De situatie in Soedan |
|
Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de onbevattelijke humanitaire ramp, mogelijk zelfs genocide, die zich in Soedan afspeelt waarbij 25 miljoen Soedanezen humanitaire hulp nodig hebben en het gevaar lopen te sterven door ondervoeding?
Ja.
Gezien de grote regionale betrokkenheid inclusief wapenleveranties, hoe gaat u de Nederlandse relaties met de landen in de regio inzetten voor de-escalatie van het conflict in Soedan? Bent u bereid om de bij het conflict betrokken landen in de regio, zoals de Verenigde Arabische Emiraten, aan te spreken op hun verantwoordelijkheid om het wapenembargo van de VN na te leven?
In de afgelopen maanden heb ik met regionale partners gesproken over de zorgwekkende situatie in Soedan en de noodzaak tot een einde van het geweld. Ik heb daarbij mijn zorgen geuit over de dreigende hongersnood, het belang van naleving van het VN wapenembargo benadrukt en de Nederlandse wens uitgesproken dat ook betrokken landen in de regio zoals de VAE en Egypte zich aansluiten bij het Jeddah-proces, zodra dit hervat wordt. Landen in de regio hebben een cruciale rol in het bereiken van een staakt-het-vuren en het voorkomen van verdere escalatie en in Soedan. Nederland verwelkomt dan ook dat landen in de regio, inclusief de VAE, de Paris Declaration of Principles hebben ondertekend. Nederland zal daarover actief het gesprek blijven aangaan.
Zijn wat u betreft alle bureaucratische vereisten die zijn gesteld aan humanitaire organisaties om geld te kunnen ontvangen op dit moment realistisch? Op welke manier gaat u zich ervoor inzetten dat deze worden gemitigeerd?
De criteria en eisen die normaal gesproken aan grote humanitaire organisaties gesteld kunnen worden zijn vaak niet realistisch voor kleine lokale organisaties in de huidige context in Soedan. Nederland is er voorstander van dat juist ook die kleinere, lokale organisaties – zoals de Emergency Response Rooms (ERRs) – in Soedan de beschikking hebben of krijgen over hulpgelden, omdat zij kunnen opereren in gebieden waar andere (internationale) organisaties dat niet kunnen. In gesprekken met humanitaire partners pleit Nederland er daarom voor om juist deze kleine lokale organisaties te ondersteunen, ook als het daarbij nodig is de vereisten zo aan te passen dat ze voor deze organisaties realistisch zijn. Dit gebeurt onder meer vanuit Sudan Humanitarian Fund (SHF) van OCHA waaraan Nederland in 2024 bijdraagt met EUR 10 miljoen. Nederland heeft zich vanuit zijn rol in de Advisory Board van het SHF sterk gemaakt voor deze financiering van ERRs.
Bent u bereid te onderzoeken hoe Nederland financieel kan bijdragen aan lokale initiatieven die bureaucratische belemmeringen omzeilen, zoals de door jongeren geleide Emergency Response Rooms (ERR’s) die al 4 miljoen mensen hebben bereikt?
Nederland ondersteunt het Sudan Humanitarian Fund (SHF) van OCHA in 2024 met EUR 10 miljoen. Het SHF op haar beurt financiert lokale organisaties, zoals de Emergency Response Rooms. Hier heeft Nederland zich in de Advisory Board van het fonds hard voor gemaakt en dat is gelukt. Nederland ondersteunt daarnaast de organisaties van de Dutch Relief Alliance (DRA) met EUR 7,1 miljoen in 2024. Ook zij werken samen met Soedanese organisaties, waardoor het merendeel van de financiering bij hen terecht komt.
Bent u bereid andere donorlanden aan te sporen om flexibele financiële steun voor humanitaire hulpverlening te verhogen aan lokale NGO’s, CSO’s en ERR’s ook al voldoen zij niet altijd aan alle bureaucratische vereisten maar zijn ze wel momenteel noodzakelijk voor de hulp die zij verlenen?
Ja. Nederland is in continu gesprek met andere donoren en humanitaire partners (VN, DRA, Rode Kruis) over hoe we humanitaire hulp effectiever kunnen inzetten in Soedan. Dit doen we onder andere in multilateraal verband in New York, Rome en Geneve. Daar hoort het punt van financiering aan lokale organisaties ook bij.
Hoe kan Nederland zich in EU verband steviger inzetten om via het Intergovernmental Authority on Development (IGAD)/Jeddah-proces onbelemmerde toegang voor humanitaire hulp in Soedan te bewerkstelligen?
Nederland en de EU zetten zich onverminderd in voor verbetering van humanitaire toegang. De Speciaal Vertegenwoordiger voor de Hoorn van Afrika van de EU, Annette Weber, speelt hierbij een belangrijke rol. Zij is nauw betrokken bij het Jeddah proces en spreekt daarnaast met andere relevante actoren (o.a. IGAD, AU High Level Panel) om inspanningen te coördineren. Ook in bilaterale gesprekken met Golfstaten, like minded en de VN, brengt Nederland het punt van toegang consequent op. De diplomatieke inzet wordt versterkt door het EU sanctieregime waar momenteel zes bedrijven op staan. De EU bereidt momenteel additionele sancties voor om de druk op beide strijdende partijen verder op te voeren.
Kan u ingaan op hoe Nederland (in EU-verband) kan bijdragen aan het betrekken van het maatschappelijk middenveld bij vredesonderhandelingen?
Op dit moment vinden geen actieve vredesonderhandelingen plaats. Wel worden naar verwachting onderhandelingen over een staakt-het-vuren op korte termijn hervat. Dit is een eerste voorwaarde, waarna vervolgens de besprekingen over vrede en een politiek proces kunnen plaats vinden. Hierbij steunt Nederland onder andere Taqqadum, een platform bestaande uit Soedanese civiele actoren. De Nederlandse financiële bijdrage heeft als doel het maatschappelijk middenveld en met name vrouwenorganisaties, nauwer bij dit proces te betrekken. Daarnaast steunt Nederland, via de EU, een organisatie met expertise op gebied van conflictbemiddeling en vredesopbouw, met als doel ervoor te zorgen dat de politieke besprekingen zo inclusief mogelijk zijn en daarmee breed gedragen door de Soedanese bevolking.
Ook is Nederland via zes strategische partnerschappen ter versterking van het maatschappelijk middenveld actief in Soedan. Twee van deze partnerschappen zijn specifiek gericht op vrouwengroepen en vredesinitiatieven.
Op welke manier steunt Nederland op dit moment de initiatieven voor het tot verantwoording roepen van de daders in Soedan? Zijn er voldoende middelen voor het Monitoring- en Rapportagemechanisme (MRM)?
Nederland ondersteunt monitoring van mensenrechten schendingen en accountability op de volgende manieren:
Bent u bereid om in Europees verband te pleiten voor financiering voor het MRM ofwel nieuwe monitoringsinitiatieven? Op welke manier gaat u dit doen?
Het is van groot belang dat de Fact Finding Mission (FFM) het mandaat kan uitvoeren dat door de Mensenrechtenraadresolutie van 11 oktober 2023 is ingesteld. Door de VN-liquiditeitscrisis is het Bureau van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten (OHCHR) echter hard geraakt en is het werk van onderzoeksmechanismen, zoals van de FFM Sudan en Special Procedures in het gedrang gekomen. De FFM is intussen wel operationeel en conform het mandaat zal de FFM tijdens de zitting van de Mensenrechtenraad in juni een mondelinge update geven van hun werkzaamheden. Onderhandelingen hierover zijn voorzien tijdens de septemberzitting van de Mensenrechtenraad dit jaar. Nederland geeft verder een vrijwillige bijdrage aan OHCHR voor ondersteuning van accountability-mandaten, en roept ook andere landen op dat te doen.
