De overname van contracten van failliete energiebedrijven zoals Welkom energie |
|
Pieter Omtzigt (Lid Omtzigt) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
Herinnert u zich eerdere vragen van mij en van de leden Leijten en Beckerman (Aanhangsel handelingen 2021/22, nr. 1107), van het lid Bontenbal (Aanhangsel handelingen 2021/22, nr. 1104) en van mij (Aanhangsel handelingen 2021/22, nr. 1105) beantwoord heeft over het faillissement van Welkom Energie?
Ja.
Herinnert u zich onder andere de antwoorden op de vragen 11 t/m 13 van de vragen van het lid Omtzigt over de gang van zaken rond het faillissement van Welkom Energie, de grote gevolgen voor klanten en de rol van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) bij de afwikkeling, die veel te laat beantwoord werden, waardoor er niet meer ingegrepen kon worden. (Aanhangsel handelingen 2021/22, nr. 1105).
Het kabinet streeft er altijd naar om vragen zo snel mogelijk te beantwoorden, echter het is ook van belang dat dit zorgvuldig gebeurt. De beantwoording van vragen betreft het verstrekken van informatie aan de Kamer en staat los van de mogelijkheden van partijen om te handelen.
Bent u bekend met de WOB-stukken van 17 oktober, waarin duidelijk is geworden dat er zeer intensief overleg is geweest tussen het ministerie en de ACM over het faillissement van Welkom Energie?
Ja.
Bent u bekend met twee recente gerechtelijke uitspraken over consumenten die gedwongen werden naar een andere leverancier over te stappen na een vergelijkbaar faillissement en prepack als bij Welkom Energie?1
Ja.
Heeft u kennis genomen van onderdeel drie van de uitspraak van de rechtbank van Amsterdam op 7 oktober 2022?
Ja.
Herinnert u zich dat bij Welkom Energie er sprake was van een vooropgezet plan waarbij eerst de concentratiemelding zou plaatsvinden, daarna het faillissement en dat daarna het klantenbestand verkocht is aan Eneco voor 2 miljoen euro en dat de klanten daarna hogere prijzen moesten betalen aan Eneco dan klanten die langer bij Eneco zaten?
Het klopt dat er eerst sprake is geweest van een concentratiemelding voordat het faillissement is uitgesproken. Ik heb geen inzicht in de motieven van betrokken partijen en ik kan niet oordelen of er sprake is geweest van een vooropgezet plan.
Heeft de ACM bij het faillissement van Welkom Energie, Eneco op basis van artikel 2 lid 6 onder b en c van het Besluit Leveringszekerheid Elektriciteitswet 1998 aangewezen? Zo nee, op basis van welke wettelijke grondslag heeft de ACM dan Eneco aangewezen? Of is er geen wettelijke grondslag?
Nee, artikel 2, zesde lid, is niet toegepast; er was geen sprake van een toepassing van de herverdelingsprocedure. De ACM heeft als onafhankelijk toezichthouder bij besluiten van 26 oktober 2021 op grond van de Elektriciteit- en Gaswet de leveringsvergunning van elektriciteit en gas van Welkom Energie ingetrokken.2
Op grond van artikel 27, eerste lid, onder b, van de Mededingingswet heeft de ACM de concentratiemelding goedgekeurd.3
Onderschrijft u het deel van de rechterlijke uitspraak waarin staat dat de ACM slechts de mogelijkheid heeft om op basis van een aanwijzing de leveringszekerheid te garanderen indien er geen overeenkomst met de curator tot stand komt (overweging 3). Zo nee, op basis waarvan betwist u dit?
Ik heb kennis genomen van het onafhankelijk oordeel van de Rechtbank Amsterdam. Het is niet aan mij om hierover te oordelen.
Was Eneco verplicht op de contracten van Welkom Energie te respecteren? Indien het antwoord nee is, op basis waarvan mocht Eneco afwijken?
Het is aan de rechter om te oordelen over de specifieke omstandigheden in een bepaald geval.
Heeft u of de ACM op enig moment in de afgelopen 15 maanden juridisch advies gehad over de overname/faillissementen van energiemaatschappijen? Zo ja, kunt u aangeven van wie en wanneer en kunt u die met de Kamer delen?
Zowel aan de zijde van het ministerie als van de toezichthouder is er destijds gekeken naar de juridische aspecten van de procedure. De ACM heeft extern juridisch advies ingewonnen.
Kunt u aangeven of de ACM zich aan de geldende wet-en regelgeving gevolgd heeft bij het faillissement van Welkom?
Ik ga ervan uit dat de ACM als onafhankelijk toezichthouder de regelgeving toepast. Het is aan de rechter om te oordelen over de specifieke omstandigheden in een bepaald geval. De ACM heeft mij verzocht om het Besluit leveringszekerheid op dit punt te verduidelijken. In de uitwerking van de lagere regelgeving onder de Energiewet heb ik mij reeds voorgenomen de procedure voor het overnemen van klanten bij faillissement van een energieleverancier te verduidelijken. Ik vind het van belang dat het voor alle betrokken partijen, maar in het bijzonder voor consumenten, duidelijk is waar zij aan toe zijn als hun leverancier failliet gaat.
Indien het antwoord op de vorige vraag niet ondubbelzinnig ja is, wilt u dat bevorderen dat er onafhankelijk onderzoek plaatsvindt naar uw rol en de rol van de ACM bij het faillissement van Welkom Energie?
Zowel de ACM als ik hebben naar aanleiding van onder andere dit faillissement onderzoek laten doen naar hoe de kans op faillissementen te verkleinen is en naar het verbeteren van de bescherming van de consument in geval van een faillissement. Ik heb uw Kamer hierover op 20 september geïnformeerd (zie ook het antwoord op vraag 13).4
Heeft de ACM de klanten van het failliete Welkom Energie voldoende beschermd?
In wetgeving is het kader neergelegd dat borgt dat bij een faillissement van een vergunninghoudende leverancier consumenten in voldoende mate worden beschermd en de leveringszekerheid niet in gevaar komt. De ACM ziet toe vanuit haar rol als onafhankelijke toezichthouder op de naleving van deze regels door energieleveranciers. Het is aan de rechter om te oordelen of de regels juist zijn toegepast.
Wilt u aangeven welke schriftelijke vragen die eerder over Welkom Energie gesteld zijn, aangevuld dienen te worden nu de WOB door het ministerie beantwoord is en de rechter deze uitspraken gedaan heeft?
Er is geen reden om de antwoorden te herzien.
Hoe beoordeelt u de e-mail van dinsdag 23 november 2021 om 14:03 in het WOB verzoek, gezien de bovenstaande antwoorden en de juridische uitspraken?
Het beoordelen van een enkele e-mail dient in de juiste context te gebeuren. Het gaat om een e-mail van een medewerker van ACM aan een ambtenaar van mijn ministerie. Onderwerp was de vraag wat mijn ambtenaren doen met de input die ACM had gestuurd ten behoeve van de beantwoording van Kamervragen over Welkom Energie en de vraag of er nog op korte termijn debatten op handen waren over het onderwerp.
Hebben het toezicht van de ACM en uw actie geleid tot onnodig hoge schade bij de voormalig klanten van Welkom Energie? Kunt u dit antwoord uitvoerig toelichten?
Een oordeel over of er sprake is van (onnodig hoge) schade en door wiens toedoen is aan de rechter.
Aangezien u zo nauw overleg voert bij de ACM, wilt u bevorderen dat de ACM alle relevante documenten over het faillissement van Welkom Energie alsnog openbaar maakt?
Voor openbaarmaking van stukken door ACM gelden de regels uit de Wet Open Overheid (WOO).
Wilt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Vanwege afstemming met betrokken partijen en een zorgvuldige duiding van de uitspraak van de rechter heb ik de beantwoording moeten uitstellen.
Een grote stijging van de bouw van recreatiewoningen en hotels vlakbij beschermde natuur |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «bouw recreatiewoningen en hotels vlakbij beschermde natuur stijgt in 5 jaar met 90 procent»?1
Ja.
Kunt u inzichtelijk maken, het liefst op een kaart, in welke Natura 2000-gebieden de afgelopen vijf jaar is gebouwd?
Nee, ik beschik nu niet over deze informatie en kan deze zodoende niet ter beschikking stellen. Pointer heeft voor haar informatie samengewerkt met de geodienst van de Rijksuniversiteit Groningen. Deze data is niet gepubliceerd. De nieuwbouwmonitor2 van deze geodienst is alleen beschikbaar per gemeente, zonder specifieke informatie met betrekking tot natuur. In ons gedecentraliseerde bestel zijn gedeputeerde staten bevoegd gezag voor vergunningverlening en handhaving met betrekking tot Natura 2000-gebieden. Ik ben echter voornemens deze data in de nabije toekomst wel zelf beschikbaar te hebben. Het Kadaster is door het Ministerie voor VRO gevraagd om deze data via een uitbreiding van de Monitor Landschap inzichtelijk te maken.
Kunt u ook toelichten hoeveel en wat er is gebouwd in deze gebieden?
Dit is informatie waarover ik niet beschik.
Kunt u toelichten welke regels er precies bestaan om het bouwen in Natura 2000-gebieden te reguleren? Vindt u deze regels toereikend? Hoe zouden deze kunnen worden aangescherpt?
Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 van de Wet natuurbescherming is een vergunning nodig wanneer een project significant negatieve effecten kan hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied. Wanneer in een passende beoordeling wetenschappelijk gezien redelijkerwijs geen twijfel bestaat dat significant negatieve gevolgen zijn uitgesloten, kan de vergunning worden verleend.
Daarnaast gelden ook in Natura 2000-gebieden de regels van de soortenbescherming van hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming en de planologische regels van de betreffende provincie en gemeente. Gemeenten bepalen – binnen de kaders van het Rijk en de provincie – via hun ruimtelijk beleid en regelgeving waar en onder welke voorwaarden mag worden gebouwd. Daarbij zijn zij verplicht om het effect van nieuwe ontwikkelingen op de natuur in beeld te brengen.
Ik acht deze regels toereikend, omdat zij stevige bescherming bieden, en er naast reactieve bescherming ook actief beleid is voor Natura 2000-gebieden. Naast de bevoegdheid om vergunningen te verstrekken staat de opdracht van artikel 2.2 Wnb dat het bevoegd gezag de noodzakelijke passende en instandhoudingsmaatregelen neemt.
Vindt u het wenselijk dat in, of direct rondom Natura 2000-gebieden, zo een grote stijging te zien is van de bouw en plaatsing van hotels, recreatiewoningen, stacaravans en chalets? Kunt u dit antwoord toelichten?
Deze vraag is niet eenduidig te beantwoorden. Het antwoord is afhankelijk van de specifieke situatie per geval. De beoordeling hiervan vindt plaats door provincies en gemeenten, die hiervoor bevoegd gezag zijn. Gedeputeerde staten dragen op grond van artikel 2.2 van de Wet natuurbescherming (Wnb) zorg dat de noodzakelijke passende en instandhoudingsmaatregelen worden genomen. Zij beoordelen ook de aanvragen om een vergunning op grond van de Wnb.
Ik deel de mening dat versnippering van natuurgebieden niet gewenst is. Tegelijkertijd is er grote verscheidenheid van Natura 2000-gebieden. Grote delen van het rivierengebied liggen binnen vijf kilometer van een Natura 2000-gebied. In de berekeningen zullen vermoedelijk alle bouwwerkzaamheden van Apeldoorn, Arnhem, Deventer, Nijmegen, Tiel, Wageningen, Zutphen en Zwolle zijn meegenomen, om maar enkele grotere plaatsen te noemen.
Bent u het eens met de bewering van universitair hoofddocent Raoul Beunen dat overheden te makkelijk toestemming geven om te bouwen in de buurt van Natura 2000-gebieden?
Ik herken dat bij vergunningen sprake kan zijn van grote maatschappelijke belangen, terwijl het onwaarschijnlijk is dat de natuur significante schade kan ondervinden van het specifieke project. Alle activiteiten in een gebied opgeteld zullen daarentegen wel effect hebben op de natuur. Daarom is er niet alleen sprake van een vergunningplicht voor projecten die significant negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden kunnen hebben, maar ook de opgave bij gedeputeerde staten om de noodzakelijke maatregelen te nemen om verslechtering te voorkomen en de instandhoudingsdoelen te bereiken.
Hoeveel bezwaren zijn er ingediend over de bouw van projecten in of nabij de directe omgeving (tot en met een straal van drie kilometer) van Natura 2000-gebieden in de afgelopen jaren? Hoeveel van deze bezwaren zijn gegrond verklaard?
Dit is informatie waarover ik niet beschik. In ons gedecentraliseerde bestel zijn gedeputeerde staten bevoegd gezag voor vergunningverlening en handhaving in Natura 2000-gebieden.
Kunt u aangeven of goed is onderzocht of er echt geen alternatieven beschikbaar waren voor het afgeven van een bouwvergunning in Natura 2000-gebieden? Kunt u dit toelichten met een voorbeeld?
Dit is informatie waarover ik niet beschik. In ons gedecentraliseerde bestel zijn gedeputeerde staten bevoegd gezag voor vergunningverlening en handhaving in Natura 2000-gebieden.
Waren er projecten die absoluut door moesten gaan vanwege groot openbaar belang? Welke projecten waren dit?
Voor zover bekend zijn er de laatste jaren vergunningen verleend met toepassing van artikel 2.8, vierde lid, van de Wnb (de adc-toets) voor een rioolwaterzuiveringsinstallatie, een rioolwaterput, een dijkversterking, een overnachtingshaven, een weg en een waterwinning.
Welke afspraken in Europees verband bestaan er met Nederland over het creëren van extra beschermd natuurgebied?
In de Europese biodiversiteitsstrategie voor 2030 staat dat in totaal 30% van het landoppervlak én 30% van het zeeoppervlak beschermd gebied moet worden. Een derde deel daarvan moet strikt beschermd worden. Dit doel geldt voor de gehele EU. Alle lidstaten dienen een billijke bijdrage aan dit doel te geven, maar dat wil dus niet zeggen dat elke lidstaat precies 30% van het grondgebied moet beschermen. Deze bescherming hoeft niet te bestaan uit een strenge Europese bescherming, zoals Natura 2000. De gebieden mogen ook beschermd worden via nationale beschermingsregimes, zoals het NNN, en zogenaamde OECM’s (gebieden waar duurzame positieve ontwikkelingen voor biodiversiteit worden gecombineerd met andere functies).
Kunt u nagaan hoeveel stikstof er is uitgestoten in de laatste vijf jaar in of rondom deze natuurgebieden door de bouw of plaatsing van hotels, recreatiewoningen, stacaravans en chalets?
Dit is informatie waarover ik niet beschik. In ons gedecentraliseerde bestel zijn gedeputeerde staten bevoegd gezag voor vergunningverlening en handhaving in Natura 2000-gebieden.
Kunt u aangeven of deze projecten tot extra druk op de natuur hebben geleid? Zo ja, in welke mate en is deze extra druk volgens u gerechtvaardigd? Op welke manier uit deze druk zich?
Ik kan niet aangeven of deze projecten tot extra druk op de natuur hebben geleid. Dit vereist informatie waarover ik niet beschik.
Deelt u de mening dat de overheid zou moeten streven naar het creëren van grotere, meer aaneengesloten stukken natuur in Nederland?
Ja. Ik streef naar robuuste natuur, dus natuur die minder kwetsbaar is voor drukfactoren als verdroging, verzuring en versnippering. Vergroting van gebieden kan de natuur robuuster maken omdat daardoor versnippering kan worden verminderd en verdroging en verzuring grootschaliger kan worden aangepakt. Maar ook kleinere gebieden kunnen in principe robuust zijn door bijzonder gunstige milieu en wateromstandigheden die worden weerspiegeld in een opvallend hoge biodiversiteit. Met de provincies zijn daarom afspraken gemaakt over het realiseren van het Natuurnetwerk Nederland.
Rapportages van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) geven aan dat uitbreiding van leefgebied nodig is voor het uiteindelijk realiseren van een gunstige staat van instandhouding van de natuur in Nederland. In het coalitieakkoord is uitbreiding van het natuurareaal ook als ambitie opgenomen om de doelen van de Vogel- en Habitatrichtlijn dichterbij te brengen.
Hebben deze projecten daaraan bijgedragen? Of hebben ze, zoals in het artikel naar voren komt, juist bijgedragen aan een verdere versnippering van natuurgebieden?
Aangezien ik de projecten niet per geval ken, kan ik hier geen uitspraak over doen. Ik deel de mening dat versnippering van natuurgebieden niet gewenst is.
Deelt u de mening dat meer bouwen in of rondom Natura 2000-gebieden niet gaat bijdragen aan het creëren van deze extra natuurgebieden?
Ik deel deze mening niet. Afhankelijk van de situatie ter plaatse en de wijze waarop gebouwd wordt, hoeft bouwen geen effecten te hebben op de natuur. Als natuurinclusief gebouwd wordt, kan dat zelfs bijdragen aan de natuur. Gedeputeerde staten wegen dit af bij hun ruimtelijk natuurbeleid en toetsen op effecten bij de vergunningverlening op grond van de Wet natuurbescherming.
Hoe gaat u voorkomen dat er in of rondom kwetsbare natuurgebieden nog meer onnodig zal worden gebouwd?
Gedeputeerde staten van de provincies zijn verantwoordelijk voor het behalen van de instandhoudingsdoelen in de gebieden waar zij bevoegd gezag voor zijn. Ik treed niet in de belangenafweging die een provincie als bevoegd gezag maakt. Tegen deze afwegingen staat in de regel toetsing bij de rechter open. Samen met mijn collega van BZK gaan we in gesprek met provincies en gemeenten om te onderzoeken of het bestaande instrumentarium voldoet en of eventueel aanvullende actie nodig is. Daarnaast bekijken we of de bestaande monitor landschap kan worden uitgebreid met het monitoren van de bouw van vakantieparken.
Kunt u iedere vraag apart beantwoorden en niet clusteren alstublieft?
Ja.
Speculatie op de gasbeurs |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nederlandse gasbeurs onder vuur vanwege speculanten»?1
Ja.
Welke signalen van speculatie op de gasmarkt heeft u ontvangen en wat is daarop uw reactie geweest?
Op financiële markten worden derivaten(contracten), zoals futures en opties, met als onderliggende waarde aardgas (gasderivaten) verhandeld.
Voor haar toezicht op de handel in TTF-gasderivaten maakt de AFM onder meer gebruik van eigen data-analyses en meldingen van verdachte of afwijkende transacties, die marktpartijen en exploitanten en handelsplatformen verplicht zijn om te melden bij de toezichthouder. De AFM onderzoekt die meldingen, waaruit kan blijken of er al dan niet daadwerkelijk sprake is van marktmanipulatie of een andere vorm van marktmisbruik. In dat geval kan de AFM handhavend optreden. De AFM heeft vooralsnog geen indicaties dat er bij de handel in gasderivaten recentelijk sprake is (geweest) van enige vorm van marktmanipulatie of andere vormen van marktmisbruik.
Bij de handel in gasderivaten zijn naast energiebedrijven – die posities in dergelijke derivaten aanhouden om hun bedrijfsrisico’s af te dekken –, ook financiële ondernemingen betrokken. Tot die financiële ondernemingen behoren zogenoemde market makers die op de handelsplatformen waarop gasderivaten worden verhandeld voortdurend bied- en laatprijzen afgeven. Daarmee zorgen zij voor liquiditeit op die handelsplatformen, zodat energiebedrijven, maar ook financiële ondernemingen, hun risico’s kunnen beheren door te handelen in die derivaten en de omvang van hun posities in gasderivaten aan te passen. Door die liquiditeit kan de spread (het verschil tussen de bied- en laatprijzen) worden verkleind, wat tot lagere transactiekosten leidt.
Naast market makers zijn op de handelsplatformen waarop gasderivaten worden verhandeld ook financiële ondernemingen actief, die in opdracht van hun klanten transacties in gasderivaten uitvoeren. Tot de klanten van dergelijke brokers behoren zowel energiebedrijven als financiële ondernemingen. Market makers en brokers zijn altijd aanwezig op de markt, maar juist in een situatie waarin een markt erg volatiel is, zoals recentelijk de markt voor aardgas, is het van belang dat zij op deze handelsplatformen liquiditeit verschaffen, zodat marktpartijen die posities in gasderivaten aanhouden hun bedrijfsrisico’s kunnen afdekken.
Heeft u in beeld in hoeverre de gasprijs op de Title Transfer Facility (TTF) wordt beïnvloed door speculatie en wat daarvan de effecten zijn op de gasprijzen voor bedrijven en huishoudens?
De TTF is een virtuele marktplaats waar gas in het Nederlandse gassysteem door marktpartijen aan elkaar kan worden overgedragen. Partijen kunnen de TTF voor dit doel gebruiken in bilaterale contracten, maar ook de handel op verschillende gasbeurzen, zoals ICE Endex, vindt plaats via de TTF. De handel via gasbeurzen betreft slechts een deel van het totaal aantal transacties via de TTF. Bovendien zijn er verschillende korte- en lange termijn producten die via de TTF verhandeld worden, zoals de daghandel en de termijnmarkt. Er is bijgevolg geen sprake van één «TTF prijs». Vaak zit er bijvoorbeeld een prijsverschil tussen de daghandel (spotmarkt) via de TTF en de termijnhandel via de TTF.
