Hoe beoordeelt u de analyse van de commissie rechtsstatelijke toets regeerprogramma dat het abrupt en eenzijdig opzeggen van afspraken over onderwijsinvesteringen in strijd is met het rechtsstatelijke uitgangspunt van een betrouwbare en voorspelbare overheid?2
Het rechtsstatelijke uitgangspunt van een betrouwbare en voorspelbare overheid houdt volgens de analyse van de commissie in dat de overheid zich houdt aan (eigen) regels, burgers de overheid daarop kunnen aanspreken, de overheid haar macht niet misbruikt, haar handelen baseert op rechtmatig en in de wet verankerd en kenbaar beleid, haar macht op een van tevoren duidelijke en achteraf te controleren manier uitvoert en verantwoordt en dat niemand gestraft mag worden voor iets dat nog niet strafbaar was op het moment dat het feit werd begaan.
Ik deel de mening van de commissie niet dat het aanpassen van de afspraken in het Bestuursakkoord 2022 hoger onderwijs en wetenschap in strijd is met dit uitgangspunt. Anders dan de vraag suggereert, is het bestuursakkoord niet de grondslag op basis waarvan de bekostiging wordt verstrekt. De begrotingswetgever stelt jaarlijks financiële middelen ter beschikking. Als er voldoende middelen zijn dan krijgen hogeronderwijsinstellingen conform de gemaakte afspraken in het bestuursakkoord jaarlijks bij de rijksbijdragebrief extra bekostiging erbij. Het is aan de begrotingswetgever om jaarlijks de hoogte van de landelijke rijksbijdrage te bepalen.
Ik besef ten zeerste dat de bezuinigingen pijn doen in het veld. Daarom is het des te belangrijker dat de budgettaire opgave verstandig wordt ingevuld, juist omdat ik veel waarde hecht aan een betrouwbare overheid. Zo heb ik er bijvoorbeeld voor gekozen om de sectorplannen overeind te houden, zodat vaste banen voor wetenschappers behouden konden worden. Dit is echter ten koste gegaan van de startersbeurzen, wat voor veel wetenschappers een teleurstelling is. Wel heb ik een resterend bedrag van gemiddeld € 78 miljoen tot en met 2031 van de stimuleringsbeurzen overeind weten te houden om de instellingen te helpen de werkdruk te verlagen, overeenkomstig de oorspronkelijke doelstelling van de stimuleringsbeurzen. Dit bedrag kan tevens ingezet worden om al toegezegde starters- en stimuleringsbeurzen toe te kennen.
Bent u bereid om alle ambtelijke advisering en de onderliggende nota’s op dit punt voor het commissiedebat DUO en hoger onderwijs d.d. 23 oktober 2024 naar de Kamer te sturen?
Dat ben ik niet, omdat het kabinet geen ambtelijke adviezen en nota’s deelt die zien op het opstellen van het Regeerprogramma, op grond van eenheid kabinetsbeleid.
Het rapport ‘Groei zonder winst’ |
|
Ines Kostić (PvdD), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Barry Madlener (minister ) (PVV) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Groei zonder winst», gepresenteerd op 23 september 2024?1
Ja.
Wat is uw reactie op de zeven conclusies van het onderzoek? Kunt u uw reactie onderbouwen met (wetenschappelijk) onderzoek?
De reactie op de conclusies van het onderzoek:
De luchthavengelden (tarieven) worden door Schiphol vastgesteld. Ze dienen kostengeoriënteerd te zijn, wat betekent dat de luchthavengelden worden gebaseerd op de kosten die Schiphol maakt voor de afhandeling van het luchtverkeer. In de periode 2014–2018 hanteerde Schiphol steeds het maximaal toegestane tarief. Bovendien zijn de luchthavengelden en overheidsheffingen op Schiphol de afgelopen jaren gestegen, waarbij Schiphol van plaats 8 (in 2022) naar plaats 4 (in 2023) van duurste (benchmark) luchthavens is gegaan.2 Ten aanzien van Lelystad Airport geldt dat de vraag naar slots op Nederlandse luchthavens, en in het bijzonder Schiphol, groot is. Uit diverse economische prognoses blijkt dat de vraag naar luchtvervoer zal blijven stijgen in de toekomst.3 De Schipholtarieven zouden volgens de systematiek van vraag en aanbod zeer sterk moeten stijgen om de marktvraag naar Lelystad Airport als overloopluchthaven teniet te doen. De mate van stijging is echter begrensd door het feit dat de tarieven kostendekkend dienen te zijn.
Deze conclusie is onjuist. De hubfunctie van Schiphol dient een bredere betekenis. Wanneer Schiphol zijn hubfunctie verliest en de hubcarrier geen transferproduct meer aanbiedt, zal het aantal vluchten vanaf Schiphol halveren. Daarmee daalt ook de connectiviteit en netwerkkwaliteit voor de in Nederland vertrekkende of aankomende herkomst-bestemmingspassagiers.4 Hieronder zijn veel zakenreizigers: ongeveer 15 miljoen in 2019.5 In een hub-and-spoke netwerk, zoals dat van Schiphol, zijn vluchten afhankelijk van elkaar, aangezien inkomende vluchten (transfer)passagiers leveren aan uitgaande vluchten. Als bestemmingen niet langer direct verbonden zijn, neemt de gemiddelde reistijd toe doordat een overstap noodzakelijk is. Het verschil in reistijd ligt voor niet-Europese bestemmingen tussen de drie à vijf uur.6
Het ministerie herkent zich niet in deze conclusie. De internationale bereikbaarheid die Schiphol faciliteert wordt door bedrijven in Nederland beschouwd als een belangrijke vestigingsplaatsfactor.7 Een uitgebreid bestemmingennetwerk is aantrekkelijk voor internationaal georiënteerde bedrijven, omdat het hen in staat stelt om mensen en goederen snel en tegen relatief lage kosten te verplaatsen. De kostenvoordelen en productiviteitswinsten die hieruit voortvloeien, maken het aantrekkelijk voor bedrijven om zich in de buurt van een grote luchthaven te vestigen. Schiphol is ook een hub voor luchtvracht en biedt daarmee extra economische voordelen voor zijn gebruikers.8 De goed functionerende logistiek op Schiphol is een belangrijke vestigingsplaatsfactor voor Europese distributiecentra en voor andere bedrijven die waardevolle (bv. ASML) en/of tijdkritische goederen (bv. Flora Holland) produceren en distribueren.
De ontwikkeling van Lelystad Airport is altijd bedoeld als overloopluchthaven van Schiphol. De luchthaven is erop ingericht om vakantieverkeer te accommoderen. Binnen de strikte Europese regels van de slotsystematiek probeert de overheid op deze overloopfunctie te sturen. Hiermee kunnen Schiphol en luchtvaartmaatschappijen op de luchthaven zich richten op internationaal hubverkeer. Zoals hierboven al genoemd, is het uitgebreide bestemmingennetwerk, dat wordt gefaciliteerd door de hub-functie, een belangrijke vestigingsplaatsfactor.
Het afromen van schaarstewinsten wordt in zekere mate al gedaan door de vliegbelasting. In reactie op de twee genoemde maatregelen:
In het kader van onderzoek naar beleidsalternatieven voor luchthavenontwikkeling en het Luchthavenbesluit Lelystad Airport zijn er Maatschappelijke Kosten en Baten Analyses (MKBA’s) uitgevoerd. In deze MBKA’s wordt breed gekeken naar directe effecten zoals investeringen en bedrijfseconomische effecten. Deze MKBA’s laten zien dat Lelystad Airport in positieve zin bijdraagt aan de brede welvaart van Nederland.9 De werkgelegenheidsaspecten die in deze MKBA’s zijn bepaald, komen overeen met onderzoek van de provincie Flevoland. Verder is er gekeken naar externe en indirecte effecten op de omgeving zoals bijvoorbeeld geluid, emissies, externe veiligheid en werkgelegenheid. Deze aspecten komen onder andere terug in het te actualiseren milieueffectrapport en worden in de besluitvorming meegenomen.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Laat ver-vliegers en overstappers zelf meer opdraaien voor de kosten», verschenen op 2 oktober 2024?2
Ja.
Wat is uw reactie op dit artikel?
Het artikel stelt dat de maatschappelijke kosten van de luchtvaart grotendeels niet door de luchtvaart zelf worden gedragen, en verdere verhogingen en verbredingen van de vliegbelasting noodzakelijk zijn.
In het regeerprogramma is een nieuwe afstandsafhankelijke vliegbelasting opgenomen vanaf 1 januari 2027. Op deze manier worden verre vluchten zwaarder belast. Met de nieuwe differentiatie en verhoging zullen de maatschappelijke kosten van lange afstandsvluchten beter geïnternaliseerd zijn dan dat nu het geval is.
In juli 2023 is het onderzoek «includeren transferpassagiers in de vliegbelasting» naar de Kamer gestuurd.11 Deze verbreding van de vliegbelasting naar transferpassagiers heeft, afhankelijk van de hoogte, potentieel een groot effect op de netwerkkwaliteit van Schiphol en veroorzaakt een relatief grote uitwijk naar buurlanden. Momenteel worden de effecten van een afstandsafhankelijke vliegbelasting onderzocht. Hierin worden ook de effecten van een transferbelasting meegenomen.
Internationale samenwerking op dit onderwerp is belangrijk. Het initiatiefrecht voor het indienen van een voorstel tot het invoeren van een Europese vliegbelasting ligt bij de Europese Commissie. Tot op heden lijkt de Europese Commissie geen concrete plannen te hebben voor een voorstel van een Europese vliegbelasting. Nederland blijft wel voorstander van een geharmoniseerde Europese vliegbelasting omwille van een gelijk speelveld en het voorkomen van weglekeffecten.
Deelt u de stelling van beide publicaties, dat de (maatschappelijke) prijs van de huidige omvang van de onze luchtvaart de (maatschappelijke) baten overschrijden?
Nee.
Zo nee, waarom niet en kunt u dit onderbouwen?
Er zijn verschillende maatschappelijke baten van luchtvaart. De huidige omvang van onze luchtvaart en het daarbij behorende uitgebreide Schipholnetwerk is positief voor onder andere:
De maatschappelijke kosten zijn, onder andere: geluid, CO2 en niet-CO2 uitstoot. Door de vliegbelasting te verhogen en te differentiëren per 1 januari 2027 zullen de maatschappelijke kosten beter worden geïnternaliseerd. Daarnaast werkt IenW via onder meer het Hoofdlijnenbesluit Schiphol aan maatregelen om de geluidsbelasting van Schiphol te verminderen.
Zo ja, bent u er dan voor om de (maatschappelijke) baten te verhogen of de (maatschappelijke) kosten te verlagen? En hoe zou zoiets beleidsmatig gerealiseerd kunnen worden?
Zie beantwoording van vraag 5 en 6.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden voor het commissiedebat Luchtvaart van 24 oktober 2024?
Ja.
Het instemmen van Nederland voor uitstel van verplichtingen voor het traceren van pesticiden om de last voor boeren te verlichten |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Klopt het dat u op maandag 30 september 2024 heeft ingestemd namens Nederland op Europees niveau met uitstel van verplichtingen voor het traceren van pesticiden, die volgen uit de Verordening ((EG) nr. 1185/2009) betreffende statistieken over pesticiden, om de last voor boeren te verlichten? Zo ja, waarom is hiermee ingestemd? Kunt u dat nader toelichten?
Ik kan u bevestigen dat tijdens de Landbouw- en Visserijraad (hierna: Raad) van maandag 23 september jl. een voorstel is besproken van enkele lidstaten om de inwerkingtreding van Uitvoeringsverordening (EU) 2023/564 over het bijhouden van registers voor gewasbeschermingsmiddelen in een elektronisch format met twee jaar uit te stellen1. Zoals ik uw Kamer heb geinformeerd, heeft het meerendeel van de lidstaten dit voorstel in de Raad gesteund, zo ook Nederland (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1673). In Nederland wordt in de praktijk al grotendeels voldaan aan de vereisten. Mijn inschatting, die wordt gesteund door de NVWA, is dat het grootste deel van professionele gebruikers van gewasbeschermingsmiddelen in de Nederlandse land- en tuinbouw een digitale gebruiksregistratie bijhoudt. Dit gebeurt op eigen initiatief en/of omdat ketenpartijen en certificeerders dit eisen. De overheid heeft hierover geen gegevens beschikbaar. Met mijn steun wilde ik een handreiking doen naar lidstaten waar op dit punt een grote opgave ligt en de wens voor uitstel groot is. In de Raad is nog geen besluit genomen. De Europese Commissie komt nog terug op het voorstel.
Hoe kan de overheid dit monitoren, als de overheid niet weet waar welke landbouwgif wordt gebruikt? Hoe kan de overheid passend beleid maken? Hoe kan de overheid handhaven? Hoe kan de overheid burgers beschermen voor gezondheidsschade?
Landelijke monitoring van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen vindt plaats op basis van de verordening betreffende statistieken over pesticiden, Verordening (EG) Nr. 1185/2009. Deze verplicht lidstaten, zo ook Nederland, om periodiek statistieken te verzamelen over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Dit wordt in Nederland uitgevoerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en gegevensverstrekking vindt momenteel eens per vier jaar plaats. Het volgende rapportagejaar zal 2024 zijn. Vanaf 1 januari 2025 geldt de Verordening betreffende landbouw-input en -output (EU) 2022/2379 (hierna: SAIO). Daarin is vastgelegd dat de leveringsfrequentie aan de Europese Commissie (Eurostat) van statistieken over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de landbouw wordt verhoogd, het wordt jaarlijks vanaf 2028. De SAIO voorziet in een overgangsregeling voor de periode 2025 t/m 2027 waarin één gegevensverstrekking plaatsvindt met als referentiejaar 2026. Het hiervoor genoemde voorstel leidt er naar mijn interpretatie toe dat vanaf 2028 een tweejaarlijkse gegevensverstrekking van toepassing is en dat jaarlijkse gegevensverstrekking later ingaat, namelijk vanaf 2030. Die verplichting is namelijk gekoppeld aan het tijdstip van inwerkingtreding van Uitvoeringsverordening 2023/564. Ik zie als voordeel in dergelijk uitstel dat de statistische autoriteiten in lidstaten, zo ook het CBS, langer de tijd hebben om zich op deze taakverzwaring voor te bereiden.
Mijn beleid is gericht op het verminderen van de afhankelijkheid van chemisch-synthetische gewasbeschermingsmiddelen. Daar zet ik verschillende instrumenten voor in, in lijn met het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie Gewasbescherming 2030 en conform het Hoofdlijnenakkoord en regeerprogramma. Hiervoor is ook een monitoringsprogramma ingericht (Kamerstuk 27 858, nr. 611).
Zoals u weet heeft mijn ambtsvoorganger besloten om de ontwikkeling van een digitale gewasbeschermingsmonitor te heroverwegen, waarmee een verbeterde monitoring werd beoogd (Kamerstuk 27 858, nr. 671). Eén van de redenen betrof het wegvallen van de verplichting die was voorzien in het Commissievoorstel voor een Verordening Duurzaam Gebruik van Gewasbeschermingsmiddelen (ook wel de SUR genoemd) om elektronische registers in te richten voor het verzamelen van de door het bedrijfsleven (digitaal) geregistreerde informatie over geïntegreerde gewasbescherming, waaronder het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. De Europese Commissie heeft dit voorstel op 31 maart jl. ingetrokken. Op dit moment zijn gesprekken gaande met de sector over de vraag hoe kan worden doorgegaan met het ontwikkelen van een instrument voor monitoring en benchmarking van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelenen en de randvoorwaarden daarbij. Daar zal ik de Kamer op korte termijn verder over informeren.
Zie voor het antwoord op uw (deel)vragen over handhaving en bescherming van burgers mijn antwoord op vraag 3.
Waarom vraagt de overheid deze cruciale data niet op?
Op dit moment zijn professionele gebruikers van gewasbeschermingsmiddelen op grond van de Verordening (EG) nr. 1107/2009 verplicht om een register bij te houden van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in een vormvrij format. Ook om gebruiksgegevens op verzoek beschikbaar te stellen aan de autoriteiten. Overheden hebben daarmee de mogelijkheid om deze gegevens op te vragen, echter mag dit alleen voor een vooraf vastgestelde doel. Zo kunnen de NVWA, waterschappen en Omgevingsdiensten gegevens opvragen (vorderen) voor toezichts- en handhavingsdoeleinden.
Ook kunnen derden, zoals omwonenden van agrarische percelen, toegang krijgen tot relevante informatie van het bedrijfsleven, die bij de bevoegde instantie voorhanden is. Zij kunnen een verzoek bij de Minister van LVVN indienen conform artikel 67 van de Verordening (EG) nr. 1107/2009 en artikel 4, lid 4 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. De toegang ziet evenwel alleen op informatie die zich onder het Ministerie van LVVN (inclusief de uitvoerende diensten als de NVWA) bevindt.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Gewassenbeschermingsmiddelen op 27 november 2024?
Ja.
Bent u bekend met het artikel «Vertraging dreigt voor Tata Steel’s groene plannen door onenigheid met toezichthouder» op 25 september 2024?1
Ja.
Klopt het dat de omgevingsdienst alle benodigde stukken voor de vergunningsverlening, waaronder de milieueffectrapportage (MER), eind december in één keer zal ontvangen? Zo ja, waarom is dit?
Uit het bericht2 van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (OD NZKG) blijkt dat Tata Steel Nederland (TSN) voornemens is om eind december in één keer de vergunningaanvra(a)g(en) samen met het Milieueffectrapport (MER) in te dienen. Uit navraag bij TSN blijkt dat het bedrijf zoveel als mogelijk concept deelrapporten op voorhand zal delen, maar het niet verwacht in staat te zijn om voor de definitieve indieningsdatum al een conceptversie van de volledige MER aan te leveren.
Is het mogelijk om een conceptversie van de MER en de genoemde deelrapporten eerder met de omgevingsdienst te delen? Zo nee, waarom niet?
Uit de brief vanuit de OD NZKG blijkt dat TSN er bij blijft in de afstemming met het bevoegd gezag over de vergunningen- en MER-procedure Groen Staal geen gebruik te willen maken van het delen van concepten en het benutten van de reviewperiode. Dit ondanks meermaals aandringen van de OD NZKG. TSN geeft aan dat concepten daar waar mogelijk worden gedeeld en besproken.
Wat is uw reactie op het feit dat de omgevingsdienst aangeeft niet tijdig genoeg betrokken te worden bij het proces?
TSN, de Provincie Noord-Holland en de OD NZKG zijn al geruime tijd intensief en regelmatig in gesprek over het proces en de inhoud van de vergunningaanvra(a)ag(en) en het MER. Wat de OD NZKG aangeeft, is dat het bedrijf erg risicovol handelt door in één keer een definitief MER met de vergunningaanvra(a)g(en) in te dienen, in plaats van daaraan voorafgaand concepten voor te leggen en te bespreken. Dit kan tot vertraging later in het proces leiden. De OD NZKG wijst TSN met deze brief3 op dit risico.
Hoe zorgt u ervoor dat gezondheid een harde voorwaarde is bij de maatwerkafspraken nu de MER vertraging lijkt te hebben? Heeft de GER ook vertraging?
Met de brief heeft de OD NZKG een signaal gegeven dat door deze aanpak mogelijk vertraging in het MER traject zal optreden. Er is op dit moment nog niet met zekerheid te zeggen dat deze vertraging daadwerkelijk zal optreden. Wel is aan de Kamer eerder aangeven dat voor het uitvoeren van de GER de inzichten uit het milieueffectrapport (MER) nodig zijn. Vertraging van het MER zal dus ook tot vertraging van de GER kunnen leiden.
Gezien de onderhandelingspositie van de Staat en de mogelijke koersgevoeligheid van de informatie over de onderhandelingen, kan ik in het openbaar niet ingaan op de voorwaarden van de mogelijke afspraken tussen TSN en de Staat. De Kamer wordt tijdens de, waar mogelijk openbare, maar vanwege de mogelijke koersgevoeligheid grotendeels vertrouwelijke technische briefings geïnformeerd over de voortgang van de onderhandelingen, zoals op 16 mei en 2 juli jl. en op 16 oktober aanstaande. Daarnaast zijn de budgettaire gevolgen van het uiteindelijke onderhandelingsresultaat en daarmee dus ook het resultaat op het gebied van de verbetering van de gezondheid, onder voorbehoud van parlementaire autorisatie van de begroting.
Zit de toegezegde gezondheidseffectrapportage (GER) ook bij de «benodigde stukken» die in het artikel worden genoemd? Waarom wel of niet?
Nee. De gezondheidseffectrapportage (GER) is momenteel geen wettelijk verplicht instrument en daarom ook geen onderdeel van de vergunningprocedure. De GER is dus geen onderdeel van de in het artikel genoemde «benodigde stukken» die ingediend zullen worden bij de OD NZKG in het kader van vergunningprocedure. Het kabinet is zich bewust van de recente adviezen van de Expertgroep Gezondheid IJmond ten aanzien van de rol van de GER in vergunningverlening en zal hier voor het Kerstreces op reageren.
Wat is de stand van zaken omtrent de GER en hoe wordt dit proces meegenomen in de lopende onderhandelingen over de maatwerkafspraken?
In eerdere beantwoording van Kamervragen van 3 september jl4 is uitvoerig ingegaan op de stand van zaken van de GER. Het RIVM ontwikkelt momenteel het methodisch kader voor de GER. Dit kader moet nog ontwikkeld worden omdat de GER een nieuw instrument is. De Expertgroep Gezondheid IJmond (hierna: Expertgroep) heeft in haar eerste rapport van februari dit jaar het advies gegeven om een GER uit te voeren in de IJmond. In het op 4 oktober jl. gepubliceerde tweede advies heeft de Expertgroep verdere duiding gegeven. Het RIVM zal ook deze aanbevelingen betrekken bij de verdere ontwikkeling van het methodisch kader. Zoals eerder is aangegeven, zijn inzichten uit het MER belangrijk voor de uitvoering van de GER en zijn deze twee rapportages dus volgordelijk aan elkaar.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Gabriëls c.s. over het per direct starten met het opstellen van een gezondheidseffectrapportage in samenwerking met de Expertgroep Gezondheid IJmond (Kamerstuk 28 089, nr. 286)?
Zie het antwoord op vraag 7.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Thijssen c.s. over het overnemen van de adviezen van de Expertgroep Gezondheid IJmond als harde voorwaarde laten zijn in de onderhandelingen (Kamerstuk 28 089, nr. 307)?
U bent op de hoogte gebracht over de uitvoering van de motie-Thijssen door middel van een brief5 en de beantwoording van de daarna gestelde Kamervragen6. Voor wat betreft het tweede advies van de Expertgroep Gezondheid IJmond geldt dat dit momenteel wordt bestudeerd en dat hierover voor het Kerstreces een reactie aan de Kamer gezonden zal worden.
Hoe verhoudt de uitvoering van deze moties zich volgens u tot het feit dat de omgevingsdienst niet tijdig genoeg betrokken wordt in het proces? Bent u van plan de GER wel tussentijds te delen met de omgevingsdienst?
Zoals in het antwoord op vraag 4 beschreven, heeft de OD NZKG regelmatig overleg met het bedrijf over zowel het proces als de inhoud. De kans op vertraging komt doordat het bedrijf aangeeft niet voorafgaand aan de definitieve vergunningaanvra(a)g(en) een concept MER te zullen delen.
De GER-methodiek wordt momenteel nog ontwikkeld (zie vraag 7). Ik kan daarom nu nog niet op de uitvoering vooruitlopen. In algemene zin kan ik wel zeggen dat er goed contact is tussen de OD NZKG en de Rijksoverheid en dat de expertise van de OD NZKG benut wordt bij de ontwikkeling van de GER.
Worden in dit proces een concept-MER/GER openbaar gemaakt? Worden omwonenden de mogelijkheid geboden om daarop te reageren?
Zoals in het nieuwsbericht van de OD NZKG is aangegeven, is de concept-MER geen formeel stuk in de vergunningverlening en zodoende ook geen onderdeel van het formele proces. Meer informatie over het proces en de inzagemomenten wordt gedeeld door het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland, en de OD NZKG7.
Het MER kan op verschillende momenten worden gepubliceerd. Om te beginnen kan TSN daar op ieder moment zelf voor kiezen. Afgelopen zomer heeft TSN reeds twee participatieavonden voor omwonenden georganiseerd om mee te denken over de totstandkoming van het MER.
De OD NZKG heeft aangegeven dat hij voornemens is om kort na het ontvangen van de vergunningaanvragen een voorlopig advies te vragen aan de Commissie voor de Milieueffectrapportage (CieMer). Wanneer de CieMer haar advies uitbrengt, zal zij dit tezamen met het MER publiceren op haar website. De eerste formele publicatieverplichting is bij de publicatie van de ontwerp-besluit(en) op de vergunningaanvra(a)g(en). Deze zullen openbaar worden gemaakt en er kunnen dan zienswijzen worden ingediend.
Zoals in vraag 10 is aangegeven, wordt de methodiek van de GER momenteel nog ontwikkeld en kan ik nu niet verder vooruitlopen op het precieze moment van openbaarmaking. Dat de GER openbaar zal worden staat buiten kijf, omdat dit ook zo is geadviseerd door de Expertgroep en is omarmd door de Kamer8.
Krijgt de Kamer inzicht in de MER en de GER en de mogelijkheid om daarop te reageren, voordat de regering een handtekening zet onder een Joint Leter of Intent met Tata Steel?
De onderhandelingen om te komen tot een Joint Letter of Intent (JLoI) en maatwerkafspraak lopen momenteel, evenals het proces van opstellen en daarna indienen en beoordelen van het MER. Zoals in antwoord op vraag 9 is aangegeven, zijn inzichten uit het MER belangrijk voor de uitvoering van de GER en zijn deze twee dus volgordelijk aan elkaar.
Het is van het grootste belang dat we zo snel mogelijk tot een maatwerkafspraak komen; de Kamer heeft het kabinet hier terecht meermaals toe opgeroepen. Na het gereedkomen van de JLoI wordt deze tezamen met het advies van de Adviescommissie Maatwerk Verduurzaming Industrie aan de Kamer toegezonden. Deze commissie heeft de Expertgroep gevraagd te adviseren over de gezondheidsparagraaf in de JLOI/maatwerkafspraken, zo stelt de Expertgroep ook in haar advies. Indien het MER en/of de GER voor die tijd gefinaliseerd zijn, kan de Kamer daar ook kennis van nemen op dat moment.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie van het lid Teunissen c.s. over zo snel mogelijk zorgen voor onafhankelijk, continu en fijnmazig meten van gevaarlijke stoffen bij Tata Steel?
U bent hierover geïnformeerd via de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 5 september jl9.
Kunt u deze vragen voor de commissiedebatten over externe veiligheid en verduurzaming industrie beantwoorden?
Ja.
Krimp van luchtvaart en bescherming van burgers, gezondheid, natuur en klimaat |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Barry Madlener (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Hoe PVV’er Barry Madlener in zijn eerste weken als Minister van Infrastructuur de voorgenomen krimp van Schiphol terug liet draaien»?1
Ja.
Heeft u uw ambtenaren onder druk gezet of laten zetten om de aannames en cijfers van de luchtvaartsector over te nemen en klopt het dat voor tegenspraak geen echte ruimte was? Zo nee, waarom zouden ambtenaren dit dan tegen de krant vertellen volgens u?
Na mijn aantreden ben ik geïnformeerd over de inbreng van verschillende partijen bij de aanvullende raadpleging. De kanttekeningen vanuit de luchtvaartsector bij de berekening in opdracht van IenW zijn ook aan bod gekomen bij een kennismakingsgesprek met de CEO van KLM. Ik heb de ambtenaren van IenW gevraagd goed naar de verschillen in de berekeningen te kijken en daar overleg met de sectorpartijen over te voeren. Dat was voor mij noodzakelijk om een goede afweging te kunnen maken. In het vervolgproces hebben de ambtenaren van IenW mij geïnformeerd en geadviseerd, waarbij nadrukkelijk ook aandachtspunten zijn meegegeven. Dit heeft de Kamer kunnen lezen in de nota’s die zijn meegestuurd met de Kamerbrief van 4 september jl.2 Voor de ambtelijke professionaliteit, waaronder ook de integriteit, is het van belang dat er ruimte is voor alle aspecten van advisering zoals het benoemen van aandachtspunten of risico’s.
Wat vindt u ervan dat ambtenaren door uw handelen het gevoel hebben dat hun ambtelijke integriteit in het geding is? Wat gaat u doen om dat te herstellen?
Zie antwoord vraag 2.
Op basis van welke onafhankelijke experts en informatie heeft u besloten dat uw ambtenaren nieuwe berekeningen moesten maken over het maximaal aantal vliegbewegingen op Schiphol?
Tijdens de raadpleging van mei tot juni 2024, heeft de luchtvaartsector een rapport ingebracht met berekeningen en uitkomsten over het effect van de maatregelen. De uitkomsten van deze berekeningen verschillen van de uitkomsten van het ministerie. Om die verschillen te begrijpen, zijn de verschillende berekeningswijzen, aannames en nieuwe informatie die is verstrekt naast elkaar gelegd en zijn hierover verduidelijkende en verdiepende gesprekken gevoerd door IenW met verschillende partijen uit de sector: KLM, BARIN, TUI, Schiphol en de luchtverkeersleiding LVNL. Uit deze gesprekken bleek dat in de berekeningen van de sector in sommige gevallen is gewerkt met meer gedetailleerde en/of geactualiseerde informatie. Schiphol, KLM en Transavia hebben deze gedetailleerde informatie aangeleverd, zodat meer en verfijnde berekeningen konden worden gemaakt. Onder regie van onderzoeksbureau To70 en met een second opinion van het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR) worden nu de definitieve berekeningen uitgevoerd van het effect van de maatregelen op de geluidbelasting.
Bent u bereid die informatie, alsmede de berekeningen en de exacte gebruikte gegevens, met de Kamer te delen?
Zodra de berekeningen zijn afgerond zal de notificatie worden aangevuld en zal ook de Europese Commissie worden geïnformeerd over de uitkomsten. Deze informatie zal openbaar worden gemaakt en wordt ook met de Kamer gedeeld.
Heeft u bij uw berekeningen rekening gehouden met de Alders-paradox?2 Indien ja, hoe? Indien nee, bent u zich er dan van bewust dat de geluidsoverlast niet of nauwelijks zal afnemen?
De balanced approach-Verordening schrijft voor dat de berekeningen die gedaan worden in het kader van de procedure, uitgevoerd moeten worden met Doc29. Doc29 berekent geluid op basis van de gemiddelde geluidsbelasting. Het vliegen met stillere toestellen draagt bij aan het verminderen van de gemiddelde geluidsbelasting en daarmee ook aan het behalen van het geluidsdoel. Het ministerie is zich er van bewust dat omwonenden dit in de praktijk anders kunnen ervaren en dat dhr. Alders heeft aangegeven dat stillere toestellen niet altijd leiden tot minder hinder. Daarom bevat het maatregelenpakket ook een combinatie van geluidsbeperkende maatregelen inclusief een lager maximaal aantal vliegtuigbewegingen op het etmaal en in de nacht.
Bent u bekend met de GaWC-analyse waarover de toenmalige Minister op 24 juni 2022 de Tweede Kamer heeft geïnformeerd en waaruit gebleken is dat grofweg 400.000–440.000 vliegtuigbewegingen voldoende zijn om Nederland toereikend met de rest de wereld te verbinden door bestemmingen te schrappen die voor de Nederlandse economie nauwelijks tot niet van betekenis zijn?3 Indien ja, gaat u dit volgen? Indien niet, waarom niet?
In 2022 is er een analyse uitgevoerd naar de omvang van het Schipholnetwerk op basis van de GaWC-bestemmingen. In de Kamerbrief van juni 20225 staat vermeld dat het vorige kabinet tegen de achtergrond van de wens om het anticiperend handhaven te beëindigen, het strikt preferentieel baangebruik te behouden en de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren, een analyse heeft uitgevoerd om te bepalen of met een reductie van het aantal vliegtuigbewegingen de komende jaren nog altijd een toereikend verbindingennetwerk met de rest van de wereld in stand kan worden gehouden. Uit die analyse volgde destijds hiervoor een bandbreedte van grofweg 400.000–440.000 vliegtuigbewegingen.
In diezelfde Kamerbrief wordt de start van de balanced approach-procedure aangekondigd. De balanced approach-procedure wordt uitgevoerd voor een geluidsdoel van 20% op het etmaal en 15% op de nacht. Conform de Verordening EU 598/2014 vormt een capaciteitsbeperking een maatregel die alleen in het uiterste geval genomen dient te worden om het geluidsdoel te behalen. De capaciteitsbeperking zoals onderdeel van het maatregelenpakket is daarom een sluitstuk en volgt als uitkomst van de berekeningen om het geluidsdoel te behalen. De uitkomsten van deze berekeningen zijn leidend voor het bepalen van de totaal beschikbare capaciteit op Schiphol, niet de uitkomst van de GaWC-analyse.
Welke partijen zijn allemaal betrokken geweest bij het opstellen van de nieuwe berekeningen en op welke momenten precies? Kunt u deze allemaal noemen?
Onderzoeksbureaus To70 en NLR zijn betrokken bij het opstellen en uitvoeren van de nieuwe geluidsberekeningen. Daarnaast voeren Decisio en Beelining analyses uit om de kosteneffectiviteit van de geluidsmaatregelen inzichtelijk te maken. Er is sinds het begin van de balanced approach-procedure doorlopend contact met deze verschillende bureaus.
Zoals weergegeven in het antwoord op vraag 4 zijn er in de zomer verduidelijkende en verdiepende gesprekken gevoerd door IenW met verschillende partijen uit de sector over de uitgangspunten van de berekeningen en de verschillende berekeningswijzen. Uit die gesprekken bleek dat er door de sector in sommige gevallen gerekend is met meer gedetailleerde informatie. Schiphol, KLM en Transavia hebben deze gedetailleerde informatie aangeleverd, zodat meer verfijnde berekeningen konden worden gemaakt. De berekeningen zijn uitgevoerd door de hierboven genoemde bureaus.
Kunt u aangeven waarom experts (bijv. de GGD op gebied van gezondheid, het Longfonds en de Hartstichting), vertegenwoordigers van omwonenden van Schiphol en andere belanghebbenden, zoals de gemeente Amsterdam en milieu en natuurorganisaties, niet betrokken zijn bij het maken van het besluit?