Hoe Nederlandse klimaatfinanciering ten goede komt aan vrouwen en gemarginaliseerde groepen |
|
Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwe rapport van ActionAid, Making climate finance work for women and marginalised groups: Lessons from the Dutch Fund for Climate and Development first phase, waaruit blijkt dat financiering via het Dutch Fund for Climate and Development (DFCD) nog te weinig ten goede komt aan gemarginaliseerde groepen waaronder vrouwen?1
Ja.
Wat vindt u van bovengenoemd rapport?
Het kabinet waardeert het als derden zoals ActionAid onderzoek uitvoeren. Het Dutch Fund for Climate and Development (DFCD) is een belangrijk programma binnen het Nederlandse internationale klimaatinstrumentarium en het is waardevol om hierover aanbevelingen te ontvangen.
Conform het subsidiebeleidskader is de hoofddoelstelling van het DFCD het bevorderen van klimaatbestendige economische groei met een zo’n groot mogelijk rendement van publieke en private klimaatfinanciering. Om meer middelen voor klimaatactie beschikbaar te maken, moet het fonds privaat kapitaal mobiliseren. De inzet in ontwikkelingslanden is gericht op het tegengaan van klimaatverandering (mitigatie) en mensen in staat stellen zich aan te passen aan een veranderend klimaat (adaptatie). Alle projecten moeten daarbij ontwikkelingsrelevant zijn. De ontwikkelingsrelevantie van een project kan op verschillende manieren tot uiting komen, bijvoorbeeld door toegang tot voorzieningen, tot grotere veiligheid, tot economisch perspectief of tot kennis en capaciteiten. Bij de selectie van projecten richt de fondsmanager zich ook op projecten die de armste groepen bedienen en die een positieve impact hebben op vrouwen. Het fonds moet dus aandacht hebben voor de armsten en vrouwen, maar het is geen verplichting dat ieder project zich volledig richt op deze doelgroepen.
Het ActionAid rapport zet het criterium van het ook inzetten op de armsten en vrouwen voorop bij hun onderzoek over het DFCD en toetst daarmee aan een andere interpretatie van de hoofddoelstelling dan voortkomend uit het subsidiebeleidskader. Hierdoor sluiten de conclusies niet goed aan bij de doelstelling van het DFCD. Daarnaast wijkt de onderzoeksmethode af van evaluaties waartoe het ministerie opdracht geeft zoals de recentelijk uitgevoerde externe evaluatie van het DFCD.2
De externe evaluatie en het rapport van ActionAid maken duidelijk dat de inzet op gemarginaliseerde groepen meer aandacht verdient bij de implementatie van het DFCD. Hier kan ik mij in vinden en dit zal worden meegenomen bij de opvolging van de externe evaluatie. Bij de aanvullende financiering van het DFCD in 2023 zijn afspraken gemaakt met de uitvoerders over het intensiveren van de inzet op kwetsbare groepen en gendergelijkheid.
Aanvullend op het DFCD, waarin klimaatbestendige economische groei centraal zal blijven staan, financiert het kabinet ook verschillende klimaatgerelateerde programma’s die zich primair richten op gemarginaliseerde groepen waaronder het Demand Side Subsidiesprogramma, het Climate & Development Knowledge Network (CDKN) en veel van de door de ambassades gefinancierde lokale programma’s.
Deelt u de conclusies uit de IOB evaluatie, de externe midterm evaluatie, en het ActionAid rapport dat klimaatfondsen, zoals DFCD en het Green Climate Fund (GCF), die zich richten op klimaatfinanciering voor bedrijven met een bepaald groeipotentieel, niet goed in staat zijn om vrouwen en gemarginaliseerde groepen te bereiken? Zo ja, welke stappen worden genomen om verbeteringen aan te brengen in uw beleid?
Nee, ook klimaatfondsen gericht op klimaatfinanciering voor bedrijven met een bepaald groeipotentieel kunnen vrouwen en gemarginaliseerde groepen bereiken.
Deelt u de conclusie dat ondanks het voornemen, zoals beschreven in de Kamerbrief van Minister Kaag van 2018 (Kamerstuk 31 793, nr. 183), om specifieke aandacht te hebben voor gender en de allerarmsten, dit onvoldoende is uitgewerkt in de implementatie van het DFCD? Zo nee, op basis waarvan komt u dan tot een andere conclusie?
Ik deel de bevinding dat er verbeteringen mogelijk zijn omtrent de aandacht voor gendergelijkheid en kwetsbare groepen bij de implementatie van het DFCD. Dat blijkt ook uit de uitkomsten van de recente externe evaluatie.
Wat is er sinds de IOB evaluatie klimaatfinanciering van 2021 – waar vergelijkbare conclusies worden getrokken – gedaan om hier verbetering in aan te brengen en te zorgen dat kwetsbare groepen en specifiek vrouwen beter betrokken en bereikt worden in verschillende fases van programma's? Hebben die aanpassingen ook plaatsgevonden in het DFCD? Zo nee, waarom niet?
Bij de Nederlandse sturing van klimaatfondsen en -programma’s wordt oog gehouden voor mogelijke verbeteringen voor het bereiken van onder andere vrouwen en het waarborgen van ontwikkelingsimpact. Dit is ook belangrijk in het licht van het feministisch buitenlandbeleid.
Zo zet Nederland in op een genderbeleid binnen het Green Climate Fund (GCF), gericht op vrouwen als eindbegunstigde. Het GCF heeft hier op hoog niveau oog voor maar in de implementatie zal dit nog tijd kosten, juist ook omdat er zoveel en zulke diverse uitvoerders zijn.
Zoals ook beschreven in de beleidsreactie op de IOB evaluatie over internationaal klimaatbeleid 2016–20223, heeft Nederland daarnaast actief deelgenomen aan gesprekken binnen de OESO-DAC over de waarborgen en voorwaarden voor gemengde publiek-private financiering om de ontwikkelingsadditionaliteit beter te kunnen toetsen. De hieruit voortgevloeide sterkere OESO-regels zijn ook van toepassing op de implementatie van het DFCD.
De genoemde IOB evaluatie uit 2021 onderzocht klimaatfinanciering in de periode 2016 tot en met 2019. Het DFCD is in 2019 opgericht en had daarmee nog geen resultaten die konden worden getoetst in deze IOB evaluatie. Zoals benoemd bij het antwoord op vraag 2, speelde het vergroten van de aandacht voor gendergelijkheid en sociale inclusie een belangrijke rol bij de aanvullende financiering van het DFCD in 2023. Dit wordt onder meer uitgewerkt door de werving van meer personeel met de relevante expertise en de uitvoering van analyses van huidige én toekomstige DFCD projecten. Bij de ontwikkeling van nieuwe projecten zal gendergelijkheid en sociale inclusie nog beter worden meegenomen in de vormgeving. Daarnaast richt het DFCD zich op het verbeteren van de samenwerking met bestaande programma’s op het terrein van sociale inclusie, waaronder het Voices for Just Climate Action (VCA) programma dat zich specifiek richt op de empowerment van lokale gemeenschappen voor klimaatactie.
Ten slotte, gezien de substantiële financieringstekorten voor zowel klimaatmitigatie als -adaptatie in ontwikkelingslanden, acht het kabinet de mobilisatie van private financiering absoluut noodzakelijk. De gevolgen van klimaatverandering hebben de grootste impact op de allerarmsten in ontwikkelingslanden. Het is daarom van belang deze gevolgen zo veel mogelijk te beperken, onder andere door het versnellen van de energietransitie. Dit maakt het mobiliseren van private klimaatfinanciering waardevol, ook als dat niet direct de meest kwetsbaren bereikt.