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2, heeft de AFM, die toezicht houdt op handel via de gasbeurzen, vooralsnog geen indicaties dat er bij deze handel sprake is van enige mate van marktmanipulatie of andere vormen van marktmisbruik. Op de financiële markten zijn financiële ondernemingen en niet-financiële ondernemingen, zoals energiebedrijven, actief die transacties in gasderivaten uitvoeren of laten uitvoeren. De TTF Futures derivatenmarkt is een van de meest liquide financiële markten voor aardgas. Het meest verhandelde gascontract is het maandcontract voor de volgende maand (front-month). De prijs hiervan wordt veelal als referentieprijs gehanteerd. Omdat de TTF gebaseerd is op gas dat daadwerkelijk in het fysieke netwerk wordt geïnjecteerd (via gasvelden, LNG-terminals en pijpleidingen uit het buitenland) is het de meest betrouwbare maatstaf voor vraag en aanbod binnen het grootste marksegment van de EU (Noordwest-Europa). Om die reden is de front-month TTF-prijs de belangrijkste referentieprijs in Europa en zijn veel leveringscontracten voor de lange termijn gebaseerd op deze referentieprijs, ook buiten Europa.
De laatste tijd is de prijs die op de TTF tot stand is gekomen erg volatiel, en worden TTF-contracten tegen een relatief hoge prijs verhandeld in vergelijking met afgelopen jaren (figuur 1). Of huishoudens en bedrijven hiervan iets merken is afhankelijk van het energiecontract dat een huishouden of bedrijf heeft afgesloten, van het type contract waarmee de energieleverancier het gas heeft ingekocht (via een gasbeurs of bijvoorbeeld bilateraal), het moment waarop de energieleverancier zijn gas heeft ingekocht en tegen welke prijs. De voornaamste oorzaak van de prijsstijging is de geopolitieke situatie en de daaropvolgende afgenomen invoer van gas (met name uit Rusland) naar Europa, terwijl gelijktijdig grote inspanningen zijn verricht om de Europese gasvoorraden te vullen (waardoor de vraag toenam).
Figuur 1. TTF-gasprijs (van het meest liquide contract (fronth-month). Bron: AFM Trendzicht 2023 (figuur 11).
Welke mate van volatiliteit op de TTF kan worden toegeschreven aan speculanten? Is daar een inschatting van te maken?
Het aantal partijen dat actief is op de TTF en op het handelsplatform van ICE Endex, waar TTF-futures en -opties worden verhandeld, is gelijk gebleven. Het aandeel financiële partijen ten opzichte van niet-financiële partijen met openstaande posities is eveneens stabiel.2 Tijdens de huidige energiecrisis is de liquiditeit op de gasderivatenmarkt van ICE Endex echter afgenomen. Waar in januari 2021 nog ongeveer 1,5 miljard MWh aan posities op de futuresmarkt openstond is dit sinds het voorjaar met ruim 50% afgenomen en sindsdien stabiel gebleven (figuur 2). Deze afname had volgens experts vooral te maken met de hogere gasprijzen die eveneens tot hogere onderpandverplichtingen bij centrale tegenpartijen leidden (waardoor het simpelweg duurder is om grote posities aan te houden). De beperktere liquiditeit, in combinatie met de spanningen op de gasmarkt, heeft geleid tot een hogere volatiliteit.
Figuur 2. Aantal openstaande contracten en het handelsvolume van TTF-gascontracten. Bron: AFM Trendzicht 2023 (figuur 13).
Daarnaast kan ik opmerken dat op grond van Europese en nationale wet- en regelgeving positiebeheercontroles en positielimieten zijn vastgesteld voor de belangrijkste grondstoffenderivaten. Daaronder vallen ook de in Nederland verhandelde TTF-gasderivaten. Deze positiebeheercontroles en positielimieten moeten voorkomen dat een marktpartij een zodanig grote positie in het TTF-gasderivaat kan aanhouden dat hij de prijs van de onderliggende waarde van het contract (aardgas) kan beïnvloeden. De AFM stelt in Nederland deze positielimieten vast en houdt toezicht op de naleving van de relevante Europese en nationale wet – en regelgeving en kan handhavend optreden indien die wet- en regelgeving niet wordt nageleefd. Tevens houdt de AFM toezicht op de handel in TTF-gasderivaten om marktmanipulatie of andere vormen van marktmisbruik te voorkomen. De AFM kan tevens handhavend optreden indien zich bij de handel in TTF-gasderivaten een situatie voordoet (of dreigt voor te doen) die als marktmanipulatie of een andere vorm van marktmisbruik kunnen worden gekwalificeerd. In verband met de recente volatiliteit op de markt voor aardgas heeft zich een dergelijke situatie niet voorgedaan.
In hoeverre is speculatie met de gasprijs op de TTF toegenomen tijdens de huidige energiecrisis ten opzichte van de marktsituatie voor de energiecrisis?
Zie antwoord vraag 4.
Is het juist dat er afgelopen jaar bijna 113 keer meer gas op de TTF werd verhandeld dan Nederland in een jaar gebruikt en dat er op de gasbeurs meer dan 160 partijen actief zijn? Hoe verhouden deze aantallen qua volume verhandeld gas en actieve partijen zich tot eerdere jaren?
De TTF is sinds de liberalisatie van de energiemarkten uitgegroeid tot de grootste gasbeurs van Europa. Dit betekent dat bijna al het gas in Noordwest-Europa – en dus niet alleen gas dat voor Nederlands gebruik is bestemd – op de TTF is of wordt verhandeld. Volgens het jaarverslag van Gasunie werd er in 2021 voor 47.705 TWh aan gas verhandeld op de TTF en waren er maximaal 175 partijen op één dag actief.3 Dit was een toename van respectievelijk 5% en 3% ten opzichte van het vorige jaar.
In hetzelfde jaar werd in Nederland ongeveer 40 miljoen kubieke meter aardgas gebruikt4, wat met het laagcalorische gas in Nederland overeenkomt met 390 TWh. Op basis van deze indicatieve berekening kan worden aangenomen dat het klopt dat er ruim honderd keer zoveel gas op de TTF werd verhandeld als in Nederland werd gebruikt in dat jaar. Een kanttekening hierbij is dat de handel in TTF op basis van energie (in MWh) plaatsvindt en niet volume in kubieke meters. De calorische waarde van het verhandelde gas op de TTF ligt niet vast.
Acht u het wenselijk dat partijen zoals zakenbanken, hedgefondsen, durfinvesteerders en private-equitybedrijven gas inkopen en doorverkopen met als doel om daarmee zoveel mogelijk geld te verdienen, waardoor gas voor het bij de eindverbruiker beland soms wel honderd keer van eigenaar wisselt?
Het kabinet staat voor de leveringszekerheid van gas en een goed werkende gasmarkt. De markt is tot nu toe – ook in de ongewone omstandigheden van dit jaar – in staat gebleken om voldoende gas aan te trekken om in de leveringszekerheid te voorzien. Op de gasmarkt moeten alle deelnemers zich aan regels houden, waar de AFM en de Autoriteit Consument en Markt (ACM) als toezichthouders op toezien. Op het moment dat er signalen zijn dat er partijen zijn die zich niet aan de regels houden, kunnen de toezichthouders daarop acteren. Zoals ik in de antwoorden hierboven heb beschreven, is de activiteit van financiële ondernemingen op de gasmarkt bevorderlijk voor de marktwerking, doordat zij liquiditeit bieden en marktpartijen daarmee de mogelijkheid bieden risico’s af te dekken.
Tevens is de TTF-termijnmarkt een fysieke markt. Alle partijen hebben door deelname een leveringsverplichting richting Gasunie Transport Services en zijn daarmee verplicht te leveren aan de infrastructuur na afloop van het termijncontract. Dit weerhoudt in principe partijen met een puur speculatief karakter van deelname, omdat zij niet in staat zijn daadwerkelijk aan een potentiële leveringsverplichting te voldoen.
Deelt u de mening dat de stelling dat meer handel efficiëntere prijzen oplevert in de huidige situatie puur theoretisch is en dat speculatie en het veelvoudig in- en doorverkopen van gas derhalve geen maatschappelijke meerwaarde hebben? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals hierboven beschreven leidt een hoge liquiditeit op een termijnmarkt juist tot stabiele en betrouwbare prijsvorming. Mede daarom is de TTF uitgegroeid tot de toonaangevende gasbeurs in Europa en zelfs in de wereld. Handelaren in gas zullen alleen gebruik willen maken van een termijnmarkt wanneer deze betrouwbaar en stabiel is en niet beïnvloed kan worden door één of enkele partijen.
Welke mogelijkheden ziet u om speculatie met de gasprijs op de TTF in te perken, zodanig dat prijsopdrijvende effecten worden voorkomen? Bent u bereid om hiervoor op korte termijn een aanpak uit te werken?
Het inperken van handel op de TTF evenals van de handel op financiële markten waar gasderivaten(contracten) worden verhandeld, heeft op de langere termijn negatieve gevolgen voor de prijsstabiliteit en leveringszekerheid van gas. In een normale marktsituatie zorgt de handel op de spotmarkt voor efficiënte allocatie van gas in het TTF-pijpleidingennetwerk. Contracten voor de langere termijn zorgen juist voor meer zekerheid en stabiliteit op de markt.
Zoals in mijn antwoord op de vragen 4 en 5 beschreven, is er Europese en nationale wet- en regelgeving om excessieve speculatie en marktmanipulatie tegen te gaan.
Het bericht ‘Stap-subsidieregeling blijkt funest voor kleine opleiders’ |
|
Kiki Hagen (D66), Marijke van Beukering-Huijbregts (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Stap-subsidieregeling blijkt funest voor kleine opleiders»?1
Ja, ervan uitgaande dat gedoeld wordt op het Volkskrant artikel «STAP-budget nekt de kleine opleider: geen cursisten meer want bij de buurman is het gratis».2
Is bij de invoering van het STAP-budget specifiek aandacht besteed aan de impact van deze regeling op kleine opleiders? Wat is hier uitgekomen?
De STAP-regeling is een lerende regeling en belangrijk was in de eerste plaats om een divers scholingsaanbod te creëren waaruit burgers konden kiezen. Toelating tot het scholingsregister verloopt in eerste instantie via keurmerken zodat de kwaliteit van het onderwijsaanbod gegarandeerd kan worden. Er is daarbij gekozen voor een ingroeimodel met een gefaseerde instroom van keurmerken zodat dat de uitvoeringssystematiek van het STAP-budget ook niet overbelast zou worden.
Klopt het dat kleine opleiders met geaccrediteerde opleidingen uitgesloten kunnen worden van de STAP-subsidieregeling omdat zij geen keurmerk hebben?
Het klopt dat opleiders en opleidingen uitgesloten kunnen worden als ze niet in het bezit zijn van een keurmerk. Om toegang te krijgen tot het scholingsregister is één van deze 6 erkenningen nodig:
De opleider is erkend door het Ministerie van OCW.
De opleider beschikt over het NRTO-keurmerk.
De opleider biedt opleidingen aan die leiden tot een door het NLQF ingeschaalde kwalificatie.
De opleider is erkend door een sector- en brancheorganisatie.
De opleider is erkend door CEDEO.
De opleider biedt opleidingen aan met CPION-erkenning.
Is een opleider of een opleider niet in het bezit van een van deze zes erkenningen, dan komt hij niet in aanmerking voor de STAP-subsidieregeling. Vanaf 31 oktober jl. kunnen ook andere erkennende organisaties of keurmerken een verzoek indienen voor toelating tot het scholingsregister. De verwachting is dat door de toename in keurmerken en erkennende organisaties die toegang hebben tot het STAP-budget, er meer mogelijkheden zijn voor opleiders om zich aan te sluiten bij een van deze keurmerken.
Wat vindt u ervan dat er een ongelijk speelveld is ontstaan tussen kleine opleiders en grote opleidingsinstituten als gevolg van de voorwaarden om in aanmerking te komen van de STAP-subsidieregeling?
Voor kleine opleiders kan het lastig zijn zich aan te sluiten bij het scholingsregister voor het STAP-budget. Zij zijn vaak niet verbonden aan een keurmerk of erkenning, onder andere omdat zij hiervoor de financiële middelen ontberen of niet kunnen voldoen aan de omzetseis die sommige keurmerken als voorwaarde stellen. De toelating via keurmerken en erkennende instellingen dient om het toezicht op de kwaliteit van de opleider en opleidingen te waarborgen. De keurmerken of erkennende instellingen hebben daarnaast ook een rol in de handhaving van de voorwaarden van de STAP-regeling.
Ik ben me ervan bewust dat de eisen die keurmerken stellen nadelig kunnen zijn voor kleine opleiders. Het is belangrijk dat er een divers scholingsaanbod beschikbaar is voor het STAP-budget en dat ook nieuwe innovatieve (en vaak kleine) opleiders toegang hebben tot scholingsregister STAP. In overleg met het opleidingsveld en brancheorganisaties wordt bekeken hoe we de toegang tot het scholingsregister voor de kleine opleiders kunnen vergemakkelijken, zoals toegezegd aan uw Kamer tijdens het recente commissiedebat Arbeidsmarktbeleid van 20 oktober jl.
Bent u het eens dat het onwenselijk is dat partijen verschillende voorwaarden kunnen hanteren om opleiders erkenning of een keurmerk te geven zodat zij kunnen worden opgenomen in het scholingsregister?
Erkennende organisatie en keurmerken hanteren hun eigen voorwaarden met betrekking tot de kwaliteit van onderwijs. Wel is het gewenst dat zij gemeenschappelijk aan een aantal basisvoorwaarden voldoen. Om het voor erkennende organisaties, keurmerken en brancheorganisaties duidelijk te maken aan welke kwaliteitseisen zij moeten voldoen, is het Raamwerk nieuwe erkenningen ontwikkeld.3 Nieuwe potentiële toetreders kunnen daarin de kwaliteitseisen zien waaraan zij moeten voldoen om in aanmerking te komen voor toelating tot het scholingsregister en hiervoor een verzoek indienen.
Bent u op de hoogte dat een voorwaarde bijvoorbeeld de hoogte van de omzet kan zijn en dat kleine opleiders daar niet aan kunnen voldoen?
Ja, zie ook het antwoord op vraag 4 en 8.
Wanneer is het in het artikel genoemde vernieuwde toetsingskader klaar en treedt het in werking? Welke beleidsopties worden hierin overwogen?
Het Raamwerk nieuwe erkenningen is op 31 oktober jl. gepubliceerd en is gelijk in werking getreden. Vanaf die datum kunnen andere erkennende instellingen, keurmerken en brancheorganisaties een verzoek indienen voor toelating tot het scholingsregister. Het Raamwerk vormt de theoretische onderbouwing en bevat essentiële kwaliteitscriteria, waarmee keurmerken of erkennende instanties beoordelen of opleiders voldoen aan bepaalde kwaliteitscriteria. Toepassing van dit raamwerk zorgt ervoor dat het STAP scholingsregister via de desbetreffende erkenningsregelingen en keurmerken opleiders en opleidingen bevat die voldoende kwaliteiten hebben, bijdragen aan de doelstellingen van STAP, en misbruik en oneigenlijk gebruik proberen te voorkomen.
Bent u het eens dat het onwenselijk is dat organisaties die keurmerken toekennen een omzetminimum hanteren, met als gevolg dat kleine opleiders buiten de boot kunnen vallen omdat zij geen keurmerk kunnen verkrijgen en hierdoor een forse terugloop kunnen ervaren van hun klandizie met als mogelijk gevolg faillissement voor deze opleiders?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om hierover het gesprek aan te gaan met brancheorganisaties en andere keurmerkverstrekkende partijen die dergelijke omzetminima hanteren om een keurmerk te kunnen verkrijgen?
Ja en deze gesprekken zijn inmiddels ook opgestart.
Bent u het eens dat het STAP-budget in de huidige arbeidsmarkt vooral ook een kans kan zijn om tijdelijk meer te sturen op scholing voor krapteberoepen en houd u hier rekening mee bij het vernieuwde toetsingskader?
STAP-budget kan gericht worden ingezet op doelgroepen en arbeidsmarktdoelen. Op dit moment is er sprake van een algehele krapte op de arbeidsmarkt. Een gerichte inzet van het STAP-budget naar een bepaalde sector zal dus ten koste gaan van andere sectoren. Het ligt daarom voor de hand om het STAP-budget meer in te zetten voor groepen die meer baat hebben bij (om- en bij)scholing. Daarom worden de beschikbare middelen van € 500 miljoen, die binnen het coalitieakkoord gereserveerd zijn voor leerrechten, voor de periode 2023 tot en met 2026 ingezet via het STAP-budget voor mensen die maximaal mbo-4 zijn opgeleid. Voor 2023 is gekozen voor een extra compartiment, maar voor andere jaren kan nog gekeken worden naar een alternatieve invulling. Daarbij kan verkend worden hoe extra prikkels gecreëerd kunnen worden om mensen te stimuleren scholing te volgen voor maatschappelijk relevante sectoren.
Daarnaast zal, naar aanleiding van de motie Dassen, een plan gemaakt worden voor scholing naar maatschappelijk relevante sectoren, zonder inbreuk te doen op de keuzevrijheid van het STAP-budget. Dit kan bijvoorbeeld door het inbouwen van een voorrangspositie voor scholing richting tekortsectoren.4 Uw Kamer wordt hierover in het eerste kwartaal van 2023 geïnformeerd.
Het STAP-budget is verder aanvullend op alle investeringen die de overheid, werkgevers en sectoren al doen op het gebied van scholing en ontwikkeling. Zo zijn er al diverse instrumenten ingezet om scholing richting kraptesectoren te faciliteren zoals het ontwikkelen van een passend aanbod voor bij- en omscholing binnen het mbo en hbo, en het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en welzijn (TAZ) waar wordt ingezet op het opleiden voor tekortberoepen en -regio’s, voldoende (stage)begeleiding en goede randvoorwaarden voor een leven lang ontwikkelen in de sector zorg.
De bewuste stellingname van Shell geen plannen te maken om net zero emission te bereiken binnen de komende 10 à 20 jaar en doorgaat met het zoeken naar nieuwe olie en gasreserves |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het lange termijnonderzoek dat in Amerika loopt in opdracht van het House Committee on Oversight and Reform naar de fossiele industrie en de rol die grote oliebedrijven als Shell spelen bij klimaatverandering?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat hierin op 15 september 2022 een document van Shell naar voren is gekomen waarin zwart op wit staat dat Shell geen onmiddellijke plannen heeft om over te stappen op een nze (net zero emission) portefeuille voor de komende tien à twintig jaar en dat Shell hiermee dus bewust beleid voert?2
Ik heb kennis genomen van de correspondentie van de Commissie voor Toezicht en Hervorming van het Amerikaanse Huis van Afgevaardigden waaraan u in deze vraag refereert.
Bent u op de hoogte van het oordeel van deze onderzoekscommissie dat Shell zich schuldig maakt aan het doen van misleidende klimaattoezeggingen en dat Shell de verantwoordelijkheid voor vermindering van uitstoot van CO2 ondermijnt?
Ik ben op de hoogte van de conclusies in het memorandum van 14 september 2022 dat commissievoorzitters Carolyn Maloney en Ro Khanna gestuurd hebben aan de Commissie voor Toezicht en Hervorming3.
Hoe oordeelt u over deze berichten?
Ik reken de verduurzamingsprestaties van bedrijven af op resultaten, en dat doe ik ook ten aanzien van de activiteiten van Shell. In Nederland en de EU zijn bedrijven gehouden aan ambitieuze verduurzamingsdoelstellingen. Deze doelstellingen komen voort uit het Fit for 55 pakket van de Europese Unie en het Klimaat- en coalitieakkoord in Nederland. Het Europese Emission Trading System(ETS) en de Nederlandse pendant, de CO2-heffing, zijn maatgevend voor mijn beleid. Ik zie erop toe dat bedrijven binnen deze kaders verduurzamen.
Bent u bekent met het door Milieudefensie en onderzoeksinstituut Oil Change International gepubliceerde rapport, «Shell’s fossil fuel production: Still pushing the world towards climate chaos»?3
Ik heb kennis genomen van dit rapport.
Bent u op de hoogte dat uit het rapport blijkt dat Shell sinds mei 2021 (na de uitspraak van de rechter) voor tien grote nieuwe projecten definitieve investeringsbeslissing heeft genomen en dat het bedrijf de komende jaren nog ruim 750 nieuwe olie en gasbronnen kan gaan aanboren, hetgeen gelijk staat aan 30 keer de CO2 uitstoot van Nederland in 2021?
Shell is een wereldwijd opererend bedrijf. Wereldwijde afspraken om klimaatverandering tegen te gaan worden geregeld via het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake Klimaatverandering. Shell is net als ieder ander bedrijf in Europa gehouden aan het Europese Emissions Trading System (EU ETS) en het aangekondigde Fit for 55 pakket met het doel om in 2030 55% minder emissies uit te stoten in de Europese Unie dan in 1990.
Bent u ook op de hoogte van de conclusies, zoals te lezen in hetzelfde rapport, dat Shells CO2 uitstoot met de huidige ambities zelfs nog 3% kan toenemen?
Ik heb kennis genomen van deze conclusie.
Deelt u de opvatting dat Shells stellingname en de uitkomsten van het onderzoek hard indruisen tegen het vonnis van de Nederlandse rechter uit 2021 dat Shell zijn CO2-uitstoot in 2030 met 45% moet hebben verminderd?
Op 22 maart jl. heeft Shell beroep aangetekend tegen de uitspraak van de rechtbank van 26 mei 2021, waarin Shell wordt bevolen om de totale wereldwijde CO2 emissies tegen 2030 met netto 45% te verminderen ten opzichte van 2019. Het hoger beroep is dus nog onder de rechter, waardoor het niet aan het kabinet is om daar nu op in te gaan. De Nederlandse overheid is geen partij in deze procedure en het leidt niet tot directe juridische verplichtingen voor de Nederlandse overheid.
Bent u op de hoogte van het feit dat de Nederlandse rechtbank Shell ook verantwoordelijk acht voor de uitstoot die vrijkomt als consumenten de producten van Shell gebruiken, de zogeheten Scope 3 uitstoot?
