De toenemende problemen in de ouderenzorg |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Vrees voor ontslagen in ouderenzorg door financiële tekorten», waarin wordt beschreven dat ouderenorganisaties te maken hebben met een verlaging van de vastgoedvergoeding, hogere loonlasten via de cao, een bezuiniging op het macrobudget en vervallen kwaliteitsmiddelen? Zo ja, wat is uw reactie hierop?1
De aflopen periode heb ik verschillende signalen van zorgaanbieders ontvangen over door hen voorziene financiële knelpunten in 2024. Naar aanleiding daarvan heb ik gesproken met onder andere vertegenwoordigers vanuit meerdere regio’s en afzonderlijke zorgaanbieders. Ook vanuit het perspectief van de cliënten(raden) heeft een gesprek plaatsgevonden. De gesprekken gaven inzicht in de financiële situatie in 2024 met een doorkijk naar latere jaren. Zorgaanbieders geven aan dat zij voor 2024 een uitzonderlijke samenloop van omstandigheden verwachten, waaronder een hoog ziekteverzuim, hoge inzet van tijdelijk personeel niet in loondienst (PNIL) en inflatie. Er zijn verschillen per zorgaanbieder en per regio en voornoemde omstandigheden zijn niet uniek voor de ouderenzorg, maar spelen breder in de zorg.
Uit gesprekken die ik heb gevoerd blijkt eens te meer dat zorgaanbieders en zorgkantoren zich samen met mij verantwoordelijk voelen voor de toegankelijkheid, kwaliteit en doelmatigheid van de ouderenzorg nu en in de toekomst en voor de transitie die daarvoor nodig is. Zorgaanbieders zien hierin voor zichzelf een belangrijke rol door te sturen op een efficiënte bedrijfsvoering, laag ziekteverzuim en minder inhuur van PNIL.
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft mij gevraagd om een reactie op de petitie getiteld «Geef de ouderenzorg zuurstof – draai de kortingen terug», die door de noordelijke zorgorganisaties is aangeboden. Deze reactie heb ik u voor het debat over de ouderenzorg van 14 september jl. toegestuurd.
Was u al op de hoogte van het feit dat voor 27 noordelijke zorgorganisaties die zorg leveren aan 30 duizend cliënten, geldt dat zij in 2024 een tekort hebben van honderd miljoen euro? Wat is uw reactie? Wat betekent dit in de praktijk?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat Roeli Mossel van de Noord Nederlandse Coöperatie van Zorgorganisaties nu al aangeeft dat er gesneden moet gaan worden in de totale formatie?
Zie antwoord vraag 1.
Denkt u dat het een goed signaal is als in deze sector ontslagen vallen, terwijl er al zo’n personeelstekort heerst en allerlei maatregelen en programma’s zijn gestart gericht op het werven en behouden van werknemers in de zorg? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de stelling dat de effecten van het Programma Wonen, Ondersteuning en Zorg voor Ouderen (WOZO)-beleid wat te rooskleurig worden ingeschat? Waarom denkt u dat dat niet zo is, mede gezien de tekorten in de wijkverpleging die een deel van de zorg voor ouderen thuis zou moeten opvangen? Gaat u hierbij uit van aannames of van harde cijfers en berekeningen?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre zijn technologische oplossingen werkelijk arbeidsbesparend, of moet er door de aanschaf ook rekening gehouden worden met kostenverhogingen voor organisaties? Heeft u hier berekeningen van of gaat het om een aanname dat technologie een oplossing biedt voor het personeelsprobleem in de zorg?
Technologische oplossingen kunnen arbeidsbesparend zijn mits organisaties anders gaan werken. Als organisaties de zorg daadwerkelijk anders gaan organiseren, is er weliswaar in de aanloop sprake van extra uitgaven, maar zal dit op korte termijn tot minder personeelsinzet leiden en daarmee tot een verlaging van de personele kosten. In de rapporten van Gupta («Uitweg uit de schaarste») en Significant («Tijdbesparende technologieën in de ouderenzorg») staan berekeningen over het effect van inzet van technologie in de (ouderen)zorg in verhouding tot de inzet van zorgmedewerkers en hoe dit een oplossing kan zijn voor het personeelsprobleem in de zorg.
Bent u het eens met de stelling van Mossel dat verpleegzorg thuis weliswaar kan helpen, maar dat daarvoor geclusterde woningen nodig zijn omdat het anders inefficiënt is? Zo nee, waarom? Zo ja, kunt u garanderen dat er voldoende geclusterde woningen komen, gezien het falende bouwprogramma van het kabinet, en wanneer?
Ik ben het eens dat voldoende geclusterde woonvormen voor ouderen bijdraagt aan de transitie van de zorg voor ouderen, waarin we met minder personeel meer ouderen zullen moeten ondersteunen en zorg bieden. Bovendien sluit dit aan bij de wens van veel ouderen om zo lang mogelijk in hun eigen omgeving te blijven wonen en regie te blijven voeren over hun eigen leven. Samen met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijk Ordening zet ik hier met het programma Wonen en zorg voor ouderen (Kamerstukken 29 289, nr. 112) op in. In dit programma is een bouwdoelstelling opgenomen van 80.000 geclusterde reguliere woningen en 40.000 geclusterde verpleegzorgplaatsen.
Het lekken van cijfers over misbruik in de danswereld |
|
Jeanet van der Laan (D66), Mirjam Bikker (CU), Michiel van Nispen , Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Begrijpt u het verdriet en de verontwaardiging bij onder andere Kim Koumans, de klokkenluider in het dossier dansmisbruik, over het voortijdig naar buiten komen van cijfers uit het onderzoek naar misbruik in de danswereld?1
Ja en ik deel deze verontwaardiging dat de cijfers naar buiten zijn gelekt voordat de dansers zijn geïnformeerd. Ik weet hoe belangrijk het is de dansers te informeren om zo bij te dragen aan de erkenning van slachtoffers en te voorkomen dat slachtoffers verder worden geschaad. Hier heb ik mij samen met de betrokken partijen voor ingezet. Ik betreur het ten zeerste dat de cijfers onaangekondigd naar buiten zijn gebracht.
Klopt het dat behalve de onderzoekers alleen het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over deze cijfers die nu zijn gelekt beschikte? Zo niet, op welke plek of plekken lagen deze cijfers?2
Verinorm heeft een samenvatting van de concept conclusies en resultaten gedeeld met het Ministerie van VWS. Aangezien de Staatssecretaris van OCW en ik gezamenlijk met een beleidsreactie komen, heeft ook het Ministerie van OCW inzage gekregen in deze concept conclusies.
Wat is uw reactie op de verontwaardiging bij de auteur van dit onderzoek?3
Ik deel met de auteur van het onderzoek het ongeloof en verontwaardiging dat dit vroegtijdig naar buiten is gekomen. Het is een omvangrijk onderzoek waar veel tijd in heeft gezeten bij de onderzoekers. Ook zijn er veel slachtoffers betrokken bij het onderzoek die moedig hun verhaal hebben durven vertellen aan de onderzoekers. Ik heb de auteur van het onderzoek daar ook persoonlijk over gesproken.
Waarom heeft u er eigenlijk voor gekozen al inhoudelijk te reageren op een (mogelijk door uw ministerie) gelekt onderdeel van een belangrijk onderzoek dat nu niet volledig en vroegtijdig naar buiten komt?
Ik heb nog niet inhoudelijk gereageerd, maar vind het wel belangrijk om aan te geven dat mijn zorg uitgaat naar de slachtoffers.
Het onderzoek is nog niet uitgebracht en ik heb het nog niet kunnen inzien. Mijn ministerie heeft een concept van de conclusies en aanbevelingen gekregen. Op 22 mei publiceert Verinorm de definitieve uitkomsten van het onderzoek naar de cultuur, de aard en omvang van grensoverschrijdend gedrag in de danssector.
Als ik het rapport heb bestudeerd zal ik hierop samen met de Staatssecretaris van OCW reageren.
In mijn reactie op de mediaberichten heb ik aangegeven dat mijn zorg uitgaat naar de slachtoffers. Daarnaast heb ik vermeld dat de danssector voorbereidingen treft om gezamenlijk te werken aan een sociaal veilige danssector. Evenals het belang van melden van grensoverschrijdend gedrag en het onlangs aangekondigde integriteitscentrum. Ik vond het belangrijk om te reageren om de slachtoffers een hart onder de riem te steken en om deze gang van zaken af te keuren.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval voor a.s. 22 mei, beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Minder theatervoorstellingen door hoge kosten en personeelstekorten' |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Minder theatervoorstellingen door hoge kosten en personeelstekorten»1 in het NRC van donderdag 11 mei?
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wat vindt u ervan dat de theaters die worden besproken in het artikel hun programmering met zo’n 10 tot 15% hebben uitgedund?
Ik ben mij er van bewust dat de druk op theaterinstellingen en podia op dit moment hoog is. De coronacrisis heeft zijn sporen nagelaten en in een tijd van inflatie en arbeidsmarktkrapte staat de cultuursector voor aanzienlijke uitdagingen. De extra coronasteun, die de theaterinstellingen in de basisinfrastructuur (bis) hebben ontvangen, heeft veel kunnen opvangen. Ik constateer evenwel dat, ondanks deze financiële steun, gezelschappen en podia voor nieuwe uitdagingen zijn komen te staan. Dat podia gedwongen zijn delen van hun programmering te annuleren, betreur ik dan ook ten zeerste. Ik heb waardering voor het feit dat zij uiteindelijk scherpe keuzes hebben gemaakt om ook de werkdruk het hoofd te bieden.
Het is voor mij van cruciaal belang dat de theatersector op een gezonde manier kan blijven opereren. Hierbij ligt voor wat betreft de podia ook een belangrijke verantwoordelijkheid bij de gemeentes. Zoals ik in mijn Uitgangspuntenbrief ook aangeef, zet ik mij de komende periode verder in voor een sterke en gezonde creatieve sector. Ik wil werken vanuit vertrouwen, met als uitgangspunt een eerlijke beloning voor iedereen die werkzaam is in de culturele en creatieve sector. Dit staat voor mij boven het aantal producties dat een instelling maakt. Om de prestatiedruk te verminderen, breng ik de komende bis-periode voor de grote theatergezelschappen het in de regeling opgenomen aantal grotezaalproducties terug van drie naar twee. Ook door in de verantwoording minder de nadruk te leggen op kwantitatieve prestaties bied ik instellingen ademruimte en meer vrijheid om binnen de kaders eigen keuzes te maken.
Acht u de extra investeringen in cultuur voldoende, als het merendeel van de theatergezelschappen in 2022 en 2023 geen sluitende begroting heeft? Is het daarnaast niet zorgwekkend dat bijvoorbeeld Het Nationaal Theater (HNT) aangeeft volgende jaar een tekort te verwacht vanen 2,5 miljoen euro?
Het coronavirus heeft grote gevolgen gehad voor de cultuursector. Toen in 2022 de theaters na diverse lockdowns weer hun deuren openden, startte een periode van herstel. Dat veel podiumkunstinstellingen het jaar 2022 hebben afgesloten met een tekort, vind ik in het licht van de gevolgen van de coronapandemie op zich niet direct zorgwekkend. Ik houd er rekening mee dat instellingen in 2023 ook nog te maken zullen hebben met tekorten. Dat deze situatie voor de betreffende gezelschappen spanningen met zich meebrengt, is uiteraard meer dan begrijpelijk. Ik zie echter dat de tekorten vooralsnog veelal kunnen worden opgevangen door de coronasteun die instellingen hebben ontvangen en de reserves die zijn opgebouwd. Wel wil ik de druk op de culturele en creatieve sector verlagen door nog meer uit te gaan van vertrouwen. Zo wil ik minder nadruk leggen op kwantitatieve prestaties en instellingen meer rust en vrijheid gunnen om binnen een aantal kaders eigen keuzes te kunnen maken.
Acht u het financieel haalbaar voor culturele instellingen om naast stijgende kosten voor verwarming en elektra komende jaren ook meerkosten te hebben aan fair pay? Gezien de noodzaak van het verbeteren van de arbeidsmarktpositie van zzp’ers en medewerkers in loondienst in de culturele sector; zou het niet logischer zijn dat de Ministeries van Onderwijs, Cultuur en Media & Sociale Zaken en Werkgelegenheid hieraan bij zullen dragen, omdat culturele instellingen anders onvermijdelijk moeten bezuinigen op productiekosten? In hoeverre houdt het kabinet rekening met de stijgende loonkosten en de bestaanszekerheid van medewerkers in de culturele sector in haar beleid?
Het verstevigen van de arbeidsmarkt in de culturele en creatieve sector is een van de speerpunten van mijn beleid. Zoals aangegeven in mijn Meerjarenbrief cultuur – De Kracht van Creativiteit2 heb ik verschillende maatregelingen genomen om de arbeidsmarkt te verbeteren. Zo voeg ik vanaf de nieuwe bis-subsidieperiode 2025–2028 onder andere structureel € 34,1 miljoen toe om een impuls te geven aan fair pay.
Inmiddels heeft de Kamer de Voortgangsbrief arbeidsmarktbeleid culturele en creatieve sector3 ontvangen. Hierin maak ik de verdere invulling van de plannen voor het verbeteren van de culturele en creatieve arbeidsmarkt kenbaar.
Vanaf 2023 is er structureel 1 procent extra prijsbijstelling beschikbaar ter compensatie voor de hoge inflatie en energiekosten voor instellingen. Deze extra prijsbijstelling komt bovenop de prijsbijstelling van circa 4 procent en de loonbijstelling van 3,55 procent die in 2022 is uitgekeerd. Daarnaast ontvangen alle culturele instellingen in 2023 ook een loon- prijsbijstelling van beiden rond de 6 procent over hun subsidie vanuit OCW.
Hoe rijmt u deze zaken met het voornemen dat u de komende periode in het teken wilde laten staan van herstel, vernieuwing & groei en om het culturele leven weer te laten bloeien? Vindt u dat dit is gelukt als u deze berichtgeving leest? Bent u bereid het beleid aan te passen, door bijvoorbeeld meer rekening te houden met stijgende loon- en energiekosten, om de culturele instellingen financieel niet kopje onder te laten gaan?
Mijn voornemen om het cultuurbeleid in het teken te laten staan van herstel, vernieuwing en groei blijft ongewijzigd. Het verstevigen van de arbeidsmarkt is daarin één van mijn prioriteiten. Ik realiseer mij terdege dat de culturele sector onderhevig is aan de grilligheid van de huidige situatie op de arbeidsmarkt en de stijging van kosten. De daaruit voortvloeiende onzekerheden waar instellingen mee te maken krijgen, zal ik niet volledig kunnen wegnemen. Wel zet ik me ervoor in om instellingen te ondersteunen en een perspectief te bieden. In mijn Meerjarenbrief heb ik reeds diverse maatregelen aangekondigd. Zo zal er vanaf 2025 € 34,1 miljoen structureel beschikbaar zijn voor fair pay en wil ik in de nieuwe bis-periode verplicht stellen dat instellingen collectieve tariefafspraken maken en zich hieraan verbinden. In mijn Uitgangspuntenbrief en Voortgangsbrief arbeidsmarktbeleid wordt dit verder geconcretiseerd.
Het bericht 'En weer is een muziekschool failliet gegaan. Wie kan er nog naar muziekles?' |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Ben u bekend met het bericht «En weer is een muziekschool failliet gegaan. Wie kan er nog naar muziekles?» uit de NRC?1
Ja.
Bent u het er mee eens dat het kwalijk is dat het kunstencentrum Scala failliet is, en er straks 1.400 kinderen uit Drenthe geen muziek-, theater-, dans- of tekenles meer krijgen? Bent u het er mee eens dat door deze situatie de toegankelijkheid van het kunstonderwijs in het geding komt?
Ik vind dat ieder kind zich cultureel moet kunnen ontwikkelen, zowel op school als daarbuiten. Dit begint vaak op de basisschool, waar kunstzinnige oriëntatie één van de negen leergebieden is. Via deze weg komt elk kind in aanraking met kunst en cultuur. Het cultuureducatiebeleid heeft zich de afgelopen jaren met name gericht op het versterken van deze binnenschoolse cultuureducatie via verschillende instrumenten, zoals het programma Cultuureducatie met Kwaliteit en de CJP cultuurkaart in het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs.
Ondanks deze inzet zijn de aandachtspunten die beschreven worden in het artikel in NRC, herkenbaar. In mijn brief «De kracht van creativiteit»2 wordt beschreven dat de voorzieningen voor amateurkunstbeoefening kwetsbaar zijn. Dat vind ik zorgelijk en het heeft mijn aandacht.
Hoe rijmt u dit met het voornemen uit het coalitieakkoord om cultuur toegankelijk te maken voor iedereen, onder andere door een goede regionale spreiding in heel Nederland? Is hier niet een systeem van voorzieningen voor nodig zoals een kunstencentrum?
