Het bericht 'Grote giftige spin rukt op: in hele land gesignaleerd' |
|
Erik Haverkort (VVD), Thom van Campen (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid, minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Grote giftige spin rukt op: in hele land gesignaleerd»?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten in welke mate de valse wolfspin een gevaar voor mensen vormt?
Deze spin vormt voor mensen geen gevaar. De spinnendeskundige die in het krantenartikel kort wordt aangehaald, nuanceert in een later artikel in Nature Today2 en in het Jeugdjournaal3 zelf de berichtgeving rond de valse wolfspin. Incidenteel, wanneer de spin zich bedreigd voelt, kan de spin bijten. De beet van de valse wolfspin is vergelijkbaar met een wespensteek en kan bij uitzondering – net zoals in het geval van een wespensteek – een allergische reactie veroorzaken. Het geringe gevaar wordt ook bevestigd door de spinnendeskundige van het Nederlands Instituut voor Vectoren, Invasieve planten en Plantgezondheid (NIVIP) van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).
Hoe verklaart u de stelling uit het artikel dat de valse wolfspin vergeleken met een jaar geleden twee keer zo vaak in Nederland gezien is?
De eerste waarneming van de valse wolfspin dateert uit 2007. Sindsdien wordt de soort geregeld waargenomen; hij heeft zich gevestigd, en neemt in aantal toe. Experts voorspellen de komende decennia verdere en snellere toename van het aantal introducties van exoten als gevolg van menselijke activiteiten. Vooral internationale handel, transport en toerisme dragen bij aan introductie van exoten in ons land. Intensief gebruik van land, water en zee en klimaatverandering vergroten vervolgens de kans op vestiging en verdere verspreiding van exoten. Dit lijkt ook het geval voor de valse wolfspin.
Wat is uw reactie op de constatering uit het artikel dat de valse wolfspin zich definitief in Nederland gevestigd heeft? In hoeverre is er meer onderzoek nodig om dit aan te tonen?
Op basis van het aantal waarnemingen kan worden geconcludeerd dat de valse wolfspin zich in Nederland gevestigd heeft. Aanvullend onderzoek is daarvoor niet nodig.
Klopt de constatering dat als de valse wolfspin zich in Nederland definitief gevestigd heeft, deze diersoort opgemerkt kan worden als een invasieve exoot?
De valse wolfspin is een uitheemse soort. Hij komt van nature onder meer in Zuid-Europa voor. Het is waarschijnlijk dat de valse wolfspin niet op eigen kracht in Nederland terecht is gekomen, maar hierbij «geholpen» is door de mens. Dat kan door bewuste introductie in ons milieu (zoals import en loslaten van dieren), maar ook onbedoeld. Bijvoorbeeld door het meeliften van de spin met (goederen-) transport, bagage of via kampeerspullen na een vakantie in Zuid-Europa. In geval van de valse wolfspin wordt aangenomen dat menselijk handelen op zijn minst heeft bijgedragen aan de introductie, en dan spreken we van een exoot. Indien een exoot schadelijk is voor natuur of anderszins, bijvoorbeeld doordat deze inheemse Nederlandse spinnen- of diersoorten (organismen) verdringt, dan spreken we van een invasieve exoot. Er zijn geen signalen dat de valse wolfspin schadelijk is voor de Nederlandse biodiversiteit.
Klopt het dat invasieve exoten teruggedrongen dienen te worden, vanwege hun negatieve effect op de biodiversiteit en daarmee de kwaliteit van onze leefomgeving?
Invasieve uitheemse soorten vormen een van de voornaamste bedreigingen voor de biodiversiteit en aanverwante ecosysteemdiensten. Introductie van invasieve exoten in ons milieu dient daarom zoveel mogelijk te worden voorkomen. Als introductie in het milieu toch plaatsvindt, dan is de meest effectieve aanpak om de populatie in een zo vroeg mogelijk stadium van invasie proberen uit te roeien. In de praktijk blijkt uitroeiing echter niet altijd haalbaar.
In de Europese Unie komen duizenden soorten exoten (planten en dieren) voor. De meesten zijn nuttig en onschadelijk (zoals aardappel en tomaat). Echter, zo’n 10 tot 15% van de soorten blijkt in meer of mindere mate invasief. Binnen de Europese Unie is daarom afgesproken de aanpak te richten op zorgwekkende invasieve uitheemse soorten van de Europese Unielijst (verder: Unielijst). De Unielijst komt tot stand via een zorgvuldig proces van risicobeoordeling en Europese besluitvorming. De Europese Exotenverordening (Nr. 1143/2014) is van toepassing op de soorten van de Unielijst. De valse wolfspin staat niet op de Unielijst.
Wat is uw reactie op de causale relatie tussen klimaatverandering en de toename in invasieve exoten, zoals de valse wolfspin en de jachtkrabspin?
Het leefgebied van soorten verandert door klimaatverandering. In Nederland hebben zich laatste decennia nieuwe soorten gevestigd, soms door natuurlijke verspreiding en soms geholpen door de mens. Klimaatverandering kan maken dat invasieve exoten zich dankzij veranderde klimaatomstandigheden beter kunnen vestigen en verspreiden in Nederland.
Welke stappen neemt u op dit moment om ervoor te zorgen dat het aantal invasieve exoten in Nederland afneemt of in elk geval niet verder toeneemt?
Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit werkt in de aanpak van invasieve exoten samen met andere overheden en organisaties. Met name de provincies vervullen hierbij een belangrijke rol vanwege de decentralisatie van het natuurbeleid naar de provincies. De Europese Exotenverordening is leidend voor de inzet die zich richt op drie hoofdsporen; preventie, beheersing en herstel. De opgave zal, zie ook antwoord 3, de komende decennia groter worden. Dit betekent dat er steeds slimmere strategieën gevolgd moeten gaan worden, zoals meer preventie vóóraf in plaats van bestrijding en herstel achteraf. Ook zal in de toekomst scherp geprioriteerd moeten worden welke invasieve exoten wel of niet (kunnen) worden aangepakt en op welke locaties. Handelingsperspectief ontbreekt vaak bij gebrek aan effectieve en uitvoerbare bestrijdingsmethoden. En ook kan niet ongelimiteerd beroep worden gedaan op (schaarse) mensen en middelen.
Het bericht ‘Pentagon suspends F-35 deliveries over Chinese alloy in magnet’? |
|
Peter Valstar (VVD) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Pentagon suspends F-35 deliveries over Chinese alloy in magnet»?1
Ja.
Deelt u de mening dat landen die een offensief inlichtingenprogramma tegen Nederland hebben, niet thuishoren in de productie- en toeleveringsketen van wapensystemen voor de Nederlandse krijgsmacht?