De rechtbank heeft voor Scope 2 en 3 een zwaarwegende inspanningsverplichting opgelegd aan Shell. Shell heeft hoger beroep aangetekend, omdat het niet weet hoe CO2-emissies te verminderen die het bedrijf niet zelf in de hand heeft, zoals van klanten die geen vergelijkbare wettelijke verplichting hebben. Zolang dit hoger beroep onder de rechter is, onthoud ik mij van verder commentaar om een onafhankelijke rechtsgang te bevorderen. Shell heeft mij verzekerd dat het bedrijf in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep stappen zet om zich aan de uitspraak van de rechtbank te houden. Ook verwijs ik naar de kamerbrief van 6 december 2021 waarin de toenmalig Minister van EZK de Kamer heeft geïnformeerd met een analyse van het Shell-vonnis5.
Bent u tevens op de hoogte van het feit dat 95% van de uitstoot van Shell komt uit deze Scope 3 uitstoot en dat Shell geen plannen heeft opgesteld over de vermindering hiervan?4
Ik ben op de hoogte dat 95% van de uitstoot van Shell komt uit Scope 3. Shell werkt ook aan de Scope 3 emissies. Onder andere is het bedrijf actief op het gebied van laadstations voor elektrische voertuigen, bouwt Shell een biobrandstoffenfabriek op zijn terrein bij Pernis en werkt Shell aan de opschaling van groene waterstof en een netwerk voor het tanken van waterstof en bioLNG. Deze plannen zijn ook terug te vinden in de brief van Shell aan het kabinet over de verhuizing naar het Verenigd Koninkrijk (10 december 2021)7.
Deelt u de opvatting dat het naleven van het vonnis van de Nederlandse rechter nu juist cruciaal is voor het behalen van de klimaatdoelen van het Parijs Akkoord en dat deze stellingname van Shell dus ontoelaatbaar is? Zo ja, bent u bereid Shell hierop aan te spreken opdat het bedrijf deze stellingname terugneemt en concrete beleidsplannen opstelt om zich wel aan het vonnis te houden?
Zolang het hoger beroep onder de rechter is, onthoud ik mij van verder commentaar. Wel gaat het kabinet onverminderd voort met de uitvoering van de aangescherpte CO2 reductiedoelstellingen uit het coalitieakkoord. Ook werkt het kabinet momenteel intensief samen met de top 20 emitters om tot een versnelde afbouw van de CO2-uitstoot te komen.
Hoe verhoudt de Nederlandse staat zich tot Shell na de bekendmaking van deze stellingname door Shell?
Shell is zoals ieder ander bedrijf gehouden aan de Europese en nationale doelstellingen voor CO2-reductie en verduurzaming. Daarin maakt de overheid geen onderscheid tussen individuele bedrijven.
Hoe verhoudt deze bewuste stellingname door Shell zich tot de ambitie van de regering zich te houden aan de klimaatdoelen uit het Parijs Akkoord?
De regering houdt onverminderd vast aan de klimaatdoelen uit het Parijs Akkoord.
Bankzaken op Saba |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u de motie die de Eilandsraad van Saba 22 september 2021 heeft aangenomen?1
Ja, daar ben ik mee bekend. Ik erken dat er problemen zijn voor zowel inwoners als ondernemers op de BES-eilanden als het gaat om bancaire dienstverlening; van het doen van betalingen tot het afsluiten van leningen en hypotheken.
Om de toegang tot bancaire diensten en financiële producten te verbeteren zijn in het afsprakenakkoord Sint Eustatius (2022–2023)2 en de «Saba Package 2.0» (2022–2025)3 afspraken gemaakt tussen de openbare lichamen en de betrokken ministeries. In het kader van de bestuurlijke afspraken is daarnaast afgesproken dat er een Taskforce knelpunten Caribisch Nederland komt die zich onder andere zal gaan richten op de bancaire dienstverlening.4 Deze Taskforce werkt momenteel aan het identificeren en wegnemen van belemmeringen en tevens aan het verbeteren van de bancaire dienstverlening in brede zin. De Nederlandsche Bank (DNB) is van 1 tot en met 10 november op bezoek geweest in Caribisch Nederland alsmede Curaçao en Sint Maarten om met de openbare lichamen, banken, Kamers van Koophandel en maatschappelijke organisaties te praten over de knelpunten in de bancaire dienstverlening en te komen tot oplossingen.
Kent u de brief van Saba Business Association aan de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten?2
Ja, daar ben ik mee bekend.
Kent u het documentOverview Saba banking situation?3
Ja, daar ben ik mee bekend.
Kunt u aangeven welke (dependances van c.q. pinautomaten van) banken aanwezig zijn op welke BES-eilanden?
Er zijn vier banken op Bonaire: Maduro & Curiel’s bank (MCB), Banco di Caribe (BdC), Orco bank en Royal Bank of Canada (RBC). Op Saba is de RBC bank aanwezig. Op Sint-Eustatius is MCB aanwezig. Van deze zes banken is er slechts één, de MCB, juridisch zelfstandig. Al deze banken zijn direct, of indirect via Sint-Maarten, bijkantoren van banken op Curaçao.7 Op Bonaire zijn 15 pinautomaten aanwezig. Op Sint-Eustatius en Saba zijn ieder twee pinautomaten aanwezig. Één pinautomaat betaalt het openbaar lichaam van Saba. De overige pinautomaten zijn van de betrokken banken.
In de missie van De Nederlandse Bank staat:We werken aan stabiele prijzen, een soepel en veilig betalingsverkeer, en solide en integere financiële instellingen; geldt dat ook voor de BES-eilanden?
Ja, dit volgt ook uit de wettelijke taken van DNB. Artikel 4, eerste lid, van de Bankwet 1998 beschrijft de taken van DNB, waaronder het bevorderen van de goede werking van het betalingsverkeer. Artikel 4, tweede lid, beschrijft dat DNB deze taken ook kan uitvoeren voor de BES-eilanden. DNB bevordert de goede werking van het betalingsverkeer. Een voorbeeld hiervan is de Werkgroep Betalingsverkeer Caribisch Nederland waarin DNB regelmatig met de bankiersvereniging en maatschappelijke partners praat over het betalingsverkeer. Daarnaast houdt DNB toezicht op een aantal financiële instellingen in Caribisch Nederland8.
Vallen de banken c.q. dependances c.q. pinautomaten op de BES-eilanden onder het toezicht van DNB? Zo nee, waarom niet?
DNB is op grond van de Wet financiële markten BES prudentieel en integriteitstoezichthouder voor financiële instellingen op de BES-eilanden. Er is één bank (MCB) die juridisch gevestigd is op de BES-eilanden en onder prudentieel toezicht staat van DNB. Deze bank is een bank van een dochter van een Curaçaose bank en staat daardoor indirect ook onder toezicht van de Centrale Bank Curaçao en Sint Maarten (CBCS). Alle overige banken op de BES-eilanden zijn daar niet juridisch gevestigd en staan niet onder prudentieel toezicht van DNB omdat het kapitaal elders wordt aangehouden. Wel staan alle banken op de BES-eilanden onder integriteitstoezicht van DNB. Net zoals in Nederland strekt het toezicht van DNB zich niet uit tot pinautomaten.
Zoals ik heb toegelicht in het antwoord op vraag 5 bevordert DNB naast het toezicht op een aantal financiële instellingen de goede werking van het betalingsverkeer op de BES-eilanden. Een voorbeeld hiervan is de Werkgroep Betalingsverkeer Caribisch Nederland waarin DNB regelmatig met de bankiersvereniging en maatschappelijke partners praat over het betalingsverkeer, waaronder pinautomaten. Ook onderhoudt DNB contacten met de commerciële banken en de centrale banken op de BES-eilanden.
Waarom is het voor een inwoner van de BES-eilanden blijkbaar niet mogelijk een rekening te open van een Nederlandse bank zoals bij ING, ABN-AMRO of RABO? Ze zijn toch inwoners van Nederland?
Banken bepalen zelf hun klantenbestand, onder meer op een door de bank zelf bepaalde ondernemersstrategie en door hen gewenste risicoprofiel. Nederlandse banken kunnen hun diensten in beginsel aanbieden in Caribisch Nederland. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, is de Minister van Financiën met de betrokken partijen in gesprek getreden om de drempels weg te nemen die het aanbieden van bancaire diensten in Caribisch Nederland door Nederlandse banken in de weg staan9. Uit de gesprekken met de banken bleek dat banken naast de wettelijke belemmering, enkele praktische belemmeringen ervaren om eurobetaalrekeningen aan te bieden. Een voorbeeld hiervan is het ontbreken van postcodes.
Inwoners van de BES-eilanden, die de Nederlandse nationaliteit hebben, zijn burgers van de Europese Unie. In artikel 16, eerste lid, van de richtlijn betaalrekeningen is bepaald dat de lidstaten ervoor zorgen dat alle kredietinstellingen of een voldoende aantal kredietinstellingen aan consumenten betaalrekeningen met basisfuncties aanbieden zodat de toegang daartoe voor alle consumenten op hun grondgebied gewaarborgd is10. De openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, alsmede de andere landen van het Caribische deel van het Koninkrijk, hebben echter de status van Landen en Gebieden Overzee (LGO). Het derde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), waarin de beleidsgebieden van de Unie staan beschreven, is niet van toepassing op LGO. De richtlijn betaalrekeningen is gebaseerd op dit derde deel. Nederlandse banken zijn daarom op grond van de richtlijn niet verplicht om een basisbetaalrekening aan te bieden aan de inwoners van de BES-eilanden.
Zoals ik heb toegelicht in het antwoord op vraag 1 zijn er afspraken gemaakt tussen de openbare lichamen en de betrokken ministeries om de toegang tot bancaire diensten en financiële producten te verbeteren en werkt de Taskforce knelpunten Caribisch Nederland aan het identificeren en wegnemen van belemmeringen en tevens aan het verbeteren van de bancaire dienstverlening in brede zin.
Wat vindt u ervan dat het gemeentebestuur van Saba per jaar $ 100K moet betalen aan de Windward Islands Bank voor het hebben van een pinautomaat? Is dat een redelijk bedrag?
In 2017 is het Sabaanse bankfiliaal van de WIB op Saba dicht gegaan. Door de sluiting zou slechts één pinautomaat over blijven op Saba. Om de fysieke aanwezigheid en bereikbaarheid van geldautomaten op Saba te waarborgen heeft het openbaar lichaam besloten om de pinautomaat op het eiland te handhaven. De hoogte van het bedrag is gerelateerd aan de kosten voor de beschikbaarheid en het functioneren van de pinautomaat. De pinautomaat op Saba wordt regelmatig bevoorraad door middel van een vlucht vanuit Sint-Maarten naar Saba. De WIB heeft destijds gecalculeerd dat de kosten van het open houden van de pinautomaat circa $ 100.000 op jaarbasis bedraagt.
Klopt het dat ondernemers de bank ca 6% van het bedrag moeten betalen als klanten hun pinpas gebruiken? Kunt u aangeven waarom u dat redelijk vindt? Wat vindt u ervan dat ondernemers ook de bank moeten betalen als ze cash willen storten?
Het is in beginsel aan markpartijen zelf om te bepalen welke betaaldiensten en tegen welke kosten worden aangeboden. Er zijn een aantal factoren die het voor marktpartijen kostbaar maken om in Caribisch Nederland betaaldiensten te verlenen. Een voorbeeld hiervan is de omvang van de afzetmarkt, waardoor bestaande banken moeite hebben om hun dienstverlening winstgevend aan te bieden. Tegelijkertijd is de concurrentie, mede door de geringe marktomvang, beperkt. Ook is in Caribisch Nederland de dollar het officiële betaalmiddel, daardoor is de markt in Caribisch Nederland verbonden aan de dollar. De dollar kent andere karakteristieken en rentepercentages dan de euro. Ook in Nederland worden kosten in rekening gebracht voor het storten van geld. De bank bepaalt dit tarief. Indien nodig kan de toegang tot betalingsverkeer, waaronder tarifering, onderwerp van gesprek zijn in de Werkgroep Betalingsverkeer Caribisch Nederland.
Kunt u aangeven waarom het Nederlandse systeem niet mogelijk is waarbij men in veel winkels met de pinpas betaalt, maar bij de winkelier ook geld kunnen opnemen? Wat kost dat in Nederland de betreffende ondernemer?
Het is in beginsel aan de winkelier zelf om te bepalen welke diensten worden aangeboden en tegen welke kosten. Het geld opnemen met een pinpas, cash-back, vindt plaats in één transactie bij de betaling voor een product of dienst. Voor deze transactie betaalt de ondernemer in Nederland een standaardtarief aan de bank. Voor aankopen met creditcards betaalt de winkelier afhankelijk van het bedrag een variabel tarief. Als een ondernemer ervoor kiest om cash-back aan te bieden zonder een aankoop dan betaalt de ondernemer daar het standaard pintarief voor.
Bent u ervan op de hoogte dat inwoners van Saba zeer beperkt toegang hebben tot een (betaalbare) hypotheek? Zo ja, wat gaat u hieraan doen zodat mensen op Saba een hypotheek tegen een acceptabel rentepercentage kunnen afsluiten?
Het is moeilijk om de markt op de BES-eilanden te vergelijken met de markt in het Europese deel van Nederland. Zoals ik heb toegelicht in het antwoord op vraag 9 is er sprake van een andere markt waarbij het verschil in valuta een belangrijke factor is. Ook de concurrentie is, mede door de geringe marktomvang, beperkt. De Autoriteit Financiële Markten heeft geen signalen ontvangen dat aanbieders op Saba hun positie misbruiken en onredelijk hoge rentepercentages vragen. De gevraagde percentages wijken niet materieel af van de percentages zoals die worden gevraagd op bijvoorbeeld Bonaire.
Bent u ervan op de hoogte dat de hypotheekgarantie die wel aangeboden wordt op Bonaire, en binnenkort op Sint Eustatius, niet beschikbaar is op Saba, omdat de enige bank die dit aanbiedt in Caribisch Nederland, de MCB Bank, geen vestiging op Saba heeft? Zo ja, wat kan er gedaan worden voor de mensen op Saba zodat ook zij een hypotheekgarantie kunnen krijgen?
Eén van de randvoorwaarden voor een pilot hypotheekgarantie is de aanwezigheid van een bank die onder toezicht staat van DNB. Een andere randvoorwaarde is de toegang tot een betaalrekening voor mensen die een hypotheek wensen af te sluiten. De MCB voldoet aan deze voorwaarden. De pilot kan uitgebreid worden wanneer andere banken op de BES-eilanden ook voldoen aan deze voorwaarden.
Financiële ondernemingen op de BES-eilanden met een vergunning voor het aanbieden van krediet kunnen, mits zij geen beperkingen op deze vergunning hebben, een hypotheek (met garantie verstrekt door NHG) verstrekken. In de praktijk maken slechts enkele aanbieders gebruik van deze optie.
Zoals ik heb toegelicht in het antwoord op vraag 7 is er een Taskforce opgericht die zich onder andere zal gaan richten op de bancaire dienstverlening.
Klopt het dat de Post Spaar Bank (PSB) op Sint Maarten geen diensten zoals hypotheken meer mag aanbieden op Saba? Zo ja, wat is de reden daarvan?
De Wet financiële markten BES stelt instellingen van Sint Maarten en Curaçao in staat diensten aan te bieden in Caribisch Nederland. De PSB heeft een vergunning als kredietinstelling in Sint Maarten en staat onder toezicht van de CBCS. De PSB is bevoegd om hypotheken aan te bieden in Caribisch Nederland. In verband met de vertrouwelijkheid van toezicht heb ik geen instelling specifieke informatie over PSB tot mijn beschikking.
De regels voor het beginnen van een energiebedrijf en het toezicht op kleine energiebedrijven door de ACM |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «stalkend callcenter krijgt vergunning en is nu ook energieleverancier»?1
Ja.
Klopt het dat een energiebedrijf in Nederland zeer gemakkelijk een leveringsvergunning van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) kan bemachtigen en dat de kosten voor een vergunning voor het leveren van gas en elektriciteit aan kleingebruikers nog geen € 2.500 bedragen?
Een bedrijf dat een vergunning voor levering van energie van de ACM wil krijgen, moet daarvoor een uitgebreide procedure doorlopen waarbij de aanvrager dient aan te tonen dat hij beschikt over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten voor een goede uitvoering van zijn taak als energieleverancier. De aanvrager moet onder andere zijn administratieve organisatie en interne controle door een accountant laten beoordelen. Verder moet hij alle bewijzen overleggen dat hij op juiste wijze zijn inkoop en verkoop ingericht heeft en op betrouwbare wijze kan leveren.2
Wanneer de ACM de aanvraag positief beoordeelt, wordt de vergunning verleend en moet de aanvrager hiervoor betalen. De kosten zijn 1.647 euro per vergunning. Dus voor een vergunning voor de levering van zowel gas en elektriciteit is het bedrag 3.294 euro. De hoogte van dit bedrag is in 2011 vastgesteld in de Regeling Kostenverhaal Energie, op basis van de destijds besteedde uren door de toenmalige Nederlandse Mededingingsautoriteit aan een vergunningaanvraag.3 De ACM heeft mij in het kader van de lagere regelgeving onder de Energiewet, gevraagd om niet pas voor een verleende vergunning, maar reeds bij het in behandeling nemen van een aanvraag, kosten in rekening te mogen brengen. Ik ben van plan dit verzoek op te volgen en zal daarbij ook bezien of de hoogte van het bedrag moet worden bijgesteld op basis van het aantal uren dat hiervoor momenteel nodig is.
De huidige situatie op de energiemarkt is uitzonderlijk, zeker in deze tijd moeten de consumenten beter worden beschermd en moeten zij kunnen vertrouwen op hun leverancier. Verreweg het grootste deel van de faillissementen die vorig jaar hebben plaatsgevonden, werd veroorzaakt doordat niet alle leveranciers in hun bedrijfsvoering waren voorbereid op de stijgende energieprijzen, met grote nadelige gevolgen voor consumenten. Naar aanleiding van de faillissementen die vorig jaar hebben plaatsgevonden, heb ik een onderzoek laten uitvoeren naar het aanscherpen van de eisen met betrekking tot de vergunningverlening en het toezicht op energieleveranciers. Uit het onderzoek bleek dat de vereisten aan leveranciers bij de vergunningverlening en het toezicht aangescherpt konden worden. Zoals aangekondigd in mijn brief van 20 september 2022 (Kamerstuk 29 023, nr. 347), is het toetsingskader voor de vergunningverlening en het toezicht op energieleveranciers aangescherpt. De daartoe aangekondigde Beleidsregels zijn inmiddels vastgesteld door ACM en mijzelf. Maandag 3 oktober 2022 zijn de Beleidsregels gepubliceerd en ze zijn van kracht met ingang van 4 oktober 2022.4
Klopt het tevens dat het zelfs mogelijk is om zonder een leveringsvergunning de energiemarkt te betreden door mee te liften op de leveringsvergunning van een ander bedrijf door middel van het zogenaamde wederverkoop van energie aan kleinverbruikers?
Het is mogelijk om als wederverkoper (tussenpersoon) leveringscontracten aan kleinverbruikers aan te bieden. De wederverkoper handelt dan als bemiddelaar in naam van de opdrachtgever (de vergunninghoudende energieleverancier). In het contract dat hij namens de energieleverancier aan de kleinverbruiker aanbiedt, moet vervolgens de naam van de achterliggende leverancier, – de leverancier die de vergunning houdt-, vermeld staan als contracterende partij.
De leveringsovereenkomst komt tot stand tussen deze leverancier en de kleinverbruiker. Deze leverancier blijft te allen tijde aansprakelijk voor het handelen van de wederverkoper. De vergunninghoudende leverancier blijft ook in de constructie van wederverkoop verplicht zich aan de daartoe geldende wettelijke regels voor het aanbieden van leveringscontracten van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers te houden. De kleinverbruiker kan de leverancier daar op aanspreken. In de bemiddelingsovereenkomst tussen de leverancier en de wederverkoper dient geborgd te zijn dat de wederverkoper zich houdt aan de verplichtingen waar de leverancier aan onderworpen is bij het aangaan van leveringsovereenkomsten. De ACM houdt toezicht op het handelen van leveranciers bij het aangaan van contracten met kleinverbruikers en – in het verlengde daarvan – de wijze waarop leveranciers hun wederverkopers aanspreken op het rechtmatig handelen bij het aangaan van leveringsovereenkomsten.
Is het juist dat de verantwoordelijkheid om te controleren of een wederverkoper zonder vergunning zich aan de eisen voor een fatsoenlijke energieleverancier houdt niet bij de ACM ligt maar bij degene op wiens vergunning de energie wordt (weder) verkocht?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat deze praktijk waarbij kleine energiebedrijven meeliften op de vergunning van een ander bedrijf onwenselijk is als daarmee de mogelijkheid om de markt goed te controleren vrijwel onmogelijk wordt? Welke stappen neemt u om de ACM in staat te stellen om energiebedrijven die opereren op de vergunning van een ander beter te controleren?
Ik vind het van groot belang dat zowel de leverancier als de wederverkoper zich aan de wettelijke regels houden die gelden voor het aanbieden van leveringscontracten aan kleinverbruikers. De ACM heeft afgelopen voorjaar leveranciers in haar brief aan de sector gevraagd te melden met welke wederverkopers zij contracten hebben. Wederverkopers zijn verplicht duidelijk te communiceren over namens welke energieleverancier zij contracten afsluiten. Daarnaast kan de ACM bij vergunningverlening en in het doorlopende toezicht inzicht vragen in de contracten die leveranciers met wederverkopers sluiten. Omdat het contract dat de kleinverbruiker sluit tot stand komt met de energieleverancier, is de leverancier daar volledig op aan te spreken.
De ACM houdt toezicht op het handelen van de leveranciers, de kleinverbruiker kan de leverancier die zich niet aan de regels houdt voor de rechter dagen. Wederverkopers dienen zelf duidelijk te vermelden dat zij namens een energieleverancier verkopen. Ook de regels rondom klantenwerving, contracten, facturering en klachtenafhandeling zijn op wederverkopers van toepassing.
