kamp (VVD) |
|
Chris Jansen (PVV), Marjolein Faber (minister asiel en migratie) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Arriva 92 procent van boetes voor zwartrijden van en naar azc Ter Apel niet betaald»?1
Bent u het eens dat het onwenselijk is dat mensen (en dus ook asielzoekers) die zwartrijden geen boete krijgen, geen boete betalen of bij herhaaldelijke overtreding geen reisverbod krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat doet u hier dan aan?
Bent u het eens dat identiteitscontrole noodzakelijk is om vast te stellen wie zwartrijdt of overlastgevend gedrag vertoont, zodat iemand gesanctioneerd kan worden? Zo nee, waarom niet?
Op welke manier kan de identiteit van asielzoekers gecontroleerd worden in het openbaar vervoer als zij geen rijbewijs of ander ID-bewijs bij zich zeggen te hebben?
Bent u het eens dat het onwenselijk is dat iemand 50 keer kan worden betrapt op zwartrijden, geen reisverbod krijgt en ogenschijnlijk ook niet de boetes betaalt? Zo ja, waarom heeft het verhalen van de boetes geen prioriteit of wordt op geen enkele manier kenbaar gemaakt aan de asielzoeker dat dit niet is hoe je je in Nederland gedraagt?
Bent u het eens dat het wenselijk is om identiteitsvaststelling door BOA’s (Buitengewoon Opsporingsambtenaren), zo nodig als politievrijwilliger, te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Bent u het eens dat het wenselijk kan zijn om in overleg met COA (Centraal Orgaan opvang asielzoekers), AVIM (Afdeling Vreemdelingenpolitie), OM (Openbaar Ministerie), Arriva en andere partners voor langere termijn een pilot op te zetten waarbij er regelmatig in de treinen wordt gecontroleerd op een geldig vervoersbewijs en indien nodig boetes daadwerkelijk op asielzoekers worden verhaald of dat vreemdelingen kunnen worden meegenomen door de politie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat u dit realiseren?
Bent u het eens dat het de stewards en BOA’s van Arriva onevenredig veel tijd en capaciteit kost om boetes uit te delen die uiteindelijk niet worden betaald?
Hoe lang duurt het voordat een boete uitgeschreven door een steward terecht komt bij het COA?
Wat doet het COA in het geval van een boete waarbij de identiteit van de asielzoeker vastgesteld kon worden en de asielzoeker een inwoner is van asielzoekerscentrum (azc) Ter Apel? Is het COA bereid om maatregelen te nemen? Zo nee, waarom niet?
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het zomerreces 2025?
De groeiende afhankelijkheid van Amerikaanse techgiganten |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Zsolt Szabó (VVD), Fleur Agema (PVV) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Overheidsorganisaties blijven in de Amerikaanse cloud, ondanks zorgen in de Tweede Kamer»? Bent u tevens bekend met het feit dat de hoofdaanklager van het Internationaal Strafhof onlangs de toegang tot Microsoft-diensten is ontzegd op laste van de Amerikaanse regering?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het RIVM, die BNR met zestien andere overheidsorganisaties onder de loep heeft genomen, de overstap naar clouddiensten van Amerikaanse dienstverleners niet heroverweegt? Zo ja, kunt u dit besluit onderbouwen?2
Het Kabinet is het met de indieners eens dat zorgvuldige afwegingen bij cloudmigraties van groot belang zijn. Daarom moeten volgens het huidige beleid al een reeks van aspecten afgewogen worden. Onderdelen van de Rijksdienst zijn verplicht het Rijksbreed cloudbeleid 2022 te volgen. Hierin wordt reeds aandacht besteed aan de risico’s rondom marktconcentratie. Zbo’s zijn niet verplicht het Rijksbreed cloudbeleid te volgen, maar het wordt hen wel aangeraden. Daarnaast zijn zbo’s verplicht – op basis van de Kaderwet zbo’s – om op de voet van de ter zake voor de Rijksdienst geldende voorschriften maatregelen te nemen.
De continuïteit van de dienstverlening, nationale veiligheid en publieke waarden zijn daar verdere voorbeelden van. Ook dienen beveiligingsmaatregelen genomen te worden en risicoanalyses geactualiseerd te worden wanneer daar aanleiding toe is. In de herziening van het Rijksbreed cloudbeleid wordt tevens aandacht besteed aan het verder beperken van afhankelijkheid van enkele leveranciers, de zogeheten marktconcentratie- en continuïteitsrisico’s.
De NZa heeft een terugkeer naar de situatie voor de overstap naar Amerikaanse clouddiensten niet in overweging. De NZa is nu in de afrondende fase van een cloudmigratieproject. Er is voorafgaand en tijdens de overstap aandachtig gekeken naar de risico's, op gebied van informatiebeveiliging en privacy. Aanvullend is er advies gevraagd aan de CISO Rijk. Uit de risico-inventarisaties is gebleken dat er geen hoge restrisico's aanwezig waren. Wijzigingen in een vernieuwd Rijksbreed cloudbeleid zal de NZa uiteraard verwerken in hun strategie.
Welke processen, registers, (mail)communicatiediensten en/of organisatieonderdelen die onder uw verantwoordelijkheid vallen, zijn op dit moment reeds ondergebracht in de cloud van Amerikaanse dienstverleners?
Voor de beantwoording limiteren wij ons tot het gebruik van materieel public cloudgebruik. Materieel public cloudgebruik is gebruik van public clouddiensten ten behoeve van het uitvoeren van de primaire taak van een organisatie. Met andere woorden, voor de organisatie is die (cloud)dienst van wezenlijk belang.
De concernorganisaties van het Ministerie van VWS zijn verdeeld tussen organisaties die afhankelijk zijn van (interne) shared service centers, zoals SSC-ICT, en organisaties die afhankelijk zijn van public cloud leveranciers. Wanneer een shared service center wordt gebruikt voor werkplekdiensten, kantoorautomatiseringssoftware en communicatiediensten, dan zijn zij niet direct afhankelijk van Amerikaanse dienstverleners. Deze diensten berusten namelijk niet op public cloud. De andere groep organisaties is hier wel afhankelijk van en zij gebruiken diverse public cloud diensten. Zij nemen deze diensten af onder voorwaarden van Strategisch Leveranciersmanagement Rijk (SLM-Rijk) en de data opslag en verwerking vindt plaats binnen de Europese Economische Ruimte (EER).
Vanuit het CIBG en DUS-I kan ik melden dat er geen processen, registers en/of knooppunten zijn ondergebracht in de public cloud doordat zij zowel SSC-ICT gebruiken als ook Nederlandse service providers. Diverse processen worden ondersteund door applicaties met een directe afhankelijkheid van public cloud leveranciers. Dit betreft onder andere processen die klantcontact ondersteunen, publicatie van informatie, bedrijfsvoering, geldstromen en de uitvoering van diverse regelingen. Reeds gerealiseerde cloudmigraties zijn hierdoor in lijn met het huidige geldende Rijksbrede cloudbeleid.
Kunt u een overzicht geven van de geplande en voorgenomen migraties naar clouddiensten van Amerikaanse dienstverleners, daar waar het uw departement, het RIVM en andere overheidsorganisaties onder uw gezag betreft?
Ten behoeve van de Kamerbrief van 22 november 20243is een uitvraag gedaan bij alle departementen ten behoeve van een overzicht van alle geplande en voorgenomen cloudmigraties van overheids-ICT naar het buitenland. Het Ministerie van Defensie is daarin buiten beschouwing gelaten omdat zij buiten de scope van het Rijksbreed cloudbeleid vallen. Dit neemt niet weg dat Defensie wel gebruik maakt van clouddiensten. De departementen zijn zelf verantwoordelijk voor de implementatie van het cloudbeleid en daarom is het hun eigen afweging en invulling over wat zij onder (materiële) cloudmigraties verstaan.
Voor dit overzicht verwijst het Kabinet naar de Kamerbrief over geplande en voorgenomen cloudmigraties van overheids-ICT naar het buitenland van 22 november jl.
De VWS organisaties zijn te verdelen in organisaties die geen voorgenomen migratie naar public cloud diensten hebben gepland en organisaties die al enige migraties hebben uitgevoerd. De migraties naar public cloud ondersteunen het primaire proces met diverse tooling. Tevens zijn er migraties in heroverweging door recente ontwikkelingen op dit thema. Alle heroverwegingen worden gedaan in afstemming met de VWS CIO Office Concern.
De NZa is de cloudmigratie aan het afronden. Er is daarnaast een voorgenomen migratie van het klantbeheersysteem via een aanbestedingsprocedure. De NZa zal hierbij het geldende Rijkscloudbeleid volgen.
Kunt u illustreren wat de directe gevolgen zouden zijn voor de continuïteit van de processen, dienstverlening en dataopslag binnen uw departement, het RIVM en andere overheidsorganisaties onder uw gezag, wanneer deze de toegang tot Amerikaanse digitale dienstverlening zouden worden ontzegd, zowel op dit moment als na de geplande en voorgenomen migraties? Welke merkbare gevolgen zou dit hebben voor Nederlandse burgers en voor de samenleving? Hoe gaat u ervoor zorgen dat die risico’s gemitigeerd worden?
De Verenigde Staten is en blijft een belangrijke bondgenoot, niet op de laatste plaats voor onze welvaart en veiligheid. Nederland zet zich er daarom voor in dat we als EU blijven samenwerken en optrekken met de VS, maar tegelijkertijd zelf verantwoordelijkheid nemen en ook eensgezind met de EU optrekken waar het onze kernbelangen betreft. Het kabinet is het wel met u eens dat een te grote afhankelijkheid van één of enkele marktpartijen ongewenst is. In de afweging welke data we in eigen beheer dan wel in de public cloud verwerken, moeten strategische afhankelijkheden én marktconcentraties worden meegewogen.
Dit nemen wij momenteel mee in de herziening van het Rijksbreed cloudbeleid, maar ook in de beleidskaders voor digitale autonomie en soevereiniteit van de overheid, en in de IT-sourcingstrategie Rijk. Ook zet het Kabinet zich in voor een verkenning naar een soevereine overheidscloud als alternatief voor public clouddiensten.
Deze voorziening moet de kloof overbruggen voor digitale dienstverlening waarvoor het gebruik van public cloud onwenselijk is, bijvoorbeeld vanwege de gevoeligheid van gegevens of wanneer ongewenste afhankelijkheden vermeden moeten worden.
Afhankelijkheden zijn echter niet te voorkomen en zijn ook niet altijd ongewenst. Het is van belang om op case-by-case basis zorgvuldig afwegingen te maken, om te bepalen waar en op welke wijze risicovolle strategische afhankelijkheden waar nodig voorkomen kunnen worden. Dit speelt op meer gebieden dan alleen cloud.
Het onderwerp «Strategische Autonomie» heeft uitgebreid aandacht van de Rijksoverheid. Onder andere middels de Agenda Digitale Open Strategische Autonomie (DOSA) en de medio dit jaar verwachte Visie digitale autonomie en soevereiniteit overheid.
Indien de toegang tot Amerikaanse digitale dienstverlening wordt ontzegd, zal dit leiden tot een brede variatie aan verstoringen. Systemen die niet afhankelijk zijn van de public cloud zullen ongehinderd door draaien. Organisaties die voor hun werkplekken afhankelijk zijn van public cloud zullen directe impact ervaren op toegang tot hun werkplekken, e-mail en overige communicatiediensten. Ook deze risico's zijn beschouwd: om de continuïteit van de organisatie te kunnen waarborgen zijn er al plannen ontwikkeld om over te kunnen gaan op alternatieve middelen.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ontvangt (verplichte) meldingen, Europese meldingen en overige meldingen. Wanneer de meldingen niet meer worden ontvangen of hier geen toegang meer toe is, kan dit consequenties hebben voor de kwaliteit van het toezicht.