Op meerdere momenten gedurende de balanced approach-procedure zijn er mogelijkheden geweest voor alle stakeholders om te reageren op de geluidsbeperkende maatregelen. Dat was als laatste het geval van 24 mei 2024 tot en met 21 juni 2024. Daarnaast zijn er veel overleggen geweest met verschillende betrokken stakeholders. De raadpleging was er om, in het kader van zorgvuldigheid, eenieder de mogelijkheid te geven te reageren op een gewijzigd maatregelenpakket. Hiertoe behoren ook (vertegenwoordigers van) omwonenden en andere belanghebbenden en experts. Daarnaast zijn er gedurende de zomer o.a. met de voorzitter van de Maatschappelijke Raad Schiphol (MRS) gesprekken gevoerd over het lopende proces. Ook met de voorzitter van de Bestuurlijke Regie Schiphol (BRS) is in meerdere gesprekken gesproken.
Klopt het dat in aanloop naar het besluit om de eerder aangekondigde krimp van het maximaal aantal vluchten op Schiphol grotendeels terug te draaien, herhaaldelijk door u en uw ambtenaren overlegd is met de top van Schiphol en de luchtvaartsector, maar omwonenden, gezondheidsexperts en belanghebbenden, zoals de gemeente Amsterdam en natuur- en milieuorganisaties, daarbij niet werden betrokken? Zo ja, waarom is dat zo gegaan? Zo nee, met welke van deze partijen is dan wel gesproken, welke zijn hierbij betrokken en wanneer precies, voordat u uw besluit hebt genomen?
Van 24 mei 2024 tot en met 21 juni 2024 is een aanvullende raadpleging georganiseerd in het kader van de lopende Europese balanced approach procedure. De raadpleging was om, in het kader van zorgvuldigheid, eenieder de mogelijkheid te geven te reageren op een gewijzigd maatregelenpakket. Onder andere de MRS heeft gereageerd tijdens de consultatie, en deze inbreng is meegenomen in het vervolg.
In deze aanvullende raadpleging is vanuit de luchtvaartsector een alternatieve berekening aangeleverd. In juli en augustus zijn er verschillende gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van luchtvaartmaatschappijen, BARIN, Schiphol en LVNL om de achtergrond van de alternatieve berekening en het verschil met de berekening die in opdracht van IenW was gemaakt, te doorgronden. Dit heeft geleid tot andere uitgangspunten voor de berekening die in opdracht van IenW wordt gemaakt. Deze gewijzigde uitgangspunten zijn in het genoemde overleg aan de orde geweest om te toetsen of deze navolgbaar en gebaseerd op feitelijk juiste informatie zijn. In totaal zijn hierover ongeveer 10 overleggen geweest op verschillende niveaus.
Met de voorzitter van de MRS heb ik in de zomer in een kennismakingsgesprek en een tweede gesprek gesproken over het lopende proces naar aanleiding van de aanvullende raadpleging en de vervolgstappen in de Europese balanced approach-procedure. Ook met de voorzitter van de BRS heb ik daarover gesproken in een kennismakingsgesprek en een tweede gesprek. Ik heb daarnaast de voorzitter van de BRS en de MRS telefonisch geïnformeerd voorafgaand aan de bekendmaking van het besluit op 4 september jl.
Hoe vaak en op welke data precies zijn er gesprekken met vertegenwoordigers van Schiphol en de rest van de luchtvaartsector gevoerd in de aanloop naar uw besluit over de krimp en hoe vaak met omwonenden?
Zie antwoord vraag 10.
Heeft u in uw afweging ook de mogelijke voordelen van een grotere krimp voor de vermindering van CO2, stikstof, ultrafijnstof en andere schadelijke stoffen meegenomen? Zo ja, kunt u de berekeningen daarover met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Het maatregelenpakket zoals nu voorligt gaat een positieve impact hebben op het beperken van geluid. De balanced approach-procedure schrijft stappen voor die genomen moeten worden voordat een exploitatiebeperking doorgevoerd kan en mag worden. De procedure focust zich primair op geluid en kijkt alleen naar de baten van maatregelen op het gebied van geluidsreductie.
In aanvulling daarop hanteert het Ministerie van IenW meerdere selectiecriteria waar maatregelen aan moeten voldoen voordat deze in aanmerking komen voor implementatie in de balanced approach-procedure. Deze selectiecriteria zijn te vinden in het Notificatiedocument van 4 september 2024. Dat maatregelen niet mogen leiden tot een aanzienlijke toename van uitstoot van stoffen en niet mogen resulteren in een onomkeerbaar negatief effect op de kwaliteit van de netwerkconnectiviteit is onderdeel van deze selectiecriteria. Zo is ook te zien in het maatregelenpakket dat er specifieke maatregelen in zitten die positief scoren op het beperken van uitstoot. Onder andere de beperking van de maximale capaciteit maar ook het inzetten van stillere (en schonere) toestellen dragen hieraan bij.
In lijn met het Regeerprogramma is het kabinet voornemens te sturen op milieunormen die de negatieve effecten van de civiele luchtvaart steeds verder laten afnemen. Voor de luchtvaart ontstaat dan op de langere termijn groeiruimte als vliegtuigen stiller en schoner worden onder andere met innovatie van vliegtuigen en vliegtuigbrandstoffen, waaronder SAF (biogene en synthetische brandstof) en waterstof. De uitwerking van het normenstelsel zal nog een aantal jaar in beslag nemen.
Kunt u met de Kamer delen of en, zo ja, hoe precies u in uw recente berekeningen rekening houdt met de volledige omvang van milieueffecten, klimaat, gezondheid én de specifieke behoefte van de Nederlanders aan vluchten?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u de berekeningen delen die laten zien hoe uw beleid de volledige omvang meeneemt van milieueffecten, klimaat- en gezondheidsimpact, én de specifieke behoefte van de Nederlanders aan vluchten, inclusief de gebruikte cijfers, aannames, informatie en bronnen?
Zie antwoord vraag 12.
Erkent u dat een vlucht ons als samenleving weinig tot niets oplevert als er vooral overstappende passagiers op zitten die helemaal niet in Nederland hoeven te zijn en als de totale kosten voor de samenleving (milieu, klimaat, gezondheid) worden meegewogen? Zo nee, op welk recent wetenschappelijk onderzoek baseert u zich?4
Schiphol fungeert als hubluchthaven in het hub-and-spoke netwerk van KLM. Door lokale (OD-)passagiers te combineren met transferpassagiers kan KLM meer vluchten en bestemmingen vanaf Schiphol aanbieden dan alleen op basis van de lokale markt. Regio’s met een hubluchthaven zijn hierdoor (veel) beter bereikbaar dan vergelijkbare regio’s zonder hubluchthaven. Op korte routes biedt een hubluchthaven doorgaans hogere frequenties aan; op langere routes is vaker een directe vlucht beschikbaar. Dit draagt bij aan een uitgebreid routenetwerk naar relevante economische bestemmingen, waaronder veel intercontinentale bestemmingen. Daarmee levert Schiphol een belangrijke bijdrage aan de internationale bereikbaarheid van Nederland en het vestigingsklimaat.
De directe economische bijdrage van transferpassagiers is – in termen van bestedingen aan vliegtickets en uitgaven op de hubluchthaven – inderdaad beperkt. Echter, transfer levert vooral een indirecte bijdrage aan de economie, namelijk via bereikbaarheidseffecten voor Nederlandse bedrijven. Het ontmoedigen of beëindigen van transfervervoer leidt tot minder overlast en emissies in de omgeving van de luchthaven. De effecten op het klimaat zijn echter beperkt, doordat transferpassagiers gemakkelijk via andere hubluchthavens kunnen vliegen.
Het onderzoek van SEO naar de betekenis van de transferpassagiers op Schiphol (2023) geeft aan dat het (hypothetisch) wegvallen van de hubfunctie of alle transferpassagiers op Schiphol zou leiden tot een halvering in het aanbod van vluchten, de connectiviteit en netwerkkwaliteit. Als bestemmingen niet langer direct verbonden zijn, neemt de gemiddelde reistijd toe doordat een overstap noodzakelijk is. Die extra reistijd ligt volgens SEO voor niet-Europese bestemmingen tussen de drie à vijf uur.
Kunt u schetsen welke belangen, cijfers en informatie precies zijn afgewogen en op welke wijze aan ieder belang een bepaald gewicht is gegeven om tot het uiteindelijke besluit te komen?
De balanced approach-procedure start met het definiëren van een geluidsdoel, waarin met verschillende maatregelen invulling aan moet worden gegeven. In de Kamerbrief van 4 september 2024 wordt vastgehouden aan dit geluidsdoel en wordt per november 2025 17% van de totale 20% ingevuld en 3 procent later na evaluatie van de maatregelen.7 Bij het selecteren van de maatregelen dient cf. de balanced approach-procedure te worden gekeken naar het doelbereik van de maatregelen en naar de kosteneffectiviteit. Pas als laatste mag naar maatregelen worden gekeken die de exploitatie beperken. Bij de keuze van het pakket wordt naar meer selectiecriteria gekeken. Zo wordt er gekeken naar: garanderen van de veiligheid, haalbaarheid van de maatregelen voor 1 november 2025, overeenstemming met wetgeving, behouden betrouwbaarheid van de operatie, voorkomen van verspreiding van hinder, kwaliteit van het netwerk, beperken van de uitstoot van schadelijke stoffen, en mogelijkheid van de modellering van de maatregelen.
Parallel wordt gewerkt aan het op- en vaststellen van een nieuw luchthavenverkeerbesluit (LVB), waarmee de rechtspositie van de omwonenden wordt hersteld. Met het maatregelenpakket zoals uiteengezet in de Kamerbrief gebeurt dat met het behoud van de netwerkkwaliteit van Schiphol, zoals besloten in de Hoofdlijnenbrief van juni 2022.
Bent u het eens met de uitspraak van de rechter van 20 maart 2024 dat de Staat jarenlang het belang van omwonenden van Schiphol ondergeschikt heeft gemaakt aan de belangen van de luchthaven en dat er dus sprake was van onevenwichtige belangenafweging?5 Zo nee, waar baseert u zich precies op?
Het toenmalige kabinet heeft aangegeven dat het de strekking van het vonnis onderschrijft dat meer gewicht moet worden toegekend aan de belangen van omwonenden.9 Dit standpunt wordt nog steeds ondersteund.
Kunt u precies uitleggen hoe uw besluit leidt tot het herstellen van een evenwichtige belangenafweging, waarbij een einde wordt gemaakt aan de situatie dat het belang van omwonenden van Schiphol ondergeschikt wordt gemaakt aan de belangen van de luchtvaartsector?
Om opvolging te geven aan het RBV-vonnis wordt de balanced approach-procedure (BA) verder doorlopen. Een deel van de maatregelen die volgen uit de BA worden vastgelegd in een gewijzigd LVB. Daarmee wordt er een einde gemaakt aan de jarenlange gedoogsituatie en wordt de rechtspositie van omwonenden hersteld. Om een betere rechtsbescherming te bieden aan alle omwonenden van Schiphol, dus ook de mensen die verder van Schiphol af wonen, gaat het kabinet extra handhavingspunten voor geluid toevoegen. Daardoor is er voor omwonenden houvast in de vorm van een maximale jaarlijkse geluidbelasting bij hen in de buurt. De ILT houdt hier toezicht op om naleving te verzekeren.
Klopt het dat u uw ambtenaren heeft opgedragen (in welke vorm dan ook) om met de luchtvaartsector om tafel te gaan zitten en hun informatie te verwerken in nieuwe modelberekeningen?
Na mijn aantreden ben ik geïnformeerd over de inbreng van verschillende partijen bij de aanvullende raadpleging. De kanttekeningen vanuit de luchtvaartsector bij de berekening in opdracht van IenW is ook aan bod gekomen bij een kennismakingsgesprek met de CEO van KLM. Ik heb mijn ambtenaren gevraagd goed naar de verschillen in de berekeningen te kijken en daar overleg met de sectorpartijen over te voeren. Dat was voor mij noodzakelijk om een goede afweging te kunnen maken. Op basis van de gesprekken met belanghebbenden, de aanvullende en gedetailleerde informatie en de reacties uit de aanvullende raadpleging zijn aannames verder aangescherpt en is het maatregelenpakket dat in de aanvullende raadpleging lag, op een aantal punten aangepast. Vervolgens zijn, onder regie van onderzoeksbureau To70 en met een second opinion van het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR), nieuwe berekeningen uitgevoerd van het effect van de maatregelen op de geluidbelasting.
Hoe past uw aandringen om de luchtvaartsector meer een stem te geven in de modelberekeningen en luchtvaartbeleid, bij de uitspraak van de rechter dat er al een onevenwichtige situatie was waarbij de belangen van omwonenden ondergeschikt waren gemaakt aan de belangen van de luchtvaartsector?
Voorop staat dat met het voorliggende maatregelenpakket sprake is van een reductie van aantal ernstig gehinderden met 17%. Deze terugdringing van het geluid doe ik in het belang van de omwonenden. Maar tegelijkertijd wil ik wel zorgvuldig kijken naar de impact van geluidsreducerende maatregelen. Daarom ben ik ook met de sector in gesprek gegaan over de berekeningen in de balanced approach-procedure.
Heeft u belangenvertegenwoordigers van omwonenden inhoudelijk gesproken, voordat uw besluit over Schiphol viel? Zo ja, met wie en wanneer precies? Zo nee, waarom niet en hoe rijmt dat met de genoemde uitspraak van de rechter?
Het gesprek met stakeholders is van belang om goede afwegingen te kunnen maken. Dat geldt ook voor het gesprek met de omwonenden. De MRS speelt hier een belangrijke rol bij. Voorafgaand aan de besluitvorming door het kabinet, hebben er gesprekken plaatsgevonden met de voorzitter van de MRS in juli en in augustus. Deze zijn vooral informerend van aard geweest. Daarnaast is zij voorafgaand aan de bekendmaking van het besluit op 4 september telefonisch geïnformeerd over de besluitvorming van het kabinet over de volgende stap in de balanced approach-procedure. Direct na de zomer, op 9 september, heeft er een kennismaking plaatsgevonden met de voltallige MRS. Daar is de balanced approach-procedure ook aan de orde geweest. In oktober zal er opnieuw een gesprek plaatsvinden met de MRS.
Bent u het eens met de uitspraak van de rechter van 20 maart 2024 dat de Staat handelt in strijd met het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens door omwonenden van Schiphol (ook die buiten de huidige gemodelleerde geluidsgrenzen wonen) geen adequate rechtsbescherming te bieden en hun belangen stelselmatig ondergeschikt te maken aan die van de luchtvaart? Zo nee, waarom niet?
Voorop staat dat het vonnis zoveel mogelijk moet worden uitgevoerd. Het kabinet onderschrijft de noodzaak om meer gewicht toe te kennen aan de belangen van omwonenden, zowel waar het gaat om het herstel van de rechtspositie, als wat betreft de reductie van de geluidhinder van Schiphol op korte termijn. Om die reden wordt de balanced approach-procedure doorlopen en gaat het kabinet extra handhavingspunten voor geluid toevoegen. De belangen van omwonenden en die van andere belanghebbenden moeten op passende wijze tegen elkaar afgewogen worden, zowel in dit traject als bij toekomstig beleid10.
Hoe gaat u de opdracht van de rechter om binnen 12 maanden na de uitspraak van 20 maart 2024 te zorgen voor praktische en effectieve rechtsbescherming voor alle omwonenden (ook die buiten de huidige geluidscontouren) uitvoeren?
Om een betere rechtsbescherming te bieden aan alle omwonenden van Schiphol, dus ook de mensen die verder van Schiphol af wonen, gaat het kabinet extra handhavingspunten voor geluid toevoegen. Daardoor is er voor omwonenden houvast in de vorm van een maximale jaarlijkse geluidbelasting bij hen in de buurt. De ILT houdt hier toezicht op om naleving te verzekeren. Dit vereist een wijziging van het LVB. Dit is niet uitvoerbaar binnen de gestelde termijn van 12 maanden. Dit is de reden waarom het kabinet een verzoek tot schorsing van het RBV-vonnis heeft ingediend bij het Gerechtshof.11 Naast de wijziging van het LVB is een wetsvoorstel bij de Kamer ingediend, waarmee het voor omwonenden mogelijk wordt om bij de bestuursrechter in beroep te gaan tegen het LVB. Dit is op dit moment nog niet mogelijk.
Kunt u de aanwijzing van uw ministerie intrekken om niet te handhaven na de constatering van de ILT dat er een overschrijding van 19% is bij handhavingspunt 25 (Uithoorn)? Zo nee, waarom niet?6
De aanwijzing om niet handhavend op te treden is het zogenaamde anticiperend handhaven. Dat houdt in dat niet handhavend opgetreden wordt bij overschrijding van een handhavingspunt zo lang wordt voldaan aan de baangebruiksregels van het Nieuwe Normen en Handhavingsstelsel (NNHS). Als gevolg van de uitspraak van de Hoge Raad van 12 juli 2024 is het niet mogelijk het anticiperend handhaven te stoppen, omdat dit zou leiden tot een exploitatiebeperking. Volgens de Hoge Raad kan de Staat het stoppen met anticiperend handhaven in combinatie met een experimenteerregeling slechts invoeren nadat een balanced approach-procedure is doorlopen.13
Hoe gaat u de opdracht van de rechter uitvoeren om binnen 12 maanden na de uitspraak van 20 maart 2024 het gebrek aan een eerlijke balans tussen de belangen van omwonenden en economische belangen van de luchtvaartsector te corrigeren, waarmee de rechter duidelijk maakte dat omwonenden niet langer de sluitpost mogen zijn?
Zoals gemeld in de negende Voortgangsbrief van het Programma Omgeving Luchthaven Schiphol heeft het kabinet een verzoek ingediend om de uitvoering van het vonnis te schorsen totdat het gerechtshof in hoger beroep uitspraak heeft gedaan14. Dit betekent niet dat het ministerie niets zal doen. Het zal alles op alles zetten om zo snel mogelijk de balanced approach-procedure te doorlopen en een wijziging van het LVB voor elkaar te krijgen. Daarmee wordt het anticiperend handhaven beëindigd en wordt de rechtsbescherming voor de omwonenden verbeterd.
Kunt u met grote zekerheid stellen dat de rechter u niet opnieuw op de vingers tikt wegens het onvoldoende beschermen van burgers tegen de schadelijke gevolgen van de luchtvaart? Zo ja, waar baseert u zich op?
De wijziging van het LVB wordt zorgvuldig voorbereid. In de procedure voor de wijziging van een LVB zijn daarbij belangrijke waarborgen ingebouwd om de kwaliteit van de regelgeving te verzekeren. Zo wordt de wijziging voorgehangen bij de Eerste en Tweede Kamer en adviseert de Raad van State over het ontwerp. Daarnaast zal de hoger beroepsprocedure in het RBV-vonnis benut worden om een nadere duiding van het vonnis te verkrijgen, zodat het kabinet alle benodigde stappen in lijn met het vonnis kan nemen om de regelgeving vast te stellen en op een correcte wijze uitvoering te geven aan het vonnis.
Heeft u voor uw besluit overleg gehad met en advies gevraagd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris Rechtsbescherming, die gaan over zaken die aan dit dossier raken, zoals het bestuursrecht, toegang tot het recht, bescherming van grondrechten en goed bestuur? Zo nee, waarom niet?
Het besluit tot het instellen van hoger beroep is in de ministerraad van 24 mei genomen, waardoor alle relevante aspecten goed zijn betrokken bij de besluitvorming. Ook de besluitvorming over de inzet van het kabinet in de balanced approach-procedure heeft in de ministerraad plaatsgevonden.
Klopt het dat u tijdens een lunchpauze een bandbreedte van 475.000 tot 485.000 vliegbewegingen per jaar heeft bedacht? Zo nee, hoe ging het dan wel?
Om zo snel mogelijk de regelgeving weer op orde te krijgen en de geluidbelasting te verlagen, werkt het kabinet door aan de Europese balanced approach-procedure die momenteel wordt doorlopen voor luchthaven Schiphol. Het kabinet heeft daarom besloten om het aangepaste notificatiepakket op 4 september jl. in te dienen bij de Europese Commissie. De keuze voor de bandbreedte tussen de 475.000 en 485.000 volgt uit het feit dat de berekeningen nog niet stabiel waren. Daarom heeft het kabinet ervoor gekozen om de notificatie te starten met een bandbreedte. Dit besluit is uiteraard niet genomen tijdens de lunchpauze van de ministerraad. Wel is er in de lunchpauze telefonisch contact geweest met het departement. Dat is te lezen in de openbaar gemaakte beslisnota bij de Kamerbrief van 4 september jl.15 De Europese Commissie heeft inmiddels eind september een ontvangstbevestiging van het genotificeerde pakket gestuurd en aangegeven de uitkomsten van de berekeningen nodig te hebben om tot een advies te komen over het definitieve maatregelenpakket. Daar hoort ook de geluidsimpact van de verschillende maatregelen bij.
Heeft u tijdens een lunchpauze als Minister minstens één keer contact gehad met een van de tientallen bewonersverenigingen die Nederland heeft, voordat u dat besluit had genomen?
Nee. Wel hebben er voorafgaand aan de besluitvorming door het kabinet, gesprekken plaatsgevonden met de voorzitter van de MRS in juli en in augustus. Daarnaast is zij voorafgaand aan de bekendmaking van het besluit op 4 september telefonisch geïnformeerd over de besluitvorming van het kabinet over de volgende stap in de balanced approach-procedure.
Op basis van welke wetenschappelijke feiten zijn er 10.000 vluchtbewegingen extra toegevoegd?
Er zijn geen vliegtuigbewegingen toegevoegd. Omdat er gebruikgemaakt is van nieuwe, meer gedetailleerde informatie in het bestaande rekenmodel, worden de berekeningen de komende weken nogmaals nagelopen. Deze controle is van belang voor de zorgvuldigheid en kan nog leiden tot een andere uitkomst. Na de controle – die in het najaar zal worden afgerond – zal het definitieve aantal vliegtuigbewegingen worden vastgesteld. Gelet hierop heeft het kabinet ervoor gekozen om in de aangepaste notificatie een bandbreedte van 475.000–485.000 vliegtuigbewegingen op te nemen.
Op welke manier vindt u het rechtvaardig en in lijn met de geest van het vonnis van de rechter om op deze manier meer ruimte te bieden voor Schiphol, terwijl uw voorganger, de vorige CEO van Schiphol en omwonenden pleiten voor een grotere krimp?
Bij mijn aantreden heb ik de ambtenaren gevraagd om met de sector in gesprek te gaan en uit te zoeken hoe het komt dat de sector andere uitkomsten van berekeningen had dan het Ministerie van IenW. Daarbij was mijn verzoek of de sector en het ministerie het eens konden worden over de uitgangspunten voor de berekeningen. De berekeningen worden door onafhankelijke bureaus gedaan. De uitkomsten worden niet vooraf bepaald, maar volgen uit de berekeningen. Er wordt op dit moment nog aan gewerkt om ze wel stabiel te krijgen. Na de controle – die in het najaar zal worden afgerond – zal het definitieve aantal vliegtuigbewegingen worden vastgesteld.
Erkent u dat u de belangen van Schiphol hier zwaarder heeft laten wegen dan de belangen van omwonenden, natuur, milieu en klimaat?
Voorafgaand aan het Hoofdlijnenbesluit Schiphol heeft een brede afweging plaatsgevonden tussen verschillende publieke belangen. Daar is uiteindelijk het geluidsdoel op gebaseerd. Het geluidsdoel blijft intact, de afgelopen weken is alleen opnieuw gekeken hoe, op basis van de meest recente inzichten en informatie, het geluidsdoel ingevuld kan worden. Hierin vindt niet opnieuw een belangenafweging plaats.
Uit welke daden en maatregelen van uw beleid blijkt precies dat ualle mogelijke snelheid inzet om de geluidsbelasting met 20% terug te dringen, zoals het regeerprogramma van de coalitie u opdraagt?
In het regeerprogramma staat dat de inzet voor de luchtvaart gericht is op het op orde brengen van de rechtsbescherming van omwonenden (geluidsbelasting) en de regelgeving met behoud van de netwerkkwaliteit van Schiphol. Het regeerprogramma stelt dat het kabinet de rechtspositie van omwonenden van Schiphol zo snel mogelijk wil herstellen en de geluidsbelasting met 20% wil terugdringen. Om dit te bereiken zet het kabinet de lopende Europese balanced approach-procedure voort en worden de resultaten daarvan in het Luchthavenverkeerbesluit vastgelegd.
Om de rechtspositie van omwonenden zo snel mogelijk te herstellen wordt zo spoedig mogelijk het Luchthavenverkeerbesluit (LVB) gewijzigd. Daarmee wordt een einde gemaakt aan de jarenlange gedoogsituatie en herstellen we de rechtspositie van omwonenden.
Met het maatregelenpakket zoals 4 september jl. genotificeerd aan de Europese Commissie wordt 17% van het totale geluidsdoel van 20% gerealiseerd. Dit betekent dat de doelstelling van 20% overeind blijft en behaald moet worden. Een invulling van 17% nu, biedt ruimte en tijd voor meer alternatieve maatregelen dan een verdergaande capaciteitsreductie. Hiermee resteert nog 3% van het geluidsdoel. Het kabinet heeft besloten om eerst het daadwerkelijke effect van het maatregelenpakket te monitoren. Daarna wordt besloten welke verdere stappen gezet moeten worden. Het kabinet zal zich inspannen om de resterende 3% zo snel mogelijk in te vullen, nadat de evaluatie heeft plaatsgevonden.
Bent u het ermee eens dat het feit dat u 2025 en 2026 afwacht, om pas in 2027 te bepalen welke verdere stappen moeten worden gezet voor het halen van de volledige 20% reductie van geluidsbelasting, niet rijmt met de beloftes van het eerdere kabinet en ook niet rijmt met de tekst van het huidige regeerprogramma, waarin staat dat de 20% reductie «zo snel mogelijk» wordt gehaald? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 33.
Kan het doel om de geluidsbelasting met 20% terug te brengen sneller dan u nu doet? Zo ja, waarom doet u het dan niet, zoals afgesproken in het regeerakkoord en beloofd aan burgers? Zo nee, op welke onafhankelijke experts en onderzoeken baseert u zich?
Zie antwoord vraag 33.
Waarom houdt u zich niet aan de afspraak uit het regeerakkoord en aan de belofte van het vorige kabinet aan de burgers om de geluidsbelasting en het aantal ernstig gehinderden «zo snel mogelijk» met 20% terug te dringen?
Zie antwoord vraag 33.
Kunt u berekenen en met de Kamer delen hoe hoog het aantal vliegtuigbewegingen per jaar zou mogen zijn als meteen wordt vastgehouden aan de beloofde 20% reductie?
Van 24 mei 2024 tot en met 21 juni 2024 heeft er een aanvullende raadpleging plaatsgevonden. Deze aanvullende raadpleging, door het vorige kabinet uitgevoerd, had betrekking op de invulling van 15 tot 17% van het totale geluidsdoel van 20%. Na deze aanvullende raadpleging is besloten om voor 17% per november 2025 te gaan. Op 4 september 2024 is de aangepaste notificatie aan de Europese Commissie toegestuurd met daarin ook de invulling van 17% van het geluidsdoel. De overige 3% wordt ingevuld afhankelijk van de uitkomsten van de monitoring van het genotificeerde maatregelpakket. Er worden op dit moment nog aanvullende berekeningen uitgevoerd gericht op de invulling van 17% van het geluidsdoel. Er zijn geen berekeningen beschikbaar die zien op de invulling van het totale geluidsdoel van 20% en die kunnen er ook niet op korte termijn zijn. Deze berekeningen kunnen dus ook niet gedeeld worden.
Staat u achter het nakomen van de klimaatafspraken, zoals ook door de coalitie afgesproken in de basislijn en in het hoofdlijnenakkoord?
Het kabinet houdt zich – in lijn met het regeerprogramma – aan bestaande klimaatafspraken. De internationale luchtvaart draagt bij aan de broeikasgasemissies en de verwachting is dat deze emissies zonder maatregelen flink zullen toenemen.
De internationale klimaataanpak onder Parijs biedt expliciet ruimte om te differentiëren tussen sectoren. De lucht- en scheepvaart maken onderdeel uit van deze aanpak. De bijdrage van de internationale luchtvaart en -scheepvaart loopt via de internationale burgerluchtvaartorganisatie ICAO en de internationale maritieme organisatie IMO. De reden hiervoor is dat het om internationale sectoren gaat en de oplossing voor het klimaatprobleem zoveel mogelijk internationaal moet worden gevonden. Daarnaast is luchtvaart één van de moeilijkste en duurste sectoren om te verduurzamen en heeft dus meer tijd nodig dan sommige andere sectoren. Het kabinet hanteert overigens ook deze gedifferentieerde aanpak in haar nationale klimaatbeleid.
Onevenredig hard ingrijpen in de luchtvaartsector in Nederland ligt daarom niet voor de hand en betekent bovendien weglek van vluchten en daarmee zowel CO2 als bedrijvigheid over de grens. Dan verliest de Nederlandse economie en wint het klimaat nauwelijks. Daarom kiest het kabinet in mondiaal, EU en nationaal verband voor een gebalanceerd pakket aan maatregelen. Op deze manier draagt de luchtvaart in de ogen van het kabinet eerlijk bij aan het halen van de klimaatdoelen.
Bent u ermee bekend dat de wetenschappelijke consensus aangeeft dat we de klimaatdoelen niet halen – ook niet met maximale inzet van technologie en andere brandstoffen – als de luchtvaart niet flink krimpt?
Zie antwoord vraag 38.
Kunt u met de Kamer delen op basis van welke onafhankelijke berekeningen en onafhankelijke experts uw luchtvaartbeleid ervoor zal zorgen dat we ons aan klimaatafspraken houden, zoals ook vastgesteld door de coalitie in de basislijn en in het regeerprogramma? Hoe groot is de kans dat deze berekeningen uitkomen?
In 2022 heeft ICAO een langetermijndoel voor de internationale luchtvaart geformuleerd: netto nul CO2-emissies in 2050 (Long Term Aspirational Goal; LTAG). Binnen de Raad van ICAO wordt momenteel uitgewerkt hoe dit doel gerealiseerd gaat worden. Helder is dat technologische vernieuwing, duurzame brandstoffen, hernieuwbare energiedragers en efficiënter vliegen belangrijk zijn voor het halen van de LTAG. Nederland hecht veel belang aan het realiseren van deze doelstelling en zet zich hiervoor in in ICAO-verband.
Daarnaast draagt de internationale luchtvaart binnen de Europese Economische Ruimte (EER) direct bij aan de 2030 klimaatdoelstellingen van de EU via het Europese emissiehandelssysteem (EU ETS). Dit betekent dat de luchtvaartmaatschappijen die opereren binnen de EER verplicht zijn om emissierechten aan te schaffen voor de door hen gegenereerde CO2-uitstoot en hierover te rapporteren. Vanaf 2026 stopt de verdeling van gratis rechten en zullen luchtvaartmaatschappijen voor hun volledige uitstoot moeten gaan betalen. Omdat het aantal emissierechten onder het EU ETS beperkt is en geleidelijk afneemt in lijn met de Europese klimaatdoelen, draagt luchtvaart per definitie bij aan de Europese klimaatdoelen (en daarmee ook de mondiale doelen). Ook gaat per 2025 RefuelEU Aviation van start. Met deze nieuwe verordening zijn brandstofleveranciers verplicht om een minimum aandeel duurzame luchtvaartbrandstoffen te leveren. Deze verplichte aandelen zullen tot 2050 geleidelijk stijgen, wat leidt tot een vermindering van CO2-uitstoot en tegelijkertijd zorgt voor een gelijk speelveld op EU-niveau.
De luchtvaartsector is in relatie tot andere sectoren relatief moeilijk en duur om te verduurzamen. Daarom zal deze sector ook nog langer in de toekomst ETS-rechten moeten blijven kopen. Op die manier speelt luchtvaart een cruciale rol in de financiering van CO2-reductie in andere sectoren waar CO2 goedkoper en gemakkelijker gereduceerd kan worden.
Bovendien hebben de luchtvaartsector en de overheid gezamenlijke nationale ambities geformuleerd. Deze doelen zijn geconcretiseerd in de Luchtvaartnota en betreffen CO2-reductie binnen de luchtvaartsector. In 2030 dient de CO2-uitstoot maximaal op het niveau van 2005 te zitten, in 2050 dient de CO2-uitstoot gehalveerd te zijn en in 2070 dient er nul CO2-uitstoot te zijn. Het kabinet zal de voortgang hierop blijven monitoren.
Bent u bereid om vanuit uw portefeuille luchtvaart eerlijk bij te laten dragen aan het halen van de klimaatdoelen? Zo nee, waarom houdt u zich niet aan de afspraken in de basislijn en in het hoofdlijnenakkoord, waarin staat dat internationale afspraken, zoals klimaatafspraken moeten worden nagekomen?
Zie antwoord vraag 38.
Bent u bekend met de vernietigende conclusies van de staatsagent over de betrouwbaarheid van KLM, waarin hij o.a. stelt dat het bedrijf verbloemt, verdraait en misleidt?
Ja, ik ben bekend met de opmerkingen die de staatsagent hierover heeft gemaakt in de vijfde voortgangsrapportage. Deze opmerkingen hebben betrekking op de manier waarop KLM over de naleving van de steunvoorwaarden heeft gerapporteerd in het eigen jaarverslag. Er is in het toenmalige jaarverslag van KLM inderdaad slechts zeer summier stilgestaan bij de door de staatsagent genoemden verbeterpunten. Het is duidelijk dat de KLM de steunvoorwaarden onvoldoende heeft nageleefd. Het kabinet heeft in reactie op de vijfde rapportage van de staatsagent aangegeven teleurgesteld te zijn hierover.
Op basis waarvan vertrouwt u de cijfers en beloftes van KLM nu wel?
Zoals ook in de Kamerbrief van 4 september jl. gecommuniceerd is het maatregelenpakket niet vrijblijvend. Het kabinet wil dat de geluidbelasting in de omgeving van Schiphol daadwerkelijk afneemt. Daarom vindt het kabinet het belangrijk dat hier duidelijke en bindende afspraken over worden gemaakt met de sectorpartijen. De gesprekken met sectorpartijen over de inhoud en naleving van deze afspraken worden momenteel gevoerd. KLM en Schiphol hebben op 4 september per brief aangegeven dat zij ook bereid zijn om dergelijke afspraken te maken. Deze brieven zijn als bijlagen bij de Kamerbrief gevoegd.16 Zodra de uitkomst van deze gesprekken vast staat, wordt de Kamer hier over geïnformeerd.
