De aangekondigde acties van XR in winkelgebieden met het verspreiden van butaanzuur |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Hoeveel acties van XR zijn er inmiddels geweest waarin butaanzuur werd verspreid en hoeveel zijn er nog aangekondigd?
Tot dusver is bekend dat bij acties in Naaldwijk (op 31 januari 2025) en Nijmegen (op 12 april 2025) butaanzuur is gebruikt. Bij de actie in Naaldwijk is door de politie aangegeven dat tussen de 5 en 10 mensen onwel zijn geworden en dat hulpdiensten hulp hebben verleend. Verder heeft de politie mij laten weten dat bij de actie in Nijmegen een kleine groep mensen last had van rode ogen. Medische zorg door de hulpdiensten was hier niet nodig.
Hoeveel mensen zijn er inmiddels onwel geworden door de verspreiding van butaanzuur door XR en hoe vaak hebben hulpdiensten hiervoor moeten uitrukken?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het verspreiden van butaanzuur op geen enkele wijze wordt beschermd door het demonstratierecht door alle risico’s voor de veiligheid en gezondheid van burgers en dat enkel sprake is van een ordeverstorende actie?
Het gebruik van een chemische stof om een punt te maken keur ik ten zeerste af, zeker omdat is gebleken dat bij eerdere vergelijkbare acties mensen onwel zijn geworden. Maak je punt zonder anderen in gevaar te brengen. Demonstreren moet gebeuren binnen de grenzen van de wet. Geweld gebruiken of intimidatie hoort daar niet bij, dus ook het gebruik van butaanzuur niet. Het jaagt mensen angst aan en tast het gevoel van veiligheid aan.
Deelt u de mening dat het verspreiden van butaanzuur een terroristische daad is? Zo nee, waarom niet?
In het Wetboek van Strafrecht is geen definitie opgenomen van het begrip «terrorisme». Wel is bepaald welke misdrijven kunnen worden aangemerkt als terroristische misdrijven. Daarbij gaat het – kort samengevat – om misdrijven die zijn gepleegd met een terroristisch oogmerk. Het is verder aan het Openbaar Ministerie en uiteindelijk de rechter om te bepalen of er in bepaald geval sprake is van een (terroristisch) misdrijf.
Als een actie tot het verspreiden van butaanzuur vooraf wordt verboden door de burgemeester maar de organisatie roept alsnog op om de actie door te zetten; wat doet het Openbaar Ministerie (OM)? Is hier sprake van opruiing? Zo nee, waarom niet?
Artikel 113 van het Wetboek van Strafrecht kwalificeert opruiing als het oproepen tot deelnemen aan een strafbaar feit. Of er in een specifieke situatie sprake is van opruiing hangt af van de omstandigheden van het geval en is aan het Openbaar Ministerie en uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen.
Onderkent u dat het wenselijk is om alle plekken waar een organisatie aankondigt butaanzuur te verspreiden aan te merken als veiligheidrisicogebied, zodat de politie preventief kan fouilleren; en zo ja, wilt u dan alle lokale driehoeken wijzen op die mogelijkheid?
Ik kan mij voorstellen dat burgemeesters waar mogelijk deze keuze maken. De burgemeester kan, na overleg met de officier van justitie, op grond van de artikel 151b of 174b van de Gemeentewet een veiligheidsrisicogebied aanwijzen bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan.
Onder «wapen» worden overeenkomstig artikel 3 van de Wet wapens en munitie mede verstaan voorwerpen bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen. Daarnaast worden tot «wapens» gerekend voorwerpen waarvan, gelet op hun aard of de omstandigheden waaronder zij worden aangetroffen, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij zijn bestemd om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen en die niet onder een van de andere categorieën van de begripsbepalingen in de Wet wapens en munitie vallen.
Het is aan het Openbaar Ministerie en uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen of butaanzuur in een concreet geval is aan te merken als wapen.
Onder meer via het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid en via de Vereniging van Nederlandse Gemeenten worden gemeenten geïnformeerd over de (juridische) mogelijkheden om veiligheidsrisicogebieden aan te wijzen.
Hebben politie en buitengewoon opsporingsambtenaren (boa's) de juiste bevoegdheden om bij constatering van bezit van butaanzuur dat te confisqueren en mensen te beboeten?
In het algemeen geldt dat de politie bij de openbare-ordehandhaving bevoegd is tot tijdelijke inbeslagneming van goederen die de openbare orde verstoren.1 De burgemeester kan als het gaat om demonstraties het dragen van voorwerpen beperken of verbieden op grond van de Wet openbare manifestaties (Wom) als dit noodzakelijk is ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer of om wanordelijkheden te voorkomen. Het handelen in strijd met een door de burgemeester opgelegde beperking of verbod levert een strafbaar feit op waarbij door de politie kan worden opgetreden.
Het is aan het lokale gezag om toepassing te geven aan deze bevoegdheden in een concrete situatie. Dat geldt ook voor het in beslag nemen van voorwerpen. Voor buitengewoon opsporingsambtenaren geldt dat zij bevoegd zijn om toe te zien op naleving van de voorschriften die zijn gesteld op grond van de Wet openbare manifestaties en handhavend op te treden. Buitengewoon opsporingsambtenaren worden echter niet ingezet in situaties waarin voorzienbaar is dat zich een verstoringen van de openbare orde zullen voordoen. Handhaving van de openbare orde is een taak voorbehouden aan politie.
Klopt het dat naast bezit ook de handel, doorvoer, productie en distributie van butaanzuur is verboden, en dat het OM een opsporingsonderzoek hiernaar kan starten?
Nee, butaanzuur is geen verboden stof in de zin van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën.
Klopt het dat het verspreiden van butaanzuur in overdekte winkelcentra onder de Public Order Act in het Verenigd Koninkrijk is verboden, en kunt u nagaan hoe hier strafrechtelijk, bestuursrechtelijk en civielrechtelijk tegen wordt opgetreden?
Onder de Public Order Act is specifiek het verspreiden van dergelijke zuren niet verboden.
Kunt u nagaan hoeveel zogenaamde demonstranten in België en Frankrijk zijn vervolgd en berecht voor het verspreiden van butaanzuur?
Ik heb deze gegevens vooralsnog niet kunnen achterhalen. Het is op dit moment niet te zeggen of deze gegevens beschikbaar en vergelijkbaar zijn.
Welke mogelijkheden hebben winkeliers om hun schade te verhalen na verspreiding van butaanzuur? Bent u bereid deze mogelijkheden te vereenvoudigen? Kunnen de kosten die winkeliers maken voor extra beveiligingsmaatregelen op organisatie van de actie en/of de daders worden verhaald?
Indien sprake is van een misdrijf en een dader wordt geïdentificeerd, kan het slachtoffer zich als benadeelde partij voegen in het strafproces om zo zijn schade te verhalen. Als in het vonnis de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd, int het CJIB de schadevergoeding voor het slachtoffer bij de dader. Het slachtoffer hoeft dat niet zelf te doen. In het geval sprake is van schade in verband met een onrechtmatige daad kan ook civielrechtelijk worden verhaald.
De oproep van Stichting Donorkind tot persoonlijk geïnformeerd worden vanwege overschrijdingen aantal donorkinderen per donor |
|
Julian Bushoff (PvdA), Wieke Paulusma (D66) |
|
Karremans |
|
![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat sinds 2004 in meerdere gevallen de beroepsrichtlijn voor het maximum aantal kinderen per donor is overschreden?1
Ja, hiervan ben ik op de hoogte. Ik heb uw Kamer op 14 april 2025 een brief2 gestuurd over dit onderwerp.
Kunt u aangeven hoeveel behandelingen tussen 2004 en heden zijn geregistreerd bij het College donorgegevens kunstmatige bevruchting (Cdkb)? Bij hoeveel behandelingen is sprake van een overschrijding van het maximum aantal kinderen/gezinnen per donor? Hoeveel kinderen treft dit en hoeveel donoren zijn hierbij betrokken?
Klinieken hebben vanaf 2004 tot 2018 gewerkt met de beroepsrichtlijn van maximaal 25 nakomelingen per donor. Sinds 2018 is deze richtlijn aangepast naar maximaal 12 gezinnen per donor. Om verwarring te voorkomen bij het bepalen of sprake is van een overschrijding van deze richtlijn van het maximumaantal nakomelingen per donor, is als uitgangspunt het maximum van 25 nakomelingen per donor genomen. Zowel voor als na 2018 was immers het doel om het aantal nakomelingen per donor te beperken.
Het is niet exact vast te stellen hoeveel kinderen betrokken zijn bij de geconstateerde overschrijdingen. Het CdkB registreert namelijk behandelingen en geen kinderen. Met een behandeling wordt hier bedoeld een doorgaande zwangerschap. Dit is een zwangerschap van minstens 12 weken. Donorkinderen worden niet geregistreerd in het register van het Cdkb. Naar schatting gaat het om een groep van ongeveer 3.000 personen.
Erkent u dat de beroepsnorm (sinds 1992 maximaal 25 kinderen, sinds 2018 maximaal twaalf gezinnen) is ingesteld om risico's op onbedoelde incestueuze relaties tussen genetisch verwanten, verspreiding van genetische aandoeningen en psychische belasting en bij donorkinderen en donoren, alsmede bijbehorende identiteitsvraagstukken bij donorkinderen te beperken?
Ja, dit erken ik. Dat er overschrijdingen zijn geconstateerd, is ernstig. Door de gewijzigde Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (Wdkb) kan in de toekomst gelukkig worden voorkomen dat er grote verwantschapsnetwerken ontstaan als de donorconceptie via een Nederlandse kliniek plaatsvindt.
Erkent u dat hier sprake is van een belangenconflict, omdat klinieken (financieel) baat hebben bij een grotere hoeveelheid behandelingen in tegenstelling tot donorkinderen, donoren en ouders?
Ik erken dat sprake kan zijn van belangenconflict maar heb deze in mijn contact met de klinieken niet opgemerkt en heb ook geen reden aan te nemen dat hiervan sprake is.
Er zijn verschillende verklaringen voor de geconstateerde overschrijdingen:
Door de gewijzigde Wdkb kan in de toekomst gelukkig worden voorkomen dat de geldende norm van maximaal 12 moeders per donor niet wordt nageleefd.
Acht u het gepast dat mensen, bij een medische behandeling waarbij gemaakte afspraken met zorgverleners zijn geschonden, enkel via een algemeen persbericht hiervan kennisnemen en niet actief worden geïnformeerd door de klinieken, zoals Stichting Donorkind aangeeft?2
Zoals ik in mijn brief van 14 april 2025 heb aangegeven is samen met het Cdkb, de SIG Gameetdonatie van de NVOG en Fiom door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport besproken hoe de betrokkenen het beste kunnen worden geïnformeerd over de overschrijdingen van de beroepsrichtlijn. Hierbij is rekening gehouden met wat praktisch en juridisch mogelijk is. De klinieken en het Cdkb zijn verantwoordelijk voor de communicatie richting alle betrokkenen. Hierin heb ik een faciliterende rol willen aannemen.
Om alle betrokkenen – donorkinderen, vrouwen en donoren – zo spoedig mogelijk uniform te informeren, zal in ieder geval uiterlijk op 1 mei 2025 op de websites van alle klinieken algemene informatie te vinden zijn over de inwerkingtreding van de WdkB en over de overschrijdingen van de beroepsrichtlijn die aan het licht zijn gekomen. Het CdkB heeft op 15 april jl. een bericht5 op de website geplaats. Voor vrouwen en donoren geldt dat in de informatie op de websites van de klinieken en de CdkB wordt beschreven hoe zij contact kunnen opnemen met de kliniek waar zij zijn behandeld of hebben gedoneerd, als zij informatie willen over hun persoonlijke situatie. De kliniek zal hen dan informeren of in hun geval sprake is van een overschrijding van het maximumaantal nakomelingen per donor en zo ja, hoe groot die overschrijding is. Donorkinderen die ouder zijn dan 16 jaar kunnen terecht bij het Cdkb voor meer informatie over de overschrijdingen. Donoren kunnen eveneens contact opnemen met het Cdkb om informatie te verkrijgen over het aantal geregistreerde behandelingen waar zij bij betrokken zijn.
Het heeft de voorkeur betrokkenen persoonlijk te benaderen door middel van een brief verzonden door de klinieken waar de vrouwen zijn behandeld of donoren hebben gedoneerd. Aangezien het echter om zeer privacygevoelige informatie gaat is het van belang dat voor het verzenden van de brieven gebruik gemaakt wordt van actuele adresgegevens. Fertiliteitsklinieken die zijn aangesloten bij ziekenhuizen hebben veelal een autorisatiebesluit waarmee zij de actuele adresgegevens kunnen achterhalen in de Basisregistratie Personen (BRP), ziekenhuizen hebben deze autorisatie omdat zij ten alle tijden de actuele adresgegevens van patiënten moeten kunnen inzien. Dat geldt echter niet voor alle fertiliteitsklinieken en er zijn ook fertiliteitsklinieken die geen onderdeel van een ziekenhuis zijn. Wanneer een kliniek geen autorisatiebesluit heeft, is het praktisch niet mogelijk om het BRP te raadplegen. Dergelijke klinieken kunnen dus niet in het BRP om daar gegevens uit te halen. Een autorisatiebesluit kan door de kliniek worden aangevraagd via de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (RvIG), dit proces kan enkele maanden in beslag nemen.
Klinieken met een BRP-autorisatie zullen de vrouwen en de donoren waar sprake is van een overschrijding van de beroepsrichtlijn persoonlijk benaderen, waarbij rekening wordt gehouden met het recht op het niet weten. Een overschrijding van de richtlijn raakt betrokkenen persoonlijk, mede gezien de mogelijke impact van het hebben van een groot verwantschapsnetwerk. Bij dergelijke gevoelige zaken is persoonlijke communicatie van groot belang. Ik vind het daarom belangrijk dat de klinieken die nog geen BRP-autorisatie hebben deze alsnog aanvragen, zodat ook zij de betrokken vrouwen en donoren proactief en persoonlijk kunnen benaderen. Ik heb daarover gesproken met de SIG gameetdonatie, die de klinieken zal adviseren deze autorisatie aan te vragen. Tevens ga ik met de RvIG in gesprek over de mogelijkheden van het aanvragen van deze BRP-autorisatie aanvragen, het belang daarvan en het belang om dit daar waar mogelijk snel te realiseren.
Deelt u de mening dat in geval van overschrijding van de normen donorkinderen, ouders en donoren actief, persoonlijk en transparant zouden moeten worden benaderd? Zo ja, welke maatregelen bent u hiertoe bereid te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze wilt u garanderen dat de beroepsnormen in de toekomst gewaarborgd worden?
Op 1 april 2025 is de herziene Wdkb in werking getreden. De belangrijkste wijziging is dat vanaf dat moment het Cdkb centraal kan monitoren dat het sperma van één donor bij maximaal 12 vrouwen kan worden gebruikt. Hierdoor kan worden voorkomen dat er grote verwantschapsnetwerken ontstaan. Voorheen was dit niet mogelijk omdat er geen grondslag was om de donorgegevens die de klinieken registreerden met elkaar te vergelijken. Ter voorbereiding op deze wijziging is het registratiesysteem van het Cdkb aangepast. Voordat een kliniek behandelingen met de geslachtscellen van een donor mag uitvoeren, moet de kliniek eerst bij het Cdkb een «donorcode» aanvragen. Deze code hoort bij één specifieke donor. Aan deze donorcode worden «moedercodes» gekoppeld; een code voor elke vrouw die behandeld wordt met de geslachtscellen van de betreffende donor. Per donor zijn er maximaal 12 moedercodes beschikbaar. Per 1 april 2025 mag een kliniek een behandeling met gedoneerde geslachtscellen alleen uitvoeren als zij beschikt over een donorcode en een daarbij behorende (gereserveerde) moedercode.
Weet u hoeveel van de in Nederland gebruikte donoren (ook) actief in het buitenland gebruikt worden?
Nee, hierop heb ik noch de Cdkb zicht.
Acht u het wenselijk dat het aantal gezinnen per donor wel wordt beperkt binnen Nederland, maar onbeperkt en oncontroleerbaar blijft via internationale spermabanken?
Nee, ik vind dit niet wenselijk. Ikzelf en mijn voorganger hebben op Europees niveau bij herhaling gepleit voor het maken van afspraken over het aantal nakomelingen per donor.
Bent u, mede in het licht van de motie tegen massadonatie die in oktober 2024 unaniem door de Kamer werd aangenomen, bereid om maatregelen te onderzoeken die het gebruik van sperma uit het buitenland reguleren in lijn met de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (Wdkb) ingegaan per 1 april 2025?
Mijn hoop is dat massadonatie zowel nationaal als internationaal zal afnemen door 1) voorlichting door klinieken aan wensouders vooraf aan de fertiliteitsbehandeling, 2) beschikbare betrouwbare informatie via het Landelijk informatiepunt donorconceptie (LIDC) en Fiom, 3) de aandacht van de media, 4) discussies binnen Europa over allerlei onderwerpen rond donorconceptie en 5) de debatten hierover in de samenleving. Op die manier kunnen er (internationaal) breed gedragen normen ontwikkeld worden. Nederland zal zich blijven inzetten om massadonatie in het kader van donorconceptie in diverse gremia binnen Europa te agenderen. Ook onderzoek ik wat er mogelijk is op het terrein van wetgeving, anders dan de Wdkb. Zo onderzoek ik of via artikel 5 van het wetsvoorstel Wet zeggenschap lichaamsmateriaal maatregelen kunnen worden getroffen om massadonatie tegen te gaan. Echter, massadonatie in internationaal verband kan niet via Nederlandse wetgeving worden voorkomen. Het is bovendien van belang oog te hebben voor eventuele onbedoelde, negatieve gevolgen van aanvullende wetgeving. Het wettelijk verbieden van het gebruik van buitenlandse donoren kan er bijvoorbeeld toe leiden dat wensouders voor een behandeling naar het buitenland gaan of een spermadonor via internet zoeken. Dit kan betekenen dat het donorkind uiteindelijk niet kan beschikken over zijn afstammingsinformatie. Daarnaast speelt ook de beperkte mogelijkheid tot handhaving van bijvoorbeeld een verbod op donderen in de privésfeer of buitenlands doneren.
Welke andere stappen onderneemt u om de belangen van toekomstige donorkinderen, ouders en donoren te beschermen?
Nederland zal zich blijven inzetten om massadonatie in het kader van donorconceptie in diverse gremia binnen Europa te agenderen. Ook onderzoek ik wat er mogelijk is op het terrein van wetgeving, anders dan de Wdkb. Bijvoorbeeld via artikel 5 van het wetsvoorstel Wet zeggenschap lichaamsmateriaal waarin mogelijk maatregelen kunnen worden getroffen om massadonatie tegen te gaan. Ik ben en blijf daarnaast in gesprek met de verschillende belangengroepen: Stichting Donorkind, Stichting Priamos, Stichting Meer dan gewenst en Stichting BamMam. Met hun input werk ik daar waar mogelijk aan het verder beschermen, maar ook het goed informeren en ondersteunen van alle betrokkenen.
Bent u bekend met het bericht waaruit blijkt dat de stekende tbs’er Malek F. meermaals onbegeleid verlof kreeg, dat de adviescommissie hierbij geen risico’s zag en dat meerdere waarschuwingen van slachtoffers daarbij zijn genegeerd?1
Ik ben bekend met het artikel waarnaar wordt verwezen in de voetnoot.
Kunt u tot in detail uitleggen waarom de adviescommissie groen licht gaf voor het verlof van deze terrorist, die zondag 6 april een man met een Joodse achtergrond met messteken ernstig verwondde?
Hoewel ik in principe geen uitspraken doe over individuele casussen, hecht ik eraan u in algemeenheid erover te informeren dat verschillende aannamen in het artikel niet op feiten berust zijn.
Los daarvan kan ik u ten aanzien van de procedure rondom de beoordeling van verlofaanvragen het volgende toelichten. De procedure voor het verlenen van verlof met steeds meer vrijheden is zeer zorgvuldig opgebouwd. De veiligheid van de samenleving is het belangrijkste uitgangspunt bij het toetsen of iemand op verlof mag. Een tbs gestelde gaat pas met verlof als vanuit risicotaxatie en professioneel oordeel van de behandelaars de kans op recidive of terugval beheersbaar wordt geacht. Bovendien worden verlofaanvragen getoetst door een onafhankelijk adviescollege. Verlof is een belangrijk onderdeel van de behandeling van een tbs-gestelde.