Organisaties die afhankelijk zijn van public cloud diensten zullen in alle gevallen een directe impact ervaren in dat deel van een proces. Afhankelijk van de rol in dit proces zal dit in meer of mindere mate significante gevolgen hebben voor de interne organisatie en wellicht merkbaar zijn voor burgers en maatschappij. Hier is dus geen eenduidig antwoord op te geven. Binnen het Ministerie van VWS wordt er continu onderzoek gedaan naar de impact op de continuïteit van onze dienstverlening.
Voorafgaand aan de transitie naar de cloud zijn alle waarborgen en mitigerende maatregelen op basis van de toen geldende risico's, doorgevoerd. Daarmee is de NZa voorbereid op veel denkbare scenario's.
Het ontzeggen van de toegang tot Amerikaanse digitale dienstverlening zou het meest extreme scenario zijn. Dan liggen op de korte termijn vrijwel alle toezichten reguleringswerkzaamheden van de NZa stil.
De werkomgeving zit volledig in de cloud, dus mailen, overleggen of gezamenlijk werken in bestanden is dan niet mogelijk. De NZa kan dan kortom niet aan wet- en regelgeving voldoen en zal een hernieuwde I-strategie uitzetten op basis van het vernieuwde Rijksbrede cloudbeleid.
Kunt u onderbouwen wat Amerikaanse wetgeving, zoals de CLOUD Act en de Foreign Intelligence Surveillance Act, in het ergste geval betekent voor de vertrouwelijkheid van de data die uw departement, het RIVM en andere overheidsorganisaties onder uw gezag hebben opgeslagen in de cloud van Amerikaanse dienstverleners? Wat zou het gevolg zijn voor Nederlandse burgers en de samenleving wanneer al deze data tezamen in handen van een statelijke actor zou belanden?
Diverse landen kennen wet- en regelgeving met extraterritoriale werking die medewerking aan veiligheidsdiensten verplicht, zoals de CLOUD Act in de VS. Dergelijke wet- en regelgeving kan, in bepaalde gevallen mogelijk leiden tot ongewenste toegang tot Nederlandse gegevens wanneer dit conflicteert met regelgeving als de AVG. Op basis van het advies van GreenbergTraurig kan echter geconcludeerd worden dat in het geval van de CLOUD Act het risico klein is.
Ongeacht de wijze van verkrijging, is het in ieder geval onwenselijk dat alle data tezamen in handen van een statelijke actor kunnen belanden. Om dit te voorkomen kent het huidige cloudbeleid al diverse regels omtrent de typen data die in de public cloud verwerkt mogen worden. In de herziening van het cloudbeleid wordt ook hier aandacht aan besteed.
Heeft u migraties naar digitale diensten van Amerikaanse techgiganten stopgezet of heroverwogen naar aanleiding van de aangenomen motie-Kathmann c.s. (Kamerstuk 26 643-1315) die hiertoe oproept?
Bij iedere migratie naar de Public Cloud moet zorgvuldig overwogen worden of de migratie leidt tot risico’s. Er zijn migraties heroverwogen naar aanleiding van onder meer de motie Kathmann. Met bijvoorbeeld als gevolg dat verwerking van data alleen binnen de EER plaatsvindt.
Zie verder vraag 2.
Er zijn bij de meeste organisaties geen nieuwe migraties gestart, noch stopgezet. Bij nieuwe contracten wordt vanaf heden ook naar de geopolitieke situatie gekeken, zodat bij toekomstige aanbestedingen de afhankelijkheid van technologie leveranciers een grotere rol kan spelen in de beoordelingscriteria conform het Rijkscloudbeleid.
Hoe geven uw departement, het RIVM en andere overheidsorganisaties onder uw gezag voorts invulling aan de aangenomen motie-Six Dijkstra c.s. (Kamerstuk 6643–1320) die oproept om als doelstelling te hanteren dat de continuïteit van digitale overheidsdienstverlening niet rechtstreeks afhankelijk is van partijen uit de Verenigde Staten?
Zie vraag 5.
Kunt u toezeggen dat de afhankelijkheid van Amerikaanse techgiganten binnen uw departement, het RIVM en andere overheidsorganisaties onder uw gezag niet verder zal toenemen, en dat het bevorderen van de strategische autonomie van Nederland en/of Europa het uitgangspunt is bij elk besluit omtrent digitale diensten dat onder uw gezag genomen wordt?
Zie vraag 5
Digitale autonomie en soevereiniteit zijn belangrijke thema’s voor VWS door onze rol in de maatschappij via mijn meldpunten, registers en diensten. De geopolitieke veranderingen hebben er voor gezorgd dat de risico’s op gebied van beschikbaarheid en continuïteit goed in beeld worden gehouden en we ondersteunen de ontwikkeling van het nieuwe Rijksbrede cloudbeleid.
Het Rijksbrede cloudbeleid is voor de NZa het uitgangspunt. Daarnaast maakt de NZa proactief en zorgvuldig afwegingen over de veiligheid van data en functionaliteit van hun IT-oplossingen.
Kunt u de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), als onafhankelijke autoriteit, vragen of zij bereid is om zelfstandig te reageren op vragen 2, 4, 5, 6, 8 en 9?
rden van de NZa zijn verwerkt bij de relevante vragen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden vóór het notaoverleg over de initiatiefnota «Wolken aan de horizon» (Kamerstuk 36 574) van 2 juni a.s.?
De verzending heeft zo spoedig mogelijk plaatsgevonden.
De toepassing van module D in product-LCA’s voor milieuprestaties van bouwproducten |
|
Henri Bontenbal (CDA), Eline Vedder (CDA) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Product LCA's waardeloos met module D»1 waarin wordt gesteld dat het gebruik van module D in Life Cycle Assessment (LCA’s) leidt tot een onbetrouwbare en onvolledige milieubeoordelingen van bouwproducten?
Ja.
Wat is uw reactie op de kritiek dat de huidige toepassing van module D in product-LCA’s leidt tot systematische vertekening van milieuprestaties in de bouw, dat dit koplopers schaadt koplopers en dat het systeem hiermee tandeloos wordt?
De kritiek over de huidige toepassing van module D is eerder met uw Kamer besproken. Bij het aanbieden van het oorspronkelijke wijzigingsbelsuit Bbl aan uw Kamer (d.d. 21 juni 2024) is toegezegd dat bij de implementatie van de Whole life cycle global warming potential (hierna: wlc-gwp) wordt bezien hoe de milieulasten en -baten buiten de levensduur van een bouwwerk (module D) gewaardeerd kunnen worden.2 Op dit moment bereid ik een evaluatie van module D voor. De uitkomsten daarvan zal ik met uw Kamer delen.
Klopt het dat deze module is bedoeld om in de verre toekomst mogelijk hergebruik te waarderen, maar dat deze nu vooral wordt ingezet om huidige vervuiling weg te rekenen, waardoor fabrikanten met een hoge milieubelasting kunnen op papier schoon lijken, zolang ze aannemelijk maken dat hun producten ooit hergebruikt worden? Acht u deze ontwikkeling wenselijk?
In de huidige toepassing van module D in de berekening van de milieuprestatie gebouwen worden eventuele toekomstige milieulasten en -baten meegerekend in de integrale milieuprestatiescore van een bouwwerk, over de hele levenscyclus. Doel hiervan is onder meer de stimulering van de toepassing van bouwmethoden en bouwproducten, die in de toekomst leiden tot recycling en hergebruik en/of vermindering van de verbrandingseffecten of storting in het milieu. Beide leiden tot een lagere milieubelasting. De huidige milieubelasting is hierin verdisconteerd maar niet onbelangrijk. Daarom wordt dit jaar een evaluatie uitgevoerd naar module D om een beeld te krijgen van de effecten op korte en lange termijn (zie ook hiervoor). Bij deze evaluatie zullen de resultaten van eerder uitgevoerd onderzoek hiernaar, onder andere in opdracht van de stichting Nationale Milieudatabase, worden meegenomen.
Deelt u de analyse dat deze situatie tot de volgende problemen leidt?
Ik kan pas een inhoudelijke reactie op uw vragen geven op basis van de evaluatie van module D, maar met de kennis van nu deel ik de analyse niet volledig.
In algemene zin kennen alle bouwproducten, die worden verhandeld op de markt, een zekere milieubelasting. En tijdens de levensduur van een gebouw worden sommige bouwproducten een (paar) keer vervangen en anderen weer niet. Na de sloop van een bouwwerken worden sommige bouwproducten hergebruikt of gerecycled, maar andere verbrand of gestort.
Hieraan kleven verschillende milieueffecten, die relevant zijn in de mpg-systematiek. Met de hierboven benoemde evaluatie van module D, waarin ik ook de inzichten uit een eerdere evaluatie hiervan van TNO uit 2021 meeneem, wil ik hierop eenduidige antwoorden verkrijgen, om beleidsconclusies te trekken.
Kunt u inhoudelijk reageren op de drie hierboven geschetste problemen?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 4. Ik wil een inhoudelijke reactie op uw vragen geven op basis van de evaluatie van module D. Daaruit moet blijken wat de effecten van de toepassing ervan zijn. Op basis daarvan kan ik voorstellen doen voor eventuele aanpassingen in de toepassing van module D. Daarbij acht ik het verstandig dat de toegerekende milieubaten van de bouwproducten met module D na eindelevensduur van een bouwwerk, in een redelijke verhouding staan tot de maatschappelijke wens om de milieu-impact van dit moment te beperken. Tegelijkertijd zullen ten alle tijden de effecten van de aanpassing van module D of andere onderdelen van de mpg-systematiek in kaart moeten worden gebracht in het licht van de bouwkosten en de woningbouwopgave. Vanuit die perspectieven zal bijvoorbeeld het niet meenemen van milieueffecten in module D moeten leiden tot een verhoging van de wettelijke grenswaarden, dus minder scherp.
Deelt u de opvatting dat als milieuprestatieberekeningen minder geloofwaardig worden dit uiteindelijk ook een vertragend effect zal hebben op de bouw, doordat er onduidelijkheid en onzekerheid voor alle spelers in het bouwproces zal sluipen?
Ik deel de opvatting niet dat module D voor vertraging zorgt in het bouwproces, omdat er geen sprake is van onduidelijkheid voor bouwers: er is een eenduidige wettelijk aangewezen bepalingsmethode die alom bekend is en door verschillende bureaus worden gehanteerd om mpg-berekeningen te maken van nieuwe bouwwerken. Bedrijven in de bouwsector weten daarmee hoe ze de milieuprestatie moeten berekenen en hoe ze aan de wettelijke eis kunnen voldoen.
Deelt u de opvatting dat als koplopers worden gestraft en als het systeem geen directe verduurzaming stimuleert, dit tevens een vertragend effect kan hebben op de bouw omdat deze koplopers dan minder hun aanjagende en innovatie-stimulerende rol kunnen spelen in de bouwwereld?
Als u koplopers definieert als de bouwers die met een lage score van de milieuprestatie gebouwen kunnen bouwen, dan heb ik in algemene zin niet het beeld, dat de bouw wordt vertraagd door de huidige MPG-systematiek, die ziet op bouwwerkniveau.