Welke stappen gaat de Minister nog zetten om te zorgen dat in de tweede fase van het DFCD er veel actiever doelstellingen worden gemaakt en gemonitord wordt op gender? Bent u bereid om in de tweede fase van het DFCD genderresponsiviteit te verankeren in het gehele proces, van selectie en ontwerp tot implementatie, monitoring en evaluatie?
De vormgeving van een nieuw klimaatfonds als vervolg op het DFCD en bijbehorende beleidskeuzes zijn aan een nieuwe bewindspersoon.
Kunt u bevestigen of private-publieke fondsen effectief blijken te zijn in het ondersteunen van vrouwen en de meest gemarginaliseerde groepen in het mondiale Zuiden, die het hardst getroffen worden door de klimaatcrisis? Welke maatregelen worden er genomen om ervoor te zorgen dat deze fondsen daadwerkelijk bijdragen aan klimaatinitiatieven waar kwetsbare groepen niet worden uitgesloten maar juist actief betrokken worden?
De mate waarin private-publieke fondsen vrouwen en de meest gemarginaliseerde groepen kunnen ondersteunen, hangt af van de sector waarin en het investeringsmandaat waarmee klimaatfondsen opereren. Investeringen in landbouw met kleinschalige boeren zijn beter in staat deze groepen te ondersteunen dan grootschalige duurzame energieprojecten. Ook speelt de mate van concessionaliteit van publieke middelen een belangrijke rol.
Voor verdere toelichting op het bereiken van gemarginaliseerde groepen door klimaatfondsen verwijs ik u graag naar het antwoord op vraag 5.
Welke opvolging wordt gegeven aan de aanbevelingen van de externe midterm evaluatie van het DFCD2 om strengere kwaliteitsbeoordelingscriteria in te voeren en kleinere bedrijven te financieren?
De externe evaluatie adviseert strengere kwaliteitsbeoordelingscriteria rondom de uitwerking van projecten en verwachte uitkomsten voor kwetsbare groepen en vrouwen. Hiertoe zal in de beoordelingsformulieren voor de investerings-commissies binnen het DFCD een paragraaf over gendergelijkheid en sociale inclusie worden toegevoegd.
Conform de uitkomsten van de externe evaluatie onderzoekt het DFCD mogelijkheden om ook lagere investeringen (lager dan EUR 3 miljoen) te kunnen aanbieden, dit kan ten goede komen aan de ondersteuning van kleinere bedrijven. Daartoe zoekt het consortium mogelijkheden tot het verdiepen van de samenwerking met andere impact-investeerders die meer ervaring hebben met het aanbieden van dergelijke lagere investeringen.
Erkent u dat de criteria van de jaaromzet voor bedrijven die in aanmerking komen per definitie kleinere bedrijven als startups alsook meer lokaal geleide projecten uitsluiten die een belangrijke positieve bijdrage kunnen leveren voor zowel klimaatactie als ontwikkelingsdoelen, en juist makkelijker gemarginaliseerde groepen weten te bereiken? Stelt Nederland financiële steun beschikbaar voor dit type bedrijvigheid? Zo nee, waarom niet?
Met oog op de primaire doelstelling van het DFCD, klimaatbestendige economische groei met een zo’n groot mogelijk rendement van publieke en private klimaatfinanciering, is er voor gekozen enkel bedrijven te financieren met een minimale jaaromzet van EUR 5 miljoen.
Uiteraard kunnen lokale bedrijvigheid en kleinere bedrijven een belangrijke positieve bijdrage leveren aan klimaatactie en de bredere ontwikkelingsdoelen. Daarom financieren we dergelijke bedrijven met andere programma’s. Zo steunt Nederland via P4G (Partnering for Green Growth and the Global Goals 2023) samenwerkingsverbanden tussen lokale kleine bedrijven en NGOs om hun groei én duurzame impact te bevorderen. Via AFAWA, een programma van de Afrikaanse Ontwikkelingsbank, krijgen vrouwelijke ondernemers begeleiding om van de informele sector naar de formele sector te kunnen gaan. Ook richten we ons met bepaalde programma’s specifiek op kleinschalige boeren (m/v). Zo steunt het succesvolle One Acre Fund boeren met zaden, kunstmest en training om hun inkomsten en weerbaarheid te verhogen.
Toegenomen Nederlandse importen uit de Chinese provincie Xinjiang |
|
Mpanzu Bamenga (D66), Don Ceder (CU), Chris Stoffer (SGP), Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Gerrit van Leeuwen |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat de Chinese handelscijfers over de eerste maanden van dit jaar laten zien dat de export vanuit de provincie Xinjiang naar de EU sterk is toegenomen, zoals gesteld in hetNederlands Dagbladvan 25 maart jl.?1 Klopt het dat Nederland op de derde plaats staat?
De berichtgeving is gebaseerd op cijfers van de Chinese douane. Op dit moment is het niet mogelijk om deze cijfers te verifiëren. Daarnaast kunnen andere mogelijke verklaringen bestaan voor een ogenschijnlijke toename, zoals prijsstijgingen, doorvoer via de provincie Xinjiang vanuit andere Chinese provincies, en doorvoer van producten via Nederlandse (lucht)havens.
Bent u bekend met het onderzoek van Adrian Zenz dat in het artikel genoemd wordt en deelt u zijn conclusie dat de inzet van Oeigoeren in sectoren die bekend zijn vanwege dwangarbeid sterk is toegenomen?
Ja, ik ben bekend met het onderzoek van Adrian Zenz. De bevindingen beschreven in dit onderzoek, maar ook andere internationale rapporten over dwangarbeid door Oeigoeren zijn zorgelijk. Het kabinet heeft echter geen eigenstandige informatiepositie over de situatie ter plaatse en kan de specifieke conclusies van dit onderzoek dus niet bevestigen.
Welke verantwoordelijkheid hebben bedrijven om zeker te stellen dat de producten die zij importeren uit Xinjiang niet met behulp van dwangarbeid geproduceerd zijn?
Het kabinet verwacht van bedrijven dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles for Business and Human Rights (UNGP’s) toepassen. Volgens deze kaders moeten bedrijven rekening houden met potentiële en daadwerkelijke negatieve gevolgen van hun eigen activiteiten, diensten of producten, en die van hun zakelijke relaties. Potentiële en daadwerkelijke negatieve gevolgen – zoals dwangarbeid – dienen zij volgens het gepaste zorgvuldigheidsproces te identificeren, voorkomen of mitigeren, en hier rekenschap over af te leggen. Met totstandkoming van de Europese anti-dwangarbeidverordening wordt het voor bedrijven ook wettelijk verboden om producten die zijn vervaardigd met dwangarbeid op de Europese markt te brengen. Meer detail over de uitkomst van de onderhandelingen over de anti-dwangarbeidverordening is per brief met uw Kamer gedeeld op 29 april jl. (Kamerstuk 26 485, nr. 436).
Kunnen Nederlandse consumenten ervan uitgaan dat zij geen producten kopen die gemaakt zijn met behulp van dwangarbeid wanneer zij bijvoorbeeld Chinese zonnepanelen of andere Chinese producten aanschaffen? Zo nee, acht u dat een aanvaardbare situatie?