Kunt u aangeven wanneer u de goedkeuring voor het verlof van deze veroordeelde terrorist heeft gegeven?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn na aanleiding van alle incidenten bij deze kliniek eerder dit jaar de verloven opnieuw geëvalueerd? Zo nee, waarom niet?
Zorgvuldige toetsing van verlofaanvragen door het Adviescollege Verloftoetsing tbs (AVT) moet het risico op incidenten tijdens verloven verkleinen. Helaas kan -ondanks deze zorgvuldige toetsing- nooit honderd procent voorkomen worden dat er een incident plaatsvindt. Incidenten tijdens verloven worden altijd geëvalueerd. Daarbij kan een incident gevolgen hebben voor de verlofmachtiging van een tbs-patiënt. Daarnaast wordt een incident ook betrokken bij de behandeling. Bij onttrekking aan het verlof (wanneer een patiënt langer dan 24 uur afwezig is) wordt de machtiging ingetrokken.
Hoe beoordeelt u het verlof in het licht van de constatering die de rechter in 2018 deed, namelijk dat deze terrorist «radicale en extremistische gedachten» had, hij tijdens een steekpartij in 2018 «Allahu akbar» riep en op Facebook schreef dat «alle ongelovigen moeten lijden»?
Ik verwijs naar mijn antwoord bij vragen 2 en 3.
Kunt u uitleggen waarom er niets is gedaan met de waarschuwingen van zijn slachtoffers, die stellen: «Wij wisten dat hij opnieuw zou toeslaan en hebben hiervoor gewaarschuwd»?
Ik ga niet in op individuele casussen en verwijs naar mijn antwoord bij vragen 2 en 3. Desalniettemin wil ik naar aanleiding van deze vraag toelichten dat het een vast onderdeel van het verlofproces en de verlofaanvraag is dat het belang en de veiligheid van de slachtoffers meegewogen worden. In gevallen kan ook sprake zijn van het opleggen van een contact- of gebiedsverbod ten behoeve van het slachtoffer als bijzondere voorwaarde bij het verlof.
Wie houdt u verantwoordelijk voor het falen van de adviescommissie?
Nogmaals: ik ga niet in op individuele gevallen. In algemene zin wil ik u meegeven dat tbs Nederland veiliger maakt, omdat het bijdraagt aan het voorkomen van recidive. In de tbs worden de moeilijkste patiënten van ons land behandeld. Patiënten die een ernstig strafbaar feit hebben gepleegd. Het eerlijke verhaal is: hoe zorgvuldig we ook omgaan met de veiligheid van de samenleving, er kan niet honderd procent worden uitgesloten dat sporadisch incidenten plaatsvinden met deze moeilijke groep. Indien het voorkomt dat een tbs-patiënt een delict pleegt tijdens de behandeling, wordt daar altijd aangifte van gedaan. Het is aan het OM om te beslissen over strafrechtelijke vervolging.
Deelt u de mening dat de aanslag in de Van Mesdagkliniek een terroristische daad is, dat Malek F. hiervoor vervolgd moet worden en levenslang in de cel moet verdwijnen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat terroristen zoals Malek F. nooit en te nimmer verlof mogen krijgen en vrij de straat op mogen worden gestuurd?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vragen 2 en 3. Daarbij geldt dat het aan de rechter is om een straf te bepalen en dat het aan DJI is om deze uit te voeren. Bij een tbs-maatregel geldt dat verlof onderdeel is van de tbs-behandeling.
Bent u bereid om na dit eindeloos falen de verlofregeling op de schop te doen en te schrappen voor tbs’ers?
Daar ben ik niet toe bereid. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2, 3 en 7.
De wijziging in eigenaarschap van Fox Crypto en het prioriteitsaandeel van Invest-NL |
|
Jimme Nordkamp (PvdA) |
|
Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Waarom is gekozen om een prioriteitsaandeel te verwerven via Invest-NL in plaats van dat de Minister van Financiën de aandeelhoudersrol vervult? Wat zijn de voor- en nadelen van de gekozen constructie ten opzichte van een prioriteitsaandeel in handen van de Minister van Financiën?
Invest-NL beschikt, evenals de Minister van Financiën, over de kennis en ervaring die nodig is voor het beheer van het prioriteitsaandeel. Beide beschikken ook over een uitgebreid netwerk om een lid voor de Raad van Commissarissen af te vaardigen. In het besluitvormingsproces zijn ook de opties van het direct houden van het prioriteitsaandeel door de Staat, middels een staatsdeelneming of beleidsdeelneming, aan de orde geweest.
Ik heb vanwege de urgentie en de daarmee samenhangende noodzakelijke snelheid van handelen, in relatie tot het reeds gestarte verkooptraject, gekozen om aan Invest-NL het verzoek te doen om een prioriteitsaandeel te verwerven in Fox Crypto. Vanwege deze redenen heb ik het afwegingskader, «Aangaan en afstoten van deelnemingen», zoals opgenomen in de Nota Deelnemingenbeleid rijksoverheid 2022, niet toegepast.1
Een van de wettelijke taken van Invest-NL is om op verzoek van de Staat een aandelenbelang aan te houden indien daarmee voor de Staat een wezenlijk economisch belang gemoeid is. Ik heb Invest-NL verzocht een prioriteitsaandeel te verwerven op basis van artikel 4, eerste lid, onderdeel e, van de Machtigingswet Invest-NL. Invest-NL heeft hier vervolgens na een eigenstandige professionele afweging toe besloten.
Hoe groot is het belang dat Invest-NL heeft verworven in Fox Crypto?
Invest-NL heeft een prioriteitsaandeel in Fox Crypto verworven. Het prioriteitsaandeel is niet vrij verhandelbaar en heeft een nominale waarde van 1 euro. Zoals aangegeven in de Kamerbrief vertegenwoordigt het prioriteitsaandeel voornamelijk een niet-financiële waarde. Zo verleent het de houder – Invest-NL – bepaalde rechten, waarmee het onder meer kan toezien op besluiten in de bedrijfsvoering, om te waarborgen dat deze niet nadelig zijn voor de Nederlandse belangen.
Heeft u andere bedrijven op het oog om een aandeel in te verwerven in verband met het strategische belang van deze bedrijven? Zo ja, welke? Zo nee, wat maakt Fox Crypto dan uniek ten opzichte van andere bedrijven met strategische waarde voor de autonomie en weerbaarheid van Nederland?
De diensten en producten van Fox Crypto zijn van wezenlijk economisch en strategisch belang voor de Nederlandse Staat. Dat was voor mij reden om het verzoek aan Invest-NL te doen een positie als prioriteitsaandeelhouder te nemen. In het algemeen kan ik zeggen dat wij onze strategische afhankelijkheden van marktpartijen nauwgezet volgen en afwegen of dit aanleiding geeft tot handelen. Indien er aanleiding is tot handelen zal bekeken worden welke instrumenten hierbij gepast zijn, mede aan de hand van het Afwegingskader Aangaan Staatsdeelnemingen, en het gewenste effect opleveren. Bij relevante ontwikkelingen zal de Kamer op passende wijze hierover geïnformeerd worden.
Het artikel ‘VU laat pro-Palestina demonstratie toe tijdens belangrijk tentamen: ‘Neem koptelefoon mee’' |
|
Patrick van der Hoeff (PVV) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «VU laat pro-Palestina demonstratie toe tijdens belangrijk tentamen: «Neem koptelefoon mee»»?1
Ja
Hoe duidt u de beslissing van de VU om overlast toe te staan ten koste van een belangrijk toetsingsmoment?
Vooraf wil ik aangeven dat het geen besluit van de Vrije Universiteit (VU) was om overlast toe te staan, maar dat zij hiermee geconfronteerd zijn als gevolg van een demonstratie. Ik heb navraag gedaan bij de VU over het verloop van de gebeurtenissen. De VU heeft via social media kennisgenomen van een aankondiging van een demonstratie op het VU campusplein (datum 9 april om 12.30 uur). De protestactie was niet formeel aangemeld bij de VU. De VU heeft voorafgaand aan de demonstratie contact gehad met politie en de gemeente. De VU heeft vervolgens geïnventariseerd welke consequenties de demonstratie zou hebben voor de voortgang van onderwijs, tentamens, promoties. Naar aanleiding hiervan zijn diverse onderwijsactiviteiten verplaatst naar een andere locatie of een ander moment.
Aan het campusplein was op 9 april een digitale toetsfaciliteit gehuurd door een externe organisatie voor een landelijk tentamen dat niet kon worden verplaatst. De VU heeft de externe organisatie vooraf in kennis gesteld dat overlast als gevolg van de demonstratie niet uit te sluiten viel. Het advies waaraan het artikel in de Telegraaf refereert, is gegeven door deze externe organisatie aan de deelnemers aan het landelijk tentamen en niet door VU. De VU heeft in de voorbereiding aanvullende maatregelen genomen om indien nodig aangepast deurbeleid te voeren en aan crowd control te doen.
Is dit een proportionele invulling van de verantwoordelijkheid die het VU bestuur heeft om zorg te dragen voor een veilige leer- en werkomgeving en het demonstratierecht?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven heeft de VU diverse onderwijsactiviteiten verplaatst naar een andere locatie of een ander moment en daarmee invulling gegeven aan haar verantwoordelijkheid. De digitale toetsfaciliteit was die dag gehuurd door een externe organisatie voor een landelijk tentamen dat niet kon worden verplaatst. De externe organisatie heeft daarover zelf de deelnemers aan het tentamen geïnformeerd.
Ziet u al de vruchten van de gesprekken die u, naar eigen zeggen, met regelmaat voert met universiteiten inzake «de complexe situaties waarvoor zij staan»? Met andere woorden, lijken er meer rechtvaardige beslissingen te worden genomen, of blijft men de storende en gevaarlijke manifestaties van pro-Palestina groeperingen dulden?
Ik zie dat de colleges van bestuur professioneel opereren in de omgang met protestacties en dat de politie, gemeenten en universiteitsbesturen elkaar in de lokale driehoek steeds sneller en beter weten te vinden. Bovendien blijven de colleges van bestuur leren door de situaties te evalueren, informatie te delen met elkaar over wat ze zien tijdens protesten en leren zij van elkaar.
De colleges van besturen staan voor de complexe uitdaging om zowel de academische vrijheid, de vrijheid van meningsuiting en het demonstratierecht te waarborgen, alsook zorg te dragen voor een veilige en toegankelijke studie- en werkomgeving in hun op openheid en toegankelijkheid gerichte instellingen. Daarin trekken zij gezamenlijk op door richtlijnen op te stellen, afspraken te maken met de lokale driehoek, beleid te ontwikkelen, ervaringen te delen en transparant te zijn over de leerpunten die er ook zeker zijn.
Bent u van plan om in gesprek te gaan met het VU over dit voorval, indien u dat nog niet bent?
Ik ben hierover met de VU in gesprek gegaan en heb informatie ingewonnen over het genoemde voorval. Ik zie verder geen aanleiding om met de VU hierover door te spreken.
De inzet van het kabinet voor de versobering van de Algemene Bestuursdienst (ABD) |
|
Sander van Waveren (NSC) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat de beslisnota bijgevoegd bij de Kamerbrief «Hervormingsagenda voor versobering van de Algemene Bestuursdienst (ABD)» (Kamerstuk 31 490, nr. 360) onvoldoende inzicht geeft in de afweging om tot de maatregelen zoals voorgesteld in de Kamerbrief te komen?
In de genoemde beslisnota staan geen afwegingen beschreven. In deze beantwoording zal ik dit zoveel mogelijk inkleuren, maar merk ik ook op dat de genoemde maatregelen tot versobering van de Algemene Bestuursdienst momenteel nog worden onderzocht. Ik informeer u voor het zomerreces over de uitkomsten daarvan.
Kunt u nader toelichten hoe het verkleinen van de ABD-doelgroep bijdraagt aan versobering van de ABD, zoals is voorgesteld in het regeerprogramma? Deelt u de mening dat het verkleinen van de ABD-doelgroep geen versobering is, maar slechts een organisatorische hervorming? Zo nee, waarom niet?
Bij de maatregel om de schalen 15 (deels) niet meer onder de ABD te laten vallen wordt dienstverlening (werving, ondersteuning bij de selectie en loopbaanbegeleiding) voor deze functies mogelijk decentraal belegd bij de departementen. De functies zelf maken nu reeds onderdeel uit van de formatie van de departementen. De impact van de maatregel wordt op dit moment onderzocht. Deze maatregel is niet zozeer gericht op bezuiniging maar ik verwacht wel dat deze maatregel leidt tot substantiële versobering van de dienstverlening door de ABD.
Welke veranderingen voorziet u voor de HR-afdelingen van de afzonderlijke departementen als gevolg van het schrappen van schaal 15 uit de ABD-doelgroep?
De impact van de optie om de schalen 15 niet meer onder de ABD te laten vallen wordt op dit moment verkend. Daarbij worden gesprekken gevoerd met de departementen en met uitvoeringsorganisaties. Verschillende MD-taken, waaronder de werving en selectie voor deze functies zullen in dat geval gedaan moeten worden door de departementen zelf. De uitkomsten van de verkenning komen terug in de brief die ik voor het zomerreces naar uw Kamer stuur.
Kunt u ingaan op het voorziene effect in doorstroming naar de ABD-doelgroep als gevolg van het schrappen van schaal 15 uit de ABD-doelgroep? Kunt u ingaan op de gevolgen van deze maatregelen voor instroom in en selectie voor de ABD-functies? Wordt er ook gekeken naar externe instroom? Zo ja, hoe wordt daarbij naar generieke expertises, zoals omschreven in het opleidingsprogramma, gekeken?
Een voorwaarde die ik heb gesteld bij de optie om schalen 15 niet meer onder de ABD te laten vallen is dat er rijksbreed zicht blijft op de kwaliteit van het management en op talentvolle medewerkers die de potentie hebben om door te groeien naar topfuncties. Ook geldt als voorwaarde dat er voor de schalen 15 centraal ontwikkelaanbod moet blijven op leiderschap en ambtelijk vakmanschap. Daarmee moet de kwaliteit van de in- en doorstroom in de ABD geborgd worden. Voor voldoende externe instroom op de schalen 15 zullen departementen zelf verantwoordelijk zijn. DGABD houdt dan nog zicht op externe instroom op de schalen 16 tot en met 19.
Draagt het verkleinen van de ABD-doelgroep volgens u bij aan de bezuinigingsopgave voor de Rijksdienst? Zo ja, op welke manier? Zo nee, welke maatregelen zouden volgens u kunnen bijdragen aan zowel de versobering van de ABD als aan de bezuinigingsopgave voor de Rijksdienst?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u ingaan op de keuze waarom er wordt voorgesteld om medewerkers in schaal 15 niet meer onderdeel te laten zijn van de ABD-doelgroep, terwijl in uitvoeringsorganisaties medewerkers in schaal 15 op eindverantwoordelijke functies zitten? Heeft u overwogen om niet op basis van salarisschalen, maar op basis van organisatierollen onderscheid te maken? Zo ja, waarom is gekozen voor onderscheid op basis van salarisschalen?
Als onderdeel de verkenning naar de optie om de schalen 15 niet meer onder de ABD te laten vallen, worden gesprekken gevoerd met uitvoeringsorganisaties, o.a. om te toetsen of zij zelf de dienstverlening aan de mensen in deze schalen kunnen verzorgen. Hierbij is een voorwaarde dat er rijksbreed zicht blijft op de kwaliteit van het management en talentvolle medewerkers die de potentie hebben om door te groeien naar topfuncties, juist ook om de uitwisseling tussen beleid, uitvoering en toezicht zo vroeg mogelijk onderdeel te laten zijn van de loopbaan van toekomstig (top)management. Ik heb niet overwogen om de functies in schalen 15 bij uitvoeringsorganisaties uit te zonderen van deze maatregel omdat de dienstverleningsafspraken met de ABD in het verleden zijn gericht op leidinggevende functies met personele verantwoordelijkheden en salarisschaal niveau 15 en niet op basis van eindverantwoordelijkheid.
Kunt u deze vragen uiterlijk 22 april aanstaande beantwoorden, zodat de antwoorden betrokken kunnen worden bij het commissiedebat Functioneren Rijksdienst op 24 april aanstaande?
Ja.
Het bericht ‘Ouders die kind van school houden vanwege geloofsovertuiging worden niet meer vervolgd’ |
|
Arend Kisteman (VVD) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in het Algemeen Dagblad van 5 april 2025 getiteld «Ouders die kind van school houden vanwege geloofsovertuiging worden niet meer vervolgd»1?
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Klopt het dat ouders die zonder toestemming hun kinderen thuishouden uit religieuze of andere motieven niet langer vervolgd worden door het Openbaar Ministerie? Hoe beoordeelt u dit nieuws?
Dit klopt deels. Het OM heeft laten weten zaken waarin op formele gronden ten onrechte een beroep op de vrijstelling wegens richtingsbezwaren wordt gedaan, zoals beroepen voor kinderen die al ingeschreven hebben gestaan op een school, nog wel te vervolgen. De overige zaken met betrekking tot deze vrijstelling vervolgt het OM inderdaad niet meer omdat de wettelijke bepalingen met betrekking tot richtingsbezwaren verschillend worden geïnterpreteerd. Dit komt bijvoorbeeld tot uiting in de jurisprudentie. Hieruit komt geen eenduidige lijn naar voren en dit leidt naar het oordeel van het OM tot een onvoorspelbare uitkomst van strafrechtelijke procedures. Omdat de wettelijke bepalingen verschillend worden geïnterpreteerd kan er sprake zijn van ongelijke behandeling. Onder deze omstandigheden meent het OM dat het niet langer verantwoord is om strafrechtelijke vervolging voort te zetten, behoudens de zaken waarin op formele gronden ten onrechte een beroep op de vrijstelling wegens richtingsbezwaren wordt gedaan. Ik betreur dat het OM zich genoodzaakt ziet om dit besluit te nemen en ben aan het bezien welke mogelijkheden er zijn om te zorgen dat ook deze kinderen onderwijs krijgen.
Deelt u de zorgen dat het niet strafrechtelijk vervolgen van het ongegrond thuishouden van leerplichtige kinderen een precedent schept voor bredere onttrekking aan de leerplicht, op basis van ideologische of religieuze overtuigingen? Vindt u dit wenselijk?
Ik deel de zorg dat door het ontbreken van handhaving een ongewenste groei van het aantal vrijstellingen kan ontstaan. Deze zorgen heb ik ook met het OM gedeeld. Het OM deelt de zorgen over het stijgend aantal thuiszitters. Daarbij geeft het OM aan dat de strafrechtelijke handhaving veelal niet het effect heeft dat kinderen weer naar school gaan. Een mogelijke groei van het aantal leerlingen dat geen onderwijs krijgt, vind ik niet wenselijk en daarom wil ik elk alternatief overwegen dat ertoe leidt dat deze kinderen wel onderwijs krijgen.
Acht u het denkbaar dat meer ouders hun kinderen thuis gaan houden nu er geen consequenties tegenover staan? Hoe verhoudt zich dit bericht met de eerdere zorgen die verschillende gemeenten vorig jaar hebben geuit over een forse toename van kinderen die niet naar school gaan?2
Een mogelijke toename van het aantal beroepen op vrijstellingen vanwege richtingsbezwaren door het ontbreken van handhaving acht ik denkbaar. Dat komt bovenop de groei van het aantal leerlingen dat om verschillende redenen thuiszit. De zorgen van gemeentes deel ik. Mijn uitgangspunt blijft onverminderd dat ieder kind naar school moet gaan, behoudens die gevallen waar op grond van de wet vrijstelling voor is verkregen, en dat alleen in zeer uitzonderlijke gevallen vrijstelling van de leerplicht mogelijk zou moeten zijn.
Heeft het Openbaar Ministerie richting uw departement of uzelf gecommuniceerd over dit besluit? Zo ja, heeft zij aangegeven op basis van welke overwegingen is besloten om deze vervolgingen te staken?
Het OM functioneert ten aanzien van de strafoplegging in strafzaken zelfstandig en onafhankelijk. Het OM heeft niet direct richting mijn departement over dit besluit gecommuniceerd voorafgaand aan de bekendmaking.