Innovatie wordt natuurlijk ook gedreven door andere factoren dan de mpg. Veelal hebben te behalen kostenvoordelen (fabrieksmatige bouw) of extra (Europese) belastingen op fossiele brandstoffen naar 2050 toe een grotere invloed op de verduurzaming van het productieproces van bouwproducten. De mpg stelt grenswaarden waaraan bouwwerken moeten voldoen, waarbij de effecten van module D op bouwproductniveau een rol spelen.
Welke mogelijkheden ziet u om de toepassing van module D in LCA’s te herzien of te vervangen door een methodologie die beter aansluit bij de circulaire economie en de werkelijke milieuprestaties van producten?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 zal de toepassing van de milieuprestatie leiden tot een begrensde de milieu-impact van gebouwen over de hele levenscyclus. Daarbij moeten ongewenste prikkels door de toepassing van module D worden voorkomen. Dit zal centraal staan in de evaluatie. Daarna besluit ik over eventuele aanpassingen in de toepassing van module D, mede in het licht van de bouwkosten en woningbouwopgave.
Welke mogelijkheden ziet u bijvoorbeeld voor:
Hiervoor verwijs ik u naar mijn antwoord op de vorige vraag.
Het bericht ‘SOMO: Nederlandse zakenmannen verkopen voor tientallen miljoenen aan Israëlische wapenindustrie’ |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Eelco Heinen (minister financiën, minister economische zaken) (VVD), Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC), David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Reinette Klever (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «SOMO: Nederlandse zakenmannen verkopen voor tientallen miljoenen aan Israëlische wapenindustrie»1 en «Kortsluiting in het internationaal recht»2?
Ja.
Vindt u het moreel verwerpelijk dat deze zakenmannen via hun in India gevestigde bedrijf «SASMOS» elektronische componenten aan onder andere de Israëlische wapenfabrikanten Elbit; Rafael; en Israel Aerospace Industries leveren?
Het kabinet doet in beginsel geen publieke uitspraken over individuele bedrijven of personen.
Klopt het dat de strafrechtelijke vervolging van deze zakenmannen binnen de rechtsmacht van Nederland valt zoals is gebleken uit eerdere, vergelijkbare gevallen? Kunt u uiteenzetten op basis van wat voor jurisdictie, welke wetten en regels dat nu weer zou kunnen gebeuren?
Het is aan het Openbaar Ministerie om te beoordelen of sprake is van gedragingen die mogelijk strafbaar handelen opleveren en waarover Nederland rechtsmacht heeft. Indien het Openbaar Ministerie het na een dergelijke beoordeling opportuun acht om tot vervolging over te gaan, is het aan de rechter om een uiteindelijk oordeel te vellen over de vraag of Nederland rechtsmacht heeft. Bij een dergelijke beoordeling kan worden gekeken naar de rechtsmachtbepalingen in het Wetboek van Strafrecht, maar – afhankelijk van de precieze verdenking – ook naar rechtsmachtbepalingen in andere wetten zoals bijvoorbeeld de Wet internationale misdrijven.
Weet u of het Openbaar Ministerie al een onderzoek heeft lopen naar deze zakenmannen?
Hier kan het kabinet geen uitspraken over doen.
Wat is uw oordeel over de Israëlische wapenbedrijven waarmee deze mannen op grote schaal handel drijven? Wat vindt u ervan dat bedrijven zoals Elbit en Rafael beelden van aanvallen op illegaal bezette Palestijnse gebieden gebruiken in hun promotievideo’s? Wat vindt u ervan dat journalisten hebben aangetoond dat bij sommige van die aanvallen kinderen zijn omgekomen? Wat vindt u ervan dat deze bedrijven vervolgens met schaars geklede vrouwen proberen de moord op Palestijnse kinderen met hun wapensystemen «sexy» te maken? Wat is uw standpunt over het seksueel en commercieel uitbuiten van oorlogsmisdrijven door deze bedrijven?
Het kabinet doet in beginsel geen publieke uitspraken over individuele bedrijven of individuen. Staten dienen zich te houden aan internationaal recht. Het kabinet benadrukt het belang van naleving van het internationaal recht en roept staten op hun verantwoordelijkheid te nemen. Zie tevens het antwoord op vraag 15.
Van ondernemingen uit staten die de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen hebben onderschreven, zoals Israël, wordt verwacht dat zij zakendoen in lijn met deze internationale kaders. Dit betekent dat bedrijven de risico’s voor mens en milieu in hun waardeketen in kaart moeten brengen en deze risico’s moeten voorkomen en aanpakken. Volgens deze internationale kaders dienen ondernemingen in situaties van gewapend conflict normen van humanitair oorlogsrecht te respecteren en aangescherpte gepaste zorgvuldigheid toe te passen.
Wat vindt u ervan dat bedrijven zoals Israel Aerospace Industries ook «battle tested» drones (getest op Palestijnen in de illegaal bezette gebieden) hebben verkocht aan Vladimir Poetin, zelfs na de illegale annexatie van de Krim en de MH17-ramp waarbij 196 Nederlanders werden vermoord? Hoe staat u tegenover het feit dat deze drones een sleutelrol speelden in Poetin’s operaties in Syrië, waarmee het brute regime van Assad overeind werd gehouden? Wat vindt u ervan dat Israël Russische piloten opleidde om deze drones in te zetten, wat tot onnoembaar veel oorlogsmisdrijven heeft geleid?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u ook dat handel met wapenbedrijven zoals Elbit, Rafael en Israel Aerospace Industries tegen alle ethische standaarden indruist? Zo ja, wat doet u ertegen dat Nederlanders niet meer voor honderden miljoenen handelen met deze bedrijven? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse uitvoer van militaire goederen naar Israël wordt zorgvuldig getoetst aan de Europese kaders voor wapenexportcontrole. Daar waar een duidelijk risico bestaat dat militaire goederen gebruikt worden bij het begaan van ernstige schendingen van de mensenrechten of het humanitair oorlogsrecht, wordt een vergunningaanvraag afgewezen. Daarmee voldoet de Staat aan zijn internationaalrechtelijke verplichtingen ten aanzien van wapenexportcontrole. Dat is onlangs bevestigd in het vonnis van de voorzieningenrechter in de zaak Al-Haq c.s. tegen de Staat (d.d. 13 december 2024).
Materieelsamenwerking van defensie met Israëlische bedrijven vindt plaats binnen de kaders van het kabinetsbeleid en de Europese aanbestedingswetgeving. De Israëlische defensie-industrie ontwikkelt systemen die belangrijk zijn voor de doorontwikkeling en modernisering van de Nederlandse krijgsmacht. Defensie heeft in Israël geproduceerde militaire middelen en systemen aangeschaft vanwege de kwaliteit en relatief snelle beschikbaarheid daarvan.
Wat vindt u ervan dat de wapens van deze fabrikanten sinds oktober 2023 op grote schaal worden ingezet door het Israëlische leger in Gaza, met name in het licht van de consensus onder genocideonderzoekers dat Israël genocide pleegt in Gaza?
Het kabinet staat voor de veiligheid en het bestaansrecht van de Staat Israël. Dat betekent ook dat Israël over een defensie-industrie moet kunnen beschikken. Het kabinet veroordeelt de aanval van Hamas op 7 oktober 2023 ten stelligste; tegelijkertijd roept het huidige Israëlisch handelen urgente vragen op over de proportionaliteit daarvan. Vanaf het begin van het conflict roept het kabinet Israël op om in overeenstemming met het internationaal recht te handelen bij het optreden in de Gazastrook. Het is van belang dat op verschillende manieren en vanuit diverse landen druk wordt uitgeoefend op de regering Netanyahu om de situatie op de grond onmiddellijk te verbeteren. Dit is ook de reden dat Nederland onder andere in mei 2025 de brief aan de Hoge Vertegenwoordiger heeft gestuurd om de naleving door Israël van artikel 2 van het EU-Israël Associatieakkoord te evalueren.
Gezien de aanhoudende catastrofale situatie in de Gazastrook en het niet nakomen van de afspraken met de EU, heeft het kabinet besloten om zowel nationale- als Europese maatregelen te nemen. Uw Kamer is hierover middels een brief op 28 juli jl.3 geïnformeerd. Graag verwijzen wij u ook naar de Kamerbrief van 21 januari 20254. Hierin is opgenomen de verplichting van derde staten om genocide te voorkomen. In de brieven van 18 juni 20255, 28 juli 2025 en de beantwoording van de Kamervragen van het lid Dassen van 24 juni 20256 is hierop verder invulling gegeven. Tot slot is het kabinet op 7 april overgegaan tot intrekking van de algemene vergunning NL002 en aanpassing van de algemene vergunningen NL007 en NL010 door Israël uit te sluiten als land van eindbestemming [Kamerstuk 22 054, nr. 454].
Zouden de elektrische bedradingsoplossingen van SASMOS voor drones, straaljagers en tanks, die SASMOS zelf met de «bloedsomloop en het centrale zenuwstelsel van het menselijk lichaam» vergelijkt door de recent aangescherpte exportcontroles van Nederland voor export naar Israël komen? Zo ja, waarom? Zo nee, wat vindt u ervan dat deze elektrische onderdelen op grote schaal naar Israël worden uitgevoerd door SASMOS?
Op basis van het SOMO-rapport is niet met zekerheid te zeggen welke goederen SASMOS precies exporteert. Daarom is niet vast te stellen of hiervoor een vergunningplicht geldt en of hiervoor in een hypothetisch geval bij export vanuit Nederland een exportvergunning is vereist. Zie verder het antwoord op vraag 7.
Wat vindt u ervan dat de export van SASMOS naar Israël flink is gestegen sinds oktober 2023? Vindt u het ook zorgelijk dat het er alles van weg heeft dat SASMOS enorm profiteert bij iedere oplaaiing van het geweld in Gaza? Wat vindt u er bijvoorbeeld van dat alleen al in maart 2025, de maand waarin Israël het staakt-het-vuren beëindigde, SASMOS op 20 verschillende dagen producten naar Israël heeft verscheept?
Het kabinet doet in beginsel in het openbaar geen uitspraken over individuele bedrijven of personen. Alle Nederlandse bedrijven hebben zich te houden aan de wet. Als er aanwijzingen zijn dat bedrijven de wet hebben overtreden, dan zal dit worden onderzocht door de relevante toezichthouder. Het is aan het Openbaar Ministerie om te beoordelen of sprake is van gedragingen die mogelijk strafbaar handelen opleveren.
Bent u voorts bereid om de relaties van SASMOS met andere Nederlandse bedrijven onder de loep te nemen, zoals GKN Aerospace en de in Brabant gevestigde Lumipol Group? Bent u het namelijk eens dat het Nederlandse businessnetwerk met de Israëlische wapenindustrie doorgelicht moet worden om in kaart te brengen of er sprake is van medeplichtigheid aan Israëlische oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid en genocide? Kunnen de belastingdienst, douane en FIOD hier een rol bij spelen?
Zie antwoord vraag 10.
Heeft u überhaupt ooit een waarschuwing aan dit soort bedrijven gegeven dat er een groot risico is dat hun producten bijdragen aan grove schendingen van het internationaal recht vanwege gebruik door het Israëlische leger? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal opereren dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights toepassen. Volgens deze kaders dienen bedrijven mensenrechtenrisico’s, in hun waardeketens te identificeren, ook bij export, en waar nodig aan te pakken. Het is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van Nederlandse private partijen zelf om beslissingen te maken binnen de kaders van de wet.
Bent u het eens dat het evident is dat de zakenmannen uit het artikel zich bewust waren van de mogelijkheid dat hun materiële hulp gebruikt zou worden voor het plegen van oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid of genocide en dat ze dat risico aanvaardden?