Het is bekend dat buitenlandse mogendheden, waaronder China, zich actief inzetten om in Nederland technologische en andere wetenschappelijke kennis te verwerven.2 Het voorkomen van ongewenste toegang tot gerubriceerde informatie of wapensystemen via inlichtingenprogramma’s of via andere weg, is van groot belang voor de nationale veiligheid. Het Defensie Beveiligingsbeleid (DBB) stelt daarom eisen aan bedrijven waarmee Defensie relaties aangaat alsmede aan de producten die deze bedrijven leveren.
Het DBB schrijft voor dat bij gerubriceerde opdrachten de Algemene Beveiligingseisen voor Defensieopdrachten (ABDO)3 moeten worden gehanteerd teneinde ongewenste toegang tot gerubriceerde informatie of wapensystemen te voorkomen. Voor ongerubriceerde opdrachten is het gebruik van de ABDO niet standaard verplicht, maar indien een risicoanalyse daartoe aanleiding geeft, kan Defensie ook bij zulke opdrachten de ABDO hanteren.
Het Bureau Industrieveiligheid (BIV) van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) beoordeelt en toetst vooraf en periodiek of opdrachtnemers van Defensie en hun onderaannemers zich aan de ABDO of andere specifieke internationale regelingen (kunnen) houden.
Ook kunnen bedrijven worden geweerd uit opdrachten op basis van specifieke eisen binnen die opdracht. In voorkomend geval beslist de behoeftesteller over het weren van specifieke bedrijven. Het effect waarnaar hier wordt gevraagd, de uitsluiting van bepaalde landen, wordt daarmee behaald door ongewenste bedrijven en producten te weren.
Worden landen die een offensief inlichtingenprogramma tegen Nederland hebben op dit moment geweerd uit de productie- en toeleveringsketen van wapensystemen voor de Nederlandse krijgsmacht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke mechanismes bestaan er om deze toeleveringsketens te monitoren en bedrijven aan te zetten tot due diligence?
Nederlandse wet -en regelgeving sluit niet bij voorbaat landen uit ten aanzien van de productie- en toeleveringsketens van wapensystemen voor de Nederlandse krijgsmacht. De toepassing van de geldende regelgeving heeft echter als de facto effect dat bedrijven uit bepaalde landen slechts in zeer beperkte mate, of geen, onderdeel uit kunnen maken van de productie- en toeleveringsketens van wapensystemen voor de Nederlandse krijgsmacht omdat zij niet kunnen voldoen aan de eisen die worden gesteld. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Bij hoeveel bedrijven of specifieke casussen is er besloten om onderdelen te weren uit de productie- en toeleveringsketen van wapensystemen voor de Nederlandse krijgsmacht?
Specifieke casussen kan ik vanwege het gevoelige en vertrouwelijke karakter van deze informatie niet langs deze weg met uw Kamer delen. Ik kan wel meegeven dat de beoordeling c.q. toetsing in het kader van de ABDO zorgvuldig wordt uitgevoerd en in de praktijk leidt tot weigeringen waar nodig. Tevens blijkt in de praktijk dat bedrijven vaak al geen aanbieding doen als ze weten dat ze niet door de ABDO toets heen zullen komen. Het aantal geweigerde ABDO-autorisaties door BIV staat vermeld in de openbare jaarverslagen van de MIVD. Het ging de afgelopen jaren om de volgende aantallen: 46 geweigerde autorisaties in 2019, 41 in 2020 en 57 in 2021.4
Klopt het dat de Verenigde Staten regelgeving hebben, zoals onder meer vervat in de Defense Federal Acquisition Regulation Supplement, om Chinese onderdelen te weren uit de productie- en toeleveringsketen van wapensystemen?
Ja, de Verenigde Staten hebben regelgeving die specifiek de aankoop verbieden van speciale metalen die buiten de VS zijn geproduceerd voor toepassingen c.q. gebruik in Amerikaanse wapen(systemen), dus ook uit China. Een afzonderlijke wet uit 2006 verbiedt ook de aankoop van onderdelen en/of componenten die dergelijke speciale metalen bevatten. Sinds augustus van dit jaar wordt ook het speciale metaal «tantalium« afkomstig uit een aantal specifieke landen, waaronder China, geweerd uit de Amerikaanse productie- en toeleveringsketen van wapensystemen. Daarmee worden niet alle Chinese onderdelen geweerd, maar alleen de voor de VS relevante onderdelen.
Hoe verhouden de Nederlandse regels zich op dit terrein tot de Amerikaanse regels?
Zoals gemeld in de antwoorden op vraag 3 en vraag 4, richt de Nederlandse regelgeving zich op bedrijven en producten. Defensie kan ongewenste toegang tot gerubriceerde informatie of wapensystemen voorkomen door toepassing van de ABDO en door aanvullende eisen te stellen aan bedrijven en het te leveren product in een behoeftestelling.
Daarnaast is de wet Veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames (Vifo) dit voorjaar door uw Kamer en de Eerste Kamer behandeld en aangenomen.5 Deze wet moet voorkomen dat ongewenste investeerders via investeringen, fusies en overnames invloed krijgen op ondernemingen in Nederland die actief zijn op het gebied van sensitieve technologie zoals opgenomen in de dual-use en militaire goederenlijst van de EU. De wet biedt de mogelijkheid om bij vermoeden van een risico voor de nationale veiligheid investeringen tot 8 september 2020 met terugwerkende kracht te toetsen.
Verder wordt momenteel door de Ministeries van EZK en Defensie gewerkt aan een sectorale investeringstoets voor de defensie-industrie, waarover uw Kamer midden 2021 is geïnformeerd.6 Deze investeringstoets is specifiek gericht op de beheersing van risico’s voor de nationale veiligheid als gevolg van investeringen, overnames en andere verwervingsactiviteiten gericht op ondernemingen uit de Nederlandse Defensie Technologische en industriële Basis (NL DTIB) die essentieel zijn voor de uitvoering van de hoofdtaken van de Nederlandse krijgsmacht.
Voor de specifieke regelgeving van de Verenigde Staten op dit gebied wil ik verwijzen naar het antwoord op vraag 5.
Bestaan er binnen de instrumenten voor defensiesubsidies binnen de Europese Unie, zoals het Europees Defensiefonds, regels om China of andere landen met een offensief inlichtingenprogramma tegen de Nederlandse en Europese belangen te weren uit productie- en toeleveringsketens?
Ja. Deze regels staan beschreven in art. 9 van de verordening van het Europees Defensiefonds (EDF). De ontvangers van financiering uit het EDF en de bij het project betrokken onderaannemers dienen te zijn gevestigd in de EU of in een geassocieerd land.7 China is geen geassocieerd land van de EU. Bij uitzondering kan worden samengewerkt met partijen van buiten de Unie, mits dit niet in strijd is met de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en de lidstaten. Deze partijen kunnen geen aanspraak maken op financiering uit het EDF.