Gelet op het feit dat de berekende aantallen vliegbewegingen allemaal gebaseerd zijn op een gemiddelde geluidsbelasting, en bewoners en wetenschappers allemaal aangeven dat je niet wakker wordt van een papieren gemiddelde, maar van een daadwerkelijk vliegtuig dat passeert: beseft u dat door zoveel (nacht)vluchten te blijven toestaan, er in de praktijk geen enkele afname van hinder zal optreden?
Nachtvluchten kunnen leiden tot (ernstige) slaapverstoring. Daarom spant het kabinet zich in om hinder in de nacht te beperken. Onlangs heeft het kabinet een pakket aan maatregelen genotificeerd bij de Europese Commissie. In dit maatregelenpakket is een aantal maatregelen opgenomen die specifiek zijn gericht op de nachtperiode. Ten eerste is opgenomen om het aantal toegestane vluchten in de nacht te verlagen van 32.000 naar 27.000, ten tweede om lawaaiige toestellen in de nacht te weren en daarnaast zet KLM stillere vliegtuigen in de nacht in. Met deze maatregelen wordt het geluidsdoel voor de nacht, een afname van 15% ernstig slaapverstoorden, ruimschoots gehaald.
Hoe reageert u op het perspectief van omwonenden en wetenschappers dat stillere vliegtuigen in praktijk weinig tegen hinder helpen, omdat ook een iets stiller vliegtuig de rust verstoort en met stillere vliegtuigen maatschappijen vaker gaan vliegen, wat juist de geluidshinder vergroot?
Het vliegen met stillere toestellen, draagt bij aan het verminderen van de gemiddelde geluidsbelasting en daarmee ook aan het behalen van het geluidsdoel. Het ministerie is zich ervan bewust dat omwonenden dit in de praktijk anders kunnen ervaren en dat stillere toestellen niet altijd leiden tot minder hinder. Daarom bevat het maatregelenpakket ook een combinatie van geluidsbeperkende maatregelen inclusief een lager maximaal aantal vliegtuigbewegingen op het etmaal en in de nacht.
Bent u het ermee eens dat het resultaat van beleid moet zijn dat er merkbaar veel minder overlast is voor omwonenden én dat er tegelijkertijd veel minder negatieve impact op de gezondheid van burgers, het milieu en het klimaat moet zijn?
Het huidige beleid is het verminderen van de geluidsbelasting met 20% op het etmaal. Dit beleid is erop gericht om de overlast, en daarmee ook de negatieve gezondheidseffecten, voor omwonenden te verminderen.
Bent u bekend met de gezondheidsschade die optreedt door slaapverstoring, en bent u ermee bekend dat die door Schiphol bij minstens 152.000 mensen optreedt? Wat vindt u hiervan en gaat u dit aantal meetbaar flink naar beneden brengen?
Ik ben bekend met de rapportage van het RIVM uit 2019 waarin het aantal berekende ernstig slaapverstoorden rond Schiphol en regionale luchthavens van nationaal belang samen, wordt geschat op bijna 152.000 personen.17 Deze schatting omvat een veel groter gebied dan het gebied met een geluidbelasting van 40 dB (A) Lnight of hoger. Voor Schiphol wordt uitgegaan van het gebied waar de geluidbelasting ten minste 40 Lnight bedraagt. Dit is de advieswaarde voor de nacht uit de WHO-richtlijnen voor omgevingsgeluid en tegelijkertijd is het een waarde die een juridische basis heeft in de zogenoemde gelijkwaardigheidscriteria waar ieder LVB aan moet voldoen. In het gebruiksjaar 2023 was in de omgeving van Schiphol het aantal berekende ernstig slaapverstoorden met een geluidbelasting van 40 dB (A) Lnight of hoger 11.800.18
Het kabinet erkent dat slaapverstoring een negatief effect heeft op de gezondheid van mensen. In het Actieplan omgevingslawaai Schiphol 2024–2029 is voor de planperiode tot 2029 een vermindering van 15 procent van het aantal berekende personen dat in de slaap wordt gestoord, bij een geluidbelasting van 40 dB (A) Lnight of hoger, tot doel gesteld. Om deze afname te realiseren is onlangs een pakket van maatregelen genotificeerd bij de Europese Commissie, waarmee dit geluidsdoel voor de nacht ruimschoots wordt gehaald.
Bent u bekend met het dringende advies van de Vlaamse gezondheidsraad om per direct te stoppen met nachtvluchten op Brussel /Zaventem Airport vanwege de serieuze gezondheidsschade van honderdduizenden omwonenden?7
Ja, ik ben bekend met het advies van De Hoge Gezondheidsraad van België.
Wat vindt u van het advies en welke lessen zijn er te trekken voor Nederland?
Het advies van De Hoge Gezondheidsraad is gebaseerd op een uitgebreide literatuurstudie van bestaande onderzoeken en rapporten naar onder andere de effecten van slaapverstoring. Op basis van deze wettenschappelijke inzichten doet de Hoge Gezondheidsraad de beleidsaanbeveling voor een volledig verbod op nachtvluchten op Brussel/Zaventem Airport tussen 23.00 en 07.00 uur vanuit gezondheidsperspectief. Het is aan de overheid om verschillende aspecten van vliegverkeer (internationale verbondenheid, gezondheidsschade, economie, etc.) te wegen en daarover een besluit te nemen. Dit heeft de Vlaamse overheid gedaan en heeft de aanbeveling voor een nachtsluiting niet overgenomen. Voor Schiphol loopt er momenteel een impactanalyse naar o.a. een (gedeeltelijke) nachtsluiting.
Weet u welke gezondheidsschade Schiphol oplevert aan de omwonenden? Kunt u daarbij een concrete inschatting maken uitgesplitst naar overlast en stress door continue herrie overdag, de schade door verstoringen in de nacht en de schade van de kankerverwekkende stoffen, zoals benzeen, zwavel, formaldehyde en ultrafijnstof?
Het ministerie heeft het RIVM opdracht gegeven om de hinder en slaapverstoring in beeld te brengen voor alle burgerluchthavens. Het Ministerie van Defensie heeft een vergelijkbare opdracht gegeven voor militaire luchthavens, ook die met civiel medegebruik. Het RIVM maakt daarbij, in overleg met de GGD-en, gebruik van de Gezondheidsmonitor 2024. De gegevens worden in de periode september – december 2024 verzameld en daarna door het CBS verwerkt, voordat RIVM en GGD-en hiermee verder gaan. Medio 2025 zal de Kamer geïnformeerd worden over het verloop van dit onderzoek.
Er zijn in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat in de afgelopen jaren verschillende onderzoeken uitgevoerd naar de effecten van de luchtvaart op de lokale luchtkwaliteit. Het relatieve aandeel van de luchtvaart aan de emissies en concentraties op en rondom Schiphol is klein. Daarnaast blijven de gemeten emissies en concentraties onder de advieswaarden en normen geldend in de EU. Het RIVM heeft een internationaal uniek onderzoek uitgevoerd naar de effecten van ultrafijn stof op de gezondheid en concludeert dat er geen oorzakelijk verband kan worden vastgesteld tussen de blootstelling aan ultrafijn stof en gezondheidseffecten, omdat daarvoor meerdere studies van verschillende onderzoekers in meerdere regio’s of landen nodig zijn. Voor ultrafijnstof van vliegverkeer en gezondheidseffecten zijn die er (nog) niet.
Wanneer is het laatste nationale gezondheidsonderzoek geweest naar de totale gezondheidsschade van de luchtvaart?
De GGD-en hebben gegevens verzameld over de hinder en slaapverstoring door vliegverkeer bij verschillende luchthavens met de Gezondheidsmonitor 2020. In opdracht van het ministerie is daarover een rapport geschreven.20 In de voortgangsbrieven in het kader van het (inmiddels afgeronde) Programma Aanpak Meten Vliegtuiggeluid (PAMV) is aangegeven periodiek gezondheidsonderzoek uit te voeren die gezondheidseffecten in beeld brengt. Het RIVM heeft het ministerie geadviseerd daarvoor de Gezondheidsmonitor te gebruiken. De Gezondheidsmonitor wordt eens in de 4 jaar afgenomen, en biedt door de structurele en wetenschappelijk aanpak een goede vergelijkingsbasis hoe de hinder en slaapverstoring zich over de tijd heen ontwikkelt. De eerstvolgende meting voor de GGD gezondheidsmonitor vindt op dit moment plaats.
Kunt u het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport opdracht geven zo spoedig mogelijk een nieuwe nationale studie te doen via de Gezondheidsraad naar de verschillende gezondheidseffecten van de luchtvaart in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet ziet momenteel geen aanleiding voor aanvullend onderzoek door de Gezondheidsraad. In het kader van de Programmatische Aanpak Meten Vliegtuiggeluid (PAMV) is in 2019 veel informatie over de gezondheidseffecten van geluidhinder bekend geworden.21 Aanvullend daarop wordt door het RIVM de ontwikkeling van de belangrijkste gezondheidseffecten – hinder en slaapverstoring – over de tijd gemonitord. Daarnaast loopt er een onderzoek van de GGD’s en het RIVM naar zogenoemde blootstelling-responsrelatie. Dit gaat over het effect van vliegtuiggeluid op de hinder en gezondheid. Dit onderzoek wordt begin 2026 afgerond.
Ook voor wat betreft de gezondheidseffecten van luchtverontreinigende stoffen lopen er nog onderzoeken. Een voorbeeld hiervan is de in opdracht van IenW, door het RIVM opgestelde validatiecommissie die toezicht houdt op een aantal onderzoeken naar de effecten van vliegtuigemissies op de gezondheid van de medewerkers op de luchthaven. Het eerste blootstellingsonderzoek is inmiddels afgerond en momenteel loopt er nog een dwarsdoorsnedeonderzoek, waarvan de resultaten medio 2025 worden verwacht.
Aangezien u erkent dat de nieuwe berekeningen waarop u uw beleid baseert instabiel zijn, kunt u ervoor zorgen dat de Kamer wel de juiste berekeningen krijgt voor het aankomende commissiedebat Luchtvaart?
Zoals aan de Kamer is gecommuniceerd op 4 september 2024, wordt er gewerkt aan het nalopen van de berekeningen in het kader van de balanced approach-procedure voor Schiphol. Deze controle is van belang voor de zorgvuldigheid en kan nog leiden tot een andere uitkomst. Na de controle zal het definitieve aantal vliegtuigbewegingen worden vastgesteld. Tijdens de begrotingsbehandeling op 10 oktober 2024 is per abuis gemeld dat de berekeningen voor de balanced approach-procedure in de week van 14 tot en met 18 oktober bekend zouden worden. Er wordt momenteel echter nog gerekend. De berekeningen en uitkomsten zullen zo spoedig mogelijk na afronding bekend gemaakt worden. Uiterlijk dit najaar ontvangt de Kamer de definitieve berekeningen.
Bent u bereid om deze schriftelijke vragen met spoed te beantwoorden voor het aankomende commissiedebat Luchtvaart?
Ja.
Het beschermen van burgers, dieren en milieu tegen staalslakken |
|
Ines Kostić (PvdD), Geert Gabriëls (GL), Bart van Kent , Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Onderzoekers waarschuwen: staalslak als bouwstof voldoet niet aan Nederlandse en Europese milieuregelgeving, milieuramp in de maak» en het onderliggende onderzoeksrapport over de juridische status van LD-staalslakken, afkomstig van Stichting Natuurlijk Schoon Eerbeek?1 2
Ja, daarvan heb ik kennisgenomen.
Wat is uw reactie op het onderzoeksrapport van Stichting Natuurlijk Schoon Eerbeek?3
In dit rapport met de titel «LD-staalslakken zijn onder Europese richtlijn en Nederlandse wet een afvalstof gebleven en nimmer een bijproduct of bouwstof geworden» wordt geconcludeerd dat het rechtsoordeel van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat dat staalslakken een bijproduct zijn, onjuist is. Met dit rechtsoordeel zou een afvalstof ten onrechte als bouwstof zijn gekwalificeerd.
De conclusies die worden getrokken over de status en betekenis van het rechtsoordeel en het doel waarmee dit rechtsoordeel is opgesteld zijn onjuist. De kaders voor bouwstoffen gelden zowel voor materialen met als zonder afvalstatus. Een bouwstof (dus ongeacht of het afvalstatus heeft) moet altijd aantoonbaar voldoen aan de normen voor samenstelling en maximale emissie en de toepassing moet binnen de aangegeven kaders plaatsvinden. Daarbij geldt er ook een zorgplicht die een toepasser verplicht om dusdanig rekening te houden met de bijzondere eigenschappen van de bouwstof dat schade aan het milieu wordt voorkomen. Of aan de wettelijke toepassingskaders en zorgplicht wordt voldaan, moet altijd per geval worden bepaald. In de praktijk zijn er situaties geweest waarin de toepassing van staalslakken als bouwstof niet goed is gegaan. Hiertegen kan door het bevoegd gezag handhavend worden opgetreden. Overigens bevat het rechtsoordeel uit 2017 over staalslakken geen generieke uitspraak in de zin dat op grond van dit rechtsoordeel staalslakken altijd de status van bijproduct zouden hebben. Het is aan het lokale bevoegd gezag om dit per specifiek geval te beoordelen.
Dit komt in het onderzoeksrapport niet naar voren. Dit leidt er toe dat er onjuiste conclusies worden getrokken.
Kunt u aangeven welke informatie uit dit rapport bij uw ministerie al bekend was en welke informatie nieuw is?
Er ontbreekt ook informatie in het rapport die betrokken had moeten worden om de juiste conclusies te kunnen trekken:
Deelt u de constatering dat staalslakken een productieresidu zijn? Zo nee, waarom niet?
Een productieresidu is een stof of een voorwerp dat het resultaat is van een productieproces dat niet in de eerste plaats bedoeld is voor de productie van die stof. Van dit materiaal kan vervolgens bepaald worden of het een bijproduct is, in de zin van de Kaderrichtlijn afvalstoffen artikel 5. Deze beoordeling vindt per geval plaats op basis van de bijproductvoorwaarden uit de Kaderrichtlijn afvalstoffen die zijn geïmplementeerd in de Wet milieubeheer.
Om te bepalen of staalslakken een productieresidu zijn, moet dus gekeken worden of ze het resultaat zijn van een productieproces dat niet in de eerste plaats bedoeld is voor de productie van die stof. Aangezien staalslakken ontstaan bij een productieproces dat in de eerste plaats bedoeld is voor de productie van staal, zouden staalslakken gezien kunnen worden als productieresidu. Dit zegt niets over de eventuele bijproductstatus van staalslakken. Die dient apart en per geval beoordeeld te worden.
Deelt u de constatering dat om een productieresidu te mogen gebruiken er speciale voorzorgsmaatregelen moeten worden getroffen vanwege het schadelijke karakter voor het milieu? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw constatering niet dat bij gebruik van een productieresidu er altijd sprake zal zijn van een schadelijk karakter voor het milieu en er daardoor speciale voorzorgsmaatregelen moeten worden getroffen. Om een productieresidu als bijproduct te kunnen gebruiken moet aan de gestelde voorwaarden voor een bijproduct worden voldaan. Een van de voorwaarden die voor het bereiken van de bijproductstatus vervuld moet zijn, luidt nu juist dat «verder gebruik rechtmatig is, inhoudende dat de stoffen, mengsels of voorwerpen voldoen aan alle voorschriften inzake producten, milieu en gezondheidsbescherming voor het specifieke gebruik en dat gebruik niet zal leiden tot over het geheel genomen ongunstige effecten voor het milieu of de menselijke gezondheid» (art. 1.1 lid 4 onder d van de Wet milieubeheer). Is deze voorwaarde niet vervuld, dan is een productresidu geen bijproduct maar een afvalstof en moet op basis van het afvalstoffenrecht worden beoordeeld of nuttige toepassing van die afvalstof mogelijk is of dat deze afvalstof moet worden verwijderd (bijvoorbeeld stort of verbranding).
Erkent u, naar aanleiding van onder andere verschillende reacties uit het land, dat veel mensen zich zorgen maken over staalslakken en het liever niet als bouwstof zien?
Ik weet dat er zorgen zijn over de toepassing van staalslakken als bouwstof. Het is belangrijk om op te merken dat deze zorgen vooral voortkomen uit incidenten met het verkeerd toepassen van staalslakken als bouwstof. De toepassing moet voldoen aan de daarvoor geldende wettelijke kaders om te waarborgen dat de toepassing niet leidt tot schadelijke effecten voor mens en milieu. Dit moet per geval worden beoordeeld en als niet wordt gehandeld in overeenstemming met de wettelijke eisen dan kan daar handhavend tegen worden opgetreden.
Deelt u de constatering van het Europese Hof van Justitie dat staalslakken een afvalstof zijn, omdat ze niet gebruikt kunnen worden zonder verdere behandeling, anders dan bij normale productie gangbaar is?
Het Hof heeft hier geen uitspraak over gedaan. Als een dergelijke zaak aan het Europese Hof zal worden voorgelegd, dan zal het Hof de vraag of staalslakken een afvalstof of niet-afvalstof zijn, beoordelen aan de hand van hetgeen is bepaald in artikel 5 van de Kaderrichtlijn afvalstoffen over de bijproductstatus.
Wat is uw reactie op de conclusie dat staalslakken een afvalstof zijn en geen bijproduct/bouwstof in de zin van de Wet milieubeheer?
Deze conclusie is niet juist, omdat een generieke uitspraak over de afvalstatus van materialen niet mogelijk is. Dit zal van geval tot geval moeten worden bekeken.
Concludeert u op basis van het onderzoek van Natuurlijk Schoon Eerbeek dat staalslakken juridisch niet ingezet kunnen worden als bouwstof? Zo nee, welke wetenschappelijke en juridische onderbouwing heeft u daarvoor?
Die conclusie kan niet worden getrokken. De kaders voor bouwstoffen gelden, zoals aangegeven, voor materialen met en zonder afvalstatus. Een bouwstof (dus ongeacht de afvalstatus) moet altijd aantoonbaar voldoen aan de normen voor samenstelling en maximale emissie uit de Regeling bodemkwaliteit 2022 (Rbk 2022) en de toepassing moet binnen de aangegeven kaders uit het Besluit activiteiten leefomgeving plaatsvinden. Daarbij geldt er ook een zorgplicht die een toepasser verplicht om dusdanig rekening te houden met de bijzondere eigenschappen van de bouwstof dat schade aan het milieu wordt voorkomen.
Klopt het dat de beoordeling of iets een afvalstof of bijproduct is vanuit Europa wordt bepaald en het niet aan de lokale overheid is om elk individueel geval apart te oordelen? Zo nee, hoe zit dat dan precies?
De kaders voor de beoordeling of een materiaal een afvalstof of bijproduct is, zijn Europees vastgesteld in de Kaderrichtlijn afvalstoffen. Deze richtlijn bevat voorwaarden om vast te stellen of er sprake is van een bijproduct en deze beoordeling dient per geval plaats te vinden. De Kaderrichtlijn afvalstoffen is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Het is aan het bedrijf om aan te tonen dat, en aan het bevoegd gezag om te toetsen of, aan de bijproductvoorwaarden is voldaan en geen sprake is van een afvalstof. In de Wet milieubeheer (art. 18.2a t/m d) en de Omgevingswet (art. 18.2) is geregeld welke bevoegd gezagen de verantwoordelijkheid hebben om hierop toe te zien, gekoppeld aan de diverse wettelijke voorschriften en regels die op afvalstoffen van toepassing zijn. Waar het gaat om export van afvalstoffen (Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen) is de ILT het bevoegd gezag (art. 18.2b Wm), in andere gevallen is dat de gemeente, provincie en/of het waterschap.
Zijn er voorschriften voor de gebruiker hoe staalslak veilig toegepast kan worden en, zo ja, hoe zien die er precies uit en hoe worden die in praktijk overgebracht naar gebruikers?
Een bouwstof moet altijd voldoen aan de normen voor samenstelling en maximale emissie uit de Regeling bodemkwaliteit 2022. Verder gelden inhoudelijke voorschriften uit het Besluit activiteiten leefomgeving. Het gaat hierbij om functionele toepassing en hoeveelheid, terugneembaarheid en verwijderplicht. Bovendien geldt er nog een zorgplicht die de toepasser verplicht om dusdanig rekening te houden met de bijzondere eigenschappen van het materiaal zodat schade aan het milieu wordt voorkomen.
De Rbk 2022 schrijft voor dat de producent of leverancier van bouwstoffen in de milieuverklaring bodemkwaliteit eventuele voorwaarden en beperkingen moet vermelden die door de toepasser in acht moeten worden genomen. Deze toepassingsvoorwaarden kunnen bijvoorbeeld gaan over het beperken van intredend regenwater en het voorkomen van het afstromen van water dat in contact is geweest met staalslakken naar klein oppervlaktewater. Op deze manier is gewaarborgd dat de toepasser, die over de milieuverklaring moet beschikken, bekend is met deze informatie en dat hiermee rekening wordt gehouden. In de toelichting bij de Rbk 2022 wordt in dit verband expliciet gewezen op de incidenten die zich hebben voorgedaan met staalslakken10.
Ook kunnen er sinds de invoering van de Omgevingswet aanvullende regels worden gesteld vanuit lokale regelgeving.
Hoe kunnen staalslakken op de juiste manier afgedekt worden waarbij wetenschappelijk gegarandeerd kan worden dat ze niet in contact komen met water, regenwater en grondwater?
Staalslakken worden op verschillende locaties, in verschillende toepassingen gebruikt en hiervoor zijn verschillende producten waarin staalslakken zijn verwerkt op de markt. Problemen ontstaan vooral bij grootschalige toepassingen in combinatie met afspoeling naar kleine volumes water.
De producent en/of leverancier kent de eigenschappen van deze producten, de toepassingen waarvoor ze geschikt zijn en of er bepaalde voorzorgsmaatregelen nodig zijn. Zoals bij het antwoord op vraag 11 ook is aangegeven is de producent of leverancier verplicht om informatie te verstrekken over de voorwaarden en beperkingen zodat de toepasser hier in het kader van het voldoen aan de zorgplicht kennis van kan en zal moeten nemen.
Bovendien is er een circulaire «Toepassing van staalslak en hoogovenslak(zand) als bouwstof in een werk»11 waarin aandacht gevraagd wordt voor de specifieke eigenschappen van staalslakken en de risico’s die hiermee gepaard gaan. Deze circulaire is in 2005 opgesteld en heeft op 8 mei 2024 een update gekregen.
Zijn er wettelijke regels voor het afdekken van staalslak? Zo ja, is die manier toegepast bij alle gevallen waar tot nu toe verontreiniging is geweest? En wilt u per geval aangeven in hoeverre dat is gelukt, zoals bijvoorbeeld in Beverwijk (Aagtenbelt), Spijk en Eerbeek?
Er zijn geen specifieke wettelijke regels voor het afdekken van staalslakken. Wel is er een zorgplicht die de toepasser verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden verlangd om te voorkomen dat er schade ontstaat aan het milieu of de gevolgen daarvan ongedaan te maken. Het afdekken van staalslakken kan deel uitmaken van deze maatregelen.
Klopt het dat afdekking met fijn gemalen staalslak die een harde koek zou vormen in de praktijk niet werkt en ook een leeflaag onvoldoende is, omdat het water doorlaat?
Door carbonatatie van fijnkorrelige staalslak (een reactie onder invloed van water en lucht) kan bovenop een partij staalslakken een harde laag ontstaan. Die laag vermindert de hoeveelheid regenwater die de onderliggende staalslak kan bereiken. Een leeflaag kan daar ook aan bijdragen.
Als de staalslak niet van homogene kwaliteit is en geen of weinig fijne fractie bevat, kan dat effect minder zijn.
Wat zijn de concrete risico's van zware metalen in staalslak voor het milieu en de volksgezondheid, en hoe worden deze risico’s gemonitord?
Bij de toepassing van staalslak kan als gevolg van de uitspoeling van vrije kalk de zuurgraad van grondwater of van bijvoorbeeld een nabij gelegen sloot afnemen (verhoging van de pH-waarde). Grond of water met hoge pH-waarden kan in directe zin schadelijk zijn voor organismen die hiermee in aanraking komen. In extreme situaties kan deze uitspoeling o.a. leiden tot vissterfte en risico’s voor de gezondheid van mensen en dieren die met dit water in aanraking komen.
Hoge pH-waarden kunnen ook leiden tot indirecte effecten door mobilisatie van stoffen die van nature, of als gevolg van bodemverontreiniging, reeds in de bodem aanwezig zijn. Ook kunnen uit staalslak door uitloging metalen vrijkomen. Deze stoffen kunnen nadelige effecten hebben op het bodem- en grondwaterecosysteem en, indirect, via drainage op waterlopen op het oppervlaktewaterecosysteem. Bovendien kunnen metalen die in het grondwater terecht komen op termijn private en publieke drinkwaterbronnen bereiken.
Opwaaiend stof, wat vooral optreedt tijdens de realisatiefase van een toepassing, kan leiden tot bloedneuzen, irritatie van de huid, ogen en de luchtwegen12.
Wanneer staalslakken niet op de juiste manier worden toegepast, kunnen bovengenoemde effecten optreden. De mate waarin deze dan optreden, is afhankelijk van diverse factoren, zoals de omvang van het werk, het ontwerp van het werk, de omvang en de mate van doorstroming van het aanwezige (oppervlakte)water.
Als er in een specifiek geval het vermoeden bestaat dat er risico’s optreden, kan het bevoegd gezag bepalen dat er moet worden gemonitord.
Hoe verhouden de huidige normen voor de samenstelling en uitloging van staalslak zich tot de normen die zijn vastgesteld onder de Kaderrichtlijn Water?
De normen voor staalslakken zijn gebaseerd op risico’s voor het bodemecosysteem. In de Kaderrichtlijn Water zijn geen normen voor de samenstelling en uitloging van staalslakken vastgesteld.
Bent u ervan op de hoogte dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft opgemerkt dat staalslakken in toenemende mate in grootschalige toepassingen worden verwerkt en dat risico's voor milieu en gezondheid het grootst zijn bij zulke grootschalige toepassingen?
Ja, daar ben ik mee bekend. In de literatuurstudie naar de milieuhygiënische risico’s van LD-staalslakken brengt het RIVM de risico’s van het gebruik van zandvervangende staalslakken in grootschalige toepassingen (aanvullingen en ophogingen) in kaart. Het RIVM concludeert dat er meerdere risico’s zijn bij het toepassen van staalslakken in grote hoeveelheden en in dikkere lagen dan bij het opstellen van de wetgeving het uitgangspunt was.
De resultaten van deze studie waren reden voor ILT om een Signaalrapportage staalslakken uit te brengen. In deze Signaalrapportage van april 2023 gaf de ILT aan dat staalslakken de afgelopen jaren grootschalig toegepast zijn op verschillende locaties en dat de verwachting is dat dit ook de komende jaren zal gebeuren.
Bent u het er dan mee eens dat het niet wenselijk is, als er prikkels zijn die grootschalige toepassingen van staalslakken steeds verder aanjagen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet wenselijk dat er prikkels zijn waardoor toepassers gestimuleerd worden grootschaliger toe te passen dan nodig is.
Deelt u de constatering dat de realiteit waarin afnemers zelfs geld toe krijgen om staalslakken grootschalig af te nemen en toe te passen niet in het voordeel werkt van zorgvuldig beleid dat de gezondheid en het milieu zou moeten beschermen?
De wettelijke kaders zijn leidend en gericht op het beschermen van de gezondheid en het milieu. Grootschaliger toepassen dan nodig past niet binnen de wettelijke kaders. Prikkels die hiertoe leiden, zijn niet wenselijk.
Bent u bereid om uw «rechtsoordeel» van 22 september 2017 te heroverwegen en een nieuw beleidsstandpunt over LD-staalslakken in te nemen, dit mede gezien in het licht van de veranderde maatschappelijke opvattingen over het gebruik van staalslakken? Zo nee, waarom niet?
Rechtsoordelen waren opinies van IenW die tot 2019 konden worden aangevraagd. Het zijn casus-en tijdspecifieke, niet-juridisch bindende adviezen. Er is gekeken naar de feiten en omstandigheden van het geval zoals die op dat moment golden. In een rechtsoordeel is nadrukkelijk een disclaimer opgenomen dat het rechtsoordeel is gebaseerd op de door de aanvrager aangeleverde feiten en omstandigheden en dat bij gewijzigde feiten en omstandigheden het rechtsoordeel achterhaald kan zijn en daardoor niet meer geldt. Dat is ook het geval bij bijvoorbeeld gewijzigde wet- en regelgeving en nieuwe jurisprudentie. Vermeld is dat het de verantwoordelijkheid is van de verzoeker om zich van deze wijzigingen op de hoogte te stellen. Het rechtsoordeel is dus nadrukkelijk geen generieke uitspraak van het ministerie dat staalslakken altijd de bijproductstatus hebben. Zoals al eerder aangegeven, zijn generieke uitspraken niet mogelijk omdat er per geval (door de houder) aangetoond en (door het bevoegd gezag) beoordeeld moet worden of aan de voorwaarden is voldaan. Het rechtsoordeel is daarvoor bedoeld als hulpmiddel.
Bent u bereid het gebruik en de toepassing van staalslakken op te schorten, totdat Tata Steel/Pelt & Hooykaas onomstotelijk hebben aangetoond dat ze de staalslakken van hun giftige kenmerken hebben ontdaan op een wijze die zich verdraagt met de daarvoor toepasselijke wet- en regelgeving?
Nee. Alle bouwstoffen, dus ook die waarin staalslakken verwerkt zijn, moeten aantoonbaar voldoen aan de normen voor samenstelling en maximale emissie uit de Regeling bodemkwaliteit 2022. Bij de toepassing van staalslakken moeten ook de wettelijke eisen uit het Besluit activiteiten leefomgeving en de zorgplicht in acht worden genomen. Als daaraan niet voldaan wordt, dan kan daartegen worden opgetreden. Dat gebeurt ook, zoals blijkt uit een recente uitspraak van de Raad van State van 28 augustus 2024 over de golfbaan in Spijk. Voorkomen is echter beter dan genezen. Vandaar dat de Rbk 2022 is aangescherpt waar het gaat om de informatie die in de milieuverklaring bodemkwaliteit moet worden opgenomen en is de invoering van een landelijke informatieplicht aangekondigd. In het kader van de herijking van de bodemregelgeving zal ik bezien in hoeverre het wenselijk is de regelgeving nog verder aan te scherpen.
Klopt het dat een toepassingsvoorwaarde bij staalslakken is dat de staalslakken absoluut niet in aanraking mogen komen met hemel-, grond- en oppervlaktewater?
Of een dergelijke voorwaarde nodig is, hangt af van verschillende factoren zoals de toepassing, de eigenschappen van het product dat als bouwstof wordt gebruikt, omstandigheden ter plekke zoals de omvang en doorstroming van het aanwezige oppervlaktewater en de laagdikte van de toepassing.
Wat is uw reactie op de constatering dat sommige overheden weigeren te controleren en te handhaven op deze voorwaarde en zich bijvoorbeeld beroepen op het «rechtsoordeel» van het Rijk van 22 september 2017?
Het is mij niet bekend dat overheden weigeren te controleren en te handhaven.
Wat vindt u ervan dat gemeenten als Beverwijk ervoor kiezen om hun chemisch vervuilde voormalige vuilnisbelten goedkoop af te dekken met staalslakken en licht vervuilde grond, waardoor de vervuiling blijft doorwerken, in plaats van de grond te saneren?4 5
Het is aan het bevoegd gezag ter plaatse om een specifieke situatie te beoordelen.
Bent u het ermee eens dat afnemers, waaronder aannemers en gemeenten, financieel de verkeerde prikkel krijgen op dit moment, door geld toe te krijgen bij het afnemen en toepassen van staalslakken, terwijl een andere oplossing gezonder zou zijn voor mens en milieu?
Meer toepassen dan nodig past niet binnen de kaders van de regelgeving. Wanneer er prikkels zijn die ertoe leiden dat er meer staalslakken dan nodig worden toegepast, is dat onwenselijk.
Wat kunnen het Rijk en/of de provincie juridisch gezien doen (bijvoorbeeld in het kader van interbestuurlijk toezicht) als een gemeente het milieu en de gezondheid van mensen en dieren onvoldoende blijft beschermen?
Het is belangrijk dat de bevoegd gezagen de juiste instrumenten in de gereedschapskist hebben om adequaat in te kunnen grijpen als dat vanuit de bescherming van gezondheid en milieu noodzakelijk is. Ik zet hier extra op in. Vandaar dat de Rbk 2022 is aangescherpt (milieuverklaring bodemkwaliteit) en is aangekondigd een landelijke informatieplicht in te voeren voor de toepassing van staalslakken, zodat bevoegd gezag in de gelegenheid wordt gesteld vooraf te toetsen en gericht te controleren of er voldoende rekening gehouden wordt met de specifieke eigenschappen van het materiaal.
Onder de Omgevingswet kunnen bevoegde gezagen aanvullende regels stellen. Met de herijking van de bodemregelgeving zal ik bezien in hoeverre het wenselijk is de regelgeving nog verder aan te scherpen.
Ook is interbestuurlijk toezicht een beschikbaar instrument. Het Rijk is verantwoordelijk voor het interbestuurlijk toezicht (IBT) op de provincie, de provincie is verantwoordelijk voor het IBT op de gemeente. In uitzonderlijke gevallen kan het Rijk ook IBT inzetten richting de gemeente.
Bent u het ermee eens dat het vervangen van een primaire grondstof onwenselijk is als de te gebruiken secundaire stof al veelvuldig nadelige gevolgen heeft gehad op gezondheid, natuur en het milieu?
Dit kan niet in het algemeen als onwenselijk worden geduid. Het is van belang dat primaire grondstoffen worden uitgespaard en dat afvalstort wordt voorkomen, maar dit mag niet ten koste gaan van de gezondheid, de natuur en het milieu. Daarom moet er, zoals in het antwoord op vraag 5 staat, voor de toepassing van alle bouwstoffen worden voldaan aan de daarvoor geldende wettelijke kaders. Om te voorkomen dat er opnieuw toepassingen buiten de kaders plaatsvinden, zijn er al stappen gezet (zie het antwoord op vraag15 en bekijk ik wat ik nog meer kan doen.
Overweegt u de uitkomst van het onderzoek van Natuurlijk Schoon Eerbeek te betrekken bij de eventueel te maken maatwerkafspraken met Tata Steel over de toekomstige staalslakken (restafval) die bij de productie van groen staal vrijkomen, ter voorkoming van verdere milieuverontreiniging en gezondheidsschade?