Is het meeliften op de vergunning van een ander ook in andere Europese lidstaten mogelijk? Zo ja, hoe is daar de controle geregeld?
De praktijk dat een leverancier voor het aangaan van leveringsovereenkomsten gebruik maakt van wederverkopers is uiteraard niet beperkt tot Nederland. Voor Nederland gelden voor deze situatie generieke voorschriften over de bemiddelingsovereenkomst uit het Burgerlijk Wetboek. Bij een bemiddelingsovereenkomst verbindt de ene partij (opdrachtnemer) zich tegenover de andere partij (opdrachtgever) tegen loon als tussenpersoon werkzaam te zijn bij het tot stand brengen van een of meer overeenkomsten tussen de opdrachtgever en derden. Deze regels zijn in Nederland opgenomen in boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (afdeling 7.7.3). In de beantwoording van de vragen 3 en 4 ben ik reeds ingegaan op de controle/afdwingbaarheid van deze voorschriften. Er zijn geen EU-regels die specifieke regels stellen over het leveren van energie aan consumenten door wederverkopers.
Welke maatschappelijke waarde heeft de praktijk waarbij kleine energiebedrijven meeliften op de vergunning van een ander bedrijf überhaupt?
Op de energiemarkt zijn diverse partijen actief. Voor partijen die elektriciteit en gas aan kleinverbruikers willen leveren, is een vergunning verplicht. Het staat vergunninghoudende partijen vrij om wederverkopers voor hen te laten optreden en daartoe bemiddelingsovereenkomsten te sluiten. Wederverkopers kunnen diverse redenen hebben om geen leveringsvergunning aan te vragen. Het kan een keuze zijn van een partij die energie opwekt, het niet zelf te willen verkopen. Ook kan het zijn dat een wederverkoper zijn diensten enkel in een bepaalde regio aan eindafnemers wil aanbieden, hetgeen onder een leveringsvergunning niet mogelijk is. Omdat wederverkopers een contract sluiten in naam van de vergunninghoudende leverancier geldt het contract als een overeenkomst met deze leverancier en gelden de gebruikelijke regels bij deze overeenkomsten.
Kunt u reageren op de in het artikel van Follow the Money genoemde casus van Allround Holland Energie? Hoe kan het dat dit bedrijf volgens de ACM beschikt over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten en er sprake is van een goede interne klachtenprocedure, terwijl er honderden klachten over het bedrijf zijn en er door veel consumenten wordt geklaagd over de onbereikbaarheid van het bedrijf?
Bij de vergunningaanvraag van Allround Holland Energie B.V. heeft de ACM getoetst of de aanvrager beschikt over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten. Hier heeft zij aan voldaan en zij heeft een vergunning gekregen van de ACM. Een vergunninghoudende energieleverancier moet blijvend voldoen aan genoemde vergunningvereisten. Hier houdt de ACM toezicht op. Wanneer de ACM signalen ontvangt over een vergunninghoudende energieleverancier, kan dit aanleiding zijn voor een onderzoek. De ACM kan echter in algemene zin niet aangeven of er momenteel een onderzoek loopt, omdat dit een eventueel onderzoek kan schaden.
Kunt u tevens reageren op de langlopende contracten met een flexibel tarief die door het onder Allround Holland Energie vallende energiebedrijf Hollandse Energie Maatschappij (HEM) aan zakelijke klanten worden aangeboden? Is het aanbieden van langjarige contracten met een flexibel tarief toegestaan? Welke mogelijkheden heeft de ACM om hier tegen op te treden?
Het is geen gangbaar contract. Wanneer een overeenkomst voor bepaalde duur, dus met vaste looptijd, aan kleinverbruikers wordt aangeboden, gebeurt dit in de regel tegen een vast tarief. Als de prijs variabel is maar de looptijd vooraf is vastgelegd en er daarom sprake is van een opzegvergoeding, lijken de risico’s bij prijsstijgingen vooral bij de afnemer te liggen. Voor zover HEM levert aan (zakelijke) kleinverbruikers, moet zij zich houden aan de wettelijke regels die van toepassing zijn op leveringscontracten. Deze gelden ook voor contracten voor bepaalde duur met een flexibel tarief. Het is voor een leverancier niet toegestaan om kleinverbruikers op zodanige wijze te benaderen, dat onduidelijkheid bestaat over het feit dat een contract is afgesloten, de duur van het contract, de voorwaarden voor verlenging en beëindiging van het contract, het bestaan van een recht van opzegging en de voorwaarden van opzegging. Ook dienen de voorwaarden en tarieven van een dergelijk contract redelijk te zijn.
Welke mogelijkheden hebben klanten die een dergelijk contract hebben om daar vanaf te komen zonder een torenhoge boete te moeten betalen?
Kleinverbruikers kunnen hun contract te allen tijde opzeggen, mits zij hierbij een opzegtermijn van 30 dagen hanteren. Dit geldt ook ingeval een leverancier het tarief wijzigt. De leverancier mag als een contract met bepaalde duur vroegtijdig wordt opgezegd een opzegvergoeding vragen. ACM heeft in de Richtsnoeren Redelijke Opzegvergoedingen (ROVER) vastgelegd wat zij onder een redelijke opzegvergoeding verstaat. De opzegvergoeding moet dan wel duidelijk in de overeenkomst zijn opgenomen en van tevoren duidelijk aan de afnemer zijn medegedeeld. Conform ROVER, is het mogelijk om aan een klein zakelijke kleinverbruiker een opzegvergoeding te vragen, ter hoogte van maximaal 15% van de resterende (verwachte) waarde van de overeenkomst.
Bij een contract met een vaste looptijd en met variabele tarieven, is het heel bepalend voor de uiteindelijk te betalen opzegvergoeding, hoe die 15% bepaald wordt. Dit leidt tot grote onzekerheid voor de klant. Deze onzekerheid over een mogelijk fikse opzegvergoeding lijkt niet op te wegen tegen de zekerheid dat de leverancier de opzegvergoeding kan toepassen over de gehele looptijd van de overeenkomst. De rechtvaardigheid van een dergelijke opzegvergoeding kan civielrechtelijk worden getoetst.
Momenteel werkt de ACM aan het aanpassen van de ROVER, de aangepaste richtsnoeren liggen ter consultatie voor en treden naar verwachting op 1 januari 2023 in werking. Ik zal hierbij aangeven dat ik een opzegvergoeding voor contracten met een variabel tarief en bepaalde tijd voor kleinverbruikers onwenselijk vind, vanwege de scheve risicoverdeling en beperkte voordelen voor de consument. Zelfs als een leverancier bij dergelijke contracten recht heeft bij het voortijdig opzeggen door de kleinverbruiker een opzegvergoeding te vragen, vraag ik me af of – gezien de huidige marktomstandigheden – een dergelijke voorwaarde in het contract wel als redelijk kan worden aangemerkt. Het is onder de huidige regels nog aan de rechter daarover te oordelen. Ik meen dat een leverancier nu oog moet hebben voor de kwetsbare positie van kleinverbruikers en dat hierin het belang van redelijkheid voorop moet staan.
Kunt u aangeven welke maatregelen u neemt om praktijken zoals hier boven geschetst aan banden te leggen en consumenten beter te beschermen? Welke extra eisen wilt u bijvoorbeeld stellen voor energieleverancier, wederverkopers en bestuurders en aandeelhouders van energiebedrijven? Op welke termijn denkt u deze maatregelen te kunnen nemen?
Het aanscherpen van toezicht op leveranciers en het stellen van extra eisen is hard nodig en heeft mijn volle aandacht. Zo heb ik dit najaar hiervoor aangescherpte beleidsregels in het kader van vergunningverlening vastgesteld en heeft de ACM het toezicht op energieleveranciers aangescherpt. Deze beleidsregels zijn inmiddels in werking getreden. Verdere aanscherping wordt uitgewerkt onder de Energiewet. Het is de ACM die aanvragen van vergunningen beoordeelt en toezicht houdt op vergunninghouders, ook op vergunninghouders die via wederverkopers energiecontracten sluiten. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, worden de eisen die gesteld zijn aan de vergunningsaanvraag en het toezicht op leveranciers, aangescherpt. Zoals ik uw Kamer reeds gemeld heb in het Vragenuur van 27 september, is in het concept wetsvoorstel voor de Energiewet een extra benodigde kwaliteit van «deskundigheid» voor vergunninghoudende leveranciers opgenomen en krijgt de ACM de mogelijkheid gebruik te maken van de Wet Bibob bij het toezicht op vergunninghoudende leveranciers. Ik ben van mening dat deze aanscherpingen leiden tot beter toezicht, waardoor de consument beter wordt beschermd.
Het prijsplafond energie en de toegezegde voorbeelden tijdens de Algemeen Politieke Beschouwingen |
|
Pieter Omtzigt (Lid Omtzigt) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
|
Herinnert u zich dat ik tijdens de Algemeen Politieke Beschouwingen voorbeelden liet zien en beloofde concrete voorbeelden aan te leveren?
Ja.
Herinnert u zich dat u eerder antwoordde dat de invoering van een prijsplafond mag niet leiden tot overcompensatie van leveranciers, de precieze vormgeving van het tijdelijke prijsplafond op korte termijn verder wordt uitgewerkt in nauw overleg met de sector en de beoogde uitvoerder RVO (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) en dat hierbij wordt uitgegaan van een consistente systematiek vormgegeven voor het vaststellen van de vergoeding vastgesteld bij een hogere marktprijs dan het tarief van het tijdelijke plafond.?
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel vergoeding een leverancier van energie krijgt, die nu 4 euro in rekening brengt voor een kuub gas, terwijl de marktprijs (en zijn inkoopprijs) 1,80 euro bedraagt en de prijs (inclusief belastingen en kosten) 2,50 euro? Krijgt de leverancier bij een prijscap van 1,50 euro, dan een vergoeding an 1 euro (zijnde het verschil tussen wat de consument moet betalen en zijn kosten) of 2,50 euro (het verschil tussen zijn geadverteerde prijs en het prijsplafond) of een ander bedrag? Kunt u deze vraag heel precies beantwoorden?
Zoals heb aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 4 oktober, betreffen de plafondgrenzen de maximale leveringstarieven inclusief energiebelasting en btw. Voor de vergoeding die de leveranciers ontvangen zal het kabinet, conform de eisen die de Europese Commissie hieraan stelt, zeker moeten stellen dat alle middelen die naar de leveranciers gaan, worden doorgegeven aan de consument. De vergoeding die de leverancier ontvangt bedraagt daarom maximaal het verschil tussen zijn geadverteerde prijs en het prijsplafond. Het kabinet zal in de vormgeving van de regeling waarborgen dat eventueel te veel vergoede middelen terug kunnen worden gehaald indien de beoogde accountantscontrole hier aanleiding toe geeft. Daarnaast zal moeten worden voorkomen dat het prijsplafond eventuele overwinsten beschermt. Het kabinet zal daarom, in overleg met de Autoriteit Consument & Markt (ACM,) bezien wat er nodig is om mogelijke ongewenste effecten van het prijsplafond op de werking van de markt zoveel als mogelijk te voorkomen. De wijze waarop de regeling, waaronder de vergoeding, wordt vormgegeven wordt voor 1 november verder uitgewerkt.
Wilt u reageren wat het handelingsperspectief is van een groot gezin (2 ouders, 3 kinderen) met een benedenmodaal inkomen (kostwinner met 35.000 euro inkomen) die in een tochtige huurwoning (energielabel F) woont en een verbruik heeft van 2.200 m3 gas en 3000 kWh elektriciteit? Hoe ziet de energierekening van dit huishouden eruit in 2021 en 2023 (met prijscap) en is de stijging voor dit huishouden te dragen en in hoeverre wordt het gecompenseerd door andere maatregelen)?
Onderstaande tabel geeft een inschatting van de energierekening in 2023 met en zonder het prijsplafond, op basis van een inschatting van de mogelijke consumentenprijs voor energie. Hieruit volgt dat het prijsplafond bij de ingeschatte energieprijzen leidt tot een verlaging van de energierekening met 2.635 euro op jaarbasis.
Verwachting 20231
Zonder prijsplafond
Met prijsplafond
Variabele leveringskosten
€ 6.160
€ 4.540
Vaste leveringskosten en belasting
€ 78
€ 78
Nettarieven
€ 223
€ 223
Variabele leveringskosten en belasting
€ 2.250
€ 1.235
Vaste leveringskosten
€ 78
€ 78
Nettarieven
€ 355
€ 355
Belastingvermindering
-€ 597
-€ 597
Totaal
€ 8.498
€ 5.862
Op basis van een consumentenprijs voor elektriciteit van 0,75 euro/kWh en 2,80 euro/m3 (inclusief energiebelasting en btw) en een prijsplafond met maximale tarieven van 0,40 euro/kWh en 1,45 euro/m3 en een maximaal verbruik 2900 kWh en 1.200 m3 onder het plafond.
Het voorgestelde plafond kent geen onderscheid naar inkomen. Voor wat betreft de effecten van het koopkrachteffect verwijs ik u kortheidshalve naar de met Prinsjesdag gedeelde informatie.
Voor wat betreft het handelingsperspectief: deze groep wordt ondersteund bij het nemen van kleine en grote energiebesparende maatregelen. Bijvoorbeeld door de versnelde inzet op energiebesparende maatregelen voor kwetsbare huishoudens, met onder andere de middelen die dit jaar aan gemeenten zijn uitgekeerd ter bestrijding van energiearmoede. Ook bundelen we samen met verschillende partijen, waaronder gemeenten en energieleveranciers, de krachten om huishoudens vroegtijdig van advies over energiebesparing en laagdrempelige energiebesparende maatregelen te voorzien en ze hierbij ook praktisch te ondersteunen, onder meer door de inzet van lokale fixbrigades en energiecoaches, de campagne Zet ook de knop om en de inspanningen van de energiebespaarcoalitie. Dat stimuleren we via de Subsidieregeling Verduurzaming en Onderhoud Huurwoningen (SVOH).
Wilt u reageren wat het handelingsperspectief is van een gezin (2 ouders, 3 kinderen) met een benedenmodaal inkomen (inkomen van 25.000 euro en inkomen van 20.000 euro) die in een tochtige private huurwoning (energielabel F) woont en een verbruik heeft van 2.200 m3 gas en 3000 kWh elektriciteit? Hoe ziet de energierekening van dit huishouden eruit in 2021 en 2023 (met prijscap) en is de stijging voor dit huishouden te dragen en in hoeverre wordt het gecompenseerd door andere maatregelen)?
Zie antwoord vraag 4.
Wilt u berekenen en reageren hoe een chronisch zieke die veel elektriciteit gebruikt voor hulpmiddelen (elektrische rolstoel, domotica of medische hulp midden (zuurstof, dialyse) en een arbeidsongschiktheidsuitkering van 22.000 euro bruto per jaar en een redelijk geïsoleerde huurwoning (label B) met gebruik van 1.000 m3 gas en 5000 kWH elektriciteit rond kan komen? Kunt u de energierekening van 2021 en 2023 met elkaar vergelijken? Kunt u aangeven op welke wijze compensatie plaatsvindt binnen en buiten de energienota?
Onderstaande tabel geeft een inschatting van de energierekening in 2023 met en zonder het prijsplafond, op basis van een inschatting van de mogelijke consumentenprijs voor energie. Hieruit volgt dat het prijsplafond bij de ingeschatte energieprijzen leidt tot een verlaging van de energierekening met 2.365 euro op jaarbasis.
Verwachting 20231
Zonder prijsplafond
Met prijsplafond
Variabele leveringskosten en belasting
€ 2.800
€ 1.450
Vaste leveringskosten
€ 78
€ 78
Nettarieven
€ 223
€ 223
Variabele leveringskosten en belasting
€ 3.750
€ 2.735
Vaste leveringskosten
€ 78
€ 78
Nettarieven
€ 355
€ 355
Belastingvermindering
-€ 597
-€ 597
Totaal
€ 6.638
€ 4.273
Zoals aangeven in het antwoord op vraag 5 kent het voorgestelde plafond geen onderscheid naar inkomen of gezondheidssituatie. Ik verwijs voor wat betreft de inschatting van de effecten van het plafond op de energierekening naar tabel 2 in de brief waarmee ik uw Kamer op 4 oktober nader over de uitwerking van het plafond heb geïnformeerd. Hiernaast profiteert een dergelijk gezin uiteraard van de koopkrachtmaatregelen die het kabinet getroffen heeft voor 2023. De arbeidsongeschiktheidsuitkering van dit huishouden stijgt sterk doordat deze meestijgt met de verhoging van het wettelijk minimumloon van ruim 10%. Daarbovenop stijgen ook de huurtoeslag en zorgtoeslag voor dit huishouden.
Indien er sprake is van een specifieke betalingsproblematiek als gevolg van de zorgkosten bestaat er de bijzondere bijstand. Vanuit de Zorgverzekeringswet is geregeld dat mensen in het geval van een nierdialyse thuis, zuurstofapparaten thuis en chronische beademingsapparatuur een tegemoetkoming van de verzekeraar kunnen krijgen voor hun energiekosten.
Kunt u aangeven waar ouders van een gehandicapt kind (met of zonder persoonsgebondenbudget) die vanwege de handicap ongeveer 4000 kWh elektriciteit extra gebruiken, aanspraak op kunnen maken?
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) zal het parlement verder informeren over de motie van het Kamerlid Van der Plas c.s. met betrekking tot energiecompensatie voor hogere energiekosten vanwege medische oorzaak. Er is nu geen aparte aanspraak geregeld voor ouders met een gehandicapt kind. Bij het uitwerken van de regelingen zullen helaas altijd gevallen zijn waarin een problematische situatie zich voordoet. Daarom richt een deel van de maatregelen zich primair op de meest kwetsbare huishoudens, zoals het verhogen van de zorg- en huurtoeslag, het verlengen van de energietoeslag van € 1.300 en het verhogen van de bijzondere bijstand. Daarnaast kunnen mensen die in betalingsproblemen komen zich melden bij hun gemeente om (gemeentelijk minimabeleid, zoals bijzondere bijstand, aan te vragen. Verder is vanuit de Zorgverzekeringswet geregeld dat patiënten voor chronische thuisbeademing, zuurstofapparatuur en thuisdialyse hun stroomkosten rechtstreeks bij de verzekeraar kunnen declareren.
Kunt u aangeven hoe het prijsplafond gaat uitwerken voor mensen met stadsverwarming? Wat zal voor hen het relevante prijsplafond zijn?
In overleg met de ACM is een mogelijke manier gevonden waarmee het tijdelijk prijsplafond ook voor deze huishoudens kan gelden. Naast een beperkt aantal grootschalige collectieve warmtenetten is er ook sprake van een oplopend aantal kleinschalige warmtenetten. Voor warmtenetten is de uitvoering van het tijdelijke prijsplafond niet eenvoudig vorm te geven. Het kabinet spant zich maximaal in om het prijsplafond ook voor gebruikers van deze warmtenetten van toepassing te laten zijn. Met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland wordt gekeken op welke wijze hier invulling aan kan worden gegeven. Gelet op het grotere aantal leveranciers van warmte dan van elektriciteit en gas kan de uitvoerbaarheid een andere uitvoeringsmethodiek vergen.
Kunt u aangeven hoe het prijsplafond gaat uitwerken voor mensen die in een flat/appartementencomplex met blokverwarming wonen en dus een centraal aansluit punt hebben? Kunnen zij per huishouden gebruik maken van de vrijstelling?
Het is in de gekozen systematiek van het prijsplafond niet mogelijk om voor deze huishoudens een andere methode toe te passen. Het kabinet onderzoekt daarom alternatieve mogelijkheden om ook deze huishoudens in dezelfde mate ondersteuning te kunnen bieden. Gekeken wordt daarbij of de bestaande teruggaveregeling in de energiebelasting inzicht kan bieden in het aantal huishoudens achter een bepaalde aansluiting. Het kabinet zal zich maximaal inspannen om een passende oplossing te bieden, maar realiseert zich dat dit waarschijnlijk zeer lastig zal zijn.
Kunt u aangeven hoet het prijsplafond gaat uitwerken voor een huishouden, dat is overgestapt op een warmtepomp en voor alles samen 7000 kWH elektriciteit per jaar gebruikt? Kunt u de energiek René Ingen van 2021 en 2023 (inclusief prijsplafond) met elkaar vergelijken? Acht u de uitkomst redelijk?
Onderstaande tabel geeft een inschatting van de energierekening in 2023 met en zonder het prijsplafond, op basis van een inschatting van de mogelijke consumentenprijs voor energie. Hieruit volgt dat het prijsplafond bij de ingeschatte energieprijzen leidt tot een verlaging van de energierekening met 1.015 euro op jaarbasis.
Verwachting 20231
Zonder prijsplafond
Met prijsplafond
Variabele leveringskosten en belasting
€ 5.250
€ 4.235
Vaste leveringskosten
€ 78
€ 78
Nettarieven
€ 355
€ 355
Belastingvermindering
-€ 597
-€ 597
Totaal
€ 5.338
€ 4.323
Een warmtepomp is een investering die zich over een tijdsspanne van meerdere jaren terugverdient. Met de aanpassing van het prijsplafond is gekozen om een grotere hoeveelheid elektriciteit onder het plafond te laten vallen en dit tegen een lager tarief t.o.v. de eerdere aankondiging (Kamerstuk 2022D36649). Hiermee wordt het effect groter voor huishoudens met een dergelijke energievoorziening, en blijft het een duurzame en rendabele investering.
Bent u bekend met het feit dat veel mensen die in een monument (huur of koop) een niet geïsoleerde woning hebben omdat monumenten niet geïsoleerd mochten worden in veel gevallen? Wat is het handelingsperspectief van de bewoners?