Het financieren van de kunstencentra en muziekscholen, zoals Scala, betreft een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Ik werk nauw samen met gemeenten en provincies als het gaat om de infrastructuur voor kunst- en cultuurbeoefening in Nederland. Ook daar is deze kwetsbaarheid en de toegankelijkheid van het kunstonderwijs een onderwerp van gesprek. Samen met IPO en VNG ben ik bezig met het opzetten van het Nationaal Akkoord Amateurkunsten. Met middelen uit mijn brief «De kracht van creativiteit» is het Fonds voor Cultuurparticipatie op dit moment een regeling aan het voorbereiden om de samenwerking tussen koepels, provinciale en gemeentelijke amateurkunstinstellingen te versterken, en daarmee de infrastructuur voor kunst- en cultuurbeoefening. Het akkoord en de versterking van de infrastructuur zijn in lijn met de aanbevelingen uit het BMC-rapport Revitalisering Amateurkunsten3. Daarnaast evalueer ik het cultuureducatiebeleid dit jaar, en daarin heeft de gemeentelijke verantwoordelijkheid mijn speciale aandacht.
Hoe zou u de vraag uit het artikel «[…] kan een muziekschool of kunstencentrum eigenlijk wel zonder subsidie?» beantwoorden?
Naast gemeentelijk gesubsidieerde muziekscholen en kunstencentra bestaat er een particulier circuit waar leerlingen terecht kunnen die een instrument willen leren bespelen. De wijze waarop de lokale infrastructuur wordt ondersteund is een gemeentelijke aangelegenheid. Tegelijkertijd zie ik dat die lokale infrastructuur onder druk staat en dat daar kwetsbaarheden zijn. Dit heeft de komende periode mijn aandacht, zie ook de beantwoording van vraag 3.
Hoe kijkt u aan tegen de initiatieven in België (gesubsidieerde muziekles tijdens naschoolse opvang), Noorwegen (aanwezigheid kunsteducatiecentrum in elke gemeente wettelijk voorgeschreven) en Luxemburg (gratis toegang tot muziekles verplicht voor elke scholier) zoals benoemd in het artikel?
In de ontwikkeling van het cultuureducatie- en participatiebeleid hebben we zeker aandacht voor internationale inspirerende voorbeelden. De voorbeelden die u noemt zijn interessante manieren om de toegankelijkheid tot kunst en cultuur te vergroten. Daarnaast wordt er dit jaar een Framework for arts and culture education ontwikkeld door de UNESCO lidstaten. Nederland is hier ook bij betrokken en zal bijdragen aan het framework. Tegelijkertijd is dit een mooi moment om ons te laten inspireren door goede voorbeelden uit andere UNESCO lidstaten.
Bent u het er mee eens dat wettelijke verankering van kunstonderwijs een optie kan zijn om het voortbestaan en de toegankelijkheid er van veilig te stellen, zoals dat ook gebeurt met bibliotheken? Hoe kijkt u er naar dat zowel provinciale als gemeentelijke ambtenaren roepen om deze wettelijke verankering zoals blijkt uit onderzoeken van het Landelijk Kennisinstituut Cultuureducatie en Amateurkunst (LKCA)2?
Het cultuureducatiebeleid van de afgelopen 10 jaar wordt op dit moment geëvalueerd. Daarna kijken we vooruit naar wat wenselijk is voor de toekomst. De samenwerking met en verantwoordelijkheid van gemeenten en provincies heeft hierbij mijn speciale aandacht. Hierover ben ik met gemeenten en provincies in gesprek. Wettelijke verankering is een van de mogelijke scenario’s, maar het is te vroeg om hier nu al uitspraken over te doen.
Hoe reflecteert u op de kritiek in het artikel dat het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wil afdwingen dat de cultuursector divers en inclusief is, maar dat de cultuursector zegt daar weinig aan te kunnen doen, als er beleid wordt gemaakt waardoor cultuur alleen toegankelijk is voor de rijken?
Ik vind dat iedereen toegang moet hebben tot cultuur, als deelnemer en als maker. Ik sta voor een culturele sector in al zijn uitingsvormen waar voor iedereen een aansprekend aanbod is. De Code Diversiteit en Inclusie (code D&I) is hierin een belangrijk instrument. De code D&I is een gedragscode voor en door de culturele sector. De code D&I richt zich op diversiteit in brede zin en benoemt 4 P’s waarop je kan werken aan diversiteit en inclusie: personeel, partners, programma en publiek.
Ik begrijp dat het aannemen van divers personeel in de grote orkesten en concours een uitdaging kan zijn, gezien de beperkte diversiteit van studenten die afstuderen aan de conservatoria. De keten van talentontwikkeling begint wanneer kinderen voor het eerst in aanraking komen met cultuur. Dat gebeurt veelal op de basisschool. Daarom is het binnenschoolse cultuureducatiebeleid er op gericht om álle kinderen die kans te geven. De Minister voor primair en voortgezet onderwijs is daarnaast het programma School en Omgeving gestart. Dit heeft als doel ook buitenschoolse cultuureducatie te stimuleren, juist voor kinderen voor wie dat van huis uit niet vanzelfsprekend is. Daarnaast kunnen ouders via het Jeugdfonds Sport & Cultuur een bijdrage voor cultuur- en sportlessen aanvragen. Op die manier stimuleer ik dat elk kind de kans krijgt zich te ontwikkelen tot cellist, acteur of schrijver. In 2023 is op verzoek van de leden Mohandis, Westerveld en Kwint5 het fonds opgehoogd met € 250.000 om cultuurdeelname voor kinderen toereikend te faciliteren.
De kunstvakopleidingen hebben daarnaast verschillende mogelijkheden om een diverse populatie aan nieuwe studenten aan te trekken. Dat begint al bij de voorlichtingsdagen waarin het belangrijk is om een diverse groep toekomstige studenten aan te spreken. Maar ook hebben opleidingen de taak om te zorgen dat iedereen zich veilig en geïncludeerd voelt binnen de opleiding en zijn talent kan ontwikkelen. Daarbij kunnen opleidingen natuurlijk ook kijken naar de inrichting van hun onderwijsprogramma.
Mijn beleid omtrent het bevorderen van diversiteit en inclusie richt zich naast de interne organisatie, ook op het bereiken van een breder publiek. In de code D&I staan verschillende manieren en voorbeelden uit de sector genoemd om een breder publiek te bereiken. Denk in dit geval bijvoorbeeld aan het bieden van korting voor mensen met een minimuminkomen (publiek), partnerschappen aangaan met scholen waar kinderen niet altijd van huis uit in aanraking komen met kunst en cultuur (partners) of het vormgeven van de programmering op een manier die aansluit bij de doelgroep die je probeert te bereiken (programma). Ik verwacht niet dat alle instellingen op alle vlakken alles doen, maar verwacht wel van elke instelling dat zij in ieder geval íets doen.
Hiermee stimuleer ik een samenleving waarin iedereen cultuur kan ervaren.
Bent u het er mee eens dat het kwalijk is dat docenten aangeven noodgedwongen zzp’er te zijn geworden? En dan de daaruit volgende financiële risico’s nu bij hen liggen? Hoe denkt u in de toekomst aan voldoende docenten en begeleiders voor cultuur te komen als het zo onaantrekkelijk is in de sector te werken?
Uit gegevens van het CBS blijkt dat in de periode 2017/2019 zo’n 60 procent van de werkenden in de culturele sector werkzaam was als zelfstandige6. Dat is aanzienlijk hoger dan gemiddeld in de werkzame beroepsbevolking. Het werken als zzp’er behoort een eigen keuze te zijn. Het kabinet wil de balans herstellen als het gaat om het werken met zelfstandigen en als zelfstandige. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft daarom op 3 april 2023 de Kamer een brief gestuurd met een uitgebreid pakket aan arbeidsmarktmaatregelen om dat te bewerkstelligen.7 Ik ben van mening dat het belangrijk is dat we ons er voor inspannen om werken in de culturele en creatieve sector zo aantrekkelijk mogelijk te maken. In dat kader ondersteun ik ook het programma fairPACCT dat zich richt op het verbeteren van de arbeidsvoorwaarden en collectieve afspraken voor werkenden in de culturele en creatieve sector. Met het formeren van ketentafels voor deelsectoren worden werkverleners, werkenden en andere partners in de keten uitgenodigd om concrete afspraken te maken over fair practice en in het bijzonder fair pay. Eén tafel richt zich specifiek op professionals in kunsteducatie en amateurkunst. Ik verwacht de Kamer voor de zomer een brief over de arbeidsmarkt in de culturele en creatieve sector te sturen met de laatste stand van zaken over het programma.
Uit de monitor amateurkunst3 die LKCA driejaarlijks uitvoert blijkt dat 42% van de Nederlandse bevolking cultureel en creatief actief is, die doen dat wel steeds vaker individueel; hoe kijkt u aan tegen afnemende infrastructuur en de maatschappelijke betekenis van samen cultuur beoefenen?
Zoals ik ook in vraag 4 benoem, zie ik dat er veel verschillende manier zijn waarop kinderen, jongeren en volwassenen cultuur beoefenen. Die keuzevrijheid juich ik toe. Samen cultuur beoefenen vindt niet in alle gevallen plaats binnen de structuur van een vereniging. Denk bijvoorbeeld aan de communities binnen het informele circuit van de urban arts. Via het Fonds voor Cultuurparticipatie stimuleer ik allerlei vormen van gezamenlijke- én individuele cultuurbeoefening, bijvoorbeeld middels de regeling «Samen Cultuur Maken». Want samen cultuur maken verbindt mensen, versterkt hun veerkracht en stimuleert persoonlijke ontwikkeling. Samen cultuur maken heeft voordelen voor het individu en voor de samenleving als geheel.
Zoals ik ook in vraag 4 benoem, zie ik dat er veel verschillende manier zijn waarop kinderen, jongeren en volwassenen cultuur beoefenen. Die keuzevrijheid juich ik toe. Samen cultuur beoefenen vindt niet in alle gevallen plaats binnen de structuur van een vereniging. Denk bijvoorbeeld aan de communities binnen het informele circuit van de urban arts. Via het Fonds voor Cultuurparticipatie stimuleer ik allerlei vormen van gezamenlijke- én individuele cultuurbeoefening, bijvoorbeeld middels de regeling «Samen Cultuur Maken». Want samen cultuur maken verbindt mensen, versterkt hun veerkracht en stimuleert persoonlijke ontwikkeling. Samen cultuur maken heeft voordelen voor het individu en voor de samenleving als geheel.
Tegelijkertijd moet iedereen die aan cultuurbeoefening wíl doen bij een vereniging of andere organisatie, daar toegang toe hebben ongeacht woonplaats of inkomen. Zie ook mijn antwoorden bij vraag 3, 4 en 6.
Het ratificeren van het facultatief protocol bij het VN-verdrag voor rechten van mensen met een beperking |
|
Sylvana Simons (BIJ1), Lucille Werner (CDA), Maarten Hijink , Mohammed Mohandis (PvdA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Kunt u zich de toezegging herinneren dat u voor het einde van het eerste kwartaal uitsluitsel zou geven over het ratificeren van het facultatief protocol van het VN-verdrag voor rechten van mensen met een beperking?
Ja. Zoals ik in het plenair debat over de implementatie van het VN-verdrag op 22 december 2022 heb aangegeven, vind ik dit een belangrijk onderwerp. Mijn inzet is er dan ook op gericht om spoedig tot een kabinetsbesluit te komen. Ik ben hierop dit moment volop over in gesprek met mijn collega’s in het kabinet.
Kunt u binnen één week duidelijkheid verschaffen over de ratificatie van het VN-protocol?
De besluitvorming vraagt tijd, omdat naar aanleiding van de ontvangen voorlichting van de Raad van State1 zowel naar het facultatief protocol bij het VN-verdrag, het 3e protocol bij het IVRK als het protocol bij het IVESCR wordt gekeken. Hierdoor is brede afstemming met mijn ambtscollega’s in het kabinet, die voor deze verdragen en het vraagstuk rond deze facultatieve protocollen (mede) verantwoordelijkheid dragen, nodig.
Het spoedig afronden van de besluitvorming binnen het kabinet zie ik als één van mijn prioriteiten. Mijn inzet is erop gericht om u uiterlijk medio mei 2023 het kabinetsbesluit te doen toekomen.
De voortgang van de toekomstgerichte bibliotheekvoorziening in elke gemeente |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kunt u aangeven wanneer het wetsvoorstel om te komen tot een wettelijke zorgplicht voor gemeenten voor een bibliotheekvoorziening, zoals verzocht in motie Mohandis c.s., wordt verwacht?1
Dit najaar ontvangt de Tweede Kamer een voortgangsbrief over de bibliotheken. Daarin zal ik de stand van zaken bij de versterking van het bibliotheeknetwerk beschrijven en de hoofdlijnen van de wijzigingen van de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob). Eén van die wijzigingen is een zorgplicht voor gemeenten en provincies, die in 2025 zal worden ingevoerd. Ik verwacht het wetsvoorstel medio 2024 naar de Tweede Kamer te kunnen sturen.
Kunt u aangeven welke maatregelen er door gemeenten op dit moment worden genomen om uiterlijk in 2025 te voldoen aan de zorgplicht voor een toekomstbestendige bibliotheekvoorziening?
Op 4 november 2022 heb ik de Tweede Kamer in een bibliotheekbrief geïnformeerd over de manier waarop de voorstellen in het coalitieakkoord over versterking van de openbare bibliotheken zullen worden uitgevoerd.2 Gemeenten krijgen in de periode 2023–2024 via een specifieke uitkering (Spuk) de mogelijkheid hun lokale bibliotheeknetwerk te versterken in de aanloop naar de zorgplicht per 2025. De uitwerking van de maatregelen is direct na het wetgevingsoverleg van 14 november 2022 gestart. Op 24 maart jl. is de Regeling eenmalige specifieke uitkeringen en subsidies lokale bibliotheekvoorzieningen in de Staatscourant gepubliceerd (bijlage).3 Gemeenten kunnen in de periode 15 mei–15 juni een aanvraag voor een specifieke uitkering indienen. Een tweede aanvraagtijdvak voor het budget 2024 loopt van 15 november–15 december.
Kunt u inzicht geven in de vorderingen van het oprichten van een bibliotheekvoorziening in de zestien gemeenten, die op dit moment nog niet zo’n voorziening kennen, zoals aangegeven in uw brief aan de Kamer op 4 november jl.?2 Kunt u dit uitsplitsen naar de verschillende soorten bibliotheekvoorzieningen, te weten vestiging, servicepunt, miniservicepunt, zelfbedieningspunt, afhaalpunt en bibliobushalte?
De regeling genoemd in het antwoord op vraag 2 geeft alle gemeenten die nu nog niet beschikken over een volwaardige bibliotheekvestiging, de gelegenheid een dergelijke vestiging te realiseren. Dat zijn per 1 januari 2023 twaalf gemeenten. De regeling verstaat onder een volwaardige bibliotheekvestiging een bibliotheeklocatie met een collectie, die alle bibliotheekfuncties van de Wsob aanbiedt en tenminste 15 uur per week bemand open is. De regeling is niet bedoeld voor het realiseren van voorzieningen onder het niveau van een volwaardige bibliotheekvestiging, zoals een servicepunt of een zelfbedieningspunt. Daarmee zou niet worden voldaan aan de komende zorgplicht. Na afloop van het eerste aanvraagtijdvak is bekend hoeveel gemeenten een aanvraag hebben ingediend. Mijn beeld is dat gemeenten en bibliotheken op dit moment bezig zijn met het ontwikkelen van plannen.
Heeft u bij het oprichten van deze bibliotheekvoorzieningen oog voor dunbevolkte gebieden, waarbij de afstand tot een voorziening nu extra groot kan zijn? Bent u bereid extra scherp te zijn op de vorderingen van het oprichten van bibliotheekvoorzieningen in deze gebieden?
De regeling onderscheidt in volgorde van prioriteit twee categorieën van gemeenten:
Daarna volgen alle overige gemeenten. Dunbevolkte gebieden met een grote afstand tot de bibliotheek behoren dus tot de prioriteiten van de regeling. De wijze van verdelen van de beschikbare middelen is vastgelegd in artikel 8 van de regeling.
Langs verschillende communicatiekanalen worden de mogelijkheden van de regeling onder de aandacht van bibliotheken en gemeenten gebracht. Kleinere bibliotheken of gemeenten kunnen, indien nodig, van de provinciale ondersteuningsinstellingen hulp krijgen bij het ontwikkelen van plannen. De regeling stelt hiervoor een apart budget beschikbaar aan de provinciale ondersteuningsinstellingen. Na afloop van het eerste aanvraagtijdvak is er een eerste beeld over de aantallen en soorten aanvragen.
Kunt u inzicht geven in de vorderingen van het oprichten van bibliotheekvoorzieningen in wijken met meervoudige problematiek, zoals aangegeven in uw brief aan de Kamer op 4 november jl.?3 Kunt u aangeven welke overwegingen aan de oprichting van deze voorzieningen ten grondslag liggen?