Het kabinet doet daar geen uitspraken over. Het is in individuele zaken aan de rechter om te oordelen of bepaald handelen internationale misdrijven oplevert, indien en voor zover het Openbaar Ministerie het opportuun acht om tot vervolging over te gaan.
Bent u het ook eens dat uit jurisprudentie (denk aan de zaak Frans van Anraat in 2009, en Guus van Kouwenhoven in 2018) bleek dat het voldoende was dat de veroordeelde personen wisten wat de daders van plan waren en niet noodzakelijkerwijs hun intentie hoefden te delen om strafrechtelijk veroordeeld te worden? Bent u het met andere woorden eens dat de Nederlandse rechtbanken dedolus eventualis hebben gehanteerd omdat deze steunt op «de aanname van risico» in plaats van «kennis» van het feit dat wapens werkelijk worden ingezet voor het begaan van internationale misdrijven? Hoe beschouwt u dat in relatie tot de onderhavige casus?
Door de Nederlandse rechter zijn in het verleden inderdaad personen uit de private sector met de Nederlandse nationaliteit veroordeeld voor medeplichtigheid aan oorlogsmisdrijven. In die zaken stelde de rechter vast dat sprake was van opzet en dat deze personen wisten dat door derden oorlogsmisdrijven zouden worden gepleegd dan wel dat zij zich willens en wetens hadden blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat derden oorlogsmisdrijven zouden plegen door gebruikmaking van de geleverde goederen.
De beoordeling of sprake is van opzet is – zoals ook uit deze jurisprudentie volgt – afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Het is aan de rechter om een dergelijke beoordeling te maken indien en voor zover het openbaar ministerie het opportuun acht om tot strafrechtelijke vervolging over te gaan. Ik kan mij daar niet over uitlaten.
Bent u het tot slot eens dat er een nationale aanpak moet komen tegen private handelingen die bijdragen aan schendingen van het internationaal recht door Israël in Gaza en de Westelijke Jordaanoever? Zo ja, welke instanties zouden hierbij betrokken moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Iedere staat dient zich te houden aan internationaal recht. In het advies van het Internationaal Gerechtshof van 19 juli 20247 wordt geen uitspraak gedaan over de reikwijdte van de verantwoordelijkheid van derde staten voor de activiteiten van private partijen.
Het bericht 'Alleen garantie op gescheurde borstimplantaten als je ze laat vervangen' |
|
Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA), Judith Tielen (VVD) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() ![]() |
Bent u, naast uw eigen bijdrage aan de uitzending, ook bekend met verdere berichtgeving van Radar, over onder meer de beperkingen van de garantie en de ervaringen van vrouwen?1 2 3
Ja, ik ben bekend met de uitzending en met de bijdrage van mijn ambtsvoorganger.
In hoeverre was bij u bekend dat meerdere fabrikanten van borstimplantaten dergelijke voorwaarden hanteren? Wat denkt u dat dit doet met vrouwen die gezondheidsklachten ervaren door kwalitatief slechte implantaten en geen vervanging willen, en vervolgens zelf met hoge kosten te maken krijgen?
Dat was mij niet bekend. Ik vind het onwenselijk dat juridische constructies van fabrikanten ertoe zouden leiden dat vrouwen niet de schade vergoed krijgen die wordt veroorzaakt door mogelijk gebrekkige producten. Wel moet ik opmerken dat het uiteindelijk niet aan mij als Minister is om te bepalen of een juridische constructie door de beugel kan en of de benadeelde recht heeft op schadevergoeding. Dat is uiteindelijk aan de civiele rechter (op vordering van de benadeelde).
Overigens wil ik graag benadrukken dat het verwijderen van gescheurde borstimplantaten bij medische noodzaak voor vergoeding in aanmerking kan komen vanuit het basispakket.4
Kunt u aangeven hoeveel meldingen of klachten er bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) of andere instanties zijn binnengekomen over misleidende garanties bij borstimplantaten?
Er is tussen 2017 en 2025 één melding gedaan bij Meldpunt en Expertisecentrum Bijwerkingen Implantaten (MEBI) waarbij de melder het aanbieden van «levenslange garantie» misleidend noemt. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) laat mij weten tussen 2020 en 2025 geen meldingen of klachten te hebben ontvangen over misleidende garanties bij borstimplantaten.
Op welke wijze worden mensen (inclusief artsen) geïnformeerd over de mogelijkheid van een melding maken? Is de bekendheid en de bereikbaarheid van het Meldpunt Bijwerkingen Implantaten voldoende? Zo niet, wat gaat u doen om deze te verbeteren?
Ik vind het belangrijk dat mensen weten waar zij klachten kunnen melden. Ik heb al eerder aangegeven dat ik de huidige meldstructuur, waarbij bijwerkingen en klachten afhankelijk van de aard van de klacht en het product gemeld kunnen worden bij het MEBI, de IGJ en in sommige gevallen ook het Lareb, niet optimaal vind. Daarom houd ik deze momenteel tegen het licht.
Mensen die een melding willen doen, wordt op verschillende manieren informatie aangeboden. Zo staat op de IGJ website hoe een zorgprofessional of een persoon met een borstimplantaat een vraag of een klacht over de zorg of een medisch hulpmiddel kan doen bij de inspectie.
Zorgprofessionals wordt gevraagd melding te doen via een formulier, personen met een borstimplantaat kunnen zowel via een formulier als ook telefonisch een melding doen bij het landelijk Meldpunt Zorg (LMZ) van de IGJ.
Indien de melding gaat over een bijwerking van een implantaat wordt de zorgprofessional of persoon doorgestuurd naar de website van het Meldpunt en Expertisecentrum Bijwerkingen Implantaten (MEBI).
Om te zorgen dat mensen het MEBI beter weten te vinden en gemakkelijker een melding kunnen doen, heb ik recent verschillende acties ondernomen. Zo heeft tussen november 2024 en februari 2025 een communicatiecampagne plaatsgevonden in huisartspraktijken en gezondheidscentra. Verder is de website van het MEBI verbeterd en zal dit jaar een verkort meldformulier worden ingevoerd.
Om de IGJ website makkelijker vindbaar te maken, is IGJ ook aangesloten op de «Productenmeldwijzer» van de overheid. Via een aantal vragen over de melding wordt de melder doorgestuurd naar het juiste loket van de overheid. In het geval van melding over een medisch hulpmiddel komt de melder uit bij de IGJ en in het geval van een melding over een bijwerking van een implantaat bij het MEBI.
Zoals hierboven aangegeven vind ik deze acties nog niet voldoende en bekijk ik hoe het melden van dergelijke klachten nog beter kan worden georganiseerd.
Bent u het met de advocaat uit de berichtgeving eens dat de voorwaarden misleidend gepresenteerd worden? Zo nee, waarom niet?
De voorwaarden moeten eerlijk en begrijpelijk zijn voor de patiënt. Ik kan echter geen uitspraken doen over de rechtmatigheid van bepaalde juridische constructies en bepalingen uit contracten in concrete casussen. Het is aan de civiele rechter om – op basis van een vordering van de patiënt – te beoordelen of bepaalde voorwaarden al dan niet rechtmatig zijn en wat daarvan vervolgens de juridische gevolgen zijn.
Deelt u de mening dat vrouwen met gescheurde borstimplantaten (met alle gevolgen van dien) aanspraak moeten kunnen maken op een volledige vergoeding voor het verwijderen van de implantaten, ongeacht of zij kiezen voor vervangende implantaten? Zo nee, waarom niet?
Patiënten hebben het recht om de fabrikant aansprakelijk te stellen wanneer zij schade hebben opgelopen vanwege een gebrek aan een borstimplantaat. Het is uiteindelijk aan de civiele rechter om de vordering van een patiënt te beoordelen.
Net als bij antwoord 2 wil ik benadrukken dat het verwijderen van gescheurde borstimplantaten vergoed kan worden vanuit het basispakket in het geval van een medische noodzaak.
Wat is de reden dat u de verantwoordelijkheid voor de garantie op gescheurde borstimplantaten primair bij de behandelend chirurg legt? Deelt u de mening dat primair de fabrikanten verantwoordelijk zijn voor de veiligheid van de implantaten?
Ik leg de verantwoordelijkheid voor de garantie op gescheurde borstimplantaten niet bij de chirurg. Mijn ambtsvoorganger heeft willen benadrukken dat artsen verantwoordelijk zijn voor het leveren van goede zorg. Dit betekent dat een chirurg de patiënt moet informeren over de voorgestelde behandeling, de risico’s van de behandeling en alternatieven. Het is niet aan mij om een oordeel uit te spreken over de juridische aansprakelijkheid van de arts wanneer een borstimplantaat scheurt. Wel heeft mijn ambtsvoorganger de IGJ verzocht vanuit het bredere perspectief van «goede zorg leveren» te kijken naar de rol van de behandelend arts. De IGJ heeft mij laten weten hiernaar te zullen kijken en ik ben in afwachting van hun conclusies.
Klopt het dat implantaten medische hulpmiddelen zijn en dus moeten voldoen aan de Medical Devices richtlijn? Kunt u nader toelichten hoe de procedure eruitziet voor toelating op specifiek de Nederlandse markt? Hoe kan het dat deze borstimplantaten niet lijken te voldoen aan het doel van deze richtlijn, namelijk de patiëntveiligheid? Wat bent u bereid te doen om de patiëntveiligheid beter te borgen?
Ik vind het allereerst belangrijk dat vrouwen goed wordt uitgelegd dat borstimplantaten niet eindeloos meegaan en dat er op den duur een nieuwe operatie nodig is om het implantaat te verwijderen of te vervangen. Een chirurg heeft hierin een belangrijke verantwoordelijkheid in het gesprek met de patiënt over de voor- en nadelen van het plaatsen van een borstimplantaat.
Borstimplantaten zijn medische hulpmiddelen en moeten voldoen aan de Europese verordening rondom medische hulpmiddelen, de Medical Device Regulation (MDR). De toelating van borstimplantaten op de Nederlandse markt verloopt volgens deze Europese regelgeving. Implantaten die voldoen aan de strenge Europese eisen voor veiligheid, werking en kwaliteit kunnen na beoordeling door een aangewezen instantie, zogenaamde notified bodies, een CE-markering krijgen. Alleen producten met een CE-markering mogen vervolgens op de Nederlandse markt komen. Fabrikanten zijn vervolgens verplicht om de kwaliteit van hun product in de praktijk te volgen. Dat implantaten kunnen scheuren is een bekende bijwerking en fabrikanten moeten daarom bijhouden hoe vaak dat gebeurt. In Nederland wordt dit ook bijgehouden door de leden van de Nederlandse Vereniging van Plastische Chirurgie.5 Wanneer borstimplantaten eerder, of vaker, scheuren dan gemiddeld moet een fabrikant de IGJ inlichten en maatregelen nemen. Op dit moment heb ik geen aanwijzingen dat borstimplantaten op de Nederlandse markt niet aan Medical Devices richtlijn voldoen.
Hoe is het toezicht op informatievoorziening rondom borstimplantaties en garanties geregeld? Bent u bereid om aan de IGJ te vragen om de rol van fabrikanten mee te nemen in het toezicht? Of kunt u concretere actie ondernemen? Zo ja, hoe?
De betrokken zorgprofessional informeert een patiënt of cliënt voor iedere medische behandeling over de medische risico’s, de te verwachten resultaten en alternatieve behandelmogelijkheden. Na het ontvangen van deze informatie geeft de patiënt wel of geen toestemming voor de betreffende behandeling (informed consent). Dit geldt ook voor het implanteren van borstimplantaten. De IGJ toetst in haar reguliere toezicht of de zorgprofessional het informed consent voldoende heeft uitgevoerd. De garantieregeling die een fabrikant heeft opgesteld, valt buiten het toezicht van de IGJ.