Het klopt dat het voor monumenteneigenaren iets complexer is om monumenten te isoleren dan voor eigenaren van reguliere woningen. Toch is er veel al wel mogelijk. Zo is er bijvoorbeeld speciaal isolatieglas voor momenten op de markt en het plaatsen van achter- of voorzetramen is in de meeste gevallen ook mogelijk. Er zijn bij de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW) en Economische Zaken en Klimaat (EZK) verschillende instrumenten om monumenteneigenaren te helpen. Zo bieden de provincies met geld van het rijk een ontzorgingsprogramma aan waar eigenaren van monumenten met een maatschappelijke functie ook gebruik van kunnen maken. Ook komt er vanaf 2023 een ontzorgingsprogramma voor alle monumenteneigenaren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Daarnaast zijn er subsidies en laagrentende leningen. Denk aan de Dumava, de ISDE, de SEEH en laagrentende leningen bij het Nationaal Restauratiefonds. Momenteel onderzoeken we hoe we de ISDE en de SEEH toegankelijker kunnen maken voor monumenteneigenaren. Ten slotte raad ik eigenaren ook aan om het gesprek aan te gaan met de gemeente en contact te leggen met de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Veel is er namelijk wel mogelijk, zo was ook te zien tijdens de Open Monumentendagen van afgelopen september met het thema Duurzaamheid.
Hoe zal omgegaan worden met vakantieparken waar mensen een rekening krijgen van de eigenaar?
Indien de vakantiewoning een eigen aansluiting heeft, valt deze onder het plafond omdat er geen onderscheid gemaakt wordt tussen kleinverbruikers met een dergelijke aansluiting.
Kunt u deze vragen voor de Algemene Financiele Beschouwingen beantwoorden?
Ik heb ernaar gestreefd deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
Het bericht ‘Wasserijen in de problemen, dus de zorg ook’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Energiecrisis treft ook wasserijbranche, met mogelijk ernstige gevolgen voor zorg in ziekenhuizen»?1
Ja
Bent u op de hoogte van de gevolgen van de energieprijzen voor de toeleveranciers van zorginstellingen, zoals wasserijen? Onderkent u dat het afschalen of stilvallen van wasserijen kan leiden tot wegvallen van zorg?
Ja
In hoeverre monitort u de risico’s op het wegvallen van zorg? Op welke wijze worden deze risico’s gewogen en geminimaliseerd?
In mijn brief van 17 oktober jl.2 aan uw Kamer hebben de Minister voor LZS, de Staatssecretaris van VWS en ik u geïnformeerd over de maatregelen die wij nemen met betrekking tot de hoge energiekosten in de (semi-)collectieve sector binnen het VWS-brede domein.
De NZa houdt toezicht op de zorgplicht van zorgverzekeraars. Het Ministerie van VWS is er verantwoordelijk voor om zorgverzekeraars financieel in staat te stellen om aan hun zorgplicht te kunnen voldoen.
Welke rol hebben zorgverzekeraars in het voorkomen dat zorg uitvalt door het afschalen of stilvallen van toeleveranciers door de extreem gestegen energieprijzen? Op welke manier kunt u zorgverzekeraars aanspreken op deze rol?
Zorgverzekeraars hebben hierin een belangrijke rol. Zorgverzekeraars kopen de zorg in en maken contractuele afspraken met de ziekenhuizen, over onder andere de tarieven. Het is van belang dat zorgverzekeraars daarbij rekening houden met prijsstijgingen. Ik heb hierover ook gesproken met zorgverzekeraars, zoals ook aangegeven in de hiervoor genoemde brief van 17 oktober jl.
Op welke manier bent u, als stelselverantwoordelijke, in staat en bereid om te voorkomen dat zorg uitvalt door het afschalen of stilvallen van onder andere wasserijen? Welke concrete stappen zijn hiervoor overwogen en genomen?
Zie antwoord 3
Op welke manier is de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)-index een belemmering voor tegemoetkomingen vanuit zorgverzekeraars danwel de overheid? Bent u bereid te kijken of deze belemmering kan worden weggenomen? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, wat is dan een geschikte oplossing?
Zoals ook in de brief van 17 oktober jl. aangegeven, heb ik in september een specifiek verzoek gedaan aan de NZa om alle gereguleerde tarieven, budgetten en vergoedingsbedragen in de Zorgverzekeringswet en de Wet langdurige zorg voor 2023 te actualiseren op basis van de cijfers uit de Macro Economische Verkenning (MEV) van het CPB. Normaliter worden de NZa-tarieven gebaseerd op de Centraal Economisch Plan (CEP)-raming van maart. Door deze aanpassing komen de prijsstijgingen in de periode tussen de maart en september al in de tarieven 2023 terecht: dat zou anders pas in de tarieven 2024 terechtkomen.
Tevens is in het Uitgaveplafond zorg (UPZ) en het macroprestatiebedrag van zorgverzekeraars de hogere MEV-raming verwerkt, waarmee zorgverzekeraars de budgettaire ruimte hebben om de tarieven voor zorgaanbieders conform de MEV-raming aan te passen.
Welke rol ziet u voor de regering bij het overeind houden van energie-intensieve toeleveranciers, zoals wasserijen? Waar werkt u wat dit betreft nu aan?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden?
Helaas heeft de beantwoording vertraging opgelopen omdat er nog gewerkt werd aan de uitwerking van de maatregelen waarover uw Kamer op 17 oktober jl. is geïnformeerd.
De brief van 372 wetenschappers met zorgen over de mijnbouw in de Waddenzee |
|
Tjeerd de Groot (D66), Faissal Boulakjar (D66) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de brief van Scientists For Future Nederland waarin de zorgen worden uitgesproken over de effecten van mijnbouw in de Waddenzee?1
Ja
Kunt u reflecteren op deze zorgen?
Ik heb de brief gelezen en ben bekend met de zorgen die uitgesproken worden.
Het gebruik van fossiele brandstoffen leidt tot een toename van broeikasgassen en daarmee de zeespiegelstijging. Klimaatverandering en de gevolgen hiervan staan scherp op het netvlies van het kabinet. Daarom heeft de Staatssecretaris van Economische zaken en Klimaat uw Kamer toegezegd een studie uit te laten voeren over de rol van gaswinning in het 1.5-graad scenario binnen het Noordzeeakkoord.
Delfstofwinning onder de Waddenzee is alleen toegestaan als de hierdoor veroorzaakte bodemdaling niet schadelijk is voor de natuur. Om dit te borgen is het «hand aan de kraan»-principe vastgesteld in het Rijksprojectbesluit Gaswinning onder de Waddenzee van 26 juni 2006. Het «hand aan de kraan»-principe houdt in dat vanuit deze velden slechts gas mag worden gewonnen zolang de snelheid van bodemdaling als gevolg van deze winning de toegestane veilige gebruiksruimte niet overschrijdt. Bij een snellere zeespiegelstijging dan verwacht, betekent dit dat de gaswinning eerder zal worden beperkt. De verwachte zeespiegelstijging wordt elke 5 jaar opnieuw door de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat vastgesteld en daarnaast wordt jaarlijks bepaald of de nieuwste inzichten een bijstelling vragen. Hierdoor kan, ook in het scenario waarbij de zeespiegelstijging sneller gaat dan verwacht, op tijd worden bijgestuurd in de gaswinning.
In Nederland zet het kabinet in op het decarboniseren van het energiesysteem door middel van energiebesparing en het vervangen van fossiele energie door duurzame energie, zoals groen gas, duurzame waterstof en warmte. Deze omslag vergt tijd. De verwachting is dat aardgas de komende tijd nog noodzakelijk is voor bijvoorbeeld de productie van elektriciteit en de energie- en warmtebehoefte van huishoudens in Nederland. Zolang er in Nederland nog vraag is naar aardgas, geeft het kabinet de voorkeur aan gaswinning uit de Nederlandse kleine velden onder de Noordzee. Productie in eigen land maakt Nederland minder afhankelijk van import van aardgas uit het buitenland. Bovendien is de klimaatafdruk van aardgas gewonnen in Nederland lager dan aardgas dat gewonnen wordt in het buitenland. Ook zorgt gaswinning uit Nederlandse kleine velden voor behoud van kennis van de diepe ondergrond en aanwezige gasinfrastructuur. Deze kennis en infrastructuur kan worden gebruikt in het kader van de energietransitie, zoals mogelijk voor de opslag en het transport van waterstof. In het kader van de huidige geopolitieke situatie en ontwikkelingen op de gasmarkt wil het kabinet opsporings- en winningsactiviteiten op de Noordzee versnellen.
Op land kunnen projecten die vallen onder een bestaande winningsvergunning worden voortgezet mits dit veilig kan en in goede afstemming met de omgeving.
Voor gaswinning onder de Waddenzee is in het coalitieakkoord afgesproken dat er geen nieuwe vergunningen meer worden afgegeven. De procedure voor gaswinning Ternaard zal worden afgerond.
Productie in eigen land draagt bij aan energieleveringszekerheid. Daarnaast zorgt gaswinning uit Nederlandse kleine velden voor behoud van kennis van de diepe ondergrond en aanwezige gasinfrastructuur. Deze kennis en infrastructuur kan worden gebruikt in het kader van de energietransitie, zoals mogelijk voor de opslag en het transport van waterstof. In het kader van de huidige geopolitieke situatie en ontwikkelingen op de gasmarkt wil het kabinet opsporings- en winningsactiviteiten op de Noordzee versnellen.
Hoe worden deze zorgen, gedeeld door iets minder dan 400 wetenschappers in het veld, meegenomen in de besluitvorming voor de vergunning voor Ternaard?
Voor gaswinning onder de Waddenzee is in het coalitieakkoord afgesproken dat de procedure voor Ternaard wordt afgerond en er geen nieuwe vergunningen worden afgegeven. Voor wat betreft de zorgen kan ik aangeven dat de zorgpunten, dus ook de zorgen zoals genoemd in de brief van Scientists For Future Nederland, worden betrokken bij de besluitvorming.
Deelt u de mening dat deze brief bevestigt dat er gerede wetenschappelijke twijfel bestaat dat het verlenen van een vergunning voor Ternaard negatieve ecologische effecten zou kunnen hebben? Zo ja, wat doet dat volgens u met de juridische houdbaarheid van een eventueel verleende vergunning?
Een aanvraag voor een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming wordt getoetst aan de hand van een passende beoordeling die deel uitmaakt van de aanvraag. Uit de passende beoordeling moet de zekerheid worden verkregen dat het project de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden niet zal aantasten. Dit is dus de beoordeling die ook in het geval van de aanvraag van de NAM voor de gaswinning Ternaard moet plaatsvinden.
Wanneer denkt u de besluitvorming rondom de vergunning voor Ternaard af te kunnen ronden?
Op dit moment bestudeer ik de gevolgen van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in de zaak Porthos voor de besluitvorming voor Ternaard. Zoals vermeld in mijn brief aan de Kamer d.d. 3 november jl. over deze uitspraak, geldt voor ieder project, dus ook voor het project Ternaard, dat alsnog moet worden gekeken naar de stikstofeffecten van de aanlegfase. Ik ben over het vervolg van de besluitvorming reeds in overleg getreden met de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat.
De besluitvorming loopt door het alsnog betrekken van de stikstofeffecten in de aanlegfase bij de beoordeling, vertraging op. Ik kan op dit moment niet concreet aangeven wanneer de besluitvorming zal worden afgerond.
Het bericht 'Essent maakt stroom en gas flink duurder' |
|
Renske Leijten |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Essent per 1 oktober 2022 haar tarieven voor stroom en gas flink verhoogt?1
Ik heb kennisgenomen van de toentertijd voorgenomen tariefwijzigingen van verschillende energieleveranciers. De tarieven die individuele leveranciers rekenen variëren onderling, afhankelijk van hun bedrijfsvoering, inkoopstrategie en contractduur. Iedere leverancier heeft echter te maken met de ontwikkelingen van de prijzen op de markten voor gas en elektriciteit.
Het kabinet heeft juist gelet op de aanhoudend hogere energieprijzen uw Kamer geïnformeerd over het voornemen om dit najaar een tijdelijk tariefplafond in te stellen voor elektriciteit en gas om de meeste huishoudens voor het gangbare gebruik van gas en elektriciteit te behoeden voor verdere prijsstijgingen. Uw Kamer is hier 4 oktober nader over geïnformeerd.
De toezichthouder Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft aangekondigd onderzoek te gaan doen naar bedrijven die de tariefswijziging eerder dan de wettelijk voorgeschreven 30 dagen termijn te willen invoeren.3 De vijf grootste energieleveranciers hebben gehoor gegeven aan de oproep van de ACM om de door hen voor 1 oktober 2022 aangekondigde tariefswijzigingen, uit te stellen. Inmiddels hebben ook andere, kleinere leveranciers bij de ACM aangegeven in geval van tariefwijzigingen de termijn van 30 dagen te zullen respecteren.
Erkent u dat deze forse verhoging precies de prijzen nadert die u van plan bent te stellen met het prijsplafond?2
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u met de energiebedrijven afspraken gemaakt over de verhoging van hun prijzen in aanloop naar het prijsplafond en de prijsstelling die u daarin heeft gekozen? Zo ja, welke afspraken zijn gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Er zijn geen afspraken gemaakt over de prijzen die leveranciers berekenen in de aanloop naar het prijsplafond. In de bovengenoemde brief bent u geïnformeerd over de plannen van het kabinet voor de maanden november en december van dit jaar.
Bent u bereid af te spreken met de energieleveranciers hun tarieven nu te bevriezen om te voorkomen dat zij strategisch hun prijzen laten stijgen en door het prijsplafond een hogere compensatie zullen ontvangen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet zet alles op alles om de snelle invoering van een prijsplafond te realiseren. De vergoeding die de leveranciers vervolgens ontvangen, zal erop gericht zijn om overcompensatie te voorkomen. De inzet bij de invoering van een prijsplafond is om zowel over- als ondercompensatie voor deze kosten zoveel als mogelijk te voorkomen. De Europese Commissie zal ook verlangen dat er geen overcompensatie plaatsvindt. Ik zie geen noodzaak om eerder maatregelen te nemen die tussentijds ingrijpen ten aanzien van de prijsvorming bij individuele leveranciers. De ACM houdt vanuit haar bestaande wettelijke bevoegdheden toezicht op de redelijkheid van de tarieven die leveranciers hanteren, zie het antwoord op vraag 5.
Wie houdt er zicht op de inkoopprijs van gas en energie door energieleveranciers en hun prijzen voor consumenten en bedrijven?
De ACM houdt toezicht op de redelijkheid van tarieven en voorwaarden van energieleveranciers die leveren aan kleinverbruikers. Daarbij kijkt de ACM onder meer of leveranciers niet te veel brutomarge rekenen bovenop de prijs waarvoor zij energie hebben ingekocht.
Waarom is het stellen van een prijsmaximum voor de energierekening zonder compensatie geen onderdeel geweest van de scenario’s die gemaakt zijn sinds 9 september 2022?
Het prijsplafond heeft als uitgangspunt dat alle compensatie 100 procent ten goede komt van huishoudens. Energieleveranciers moeten eerst elektriciteit en gas op de groothandelsmarkt inkopen om deze vervolgens te kunnen leveren aan eindafnemers. Indien er sprake zou zijn van prijsregulering zonder compensatie voor de hieraan verbonden kosten, zouden deze bedrijven daardoor een groot financieel risico lopen, met mogelijk faillissement als gevolg. Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 4.
Begrijpt u dat het onbegrijpelijk is dat in de scenario’s over het prijsplafond sinds 9 september 2022 niemand de vraag heeft gesteld of het antwoord heeft uitgewerkt hoe voorkomen wordt dat de compensatie van belastinggeld in de zakken van aandeelhouders belandt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven of de voorgestelde prijzen voor gas en energie met het prijsplafond inclusief of exclusief belastingen zijn?3
Ik verwijs u naar de brief van 4 oktober over dit onderwerp.
Kunt u aangeven wanneer energiebedrijven hebben gemeld dat zij liquiditeitsproblemen voorzien?
Er is de voorbije periode, naar aanleiding van de (prijs)ontwikkelingen op de energiemarkten, over diverse mogelijke instrumenten gesproken met de energieleveranciers. Bij oplopende prijzen hebben de leveranciers sowieso een grotere behoefte aan liquiditeit, ten behoeve van de inkoop van energie. Ongeacht de vormgeving van het prijsplafond, geldt dat leveranciers mogelijk kosten vooraf moeten maken.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de Algemeen Financiële Beschouwingen?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Hoge energietarieven voor nieuwe klanten |
|
Suzanne Kröger (GL), Joris Thijssen (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe klanten betalen hoofdprijs voor energie: «Soms drie keer meer dan bestaande klanten»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het wrang is dat mensen die moeten verhuizen drie keer zo veel moeten betalen voor energie als bestaande klanten?
Ik deel de mening dat het wrang is als mensen die moeten verhuizen drie keer zo veel moeten betalen voor energie als bestaande klanten. Wanneer de consument reeds een energiecontract heeft en vervolgens verhuist, kan het energiecontract meeverhuizen. In dat geval worden de in het energiecontract gemaakte afspraken meegenomen en verandert er na een verhuizing niets voor wat betreft de tariefvoorwaarden. In het geval dat de consument nog geen energiecontract heeft of voor het eerst zelf een energiecontract sluit, wordt de consument nieuwe klant bij een energieleverancier naar keuze en kan hij te maken krijgen met een groot tariefverschil ten opzicht van bestaande klanten. Zulke tariefverschillen kunnen bijvoorbeeld ontstaan doordat de energieleverancier hogere kosten maakt bij inkopen voor een nieuwe klant wegens de dan geldende marktprijzen dan bij reeds eerder ingekochte energie voor bestaande klanten. In de praktijk kan het tarief van geval tot geval per contract verschillen door de spreiding in het aanbod tussen de leveranciers en de prijsontwikkeling op de groothandelsmarkt.
Bent u bereid om maatregelen te nemen om dit soort extreme prijsstijgingen en -verschillen te voorkomen?
De opzegvergoeding die de consument betaalt als hij voortijdig opzegt, is in de huidige markt en gelet op het risico van energieleveranciers relatief laag. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is daarom al geruime tijd in overleg met leveranciers om te komen tot een aanpassing van de Richtsnoeren Redelijke Opzegvergoedingen om bij te dragen aan verlaging van het risico en de daarbij horende kosten voor energieleveranciers dat is besproken bij het antwoord op vraag 2. De opzegvergoeding zal beter gaan aansluiten bij het reële verlies van de energieleverancier in geval van een vroegtijdige overstap van de klant. Het doel is om de aangepaste Richtsnoeren Redelijke Opzegvergoedingen dit najaar in werking te laten treden. Zoals genoemd in de Kamerbrief over aanvullende maatregelen energierekening (20 september 2022) heb ik met energieleveranciers afgesproken dat er weer vaste contracten in de markt zullen worden aangeboden in 2023, wanneer de ACM de regels omtrent de opzegvergoeding voor vaste contracten heeft vastgesteld die beter aansluiten bij de reële restwaarde van het contract.
Daarnaast zal ik binnenkort een Kamerbrief versturen over vaste energiecontracten naar aanleiding van mijn toezegging tijdens het debat van 15 september om uw Kamer nader te informeren over mijn inzet om het aanbod aan contacten met vaste tarieven in de markt weer op gang te brengen.
Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 7 voor wat betreft compensatie van de prijsstijgingen.
Wat vindt u ervan dat energieleveranciers risico’s afwentelen op nieuwe klanten, in plaats van te collectiviseren?
Een nieuwe klant die een variabel contract afsluit, betaalt in een markt met sterk stijgende prijzen meer dan een bestaande klant die al een variabel contract heeft. Zie antwoord 2. Bij gelijkblijvende prijzen zijn deze verschillen er nauwelijks en bij een markt met dalende prijzen zal een nieuwe klant juist goedkoper uit zijn dan de bestaande klant. Het is aan de leverancier zelf om invulling te geven aan de bedrijfsvoering, waaronder de keuze welke kosten per product worden doorbelast aan klanten. De ACM houdt toezicht op de redelijkheid van tarieven en voorwaarden die door leveranciers gehanteerd worden.
Hoe verklaart u dat nieuwe klanten ook meer betalen dan bestaande klanten met een contract met flexibele prijzen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat energiemaatschappijen risico inschattingen maken naar postcode en betaalgedrag, zodat juist in de kwetsbare wijken nog hogere tarieven worden gerekend? Zo ja, is dit toegestaan?
Het is mij niet bekend dat er sprake van zou zijn dat energiemaatschappijen risico-inschattingen maken naar postcode. Zo’n risico-inschatting zou ik niet wenselijk vinden.
Energieleveranciers doen daarentegen wel checks op betaalgedrag van nieuwe klanten. Is van een klant slecht betaalgedrag bekend, dan kan een leverancier deze klant niet weigeren, maar wel verzoeken een waarborgsom te betalen. De waarborgsom komt overeen met de kosten die gemaakt worden door de energieleverancier in de periode die over het algemeen verloopt tussen de vaststelling dat een klant definitief niet gaat betalen – en geen regeling wil afspreken – en het opzeggen van het energiecontract door de leverancier. Het voornemen is om in de lagere regelgeving van de Energiewet de waarborgsom te maximeren.
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat niet wordt gediscrimineerd op wijken en hoe gaat u voorkomen dat nog meer mensen in armoede belanden?
Het kabinet zet zich in om te voorkomen dat nog meer mensen in armoede belanden. Kortheidshalve verwijs ik u naar het uitgebreide pakket aan koopkrachtmaatregelen waarover uw Kamer via de Miljoenennota (Kamerstuk 36 200, nr. 1) met Prinsjesdag en op 4 oktober (Kamerstuk 36 200, nr. 77) is geïnformeerd.
Versnelling geothermie |
|
Silvio Erkens (VVD), Peter Valstar (VVD), Henri Bontenbal (CDA), Pieter Grinwis (CU) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Deelt u de mening dat de noodzaak om van het aardgas af te komen groter is dan ooit, en dat lopende aardwarmteprojecten niet spaak mogen lopen?