Gemeenten met meervoudige problematiek (laaggeletterdheid, onderwijsachterstanden, sociaaleconomische status) vormen een prioritaire categorie in de regeling. De regeling biedt deze gemeenten de mogelijkheid een nieuwe bibliotheekvestiging op te zetten of een bestaande vestiging te verbeteren. Na afloop van het eerste aanvraagtijdvak is bekend hoeveel van deze gemeenten daadwerkelijk gebruik maken van de regeling.
Kunt u aangeven hoe gemeenten zich moeten verantwoorden hoe zij het extra beschikbare geld voor de bibliotheekvoorziening uitgeven?
De specifieke uitkering voor gemeenten wordt verantwoord via de Si-Sa (Single Information, Single Audit) systematiek van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Indien de overeengekomen prestatie niet is geleverd of tegen een lager bedrag, kan de uitkering lager worden vastgesteld en kunnen niet-bestede middelen worden teruggevorderd.
Kunt u verklaren waarom op de website van het Bibliotheek Netwerk niet inzichtelijk is op hoeveel mbo-instellingen er sprake is van de zogenoemde Bibliotheek op school?4 Kunt u Bibliotheek Netwerk verzoeken deze gegevens over mbo-instellingen te verzamelen en openbaar te maken? Bent u het ermee eens dat het anders moeilijk te beoordelen is of het door u ingestelde beleid, zoals wordt aangeven in uw brief aan de Kamer op 4 november jl., effectief is gebleken, specifiek kijkend naar het mbo?5
De aantallen vestigingen van de Bibliotheek op school, waaronder die op het mbo, verschijnen elk jaar in het jaarverslag van de stichting Lezen, die het programma de Bibliotheek op school uitvoert. Het jaarverslag over 2022 wordt op korte termijn gepubliceerd op de site van de stichting Lezen.
Kunt u een actueel overzicht geven op hoeveel mbo-instellingen op dit moment sprake is van een Bibliotheek op school?
In 2022 waren er op circa 30 ROC’s vestigingen van de Bibliotheek op school. Het aantal groeit met circa acht per jaar. Vanuit het masterplan basisvaardigheden is eind 2022 een bedrag van € 12,9 mln. beschikbaar gekomen als impuls voor o.a. uitbreiding van het aantal vestigingen van de Bibliotheek op school in het funderend onderwijs en in de kinderopvang. Het onderzoek naar de duurzame verankering van de Bibliotheek op school, waar de Kamer bij de motie Mohandis c.s. om gevraagd heeft, is in voorbereiding.8
Bent u bekend met het onderzoek «Het maakt uit waar je bibliotheek staat», een onderzoek naar het bibliotheekwerk in Caribisch Nederland?6 Kunt u aangeven hoe u kijkt naar de aanbevelingen van dat onderzoek? Bent u bereid deze over te nemen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met het onderzoek «Het maakt uit waar je bibliotheek staat». Vanwege de specifieke situatie van Caribisch Nederland vallen de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba niet onder de Spuk. Zij volgen een eigen traject, waarvoor in de periode 2023 en 2024 aparte budgetten beschikbaar zijn, namelijk € 2 mln. in 2023 en € 2 mln. in 2024. De bevindingen uit dit rapport vormen belangrijke input bij dit traject. In dit traject werken de partners van Caribisch Nederland, bibliotheekpartijen uit Europees Nederland en OCW samen.
De negatieve gevolgen van de brede SPUK-regeling voor kleinere gemeenten |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat de bundeling van verschillende regelingen in de Specifieke Uitkering (SPUK) nadelige gevolgen heeft voor het beleid ten aanzien van sport en gezondheidsbevordering in kleine gemeenten?
Voor 98% van alle gemeenten geldt dat zij met de Brede SPUK in totaal aanzienlijk meer middelen ontvangen. Drie gemeenten ontvangen minder middelen ten opzichte van 2022. Het betreft hier zowel kleine als middelgrote gemeenten.
Heeft u, voordat u deze regeling inzette, de gevolgen van de wijziging voor kleine gemeenten door laten rekenen en deze meegenomen in uw besluit tot het bundelen van de regelingen tot de SPUK-regeling? Zo nee, waarom niet?
Voor de vier bestaande programma’s in de Brede SPUK (Kansrijke Start, Brede Regeling Combinatiefuncties, Uitvoering lokale sportakkoorden, Gezond in de Stad (GIDS)) is nagegaan wat de gevolgen van een aangepaste verdeelsleutel zouden zijn. Hierbij zijn ook de nieuwe onderdelen meegewogen.
Deze aangepaste verdeelsleutel is gebaseerd op het aantal inwoners in een gemeente en het aantal inwoners met lage sociaaleconomische positie (SEP), gebaseerd op laag inkomen en lage opleiding. Met deze Regeling zijn gemeenten in een goede uitgangspositie gebracht om gezondheidsachterstanden terug te dringen en beweegarmoede tegen te gaan.
Naast de vier bestaande programma’s zijn er elf nieuwe onderdelen toegevoegd met ook extra middelen. Hierdoor gaat het overgrote deel van de gemeenten er met deze verdeelsleutel enorm op vooruit en ontvangen zij juist meer financiële middelen dan voorheen. Dat geldt ook voor bijna alle kleine gemeenten.
Wat zijn de financiële gevolgen van de bundeling tot de SPUK-regeling voor bijvoorbeeld de Waddeneilanden? Kunt u een overzicht geven van de gelden voor de eilanden voorheen en via de SPUK-regeling? Wat betekent dit voor het beleid?
Voor twee Waddeneilanden, Schiermonnikoog en Vlieland en de gemeente Rozendaal heeft de bundeling van SPUK middelen negatieve financiële gevolgen ten opzichte van middelen die deze gemeenten in 2022 kregen uit de Rijksbijdrage voor Kansrijke Start, Brede Regeling Combinatiefuncties, Uitvoering lokale sportakkoorden, GIDS. Dat is uiteraard onwenselijk: deze gemeenten zouden zonder correctie moeten bezuinigen. Daarom zal voor deze drie gemeenten de specifieke uitkering worden opgehoogd tot het niveau dat zij in 2022 kregen uit genoemde programma’s. Zo worden ook deze gemeenten in een goede uitgangspositie gebracht om te investeren.
Kunt u aangeven voor welke gemeenten de SPUK-regeling positieve c.q. negatieve financiële gevolgen heeft en wat deze nieuwe regeling betekent voor de plannen die gemeenten al hadden gemaakt op basis van de oude financiering?
Ruim 98% van de gemeenten gaan er financieel op vooruit. Dit komt doordat er elf nieuwe onderdelen in de brede SPUK zijn opgenomen met extra middelen. Daarnaast zijn bij een paar bestaande onderdelen zoals de Brede regeling combinatiefuncties extra middelen toegevoegd. De negatieve financiële gevolgen betreffen in ieder geval twee Waddeneilanden en één andere gemeente. De positieve financiële gevolgen betreffen bijna alle gemeenten. Op vrijdag 31 maart jl. is de aanvraagronde voor de Brede SPUK gesloten. Alle gemeenten hebben op deze brede SPUK ingetekend voor vrijwel alle onderdelen. Direct na de sluiting van de aanvraagtermijn is de balans opgemaakt en is vanuit het ministerie gekeken naar een passende oplossing. Voor deze drie gemeenten wordt de specifieke uitkering opgehoogd tot het niveau dat zij in 2022 kregen uit genoemde programma’s. Zo worden ook deze gemeenten in een goede uitgangspositie gebracht om te investeren.
Hoe gaat u er voor zorgen dat gemeenten hun beleid ten aanzien van sport en gezondheidsbevordering nog op dezelfde manier kunnen blijven uitvoeren en er niet op achteruit gaan door de SPUK-regeling?
Deze brede SPUK is ervoor bedoeld dat gemeenten juist meer kunnen gaan inzetten op het gebied van Sport, bewegen en cultuur, Gezondheid en Sociale basis. Dit omdat in Nederland een grote uitdaging bestaat om de gezondheidsachterstanden terug te dringen en de beweegarmoede terug te dringen. Vandaar de nieuwe verdeelsleutel, die past bij deze doelstelling.
Mantelzorgwoningen |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de problemen die mensen ondervinden wanneer zij een mantelzorgwoning willen plaatsen of bewonen? Wat is uw reactie op de in EenVandaag vertelde verhalen?1
Ik heb de uitzending van EenVandaag gezien. Het is vervelend om te zien dat een mantelzorgwoning wordt verwijderd en dat dit gepaard gaat met woede en frustratie omdat een medische indicatie niet is afgegeven of niet helder is of iemand een mantelzorgverklaring heeft. Of mensen over het algemeen problemen ondervinden wanneer zij een mantelzorgwoning willen plaatsen of bewonen is moeilijk te beoordelen. Bij mij zijn hierover geen signalen bekend. Er zijn op landelijk niveau geen gegevens beschikbaar over de hoeveelheid mantelzorgwoningen en in hoeverre deze worden gehonoreerd of afgewezen.
Wat vindt u van het feit dat gemeenten geen uniform beleid voeren ten aanzien van mantelzorgwoningen?
Gemeenten hebben op grond van de Wmo2015 de wettelijke opdracht om burgers die niet meer zelfstandig kunnen participeren en/of een psychosociale stoornis hebben maatschappelijke ondersteuning te bieden. Als een burger zich meldt met een ondersteuningsvraag wordt bij het gemeentelijk onderzoek bezien wat een burger zelf nog kan, wat het sociaal netwerk kan en in hoeverre een algemene- of maatwerkvoorziening nodig is. Gemeenten hebben een grote beleidsruimte om burgers, op maat, te kunnen ondersteunen. Dit geldt ook voor de wijze waarop gemeenten omgaan met mantelzorgwoningen. Uiteraard mag het lokale beleid nooit in strijd zijn met de vigerende wet- en regelgeving. Het draagt niet bij om een uniform landelijk kader te stellen voor mantelzorgwoningen.
Tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van VWS heb ik aan uw Kamer toegezegd om in het eerste kwartaal van 2023 een uitvoeringsagenda mantelzorg te sturen. Het onderwerp Mantelzorgwoningen is één van de knelpunten die door mantelzorgers is aangedragen. Momenteel ben ik met verschillende maatschappelijke partners (VNG, Mantelzorg NL, Movisie, ActiZ, de NOV, SWN en Werk en Mantelzorg) in gesprek over de vormgeving van deze agenda, en over de manier waarop mantelzorgwoningen hierin thuis horen. Een actie die in de conceptversie van deze agenda is opgenomen is het bundelen van goede voorbeelden op het gebied van mantelzorgwoningen, om die goede voorbeelden vervolgens landelijk te delen in een publicatie/handreiking.
Deelt u de mening dat mantelzorgers cruciaal zijn voor de zorg en dat mantelzorgwoningen noodzakelijk kunnen zijn om mensen van zorg te voorzien? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Mantelzorgers zijn van groot belang voor onze samenleving om lichte hulpvragen uit te voeren en mensen te helpen. Ze vervullen een essentiële rol in het ondersteunen en helpen van hun naaste. Het is inderdaad zo dat een mantelzorgwoning een belangrijk instrument kan zijn om mantelzorg meer duurzaam en toegankelijk te maken. Wanneer mantelzorgers dichter bij de zorgvrager wonen, zijn ze beter in staat om hun naasten te helpen.
Wat vindt u van het feit dat mantelzorg vaak gelijk gesteld wordt met 24 uurs-zorg?
Mantelzorg kan en mag nooit gelijk worden gesteld aan 24-uurs zorg. Mantelzorg is een vrijwillige vorm van zorg die uitgevoerd dient te worden binnen de draagkracht en draaglast van de zorgverlener. Gemeenten hebben de wettelijke taak om mensen die niet meer zelfstandig kunnen participeren en/of een psychosociale stoornis hebben passend te ondersteunen zodat zij wel kunnen participeren. Bij het onderzoek dat de gemeente uitvoert wordt hierbij ook gekeken welke rol het sociaal netwerk (zoals de mantelzorger) heeft en of (een deel van) de gewenste ondersteuning kan worden uitgevoerd. Indien het noodzakelijk is wordt ook bekeken in welke mate een algemene- of maatwerkvoorziening nodig is. Bij zorg en ondersteuning thuis op grond van de Wmo gaat het echter nooit om 24-uurs zorg. De verwachting van mantelzorg moet dan ook niet zijn dat hiermee 24-uurs zorg wordt behaald.
Deelt u de mening dat wanneer iemand 24-uurs zorg nodig heeft en een verpleeghuisindicatie aangewezen is en, gezien het tekort aan voldoende verpleeghuisplaatsen een mantelzorgwoning wellicht zelfs een (tijdelijke) oplossing kan bieden? Zo nee, waarom niet?
Wanneer iemand 24-uurs zorg in de nabijheid nodig heeft door middel van een verpleeghuisindicatie maar er nog geen plaats is in een geschikte woonvorm, is een verzekerde aangewezen op overbruggingszorg. Dit wordt geregeld vanuit het zorgkantoor. Deze overbruggingszorg kan bestaan uit een tijdelijk verblijf in een andere instelling, maar ook zorg thuis die voorziet in de zorgbehoefte. Daar kan mantelzorg een aanvulling op zijn, en daar kan een mantelzorgwoning aan bijdragen.
Wat vindt u van de werkwijze van de gemeente Oss, waarbij niet alleen ouderen bij hun kinderen kunnen gaan wonen, maar ook gezonde jongeren in een mantelzorgwoning kunnen gaan wonen als tijdelijke aanpak van de wooncrisis, zo lang sprake is van een sociale band? Vindt u dit een idee om landelijk te implementeren, zo nee waarom niet? Zo ja, hoe en wanneer?
In de bestrijding van de wooncrisis zijn creatieve keuzes noodzakelijk, en als een gemeente ziet dat een andere bestemming van mantelzorgwoningen hier een tijdelijke oplossing voor kan zijn, moedig ik dit aan. Landelijke implementatie zou echter een breuk zijn met de gemeentelijke beleidsruimte. In mijn antwoord op vraag 1 heb ik benoemd dat een actie in de conceptversie van de uitvoeringsagenda mantelzorg is opgenomen, gericht op het bundelen van goede voorbeelden op het gebied van mantelzorgwoningen. Voorbeelden zoals uit de gemeente Oss zouden daar ook in opgenomen kunnen worden.
Wat gaat u doen aan deze problemen rond mantelzorgwoningen, gezien uw beleid om zorgkantoren te laten stimuleren dat mensen thuis blijven wonen en gezien de schaarste op de arbeidsmarkt?
Ik ben bezig om, zoals toegezegd aan uw Kamer, met gemeenten, mantelzorgers, zorgorganisaties, verzekeraars en andere maatschappelijke partners een uitvoeringsagenda mantelzorg op te stellen. In deze agenda is aandacht voor bijvoorbeeld de verbinding tussen formele en informele zorg en knelpunten in de uitvoeringspraktijk, zoals ook de problemen die bestaan met betrekking tot mantelzorgwoningen. Eerder is al toegezegd dat de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening een instructieregel in het Besluit kwaliteit leefomgeving zal opnemen voor het omgevingsplan, die moet verzekeren dat gemeenten ervoor zorgen dat bij woningen mogelijkheden blijven bestaan voor mantelzorg.
Wie is volgens u verantwoordelijk voor de ondersteuning van mantelzorgers? Hoe ziet u uw eigen rol in deze?
Gemeenten hebben, op grond van de Wmo2015, de wettelijke verantwoordelijkheid voor het ondersteunen van mantelzorgers. Ikzelf ben bezig, in samenwerking met gemeenten, mantelzorgers, zorgorganisaties, verzekeraars en andere maatschappelijke partners met de uitvoeringsagenda mantelzorg, waarin aandacht zal zijn voor bestaande knelpunten en verbeteringen op het gebied van passende individuele ondersteuning.
Wat vindt u van het feit dat gemeenten vragen om een medische verklaring, terwijl in de richtlijnen voor artsen staat dat een behandelend arts geen geneeskundige verklaring over de eigen patiënten mag geven? Hoe gaat u ervoor zorgen dat hier duidelijke regels over komen?
Of gemeenten vragen om een medische verklaring valt binnen hun beleidsruimte. Het is wel wenselijk dat, indien gemeenten verzoeken om een medische verklaring, de gemeente ook aangeeft dat de verklaring door een onafhankelijk arts verstrekt dient te worden om verwarring te voorkomen. Gemeenten hebben zelf de ruimte om regels te stellen waar het gaat om mantelzorgverklaringen, maar moeten hierin wel consistent en duidelijk zijn.
Wat vindt u van pre-mantelzorgbeleid dat 50 gemeenten voeren? Vindt u het een goede zaak dat gemeenten dit op eigen initiatief regelen en ziet u hierin ook een rol voor uzelf? Zo ja, welke?