Ik heb naderhand kennis kunnen nemen van het besluit en de overwegingen die hieraan ten grondslag liggen, deze staan weergegeven onder het antwoord op vraag 1. Ook heeft het OM met een persbericht toelichting gegeven. De wenselijkheid van de strafrechtelijke status van de Leerplichtwet is in meer algemene zin het meest recentelijk aan de orde geweest in het beleidsoverleg Leerplicht met Ingrado, OCW, JenV en gemeenten van november 2024. Ik had bij voorkeur voorafgaand aan het besluit alternatieven voor handhaving voor deze groep kinderen onder de Leerplichtwet ontwikkeld. Op dit moment worden alle opties in kaart gebracht, om er voor te zorgen dat het recht op onderwijs van ieder kind invulling krijgt.
Op welke manier heeft u gereageerd op het voornemen van het Openbaar Ministerie? Bent u voornemens om het Openbaar Ministerie aan te spreken op hun besluit?
Het OM functioneert ten aanzien van de strafoplegging in strafzaken zelfstandig en onafhankelijk. Dat neemt niet weg dat ik mijn zorgen over het besluit heb gedeeld met het OM. Ik ben aan het bezien welke mogelijkheden er zijn om kinderen die zonder toestemming thuiszitten vanwege bezwaren die voortkomen uit de geloofsovertuiging of levensopvatting van hun ouders, ook naar school te krijgen. Vanuit het belang van het beschermen van het recht op onderwijs van kinderen wil ik daarbij elke optie op tafel en ik kijk daarbij ook naar de motie Kwint/Westerveld die de regering oproept de vrijstellingsmogelijkheid te schrappen.3
Hoe verhoudt het besluit van het Openbaar Ministerie zich tot de leerplichtwet? Betekent dit dat artikelen 26 en 28 dode letters zijn?
Het besluit van het OM, dat als toegelicht onder het antwoord op vraag 1 tot stand is gekomen, en het op dit moment ontbreken van andere handhavingsmogelijkheden maakt de uitvoering van de Leerplichtwet 1969 minder effectief. De artikelen 26 en 28 zijn nog altijd van toepassing en het OM zal ten dele ook handhaven op situaties waarin de vrijstelling vanwege richtingsbezwaren niet is ontstaan (zie ook het antwoord op vraag 2). Het besluit betekent evenwel dat niet iedere mogelijke overtreding meer vervolgd wordt.
Deelt u de mening van de vereniging van leerplichtambtenaren dat stoppen zonder alternatief de handvaten om toe te zien op het recht op onderwijs weg doen vallen? . Bent u bekend met de «kaders» waarover het Openbaar Ministerie richting de vereniging van leerplichtambtenaren heeft gecommuniceerd? Wat houden deze kaders in?
De leerplicht is samen met toegankelijk onderwijs het middel om het recht op onderwijs voor alle kinderen te waarborgen. Ik deel de opvatting van Ingrado in zoverre dat het recht op onderwijs door het stoppen van de strafrechtelijke handhaving en het ontbreken van andere handhavingsmogelijkheden minder goed kan worden gegarandeerd. Ik blijf dat onwenselijk vinden en ik wil met alle betrokken partijen in gesprek over de mogelijkheden.
Welke mogelijkheden heeft u om toe te zien op de naleving van de leerplicht? Bestaan er naast strafrechtelijke vervolging nog andere middelen om hand te haven, zoals via het bestuursrecht?
De handreiking gebaseerd op het wettelijk kader voor formele vereisten wordt gedeeld op de site van Ingrado en houdt in dat het OM nog wel gaat vervolgen bij formele tekortkomingen. Ingrado en OM zullen gemeenten adviseren op eenduidige wijze deze procedure op grond van het wettelijk kader te volgen.
In hoeverre kan de Minister van Onderwijs artikel 27 van de leerplichtwet inzetten om te handhaven op het ongegrond thuishouden van leerplichtige kinderen? Is hij voornemens om dit vaker te doen, nu het Openbaar Ministerie niet langer overgaat tot strafrechtelijk vervolgen?
Dit ben ik nog aan het bezien; samen met het OM, Justitie en Veiligheid, VNG en Ingrado kijk ik ook naar andere mogelijkheden. Voor de zomer informeer ik u hierover.
Zijn er volgens u alternatieven voor strafrechtelijke vervolging denkbaar? Zo ja, welke? Welke wijzigingen in wetgeving zouden hiervoor nodig zijn?
Dat artikel voorziet in boetes die kunnen worden opgelegd aan schoolhoofden. Het artikel schept geen mogelijkheid om boetes op te leggen aan ouders vanwege onterecht gebruik van de vrijstelling.
Houden gemeenten, als toezichthoudende overheid, cijfers bij over het aantal kinderen dat jaarlijks vanwege religieuze overtuigingen van school wordt gehouden? Zijn die cijfers u bekend?
Op dit moment wordt in een breder kader gekeken naar wat de meest effectieve manier is om het leerrecht voor ieder kind te borgen. In dat verband onderzoek ik ook welke opties een wetswijziging vereisen. Voor de zomer informeer ik uw Kamer over mijn inzet op dit onderwerp.
Hoe wordt gecontroleerd of kinderen die thuis worden gehouden vanwege religieuze overtuigingen enig onderwijs krijgen?
In de leerplichttelling wordt jaarlijks per gemeente doorgegeven hoeveel absoluut en relatief verzuim er is. Ook het aantal vrijstellingen wordt geregistreerd. Deze telling wordt ook gedeeld met uw Kamer. Het aantal vrijstellingen is de afgelopen jaren gestegen. In 2023–2024 zijn er 2475 vrijstellingen vanwege richtingsbezwaren ontstaan, waar dat in 2019–2020 nog om 1280 vrijstellingen ging.
Wat is de stand van zaken rond het voorgenomen Wetsvoorstel waarborgen thuisonderwijs? Ziet u door het besluit van het Openbaar Ministerie dat u meer urgentie moet geven aan dit wetsvoorstel binnen de wetsprioritering van het ministerie Onderwijs, Cultuur en Wetenschap?
Daar vindt op dit moment geen controle op plaats en om te borgen dat iedere leerling onderwijs krijgt moet dat veranderen. Ik vind het heel belangrijk om inzichtelijk te krijgen of deze kinderen onderwijs krijgen en op de kwaliteit hiervan. Daarom werk ik aan een wetsvoorstel om dat te veranderen.
Deelt u de mening dat we te allen tijde het belang van de leerling voorop moeten zetten en dat een verdere toename van kinderen die niet naar school gaan zeer onwenselijk is en voorkomen moet worden?
Dat wetsvoorstel was in voorbereiding. December jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de pilot die eerst zou worden uitgevoerd, voor het wetsvoorstel wordt afgerond en aan uw Kamer kan worden voorgelegd.4 In het licht van recente gebeurtenissen bezie ik hoe een en ander zich tot elkaar verhoudt. De potentiële stijging van het aantal leerlingen met een vrijstelling vraagt snel om een adequate aanpak, waarbij het belang van het kind en het recht op onderwijs voorop staan. Ik kom hier voor de zomer op terug.
Het artikel ‘Kanker door mRNA-prikken’ |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Is het u bekend dat er steeds meer studies zijn die een verband laten zien tussen de mRNA-vaccinaties en kanker?1
Ik ben bekend met het artikel waarnaar verwezen wordt. Er is geen wetenschappelijk bewijs voor een verband tussen mRNA-vaccinaties en kanker.
Bent u bijvoorbeeld bekend met de Nederlands-Duitse studie, waaraan artsen uit het Nijmeegse Radboudumc meewerkten, over de effecten van het Pfizer-vaccin op het immuunsysteem?2 3
Ik ben bekend met de studie.
Bent u bekend met de studie in het tijdschrift Vaccines in mei 2023 over verzwakking van het immuunsysteem na herhaalde mRNA-vaccinatie?4
Ik ben bekend met de studie. In het onderzoek wordt geen verzwakking van het immuunsysteem aangetoond, maar wordt een hypothese beschreven. De auteurs benadrukken het hypothetische karakter van hun artikel en stellen dat er nog experimenteel onderzoek dient plaats te vinden om de hypothese te bevestigen of te weerleggen.
Bent u bekend met de recente peerreviewed studie, in het tijdschrift Molecular Systems Biology, waarin de mRNA-vaccins worden gelinkt aan genetische veranderingen die een ontstekingsreactie kunnen veroorzaken, die kan leiden tot kanker en auto-immuunziekten?5
Ik ben bekend met het onderzoek. In dit onderzoek wordt de conclusie getrokken, net als in de studie van Föhse et al (3), dat de mRNA-vaccins tegen COVID-19 niet alleen de verwachte (adaptieve) immuunrespons tegen SARS CoV-2 opwekken, maar ook tijdelijk veranderen hoe het aangeboren immuunsysteem (innate immune response) reageert op ziekteverwekkers. De onderzoekers stellen dat dit kan leiden tot een bredere bescherming tegen andere niet-gerelateerde infectieziekten. Er wordt in het artikel niet gesproken over genetische veranderingen, kanker of auto-immuunziekten.
Bent u bekend met de wetenschappelijke publicatie van onderzoekers uit Portland (VS) en Barcelona, die eind 2023 verscheen met als titel:Sars-cov-2-vaccinatie en de multi-hit hypothese van oncogenese en waarin met de term multi-hit wordt verwezen naar vaccins die op verschillende manieren kanker kunnen bevorderen?6
Ik ben bekend met deze publicatie. In dit artikel wordt op basis van literatuuronderzoek de hypothese onderzocht dat sommige COVID-19-vaccins kanker kunnen bevorderen bij kankerpatiënten. Hiermee waarschuwen de auteurs voor potentiële -nog niet onderzochte of bewezen- gevaren van mRNA-vaccins specifiek bij kankerpatiënten. In de conclusie stellen ze dat onderzoek deze hypothese nog moet bewijzen of weerleggen.
Bent u bekend met het interview van de Amerikaanse chirurg, kankerspecialist en wetenschapper Patrick Soon-Shiong met de Amerikaanse journalist Tucker Carlson, waarin Soon-Shiong stelt dat agressieve vormen van kanker voor het eerste worden geconstateerd onder steeds jongere mensen, en waarin hij stelt dat zowel het sars-cov-2-virus als de mRNA-prikken waarschijnlijk de oorzaak zijn?7
Ik ben bekend met het interview.
Bent u bekend met de oproep gedaan door artsen wereldwijd, waaronder het Nederlandse Artsen Collectief, van december 2024, waarin de gezondheidsautoriteiten worden opgeroepen de covid-prikken te staken, gezien de vele ernstige bijwerkingen die zijn gemeld, en het zeer verontrustende risicoprofiel van de prikken?8
Ik ben bekend met de oproep. Zoals mijn ambtsvoorganger in reactie op schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga) van 30 december 20229, 26 januari 202310 en 23 april 202311 en op schriftelijke vragen van het lid Van Houwelingen (FvD) van 19 december 202212 heeft aangegeven, is er wereldwijde wetenschappelijke consensus over de veiligheid en effectiviteit van de COVID-19-vaccins. Instellingen als het CBG, het RIVM en Lareb houden nieuw onderzoek over veiligheid en effectiviteit nauwlettend in de gaten. Ik zie geen aanleiding om het zetten van COVID-19-vaccinaties te staken.
Vindt u het verantwoord dat de Gezondheidsraad ondanks al deze alarmerende geluiden de Nederlandse bevolking eind maart opnieuw heeft opgeroepen het komend najaar een mRNA-prik te halen tegen covid? En dat hiervoor speciaal zorgmedewerkers worden uitgenodigd?9
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 7.
Bent u bereid om een onafhankelijk onderzoek te laten instellen naar de relatie tussen mRNA-prikken en kanker? Zo ja, kan zo’n onderzoek plaatsvinden vóór de volgende prikronde in het najaar? Zo nee, waarom niet?
De veiligheid van COVID-19-vaccins is uitgebreid onderzocht en beoordeeld door verschillende onafhankelijke wetenschappelijke instanties, waaronder het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) en de Gezondheidsraad. Ik zie geen aanleiding om extra onderzoek te laten uitvoeren.
Vindt u niet dat er meer bekendheid moet worden gegeven aan het vele onderzoek waaruit blijkt dat de mRNA-prikken ernstige gezondheidsrisico’s met zich meebrengen, zodat mensen zelf een afweging kunnen maken of zij dergelijke risico’s willen lopen?10
Zoals door mijn ambtsvoorganger eerder aangegeven in antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Van Haga van 5 juli 202315, is feitelijke en toegankelijke informatie over de COVID-19-vaccins belangrijk voor het maken van een weloverwogen keuze. De communicatie over de werking van vaccins en mogelijke bijwerkingen is daarom steeds open en transparant. Deze informatie wordt ook altijd aangepast naar de meest recente wetenschappelijke bevindingen.
Geheime en onwettige detentieplaatsen in Nederland |
|
Michiel van Nispen |
|
Struycken , Coenradie , David van Weel (minister ) |
|
Hoe belangrijk is volgens u het uitgangspunt dat personen slechts gedetineerd mogen worden volgens de regels, vastgelegd in wetten en verdragen, die onder andere met zich meebrengen dat detentie slechts mag plaatsvinden op officieel erkende en gecontroleerde plaatsen?
Dat is zeer belangrijk. Gedetineerden moeten er in elke situatie op kunnen vertrouwen dat hun detentie veilig, zorgvuldig en humaan ten uitvoer wordt gelegd met toepassing van geldende wet- en regelgeving.
Wie gaf er opdracht advocaat Weski op de sluiten op een niet wettige en geheime locatie? Welke argumentatie lag daar precies aan ten grondslag? Welke wetten en regels zijn hier overtreden?
Zoals gebruikelijk ga ik niet in op individuele zaken. Dat betekent dat ik ook hier zo min mogelijk in ga op de details van de individuele zaak. In algemene zin geldt dat de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) namens mij gedetineerden plaatst in een inrichting. In uitzonderlijke situaties kan ervoor worden gekozen om gedetineerden op een afgeschermde wijze te plaatsen. Dit kan het geval zijn als dit bijvoorbeeld vanuit veiligheidsoverwegingen noodzakelijk is. Deze afweging vindt plaats op basis van de op dat moment beschikbare informatie van bijvoorbeeld het Openbaar Ministerie of de politie. Er wordt afgeschaald zodra dat mogelijk wordt geacht.
Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer van 7 april jl.1 heb aangegeven, had de Inspectie van Justitie en Veiligheid (IJenV) echter wel op de hoogte moeten zijn van deze afgeschermde locatie. Eind 2024 heeft de DJI hierover afspraken gemaakt met de IJenV. Deze afspraken zijn aanvullend op de reguliere werkwijze tussen DJI en de IJenV en zien met name op praktische zaken die nodig zijn om afscherming te kunnen waarborgen bij het uitoefenen van toezicht. Daarnaast moet er ook bij een afgeschermde locatie een Commissie van Toezicht (CvT) zijn ingesteld en moeten er huisregels zijn. Dit was niet geregeld. Het instellen van een CvT voor deze locatie bevind zich in een vergevorderd stadium. Daarnaast worden, op basis van het reguliere model, huisregels vastgesteld voor deze vorm van detentie.
Zoals ook reeds uit mijn brief blijkt, hebben de IJenV en de DJI mij bevestigd dat de DJI in deze casus uitzonderlijk veel in het werk heeft gesteld om de negen dagen durende periode van afgeschermde detentie op een verantwoorde, veilige en humane manier vorm te geven. Zo heeft betrokkene haar advocaat kunnen ontvangen en dagelijks gesproken met een medewerker van de DJI over haar welzijn.
Waarom is op dat moment geen enkele toezichthouder geïnformeerd over het feit dat zij op deze locatie gedetineerd werd?
Er rust geen verplichting op DJI om toezichthouders te informeren over individuele plaatsingen. In de reguliere werkwijze tussen de IJenV en de DJI wordt de IJenV hier dan ook niet over geïnformeerd. Bij een plaatsing waarbij rekening wordt gehouden met extreme veiligheidsrisico’s worden zo min mogelijk partijen geïnformeerd om de veiligheid en afscherming van alle betrokkenen zo goed mogelijk te waarborgen. Wel moet de IJenV op de hoogte zijn van alle detentielocaties, ook die afgeschermd zijn. Dat was niet het geval ten tijde van detentie van betrokkene. Er zijn inmiddels afspraken gemaakt tussen de IJenV en de DJI die o.a. zien op het vormgeven van toezicht door de IJenV op deze afgeschermde vorm van detentie.
Hoe is het mogelijk dat de Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: Inspectie) überhaupt niet op de hoogte was van het bestaan van deze detentielocatie in Nederland?
Dit was een zeer uitzonderlijke situatie, waarbij gebruik is gemaakt van een detentielocatie die vrijwel nooit wordt ingezet. Het is echter van belang dat – ook in een dergelijke bijzondere situatie – onafhankelijk toezicht kan worden uitgeoefend. Hiertoe zijn inmiddels afspraken gemaakt (zie ook antwoord op vraag 2).
Wie was er op dat moment wél op de hoogte van het bestaan van deze geheime detentieplaatsen?
Vanwege veiligheidsredenen kan ik hier niet inhoudelijk op ingaan.
Ik hecht eraan te benadrukken dat een gedetineerde altijd, ook in het geval van afgeschermde detentie, in contact kan blijven met zijn of haar raadsman. Een gedetineerde is dan ook altijd in staat om telefonisch contact te onderhouden met de advocaat en de advocaat op locatie te ontvangen voor bezoek.
Hoeveel vaker is het voorgekomen dat iemand is overgebracht naar een onbekende of niet officieel erkende en gecontroleerde locatie? Kunt u specifieker zijn dan «een enkele keer» «in de afgelopen decennia» zoals u schrijft in uw brief aan de Kamer? Welke redenen waren hiervoor in die gevallen?
Plaatsing op een afgeschermde aangewezen detentielocatie is zeer uitzonderlijk. Vanuit veiligheidsoverwegingen kan ik geen aantallen noemen.
Kunt u uitsluiten dat er meer geheime detentieplaatsen zijn in Nederland? Zo nee, op welke plaatsen zijn deze er nog meer?
Vanuit veiligheidsoverwegingen kan ik niet ingaan op het aantal afschermde detentielocaties en de betreffende locaties daarvan. De IJenV is op dit moment op de hoogte van alle locaties die door DJI kunnen worden ingezet voor dit doel.
Wat vindt u ervan dat de Inspectie in het boek van mevrouw Weski heeft moeten lezen dat dit was gebeurd en niet al veel eerder en op andere wijze hierover was geïnformeerd?
Zoals aangegeven bij antwoord op vraag 2 had de IJenV op de hoogte moeten zijn van deze afgeschermde detentielocatie.
Waarom merkt u in uw Kamerbrief op dat de Inspectie «normaliter niet wordt geïnformeerd over individuele plaatsingen, ook niet als deze plaatsvinden op een afgeschermde locatie», maar dat het in deze specifieke situatie wel voor de hand had gelegen om de Inspectie te informeren over deze plaatsing? In welke gevallen zal dit in de toekomst dan wel gebeuren?
Vanwege de gevoeligheid van deze zaak had het voor de hand gelegen om de inspectie te informeren dat gebruik werd gemaakt van een afgeschermde detentielocatie.
Anders dan bij de andere reguliere detentielocaties, waren daar nog geen aparte afspraken over gemaakt. Dit was een zeer uitzonderlijke situatie (zie antwoord vraag 4). Voor alle andere detentielocaties geldt dat deze bekend waren en zijn bij de IJenV. Hier gelden de reguliere afspraken rondom het houden van toezicht.
De IJenV zal geïnformeerd worden als een afgeschermd locatie wordt ingezet. Hiertoe zijn naar aanleiding van de afgeschermde detentie van betrokkene eind 2024 aanvullende afspraken over gemaakt tussen de IJenV en de DJI onder andere rondom het detineren op een afgeschermde wijze en het houden van toezicht hierop.
Bent u bereid te waarborgen dat voortaan de Inspectie altijd geïnformeerd zal worden als een persoon geplaatst wordt op een niet-reguliere of afgeschermde detentielocatie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat in de toekomst in alle gevallen (in ieder geval richting de toezichthoudende partijen) transparantie bestaat over waar een persoon is, er toezicht kan worden uitgeoefend op de locatie en het welzijn van de betrokkene, en een persoon altijd een klachtmogelijkheid heeft over de behandeling, de locatie of de omstandigheden?
Ik vind het zeer belangrijk dat onafhankelijk toezicht wordt uitgeoefend. Ook als de uitzonderlijke situatie zich voordoet waarbij een gedetineerde vanwege veiligheidsrisico’s op een afgeschermde plek wordt gedetineerd.