Gezien de onderhandelingspositie van de Staat en de mogelijke koersgevoeligheid van de informatie over de onderhandelingen, kan ik in het openbaar niet ingaan op de voorwaarden van de mogelijke afspraken tussen Tata Steel en de Staat.
In het algemeen kan ik zeggen dat Tata Steel niet de enige bron van staalslakken is. De kaders voor de toepassing van staalslakken gelden voor álle staalslakken, en daarmee ook de aanpassingen zoals de aanscherping van de eisen voor de milieuverklaring bodemkwaliteit.
Kunt u precies uitleggen hoe u verwacht dat er geen schade aan het milieu en de gezondheid van mensen en dieren plaatsvindt door staalslakken in de toekomst, als nu al blijkt dat het moeilijk te controleren is, dat het vaak misgaat en dat de gemeenten en omgevingsdiensten een tekort aan capaciteit hebben om goed te kunnen controleren en te handhaven?
Staalslakken kunnen veilig worden toegepast, mits dat binnen de kaders van de regelgeving gebeurt. Dat is primair de verantwoordelijkheid van de toepasser. Zoals in het antwoord op vraag 26 is aangegeven, zijn er stappen gezet om adequate toepassingen beter te kunnen waarborgen en ben ik momenteel in het kader van de herijking van de bodemregelgeving bezig om te kijken wat ik nog meer kan doen.
Bent u het ermee eens dat bij het huidige gebruik van staalslakken over het geheel genomen niet kan worden uitgesloten dat er ongunstige effecten optreden voor het milieu of de menselijke gezondheid?
Risico’s zijn nooit uit te sluiten, maar deze moeten zo klein mogelijk zijn. Staalslakken kunnen veilig worden gebruikt wanneer toepassers binnen de kaders van de regelgeving blijven en rekening houden met de bijzondere eigenschappen van het materiaal. In het kader van de herijking van de bodem wet- en regelgeving kijk ik hoe ik dit beter kan borgen.
Is er recentelijk wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd naar de langetermijneffecten van staalslak op het milieu en de gezondheid? Zo ja, kunt u de bevindingen toelichten?
De literatuurstudie16 naar de milieuhygiënische risico’s van LD-staalslakken van het RIVM uit 2023 is een overzichtsstudie waarin relevante onderzoeken naar de eigenschappen en de effecten van staalslakken worden samengevat.
De belangrijkste conclusies met betrekking tot de effecten die kunnen optreden wanneer staalslakken buiten de kaders van de regelgeving worden toegepast, zijn samengevat in het antwoord op vraag 15. De termijn waarover deze effecten plaatsvinden verschilt. Het risico op gezondheidseffecten is bijvoorbeeld aan de orde voor werknemers tijdens de realisatiefase van de toepassing. Met adequate maatregelen kunnen deze gezondheidseffecten worden voorkomen. Effecten van uitloging op het bodemecosysteem kunnen over langere periodes (tientallen jaren) aan de orde zijn. Hoewel water over het algemeen weer neutraliseert in de ondergrond en metalen dan weer neerslaan kan beïnvloeding van drinkwaterbronnen plaatsvinden door transport van metalen in het bovenste grondwater naar het diepe grondwater of het oppervlaktewater. Dit kan eveneens jaren of decennia duren.
Gezien de vele problemen die optreden met staalslak op verschillende locaties, hoe ziet u de toekomst van de toepassing van staalslak als we kijken naar de toekomstige hoeveelheden staalslak die geproduceerd gaan worden?
Zoals ook in de beantwoording van vraag 30 wordt aangegeven, ben ik van mening dat de staalslakken in beginsel veilig kunnen worden toegepast, wanneer toepassers binnen de kaders van de regelgeving blijven en rekening houden met de specifieke eigenschappen van het materiaal. Dit is de verantwoordelijkheid van de toepasser en het is aan het bevoegd gezag om dit te controleren. Om problemen in de toekomst te voorkomen, heb ik stappen gezet om de toepassers en de toezichthouders hier meer handvatten bij te bieden (zie het antwoord op vraag17 en bekijk ik in het kader van de herkijking van de bodemregelgeving wat daarvoor nog meer moet gebeuren.
Welke maatregelen worden er momenteel getroffen om de gezondheid en veiligheid van werknemers te waarborgen die werkzaam zijn met staalslak, gezien de potentiële risico's van blootstelling aan deze stof, en welke stappen worden er ondernomen om de langetermijngevolgen voor deze werknemers te monitoren en te voorkomen?
De werkgever is primair verantwoordelijk voor het bieden van gezonde en veilige werkomstandigheden voor de werknemers. Volgens de Arboregelgeving is de werkgever verantwoordelijk voor het vaststellen van de aard, mate en duur van blootstelling aan alle stoffen die gevaarlijk voor de gezondheid kunnen zijn. Vervolgens moeten maatregelen worden getroffen om blootstelling aan die stoffen weg te nemen of tot het minimale te beperken. Mogelijke maatregelen zijn afhankelijk van de specifieke situatie. Gezien de samenstelling van staalslakken en de toepassingen erg kunnen verschillen, zullen de gezondheidsrisico’s voor werknemers variëren en daarmee ook de maatregelen die werkgevers moeten nemen om werknemers te beschermen.
Bent u bereid om het gebruik van staalslakken te stoppen of op te schorten, tenzij daar waar toegepast onomstotelijk is aangetoond dat er geen sprake is van achteruitgang van de waterkwaliteit en er geen milieu- of gezondheidsrisico’s zijn?
Staalslakken kunnen veilig worden toegepast. Daarbij moeten toepassers binnen de kaders van de regelgeving blijven en rekening houden met de bijzondere eigenschappen van het materiaal. In het kader van de herijking van de bodemregelgeving kijk ik hoe ik dit beter kan borgen, in aanvulling op de maatregelen die er met de Omgevingswet al zijn (milieuverklaring bodemkwaliteit en lokaal maatwerk) en al aangekondigd (landelijke informatieplicht). Het verbieden van het toepassen van staalslakken als bouwstof acht ik daarom niet nodig.
Als u geen algehele stop op het gebruik van staalslakken wilt, bent u dan ten minste bereid om grootschalig gebruik van staalslakken te stoppen, omdat ook volgens de ILT en het RIVM daar de grootste risico's mee gepaard gaan voor het milieu en de gezondheid?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 34.
Bent u bereid om het gebruik van staalslakken te stoppen of op te schorten, zoals eerder verzocht door provincie Zeeland, in ieder geval totdat het lopende onderzoek naar de impact op schaal- en schelpdieren in de Oosterschelde is afgerond en verzekerd is dat staalslakken geen negatief effect hebben op deze dieren?
Er is geen aanleiding om toepassing met staalslakken in de Deltawateren op te schorten of te stoppen. Er zijn diverse onderzoeken uitgevoerd naar de effecten van staalslakken en daaruit blijken geen onaanvaardbare effecten op de waterkwaliteit of ecologie. Ik ken de signalen dat het slecht gaat met verschillende schaal- en schelpdieren in de Oosterschelde en dat er onderzoek gedaan wordt naar de oorzaak. Ik begrijp de zorgen, maar er is geen aanleiding om te veronderstellen dat dit veroorzaakt zou zijn door staalslakken. Natuurlijk houd ik de resultaten van dit onderzoek in de gaten.
Als het antwoord op de drie laatste vragen hierboven nee is, kunt u dan beschrijven hoe u precies in de praktijk gaat garanderen dat er door het gebruik van staalslakken geen schade ontstaat aan de gezondheid van mensen en dieren en de waterkwaliteit en dat de waterkwaliteit niet verslechtert?
Ten eerste geeft de regelgeving kaders zodat toepassingen veilig kunnen plaatsvinden en dat bevoegd gezag hierop kan toezien en handhavend optreden indien nodig. Sinds 1 januari 2024 is het met de invoering van de Regeling bodemkwaliteit 2022 verplicht voor de producent of leverancier van bouwstoffen om in de milieuverklaring bodemkwaliteit eventuele voorwaarden en beperkingen te vermelden die door de toepasser in acht moeten worden genomen. In het kader van de zorgplicht moet de toepasser daar dan naar handelen. Verder heb ik een informatieplicht aangekondigd voor staalslakken. Deze gaat naar verwachting in per 1 januari 2026. Tot die tijd heb ik opdrachtgevers en toepassers opgeroepen om voorafgaand aan de toepassing op vrijwillige basis in contact te treden met bevoegd gezag.
Bovendien bekijk ik in het kader van de herijking van de bodemregelgeving hoe ik beter kan borgen dat toepassers voldoende rekening houden met de bijzondere eigenschappen van bouwstoffen.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja, de vragen zijn afzonderlijk beantwoord.
Een brand op een balkon waar een lhbti+ vlag hing |
|
Ines Kostić (PvdD), Songül Mutluer (PvdA) |
|
David van Weel (minister ) , Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het akelig gebeuren in Breda waar, waarschijnlijk door brandstichting, een brand uitbrak op een balkon waar een lhbti+ vlag hing en waarbij het appartement volledig uitbrandde?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de brandstichting volgens politie mogelijk te maken had met de regenboogvlag?
Het is zorgwekkend en boosmakend wanneer een voorwerp zoals een regenboogvlag object van haat wordt. Voor mij staat de regenboogvlag in de eerste plaats voor het idee dat iedereen openlijk moet kunnen houden van wie die wil houden en daar ook in vrijheid uiting aan moet kunnen geven, zonder bang te hoeven zijn voor geweld, vandalisme, discriminatie of andere negatieve of hatelijke uitingen. Wel moet ik hierbij de kanttekening plaatsen dat het onderzoek nog loopt en het voorbarig is om nu al conclusies te trekken uit dit specifieke incident.
Deelt u de mening dat een ieder mag zijn wie hij/zij/die wil zijn en dat als iemand ervoor kiest om een regenboogvlag op te hangen, dat moet kunnen zonder gevaar?
Ja, die mening deel ik. Het is van groot belang dat iedereen in Nederland, dus ook lhbtiq+ personen, zich veilig en geaccepteerd voelen. Iedereen moet kunnen zijn wie die wil zijn en iedereen moet op een veilige manier kunnen deelnemen aan onze samenleving. Het ophangen van een regenboogvlag is een vrijheid waar niet aan getornd mag worden.
Welke nazorg is geboden aan het betreffende slachtoffer van dit misdrijf?
Na de brandstichting hebben zowel de wethouder als de burgemeester van gemeente Breda een gesprek gevoerd met het slachtoffer om de situatie te bespreken en ondersteuning te bieden. Ook COC Tilburg-Breda e.o. staat in nauw contact met het slachtoffer en onderhoudt regelmatig overleg. Verder worden slachtoffers van strafbare feiten bij het doen van aangifte gewezen op ondersteuning door Slachtofferhulp Nederland. Vanwege de privacy en de veiligheid van het slachtoffer doe ik geen verdere uitspraken over deze specifieke zaak.
Welke acties worden thans genomen om dit soort haatmisdrijven, die aan het toenemen zijn, richting lhbti+ personen te voorkomen?
Acties vinden op allerlei niveaus plaats. Maatschappelijke organisaties, zoals het COC en andere aan de lhbtiq+ gemeenschap gelieerde organisaties, spelen daarbij een belangrijke rol. De overheid ondersteunt hen bijvoorbeeld via strategische partnerschappen. Zo werken ze aan maatschappelijke acceptatie, gelijke behandeling en veiligheid van lhbtiq+ personen.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap werkt vanuit haar portefeuille aan het bevorderen van veiligheid en acceptatie van lhbtiq+ personen. Dit gebeurt onder andere door in te zetten op burgerschapsonderwijs. Scholen moeten via burgerschapsvorming aandacht besteden aan het bijbrengen van kennis van en respect voor verschillen, onder meer voor seksuele diversiteit. Het Expertisepunt Burgerschap biedt handvatten en informatie voor scholen over hoe zij hun burgerschapsopdracht en onderwijs vorm kunnen geven.
Daarnaast steunt de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de Stichting School en Veiligheid (SSV), een organisatie die zich inzet voor een sociaal veilig schoolklimaat. Dat doen ze onder andere door het geven van actuele informatie en deskundig advies aan scholen via hun website, trainingen, conferenties en een adviespunt.
Verder biedt COC Nederland ondersteuning aan scholen door bijvoorbeeld het faciliteren van Gender & Sexuality Alliances (GSA’s), het organiseren van Paarse Vrijdag en het opbouwen van een docentennetwerk. Ook laat de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een onderzoek uitvoeren naar de dalende acceptatie van lhbtiq+ personen in Nederland.
Maakt u zich ook zorgen over de toename van discriminatie en geweld tegen lhbti+ personen, ook nu niet alle gemeenten en provincies regenbooggemeenten zijn en lang niet alle gemeenten en provincies hier beleid op maken?
Ja, ik maak me zorgen en vind het feit dat er nog steeds zoveel discriminatie van en geweld tegen lhbtiq+ personen plaatsvindt onacceptabel.
Op dit moment zijn er 55 gemeenten die meedoen aan het programma regenboogsteden, en het worden er steeds meer. Dat is een positieve ontwikkeling. Maar belangrijker is dat er in heel Nederland beleid is dat erop gericht is dat iedereen veilig kan zijn, ongeacht wie je bent of van wie je houdt.
Wat gaat u de komende tijd doen om alle gemeenten en provincies te verleiden en ertoe te bewegen om acties te ondernemen voor de veiligheid van lhbti+ personen en daar beleid op te maken? Wat gaat u doen als ze dat weigeren of daar niet toe in staat zijn?
Laat mij beginnen te stellen, dat de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en ik de 55 gemeenten in het programma Regenboogsteden steunen. De Regenboogsteden zetten zich in voor het verbeteren van de sociale acceptatie en veiligheid van lhbtiq+ personen. Zij ontvangen hiervoor een financiële bijdrage, en worden daarnaast ook inhoudelijk geadviseerd door kennisinstituut Movisie.
Daarnaast zijn er nog veel meer gemeenten die zelfstandig lhbtiq+ beleid ontwikkelen en zich tot Regenbooggemeente hebben uitgeroepen. De uitwisseling van kennis en de verbinding tussen de Regenboogsteden en de zelfstandige gemeenten worden gefaciliteerd door Movisie. In totaal komen we daarmee in Nederland op meer dan 100 steden die actief bezig zijn met acceptatie en veiligheid van lhbtiq+ personen.
Alle gemeenten kunnen gebruik maken van de vrij toegankelijke handreikingen op de website van Movisie voor het maken van lhbtiq+ beleid op gemeentelijk niveau.
Ik juich toe dat gemeenten zich inzetten voor lhbtiq+ personen, ofwel via het programma Regenboogsteden, dan wel als zelfstandige regenbooggemeente. Het is uiteindelijk aan gemeenten zelf om een Regenboogstad te worden.
Welke aanvullende acties gaat u de komende tijd zelf ondernemen om de veiligheid van lhbti+ personen te waarborgen, zowel preventief als repressief? Meer specifiek, welke investeringen gaat u doen in het onderwijs, juist nu blijkt dat de acceptatie van lhbti+ personen onder jongeren aan het afnemen is?
Uit de GGD Jeugdmonitor blijkt dat in een aantal regio’s in Nederland minder jongeren hebben gezegd dat ze homoseksualiteit normaal vinden dan in voorgaande jaren. Het is belangrijk om te melden dat het om een enkele vraag ging in een deel van de GGD regio’s, en dat dit dus geen uitgebreid onderzoek naar acceptatie van lhbtiq+ personen is geweest, en ook niet representatief is voor heel Nederland.
Dat gezegd hebbende is het duidelijk dat er nog steeds te veel incidenten plaatsvinden richting lhbtiq+ personen in Nederland. Vanaf dit najaar zal ik daarom samen met de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een vervolginzet vormgeven, gericht op het bevorderen van de veiligheid van de lhbtiq+ gemeenschap. Het is van belang om daarbij naar oorzaken van gedrag te kijken, zodat het ongewenste gedrag bij de wortel aangepakt kan worden. Naar deze zaken gaat de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap dan ook onderzoek doen, in samenspraak met het COC. De onderzoeksopdracht wordt dit najaar door de Staatssecretaris uitgezet. De resultaten van dit onderzoek worden verwacht voor de zomer van 2025. Daarnaast gebeurt er al veel in het kader van het onderwijs. Zo wordt er hard gewerkt om het Wetsvoorstel Vrij en Veilig Onderwijs uiterlijk 2025 bij uw Kamer in te dienen. Dit wetsvoorstel stelt verschillende maatregelen om de veiligheid op scholen te verbeteren. Ook is de wegwijzerwebsite www.jouwveiligeschool.nl opgericht, waarop scholen informatie kunnen vinden om de sociale veiligheid van leerlingen te bevorderen. Verder ondersteunt het kabinet verschillende organisaties, zoals SSV en COC, waarbij scholen terecht kunnen voor ondersteuning en advies op het gebied van sociale veiligheid en acceptatie van lhbtiq+ leerlingen.
Voor de repressieve kant verwijs ik naar het initiatiefwetsvoorstel discriminatoir aspect als strafverzwaringsgrond (35 709) dat bij de Tweede Kamer aanhangig is. De initiatiefnemers hebben beoogd de wettelijke strafverzwaringsgrond die in dat voorstel van toepassing zal zijn bij strafbare feiten met een discriminatie-aspect, nauw te laten aansluiten bij het discriminatie-aspect dat in het huidige strafvorderingsbeleid van het openbaar ministerie aanleiding geeft om een hogere straf te eisen.
Wanneer verschijnt het nieuwe actieplan tegen geweld tegen lhbti+ personen?
De evaluatie van het Actieplan Veiligheid LHBTI 2019–2022 is op 14 mei 2024 aan de Kamer aangeboden. Een van de kritiekpunten uit de evaluatie was dat de samenhang in dat actieplan ontbrak. Dat nemen we ter harte. Daarom hechten de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en ik aan een zorgvuldig proces. Dit najaar wordt een project gestart dat moet resulteren in een vervolgaanpak. Wij verwachten uw Kamer daar komend voorjaar verder over te kunnen informeren.
Bent u voornemens om de afspraken uit het Regenboog Stembusakkoord 2023 over de aanpak van discriminatie en geweld tegen de regenbooggemeenschap uit te voeren, waaronder een toename van 4 naar 40 discriminatierechercheurs, meer tijd en geld voor de roze in blauw- politieteams, verplichte aanpak van discriminatie op de politieacademie en meer tijd, beleid en capaciteit voor de aanpak van online discriminatie? Zo ja, op welke wijze en wanneer?
In het hoofdlijnenakkoord en regeerprogramma heeft het kabinet aangekondigd dat er maatregelen worden genomen tegen geweld gericht tegen lhbtiq+-personen. Zoals reeds aangegeven in mijn antwoord op vraag 8 zal ik samen met de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vanaf dit najaar aan een vervolginzet vormgeven. Ten aanzien van online discriminatie zal door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dit najaar een plan van aanpak aan uw Kamer toegestuurd worden.
Ten aanzien van de discriminatierechercheurs, de roze in blauw- politieteams en de verplichte aanpak van discriminatie op de politieacademie kan ik uw Kamer het volgende meegeven. Momenteel worden stappen gezet om het Expertise Centrum Aanpak Discriminatie-Politie (ECAD-P) structureel in te bedden in de politieorganisatie. In het regeerakkoord staat dat het kabinet het ECAD-P structureel zal gaan financieren. Met dit besluit wordt ruimte gemaakt voor verdere besluitvorming over de toekomstige vormgeving van deze werkwijze en inrichting van het ECAD-P binnen de politie. Ik zal uw Kamer hierover informeren in het tweede halfjaarbericht politie 2024. Roze in blauw netwerk is onderdeel van het Netwerk Divers Vakmanschap (NDV). Voor alle teams binnen het NDV van de politie is een korpsregeling vastgesteld; hierin staat beschreven hoeveel diensttijd de NDV-leden kunnen inzetten voor hun werkzaamheden van het NDV. Voor wat betreft de politieacademie: de aanpak van discriminatie en racisme is een standaard onderdeel van het curriculum op de politieopleiding.
Op welke wijze geeft u uitvoering aan de motie van de leden Mutluer en Westerveld over nader onderzoek doen naar intersectionele vormen van discriminatie en oplossingsrichtingen?2
In 2021 zijn in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kennistafels georganiseerd over hoe een intersectionele benadering de preventieve aanpak van racisme en discriminatie kan versterken. De inzichten gaven aanleiding om verder te verkennen hoe intersectioneel denken en werken kan worden versterkt bij Rijksambtenaren in het domein van de discriminatie en racisme aanpak. In opdracht van de voormalig Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Sociale Zaken en Werkgelegenheid is door Expertisecentrum Diversiteitsbeleid (ECHO) de Pilot intersectionele blik in de discriminatie aanpak ontwikkeld en uitgevoerd.
Op het gebied van emancipatie is de inzet om te kijken naar groepen van mensen die op verschillende assen kunnen afwijken van de geldende norm. Zo hebben de Emancipatiemonitor en Lhbtiq+-monitor expliciet aandacht voor vrouwen en lhbtiq+ personen met- en zonder beperking. Ook voor de monitor over representatie in de media streeft het kabinet ernaar om meerdere achtergrondkenmerken in kaart te brengen. De eerstvolgende editie van de monitor, die begin november 2024 uitkomt, kijkt naar de representatie van vrouwen en personen met een beperking. Bij volgende edities kunnen ook de andere achtergrondkenmerken worden toegevoegd.
Op deze manier is er aandacht voor de raakvlakken van discriminatiegronden. De Alliantie Verandering van Binnenuit richt zich op lhbtiq+ personen en personen met een migratieachtergrond, die zowel vanwege hun gender, hun migratieachtergrond en/of hun godsdienst gediscrimineerd worden.
Er is ook een financiële bijdrage geleverd aan verkennend onderzoek naar de ervaringen en behoeften van oudere queer personen van kleur door het Kennisplatform Inclusief Samenleven (KIS).
Het maatschappelijk manifest voor schoon en voldoende water voor mens en natuur |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Barry Madlener (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het maatschappelijk manifest voor schoon en voldoende water voor mens en natuur, waarin elf maatschappelijke organisaties u oproepen om schoon, voldoende en betaalbaar water voor mens en natuur te waarborgen in het nieuwe regeerprogramma?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit manifest?
De algemene insteek van het manifest wordt gedeeld. Schoon en gezond water is van levensbelang voor ons drinkwater, onze voedselvoorziening en de natuur. Het manifest sluit met de voorstellen aan op de ambitie en aanpak die is ingezet met de Kaderrichtlijn Water (KRW) en het KRW-impulsprogramma.
Hoe geeft u gehoor aan deze oproep?
Het manifest is een steun in de rug voor de al gekozen aanpak via het KRW-impulsprogramma. We zijn als overheden al langere tijd in gesprek met onze maatschappelijke partners over de KRW en zien het manifest als stimulans om dit gesprek te intensiveren, en waar mogelijk elkaar te helpen met onze opgaven. Na het opstellen van de begroting voor 2025, wordt nader bekeken wat de precieze inzet vanuit het kabinet wordt op de specifiek genoemde punten in het manifest.
Bent u bereid om met de opstellers van dit manifest in gesprek te gaan over hoe u schoon, voldoende en betaalbaar water voor mens en natuur kunt waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Inmiddels is er al ambtelijk contact geweest en heeft een gesprek plaatsgevonden met de opstellers.
Erkent u de conclusie van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) dat met het huidige kabinetsbeleid het halen van de doelen van de Kaderrichtlijn Water (KRW) voor 2027 redelijkerwijs niet meer mogelijk is en dat de KRW-doelen ook ná 2027 niet bereikbaar zijn zonder aangescherpte beleidsaanpak? Zo nee, waarom niet?2
Op 30 juni 2023 ontving de Kamer al de kabinetsreactie op het Rli-advies.3 Verder is de Kamer meest recent op 27 juni 2024 geïnformeerd over de voortgang ten aanzien van de KRW.4 Daarin is aangegeven dat de waterkwaliteit vooruitgaat, maar het tempo nog te laag ligt. Ondanks positieve ontwikkelingen is er nog een substantieel gat tot volledig KRW-doelbereik; de afname in normoverschrijdingen van gewasbeschermingsmiddelen is bijvoorbeeld gestagneerd, de kwaliteit van het grondwater verbetert niet voor veel chemische stoffen, en veel maatregelen van waterbeheerders lopen vertraging op. Het is erg spannend of de huidige aanpak voldoende is om in 2027 aan de KRW te kunnen voldoen. Zoals eerder is aangegeven,5 is daarvoor nodig dat voor die tijd alle afgesproken maatregelen zijn uitgevoerd. Uit de uitkomsten van de KRW-tussenevaluatie eind dit jaar zal meer precies blijken wat de prognose is voor het KRW-doelbereik in 2027.
Erkent u dat de afgelopen jaren niet alles op alles is gezet om de KRW-doelen te halen, regelgeving die nota bene dateert uit 2000? Zo nee, waaruit blijkt dan dat wel alles op alles is gezet en hoe kan het dan dat het voor 2027 redelijkerwijs niet meer mogelijk is om de KRW-doelen te halen?
Er wordt al decennia lang gewerkt aan een betere waterkwaliteit. Met het in het voorjaar van 2023 gestarte KRW-impulsprogramma is dat verder geïntensiveerd en zetten de betrokken overheden samen alles op alles om in 2027 aan de KRW te kunnen voldoen. Ondanks deze inspanningen en de al gerealiseerde verbeteringen, is de verwachting niet dat in 2027 alle (meer dan honderdduizend) KRW-doelen bereikt zullen zijn. Dat betekent niet altijd dat we daarmee niet aan de KRW voldoen. In sommige gevallen is het ook bij aanvullende inspanningen onmogelijk om de doelen tijdig te halen. Dat kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als de ecologische effecten van al genomen maatregelen meer tijd nodig hebben om op te treden, als de waterbodem op grote schaal verontreinigd is met persistente stoffen die inmiddels al niet meer gebruikt worden, of als het niet lukt om buitenlandse verontreiniging verder terug te dringen. In die gevallen biedt de KRW legitieme uitzonderingsmogelijkheden. Bij een geldig beroep daarop hebben we alles op alles gezet, halen we het KRW-doel niet, maar voldoen we toch aan de KRW.
Bent u zich ervan bewust dat rechtszaken, boetes en onzekerheid vanwege het niet halen van de KRW-doelen, kunnen leiden tot een vergunningenstop, uitvoeringsproblemen en aanvullende beperkingen voor de bouw van nieuwe woningen of infrastructuur?
Ja, daarom zetten we ook alles op alles om de KRW-doelen te halen.
Kunt u een overzicht geven van de maatschappelijke kosten van watervervuiling?
Een overzicht in euro’s van de kosten van watervervuiling is niet te geven. Wel is kwalitatief aan te geven wat belangrijke baten zijn van een goede waterkwaliteit:
Hoe zorgt u ervoor dat deze maatschappelijke kosten van watervervuiling niet op burgers worden afgewenteld?
Dat verschilt per beleidsveld. De kosten voor het reduceren van lozingen via vergunningen van bedrijven liggen primair bij de bedrijven. De kosten voor meer zuiveren via de rioolwaterzuiveringsinstallaties worden betaald door de inwoners (die immers ook bijdragen aan de waterverontreiniging) en lozende bedrijven. Diffuse verontreinigingen vanuit de landbouw worden belast via heffingen.
Welke extra maatregelen neemt u zodat de KRW-doelen wél uiterlijk in 2027 worden behaald?
Specifieke informatie over eerder afgesproken en extra ingezette acties is opgenomen in de op 27 juni verzonden Kamerbrief over de voortgang bij het waterkwaliteitsbeleid en de KRW6.
Uit de uitkomsten van de KRW-tussenevaluatie eind dit jaar zal meer precies blijken wat de prognose is voor het KRW-doelbereik in 2027. Daaruit zal ook blijken wat het handelingsperspectief is om doelen alsnog te halen. Op basis daarvan zullen keuzes gemaakt worden welke extra acties ingezet worden.
Wat is uw reactie op elk van de tien concrete acties die in het manifest worden genoemd om de waterkwaliteit te verbeteren?
Hieronder volgt de reactie per voorstel:
Hoe en per wanneer gaat u de tien concrete acties die in het manifest worden genoemd, uitvoeren?
Zie het antwoord op vraag 11. Meer specifieke informatie per lopende actie is opgenomen in de eerder aangehaalde Kamerbrief van 27 juni jl. over de voortgang bij het waterkwaliteitsbeleid en de KRW.
Hoe gaat u zorgen voor heldere kaders en afdoende financiële middelen in het regeerprogramma, waarmee alle betrokken partijen hun bijdrage kunnen leveren aan schoon en voldoende water?
De kaders voor de KRW zijn duidelijk. Voor de meeste KRW-maatregelen, bijvoorbeeld voor maatregelen in de stroomgebiedbeheerplannen, zijn budgetten geregeld in de begrotingen van de verschillende overheden. De begroting voor 2025 geeft meer duidelijkheid over de beschikbaarheid van rijksmiddelen. Deze is op Prinsjesdag aan de Kamer aangeboden. Zie ook het antwoord bij het 2e punt in vraag 11.
Wat is uw reactie op dat de Europese Commissie Nederland aanmaant wegens het niet naleven van de Kaderrichtlijn Water, omdat in Nederland vergunningen voor onttrekking van water of lozingen in water voor onbepaalde tijd kunnen worden verleend en periodieke herziening niet is vereist?3
De Commissie is op 25 juli een inbreukprocedure gestart tegen Nederland, omdat de Commissie van mening is dat Nederland de KRW op een specifiek punt onvoldoende in de wetgeving heeft omgezet. Volgens de Commissie is het periodiek actualiseren van beheersmaatregelen voor lozings- en onttrekkingsactiviteiten onvoldoende in de Nederlandse wetgeving geregeld. Nederland zal uiterlijk op 25 september 2024 naar de Commissie reageren op het standpunt van de Commissie. Europese inbreukprocedures zijn strikt vertrouwelijk. Een meer specifieke toelichting is op dit moment niet mogelijk. Overigens is in de Nederlandse wetgeving wel vereist dat lozingsvergunningen periodiek worden geactualiseerd.
Vanaf wanneer zullen vergunningen voor onttrekking van water of voor lozingen in water niet meer voor onbepaalde tijd worden afgegeven?
Momenteel is een wetswijziging in voorbereiding waarmee een einde komt aan de situatie dat vergunningvoorschriften voor onttrekkingen van water en voor lozingen een onbepaalde geldingsduur hebben. Er wordt nog onderzocht of dit juridisch wordt uitgewerkt in de vorm van vergunningen voor beperkte tijd, of in de vorm van een verplichting voor het bevoegd gezag om vergunningen binnen een bepaalde, vaste frequentie opnieuw te toetsen en zo nodig ambtshalve aan te passen. Effectiviteit en uitvoerbaarheid spelen daarbij een rol. Dit wordt opgepakt binnen het onderzoek naar de effectiviteit van de regulering van de afvalwaterketen zoals toegelicht in de eerder aangehaalde Kamerbrief van 27 juni jl.
Waarom neemt u tot uiterlijk 2033 de tijd om de lozingsvergunningen van Rijkswaterstaat te herzien?
De voor de KRW relevante vergunningen worden voor eind 2027 bezien en indien nodig herzien, zie ook het antwoord bij het 4e punt in vraag 11. RWS kampt – net zoals alle andere overheden en de marktpartijen – met een capaciteitsgebrek voor het bezien en herzien van lozingsvergunningen. Het bezien en herzien van lozingsvergunningen is een arbeidsintensief en langlopend traject, waarvoor specialistische kennis en kunde benodigd is. Minder urgente vergunningen zullen daarom later worden bezien/herzien.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het herzien van de vergunningen die het halen van de KRW-doelen in de weg kunnen staan daadwerkelijk voor 2027 zijn herzien?
Voor Rijkswaterstaat wordt verwezen naar de planning in het antwoord bij het 4e punt in vraag 11. Over de voortgang vinden regelmatig gesprekken plaats. Voor de andere overheden wordt daarop onder leiding van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat gestuurd via het Bestuurlijk Overleg KRW. Zie ook het antwoord bij het 4e punt in vraag 11.
Bent u ook bereid om lozingsvergunningen in te trekken, als deze het halen van de KRW-doelen in de weg staan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bij welke vergunningen verwacht u dit te moeten doen?
Vergunningen moeten KRW-proof zijn. Waar dat niet zo is kan het bevoegd gezag voorschriften of beperkingen opnemen in een vergunning. In het uiterste geval kan, indien de betreffende lozing in geen enkel geval verenigbaar is met het behalen van de KRW-doelen, de vergunning geheel of ten dele worden ingetrokken. Dit vergt een zware belangenafweging; bedrijven ontlenen ook rechten aan hun vergunningen. Tot op heden is er bij het bezien/herzien van de lozingsvergunningen voor rijkswateren nog geen aanleiding geweest om een lozingsvergunning geheel of deels in te trekken.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er uiterlijk december 2024 een centraal overzicht komt van lozingen op het oppervlaktewater en op het riool?
Er is geen centraal overzicht van lozingsvergunningen. Bevoegde gezagen zijn zelf verantwoordelijk om een actueel overzicht bij te houden van afgegeven lozingsvergunningen. Het maken van een centraal overzicht zou veel tijd vragen en ten koste gaan van de capaciteit die beschikbaar is om vergunningen te bezien en herzien. Rijkswaterstaat is momenteel bezig alle vergunningen voor lozingen op de rijkswateren te bezien. In lijn met de motie van het lid Tjeerd De Groot9 worden hierbij voor vergunningen die al bezien zijn (momenteel meer dan 80% van alle vergunningen voor de grote industriële lozingen) de stoffenlijsten verzameld en in één bestand vastgelegd. Bekeken wordt welke administratieve, organisatorische, en technische stappen moeten worden gezet om de stoffenlijsten op een publiek toegankelijke website openbaar te kunnen maken en periodiek bij te werken. De verwachting is dat de eerste stoffenlijsten dit jaar zullen worden gepubliceerd.
Hoe zorgt u ervoor dat de toelating en normen van bestrijdingsmiddelen en de normen voor bemesting in lijn zijn met de KRW?
In lijn met het Rli-advies en rekening houdend met het advies van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden is onderzocht hoe de toelating van gewasbeschermingsmiddelen in overeenstemming gebracht kan worden met de normen voor de KRW. De uitkomsten van die analyse zijn inmiddels bekend en de Minister van LNV heeft uw Kamer op 25 juni jl. geïnformeerd.10 Ook de vorige Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft u daarover op 27 juni jl. geïnformeerd.11 Hierbij is aangegeven dat een wijziging van de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden wordt voorbereid, zodat het Ctgb een nationaalrechtelijke juridische grondslag krijgt voor het vooraf toetsen aan de KRW-normen bij de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en voor het herzien van bestaande toelatingen met het oog op het voldoen aan de KRW-normen. In het najaar wordt de Kamer geïnformeerd over de stand van zaken.