Welke stappen bent u bereid te nemen om patiënten beter te beschermen tegen vage of misleidende garantiebeloften bij medische hulpmiddelen en op welke termijn kan de Kamer daar informatie over verwachten?
In het antwoord op vraag 9 heb ik aangegeven dat de garantieregeling die de fabrikant heeft opgesteld buiten het toezicht valt van de IGJ. De IGJ heeft wél een rol waar het gaat om het leveren van goede zorg. Wanneer er twijfels zijn over het leveren van goede zorg, dan roep ik mensen op dit bij de IGJ te melden.
Het artikel “Ook de EU heft economische sancties tegen Syrië op” en het artikel “Kabinet houdt rapport geheim dat terugkeer van tienduizenden Syriërs kan betekenen' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Marjolein Faber (minister asiel en migratie) (PVV), Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
|
In hoeverre lopen er nu al gesprekken met Syrië over het terugnemen van Syrische burgers die asiel hebben aangevraagd in de EU en in het bijzonder Nederland? Zo niet, bent u bereid om deze gesprekken alvast te starten zodat na het beslismoratorium aan een effectieve terugkeer kan worden gewerkt?1 2
Beschikt u inmiddels over nieuwe informatie – een nieuw ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken- over de situatie in Syrië? Zo nee, waarom niet en wanneer wordt deze informatie verwacht? Zo ja, geeft dit ambtsbericht aanleiding om weer te gaan beslissen op Syrische asielaanvragen?
Kunnen aanvragen die berusten op vrees voor vervolging van het voormalige Syrische regime nu (in beginsel) worden afgewezen? Zo ja, bent u ook bereid om alle verleende statussen aan Syrische asielzoekers opnieuw te beoordelen en waar mogelijk in te trekken?
Kunt u aangeven hoeveel Syrische statushouders in aanmerking zouden komen – in beginsel dus Syriërs met een status verleend in de voorbije drie jaar – voor een herbeoordeling van hun status?
Kunt u zo concreet mogelijk aangeven hoe het staat met uitvoering van de motie Eerdmans die opriep om een plan voor te bereiden voor de terugkeer van Syriërs zodra dit veilig kan (Kamerstuk 32 317, nr. 919)?
Bent u het ermee eens dat Syriërs in Nederland teruggestuurd kunnen worden naar hun land, gezien de recente ontwikkelingen zoals het opheffen van economische sancties tegen Syrië en de persoonlijke gesprekken die reeds zijn gevoerd tussen de nieuwe president van Syrië en de presidenten van Amerika en Frankrijk?
Bent u het eens met het feit dat lange en zeer uitvoerige (openbare) ambtsberichten zorgen voor veel mogelijkheden voor asielzoekers om het vluchtverhaal daarop af te stemmen?
Bent u van mening dat het wenselijk is om terug te keren naar de kortere algemene ambtsberichten die voorheen werden gebruikt? Zo ja, bent u het tevens eens met de stelling dat meer gedetailleerde informatie in individuele ambtsberichten kan worden opgenomen (die niet openbaar zijn)? Zo nee, waarom niet?
Waarom heeft u niet besloten om ook de werkinstructies van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) niet meer te openbaren, net als ambtsberichten die vaak algemeen en in lijn met openbare bronnen zijn?
Bent u bereid om een interne werkinstructie te geven of een afspraak te maken tussen het Ministerie van Asiel en Migratie en Buitenlandse Zaken om ambtsberichten veel minder uitgebreid te maken, zodat ambtsberichten algemener worden en de kans op afwijzing wordt bevorderd?
Erkent u dat wanneer het landenbericht per regio in een land zou worden vastgesteld of dat er in ambtsberichten meer nadruk wordt gelegd op het binnenlands vlucht -en/of vestigingsalternatief, dit in potentie veel weigeringen van asielverzoeken kan opleveren? Zo niet, waarom niet? Zo ja, bent u bereid met uw Europese collega’s in gesprek te gaan om de Europese regels hiertoe te wijzigen?
Erkent u dat een zorgvuldige toetsing van een asielverzoek, met daaronder een zorgvuldig gehoor alsmede de mogelijkheid om binnen de beslistermijn een individueel ambtsbericht te vragen aan de Minister van Buitenlandse Zaken een bijdrage levert aan een meer individuele toetsing van een asielverzoek? Zo ja, bent u ook van mening dat dit een intensievere toetsing zoals hierboven beschreven een hogere kans op een afwijzing oplevert? Erkent u dat een asielonderzoek resulterend in een afwijzende beschikking meer personeelsinzet vergt dan een kort onderzoek, resulterend in een inwilliging?
De groeiende afhankelijkheid van Amerikaanse techgiganten |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Zsolt Szabó (VVD), Judith Uitermark (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Overheidsorganisaties blijven in de Amerikaanse cloud, ondanks zorgen in de Tweede Kamer»1? Bent u tevens bekend met het feit dat de hoofdaanklager van het Internationaal Strafhof onlangs de toegang tot Microsoft-diensten is ontzegd op laste van de Amerikaanse regering?
Ja.
Kunt u bevestigen dat Logius, die BNR met zestien andere overheidsorganisaties onder de loep heeft genomen, de overstap naar clouddiensten van Amerikaanse dienstverleners niet heroverweegt?2 Zo ja, kunt u dit besluit onderbouwen?
Het Kabinet is het met de indieners eens dat zorgvuldige afwegingen bij cloudmigraties van groot belang zijn. Daarom moeten volgens het huidige beleid al een reeks van aspecten afgewogen worden. Onderdelen van de Rijksdienst zijn verplicht het Rijksbreed cloudbeleid 2022 te volgen. Hierin wordt reeds aandacht besteed aan de risico’s rondom marktconcentratie. Zbo’s zijn niet verplicht het Rijksbreed cloudbeleid te volgen, maar het wordt hen wel aangeraden. Daarnaast zijn zbo’s verplicht – op basis van de Kaderwet zbo’s3 – om op de voet van de ter zake voor de Rijksdienst geldende voorschriften maatregelen te nemen.
De continuïteit van de dienstverlening, nationale veiligheid en publieke waarden zijn daar verdere voorbeelden van. Ook dienen beveiligingsmaatregelen genomen te worden en risicoanalyses geactualiseerd te worden wanneer daar aanleiding toe is.4 In de herziening van het rijksbreed cloudbeleid wordt tevens aandacht besteed aan het verder beperken van afhankelijkheid van enkele leveranciers, de zogeheten marktconcentratie- en continuïteitsrisico’s.
Logius maakt voor het exploiteren van haar voorzieningen gebruik van een eigen platform dat wordt gehost in datacentra van de Rijksoverheid. Daarbij geldt dat Logius de Generieke Digitale Infrastructuur levert aan de Digitale Overheid. Logius maakt voor het exploiteren van onze voorzieningen dus geen gebruik van Amerikaanse Clouddiensten en heeft ook geen plannen daartoe. Een heroverweging is daarmee niet aan de orde.
Welke processen, registers, (mail)communicatiediensten en / of organisatieonderdelen die onder uw verantwoordelijkheid vallen, zijn op dit moment reeds ondergebracht in de cloud van Amerikaanse dienstverleners?
Voor de beantwoording limiteren wij ons tot het gebruik van materieel public cloudgebruik. Materieel public cloudgebruik is gebruik van public clouddiensten ten behoeve van het uitvoeren van de primaire taak van een organisatie. Met andere woorden, voor de organisatie is die (cloud)dienst van wezenlijk belang.
Op dit moment wordt er zeer beperkt gebruik gemaakt van clouddiensten van Amerikaanse dienstverleners. De werkplekken maken gebruik van kantoorsoftware waarbij de dataopslag in de eigen overheidsdatacenters plaats vindt.
Kunt u een overzicht geven van de geplande en voorgenomen migraties naar clouddiensten van Amerikaanse dienstverleners, daar waar het uw departement, Logius en andere overheidsorganisaties onder uw gezag betreft?
Ten behoeve van de Kamerbrief van 22 november 20245 is een uitvraag gedaan bij alle departementen ten behoeve van een overzicht van alle geplande en voorgenomen cloudmigraties van overheids-ICT naar het buitenland. Het Ministerie van Defensie is daarin buiten beschouwing gelaten omdat zij buiten de scope van het Rijksbreed cloudbeleid vallen. Dit neemt niet weg dat Defensie wel gebruik maakt van clouddiensten. De departementen zijn zelf verantwoordelijk voor de implementatie van het cloudbeleid en daarom is het hun eigen afweging en invulling over wat zij onder (materiële) cloudmigraties verstaan.
Voor dit overzicht verwijst het Kabinet naar de Kamerbrief over geplande en voorgenomen cloudmigraties van overheids-ICT naar het buitenland van 22 november jl.
In november 2024 zijn drie geplande en voorgenomen migraties naar clouddiensten van Amerikaanse dienstverleners aan de kamer gemeld.
Eerder is de kamer geïnformeerd over de ontwikkeling van werkplekdienstverlening van SSC-ICT (DWR 2.0) en het beperken van de cloud afhankelijkheid bij het opslaan van data. Documenten en e-mails van de gebruikers van de DWR werkplek blijven vooralsnog opgeslagen in het datacenter van SSC-ICT.
Binnen het interdepartementale programma Beter Samenwerken (BSW) wordt het beoogde gebruik van MS Teams in de werkomgeving heroverwogen en worden alternatieven onderzocht.
De in november genoemde aanbesteding van het Rijksvastgoedbedrijf is afgerond en gegund aan een Europese dienstverlener.
Er zijn sinds november geen nieuwe geplande of voorgenomen migraties van materieel public cloudgebruik aangemeld.
Kunt u illustreren wat de directe gevolgen zouden zijn voor de continuïteit van de processen, dienstverlening en dataopslag binnen uw departement, Logius en andere overheidsorganisaties onder uw gezag, wanneer deze de toegang tot Amerikaanse digitale dienstverlening zouden worden ontzegd, zowel op dit moment als na de geplande en voorgenomen migraties? Welke merkbare gevolgen zou dit hebben voor Nederlandse burgers en voor de samenleving? Hoe gaat u ervoor zorgen dat die risico’s gemitigeerd worden?
De Verenigde Staten is en blijft een belangrijke bondgenoot, niet op de laatste plaats voor onze welvaart en veiligheid. Nederland zet zich er daarom voor in dat we als EU blijven samenwerken en optrekken met de VS, maar tegelijkertijd zelf verantwoordelijkheid nemen en ook eensgezind met de EU optrekken waar het onze kernbelangen betreft. Het kabinet is het wel met u eens dat een te grote afhankelijkheid van één of enkele marktpartijen ongewenst is. In de afweging welke data we in eigen beheer dan wel in de public cloud verwerken, moeten strategische afhankelijkheden én marktconcentraties worden meegewogen.
Dit nemen wij momenteel mee in de herziening van het Rijksbreed cloudbeleid, maar ook in de beleidskaders voor digitale autonomie en soevereiniteit van de overheid, en in de IT-sourcingstrategie Rijk. Ook zet het kabinet zich in voor een verkenning naar een soevereine overheidscloud als alternatief voor public clouddiensten.
Deze voorziening moet de kloof overbruggen voor digitale dienstverlening waarvoor het gebruik van public cloud onwenselijk is, bijvoorbeeld vanwege de gevoeligheid van gegevens of wanneer ongewenste afhankelijkheden vermeden moeten worden.