Die mening deel ik en dit is ook de inzet van het kabinet. Hierbij wordt nadrukkelijk bekeken hoe de warmtevraag verduurzaamd kan worden met geothermie als een belangrijke optie. Ik span me daarom ook in om de ontwikkeling van geothermie te ondersteunen binnen de bestaande wettelijke en financiële kaders. En zoals u weet is de Mijnbouwwet specifiek voor geothermie aangepast opdat het wettelijk kader beter aansluit op deze activiteit. De wet is recent door de Eerste Kamer aangenomen. Daarnaast blijf ik samenwerken met de sector om te zien welke wettelijke en financiële kaders mogelijk aangepast zouden moeten worden om de verduurzaming van warmte verder te optimaliseren. Dit doe ik mede op basis van het «Actieplan versnelling geothermie», dat ik onlangs uit handen van de sector heb ontvangen.
Deelt u de mening van dat specifiek op warmte een versnelling moet komen op opschaling van duurzame alternatieven, en dat deze zich alleen al daarop onderscheidt van andere projecten binnen de SDE++? Waarom kan een uitzondering in verlenging van de realisatietermijn voor geothermie in de nieuwe SDE-beschikking wél, maar is een uitzondering met terugwerkende kracht volgens u niet mogelijk? (Kamerstuk 31 239, nr. 364) Bent u bereid, gezien de gascrisis, de motie-Grinwis/Erkens over maatwerkafspraken voor bestaande geothermieprojecten alsnog uit te voeren? (Kamerstuk 31 239, nr. 357) Zo nee, kunt u aangeven hoe u dan wel gaat zorgen voor een maatwerkoplossing voor deze projecten?
De SDE++ is een generieke regeling, die geldt voor een brede set aan technieken voor de productie van hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas, hernieuwbare warmte en andere CO2-reducerende technieken. Op al deze vlakken is verdergaande ontwikkeling noodzakelijk, in die zin is de opschaling van duurzame warmte-alternatieven geen uitzondering. Wel wordt daarbij in de gaten gehouden of de SDE++ ook de ontwikkeling stimuleert die we nodig hebben. Daarom wordt er met de invoering van hekjes in de SDE++ 2023 geborgd dat verschillende domeinen van technieken aan bod komen, in dit geval lage temperatuur-warmte. Ook is er in het klimaatfonds een perceel voor de opschaling van enkele (nog niet kosteneffectieve) technieken, waaronder waterstof en groen gas. In de SDE++ concurreren projecten binnen deze technieken met elkaar in een tender. Het is van belang dat de spelregels van de tender aan de voorkant duidelijk zijn. Een aanpassing na afloop van de tender – met terugwerkende kracht – raakt om twee redenen aan de gelijke behandeling van projecten en daarmee ook aan de betrouwbaarheid van de overheid. Ten eerste is het niet eerlijk ten opzichte van andere projecten die destijds in de tender hebben ingediend en afhankelijk van de concurrentie wel of niet een beschikking hebben gekregen. Ten tweede is het niet eerlijk ten opzichte van, in dit geval, duurzame warmteprojecten die niet hebben ingediend, omdat de voorwaarden niet aantrekkelijk genoeg waren. Een verlenging van de realisatietermijn voor toekomstige projecten was wel mogelijk, omdat dit voor de start van de tender kon worden doorgevoerd.
Voor wat betreft de uitvoering van de motie Grinwis/Erkens (Kamerstuk 31 239, nr. 357) kunnen, zoals eerder aangegeven (Kamerstuk 31 239, nr. 364), initiatiefnemers van geothermieprojecten die met hun realisatietermijn in de knel komen hun beschikking inleveren en opnieuw een aanvraag voor SDE++-subsidie indienen tegen de nieuwe voorwaarden. Zij kunnen dan ook gebruik maken van de verbeteringen die onlangs voor geothermie zijn doorgevoerd: 1) de verlenging van de realisatietermijn van geothermie van vier naar vijf of zes jaar, 2) een langere berekende economische levensduur van 30 jaar, waardoor geothermie in de rangschikking van technieken eerder aan bod komt, 3) verdere differentiatie in het aantal geothermie-technieken in de gebouwde omgeving, waardoor meer soorten projecten een passend subsidiebedrag kunnen krijgen en 4) het hogere openstellingsbudget van € 13 miljard (voor alle technieken) voor zover zij uiterlijk 6 oktober 2022 een aanvraag hebben ingediend.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Grinwis/Erkens over het in het leven roepen van een tijdelijke correctieregeling duurzame warmte? (Kamerstuk 29 023, nr. 322) Deelt u de zorg van de vragenstellers dat de duurzame warmtetransitie nog verder achter dreigt te lopen door de huidige energiecrisis? Welke aanknopingspunten geeft de huidige crisis om flexibeler om te gaan met de SDE-systematiek, aangezien een strikte interpretatie reden was voor u om de motie te ontraden? Wat is uw reactie op het versnellingsplan voor de geothermie richting 2030, gelanceerd en aangeboden op 15 september 2022? Hoe gaat u het versnellingsplan verankeren in lange- en korte termijnbeleid voor geothermie om zo de bijdrage van geothermie aan de warmtetransitie te optimaliseren?
Over de uitvoering van de motie Grinwis/Erkens (Kamerstuk 29 023, nr. 322) ben ik op dit moment in overleg met de betrokken partijen, waaronder Glastuinbouw Nederland. Deze motie verzoekt de regering om «te bezien wat nodig is om te voorkomen dat onnodig extra aardgas wordt verbrand en de warmtetransitie in de glastuinbouw stokt door bijvoorbeeld een tijdelijke correctieregeling duurzame warmte in het leven te roepen». Een tijdelijke correctieregeling is nadrukkelijk één van de mogelijkheden en wordt nu samen met andere opties verkend. Hierbij is een van de overwegingen om een negatieve invloed van de huidige energiecrisis zoveel mogelijk te voorkomen. Zoals eerder in het antwoord op vraag 2 toegelicht geldt ook hierbij dat het doen van aanpassingen aan bestaande beschikkingen problematisch is. Voor eventuele oplossingsrichtingen kijk ik daarom ook breder dan naar strikt de SDE++-systematiek. Dit moet bovendien in samenhang worden bekeken met de effecten op de lange termijn en in samenhang met andere maatregelen die al ook in het Coalitieakkoord zijn aangekondigd. Ik verwacht uw Kamer op korte termijn hierover nader te kunnen informeren.
Het actieplan van de sector bevat acht denklijnen om de ontwikkeling van geothermie te versnellen. Op basis hiervan ga ik in de komende tijd samen met de sector bekijken wat de bijdrage van de overheid hierin kan zijn. Om dit proces verder te ondersteunen zal ik een Taskforce inrichten, waarin o.a. mijn ministerie, de branchevereniging, EBN en de regionale overheden vertegenwoordigd zullen zijn. De denklijnen zullen voor zowel de korte termijn als lange termijn invulling moeten krijgen.
Hoe gaat u de kansen die de sector ziet voor versnelling en een grotere groei van duurzame warmte in deze tijd van energiecrisis en afschaling van gas maximaal ondersteunen? Bent u met de aardwarmtesector in gesprek over wat daar voor nodig is? Zo nee, bent u bereid dit op korte termijn te doen? Welke mogelijkheden ziet u om, net zoals eerder is gebeurd met gaswinning op zee, een iets andere benadering van de vergunningssystematiek te kiezen om zo sneller aardwarmteprojecten in gebruik te nemen?
Ja, mijn ministerie is hierover in gesprek met de sector o.a. in het kader van het in 2021 gezamenlijk opgestelde «Adviesrapport Geothermie in de Gebouwde Omgeving». Het actieplan van de sector is hier een verbreding van. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Het voorstel voor de wijziging van de Mijnbouwwet voor de herziening van het vergunningsstelsel voor geothermie, dat naar verwachting in het voorjaar van 2023 in werking zal treden, is juist bedoeld om het vergunningenproces te versnellen. Een goede vergelijking met de voorgenomen versnelling van het vergunningenproces op zee is lastig. Op land is het draagvlak voor ontwikkelingen zoals geothermie bij burgers en overheden van primair belang. Het vooraf goed informeren van de omgeving over geothermie en de rol daarvan in de energietransitie is heel belangrijk. De Mijnbouwwet en Omgevingswet zijn ook zo ingericht dat burgers en overheden een duidelijke rol hebben in het proces van vergunningverlening. Deze stappen kosten weliswaar extra tijd, maar zijn van groot belang voor acceptatie en draagvlak.
Deelt u de mening dat reeds succesvolle aardwarmteprojecten op aanpalende locaties een nieuwe bron moeten kunnen aanboren zonder daarbij het gehele vergunningstraject opnieuw zouden moeten doorlopen?
Nee, deze mening deel ik niet zondermeer. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4, is het belangrijk dat er ruimte is in het proces voor omwonenden en de betrokken regionale overheden om zich te kunnen uitspreken. Een nieuwe locatie betekent mogelijk andere omwonenden of een ondergrond die een andere bestemming heeft. Daarnaast zullen voor elke nieuwe locatie de potentiële risico’s en mogelijke overlast in kaart gebracht moeten worden.
Wel is het in de nieuwe vergunningensystematiek – na inwerkingtreding van de gewijzigde Mijnbouwwet – mogelijk dat een houder van een toewijzing zoekgebied een tweede startvergunning in het gebied kan aanvragen. Ook is geregeld dat een houder van een toewijzing zoekgebied een zogenaamde spontane startvergunning kan aanvragen in een aangrenzend open gebied of een concurrerende aanvraag voor een startvergunning kan doen indien de toewijzing zoekgebied bij een ander ligt. In die gevallen kan stap 1, het aanvragen van een toewijzing zoekgebied, overgeslagen worden.
Wanneer verwacht u de uitwerking van een wettelijk kader voor het zogenaamde «uitkoelen», waarmee een grote bijdrage geleverd kan worden aan het besparen van aardgas? Kunt u, gezien de urgentie van de energiecrisis en de noodzaak tot het besparen van gas, binnen vier weken met een kader komen?
Het vernieuwde kader hiervoor is bijna gereed en zal onderdeel worden van de wijziging van de Mijnbouwwet- en regelgeving voor geothermie, die naar verwachting in het voorjaar van 2023 in werking zal treden. Het kader voor «uitkoelen» heeft mogelijk direct effect op de economie van aardwarmte projecten en daarom zal ik bekijken of de vaststelling en implementatie ervan versneld kan worden. Het is wel van belang om dit te doen met de benodigde zorgvuldigheid, omdat extra uitkoeling risico’s met zich mee kan brengen.
Wanneer verwacht u een uitwerking van een wettelijk kader voor risico’s van aardwarmte (zoals seismologie of restschade), welke door de Kamer is verzocht tijdens de plenaire behandeling van Mijnbouwwet? Kunt u, gezien de urgentie van de energiecrisis en de noodzaak tot het besparen van gas, binnen vier weken met een kader komen?
Ook nu al worden vergunningaanvragen conform de vigerende wet- en regelgeving getoetst op basis van een seismische risicoanalyse. Op basis van voortschrijdende kennis is afgelopen jaar gewerkt aan een vernieuwde, meer op geothermie toegespitste methodiek. Dit kader is bijna gereed en zal onderdeel worden van de wijziging van de Mijnbouwwet- en regelgeving voor geothermie, die naar verwachting in het voorjaar van 2023 in werking zal treden. De contouren voor dit kader heb ik geschetst in mijn brief «verantwoord omgaan met fysieke risico’s en onzekerheden bij geothermie» van 20 oktober 2022 aan uw Kamer (Kamerstuk 31 239, nr. 366).
De nieuwe methodiek voor de risicoanalyse voor aardwarmte heeft geen direct effect op de versnelling van geothermie.
Wanneer gaat u perspectief geven aan de glastuinbouw in Noord-Limburg voor wat betreft de warmtevoorziening waar ze niet eens aan de slag mogen met aardwarmte? Kunt u binnen vier weken met een brief daarover komen?
Mijn collega van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft uw Kamer hierover op 19 oktober 2022 geïnformeerd (Kamerstuk 32 627, nr. 41).
Het artikel ‘Munitie-tekort explodeert: problemen met locaties en vergunningen voor kogelfabrieken’ |
|
Derk Boswijk (CDA), Peter Valstar (VVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Munitie-tekort explodeert: problemen met locaties en vergunningen voor kogelfabrieken»?1
Ja
Deelt u de analyse dat Nederland, en ook andere (Europese) bondgenoten, te afhankelijk zijn van import voor munitie en dit onze strategische autonomie ondermijnt?
Ja. In de nieuwe geopolitieke context moet de Europese defensie-industrie meer zelfscheppend worden, vooral voor de ontwikkeling van wapensystemen. Nederland onderstreept het belang van meer Europese strategische autonomie. Daarnaast moet de gezamenlijke productie groeien. Nederland moet daarbinnen haar bijdrage leveren door binnen Europa samen te werken, onder meer door behoeften te bundelen en gezamenlijk in te kopen.
Deelt u de analyse dat om dit probleem aan te pakken, het kan helpen om in Nederland zelf weer munitie te produceren?
Er zijn geen munitiefabrieken meer in Nederland. Als die er zouden komen is dat goed, maar we gaan hier geen actief beleid op voeren. In de Defensie Industrie Strategie (DIS)2 is geschetst dat we voor industriële capaciteiten voor wapensystemen, munitie en platformbescherming voor het overgrote deel van het maritieme domein en het gehele land- en luchtdomein inzetten op internationale samenwerking en de betrokkenheid van de industrie. We zetten dan ook in op research & technology en onderzoek, bilateraal samenwerken, standaardiseren en specialiseren. Voor munitie vertaalt zich dat vooral in internationale samenwerking met gerichte kennisopbouw bij defensie en kennisinstellingen, zoals TNO en NLR. Voor Nederland is voldoende industriële capaciteit binnen Europa van fundamenteel belang om toegang tot munitie te garanderen, hetgeen ook Europese strategische autonomie versterkt.
Klopt het dat er in Nederland voldoende kennis en kunde in huis is die als basis kan dienen om, eventueel in combinatie met internationale samenwerking, deze productie op te starten? Zo ja, op welke termijn zou dit mogelijk zijn?
De Nederlandse Defensie Industriële en Technologische Basis (NL DTIB) is een kennisintensieve en hoogtechnologische sector. We werken aan het versterken en internationaal positioneren van deze basis, maar hebben daarbij andere prioriteiten benoemd in de Defensie Industrie Strategie. Indien de industrie zelf initiatief wil nemen zijn we daar ontvankelijk voor. Op het gebied van munitie zijn in Nederland bedrijven actief als toeleverancier in de keten voor kapitale munitie. De gerichte kennisopbouw bij kennisinstellingen en defensie maakt het mogelijk om met (internationale) partners een actieve rol te spelen in de keten van de productie en het testen van kapitale munitie. Omdat het initiatief niet bij Defensie ligt, is op dit moment niet te zeggen binnen welke termijn dit mogelijk is en of een productiefaciliteit in Nederland de beste optie is.
Welke barrières, zoals vergunningverlening, zijn er bij het opstarten van deze productie en hoe verhoudt zich dat tot de passage uit het coalitieakkoord dat «we bij rijksbrede regels en beleid rekening houden met de bijzondere positie van Defensie»?
De barrières die ondernemers ervaren zijn afhankelijk van hun startpositie ten aanzien van de voorgenomen activiteiten en hebben onder meer betrekking op kapitaal, kennis, locatie en personeel. Voor de vestiging van een munitiefabriek is een geschikte locatie nodig waar de activiteiten kunnen worden verricht. Daarnaast zijn er diverse vergunningen nodig onder andere vanwege milieu en veiligheidsaspecten. De passage uit het coalitieakkoord is bedoeld om in de context van de brede maatschappelijke opgaven rekening te houden met de bijzondere aard van defensieactiviteiten. Toepassing van deze passage op het opstarten van een munitiefabriek ligt niet in de rede.
Bent u bereid actief barrières weg te nemen, bijvoorbeeld door desnoods defensieterreinen (waarvan sommige toch worden afgestoten) beschikbaar te stellen als productielocatie of door hiervoor geld vrij te maken uit fondsen voor onderzoek en ontwikkeling?
Indien de industrie de mogelijkheden om in Nederland productie van munitie op te starten wil onderzoeken zijn we daar ontvankelijk voor. Een actieve rol voor Defensie hierin is echter niet vanzelfsprekend gelet op haar verantwoordelijkheden. Voor de locaties waar Defensie munitie opslaat en onderhoudshandelingen uitvoert zijn bijvoorbeeld specifieke vergunningen verleend. Er zijn dan ook geen Defensielocaties beschikbaar voor het vestigen van een munitiefabriek.
Deelt u de mening dat hier zeker bij de meer geavanceerde of complexe systemen zoals granaten of geleide wapens bij uitstek een rol ligt voor Europese defensiesamenwerking, waarbij landen in groepjes kunnen verdelen wie wat produceert? Zo ja, hoe bent u van plan zich hiervoor in te zetten? Welke mogelijkheden liggen hier om gebruik te maken van defensiesubsidies uit de EU-begroting?
Ja. Samenwerking op dit gebied door groepen lidstaten wordt o.a. gestimuleerd door EU-instrumenten als PESCO en het Europees Defensiefonds (EDF). Nederland steunt deze initiatieven en maakt hier ook actief gebruik van.
In de eerste ronde van het EDF, waarvan de resultaten op 20 juli 2022 zijn gepubliceerd, staat Nederland op de 6e plaats van de 27 lidstaten qua aantal projecten waarin onze defensie-industrie en kennisinstellingen participeren. Met de Defensienota 2022 hebben we de nationale cofinanciering voor EDF-projecten verruimd, om nog beter en meer van dit instrument gebruikt te maken. Ook het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft instrumenten om Nederlandse deelnemers in het EDF te ondersteunen. Door vroegtijdige betrokkenheid van de Nederlandse Defensie Technologische en Industriële Basis (NL DTIB) in ontwikkeltrajecten wordt de positie van bedrijven en kennisinstellingen in huidige en toekomstige toeleveringsketens van grote defensiebedrijven versterkt. Met deze inzet koppelen we de mogelijkheden voor Europese subsidies aan nationale defensiebehoeften en de versterking van de NL DTIB.
Gaswinning in Nederland |
|
Pieter Omtzigt (Lid Omtzigt) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
|
Herinnert u zich dat u deze week aan de Kamer antwoordde dat de totale gaswinning in Nederland in 2021 19,1 miljard kuub bedroeg en in het gasjaar 22/23 er een verplichting is tot de verkoop van 17,6 miljard kuub gas aan buitenlandse partijen?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe groot de verplichting van GasTerra aan buitenlandse afnemers is in het gasjaar 2021/22?
Onder haar lange termijncontracten verwacht GasTerra in het gasjaar 2021/2022 ongeveer 21,5 miljard m3 te leveren.
Wat is de verwachte productie in 2022 in heel Nederland?
De verwachte productie uit de Nederlandse gasvelden zal in 2022 naar verwachting ongeveer 16 miljard m3 bedragen.
Kunt u aangeven op welk moment voor het laatst een gascontract voor een verplichting aan buitenlandse afnemers verlengd is (inclusief een ongebruikte mogelijkheid aan de kant van GasTerra om een contract niet te verlengen)?
Dit is in 2009 geweest. Na 2009 zijn geen verlengingen en verhogingen meer afgesloten. De afgelopen jaren zijn er juist verplichtingen geëindigd en is daarnaast ook een actief beleid gevoerd om de verplichtingen te verkleinen. De achtergrond van de aanpassingen in de contracten in 2009 is als volgt: rond 2009 zijn GasTerra en buitenlandse afnemers in Duitsland, België en Frankrijk de laatste verlengingen en eventuele verhogingen overeengekomen. Vanaf het midden van de jaren zestig van de vorige eeuw zijn delen van Duitsland, België en Frankrijk beleverd met Groningengas. Daarnaast wordt er Groningengas in Nederland gebruikt. De afzetmarkt voor Groningengas is beperkt tot deze gebieden, omdat Groningengas nergens anders kan worden gebruikt. Rond 2009 zijn de exportcontracten voor het laatst verlengd om zeker te stellen dat er een afzetmarkt bleef voor het nog te produceren Groningengas. In 2009 was namelijk de verwachting dat al het Groningengas geproduceerd zou worden en dat vereiste wel een afzetmarkt. Wel was bij de laatste verlenging het uitgangspunt dat Duitsland, België en Frankrijk tussen 2020 en 2030 zouden gaan ombouwen van laagcalorisch naar hoogcalorisch gas met als uitgangspunt dat de contracten tegen 2030 zouden eindigen.
Kunt u aangeven op welk moment voor het laatst een gascontract voor een verplichting aan buitenlandse afnemers verhoogd is (inclusief een ongebruikte mogelijkheid aan de kant van GasTerra om een contract niet te verhogen of zelfs te verlagen)?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat GasTerra (indirect voor 50% eigendom van de Staat) contracten is aangegaan waarmee bijna al het Nederlandse gas – 17,5 miljard van 19,1 miljard gewonnen gas – aan buitenlandse partijen verkocht wordt?
Deze verplichtingen zijn al in 2009 aangegaan. In 2018 besloot het kabinet de gaswinning uit het Groningenveld op zo kort mogelijke termijn volledig te beëindigen. Hierdoor is de gaswinning fors verlaagd. De reeds afgesloten verplichtingen moeten echter wel worden nagekomen. In 2013 en 2014 zijn bij de besluitvorming over de winning uit het Groningenveld 14 onderzoeken uitgevoerd en met uw Kamer gedeeld (Kamerstuk 33 529, nr. 28). Eén van de onderzoeken (onderzoek 9) richtte zich op de lange termijnverplichtingen van GasTerra. Hierbij is na juridische analyse geconcludeerd dat er voor GasTerra geen mogelijkheid was om eenzijdig de contractuele verplichtingen te kunnen verminderen bij een vermindering van de productie uit het Groningenveld. Wel kan GasTerra trachten in commerciële onderhandelingen met de afnemers haar verplichtingen te verminderen.