Een pre-mantelzorgwoning is hetzelfde als een mantelzorgwoning, maar mag gebruikt worden voordat sprake is van een mantelzorgsituatie. Dit is een mooie manier om voorbereid op de toekomst te zijn als het aankomt op mantelzorg. Of gemeenten dit willen regelen is aan hen en valt binnen de beleidsruimte. In mijn rol wil ik wel dergelijke voorbeelden onder de aandacht brengen bij andere gemeenten, zodat het kan dienen ter inspiratie.
Hoe ziet dit pre-mantelzorgbeleid eruit en kan dit landelijk worden toegepast? Zo ja, hoe gaat u dat stimuleren en implementeren?
Het beleid wisselt per gemeente en het kan ook per locatie (afhankelijk van ruimtelijke omstandigheden) verschillen. Niet iedere locatie leent zich voor het structureel toestaan van dergelijke extra woningen binnen een perceel. Dit vraagt lokaal maatwerk. Dat is ook de reden dat ik hier geen landelijk uniforme regeling voor kan ontwikkelen. Wel wil ik pre-mantelzorgbeleid onder de aandacht brengen bij gemeenten zodat ze het als oplossing kunnen overwegen.
Het intrekken van de vergunning van de omroep Ongehoord Nederland |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat de NPO omroep Ongehoord Nederland een derde sanctie heeft opgelegd na onderzoek van de NPO Ombudsman?
Ja, daar ben ik van op de hoogte. De NPO heeft op 31 januari 2023 laten weten voornemens te zijn een derde sanctie op te leggen aan Ongehoord Nederland. In het kader van hoor en wederhoor, krijgt Ongehoord Nederland 14 dagen de tijd om een zienswijze te geven. Vervolgens zal de NPO besluiten of de derde sanctie zal worden opgelegd.
Wat is de reden van deze derde sanctie? Verschilt deze sanctie van de vorige twee sancties en zo ja, waarin zit dat verschil?
Uit het persbericht van de NPO maak ik op dat de derde sanctie ziet op het tijdens het tweede seizoen van het programma Ongehoord Nieuws stelselmatig overtreden van de Journalistieke Code NPO. Omdat het een voornemen tot het opleggen van een sanctie betreft, is het sanctiebesluit zelf nog niet openbaar. De eerste sanctie van de NPO zag ook op de overtreding van de Journalistieke Code NPO. De tweede sanctie zag op het gebrek aan bereidheid tot samenwerking door Ongehoord Nederland.
Is er vanwege deze sancties sprake van een situatie zoals bedoeld in de Mediawet op grond waarvan u de erkenning van de genoemde omroep kunt intrekken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom is er geen sprake van die situatie?
Nee, daarvan is geen sprake. Op grond van artikel 2.33, vierde lid onder a kan de erkenning van een omroep worden ingetrokken als de raad van bestuur minimaal tweemaal een sanctie heeft opgelegd én een verzoek om intrekking heeft gedaan. Van dat laatste is op dit moment geen sprake. De NPO heeft laten weten zich te beraden op het doen van een verzoek tot intrekking.
Bent u voornemens om na deze derde sanctie de erkenning van Ongehoord Nederland in te trekken? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, hoeveel sancties kan deze omroep nog krijgen voordat u wel gaat ingrijpen?
Pas op het moment dat de NPO een verzoek tot intrekking van de erkenning doet, kan ik die afweging maken. Als de NPO besluit een dergelijk verzoek te doen, zal ik op dat moment alle relevante informatie moeten betrekken bij de afweging om al dan niet over te gaan op het intrekken van de erkenning van Ongehoord Nederland. Ik kan en wil niet vooruitlopen op deze zaken.
Deelt u de mening dat de bepalingen ten aanzien van uw mogelijkheden om tegen omroepen op te treden een dode letter worden als u geen gebruik van die mogelijkheden maakt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van een situatie waarin ik geen gebruik maak van de mogelijkheden die de Mediawet biedt. De bepalingen in de Mediawet bieden op dit moment geen grondslag om op te treden tegen Ongehoord Nederland. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat u, ook zonder een verzoek van de NPO, de wettelijke mogelijkheid heeft om een omroepvergunning in te trekken? Zo ja, op grond van wettelijke bepaling? Zo nee, hoe interpreteert u artikel 2.33 lid 1 van de Mediawet op dit punt dan wel?
Op grond van artikel 2.33, eerste lid, is het mogelijk de erkenning van een aspirant-omroep in te trekken indien deze niet voldoet aan de eisen die gesteld worden in artikel 2.26 van de Mediawet. Het gaat bijvoorbeeld om de eis dat de omroep een vereniging is en statutair tot doelstelling heeft om media-aanbod te maken. Er zijn mij geen signalen bekend dat de omroep Ongehoord Nederland niet aan deze eisen zou voldoen.
Deelt u de mening dat het niet naleven van journalistieke codes, het niet bijdragen aan de kerntaken en niet samenwerken binnen het bestel niets te maken heeft met de vrijheid van meningsuiting of vrije pers, maar ondermijning is van het publieke bestel? Zo ja, kunt u dit toelichten en deelt u dan ook de mening dat een dergelijke omroep geen belastinggeld meer zou moeten krijgen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om hierover te oordelen. Het mediabestel is zo ingericht dat de overheid op afstand staat. Ik vind dat een groot goed, juist vanwege het belang van vrije pers. Het oordeel is in eerste instantie aan de NPO. Ik constateer dat de NPO hier ook daadwerkelijk over oordeelt en op acteert: door het opleggen van sancties aan omroep Ongehoord Nederland. Met de opgelegde sancties is Ongehoord Nederland gekort op zijn budget.
Deelt u de mening dat een wetswijziging waarmee conform de motie van het lid Mohandis c.s1 het sanctiebeleid aangescherpt gaat worden geen reden mag zijn om nu niet handelend op te treden tegen Ongehoord Nederland en dat de wet daartoe nu al voldoende handvatten voor biedt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Een eventuele toekomstige wetswijziging is inderdaad geen reden om geldende regelgeving niet te volgen. De Mediawet biedt op dit moment geen grondslag om vanuit de bewindspersoon handhavend op te treden. Wel biedt de wet mogelijkheden voor de NPO om, indien er overtredingen worden vastgesteld, sancties op te leggen.
Wat is de status van een verzoek van de NPO tot intrekking van de omroepvergunningen als u daartoe overgaat? Betekent dat, dat de desbetreffende omroep per onmiddellijk verboden wordt of kunnen zij gedurende hun erkenningsperiode dan programma’s blijven maken?
Op het moment dat de NPO een verzoek tot intrekking van de erkenning van een omroep doet, moet ik als Staatssecretaris de afweging maken om de erkenning al dan niet in te trekken. In het geval dat er besloten wordt om de erkenning van een omroep in te trekken, dan zal de omroep per direct geen onderdeel meer uitmaken van het publieke bestel en dus geen recht meer hebben op budget of zendtijd. Tegen dit besluit staat vervolgens wel bezwaar en beroep open.
Deelt u de mening dat met de bestrafte overtredingen Ongehoord Nederland het vertrouwen in en aanzien van de publieke omroep als geheel schaadt? Kunt u dit toelichten?
Het is niet eerder voorgekomen dat een omroep meerdere sancties van de NPO opgelegd krijgt. De rapporten van de NPO Ombudsman en de sancties van de NPO constateren gebreken en overtredingen. Dat laat mij vanzelfsprekend niet koud. De publieke omroep zou onberispelijk moeten zijn en qua journalistieke normen en waarden een voorbeeldfunctie moeten vervullen.
Welke rol ziet u voor uzelf om een nieuwe omroep niet alleen toe te laten maar er ook op toe te zien of een omroep de afgemaakte afspraken met uw departement nakomt?
Het publieke bestel is zo ingericht dat de overheid op afstand staat. Vrije media zijn een groot goed. Er zijn geen specifieke afspraken gemaakt tussen mijn departement en individuele omroepen. Het Commissariaat voor de Media houdt toezicht op de naleving van de Mediawet.
Het feit dat veel ggz patiënten mogelijk geen vergoeding van hun zorg krijgen |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat meer dan de helft van de 27 grootste ggz-instellingen nog steeds geen contract met een zorgverzekeraar hebben? Kan aangegeven worden welke zorgverzekeraars nog niet alle contracten met ggz-instellingen rond hebben?1
Het is mij bekend dat de contractering voor 2023 moeizaam op gang is gekomen. Zowel de NZa als ZN geven aan dat er inmiddels vaart in de contractering zit. De NZa heeft een uitvraag gedaan bij zorgverzekeraars over de stand van zaken van de contractering per 31 januari 2023. Voor de GGZ instellingen geldt dat 73% van de instellingen die een contract aangeboden hebben gekregen van de zorgverzekeraar, het contract hebben getekend. Dit is een gemiddelde van alle zorgverzekeraars. Er hebben 9 van de in totaal 10 zorgverzekeraars gereageerd op de uitvraag van de NZa. Het percentage getekende contracten varieert tussen zorgverzekeraars van 51% tot 91%. Er is één zorgverzekeraar die verwacht geen contracten voor 2023 meer te sluiten met GGZ instellingen. Zorgverzekeraars verwachten dat nog gemiddeld 20% van de zorgaanbieders die een contract hebben aangeboden gekregen en nog niet hebben getekend, op korte termijn alsnog zullen tekenen.
Wat vindt u ervan dat veel mensen die ggz-zorg ontvangen niet weten in hoeverre hun zorg zal worden vergoed?
Mocht voor een verzekerde met een lopende behandeling die in 2022 is gestart blijken dat de zorgverzekeraar het contract met de betreffende zorgverlener over 2023 heeft beëindigd, dan is wettelijk bepaald dat de zorgverzekeraar de zorg voor die zorgaanbieder blijft vergoeden (artikel 13.5 Zvw). Voor verzekerden met een lopende behandeling in 2022 heeft het (nog) niet gesloten zijn van een contract dus geen gevolgen voor de behandeling.
Voor de groep die zorg ontvangt vanaf 1 januari en later geldt dat de zorgaanbieder volgens de regeling transparantie zorgaanbieders van de NZa verplicht is om de consument te informeren over datgene wat van belang is om een weloverwogen keuze te maken om zorg te vergelijken en ontvangen. Hieronder valt ook informatie over het al dan niet hebben van een contract met de verzekeraar van de verzekerde.
Daarnaast moet de zorgverzekeraar, zoals in de regeling informatieverstrekking ziektekosten verzekeraars aan consumenten van de NZa staat vermeldt, heldere informatie verschaffen richting de verzekerde of de keuze voor een niet-gecontracteerde zorgaanbieder leidt tot een vergoedingsbeperking. Evenals wat de hoogte is van het percentage van de vergoeding bij een niet-gecontracteerde zorgaanbieder. Mocht er geen sprake zijn van een contract, dan moet de zorgverzekeraar hier richting de verzekerde transparant over zijn en ondubbelzinnig duidelijk maken wat de gevolgen kunnen zijn voor de verzekerde.
Als de verzekeraar transparant heeft aangegeven dat er (nog) geen contract is gesloten met de aanbieder (evenals de eventuele gevolgen), dan heeft hij de verzekerde daarmee voldoende geïnformeerd. De verzekerde is daarmee in staat om een bewuste keuze te maken, evenals het risico van de eventuele gevolgen. Het kan in deze situatie niet zo zijn dat een verzekerde een behandeling onverwachts moet afbreken omdat de zorg niet meer wordt geleverd, met eventuele schade tot gevolg. Het is wel mogelijk dat de zorg in deze situatie niet volledig wordt vergoed en de verzekerde in deze situatie een deel van de rekening zelf zal moeten betalen.
Bent u het eens dat dit voor patiënten een extra belasting vormt en zelfs schadeijk kan zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kunnen zorgverzekeraars aan hun zorgplicht voldoen als zij hun verzekerden niet eens kunnen vertellen welke zorg op hun polis wordt vergoed?
De wettelijke zorgplicht van verzekeraars betekent dat verzekerden binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang moeten hebben tot alle zorg uit het basispakket. Zorgverzekeraars moeten daarom ofwel voldoende zorg inkopen of vergoeden en bemiddelen als iemand niet snel genoeg bij een zorgaanbieder terecht kan. Als een zorgverzekeraar onvoldoende zorg heeft ingekocht, kan een verzekeraar ook richting verzekerden aangeven dat de zorg wordt vergoed alsof er een contract is en daarmee aan zijn zorgplicht voldoen. De NZa ziet erop toe dat zorgverzekeraars aan hun zorgplicht voldoen.
Moeten patiënten die vanaf 1 januari zorg ontvangen, en later in het jaar ontdekken dat hun zorgverzekeraar geen contract heeft met hun behandelaar, hun behandeling zelf betalen? Zo nee, wat gaat u doen om dat te voorkomen? Zo ja, hoe kan het dat zij voor hoge extra kosten komen te staan, terwijl zij wel verzekerd zijn en premie betalen?
Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 2 en 3.
Moeten patiënten die vanaf 1 januari zorg ontvangen, en later in het jaar ontdekken dat hun zorgverzekeraar geen contract heeft met hun behandelaar, hun behandeling afbreken en bij een andere behandelaar opnieuw beginnen? Zo nee, wat gaat u doen om dat te voorkomen? Zo ja, hoe schadelijk denkt u dat dit voor hen is?
Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 2 en 3.
Bent u het eens dat wanneer mensen gedwongen worden om naar een andere behandelaar over te stappen omdat er geen contract (meer) is met hun zorgverzekeraar, er geen sprake meer is van vrije artsenkeuze? Wat vindt u daarvan?
Het is belangrijk dat patiënten voldoende keuze hebben en ook blijven houden uit kwalitatief goede hulpverleners. Dit betekent echter niet dat de kosten van alle zorgverleners in alle gevallen bij alle polissen volledig vergoed dienen te worden, omdat daar een prijs tegenover staat en verzekerden daar een keuze in kunnen maken. Verzekerden kunnen namelijk kiezen voor een (natura)polis bij een zorgverzekeraar die aangeeft de zorg te vergoeden bij de gewenste zorgaanbieder. Daarnaast kan een verzekerde ook kiezen voor een restitutiepolis. Een restitutiepolis maakt immers geen onderscheid tussen gecontracteerde en niet-gecontracteerde zorgaanbieders. In het huidige stelsel hebben patiënten in mijn optiek daarmee keuzevrijheid om te kiezen voor de zorgverlener die bij hem of haar past.
In hoeverre zijn er wel contracten afgesloten met andere ggz-zorgverleners dan de 27 grote instellingen?
De NZa heeft in de uitvraag aan zorgverzekeraars onderscheid gemaakt tussen GGZ-instellingen en vrijgevestigden. De resultaten die betrekking hebben op de GGZ-instellingen worden beschreven in antwoord 1. Voor wat betreft de vrijgevestigden heeft op 31 januari 2023 85% van de zorgaanbieders die een contract aangeboden heeft gekregen van de zorgverzekeraars het contract getekend.
Bent u het eens dat verzekerden onvolledig geinformeerd worden wanneer zij hun keuze voor een zorgverzekering moeten maken, wanneer op 12 november wel de premie maar niet de contracten bekend zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat u in de wet opnemen dat naast de hoogte van de premie ook de afgesloten contracten bekend moeten zijn op 12 november?
Voor verzekerden is vooral van belang of hun zorg vergoed wordt en of zij hierover goed geïnformeerd zijn door de zorgverzekeraar. Conform de regeling informatieverstrekking door ziektekostenverzekeraars moeten zorgverzekeraars heldere informatie verschaffen richting de verzekerde of de keuze voor een niet-gecontracteerde zorgaanbieder leidt tot een vergoedingsbeperking, en wat de hoogte is van het percentage van de vergoeding bij een niet-gecontracteerde zorgaanbieder. Ongeacht of er een contract is, kan een verzekeraar richting verzekerden aangeven dat de zorg wordt vergoed alsof er een contract is.
Tegelijkertijd erken ik dat het contracteerproces dit jaar moeizaam verloopt en dat verbeteringen wenselijk zijn. Daarom is er in het Integraal Zorgakoord (IZA) een aantal afspraken gemaakt over de verbetering van het contracteerproces. Afgesproken is dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders zich gezamenlijk inzetten om het inkoopproces jaarlijks vóór 12 november af te ronden (en om meer inzicht te geven in de kwaliteit van de geleverde zorg). Zorgverzekeraars maken jaarlijks voor 12 november transparant met wie zij een contract hebben afgesloten. Partijen zijn op dit moment met elkaar aan de slag met de uitwerking van deze verbeterafspraken.