De IJenV wordt niet geïnformeerd over individuele plaatsingen. De IJenV wordt wel geïnformeerd als een afgeschermde locatie wordt ingezet. De IJenV is inmiddels wel op de hoogte van alle locaties die door de DJI kunnen worden ingezet. Hiermee vallen alle locaties en gedetineerden onder het bereik van de IJenV. Daarnaast zal de DJI zorgdragen dat elke detentielocatie beschikt over een CvT en dat er huisregels zijn vastgelegd en bekend worden gemaakt aan de gedetineerden op die locatie.
Zoals ik ook in mijn brief van 7 april jl. aan uw Kamer heb benoemd ben ik de IJenV erkentelijk voor hun brief. Deze brief heeft geleid tot verbeterde werkafspraken tussen de DJI en de IJenV en de inrichting van een CvT voor deze bijzondere en uitzonderlijke vorm van detentie.
De herbeoordeling van bouwtechnische rapporten als grond voor een besluit «op norm» door ander bouwtechnisch bureau |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
van Marum |
|
![]() |
Kunt u een update geven over de uitvoering van de motie-Bikker over het waarborgen dat een herbeoordeling van een bouwtechnisch rapport als grond voor een besluit «op norm» altijd uitgevoerd wordt door een ander bouwtechnisch bureau, als een bewoner dat verzoekt?
Ik maak een herbeoordeling van een bouwtechnisch rapport als grond voor een besluit op-norm voor de zomer van 2025 mogelijk met NCG. Ik creëer daar nu de juiste inhoudelijke en juridische randvoorwaarden voor. Dat is nodig, omdat het een aanvullende stap is op de reguliere processen nadat alle opties zijn uitgeput en er voor de bewoner nog geen oplossing is gevonden.
Hoeveel herbeoordelingen hebben er inmiddels plaatsgevonden?
Er hebben op dit moment nog geen herbeoordelingen plaatsgevonden door een ander bouwtechnisch bureau, zoals bedoeld met de motie-Bikker.
Kunt u bevestigen dat verzoeken om herbeoordeling van een rapport door een ander bouwtechnisch bureau zijn afgewezen door de Nationaal Coördinator Groningen (NCG), omdat nog niet de volledige bezwaar- en beroepsprocedure is doorlopen? Wat vindt u hiervan?
Het is mogelijk dat dit gebeurt. Ik vind het namelijk belangrijk dat gebruik wordt gemaakt van de bestaande mogelijkheden voor bewoners om hun recht te halen en dat daar een logische volgordelijkheid in zit, anders verstoren we de reguliere processen en ontstaat er een onwenselijke stapeling van processen. Daarmee wordt het onoverzichtelijk wanneer bewoners ergens recht op hebben en kan het proces stroperig worden. Daarom werkt het proces van beoordelingen als volgt:
Op deze manier heeft NCG de mogelijkheid om de zorgen van bewoners op een mensgerichte manier weg te nemen en gehoor te geven aan de stem van de bewoner. Daarnaast is de bezwaar- en beroepsfase een belangrijk middel om de rechten van bewoners te borgen, feitelijk duidelijk te krijgen waar het geschil om gaat en het geschil te beslechten.
Kunt u nogmaals helder uiteenzetten waarom u het noodzakelijk acht de volledige bezwaar- en beroepsfase te doorlopen alvorens een herbeoordeling door een ander bouwkundig bureau te laten uitvoeren?
Zie ook mijn antwoord op vraag 3. Ik vind het wenselijk en ordentelijk om eerst de volledige bezwaar- en beroepsfase te doorlopen. Er zijn verschillende momenten in de reguliere processen waarin een bewoner zorgen of vragen over een beoordelingsrapport kan adresseren, zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 3. In de praktijk worden zorgen van bewoners veelal weggenomen tijdens de bezwaarfase. Ik vertrouw daarom op de werking van de reguliere processen die mede met dank aan uw Kamer zijn ingericht en op het stelsel van rechtsbescherming. Voor de bewoners die toch nog twijfels overhouden na het doorlopen van de verschillende stappen, vind ik het wenselijk een vangnet te creëren met de mogelijkheid tot herbeoordeling conform motie-Bikker. Dat is wat ik met dit proces beoog.
Herinnert u zich uw uitspraak «Als in deze herbeoordeling fouten worden geconstateerd, kan de beoordeling volledig opnieuw worden uitgevoerd door een ander bureau. Ik verwacht echter niet dat daarmee de uitkomst van veel op-norm beoordelingen zal veranderen, omdat er al een zorgvuldig proces aan vooraf is gegaan»? (Kamerstuk
Ja, ik sta nog steeds achter mijn uitspraak dat er al een zorgvuldig proces aan vooraf is gegaan. In mijn brief aan uw Kamer van 13 maart jl.2 heb ik aangegeven een onafhankelijk onderzoek naar de kwaliteit van de beoordelingsrapporten te laten doen door het ACVG. Dat onderzoek is gestart. Ik wacht die resultaten af en zal u daarover informeren. Daarmee wil ik onzekerheid op grotere schaal wegnemen en dat zal meer duidelijkheid geven over mijn verwachting die hopelijk voor de bewoners uitkomt. Zo niet, dan zal ik passende maatregelen treffen waarover ik uw Kamer zal informeren.
Ja, zoals ik ook heb aangegeven in mijn brief van 4 december 2024,3 onderschrijf ik deze intentie.
Onderschrijft u de intentie van de vraagsteller en de strekking van de motie om het herbeoordelingsverzoek als instrument in handen van gedupeerden te laten fungeren om vertrouwen te herwinnen en het versterkingsproces menselijker en milder te maken?
Zoals ik heb toegelicht onder de beantwoording van vraag 3 en 4, zijn er al verschillende stappen om de kwaliteit van de beoordelingsrapporten te borgen en te toetsen. Het staat een bewoner daarnaast altijd vrij om een herziening van het besluit aan te vragen indien er sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden. Het bestaan van een laatste vangnet, waarin een bewoner een herbeoordeling kan aanvragen na al deze stappen in het proces te hebben doorlopen, vind ik een passend sluitstuk op dat proces. Het draagt bij aan het vertrouwen van de bewoner, maar zorgt ook voor definitieve duidelijkheid.
Denkt u dat het laten uitvoeren van een second opinion nádat alle procedures zijn doorlopen kan leiden tot een makkelijker en daardoor menselijker procedure?
Nee, ik deel deze mening niet omdat ik vertrouw op de reguliere processen en deze niet wil verstoren. Zie ook mijn antwoord op vraag 3 en 4.
Deelt u de mening dat het in het licht van de bekend geworden gebrekkige kwaliteit van bouwtechnische beoordelingsrapporten als grond voor versterkingsbesluiten wenselijk is deze herbeoordeling eerder in het proces te laten uitvoeren?
Nee, dat erken ik niet. Zie ook mijn antwoorden op vraag 3 en 4. Er zijn al verschillende instrumenten om de kwaliteit van de beoordelingsrapporten te borgen en te toetsen. Er zijn ook verschillende informelere manieren, waarin NCG met de bewoner in gesprek gaat. De bewoner kan zich daarin ook laten bijstaan door een onafhankelijk deskundige, bijvoorbeeld een bouwkundig adviseur. Ook in de bezwaarfase zal er altijd samen met de bewoner worden gekeken naar een oplossing, dat is maatwerk en de bewoner staat daarin centraal. De oplossing kan daarin tot stand komen via een informeel traject. Daarbij kan de bewoner kosteloos worden ondersteund. De inzet is er altijd op gericht om in gesprek te blijven met de bewoner en op een informele manier tot een passende oplossing te komen. Een herbeoordeling laten uitvoeren zonder eerst zorgvuldig samen met de bewoner uit te zoeken waar mogelijke verschillen van inzicht zitten, vind ik niet wenselijk. Ik vind de herbeoordeling wel een passend vangnet als sluitstuk op dat proces.
Erkent u dat het eerder laten uitvoeren van een herbeoordeling een ingewikkelde en langdurige bezwaar- en beroepsfase kan voorkomen, omdat de NCG en de bewoner het dan reeds in een eerder stadium eens zijn over de onderliggende rapporten voor besluiten? Erkent u dat dit tijd en kostbare procedures kan voorkomen?
Zie mijn antwoord op vragen 3, 4 en 9.
Erkent u dat het eerder laten uitvoeren van een herbeoordeling een ingewikkelde en langdurige bezwaar- en beroepsfase kan voorkomen en daarmee bijdraagt aan een constructieve houding, in plaats van dat de NCG en bewoners opnieuw tegenover elkaar komen te staan?
Zie mijn antwoord op vraag 9.
Wilt u met de NCG in gesprek treden om de herbeoordeling van een bouwtechnische beoordelingsrapport reeds bij het opleveren van het initiële rapport mogelijk te maken, in plaats van na het doorlopen van de bezwaar- en beroepsfase?
Het bericht dat 15 hulpverleners zijn vermoord door het Israëlische leger |
|
Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Door Israël gedode hulpverleners waren wel herkenbaar, blijkt uit video»1, en de reactie op dit nieuws van het Rode Kruis?2
Ja.
Wat is uw reactie op dit nieuws, en deelt u met de vragenstellers dat het in koele bloeden doden van hulpverleners een oorlogsmisdaad is?
Strijdende partijen zijn te allen tijde verplicht onderscheid te maken tussen burgers en burgerobjecten enerzijds en strijders en militaire doelen anderzijds. Rechtstreekse aanvallen op burgers, onder wie humanitaire hulpverleners, zijn in strijd met het humanitair oorlogsrecht. Humanitaire hulpverlening en humanitaire hulpgoederen moeten door de strijdende partijen worden ontzien en beschermd.
Nederland veroordeelt de Israëlische aanval op het medische hulpkonvooi op 23 maart jl. in het zuiden van de Gazastrook. Hulpverleners mogen nooit een doelwit zijn van aanvallen. Dit standpunt van het kabinet is onderstreept tijdens de ontbieding van de Israëlische ambassadeur op 9 april 2025. Ook is toen benadrukt dat een grondig en onafhankelijk onderzoek moet plaatsvinden.
Wat heeft u gedaan om uw stelling in Buitenhof van 6 april jongstleden dat snel onderzoek nodig is naar deze aanval op hulpverleners kracht bij te zetten? Welk onderzoek kan wanneer verwacht worden?
Tijdens de ontbieding van de Israëlische ambassadeur op 9 april 2025 is benadrukt dat het kabinet de aanval op hulpverleners veroordeelt en dat een grondig en onafhankelijk onderzoek moet worden uitgevoerd. Het Israëlische leger publiceerde op 20 april jl. een verklaring over het onderzoek dat is uitgevoerd over deze aanval op hulpverleners. De Israëlische legerleiding heeft op basis van dit onderzoek besloten de verantwoordelijke brigadecommandant een reprimande te geven en de betrokken bataljonscommandant uit zijn functie te ontheffen. Dit onderzoek is inmiddels overgedragen aan de militaire aanklager voor opvolging. Nederland zal conform de motie Kahraman/Ceder (21 501-02, nr. 3107) in Europees verband oproepen tot een internationaal onderzoek.
Onderschrijft u de noodzaak om consequenties in te stellen voor Israël, zodat soortgelijke aanvallen op hulpverleners in de toekomst niet onbestraft blijven? Zo ja, welke concrete maatregelen of sancties overweegt u ten aanzien van Israël?
Sinds het verbreken van het staakt-het-vuren op 18 maart jl. is de situatie in de Gazastrook verder verslechterd. De aanhoudende Israëlische blokkade van humanitaire hulp en elektriciteit zorgt voor grootschalig leed. Ook de beslissing van het Israëlische veiligheidskabinet om de operatie in de Gazastrook uit te breiden draagt niet bij aan het duurzaam beëindigen van het conflict. Daarnaast is de situatie op de Westelijke Jordaanoever verder verslechterd. Grootschalige Israëlische militaire operaties op bezette Westelijke Jordaanoever in combinatie met kolonistengeweld zorgen eveneens voormeer instabiliteit en menselijk leed. Ook de uitspraken van kabinetsleden over de (permanente) (her)bezetting van (delen van) de Gazastrook, Westelijke Jordaanoever, Syrië en Libanon zijn onacceptabel. Dit samenstel aan ontwikkelingen heeft het kabinet genoodzaakt tot het zetten van verdere stappen. Ik heb daarom aan Hoge Vertegenwoordiger Kallas laten weten dat ik een evaluatie van de naleving door Israël van artikel 2 van het EU-Israël Associatieakkoord noodzakelijk acht. Hierover is op 7 mei een brief naar uw Kamer gestuurd (uw kenmerk 32 623, nr. 352).
Overweegt u in het licht van deze aanval aanvullende beperkingen op wapenexport of andere (militaire) samenwerking met Israël?
Het kabinet toetst iedere aanvraag voor de uitvoer van militaire goederen per geval en zorgvuldig aan de Europese wapenexportcriteria. Daar waar een duidelijk risico wordt geconstateerd dat uit te voeren goederen kunnen worden gebruikt voor ernstige schendingen van de mensenrechten of het humanitair oorlogsrecht, wordt een vergunningaanvraag afgewezen.
Sinds 7 oktober 2023 zijn er acht vergunningen met eindgebruik in Israël goedgekeurd. Dit betreft onderdelen voor het Iron Dome luchtafweersysteem (twee vergunningen), schokdempers ten behoeve van containers op marineschepen, testresultaten (op het vlak van brandstofgebruik) en reserveonderdelen (zoals deurpinnen) voor marineschepen (vier vergunningen) en demonstratiematerieel dat na beursdeelname in Nederland weer is geretourneerd naar Israël en waarvan het eindgebruik niet bij de Israëlische krijgsmacht ligt.
Voor de zeven afgewezen vergunningen is na een zorgvuldige toets aan de acht criteria uit het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexportcontrole (EUGS) geconstateerd dat er een duidelijk risico bestaat dat de goederen kunnen worden gebruikt bij het begaan van ernstige schendingen van de mensenrechten of het humanitair oorlogsrecht, of dat het risico op omleiding naar ongewenste eindgebruikers te groot is.
Gelet op deze zorgvuldige individuele toetsing van vergunningaanvragen voor de uitvoer van militaire goederen, ziet het kabinet geen reden voor aanvullende beperkingen op wapenexport naar Israël.
De militaire samenwerking met Israël is eveneens aan strikte voorwaarden verbonden. Deze dient altijd plaats te vinden binnen de internationaal erkende grenzen van voor 4 juni 1967. Dat wil zeggen dat op geen enkele manier wordt samengewerkt in de door Israël bezette gebieden. Daarnaast zijn gezamenlijke Nederlands-Israëlische trainingen in gevechtshandelingen expliciet uitgesloten. Dit is vastgelegd in verschillende Kamerstukken aangaande de defensiesamenwerking met Israël (Kamerstukken II 2021/22, 36 021, nr.6; I 2022/23, 36021). Toekomstige militaire samenwerkingsactiviteiten worden, zoals te doen gebruikelijk, per activiteit zorgvuldig en afzonderlijk bezien.
Deelt u de zorgen over de groeiende wereldwijde dreiging voor hulpverleners, en het feit dat alleen in 2024 al 382 van hen zijn omgebracht? Welke stappen bent u bereid te zetten in reactie hierop?
Berichten over dodelijk geweld tegen hulpverleners, onder meer in de Gazastrook en Soedan, gingen in afgelopen weken de wereld rond. Er lijkt sprake te zijn van een trend van geweld tegen hulpverleners, en dit baart het kabinet ernstig zorgen. Het kabinet maakt de veiligheid van humanitaire hulpverleners daarom tot een prioriteit, zoals beschreven in de Beleidsbrief Ontwikkelingshulp en verder toegelicht in de Kamerbrief Humanitaire Hulp. Hulpverleners moeten hun werk veilig en ongehinderd kunnen uitvoeren en mogen, zoals gezegd, nooit het doelwit zijn van aanvallen.
Welke inzet pleegt Nederland momenteel, bilateraal of internationaal, om de bescherming van hulpverleners in conflictgebieden te versterken?
Het kabinet spant zich in om naleving van het humanitair oorlogsrecht te versterken. Daarnaast zet Nederland zich diplomatiek en programmatisch in voor de bescherming van hulpverleners.
In het verleden droeg Nederland reeds bij aan de totstandkoming van VN-resoluties en resoluties van de Rode Kruis- en Halve Maanbeweging die betrekking hadden op de veiligheid van hulpverleners. Ook in de komende periode zal Nederland op multilateraal gebied aandacht blijven besteden aan het belang van naleving van het humanitair oorlogsrecht, zowel in algemene zin als in relatie tot specifieke contexten zoals de Gazastrook.
Ook op programmatisch gebied werkt Nederland aan de veiligheid van hulpverleners. Zo draagt het kabinet in 2025 extra bij aan het werk van de International NGO-Safety Organisation (INSO). Deze organisatie verzorgt veiligheidstrainingen voor hulpverleners en voorziet hen van actuele informatie over veiligheidsincidenten wereldwijd. Daarnaast steunt Nederland de trainingsprogramma’s van Clingendael die zijn gericht op het versterken van onderhandelingsvaardigheden met oog op humanitaire toegang. In dit kader is ook de Nederlandse financiële en politieke steun voor het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRC) relevant. ICRC is de hoeder van het humanitair oorlogsrecht en onderwijst jaarlijks duizenden militairen en strijders in het humanitair oorlogsrecht. Recent lanceerde ICRC het Global Initiative to Galvanize Political Commitment to International Humanitarian Law dat werd gesteund door Nederland. Dit initiatief beoogt politieke toewijding aan het humanitair oorlogsrecht te vergroten, de naleving ervan te versterken, en concrete aanbevelingen te ontwikkelen voor onder meer de bescherming van civiele infrastructuur en medische voorzieningen.
Kunt u deze antwoorden elk afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Transgender teenager is sixth Russian LGBTQ asylum seeker to die in Dutch detention in three years' |
|
Kati Piri (PvdA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Marjolein Faber (PVV), Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Transgender teenager is sixth Russian LGBT asylum seeker to die in Dutch detention in three years»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht over het tragische overlijden van een bewoonster van het COA. Onze gedachten gaan uit naar haar nabestaanden, medebewoners en de betrokken medewerkers op wie deze verdrietige gebeurtenis een diepe indruk heeft gemaakt.
Bent u het eens met de stelling dat het onacceptabel is dat een minderjarige asielzoeker, die onder toezicht van de Nederlandse overheid staat, zo aan haar lot is overgelaten? Zo nee, waarom niet?
Het past in dit stadium niet om een dergelijke conclusie te trekken. COA en Nidos hebben gezamenlijk een melding gedaan bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid en zullen het incident gezamenlijk evalueren. De uitkomsten hiervan moeten worden afgewacht voordat conclusies kunnen worden getrokken over de vraag hoe dit incident heeft kunnen gebeuren.
Wanneer bent u op de hoogte gesteld van de situatie van Alice S. en welke stappen heeft u toen ondernomen? Heeft u naar aanleiding van haar overlijden contact opgenomen met het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en LGBT Asylum Support? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen heeft u sindsdien ondernomen?
Het departement en mijn voorganger zijn kort na het incident op de hoogte gebracht door het COA. Het COA heeft, zoals reeds vermeld in het antwoord op vraag 2, direct de voorgeschreven vervolgstappen ondernomen. Met externe belangenorganisaties zoals LGBT Asylum Support hebben wij uit privacy oogpunt in principe geen contact over individuele casuïstiek. LGBT Asylum Support heeft naar aanleiding van het overlijden een brandbrief en een open brief verstuurd en zal op beide brieven een reactie ontvangen.
Is het Openbaar Ministerie (OM) inmiddels op de hoogte gesteld van het overlijden van Alice S.? Zo ja, wat is het oordeel van het OM? Zo nee, waarom niet?
Bij een niet-natuurlijke dood wordt het Openbaar Ministerie altijd geïnformeerd. Het OM heeft in deze zaak geen aanwijzingen gezien voor strafbare feiten. Er volgt dus ook geen onderzoek.
Wat is uw reactie op de twaalfde brandbrief van LGBT+ Asylum Support over deze zaak?
Mijn voorganger heeft op 25 april jl. gereageerd op de brief van LGBT Asylum Support inzake het tragische overlijden van een bewoonster van het COA. In die reactie is benadrukt dat dit incident zorgvuldig zal worden onderzocht en dat het COA en Nidos een gezamenlijke melding hebben gedaan bij de Inspecties Gezondheidszorg en Jeugd en Justitie. Dit gebeurt volgens de geldende procedures. Verder is benadrukt dat het van belang wordt geacht dat er wordt gewacht op de uitkomst van het onderzoek of evaluatie voordat er conclusies getrokken kunnen worden.