Ook mogen partijen die zijn gevestigd in de EU of in een geassocieerd land niet onder zeggenschap staan van een niet-geassocieerd derde land of van een entiteit uit een niet-geassocieerd derde land. Bij wijze van uitzondering kunnen deze partijen deelnemen indien het land waarin deze is gevestigd garanties afgeeft dat betrokkenheid van deze entiteit de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en haar lidstaten niet schaadt. De Commissie informeert de lidstaten over deze betrokkenheid.
Dergelijke regels zijn ook voorzien in de conceptverordening inzake versterking Europese defensie-industrie door gemeenschappelijke aanbestedingen, waarmee € 500 mln. beschikbaar wordt gesteld uit EU-budget om gezamenlijke aanschaf van defensiematerieel te stimuleren.8
De dreigende sluiting van 200 zwembaden. |
|
Vicky Maeijer (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Energierekening van 250.000 euro per jaar: sluiting dreigt voor 200 zwembaden»?1
Ja.
Klopt het dat sluiting dreigt voor 200 zwembaden vanwege de onbetaalbare energierekeningen?
NOC*NSF en POS hebben op basis van een eigen inventarisatie gemeld dat sluiting dreigt voor 200 van de in totaal 637 openbare zwembaden. Deze cijfers zijn niet concreet te onderbouwen, maar ik deel wel de zorgen omtrent de impact van de stijgende energiekosten voor openbare zwembaden.
Wat doet u om dit te voorkomen?
Openbare zwembaden zijn maatschappelijk van groot belang, bijvoorbeeld vanwege het aanbieden van zwemlessen die een belangrijke bijdrage leveren aan de zwemveiligheid. Daarnaast verzorgen zwembaden belangrijke sportmomenten voor kwetsbare groepen, zoals ouderen en mensen met een beperking.
In de kamerbrief «Budgettaire impact APB» heeft het kabinet u geïnformeerd dat er uitvoering wordt gegeven aan de motie Heerma c.s. Daarnaast bent u door de Minister van Economische Zaken en Klimaat bent u geïnformeerd over de Tegemoetkoming Energie Kosten voor het energie-intensief mkb. Naar verwachting zal een groot deel van de energie-intensieve sportaanbieders, waaronder de zwembaden, daarop aanspraak kunnen maken om de gestegen energielasten voor een deel te compenseren. In het kader van de uitwerking van de motie Mohandis c.s. onderzoek ik momenteel in hoeverre ook de sportsector en daarmee ook de zwembaden voldoende geholpen zijn middels de bovengenoemde maatregelen en waar eventueel aanvullende maatregelen nodig zijn. Ik informeer uw Kamer in november verder over de stappen die ik zet om de sport te ondersteunen.
Hoeveel kinderen die zwemles volgen zullen hier de dupe van worden?
Daar zijn geen concrete cijfers over beschikbaar, omdat ook niet te zeggen is voor hoeveel en voor welke zwembaden precies sluiting zou dreigen. Wel is duidelijk dat jaarlijks ongeveer 280.000 kinderen een zwemdiploma halen.
Hoeveel sportaanbieders in Nederland komen dit jaar nog in de knel door de stijgende energielasten?
Ik heb zicht op de omvang van de problematiek op macroniveau. Echter door de enorme verschillen in accommodaties betreffende bouwjaar, grootte, exploitatievorm (privaat of gemeentelijk) en de diversiteit in energiecontracten zijn er geen harde cijfers beschikbaar over de concrete gevolgen per accommodatie. Wel volgt uit een inventarisatie van het Mulier Instituut dat de impact van stijgende energieprijzen al merkbaar is voor veel sportclubs en -aanbieders. Veertig procent van de sportaanbieders geeft aan momenteel of binnen een jaar een variabel energiecontract te hebben en daardoor te maken te krijgen met hogere energielasten. De helft van de sportaanbieders geeft aan te overwegen om contributies te verhogen om deze energiekosten op te vangen.
Hoe zorgt u ervoor dat sport betaalbaar en toegankelijk blijft voor iedereen nu steeds meer sportaanbieders zich genoodzaakt zien om de kostenstijgingen door te berekenen in de tarieven die ze bij sporters en verenigingen in rekening brengen?
Het opvangen van de energiecrisis is een gedeelde verantwoordelijkheid, en ik wil samen met de sport, gemeenten en exploitanten kijken hoe de sportsector hier aan kan bijdragen. Ik vraag de sportsector om te kijken hoe de stijgende kosten kunnen worden opgevangen door energie te besparen en om, in overleg met leden, sponsoren en gemeenten, op zoek te gaan naar manieren om extra inkomsten te genereren. De maatregelen vanuit het kabinet om de koopkracht te versterken dragen verder bij om ook de sport zo toegankelijk mogelijk te houden. Bovendien kunnen minder energie-intensieve sportaanbieders profiteren van het ingestelde tariefplafond om zo de kostenstijging deels op te vangen. Aanvullend zal naar verwachting een groot deel van de energie-intensieve sportaanbieders binnen de Tegemoetkoming Energie Kosten regeling vallen waardoor de gestegen energielasten deels worden gecompenseerd.
De betaling Stichting Open Nederland aan Jaap van Dissel |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving omtrent een betaling van € 750.000 euro die Stichting Open Nederland (SON) vanaf een rekeningnummer in België gedaan zou hebben aan Outbreak Management Team (OMT)-baas de heer van Dissel?1, 2
Ja.
Kunt u bevestigen of ontkennen dat deze betaling daadwerkelijk is gedaan door SON aan de heer van Dissel? Zo ja, kunt u hiervoor bewijs aanleveren? Zo nee, kunt u dat aantonen?
Nee dit kan ik niet bevestigen. Het verontrust mij dat ongefundeerde berichtgeving en beschuldigingen op deze wijze worden verspreid. Het is zeer zorgwekkend dat Kamerleden deze (smadelijke) uitlatingen zonder enige kritische kanttekening voor waar aannemen. Ik zie geen enkel geloofwaardig bewijs voor hetgeen beweerd wordt. Daarnaast zijn na verzoek van het RIVM om publieke rectificatie de ongefundeerde berichtgeving ondertussen teruggenomen en is excuses aangeboden aan de heer van Dissel. Daarom is er ook geen aanleiding dit te onderzoeken. Daarbij is het zeer verontrustend dat er geen rekenschap lijkt te worden gegeven van het effect hiervan op de betrokkenen, die zich de afgelopen jaren vol overgave hebben ingezet om de pandemie te bestrijden.
Aangezien SON gelieerd is aan - en werkt in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, kunt u alle financiële documentatie en interactie van het ministerie met SON openbaar maken? Zo nee, waarom niet?