Afhankelijkheden zijn echter niet te voorkomen en zijn ook niet altijd ongewenst. Het is van belang om op case-by-case basis zorgvuldig afwegingen te maken, om te bepalen waar en op welke wijze risicovolle strategische afhankelijkheden waar nodig voorkomen kunnen worden. Dit speelt op meer gebieden dan alleen cloud.
Het onderwerp «Strategische Autonomie» heeft uitgebreid aandacht van de Rijksoverheid. Onder andere middels de Agenda Digitale Open Strategische Autonomie (DOSA) en de na het zomerreces verwachte Visie digitale autonomie en soevereiniteit overheid.
De directe gevolgen voor de digitale dienstverlening van BZK organisaties als Logius en RvIG zijn beperkt. Deze organisaties maken voor de dataopslag en uitvoering van de primaire processen geen gebruik van digitale diensten van Amerikaanse dienstverleners.
Zoals bij vraag 4 beantwoord, zijn er geen directe gevolgen voor de huidige en toekomstige werkplekdiensten van SSC-ICT door de genomen mitigerende maatregelen. Bij langdurige ontzegging van toegang tot de dienstverlening kunnen wel problemen ontstaan wanneer bijvoorbeeld de geldigheid van licenties niet verlengd kan worden.
Kunt u onderbouwen wat Amerikaanse wetgeving, zoals de CLOUD Act en de Foreign Intelligence Surveillance Act, in het ergste geval betekent voor de vertrouwelijkheid van de data die uw departement, Logius en andere overheidsorganisaties onder uw gezag hebben opgeslagen in de cloud van Amerikaanse dienstverleners? Wat zou het gevolg zijn voor Nederlandse burgers en de samenleving wanneer al deze data tezamen in handen van een statelijke actor zou belanden?
Diverse landen kennen wet- en regelgeving met extraterritoriale werking die medewerking aan veiligheidsdiensten verplicht, zoals de CLOUD Act in de VS. Dergelijke wet- en regelgeving kan in bepaalde gevallen mogelijk leiden tot ongewenste toegang tot Nederlandse gegevens wanneer dit conflicteert met regelgeving als de AVG. Op basis van het advies van GreenbergTraurig kan echter geconcludeerd worden dat in het geval van de CLOUD Act het risico klein is.6
Ongeacht de wijze van verkrijging, is het in ieder geval onwenselijk dat alle data tezamen in handen van een statelijke actor kunnen belanden. Om dit te voorkomen kent het huidige Cloudbeleid al diverse regels omtrent de typen data die in de public cloud verwerkt mogen worden. In de herziening van het Cloudbeleid wordt ook hier aandacht aan besteed.
Heeft u migraties naar digitale diensten van Amerikaanse techgiganten stopgezet of heroverwogen naar aanleiding van de aangenomen motie-Kathmann c.s. die hiertoe oproept?3
Bij iedere migratie naar de Public Cloud moet zorgvuldig overwogen worden of de migratie leidt tot risico’s. Er zijn migraties heroverwogen naar aanleiding van onder meer de motie Kathmann. Met bijvoorbeeld als gevolg dat verwerking van data alleen binnen de EER plaatsvindt.
Zie verder vraag 2.
Er zijn geen lopende migraties naar digitale diensten van Amerikaanse techgiganten.
Hoe geven uw departement, Logius en andere overheidsorganisaties onder uw gezag voorts invulling aan de aangenomen motie-Six Dijkstra c.s. die oproept om als doelstelling te hanteren dat de continuïteit van digitale overheidsdienstverlening niet rechtstreeks afhankelijk is van partijen uit de Verenigde Staten?4
Zie vraag 5.
Deze doelstelling wordt al gehanteerd bij inrichting van de digitale dienstverlening.
Kunt u toezeggen dat de afhankelijkheid van Amerikaanse techgiganten binnen uw departement, Logius en andere overheidsorganisaties onder uw gezag niet verder zal toenemen, en dat het bevorderen van de strategische autonomie van Nederland en / of Europa het uitgangspunt is bij elk besluit omtrent digitale diensten dat onder uw gezag genomen wordt?
Zie vraag 5.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden vóór het notaoverleg over de initiatiefnota «Wolken aan de horizon» van 2 juni a.s.?5
De verzending heeft zo spoedig mogelijk plaatsgevonden.
De CO2-heffing |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Op welke wijze gaat u uitvoering geven aan de door de Kamer aangenomen motie (Kamerstuk 21 501-02, nr. 3151) over alle bestaande nationale koppen uit Nederlandse wetgeving schrappen en wat betekent dit voor het al dan niet voortbestaan van de nationale CO2-heffing die ook een nationale kop is op Europees beleid?
In het Regeerprogramma is afgesproken dat bestaande nationale koppen eventueel kunnen worden heroverwogen wanneer er geen negatief effect op het behalen van de klimaat- en energiedoelen optreedt of er betere alternatieven zijn. Het afschaffen van de nationale CO2heffing heeft een negatieve impact op doelbereik. De heffing moet daarbij bedrijven voldoende prikkelen om te verduurzamen, waardoor de heffing werkt als stok achter de deur. Het kabinet onderschrijft het doel van het instrument, waarbij een eventuele budgettaire opbrengst terugvloeit naar het Klimaatfonds en ten goede komt aan de industrie.
De afgelopen tijd zien we dat door een combinatie van factoren de benodigde verduurzaming langer de tijd vraagt. Het kabinet geeft daarom bedrijven de komende jaren extra tijd om te verduurzamen door de heffing hierop aan te passen. Ook heeft het kabinet in het pakket Groene groei aangegeven dat het kabinet open staat voor alternatieven die in aanvulling op de beschikbare subsidies de benodigde reductie borgen (gelijk aan het heffingsdoel van de CO2-heffing) en klimaatneutraliteit in 2050 in ogenschouw houdt. Dit kunnen ook borgende maatregelen naast de CO2-heffing zijn. Het kabinet gaat hierover in gesprek met de industrie en andere stakeholders.
Wat betekent de conclusie uit de Speelveldtoets 2025 van PricewaterhouseCoopers1 dat unilaterale nationale «sticks» beperkt of niet tot prikkels leiden voor CO2-reductie in Nederland, onder andere omdat productie en investeringen naar andere Europese landen zullen weglekken, voor hoe u het nut- en noodzaak van de nationale CO2-heffing beoordeelt?
Het kabinet laat jaarlijks een Speelveldtoets uitvoeren om de impact van het Nederlandse klimaatbeleid op de concurrentiepositie van de industrie in kaart te brengen. Uit de studie blijkt dat de nationale CO2-heffing tot additionele kosten leidt bij bedrijven die niet tijdig verduurzamen en dat dit het risico op weglekeffecten vergroot. Aan de andere kant blijkt uit het meest recente onderzoek ook dat er in Nederland relatief gezien de meeste subsidies beschikbaar zijn voor de verduurzaming van de industrie. Dit komt de concurrentiepositie van de industrie ten goede. Binnen deze beleidsmix heeft de CO2-heffing, als belangrijkste beprijzingsprikkel, een belangrijke rol als stok achter de deur om verduurzaming te stimuleren. De CO2-heffing industrie beprijst uitstoot die niet is vrijgesteld. De beschikbare subsidies worden op deze manier minder vrijblijvend en daarmee effectiever.
Het risico op weglekeffecten neemt het kabinet serieus. Dit is onder andere de reden waarom in het pakket Groene Groei is ingezet op het op orde brengen van de randvoorwaarden voor verduurzaming, zodat de industrie ook daadwerkelijk de CO2-heffing kan voorblijven. Daarnaast wordt het heffingsdoel van de CO2-heffing via aanpassing van de nationale reductiefactor verschoven van 2030 naar 2032, zodat bedrijven die op dit moment nog niet kúnnen verduurzamen, meer tijd krijgen om aan de afgesproken emissiereductie te voldoen.
Ook wordt de flexibiliteit onder de CO2-heffing vergroot door het opzetten van een handelsplatform voor dispensatierechten, het uitbreiden van de carryback-regeling waardoor overschotten in dispensatierechten, ook na 2029, kunnen worden ingezet in het jaar van de hoogst betaalde heffing (maximaal 5 jaar terug in de tijd). Tegelijkertijd wordt het tarief van de CO2-heffing tussen 2030 en 2035 stapsgewijs verhoogd van 152 euro/ton CO2 naar 216 euro/ton CO2, om de nodige reductie te borgen zodra de randvoorwaarden op orde zijn en te zorgen voor investeringszekerheid. Dit betreft een technische invulling, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 6.
In hoeverre is de impact van de CO2-heffing na 2030 in kaart gebracht? Wat zijn de effecten van de voorgestelde CO2-prijs van 216 euro per ton CO2 in 2035 (Kamerstuk 32 140, nr. 251)op onder andere de risico’s op weglek, het concurrentievermogen van de industrie in Nederland en de mogelijkheden voor het investeren in verduurzaming van de industrie?
Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft in 2024 in een tariefstudie berekend hoe hoog het heffingstarief moet zijn om het reductiedoel van de CO2-heffing industrie voldoende te borgen2. De gevolgen van het nationale klimaatbeleid voor weglek en concurrentievermogen laat het kabinet jaarlijks onderzoeken in een Speelveldtoets3. Volgend jaar zullen hierin ook de aangekondigde aanpassingen van de CO2-heffing industrie worden meegenomen. De nieuwe Speelveldtoets moet nog worden aanbesteed waardoor er op dit moment geen uitspraak kan worden gedaan wanneer de resultaten beschikbaar zullen zijn. De uitkomsten van het onderzoek zullen worden meegenomen in de besluitvorming van het voorjaar 2026.
Bent u ermee bekend dat er in de Nederlandse industrie vanuit wordt gegaan dat het verschil tussen de nationale CO2-heffing en de EU Emissions Trading System (EU-ETS) prijs, en daarmee de heffing die de Nederlandse industrie bovenop de EU-ETS moet betalen, op korte termijn tot boven de € 30 per ton CO2 en op de langere naar meer dan 60 euro per ton CO2 zal stijgen? Zo ja, op welke wijze heeft u dit meegewogen bij de besluitvorming omtrent de aanpassing van de CO2-heffing industrie?
De genoemde verwachtingen binnen de industrie aangaande de ontwikkeling van de ETS-prijs zijn niet bekend bij het kabinet. Bij de besluitvorming rondom de CO2-heffing, alsmede de budgettaire ramingen, gaat het kabinet uit van de verwachte EU ETS-prijs zoals volgt uit de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) van PBL. Op basis van de meest recente KEV loopt de ETS-prijs op tot € 108 in 2030 en € 141 in 2035. Dit leidt bij het huidige wettelijke tariefpad tot een effectief tarief van de heffing van ongeveer € 40 in 2030 en € 10 in 2035. Om de prikkel van de CO2-heffing ook op langere termijn in stand te houden wordt in het Belastingplan 2026 een technische variant voor de verhoging van de heffing tussen 2030 en 2035 opgenomen. Hierdoor stijgt het verwachte effectieve tarief naar € 75 in 2035. Het kabinet staat hierbij als gezegd open voor alternatieve maatregelen die de benodigde emissiereductie borgen en gaat hierover komende periode in gesprek met de industrie en andere stakeholders. Het kabinet zal – ter ondersteuning van het gesprek met de industrie en andere stakeholders – het PBL vragen om opties te schetsen van beleidsinstrumentarium, ook rekening houdend met de huidige geopolitieke omstandigheden en Europese beleidscontext en met oog op het einddoel 2050.