Bent u voornemens een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de omstandigheden die hebben geleid tot het overlijden van Alice S., zodat duidelijk wordt wat de gemaakte fouten zijn en wat de lessen zijn die geleerd kunnen worden?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2, wordt dit incident volgens de vaste protocollen zorgvuldig geëvalueerd. Het COA en Nidos hebben een melding gedaan bij de relevante Inspecties en zullen alle bijbehorende vervolgstappen ondernemen om grondig te evalueren hoe dit incident heeft kunnen gebeuren, en de eventuele lessen die hieruit getrokken kunnen worden voor de betrokken organisaties.
Acht u het aanvaardbaar dat LHBTIQ+-asielzoekers hier in Nederland in onveilige situaties verkeren, terwijl voor hen hun seksuele gerichtheid of genderidentiteit juist vaak de aanleiding is om hun land van herkomst te verlaten?2 Zo nee, welke stappen onderneemt u hiertegen?
Elke asielzoeker moet in een veilige omgeving opgevangen kunnen worden. Dat lhbtiq+ asielzoekers, die vaak zijn gevlucht vanwege hun seksuele oriëntatie of genderidentiteit, in de asielopvang in Nederland soms geweldsincidenten en/of homofobe bejegeningen ervaren, is onaanvaardbaar. Daarom wordt het doen van aangifte altijd gestimuleerd zodat de daders niet onbestraft blijven en bij dergelijk gedrag altijd normerend wordt opgetreden. In aanvulling op de bestaande maatregelen om lhbtiq+ asielzoekers adequaat te begeleiden, door onder meer trainingen van COC Nederland aan COA-medewerkers om de deskundigheid in de begeleiding te versterken, beziet mijn departement samen met het COA en partners uit de strafrechtketen mogelijkheden om de veiligheid op locatie verder te versterken. Daarbij gaat het zowel om preventie van (gewelds)incidenten als om passende begeleiding en het melden of aangifte doen van incidenten.
Bent u op de hoogte van de structurele onveilige situaties waarin LHBTIQ+-asielzoekers in Nederland verkeren en het toenemende aantal meldingen van deze situaties?3 Zo ja, welke acties heeft u sindsdien ondernomen?
Zie antwoord vraag 7.
Welke maatregelen worden er op dit moment genomen om de LHBTIQ+-asielzoekers gepaste opvang te bieden en te beschermen, specifiek ook in de crisisnoodopvangplekken en specifiek voor minderjarigen? Bent u van mening dat deze maatregelen voldoende zijn? Zo ja, waarom?
Bij de plaatsing van asielzoekers houdt het COA rekening met kwetsbaarheid. Daarnaast kan de ontvangende locatie via een overdracht op de hoogte worden gebracht van bepaalde kwetsbaarheden van haar nieuwe bewoners. De ontvangende locatie kan dan rekening houden met eventuele behoeften van een bewoner t.a.v. de opvang en/of begeleiding. In de praktijk kan dit inhouden dat wanneer aangegeven wordt dat een lhbtiq+ bewoner vanuit diens kwetsbare positie behoefte heeft aan plaatsing met andere lhbtiq+ bewoners, de locatie deze bewoners samen plaatst in een unit. In de praktijk wordt dit dan vaak een lhbtiq+ unit of roze unit genoemd. Deze units zijn afhankelijk van de in-, door- en uitstroom van bewoners, de behoeften van de bewoners die op dat moment op de locatie verblijven en de ruimte die de locatie op dat moment heeft. Wanneer de capaciteitsdruk laag is, is er meer ruimte voor locaties om aan individuele behoeften te voldoen. Op dit moment is die ruimte beperkt vanwege de hoge capaciteitsdruk bij het COA. In verband met deze capaciteitsdruk komt het ook voor dat lhbtiq+ asielzoekers in de (crisis)noodopvang worden geplaatst.
Daarnaast streeft het COA ernaar om op iedere locatie minstens één lhbtiq+ contactpersoon onderdeel van het team te laten zijn. Dit is een medewerker met meer kennis en affiniteit over het onderwerp, die zowel de medewerkers op de locatie als bewoners extra kan ondersteunen.
Alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv) worden opgevangen in aparte opvangmodaliteiten van het COA of Nidos volgens het amv-opvangmodel. Voor amv gelden dezelfde uitgangspunten als het gaat om plaatsing. Ook voor medewerkers in de amv-opvang zijn de trainingen van COC Nederland beschikbaar en ook zij maken gebruik van de lhbtiq+ contactpersonen van het COA. Bij hoge uitzondering en met toestemming van de jeugdbeschermer (Nidos) kan het zijn dat een amv geplaatst wordt binnen de reguliere (volwassen) opvang. Uitgangspunt hierbij is het welzijn en de begeleiding van de amv.
Hoeveel meldingen van onveilige situaties, geweld of discriminatie tegen LHBTIQ+-asielzoekers, en specifiek minderjarigen zijn bij u bekend over de afgelopen vijf jaar en hoe vaak is hierbij iemand komen te overlijden?
Vanwege de AVG worden bij het registreren van (gewelds)incidenten of discriminatie geen bijzondere persoonsgegevens van dader of slachtoffer geregistreerd. Om deze reden zijn er geen cijfers beschikbaar over het aantal meldingen waarbij lhbtiq+ asielzoekers betrokken waren. Hetzelfde geldt bij het overlijden van een bewoner van het COA.
Hoe worden meldingen die bij LGBT Ayslum Support binnenkomen onderzocht, opgevolgd en leiden deze meldingen tot maatregelen om de situatie van deze asielzoekers te verbeteren?
De meldingen van LGBT Asylum Support worden gemeld aan de locatie waar de desbetreffende bewoner woont. De locatie volgt de melding waar nodig op en geeft hierover terugkoppeling richting de bewoner. De meldingen worden ook met het centraal bureau van het COA gedeeld, hier wordt een overzicht van de meldingen bewaard.
Twee keer per jaar heeft het COA een bilateraal overleg met LGBT Asylum Support waar de trends en signalen uit de meldingen besproken worden. In dit gesprek wordt geen casuïstiek op persoonsniveau besproken vanwege de AVG.
Daarnaast wordt ieder half jaar een bijeenkomst met de externe klankbordgroep lhbtiq+ van het COA georganiseerd. Hierbij sluiten verschillende expert- en belangenorganisaties aan, waaronder LGBT Asylum Support. Tijdens deze klankbordgroep denken deze organisaties met het COA mee over het lhbtiq+ thema, door als klankbord te fungeren en expertise uit te wisselen.
Hoe kijkt u aan tegen het invoeren van LHBTIQ+-units in asielzoekerscentra, waarin LHBTIQ+-asielzoekers groepsgewijs opgevangen worden? Hoe kijkt u aan tegen dergelijke units specifiek voor minderjarige asielzoekers?
Een gestandaardiseerd plaatsingsbeleid voor lhbtiq+ bewoners zou in mijn ogen geen recht doen aan de autonomie van bewoners. Het zou tevens een verkeerde boodschap zijn, waarbij de slachtoffers apart worden gezet, terwijl er tegen de daders opgetreden moet worden. Daarnaast zou een gestandaardiseerd plaatsingsbeleid stigmatisering in de hand kunnen werken en bovendien incidenten niet volledig kunnen voorkomen. Uit ervaring van het COA blijkt dat lhbtiq+ bewoners geen homogene groep vormen binnen de opvang en begeleiding van het COA. Er zijn bewoners die zich identificeren als lhbtiq+ en aangeven geen behoefte te hebben aan plaatsing in de zogenoemde lhbtiq+ units, bijvoorbeeld omdat ze hierover niet open wensen te zijn naar andere bewoners. De insteek is om maatwerk te leveren om de veiligheid van asielzoekers te waarborgen, met specifieke aandacht voor kwetsbaarheden en bijbehorende behoeftes van bewoners. Vanuit die specifieke behoeftes van bewoners zijn er op diverse locaties lhbtiq+ units ontstaan. De persoonlijke behoefte maar ook de beschikbare capaciteit bepalen de daadwerkelijke plaatsing van iemand op een bepaalde kamer.
Het artikel 'Toch ruimte op stroomnet, flexibele bedrijven sneller aangesloten' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Hoe apprecieert u dit artikel?1
Het artikel is gebaseerd op de mededeling van landelijk netbeheerder TenneT dat het via het Tijdsduurgebonden Transportrecht (TDTR) 9 gigawatt aan restruimte beschikbaar stelt om het stroomnet efficiënter te benutten. Het kabinet is blij dat deze restruimte op het (extra)hoogspanningsnet middels deze nieuwe contractvorm kan worden benut.
Hoe kan het dat Tennet meer dan 9 gigawatt aan capaciteit heeft gevonden op het hoogspanningsnet buiten de spitsuren? Waar komt deze ruimte plotseling vandaan? Waarom is dit niet eerder ingezet?
Deze ruimte is niet ontstaan of beschikbaar gekomen, maar betreft zogenoemde «restruimte». Restruimte duidt op de beschikbare capaciteit buiten de piekmomenten: de dalen waarop meer transportcapaciteit beschikbaar is, dan dat gebruikers van het stroomnet vragen. TenneT wist dat er restruimte beschikbaar was, maar mocht tot op heden wettelijk gezien enkel reguliere vaste aansluitingen (een firm contract) aanbieden.
In congestieonderzoeken kijkt TenneT of er ruimte is om nieuwe klanten van een firm contract te voorzien, en of bestaande aangeslotenen flexibiliteit kunnen leveren om overbelasting van onderdelen van het net te voorkomen. Helaas biedt dit niet altijd voldoende perspectief voor partijen op de wachtrij.
Het Landelijk Actieprogramma Netcongestie (LAN) heeft daarom diverse flexibele contractvormen ontwikkeld. Het nieuwe Tijdsduurgebonden Transportrecht (TDTR) biedt TenneT de mogelijkheid klanten aan te sluiten met minimaal 85% van de tijd transportrecht, tegen een aanzienlijk lager nettarief. Dit betekent dat deze klanten met een grootverbruikersaansluiting op het (extra)hoogspanningsnet tot 15% van de tijd minder of geen elektriciteit kunnen invoeden of afnemen. Het TDTR was eerder bekend onder de namen ATR85 of opslagtarief.
De ACM heeft op 16 juli 2024 een definitief codebesluit genomen over deze contractvorm. TenneT is vervolgens gestart met de implementatie. Onderdeel van deze implementatie is een diepgaande netanalyse waarin onder andere gekeken is naar waar op het net restruimte beschikbaar is, hoe deze middels de TDTR benut kan worden en wat de impact op de lagere gelegen regionale netvlakken is. Het inzicht in de 9 gigawatt capaciteit die specifiek voor aanvragen van het TDTR beschikbaar is, is dus het gevolg van extra inzichten en de nieuw mogelijk gemaakte contractvorm en betreft geen nieuw vrijgekomen ruimte.
Hoe kan het dat er zo plotseling wordt bericht over het vrijkomen van deze beschikbare ruimte? Had dit niet al eerder bekend moeten zijn aangezien Tennet verplicht is om bij congestie congestieonderzoeken te publiceren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe zal de vrijgekomen ruimte worden verdeeld?
Bedrijven en instellingen hebben hun interesse in de TDTR bij TenneT kenbaar kunnen maken. TenneT benadert hen volgens het geldende first come, first served-principe op volgorde van hun positie op de wachtrij en de beschikbare geïdentificeerde restruimte in een congestiegebied. Het bedrijf of de instelling krijgt vervolgens een bepaalde periode om het aanbod te accepteren. Wanneer zij niet op het aanbod ingaan, dan start TenneT het gesprek met de volgende partij op de wachtrij.
Dit is een vergelijkbaar proces als het benaderen van de wachtrij naar interesse om een Capaciteitsbeperkingscontract (CBC) af te sluiten, waarmee zij onder voorwaarde van het op verzoek TenneT aanpassen van hun transportvraag toch transportcapaciteit krijgen toegewezen. Wanneer partij 1 op de wachtrij het aanbod niet accepteert, dan start TenneT het gesprek met de volgende partij op de wachtrij.
TenneT verwacht dat zij tientallen (nieuwe) netgebruikers van toegang tot het stroomnet kan voorzien middels deze nieuwe contractvorm. Helaas is niet zeker of voor iedereen die interesse heeft in de TDTR capaciteit beschikbaar is, omdat TenneT meer aanvragen voor TDTR capaciteit heeft dan nu aan ruimte beschikbaar is. Dit is ook afhankelijk van hoeveel partijen ingaan op het aanbod.
Bent u van mening dat de ruimte ingezet moet worden voor batterijparken? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat deze exploitanten netcongestie niet verergeren?
Alle contractvormen van TenneT en de regionale netbeheerders worden, conform de Elektriciteitswet, non-discriminatoir en techniek-neutraal aangeboden. Wel kunnen bepaalde netgebruikers beter inspelen op de beperkingen die de netbeheerder bij een bepaalde contractvorm kan opleggen. In theorie is het bijvoorbeeld mogelijk dat de TDTR een bedrijf of instelling vraagt om 15% van de tijd aaneengesloten af te schakelen. De meeste netgebruikers hebben geen back-up voorziening die deze onderbreking kan faciliteren of hebben een bedrijfsproces dat niet zomaar een maand stopgezet kan worden. Ook een kortere duur, of de korte tijd van aankondiging tot afschakelen (een dag van tevoren) is voor sommige bedrijven een probleem. Bij opslag, zoals (grootschalige) batterijenparken kan dit wel. Daarmee is het aannemelijk dat met name deze netgebruikers interesse hebben in dit contract.
Het TDTR contract zorgt ervoor dat netgebruikers ondanks netcongestie toch transportcapaciteit kunnen krijgen. Om te voorkomen dat hierdoor de netcongestie verergert, sluit TenneT met deze TDTR klanten ook een zogenoemd Capaciteitsbeperkingscontract (CBC) en redispatch-contract af. Op momenten dat het net overbelast raakt en de TDTR niet meer kan worden ingezet, kan TenneT de netgebruiker op basis van deze flexcontracten alsnog vragen tegen een financiële compensatie haar transportvraag te beperken en de congestie te verzachten.
Deelt u de mening dat de vrijgemaakte ruimte moet worden toegewezen aan aansluitingen voor bedrijven? Zou het hierbij een mogelijkheid zijn bedrijven deze beperkte contracten aan te bieden totdat het net uitgebreid is? Hoe kunt u hiervoor zorgen?
Het TDTR contract is beschikbaar voor aangeslotenen op het hoogspanningsnet van TenneT. TenneT dient transportcapaciteit, net als de regionale netbeheerders op hun netvlak, non-discriminatoir en volgens het first come, first served-principe aan te bieden. Dit betekent dat zij op volgorde van de wachtrij beschikbare capaciteit toekennen. Zolang er sprake is van netcongestie, en dus geen firm transportrecht kan worden aangeboden, zijn alleen flexibele contractvormen af te sluiten.
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 5 zijn deze contractvormen niet voor alle bedrijven interessant. Samen met de netbeheerders, ACM en marktpartijen verkent het kabinet binnen het LAN doorlopend andere mogelijkheden om het net nog efficiënter te kunnen benutten totdat het stroomnet is uitgebreid.
Klopt het dat Tennet verplicht is om partijen op de wachtlijst een reguliere transportovereenkomst aan te bieden, met verplichte deelname aan congestiemanagement, in plaats van een tijdsduurgebonden transportrecht? Waarom wordt dit niet door Tennet gedaan?
Er is geen sprake van eerste en tweede instantie, maar van twee verschillende contractvormen die op een andere wijze rekening houden met netcongestie en het niet kunnen toekennen van firm transportrechten. De afgelopen twee jaar zijn binnen het LAN verschillende flexibele contractvormen ontwikkeld, waaronder het CBC en het TDTR. Het TDTR is niet bedoeld om pieken af te zwakken, maar om restruimte op te vullen. Waar de netgebruiker bij een CBC, ofwel deelname aan congestiemanagement, een financiële compensatie voor geleverd vermogen ontvangt, betaalt de netgebruiker met een TDTR in ruil voor de flexibiliteit een aanzienlijk lager nettarief.
Beide contractmogelijkheden worden, evenals de andere beschikbare flexibele contractvormen, door de netbeheerders aan bedrijven en instellingen in de wachtrij aangeboden. Het is vervolgens aan de aanvragers om te beoordelen of zij hun bedrijfsprocessen passend bij de beperkingen kunnen inrichten. Vanuit het Ministerie van Klimaat en Groene Groei worden netgebruikers geholpen met flexibilisering, bijvoorbeeld via de onlangs beschikbaar gestelde Flex-e subsidieregeling.
Deelt u de mening dat Tennet eerst de beschikbare capaciteit zou moeten aanbieden in reguliere transportovereenkomsten aan partijen die willen deelnemen aan congestiemanagement, aangezien dit voor bedrijven voordeliger zou zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u het standpunt dat Tennet pas in tweede instantie zou moeten inzetten op tijdsduurgebonden transportrecht, in plaats van dit nu in eerste instantie te doen?
Zie antwoord vraag 7.
Als er plotseling zoveel ruimte wordt gevonden, wordt er dan door Tennet voldoende gemonitord hoeveel ruimte er daadwerkelijk nog beschikbaar is? Hoe meet Tennet dit? Hoe wordt ervoor gezorgd dat er in de toekomst beter inzicht komt in de beschikbare capaciteit?
TenneT monitort actief hoeveel ruimte beschikbaar is. Na verdeling van de beschikbare restcapaciteit is in principe alle restcapaciteit die beschikbaar is voor 85% van de tijd verdeeld. Mochten er veranderingen ontstaan in de situatie op het net (zoals een stationsuitbreiding) dan zal opnieuw gekeken worden naar de beschikbare restcapaciteit.
Hoe monitoren regionale netbeheerders hoeveel ruimte er nog beschikbaar is op hun netten? Kan er met zekerheid worden gesteld dat er daar geen extra ruimte beschikbaar is? Wordt hierbij gemeten op stroom en spanning of op temperatuur?
De regionale netbeheerders voeren op verschillende netvlakken netberekeningen uit, TenneT doet dit ook op haar netvlakken. Deels zijn de netbeheerders hierbij nog afhankelijk van handmatige berekeningen. Deze gemeten en berekende inzichten worden aangevuld met prognoses over toekomstig netgebruik. De combinatie van berekeningen, metingen en prognoses geeft het inzicht in de beschikbare ruimte.
Voor het hoogspanningsnet geldt dat alle onderstations bij de regionale netbeheerders digitaal bemeten worden. Voor het middenspanningsnet geldt dat een deel wel en een deel niet digitaal bemeten is. De verhouding tussen de wel en niet digitaal bemeten netten verschilt tussen de regionale netbeheerders.
Voor het deel van de middenspanningsnetten dat niet digitaal bemeten is wordt middels slimme algoritmes bepaald hoe zwaar het net nu belast is en wat de verwachting van de mate van belasting is.
De regionale netbeheerders zijn jaren geleden gestart met het uitrollen van de digitale meters in het middenspanningsnet, omdat dit meer inzicht geeft. Dit is een zeer grote klus en zal ook de aankomende jaren (5–10 jaar) plaatsvinden. Hierbij worden de grootste knelpunten (assets met meeste belasting) als eerst voorzien van digitale bemeting zodat nog beter gemonitord kan worden wat de werkelijke situatie is.
De limieten van assets zijn gebaseerd op de maximaal toelaatbare stroom: er kan niet te veel stroom door de assets heen lopen, want dan branden ze door. Als het koud is, kunnen de assets zwaarder worden belast dan wanneer het warm is. Daarom hanteren de netbeheerders voor de transportnetten sinds jaar en dag winter- en zomerlimieten. Soortgelijke analyses voor de distributienetten spelen daar inmiddels ook seizoen afhankelijk ruimte vrij. Het Ministerie van Klimaat en Groene Groei onderzoekt samen met de ACM en de gezamenlijke netbeheerders hoe assets nog zwaarder kunnen worden belast, bijvoorbeeld door real-time temperatuurmetingen toe te passen.
Klopt het dat regionale netbeheerders voor een deel van hun netstations niet weten hoeveel ruimte er nog beschikbaar is, omdat deze stations nog niet bemeterd zijn?
Zie antwoord vraag 11.
Wat betekent dit voor de volle stroomnetcapaciteit in Nederland? Zijn netbeheerders voldoende in staat om in te schatten hoe vol het stroomnet daadwerkelijk is, als zij niet over alle gegevens beschikken?