Het kabinet kan helaas niet uitsluiten dat Nederlandse consumenten producten kopen die gemaakt zijn met behulp van dwangarbeid. Het kabinet veroordeelt gedwongen arbeid waar ook ter wereld. Dwangarbeid doet grove afbreuk aan de waardigheid van mensen. Daarbij verstoort dwangarbeid het internationale gelijke speelveld door oneerlijke concurrentie. Het kabinet ziet daarom de urgentie om hier paal en perk aan te stellen en onderschrijft het belang van de Europese inspanningen om dwangarbeid effectief tegen te gaan, met name met de anti-dwangarbeidverordening en de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD).
Ziet u een verband tussen de stijging van deze importen uit Xinjiang en de aanstaande inwerkingtreding van de dwangarbeidverordening? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet te zeggen of de import uit Xinjiang is gestegen vanwege de aanstaande inwerkingtreding van de anti-dwangarbeidverordening. Er kunnen meerdere mogelijke verklaringen bestaan voor een ogenschijnlijke toename, zoals ook omschreven in het antwoord op vraag 1.
Wanneer verwacht u dat de dwangarbeidverordening effect zal gaan hebben?
Vanwege de benodigde juridische tekstcontroles en vertalingen en de aanstaande Europese Parlementsverkiezingen kunnen de stappen om de anti-dwangarbeidverordening formeel vast te stellen pas na de zomer worden afgerond. Na vaststelling van de verordening wordt de definitieve tekst gepubliceerd in het EU Publicatieblad en treedt de verordening de volgende dag in werking. De bepalingen uit de verordening waarop gehandhaafd wordt, worden drie jaar na inwerkingtreding van toepassing. Naar verwachting gebeurt dat in het najaar van 2027. Vanaf dat moment zal de verordening in ieder geval effect hebben, maar naar verwachting anticiperen bedrijven al eerder op de inwerkingtreding van de verordening. Het kabinet zal bedrijven daarbij ook ondersteunen onder andere in relatie tot het toepassen van gepaste zorgvuldigheid via het IMVO-steunpunt.
Welk effect verwacht u op de importen uit Xinjiang wanneer ook deCorporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) in werking zal treden?
De CSDDD zal zeer grote bedrijven verplichten om gepaste zorgvuldigheid toe te passen in hun keten van activiteiten om zo risico’s voor mens en milieu – waaronder dwangarbeid – te identificeren, te voorkomen en aan te pakken Naar verwachting zal de CSDDD daarmee een positief effect hebben op het tegengaan van dwangarbeid. Anders dan de anti-dwangarbeidverordening legt de CSDDD echter geen verbod op om producten, bijvoorbeeld gemaakt met dwangarbeid, op de markt van de Unie te brengen. Meer detail over de uitkomst van de onderhandelingen over de CSDDD is per brief met uw Kamer gedeeld op 12 april jl. (Kamerstuk 26 485, nr. 435).
Deelt u de mening dat de dwangarbeidverordening en de CSDDD eraan kunnen bijdragen dat Europa de afhankelijkheid van Chinese producten en grondstoffen sneller zal verminderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet deelt in algemene zin de groeiende zorgen van de Kamer over risicovolle strategische afhankelijkheden en ziet de urgentie van het thema. Uitgangspunt voor het kabinet is dat open markten bedrijven de mogelijkheid bieden om toegang te krijgen tot verschillende leveranciers en afzetmarkten, waardoor bedrijven hun toeleveringsketens effectief kunnen diversifiëren. Dat draagt bij aan het voorkomen of verminderen van risicovolle strategische afhankelijkheden.
Het verminderen van risicovolle strategische afhankelijkheden is niet het doel van de anti-dwangarbeidverordening en CSDDD. Wanneer de CSDDD in werking treedt, worden bedrijven die onder de reikwijdte van de richtlijn vallen verplicht om gepaste zorgvuldigheid toe te passen en dus risico’s voor mens en milieu in hun keten van activiteiten in kaart te brengen en te adresseren, ongeacht waar ter wereld deze risico’s plaatsvinden. Een mogelijk aandachtspunt daarbij is dat dit zou kunnen leiden tot terughoudendheid bij bedrijven om te investeren in nieuwe grondstoffenketens met hoge IMVO-risico’s, met als gevolg dat er minder diversificatie plaatsvindt. Dit punt geldt minder als het gaat om verder uitbouwen van bestaande grondstoffenketens in hoog-risicogebieden, omdat bedrijven daar al gecommitteerd zijn. Andersom zou de CSDDD juist kunnen bijdragen aan diversificatie wanneer bedrijven besluiten relatief meer te investeren in gebieden met minder IMVO-risico’s. Daarbij geldt overigens dat de CSDDD bedrijven juist stimuleert om, in lijn met de OESO-richtlijnen, hun invloed aan te wenden om via gepaste zorgvuldigheid geleidelijke verbetering aan te brengen in waardeketens. Terugtrekking uit risicogebieden is daarbij alleen passend als laatste redmiddel. Alhoewel bedrijven zelf verantwoordelijk zijn voor de inrichting van hun waardeketen faciliteert en stimuleert het kabinet diversificatie door middel van partnerschappen, handelsakkoorden, diplomatie en financiële instrumenten op Europees en nationaal niveau.
Met de anti-dwangarbeidverordening wordt o.a. beoogd oneerlijke concurrentie te bestrijden door het verdienmodel dat gebruik maakt van dwangarbeid bij bedrijven weg te nemen.
Is de reikwijdte van de CSDDD volgens u voldoende om de import van producten die gemaakt zijn met behulp van dwangarbeid, of gepaard gaande met andere mensenrechtenschendingen of milieuschade, substantieel te verminderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen dat zij de OESO-richtlijnen en UNGP’s toepassen en de risico’s voor mens en milieu in hun waardeketen in kaart brengen en adresseren. Met de CSDDD wordt het proces van gepaste zorgvuldigheid voor bedrijven binnen de reikwijdte wettelijk verankerd. Meer detail over de uitkomst van de onderhandelingen over de CSDDD is per brief met uw Kamer gedeeld op 12 april jl. (Kamerstuk 26 485, nr. 435).
Op welke manier verwacht u dat deCorporate Social Responsibility Directive (CSRD) zal bijdragen aan meer transparantie over importen uit Xinjiang?
Met de inwerkingtreding van de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) worden bedrijven verplicht te rapporteren over hun impact op mens en milieu, waar dan ook ter wereld. Onder de gedelegeerde handelingen van de CSRD zijn rapportagestandaarden aangenomen die o.a. vragen om te rapporteren over werknemers in de waardeketen en getroffen gemeenschappen. Deze duurzaamheidsrapportage draagt bij aan transparantie over waardeketens.
Kunt u garanderen dat bedrijven die nog steeds handelen in goederen vanuit Xinjiang waarvoor het risico bestaat dat ze geproduceerd zijn met gebruikmaking van dwangarbeid, geen steun van de Nederlandse staat ontvangen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het onderschrijven van de OESO-richtlijnen is een voorwaarde voor het gebruik van door Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking gefinancierde economische dienstverlening. De overheid verwacht van bedrijven dat zij zich houden aan deze richtlijnen. Het kabinet kan niet uitsluiten dat bedrijven die producten importeren uit Xinjiang steun van de Nederlandse overheid ontvangen. Het kabinet veroordeelt gedwongen arbeid waar ook ter wereld. In alle gevallen geldt: als blijkt dat een bedrijf zich niet aan de OESO-richtlijnen houdt of een verbetertraject onvoldoende uitvoert, dan kan dit beëindiging (en terugvordering) van de steun tot gevolg hebben. Daarnaast onderschrijft het kabinet het belang van de Europese inspanningen om dwangarbeid effectief tegen te gaan, met name met de anti-dwangarbeidverordening en CSDDD.