Wat betreft de bemestingsnormen ligt de verantwoordelijkheid hiervoor bij de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. Op dit moment zijn het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn, het bijbehorend addendum en de derogatiebeschikking van toepassing. Op basis daarvan zijn onder andere de bufferstroken en met Nutriënten Verontreinigde gebieden doorgevoerd. Wanneer blijkt dat extra maatregelen voor nutriënten afkomstig uit de landbouw nodig zijn, zal dit worden betrokken bij de opstelling van het 8e actieprogramma Nitraatrichtlijn. Hierbij wordt ook gekeken naar de deadline vanuit de KRW.
Bent u bekend met het driepuntenplan van de vereniging Biologische Sierteelt Nederland, waarmee biologische siertelers willen bijdragen aan het oplossen van waterproblemen?4
Ja.
Onderschrijft u dat het plan van de biologische boeren kan bijdragen aan oplossingen voor de problemen met de waterkwaliteit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat u het plan faciliteren?
Als bij een teelt geen chemisch-synthetische gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, dan zullen die logischerwijs ook niet in het water komen.
De commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft op 26 juni jl. verzocht om een reactie op de aangeboden petitie van de biologische sierteeltsector met een actieplan. De Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur zal deze reactie geven.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat boeren die gezonde watermaatregelen nemen, zoals het planten van bomen of het vasthouden/filteren van water, hiervoor worden beloond?
Het gaan belonen van agrariërs voor het leveren van ecosysteemdiensten, zoals gezonde watermaatregelen, is één van de intenties in het Hoofdlijnenakkoord van dit kabinet. In het regeerprogramma is hieraan een nadere uitwerking gegeven.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden, voor het commissiedebat Water ingepland op 24 september?
Ja.
Dierlijk vet in biobrandstof |
|
Ines Kostić (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Barry Madlener (minister ) (PVV), Femke Wiersma (minister ) (BBB), Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Wat vindt u van de ontwikkeling dat bijna de helft (46 procent) van het vet dat afkomstig is uit de slachtindustrie wordt benut voor de productie van biobrandstof, zoals geschetst in de berichten «In biobrandstof zit veel dierlijk vet. Niet groen, stelt de Vegetariërsbond» en «Biodiesel: wel vet, niet cool»?1 2
In Nederland is 2,9% van de biobrandstof gemaakt van dierlijk vet3. Vet uit de slachtindustrie is een laagwaardig afvalproduct, dat wil zeggen dat het niet voor andere toepassingen gebruikt kan en mag worden. Door daarvan een biobrandstof te maken is minder fossiele brandstof nodig. Bovendien wordt door afvalproducten te gebruiken een biobrandstof gemaakt zonder dat extra landbouwgrond nodig is, in lijn met het Europese beleid.
Omdat de transitie naar elektriciteit en andere duurzame energiedragers tijd kost, is biobrandstof voorlopig nog nodig. Het gebruik van slachtafval als biobrandstof draagt daarmee bij aan het verduurzamen van de mobiliteitssector. Het zorgt er bovendien voor dat Nederland kan voldoen aan de doelstelling uit de Richtlijn Hernieuwbare Energie (RED-III) om in 2030 14,5% ketenemissies te reduceren.
Ziet u hierin net als de vragensteller de twee grote risico's, namelijk dat transport steeds afhankelijker wordt van de schadelijke vee-industrie en dat het indirect de vraag naar palmolie voor onder andere cosmeticaproducten aanwakkert, wat weer leidt tot ontbossing? Zo nee, waarom ziet u die risico's niet? Zo ja, hoe wilt u deze risico's ondervangen?
Nee, de transportsector wordt niet steeds afhankelijker van de vee-industrie, omdat er vanuit de Europese Commissie scherpe limieten zijn gesteld aan het gebruik van dierlijk vet. Er is ook geen risico op het aanwakkeren van de vraag naar palmolie als vervanging in cosmeticaproducten. Slachtafval wordt in Europa op grond van de wettelijk toegestane toepassingen ingedeeld in drie categorieën. De laagste twee categorieën worden – gelimiteerd – gebruikt voor de productie van biobrandstoffen. Deze categorieën zijn niet toegestaan voor cosmetica of welke andere toepassing dan ook. De hoogste categorie (3) is wel geschikt voor gebruik in cosmetica, maar wordt amper ingezet4 voor de productie van biobrandstof, omdat het overheidsbeleid de inzet daarvan niet stimuleert.
Wat vindt u ervan dat voor een vlucht van Parijs naar New York het vet van 8800 dode varkens nodig is? Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling? Zo ja, waarom?
De gesuggereerde causaliteit in de vraag is in de praktijk anders. Er is sprake van slachtafval dat geen andere bestemming heeft, en daarom kan het worden gebruikt om fossiele brandstof te vervangen. Dat gebruik is wel gelimiteerd, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2.
Waarom stimuleert u met certificaten aan leveranciers het gebruik van dierlijk vet van varkens, koeien en kippen in biodiesel? Op welke manier voorkomt u dat hiermee indirect de vee-industrie in stand blijft?
Er is geen sprake van stimulering met certificaten. Binnen de Jaarverplichting hernieuwbare energie vervoer kunnen leveranciers van hernieuwbare energie credits ontvangen. Zij kunnen deze verkopen aan brandstofleveranciers met een verplichting om hernieuwbare energie te leveren, omdat zij fossiele brandstof leveren. In de antwoorden op de vragen 1 en 2 is aangegeven waarom dit er niet voor zorgt dat de vee-industrie in stand blijft.
Deelt u de mening dat een lock-in effect, waarbij biodiesel-producenten afhankelijk worden van dierlijk vet en de productie van dierlijk vet daardoor nodig blijft, moet worden voorkomen? Hoe gaat u een dergelijk lock-in effect tegen?
Als er een lock-in effect zou zijn, moet deze inderdaad voorkomen worden. Dat is echter niet het geval, zoals uitgelegd in het antwoord op vraag 2.
Op welke wijze voorkomt u dat, door het verstrekken van certificaten voor het gebruik van dierlijk vet in biodiesel, ook de vraag naar palmolie voor cosmetica en andere producten toeneemt, en daarmee de ontbossing, afname van de biodiversiteit en de uitstoot van broeikasgassen toeneemt?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat het gebruik van meer biodiesel op basis van dierlijk vet op deze manier leidt tot méér ontbossing, biodiversiteitsverlies en klimaatopwarming? Zo nee, waarom niet?
Dat zou inderdaad zeer onwenselijk zijn. Als gevolg van de mechanismen die bij het antwoord op vraag 2 zijn toegelicht, treedt dit effect echter niet op.
Bent u bereid, gezien de bovenstaande schadelijke effecten, geen certificaten meer te verstrekken voor biodiesel op basis van dierlijk vet? Zo nee, waarom niet?
De overheid verstrekt geen certificaten. Voor zover u hier doelt op de mogelijkheid om credits te genereren in voor de Jaarverplichting hernieuwbare energie vervoer is het antwoord: nee. Slachtafval dat niet elders gebruikt wordt, kan – gelimiteerd – gebruikt worden voor de productie van biobrandstoffen om zo minder fossiele brandstof te gebruiken.
Wat is uw reactie op het bericht dat er te weinig controles zijn op de miljoenen vaten frituurvet die vanuit Azië naar Europa komen, waarbij waarschijnlijk flink wordt gefraudeerd door nieuwe palmolie te verkopen als gebruikt frituurvet, bijvoorbeeld in Maleisië, zoals geschetst in «Run op gebruikt frituurvet, fraude ligt op de loer»?3
Nederland staat voor een robuust systeem dat toeziet op de toeleveringsketen van biobrandstoffen. Onafhankelijke certificeringsorganisaties houden toezicht op de toeleveringsketen van biogrondstoffen. Onafhankelijke audits zorgen voor een betrouwbaar systeem. Waar zorgen zijn over het toelaten van inspecteurs in landen in Azië, heeft mijn voorganger samen met andere lidstaten de Commissie opgeroepen om daartegen op te treden. Dat zal ik ook blijven doen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er geen frituurvet in Nederland wordt geïmporteerd dat afkomstig is van nieuwe palmolie, aangezien 72 procent van alle gebruikte frituurolie en daarop gebaseerde biobrandstoffen die vanuit Maleisië naar de Europese Unie (EU) worden geïmporteerd, binnenkomen via Nederland en dat Nederland daarmee Europa’s grootste doorvoerhaven is van dat gebruikte frituurvet?
Onafhankelijke certificeringsinstanties controleren de actieve schakels in de leveringsketen. Op basis hiervan wordt de informatie over bijvoorbeeld de onderliggende grondstoffen doorgegeven in de keten. De Nederlandse regelgeving sluit biobrandstof geproduceerd uit palmolie uit van beloning met hernieuwbare brandstofeenheden (HBE’s). Dit is in lijn met de afspraken die we maakten met de sector in het klimaatakkoord.
Wat is uw reactie op SkyNRG, één van de grootste handelaren van «duurzame vliegtuigbrandstof» in Nederland, dat stelt dat er inderdaad zorgen zijn over de import uit Azië, maar dat het systeem van certificering op zich goed werkt?
Het is aan de Nederlandse Emissieautoriteit om toezicht te houden op duurzaamheidsregels bij de in Nederland actieve schakels in de biobrandstoffenketen.
Gaat u met SkyNRG in gesprek over hun verantwoordelijkheid om het frauderen met frituurvet tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat biodiesel, gemaakt van het vet van dode dieren of van frituurvet, geen duurzame en toekomstbestendige oplossing is voor de transport- en mobiliteitssector? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke alternatieven ziet u voor zich?
In wegverkeer is elektrificering de enige toekomstbestendige oplossing op de middellange termijn. Voor de lucht- en de scheepvaartsectoren is elektrificatie nog beperkt mogelijk. Daar zijn biobrandstoffen en e-fuels (op hernieuwbare waterstof gebaseerde brandstoffen) duurzame alternatieven om fossiele brandstoffen uit te faseren. Voor biobrandstoffen wordt gebruik gemaakt van afvalstoffen. Zou het zo zijn dat er minder slachtafval beschikbaar komt, omdat er minder vee gehouden wordt, dan zou er ook minder biobrandstof zijn op grond van slachtafval.
Deelt u de mening dat minder spullen en mensen over de wereld slepen de meest effectieve manier is om het gebruik van brandstoffen terug te dringen? Zo ja, welk beleid maakt u hierop? Zo nee, waarom niet?
Goederenvervoer en bevoorrading van de samenleving en economie van goederen is een randvoorwaarde voor welvaart en welzijn. Het beleid is daarbij gericht op het effectief en duurzaam vormgeven hiervan, niet het verminderen van het goederenvervoer zelf. Daarom stimuleren we de inzet op vrachtwagens en binnenvaartschepen die geen of minder (keten)emissies uitstoten. Bovendien zetten we – waar mogelijk – in op het verplaatsen van transporten naar duurzamere modaliteiten en het verhogen van beladingsgraden in het wegtransporten, het spoorgoederenvervoer en de binnenvaart.
Zolang de vraag naar producten van overzee bestaat, zal inperking van het transport over zee naar Nederland niet leiden tot minder vervoer, maar tot een verplaatsing naar niet-Nederlandse havens. Nederland zet daarom in op voldoende ambitieuze internationale normering en beprijzing. Dat laatste geldt ook voor de luchtvaartsector.
Dat er minder milieucontroles plaatsvinden vanwege personeelstekorten bij de omgevingsdiensten |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Minder milieucontroles door personeelstekorten omgevingsdiensten»? Wat is uw reactie hierop?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht en ik vind het zorgwekkend dat omgevingsdiensten kampen met personeelstekorten. Voldoende personeel bij de omgevingsdiensten is essentieel om een veilige en gezonde leefomgeving te kunnen waarborgen.
Welke effecten heeft het personeelstekort bij omgevingsdiensten op het toezicht en handhaving bij bedrijven als Schiphol, Nedmag, Chemours en Tata Steel?
Ik deel uw zorgen over het personeelstekort. De bevoegde gezagen (gemeenten en provincies) bepalen hoe de Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving (VTH)-taken worden geprioriteerd en uitgevoerd. De controle van de door u genoemde bedrijven vallen onder de Seveso-omgevingsdiensten, waarvan er zes in Nederland zijn met specifieke kennis en ervaring. Het is aan het bevoegd gezag om te zorgen voor voldoende capaciteit en keuzes te maken in de prioriteiten van deze diensten.
Wordt er bijvoorbeeld minder gecontroleerd bij deze bedrijven dan dat er zou worden gedaan met meer personeel? Zo ja, hoeveel minder wordt er gecontroleerd bij Schiphol, Nedmag, Tata Steel en Chemours?
Het bevoegd gezag en de omgevingsdiensten bepalen in afstemming hoe zij het werk prioriteren. Cijfers over aantallen controles heb ik niet, ook heb ik geen inzicht of er minder controles worden uitgevoerd dan wanneer er meer personeel zou zijn.
Hoeveel extra schade aan milieu, natuur en gezondheid levert de onderbezetting van omgevingsdiensten (naar schatting) op?
Milieuschade is lastig te kwantificeren, omdat meerdere factoren meespelen bij het veroorzaken van milieuschade. Daarnaast zijn de omgevingsdiensten niet verantwoordelijk voor de milieuschade. De omgevingsdienst kan een veroorzaker van milieuschade opsporen en sanctioneren, maar de verantwoordelijkheid voor de milieuschade ligt bij de veroorzaker.
Zijn er momenten of incidenten geweest waarbij had moeten worden opgetreden tegen bedrijven, maar dit niet is gebeurd vanwege een personeelstekort? Zo ja, wat gaat u doen om dit in de toekomst te voorkomen?
Bescherming van het milieu en de leefomgeving heeft bij omgevingsdiensten een hoge prioriteit. De diensten regelen met de opdrachtgevers de piketdiensten (dag- en wachtdienst en directiewacht). Er zijn geen incidenten en risicovolle voorvallen bekend die niet adequaat afgehandeld konden worden als gevolg van de krappe arbeidsmarkt.
Wat is uw reactie op de conclusie uit het rapport «Om de Leefomgeving» van de commissie Van Aartsen dat het huidige aantal van 29 omgevingsdiensten te hoog is en te weinig garanties geeft voor de vereiste robuustheid om milieuhandhaving op een goed niveau uit te voeren?2
Ik herken dit beeld. In het interbestuurlijk programma versterking VTH stelsel (IBP VTH) is onderzocht wat de minimale criteria zijn voor een robuuste omgevingsdienst en dat heeft geleid tot het vaststellen van de robuustheidscriteria door het bestuurlijk overleg van het IBP VTH. Op dit moment hebben alle omgevingsdiensten een plan van aanpak opgesteld waarin zij aangeven hoe zij ervoor gaan zorgen dat zij robuust worden voor 1 april 2026. Wanneer zij niet aan de robuustheidscriteria kunnen voldoen, kunnen de bevoegde gezagen besluiten om omgevingsdiensten te fuseren zodat deze diensten wel gaan voldoen.
Wat is uw reactie op de conclusie uit de «Review IBP VTH» door mevrouw Sorgdrager en de heer Van Aartsen dat er weinig is gedaan met het advies om een ondergrens te hanteren voor de omvang van een omgevingsdienst en dat om tot robuuste omgevingsdiensten te komen er moet worden gezorgd voor de noodzakelijke verkleining van het aantal omgevingsdiensten?3
De omgevingsdiensten werken nu aan het voldoen aan de robuustheidscriteria. De afspraak is dat de omgevingsdiensten robuust zijn uiterlijk 1 april 2026. Ik ben nauw betrokken bij dit proces vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke en vanuit die rol zal ik dit proces ook monitoren. Een uitkomst van dit proces kan zijn dat het bevoegd gezag besluit om omgevingsdiensten te fuseren.
Klopt het dat u geen ondergrens stelt aan de omvang van een omgevingsdienst, maar in plaats daarvan «robuustheidscriteria» heeft opgesteld waaraan omgevingsdiensten 1 april 2026 moeten voldoen? Zo nee, hoe zit dit dan?
Nee, de robuustheidscriteria zijn de ondergrens van een omgevingsdienst. Aan deze minimale eisen moet een omgevingsdienst voldoen.
Waarom kiest u ervoor om het aantal omgevingsdiensten niet te verkleinen, zoals mevrouw Sorgdrager en de heer Van Aartsen meermaals hebben geadviseerd?
In het IBP VTH zijn criteria geformuleerd die zorgen voor een betere robuustheid van omgevingsdiensten. Momenteel werken omgevingsdiensten aan het voldoen aan deze robuustheidscriteria. Wanneer omgevingsdiensten dit niet kunnen, kan een uitkomst zijn dat het bevoegd gezag besluit om te fuseren om wel te voldoen aan de eisen.
Hoe en wanneer gaat u invulling geven aan de stelseldiscussie die volgens de heer Van Aartsen en mevrouw Sorgdrager nodig is, omdat volgens hen doorgaan op de huidige weg niet zal leiden tot substantiële verbetering?
Op 19 maart heeft mijn voorganger uw Kamer een brief4 gestuurd waarin het proces rondom de wetgeving over stelselverantwoordelijkheid is toegelicht. De regelgeving ten aanzien van de sturingsmogelijkheden op doelmatigheid en kwaliteit van de uitvoering van de VTH-basistaken behoeft aanpassing. Daarom ben ik gestart met de voorbereiding van een wetswijziging waarmee de stelselverantwoordelijkheid concreet verder geïnstrumenteerd wordt. Ik zal uw Kamer dit najaar verder informeren.
Wanneer wordt duidelijk of de aanbevelingen uit de «Review IBP VTH» om de positie van Omgevingsdienst NL te versterken, door het stelsel in te richten als het Veiligheidsberaad en door Omgevingsdienst NL te hervormen tot een stichting met een raad van toezicht, daadwerkelijk worden uitgevoerd, gezien Omgevingsdienst NL deze aanbevelingen op dit moment uitwerkt?
Omgevingsdienst NL heeft vergaande plannen om de rechtsvorm te wijzigen. Ik kijk net als u uit naar deze plannen van Omgevingsdienst NL.
Wordt met de «Rapportage financieringssystematiek omgevingsdiensten» (2024D27433) ook rechtstreekse financiering van Omgevingsdienst NL door het Rijk geregeld (Kamerstuk 22 343, nr. 397)? Zo ja hoe wordt dit dan precies geregeld? Zo nee, waarom niet en hoe wordt dit dan geregeld?
Deze zaken zijn niet hetzelfde. De Rapportage financieringssystematiek omgevingsdiensten is een omschrijving hoe de financiering vanuit opdrachtgevers richting omgevingsdiensten geregeld kan worden. Los daarvan financier ik Omgevingsdienst NL voor het programmabureau en heb ik omgevingsdiensten toegezegd financieel te ondersteunen bij de meetapparatuur en bij het robuust worden. Via de Regeling specifieke uitkering IBP VTH zorg ik voor directe tijdelijke financiering van Omgevingsdiensten voor de uitvoering van bepaalde taken.
Wanneer stuurt u het besluit waarin de wettelijke basis van de Strategische Milieukamer wordt geregeld naar de Kamer?
De formalisering van de Strategische Milieukamer geschiedt, zoals uw Kamer afgelopen juni 20245 is gemeld, door middel van een instellingsbesluit. Naar verwachting zal het Instellingsbesluit voor de Strategische Milieukamer voor het eind van dit jaar in de Staatscourant gepubliceerd worden. Uw Kamer zal hierover worden geïnformeerd.
Waarom brengt u de voor- en nadelen van een Bijzondere Opsporingsdienst ten behoeve van de strafrechtelijke handhaving van milieuregelgeving niet in kaart, gezien u het ontbreken van zicht op deze voor- en nadelen als reden gebruikt om deze aanbeveling niet op te volgen? Gaat u deze voor- en nadelen op korte termijn alsnog in kaart brengen?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 27 juni jl.6 wordt ingezet op de lopende verbeteringen binnen de milieuopsporing door de politie. Om die reden wordt voor nu geen opvolging gegeven aan de aanbeveling die ziet op het instellen van een Bijzondere Opsporingsdienst. Indien de ingezette acties en afspraken niet leiden tot de gewenste verbeteringen, dan zal dit opnieuw worden bezien en worden de voor- en nadelen in kaart gebracht.
Wanneer stuurt u een wijziging van de Omgevingswet naar de Kamer om voor indirecte lozingen de verhouding tussen Waterschappen en omgevingsdiensten te herstellen?
Een effectief en sterk VTH stelsel is essentieel om de waterkwaliteit in Nederland te beschermen. Dit geldt zowel voor indirecte lozingen als voor de gehele afvalwaterketen. Binnen het KRW-impulsprogramma lopen verschillende trajecten om het VTH-stelsel te versterken, waaronder;
Het wijzigen van de Omgevingswet waarbij de verhoudingen tussen waterschap en omgevingsdienst verandert, garandeert geen verbetering in de waterkwaliteit omdat het inzicht en de capaciteit op indirecte lozingen daarmee niet per definitie wordt verbeterd. Een gedegen analyse van de volledige bevoegdheidsverdeling rondom indirecte lozingen moet aantonen of het op termijn van toegevoegde waarde is om de Omgevingswet op dit punt te wijzigen.
Bent u bereid in gesprek te gaan met mevrouw Sorgdrager en de heer Van Aartsen over de opvolging van de aanbevelingen uit de «Review IBP VTH»? Zo nee, waarom niet?
Als er aanleiding is, zal ik zeker spreken met mevrouw Sorgdrager en de heer Van Aartsen. Mijn voorganger heeft de review reeds besproken met mevrouw Sorgdrager en de heer Van Aartsen.
Bent u bereid om samen met experts te verkennen welke kansen inzet van meer slimme technologie en camera's biedt om de controle en handhaving door omgevingsdiensten te versterken, op zijn minst bij bedrijven die veel gevaarlijke stoffen uitstoten en lozen?
Het bevoegd gezag gaat over de inzet van slimme technologieën, maar ik stimuleer de ontwikkeling en inzet van deze technologieën. Dit doe ik onder ander door middelen aan omgevingsdiensten beschikbaar te stellen voor een versterking van de inzet van slimme technologieën. Deze worden ook gebruikt voor de ontwikkeling en toepassing van slimme oplossingen. Daarnaast is het ontwikkelen en toepassen van innovatie ook benoemd als onderdeel van een robuuste omgevingsdienst. Eén van de robuustheidscriteria stelt dat een omgevingsdienst een innovatieagenda moet hebben, waarbij de opdrachtgevers zorgdragen voor een bijpassend budget. Verder wordt komende jaren ingezet op het versterken van kennis bij de omgevingsdiensten.
Kunt u de bovenstaande vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De dreigende dood van miljoenen zwerfhonden in Turkije |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat er in Turkije een wetsvoorstel wordt behandeld waardoor, naar schatting van experts, miljoenen zwerfhonden zullen worden gedood?1
Ja.
Deelt u de mening dat het doden van zwerfdieren zoveel mogelijk voorkomen zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Waar mogelijk moeten diervriendelijke oplossingen gezocht worden voor zwerfdieren, er kunnen echter ook omstandigheden zijn waarin het doden van zwerfdieren noodzakelijk is. In Nederland mogen honden en katten alleen worden gedood ter beëindiging of voorkoming van onmiddellijk gevaar voor mens of dier, als een dierenarts heeft vastgesteld dat doden in het belang van het dier is, als het doden volgens de wet moet, om ondraaglijk lijden van het dier te beëindigen, of vanwege niet te corrigeren gevaarlijke gedragskenmerken (Besluit houders van dieren artikel 1.10). Daarnaast biedt de Omgevingswet provincies de mogelijkheid een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit te verlenen voor afschot van dieren die zijn aan te merken als exoten of van verwilderde dieren, bijvoorbeeld in het kader van bescherming van weidevogels.
Deelt u de mening dat Nederland succesvol heeft laten zien dat er op een diervriendelijke manier kan worden omgegaan met zwerfhonden, namelijk door het opvangen, steriliseren, vaccineren en registreren van dieren?
Het is lastig om exact aan te geven welke maatregel ertoe heeft geleid dat Nederland zwerfhondenvrij is geworden. Dit komt waarschijnlijk door een combinatie van implementatie van dierenwelzijnswetgeving, welvaart en de bijbehorende bereidheid om dieren te neutraliseren, CNVR-acties (opvangen, steriliseren, vaccineren en terugzetten) voor zowel zwerfhonden als huishonden, een fijnmazig netwerk van dierenasiels die de honden op kunnen vangen en de inzet van verschillende dierenwelzijnsorganisaties met betrekking tot het geven van voorlichting en het voeren van campagne voor adoptie. Alleen het opvangen, steriliseren, vaccineren en registreren van dieren is dus mogelijk onvoldoende om de zwerfhondenproblematiek op te lossen.
Bent u op de hoogte dat verschillende experts op dit onderwerp en organisaties, zoals Humane Society International en Four Paws, zich hebben uitgesproken tegen de voorgenomen wetswijziging en de Turkse regering hebben opgeroepen om samen met experts in te zetten op het diervriendelijkere alternatief van opvangen, steriliseren, vaccineren en registreren?
Ja.
Bent u bereid om op korte termijn met (vertegenwoordigers van) de Turkse overheid in gesprek te gaan, waarbij u de wetswijziging ter discussie stelt en wijst op de Nederlandse aanpak als diervriendelijk alternatief? Zo nee, waarom niet?
Het (al dan niet) bestrijden van zwerfhonden is in Turkije een terugkerend onderwerp van maatschappelijk debat. De concrete benadering die door Turkije wordt toegepast is een Turkse interne aangelegenheid. De Turkse autoriteiten zijn bekend met de diverse methoden om dit vraagstuk aan te pakken, maar de omvang van de populatie zwerfhonden maakt dat naast effectiviteit en dierenwelzijn ook capaciteits- en kostenoverwegingen een rol spelen. De Nederlandse aanpak zal, waar relevant, in contact met de Turkse autoriteiten worden gedeeld.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden, het liefste binnen één week, in verband met de behandeling van het wetsvoorstel in Turkije?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Dat het advies met betrekking tot PFAS in zeeschuim is aangescherpt, maar strandgangers van niks weten |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Advies aangescherpt: speel niet in zeeschuim, maar strandganger weet van niets»1 en het radiofragment «Laat kinderen niet in zeeschuim spelen»2?
Ja.
Klopt het dat tot en met juni het advies was om jezelf af te spoelen na een dagje strand en ervoor te zorgen dat kinderen en huisdieren zo min mogelijk zeeschuim inslikken en dat dit in juli is aangepast naar het advies om kinderen en huisdieren helemaal niet in zeeschuim te laten spelen? Zo nee, hoe zit dit dan?
Dit was inderdaad het advies in juni. In juli is dit advies uitgebreid met extra teksten en een infographic om ervoor te zorgen dat het advies voor iedereen helder is.
Was het advies tot en met juni ook om kinderen en huisdieren helemaal niet in zeeschuim te laten spelen? Zo nee, waarom is er volgens u dan geen sprake van een aanscherping van beleid of een nieuw advies? Zo ja, deelt u de mening dat dit dan niet helder is gecommuniceerd?
Het is geen aanscherping van het beleid. Het advies was al om kinderen en honden zo min mogelijk zeeschuim te laten inslikken. De betrokken provincies ontvingen signalen dat het niet duidelijk was hoe het advies geïnterpreteerd moest worden. De deelnemende partijen van het Landelijk Zwemwater Overleg (Rijk, kustprovincies, gemeenten, GGD en het RIVM) hebben daarom het bestaande advies uitgebreid met enkele verduidelijkende zinnen.
Wat is uw reactie op de stelling van milieuchemicus Chiel Jonker dat het advies om kinderen en huisdieren niet in zeeschuim te laten spelen wordt weggemoffeld, aangezien het enkel is geplaatst op zwemwater.nl waar nauwelijks mensen op kijken?3
Deze stelling wordt niet gedeeld. De website www.zwemwater.nl en de zwemwater-app zijn juist bedoeld om helder en transparant de bezoekers van officiële zwemwaterlocaties te informeren over alles omtrent zwemwater in Nederland. De website en bijhorende app worden goed gebruikt. De verduidelijking van de teksten was expliciet bedoeld om ervoor te zorgen dat het advies voor iedereen helder is om daarmee zoveel mogelijk mensen te bereiken. Dit is altijd het uitgangspunt geweest.
Bent u het ermee eens dat het advies enkel plaatsen op zwemwater.nl, waar enkele duizenden mensen op kijken terwijl er per jaar vele miljoenen mensen naar het strand gaan, onvoldoende is om strandgangers te bereiken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Uit de bezoekersaantallen blijkt dat de website zwemwater.nl circa een half miljoen individuele bezoekers per jaar heeft.
Naast de informatie op zwemwater.nl van meer duiding te voorzien, is de bijhorende infographic in meerdere talen vertaald. De persberichten zijn door de betrokken partijen breed gedeeld. Zo zijn ook de gemeentes, strandbeheerders, reddingsbrigades en diverse koepels van recreatieondernemingen en watersportverenigingen geïnformeerd met het verzoek deze informatie verder te verspreiden.
Tenslotte is er op de Landelijke Zwemwater Dag dit jaar uitgebreid stil gestaan bij de problematiek rond zeeschuim, onder meer door het voeren van discussies met de zwemwatersector en belanghebbenden over de communicatieboodschap en nut en noodzaak van het plaatsen van borden.
Welk nut heeft het volgens u om een advies uit te brengen, als de doelgroep van dit advies vervolgens niet wordt bereikt?
Zie het antwoord op vraag 6. Aanvullend hierop kan aangegeven worden dat bij de officiële zwemwaterlocaties algemene informatie over de zwemplek gegeven wordt via de blauwe informatieborden. Op het bord staat een plattegrond waarop de zwemzone is aangegeven en een overzicht van de aanwezige voorzieningen en verboden die gelden. Op blauwe zwemwaterborden is rechtsonder de kwaliteitsklasse (3, 2, 1 of 0 sterren of onbekend) aangegeven. Als de actuele waterkwaliteit onvoldoende is dan wordt kan ook een negatief zwemadvies of zwemverbod toegevoegd worden.
Daarnaast worden algemene adviezen en informatie ook weergegeven op de zwemwaterwebsite en de zwemwater-app. Bij extreem gevaarlijke situaties kan de beheerder ook extra fysieke borden plaatsen op de zwemwaterlocatie. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als er een aanzienlijke kans is op een mui stroom.
Bent u het ermee eens dat – ondanks dat er geen acuut gevaar is bij de inname van PFAS via zeeschuim – het voorkomen van inname van PFAS via zeeschuim een relatief makkelijke manier is om cumulatie van PFAS in mens en dier tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat wordt gedeeld. Daarom is hier ook aandacht voor op zwemwater.nl en de zwemwater-app en zijn zo breed mogelijk persberichten verspreid die deze boodschap uitdragen.
Bent u het ermee eens dat mensen zo laagdrempelig mogelijk kennis moeten kunnen nemen van het advies rondom PFAS in zeeschuim? Zo nee, waarom niet? Zo ja, met welke aanvullende acties gaat u dat precies mogelijk maken, aangezien een publicatie op de website aantoonbaar weinig mensen bereikt?
Ja. Zwemwater.nl is bewust gebouwd om mensen laagdrempelig te infomeren over zwemmen in oppervlaktewater en de risico’s die daarbij komen kijken. De bezoekersaantallen laten zien dat de website en de app goed bezocht worden.
Waarom bent u niet bereid om het advies (in meerdere talen) op de borden bij de strandopgangen te plaatsen, zodat strandgangers veel makkelijker kennis kunnen nemen van het advies?
De officiële informatieborden zijn bedoeld om bezoekers te informeren over de veiligheid op het strand en in de zee. Zo worden de borden gebruikt om bezoekers te waarschuwen voor bijvoorbeeld gevaarlijke stromingen die een acuut risico vormen. Het geven van extra informatie waar geen acuutrisico geldt, gebeurt niet via de borden. Het advies voor het vermijden van zeeschuim valt in deze categorie. Daarom is in het landelijk zwemwateroverleg besloten om actuele informatie hierover via de website en de app te delen.
Wat is volgens u het verschil tussen zwemplassen waar te veel PFAS in zit – waar wel borden met een waarschuwing voor PFAS wordt geplaatst – en PFAS in zeeschuim op het strand?
Het RIVM heeft op 15 april jl. een advies uitgebracht over de impact van PFAS in zwemwater. In de zwemplassen waar teveel PFAS zit zal de situatie, zonder maatregelen, continu en voor een lange tijd nog zo blijven. Op basis van de norm die het RIVM heeft gesteld wordt er daarom – waar nodig – een negatief zwemadvies of zwemverbod afgegeven. Bij die zwemplassen wordt een waarschuwingsbord geplaatst.
De aanwezigheid van zeeschuim is onder andere afhankelijk van het jaargetijde, temperatuur en de windkracht. Tijdens het zwemseizoen (1 mei – 1 oktober) is er, op de eerste weken van mei na, meestal geen zeeschuim aanwezig op de stranden.
Een belangrijk verschil is dat het goed mogelijk is om in het water zwemmen of te spelen zonder het zeeschuim in te slikken. Het is een stuk minder aannemelijk om te zwemmen in het water zonder water binnen te krijgen. Voor de zwemplassen met te hoge PFAS-waarden geldt dus een groter blootstellingsrisico in vergelijking tot zeeschuim op het strand, omdat je meer water inneemt dan zeeschuim.
Wilt u het plaatsen van het advies op de borden bij de strandopgangen nog eens heroverwegen? Zo nee, waarom niet en welke andere maatregelen gaat u dan nemen zodat strandgangers makkelijk kennis kunnen nemen van het advies rondom PFAS in zeeschuim?
Daar is op dit moment geen aanleiding voor. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Welke concrete aanvullende maatregelen gaat u de komende tijd treffen om de hoeveelheid PFAS in de leefomgeving te verminderen, en wanneer kunnen we die maatregelen precies verwachten?
Het Rijk zet zich met het PFAS-beleid in op het zoveel mogelijk voorkomen en beheersen van de risico’s voor mens en milieu. Zo wordt sinds 2020 gewerkt aan het Europees PFAS-restrictievoorstel om het gebruik van PFAS aan de banden te leggen. Vooruitlopend op het Europees verbod wordt in het PFAS-actieprogramma samen met de sectoren gekeken naar alternatieve producten. Ook worden de emissies naar water, lucht en bodem zo veel als mogelijk beperkt door het aanscherpen van de vergunningen.