Voor TenneT geldt dat alle stations in Nederland real time gemonitord worden in de control room. Daarnaast is veel data beschikbaar over de verwachting van opwek en afname in de komende jaren. Dit geeft al goed inzicht in de belasting van netwerk.
Ook de regionale netbeheerders hebben data beschikbaar waarmee zij de actuele situatie op haar netten kunnen berekenen en te bepalen op welke wijze nog partijen kunnen worden aangesloten door gebruik te maken van congestiemanagement en flexibele contractvormen, zonder dat de veiligheid van het net in het gedrang komt. Zoals bij het antwoord op de vorige vraag aangegeven werken de netbeheerders aan het nog verder verbeteren van hun inzicht. Dit gebeurt onder andere in het kader van het LAN.
Het bericht 'Groot deel asielzoekers die eigenlijk naar ander EU-land moeten om procedure af te wachten, doen dat niet' |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Groot deel asielzoekers die eigenlijk naar ander EU-land moeten om procedure af te wachten, doen dat niet»?1
Ja.
Klopt het dat in 2023 bij slechts 2.420 van de 1440 overdrachtsbesluiten asielzoekers daadwerkelijk zijn vertrokken naar de EU-lidstaat waar zij hun asielprocedure moeten afwachten? Kloppen de cijfers van 2024 uit het bericht?
In 2023 zijn 11.440 claimverzoeken verstuurd door de IND. Het gaat dan om alle verzoeken ter vaststelling van de verantwoordelijkheid van de aangezochte lidstaat. In het bericht wordt gesproken over overdrachtsverzoeken. Op 7960 van deze verzoeken heeft de IND een akkoord ontvangen. Ongeveer 2450 vreemdelingen zijn daadwerkelijk overgedragen. De opgenomen cijfers over 2024 schetsen niet het complete beeld. In veel zaken zal de termijn waarbinnen moet worden overgedragen nog niet verlopen zijn. De standaard overdrachtstermijn is zes maanden en deze kan onder omstandigheden verlengd worden tot maximaal 18 maanden. Van de 8830 verzoeken die in 2024 zijn gedaan, waren op 1 april 2025 5780 gehonoreerd en op dat moment waren 1700 personen daadwerkelijk overgedragen. Voor het bericht zijn de aantallen die bekend waren op 1 maart 2025 gebruikt.
Hoe verklaart u het feit dat andere EU-lidstaten slechts heel beperkt asielzoekers in het kader van de Dublinverordening overnemen, terwijl dit volgens bindend Unierecht wel zou moeten?
Of een Dublinclaimant al dan niet wordt overgedragen naar een andere EU-lidstaat hangt af van verschillende factoren. Het kan voorkomen dat een lidstaat vanwege gegronde redenen een claim niet accepteert, bijvoorbeeld omdat deze lidstaat meent niet verantwoordelijk te zijn op basis van de bepalingen uit de Dublinverordening. Ook komt het voor dat de procedure vanaf het accepteren van een claim tot het moment dat een juridische procedure is afgerond langer duurt dan de overdrachtstermijn van zes maanden die geregeld is in de Dublinverordening. Overdracht is na deze periode niet meer mogelijk, tenzij de termijn is opgeschort of verlengd. Als antwoord hierop heb ik op 15 mei jl. een wetsvoorstel ter advisering voorgelegd aan de Raad van State dat regelt dat de overdrachtstermijn van zes maanden pas aanvangt na afloop van de (hoger)beroepsprocedure. Hiermee maak ik gebruik van een mogelijkheid die de vigerende Dublinverordening expliciet biedt. Voorts komt het ook voor dat de daadwerkelijke overdracht niet mogelijk is, omdat een persoon uit beeld van de betreffende autoriteiten is op het moment dat feitelijke overdracht zou moeten plaatsvinden. Zoals hierna verder wordt uitgelegd bij de beantwoording van vraag 5 kan het daarnaast in een beperkt aantal gevallen voorkomen dat overdracht niet mogelijk is, omdat is vastgesteld dat overdracht naar de betreffende lidstaat zou leiden tot een risico op schending van artikel 4 van het EU-handvest.
Hoe vaak nam Nederland in 2023 en 2024 asielzoekers met een Dublin-claim over van andere EU-lidstaten? Hoe vaak weigerde Nederland dit te doen?
In 2023 ontving Nederland 4.875 claims van andere EU-lidstaten, waarvan 2.723 claims werden gehonoreerd en 1.216 overdrachten geëffectueerd werden. In 2024 ontving Nederland 5.329 claims van andere EU-lidstaten, waarvan 3.093 claims gehonoreerd en 901 overdrachten geëffectueerd werden. Ook bij deze cijfers dient de kanttekening gemaakt te worden dat in sommige gevallen de termijn waarbinnen moet worden overgedragen nog niet verlopen hoeft te zijn en overdracht alsnog plaats kan vinden.
Hoe verklaart u dat rechters regelmatig de overdracht van een Dublin-claimant tegenhouden? Hoe verhoudt dit zich tot het Unierechtelijke beginsel van wederzijds vertrouwen, waardoor aangenomen zou moeten worden dat elke lidstaat een veilige en eerlijke asielprocedure biedt?
Binnen de EU wordt uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, en daarmee dat alle EU-lidstaten het EU-recht toepassen en dat de verschillende nationale rechtsordes in staat zijn een effectieve en gelijkwaardige bescherming te bieden van de in het EU-Handvest erkende grondrechten. In het kader van Dublin overdrachten betekent dit dat ervan mag worden uitgegaan dat de behandeling van verzoekers om internationale bescherming in alle lidstaten voldoet aan de vereisten van het EU-Handvest, het Verdrag van Genève en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Alleen in het geval dat blijkt, bijvoorbeeld op basis van informatie die een asielzoeker inbrengt in de juridische procedure, dat er sprake is van een risico op behandeling die onverenigbaar is met artikel 4 van het EU-handvest, gelijkwaardig aan artikel 3 EVRM, moeten de nationale autoriteiten nagaan of de asielzoeker daadwerkelijk wordt geconfronteerd met een voldoende reëel en voorzienbaar risico op zo’n behandeling. In de beoordeling door de nationale rechtbanken wordt een dergelijke risico op schending aangenomen als zij vaststellen dat er sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure of opvangvoorzieningen in de lidstaat waarnaar de asielzoeker zal worden overgedragen, of wanneer bijvoorbeeld de medische situatie van de Dublinclaimant zich tegen een overdracht verzet. In een dergelijk geval kan een overdracht naar de betreffende lidstaat niet plaatsvinden. Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 9 waren in 2023 slechts 12% van de ingediende beroepen tegen overdrachtsbesluiten gegrond. Dit betekent niet dat de rechter oordeelde dat in al die zaken sprake was van een risico op behandeling die onverenigbaar is met artikel 4 van het EU-handvest, gelijkwaardig aan artikel 3 EVRM, in de lidstaat waartoe overdragen had moeten worden. Een beroep kan ook om andere redenen gegrond zijn.
Hoe verklaart u dat veel asielzoekers die naar een ander EU-land zouden moeten vertrekken in de illegaliteit verdwijnen? Welke stappen onderneemt u om dit te voorkomen en ervoor te zorgen dat deze asielzoekers toch vrijwillig of gedwongen Nederland verlaten?
Het kan zijn dat personen van wie is bepaald dat een andere EU-lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielverzoek een overdracht naar de betreffende EU-lidstaat proberen te voorkomen door uit het zicht van de autoriteiten te verdwijnen. Samen met de uitvoerende diensten span ik me ervoor in om te zorgen dat men zich zoveel mogelijk beschikbaar houdt voor de autoriteiten ten behoeve van de overdracht. Zo wordt men in vreemdelingenbewaring geplaatst voorafgaand aan de overdracht als er een (significant) risico is vastgesteld dat personen zich zullen gaan onttrekken aan het toezicht. Ook is er sprake van een constante verkenning in welke gevallen er mag worden aangenomen dat de uiterste overdrachtstermijn kan worden verlengd omdat de vreemdeling zich feitelijk buiten het bereik van de autoriteiten heeft geplaatst teneinde zijn overdracht te voorkomen.
Welke impact verwacht u dat het Europese Asiel- en Migratiepact zal hebben op de handhaving van Europese afspraken over het overnemen van asielzoekers? Bent u met uw Europese collega’s en de Europese Commissie in gesprek om ervoor te zorgen dat er bij implementatie van het Pact in ieder geval wel gehandhaafd gaat worden op overdracht? Zo nee, waarom niet?
Onderdeel van het Europese Asiel- en Migratiepact is de opvolger van de Dublinverordening, de AMMR, waarin is vastgelegd hoe de bepaling van de verantwoordelijkheid voor het behandelen van een verzoek om internationale bescherming plaatsvindt. Daarnaast heeft Nederland zich ervoor ingezet om in het nieuwe asielstelsel een aantal waarborgen in te bouwen voor verbeterde Dublin-implementatie. Zo kunnen lidstaten die systematisch geen Dublinoverdrachten aannemen geen of minder aanspraak maken op het solidariteitsmechanisme. In de implementatieplannen hebben lidstaten bovendien verschillende tussenstappen moeten omschrijven die zij zullen nemen om Dublin-overdrachten weer volledig te kunnen hervatten, bijvoorbeeld het verhogen van de uitvoeringscapaciteit op de «Dublin-units» die overdrachten faciliteren, maar ook via het opbouwen van opvangsystemen die volledig voldoen aan Europees- en internationaal recht. Bovendien heeft het Europees Asielagentschap met de inwerkingtreding van het Pact de taak gekregen de naleving van het asielacquis door lidstaten te monitoren. Nederland werkt momenteel mee aan een pilot voor dit monitoringsmechanisme, om ervaringen op te doen en de methodologie te verbeteren.
Daarnaast bevat het pact ook nieuwe afspraken over opvang en de asielprocedure en daarmee elementen die een rol spelen bij de vraag of er sprake is van een schending van artikel 4 van het Handvest, zoals relevant bij Dublinoverdrachten. Ook kent de AMMR kortere termijnen waardoor procedures sneller kunnen worden doorlopen en wordt er momenteel gewerkt door de Commissie in afstemming met de EU-lidstaten aan de bijbehorende uitvoeringsverordening. Daarbij wordt opnieuw gekeken naar de kaders van de procedures tot en met de overdracht tussen de lidstaten. Ten aanzien van handhaving is het de taak van de Europese Commissie, als hoedster van de verdragen, toe te zien op de naleving van de Europese wet- en regelgeving. Het kabinet spreekt de Commissie geregeld aan op deze rol, ook in het kader van de werking van Dublin.
Welk percentage van asielzoekers die een overdrachtsbesluit opgelegd heeft gekregen in 2023 gaan in beroep bij de rechter?
In 2023 ging 60 procent van de vreemdelingen die een overdrachtsbesluit opgelegd kregen in beroep.
Welk percentage van beroepszaken over overdrachtsbesluiten hield in 2023 stand bij de rechter?
In 12 procent van de ingediende beroepszaken werd het beroep door de rechter gegrond verklaard en hield het overdrachtsbesluit geen stand. Er kunnen verschillende redenen voor een gegrondverklaring van een beroep.
Bent u het eens met de stelling dat Nederland, totdat andere EU-lidstaten zich aan gemaakte afspraken over Dublin-claimanten gaan houden, erg terughoudend moet zijn met het overnemen van asielzoekers met een Dublin-claim uit andere EU-lidstaten? Zo nee, waarom niet?
Nederland blijft zich committeren aan de verplichtingen die volgen uit het EU-recht en zet zich ervoor in dat andere lidstaten datzelfde (blijven) doen.
Bent u het eens met de stelling dat het een prioriteit voor u zou moeten zijn om alleen mensen in Nederland te hebben die hier zouden moeten zijn en dat mensen die teruggestuurd worden ook daadwerkelijk weggaan en niet in de illegaliteit verdwijnen? Zo ja, hoe gaat u dit bereiken, welke rol gaat het EU Migratiepact hierin spelen en welke aanvullende maatregelen zijn er nodig? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het eens met deze stelling. Ik verwijs voor verdere beantwoording van deze vraag naar de antwoorden op vragen 6 en 7.
Bent u het eens met de stelling dat het onbestaanbaar is dat er tienduizenden ongedocumenteerde mensen in Nederland verblijven en dat dit een onwenselijke situatie is voor die mensen zelf maar ook voor onze maatschappij? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Ik ben het eens met deze stelling. Personen van wie is bepaald dat zij niet rechtmatig in Nederland zijn, zouden hier niet moeten (ver)blijven. Ik zet me ervoor in om hen over te dragen naar de verantwoordelijke lidstaat dan wel terug te laten keren naar het land van herkomst.
De gevolgen van het halveren van het eigen risico op de hoogte van de zorgpremies |
|
Hans Vijlbrief (D66) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV), Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met, en kunt u een reactie geven op, het nieuwsbericht «Zorgpremie stijgt met bijna 200 euro per jaar door halvering eigen risico» van het AD?1
Ja.
Deelt u de analyse dat er een forse premieverhoging komt als gevolg van het halveren van het eigen risico?
De zorgpremie en het verplicht eigen risico zijn communicerende vaten. Door de verlaging en tranchering van het verplicht eigen risico stijgt de zorgpremie als gevolg van de financieringswijze zoals vastgelegd in de Zorgverzekeringswet. Het kabinet heeft hiervoor van het begin af aan oog gehad en heeft daarom ook compenserende afspraken gemaakt in het Hoofdlijnenakkoord. Burgers en bedrijven worden voor de stijging van de zorgpremie per saldo volledig gecompenseerd via een verhoging van de zorgtoeslag, een verlaging van de inkomstenbelasting en voor bedrijven via een verlaging van de AOF-premie. Het kabinet trekt hiervoor € 4,0 miljard uit in 2027, oplopend tot € 4,5 miljard in 2029.
Deelt u, en kunt u een reactie geven op, de analyse dat de halvering van het eigen risico niet alleen leidt tot een forse premieverhoging voor alle Nederlanders, maar ook leidt tot langere wachtlijsten?
Er zijn verschillende redenen waarom mensen af kunnen zien van zorg. Ook financiële redenen kunnen een rol spelen. Dat geldt met name voor mensen met een slechtere financiële situatie, een slechtere gezondheid en lagere gezondheidsvaardigheden. Door het verlagen van het verplicht eigen risico zullen logischerwijs minder mensen (en met name deze meer kwetsbare mensen) afzien van zorg en zal de zorgvraag dus toenemen. Ik vind ten principale dat niet zozeer de portemonnee, maar juist de medische urgentie leidend moet zijn bij een zorgvraag en dat de portemonnee minder leidend moet zijn.
Ik vind te lange wachttijden onwenselijk en werk daarom aan concrete afspraken met de veldpartijen in het Aanvullend Zorg- en Welzijnsakkoord (AZWA), waarbij ik onder andere wil inzetten op actieve wachtlijstbemiddeling. Ik wil zorgen voor meer transparantie en beter inzicht in wachtlijsten. Dit zorgt ervoor dat patiënten, zorgaanbieders en zorgverzekeraars de beschikbare capaciteit optimaal kunnen benutten. Een belangrijke oorzaak van wachtlijsten is ook de schaarste op de arbeidsmarkt. Ik zet mij daarom ook in om de arbeidsmarkt in de zorg te verbeteren.
Kunt u inzichtelijk maken welk deel van de premiestijging het gevolg is van de toenemende vraag naar zorg (aanzuigende werking) die ontstaat door het verlagen van het eigen risico?
De verlaging in combinatie met tranchering van het eigen risico heeft naar verwachting twee effecten. Ten eerste gaan mensen minder eigen risico betalen. De nominale premie en het verplicht eigen risico zijn communicerende vaten in de financiering. De nominale premie moet daardoor op jaarbasis naar verwachting met € 135 stijgen. Daarnaast wordt er in de ramingen rekening mee gehouden dat door de toenemende zorgvraag de zorguitgaven toenemen. Dit leidt naar verwachting tot een nominale premiestijging van € 64 op jaarbasis. Deze effecten tezamen leiden tot de totale verwachte premiestijging van € 199 in 2027. De gerealiseerde effecten kunnen afwijken van de raming. Uiteindelijk gaan zorgverzekeraars zelf over het vaststellen van hun nominale premie.
Kunt u aangeven hoe de premiestijging verder verloopt als gevolg van de toename in de zorgvraag naar aanleiding van de halvering van het eigen risico?
In de onderstaande tabel is de geraamde premiestijging als gevolg van het verlagen en trancheren van het eigen risico opgesplitst naar het effect als gevolg van de lagere eigen risico opbrengsten (financieringseffect) en de geraamde hogere zorguitgaven (afname remgeldeffect).
Geraamde premiestijging door lagere eigen risico opbrengsten
€ 135
€ 144
€ 152
Geraamde premiestijging door geraamde hogere zorguitgaven
€ 64
€ 66
€ 69
Geraamde premiestijging
€ 199
€ 210
€ 221
Kunt u een inschatting maken van welk deel van deze extra zorg echt noodzakelijk is?
Ik kan u geen inschatting geven van welk deel van deze extra zorg echt noodzakelijk is.
De wetenschappelijke literatuur laat zien dat het invoeren of het verhogen van eigen betalingen leidt tot een lagere zorgvraag. Dit is zowel binnen Nederland als internationaal onderzocht. Het onderzoek naar de mate van noodzakelijkheid van deze zorgvraag is beperkt. Dat komt waarschijnlijk doordat het in een onderzoek lastig te bepalen is wat nu precies noodzakelijke en minder noodzakelijke zorg is. Mede omdat daarvoor de gezondheidseffecten op langere termijn moeten worden onderzocht.
Verdiepend onderzoek2 door het Nivel laat zien dat kwetsbare groepen mensen, zoals mensen met een laag inkomen, lage gezondheidsvaardigheden en/of een slechtere gezondheid, vaker om financiële redenen afzien van zorg. Ik vind ten principale dat de portemonnee minder leidend moet zijn in de overweging om (noodzakelijke) zorg te gebruiken. De beantwoording van de vraag of zorg noodzakelijk is, hoort altijd plaats te vinden in het gesprek tussen zorgverlener en de patiënt, waarbij de zorgverlener kan beoordelen of er sprake is van noodzakelijke zorg. Andere instrumenten dan het eigen risico zijn dus beter om te bepalen wat voor een patiënt nodige zorg is en of deze gezien de schaarste van het zorgaanbod gegeven kan worden. Daarom investeert het kabinet in het verbeteren en verbreden van de toets op het basispakket, in betere triage, actieve wachtlijstbemiddeling, maar bijvoorbeeld ook in een effectievere inzet van het bestaande zorgaanbod.
Hoe verhoudt deze uitkomst zich tot de belofte van het kabinet om de zorg betaalbaar en toegankelijk te maken?
Met de verlaging en tranchering van het eigen risico, de compenserende lastenverlichting en maatregelen om de zorgvraag op te vangen, vervult dit kabinet de belofte om de zorg betaalbaarder en toegankelijker te maken. Het pakket met maatregelen leidt tot een gelijkwaardigere toegang tot de zorg, omdat het eigen risico er toe leidt dat kwetsbare groepen relatief vaker afzien van zorg of dit uitstellen.
Kunt u aangeven welk effect de verhoging van de zorgpremie heeft op de koopkracht? Kunt u dit inzichtelijk maken voor verschillende groepen qua huishoudsamenstelling en inkomensniveau?
De stijging van de nominale premie als gevolg van het verlagen en trancheren van het eigen risico en het lagere bedrag dat verzekerden hoeven te betalen aan eigen risico zijn niet afhankelijk van het inkomen. Tegenover de hogere nominale premie staat een hogere zorgtoeslag. In 2025 ontvangen eenpersoonshuishoudens tot een inkomen van € 39.719 zorgtoeslag en meerpersoonshuishoudens tot een inkomen van € 50.206. Daarnaast zijn middelen ingezet om de gevolgen van de hogere nominale premie te compenseren. Om lastenverlichting voor burgers te bereiken heeft het kabinet per 2025 een pakket met aanpassingen van het tarief in de inkomstenbelastingen. Deze maatregelen zijn verwerkt in de koopkrachtbesluitvorming van augustus 2024 en zitten in de actuele raming van het CPB (het Centraal Economisch Plan 2025). Over de gehele kabinetsperiode is sprake van een toename van de koopkracht, waarbij de mediane koopkrachtverschillen tussen inkomensgroepen beperkt zijn, hoewel dit met onzekerheid omgeven is.
Kunt u aangeven wat het effect van de verhoging van de zorgpremie is op de armoedecijfers?