Exportkredietverzekeringen voor de baggersector |
|
Christine Teunissen (PvdD), Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Gerrit van Leeuwen |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het op 25 maart 2024 gepubliceerde rapport «Dredging destruction» van Both Ends1?
Ja.
Uw ministeries en Atradius DSB schrijven in reactie op het rapport zich niet te herkennen in de conclusie van het rapport, herkent u zich wel in de feiten? Erkent u dat er in Brazilië, Egypte, de Filipijnen, de Malediven, Mozambique en Indonesië vissers en boeren hun bestaan hebben verloren en het milieu is aangetast door de via de overheid verzekerde baggerprojecten van Boskalis en Van Oord? Zo nee, waarom niet?
Grootschalige infrastructuur- en baggerprojecten kunnen negatieve effecten voor mens, dier en milieu opleveren. De Nederlandse staat verzekert geen transacties met onaanvaardbare gevolgen voor mens, dier en milieu. Negatieve neveneffecten moeten worden voorkomen, beperkt of gecompenseerd. Het kabinet verwacht ook van Nederlandse bedrijven dat zij deze werkwijze zoals beschreven in de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen toepassen. Aanvragers van een exportkredietverzekering (ekv) tekenen daarom een inspanningsverklaring. Afgifte van een ekv bij hoog risico projecten is daarnaast alleen mogelijk nadat een uitgebreide milieu- en sociale beoordeling heeft plaatsgevonden en de projecten voldoen aan internationale standaarden voor maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo).2 Sinds 1 januari 2022 monitort Atradius Dutch State Business (ADSB) de hoogste risico projecten gedurende de looptijd van de polis. Vaak wordt dan een onafhankelijke consultant ingezet en wordt samengewerkt binnen een consortium van banken, internationale instellingen en buitenlandse exportkredietverzekeraars.
Als er in projecten milieu wordt aangetast of het levensonderhoud van belanghebbenden wordt getroffen, dan moet volgens de internationale standaarden eerst onderzocht worden of dit in voldoende mate voorkomen kan worden, gemitigeerd kan worden en in het uiterste geval worden gecompenseerd. Compensatie dient zo te worden uitgevoerd dat het levensonderhoud van de belanghebbenden hetzelfde of beter wordt dan de situatie voor de start van een project. Dit kan door middel van bijvoorbeeld alternatieve werkgelegenheid, vervangende woonruimte en/of financiële compensatie. Compensatie voor milieuschade kan bijvoorbeeld worden bereikt door de aanleg van nieuwe natuur.
Uit de milieu- en sociale beoordelingen door ADSB blijkt dat de projecteigenaren van de in het rapport besproken projecten deze vereisten onder de internationale maatstaven goed hebben toegepast. Om die reden herkent het kabinet zich niet in het geschetste beeld van het rapport. Het kabinet benadrukt dat ook in de wereld van grootschalige baggerprojecten en het verzekeren daarvan de ontwikkeling van kennis en techniek niet stilstaat. Zo kunnen steeds vaker oude technieken op het terrein van baggeren worden vervangen met een zogenoemde «buillding with nature» aanpak en ook op dit terrein beweegt de wereld van de exportkredietverzekering mee om dit soort nieuwe meer duurzame technologieën te kunnen verzekeren.
Is Atradius DSB begonnen met de herbeoordeling van de exportkredietverzekering voor het Mozambique LNG project? Hoe kijkt u naar de huidige veiligheidssituatie van het Mozambique LNG project? Wat is de stand van zaken rondom de veiligheidssituatie en de analyse van Atradius DSB?
Ja, ADSB en de Staat zijn momenteel bezig met de herbeoordeling van de ekv voor dit project. Zoals toegelicht in de Kamerbrief van 15 december jl.3 heeft Nederland het recht voorbehouden om het project opnieuw te beoordelen op financiële, milieu- en sociale en veiligheidsrisico’s. Dit betekent dat het project getoetst wordt aan nationale en internationale standaarden, waaronder de IFC Performance Standards en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights. Daarnaast worden de aanbevelingen uit het Proximities rapport inzake de veiligheid integraal meegenomen bij de herbeoordeling.
In de Kamerbrief van 15 december jl. is eveneens aangegeven dat het kabinet uw Kamer na de afronding van het herbeoordelingsproces, binnen de geldende juridische en commerciële randvoorwaarden, zo goed mogelijk informeert over de uitkomsten hiervan en de beslissing van het kabinet hierop. Daarbij zal ook worden ingegaan op de beoordeling van de veiligheidssituatie voor zover daarover in het openbaar kan worden gecommuniceerd.
Hoe staat het met de implementatie van de aanbevelingen van het door onderzoeksbureau Proximities Risk Consultancy opgeleverde rapport, waarover u op 19 juni 2023 de Kamer heeft geïnformeerd?2
Het kabinet heeft de aanbevelingen conform de beleidsreactie van 21 februari 2023 geïntegreerd in het beleid en de uitvoering van de ekv.5 De interne procedures zijn aangepast en er is een werkinstructie opgesteld voor de beoordeling van de veiligheidssituatie. De specifieke aanbevelingen uit het Proximities rapport voor het project in Mozambique maken integraal onderdeel uit van het herbeoordelingsproces voor dit project. Uw Kamer zal hierover na afronding van dit herbeoordelingsproces nader worden geïnformeerd.
Is er een concreet en effectief plan om te zorgen dat de vissers en boeren rondom het Mozambique LNG project weer kunnen vissen en oogsten?
Om in aanmerking te komen voor een ekv dienen negatieve economische effecten conform internationale standaarden voorkomen, gemitigeerd of gecompenseerd te worden. De acties vanuit het project voor deze groepen mensen zijn vastgelegd in het zogenoemde livelihood restoration program dat gepubliceerd is op de projectwebsite.6 Onderdeel van de herbeoordeling van het Mozambique LNG-project is of dat deze aanpak voldoet aan de internationale standaarden voor de ekv.
Hoe beoordeelde Atradius DSB de publieke consultatie van de milieustudie (IEA) in het kader van het Gulhifalhu project op de Malediven nadat deze voor slechts vijf dagen online open stond tijdens de COVID-19 lockdown? Hoe is de input van de slechts zeven respondenten meegewogen?
De milieustudie waar in de vraag naar wordt verwezen is een lokaal document dat was opgesteld op basis van de nationale wet- en regelgeving van de Malediven. Tijdens de due diligence fase voor dit project heeft ADSB bepaald dat voor een ekv sprake dient te zijn van een Environmental and Social Impact Assessment (ESIA) op basis van de internationale mvo-standaarden. Deze ESIA is vervolgens opgesteld en publiek beschikbaar op de projectwebsite.7
Conform de internationale standaarden zijn er meerdere consultatiemomenten geweest met stakeholders, waaronder vissers en duikscholen. Tijdens deze gesprekken hebben stakeholders aangegeven dat zij geen negatieve effecten op hun werkzaamheden verwachten vanuit onderhavig project, maar wel van andere projecten in de omgeving. Dit is ook bevestigd tijdens het laatste monitoringsbezoek van ADSB aan de projectlocatie in juni 2023.
Hoe beoordeelde Atradius DSB de te verwachten onomkeerbare milieuverwoesting in de Malediven en de gevolgen daarvan voor de lokale economie zoals toerisme en vissers?