De voortgang van de kabinetsdoelstellingen voor 2030 |
|
Henk Nijboer (PvdA), Bouchallikh , Laura Bromet (GL), Lisa Westerveld (GL), Songül Mutluer (PvdA), Kati Piri (PvdA), Senna Maatoug (GL), Attje Kuiken (PvdA), Joris Thijssen (PvdA), Habtamu de Hoop (PvdA), Barbara Kathmann (PvdA), Suzanne Kröger (GL), Jesse Klaver (GL), Tom van der Lee (GL), Corinne Ellemeet (GL), Julian Bushoff (PvdA), Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat dit kabinet de volgende doelstellingen heeft voor 2030: a. 60% CO2-reductie, maar in elk geval 55% CO2-reductie; b. Halvering van de stikstofuitstoot; c. 15% van landbouwgrond voor biologische landbouw (& een Europees doel van 25%); d. 50% minder grondstoffengebruik; e. 100% schoon water in 2027 (Kaderrichtlijn Water); f. Halvering van het aantal mensen in armoede (ten opzichte van 2015) g. Halvering van het aantal kinderen in armoede in 2025 (ten opzichte van 2015); h. Halvering van het aantal mensen met problematische schulden; i. 0 daklozen (Lissabon verklaring); j. 0 jongeren in de gesloten jeugdzorg; k. 0 thuiszittende kinderen; l. 1 miljoen extra huizen, waaronder 250.000 sociale huurwoningen; m. Aandeel van 30% sociale huurwoningen per gemeente; n. Isoleren van 2,5 miljoen woningen in 2030, omgerekend 300.000 woningen per jaar; o. Meer mensen met een passende huurquote (= tussen de 20% en 35%, afhankelijk van de gezinssituatie) ten opzichte van het WoonOnderzoek 2021; p. Halvering van het aantal verkeersslachtoffers; q. 3% van het bbp wordt besteed aan R&D-uitgaven (Lissabon doelstelling);
Ja, met dien verstande dat deze doelstellingen nader zijn omschreven en/of aangepast in de verschillende schriftelijke en mondelinge contacten met de Kamers van de voor deze onderwerpen eerst verantwoordelijke bewindspersonen. Het kabinet staat voor belangrijke opgaven waarbij in de aanpak hiervan en de uitvoering van het regeerakkoord door het kabinet integraal afwegingen worden gemaakt.
Kunt u per doelstelling exact aangeven wat de meest actuele prognose is voor 2030 (door bij elke doelstelling een concreet percentage/getal te noemen) en wanneer deze prognose is gemaakt?
Het aangeven van de meest actuele prognoses is een aangelegenheid van de voor deze onderwerpen eerst verantwoordelijke bewindspersonen.
Kunt u bij elk van deze prognoses aangeven of deze prognose voldoende is om de doelstelling te bereiken?
Het bij elk van deze prognoses aangeven of deze prognose voldoende is om de doelstelling te bereiken is een aangelegenheid van de voor deze onderwerpen eerst verantwoordelijke bewindspersonen.
Indien er een doelstelling is waarbij bovenstaande vraag niet beantwoord kan worden omdat de informatie ontbreekt, kunt u per doelstelling aangeven hoe u er alsnog voor gaat zorgen dat het inzichtelijk wordt voor de Kamer of deze doelstelling daadwerkelijk gehaald gaat worden?
Indien er een doelstelling is waarbij vraag 3 niet beantwoord kan worden omdat de informatie ontbreekt, kan er per doelstelling door de voor dit onderwerp eerst verantwoordelijke bewindspersoon worden aangegeven hoe deze er alsnog voor gaat zorgen dat het inzichtelijk wordt voor de Kamers of deze doelstelling daadwerkelijk gehaald gaat worden.
Bij hoeveel van de bovenstaande kabinetsdoelstellingen kunt u op basis van de meest actuele prognoses aantonen dat deze doelstelling met het huidige kabinetsbeleid bereikt gaat worden (graag een concreet getal tussen 0 en 17 noemen)?
Het aantonen bij hoeveel van de genoemde kabinetsdoelstellingen op basis van de meest actuele prognoses de doelstelling met het huidige kabinetsbeleid bereikt gaat worden, is een aangelegenheid van de voor deze onderwerpen eerst verantwoordelijke bewindspersonen. Voor de in vraag 1 genoemde onderwerpen zijn andere bewindspersonen dan de Minister-President de eerst verantwoordelijke bewindspersonen. Deze bewindspersonen kunnen in hun verschillende contacten met de Kamers, waaronder brieven, begrotingen en voortgangsrapportages, ingaan op de punten in de vragen 1 tot en met 5. Zo ontving u hierover onlangs informatie van de Minister voor Klimaat en Energie in zijn reactie op een rapport van de Algemene Rekenkamer dat op 25 januari jl. aan de Kamer is gezonden. In de ministerraad van heden heb ik bij dit onderwerp, zoals opgenomen in de openbare besluitenlijst, de aandacht van de bewindspersonen gevestigd op de gestelde vragen met het verzoek deze te betrekken bij hun contacten met de Kamers.
Kunt u deze vragen binnen drie weken een voor een beantwoorden?
Ja.
Het feit dat GGZ patiënten niet thuis mogen slapen |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u uitleggen waarom beantwoording van eerdere schriftelijke vragen zo lang heeft geduurd, terwijl het antwoord eigenlijk alleen de mededeling betreft dat een experiment «herstel ondersteunende begeleiding met nachtverlof" is gestart, waarbij patiënten in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) drie keer thuis mogen slapen? Is gewacht met het sturen van de antwoorden aan de Kamer, totdat het experiment was gestart? Zo ja, waarom?1
De beantwoording van de vragen heeft langer geduurd omdat afstemming nodig was met verschillende partijen, waaronder de toezichthouders (NZa en IGJ). Er is niet gewacht met het sturen van de antwoorden naar de Kamer totdat het experiment is gestart, het experiment is namelijk al gestart op 29 april 2020.
Is dit experiment gestart naar aanleiding van de eerdere vragen over het feit dat GGZ-patiënten niet thuis mogen slapen? Zo nee, wat was de aanleiding? Zo ja, waarom wordt dat niet in de beantwoording benoemd?
Nee, dit experiment loopt al sinds april 2020. De aanleiding was een aanvraag van dit experiment bij de NZa van zorgaanbieder Yulius en zorgverzekeraar VGZ.
Welke eerdere signalen hebben het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) of Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) gekregen dat GGZ-patiënten niet thuis mogen slapen en wanneer, gezien uw antwoord dat «mede» door de schriftelijke vragen dit feit onder de aandacht van toezichthouders is gebracht?
Er zijn eerder geen signalen ontvangen door het Ministerie van VWS, de NZa of de IGJ dat patiënten niet met nachtverlof mogen in verband met financiële afwegingen. Bij de NZa was wel bekend dat er behoefte was om te experimenteren met andere vormen van bekostiging van het nachtverlof.
Naar aanleiding van uw vragen is vanuit het Ministerie van VWS contact gezocht met zorgverzekeraars, zorgaanbieders en zorgprofessionals die aangeven dat zij dit signaal herkennen. Vervolgens zijn uw vragen samen met de signalen van zorgverzekeraars, zorgaanbieders en professionals onder de aandacht gebracht bij de NZa en de IGJ.
Waarom wordt gekozen voor een experiment «herstel ondersteunende begeleiding met nachtverlof», terwijl duidelijk is dat patiënten alleen maar geholpen kunnen worden door toe te staan dat zij thuis mogen overnachten, ter voorbereiding op ontslag uit de inrichting? Welke argumenten zijn er om dit nu niet meteen toe te staan? Wat is de meerwaarde van een experiment?
Het huidige financieringssysteem voorziet reeds in de bekostiging van het nachtverlof via een «opslag» in het tarief voor een verblijfsprestatie. Het tarief voor verblijfsdagen is gebaseerd op de feitelijk geleverde verblijfszorg en houdt rekening met leegstand van bedden door bijvoorbeeld patiënten die met nachtverlof zijn.
Het experiment «herstel ondersteunende begeleiding met nachtverlof» is gestart omdat de betreffende zorgaanbieder «Yulius» meer nachtverlof wilde inzetten en daarvoor andere financiering van belang vond. Door het inzetten van meer nachtverlof verwacht Yulius dat terugval kan worden voorkomen. Ook verwacht Yulius dat de gemiddelde opnameduur en -intensiteit wordt verlaagd met nachtverlof. Eind april 2023 loopt dit experiment af en zal de NZa samen met betrokken partijen bezien welke vervolgstappen nodig zijn. Ik heb de NZa gevraagd mij hierover t.z.t. te informeren.
Hoe is het instellen van een experiment te rijmen met uw stelling dat «de zorginhoudelijke afwegingen altijd moeten prevaleren boven financiële afwegingen» en dat «als een weekendverlof ten goede komt aan het herstel van de patiënt, of bijdraagt aan de resocialisatie voorafgaand aan het ontslag, dan moet dit mogelijk gemaakt worden door de instellingen.»?
Een deel van het experiment «herstel ondersteunende begeleiding met nachtverlof» omvat een andere manier van financiering. Buiten dit experiment om is het al mogelijk om patiënten met nachtverlof te laten gaan, zie ook het antwoord op vraag 4.
Voor hoeveel instellingen en patiënten geldt dit experiment? Voor hoeveel instellingen en patiënten geldt dat zij nu nog steeds geen slaapverlof krijgen?
Het experiment is een initiatief van Yulius in samenwerking met VGZ. Er zijn tot op heden geen andere zorgaanbieders die zich bij dit experiment hebben aangesloten. Voor hoeveel instellingen het geldt dat patiënten geen slaapverlof krijgen is niet bekend. De NZa en de IGJ hebben hier eerder geen signalen over ontvangen.
Waarom is gekozen voor maximaal drie nachten slaapverlof in het experiment? Is dit overlegd met behandelaren? Waarom zou het niet denkbaar zijn dat een patiënt in voorbereiding tot ontslag vaker thuis mag slapen? Welke argumenten zijn er voor de keuze van maximaal drie nachten?
De keuze voor maximaal drie nachten slaapverlof is gemaakt door de aanvragers van het experiment, Yulius en VGZ.
Klopt het dat patiënten die zijn opgenomen in (academische) ziekenhuizen wél een weekend naar huis kunnen wanneer hun behandelend arts dat goed vindt? Zo ja, wat is precies het verschil tussen de regeling die geldt voor de GGZ en voor ziekenhuizen? Waarom is er sprake van verschil?
Er zijn geen verschillen tussen de bekostigingsregels die gelden voor ggz-zorg binnen ggz-instellingen en voor ggz-zorg binnen (academische) ziekenhuizen.
Samenwerking tussen retailers en de tabaksindustrie om extra tabakswinkels te openen |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Supermarkten openen steeds meer tabakswinkels, vergunningstelsel is noodzaak» en het bericht «Plus in Soesterberg met afzonderlijke tabakszaak»?1, 2
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Hoe kijkt u vanuit een gezondheidsperspectief naar de trend waarbij supermarkteigenaren vlakbij of direct naast hun supermarkt een tabakszaak openen?
Vanuit een gezondheidsperspectief zie ik uiteraard graag zo min mogelijk verkooppunten van tabak. Echter op dit moment rookt helaas nog ongeveer 1 op 5 volwassenen en is er dus nog vraag naar tabaksproducten. De verwachting is wel dat het aantal (volwassen) rokers de komende jaren zal afnemen. Door de verkoop van tabaksproducten en aanverwante producten, zoals e-sigaretten, te verbieden in supermarkten, worden kinderen en jongeren minder vaak blootgesteld aan deze producten. Bovendien worden mensen die willen stoppen met roken of al gestopt zijn minder in de verleiding gebracht toch tabaksproducten en aanverwante producten te kopen.
Bent u bekend met andere tabaksfabrikanten die, net als British American Tobacco, inspelen op het aanstaande tabaksverkoopverbod in supermarkten door de opening van nieuwe tabakszaken te stimuleren? Zo ja, op welke schaal gebeurt dit? Hoe beoordeelt u dit?
Op basis van artikel 5, derde lid, van het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging stelt de overheid zich terughoudend op in het contact met de tabaksindustrie. Contact is alleen toegestaan om wet- en regelgeving goed uit te voeren. Ik ben dan ook niet op de hoogte van dergelijke plannen van de tabaksindustrie. Ik had wel reeds vernomen dat de in het artikel genoemde supermarktketen een samenwerking is aangegaan met een bekende gemakszaak-keten om in de supermarkt een gemakszaak te openen. Het voornemen bestaat deze constructie van een shop-in-shop te verbieden bij de invoering van het verkoopverbod van tabaksproducten en aanverwante producten in supermarkten, en zal dus vanaf 1 juli 2024 niet meer zijn toegestaan.
Welke acties onderneemt u om te voorkomen dat met steun van de industrie een verschuiving plaatsvindt van de verkoop in supermarkten naar de verkoop in nieuwe tabaksverkooppunten in de directe omgeving van supermarkten en er dus de facto weinig verandert aan de beschikbaarheid en toegankelijkheid van tabaksproducten door het verkoopverbod in supermarkten?
Op dit moment stuurt de overheid actief op het soort verkooppunten waar verkoop van tabaksproducten nog is toegestaan, maar niet op de locatie daarvan. Zoals in de brief aan uw Kamer van 2 december jl. is aangekondigd, zal op 1 juli 2023 het verbod op de online verkoop van tabaksproducten en aanverwante producten in werking treden en per 1 juli 2024 gaat het verbod op verkoop in supermarkten en soortgelijke verkooppunten in. Daarnaast is het kabinet voornemens in 2025 de verkoop van e-sigaretten enkel nog toe te staan in tabaksspeciaalzaken. Vanaf 2030 bestaat het voornemen de verkoop van tabaksproducten enkel nog toe te staan in gemakszaken en tabaksspeciaalzaken en vanaf 2032 is het kabinet voornemens de verkoop van tabaksproducten en aanverwante producten alleen nog toe te staan in tabaksspeciaalzaken.3 Onderzoek van SEO Economisch onderzoek wijst uit dat deze aanpak van de overheid leidt tot een flinke reductie in het aantal verkooppunten. Het aantal verkooppunten daalt naar verwachting van 10.000 in 2021 naar 4.400 in 2024 door verbod op de verkoop in supermarkten en zal uiteindelijk dalen tot minder dan 2000 tabaksspeciaalzaken als de verkoop alleen nog in speciaalzaken mogelijk is. Het beeld dat er de facto weinig verandert aan de beschikbaarheid en toegankelijkheid van tabaksproducten deel ik daarom niet.
Hoe houdt u zicht op een toename van het aantal tabaksverkooppunten in 2023 als gevolg van dit soort acties vanuit de tabaksindustrie, aangezien de registratieplicht voor tabaksverkooppunten pas ingaat vanaf 2024?
In het debat over concrete maatregelen in het kader van het Nationaal Preventieakkoord van 3 september 2019 dienden de leden Kuik en Dik-Faber een later aangenomen motie4 in waarin de regering onder meer werd verzocht een nulmeting van het aantal tabaksverkooppunten in Nederland uit te voeren, alsmede de komende jaren te monitoren hoe dit aantal zich ontwikkelt. De nulmeting is in 2020 uitgevoerd en door mijn ambtsvoorganger naar uw Kamer gestuurd.5 De vervolgmeting heb ik eind vorig jaar naar uw Kamer verzonden.6 Deze metingen zijn gebaseerd op data van Locatus, leverancier van retailinformatie. SEO Economisch Onderzoek (SEO) heeft op basis van deze data een betrouwbare schatting gemaakt van het aantal verkooppunten van tabak. Vanwege het grote aandeel in de nationale tabaksomzet dat vrijvalt met het verkoopverbod in supermarkten kan ik niet uitsluiten dat er veranderingen plaatsvinden in het type winkels dat tabaksproducten zal aanbieden. Mede daarom zet ik in op een registratiesysteem om nog exacter in beeld te krijgen waar de verkoop van tabaksproducten en aanverwante producten plaatsvindt. De verzamelde gegevens in 2024 kan ik naast de huidige gegevens leggen om zodoende een betrouwbaar beeld te schetsen van de toename, indien aanwezig. Voor het in laten gaan van een registratieplicht is een wetswijziging nodig is. Wetswijzigingen vergen een zorgvuldig proces. Ik werk er hard aan deze wetswijziging in 2024 van kracht te laten zijn, maar 2023 is, gezien dit langdurige proces, helaas niet mogelijk.
Welk groeipercentage verstaat u onder de term «wildgroei van tabaksspeciaalzaken», zoals u die term gebruikte in het commissiedebat Leefstijlpreventie van 14 december 2022, toen u sprak over een mogelijke wildgroei aan tabaksspeciaalzaken na 2024 als aanleiding voor verdere maatregelen?
In het Nationaal Preventieakkoord is afgesproken dat het aantal verkooppunten wordt verminderd om de blootstelling aan tabaksproducten te verminderen en bij te dragen aan de norm dat roken niet normaal is. Het verbod op tabaksverkoop in supermarkten dient dan ook bij te dragen aan dat doel. Ultimo 2021 waren er ruim 6.000 supermarkten die tabaksproducten verkochten7, stuk voor stuk winkels die na 2024 geen tabaksproducten en aanverwante producten meer mogen verkopen. Wanneer het aantal nieuw geopende verkooppunten een aanzienlijk deel van de daling van 6.000 verkooppunten teniet dreigt te doen, zie ik dat als aanleiding voor verdere maatregelen.