Naar verwachting is het effect van de hogere zorgpremie op de armoedecijfers beperkt. Tegenover de stijging van de nominale premie als gevolg van de verlaging en tranchering van het eigen risico staat een hogere zorgtoeslag en een lagere gemiddelde betaling aan eigen risico. De nominale premie stijgt per 2027 naar verwachting met € 199 op jaarbasis, daartegenover staat dat de zorgtoeslag voor lagere inkomens met € 64 toeneemt en het betaalde eigen risico gemiddeld genomen over alle verzekerden met € 135 afneemt. Hoe het lagere eigen risico
per persoon uitwerkt is afhankelijk van de vraag of mensen hun eigen risico volmaken.
Deelt u de mening dat in het belang van een transparant politiek proces, de Kamer eerst geïnformeerd dient te worden over de gevolgen van het voorgenomen beleid?
In het Hoofdlijnenakkoord is opgenomen dat dit kabinet het verplicht eigen risico in 2027 wil verlagen tot € 165 «om zo een mogelijke financiële drempel voor zorg te verlagen voor mensen die zorg nodig hebben, zoals langdurig en chronisch zieken». Ook is aangegeven dat dit kabinet het verplicht eigen risico per 2027 wil trancheren op een bedrag van maximaal € 50 per behandelprestatie in de medisch-specialistische zorg. Ten slotte is in het Hoofdlijnenakkoord en de Miljoenennota aangegeven dat het kabinet burgers compenseert voor de stijging van de zorgpremie, die als gevolg van de maatregelen vanaf 2027 zal stijgen, via een verlaging van de inkomstenbelasting en voor bedrijven via de premie van het Arbeidsongeschiktheidsfonds (AOF).»3
Om deze afspraken uit het Hoofdlijnenakkoord te realiseren is gewerkt aan een wetsvoorstel dat eind vorig jaar in internetconsultatie is gegaan, nu voor advies voorligt bij de Raad van State en naar verwachting voor de zomer aan uw Kamer wordt aangeboden. In de concept-memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel zijn de budgettaire gevolgen alsmede de financiële gevolgen voor burgers opgenomen. De automatische gevolgen van een verlaging van het eigen risico voor de hoogte van de zorgpremie volgen uit de financieringswijze zoals die is vastgelegd in de Zorgverzekeringswet.
De informatie in het nieuwsbericht waar u naar verwijst is vermoedelijk gebaseerd op de concept-memorie van toelichting bij het wetsvoorstel verlaging eigen risico dat eind vorig jaar in internetconsultatie is geweest. Deze versie van de memorie van toelichting bevatte reeds de financiële effecten, zoals het in het artikel genoemde effect op de zorgpremie. Het is gebruikelijk dat een wetsvoorstel éérst in internetconsultatie gaat en daarna via de ministerraad aan de Raad van State wordt aangeboden voor advies, voordat het bij de Kamer wordt aangeboden. Daarmee heb ik de juiste en ordentelijke stappen genomen in dit proces.
Kunt u aangeven hoe het zo heeft kunnen komen dat dit nieuwsbericht is gepubliceerd en dat Kamer nog geen volledige informatie heeft ontvangen?
De informatie in het nieuwsbericht waar u naar verwijst is vermoedelijk gebaseerd op de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel verlaging eigen risico dat eind vorig jaar in internetconsultatie is geweest. Het is gebruikelijk dat een wetsvoorstel éérst in internetconsultatie gaat en daarna via de ministerraad aan de Raad van State wordt aangeboden voor advies, voordat het bij de Kamer wordt aangeboden.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het Wetgevingsoverleg over de Zorgverzekeringswet op maandag 14 april 2025?
Ik span mij altijd in om vragen van de Tweede Kamer zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Hervorming van de Europese elektriciteitsmarkt en het oprichten van een e-faciliteit |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het stuk «The future of the supply and pricing of electricity in the EU»1 van het European Economic and Social Committee (EESC) met daarin onder andere het voorstel voor het oprichten van een e-faciliteit?
Ja.
Deelt u de mening dat hervorming van de Europese elektriciteitsmarkt zich naast het doel van klimaatneutraliteit in 2050 ook moet richten op het borgen van leveringszekerheid en stabiele en betaalbare prijzen? Zo nee, waarom niet?
Ja, het kabinet deelt deze mening. Het in balans houden van de publieke belangen van duurzaamheid, betrouwbaarheid en betaalbaarheid vormt de basis van zowel Europees als nationaal beleid ten aanzien van de elektriciteitsmarkt.
Deelt u tevens de mening dat deze doelen alleen kunnen worden behaald met een combinatie van overheidsoptreden en marktmechanismen?
Ja, het kabinet deelt deze mening. De ordening en regulering van de elektriciteitsmarkt – die veelal in Europese wetgeving zijn vastgelegd – vormen een belangrijke basis voor een goed functionerende elektriciteitsmarkt. Markt en overheid vervullen daar beide een belangrijke rol in. Marktmechanismen hebben een belangrijke rol in die zin dat ze zorgen voor concurrentie, efficiënte prijsvorming en keuzevrijheid voor consumenten. Dit komt de betaalbaarheid van het energiesysteem ten goede. Dit wordt ook onderschreven door Strategy& in het onderzoek naar borging van de publieke belangen in de energiesector2, waarover de Minister voor Klimaat en Energie de Kamer in september 2023 heeft geïnformeerd. De overheid is verantwoordelijk voor de ordening en regulering van de energiemarkt en het toezicht daarop om zo eventuele negatieve effecten van marktwerking te mitigeren. Gerichte overheidsinterventies worden ingezet om de publieke belangen te borgen.
In hoeverre en op welke wijze zou het oprichten van een e-faciliteit, een van overheidswege opgericht bedrijf dat op de elektriciteitsmarkt als marktmaker fungeert met als doel klimaatneutraliteit, voorzieningszekerheid en het realiseren van stabiele en betaalbare prijzen, daarbij volgens u een rol kunnen spelen?
Het oprichten van een e-faciliteit zoals deze wordt beschreven in het genoemde EESC-rapport ziet het kabinet als een zeer vergaande wijziging van het huidige marktmodel voor de elektriciteitsmarkt. Dit marktmodel is gebaseerd op vrije concurrentie en prijsvorming. Dit model heeft de afgelopen decennia een grote welvaartswinst opgeleverd voor Europa en Nederland. Het kabinet acht het risicovol om over te stappen naar een model waarbij de overheid een bedrijf opricht dat op de elektriciteitsmarkt als «marktmaker» gaat functioneren, waarbij de toegevoegde waarde hiervan niet evident is. Het kabinet ziet daarom, in de context van de huidige goed functionerende Europese elektriciteitsmarkt en de interventiemogelijkheden die het kabinet op dit moment al tot zijn beschikking heeft, geen reden tot het oprichten van een e-faciliteit. Wel werkt het kabinet aan de vormgeving van nieuw beleid om de leveringszekerheid op langere termijn te borgen, zoals aangegeven in de recente Kamerbrief over leveringszekerheid3 naar aanleiding van de gepubliceerde Monitor Leveringszekerheid (MLZ) van TenneT4. Het invoeren van een capaciteitsmechanisme is hierbij één van de beleidsopties die overwogen wordt. In deze afwegingen wordt ook betaalbaarheid als een belangrijke factor meegenomen.
Hoe kijkt u aan tegen het voorstel om een dergelijke e-faciliteit (met financiële steun van de staat of via rechtstreeks staatseigendom) via aanbestedingsprocedures langetermijncontracten af te laten sluiten met elektriciteitsproducenten en deze elektriciteit vervolgens te verkopen aan distributiebedrijven en/of rechtstreeks aan grote elektriciteitsgebruikers?
Het kabinet ziet geen reden om aan te nemen dat een dergelijke e-faciliteit beter in staat is om langetermijnrisico’s te beperken dan momenteel door marktpartijen met bestaande instrumenten wordt gedaan. Op dit moment hebben zowel producenten als afnemers van elektriciteit verschillende mogelijkheden om langetermijncontracten af te sluiten, bijvoorbeeld via elektriciteitsbeurzen of door gebruik te maken van Power Purchase Agreements (PPA’s) tussen producenten en afnemers. Deze contracten bevatten een marktconforme risicopremie die representatief is voor het risico op lange termijn dat marktpartijen wensen af te dekken. Ook de huidige SDE++ dekt een groot deel van het prijsrisico af voor wind- en zonprojecten. Het kabinet is daarmee van mening dat marktpartijen al voldoende mogelijkheden hebben om langetermijnrisico’s af te dekken.
Dit neemt niet weg dat het kabinet positief staat tegenover het versterken van de Europese langetermijnmarkten. In de herziening van de elektriciteitsverordening die in 2024 in werking is getreden (EMD-pakket), is hier al een aanzet voor gedaan. Een aantal van de voorstellen gericht op versterking van Europese lange termijnmarkten zal nader uitgewerkt worden in de herziening van de EU Forward Capacity Allocation Regulation (FCA-verordening) die in 2026 wordt verwacht.
In hoeverre ziet u het model van de e-faciliteit als een goede manier om de grote risico’s die producenten en afnemers van groene elektriciteit nu lopen te verminderen en daarmee ook de kosten van de energietransitie te verlagen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw visie op de mogelijkheid om de e-faciliteit te laten bieden op specifieke elektriciteitsbronnen, om een optimale mix te bereiken waarmee de vereiste CO2-reductie voor de elektriciteitsmarkt kan worden gehaald? Acht u deze mogelijkheid haalbaar en wenselijk?
Via het Europese ETS en ander overheidsbeleid wordt gestuurd op een zo efficiënt mogelijke CO2-reductie waarbij eerlijke concurrentie centraal staat om kosten te minimaliseren. Het huidige model maakt hierbij geen onderscheid tussen verschillende technologieën (technologieneutraliteit), iets wat ook door Europese regelgeving geborgd wordt. Het laten bieden op specifieke elektriciteitsbronnen, zoals voorgesteld in het EESC-rapport, lijkt te impliceren dat bepaalde bronnen de voorkeur krijgen boven andere. Het kabinet geeft er de voorkeur aan om vast te houden aan het genoemde uitgangspunt van technologieneutraliteit. Het stimuleren van specifieke technologieën kan bovendien een negatief effect hebben op nieuwe innovatieve technologieën, die door de voorkeurspositie van bestaande technologieën minder kans zouden maken op eerlijke toetreding tot de markt.
Kunt u reageren op de drie door het EESC geschetste fasen van het hervormen van elektriciteitsmarkt en de rol die een e-faciliteit in elke fase kan spelen:
Zoals benoemd in vraag 4 en 5, is het kabinet geen voorstander van het oprichten van een e-faciliteit. Om deze reden vindt het kabinet het niet opportuun om te reflecteren op de rol die een e-faciliteit kan spelen in de geschetste fasen.
Deelt u het pleidooi van het EESC voor EU-brede coördinatie over hoe voor de laagst mogelijke en meest stabiele energieprijzen kan worden gezorgd en coördinatie tussen lidstaten over de vereiste capaciteit, de netwerkinfrastructuur en de aanvullende energiemix? Zo nee, waarom niet?
Ja, het kabinet hecht veel waarde aan een brede coördinatie binnen de EU over deze vraagstukken van capaciteit, infrastructuur en de energiemix. Gegeven de onderlinge verbondenheid binnen de Europese elektriciteitsmarkt is het kabinet voorstander van Europese afstemming. Coördinatie op Europees niveau bevordert lage en stabiele prijzen. Deze afstemming krijgt ook steeds meer vorm op het niveau van de Europese Unie, op bilateraal niveau, maar ook binnen de regionale energiesamenwerking in het Pentalaterale Forum en de North Sea Energy Cooperation (NSEC).
Welke rol zou coördinatie tussen nationale e-faciliteiten in overheidsbezit op EU-niveau kunnen spelen in het verder harmoniseren en optimaliseren van de Europese elektriciteitsmarkt?
Het kabinet heeft geen signalen ontvangen dat in andere lidstaten wordt gewerkt aan het oprichten van een e-faciliteit. Om die reden vindt het kabinet het niet opportuun om een oordeel te vellen over de mogelijke coördinatie tussen dergelijke nationale e-faciliteiten.
Klopt het dat het uiteindelijk aan EU-lidstaten zelf is om te beslissen of zij al dan niet een e-faciliteit op willen zetten?
In beginsel is dit aan lidstaten zelf. Het instellen van een e-faciliteit zoals voorgesteld in het EESC-rapport zou echter een fundamentele wijziging van het huidige marktmodel van de Europese elektriciteitsmarkt betekenen. Elektriciteitsmarkten zijn binnen de EU sterk geïntegreerd; om die reden is het niet aannemelijk dat lidstaten zelfstandig zullen kiezen voor het inrichten van een e-faciliteit.
Wat zijn de belangrijkste afwegingen die gemaakt moeten worden indien Nederland zou overwegen om een e-faciliteit op te richten en welke eventuele obstakels bestaan daarvoor?
De belangrijkste afweging die gemaakt dient te worden, is of het oprichten van een e-faciliteit de borging van de publieke belangen rondom betaalbaarheid, duurzaamheid en betrouwbaarheid in de energiesector ten goede zou komen, en een verbetering ten opzichte van de huidige situatie teweeg zou brengen. Hiervan is het kabinet niet overtuigd en het rapport van het EESC geeft hier onvoldoende onderbouwing voor. Het rapport van Strategy& uit 2023 waarnaar het antwoord op vraag 3 verwijst, laat duidelijk zien dat het huidige marktmodel goed in staat is geweest om deze publieke belangen te borgen.
Het bericht dat gemeenten een link zien tussen het kabinetsbeleid en dat azc-protesten |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gemeenten zien link tussen azc-protesten en asielbeleid kabinet»?1
Wat is uw appreciatie van de constatering van de Vereniging voor Nederlandse Gemeenten (VNG) dat er een verband is tussen het kabinetsbeleid inzake asiel en de hevige protesten tegen de komst van asielzoekerscentra, waarbij onder meer vuurwerk wordt afgestoken en medewerkers worden bedreigd?
Vindt u het een wenselijke ontwikkeling dat met het ter discussie stellen van de Spreidingswet door u de hevige protesten tegen asielzoekerscentra ook terug zijn?
Herkent u het beeld dat gemeenten aangeven er alleen voor te staan en uw ruggensteun aan de lokale bestuurders te missen? Zo ja, welke stappen neemt u om gemeenten beter te ondersteunen bij het uitvoeren van hun wettelijke taak? Zo nee, waarom niet?
Hoe verklaart u dat de protesten tegen de komst van asielzoekerscentra die 10 jaar geleden plaatsvonden veel rustiger plaatsvonden?
Heeft u in kaart hoe vaak er sprake is geweld en/of intimidatie bij protesten tegen asielzoekerscentra en of dit aantal de afgelopen jaren is toegenomen? Zo nee, bent u van plan om dit in kaart te brengen?
Reclames van de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde (NVVE) |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met de reclames van de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde (NVVE) in de publieke ruimte?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Deelt u de mening dat de uitingen op deze reclames; «het is genoeg»; «wat als je leven voltooid voelt?» ten onrechte de suggestie wekken dat het mogelijk is om op basis van een voltooid leven euthanasie te kunnen krijgen?
Vooropgesteld zij dat het de verantwoordelijkheid is van de organisatie die de reclame-uitingen doet dat de reclame-uitingen betrouwbaar en geloofwaardig zijn en geen onterechte suggesties wekken. Eenieder die bezwaar heeft tegen bepaalde reclame-uitingen kan hiertegen een klacht indienen bij de Reclame Code Commissie (zie ook het antwoord op vraag 3).
Navraag bij de NVVE leert dat de zin «het is genoeg» volgens de NVVE een veelgehoorde zin is van ouderen die hun leven als voltooid ervaren en dat de NVVE met de uitingen heeft beoogd het onderwerp voltooid leven onder de aandacht te brengen. De mening dat met de poster de suggestie zou worden gewekt dat het mogelijk is om op basis van een voltooid leven euthanasie te kunnen krijgen, deel ik niet. Uit de bij de campagne behorende tweede poster waarop staat vermeld «Het grote voltooid leven gesprek.» en «Kijk en praat mee op 18 april» wordt bovendien duidelijk dat (oudere) mensen worden opgeroepen om het gesprek over voltooid leven te voeren.
Welke regels gelden er voor de situering van de reclame-uitingen? Welke instrumenten hebben lokale overheden om dergelijke reclame nader te reguleren?
De Stichting Reclame Code (hierna: de Stichting) bevordert verantwoord reclame maken met als doel de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van reclame te waarborgen. De Stichting heeft bij wijze van zelfregulering de Nederlandse Reclame Code (NRC) opgesteld, waarin regels worden gesteld waaraan reclame-uitingen moeten voldoen. Zo mag een reclame niet nodeloos kwetsend of bedreigend zijn, of strijdig zijn met het algemeen belang, de openbare orde of de goede zeden.
Eenieder kan een klacht indienen bij de Reclame Code Commissie (hierna: de Commissie) over reclame die vermeend in strijd is met de NRC. Vervolgens oordeelt de Commissie of de adverteerder de NRC overtreedt. Indien dit het geval is, dan beveelt zij de adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken. Een uitspraak van de Commissie is juridisch niet bindend, omdat de NRC een vorm van zelfregulering is, het betreft geen wet- of regelgeving. Wel houdt de Stichting zelf bij wie uitspraken van de Commissie naleeft. Mocht een adverteerder een oordeel van de Commissie naast zich neerleggen, dan publiceert de Stichting de uitspraak en benoemt zij de adverteerder die de NRC overtreedt ondanks de uitspraak met naam en toenaam. Zo brengt zij non-compliance onder de aandacht van bijvoorbeeld toezichthouders.
Wat betreft de publiekrechtelijke instrumenten die lokale overheden kunnen inzetten om dergelijke reclame nader te reguleren merk ik het volgende op. Gemeenten hebben de bevoegdheid om regels te stellen in de openbare ruimte, mits dit niet in strijd is met hogere wet- en regelgeving. Ideële reclame valt onder de reikwijdte van het recht van vrijheid van meningsuiting. Het recht op de (bescherming van de) vrijheid van meningsuiting is vastgelegd in onder meer artikel 7 van de Grondwet en artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Artikel 7 Grondwet verbiedt gemeenten om regels te stellen over de inhoud van ideële reclame. Deze beperkingen kunnen alleen bij formele wet worden aangebracht. Het is voor gemeenten wel mogelijk om regels te stellen over de verspreiding van reclame. Met het oog op ruimtelijke ordening kunnen gemeenten bijvoorbeeld dergelijke regels stellen in het omgevingsplan of in de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente. Voor het laatste geldt wel de eis dat er «gebruik van enige betekenis» moet overblijven.
Beperkingen van het grondrecht van artikel 10 EVRM zijn mogelijk, mits de beperking is voorzien bij wet en deze beperking in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen. Het is aan de gemeente om te beoordelen of hiervan sprake is.
Kunt u zich voorstellen dat reclames met teksten als «wat als je leven voltooid voelt?» en «het is genoeg» niet geschikt zijn voor elke context en plaats, zoals bijvoorbeeld langs een weg waar veel middelbare scholieren langs fietsen, die relatief al veel mentale problemen hebben?
Navraag bij de NVVE leert dat de betreffende twee posters alleen zichtbaar waren in de openbare ruimte in Amsterdam, Hilversum en Den Haag. Daarbij had de NVVE geen keuzemogelijkheid voor specifieke locaties binnen die gemeenten. Afhankelijk van wat in de betreffende gemeente toegestaan is, komen de posters op A0-formaat of abri’s. Het zijn op die locaties vervolgens vaste plekken waar de uitingen geplaatst worden.
Zoals in antwoord op vraag 3 is aangegeven, is het gemeenten niet toegestaan om regels te stellen over de inhoud van ideële reclame, maar is het voor gemeenten wél mogelijk om regels te stellen over de verspreiding van reclame.
De NVVE heeft aangegeven de mogelijke impact van de reclame-uitingen te hebben meegenomen en met een simplistische illustratie van een zichtbaar ouder persoon in combinatie met de gebruikte tekst te hebben voorzien geen jongeren aan te spreken. In hoeverre mensen zich daadwerkelijk door reclame-uitingen aangesproken voelen is heel persoonlijk. Zoals ik in antwoord op vraag 3 heb aangegeven, kan eenieder een klacht indienen bij de Reclame Code Commissie (de Commissie) over reclame die vermeend in strijd is met de NRC.