Het project is door ADSB beoordeeld op het voorkomen, mitigeren of compenseren van nadelige gevolgen voor mens, dier en milieu. Onderdeel van deze beoordeling is een Environmental and Social Impact Assessment (ESIA) conform internationale standaarden. De ESIA is specifiek gericht op het identificeren van milieueffecten en de ontwikkeling van strategieën om deze te mitigeren of compenseren. Deze ESIA is publiek beschikbaar op de projectwebsite.8
Volgens de ESIA zijn er maatregelen gepland om negatieve milieueffecten te minimaliseren. Waar deze effecten niet volledig vermeden kunnen worden, is voorzien in compensatieplannen die overeenkomen met internationale standaarden. Deze plannen zijn beoordeeld en voldoende bevonden door een onafhankelijke consultant en zullen regelmatig worden gemonitord om de uitvoering te waarborgen.
Het project heeft meerdere consultatierondes gehouden met lokale stakeholders, zoals beschreven in het antwoord op vraag 6. ADSB blijft alert op mogelijke tegenstrijdige visies en zorgen die naar voren kunnen komen. Deze zorgen worden vervolgens gedeeld met het project en ADSB neemt dit mee in de monitoring van het project.
Bent u bekend met de ontvoering van activisten Jhed Tamano en Jonila Castro en de klacht bij de VN rapporteur?3 Hoe zijn uw ministeries en Atradius DSB omgegaan met het nieuws van de ontvoering? Is de veiligheid van activisten meegenomen in de afgifte van de exportkredietverzekering?
Op 15 september jl. publiceerde de Filipijnse Commission on Human Rights een publieke verklaring over deze kwestie en het kabinet is bekend met berichten over de ontvoering van deze activisten. De Nederlandse ambassade staat in contact met verschillende partijen in de Filipijnen over de mogelijke toedracht en achtergrond. De Nederlandse ambassade heeft contact opgenomen met de projecteigenaar van het luchthavenproject om het belang van het waarborgen van de veiligheid van actievoerders te benadrukken. Ook heeft de ambassadeur publiekelijk aandacht gevraagd voor de kwestie en de positie van mensenrechten in de Filipijnen in het algemeen op het platform X. De ambassade heeft daarnaast gesproken met de NGO Both ENDS over deze situatie. Tot slot heeft ADSB zich ingezet naar aanleiding van deze kwestie. Zo heeft ADSB de ontvoering geadresseerd bij de projecteigenaar en betrokken financiers en de onafhankelijke consultant.
Bent u bekend met de zeer repressieve wetgeving in de Filippijnen, waar mensenrechtenverdedigers aangemerkt worden als terroristen? Hoe heeft u deze realiteit meegewogen in uw beslissing over het afgeven van een exportkredietverzekering? Welke maatregelen neemt u om te zorgen dat er geen mensenrechtenschendingen plaatsvinden in de context van het project?
De Filipijnen kennen een complexe situatie als het gaat om de positie en bescherming van mensenrechtenverdedigers. Daarom monitort de ambassade de ontwikkelingen op het gebied van mensenrechten nauwgezet, inclusief het zogenoemde red-taggingvan activisten, en ondersteunt het lokale partners om deze situatie te verbeteren. Met gelijkgestemde partners, zoals de EU, zet de ambassade zich actief in om te zorgen dat mensenrechtenverdedigers hun werk kunnen doen. In het kader van de ekv-beoordeling voor het luchthavenproject is een human rights impact assessment uitgevoerd om projectgerelateerde risico’s op mensenrechtenterrein te identificeren en waar nodig maatregelen te nemen.
In welke gevallen kunt u een exportkredietverzekering intrekken? Kunt u toelichten of intrekking mogelijk is als de Nederlandse exporteur en/of de projecteigenaar mensenrechten schendt dan wel milieuschade veroorzaakt, dan wel daar aan bijdraagt, dan wel daarbij betrokken is?
Het kabinet overweegt niet om de exportkredietverzekeringen in te trekken voor deze projecten. Deze projecten zijn (of in het geval van de eventuele herstart van het LNG-project in Mozambique: worden) beoordeeld aan de hand van het vigerende beleidskader voor de ekv, o.a. op milieu- en sociale, financiële en compliance risico’s, en op basis daarvan is er ingestemd met de afgifte van een polis.
Het intrekken van afgegeven polissen is alleen mogelijk indien sprake is van verzuim, aantoonbare nalatigheid of fraude door de verzekerde partij. Schending van de polisvoorwaarden kan in het uiterste geval gevolgen hebben voor het recht op schade-uitkering onder de polis. Deze situatie is voor geen van de genoemde projecten aan de orde.
Overweegt u de exportkredietsteun voor de projecten in Mozambique, de Malediven en de Filipijnen stop te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe leest u dit rapport in het kader van de aangenomen motie van de leden Alkaya en Van Raan over geen exportkredietverzekeringen bij risico's op mensenrechtenschendingen of milieuschade uit 2018?4 Bent u het eens dat de uitvoering van deze motie tekort schiet? Kunt u uw antwoord toelichten?
De motie van de leden Alkaya en van Raan verzoekt de regering «er zorg voor te dragen dat iedere aanvraag voor een exportkredietverzekering waarbij de risico's op schending van mensenrechten of milieuschade te groot zijn, wordt afgekeurd ongeacht het zogenaamde gelijke speelveld en de gevolgen voor de aanvragende bedrijven». Zoals hierboven aangegeven verzekert de Nederlandse staat geen transacties met onaanvaardbare risico’s voor mens, dier en milieu. Zodanige risico’s dienen te worden voorkomen, gemitigeerd of te worden gecompenseerd. Dit conform het Nederlandse milieu en sociale beleid voor de ekv, dat in lijn is met de internationale mvo-standaarden. Het kabinet handelt daarmee conform de motie van de leden Alkaya en Van Raan.
Klopt het dat de zeven in het rapport beschreven projecten waaraan exportkredietsteun is geboden niet zijn meegenomen in de beleidsevaluatie van het mvo-beleid uit 2021?5 Waarom niet?
Bij de onafhankelijke evaluatie van het mvo-beleid voor de ekv-faciliteit uit 2021 is integraal gekeken naar het mvo-beleid dat gold vanaf 2018.12 Hierbij is gekeken naar vijf transacties/casestudies, waaronder ook twee projecten in de baggersector (één transactie van Van Oord in Angola en één transactie van Royal IHC in Argentinië). Bij de selectie van de vijf cases is door de onderzoekers gestreefd een evenwichtige selectie te maken uit verschillende sectoren en risicoclassificaties. De aanbevelingen uit de evaluatie zijn doorgevoerd in de laatste herziening van het mvo-beleid voor de ekv in 2023.13 De ekv-besluitvorming over projecten uit het rapport van Both ENDS et al. vond plaats vóór de mvo-beleidsherziening in 2018 of ná afronding van de evaluatie in januari 2021 en maakt om die reden geen onderdeel uit van de selectie die de onafhankelijke onderzoeker destijds heeft gemaakt, maar waarbij dus wel andere projecten uit de baggersector zijn geëvalueerd.
Bent u het ermee eens dat, in lijn met de OESO standaarden, UNGPs, SDGs en de Kunming-Montreal Global Biodiversity Framework, alle relevante sociale, milieu en mensenrechten documentatie rondom de verzekerde projecten openbaar moet zijn? Bent u het ermee eens dat het mvo-beleid van Atradius DSB momenteel niet in deze eis voorziet?
De OESO Common Approaches zijn leidend op het terrein van standaarden voor transparantie bij exportkredietverzekeringen die verstrekt worden door OESO-landen.14 Daarnaast onderschrijft ADSB de OESO-richtlijnen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen. De OESO Common Approachesen OESO-richtlijnen bepalen dat partijen transparant dienen te zijn binnen de grenzen van bedrijfsvertrouwelijke- en concurrentieoverwegingen.