Verder is van belang aan te geven dat GasTerra zowel in Nederland als in het buitenland geproduceerd gas koopt, en dat GasTerra verkoopverplichtingen heeft aan zowel buitenlandse als binnenlandse afnemers. Ook koopt GasTerra gas op de beurs waarbij de verkopende partij niet bekend is. Binnen haar portfolio koopt GasTerra evenveel gas als dat zij verkoopt en daarbij is niet aan te geven aan wie het in Nederland geproduceerde gas is verkocht. Daarnaast zijn er ook producenten in Nederland die hun gas niet aan GasTerra verkopen maar elders en hierbij is niet bekend aan wie zij dat gas verkopen. Als gas verkocht wordt via een beurs, is de koper onbekend.
Weliswaar wordt in Duitsland, België en Frankrijk omgebouwd van laagcalorisch gas naar hoogcalorisch gas, maar de komende jaren wordt in deze landen nog wel laagcalorisch gas gebruikt. Dit gas moet altijd via Nederland stromen, aangezien de conversie installaties in Nederland staan. Dus voorlopig zal er nog gas vanuit Nederland naar deze landen stromen. Deze hoeveelheid wordt bepaald door de fysieke behoefte van laagcalorisch gas en niet door contracten. Anders gezegd, ook zonder contracten zal die fysieke stroom er zijn.
Kunt u van elk van de contracten de hoofpunten openbaar maken, de contractpartij, de verplichting per jaar en de prijs die betaald wordt voor het Nederlandse gas aan GasTerra?
In het onder vraag 6 genoemde en in 2014 met uw Kamer gedeelde onderzoek 9 uit 2014 is aangegeven dat er gas verkocht werd aan E.ON (thans Uniper), RWE, EWE, Shell Duitsland, ExxonMobil Duitsland, Distrigas (thans ENI Benelux), Gaz de France (thans ENGIE), Centrica, ENI en Swissgas. Hierbij waren de verplichtingen aan Uniper en ENGIE verreweg het grootste. De afgelopen jaren zijn er verplichtingen geëindigd en is daarnaast ook een actief beleid gevoerd om de verplichtingen te verkleinen. De afgelopen jaren zijn er dan ook verplichtingen verkleind. Op het ogenblik zijn er nog verplichtingen aan Uniper, EWE, ENGIE en Swissgas. Hiervan zijn Uniper en ENGIE verreweg de grootste verplichtingen. In deze contracten is geen vaste prijs overeengekomen, maar zijn de contractuele gasprijzen gekoppeld aan de prijzen zoals die op de Nederlandse beurs (TTF) en de Duitse beurs (THE) tot stand komen. De contractprijzen bewegen mee met de ontwikkelingen op de gasmarkt.
Kunt u de contracten ter inzage leggen voor Kamerleden?
Nee. Het betreft hier contracten tussen privaatrechtelijke partijen met commercieel gevoelige informatie. Ik heb geen inzage in de contracten van GasTerra, noch van enige andere marktpartij op de Nederlandse gasmarkt. De Staat is aandeelhouder in GasTerra maar geen partij bij de contracten. De contracten bevatten bepalingen over vertrouwelijkheid.
De Nederlandse Staat is aandeelhouder in GasTerra, maar is geen partij bij de door GasTerra afgesloten contracten. Het is niet mogelijk de contracten ter inzage te leggen voor Kamerleden. In algemene zin kan ik wel toelichten dat GasTerra haar gas verkoopt op de groothandelsmarkt tegen de vigerende marktprijzen, waarbij geen onderscheid bestaat tussen binnenlandse en buitenlandse afnemers. De contractuele prijzen zijn gekoppeld aan de prijzen zoals die op de Nederlandse beurs (TTF) en de Duitse beurs (THE) tot stand komen. Daarmee wordt de waarde die de markt toekent aan het gas in rekening gebracht. Er is voor de aandeelhouders van GasTerra geen reden om er mee in te stemmen dat GasTerra aan haar afnemers een lagere prijs in rekening zou brengen dan de marktprijs.
Hierbij wordt niet specifiek Nederlands gas aan het buitenland verkocht. Als gevolg van de sterk afgenomen Groningen winning moet meer gas worden ingekocht om te voldoen aan de in het verleden aangegane verplichtingen. Het verkopen van gas tegen een lagere prijs dan de marktprijs zou ertoe leiden dat GasTerra structureel verlies zou leiden. Ook dat is uiteraard niet in het belang van de aandeelhouders.
Daarnaast is het zo dat de Nederlandse productie van gas lager is dan de Nederlandse consumptie: het gasverbruik in Nederland bedroeg in 2021 circa 40 miljard m3, terwijl de productie circa 19 miljard m3 was. Dit betekent dat Nederland om aan de binnenlandse vraag te kunnen voldoen gas moet importeren Dit gas wordt gekocht op de internationale markt tegen de vigerende marktprijzen. Het is in de interne markt niet mogelijk om in Nederland gas geproduceerd gas in Nederland te houden.
Begrijpt u dat het van het grootste belang is dat de volksvertegenwoordiging inzage krijgt in waarom en tegen welke prijs het Nederlandse gas aan buitenlandse partijen verkocht is, terwijl Nederlandse huishoudens het tegen torenhoge prijzen moeten inkopen?
Zie antwoord vraag 8.
Op welke manier kunnen wij dit inzicht krijgen als Kamerleden? Of moeten we daarvoor de Algemene Rekenkamer inschakelen
Zie het antwoord op vraag 8 en 9.
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger in december 2021 een onderzoek aankondigde naar de energiemarkt naar aanleiding van het faillissement van Welkom Energie?
Eind december 2021 heeft de voormalig Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat een onderzoek aangekondigd naar de financiële eisen die worden gesteld aan energieleveranciers en naar de positie van de consument bij faillissement van een energieleverancier. Het onderzoek is uitgevoerd in de periode april tot en met augustus 2022 door Sira Consulting en Ecorys en wordt binnenkort naar uw Kamer gestuurd.
Wie heeft het onderzoek uitgevoerd, wat was de opdracht en kunt u het resultaat aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 11.
Herinnert u zich dat u in vorige antwoorden op Kamervragen verwees naar de website van Energy Price Index (https://www.energypriceindex.com/price-data)?
Ja.
Is het u bekend dat volgens deze vergelijkingssite de Nederlandse consumenten de hoogste prijs in Europa betalen voor elektriciteit (57 cent/kWh) en voor gas (25 cent/kWh)?
De cijfers van deze vergelijking zijn mij bekend.
Is het u bekend dat in die vergelijking consumenten in onze buurlanden Duitsland en België, waar zelf nauwelijks gas gewonnen wordt en aan wie Nederland gas levert, voor gas aanzienlijk minder betalen (16 cent/kWh, ongeveer 1,55 euro per m3) dan in Nederland?
De vergelijking geeft prijzen weer in verschillende Europese (hoofd)steden. De prijs voor Berlijn in de vergelijking van augustus ligt op 22 cent / kWh en voor Brussel op 19 cent / kWh.
Hoe komt het dat Belgische en Duitse consumenten Nederlands gas kunnen kopen voor 16 cent/kWh, terwijl Nederlandse consumenten meer dan 50% hogere prijzen betalen?
Het kan zijn dat er landenspecifieke en/of lokale factoren meespelen in de beschikbaarheid van aardgas op de markt. Waar het de prijs in de regio Brussel betreft, geeft het rapport bijvoorbeeld aan dat deze deels beïnvloed wordt door de beschikbaarheid van aardgas dat geleverd wordt vanuit de verbinding met het Verenigd Koninkrijk. Ik heb echter geen indicatie dat de prijsvorming op de groothandelsmarkten voor gas in algemene zin fundamenteel afwijkt.
De cijfers in de genoemde vergelijking van de hoofdsteden zijn afhankelijk van een steekproef van beschikbare contracten die de grootste energieleverancier en de directe concurrenten op de eerste dag van de maand in die regio aanbieden aan nieuwe klanten. Dit betekent dat het overzicht een gemiddelde prijs presenteert die voor slechts een paar marktpartijen representatief is voor de prijs die aan nieuwe klanten aangeboden wordt.
In Nederland is het aanbod, met circa 60 energieleveranciers, groot en bestaat er aanzienlijke spreiding tussen de prijzen die aangeboden worden aan nieuwe klanten. Op 24-8-2022 is bijvoorbeeld te zien op een prijsvergelijkingswebsite met prijzen van 25 leveranciers dat de prijs voor aardgas (incl. heffingen en netbeheerkosten) voor nieuwe klanten in augustus varieert tussen € 1,84/m3 en € 4,63/m3. Het moment van de steekproef is dus zeer bepalend voor de prijs die in het overzicht opgenomen wordt, zeker wanneer het aanbod van prijzen en de spreiding daartussen beperkter is in andere landen.
Daarnaast biedt dit overzicht inzicht in de prijzen die door een klein deel van de markt aan nieuwe klanten aangeboden worden, maar het blijft onduidelijk in welke mate deze tarieven daadwerkelijk afgenomen worden en wat nieuwe klanten daadwerkelijk betalen. Dit overzicht is daarmee ook niet representatief voor de gemiddelde prijs voor energie die huishoudens in Nederland betalen. Huishoudens met lopende contracten zullen bijvoorbeeld momenteel lagere prijzen ervaren en ook bestaande klanten met een variabel contract die bij dezelfde leverancier blijven, betalen over het algemeen lagere prijzen dan nieuwe klanten doordat leveranciers voor deze groep ook al eerder hebben kunnen inkopen op de groothandelsmarkt. Hier wordt in het genoemde overzicht geen rekening gehouden.
Tot slot is het van belang om mee te wegen dat er in sommige landen reeds direct ingegrepen wordt door de overheid op de consumentenprijs voor gas door middel van prijsplafonds, het aanbieden van een sociaal tarief of andere maatregelen. Dit leidt tot een lagere gasprijs en een lagere energierekening voor huishoudens, maar de kosten van dergelijke maatregelen zullen uiteindelijk elders door de belastingbetaler gedragen worden. Daarmee leidt dit niet tot een structurele oplossing voor het feit dat er schaarste is in het aanbod van aardgas in Europa doordat de toevoer vanuit Rusland wordt afgeknepen als drukmiddel.
Klopt het dat wij allemaal in een gezamenlijke gasmarkt zitten?
Alle landen binnen de Europese Unie moeten voldoen aan dezelfde regels voor de gasmarkt. Dat betekent niet, zie ook het antwoord op vraag 16, dat in alle landen de situatie precies hetzelfde is en dus zal leiden tot exact dezelfde prijs. Zo is Nederland bijvoorbeeld een netto gasimporteur: Nederland verbruikt meer gas dan het zelf produceert.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de gasprijs voor Nederlandse consumenten niet hoger is dan die voor Duitse en Belgische consumenten?
Het kabinet heeft volle aandacht voor de hoge energierekening van huishoudens en de impact hiervan op de koopkrachtontwikkeling. Het kabinet kijkt in momenteel integraal naar de koopkrachtontwikkeling en neemt daarbij de ontwikkeling van de energieprijzen mee. Mede gelet op de ontwikkelingen, zet het kabinet in om waar mogelijk de mensen te helpen om de gevolgen te compenseren. Dit jaar is reeds een pakket aan maatregelen getroffen waarmee onder andere de energiebelastingen, de brandstofaccijnzen en de btw op de energierekening worden verlaagd. Tevens wordt een energietoeslag van € 1.300 via de gemeenten verstrekt aan de meest kwetsbare huishoudens.
Op Prinsjesdag wordt u geïnformeerd over de (aanvullende) koopkrachtmaatregelen die het kabinet wil nemen om huishoudens ook in 2023 te ondersteunen.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden en voor Prinsjesdag aan de Kamer doen toekomen en kunt u vooral de contracten openbaar maken omdat daar meerdere keren om gevraagd is?
Zie het antwoord op vraag 8.
Het bericht dat Shell en ExxonMobil de Nederlandse Aardoliemaatschappij (NAM) in de verkoop zetten |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Shell en ExxonMobil de Nederlandse Aardoliemaatschappij (NAM) willen verkopen?1
Ja.
Wanneer bent u door Shell en/of ExxonMobil op de hoogte gebracht over het voornemen om de NAM te verkopen?
Mijn ministerie is kort voor het persbericht van NAM, van 26 oktober 20212, op de hoogte gebracht van het voornemen om delen van de NAM te verkopen.
Is bij u bekend waarom Shell en ExxonMobil de NAM op dit moment willen verkopen?
NAM heeft aangegeven dat de ruimte om te investeren in kleine velden op dit moment beperkt is bij NAM. Daarom denkt NAM dat het goed is als de kleine velden op termijn worden overgenomen door een operator die meer investeringsruimte heeft. De NAM geeft ook aan dat de mogelijke verkoop van de kleine velden NAM meer robuust maakt in de afwikkeling van de sluiting van het Groningenveld.
Welke invloed heeft u op een eventuele verkoop van de NAM door Shell en ExxonMobil aan een andere partij?
NAM heeft aangegeven dat alle kleine velden waar NAM een belang in heeft op termijn worden verkocht. NAM is voornemens haar belang in deze velden eerst in vier (nieuw op te richten) regio-bv’s over te dragen en vervolgens de aandelen in deze bv’s te verkopen. Voor de overdracht van een belang in een veld is op grond van de Mijnbouwwet voorafgaande toestemming van de Staatssecretaris van Mijnbouw vereist. Daarbij worden met name de financieel en technische mogelijkheden van de nieuwe vergunninghouder getoetst. De toestemming voor de overdracht van de kleineveldbelangen van NAM, aan haar regio-bv’s zal slechts worden verleend als gewaarborgd is dat deze bv’s financieel en technisch voldoende capabel blijven om NAM’s verplichtingen onder de Mijnbouwwet na te kunnen komen. Zoals het uitvoeren van een veilige winning en het voldoen aan de opruimverplichting. Ambtenaren van mijn ministerie zijn hierover in overleg met NAM. Voor de verkoop van de aandelen is geen toestemming nodig.
Kunt u aangeven of en, zo ja, welke gevolgen een verkoop kan hebben voor het nakomen van de verplichtingen van de NAM met betrekking tot de herstel- en versterkingsoperatie in Groningen?
NAM heeft aangegeven dat het Groningenveld en de ondergrondse opslagen in Norg en Grijpskerk geen onderdeel vormen van de herstructurering en integraal onderdeel blijven van NAM BV. De verkoop van NAM door Shell en ExxonMobil heeft daardoor geen consequenties voor de wijze waarop de kosten van het IMG en de NCG voor schadeherstel en de uitvoering van de versterkingsoperatie in Groningen bij NAM in rekening worden gebracht.
Klopt het dat Shell en ExxonMobil op grond van het Akkoord op Hoofdlijnen garanties hebben verstrekt voor het aandeel van de NAM in de verplichtingen ten aanzien van betalingen voor de schadeafhandeling en de versterkingsopgave, dat deze garanties gelden tot het beëindigen van de gaswinning uit het Groningenveld en dat Shell en ExxonMobil contractueel verplicht zijn om passende zekerheden te bieden?
Dat klopt.
Welke gevolgen heeft een verkoop van de NAM op deze garanties en de verplichting tot het bieden van passende zekerheden? Gelden deze verplichtingen ook voor de partij die de NAM van Shell en ExxonMobil koopt?
Dit heeft geen gevolgen. Het Groningenveld en de ondergrondse opslagen in Norg en Grijpskerk vormen namelijk geen onderdeel van de herstructurering en blijven integraal onderdeel van NAM BV.
Op welke wijze zult u ervoor zorgen dat een verkoop er niet toe leidt dat de NAM zich op welke wijze dan ook aan deze verplichtingen onttrekt?
De berichtgeving over de gedeeltelijke verkoop van NAM door Shell en ExxonMobil vormt geen aanleiding om te veronderstellen dat NAM zich aan zijn verplichtingen onttrekt. Op grond van het Burgerlijk Wetboek is NAM als exploitant van het Groningenveld en de gasopslagen Norg en Grijpskerk aansprakelijk voor schade die ontstaat door bodembeweging. Die situatie blijft ongewijzigd.
In hoeverre kan de verkoop van de NAM effecten hebben op de leveringszekerheid, bijvoorbeeld daar waar het gaat om het beheer van de gasopslagen die eigendom zijn van de NAM?
De gasopslagen in Norg en Grijpskerk worden niet verkocht. Voor de overdracht van een belang in een veld is op grond van de Mijnbouwwet voorafgaande toestemming van de Staatssecretaris van Mijnbouw vereist. Zie daarvoor het antwoord op vraag 4 in deze brief.
Welke gevolgen zal een verkoop van de NAM door Shell en ExxonMobil hebben voor het Norg Akkoord en de daarin overeengekomen afspraken?
Dit heeft geen gevolgen. Het Groningenveld en de ondergrondse opslagen in Norg en Grijpskerk worden niet verkocht. De verplichtingen ten aanzien van betalingen voor de schadeafhandeling en de versterkingsopgave blijven gelden. Ook de afspraken uit het Norg Akkoord blijven staan.
Het bericht ‘Shell en ExxonMobil zetten NAM in de verkoop’ |
|
Faissal Boulakjar (D66) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Shell en ExxonMobil zetten NAM in de verkoop»?1
Ja.
Wat is uw eerste reactie op deze voorgenomen verkoop van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) door Shell en ExxonMobil? Bent u over de beoogde verkoop in gesprek met ExxonMobil en Shell?
NAM heeft aangegeven dat alle kleine velden waar NAM een belang in heeft op termijn worden verkocht. NAM is voornemens haar belang in deze velden eerst in vier (nieuw op te richten) regio-bv’s over te dragen en vervolgens de aandelen in deze bv’s te verkopen. Voor de overdracht van een belang in een veld is op grond van de Mijnbouwwet voorafgaande toestemming van de Staatssecretaris van Mijnbouw vereist. Daarbij worden met name de financiële en technische mogelijkheden van de nieuwe vergunninghouder getoetst. De toestemming voor de overdracht van de kleineveldbelangen van NAM aan haar regio-bv’s zal slechts worden verleend als gewaarborgd is dat deze bv’s financieel en technisch voldoende capabel blijven om NAM’s verplichtingen onder de Mijnbouwwet na te kunnen komen. Zoals het uitvoeren van een veilige winning en het voldoen aan de opruimverplichting. Ambtenaren van mijn ministerie zijn hierover in overleg met NAM. Voor de verkoop van de aandelen is geen toestemming nodig.
De verkoop door de NAM is een interne bedrijfsaangelegenheid van de NAM. Ik heb in beginsel geen invloed op het besluit van de NAM aangezien de NAM een private onderneming is. Zie ook de beantwoording op vragen van het lid Nijboer (Kamerstuk 33 529, nr. 874).
Welke consequenties zou een eventuele verkoop hebben voor de Nederlandse activiteiten van de NAM en welke activiteiten zullen precies worden verkocht? Wordt met deze beoogde verkoop ook het belang van de NAM in de maatschap Groningen verkocht?
Het is de bedoeling dat de kleine gas- en olievelden op land en op zee worden ondergebracht in vier nieuwe regio-bv’s, waar op termijn een nieuwe eigenaar voor kan worden gezocht. Het Groningenveld en de ondergrondse opslagen in Norg en Grijpskerk vormen geen onderdeel van de herstructurering en blijven integraal onderdeel van NAM BV. Zie ook het persbericht van NAM van 26 oktober 2021.2
Welke consequenties heeft dit voor de afhandeling van de aardbevingsschade in Groningen?
NAM heeft aangegeven dat het Groningenveld en de ondergrondse opslagen in Norg en Grijpskerk geen onderdeel vormen van de herstructurering en integraal onderdeel blijven van NAM BV. De verkoop van NAM door Shell en ExxonMobil heeft daardoor geen consequenties voor de wijze waarop de kosten van het IMG en de NCG voor schadeherstel en de uitvoering van de versterkingsoperatie in Groningen bij NAM in rekening worden gebracht.
Welke gevolgen heeft dit voor de verantwoordelijkheid van Shell en ExxonMobil om te betalen voor de versterkingsoperatie in Groningen?
Zie hiervoor de beantwoording van vraag 4.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en voor het eerstvolgende commissiedebat Mijnbouw/Groningen beantwoorden?
Ja.
Het weigeren van dhr. Van Roost de (ExxonMobile) om voor de parlementaire enquêtecommissie te verschijnen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat een voormalig topman van ExxonMobile weigert te verschijnen voor de parlementaire enquête commissie?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat bestuurders die besluiten namen met grote impact voor Groningers behoren te komen als hen gevraagd wordt voor een enquête te verschijnen?
Ja.
Vindt u deze weigering ook moreel verwerpelijk en een schoffering van het parlement?
De Parlementaire Enquête is zeer belangrijk om duidelijkheid te verschaffen aan zowel gedupeerden als het parlement over de aardgaswinning in Groningen. ExxonMobil speelt een belangrijke rol bij de gaswinning. Ik vind het dan ook belangrijk dat alle relevante personen die de enquêtecommissie wil horen medewerking verlenen aan de enquêtecommissie. Ik merk daarbij op dat wanneer personen geen Nederlandse nationaliteit hebben en in het buitenland wonen, er op grond van de Wet op de parlementaire enquête geen verplichting tot medewerking bestaat.
Bent u bereid aan Bestuur en Raad van Commissarissen van ExxonMobile uw ongenoegen en boosheid over te brengen over dit gedrag en te zeggen dat dit «not done» is in Nederland?
Op hoog ambtelijk niveau is reeds contact geweest met ExxonMobil. Ik zal ook zelf nog contact met ExxonMobil opnemen om het belang van de parlementaire enquête te benadrukken.
Bent u bereid om zolang de voormalig topman van ExxonMobile nog in enige mate verbonden is aan ExxonMobile, alle verdere contacten op welk niveau ook met ExxonMobile te stoppen?