Het kabinet verwacht dat de sterke prijsprikkel van de hogere CO2-heffing in combinatie met de beschikbare subsidies en het versnellen van de realisatie van de randvoorwaarden voor verduurzaming, leidt tot additionele emissiereductie. Indien dit tijdig gebeurt, is de impact op de concurrentiepositie van de Nederlandse industrie beperkt. Een tijdige overstap naar een CO2-vrije industrie kan bovendien op de lange termijn de concurrentiepositie van Nederland versterken en is van belang om competitief te blijven. Het kabinet zet hier met een brede instrumentenmix daarom ook op in.
Welke ontwikkeling van de effectieve nationale heffing (verschil tussen EU-ETS en tarief nationale CO2-heffing) wordt door uw ministerie verwacht richting 2035? Wat betekent dit voor het concurrentievermogen van de Nederlandse industrie en de mogelijkheden om te investeren in verduurzaming?
Zie het antwoord op vraag 4.
Welke mogelijkheden ziet u om, indien schrappen van de nationale CO2-heffing niet haalbaar is, in ieder geval het verschil tussen het tarief van de nationale heffing en EU-ETS prijs, en daarmee de hoogte van de nationale kop, te maximaliseren op een bedrag waarmee het concurrentievermogen en de verduurzaming van de Nederlandse industrie niet negatief worden beïnvloed?
De wijze waarop de nationale CO2-heffing de concurrentiepositie van de industrie aantast is niet uitsluitend afhankelijk van de hoogte van de heffing. Belangrijker is de mate waarin de industrie daadwerkelijk in staat is om tijdig te verduurzamen zodat de heffing niet betaald hoeft te worden. Zoals eerder aangegeven is dit de reden dat het kabinet in het pakket Groene groei inzet op het realiseren van de benodigde randvoorwaarden naast het feit dat er in Nederland veel subsidies beschikbaar zijn om de onrendabele top van de duurzame investeringen te dekken. Daarnaast heeft het kabinet om die reden besloten om het heffingsdoel van de CO2-heffing te verschuiven van 2030 naar 2032, zodat de industrie twee jaar langer de tijd krijgt om zijn emissies tot het afgesproken niveau te reduceren. Ervan uitgaande dat de investeringen in randvoorwaarden die het kabinet nu doet gaan zorgen voor voldoende handelingsperspectief voor bedrijven neemt het kabinet in het Belastingplan 2026 een technische variant op voor de CO2-heffing na 2030 en het verlengen na 2032. Daarbij staat het kabinet open voor alternatieven die in aanvulling op de beschikbare subsidies de benodigde reductie borgen (gelijk aan het heffingsdoel van de CO2-heffing) en klimaatneutraliteit in 2050 in ogenschouw houdt. Dit kunnen ook borgende maatregelen naast de CO2-heffing zijn. Het kabinet gaat hierover in gesprek met de industrie en andere stakeholders. Het is belangrijk dat de impact van de CO2-heffing goed gemonitord wordt ook in relatie tot de ontwikkeling van de randvoorwaarden. Het kabinet zal – ter ondersteuning van het gesprek met de industrie en andere stakeholders – het PBL vragen om opties te schetsen van beleidsinstrumentarium ook rekening houdend met de huidige geopolitieke omstandigheden en Europese beleidscontext en met oog op het einddoel 2050. Het kabinet wil de uitkomsten uiterlijk volgend voorjaar kunnen wegen zodat aanpassingen in het Belastingplan 2027 kunnen worden verwerkt. Bij die weging wordt ook de stand van zaken van de randvoorwaarden betrokken.
Op welke wijze gaat u er met de reductiefactor en de dispensatierechten maximaal voor zorgen dat bedrijven handelingsperspectief blijven houden gezien de vertraagde totstandkoming van de randvoorwaarden die nodig zijn voor verduurzaming van de industrie?
Dit voorjaarspakket bevat twee manieren waarop het kabinet de industrie tegemoet komt. Belangrijkste is dat de randvoorwaarden zo snel mogelijk op orde komen zodat de industrie daadwerkelijk kan verduurzamen. Dit voorjaar heeft het kabinet dan ook verschillende besluiten genomen die gericht zijn op het realiseren van deze voorwaarden zoals het wegnemen van het vollooprisico van het Aramis project en de aanpak rond netcongestie.
Daarnaast wordt het heffingsdoel van 2030 naar 2032 verschoven. Dit leidt ertoe dat bedrijven in 2030, maar ook in de aanloop naar 2030 en in de jaren na 2030, meer dispensatierechten zullen krijgen ten opzichte van het huidige beleid. Dit dempt de kosten voor bedrijven die niet tijdig kunnen verduurzamen.
Kunt u deze vragen voor het debat over het pakket voor Groene Groei van 3 juni 2025 beantwoorden?
Ja.
De verjaring van kindermisbruik op de BES-eilanden |
|
Don Ceder (CU), Mirjam Bikker (CU) |
|
Zsolt Szabó (VVD), Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat ernstige zedendelicten tegen minderjarigen op de BES-eilanden (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) nog steeds kunnen verjaren, in tegenstelling tot dezelfde delicten in Europees Nederland?
Ja.
Klopt het dat in Europees Nederland sinds 2013 geen verjaringstermijn meer geldt voor ernstige zedenmisdrijven tegen minderjarigen, juist om slachtoffers de ruimte te geven op hun eigen tempo aangifte te doen?
Ja, sinds de inwerkingtreding van de Wet aanpassing van de regeling van de vervolgingsverjaring op 1 april 2013 is geregeld dat misdrijven met een strafmaximum van twaalf jaar of meer niet meer verjaren (artikel 70, tweede lid, onderdeel 1°, Sr).1 In aanvulling op deze hoofdregel is de vervolgingsverjaring ook opgeheven ten aanzien van een aantal specifieke seksuele misdrijven gepleegd tegen minderjarigen waarop gevangenisstraf van minder dan twaalf jaren is gesteld (artikel 70, tweede lid, onderdeel 2°, Sr). Het ging destijds om ernstige misdrijven waarop een maximale gevangenisstraf van acht jaar of meer was gesteld. De achtergrond voor deze bijzondere verjaringsregeling voor ernstige seksuele misdrijven gepleegd tegen minderjarigen was inderdaad dat er soms ruime tijd voorbij gaat voordat slachtoffers naar buiten treden met hun verhaal.2
In de Wet seksuele misdrijven die op 1 juli 2024 in werking is getreden, is de verjaringsregeling voor seksuele misdrijven tegen kinderen verder aangescherpt. De ondergrens voor het niet verjaren van seksuele misdrijven gepleegd tegen kinderen is verlaagd naar misdrijven waarop een maximale gevangenisstraf van zes jaar of meer is gesteld. Hierdoor verjaart het recht tot strafvordering voor onder andere het delict kinderpornografie (artikel 252 Sr) niet meer.3
Kunt u bevestigen dat op de BES-eilanden voor ernstige zedendelicten tegen kinderen – zoals verkrachting – nog een verjaringstermijn van twaalf jaar geldt? Zo ja, waarom is deze ongelijke behandeling nog steeds van kracht?
Ja. Op basis van artikel 72, onderdeel 3°, van het Wetboek van Strafrecht BES vervalt het recht tot strafvordering door verjaring in twaalf jaren voor alle misdrijven waarop tijdelijke gevangenisstraf van meer dan drie jaren is gesteld. Ernstige seksuele misdrijven begaan tegen kinderen, zoals verkrachting (artikelen 250 en 251 Sr BES), vallen onder deze categorie.
Ten tijde van de staatkundige veranderingen van 10 oktober 2010, waarbij de Nederlandse Antillen werden ontbonden en Bonaire, Sint Eustatius en Saba als openbare lichamen van Nederland werden opgenomen, is afgesproken in eerste instantie terughoudend te zijn bij het invoeren van nieuwe wetgeving in Caribisch Nederland. Dit uitgangspunt was bedoeld om – mede gelet op het beperkte absorptievernogen van de eilanden – een periode van rust en gewenning te bieden aan burgers en bestuurders van deze openbare lichamen.
De Wet aanpassing regeling vervolgingsverjaring dateert uit de periode van legislatieve terughoudendheid. Ook de Wet seksuele misdrijven is in deze periode voorbereid. Voor beide wetsvoorstellen geldt dan ook dat destijds niet is onderzocht in hoeverre de aanpassing van het Wetboek van Strafrecht BES aangewezen was. Sinds 2019 is uitgangspunt van het kabinetsbeleid dat bij nieuwe wetgeving en aanpassing van bestaande wet- en regelgeving steeds moet worden bezien of en hoe deze wetgeving van toepassing kan worden verklaard in Caribisch Nederland én of differentiatie nodig en wenselijk is.4
Sinds enkele jaren werkt het kabinet, samen met de openbare lichamen en in lijn met de motie-Ceder,5 toe naar aanvaarding van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (het Verdrag van Istanbul) voor Caribisch Nederland.6
Dit verdrag stelt eisen aan de aanpak van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. Het trad voor Europees Nederland op 1 maart 2016 in werking, maar geldt nog niet voor Caribisch Nederland.7 Om te voldoen aan de verplichtingen van het Verdrag van Istanbul moeten er nog een aantal stappen gezet worden.
Belangrijk onderdeel daarvan is dat in kaart wordt gebracht welke bredere (beleids)maatregelen en aanvullende uitvoeringswetgeving nodig zijn voor de aanvaarding van het Verdrag van Istanbul voor Caribisch Nederland en of er dekking is voor de verwachte financiële consequenties. In dat kader wordt bezien welke wijzigingen nodig zijn om uitvoering te geven aan de verdragsverplichtingen in het Wetboek van Strafrecht BES, onder andere op het gebied van seksuele misdrijven. Het Verdrag van Istanbul verplicht onder andere tot het strafbaar stellen van het opzettelijk verrichten van seksuele handelingen zonder wederzijds goedvinden (artikel 36 van het verdrag). Daarbij wordt ook gekeken naar de verjaringstermijn voor seksuele misdrijven gepleegd tegen minderjarigen. Parallel hieraan wordt bezien in hoeverre de vormgeving en de inhoud van de overige bepalingen in Boek II Titel XIV van Misdrijven tegen de zeden in het Wetboek van Strafrecht BES modernisering behoeven. De inhoudelijke en systematische samenhang tussen de bepalingen in de titel is zodanig dat modernisering van de wetgeving op integrale wijze dient plaats te vinden. Het kabinet verwacht het Verdrag van Istanbul voor Caribisch Nederland op zijn vroegst in 2027 te kunnen aanvaarden, mede afhankelijk van de voortgang van het benodigde beleids- en wetgevingstraject.
Deelt u de opvatting dat kinderrechten universeel zijn en niet afhankelijk zouden mogen zijn van geografische locatie binnen het Koninkrijk? Zo ja, hoe beoordeelt u de rechtsongelijkheid die door deze verjaringstermijn ontstaat?
Kinderrechten zijn universeel, zoals vastgelegd in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) van de Verenigde Naties.8 Het kabinet vindt het belangrijk dat aan kinderen voldoende bescherming wordt geboden. Minderjarigen die slachtoffer worden van een ernstig seksueel misdrijf moeten daarom de tijd krijgen om naar buiten te treden met hun verhaal. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangekondigd zal bij het in kaart brengen van de wijzigingen die nodig zijn in het Wetboek van Strafrecht BES om uitvoering te geven aan het Verdrag van Istanbul, ook worden gekeken naar de verjaringstermijn voor seksuele misdrijven gepleegd tegen minderjarigen.
Bent u bereid om op korte termijn werk te maken van het gelijktrekken van de verjaringsregels op de BES-eilanden met die van Europees Nederland, zodat ook daar ernstige zedendelicten tegen minderjarigen niet meer kunnen verjaren?