Verantwoording is en wordt afgelegd via de normale procedures. Via die weg is ook de financiële verantwoording inzichtelijk voor de Kamer.
Kunt u verklaren waarom SON een bankrekening heeft in België? Was u hiervan op de hoogte en zo ja, waarvoor werd deze rekening gebruikt en waarom is niet gekozen voor een Nederlandse bankrekening?
Zie antwoord op vraag 2.
Heeft u inzicht in de gelden die op deze bankrekening van SON werden bij- en afgeschreven, door wie en waarvoor? Zo ja, kunt u deze gegevens inzichtelijk maken? Zo nee, waarom heeft u hier geen informatie over?
SON werkt in opdracht van het Ministerie van VWS. Het Ministerie van VWS heeft inzicht in de financiële administratie van SON, voor zover dat past binnen de controles en verantwoording die plaatsvinden in het kader van de opdrachtverlening.
Heeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op enig moment een betaling gedaan aan SON op deze bankrekening? Zo ja, kunt u deze transactie openbaar maken?
Nee, er is geen betaling gedaan aan SON op deze bankrekening.
Worden op dit moment nog betalingen gedaan aan SON door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op deze rekening? Zo ja, wat voor betalingen, waarvoor, hoe vaak en hoe veel? . Hoeveel geld heeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport overgemaakt naar SON en waaraan is dit geld precies besteed? Kunt u de uitgaven van SON gedetailleerd inzichtelijk maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 6.
Wat is de betrokkenheid van de heer van Dissel bij de werkzaamheden van SON? Heeft hij tijdens de coronaperiode opdrachten en/of werkzaamheden verricht voor deze stichting? Zo ja, onder welke voorwaarden/afspraken?
De financiële afwikkeling van de opdracht die het Ministerie van VWS heeft gegeven aan SON voor het organiseren van Testen voor Toegang vindt op het moment nog plaats. Daarom is het eindbedrag wat VWS aan SON heeft betaald nog niet bekend. Het ministerie legt vervolgens op haar beurt verantwoording af aan de Tweede Kamer middels de normale verantwoordingsprocessen.
Bent u bereid/voornemens een onderzoek in te stellen naar deze vermeende betaling en de toedracht daarvan aan de heer van Dissel? Zo nee, waarom niet?
Er is geen betrokkenheid van de heer Van Dissel bij de werkzaamheden van SON.
Bent u op de hoogte van het bericht dat de heer van Dissel en de Minister van Buitenlandse Zaken, de heer Hoekstra in 2020 hebben geprobeerd samen een bankrekening in Anguilla te openen? Kunt bevestigen of ontkennen dat dit is gebeurd?
Zie antwoord op vraag 1 en 2.
Indien u niet op de hoogte bent van het wel of niet bestaan van deze rekening in Anguilla, bent u dan bereid Minister Hoekstra en de heer van Dissel hierover te bevragen en hun verklaringen openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u uitleggen welke relatie tussen de heer van Dissel en Minister Hoekstra, destijds Minister van Financiën, zou kunnen rechtvaardigen dat deze twee personen samen een offshore bankrekening proberen te openen? Welke betrokkenheid had Minister Hoekstra destijds bij uw departement, het OMT en SON?
Zie antwoord vraag 10.
Het korten van de uitkering van mensen in het buitenland |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw beantwoording van mijn Kamervragen over transactiekosten die ten koste gaan van de uitkering van uitkeringsontvangers in het buitenland?1
Ja, die herinner ik mij.
Op welke wijze heeft u uitvoering gegeven aan mijn aangenomen motie, de motie over het aankaarten van situaties waarin uitkeringsgerechtigden er vanwege Target-2 financieel op achteruit zijn gegaan?2 Heeft u dit onderwerp internationaal aangekaart? Heeft u de voorlichting aan mensen verbeterd?
UWV heeft in augustus op drie plekken de communicatie aangepast. In het belscript voor de medewerkers van het Klant Contact Centrum, via een toevoeging in de welkomstbrief voor AW-uitkeringen zoals de WAO en via algemene informatie op de website van UWV. Hier komt nu het volgende terug: «Het kan zijn dat uw bank kosten in rekening brengt voor het overmaken van uw uitkering. Dit hangt af van het land waar uw bank is gevestigd».
Er is gekozen voor een algemene tekst omdat het ook om andere buitenlandse banken (dan de Turkse banken die hieronder genoemd worden) kan gaan en dat de burger hier van tevoren rekening mee kan houden. Signalen over andere banken, dan deze Turkse banken, heeft UWV nu niet. Maar omdat banken zelf kunnen besluiten om extra kosten voor een transactie in rekening te brengen, zou het kunnen voorvallen. Daarom deze brede boodschap om mensen hier bewust van te maken.
In het antwoord van 28 februari jl. meldde ik dat de G20 het verbeteren van grensoverschrijdende internationale betalingen tot prioriteit heeft gemaakt en een routekaart heeft opgesteld met 19 bouwstenen voor het verbeteren van grensoverschrijdende betalingen. Eén van de doelstellingen is het omlaag brengen van de kosten van grensoverschrijdende betalingen. De Nederlandsche Bank is namens Nederland betrokken samen met verschillende private partijen, zoals banken.
Op 24 oktober zal de G20 een oproep doen aan financiële instellingen over de hele wereld om hen te vragen zich te committeren aan G20 doelstellingen voor 2027 met betrekking tot het sneller, goedkoper, transparanter en toegankelijker maken van internationale betalingen. Klaas Knot zal deze oproep doen in het kader van zijn voorzitterschap van de Financial Stability Board (FSB) tijdens de high-level Payment Summit.
In de routekaart zijn concrete verbeterdoelstellingen opgenomen voor grensoverschrijdende betalingen. Eind 2027 moeten bijvoorbeeld al deze betalingen binnen 1 uur verwerkt zijn. Ook is opgenomen dat remittance betalingen van 200 dollar gemiddeld genomen wereldwijd niet meer mogen kosten dan 3%, en nergens meer dan 5%.
De routekaart zal de komende jaren op internationaal niveau verder worden uitgevoerd om de verbeterdoelstellingen te realiseren. Aan het eind van elk jaar vindt een update plaats en wordt aan de G20 gerapporteerd over de stappen die zijn gezet.
Waarom heeft u, omdat het bij de transitie naar Target-2 bekend was dat er mogelijk gevolgen konden zijn voor de uitkeringsgerechtigden, niet meer inspanningen geleverd om helder te krijgen welke precieze gevolgen dit zou hebben voor mensen? Waarom is er zo gemakkelijk omgegaan met inkomensverlies van mensen? Betreurt u dit?