Is er regulier contact met stichting 113 zelfmoordpreventie en de NVVE over de manier waarop in de publieke ruimte wordt gepraat over het levenseinde? Zo nee, bent u bereid met hen, en eventueel andere relevante partijen, gezamenlijk een gesprek te voeren over dit onderwerp?
Ja, er is vanuit het Ministerie van VWS regulier contact met zowel Stichting 113 Zelfmoordpreventie als ook de NVVE waarbij waar relevant ook de manier waarop in de publieke ruimte over het levenseinde gepraat wordt aan de orde komt.
Welke bevindingen zijn er bekend over het effect van zulk soort reclames op mensen die al kwetsbaar zijn en met mentale problemen kampen? Welke beleidsgevolgen heeft dat?
Het effect van specifiek deze reclame op kwetsbare mensen die met mentale problemen kampen is mij niet bekend. Navraag bij 113 Zelfmoordpreventie leert dat de campagne «1K Z1E J3» goed wordt gezien en dat er positieve feedback op komt. Uit de praktijk weten we dat praten over de dood vaak helpt en de doodswens kan laten afnemen of zelfs geheel laten verdwijnen.
Zoals ik in mijn beantwoording van vraag 4 heb aangegeven is het heel persoonlijk in hoeverre mensen zich daadwerkelijk door reclame-uitingen aangesproken voelen. Beleidsmatig richt ik mij op het uitdragen en benadrukken van zorgvuldigheid bij het berichten over onderwerpen als het levenseinde, suïcide en mentale gezondheid in de publieke ruimte.
Wat is uw inzet om de uitingen over levenseinde, suïcidale gedachten en mentale gezondheid in de publieke ruimte constructief te laten zijn in plaats van schadelijk voor kwetsbare mensen als jongeren met mentale problemen?
Naast het belang van zorgvuldige uitingen over levenseinde, suïcidale gedachten en mentale gezondheid in de publieke ruimte te benadrukken en bij relevante partijen onder de aandacht te brengen wordt daar in publiekscampagnes van het Ministerie van VWS ook veel aandacht aan besteed.
Zo is er goed nagedacht over de toon en inhoud van de «Hey, het is oké» campagne, die de afgelopen jaren heeft gelopen om het praten over mentale gezondheid en beginnende klachten onder jongeren (16–25 jaar) te normaliseren. De effecten van de campagne zijn gemeten om uitingen in de toekomst nog beter aan te laten sluiten bij wat jongeren nodig hebben om te werken aan hun mentale gezondheid.
De verplichte rekentoets in het mbo |
|
Claire Martens-America (VVD) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Onderkent u het belang van de rekentoets in het mbo, die bijdraagt aan het verbeteren van de gecijferdheid en daarmee het actief kunnen deelnemen aan de maatschappij door studenten?
Ja. Rekenen is een essentiële vaardigheid voor het uitoefenen van een beroep, het actief en betrokken meedoen in de samenleving en om verder te studeren.
Bent u bekend met de zorgen rondom de verplichte rekentoets op het mbo, waarbij mbo’ers met aantoonbare rekenproblemen zoals dyscalculie hun diploma niet (dreigen te) halen?
Ja, deze zorgen ken ik.
Deelt u de mening dat scholen een verantwoordelijkheid hebben om voor studenten met aantoonbare rekenproblemen een mogelijkheid te creëren hun diploma te halen?
Ik deel deze mening. Scholen hebben hierbij een belangrijke verantwoordelijkheid. Uit het onderzoeksrapport Rekenproblemen in het mbo, dat als bijlage bij de 2e voortgangsbrief aanpak basisvaardigheden mbo naar uw Kamer is gestuurd, blijkt dat er voldoende hulpmiddelen en maatregelen beschikbaar zijn voor studenten die dat nodig hebben. Hiervan wordt helaas nog niet altijd gebruik gemaakt, onder andere omdat deze hulpmiddelen en maatregelen nog niet bij alle studenten, docenten en scholen bekend zijn. Daarom ga ik in gesprek met de MBO Raad, JOBmbo en de Coöperatie Examens MBO hoe we hieraan meer bekendheid kunnen geven.
Klopt het dat er bij de inschrijving van een student met rekenproblemen afspraken worden gemaakt over ondersteuning? Wat voor afspraken over het afnemen van de rekentoets zijn daarbij mogelijk?
Tijdens het intakegesprek voorafgaand aan de inschrijving wordt gekeken of een opleiding bij de student past en worden eventuele ondersteuningsbehoeften besproken. Scholen hebben de verantwoordelijkheid om voor studenten met bijvoorbeeld rekenproblemen een mogelijkheid tot extra ondersteuning te creëren. Dat kan gaan om bijvoorbeeld extra (bij)lessen of aangepaste examinering, zoals mondelinge afname van het rekenexamen.
Klopt het dat uw voorganger, bij het commissiedebat over het mbo op 16 april 2024, heeft aangegeven dat groepen met extra begeleiding geholpen kunnen worden? Heeft u inzicht of dit in de praktijk ook gebeurt? Zo ja, welke manier krijgt dat vorm?
Dat klopt. In de praktijk geven scholen ook daadwerkelijk extra ondersteuning. Voorbeelden hiervan zijn extra tijd bij een examen, mondelinge afname van een examen, begeleid examen (in aanwezigheid van een vertrouwenspersoon) en een aangepaste rekenkaart. Uit het eerder genoemde onderzoek blijkt dat niet alle instellingen op de hoogte zijn van deze mogelijkheden tot extra ondersteuning. Ook mogen alle studenten, sinds de invoering van de nieuwe rekeneisen in augustus 2022, gebruikmaken van een rekenmachine en een rekenkaart.
Klopt het voorts dat er voor mbo-instellingen mogelijkheden zouden bestaan om maatwerk toe te passen? Kunt u uitleggen wat deze mogelijkheden zijn?
Scholen kunnen inderdaad maatwerk toepassen met de beschikbare tools en maatregelen. Zie verder mijn antwoord op vraag 5.
Kunt u de voortgang schetsen van de door uw voorganger toegezegde verkenning naar het toepassen van maatwerk door mbo-instellingen? Klopt het dat het eventueel toepassen van maatwerk niet in de regelgeving rondom de rekentoets is vormgegeven?
Het onderzoek Rekenproblemen in het mbo is afgerond en naar uw Kamer gestuurd1. Het eventueel toepassen van maatwerk is niet specifiek in de nieuwe rekeneisen vormgegeven. Tegelijkertijd hebben scholen wel degelijk een verantwoordelijkheid om voor studenten met bijvoorbeeld rekenproblemen een mogelijkheid tot extra ondersteuning te creëren. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
In hoeverre acht u het wenselijk dat mbo-instellingen meer ruimte krijgen om te bepalen of een student zonder geslaagde rekentoets toch in aanmerking kan komen voor een diploma?
Goed kunnen rekenen is, net als goed kunnen lezen, schrijven en beschikken over burgerschapskennis en -vaardigheden, essentieel om volwaardig mee te kunnen doen in de maatschappij. In het mbo dragen deze basisvaardigheden bij aan de drievoudige kwalificatieplicht, omdat ze nodig zijn voor het uitoefenen van een beroep, het actief en betrokken mee te doen in de samenleving en om verder te kunnen studeren. Rekenen telt daarom ook mee in de slaag-zakregeling. Ik acht het niet wenselijk dat studenten zonder het juiste resultaat op rekenen in aanmerking komen voor een diploma.
Ziet u mogelijkheden om meer differentiatie in de rekentoets te introduceren, gebaseerd op mbo-niveau en studierichting?
Op dit moment zie ik geen noodzaak voor nog meer differentiatie. Met de invoering van de nieuwe rekeneisen in augustus 2022 is er al meer differentiatie geïntroduceerd. Dit had als doel om rekenen op een meer aantrekkelijke manier aan te bieden, door het beter te laten aansluiten bij de leef- en beroepscontext van studenten passend bij de verschillende mbo-niveaus. De nieuwe rekeneisen zijn nog geen drie jaar geleden geïntroduceerd. Er bestaat daarom nog geen volledig beeld in hoeverre dit doel wordt bereikt. Eind dit jaar verwacht ik een vollediger beeld te hebben.
De nieuwe regels en controles op (wapen)export naar Israël |
|
Kati Piri (PvdA), Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Reinette Klever (PVV) |
|
![]() ![]() |
Waarom is nu pas besloten om «gelet op de veiligheidssituatie in Israël, de Palestijnse Gebieden en de bredere regio»1 over te gaan op aanpassing van de algemene vergunningen? Kunt u aangeven welke concrete wijziging in de veiligheidssituatie tot dit besluit heeft geleid?
De Minister van Buitenlandse Zaken geeft buitenlands politiek advies aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp over de afgifte van vergunningen voor strategische goederen. De veiligheidssituatie in Israël en de Palestijnse Gebieden wordt nauwlettend gevolgd om te bezien welke impact de ontwikkelingen hebben op de export van strategische goederen. Het verbreken van het staakt-het-vuren op 18 maart jl. en het daaropvolgende optreden van Israël in de Gazastrook speelden een belangrijke rol bij het aanpassen van de algemene vergunning.
Vergunningaanvragen voor de uitvoer van strategische goederen (dual-use en militair) naar Israël werden en worden zorgvuldig getoetst. Enige tijd geleden is het traject in gang gezet tot intrekking van een algemene vergunning en de wijziging van twee algemene vergunningen in de zin dat Israël daarvan wordt uitgesloten. Met deze wijziging worden alle individuele transacties van strategische goederen naar Israël voorafgaand aan uitvoer en doorvoer getoetst.
Wat is er nu precies bekend geworden over de veiligheidssituatie wat nog niet bekend was in de afgelopen 17 maanden sinds 7 oktober 2023?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is er veranderd in de veiligheidssituatie ten opzichte van alle momenten in het afgelopen jaar waarop wij u hebben gevraagd om in te grijpen op export naar Israël onder algemene vergunningen, vanwege de enorme risico’s op mensenrechtenschendingen, maar u dit weigerde?
Zie antwoord op vraag 1 en 2. Middels de opheffing c.q. aanpassing van deze algemene vergunningen neemt het kabinet de laatste stappen om ook enkele typen transacties, die tot 7 april 2025 als relatief laagrisico transacties konden plaatsvinden onder de gewijzigde c.q. opgeheven algemene vergunningen, aan striktere controle te onderwerpen. Deze maatregel komt bovenop de al zeer zorgvuldige toetsing van alle andere vergunningaanvragen voor exporten van strategische goederen naar Israël.
Kunt u een overzicht geven van de goederen die onder algemene uitvoervergunning NL010 – volgens uw brief «regelmatig gebruikt voor uitvoer naar Israël» sinds 7 oktober 20232 – naar Israël zijn geëxporteerd? Kunt u hetzelfde doen voor vergunning NL002 en NL007?
Voor de algemene vergunning NL010 geldt dat deze veelvuldig is gebruikt. De vergunning omvat verschillende categorieën producten die cryptografie gebruiken zoals producten voor informatiebeveiliging, digitale communicatie- of netwerkapparatuur en computers en opslagapparaten.
Voor de algemene vergunning NL007 (doorvoer van militaire goederen afkomstig uit EU-landen, NAVO-landen of daaraan gelijkgestelde landen) geldt dat onder deze vergunning, op grond van de beschikbare rapportagegegevens, tussen 7 oktober 2023 en december 2024 geen transacties hebben plaatsgevonden. Over de periode januari 2025 tot het moment van wijziging van de vergunning wordt in de tweede helft van dit jaar gerapporteerd door bedrijven die geregistreerd zijn voor gebruik van de algemene vergunning NL007.
Voor de algemene vergunning NL002 geldt dat deze sinds 7 oktober twee keer is gebruikt voor uitvoer naar Israël voor kogelvrije kleding.
Bent u ermee bekend dat het Israëlische leger bewakingstechnologieën, kunstmatige intelligentie (AI) en andere digitale hulpmiddelen gebruikt om hun aanvallen in de Gazastrook te bepalen? Zo ja, hoe kunt u uw stelling onderbouwen dat informatiebeveiligingsgoederen geëxporteerd vanuit Nederland naar Israël onder vergunning NL010 «gezien hun aard» waarschijnlijk niet voor militaire doeleinden zijn gebruikt?
Goederen en technologie die onder de NL010 kunnen worden geëxporteerd zijn alle gerelateerd aan informatiebeveiliging, en bedoeld om netwerken te beveiligen tegen bijvoorbeeld cyberaanvallen. De kans dat deze goederen zijn gebruikt bij aanvallen in de Gazastrook schat ik daarom in als gering.
Weet u waar de technologie dan wel voor is gebruikt?
Gebaseerd op de aard van de goederen zullen ze zijn gebruikt voor de beveiliging van computernetwerken.
Kunt u uitleggen om welke redenen u uitvoervergunning NL010 stopzet?
De algemene uitvoervergunning NL010 wordt niet stopgezet: Israël wordt uitgesloten als mogelijke bestemming bij gebruik van deze vergunning. De NL010 kan gebruikt worden voor transacties met bepaalde laagrisico dual-use goederen en wordt veelvuldig gebruikt voor uitvoer naar eindbestemmingen over de hele wereld. Het stopzetten van deze algemene vergunning zou leiden tot een zeer grote last voor het bedrijfsleven, en voor een grote uitvoeringslast voor de Douane. De maatregel die het kabinet hier neemt, namelijk het uitsluiten van Israël als eindbestemming, is een extra stap om ook deze – relatief minder gevoelige informatiebeveiligingsgoederen – nader te kunnen toetsen op risico’s op ongewenst eindgebruik.
Herinnert u zich antwoorden op eerdere schriftelijke vragen waarin u aangaf dat er sinds 7 oktober 2023 militaire goederen (delen voor F-35 gevechtsvliegtuigen; platen, vormdelen en helmschalen van polyethyleen en technologie; warmtebeeldcamera’s; delen, gereedschap en technologie voor F-16 gevechtsvliegtuigen; G550 patrouillevliegtuig; simulatiesysteem) en dual-use goederen (onderdelen voor lithografische apparatuur, programmatuur en technologie; systemen, apparatuur en onderdelen voor cryptografische informatiebeveiliging; veiligheidshoofddeksels van andere stoffen) naar Israël zijn geëxporteerd3?
Ja.4
Kunt u voor elk van deze categorieën aangeven onder welke vergunning deze export valt, en wat de nieuw aangekondigde exportregels voor deze export betekenen?
De in de betreffende antwoorden (Kamerstuk 2024Z13849) genoemde uit- en doorvoer van goederen in het kader van het F-35-Lightning II programma viel onder de algemene vergunning NL009 die van toepassing is op overdracht, doorvoer en uitvoer in het kader van het F-35-Lightning II programma. Het kabinet heeft op 20 februari 2024 naar aanleiding van het arrest van het Gerechtshof in Den Haag deze algemene vergunning aangepast waardoor de uit- en doorvoer van goederen binnen het kader van het F-35 Lightning II programma met eindbestemming Israël sindsdien niet meer is toegestaan. Deze aanpassing is destijds ook voor de NL007 doorgevoerd. Voor de uitvoer van de overige genoemde militaire goederen geldt dat deze losstaat van de aangepaste algemene vergunningen en heeft plaatsgevonden onder specifiek voor deze transacties afgegeven individuele vergunningen. Conform staand beleid wordt alleen vergunning verleend als de vergunningaanvraag de zorgvuldige toetsing aan de Europese wapenexportcriteria heeft doorstaan. Voor deze goederen geldt dat het ging om de (tijdelijke) uitvoer naar, of doorvoer via, Israël voor ontwikkel-, productie- of onderhoudsdoeleinden. In geen van deze gevallen was sprake van eindgebruik door de Israëlische krijgsmacht.
Voor wat betreft de genoemde dual-use goederen geldt dat ook de uitvoer los stond van de aangepaste algemene vergunningen en dat deze goederen onder individuele of globale vergunningen zijn uitgevoerd. Voor de uitvoer van deze categorieën verandert het proces in de toekomst dus niet. Ook toekomstige aanvragen worden getoetst aan de daarop van toepassing zijnde exportcontrolekaders, waarbij het risico op ongewenst eindgebruik van deze goederen wordt beoordeeld. Als we dat risico te groot achten, zal de vergunningaanvraag worden afgewezen.
Nu het kabinet de algemene vergunningen NL007 en NL010 wijzigt door Israël uit te sluiten als land van eindbestemming, en het kabinet na het arrest van het Gerechtshof Den Haag al de algemene vergunningen NL007 en NL009 had gewijzigd om uit- en doorvoer van F-35-onderdelen naar Israël niet langer toe te staan, treffen deze genomen maatregelen alle wapenexport op basis van algemene vergunningen naar Israël? Zo nee, op basis van welke andere algemene vergunningen kunnen nog militaire en dual-use goederen aan Israël worden geleverd? En waarom heeft u deze algemene vergunningen niet aangepast?
Deze wijzigingen omvatten alle algemene nationale vergunningen waaronder nog naar Israël kon worden uitgevoerd of doorgevoerd. Daarmee scherpt het kabinet beleid dat al zeer zorgvuldig was verder aan zodat alle transacties van strategische goederen naar Israël voorafgaand worden getoetst aan de geldende Europese exportcontrolekaders.
Zijn er nog individuele vergunningen op basis waarvan Nederland in 2025 militaire en dual-use goederen naar Israël exporteert? Zo ja, welke goederen? En bent u bereid ook deze vergunningen nog tegen het licht te houden? Zo nee, waarom niet?
Ja. De overheid publiceert regelmatig afgegeven individuele vergunningen op de webpagina van de Rijksoverheid.
Er zijn in het afgelopen jaar vergunningen verleend voor uitvoer van dual-use goederen en militaire goederen naar Israël. In dezelfde periode heeft het kabinet ook diverse vergunningaanvragen afgewezen. Het kabinet heeft sinds 7 oktober 2023 zeven vergunningen toegewezen voor de uitvoer van militaire goederen met eindgebruik in Israël die in 2025 nog geldig zijn. Dit gaat onder meer om onderdelen voor het Iron Dome-luchtafweersysteem en demonstratiematerieel dat na beursdeelname in Nederland weer is geretourneerd naar Israël en waarvan het eindgebruik niet bij de Israëlische krijgsmacht ligt. Daarnaast zijn, voor de goede orde, vergunningen afgegeven voor de tijdelijke uitvoer naar, of doorvoer via, Israël voor productie- of onderhoudsdoeleinden. Deze goederen kwamen of komen na een productie- of onderhoudshandeling in Israël terug naar Nederland of werden na deze handelingen naar een eindgebruiker in een derde land doorgevoerd. In geen van deze gevallen is sprake van eindgebruik door de Israëlische krijgsmacht.
In het afgelopen jaar heeft het kabinet ook een aantal dual-use vergunningen verleend, vooral programmatuur en technologie voor de halfgeleiderindustrie, en apparatuur voor de civiele telecommunicatie.
Alle verleende vergunningen zijn zeer zorgvuldig getoetst aan de Europese kaders voor exportcontrole. Dat deze manier van werken zorgvuldig is, werd door de rechter bevestigd in het vonnis van 13 december 2024. Op deze manier blijft het kabinet ook in de toekomst vergunningaanvragen toetsen. De vergunningen zijn een jaar geldig. Gezien de zorgvuldige afweging die het kabinet heeft gemaakt bij de afgifte hiervan, waarbij is geconstateerd dat er geen duidelijk risico is dat de uit te voeren goederen kunnen worden ingezet bij het begaan van ernstige schendingen van de mensenrechten of het humanitair oorlogsrecht, heeft het kabinet vooralsnog geen reden gezien om eerder afgegeven vergunningen in te trekken.
Is het kabinet voornemens om de cassatie tegen het rechterlijk besluit dat er geen F-35-onderdelen naar Israël mogen worden geëxporteerd stop te zetten? Zo nee, waarom niet?
Nee, het kabinet zet de cassatie door. Het besluit van de Staat om in cassatie te gaan staat los van de verschrikkelijke situatie in Gaza. De cassatiezaak gaat over de principiële rechtsvraag in hoeverre de Staat zijn eigen buitenlandbeleid kan vormgeven.
Kunt u bovenstaande vragen elk afzonderlijk en uiterlijk woensdag 9 april 2025 beantwoorden, zodat Kamerleden enige tijd hebben de informatie nog voor het Commissiedebat Raad Buitenlandse Zaken van 10 april 2025 tot zich te nemen?
Dat is gelet op het belang van een zorgvuldige beantwoording helaas niet mogelijk gebleken.