Daarnaast is bekend dat PFAS diffuus verspreid aanwezig is in onze leefomgeving. Het Ministerie van IenW heeft daarom samen met de ministeries van VWS en LVVN het RIVM opdracht gegeven voor een meerjarig onderzoeksprogramma. Dit programma heeft primair het doel om de blootstelling aan PFAS van de mensen in Nederland te verminderen. Daar zullen verschillende aanvullende maatregelen uit voortkomen. Ook wordt voor de regio’s Westerschelde en Dordrecht gekeken naar aanvullende gezondheidsonderzoeken.
Kunt u de bovenstaande vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Kent u het rapport «Analyse toekomstplannen Tata Steel» van CE Delft in opdracht van Greenpeace? Wat is uw reactie hierop?1
Ja, het rapport is bekend. In het rapport worden de toekomstplannen van Tata Steel vergeleken met het plan van het Gezondheidsultimatum. Het plan van het Gezondheidsultimatum zet volledig in op gezondheidswinst en gaat onder andere uit van de inkoop van halffabricaten, sluiting van Kooksgasfabriek 2 in 2025 en een verlaging van de productiecapaciteit van 7 Megaton (Mton) naar 4 Mton staal per jaar. Als het plan van het Gezondheidsultimatum gerealiseerd zou kunnen worden, zou dit meer gezondheidswinst (kunnen) opleveren dan het plan van Tata Steel.
Het Gezondheidsultimatum behaalt een groot deel van de gezondheidswinst door de productie van staal in IJmuiden te verlagen en mogelijk vervuilende onderdelen naar elders op de wereld te verplaatsen. Hiermee wordt de gezondheid in de IJmond snel beter, maar verplaatsen we het probleem naar elders. Hiernaast staat of valt het realiseren van gezondheidswinst met de haalbaarheid van het plan. De afgelopen tijd is onder meer in de Tweede Kamer gesproken over het plan van Tata Steel en de haalbaarheid van het Gezondheidsultimatum als alternatief scenario.
Het kabinet heeft, ondersteund door de bevindingen van externe adviseurs Wijers en Blom, geconcludeerd dat dit scenario onvoldoende haalbaar is, onder meer omdat er (nog) geen markt voor het halffabricaat Hot Briquetted Iron (HBI) is en het geen rendabele businesscase oplevert voor het bedrijf. Ook het CE Delft rapport2 geeft aan dat er momenteel nog geen/onvoldoende markt voor HBI is. Het kabinet is daarmee van mening dat de voorgestelde gezondheidswinst in dit scenario niet kan worden gerealiseerd: het kabinet gaat immers niet met de maatwerkafspraak ondersteuning ter beschikking stellen voor een niet haalbaar scenario. Zonder maatwerkafspraak is de kans dat bij Tata Steel een transitie plaatsvindt kleiner en blijft de huidige situatie, met alle gezondheidseffecten van dien, naar verwachting langer voortbestaan.
Het kabinet zet in op een maatwerkafspraak met Tata Steel op basis van de plannen van Tata Steel met versnelde uitvoering van de maatregelen gericht op het verbeteren van de leefomgeving en gezondheid in de IJmond, omdat het kabinet gelooft zo het snelst en effectiefst gezondheidswinst en de verduurzamingsdoelen te behalen. De effecten van het versneld uitvoeren van de maatregelen gericht op verbetering van gezondheid en de leefomgeving zijn niet meegenomen in de analyse van CE Delft waardoor er in het rapport geen compleet beeld wordt geschetst.
Wat is uw reactie op de conclusie dat de huidige gezondheidsschade en natuurschade door toedoen van Tata Steel momenteel 400 miljoen euro per jaar bedraagt?
De door CE Delft berekende huidige schade door luchtvervuiling van Tata Steel van 400 miljoen euro is een groot bedrag, dat het belang van de verbetering van de leefomgeving onderstreept. Vorige bewindspersonen hebben ook al aangegeven gezondheid een essentieel onderwerp te vinden om te komen tot een mogelijke maatwerkafspraak, en het huidige kabinet onderschrijft dit volledig. Er wordt dan ook stevig ingezet op gezondheid tijdens de lopende onderhandelingen met het bedrijf. Er is alleen een toekomst voor Tata Steel in Nederland als het groen en schoon staal gaat produceren.
Wat is uw reactie op de conclusie dat de gezondheidsschade met het plan van Tata Steel afneemt met slechts 38 procent in 2030 en dat het «Gezondheidsultimatum», het toekomstscenario geschetst door omwonenden- en milieuorganisaties, zorgt voor 90 procent minder gezondheidsschade in 2030?2
Zie het antwoord op vraag 1.
Wat is uw reactie op de conclusie dat de uitstoot van fijnstof in het Heracles-plan van Tata Steel met 36 procent zal toenemen, terwijl Tata Steel een 40 procent afname verwacht? Hoe verklaart u dit verschil?
De getallen en aannames in de berekeningen van CE Delft zijn voor het Rijk niet te herleiden. Dit maakt het lastig om de conclusies die hieruit volgen te vergelijken en het verschil te verklaren.
Verder is in deze vergelijking alleen gekeken naar het vervangen van de Kooksgasfabriek en de Hoogoven, terwijl veel van de fijnstof winst die Tata Steel verwacht van hun Roadmap+ maatregelen en het overkappen van grondstoffenopslagen komt. Deze beide maatregelen zijn in het CE Delft rapport niet meegenomen.
Op dit moment is er nog geen MER- en/of vergunningaanvraag voor het Heracles-plan en daardoor kan de door Tata Steel verwachte 40 procent afname niet geverifieerd worden. Ook de 36 procent toename die in het rapport wordt verwacht is niet herleidbaar, en daarmee eveneens niet te vergelijken.
Wat gaat u doen om het ontstane gat te dichten?
Zoals is aangegeven bij vraag 4 kan het kabinet de berekeningen niet herleiden en daarmee de conclusies en het al dan niet aanwezig zijn van een gat om te dichten verifiëren.
Wat is het te verwachten effect (in absolute getallen) van het overkappen van de kolen- en ertsoverslag op de verspreiding van grof stof en fijnstof?
Het overkappen van grondstoffenvelden leidt tot een sterke reductie van grof stof en fijnstofemissies van open bronnen. De velden worden bij overkappen volledig inpandig waardoor verstuiving niet meer plaatsvindt. Uiteraard worden de stoffen wel nog van en naar de opslagloodsen verplaatst waarbij wel eventuele verstuiving kan plaatsvinden waardoor verspreiding van grof stof en fijnstof op het terrein als geheel wel nog zal plaatsvinden. De verspreidingsmodellen worden constant aangepast op basis van de meest recent beschikbare gegevens waardoor het te verwachten effect nu nog niet met zekerheid valt te delen.
De behaalde reductie is sterk afhankelijk van het type overkapping of inpandige opslag, en de exacte uitvoering ervan. In geval van een volledig gesloten opslag kan de stofreductie theoretisch 95–100% bedragen4 maar onderzocht moet worden in hoeverre dit toepasbaar is bij opslagen met de grootte en bedrijfsvoering zoals bij Tata Steel. Andere opties staan bijvoorbeeld beschreven in de BREF Op- en Overslag Bulkgoederen.
Daar komt bij dat emissies vanaf opslagen niet exact bepaald kunnen worden, maar worden ingeschat op basis van berekeningen en landelijke kengetallen, in lijn met de voorgeschreven methodiek van de emissieregistratie NTA 80295. Bovendien is het effect van de windbreker op dit moment nog niet bekend, omdat deze op dit moment nog niet volledig is gerealiseerd.
Wat is uw reactie op de conclusie dat de beloofde 5 Mton CO2-reductie in 2030 niet wordt waargemaakt, terwijl bij het Gezondheidsultimatum de nationale CO2-uitstoot afneemt met wel 10,6 Mton? Hoe gaat u ervoor zorgen dat Tata Steel minimaal 5 Mton CO2 reduceert in 2030?
In de Expression of Principles is afgesproken dat Tata Steel de CO2-uitstoot met 35–40% reduceert, waarbij de reductie kan oplopen tot 5 Mton CO2 ten opzichte van een baseline van 12,6 Mton CO2. Tata Steel heeft aangegeven in haar voorstel van november 2023 inderdaad 5 Mton CO2 ten opzichte van een baseline van 12,6 Mton CO2 te gaan reduceren.
Dit komt overeen met 40% CO2-reductie en betekent dat Tata Steel nog maar maximaal 7,6 Mton CO2 zal uitstoten in 20306. De baseline van 12,6 Mton CO2 is gebaseerd op de huidige volle capaciteit van de fabriek van Tata Steel. In jaren waarin om operationele of economische redenen op lagere capaciteit wordt gedraaid is de CO2-uitstoot lager. Dat is ook het geval voor de huidige emissies van 11,3 Mton CO2 waar CE Delft in het rapport vanuit gaat.
Wanneer na 2030 op lagere capaciteit wordt geproduceerd zal dat dus ook betekenen dat Tata Steel minder dan 7,6 Mton CO2/jaar zal uitstoten. In de onderhandelingen met Tata Steel worden afspraken gemaak over meetbare en werkbare reductiedoelen, waarin ook doelstellingen bij lagere productievolumes worden meegenomen. Ook afspraken over een CO2-uitstootplafond per kilo staal worden onderzocht.
Het Gezondheidsultimatum gaat uit van een significante productievermindering, waardoor logischerwijs ook de nationale CO2-uitstoot flink wordt gereduceerd. Een kanttekening hierbij is dat, zoals CE Delft ook stelt, de mondiale CO2-reductie in dit scenario sterk afhankelijk is van waar en op welke wijze het halffabricaat HBI wordt geproduceerd en of de verminderde productie van Tata Steel elders op de wereld op een grijze manier wordt ingevuld.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat met een CO2-uitstootplafond per kilo staal zeker wordt gesteld dat de totale CO2-uitstoot van Tata Steel in 2030 minimaal 5 Mton lager is dan de uitstoot van Tata Steel over de afgelopen 5 jaar?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe verhoudt een uitstootplafond voor CO2 per kilo staal zich tot de toekomstige capaciteit van de fabriek en de benodigde reductie van CO2 in lijn met het Parijs-akkoord? Gaat u ervoor zorgen dat het uitstootplafond per kilo staal, als dat er komt, elk jaar daalt? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder met uw Kamer gedeeld is de inzet van het kabinet om een maatwerkafspraak te maken op basis van het plan van Tata met versnelde uitvoering van de maatregelen gericht op overlastreductie. Om de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs te halen hebben de EU-lidstaten met elkaar afgesproken dat de EU in 2030 minimaal 55% minder CO2 moet uitstoten. In 2050 wil de EU klimaatneutraal zijn. Deze doelen hebben zich vertaald naar reductiedoelstellingen voor de Nederlandse industrie van 60% in 2030 (24 Mton) en klimaatneutraal in 2050. De plannen van Tata Steel leiden tot 35–40% CO2 reductie (tot 5 Mton) in 2030. Tata Steel levert met 5 Mton reductie een substantiële bijdrage van 20% aan het reductiedoel. Met de maatwerkafspraken willen we duidelijke, voldoende ambitieuze en haalbare reductiedoelstellingen overeenkomen met Tata Steel.
Bent u ook bereid om een dalend uitstootplafond voor Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) en stikstof per kilo staal uit te werken? Zo nee, waarom niet?
Over het algemeen geldt dat regelgeving niet wordt aangepast op basis van één specifieke casus. Wetswijzigingen moeten weloverwogen beslissingen zijn die passend zijn voor de behoefte van Nederland. Uiteraard wordt constant gezocht naar mogelijkheden om wet- en regelgeving aan te passen aan de maatschappij van morgen.
Er geldt al een minimalisatieplicht voor de uitstoot van ZZS op grond van de Omgevingswet. Dit houdt in dat ZZS-emissies worden voorkomen of, als dat niet mogelijk is, zo ver mogelijk worden teruggedrongen. Concreet wordt dit bij vergunningplichtige milieubelastende activiteiten ingevuld door uitvoering te geven aan de informatieplicht voor ZZS-emissies en door per bedrijf een vermijdings- en reductieprogramma op te stellen. Bij het bedrijfsleven lopen nu acties om per bedrijfstak informatiedocumenten op te stellen als basis voor het bedrijfsspecifieke vermijdings- en reductieplan voor ZZS-emissies. Dit wordt in samenspraak met o.a. Omgevingsdienst Nederland voorbereid.
De al bestaande minimalisatieplicht geldt voor alle bedrijven, ook de niet-vergunningplichtige, waarbij het continue streven naar het voorkómen van ZZS emissies in de praktijk betekent dat maatregelen die haalbaar zijn bij een bepaald bedrijf daar ook zo snel mogelijk moeten worden getroffen. Een generiek uitstootplafond voor ZZS kan daarbij vertragend werken en daarmee op gespannen voet staan met het werken aan een schonere, veiliger leefomgeving. Het kan daarmee zelfs strijdig zijn met de verplichting tot minimalisatie van ZZS emissies.
Maximale emissies van luchtvervuilende stoffen, waaronder stikstofdioxide, van grote industriële installaties zoals Tata Steel, worden vergund op basis van de Beste Beschikbare Technieken (BBT). Deze worden grotendeels Europees vastgesteld in het kader van de Richtlijn Industriële Emissies. Daar waar geen Europese normen gelden worden deze nationaal bepaald. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft in het kader van het Schone Lucht Akkoord (2020) een aantal stappen gezet voor het verminderen van de uitstoot van luchtvervuilende stoffen, waaronder stikstofdioxide. Zo worden de emissiegrenswaarden van industriële installaties aangescherpt. Ook de rentevoet waarmee de kosteneffectiviteit van emissie-reducerende technieken wordt berekend is verlaagd, zodat deze technieken eerder kosteneffectief worden en daarmee eerder uitgevoerd moeten worden. Deze wijziging is op 1 januari 2024 ingegaan. Tata Steel voldoet in het algemeen aan de uitstootnormen. Er wordt niet overwogen om hier bovenop nog eens een dalend uitstootplafond voor de hoeveelheid stikstof per gewicht geproduceerd staal vast te stellen, maar Nederland pleit wel voor een snelle herziening van de Europees vastgestelde normen voor uitstoot bij de productie van staal. De verwachting is dat bij een dergelijke herziening de normen scherper zullen worden.
Wat is uw reactie op de conclusie dat de productiekosten voor het maken van staal bij de inzet op groene waterstof stijgen met 77 tot 95 procent en de productiekosten bij het Gezondheidsultimatum stijgen met twee tot 27 procent?
Het rapport verschaft onvoldoende inzicht in de onderliggende berekeningen om deze precies te kunnen herleiden. Over het algemeen kan gesteld worden dat het gebruik van groene waterstof voor staalproductie op dit moment inderdaad erg duur is, onder andere door de hoge productiekosten en beperkte beschikbaarheid van groene waterstof. Om te verduurzamen zal Tata Steel dan ook in eerste instantie overstappen op staalproductie met aardgas. Hiermee wordt 40% van de CO2-emissies gereduceerd in 2030. Tata geeft aan dat de overstap op groene waterstof zal worden gemaakt zodra waterstof voldoende beschikbaar en betaalbaar is. Hiermee kan de CO2-reductie vanaf het moment dat waterstof wordt ingezet oplopen tot 45%.
Het Gezondheidsultimatum gaat uit van de inkoop van het halffabricaat HBI. Zoals de onderzoekers van CE Delft ook stellen is er op dit moment een kleine markt voor HBI, die de afgelopen jaren beperkt is gegroeid. De kostprijs van HBI is bepalend voor de kostprijs van staal geproduceerd met geïmporteerd HBI. Door onduidelijkheden omtrent de marktontwikkeling van HBI is er nog weinig met zekerheid te stellen over wat de prijs van staal geproduceerd met HBI zal zijn en hoe deze zich de komende jaren gaat ontwikkelen. Kortom, er is op het moment nog veel onduidelijkheid over de prijsontwikkeling van zowel groene waterstof als HBI waardoor er momenteel weinig met zekerheid over te zeggen is.
Acht u het op basis van deze cijfers realistisch dat Tata Steel in de toekomst over zal stappen op groene waterstof? Of acht u het realistischer dat Tata Steel blijft vastzitten in de route aardgas met CO2-opslag?
Zoals in het vorige antwoord ook beschreven, wil Tata Steel de overstap op waterstof maken zodra dit in voldoende mate beschikbaar en betaalbaar is. De grootste CO2reductie wordt behaald door over te stappen van kolen naar aardgas (40%). Door de overstap van aardgas naar waterstof kan de reductie oplopen tot 45%7. Het maken van afspraken over de overstap van aardgas op waterstof om een lock-in op het fossiele aardgas te voorkomen is niet alleen voor het kabinet maar ook voor de Europese Commissie in het kader van de staatssteunregels van groot belang en de EC zal daar dan ook op toetsen.
Bent u bereid de Expertgroep Gezondheid IJmond te vragen om op basis van de conclusies in dit CE Delft-rapport nader advies uit te brengen?
De Expertgroep Gezondheid IJmond werkt momenteel toe naar hun tweede advies. De Expertgroep handelt onafhankelijk en betrekt alle relevante bronnen bij het opstellen van hun adviezen.
Welke concrete gezondheidsdoelen wilt u behalen met de maatwerkafspraken en per wanneer?
De gezondheidsdoelen en de te behalen termijnen zijn onderdeel van de lopende onderhandelingen, waar in het belang van de onderhandelingspositie van de Staat en het vertrouwelijke karakter van de onderhandelingen geen openbare, specifieke uitspraken over gedaan kunnen worden.
In het algemeen kan worden aangegeven, dat ingezet wordt op de door het RIVM vastgestelde factoren met de grootste impact op de gezondheidsrisico's, de uitstoot van fijnstof, stikstofoxiden en de hinder door stof, stank en geluid8.
Zoals in eerdere Kamerbrieven9 beschreven, wordt ingezet op het voorstel van Tata Steel met versnelde overlastreductie. Hierbij worden diverse bovenwettelijke milieumaatregelen, waaronder een aantal overkappingen over grondstoffenlocaties en geluidsmaatregelen voor piek en tonaalgeluid, waar mogelijk versneld uitgevoerd. Ook zal de Kooks- en gasfabriek 2 (KGF2) zo snel mogelijk gesloten worden en wordt ook de grootste hoogoven (Hoogoven 7) gesloten. De installaties worden vervangen door een Direct Reduced Iron Fabriek en Electrische Boogoven.
Bent u bereid de conclusies van het CE Delft-rapport mee te nemen in de inzet van de onderhandelingen over de maatwerkafspraken? Zo ja, wanneer informeert u de Kamer hierover? Zo nee, kunt u dan per conclusie van het CE Delft-rapport aangeven waarom u die niet relevant vindt en waar u dat op baseert?
De verduurzaming en verschoning van Tata Steel is een complex onderwerp waar vele belangen meespelen. Dit maakt het belangrijk om alle inzichten en alternatieven goed te overwegen. Om deze reden zijn de externe adviseurs Hans Wijers en Frans Blom gevraagd om onderzoek te doen naar alternatieven. Het scenario van het Gezondheidsultimatum vertoont overeenkomsten met route 4: alleen elektrische boogovens van Wijers/Blom en voegt daar de vervroegde sluiting van Kooksgasfabriek 2 en verlaging van de productiecapaciteit aan toe. Ondanks de significante gezondheidswinst is route 4 door Wijers en Blom beoordeeld als economisch niet haalbaar. Vermindering van de productiecapaciteit zoals wordt voorgesteld door het Gezondheidsultimatum verslechtert de economische haalbaarheid verder door omzetdaling en het verlies van efficiëntie en schaalgrootte.
Het kabinet kan geen maatwerkafspraken maken over onhaalbare plannen en heeft gekozen om in te zetten op de plannen van Tata Steel met versnelde overlastreductie. Op basis van die route is er op 26 april jl. een onderhandelingsmandaat vastgesteld. Op basis van dit mandaat wordt nu onderhandeld. De Kamer wordt tussentijds vertrouwelijk geïnformeerd over de voortgang van de onderhandelingen door middel van vertrouwelijke technische briefings. Ook zijn de budgettaire gevolgen van het uiteindelijke onderhandelingsresultaat onder voorbehoud van parlementaire autorisatie van de begroting. Natuurlijk worden opgedane inzichten en kennis zoveel mogelijk meegenomen, nu en in de toekomst.
Welke verouderde installaties moeten nog meer worden gesloten om in 2030 de uitstoot van de verschillende schadelijke stoffen zodanig terug te brengen dat de gezondheid van omwonenden veilig wordt gesteld?
Het terugbrengen van de uitstoot van verschillende schadelijke stoffen is een belangrijke inzet zowel in de potentiële maatwerkafspraak als in de lopende vergunningstrajecten. Voor het terugbrengen van schadelijke uitstoot is sluiting van installaties niet de enige oplossing, vaak zijn er verschillende technieken die kunnen worden toegepast om uitstoot te verminderen. Een voorbeeld hiervan is de aanscherping van de vergunning om uitstoot vanuit de Kooksgasfabriek 1 (KGF 1) verder terug te brengen10. Hier heeft de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (ODNZKG) een andere emissiebeperkende techniek opgelegd die zal zorgen voor een gereduceerde uitstoot. Gezien de continue ontwikkelingen in techniek kunnen wij de vraag welke installaties gesloten moeten worden om de gezondheid van omwonenden in 2030 veilig te stellen dan ook niet beantwoorden. Dat doet geen recht aan de verschillende mogelijkheden die er zijn om de uitstoot van schadelijke stoffen terug te brengen.
Kindermarketing door varkenshouderijen. |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Karremans , Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het lesmateriaal wat wordt verschaft door The Pig Story aan kleuterklassen, waarin «Het ware verhaal over het Nederlandse varken wordt verteld»?1
Ja.
Herinnert u zich de schriftelijke vragen uit 2020 over «misleidende kindermarketing door de vee-industrie»?2
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met de uitspraak van de Reclame Code Commissie in 2021 die, ook in hoger beroep, aangeeft dat het lesmateriaal van de Nederlandse varkenssector geldt als kindermarketing omdat ze misleidende en onjuiste informatie gebruikt om jonge kinderen een positief gevoel te geven over varkensvlees?3
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat dit lesmateriaal tot op de dag van vandaag nog altijd wordt aangeboden aan scholen, ondanks deze uitspraak van de Reclame Code Commissie?
Ik vind het in algemene zin belangrijk dat de uitspraken van de Reclame Code Commissie (RCC) en het College van Beroep dat in hoger beroep de beslissing van de RCC bevestigde, worden gerespecteerd en opgevolgd en dat scholen evidence-informed werken en gebruik maken van bewezen effectieve methoden. In de casus van The Pig Story betekent dit dat het lespakket aangepast zou moeten worden.4 Ik zou het niet goed vinden als blijkt dat het materiaal ongewijzigd wordt aangeboden aan scholen, omdat dan nog steeds sprake is van misleidende en onjuiste informatie.
Wat vindt u ervan dat kinderen van 4 tot 6 jaar (groep 1–2) een boekje vol onwaarheden krijgen welke een rooskleurig beeld schept van de varkenssector zonder in te gaan op het afschuwelijke leed van de varkens?
De verantwoordelijkheid voor de invulling van de kerndoelen ligt bij scholen en leraren, waarbij het belangrijk is dat dit evidence-informed7 en leeftijdsadequaat gebeurt. Bij de keuzes die leraren en schoolleiders maken in de invulling van hun onderwijs is het van belang dat ze deze weloverwogen maken en daarbij de best beschikbare (wetenschappelijke) kennis betrekken. Dit stimuleren we door het evidence-informed werken op te nemen in de wet als deugdelijkheidseis en door het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) door te ontwikkelen tot landelijk kennisinstituut voor het onderwijs.
Gezien de grondwettelijke onderwijsvrijheid ten aanzien van leermiddelen past mij terughoudendheid om inhoudelijk in te gaan op dergelijke materialen. De verantwoordelijkheid van het departement richt zich op de kerndoelen en examenprogramma’s. Een voorbeeld hiervan zijn de kerndoelen voor «Oriëntatie op jezelf en de wereld» voor leerlingen in het basisonderwijs. Daarin staat bijvoorbeeld dat leerlingen leren dat economische, politieke, culturele, technische en sociale aspecten een belangrijke rol spelen bij de wijze waarop mensen hun omgeving inrichten. Daarbij gaat het om datgene wat van belang is voor betekenisverlening aan het bestaan, om duurzame ontwikkeling, om (voedsel)veiligheid en gezondheid en om technische verworvenheden.8
In algemene zin geldt dat scholen en leraren een divers aanbod van lesmaterialen kunnen gebruiken om hun leerlingen een beeld te geven van de veehouderij zodat dat beeld compleet en genuanceerd is. Ook vanuit het oogpunt van burgerschap en mediawijsheid is gebruik van diverse informatie en standpunten van meerwaarde.
Wat vindt u ervan dat in het informatieboekje uitgebreid wordt omschreven hoe biggen opgroeien, maar dat wordt verzwegen dat bij 99% van de biggetjes de staarten wordt afgebrand?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u bevestigen dat de uitspraak «Wist je dat alle pasgeboren biggen binnen 8 uur een eigen speen hebben?» onjuist, of op zijn minst misleidend, is aangezien varkens zo doorgefokt zijn dat ze regelmatig meer biggen krijgen dan dat ze tepels hebben?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u bevestigen dat de uitspraak «De biggen blijven bij de moeder in de kraamstal totdat ze achtentwintig dagen oud zijn» onjuist is, aangezien veel varkenshouders biggen weghalen bij de moeder en deze, op gewicht, sorteren en herverdelen over de zeugen?4
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u ervan dat in het informatieboekje niks wordt vermeld over dat elk jaar meer dan 3,5 miljoen biggen de stal niet levend uitkomen, maar vroegtijdig sterven?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u ervan dat op de website van The Pig Story het overgrote deel van de filmpjes wordt gemaakt op een biologische varkenshouderij5, terwijl in Nederland meer dan 93% van varkenshouderijen niet biologisch zijn? Geeft dit volgens u een eerlijk beeld van de behandeling van varkens in Nederland?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u ervan dat kleuters hier leren dat de media ons niet het ware verhaal zou vertellen over varkens?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u, net zoals uw voorganger, van mening dat er in het informatiemateriaal «relatief weinig aandacht geschonken wordt aan dierenwelzijn»? Zo nee, waarom niet?
Ik sluit me aan bij de eerdere uitspraken van mijn ambtsvoorganger9 en de RCC10.
Onderschrijft u de eerdere uitspraak van de Reclame Code Commissie dat «The Pig Story» een gekleurde reclame-uiting is, met verschillende ongenuanceerde en misleidende claims?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u bevestigen dat veel van de bezwaren van de Reclame Code Commissie nog steeds van toepassing zijn op de huidige variant van «The Pig Story»?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 vind ik dat de uitspraken van de RCC gerespecteerd en opgevolgd moeten worden. Verder past mij terughoudendheid om in te gaan op de inhoud van lesmaterialen.
Wat vindt u ervan dat The Pig Story hiermee het oordeel van de Reclame Code Commissie negeert door deze misleidende kindermarketing te blijven verspreiden?
Zie antwoord vraag 14.
Wat vindt u ervan dat kleuters hier leren dat varkens belangrijk zijn voor Nederland, bijvoorbeeld omdat we er sigaretten van maken? Waarom worden sigaretten op deze manier bij kleuters aangeprijsd?
Leraren en schoolleiders zijn uitstekend in staat zelf professionele keuzes te maken en te beoordelen of een lesmethode voldoet aan hun eisen en past bij hun leerlingen. Om scholen en docenten te ondersteunen in hun leermiddelen keuzeproces en bij de effectieve inzet van leermiddelen in de klas werk ik aan een onderzoeksprogramma dat kennisgedreven gebruik van leermiddelen versterkt.
Bent u ervan op de hoogte dat The Pig Story is ontwikkeld daar marketingbureau ReMarkAble?6
Ja.
Bent u er ook van op de hoogte dat marketingbureau ReMarkAble mede initiatiefnemer is van de oprichting van de BoerBurgerBeweging als politieke partij?7
Zie antwoord vraag 17.
Ziet u het verstrekken van lesmateriaal door de oprichters van een politieke partij als iets wat in lijn is met het Hoofdlijnenakkoord dat onderwijsmethodes «politiek neutraal» moeten zijn? Zo ja, waarom?
De regering dient verantwoordelijk, zorgvuldig en dienstbaar om te gaan met de vrijheid van onderwijs bij het bevorderen van politieke neutraliteit. Het is belangrijk dat in het onderwijs alle politieke en maatschappelijke standpunten, die binnen de kaders van de democratische rechtsstaat passen, onpartijdig en gelijkwaardig aan bod komen. Zo bieden we leerlingen de kans zich te ontwikkelen tot zelfbewuste, goed geïnformeerde en kritische burgers.
Daarbij geldt dat leraren ook serieus moeten kijken welke lesmaterialen ze gebruiken om kinderen een compleet en genuanceerd beeld van een bepaald onderwerp mee te geven.
Dat gezegd hebbende, maak ik mij zorgen over de grote hoeveelheid lespakketten die op basis van goede bedoelingen actief aan het onderwijs wordt aangeboden. Het is belangrijk dat scholen zich in de eerste plaats richten op lezen, schrijven en rekenen en die zaken die belangrijk zijn voor kinderen om zichzelf te kunnen ontwikkelen. Het is van belang dat scholen dat weloverwogen doen, waarbij ze kennis over bewezen effectieve methoden samen met de praktijkkennis van leraren betrekken in hoe zij hun onderwijs inrichten, aansluitend op de context van de eigen school.
Nogmaals, het is niet mogelijk noch wenselijk om van overheidswege lesmateriaal te verbieden, tenzij deze in strijd is met de democratische rechtsstaat. Maar ik vind wel dat bedrijven en maatschappelijke organisaties zich bewust moeten zijn van de overladenheid in het funderend onderwijs en terughoudend moeten zijn bij het aanbod van lesmaterialen.
Het van overheidswege verbieden van lesmateriaal staat op gespannen voet met de grondwettelijke vrijheid van leermiddelen als dat louter op basis van politieke kleur gebeurt en zie ik dan ook als onwenselijk.
Bent u bereid het lespakket, in lijn met het Hoofdlijnenakkoord, per direct te verbieden?
Zie antwoord vraag 19.
Bent u ook bereid om scholen die dit lespakket hebben ontvangen een rectificatie te sturen om aan te geven dat het hier ging om materiaal wat volgens de Reclame Code Commissie geldt als kindermarketing?
Nee, in lijn met antwoorden op bovenstaande vragen past dit niet bij mijn verantwoordelijkheid.
De brief 'Uitkomst overleg over misstanden inzet flexkrachten en arbeidsmigranten in vleessector' |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Karien van Gennip (CDA) |
|
![]() |
Heeft u overwogen om een algeheel verbod op uitzenden in de vlees-, en pluimveesector in te stellen? Zo ja, wat is uw afweging geweest om dit niet te doen?1
In de brief aan uw Kamer van 13 juni jl. heeft mijn voorganger aangegeven wat er met de uitzend- en vleessector is afgesproken en dat er op die actiepunten voor de zomer vorderingen te melden moeten zijn en/of vervolgafspraken moeten zijn gemaakt.2 Toegezegd is dat de Kamer hier na de zomer opnieuw over zal worden geïnformeerd. Hiertoe blijf ik in gesprek met de vlees- en uitzendsector en de betrokken stakeholders. Indien resultaten op de actiepunten die ik met de sectoren heb afgesproken achterblijven, zullen aanvullende maatregelen volgen.
Deze malafide uitzendbureaus zijn al vele jaren actief en het is de partijen in de vleessector tot nu toe niet gelukt om uitbuiting van deze mensen tegen te gaan, wat maakt dat u er vertrouwen in heeft dat dit nu anders zal zijn?
Zowel de vlees- als ook de uitzendsector hebben tijdens het gesprek met mijn voorganger aangegeven het signaal van de Arbeidsinspectie over ontslag op staande voet uiterst serieus te nemen. De sectoren zijn met voorstellen gekomen om maatregelen te treffen om dergelijke misstanden te voorkomen. Ik zie hierin de motivatie van de sectoren om de geconstateerde problemen aan te pakken en malafide uitzendbureaus te weren.3 Daarnaast blijf ik met afgevaardigden van de uitzend- en vleessector in gesprek om de voortgang te bespreken van maatregelen waarmee misstanden moeten worden tegengegaan en aangepakt.
Bent u bereid uw opvolger te vragen de Kamer uiterlijk in september te informeren over de gang van zaken op dit onderwerp?
Ja. Uw Kamer informeer ik, zoals aangegeven in de eerdergenoemde Kamerbrief, na de zomer over dit onderwerp. Ik betrek hierin ook de uitkomsten van vervolggesprekken die met vertegenwoordigers van de vlees- en uitzendsector worden gevoerd.
U geeft aan dat nog voor de zomer een meldpunt zal worden ingesteld voor misstanden in de vleessector, is het de bedoeling dat arbeidsmigranten hier zelf melding gaan maken van misstanden?
Constaterende dat arbeidsmigranten vaak bang zijn om misstanden bij een werkgever/branche-organisatie te melden omdat ze afhankelijk zijn van de werkgever voor loon en huisvesting, hoe gaat u er met de sector voor zorgen dat deze mensen toch melding gaan maken?
Zal er bij het meldpunt ook hulp zijn om de problemen die gemeld worden (bijv. betaling van achterstallig loon, nieuw werk, alternatieve huisvesting) op te lossen? Zo ja, wie zal dit doen? Zo nee, waarom niet?
Komt er bij het meldpunt ook de mogelijkheid om melding te maken in andere talen dan Nederlands of Engels, zoals bijvoorbeeld in het Roemeens, Pools of Hongaars? Zo nee, hoe verwacht u dan dat arbeidsmigranten die geen Nederlands of Engels spreken toch melding kunnen maken?
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat dit meldpunt onder de aandacht wordt gebracht van arbeidsmigranten in de vleessector?
Welk deel van de arbeidsmigranten in de vleessector denkt u daarmee te kunnen bereiken?
De afspraken zijn nu gemaakt met een aantal organisaties binnen de sector, hoe gaat u ervoor zorgen dat juist de bedrijven met slecht intenties (die mogelijk niet aan tafel zitten) aan de afspraken gehouden worden?
Malafide organisaties die zich niet aan de afspraken houden, kunnen door middel van het meldpunt worden gesignaleerd. Ik verwacht dat uitzendkoepels en de sector zelf niet met partijen willen werken waar structurele misstanden plaatsvinden. Daarnaast gaat de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten (Wtta) voor alle bedrijven gelden die arbeidskrachten ter beschikking stellen.