Het is vervelend dat uitkeringsgerechtigden met een Turkse bankrekening extra kosten krijgen. Bij de transitie naar Target-2 was bekend dat er mogelijk gevolgen konden zijn voor de uitkeringsgerechtigden, maar voor UWV was de impact per bank of per rekeninghouder niet te duiden. De kosten die Turkse banken doorberekenen zijn niet bekend bij of inzichtelijk voor UWV. De oorzaak van het doorberekenen van kosten is gelegen in de bankvoorwaarden. Het is aan banken zelf om te bepalen welke kosten zij rekenen voor een buitenlandse overboeking. UWV heeft geen invloed op de (hoogte van de) kosten die de begunstigde banken in rekening brengen, niet in de oude en niet in de nieuwe situatie. Het Klant Contact Centrum van UWV verwijst de klant met vragen hierover naar hun eigen bank.
Kunt u mij aantonen dat het bedrag dat in mindering wordt gebracht op de uitkering van mensen in het buitenland in deze gevallen daadwerkelijk het gevolg is van het inhouden van kosten door banken, en niet het gevolg is van bijvoorbeeld Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV-)beleid?
Met de overgang naar Target-2 zijn er Turkse banken die andere kosten voor de betalingen van het UWV naar Turkije berekenen. De bedragen die UWV overmaakt naar uitkeringsgerechtigden zijn niet gewijzigd door de overgang naar Target-2.
Bent u bereid, omdat het UWV het concrete signaal heeft gekregen dat twee grote Turkse banken sinds de overstap naar Target-2 (meer) kosten in rekening brengen voor ontvangen betalingen, om in overleg te treden met deze banken over de inkomensdaling van een groep mensen die deze inkomensdaling niet kunnen dragen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uit dit overleg gekomen?
Er is geen rol weggelegd voor het Ministerie van SZW om met specifieke banken in overleg te treden. De oorzaak van het doorberekenen van kosten is gelegen in de bankvoorwaarden en het is aan banken zelf om te bepalen welke kosten zij rekenen voor een buitenlandse overboeking. Het is aan een uitkeringsgerechtigde om zelf een bank te kiezen.
Bent u bereid, omdat de kosten die Turkse banken doorberekenen niet bekend zijn bij of inzichtelijk zijn voor het UWV, om dit te onderzoeken, zodat u mensen beter kunt voorlichten? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 2. Er is gekozen voor een algemene voorlichting aan uitkeringsgerechtigden. Het is niet de taak van UWV om te adviseren over welke bank iemand gebruikt. Daar is ook een breder beeld over de financiële situatie voor nodig. Andere bankvoorwaarden kunnen namelijk weer voordelig zijn voor een klant. UWV kan daarom in de communicatie niet naar specifieke banken verwijzen. Het is dan ook niet aan UWV om onderzoek te doen naar de kosten, maar wel om mensen hier bewust van te maken.
Het niet weigeren van de toegang tot de EBI aan de advocaat en neef van Ridouan T. |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Politie en OM wisten al in 2018 dat advocaat en neef van Taghi niet deugde» en «Politie wist dat advocaat Youssef Taghi contacten had met criminele milieu, maar hij mocht toch EBI in»?1, 2
Ja.
Door wie is besloten dat Youssef Taghi vanaf 11 maart 2021 toegang tot de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) verkreeg?
De directeur van de PI Vught heeft dat op 10 maart 2021 besloten.3
Op grond waarvan is de beslissing genomen dat Youssef Taghi vanaf 11 maart 2021 toegang tot de EBI verkreeg?
Die beslissing is genomen omdat er op dat moment onvoldoende concrete informatie was die een weigeringsgrond vormde.
Het besluit om Y. Taghi in zijn hoedanigheid als rechtsbijstandverlener de toegang tot de EBI te weigeren is genomen na aanwijzingen dat hij zijn geprivilegieerde positie zou hebben misbruikt door misbruik te maken van de geheimhoudertelefoon. De deken deed als toezichthouder naar aanleiding van een signaal van het Openbaar Ministerie, onderzoek naar deze aanwijzingen. Gedurende dit onderzoek is, ter bescherming van de openbare orde, de nationale veiligheid en ter voorkoming van strafbare feiten, Y. Taghi de toegang ontzegd. De deken heeft in zijn onderzoek geconcludeerd dat er geen aanwijzingen waren dat de advocaat misbruik had gemaakt van zijn geprivilegieerde positie.
Daarmee verviel de grond waarop Y. Taghi de toegang werd ontzegd.
Welke noodzaak was er om Youssef Taghi tot de EBI toe te laten, gelet op het feit dat de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) de beslissing van de EBI om Youssef Taghi de toegang tot de EBI te weigeren, in stand liet?
De Commissie van Toezicht van de PI Vught en de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) hebben geoordeeld dat het besluit om Y. Taghi de toegang tot de EBI gedurende het onderzoek van de deken te weigeren niet onredelijk of onbillijk was. Nadat de deken in zijn onderzoek had geconcludeerd dat er geen aanwijzingen waren dat de advocaat misbruik had gemaakt van zijn geprivilegieerde positie verviel de weigeringsgrond waarop Y. Taghi de toegang werd ontzegd.
Waarom was het welbekende feit dat Youssef Taghi ook in contact stond met Anouar Taghi, een andere neef van Ridouan T. en tevens een verdachte in de zaak van de moord op Derk Wiersum, niet voldoende om Youssef Taghi de toegang tot de EBI te weigeren?
Ik realiseer mij dat het verbazing wekt dat een familielid van een gedetineerde die in het strengste detentieregime dat Nederland kent is geplaatst zonder toezicht toegang tot een gedetineerde heeft. De toegang kan geweigerd worden in het belang van de orde en veiligheid in de inrichting, het voorkomen van strafbare feiten of ter bescherming van slachtoffers.
Alleen het bestaan van een familierelatie tussen gedetineerde en advocaat is conform de regelgeving geen weigeringsgrond.
Hoe en door wie is het onderzoek van de Deken van de Orde van Advocaten gewogen en beoordeeld?
Nadat het OM, de politie en DJI na lezing van het onderzoek moesten concluderen dat de eerdere weigeringsgrond voor het verlenen van toegang was weggevallen, en hadden vastgesteld dat er ook geen andere weigeringsgronden meer waren, heeft de directeur EBI besloten om de advocaat weer toegang te geven.
Waarom is kennelijk zoveel waarde gehecht aan het onderzoek van de Deken, terwijl evident zowel bij het Openbaar Ministerie als bij de politie meer relevante informatie beschikbaar was over Youssef Taghi?