In de vraag wordt gesteld dat de daarin genoemde kaders verplichten tot openbaarmaking van de documentatie. Dat is niet het geval. Wel geven deze kaders aan dat gestreefd moet worden naar transparantie met inachtneming van commerciële, juridische en andere beperkingen.
Het kabinet is van oordeel dat ADSB de verplichtingen uit de bovengenoemde internationale kaders correct toepast en wordt daarbij gesterkt door de conclusies van de beleidsevaluatie van het mvo-beleid voor de ekv uit 2021 uitgevoerd door een externe partij.15 De evaluatie stelt op dit punt dat ADSB transparant is over het mvo-beleid en de uitgangspunten van die transparantie zijn vastgelegd in een expliciet transparantiebeleid, dat ook is gepubliceerd op de website.16 De evaluator merkt hierbij op dat exportkredietverzekeraars in andere landen minder transparant zijn over hun beleid en dat ADSB op dit punt dus verder lijkt te gaan dan hun evenknie in andere landen.
Zoals hierboven aangegeven dient ADSB op basis van de OESO Common Approaches bij het openbaar maken van documenten rekening te houden met onder meer de bedrijfsvertrouwelijkheid van documentatie. Van belang hierbij is dat ADSB in de meeste gevallen geen eigenaar is van (onderliggende) documentatie. ADSB moedigt projecteigenaren aan om zo transparant mogelijk te communiceren met stakeholders, bijvoorbeeld door het opzetten van een projectwebsite. Bij de lopende onderhandelingen over de herziening van de OESO Common Approaches zet Nederland in op het opnemen van een inspanningsverplichting voor projecteigenaren om transparantie te bevorderen. Dit is ook belangrijk voor een internationaal gelijk speelveld.
Waarom kan Atradius DSB het environmental social action plan (ESAP) niet delen met de (mogelijk) getroffen gemeenschappen en maatschappelijke organisaties? Bent u bereid om in de poliswaarden van Atradius DSB op te nemen dat de ESAP publiek gedeeld wordt? Zo nee, waarom niet?
Het Environmental and Social Action Plan (ESAP) is een contractdocument dat valt onder het juridische eigendom van de financierende partijen en de projecteigenaar. ADSB heeft niet de juridische bevoegdheid om dergelijke documenten zelfstandig openbaar te maken.
Zoals ook aangegeven bij het antwoord op vraag 14 moedigt ADSB projecteigenaren aan om zo transparant mogelijk te communiceren met stakeholders, bijvoorbeeld door het opzetten van een projectwebsite. Het kabinet zet zich binnen de OESO in voor een inspanningsverplichting voor projecteigenaren om transparantie te bevorderen. Dit is ook belangrijk voor een internationaal gelijk speelveld.
De betrokkenheid van Nederland bij Ibu Kota Nusantara Indonesië |
|
Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Gerrit van Leeuwen |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikelNetherlands Wants to Help Indonesia’s New Capital on Water Management over de Nederlandse steun voor de ontwikkeling van de nieuwe Indonesische hoofdstad?1
Ja.
Klopt het dat Nederland zich tot voor kort, net als andere internationale partners van Indonesië, terughoudend opstelde tegenover dit project?
Indonesië heeft de ambitie om met de ontwikkeling van de nieuwe hoofdstad Nusantara bij te dragen aan de Sustainable Development Goals (SDGs). Nederland is evenals andere internationale partners door de Indonesische autoriteiten uitgenodigd om te ondersteunen bij de eerste fase van master planning van de nieuwe hoofdstad en voert hier gesprekken over met de Nusantara National Capital Authority (NNCA) ook wel OIKN geheten (Otorita Ibu Kota Nusantara).
Indonesië heeft Nederland gevraagd om kennis uit te wisselen op het gebied van watermanagement en circulaire economie. In de gesprekken met de NNCA heeft Nederland het belang van bijdragen aan de SDGs bij de ontwikkeling van de nieuwe hoofdstad onderstreept. De Nederlandse overheid voert op dit moment geen activiteiten uit ter ondersteuning van de ontwikkeling van de nieuwe hoofdstad. Wel is er op 26 april 2024 een interdepartementaal bezoek onder leiding van de Directeur Generaal Buitenlands Economische Betrekkingen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan Nusantara gebracht. Daar is onder andere gesproken met de NNCA en ngo’s om kennis te nemen van de ontwikkelingen en impact met betrekking tot de nieuwe hoofdstad en de kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven.
Kunt u aangeven welke overwegingen ten grondslag hebben gelegen aan het besluit van Nederland om als enige bilaterale partner van Indonesië, zich te committeren aan het ondersteunen van de nieuwe hoofdstad?
Verschillende bilaterale partners van Indonesië zijn betrokken bij de ontwikkeling van Nusantara. Zo hebben verschillende landen MoU’s (Memorandum of Understanding) afgesloten over brede samenwerking ten aanzien van Nusantara of handelsmissies georganiseerd. Zo levert bijvoorbeeld Australië steun op het gebied van behoud van biodiversiteit, het Verenigd Koninkrijk op het gebied van CO2-neutraliteit, Spanje steunt het thema «loveable city» en de Verenigde Staten en Finland het thema smart city. Japan levert technische assistentie bij de bouw van de infrastructuur.
Kunt u aangeven welke Nederlands partijen betrokken zijn geweest en nu zijn bij de ontwikkeling van de plannen voor een nieuwe Indonesische hoofdstad?
Deltares voert als onderdeel van een internationaal consortium een studie uit naar nature-based solutions voor duurzaam watermanagement in de nieuwe hoofdstad. De studie wordt gefinancierd door het Water Resilience Trust Fund van de Asian Development Bank. Daarnaast hebben recent drie Nederlandse universiteiten (Leiden, Delft en Erasmus) een Memorandum of Understanding afgesloten met de NNCA voor gezamenlijk onderzoek, bijvoorbeeld ten aanzien van stadsplanning en smart city development.
Bedrijven en instellingen beslissen zelfstandig met wie zij samenwerken, het is daarom mogelijk dat ook andere Nederlandse partijen over dit onderwerp in contact staan met Indonesische partners.
Kunt u aangeven welke publieke financiële instrumenten vanuit Nederland al ingezet zijn of mogelijkerwijs worden ingezet ter ondersteuning van de ontwikkeling van de nieuwe hoofdstad?
De bovengenoemde internationale studie, mede uitgevoerd door Deltares, wordt indirect door Nederland gefinancierd, omdat Nederland de belangrijkste donor is van het Water Resilience Trust Fund van de Asian Development Bank dat deze studie ondersteunt.
Bent u bekend met het rapport «The New Capital for Whom» uit 2019 dat door een coalitie van Indonesische milieu- en mensenrechtenorganisaties is gepubliceerd, waarin zorgen worden geuit over corruptie rondom de uitkoop van landconcessies en (illegale) mijnbouw om zodoende het benodigde land vrij te maken voor de ontwikkeling van de hoofdstad?2
Ja.
Zijn de zorgen rondom corruptie bij de uitkoop van land- en mijnbouwconcessies in het besluit van Nederland meegenomen om de ontwikkeling van de nieuwe hoofdstad te ondersteunen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en kunt u deze overweging toelichten?
De Nederlandse overheid voert op dit moment zelf geen activiteiten uit rondom de nieuwe hoofdstad. Wel onderhoudt de Nederlandse overheid een brede en strategische relatie met Indonesië en zal in dat kader ook aandacht schenken aan een zorgvuldige ontwikkeling van de nieuwe hoofdstad.