Als aandeelhouder van NAM speelt ExxonMobil een belangrijke rol in het gasgebouw. Door de grote crisis op de gasmarkt alsmede voor de afbouw van Gasterra en sluiting van het Groningenveld is het belangrijk om met alle partijen in gesprek te blijven.
Bent u bereid gesprekken over het weigeren van het voldoen van de rekening van versterkingen en schade in Groningen door de NAM met als enige aandeelhouders Shell en ExxonMobile onmiddellijk te stoppen?
Zoals in de brief van 29 juni 2022 (Kamerstuk 33 529, nr. 1042) is aangegeven wordt een verkenning uitgevoerd naar de mogelijkheid van finale afspraken en wordt uw Kamer geïnformeerd over de uitkomst van deze verkenning. Daarbij heb ik ook aangegeven uitvoering te geven aan de motie van de leden Boulakjar en Van Wijngaarden (Kamerstuk 33 529, nr. 972), die het Kabinet oproept geen onomkeerbare stappen te zetten. Het persoonlijke besluit van dhr. Van Roost heeft geen invloed op deze verkenning.
Hoe vaak is er de afgelopen tijd ambtelijk of politiek contact geweest met ExxonMobile? Over welke zaken ging dit?
Sinds mijn aantreden als Staatssecretaris heb ik twee keer contact gehad met ExxonMobil-topman Rolf de Jong, de eerste keer was ter kennismaking en de tweede keer was een startgesprek in de context van de verkenning voor finale afspraken over het Akkoord op Hoofdlijnen. Op ambtelijk niveau is er regelmatig contact met ExxonMobil, onder meer over de gasopslagen Norg en Grijpskerk, het bovengenoemde verkenningsproces met Shell en ExxonMobil en in aandeelhoudersverband van GasTerra (waarvan ExxonMobil 25% en EZK 10% van de aandelen bezit).
Ziet u nu ook in dat met deze lieden uit de olie-industrie geen normaal gesprek te voeren is en alleen een snoeiharde opstelling vanuit het Rijk gepast is?
In alle gesprekken is de insteek om het publieke belang te behartigen. Op basis van die insteek wordt de opstelling van het Rijk bepaald.
Het bericht 'Eneco schroeft vergoeding voor terugleveren zonnestroom flink terug’ |
|
Pieter Grinwis (CU), Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het feit dat Eneco de vergoeding voor teruggeleverde zonnestroom niet meer koppelt aan de stroomprijs en de vergoeding abrupt terugbrengt van soms wel meer dan 50 cent naar een (schamele) 9 cent per kWh?1
Ja. Inmiddels heeft Eneco aangegeven de verlaging van de terugleververgoeding bij vaste contracten terug te zullen draaien en de betreffende klanten hierover te informeren.
Wat betekent dit voor een huishouden met acht, twaalf of zestien zonnepanelen op jaarbasis? Hoe apprecieert u deze plotselinge beslissing in deze tijden van astronomische energieprijzen?
In algemene zin zal, wanneer er sprake is van meer invoeding dan gesaldeerd kan worden, de terugverdientijd toenemen als er sprake is van een lagere terugleververgoeding. Echter, voor consumenten die al hun opgewekte elektriciteit kunnen salderen, is de terugleververgoeding op dit moment niet van toepassing. De vergoeding voor teruggeleverde elektriciteit is alleen van toepassing op het deel van de op het net ingevoede elektriciteit dat niet gesaldeerd kan worden.
Op grond van artikel 31c, derde lid van de Elektriciteitswet 1998 dient de leverancier een redelijke vergoeding aan de afnemer te betalen voor deze elektriciteit. Op zonnige dagen is de elektriciteitsprijs laag, doordat veel wordt ingevoed. Het levert een leverancier weinig op als hij overdag deze elektriciteit moet verkopen op de beurs. Daardoor ontstaat een prikkel voor leveranciers om de terugleververgoeding te verlagen. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is de toezichthouder voor de redelijke vergoeding.
Waarom is het mogelijk voor Eneco om zo abrupt en eenzijdig de voorwaarden voor teruggeleverde stroom aan te passen? Vind u dat dit moet kunnen binnen lopende contracten of zou hier sprake moeten zijn van (betere) consumentenbescherming? Bent u bereid om Eneco hierover aan te spreken?
De bepalingen in het afgesloten contract zijn leidend. Bij een vast contract is het niet mogelijk om de terugleververgoeding te wijzigen, tenzij in de voorwaarden uitzonderingen zijn opgenomen. Consumenten kunnen bij ACM ConsuWijzer terecht met de vraag hoe om te gaan met geschillen.
Verwacht u dat Eneco dit besluit nu neemt omdat consumenten geen kant op kunnen gezien de onmogelijkheid tot overstappen in de huidige energiemarkt? Als dat het geval is, denkt u dat er dan wellicht sprake is van gebruik of zelfs misbruik van marktmacht? Zijn er andere leveranciers die dezelfde praktijken hanteren? Bent u bereid de Autoriteit Consument & Markt (ACM) te verzoeken een extra onderzoek te laten uitvoeren naar deze praktijken?
Ik heb geen inzicht in de beweegredenen van Eneco om de terugleververgoeding te verlagen. Leveranciers mogen zelf de hoogte van de terugleververgoeding bepalen, zolang afnemers tijdig op de hoogte gesteld worden en de terugleververgoeding redelijk en niet in strijd met de algemene voorwaarden of het bepaalde in het afgesloten contract met de consument is.
Mijn voornemen is om, uit het oog van consumentenbescherming, het wettelijk minimum van de redelijke vergoeding voor teruggeleverde elektriciteit met ingang van de afbouw van de salderingsregeling (2025) vast te stellen op 80 procent van het kale leveringstarief. Tot die tijd sta ik in nauw contact met de ACM over de terugleververgoeding en houden de ACM en ik ontwikkelingen nauwlettend in de gaten.
Waarom mogen energiebedrijven – niet alleen Eneco maar ook andere leveranciers zoals Essent – lage tarieven hanteren voor teruggeleverde stroom zonder dat er op die momenten ook lagere tarieven gelden voor de stroom die consumenten afnemen bij een energiebedrijf? Moet de consumentenbescherming niet fors versterkt worden zodat zogenaamde marktconforme tarieven niet alleen voor de klant gelden, maar ook voor het energiebedrijf?
Een leverancier moet een redelijke vergoeding betalen voor het deel van de op het net ingevoede hoeveelheid elektriciteit dat groter is dan de hoeveelheid die in mindering wordt gebracht op de aan het net onttrokken elektriciteit. Dat is bepaald in artikel 31c, derde lid van de Elektriciteitswet 1998. Het staat leveranciers vrij te concurreren op basis van de terugleververgoeding, mits de vergoeding redelijk is. Het kan daarom zo zijn dat de ene leverancier een (veel) hogere vergoeding dan een andere aanbiedt. De ACM is de toezichthouder voor de redelijke vergoeding.
Met de afbouw van de salderingsregeling wordt de terugleververgoeding voor een steeds groter deel van de teruggeleverde elektriciteit relevant. Daarom is mijn voornemen om, uit het oogpunt van consumentenbescherming, het wettelijk minimum van de redelijke vergoeding voor teruggeleverde elektriciteit met ingang van de afbouw van de salderingsregeling (2025) vast te stellen op 80 procent van het kale leveringstarief. Een minimum vergoeding van 80 procent van het kale leveringstarief zorgt voor een goede balans tussen de werking van de energiemarkt enerzijds en consumentenbescherming en de belangen van zonnepanelenbezitters anderzijds. Tevens wil ik de redelijke vergoeding van een absoluut maximum voorzien. Dit houdt verband met de sterk fluctuerende waarde van zonnestroom en de op dit moment hoge leveringstarieven voor elektriciteit door de geopolitieke ontwikkelingen. De waarde van door zonnepanelen opgewekte stroom op een zonnige dag rond lunchtijd is laag. Een absoluut maximum van de redelijke vergoeding beschermt energieleveranciers tegen het verplicht inkopen van elektriciteit tegen een aanzienlijk hogere prijs dan de waarde daarvan op het moment van productie. De meerkosten die leveranciers verplicht moeten dragen worden aan alle klanten, ook diegenen zonder zonnepanelen, doorberekend waardoor de lasten van een te hoge minimumvergoeding zullen leiden tot hogere elektriciteitstarieven voor alle klanten, dus ook die zonder zonnepanelen.
Hoe kan het dat, zoals aangetoond door de consumentenbond, de tarieven voor teruggeleverde stroom zo ver uit elkaar liggen? Wat vindt u een redelijk tarief dan wel bandbreedte in dezen?
Zie antwoord vraag 5.
Zou het niet beter zijn, om verdere misstanden te voorkomen, om versneld een redelijk minimumtarief te gaan vastleggen vanuit de overheid? Is het mogelijk om dit, in plaats van in 2025, al vanaf 1 januari 2023 in te voeren via een algemene maatregel van bestuur?
Mocht er sprake zijn van misstanden, dan kan de ACM hier op basis van de huidige regelgeving al tegen optreden. Desalniettemin is het mogelijk om eerder dan per 2025 in een algemene maatregel van bestuur een minimum voor de redelijke vergoeding vast te leggen. Wel moet het wetsvoorstel daarvoor zijn aangenomen door beide Kamers en inwerking zijn getreden. Op dat moment kunnen hiervoor bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels aan worden gesteld.
Wat zijn de voordelen van minimumtarieven? Ziet u ook in dat het logischer is om de prikkel te beleggen bij grote energiebedrijven om overschotten van teveel opgewekte stroom goed te benutten, dan bij huishoudens?
In de brief van 1 juli jl. (Kamerstuk 35 239, nr. 363) heb ik aangegeven dat met het oog op consumentenbescherming een grondslag in het wetsvoorstel is opgenomen die het mogelijk maakt regels te stellen aan de redelijke vergoeding. De onderhandelingspositie van kleinverbruikers is immers relatief zwak tegenover grote bedrijven, terwijl een redelijke vergoeding belangrijk is voor de terugverdientijd van hun investering in zonnepanelen.
Op termijn is het wenselijk dat meer marktwerking ontstaat en dat een kleinverbruiker zelf kan bepalen aan wie en tegen welke prijs diegene de zelf geproduceerde en ingevoede elektriciteit wil verkopen. Vaststelling van het minimumtarief bij of krachtens algemene maatregel van bestuur biedt de mogelijkheid om geleidelijk meer marktwerking in de tarieven voor ingevoede elektriciteit te introduceren. Daardoor krijgen de energieleveranciers de gelegenheid om concurrentiemodellen te ontwikkelen voor invoeding zonder dat dat voor grote schokeffecten zorgt in de consumententarieven en de businessmodellen voor investeringen in zonnepanelen. Ik ben voornemens de minimumvergoeding geleidelijk te verlagen om marktwerking te bevorderen. Daarbij houd ik de terugverdientijden in het oog.
Ik ben van mening dat het belangrijk is dat ook huishoudens de prikkel hebben om zelf opgewekte elektriciteit goed te benutten. Om het voordeel tijdens en na afbouw van de salderingsregeling zo groot mogelijk te houden, kunnen huishoudens inzetten op zoveel mogelijk gelijktijdige opwekking en verbruik van de opgewekte elektriciteit, bijvoorbeeld door de (af)wasmachine overdag te laten draaien.
Hoe ziet u de relatie tussen minimumtarieven en de rol van thuis- en buurtbatterijen?
De afbouw van de salderingsregeling zorgt voor een prikkel om het eigen verbruik achter de meter te verhogen, wat de markt voor thuis- en buurtbatterijen ten goede komt. Wanneer het minimum van de redelijke vergoeding vastgelegd is op 80 procent van het kale leveringstarief, geeft dit een kleinere prikkel om thuis- en buurtbatterijen aan te schaffen dan wanneer het minimum van de redelijke vergoeding lager ligt. Om deze reden ben ik voornemens de minimumvergoeding op termijn geleidelijk te verlagen, waarbij ik de terugverdientijden in het oog zal houden.
Het bericht ‘ING te druk met witwasonderzoek, weert stichtingen en verenigingen |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Wat vindt u ervan dat stichtingen en verenigingen in ieder geval tot het einde van het jaar geen bankrekeningen kunnen openen bij ING?1
Ten eerste vind ik het van belang dat iedereen in Nederland, inclusief verenigingen en stichtingen, toegang heeft tot een betaalrekening. Dat betekent niet dat elke bank alle klanten hoeft aan te nemen. Het betekent wel dat men in ieder geval bij een bank terecht moet kunnen. Ik vind het daarbij ook belangrijk dat instellingen transparant zijn over hoe zij omgaan met bepaalde klanten. ING geeft aan dat de bank op dit moment vanwege personele uitdagingen bij de bank tijdelijk geen stichtingen en verenigingen als klant aanneemt. Deze tijdelijke stop bij ING heeft implicaties voor de keuzevrijheid voor stichtingen en verenigingen. Tegelijk is dit volgens ING een tijdelijke maatregel en zijn er wel mogelijkheden om bij andere instellingen een rekening te openen.
Bent u het ermee eens dat het kunnen openen van een bankrekening essentieel is voor nieuwe stichtingen en verenigingen om hun activiteiten voor de samenleving uit te gaan oefenen en dat zij er dus veel last van kunnen hebben als zij door banken worden geweerd?
Het hebben van een bankrekening is – niet alleen voor stichtingen en verenigingen – nodig om deel te kunnen nemen aan onze samenleving. Banken spelen hier een belangrijke rol in. Ik vind het belangrijk dat zij deze rol ook pakken. Ik heb op dit bericht na, geen signalen ontvangen dat het voor stichtingen en verenigingen momenteel onmogelijk is een bankrekening te openen. Het is wel voorstelbaar dat het tijdelijk inlassen van een klantenstop door een grootbank zoals ING impact heeft op de toegang tot het betalingsverkeer voor stichtingen en verenigingen. Ik begrijp van ING dat zij maandelijks ongeveer 300 aanvragen van verenigingen en stichtingen ontvangt, waarvan normaliter 90% wordt geaccepteerd. Tot in ieder geval het einde van het jaar neemt ING geen nieuwe aanvragen in behandeling. ING heeft verder aangegeven de dienstverlening aan het maatschappelijk middenveld belangrijk te vinden. Ik ga er daarom van uit dat ING zo snel mogelijk deze dienstverlening zal hervatten.
Waarom wordt volgens u juist de dienstverlening aan stichtingen en verenigingen opgeschort?
Ik begrijp van ING dat het behandelen van aanvragen en het vervolgens doorlopend monitoren van stichtingen en verenigingen relatief veel tijd in beslag neemt ten opzichte van andere rechtsvormen. Dit komt volgens ING onder meer door onduidelijkheid over de activiteiten, bestuurswisselingen en het vaststellen van de uiteindelijke belanghebbenden (ubo’s). ING geeft aan dat een tijdelijke stop op het openen van nieuwe rekeningen aan deze groep voor ING het meest voor de hand ligt, vanwege de capaciteit die deze groep vereist.
In zijn algemeenheid verplicht de Wet ter voorkoming van witwassen en het financieren van terrorisme (Wwft) banken om individueel cliëntenonderzoek uit te voeren en bij een verhoogd risico mitigerende maatregelen te nemen. Zoals ik eerder heb aangegeven – en ook blijkt uit de Leidraad van DNB – volgt niet uit de Wwft dat een verhoogd risico betekent dat de cliënten die dit risico opleveren (categoraal) geweigerd moet worden.2 Weigering van hele groepen klanten door een bank kan juist duiden op een inefficiënt witwas- en terrorismefinancieringsrisicomanagement.3 ING geeft aan dat de tijdelijke stop te maken heeft met het intensievere cliëntenonderzoek dat ING uitvoert voor stichtingen en verenigingen en het gebrek aan capaciteit voor dit cliëntenonderzoek. Door nu een tijdelijke stop in te voeren kunnen achterstanden worden weggewerkt en kan daarna het accepteren van nieuwe stichtingen en verenigingen weer binnen redelijke termijnen worden gerealiseerd, aldus ING.
Wat vindt u ervan dat het uitvoeren van steeds intensievere controles van nieuwe en bestaande klanten op mogelijke witwaspraktijken door banken ten koste gaat van de financiële dienstverlening aan stichtingen en verenigingen?
Zoals gezegd verplicht de Wwft banken om cliëntenonderzoek uit te voeren. Het cliëntenonderzoek door banken dient een belangrijk doel: het voorkomen van misbruik van het financiële stelsel door criminelen. DNB constateerde in 2021 dat de bancaire sector zich de afgelopen jaren veel bewuster is geworden van haar poortwachtersfunctie en concreet werk maakt van het op orde brengen en houden van deze verantwoordelijkheid. Tegelijk stelde DNB vast dat de sector nog veel te doen heeft.4 De bancaire sector dient hierbij wel oog te houden voor toegang tot het betalingsverkeer van klanten. Zo constateert het onderzoek van DNB van 9 september 2022 over de risicogebaseerde aanpak van witwassen5 door banken dat banken hun poortwachtersfunctie in het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering meer risicogebaseerd kunnen inrichten. Een consequente risicogebaseerde aanpak kan tevens positief bijdragen aan de toegang tot het betalingsverkeer. Bij de risicobeoordeling die banken maken dienen de banken zich te baseren op het totaalbeeld van de klant. De juistheid van deze risico-inschatting door banken is van essentieel belang. Een verkeerde inschatting kan twee kanten op werken. Enerzijds kan een te lage inschatting van de risico’s ertoe leiden dat een bank te weinig risicobeheersende maatregelen neemt. Anderzijds kan een te hoge inschatting van de risico’s ertoe leiden dat een bank te veel en te intensieve maatregelen neemt. Dit kan ten onrechte de toegang tot bancaire dienstverlening beperken en kan een aanwijzing zijn voor ineffectieve naleving van de Wwft. Het is van doorslaggevend belang dat de verbeterprogramma’s die bij verschillende banken lopen tot structurele verbeteringen leiden, waaronder een verbetering in de risicogebaseerde aanpak.
Ik ben met de vertegenwoordigers van banken en DNB in gesprek over de risicogebaseerde aanpak van de Wwft en de-risking.6 In de beleidsagenda aanpak witwassen7 heb ik verder aangegeven dat ik de kennisuitwisseling tussen banken en (hoogrisico)sectoren wil bevorderen om zo deze risico-gebaseerde benadering te verbeteren. In eerste instantie dienen hoogrisicosectoren en banken gezamenlijk het gesprek aan te gaan. DNB gaat als opvolging van haar onderzoek ook gesprekken voeren met banken en onderzochte sectoren als onderdeel van het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer.8 Ik vind het belangrijk dat banken ook zelf de dialoog met klantengroepen aangaan. Banken kunnen hun klanten helpen door alleen informatie uit te vragen die gegeven het risico nodig is en uit te leggen waarom die informatie wordt gevraagd. Het is begrijpelijk dat een bank in sommige gevallen om meer informatie vraagt dan voorheen, maar dit kan beter aan de klant worden toegelicht. Klantengroepen en banken kunnen samen kijken naar eventuele witwasrisico’s in een sector en hier mitigerende maatregelen tegenover stellen of kijken of er een onderscheid kan worden gemaakt binnen een sector wat betreft risico’s. Zo hoeft, in dit geval, niet elke stichting of vereniging een intensief cliëntenonderzoek te doorlopen. Ik vind het ook belangrijk dat de bank, indien deze bijvoorbeeld documenten aan het beoordelen is, dit communiceert richting de klant en aangeeft hoe lang zij verwacht hiermee bezig te zijn en spoedig aangeeft welke documenten eventueel ontbreken. Verder zal ik in gesprekken met banken en toezichthouders breed kijken naar eventuele tekenen van uitsluiting van klantengroepen, zodat duidelijk wordt of klantengroepen bij geen enkele bank terecht kunnen en welke oplossing hiervoor nodig is.
Ik heb verder, samen met de Minister van Justitie en Veiligheid, aan de onderzoekers die werken aan de herziening van de National Risk Assessments (NRA’s) gevraagd of het mogelijk is om factoren aan te wijzen of omstandigheden te noemen die maken dat risico’s voor een bepaalde rechtsvorm of binnen en bepaalde rechtsvorm, zoals stichtingen en verenigingen, hoger of lager zijn. Hiermee zouden financiële instellingen hun risicobeoordelingen beter kunnen afstellen op de risico’s per klant. In algemene zin sluit ik aan bij een eerder gemaakte notie dat bonafide vrijwilligersorganisaties, niet tot de hoogste risico-categorie behoren.
Is het volgens u de bedoeling dat banken vanwege hun poortwachtersfunctie een deel van hun essentiële financiële dienstverlening niet meer kunnen uitvoeren?
Zie antwoord vraag 4.
Is het u bekend of meer banken, zoals Rabobank of ABNAMRO, tegen dit probleem aanlopen?
In zijn algemeenheid constateerde DNB dat de sector nog veel te doen heeft.9 Verder begrijp ik dat in algemene zin stichtingen en verenigingen tegen langere doorlooptijden aanlopen dan andere rechtsvormen bij het openen van een rekening. Ik begrijp van de banken dat de aangeleverde stukken van verenigingen en stichtingen soms in kwaliteit te wensen overlaten, waardoor banken hier meer tijd in moeten steken. Mij hebben geen signalen bereikt dat een stichting of vereniging momenteel bij geen enkele bank terecht kan. Wel zijn er eerder banken geweest die een (tijdelijke) stop voor klantengroepen ingelast hebben.10
Zijn er nog meer banken waar verenigingen en stichtingen of andere klanten op dit moment geen bankrekening kunnen openen vanwege de controleverplichtingen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe wilt u borgen dat banken naast hun controleverplichtingen ook hun klanten kunnen blijven bedienen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u hierover met banken in gesprek of wilt u hierover met hen in gesprek gaan?
Zie antwoord vraag 4.