In overleg met de betrokken ketenpartners is onderzocht of er nog andere gronden zijn waarop de toegang kon worden ontzegd. Daartoe is ook advies van de landsadvocaat ingewonnen. Daarbij is door politie en OM beoordeeld of de bij hen aanwezige informatie over Youssef T. op zichzelf voldoende aanleiding zouden kunnen geven voor een zodanige ontzegging. De beschikbare informatie was naar hun oordeel niet van dien aard dat deze een zo ingrijpende beslissing tot weigering van een advocaat, konden rechtvaardigen. Het onderzoek naar het misbruik van de geheimhoudertelefoon door de deken was vanaf het moment dat Youssef T. zich in december 2020 meldde echter wél een gegronde reden om hem de toegang tot de EBI te ontzeggen. Toen dat onderzoek in maart 2021 afgerond was en de deken geen misbruik had vastgesteld, verviel de mogelijkheid om hem nog langer toegang te ontzeggen.
Waarom is niet alles op alles gezet om Youssef Taghi de toegang tot de EBI te ontzeggen, zeker toen duidelijk was dat Ridouan Taghi persisteerde in het toevoegen van zijn neef Youssef Taghi als advocaat?
Zie antwoord vraag 7.
Nieuwe onderzoeksresultaten m.b.t. schade door mRNA coronavaccins Pfizer en Moderna |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over het hogere aantal bijwerkingen veroorzaakt door de mRNA-vaccins van Pfizer en Moderna en de bijbehorende onderzoeksresultaten?1, 2
Ja, ik heb kennis genomen van deze studie en het bericht van Stichting Artsen Covid Collectief.
Wat vindt u van de bevindingen uit dit onderzoek dat een veel groter aantal deelnemers dan aanvankelijk gedacht na het ontvangen van een mRNA-coronavaccinatie te maken krijgt met ernstige bijwerkingen?
De resultaten van dit onderzoek zijn niet gebaseerd op directe klinische data. De onderzoekers hebben gekeken naar het totaal aantal ernstige bijwerkingen en deze niet gekoppeld aan de individuele deelnemers. Het kan dus zijn dat één persoon meerdere bijwerkingen heeft ervaren, terwijl de bijwerkingen wel afzonderlijk zijn geteld. Het kan hierdoor lijken alsof er meer personen met bijwerkingen zijn, terwijl dit in realiteit niet zo is. Tevens is door deze onderzoekers niet bekeken of de klachten ook daadwerkelijk gerelateerd zijn aan de vaccinatie. De benoemde klachten kunnen ook andere oorzaken hebben dan de vaccinatie. Verschillen tussen de resultaten van dit onderzoek en de resultaten van andere onderzoeken zijn ontstaan door verschillen in de opzet van het onderzoek of de data waarmee het onderzoek verricht is, zoals ook de auteurs van het door u gerefereerde onderzoek vermelden.
Kunt u uitleggen hoe het kan dat de gebruikte data voor dit recente onderzoek, die voordat de coronavaccins op de markt kwamen een veel lager aantal ernstige bijwerkingen zou hebben laten zien, nu opeens tot heel andere resultaten leidt? Kunt u een uitgebreide analyse geven?
Zie antwoord vraag 2.
Aangezien recent al bleek dat de coronavaccins bij (vooral) jonge mannen tot relatief veel hartschade leidt, hoe reflecteert u daarop in combinatie met de resultaten uit dit onderzoek?
Ik ben mij bewust van het zeer kleine risico op myocarditis en pericarditis. Myocarditis en pericarditis zijn dan ook opgenomen als mogelijke zeer zeldzame bijwerkingen in de bijsluiters van de COVID-19-vaccins. Echter is het nog steeds zo dat de kans op deze aandoeningen aanzienlijk hoger is bij een infectie met SARS-CoV-2. Bijwerkingencentrum Lareb stelt dat het risico op myocarditis na een SARS-CoV-2-infectie 19 keer groter is na een infectie met SARS-CoV-2 dan na een vaccinatie. Voor pericarditis is het risico 5 keer groter na een infectie dan na een vaccinatie. Het risico op myocarditis voor mannen tussen de 12 en 17 jaar is 6 keer groter na een infectie dan na een vaccinatie. Het gezondheidsvoordeel van een vaccinatie weegt dan ook zwaarder dan het risico op eventuele bijwerkingen na een vaccinatie. Er is brede wetenschappelijke consensus over de veiligheid en effectiviteit van de COVID-19-vaccins, ook bij jonge mensen. Ik zie op dit moment geen aanleiding om hieraan te twijfelen.
Welke stappen gaat u zetten naar aanleiding van de resultaten van dit onderzoek en de eerdere bevindingen omtrent hartschade bij jonge mannen?
Ik vind het niet nodig extra stappen te zetten naar aanleiding van de resultaten van dit onderzoek en andere bevindingen rondom hartschade bij jonge mannen. Resultaten van verschillende onderzoeken kunnen van elkaar afwijken door de manier waarop het onderzoek is opgezet. De huidige vaccinatiestrategie is tot stand gekomen op basis van de wetenschappelijke adviezen van o.a. de Gezondheidsraad en het OMT-V. Bij deze adviezen wordt steeds gebruik gemaakt van de meest recente (internationale) wetenschappelijke inzichten. Daarnaast wegen experts van onder andere het RIVM, Lareb en CBG regelmatig relevante onderzoeken en informeren mij op het moment dat daar voldoende aanleiding toe is. Ook worden bijwerkingen zorgvuldig gemonitord en onderzocht door het Lareb en het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG). Er bestaat een brede wetenschappelijke consensus over de veiligheid en effectiviteit van de COVID-19-vaccins.
Deelt u de mening dat er nieuwe risico-analyses gemaakt zouden moeten worden, per gespecificeerde leeftijdsgroep, met betrekking tot de bijwerkingen van mRNA-coronavaccinaties? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze mening niet. Met betrekking tot dit onderwerp wordt al uitvoerig onderzoek gedaan. Daarnaast zijn er bij de tot nu toe gevaccineerde mensen geen nieuwe bevindingen aan het licht gekomen die nieuwe of andere risicoanalyses dan de huidige naar bijwerkingen nodig maken. Bij iedere nieuwe vaccinatieronde is door de Gezondheidsraad of het OMT-V zorgvuldig bekeken of een extra vaccinatie voldoende gezondheidswinst oplevert per doelgroep. Bij deze adviezen wordt gebruik gemaakt van verschillende bronnen.
Is het niet verstandig om het op grote schaal vaccineren met mRNA-vaccins voorlopig stop te zetten, totdat opnieuw uitgebreid onderzoek is gedaan naar de (ernstige) bijwerkingen per gespecificeerde leeftijdsgroep? Zo nee, waarom niet? Kunt u een uitgebreide analyse geven?