Deelt u de zorgen dat een mogelijke wildgroei aan tabaksverkooppunten vanaf 2024 niet zichtbaar wordt, als tussen nu en het ingaan van de registratieplicht er al talloze nieuwe tabaksverkooppunten bij komen en de sterke toename dus al in 2023 plaatsvindt? Zo ja, bent u bereid om de registratieplicht eerder in te laten gaan en 1 januari 2023 als uitgangspunt te nemen om de groei van het aantal tabaksverkooppunten in de toekomst te kunnen meten?
Zie antwoord op vraag 5.
Verwacht u dat de beschikbaarheid en toegankelijkheid van tabaksproducten werkelijk zal verminderen, gegeven de stimulans die de tabaksindustrie geeft aan de oprichting van nieuwe tabaksspeciaalzaken? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u daartegen doen?
SEO heeft in opdracht van mijn ambtsvoorganger onderzoek laten doen naar de te verwachten ontwikkelingen in het aantal verkooppunten ten gevolge van de voorgestelde maatregelen om het aantal verkooppunten te verminderen. Hieruit valt op te maken dat de maatregelen een flinke daling van het aantal verkooppunten veroorzaken: van ca. 10.000 in 2021 tot minder dan 2.000 in 2032.8 De stimulans die de tabaksindustrie geeft aan de oprichting van nieuwe tabaksspeciaalzaken neemt niet weg dat de marges op tabaksproducten laag zijn en het voor tabaksspeciaalzaken niet eenvoudig is genoeg klandizie te genereren
om rendabel te zijn. Daarnaast heb ik in de brief aan uw Kamer van 2 december jl. aangekondigd dat vanaf 2032 tabaksproducten en aanverwante producten alleen nog verkocht mogen worden bij winkels die naast deze producten alleen loten en dagbladen mogen verkopen (tabaksspeciaalzaken). Deze maatregel verkleint de aantrekkelijkheid van het beginnen van een tabaksverkooppunt.
Hoe beoordeelt u het idee om de optionele bevoegdheid voor gemeenten om in het omgevingsplan regels te stellen om de vestiging van nieuwe ongezonde voedselaanbieders te beperken, uit te breiden voor tabaksspeciaalzaken?
De Tabaks- en rookwarenwet biedt veel mogelijkheden om de verkoop van tabaksproducten en aanverwante producten te beperken tot specifieke verkooppunten, waarbij landelijk hetzelfde beleid kan worden gevoerd. Uit onderzoek blijkt dat het verbod op de verkoop van sigaretten in supermarkten in 2024 het aantal verkooppunten meer dan halveert, ook wanneer de te verwachten nieuw te openen verkooppunten worden meegenomen. Ik verwacht geen additioneel effect van de voorgestelde gemeentelijke bevoegdheid op het aantal tabaksverkooppunten.
Deelt u de mening dat een vergunningsstelsel met vergunningen met een maximale geldigheidsduur de beste oplossing is om een wildgroei te voorkomen? Zo ja, wanneer wilt u dit invoeren? Zo nee, waarom niet? Kunt u hierbij ingaan op de voordelen van de door u gekozen oplossing om wildgroei te voorkomen?
Om het aantal verkooppunten te verminderen zullen strenge eisen worden gesteld aan het assortiment van winkels die tabaksproducten en aanverwante producten mogen verkopen. Gezien de grote afname in het aantal verkooppunten die wordt verwacht met de nu voorgestelde beleidsmaatregelen (zie antwoord op vraag 4) en gelet op de hoge administratieve lasten en kosten van een vergunningsstelsel, zie ik geen meerwaarde in het realiseren van een vergunningsstelsel met vergunningen met een maximale geldigheidsduur. Dit ontneemt de mogelijkheid om wendbaar te zijn in het maken van beleid om verkooppunten te verminderen.
Wilt u deze vragen voor het tweeminutendebat Leefstijlpreventie beantwoorden?
Ja.
Het feit dat GGZ patiënten niet thuis mogen slapen |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat patiënten in de geestlijke gezondheidszorg (ggz), die van hun behandelend arts thuis zouden mogen overnachten in voorbereiding op ontslag uit de instelling, dit niet mogen omdat de instelling dan niet betaald krijgt door de zorgverzekeraar?
Het klopt dat de verblijfsprestatie die de zorgaanbieder krijgt voor klinische patiënten samenhangt met of een patiënt wel of niet overnacht in de instelling. Als een patiënt niet in de instelling overnacht krijgt de zorgaanbieder geen vergoeding, omdat hij geen zorg levert. Dit is vastgelegd in de regelgeving vanuit de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)1 en gaat uit van het principe dat er enkel betaald wordt voor daadwerkelijk geleverde zorg zoals staat in de Zorgverzekeringswet. Het tarief voor de verblijfsprestatie volgt uit het kostenonderzoek uitgevoerd door de NZa. De leegstand van bedden is in het tarief verwerkt door middel van een «opslag». Daarbij ben ik bekend met het signaal dat instellingen soms geen gebruik maken van slaapverlof in verband met financiële overwegingen.
Wat vind u van het feit dat deze patiënten als zij weekendverlof hebben tussen zaterdag 20.00 uur en zondag 9.00 uur in de instelling moeten zijn en niet thuis mogen blijven slapen, ook niet als hun behandelend arts dat wél goed voor hen vindt?
De zorginhoudelijke afwegingen moeten altijd prevaleren boven financiële afwegingen. Als een weekendverlof ten goede komt aan het herstel van de patiënt, of bijdraagt aan de resocialisatie voorafgaand aan het ontslag, dan moet dit mogelijk gemaakt worden door de instellingen. In het zorgstelsel hebben alle partijen, aanbieders, verzekeraars en toezichthouders, een eigen rol om te waarborgen dat zorg op een passende manier wordt geleverd. Mede naar aanleiding van uw vragen heb ik deze signalen onder de aandacht gebracht bij de toezichthouders.
Klopt het dat er een wettelijke regeling bestaat die slaapverlof verbiedt en de zorgverzekeraar verplicht om te controleren of een ggz-patiënt met slaapverlof is gegaan en de instelling dan te korten op het budget? Zo ja, in welke wet en in welk wetsartikel is dit terug te vinden?
Er is geen wettelijke regeling die slaapverlof verbiedt. Evenwel: als een patiënt niet overnacht in de instelling is er geen sprake van een verblijfsdag en mag deze niet worden gedeclareerd conform de NZa-regelgeving. Als de zorgaanbieder de periode van het verlof wel registreert als een verblijfsdag is dit onrechtmatig en kan de onterechte declaratie teruggehaald worden. Verzekeraars hebben immers de algemene plicht om te controleren of de juiste prestatie in rekening is gebracht en of deze prestatie ook geleverd is.
Bent u het eens dat dit voor patiënten een oneerlijke en mogelijk zelfs schadelijke regel zou zijn? Bent u het eens dat indien dit een wettelijke regel betreft deze zo snel mogelijk zou moeten vervallen? Zo nee, waarom niet. Zo ja, hoe en wanneer gaat u daar voor zorgen?
Ja, zie ook beantwoording vraag 2. In aanvulling op het antwoord op vraag 3 wil ik opmerken dat de bekostiging niet vastligt in een wettelijke regel maar in de (lagere) regelgeving van de NZa, zie ook het antwoord op vraag 1. Vanuit de NZa loopt op dit moment een experiment om het slaapverlof anders te financieren. Bij dit experiment genaamd «herstel ondersteunende begeleiding met nachtverlof» kunnen patiënten maximaal drie nachten met slaapverlof gaan tegen het einde van de behandeling ter voorbereiding op ontslag. De zorgaanbieder krijgt hiervoor een gemiddeld bedrag van het verblijfstarief. Eind april 2023 loopt dit experiment af en zullen de resultaten volgen. De NZa zal samen met de betrokken partijen bezien of en zo ja welke vervolgstappen er nodig zijn.
Bent u bereid deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden, gezien de impact voor ggz-patiënten?
Ja, hierbij stuur ik u de antwoorden toe.
Het uitgesteld betalen bij het online afrekenen van alcoholische dranken |
|
Anne Kuik (CDA), Mirjam Bikker (CU), Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de zorgen van experts als het gaat om webshops die «uitgesteld betalen» aanbieden bij de online verkoop van alcohol?1
Ja, ik heb kennisgenomen van deze zorgen.
Deelt u de mening dat verkopers van verslavende producten zoals alcohol een grote maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben om te helpen voorkomen dat mensen deze producten overmatig gebruiken? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel deze mening. Alcohol is geen «normaal product» en de verkoop ervan brengt een verantwoordelijkheid met zich mee om overmatig en problematisch alcoholgebruik te voorkomen.
Deelt u de zorg dat de mogelijkheid van uitgesteld betalen overmatig alcoholgebruik aanmoedigt, onder andere doordat het uitstellen van de betaling aanmoedigt dat consumenten meer alcohol bestellen dan zij hadden bedacht? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de zorgen dat deze betaalmethode (kwetsbare) doelgroepen kan aanmoedigen om meer alcohol te bestellen en zo de kans op alcoholgebruik en alcohol gerelateerde schade kan vergroten. Dit geldt in het bijzonder voor Buy Now, Pay Later (BNPL) betaaldiensten, omdat deze bijzonder laagdrempelig in gebruik zijn.
Hoe kan het dat de Alcoholwet op het gebied van prijsacties en hoge kortingen allerlei beperkingen oplegt aan de verkoop van alcoholische dranken, maar dat online krediet daar tussendoor glipt?
Het is niet zo dat de Alcoholwet niet van toepassing is wanneer een consument kiest om achteraf te betalen. Ook dan geldt o.a. het verbod op bepaalde prijsacties en hoge kortingen. Consumenten kunnen hun online aankopen steeds vaker afrekenen via een BNPL-betaaldienst. Dit is een relatief nieuw, snelgroeiend fenomeen waarvan de risico’s steeds duidelijker zichtbaar worden.2 Recent zien we dat online slijterijen steeds vaker de consument de keuze geven om te betalen via een BNPL-betaaldienst. Bij het opstellen van de Alcoholwet is dit onderwerp niet als aandachtspunt naar voren gekomen.
Welke alternatieven hebben webshops volgens u om klanten de mogelijkheid te bieden om minimaal 50 procent van de rekening na ontvangst van het product te laten voldoen, als er geen gebruik zou kunnen worden gemaakt van zogenaamde «buy now pay later»-apps?
Consumenten hebben geen recht om minimaal 50 procent van de rekening na ontvangst van het product te betalen. Er bestaat dus niet zoiets als een recht op achteraf betalen. Wel is het zo dat bij een (online) aankoop de verkoper de consument tot vooruitbetaling van maximaal 50 procent van de koopprijs kan verplichten.3 De betaling moet in beginsel geschieden ten tijde en ter plaatse van de aflevering. Enkele (web)winkels met eigen vervoer van de gekochte artikelen bieden consumenten de mogelijkheid om te betalen op het moment van de bezorging aan huis. Achteraf betalen is een andere manier om invulling te geven aan het recht van consumenten om niet het hele bedrag vooruit te hoeven betalen, waar in de praktijk veel webshops voor kiezen. Alternatieven voor achteraf betalen via een BNPL-betaaldienst zijn: het bedrag zelf overmaken, betalen met een creditcard, betaling via een stichting derdengelden, de digitale eenmalige incassomachtiging en de digitale acceptgiro.
Bent u bereid om met online slijterijen in gesprek te gaan met als doel uitgesteld betalen bij de online verkoop van alcoholische dranken te stoppen? Zo ja, op welke termijn kunt u de Kamer hierover informeren?
Van een aantal slijterijen heb ik al signalen gekregen dat ze gaan kijken naar andere mogelijkheden om binnen het wettelijke kader geen gebruik meer te maken van de BNPL-betaaldiensten. Ik ben bereid dit ook bij andere partijen onder de aandacht te brengen.
Bent u bereid met regelgeving te komen met als doel uitgesteld betalen bij de online verkoop van alcoholische dranken te verbieden? Zo ja, op welke termijn kunt u de Kamer hierover informeren?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 schrijf, heb ik reeds signalen ontvangen dat een aantal slijterijen al overwegen te stoppen met BNPL-betaaldiensten. Als slijterijen niet stoppen, dan ben ik bereid om wettelijke maatregelen te onderzoeken en hierover in gesprek te gaan met mijn collega’s binnen het kabinet.
Kunt u zich inspannen deze vragen te beantwoorden voor het commissiedebat over leefstijlpreventie op 8 december a.s.?
Ja.
Het feit dat geïnstalleerde trapliften vaak niet voldoen aan het Bouwbesluit |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de uitzending van Meldpunt, waarin opnieuw voorbeelden worden gegeven van trapliften die niet veilig zijn en niet voldoen aan het Bouwbesluit?1
Ja.
Bent u nu wel bereid te inventariseren in hoeverre het Bouwbesluit gevolgd en gehandhaafd wordt bij de plaatsing van trapliften? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de uitzending is mijn beeld dat onduidelijkheid bestaat over de juiste toepassing van het Bouwbesluit bij het plaatsen van trapliften. Ik ben, samen met de Minister voor VRO2, bereid om met VNG/gemeenten na te gaan hoe het Bouwbesluit wordt gevolgd en gehandhaafd en te bezien hoe we deze uitvoeringspraktijk kunnen verhelderen/verbeteren.
Van belang hierbij is om de twee verschillende rollen die een gemeente heeft bij het plaatsen van een traplift goed te onderscheiden. Als eerste is de gemeente opdrachtgever voor het plaatsen van een traplift op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en vanuit de rol van Wmo-toezichthouder verantwoordelijk voor de kwaliteit van de voorziening. Daarnaast is conform de Woningwet de gemeente (college B&W) het bevoegd gezag voor het Bouwbesluit.
Op grond van de Wmo 2015 moet de gemeente (zijnde opdrachtgever en eigenaar) zich verzekeren dat de traplift voldoet aan alle regelgeving waaronder het Bouwbesluit. Zoals ik eerder aan uw Kamer schreef, stellen gemeenten in hun inkoop een programma van eisen op waarin ook eisen zijn opgenomen met betrekking tot het moeten voldoen aan het Bouwbesluit. Toezicht en handhaving door de gemeente, als bevoegd gezag, is daarbij een stok achter de deur. Als sprake is van een strijdigheid met het Bouwbesluit is er een beginselplicht tot handhaven voor het bevoegd gezag.
Zijn alle gemeenten bij plaatsen van trapliften voldoende op de hoogte van het Bouwbesluit? Zo ja, hoe weet u dat? Zo nee, hoe en wanneer gaat u er voor zorgen dat gemeenten hiervan op de hoogte zijn en de wettelijke eisen voor een traplift daadwerkelijk handhaven?
Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, heeft de gemeenten twee rollen. Kennis van het Bouwbesluit is aannemelijk voldoende aanwezig bij het gemeentelijke bouw- en woningtoezicht of de Omgevingsdienst. Het is echter voorstelbaar dat deze kennis bij de gemeentelijke afdelingen die gaan over de uitvoering van de Wmo 2015 beperkt is, omdat deze medewerkers een expertise hebben op het gebied van zorg. Ter verbetering van het kennisniveau ga ik samen met de Minister voor VRO en de VNG een informatieblad maken over trapliften en het Bouwbesluit.
Wat is uw reactie op de antwoorden van de gemeente De Ronde Venen op raadsvragen van de PvdA- en GroenLinks-fractie, waarin de gemeente aangeeft dat de leverancier zijn eigen werk controleert?2
In eerste instantie is het aan de gemeente hóe zij haar verantwoordelijkheden in relatie tot de Wmo 2015 invult. In mijn ogen is het niet verstandig om altijd uitsluitend te varen op het oordeel van de leverancier die zowel de installatie als de controle doet. In het informatieblad dat ik ga opstellen, wil ik hier ook aandacht aan geven. Het zou in bepaalde gevallen beter zijn als bijvoorbeeld gemeenten zelf steekproefsgewijs controleren of zelf in het geval van klachten, meegaan met de leverancier om de controle uit te voeren.
Wat is uw reactie op het antwoord van de gemeente De Ronde Venen dat als de aanvrager besluit de trap te belopen, in plaats van de beschikbare traplift te gebruiken, de aansprakelijkheid anders ligt dan als er sprake is van een niet-conform-het-bouwbesluit geplaatste traplift? Betekent dit dat wanneer iemand een traplift heeft, niemand meer van de trap gebruik mag maken? Bent u met mij van mening dat een trap ook na installatie van een traplift normaal en veilig gebruikt moet kunnen worden?
Een bewoner krijgt een traplift omdat hij/zij niet meer in staat is (veilig) gebruik te maken van de trap. De trap moet na installatie van de traplift nog steeds normaal en veilig gebruikt kunnen worden door een medebewoner of andere personen en moet daartoe voldoen aan het Bouwbesluit.