Zie mijn antwoord op vraag 3. Beoogd wordt om het Verdrag van Istanbul ook te aanvaarden voor de BES-eilanden en in dat kader de wetgeving op het gebied van seksuele misdrijven aan te passen. Daaraan wordt de komende jaren gewerkt. Bezien wordt of een aanpassing van de verjaringstermijnen zo snel mogelijk kan worden verwezenlijkt, door deze op te nemen in het verzamelwetsvoorstel Justitie voor de BES dat op dit moment wordt voorbereid. Of de aanpassing hierin kan worden meegenomen is mede afhankelijk van de uitvoeringsconsequenties die een dergelijke wetswijziging met zich zou brengen. Deze worden op dit moment in kaart gebracht.
Is er momenteel al een wetswijziging in voorbereiding of in overweging om dit verschil op te heffen? Zo nee, bent u bereid om deze wetswijziging spoedig te initiëren, desnoods via een spoedprocedure? Op welke termijn kan dit naar de Kamer worden gestuurd?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe waarborgt u dat slachtoffers van seksueel geweld op de BES-eilanden toegang hebben tot passende juridische, medische en psychosociale hulp – ook als zij pas jaren na het delict naar buiten treden?
Bij het bieden van passende hulp en ondersteuning aan slachtoffers van seksueel geweld in Caribisch Nederland, speelt Bureau Slachtofferhulp, dat onderdeel uitmaakt van het Korps Politie Caribisch Nederland (KPCN), een belangrijke rol.
Slachtoffers van seksueel misbruik kunnen altijd contact opnemen met het bureau, ook als het misbruik lang geleden heeft plaatsgevonden. Slachtoffers kunnen ook door de politiemensen werkzaam bij het Bureau Jeugd en Zeden Zaken worden doorverwezen naar Bureau Slachtofferhulp, als het slachtoffer dit wenst. Bij Bureau Slachtofferhulp wordt kortdurende hulpverlening (voor een periode van 2 maanden) verleend. Wanneer het slachtoffer een langdurige behandeling (bijvoorbeeld trauma therapie) nodig heeft, kan het slachtoffer via de huisarts naar specialistische psychologische hulp worden doorverwezen.
Ook kunnen slachtoffers van seksueel misbruik bij Bureau Slachtofferhulp KPCN de nodige ondersteuning krijgen om een aanvraag in te dienen bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Dit geldt voor misdrijven gepleegd in Caribisch Nederland op of na 1 januari 2017 (inclusief misdrijven die vóór 1 januari 2017 zijn begonnen maar op die datum nog voortduren). Een aanvraag moet worden ingediend binnen tien jaar na de dag waarop het geweldsmisdrijf is gepleegd, tenzij de aanvrager een geldige reden heeft voor het feit dat hij/zij de aanvraag niet eerder indiende. In het geval van minderjarige slachtoffers begint de termijn te lopen op het moment dat het slachtoffer meerderjarig is geworden.9
In het geval dat een zaak voor de rechter komt, en als het slachtoffer zich wil gaan voegen als benadeelde partij in het strafproces, biedt Bureau Slachtofferhulp ook de nodige juridische ondersteuning aan het slachtoffer.
Het bericht ‘Medewerkers ambassade Israël gedood in VS, verdachte schreeuwde over Palestina’ |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Medewerkers ambassade Israël gedood in VS, verdachte schreeuwde over Palestina»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u momenteel de veiligheid van medewerkers van Israëlische diplomatieke posten?
Vanwege veiligheidsredenen spreek ik in het openbaar nooit over de veiligheid van individuele gevallen. Wel kan ik u verzekeren dat de veiligheid van diplomatieke missies in Nederland inclusief personeel, waaronder die van Israël, onze voortdurende aandacht heeft. De recente gebeurtenissen in de Verenigde Staten onderstrepen de noodzaak voor alertheid. Indien er sprake is van een verhoogde dreiging of risico ten opzichte van hun veiligheid, worden passende maatregelen getroffen.
Hoe beoordeelt u momenteel de veiligheid van Joodse instellingen in Nederland, alsmede het personeel daarvan?
De veiligheid van Joodse en Israëlische instellingen en hun personeel in Nederland heeft de aandacht van het kabinet en de lokaal bevoegde gezagen. Nederland staat voor een open en inclusieve samenleving, waarin Joodse burgers hun identiteit en religie in alle vrijheid kunnen beleven, zonder angst of belemmering. De ontwikkelingen in de wereld worden nauwgezet gevolgd, mede vanwege de mogelijke impact op de veiligheidssituatie in Nederland. Zowel lokaal als landelijk is er daarnaast intensief contact met vertegenwoordigers van de Joodse gemeenschap.
Wat doet Nederland om hun veiligheid te garanderen?
Op 24 november 2024 heeft het kabinet uw Kamer de Strategie Bestrijding Antisemitisme 2024–2030 gestuurd. Hierin is een veiligheidsfonds opgenomen voor de financiële ondersteuning van Joodse scholen, instellingen en evenementen. Waar nodig worden door het lokaal bevoegd gezag, bovenop de maatregelen die Joodse en Israëlische instellingen zelf nemen, veiligheidsmaatregelen getroffen. Dit gebeurt zowel zichtbaar als onzichtbaar met als doel om de veiligheid van Joodse en Israëlische instellingen en hun medewerkers en bezoekers te waarborgen. Deze maatregelen worden genomen op basis van actuele dreigingsinschattingen, waarbij volledige uitsluiting van risico’s niet gegarandeerd kan worden. Het is schrijnend dat deze maatregelen in Nederland nodig zijn, maar we zullen deze inspanningen onverminderd blijven voortzetten zolang de situatie daarom vraagt.
Zijn of worden er naar aanleiding van deze aanval in de Verenigde Staten extra veiligheidsmaatregelen getroffen bij Israëlische instellingen in Nederland, zoals ambassades, of bij Joodse instellingen als synagogen of Joodse scholen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven spreek ik in het openbaar nooit over de veiligheid van individuele gevallen. Ten aanzien van Joodse en Israëlische instellingen en objecten vindt al langere tijd een afweging plaats of en zo ja welke, additionele veiligheidsmaatregelen noodzakelijk zijn. De benodigde maatregelen worden getroffen waar dat nodig wordt geacht op basis van actuele dreigingsinformatie.
Hoe beoordeelt u de dreiging van antisemitisme en specifiek antisemitisch geweld in Nederland in het licht van deze aanval in de Verenigde Staten? Verwacht u dat door dergelijke gebeurtenissen deze dreiging in Nederland zal toenemen?
De aanslag in Washington D.C. past binnen het beeld van reeds bestaande verhoogde dreiging tegen Joodse en Israëlische doelwitten in Nederland. Antisemitisme speelt een rol in de ideologie van verschillende extremistische stromingen, met name het jihadisme en rechts-extremisme. Terroristen kunnen Joodse en Israëlische doelwitten kiezen omdat deze door de Gaza-oorlog grote symbolische waarde hebben, media-aandacht creëren en grote maatschappelijke impact hebben. Zoals in het Jaarverslag 2024 van de AIVD vermeld, is daarnaast het maatschappelijke debat in Nederland over Israël en de Palestijnse gebieden sinds 7 oktober 2023, en zeker in 2024, ernstig gepolariseerd. Voor sommige gekende extremistische bewegingen is de Gaza-oorlog een potentiële katalysator. Maar boosheid over het conflict heeft bij hen vooralsnog niet tot (meer) extremistische activiteiten geleid.
In welke mate ziet u in Nederland het fenomeen dat Israëli en/of Joodse mensen in Nederland verantwoordelijk worden gehouden voor het handelen van de staat Israël? Is hier sprake van een toename?
Op basis van de gegevens waarover ik beschik, is het voor zover mij bekend niet mogelijk in algemene zin vast te stellen of, en zo ja in welke mate Israëli en/of Joden in Nederland verantwoordelijk worden gehouden voor het handelen van de staat Israël. Wel zijn er bij de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding signalen bekend dat Joden in Nederland door sommigen in verband worden gebracht met het handelen van de staat Israël. Zo worden Joden op straat uitgescholden voor kindermoordenaars, worden herdenkingsplekken beklad met leuzen die verwijzen naar het conflict in het Midden-Oosten en worden Joden op de werkvloer of elders gedwongen zich uit te spreken over de situatie in het Midden-Oosten.
Ziet u aanleiding om de huidige aanpak van antisemitisme naar aanleiding van deze gebeurtenis aan te scherpen?
Op 24 november 2024 heeft het kabinet uw Kamer de Strategie Bestrijding Antisemitisme 2024–2030 gestuurd. Met dit meerjarige plan wordt de aanpak van antisemitisme geïntensiveerd, waarbij het kabinet ieder jaar opnieuw zal kijken of en waar aanvullende maatregelen nodig zijn. In de strategie staan de maatregelen van de huidige aanpak opgesomd. Deels gaat het om bestaande maatregelen en deels over nieuwe initiatieven zoals een veiligheidsfonds voor Joodse instellingen scholen en evenementen en de instelling van de Taskforce Antisemitismebestrijding. Daarnaast voorziet de strategie in regelmatig overleg met betrokken organisaties zodat signalen over antisemitisme of de behoefte aan intensivering van de huidige aanpak ons snel bereiken. Binnenkort ontvangt u over de strategie een voortgangsbrief.
Wilt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ik heb deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoord.
Het bericht 'Pensioenfonds PME doet honderden bedrijven in de ban' |
|
Edgar Mulder (PVV) |
|
Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid, minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Ben u bekend met het bericht «Pensioenfonds PME doet honderden bedrijven in de ban»?1
Ja.
Deelt u de zorg dat pensioenfondsen, waaronder PME en ABP, hun beleggingen steeds meer laten bepalen door ideologische motieven, zoals diversiteit, bestuur en klimaat, in plaats van financieel rendement voor hun deelnemers? Zo nee, waarom niet?
Die zorgen deel ik niet. Een pensioenfonds belegt in het belang van de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden en stelt daartoe het beleggingsbeleid op waarbij financieel rendement en maatschappelijke belangen worden gewogen. Daarom worden wettelijke eisen gesteld aan de beleggingen van pensioenfondsen. Het hiervoor bestaande wettelijk kader laat hierover geen misverstand ontstaan. Dit wordt ook geborgd door het toezicht van DNB.
Hoe verhoudt het handelen van PME zich tot de breed aangenomen motie-Aartsen, waarin is uitgesproken dat pensioenfondsen zich moeten richten op risico en rendement in plaats van politieke of morele afwegingen? Waarom wordt er nog steeds geen werk gemaakt van het tegengaan van ideologische uitsluitingscriteria bij pensioenfondsen?2
Naar aanleiding van de motie Aartsen heb ik het toezichtkader bezien en geconstateerd dat de wet- en regelgeving waar het strategisch beleggingsbeleid van pensioenfondsen aan moet voldoen, er voor zorgt dat pensioenfondsen een financieel gezond en koopkrachtig pensioen nastreven voor hun deelnemers. Ik heb dan ook geen aanleiding gezien om het toezichtskader aan te scherpen. Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd in de Verzamelbrief Pensioenonderwerpen najaar 2024.
Wat vindt u van de uitspraak van de directeur van PME dat de VS «geen vriend meer is» en zich zou ontwikkelen tot een autocratie? Acht u zulke uitspraken gepast van iemand die verantwoordelijk is voor miljarden aan pensioengeld van Nederlandse burgers?
De aangehaalde uitspraken van de pensioenfondsbestuurder zijn voor zijn eigen verantwoordelijkheid. Ik heb geen reden om daar een oordeel over te geven.