Vaccins worden alleen goedgekeurd door het EMA en het CBG als de werkzaamheid, kwaliteit én veiligheid voldoende zijn aangetoond, volgens de in Europa vastgestelde regels. Dat is voor alle COVID-19-vaccins die in Nederland worden gebruikt het geval. De veiligheid van de vaccins wordt ook na goedkeuring door het EMA voortdurend in de gaten gehouden3. Tot op heden zijn er geen zorgwekkende bevindingen gedaan en daarmee zie ik geen noodzaak om extra onderzoeken op te zetten naast de onderzoeken die al worden gedaan. Ik vind het nog steeds verantwoord om de eerder vastgelegde vaccinatiestrategie uit te voeren. De voordelen van vaccinatie wegen nog steeds op tegen het zeer kleine risico op ernstige bijwerkingen, omdat de kans op complicaties na een infectie groter is dan de kans op complicaties na een vaccinatie.
Als inderdaad blijkt dat de risico-analyse waarop de voorlopige goedkeuring van de mRNA-vaccinaties destijds is gebaseerd niet correct en/of ontoereikend was, wat betekent dat dan voor de vele mensen die de afgelopen twee jaar met deze vaccins zijn ingeënt? Kunt u inzichtelijk maken hoe groot het gezondheidsrisico is voor deze mensen?
Vaccins worden alleen door het EMA goedgekeurd als ze voldoen aan de in Europa vastgestelde eisen voor effectiviteit, kwaliteit én veiligheid. Daarbij wordt ook gekeken naar de onderzoeksmethoden en het productieproces. Daarnaast worden na toelating de vaccins nauwkeurig in de gaten gehouden. De vaccinproducenten moeten hier na toelating data over blijven aanleveren, wat gecontroleerd wordt door het EMA. Ook de bijwerkingen worden nauwkeurig gemonitord en internationaal gedeeld4.
Het gezondheidsrisico van vaccinatie is nog altijd kleiner dan het risico van een SARS-CoV-19 infectie. De meeste mensen hebben na een vaccinatie kort last van milde klachten zoals spierpijn, koorts en hoofdpijn. Deze bijwerkingen verdwijnen doorgaans binnen een aantal dagen vanzelf. Het is zeer onwaarschijnlijk dat er op lange termijn bijwerkingen optreden. Dit komt door de manier waarop vaccins werken. Het vaccin zorgt er alleen voor dat het lichaam antistoffen aanmaakt. Het vaccin zelf wordt binnen 4 tot 6 weken volledig door het lichaam opgeruimd. Alleen de antistoffen blijven in het lichaam achter.
Afgaand op de conclusies van deze recente studie, hoeveel gevaccineerde mensen lopen op dit moment het risico om last te krijgen van (ernstige) bijwerkingen als gevolg van een mRNA-coronavaccinatie?
Zie antwoord vraag 8.
Wat gaat u ondernemen om deze potentiële schade te ondervangen? Gaat u een plan maken hoe de zorgketen de te verwachten toegenomen zorgvraag als gevolg van deze bijwerkingen gaat opvangen? Gaat u de schade die mensen oplopen als gevolg van een mRNA-coronavaccinatie compenseren? Zo ja, op welke manier?
Zoals ik in het antwoord op vraag 8 en 9 heb toegelicht, is het zeer onwaarschijnlijk dat de vaccins op langere termijn bijwerkingen veroorzaken. Ik verwacht dan ook geen significante toename in de zorgvraag als gevolg van de vaccinaties. Door middel van vaccinatie kunnen we bescherming tegen COVID-19 op peil houden en voorkomen dat mensen ernstig ziek worden. Vaccineren draagt dus positief bij aan het verminderen van de zorgvraag als gevolg van COVID-19.
Mocht onverhoopt duidelijk worden dat, na grondige beoordeling, een duidelijk (causaal) verband bestaat tussen enig gebrek van het vaccin en de betreffende bijwerking dan zal moeten worden onderzocht of de producent van het vaccin in dit kader een toerekenbaar verwijt kan worden gemaakt. Als dat zo is, dan kan de producent onder omstandigheden worden aangesproken voor de gevolgen van daaruit voortvloeiende bijwerkingen. In die situatie kan de overheid onder specifieke en strikte voorwaarden de aansprakelijkheid overnemen van de producent. Deze voorwaarden zijn geregeld in de aankoopcontracten van de vaccins tussen de overheid en de producenten. Mocht iemand ervoor kiezen de overheid hiervoor aansprakelijk te stellen dan zal aan de hand van de geldende wettelijke criteria per individueel geval beoordeeld worden of de overheid aansprakelijk kan worden geacht.
Gaat u de personen die op dit moment een mRNA-vaccinatie van Pfizer of Moderna hebben ontvangen informeren over de nieuwe onderzoeksresultaten? Gaat u de burger bij de op handen zijnde nieuwe vaccinatieronde actief informeren over het risico op deze bijwerkingen? Zo ja hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Via verschillende (online) kanalen kunnen mensen informatie vinden over de COVID-19 vaccins en de mogelijke bijwerkingen die kunnen optreden als zij dit willen. Daarnaast staan mogelijke bijwerkingen beschreven in de bijsluiters van de vaccins, welke te vinden zijn op de website van het CBG. Deze bijsluiters worden geüpdatet op het moment dat er nieuwe bijwerkingen aan het licht komen. Overige informatie over bijwerkingen en de voordelen en risico’s van de vaccinaties zijn te vinden op de websites van de rijksoverheid, Lareb, het RIVM en het CBG. Ook de zeer kleine kans op meer ernstige bijwerkingen zoals myocarditis en pericarditis wordt daarin benoemd.
Bent u van mening dat de vaccinatieplicht, waarover in het recent uitgekomen rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) over toekomstscenario’s met betrekking tot de coronapandemie wordt gesproken, nog altijd potentieel geoorloofd is, ook als de bijwerkingen van de mRNA-vaccinaties veel hoger liggen dan aanvankelijk gedacht? Zo ja, waarom?
De WRR en de andere betrokken organisaties zijn onafhankelijk en gaan zelf over de inhoud van hun eigen publicaties. Voor vragen over de onderbouwing van de analyses in het rapport verwijs ik u daarom naar het rapport zelf. Vaccineren is in Nederland een persoonlijke keuze. Het kabinet heeft geen voornemens of plannen om een vaccinatieplicht in te voeren. Ik hecht er wel aan om aan te geven dat het onjuist is dat de WRR zou hebben geadviseerd om een vaccinatieplicht te overwegen. Hier ben ik in de antwoorden op uw schriftelijke vragen van 7 september jl.5 al uitgebreid op ingegaan.
De arbonormen van het bagagepersoneel op Schiphol |
|
Suzanne Kröger (GL), Senna Maatoug (GL) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Schipholonderzoek: de helft van onze ouderen heeft klachten»1, «Massaclaim «kansrijk» voor medewerkers op Schiphol: «Ze wisten dat ze fout waren»»2 en «Inspectie controleerde twaalf jaar niet op zwaar werk Schiphol»3?