Bedrijven waar veel misstanden voorkomen zullen er alles aan doen om deze misstanden te verhullen, hoe gaat u ervoor zorgen dat deze misstanden toch boven tafel komen?
Bedrijven die misstanden verhullen, kunnen door middel van het meldpunt vroegtijdig worden gesignaleerd. Daarnaast bekijk ik zoals toegezegd in de Kamerbrief de mogelijkheden voor het uitvoeren van een onderzoek naar de conglomeraten, structuren en onderlinge verbanden en verhoudingen in uitzend- en vleessector.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat malafide uitzendbureaus niet worden toegelaten tot het toelatingsstelsel, en dat inleners worden aangepakt die zich niets aantrekken van misstanden?
Het stelsel waarmee malafide organisaties in de uitzendmarkt kunnen worden aangepakt, wordt geïntroduceerd met de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten (Wtta). Dit wetsvoorstel is op dit moment in behandeling bij uw Kamer. Dit zogenoemde toelatingsstelsel bevat verschillende waarborgen om malafide uitzendbureaus van de uitleenmarkt te weren, zoals periodieke controles op naleving van de belangrijkste arbeids- en fiscale wetten, het voldoen van een waarborgsom van € 100.000 en aanvullende gegevensuitwisseling met onder andere de Arbeidsinspectie. Uitleners die zonder toelating arbeidskrachten uitlenen én inleners die zakendoen met niet-toegelaten uitleners kunnen boetes krijgen van de Arbeidsinspectie. Zo kunnen zowel malafide uitzendbureaus als inleners worden aangepakt.
Het onderzoek waaruit blijkt dat afgedankte Ierse racepaarden in snacks terechtkomen. |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Piet Adema (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van House of Animals en RTÉ Investigates waaruit blijkt dat Nederlandse paardenhandelaren een rol spelen bij de slacht en handel in afgedankte Ierse racepaarden?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er in Ierland en het Verenigd Koninkrijk een overschot aan afgedankte paarden uit de race-industrie is?
Dat kan ik niet bevestigen. Ik kan als Minister in Nederland geen oordeel geven over de situatie in Ierland of het Verenigd Koninkrijk.
Kunt u bevestigen dat deze paarden ongeschikt zijn voor consumptie, vanwege mogelijke medicatie die is toegediend om veelvoorkomende raceblessures te behandelen?
Dat kan ik niet bevestigen. Europese wet- en regelgeving bepalen dat een dierenarts een paardachtige moet uitsluiten voor de slacht voor menselijke consumptie. Dit is bijvoorbeeld aan de orde wanneer een diergeneesmiddel is toegediend waar geen maximum residu limiet van is bepaald én dat niet op de positieve lijst staat. De toediening van een dergelijk diergeneesmiddel wordt genoteerd in het paardenpaspoort. Het paard wordt dan definitief en dus levenslang uitgesloten voor de slacht voor menselijke consumptie.
Wat is uw reactie op het onderzoek waaruit blijkt dat jaarlijks vele duizenden Ierse racepaarden uit registratiesystemen verdwijnen, in een illegaal Europees circuit terechtkomen en, onder een nieuwe identiteit, worden geslacht voor consumptie?
Het zijn schokkende berichten. Het gaat hier om identiteitsfraude met paardenpaspoorten. Dergelijke praktijken zijn onacceptabel. Vanuit de NVWA is hier aandacht voor. Zo heeft de NVWA onder andere in 2022 melding gemaakt van fraude met paardenpaspoorten in het Europese fraudesysteem. Daarover zijn de toezichthouders in de overige lidstaten geïnformeerd via het Europese waarschuwingssysteem (RASFF). Het vlees is -voor zover nog niet geconsumeerd – van de markt gehaald. Ook heeft de NVWA-IOD recent een strafrechtelijk onderzoek afgerond naar het vervalsen van paardenpaspoorten en dat ligt nu bij het Openbaar Ministerie. In dit kader is het ook goed om te vermelden dat Bureau Risicobeoordeling & onderzoek (Buro) in 2013 al een advies uitgebracht heeft over risico’s voor de volksgezondheid van paardenvlees met onbekende herkomst en hieruit blijkt dat deze risico’s beperkt zijn. Dit laat uiteraard onverlet dat deze praktijken onacceptabel zijn en dat er een eind moet komen aan de frauduleuze praktijken in de paarden(vlees)keten2.
Hoeveel paarden zijn de afgelopen vijf jaar, uitgesplitst naar jaar, vanuit Ierland en het Verenigd Koninkrijk naar Nederland getransporteerd?
In het Europese TRAde Control and Expert System (TRACES) worden gegevens vastgelegd over o.a. de invoer en uitvoer van dieren. Wanneer een exploitant een paard wil verplaatsen naar een ander land, meldt de exploitant het voornemen van deze verplaatsing in TRACES, en vraagt bij de veterinaire autoriteit een gezondheidscertificaat aan. Nadat de veterinaire autoriteit dit certificaat heeft afgegeven, en als zodanig in TRACES heeft ingevoerd, mag de verplaatsing plaatsvinden. Overigens kan er tussen het moment van melden en het moment van transport, iets gebeuren waardoor het transport niet doorgaat. Dit blijft in TRACES wel staan als (voorgenomen) transport.
In onderstaande tabel wordt weergegeven voor hoeveel paarden (dit betreft alle paarden, inclusief sportpaarden) een voornemen tot verplaatsing naar Nederland is geregistreerd in TRACES met als land van herkomst Ierland en het Verenigd Koninkrijk. Of alle verplaatsingen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, is niet uit TRACES af te leiden.
(t/m 31–05)
1.765
1.209
2.145
1.406
1.388
348
3.354
2.365
8871
1.122
1.233
484
512
1.081
1.164
340
Vanaf 2021 zijn de cijfers over Groot-Brittannië en Noord-Ierland uitgesplitst. Groot-Brittannië is een derde land geworden en Noord-Ierland blijft onderdeel van Intraverkeer binnen de EU.
Kunt u bevestigen dat paarden in Nederland een nieuw paardenpaspoort kunnen krijgen via een zogeheten «paardenpaspoort uitgevende instantie» (ppi), zonder de tussenkomst van een dierenarts?
Dat kan ik bevestigen. De eerste identificatie van het paard (het chippen en het verzamelen van de gegevens om een paspoort op te maken) gebeurt namelijk door een dierenarts of een persoon die de opleiding tot paardenpaspoortconsultent heeft afgerond. Slechts in de volgende gevallen mag een PPI een nieuw, respectievelijk een vervangend paspoort afgeven voor een paardachtige;
Kunt u bevestigen dat hierbij vaak gebruik wordt gemaakt van Duitse microchips, die zijn opgenomen in een gesloten database, waardoor het moeilijk, of zelfs onmogelijk is om de achtergrond van een paard te controleren?
Nee, dat kan ik niet bevestigen. Wanneer een paard 30 dagen of langer op een inrichting verblijft, moet het dier geregistreerd worden in de database, met bijhorende chip, ongeacht vanuit welk land de chip komt. De toegang tot de nationale databank van afzonderlijke lidstaten, is zeer divers geregeld. Sommige lidstaten hebben een vrij toegankelijk systeem waarin identificatiegegevens van paarden kunnen worden geverifieerd. Bij andere lidstaten is dit niet het geval en moeten de gegevens handmatig opgevraagd worden bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat, dit kost echter vaak veel tijd. Mijn ministerie is in gesprek met Frankrijk, Ierland en België om te onderzoeken hoe de data uitwisseling nog beter kan en over hoe dit vervolgens ook met andere lidstaten te implementeren.
Kunt u uitsluiten dat (een deel van) de geïmporteerde paarden een nieuwe chip en een vals paspoort hebben gekregen? Zo nee, waarom niet?
Dit kan ik niet uitsluiten. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6, schrijft Europese wet- en regelgeving voor wanneer een PPI een nieuw paspoort mag afgeven. Meerdere lidstaten ervaren het probleem dat het proces rondom het uitgeven van paardenpaspoorten fraudegevoelig is. Daarom zijn in de Europese Diergezondheidsverordening de regels aangescherpt om het proces rondom paardenpaspoortuitgifte verder te professionaliseren. Deze wet- en regelgeving voorziet onder meer in strikte eisen aan organisaties die paspoorten mogen uitgeven en meer toezicht en handhaving op die organisaties. Nederland werkt op dit moment aan de uitvoering van deze strengere wet- en regelgeving. Dit najaar is de aanvraagprocedure gestart waarbij de huidige paardenpaspoort uitgevende instanties (PPI’s) een erkenning als gemachtigde instantie kunnen aanvragen onder de strenge eisen. Per 1 juli 2025 zal de aanwijzing van de gemachtigde instanties onder het strengere kader zijn afgerond. Dan zal ook het nieuwe machtigingsbesluit gepubliceerd zijn en de uitvoering en handhaving op de nieuwe situatie ingeregeld zijn. Dit vergt van de bestaande PPI’s die als gemachtigde instantie beogen te worden aangewezen, een aanpassing van hun organisatie en werkzaamheden, ook gedurende het veulenseizoen. Mijn ministerie is in gesprek met de PPI’s en vertegenwoordigers van de paardensector om deze overgang zo goed mogelijk te laten verlopen, met oog voor de praktische uitvoerbaarheid. In een gezamenlijke werkgroep zijn hierover concrete afspraken gemaakt. Het proces waarmee rechtspersonen aan kunnen geven in aanmerking te willen komen voor aanwijzing als gemachtigde instantie, is gestart op 1 november 2024. Uw Kamer zal in een brief nader worden geïnformeerd over deze overgang per 1 juli 2025 en de aanwijzing en werkwijze van gemachtigde instanties.
Kunt u uitsluiten dat (een deel van) de uit Ierland en het Verenigd Koninkrijk geïmporteerde paarden in Nederland zijn geslacht of zijn getransporteerd naar slachthuizen in andere landen? Zo nee, waarom niet?
Dat kan ik niet uitsluiten. Het slachten van uit Ierland en het Verenigd Koninkrijk geïmporteerde paarden, als ook het vervoeren van dergelijke paarden naar andere lidstaten is toegestaan mits aan de relevante regelgeving wordt voldaan.
Kunt u aangeven hoe slachthuizen in andere landen kunnen achterhalen of de in Nederland uitgegeven paspoorten van de paarden authentiek zijn?
Buitenlandse slachthuizen hebben kosteloze read-only toegang tot het Nederlandse I&R-systeem om de informatie in het paspoort te verifiëren, zoals informatie over of het paard wel of niet is uitgesloten van de slacht voor menselijke consumptie. Daarmee kunnen slachthuizen in andere lidstaten achterhalen of de identificatiegegevens in het paardenpaspoort authentiek zijn. Derde landen kunnen deze informatie opvragen bij de Nederlandse PPI’s.
Kunt u aangeven hoeveel paardenvlees de afgelopen vijf jaar, uitgesplitst naar jaar, van de Nederlandse markt is gehaald naar aanleiding van fraude met paardenpaspoorten, aanwezigheid van medicatie en/of illegaliteit?
Ja, dat kan ik. Hieronder geef ik u daarvan een overzicht.
Totaal aantal GFL en RASFF meldingen m.b.t. I&R paard binnen de EU
Aantal terughaalacties op de Nederlandse markt
Aantal kg paardenvlees
2019
22
2
486,8
2020
8
3
1823,4
2021
10
2
1242,6
2022
5
2
1468,4
2023
1
0
0
2024 (tot 1 juni 2024)
2
1
331
Bent u bereid om een onderzoek in te stellen naar de fraude met paspoorten en chips van paarden? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 4 ligt op dit moment een afgerond strafrechtelijk onderzoek van IOD-NVWA naar het vervalsen van paardenpaspoorten bij het Openbaar Ministerie. Tegelijkertijd is de daadwerkelijke omvang van fraude lastig te bepalen. De NVWA is in dit kader bezig met een onderzoek naar de gehele paardenketen om in beeld te krijgen waar de grootste frauderisico’s liggen. Naar aanleiding van die resultaten wordt gekeken welke verdere acties nodig zijn.
Hoeveel paardenvlees heeft Nederland het afgelopen jaar geïmporteerd?
In 2023 zijn 131 zendingen paardenvlees uit derde landen geïmporteerd, in totaal 2.758 ton. In 2024 zijn t/m 31 juli 47 zendingen paardenvlees geïmporteerd, in totaal 997 ton.
Hoeveel paardenvlees is het afgelopen jaar vanuit Nederland geëxporteerd?
Nederland heeft het afgelopen jaar geen paardenvlees geëxporteerd naar derde landen. Binnen de EU is vrij verkeer van goederen en de NVWA houdt geen gegevens bij over vervoer van vlees van in Nederland geslachte paarden naar landen binnen Europese Unie.
Hoeveel paarden zijn het afgelopen jaar in Nederland geslacht, uitgesplitst per slachthuis?
Vanwege privacy wordt de naam van het slachthuis niet vermeld. De slachthuizen worden aangegeven met nummers.
1.
65
121
2.
1
0
3.
29
0
4.
3
0
5.
5
0
6.
2
0
7.
2
0
8.
28
18
9.
17
3
10.
15
6
11.
2.082
1.149
12.
2
0
13.
47
12
14.
76
12
15.
2
2
16.
2
0
17.
0
1
18.
0
1
19.
0
1
Kunt u bevestigen dat in 2022 een Europese voedselveiligheidswaarschuwing is uitgegaan voor vlees afkomstig van de slachterij in Kerkdriel, omdat het niet in de keten voor menselijke consumptie terecht had mogen komen? Zo ja, waarvoor is deze waarschuwing destijds afgegeven?
In 2022 is op 13 september en op 14 oktober een Rapid Alert (RASFF) bericht verstuurd naar de Europese Commissie en andere EU-lidstaten met betrekking tot in totaal 5 paarden (respectievelijk 4 paarden en 1 paard) die geslacht werden met een incorrect paspoort. Het vlees van deze dieren was deels gedistribueerd naar andere lidstaten en is – voor zover nog niet geconsumeerd – van de markt gehaald.
Kunt u bevestigen dat het slachthuis in Kerkdriel veel paarden slacht met Duitse microchips? Zo ja, kunt u uitsluiten dat deze paarden afkomstig zijn uit Ierland of het Verenigd Koninkrijk?
Ik kan bevestigen dat in 2024 in Kerkdriel paarden zijn geslacht met een Duitse microchip. Ik kan niet uitsluiten dat deze paarden met Duitse microchips afkomstig zijn uit Ierland of het Verenigd Koninkrijk. Als een paard in een ander land illegaal een nieuw paspoort en nieuwe transponder krijgt, is het in Nederland niet meer te achterhalen waar het dier oorspronkelijk vandaan kwam.
Hoeveel controles zijn er in de afgelopen vijf jaar door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) uitgevoerd bij het slachthuis in Kerkdriel? Zijn er bij deze controles misstanden geconstateerd? Zo ja, welke?
Op dagen dat paarden bij het slachthuis in Kerkdriel worden aangevoerd, zijn twee NVWA dierenarts aanwezig en wordt met het vier-ogen-principe 100% van de dieren gecontroleerd. In de afgelopen vijf jaar zijn 1137 inspecties uitgevoerd bij het slachthuis in Kerkdriel. Bij deze inspecties zijn 13 onregelmatigheden ten aanzien van Identificatie en Registratie (paspoorten) van paarden vastgesteld, zijn drie keer fraudeleuze paspoorten aangetroffen en één keer is een welzijnsovertreding ten aanzien van het welzijn van een aangevoerd paard geconstateerd. Er zijn Rapporten van Bevindingen (RvB’s) aangezegd en corrigerende maatregelen uitgevoerd (zoals afkeuren voor de slacht, andere gebruikersbestemming (dierentuinvoer) recall).
Bent u bereid om, naar aanleiding van het onderzoek van House of Animals, het slachthuis in Kerkdriel te sluiten vanwege dierenwelzijn, fraudebestrijding en voedselveiligheid? Zo nee, waarom niet?
Bij het vaststellen van overtredingen is het reguliere interventiebeleid van de NVWA van toepassing. In het slachthuis in Kerkdriel zijn geen overtredingen geconstateerd die schorsing of sluiting hiervan op dit moment rechtvaardigen.
Bent u bereid om een grootschalig onderzoek te starten naar de aanwezigheid van illegaal paardenvlees op de Nederlandse markt en de rol van Nederlandse paardenhandelaren en -slachthuizen bij de slacht van Ierse renpaarden? Zo nee, waarom niet?
Op alle slachthuizen controleert de NVWA nu reeds regulier vóór de slacht bij alle paarden (100% controles) of de juiste paspoorten/microchips bij de juiste paarden zitten en of veterinaire behandelingen juist geregistreerd worden in de paspoorten. Tevens vindt er een controle plaats in de nationale registers van andere landen, zoals Ierland en het VK. Deze controles in de nationale registers van andere landen vinden voor de slacht plaats. Het kan voorkomen dat er geen toegang is tot het nationale register van een ander land of er niet gereageerd wordt op navraag bij de paspoort uitgevende instantie. Dan kan een controlerend dierenarts alleen afgaan op de gegevens zoals vermeld in het paspoort om zijn beslissing te nemen. Soms wordt er aan de hand van het paspoort en/of paard een gegevensvraag gesteld aan de bevoegde autoriteit van het andere land. De reactiesnelheid van andere landen is divers, waardoor het voorkomt dat een paard al geslacht is voordat er antwoord is. Als de reactie erop wijst dat het vlees teruggeroepen moet worden, gebeurt dit. De NVWA onderzoekt op dit moment waar de grootste frauderisico’s liggen binnen de paardenketen. Naar aanleiding van die resultaten wordt gekeken welke verdere acties nodig zijn. De Tweede Kamer wordt hierover geïnformeerd in het eerste kwartaal van 2025.
Ook is een traceringsonderzoek gedaan naar in 2024 geslachte paarden afkomstig uit Verenigd Koninkrijk en Ierland. Op basis van een steekproef zijn 19 paarden uit Ierland en 13 paarden uit het Verenigd Koninkrijk bekeken. Hiervoor zijn de databases van Ierland en het Verenigd Koninkrijk geraadpleegd. De 19 paarden uit Ierland in deze steekproef waren geschikt voor menselijke consumptie. Van de 13 paarden vanuit het Verenigd Koninkrijk in deze steekproef waren er twee ongeschikt voor menselijke consumptie. Deze dieren waren ook in Nederland correct uitgesloten voor menselijke consumptie en zijn voor vervoedering naar dierentuinen gegaan. De resultaten van het traceringsonderzoek gaven geen aanleiding voor de NVWA om het traceringsonderzoek verder uit te breiden.
Bij een reguliere nacontrole na de slacht zijn door de NVWA in de afgelopen periode een Iers paard en een Duits paard alsnog uitgesloten voor menselijke consumptie vanwege onregelmatigheden in het paspoort. Het bedrijf heeft voor beide paarden een recall uitgezet en het vlees is teruggehaald. De controles worden aangescherpt op buitenlandse paardenpaspoorten. Als aanvullende stap om mogelijke frauduleuze activiteiten met paardenpaspoorten te voorkomen, wordt er een aanscherping doorgevoerd in het I&R-systeem. Hierdoor zal een geïmporteerd paard dat zonder gezondheidscertificaat wordt geregistreerd, in het I&R-systeem automatisch uitgesloten worden voor de slacht voor menselijke consumptie, vanwege het ontbreken van vereiste informatie over de voedselketen.
Ik vind het van groot belang dat de huidige onderzoeken van de NVWA voortvarend worden uitgevoerd, inclusief de interventie maatregelen. Dit is in lijn met de brief vanuit de Europese Commissie van 15 juli jl. waarin alle lidstaten dringend worden opgeroepen om de waakzaamheid ten aanzien van deze identiteitsfraude met paardenpaspoorten te verhogen en om de meest geschikte handhavingsmaatregelen te nemen.
Tot slot wordt op dit moment samen met de sector gewerkt aan de uitvoering van de aangescherpte Europese wet- en regelgeving die onder meer voorziet in striktere eisen aan organisaties die paspoorten mogen uitgeven (gemachtigde instanties) en in meer toezicht en handhaving op deze organisaties om frauduleuze praktijken met paardenpaspoorten te voorkomen. Inzet is om uiterlijk per 1 juli 2025 de aanwijzing van deze gemachtigde instanties onder het strengere kader te hebben afgerond, en de uitvoering en handhaving op de nieuwe situatie te hebben ingeregeld. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Kunt u aangeven hoelang paardentransporten vanuit Ierland en het Verenigd Koninkrijk naar Nederland doorgaans duren?
De totale geschatte duur van het vervoer van paarden vanuit Ierland en het Verenigd Koninkrijk naar Nederland inclusief overtocht is gemiddeld 37,5 uur.
Wat is uw reactie op het bericht dat in november 2023 een paardentransport is aangetroffen in Dover met als eindbestemming een paardenhandelaar uit Oostwold, waarbij zeven paarden illegaal werden getransporteerd, vijf paarden drachtig waren en één van de dieren er zo slecht aan toe was dat deze is geëuthanaseerd?
Dit is een schokkend bericht. Om zowel het dierenwelzijn als de diergezondheid als de volksgezondheid te beschermen moeten transporteurs voldoen aan de geldende wet- en regelgeving.
Hoeveel misstanden zijn de afgelopen vijf jaar bij paardentransporten geconstateerd?
Bij het Nationaal Contactpunt van de NVWA komen meldingen van overtredingen binnen, die betreffen onder andere vervoer van dieren tussen lidstaten. Bij paardentransporten van een lidstaat naar Nederland is 1 keer een dierenwelzijnsmelding verzonden naar het buitenland. Andere lidstaten hebben 15 keer een melding van dierenwelzijnsovertredingen (een melding kan meerdere overtredingen bevatten) aan Nederland verzonden na transporten vanuit Nederland naar andere lidstaten (12x overbelading, 4x dieren die ongeschikt waren voor het vervoer, 1x te weinig drinken of voer). Ook houdt de NVWA regulier controles op het welzijn van dieren tijdens transport. De afgelopen vijf jaar is een aantal overtredingen vastgesteld. Meestal was sprake van import zonder een gezondheidscertificaat. Op het gebied van dierenwelzijn is een aantal overtredingen geconstateerd, waaronder het niet scheiden van dieren en het onjuist vervoeren van onafgerichte paarden. Jaarlijks worden inspectieresultaten hiervan openbaar gemaakt3.
Bent u bereid om het toezicht op paardentransporten uit Ierland en het Verenigd Koninkrijk te intensiveren? Zo nee, waarom niet?
Bij binnenkomst in de EU vanuit het Verenigd Koninkrijk wordt reeds 100 procent controle gedaan op de geïmporteerde paarden. Dit is wettelijk verplicht. De NVWA zal de komende periode het toezicht op paardentransporten intensiveren.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Het gebruik van de mobiele schaapskooi ter bescherming van schapen. |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Piet Adema (CU), Christianne van der Wal (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in de Telegraaf waar een Friese schapenhouder toelicht hoe innovaties, zoals de mobiele schaapskooi, succesvol kunnen zijn in het beschermen van dieren tegen predatoren?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat houders van dieren de plicht hebben om hun dieren te beschermen, onder andere tegen roofdieren?
Ja. Volgens artikel 1.6, derde lid, van het Besluit houders van dieren (hierna: Bhvd) moeten dierhouders ervoor zorgen dat hun dieren, indien deze niet in een gebouw worden gehouden, zo nodig bescherming wordt geboden tegen roofdieren. In het geval van de wolf is een nieuwe situatie ontstaan voor dierhouders, waar ik bij de invulling van deze open norm rekening mee zal houden. Daarnaast ben ik me bewust van het feit dat in de praktijk niet alle houders exact dezelfde maatregelen kunnen treffen.
Kunt u aangeven hoeveel schapenhouders op dit moment voldoende maatregelen nemen om hun schapen te beschermen tegen roofdieren, zoals de wolf?
Deze gegevens worden niet bijgehouden en zijn derhalve niet beschikbaar.
Acht provincies hebben een subsidiepot voor wolfwerende maatregelen. Friesland, Limburg en Gelderland hebben aangegeven het beschikbare budget uit te breiden voor 2024, vanwege de grote vraag. De subsidiepot van Zeeland is na goedkeuring van de laatste aanvragen geheel gebruikt.
Heeft u gezien dat de schaapsherder in het artikel aangeeft dat sinds ze deze schaapskooi hebben, er niks meer is gebeurd en de schapen rustig en zonder stress kunnen slapen?
Ja.
Bent u van mening dat een mobiele schaapskooi hiermee een effectieve manier is om de verplichte bescherming van landbouwdieren uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Momenteel werk ik aan een beleidsregel voor de invulling van de open norm over bescherming van dieren die niet in een gebouw worden gehouden (artikel 1.6, derde lid, Bhvd), zoals ik in mijn brief van 19 juli 2024 aan de Eerste Kamer heb aangegeven (Kamerstuk 36 410 XIV, nr. M).2 Als onderdeel hiervan verken ik welke wolfwerende maatregelen passend zijn. Ik betrek de mobiele schaapskooi in deze verkenning.
Deelt u de mening dat schapenhouders en andere houders van dieren kunnen leren van deze ontwikkelingen en dergelijke innovaties ook kunnen toepassen op hun eigen bedrijf en in hun eigen context?
De terugkomst van de wolf heeft effect op een grote diversiteit aan bedrijven en hobbydierhouders. Bij het nemen van wolfwerende maatregelen is maatwerk daarom van groot belang. We bevinden ons in een fase waarin verschillende wolfwerende innovaties worden getest in de praktijk. Bij de invulling van de norm van artikel 1.6, derde lid, Bhvd houd ik hier rekening mee. De beleidsregel moet de ruimte bieden voor maatwerk en innovatie.
Bent u bereid te inventariseren welke rol de overheid kan nemen om het op grotere schaal uitrollen van deze beschermingsmaatregel te faciliteren? Zo nee, waarom niet?
De overheid neemt al een pakket van maatregelen in dit kader. Zoals ik ook in mijn brief van 19 juli 2024 aan de Eerste Kamer heb aangegeven, zorg ik met het invullen van de open norm voor duidelijkheid, zodat dierhouders voorafgaand aan het maken van investeringen zeker weten dat deze voldoen aan de norm. Verder wordt ingezet op informatievoorziening over wolfwerende maatregelen en over de financiële steun waarvoor dierhouders in aanmerking kunnen komen. Er zijn immers al provinciale subsidies beschikbaar om de overgang naar een wolfwerend systeem te stimuleren. Dit jaar zijn er provincies die hun budgetten al hebben verhoogd, vanwege de grote belangstelling van dierhouders die maatregelen willen treffen. Daarnaast gaat de Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur zich samen met provincies inzetten voor een landelijk wolf fencing team om houders praktische ondersteuning te bieden bij het treffen van wolfwerende maatregelen.
Valt de aanschaf van een mobiele schaapskooi onder de financiële regeling voor wolfwerende hekken? Zo nee, waarom niet?
Er zijn provinciale subsidieregelingen beschikbaar voor het nemen van wolfwerende maatregelen. Het interprovinciaal wolvenplan bevat een advies over de inrichting van de provinciale subsidieregelingen, maar iedere provincie bepaalt de invulling uiteindelijk zelf. Bijvoorbeeld welke wolfwerende maatregelen worden vergoed en wie aanspraak kan maken op de subsidie. Of een wolfwerende maatregel wordt vergoed, is dus onder andere afhankelijk van de aanvrager en van de provincie waarin de aanvraag wordt gedaan. Ik vind het belangrijk dat alle subsidiemogelijkheden in kaart worden gebracht, zowel nationaal als vanuit de EU, om te kijken welke subsidies voor alle houders er gefaciliteerd kunnen worden. Ik vind het namelijk van belang dat dierhouders gefaciliteerd worden bij het treffen van maatregelen om hun dieren te beschermen.
Kunt u aangeven welke stakeholders, experts en deskundigen betrokken zijn bij het proces rondom de invulling van artikel 1.6, derde lid van het Besluit houders van dieren?
De provincies en onze buurlanden hebben al veel kennis in kaart gebracht en ervaring opgedaan met het thema bescherming van dieren tegen de wolf. Bij de invulling van de open norm van artikel 1.6, derde lid, Bhvd neem ik deze kennis en ervaring mee, zoals mijn ambtsvoorganger in de Kamerbrief over samenleven met de wolf ook heeft aangegeven (Kamerstuk 33 576, nr. 376).3 Daarnaast betrek ik in dit proces een brede groep aan stakeholders, waaronder sectorvertegenwoordigers en natuurbeschermingsorganisaties.
Bent u bereid om natuur- en dierenwelzijnsorganisaties en ecologen nauwer te betrekken bij dit proces? Kunt u toelichten wie en op welke wijze?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 9 heb aangegeven, betrek ik een brede groep stakeholders bij het opstellen van de beleidsregel. Ik heb er vertrouwen in dat we op deze wijze komen tot een goed onderbouwde en praktisch toepasbare invulling.
Kunt u aangeven op welke wijze de wetenschap betrokken is bij de invulling van de open norm en welke wetenschappelijke indicatoren en onderzoeken hiervoor aan de basis liggen? Zo ja, kunt u deze onderzoeken naar de Kamer sturen?
Een goede wetenschappelijke basis is van belang bij de invulling van de open norm. Zoals ik heb aangegeven in mijn voorgaande antwoorden, is er al veel kennis in kaart gebracht en ervaring opgedaan met het bieden van bescherming tegen de wolf. Dit vormt het uitgangspunt voor de beleidsregel. Zodra deze uitgewerkt is, kan ik de Kamer informeren over de specifieke invulling en onderbouwing.
Bent u bereid om onderzoek te laten uitvoeren zodat er een degelijk wetenschappelijke basis aan dit artikel ten grondslag ligt, indien de wetenschap niet wordt betrokken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u van mening dat, nu er steeds meer bewezen mogelijkheden zijn waarmee schapenhouders hun dieren tegen wolven kunnen beschermen, er reden is om het gedoogbeleid voor het onvoldoende beschermen van landbouwdieren af te bouwen? Zo nee, waarom niet?
Momenteel werk ik aan de invulling van de open norm van artikel 1.6, derde lid, Bhvd. Daarbij helpt het dat er steeds meer kennis is over beschermingsmaatregelen tegen de wolf. Wanneer de open norm is ingevuld, kan de NVWA toezicht houden op de naleving van deze norm van artikel 1.6, derde lid, Bhvd wat betreft de bescherming van gehouden dieren tegen de wolf.
Kunt u aangeven wanneer toezicht en handhaving op het bepaalde in artikel 1.6 derde lid van het besluit houders van dieren op de wettelijk bedoelde wijze ter hand zal worden genomen door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) waarmee het gedoogbeleid kan worden beëindigd?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ik heb de antwoorden op een deel van de vragen samengevoegd. Ik heb me ingespannen deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden. In verband met de benodigde afstemming konden de vragen niet binnen de gevraagde termijn worden beantwoord. Hier is de Tweede Kamer over geïnformeerd via een uitstelbrief.
Het schokkende onderzoeksrapport over dierenpark Mondo Verde |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Piet Adema (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Tralies en Tranen» van Stichting Bite Back?1
Ja.
Wat is uw reactie op het alarmerende rapport dat is gebaseerd op openbare bronnen, Wet open overheid-verzoeken, Kamer van Koophandel-documenten, bezoeken aan het park, contact met klokkenluiders, verhalen van bezoekers en (undercover)onderzoek?
Dierentuinen hebben een belangrijke voorbeeldfunctie op het gebied van dierenwelzijn. Ik verwacht van dierentuinen dat ze de hoogste dierenwelzijnsstandaarden nastreven en ze er alles aan doen om hun dieren een goed leven te geven. Daarom worden aan dierentuinen uitgebreide eisen op het gebied van dierenwelzijn gesteld, zoals is vastgelegd in hoofdstuk 4 van het Besluit houders van dieren (Bhvd). Wanneer mensen vermoeden dat een dierentuin zich hier niet aan houdt, is het belangrijk dat dit gesignaleerd wordt en hier melding van wordt gemaakt. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) kunnen dan onderzoek instellen en waar nodig maatregelen nemen. Dit rapport zie ik als een signaal dat aanleiding geeft voor verder onderzoek naar de situatie bij Mondo Verde.
RVO en de NVWA zullen daarom samen optrekken om het welzijn van de dieren in de dierentuin nogmaals grondig te onderzoeken en de dierverblijven opnieuw te beoordelen. De dierentuin verleent hier volledige medewerking aan en is bereid om waar nodig verbeteringen door te voeren.
Kunt u aangeven welke informatie uit het rapport al bekend was bij u, het ministerie, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en welke informatie nieuw is?
In hoofdlijnen zijn de zorgen die in het rapport worden geuit bekend. Er zijn in het verleden meldingen ontvangen waarin bezoekers en oud-werknemers zorgen uitten over het welzijn van enkele dieren die ook in het rapport voorkomen. Zoals mijn ambtsvoorganger eerder dit jaar in de beantwoording van de vorige set Kamervragen over dierenpark Mondo Verde heeft gemeld (kenmerk 2023Z20270, ingezonden op 15 december 2023), hebben er de afgelopen jaren meerdere inspecties bij de dierentuin plaatsgevonden en zijn waar nodig maatregelen getroffen. Het is echter niet zo dat na iedere melding misstanden op het gebied van dierenwelzijn zijn aangetroffen. Het beeld dat geschetst wordt in het rapport van Stichting Bite Back komt dan ook niet overeen met het beeld dat RVO van de dierentuin heeft.
Kunt u bevestigen dat de dagelijkse verzorging van de dieren in Mondo Verde onder leiding staat van het voormalig hoofd dierverzorging van het Nederlands Opvangcentrum voor Papegaaien, waar «duizenden vogels» zijn verdwenen, vogels in kleine kooitjes werden gehouden waar ze zich nauwelijks konden bewegen, er een «ongekend dodenaantal» was en dat betrokken was bij de illegale invoer van exotische vogels?2
Deze vraag gaat over het personeelsbestand van een externe partij. Daarover heb ik geen beschikking.
Op welke manier is dit patroon van ernstige misstanden en dierenwelzijnsovertredingen meegenomen in de beoordelingen tijdens de inspecties in dierenpark Mondo Verde of beoordeling van uitbreiding van het aantal dieren in het park?