Waarop is uw indruk gebaseerd dat kostenoverwegingen geen rol spelen bij het plaatsen van een traplift die niet voldoet aan de wettelijke eisen?3
In mijn eerdere beantwoording ga ik in op de suggestie dat gemeenten bewust overgaan tot plaatsing van een traplift die niet voldoet aan de wettelijke eisen. Ik heb geen reden om aan te nemen dat gemeenten bewust de wet zouden overtreden. Kostenoverwegingen spelen wel een rol bij het plaatsen van een traplift, maar de trap(lift) moet altijd voldoen aan de wettelijke eisen.
Hoeveel en welke gemeenten voeren steekproefsgewijs achteraf controle uit op geïnstalleerde trapliften?
Er zijn gemeenten die achteraf steekproefsgewijs controles uitvoeren. Ik heb geen zicht op hoeveel en welke dit zijn, die gegevens worden niet bijgehouden.
Vindt u het acceptabel dat wanneer een inwoner naar de gemeente stapt vanwege een onveilige traplift, de gemeente de leverancier laat controleren? Zo ja waarom? Zo nee, hoe gaat u dit voorkomen?
Zie mijn antwoord op de vraag 4.
Bent u met mij van mening dat de gemeente conform de Woningwet degene is die het Bouwbestuit moet handhaven? Zo ja, wat kunt c.q. gaat u doen wanneer gemeenten het Bouwbesluit niet handhaven?
Ik verwijs hierbij naar de antwoorden op vraag 2 en vraag 4. De gemeente (college B&W) is bevoegd gezag en er is voor de gemeente een beginselplicht tot handhaven als sprake is van een strijdigheid met het Bouwbesluit. Ik ga in overleg met gemeenten en stel een informatieblad op ter voorkoming van onveilige trapliften en trappen. Daarbij wordt ook het toezicht en handhaven beschouwd.
Vindt u het acceptabel dat iemand die voorzien is van een onveilige traplift zelf maar moet bewijzen dat er sprake is van een onveilige situatie? Zo nee, waar kan iemand die toch een onveilige traplift heeft terecht zonder daarover in discussie met de leverancier te moeten die de traplift heeft geplaatst?
Iemand die van mening is een onveilige situatie in huis te hebben na installatie van een traplift, kan altijd terecht bij de gemeente. Het is aan de gemeente om tot een oordeel te komen van de situatie.
Welke rol heeft het Wmo-toezicht bij onveilige trapliften tot nu toe gespeeld? Welke rol ziet u voor het toezicht op onveilige trapliften?
Ik verwijs hierbij naar de antwoorden op vraag 2 en vraag 4. Ik ga in overleg met gemeenten en stel een informatieblad op ter voorkoming van onveilige trapliften en trappen. Daarbij wordt ook het Wmo-toezicht beschouwd.
Hoe en wanneer gaat u in overleg met gemeenten bepalen wat er verder nodig is om overal tot een veilige installatie van trapliften te komen? Wanneer kan de Kamer de resultaten van dit overleg ontvangen?
Ik verwijs hierbij naar de antwoorden op vraag 2 en vraag 3. In het eerste kwartaal van 2023 zal ik u over de stand van zaken informeren.
Bent u ook van mening dat er zo snel mogelijk minimumeisen voor de installatie van trapliften moeten komen en dat er een onafhankelijk, geaccrediteerd keuringsinstituut moet komen? Hoe gaat u hiervoor zorgen?
Bij een goede aanpak door gemeenten is dit niet nodig. Ik ga ervan uit dat we met het informatieblad dat we opstellen, voldoende duidelijkheid creëren voor de uitvoering, zodat onveilige situaties voorkomen worden.
De oplopende kosten bij verpleeghuizen |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u de uitzending van EenVandaag gezien waarin zorgbestuurders aandacht vragen voor de grote zorgen die er zijn over de oplopende kosten voor verpleeghuizen? Wat is uw reactie?1
Ja, ik heb de genoemde uitzending van EenVandaag gezien.
Op welke manier moeten zorginstellingen de gestegen kosten voor voeding, energie, verwarming en wasserij gaan opvangen? In hoeverre zijn de tarieven nog toereikend?
Via mijn brief van 17 oktober3 over de inventarisatie van energiekosten in de (semi-)collectieve sector op VWS-terrein heb ik gereageerd op de zorgen bij bestuurders over de oplopende energiekosten. Zoals aangegeven in deze brief vindt nu een inventarisatie plaats van de (maatschappelijke) gevolgen van de hoge energiekosten. Op basis van deze inventarisatie beoordeel ik samen met het kabinet of er aanvullende maatregelen nodig zijn om de continuïteit van zorg te borgen. Bovendien heb ik uw Kamer in september4 geïnformeerd over mijn verzoek aan de NZa om de tarieven voor 2023 te actualiseren op basis van de loon- en prijsontwikkelingen uit de Macro-Economische Verkenning (MEV) van het Centraal Planbureau (CPB).
Door de tarieven voor 2023 tussentijds te verhogen op basis van de MEV wordt voorkomen dat zorgaanbieders en de budgethouders in de Wlz en de Zvw pas vanaf 2024 worden gecompenseerd voor de thans voorziene stijging van lonen en prijzen in 2022 en 2023.
Deelt u de mening dat de medewerkers in deze zorginstellingen ook geconfronteerd wordt met inflatie en gestegen kosten voor levensonderhoud en dus meer salaris zouden moeten krijgen?
Medewerkers in verpleeghuizen hebben net als alle andere Nederlanders te maken met inflatie en gestegen kosten. Daarom heeft het kabinet een omvangrijk pakket aan maatregelen genomen om de koopkracht van burgers te ondersteunen. Hier profiteren ook zorgmedewerkers van. Daarnaast zijn in de cao VVT door sociale partners afspraken gemaakt over cao-loonstijgingen in 2022 en 2023.
Hoe kunnen zorginstellingen met deze kostenstijgingen nog overgaan tot loonsverhoging?
Jaarlijks stelt het kabinet de overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (de ova) beschikbaar. Daarbij geldt dat de stijgende inflatie zich vertaalt in hogere looneisen en hogere cao-lonen in de markt. Deze hogere lonen worden conform de in het ova-convenant vastgelegde rekenregels automatisch vertaald in een hogere ova om ook in de zorg die hogere loonstijging mogelijk te maken. Voor 2022 bedroeg de ova 2,2 miljard euro en voor 2023 bedraagt deze 3 miljard euro.
Welke ruimte hebben zorginstellingen nog voor investeringen in medewerkers, capaciteitsuitbreiding of innovatie?
Zoals aangegeven bij antwoord 2 inventariseer ik op dit moment de gevolgen van de hoge energiekosten.
Bent u bereid te besluiten tot een eenmalige compensatie van zorgorganisaties voor de hogere inflatie voor de verpleeg-, verzorgingshuizen en thuiszorg, zodat een dreigend begrotingstekort over 2022 voorkomen kan worden en zorginstellingen niet in de kou komen te staan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en wanneer gaat u hier duidelijkheid over bieden?
Zoals aangegeven bij antwoord 2 inventariseer ik op dit moment de gevolgen van de hoge energiekosten.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór de behandeling van de begroting van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in de week van maandag 17 oktober 2022?
Het is helaas niet gelukt om deze vragen te beantwoorden vóór de behandeling van de begroting.
Ik hoop u met mijn hiervoor genoemde brief van 17 oktober op hoofdlijnen reeds voldoende te hebben geïnformeerd in het licht van de vragen in dit stuk.
Criminelen die schoolkinderen ronselen met snus |
|
Songül Mutluer (PvdA), Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in het AD/Haagsche Courant «Criminelen ronselen schoolkinderen met snus»?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat het een zeer zorgelijke ontwikkeling is dat steeds jongere kinderen benaderd blijven worden door criminelen om opdrachten voor hen uit te voeren? Zo ja, wat bent u van plan om hier tegen te doen?
Wij delen uw opvatting dat dit een zeer zorgelijke ontwikkeling is. Wanneer wordt geronseld met snus is er sprake van een vorm van criminele uitbuiting; kinderen worden eerst verleid en later gedwongen tot het plegen van strafbare feiten. Dit is absoluut onacceptabel en heeft zeker onze aandacht en dat van de politie.
Om dit en andere vormen van het ronselen van kinderen en jongeren een halt toe te roepen, investeer ik samen met de Minister voor Rechtsbescherming fors in een brede preventieaanpak (georganiseerde en ondermijnende) jeugdcriminaliteit. Hierover hebben wij uw Kamer bericht in de gelijknamige Kamerbrief van 1 juli jl. (Kamerstuk 28 741, nr. 86).
Met de brede preventieaanpak investeren we structureel in het voorkomen dat kinderen in aanraking komen met criminaliteit, daarin afglijden of verder doorgroeien. We doen dit enerzijds met een gebiedsgerichte aanpak in de meest kwetsbare wijken van Nederland. Hiertoe maken gemeenten, departementen en andere partners zoals scholen, Openbaar Ministerie (OM) en jongerenwerk één gezamenlijk plan waarin zoveel mogelijk risicofactoren op afglijden worden weggenomen. Bijvoorbeeld met behulp van het programma Kapot Sterk waarmee kinderen weerbaarder gemaakt worden tegen criminaliteit of met bewustwordingscampagnes op school over hoe criminelen hen kunnen verleiden tot ogenschijnlijk onschuldige klusjes en de gevaren hiervan.
De aanpak is gericht op het bieden van kansen op een mooie toekomst met behulp van onder andere toeleiding naar school en werk, maar tegelijkertijd ook op het stellen van duidelijke grenzen wanneer jongeren toch over de schreef gaan. Bijvoorbeeld door het invoeren van supersnelrecht waarbij ze meteen lik op stuk krijgen bij het plegen van een misdaad. Zodat kinderen al jong leren dat misdaad niet loont.
Anderzijds zetten we ook landelijk in met effectief bewezen interventies om te voorkomen dat kinderen ten prooi vallen aan criminele organisaties. Bijvoorbeeld met het Preventief Interventie Team waarbij kinderen die risico- of crimineel gedrag vertonen vroegtijdig worden gesignaleerd om het tij voor hen op tijd te kunnen keren.
Hoeveel basis- en middelbare scholen maken zich zorgen over mogelijke ronselpogingen? Maken zij hier ook daadwerkelijk een melding van bij de politie? Zo ja, om hoeveel meldingen gaat dit? Zo nee, weet u waarom niet?
Ondanks dat de politie hier alert op is, is er (nog) geen cijfermatige onderbouwing van de omvang van dit nieuwe fenomeen te geven. In de registraties van de politie zijn geen concrete aanwijzingen gevonden voor criminelen die schoolkinderen ronselen met snus. Dit betekent niet dat dit niet voorkomt.
De aanleiding voor het artikel was een filmpje dat gemaakt is door de politie-eenheid Amsterdam, naar aanleiding van signalen die vanuit scholen zijn gegeven aan wijkagenten en schoolagenten. Het filmpje is bedoeld als preventieve waarschuwing voor scholen en het op misdaadpreventie gerichte Educatief Programma Jongeren voor leerlingen van groepen 8 van de basisschool en van het voortgezet onderwijs) om het gesprek op scholen en onder jongeren op gang te brengen en hen te wijzen op mogelijk gevaren.
Om meer inzicht in criminele uitbuiting te krijgen heeft het Centrum voor Kinderhandel en Mensenhandel in opdracht van mijn departement onderzoek gedaan naar de aard en omvang van de criminele uitbuiting in Nederland. Uit deze studie is recent gebleken dat in de dertien onderzochte steden in de afgelopen twee jaar ruim 2.500 mensen vermoedelijk slachtoffer zijn geworden van criminele uitbuiting. Ook geeft van de 1.637 ondervraagde onderwijzers, jongerenwerkers, wijkagenten, leerplichtambtenaren en andere eerstelijnsprofessionals de helft aan in de afgelopen twee jaar in contact te zijn geweest met vermoedelijke slachtoffers. Hiervan ziet 40% voornamelijk op minderjarige slachtoffers, vooral in de leeftijd tussen 12 en 18 jaar oud. Zij worden tot verschillende soorten strafbare feiten gedwongen, zoals drugsdelicten, diefstal, ronselen voor de prostitutie en geldezel- en katvangerconstructies.
Vindt dit fenomeen met name plaats op scholen in kwetsbare wijken? Is bekend om hoeveel kinderen en/of jongeren het gaat?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe wordt getracht deze jongeren te weren tegen de verleiding ja te zeggen tegen een criminele carrière?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat de politie om met meldingen van het ronselen van jonge kinderen?
In situaties van het ronselen van kinderen en criminele uitbuiting gaat het vaak ommoeilijk te herkennen vormen van dwang, zoals het misbruik maken van een kwetsbare of afhankelijke positie, bijvoorbeeld vanwege schulden, een licht verstandelijke beperking of de jonge leeftijd van een persoon. De politie heeft de afgelopen jaren geïnvesteerd in het herkennen van signalen van uitbuiting. Bijvoorbeeld door het werven van nieuwe politiemedewerkers ten behoeve van de versterking van de aanpak op mensenhandel en door middel van trainingen aan eerstelijns politiemedewerkers over het herkennen van signalen van mensenhandel. Hierdoor schakelen agenten op straat eerder dan voorheen met de afdelingen die zich bezighouden met mensenhandel wanneer zij drugshandel aantreffen. De training is opgenomen in het opleidingscurriculum voor de (nieuwe) politiemedewerker. Ook is de training d.m.v. een toolkit blijvend voor alle collega’s benaderbaar en raadpleegbaar. In de toolkit is onder meer een e-learning opgenomen waarin alle verschijningsvormen van mensenhandel worden behandeld, dus ook die over criminele uitbuiting. De specialisten mensenhandel bespreken maandelijks nieuwe ontwikkelingen en delen deze, indien van toepassing, ook met collega’s uit andere afdelingen binnen de eenheden. Toch blijft signalering lastig. Dit om de eerder benoemde reden: bij geronselde kinderen en criminele uitbuiting lopen slachtofferschap en daderschap sterk in elkaar over.
Dit najaar publiceert het Centrum voor Kinderhandel en Mensenhandel het tweede deel van hun rapport over criminele uitbuiting. Dit rapport ziet specifiek op de opsporing en vervolging van criminele uitbuiting. Verwacht wordt dat dit rapport kan bijdragen aan het herkennen en signaleren van knelpunten en kansen in de opsporingsketen. Na ontvangst van het tweede deel, delen de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik onze beleidsreactie met uw Kamer.
Welke instrumenten heeft de politie om te voorkomen dat er schoolkinderen worden geronseld om criminele opdrachten uit te voeren? Is dit instrumentarium afdoende slagvaardig? Zo nee, wat is er nog meer nodig?
De politie is niet de enige organisatie die alles op alles zet om te voorkomen dat er schoolkinderen worden geronseld om criminele opdrachten uit te voeren. Het is een verantwoordelijkheid van alle sociale en justitiële partners in onderwijs, (jeugd)zorg, gemeenten en OM om dit gezamenlijk aan te pakken. Naast de hierboven genoemde extra geworven medewerkers, trainingen en toolkit zet de politie ook met het Educatief Programma Jongeren in op vroegtijdige alertheid en herkenning van signalen. Daarbij gaat het vooral om interventies die zorgen voor preventie.
Hoe betrekt u het feit dat snus als lokmiddel wordt gebruikt door het criminele circuit om jongeren te ronselen in uw aanpak?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de ontwikkeling dat ondanks dat het gebruik en de verkoop van snus onder Europese wetgeving sinds 2021 verboden is in Nederland, het middel veel wordt gekocht en gebruikt en vooral populariteit kent onder jonge kinderen en jongvolwassenen?
Wij vinden het zorgelijk dat een dergelijk verslavend en schadelijk product door jongeren wordt gebruikt.
Snus zijn kleine zakjes tabak die verboden zijn in de Tabaks- en rookwarenwet. De term snus wordt ook wel gebruikt voor nicotinezakjes; die vallen niet onder de Tabaks- en rookwarenwet maar vooralsnog onder de Warenwet. Op basis van de Warenwet treedt de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit nu op tegen het in de handel brengen van nicotinezakjes met meer dan 0,035 mg nicotine per zakje. Aangezien de meeste nicotinezakjes veel meer nicotine bevatten, zijn de zakjes via de Warenwet in de praktijk al verboden.
Er bereiken de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en mij uit verschillende hoeken, bijvoorbeeld vanuit middelbare scholen, signalen dat het gebruik van snus onder jongeren toeneemt. Wij vinden het zeer zorgelijk dat een dergelijk verslavend en schadelijk product door jongeren zou worden gebruikt. De Staatssecretaris overweegt daarom op dit moment de mogelijkheden voor een totaalverbod op snus, om een zo duidelijk mogelijke norm te stellen ten aanzien van deze producten. Binnenkort wordt uw Kamer geïnformeerd over de extra maatregelen die hij gaat treffen op het gebied van tabaksontmoediging.