Ten aanzien van (mogelijk toekomstige) betrokkenheid van de Asian Development Bank bij de uitvoering van projecten die voortvloeien uit de studie genoemd in antwoord op vraag 4 en vraag 5, hanteert de bank een uitgebreid safeguard-beleid om nadelige gevolgen van activiteiten op mens en milieu te minimaliseren, mitigeren of compenseren. Ook heeft de bank een sterk anti-corruptiesysteem.3
De ontwikkeling van de nieuwe hoofdstad biedt ook kansen voor Nederlandse partijen zoals kennisinstellingen en bedrijven. In algemene zin verwacht het kabinet van Nederlandse bedrijven dat zij zich houden aan wettelijke kaders op het terrein van anti-corruptie en gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights. Gepaste zorgvuldigheid is een continu proces dat bedrijven helpt risico’s op het gebied van mensenrechten, arbeidsrechten en milieu in kaart te brengen en vervolgens te stoppen, voorkomen of beperken, in samenwerking met ketenpartners. Corruptie is hier onderdeel van.
Bent u bekend met het 2023 rapport «NYAPU» dat door een coalitie van Indonesische milieu- en mensenrechtenorganisaties is gepubliceerd waarin zorgen worden geuit over de systematisch onteigening van inheemse gemeenschappen en in het bijzonder de negatieve effecten van de nieuwe hoofdstad op inheemse vrouwen?3
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de landrechten van de Inheemse Balik gemeenschap, die al generaties in het gebied wonen waar de nieuwe stad gepland is, niet door de Indonesische regering worden erkend? Zo ja, kunt u aangeven of de zorgen rondom de rechten van Inheemse gemeenschappen, en vrouwen in het bijzonder, zijn meegenomen in het besluit om de ontwikkeling van de nieuwe hoofdstad te ondersteunen?
Zie het antwoord op vraag 7.
Als u deze zorgen heeft meegewogen, kunt u aangeven hoe en welke consequenties dat heeft voor de betrokkenheid van Nederlandse partijen bij de ontwikkeling van de nieuwe hoofdstad? Zijn er randvoorwaarden voor deze betrokkenheid? Als u de zorgen niet heeft meegenomen, kunt u dan aangeven waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bekend met de zorgen onder mensenrechtenexperts dat de verkiezingsoverwinning van Prabowo Subianto mogelijk voor een verdere verslechtering van mensenrechten in Indonesië zal zorgen? Deelt u deze zorgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wordt de verkiezingsuitkomst meegewogen in de Nederlandse betrokkenheid bij de ontwikkeling van de nieuwe hoofdstad?
Nederland heeft Indonesië gefeliciteerd met succesvolle democratische verkiezingen, en aangegeven uit te kijken naar goede samenwerking met de nieuwe president en zijn regering. De bilaterale relatie met Indonesië is breed en hecht, en mensenrechten blijven hiervan een vast onderdeel uitmaken.
Zo worden mensenrechten op verschillende niveaus besproken. Dit gebeurt zowel in bilateraal, EU en multilateraal verband.
In de afgelopen jaren is de Nederlandse watersector, met steun van de Nederlandse overheid, betrokken geweest bij verschillende grootschalige infrastructuurprojecten, waaronder het NCICD in Jakarta; kunt u aangeven welke lessen hieruit zijn getrokken en hoe deze zijn meegenomen in het besluit om betrokken te worden bij de nieuwe Indonesische hoofdstad?
De bilaterale watersamenwerking vindt plaats binnen het kader van het Memorandum of Understanding op het gebied van water tussen het Indonesische Ministerie van Publieke Werken en Huisvesting en het Nederlandse Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. De samenwerking is kennisgedreven waarbij het toewerken naar de SDG’s een belangrijk uitgangspunt vormt. Wateruitdagingen, zoals goede kustbescherming van Jakarta waarop het National Capital Integrated Coastal Development project (NCICD) is gericht, worden benaderd op een integrale en inclusieve manier, met oog voor mens, dier en milieu. Dat zal ook de inzet zijn bij toekomstige samenwerkingsprojecten.
De laatste stand van zaken rondom de 36 Afghaanse studentes |
|
Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Gerrit van Leeuwen |
|
![]() |
Bent u bekend met de 36 Afghaanse studentes aan het National Agricultural Education College (NAEC) in Kaboel, die in tegenstelling tot de mannelijke studenten niet de kans hebben gekregen af te studeren? Is u bekend dat de studenten slechts een diploma hebben ontvangen, echter zonder het achterliggende onderwijs?
In de geannoteerde agenda voor de Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking op d.d. 21 november jl. heeft het kabinet de Kamer geïnformeerd over de laatste stand van zaken omtrent de 36 Afghaanse NAEC-studentes, waarbij is gemeld dat de Taliban besloten hebben om de studentes alsnog een diploma uit te reiken.
Houdt de ambassade contact met de studentes? Is het bekend hoe het op dit moment gaat met de studentes?
De ambassade onderhoudt geen contact meer met de studentes omdat het project met de NAEC is afgerond en de studentes niet meer op school zitten.
Wat is de laatste stand van zaken aangaande de toezegging van het kabinet «om deze studentes te blijven ondersteunen en hen ook daadwerkelijk baat bij hun opleiding te laten hebben»?1
De ambassade onderzoekt de mogelijkheden voor het realiseren van werkervaringsplekken, via een VN-partner. Deze verkenning loopt nog en heeft vooralsnog niet geleid tot resultaten.
Waarom sloten de gesprekken over de zogeheten Qatar-optie onvoldoende aan bij deze wens? Heeft u het aanbod direct met de partij in Qatar besproken? Zo ja, wat kwam er uit dit gesprek? Zo nee, waarom niet?
Het ministerie heeft geen rechtstreeks contact gehad met de partij in Qatar, maar via een NGO. De zogeheten Qatar-optie bleek niet uitvoerbaar vanwege praktische- en veiligheidsredenen. In een soortgelijke zaak werden vrouwelijke studentes die naar het buitenland wilden gaan om te studeren bij de grens tegengehouden door de Taliban. Daarnaast waren er problemen te voorzien met logistieke ondersteuning, zoals bij het aanvragen van paspoorten en visa, maar ook de benodigde toestemming om te reizen zonder een mahram (mannelijke begeleider).
Vooralsnog hebben gesprekken over het aanbieden van werkervaringsplekken voor de afgestudeerde studentes nog geen resultaat opgeleverd, maar de ambassade blijft zich hiervoor inspannen. Een mogelijke werkervaringsplek in Afghanistan zou bijdragen aan het ondersteunen van economische kansen voor deze groep vrouwen en meisjes in Afghanistan.
Waarom acht u het voorstel dat uit deze gesprekken is gekomen niet «uitvoerbaar»?2
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verlopen de gesprekken met een VN-partner in Afghanistan voor het realiseren van werkervaringsplekken? Kunt u aangeven wat deze optie inhoudt en waarom deze optie volgens u beter is dan de Qatar-optie?
Zie antwoord vraag 4.
Uiterlijk op welke termijn wilt u een geschikte optie hebben gevonden voor de studentes?
De situatie in Afghanistan is complex en de gesprekken met de VN-partner vinden nog steeds plaats. Het is daarom lastig om vast te stellen op welke termijn een geschikte optie kan worden gevonden. Nederland blijft zich inzetten voor het realiseren van werkervaringsplekken langs deze spoor, zolang dat perspectief biedt. Gegeven de genoemde uitdagingen lijkt dit de enige reële optie.