Iedere dierentuin in Nederland wordt op dezelfde wijze beoordeeld. Ze moeten zich allemaal aan dezelfde wet- en regelgeving houden en ik verwacht van iedere dierentuin dat ze goed voor hun dieren zorgen. Daarom wordt op alle dierentuinen streng toegezien en wordt één lijn getrokken bij de beoordeling van alle dierentuinen. Als er na deze objectieve beoordeling een overtreding wordt geconstateerd, kan het verleden wel meewegen bij het bepalen van de te nemen maatregelen. Zo zal bij een patroon van herhaalde overtredingen een last onder dwangsom ter voorkoming van herhaling worden opgelegd.
Wat vindt u ervan dat Mondo Verde meerdere honden achter de schermen houdt in modderige buitenverblijven met alleen een paar pallets en een iglohut?
Het is niet bekend of de situatie zoals deze in het rapport wordt beschreven ook daadwerkelijk de huidige situatie is in Mondo Verde. De NVWA bekijkt hoe de situatie van de honden meegenomen kan worden in het toekomstige dierenwelzijnsonderzoek bij de dierentuin.
Ten algemene vind ik dat honden goed moeten worden verzorgd. In het Besluit houders van dieren staan regels voor het houden van honden in een ren. Wanneer een hond in een buitenverblijf wordt gehouden is de houder verplicht om de bodem zodanig te onderhouden dat deze schoon blijft en niet drassig wordt. Bovendien moet de hond toegang hebben tot een hok dat bescherming biedt tegen nadelige weersinvloeden en kou. De NVWA zal in het dierenwelzijnsonderzoek toetsen of de verblijven van de honden aan deze regelgeving voldoen.
Wat vindt u ervan dat een dierenpark actief met honden fokt?
Het is mij niet bekend of er gefokt wordt met de honden die op het terrein van de dierentuin worden gehouden. Ten algemene geldt dat dierentuinen zich moeten richten op hun maatschappelijke taak in de vorm van conservatie en educatie, en de dieren die zij daarvoor in hun collectie hebben.
Wat vindt u ervan dat een oud-medewerker aangeeft dat de honden verder niet uit de verblijven worden gehaald?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 heb aangegeven is het niet bekend of de situatie die in het rapport wordt beschreven ook daadwerkelijk overeenkomt met de situatie in het dierenpark.
Ten algemene geldt dat honden, ook degenen die in een ren worden gehouden, met enige regelmaat de gelegenheid moeten krijgen te voldoen aan hun natuurlijke behoeften, zoals beweging en sociale contacten. Dit kan bijvoorbeeld door de hond uit te laten of rond te laten lopen op het erf buiten de ren. Zeker ten behoeve van de socialisatie van puppy’s is het essentieel om de honden regelmatig uit de verblijven te halen.
Kunt u aangeven of de NVWA deze honden heeft aangetroffen tijdens hun inspectie? Indien dat niet het geval is, hoe verklaart u dat? Indien dat wel het geval is, welke stappen zijn er ondernomen?
De inspecteurs van de NVWA hebben zich tijdens de inspectie gericht op de dieren die werden tentoongesteld in relatie tot de dierentuinvergunning. Zij hebben wel gezien dat er honden aanwezig waren, maar deze niet specifiek geïnspecteerd. De inspecteurs die dierentuinen inspecteren zijn namelijk gespecialiseerd in het welzijn van dierentuindieren, inspecties bij honden vragen andere expertise. Er waren overigens geen signalen dat direct ingrijpen bij de honden noodzakelijk was. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 heb aangegeven bekijkt de NVWA hoe de situatie van de honden meegenomen kan worden in het toekomstige dierenwelzijnsonderzoek bij de dierentuin.
Wat vindt u ervan dat uit het onderzoeksrapport blijkt dat de kamelen, tijgers en leeuwen in het park (ernstig) onnatuurlijk, stereotiep gedrag vertonen?
Het is nooit fijn om dieren stereotiep gedrag te zien vertonen. Stereotiep gedrag is een gedrag dat een dier zichzelf heeft aangeleerd toen het in een stressvolle situatie zat, om zich op dat moment beter te gaan voelen. Als een dier dit gedrag eenmaal heeft aangeleerd en zich er prettig door voelt, zal hij dit blijven vertonen, zelfs als de stressvolle situatie niet meer aanwezig is. Het waarnemen van stereotiep gedrag betekent dan ook niet per definitie dat het welzijn van een dier op dat moment is aangetast. Het geeft enkel aan dat een dier ooit gedurende een langere periode in zijn leven stress heeft ervaren.
RVO zal, bij het eerdergenoemde onderzoek naar het welzijn van de dieren in de dierentuin ook kijken naar de huidige inrichting van de verblijven en de aangeboden verrijkingsmiddelen. Beide kunnen het gedrag van een dier positief beïnvloeden.
Kunt u bevestigen dat een leeuw in Mondo Verde al meerdere jaren in een zeer klein verblijf leeft? Is dit door handhavende instanties tijdens eerdere inspecties geconstateerd? Zo ja, hoe oordeelt u over de wijze waarop deze leeuw wordt gehouden? Zo nee, hoe kan het dat dit niet is geconstateerd door de instanties?
RVO is ervan op de hoogte dat de dierentuin nu ongeveer 1,5 jaar problemen heeft met de huisvesting van de aanwezige leeuwen en heeft hierover contact met Mondo Verde. De binnen- en separatieverblijven waarin de leeuw gehouden wordt zijn onderdeel van het verblijf, maar zijn niet bedoeld voor permanente huisvesting. Het langdurig houden van dieren in slechts één of een deel van deze gekoppelde verblijven leidt mogelijk tot dierenwelzijnsproblemen. Een makkelijke oplossing is niet voor handen omdat de twee mannelijke leeuwen van het park niet samen gehouden kunnen worden. Slechts één van hen kan tegelijk in het buitenverblijf zijn. Daarom worden de dieren gerouleerd. Om de dieren meer ruimte te geven heeft Mondo Verde ervoor gekozen de leeuwen ook ’s nachts toegang tot het buitenverblijf te geven. Bovendien is de dierentuin bezig om een van de leeuwen een nieuw onderkomen te geven.
Omdat er reeds uitzicht is op herstel van de situatie, de dieren tijdens inspectie een gezonde en alerte indruk maakten en de dierentuin maatregelen heeft genomen om het welzijn van de dieren te bevorderen is besloten niet handhavend op te treden.
Kunt u zich herinneren dat u in antwoord op eerdere Kamervragen op 13 maart jongstleden aan de Kamer schreef dat u een attractiepark geen geschikte omgeving vindt voor wilde dieren?3
Ja, mijn voorganger heeft deze vragen destijds beantwoord.
Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat de dieren verdere hinder ondervinden van deze attracties?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven zal het welzijn van de dieren in de dierentuin onderzocht worden. Binnen dit traject zal ook aandacht zijn voor een mogelijk effect van attracties op de dieren.
Gaat u in de vergunningverlening in de toekomst strenger toezien op dit uitgangspunt zodat deze ongeschikte situatie zich niet weer voordoet? Zo nee, waarom niet?
Bij vergunningverlening ziet RVO er al op toe dat dieren in hun nieuwe verblijven geen hinder van de omgeving ervaren. Enkel wanneer duidelijk is dat de dieren niet worden gestoord, bijvoorbeeld door een naastgelegen attractie, wordt een vergunning afgegeven. Het kan ook voorkomen dat nieuwe attracties in de buurt van bestaande en reeds vergunde dierverblijven worden geplaatst. In dat geval kan worden ingegrepen wanneer na inspectie wordt geconstateerd dat de dieren aantoonbaar last hebben van de attractie.
Hoe oordeelt u over het gegeven dat het (nacht)verblijf van de leeuwen direct naast de botsauto-attractie ligt? Hoe oordeelt u over de reactie van Mondo Verde dat dit «leuker en gezelliger» is voor de leeuwen, omdat ze dan «nog eens wat horen»?
Ik sluit mij aan bij de woorden van mijn ambtsvoorganger, die heeft aangegeven dat een attractiepark geen geschikte omgeving is voor wilde dieren.
Over de genoemde uitspraken kan ik geen oordeel geven. Ik kan immers niet met zekerheid vaststellen dat dit daadwerkelijk door de dierentuin is gezegd. Ik ga ervan uit dat alle dierentuinen in Nederland dierenwelzijn serieus nemen en signalen over eventuele verstoring van de dieren door attracties of andere zaken onderzoeken.
Kunt u bevestigen dat u op 13 maart jongstleden aan de Kamer schreef dat de leeuwen toegang hebben tot binnenverblijven waar zij zich kunnen afzonderen? Zo ja, wat is uw reactie op de bevinding uit het rapport dat de leeuwen overdag geen toegang hebben tot deze binnenverblijven en ze zich overdag dus niet kunnen afzonderen?
Mijn ambtsvoorganger heeft aangegeven dat volgens de vergunning een binnenverblijf aanwezig is waar de dieren zich kunnen afzonderen. Het kan zijn dat dierentuinen zich in uitzonderlijke situaties genoodzaakt voelen af te wijken van de vergunning. Als wordt geconstateerd dat een dierentuin zijn vergunning niet naleeft gaat RVO in gesprek met de dierentuin en wordt gekeken of handhaving op zijn plaats is. Tijdens de recente inspectie bij Mondo Verde is de situatie zoals beschreven in het antwoord op vraag 11 aangetroffen. RVO heeft, om de in dat antwoord beschreven reden, besloten in deze specifieke situatie niet handhavend op te treden.
Wat is uw reactie op een opmerking van een oud-medewerker die aangeeft dat als de leeuwen binnen waren en niet naar buiten wilden gaan, het hoofd dierverzorging ze verplichtte om de tuinslang met volle straal op de dieren te zetten?
Op basis van het rapport kan ik niet met zekerheid vaststellen of dit in de dierentuin heeft plaatsgevonden. Daarom kan ik geen oordeel vellen over deze specifieke situatie. Ten algemene geldt dat het belangrijk is dat verblijven dierentuindieren voldoende keuzevrijheid bieden om aan hun behoeften te voldoen. Soms is een tijdelijke beperking in deze keuzevrijheid noodzakelijk voor de verzorging. In dat geval is het belangrijk is dat de dieren op een positieve manier getraind worden, zodat de verzorging van de dieren op een veilige manier en met zo min mogelijk stress kan plaatsvinden.
Kunt u bevestigen dat Mondo Verde voornemens is om een van hun leeuwen te verkopen aan een dierenpark in Indonesië, waar shows met de dieren worden gehouden, leeuwenwelpjes kunnen worden geaaid, de dieren worden gevoerd en bezoekers met ze op de foto kunnen?
Het klopt dat Mondo Verde voornemens is een van hun leeuwen naar een dierenpark in Indonesië te verplaatsen. Uit onderzoek van RVO is gebleken dat de genoemde interacties op dit moment niet meer plaatsvinden in de Indonesische dierentuin.
Het is echter nog niet zeker dat de leeuw naar Indonesië zal verhuizen. Mondo Verde heeft aan Stichting Bite Back aangeboden dat zij een andere locatie voor het dier zoeken, onder de voorwaarde dat de leeuw in een dierentuin terecht komt, de locatie voldoet aan artikel 4.11 (Bhvd), en de verhuizing op korte termijn kan plaatsvinden.
Kunt u bevestigen dat deze verhuizing in overtreding is van artikel 4.11 van het Besluit houders van dieren, dat verplicht dat een dierentuin zich ervan moet verzekeren dat de dieren op een plek terecht komen waar wordt voldaan aan de normen voor dierenwelzijn die ook voor Nederlandse dierentuinen gelden? Zo ja, waarom heeft de RVO deze verhuizing dan goedgekeurd? Zo nee, waarom niet?
RVO heeft onderzoek gedaan naar de voorgenomen verhuizing van de leeuw en onder meer documenten over het leeuwenverblijf in Indonesië opgevraagd bij Mondo Verde. De aangeleverde documenten waren voldoende om er van uit te gaan dat de dierentuin zich ervan heeft verzekerd dat het welzijn van de leeuw geborgd is. De inschatting was zelfs dat het welzijn van de leeuw waarschijnlijk zou verbeteren vergeleken met de huidige situatie.
Bent u bereid om deze verhuizing alsnog tegen te houden? Zo nee, waarom niet?
Naast artikel 4.11 uit het Besluit houders van dieren moet Mondo Verde zich ook houden aan betreffende veterinaire en CITES-regelgeving. Zo lang de dierentuin dit doet, zie ik geen reden om de verhuizing tegen te houden. Er is ook geen bevoegdheid om de export van dieren naar derde land te verbieden als aan de voorwaarden is voldaan. Nederland moet een exportcertificaat afgeven als kan worden voldaan aan de eisen die een derde land stelt met betrekking tot diergezondheid. Dit is vastgelegd in Europese diergezondheidsverordening (2016/429, art. 243).
Hoe verklaart u dat u eerder aangaf dat de RVO het park zou aanspreken op het niet beschikken over een vergunning om de kamelen tentoon te stellen en dat de situatie zou moeten worden hersteld, maar dat uit het onderzoeksrapport blijkt dat de situatie voor de kamelen onveranderd is gebleven?
Het herstellen van de situatie betekent in het geval van het onvergund tentoonstellen van de kamelen dat een vergunning moet worden aangevraagd. Dit heeft Mondo Verde gedaan en RVO beoordeelt de vergunningsaanvraag momenteel.
Welke eisen worden er vanuit uw ministerie gesteld aan de ervaring en vaardigheden bij medewerkers van dierentuinen als deze nieuwe diersoorten willen houden en hoe wordt hier toezicht op gehouden en op gehandhaafd?
Als een dierentuin nieuwe diergroepen wil houden (d.w.z. dieren die niet verwant zijn aan diersoorten die al door de dierentuin gehouden worden) wordt de beschikbaarheid en de ervaring van het personeel binnen de dierentuin meegenomen in de beoordeling. Een dierentuin ontvangt alleen een vergunning als er voldoende vakbekwaam personeel is. Dit is vastgelegd in hoofdstuk 4 van het Bhvd. De specifieke eisen die worden gesteld zijn afhankelijk van welke diersoort een dierentuin wil houden, aangezien het houden dierentuindieren specialisme vereist en voor iedere diersoort weer andere zaken belangrijk zijn.
Bent u bereid te onderzoeken of een opleiding en/of certificering verplicht kan worden gesteld aan dierentuinmedewerkers wanneer dierentuinen willen werken met kwetsbare diersoorten zoals wolven?
Dit acht ik niet nodig. Er wordt bij vergunningverlening immers al toegezien op de beschikbaarheid van vakbekwaam personeel.
Hoeveel overtredingen moeten er nog worden aangetroffen voordat er ingrijpendere maatregelen worden getroffen bij Mondo Verde, gelet op het feit dat u eerder aan de Kamer schreef dat in de afgelopen vijf jaar vijf inspecties hebben plaatsgevonden bij Mondo Verde, waarbij verschillende overtredingen zijn geconstateerd?
Zoals ik in de antwoorden op eerdere vragen heb aangegeven zullen RVO en de NVWA onderzoek doen naar het dierenwelzijn binnen Mondo Verde. Tijdens dit onderzoek zal de gehele dierentuin, voor en achter de schermen, worden bekeken en wordt getoetst of de dierentuin voldoet aan de huidige normen die we aan dierentuinen stellen. De dierentuin verleent hier volledige medewerking aan en geeft aan te willen verbeteren waar nodig. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek zullen eventuele vervolgstappen worden bekeken.
Wat vindt u ervan dat een dierentuin blijkbaar meerdere keren over de schreef kan gaan en dat het de inspectie niet lukt om verbeteringen af te dwingen?
Ik vind het kwalijk als dierentuinen zich niet aan de geldende wet- en regelgeving houden. Ze hebben een voorbeeldfunctie en een belangrijke maatschappelijke taak. Ik verwacht van dierentuinen dat dierenwelzijn voorop staat. Daar zien RVO en de NVWA op toe met vergunningverlening, toezicht en handhaving.
Als een overtreding wordt geconstateerd ligt de eerste focus altijd op herstel. Vaak wordt een last opgelegd, wat betekent dat de dierentuin de kans krijgt om de overtreding te beëindigen. Als de overtreding nogmaals wordt geconstateerd, verbeurt de dierentuin een dwangsom of kan RVO de overtreding zelf beëindigen. Dat is over het algemeen voldoende om dierentuinen tot verbetering aan te zetten. Ook Mondo Verde heeft in het verleden zaken hersteld nadat RVO maatregelen heeft opgelegd.
Heeft de RVO zich al beraad op de te nemen maatregelen tegen dit park? Zo ja, kunt u de conclusies van de RVO met de Kamer delen? Zo nee, wanneer gaat deze berading plaatsvinden?
Zie mijn antwoord op vraag 24.
Kunt u zich herinneren dat u eerder aan de Kamer schreef: «De foto’s geven een gedeelte van de verblijven van de dieren weer en geven daardoor geen compleet beeld van de dierverblijven. Ik heb op basis van de foto’s dan ook niet voldoende informatie om een zorgvuldig oordeel over de dierverblijven te geven.»?
Ja, mijn ambtsvoorganger heeft deze vragen destijds beantwoord.
Heeft u inmiddels, naar aanleiding van het uitgebreide onderzoeksrapport, voldoende informatie om een zorgvuldig oordeel over het dierenpark te vellen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik kan alleen een oordeel vellen op basis van een rapport van officiële toezichthouders. Daarom zullen RVO en de NVWA onderzoek doen bij Mondo Verde.
Bent u bereid om, vanwege al deze misstanden en dierenwelzijnsschandalen, de dierentuinvergunning van dierenpark Mondo Verde in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Ik kan een dierentuinvergunning niet zomaar intrekken. Ten algemene geldt dat een dierentuin erop wordt aangesproken wanneer deze zijn vergunning overtreedt. Er wordt een gesprek gevoerd over de overtreding en er wordt herstel aangezegd, bijvoorbeeld via een last onder dwangsom. De eerste focus ligt op herstel omdat het belangrijk is dat de onvergunde situatie zo snel mogelijk stopt. De mogelijkheid tot herstel is ook vastgelegd in artikel 4.13 van het Besluit houders van dieren. Hierin staat dat een dierentuin een redelijke termijn moet krijgen, die ten hoogste 2 jaar bedraagt, om de situatie te herstellen voordat een vergunning wordt ingetrokken.
In het geval van Mondo Verde zijn de eerder geconstateerde overtredingen hersteld. Uit het aangekondigde onderzoek zal blijken of er nog meer zaken binnen de dierentuin zijn die moeten verbeteren. De dierentuin verleent hier volledige medewerking aan. Ik heb er dan ook vertrouwen in dat eventueel benodigde verbeteringen in de toekomst worden doorgevoerd.
Bent u bereid om de dieren in het park die veelal in schrijnende situaties zitten, daar weg te laten halen en onder te laten brengen op plekken waar ze wel goed worden verzorgd? Zo nee, waarom niet?
Uit de inspecties die eerder dit jaar bij Mondo Verde zijn uitgevoerd zijn geen zaken naar voren gekomen die het in bewaring nemen van de dieren rechtvaardigt. Uit het onderzoek dat RVO en de NVWA zullen uitvoeren, zal blijken of dierenwelzijn in de dierentuin verbeterd moet worden.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Vanwege de benodigde afstemming is het niet gelukt om de vragen binnen drie weken te beantwoorden. Hier is de Tweede Kamer over geïnformeerd via een uitstelbrief.
De Working Group Meeting over de Verordening welzijn en traceerbaarheid van honden en katten |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat een Nederlandse delegatie deze week aanwezig is bij de Europese Working Group Meeting over de Verordening welzijn en traceerbaarheid van honden en katten?1
Ja, ik kan bevestigen dat Nederland aanwezig was bij de Raadswerkgroep van 15 en 16 mei jl. waar is gesproken over het voorstel tot een Verordening over het welzijn en de traceerbaarheid van honden en katten.
Kunt u uiteenzetten wat de Nederlandse inbreng bij deze bijeenkomst zal zijn?
De Nederlandse inzet ten aanzien van het voorstel is in grote lijnen uiteengezet in het BNC-fiche dat 22 december 2023 naar de Kamer is verzonden. De inbreng van de Nederlandse delegatie tijdens de Raadswerkgroepen is onder meer gericht op het verduidelijkt en voldoende specifiek krijgen van algemeen en open geformuleerde voorschriften.
Wordt, naar uw visie, met het huidige voorstel het doel van de Verordening bereikt, namelijk de goede bescherming van honden en katten in Europa?
Op dit moment is er op EU-niveau nog geen regelgeving over het welzijn van honden en katten. Zoals aangegeven in het BNC-fiche verwelkomt Nederland in beginsel dit voorstel. Het voorstel zet stappen in de juiste richting. De Nederlandse inzet is erop gericht om het niveau van bescherming van honden en katten nog verder te verbeteren en het voorstel op dat punt te verbeteren.
Kunt u toezeggen dat Nederland zich bij deze bijeenkomst zal inzetten voor een verbod op het fokken van honden en katten met korte snuiten? Zo nee, waarom niet?
Dit betreft een van de speerpunten van de Nederlandse inzet en is ook reeds ingebracht.
Kunt u toezeggen dat Nederland zich bij deze bijeenkomst zal inzetten voor een chipplicht voor alle honden en katten, waaronder zwerfdieren en dieren die niet worden verhandeld? Zo nee, waarom niet?
In Nederland geldt al een chipplicht voor honden. Momenteel wordt gewerkt aan een nationale chip- en registratie plicht voor katten. Nederland is in principe voorstander van een chipplicht voor alle honden en katten en heeft in de Raadswerkgroep deze brede wens tot verplichte I&R – voor zover daar op EU-niveau juridische mogelijkheden toe zijn – ook naar voren gebracht. Tot een volledige I&R-plicht van alle honden en katten zal het in EU-verband echter waarschijnlijk niet komen. Er zullen naar verwachting in beperkte mate uitzonderingen zijn.
Kunt u toezeggen dat Nederland zich bij deze bijeenkomst zal inzetten voor diervriendelijke oplossingen voor zwerfdieren, zoals identificatie, registratie en sterilisatie? Zo nee, waarom niet?
Het Verordeningsvoorstel richt zich op het op de markt brengen van honden en katten. Het toepassingsbereik van het voorstel omvat geen aanpak van zwerfdierproblematiek.
Sluit dit voorstel aan bij de bestaande voorschriften van de Diergezondheidsverordening als het gaat om de registratieverplichting van alle fokkers? Zo nee, waarom wordt niet voor deze harmonisatie gekozen?
Er wordt een notificatie- en registratieplicht voorzien van fokkers. Beoogd wordt dat lidstaten gebruik kunnen maken van de informatie die reeds beschikbaar komt op basis van de EU-diergezondheidsverordening (artikel 84). In dat geval kunnen deze fokkers worden vrijgesteld van deze notificatie- en registratieplicht.
Bent u ervan op de hoogte dat particuliere, kleinschalige handel vaak als dekmantel wordt gebruikt voor grootschalige, bedrijfsmatige handel, terwijl in het huidige voorstel de kleinschalige handel wordt vrijgesteld van (registratie)verplichtingen?
Ik ben hiervan op de hoogte. In de discussies over de (registratie-)verplichtingen wordt er op ingezet om particuliere, kleinschalige handelaren niet vrij te stellen van een registratieplicht en andere verplichtingen.
Deelt u de mening dat door de uitzondering voor kleinschalige handel dierenleed en fraude ongezien blijft?
Ja. Het voorstel zet stappen in de goede richting voor een beter dierenwelzijn en betere traceerbaarheid, maar dierenleed en -fraude zal nooit volledig voorkomen kunnen worden. In de discussies over de (registratie-)verplichtingen wordt er op ingezet om particuliere, kleinschalige handelaren niet vrij te stellen van een registratieplicht en andere verplichtingen.
Kunt u toezeggen dat Nederland zich bij deze bijeenkomst zal inzetten voor een registratieplicht voor alle fokkers van honden en katten? Zo nee, waarom niet?
Er wordt een notificatie- en registratieplicht voorzien voor alle fokkers die puppy’s of kittens op de markt brengen en dat wordt vanuit NL ondersteund.
Kunt u deze vragen één voor één en nog deze week beantwoorden?
Ik heb de vragen één voor één beantwoord, maar het is niet gelukt om de vragen binnen de zeer korte termijn van twee dagen te beantwoorden.
Het onderzoek waaruit blijkt dat het Dolfinarium zich opnieuw niet aan de afspraken houdt. |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u de berichtgeving van EenVandaag bevestigen, waaruit blijkt dat het Dolfinarium zich opnieuw niet aan de gemaakte afspraken houdt?1
In de uitzending van EenVandaag heb ik aangegeven dat ik zou onderzoeken of het Dolfinarium de gemaakte afspraken naleeft. Het onderzoek wijst uit dat het Dolfinarium één van de afspraken niet naleeft.
Wat vindt u ervan dat het Dolfinarium een pakket van € 99,– aanbiedt waarmee bezoekers twintig minuten bij de dolfijnen in het water kunnen, met ze op de foto gaan en de dieren mogen aanraken?2
Er zijn afspraken gemaakt over hoe dit programma moet worden vormgegeven. Dit moet ervoor zorgen dat de interacties met de dieren een duidelijke educatieve waarde hebben, dierenwelzijn en veiligheid geborgd zijn en er een correct en natuurlijk beeld van de dieren wordt neergezet. Het Dolfinarium moet bijvoorbeeld benadrukken dat dolfijnen wilde dieren zijn en geen knuffeldieren.
Het Dolfinarium leeft één van de gemaakte afspraken niet na. De dolfijnen worden tijdens het programma door de begeleider aangezet tot interacties met de deelnemers door het geven van commando’s, waarmee ook een fotomoment wordt gefaciliteerd. Het vastleggen van de interactie is echter enkel toegestaan als de dieren zelf op de deelnemers en de interactie afkomen en niet in navolging van een opgevolgd commando. Dat het Dolfinarium zich niet aan deze afspraak houdt vind ik kwalijk. Het programma moet worden aangepast zodat dit volgens afspraak wordt vormgegeven. Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) is daarom voornemens om een last onder dwangsom op te leggen.
Desondanks heb ik er onvoldoende vertrouwen in dat publieksinteracties tussen bezoekers en wilde dieren in dierentuinen in het algemeen mogelijk zijn, zonder een onnatuurlijk beeld van de dieren neer te zetten. Daarom zal ik de mogelijkheid onderzoeken om publieksinteracties met dierentuindieren te verbieden, zodat mijn ambtsopvolger hier een weloverwogen besluit over kan nemen.
Kunt u bevestigen dat de Visitatiecommissie Dierentuinen al in 2019 oordeelde dat fotomomenten met dolfijnen een risico vormen voor bezoekers?
Dat klopt. Daarom zijn de fotomomenten verboden en zijn er afspraken gemaakt om de veiligheid van bezoekers tijdens de overige publieksinteracties te borgen. Uit het onderzoek van RVO is gebleken dat het Dolfinarium zich houdt aan dit deel van de afspraken.
Kunt u bevestigen dat deze commissie ook oordeelde dat fotomomenten geen toegevoegde (educatieve) waarde hebben en het kinderen juist een verkeerd, onnatuurlijk beeld geeft van dieren?
Dat klopt. Daarom zijn de losse fotomomenten verboden en mogen enkel nog publieksinteracties worden vastgelegd die onderdeel zijn van een uitgebreid educatief programma. Desondanks maak ik mij zorgen over het beeld dat publieksinteracties binnen een educatief programma over de dieren geeft. Daarom zal ik de mogelijkheid tot een verbod op publieksinteracties in dierentuinen onderzoeken.
Kunt u bevestigen dat er naar aanleiding van deze bevindingen met het Dolfinarium is afgesproken deze fotomomenten af te schaffen?
Zie mijn antwoorden op de vragen 3 en 4.
Wat vindt u ervan dat het Dolfinarium bijna drie jaar later nog steeds deze fotomomenten aanbiedt en hiermee deze afspraken niet is nagekomen?
Uit de inspectie is gebleken dat de losse fotomomenten volgens afspraak zijn afgeschaft. Het Dolfinarium mag interacties tussen bezoekers en de dieren wel vastleggen als deze onderdeel uitmaken van het uitgebreide educatieve programma. Ik vind het echter kwalijk dat de dieren, tegen de afspraak in, opdracht krijgen om voor deze foto te poseren met deelnemers.
Heeft het Dolfinarium al gereageerd op uw verzoek om opheldering over het niet nakomen van deze afspraken? Zo ja, kunt u deze reactie delen met de Kamer?
Naar aanleiding van het voornemen tot het opleggen van een last onder dwangsom kan het Dolfinarium een zienswijze geven. Het Dolfinarium zal daarom worden uitgenodigd voor een gesprek. Daarna zal een definitief besluit over handhaving worden genomen. Ik zal na dit gesprek en het besluit met betrekking tot handhaving een verslag van het gesprek met de Kamer te delen.
Tijdens de inspectie gaf het Dolfinarium al aan dat wanneer er zaken werden gevonden die niet in lijn zouden zijn met de afspraken, ze deze zouden aanpassen.
Kunt u uw volgende uitspraak in de uitzending van EenVandaag toelichten: «Zorg dat je de vergunning naleeft en als je dat niet doet, dan moet ik de vergunning intrekken. Zo ver is het natuurlijk niet. Eerst dat gesprek.» Waarom is het «natuurlijk» nog niet zo ver?
Ten algemene geldt dat een dierentuin erop wordt aangesproken wanneer deze zijn vergunning overtreedt. Er wordt een gesprek gevoerd over de overtreding en er wordt herstel aangezegd, bijvoorbeeld via een last onder dwangsom. De eerste focus ligt op herstel omdat het belangrijk is dat de onvergunde situatie zo snel mogelijk stopt. De mogelijkheid tot herstel is ook vastgelegd in artikel 4.13 van het Besluit houders van dieren. Hierin staat dat een dierentuin een redelijke termijn moet krijgen, die ten hoogste 2 jaar bedraagt, om de situatie te herstellen voordat een vergunning wordt ingetrokken of gewijzigd en de dierentuin geheel of gedeeltelijk wordt gesloten. Daar is nu nog geen sprake van.
Heeft het betreffende gesprek al plaatsgevonden? Zo ja, wat is er uit dit gesprek gekomen? Zo nee, wanneer gaat dit gesprek plaatsvinden?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Bent u bereid zo spoedig mogelijk een verslag van dat gesprek met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Kunt u uiteenzetten wat het door u aangekondigde onderzoek naar deze fotomomenten precies inhoudt? Wanneer gaat dit plaatsvinden? Bent u bereid om de resultaten van het onderzoek zo spoedig mogelijk met de Kamer te delen?
Het onderzoek heeft plaatsgevonden op woensdag 1 mei jongstleden en bestond uit een inspectie door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) bij het Dolfinarium. Tijdens de inspectie is gekeken naar de naleving van alle afspraken die met het Dolfinarium zijn gemaakt, met speciale aandacht voor het educatieve programma waarbij deelnemers in het water bij de dolfijnen kunnen. De NVWA heeft hiervan rapport opgemaakt, wat door RVO als handhavende instantie op de dierentuinen wordt beoordeeld. Via de beantwoording van deze vragen informeer ik u over de uitkomsten van dit onderzoek.
Kunt u bevestigen dat het Dolfinarium ook in 2017 en in 2019 eerder gemaakte afspraken over dierverblijven en shows niet is nagekomen?
Mijn ambtsvoorganger heeft in 2021 voor het eerst formele afspraken gemaakt met het Dolfinarium. Deze zijn in 2022 als voorwaarden aan de dierentuinvergunning van het Dolfinarium verbonden. Het is voor het eerst dat wordt geconstateerd dat één van de gestelde voorwaarden, en daarmee dus één van de gemaakte afspraken, niet wordt nageleefd.
Kunt u een update geven van de uitvoering van de met het Dolfinarium overig gemaakte afspraken?
Zoals eerder aan het lid Wassenberg (PvdD) is toegezegd, informeer ik de Tweede Kamer periodiek over de uitvoering van de afspraken met het Dolfinarium in de verzamelbrief dierenwelzijn. De laatste update heb ik op 24 januari jongstleden met de Tweede Kamer gedeeld (Kamerstuk 28 286, nr. 1324). De eerstvolgende brief zal in ieder geval voorafgaand aan het nog in te plannen commissiedebat over dieren buiten de veehouderij aan de Kamer worden verstuurd.
Wat vindt u ervan dat het Dolfinarium nog steeds het aanraken van andere wilde dieren, zoals roggen en haaien aanbiedt? Deelt u de mening dat dit geen educatieve waarde heeft?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven maak ik mij zorgen over het onnatuurlijke beeld dat publieksinteracties met dierentuindieren kunnen neerzetten en zal ik daarom de mogelijkheid tot een verbod op publieksinteracties onderzoeken.
Kunt u bevestigen dat het Dolfinarium nog steeds niet definitief heeft uitgesloten dat ze dolfijnen en zeeleeuwen gaan verkopen aan een pretpark in China, ondanks dat de Tweede Kamer3 en u als verantwoordelijke Minister4, fel tegen deze verkoop zijn?
Het is niet uitgesloten dat de dieren weggaan. Momenteel kunnen de dieren echter nog niet vertrekken. Het Dolfinarium moet immers eerst aantonen dat de situatie in China voldoet aan de dierenwelzijnseisen die we aan Nederlandse dierentuinen stellen. Ik ben hier nog niet van overtuigd.
Deelt u de mening dat het er hierdoor zeer sterk op lijkt dat het Dolfinarium niet het welzijn van hun dieren op één heeft staan, maar het commerciële belang van hun park? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend waarom het eventuele vertrek van de dieren vertraagd is. Wel is duidelijk dat de dieren alleen kunnen vertrekken als hun welzijn geborgd is.
Bent u bereid om, gezien het niet nakomen van de afspraken, de dierentuinvergunning van het Dolfinarium alsnog in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 8 heb uitgelegd kan ik een dierentuinvergunning niet zomaar intrekken.
Bent u bereid om, gezien het niet nakomen van de afspraken, het dolfinarium een permanent fok- en aankoopverbod van dolfijnen op te leggen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 8 heb aangegeven is het belangrijk dat de maatregelen die worden genomen gericht zijn op herstel. De situatie moet immers zo snel mogelijk voldoen aan de gemaakte afspraken. Een verbod op het fokken en verwerven van nieuwe dieren draagt hier niet aan bij. Bovendien is er geen wettelijke grondslag om een fok- en aankoopverbod op te leggen wanneer een dierentuin haar vergunning overtreedt. Daarom is RVO van plan om een last onder dwangsom op te leggen.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Vanwege de benodigde afstemming is het niet gelukt om de vragen binnen drie weken te beantwoorden. Hier heb ik de Tweede Kamer over geïnformeerd via een uitstelbrief.