Is het gebruik, de verkoop en/of handel in snus het afgelopen jaar toegenomen zoals in het artikel uit het AD wordt gesteld? Zo ja, hoe bent u voornemens om deze ontwikkeling een halt toe te roepen en hier strenger tegen op te treden?
Zie antwoord vraag 9.
Wat kunt u zeggen over de link tussen het gebruik van snus en de toename van het aantal rokende onder 12- tot 16-jarigen in 2021?
De cijfers over het gebruik van tabaksproducten onder jongeren uit 2021 laten zien dat het aantal scholieren van 12 t/m 16 jaar dat ooit gerookt heeft sinds 2019 stabiel is gebleven rond de 17 procent.2 Het is mogelijk dat dat nieuwe nicotinehoudende producten met een aantrekkingskracht op jongeren, zoals snus (zonder tabak) en de e-sigaret, een bijdrage leveren aan het niet verder dalen van het aantal rokende jongeren. In de tabaksbrief die op korte termijn naar uw Kamer wordt verzonden informeert de Staatssecretaris van VWS uw Kamer over welke maatregelen hij neemt om te voorkomen dat jongeren deze nieuwe nicotinehoudende producten gaan gebruiken.
Wat was de uitkomst van de gesprekken die u heeft gevoerd met de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) die u noemde in de beantwoording van schriftelijke vragen van de leden Heerema en Rajkowski over het bericht «Verkoopverbod of niet: jongeren kopen massaal snus»? Is de handhaving daadwerkelijk geïntensiveerd?2
Bij het toezicht op de Tabaks- en rookwarenwet besteedt de NVWA een deel van haar capaciteit voor het toezicht op nicotinezakjes. Het toezicht startte bij groothandels en importeurs van deze producten. Het tegengaan van grootschalige import zorgt ervoor dat de producten minder makkelijk verkrijgbaar zijn in Nederland. Naar aanleiding van de maatschappelijke ontwikkelingen rondom snus en gesprekken daarover tussen het Ministerie van VWS en de NVWA is ook ingezet op toezicht verder in het handelskanaal. Zo is er een handhavingsactie bij de detailhandel uitgevoerd. Ook houden inspecteurs toezicht op online verkoop. In de gesprekken tussen het Ministerie van VWS en de NVWA is ook naar voren gekomen dat een aanpak met alleen handhaving door de NVWA niet de oplossing is voor het maatschappelijke probleem om het gebruik van dit soort producten onder jongeren terug te dringen. Het is ook van belang dat winkeliers, gebruikers en hun omgeving (zoals ouders en scholen) bewust zijn van de gevaren van het gebruik van dit soort producten, en dat hier voldoende voorlichting over is. In mijn beantwoording op vraag 15 ga ik hier nader op in.
Wat is de stand van zaken van uw voornemen van maart dit jaar om snus onder de Tabaks- en rookwarenwet te laten vallen? Hoe zal deze wetswijziging meer handhavingscapaciteit bieden?
De Staatssecretaris van VWS overweegt de mogelijkheden voor een totaalverbod op snus om een zo duidelijk mogelijke norm te stellen ten aanzien van dergelijke producten. Binnenkort informeert hij uw Kamer over de extra maatregelen die hij treft op het gebied van tabaksontmoediging, waarbij hij nader op dit onderwerp ingaat.
Vindt er samenwerking plaats met betrokken toezichthouders en handhavers om hierin integraal te werk te gaan? Zo ja, wat is de aard van die samenwerking? Zo nee, hoe gaat u deze samenwerking bewerkstelligen?
De politie en douane doen regelmatig meldingen of hebben contact met de NVWA-inspecteurs over snus. Als er contact is, dan wordt in overleg bekeken hoe er wordt opgetreden.
Deelt u de mening dat een landelijke bewustzijnscampagne en voorlichting op scholen van toegevoegde waarde zijn om vooral jonge gebruikers te informeren over de schadelijke gevolgen van het middel? Zo ja, op welke termijn bent u van plan deze campagnes te starten? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat Nederlanders en met name jongeren zich bewust zijn van de risico’s van het gebruik van producten zoals snus. Er is via informatiekanalen zoals de website Rokeninfo.nl informatie beschikbaar over de gezondheidseffecten van snus en nicotinezakjes. Verder worden ouders voorgelicht via Facebook en Instagrampagina’s van Opvoeding en Uitgaan. En lokale initiatieven zoals door de politie eenheid Amsterdam Daarnaast is de Staatssecretaris van VWS op dit moment met het Trimbos-instituut in gesprek over extra (gerichte) voorlichting over snus, bijvoorbeeld op scholen.
De impact van geldstress en schulden op de (mentale) gezondheid van mensen |
|
Mohammed Mohandis (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u zich ervan bewust dat geldstress kan leiden tot meer mentale en ook fysieke klachten?1
Ja, uit diverse onderzoeken blijkt dat er een sterke wisselwerking is tussen armoede en gezondheid. Het recente advies «Van schuld naar schone lei» van de Raad voor Volksgezondheid & Samenleving (RVS) bevestigt dat schulden ook een volksgezondheidsprobleem zijn2. Mensen met problematische schulden hebben vaker te maken met psychische klachten en/of stoornissen, ze ervaren meer en vaker lichamelijke klachten en beperkingen. Tegelijkertijd spelen gezondheidsproblemen vaak een cruciale rol bij problematische schulden.
Verwacht u dat de druk op de zorg zal toenemen, specifiek op de huisartsen en ggz, nu steeds meer mensen niet rond kunnen komen? Zo ja, gaat u extra maatregelen nemen om ondersteuning te bieden? Zo nee, waarom niet?
We weten dat er een verband is tussen stress vanwege geldzorgen en de fysieke- en mentale gezondheid. Huisartsen en GGZ-hulpverleners zien dit ook terug in hun praktijk. In welke mate de economische situatie doorwerkt in de zorg is op voorhand niet te zeggen. Dit kabinet neemt maatregelen gericht op het borgen van bestaanszekerheid, schulden te voorkomen en op te lossen. Ik verwijs hiervoor naar de Kamerbrief «Aanpak geldzorgen, armoede en schulden» 3 van de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, van 12 juli. Deze aanpak is breed en richt zich onder andere op vroeg signalering, en daarbij snellere en beter toegankelijke hulp en meer mogelijkheden om uit geldzorgen te blijven en schulden te voorkomen en sneller uit schulden te komen.4 Daarbij werken het Ministerie van VWS en SZW samen aan verschillende acties om de samenwerking tussen het zorg- en het sociaaldomein te versterken. Bijvoorbeeld het ondersteunen en stimuleren van samenwerking tussen sociaal domein, huisartsenzorg en ggz voor van huisartsenpraktijken met het signaleren en bespreekbaar maken van geldzorgen, en het warm overdragen van patiënten naar schuldhulpverlening.5 Hierdoor zijn patiënten beter geholpen, verminderd de druk op de zorg en hebben gemeenten problemen eerder en beter in beeld. Ook hebben SZW en VWS de SER om advies gevraagd over maatregelen binnen het stelsel van de arbeidsmarkt, de sociale zekerheid en het sociaal domein om gezondheidsachterstanden aan te pakken. Het advies van de SER kan mogelijk bijdragen aan het terugdringen van gezondheidsachterstanden.
Naast bovenstaande maatregelen ben ik samen met de Minister voor Langdurige Zorg en Sport en de bewindspersonen van SZW en OCW de landelijke aanpak «Mentale Gezondheid: van ons allemaal» gestart.6 Wij zetten daarmee in op een beweging voor een mentaal gezond Nederland. De mentale gezondheid van de Nederlandse bevolking staat namelijk al langer onder druk. Dit als gevolg van verschillende sociaal maatschappelijke ontwikkelingen waaronder geldzorgen door de stijgende (energie)kosten. Eén van de activiteiten die we vanuit de aanpak ondernemen op het gebied van ondersteuning is dat we samen met Mind Us kijken hoe we de inzet van laagdrempelige inloopmogelijkheden voor mensen kunnen verbeteren, onder andere door deze beter in kaart te hebben en daarmee beter vindbaar te maken. Ook werken we samen met MIND Us aan het beter verbinden van deze initiatieven in de buurt met belangrijke vindplekken online, zoals chats en websites, maar ook luisterlijnen. Met deze activiteiten zetten we in op het versterken van de mentale gezondheid van alle Nederlanders en bieden we laagdrempelige ondersteuning waar gewenst.
Hoe neemt u deze kennis mee in discussies binnen het kabinet over maatregelen tegen de stijgende energierekening?
Deze kennis neem ik en mijn collega’s in het kabinet mee in de gesprekken over maatregelen en oplossingen tegen de stijgende energierekening. Het kabinet heeft onlangs aanvullende maatregelen genomen om de hoge energieprijzen te compenseren. 7 Nog voordat het prijsplafond vanaf 1 januari in werking treedt, krijgen huishoudens al een tegemoetkoming van 190 euro in de maanden november en december.8
Deelt u onze mening dat de impact van maatregelen op de (mentale) gezondheid van mensen zou moeten worden meegenomen in beleidskeuzes over de stijgende energierekening? Zo ja, hoe gebeurt dat nu? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is zich ervan bewust dat gezondheidsvraagstukken sociale vraagstukken zijn en visa versa. Dit versterkt onze ambities om financiële problemen te voorkomen en op te lossen. De investeringen in sociale vraagstukken kennen domein overstijgende baten. Het kabinet werkt mede daarom hard aan maatregelen gericht op het ondersteunen van de mensen die het hardst worden geraakt door de stijgende energierekening.9
Hoe zijn de gevolgen van geldstress op de (mentale) gezondheid meegenomen in de overwegingen om tot een fonds energieschulden te komen, waarmee mensen alleen worden geholpen als ze al zwaar in de financiële problemen zitten en dus al de schadelijke gevolgen van geldstress hebben ervaren?
Het kabinet heeft verschillende maatregelen getroffen om geldzorgen, -stress, schulden en armoede zoveel mogelijk te voorkomen en terug te dringen. We staan aan de lat voor een grote opgave. Dat wil niet zeggen dat het kabinet de doelstellingen laat varen. Het kabinet versterkt met een uitzonderlijk groot pakket aan koopkrachtmaatregelen in de Miljoenennota 2023 de inkomenspositie van mensen om de negatieve effecten van de hoge prijzen te dempen. In aanvulling hierop heeft het kabinet op 20 september 2022 aangekondigd met aanvullende maatregelen ten aanzien van de energierekening te komen, waaronder de instelling van een tijdelijk prijsplafond voor kleinverbruikers, zoals huishoudens, zzp’ers en kleine bedrijven10. Door dit plafond worden schommelingen in de energieprijzen deels opgevangen door de overheid en ontstaat er voor kleinverbruikers meer zekerheid over de energiekosten.
Ondanks alle maatregelen, en de energiebesparende maatregelen die men zelf kan nemen, kan de situatie zich voordoen dat er toch huishoudens zijn die in de financiële problemen komen. Zonder hulp zullen deze huishoudens problematische schulden gaan opbouwen. Om dit te voorkomen wordt momenteel de mogelijkheid van een tijdelijk noodfonds verkend.
Deelt u onze mening dat het voor het mentale welzijn beter zou zijn om mensen te helpen voordat ze in de geldproblemen komen (bijvoorbeeld door een prijsplafond voor energie) dan als ze al grote geldproblemen hebben (bijvoorbeeld via het fonds energieschulden)? Zo ja, hoe kunnen mensen dit terug gaan zien in kabinetsbeleid? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het altijd beter is om geldproblemen te voorkomen. Daarom heeft het kabinet verschillende maatregelen genomen om financiële problemen te voorkomen, zoals een tijdelijk prijsplafond voor gas en elektriciteit, het verhogen van sociaal minimum en de intensivering van vroegsignalering en een korting op de energie rekening in november en december 2022.
Hoe verhoudt de keuze voor een fonds energieschulden zich tot de inzet van dit kabinet op preventie bij mentale gezondheid? Staan deze twee zaken niet haaks op elkaar?
Nee. Het kabinet neemt maatregelen om financiële problemen te voorkomen én op te lossen, zoals in het antwoord op vraag 6 is geschetst. De situatie kan zich voordoen dat er toch huishoudens zijn die in de financiële problemen komen. Voor die groep wordt nu de mogelijkheid van een tijdelijk noodfonds verkend.
Met de kabinetsbrede aanpak «Mentale Gezondheid: van ons allemaal» zet ik mij samen met mijn collega’s uit het kabinet, mensen uit de doelgroep en verschillende betrokken veldpartijen in op het bevorderen van de mentale gezondheid. Want de urgentie om gezamenlijk aan de slag te gaan op mentale gezondheid is hoog. Er bestaan namelijk al langer zorgen over de mentale gezondheid van de Nederlandse bevolking. Zo noemt de Volksgezondheidstoekomstverkenning 2020 dit een van de grootste gezondheidsrisico’s voor de toekomst.11 We hebben bij het uitwerken van de aanpak aandacht voor achterliggende problematiek en sociaal maatschappelijke vraagstukken (zoals armoede, bestaanszekerheid, sociale basis etc.) en zetten in op een mental health in all-policies benadering.
Het artikel ‘Voor altijd een piep in je oor’ |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Voor altijd een piep in je oor»?1
Ja.
Deelt u onze grote zorgen over de grote toename van mensen met ernstige gehoorschade en het feit dat deze groep steeds jonger wordt? Zo ja, welke acties hebt u ondernomen om dit tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel uw zorgen. Het ministerie heeft samen met partijen uit de sector het Derde Convenant Preventie Gehoorschade gesloten waarbij onder andere poppodia, de evenementensector, sportscholen en de bioscopen zijn aangesloten. In het convenant zijn afspraken gemaakt met betrekking tot het maximale geluidsniveau en het laten uitvoeren van geluidsmetingen en ook wordt er met de I Love My Ears-campagne ingezet op voorlichting. Daarnaast wordt in het kader van het convenant kennis verzameld en onderzoek uitgevoerd.
Hoe kunnen we oortesten bij jongeren structureel inbedden in ons preventiebeleid en welke instanties hebben hier een rol in?
Momenteel wordt in Nederland het gehoor gescreend bij pasgeborenen en bij kinderen van 4 tot 6 jarige leeftijd door de Jeugdgezondheidszorg (JGZ).
Eerder dit jaar heeft VeiligheidNL een haalbaarheidsstudie uitgevoerd over de haalbaarheid en de praktische mogelijkheden van een uitbreiding op deze bestaande gehoorscreenings. Daarnaast heb ik de Gezondheidsraad gevraagd om een advies uit te brengen over optimalisatie van de gehoorscreening bij jongeren. Dit advies wordt in 2024 verwacht.
Welke stappen om te komen tot aanscherping van de decibelnorm heeft u gezet sinds het rapport Preventie gehoorschade?2
Ik heb de Gezondheidsraad om advies gevraagd over het maximaal geluidsniveau. Dit advies, waarbij wordt ingegaan op de laatste stand van de wetenschap, wordt in het najaar verwacht. Aan de hand van het advies zal ik mij beraden op de aanscherping van het maximaal geluidsniveau zoals we nu hebben afgesproken in het convenant.
Bent u bereid om wetgeving voor te bereiden nu er een Kamermeerderheid gloort voor een wettelijke verankerde afdwingbare decibelnorm, mede gezien de vrijblijvendheid van het huidige convenant? Zo ja, wanneer kunnen we dit verwachten? Zo nee, waarom niet?
Er is de afgelopen jaren onderzoek gedaan naar de mogelijkheden voor wetgeving in Nederland. In 2020 heeft Berenschot in opdracht van het ministerie een verkenning ingesteld naar wetgeving op het gebied van maximumgeluidsnormen. De «Rapportage preventie gehoorschade» van 2021 behelsde een vervolgonderzoek van Berenschot waarbij gekeken werd naar een aantal concrete voorstellen voor een zorgplicht of alternatieve mogelijkheden. Het afgelopen jaar hebben we ons beraad op de voorgestelde mogelijkheden uit het rapport. Hierbij bleken niet alle richtingen even proportioneel te zijn. Het advies van de Gezondheidsraad zal ons handvatten geven om deze voorgestelde maatregelen in een breder kader te zien.
Bent u bereid om hierin de richtingen 2 en 4 uit het rapport van Berenschot te overwegen en te komen tot wetgeving waarin heldere handhaafbare normen staan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Welke mogelijkheden ziet u verder voor aanscherping van de wet en regelgeving?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke termijn kunnen we maatregelen verwachten nu een Kamermeerderheid zich lijkt uit te spreken voor concrete stappen, waaronder ons voorstel om te komen tot wettelijke verankering van geluidsnormen?
Na het verschijnen van het advies van de Gezondheidsraad zal ik u informeren over mogelijk aanvullende maatregelen.