Ja. Ik ben verbaasd en geschrokken van de berichtgeving. Het is belangrijk dat de Arboregels worden nageleefd. Die regels gelden niet voor niets, die zijn voor iedere werkgever: mensen moeten gezond en veilig kunnen werken.
Waarom heeft de arbeidsinspectie sinds 2009 niet meer gecontroleerd, terwijl in het verleden wel allerlei eisen en verplichtingen op zijn gelegd? Hoeveel waarde heeft dit, als er toch niet op wordt gecontroleerd?
Het is belangrijk dat de arboregels worden nageleefd. Die regels gelden niet voor niets, die zijn er voor iedere werkgever: mensen moeten gezond en veilig kunnen werken. De Arbeidsinspectie heeft naar aanleiding van de inspecties in 2004 en 2009 met de afhandelingsbedrijven op Schiphol afspraken gemaakt over maatregelen voor het voorkomen van te zware fysieke belasting bij de bagageafhandeling. Het is vervolgens de verantwoordelijkheid van de werkgever om deze maatregelen daadwerkelijk uit te voeren en erop toe te zien dat dit in de praktijk gebeurt.
De Arbeidsinspectie is inmiddels onderzoek gestart naar de situatie bij het bagagepersoneel op Schiphol. De Arbeidsinspectie geeft aan dat ze graag eerder was gegaan, zie bijlage. De Minister van SZW onderschrijft dat. Hierbij is het zo dat de Arbeidsinspectie altijd keuzes maakt als het gaat om de inzet van haar capaciteit. In dit geval geeft de Arbeidsinspectie aan dat er noch uit haar actieve programmering noch uit meldingen van buitenaf (via bijv. bedrijfsartsen, ondernemingsraden of vakbonden) aanleiding is geweest om eerder te controleren op fysieke belasting bij bagageafhandeling. Op andere terreinen – zoals blootstelling aan gevaarlijke stoffen – hebben de afgelopen jaren wel diverse inspecties plaatsgevonden op Schiphol.
De Minister van SZW heeft de Arbeidsinspectie gevraagd te bezien of er verbeteringen mogelijk zijn. Tevens heeft de Minister van SZW de Arbeidsinspectie gevraagd om bij de door haar aangekondigde rapportage over de nog lopende onderzoeken in de bagage-afhandeling, ook breder inzicht te geven in welke inspecties op welke arbeidsrisico’s hebben plaatsgevonden de afgelopen jaren op Schiphol. Hierover wordt uw Kamer nader geïnformeerd.
Bij welke organisaties zijn er in het verleden ook eisen en verplichtingen opgelegd, zonder daarna te controleren of de (arbeids)omstandigheden zijn verbeterd?
Hier is geen overzicht van. In het kort is de werkwijze van de Arbeidsinspectie dat wanneer er een waarschuwing of eis wordt opgelegd, er wordt gevolgd of de werkgever afdoende maatregelen neemt. Verder verwijs ik u graag naar de bijlage, waarin de Arbeidsinspectie haar werkwijze uiteenzet.
Wat is de situatie omtrent andere gezondheidsrelevante arbeidsomstandigheden, zoals lawaai, (ultra)fijnstof, roosters en werktijden?
In de afgelopen jaren zijn bij de Arbeidsinspectie verschillende meldingen van medewerkers die werken op Schiphol bij de grondafhandelaren binnengekomen. Die meldingen gingen vooral over het loon en de werktijden. Daar is door de Arbeidsinspectie in de afgelopen jaren op gecontroleerd. Daarnaast loopt een onderzoek van de Arbeidsinspectie naar de blootstelling aan gevaarlijke stoffen van platformmedewerkers op Schiphol. Door Schiphol en de sectorpartijen is een gezamenlijke taskforce ultrafijn stof opgericht. Deze taskforce onderzoekt de gezondheidsrisico’s voor platformmedewerkers in relatie tot de blootstelling aan vliegtuiguitstoot en beziet ook welke maatregelen nodig zijn. Er loopt voorts een proef met mondmaskers ter bescherming van platformmedewerkers. Voor de lange termijn wordt ingezet op maatregelen zoals het aanpassen van brandstoffen en het sleepproces van vliegtuigen (langere push back/later starten van motoren). Dit laatste kan ook positieve effecten hebben met betrekking tot lawaai.
Wat vindt u ervan dat Schiphol zes verschillende afhandelingsbedrijven heeft toegelaten? Deelt u de mening van Swissport dat daarmee zodanig concurrentie is gestimuleerd, dat werknemers hier de dupe van worden?
Het staat luchtvaartmaatschappijen vrij om contracten af te sluiten met afhandelaren. Op 6 september 2022 is er overleg geweest met alle betrokken partijen, te weten Schiphol, FNV, grondafhandelingsbedrijven en luchtvaartmaatschappijen over de beperking van het aantal grondafhandelingsbedrijven. In dat overleg is door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat toegezegd samen met Schiphol te bekijken welke opties er in de nationale regelgeving zijn om voor de kortere termijn regels of toelatingseisen voor grondafhandelingsbedrijven vast te stellen. Dat sluit de markt niet af, maar kan bijdragen aan het voorkomen van onwenselijke extra concurrentiedruk. Let wel, concurrentie is geen excuus en mag geen reden zijn om de arboregels niet na te leven.
Hoe lang zijn er al signalen van een «race to the bottom», en het effect hiervan op de arbeidsomstandigheden? Wat heeft u hier tot nu toe aan gedaan? Welke mogelijkheid heeft u om hier op in te grijpen? Deelt u de opvatting dat zelfregulering onvoldoende is, met name in concurrentie-intensieve sectoren of waar er een afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen werknemer en werkgever?
In de Staat van Eerlijk werk (2019)4 zijn zeven mechanismes onderscheiden die oneerlijk werk bevorderen. Sterke (internationale) concurrentie is daar één van. Tevens laat dat rapport zien dat er een groep werkenden is waar de risico’s op oneerlijk werk correleren met hogere risico’s op arboterrein. De tabel op pagina 44 van de Staat van Eerlijk werk toont de relatieve verhouding van meerdere risico’s en sectoren. Een sector, waar de Arbeidsinspectie ook projecten op deed en doet en waar ook aanbestedingen een veelgebruikte manier van contracteren zijn, betreft de schoonmaak. Ook bij het inzetten van uitzendbureaus speelt sterk het risico dat aanbesteding en onderlinge concurrentie de beloning voor de factor arbeid onder druk zet.
Het kabinet heeft de Kamer in de Hoofdlijnenbrief Arbeidsmarkt van 5 juli jl. geïnformeerd over de visie van het kabinet op de arbeidsmarkt en over de uitvoering van de voorgenomen hervormingen5.
Het beleid voor de herziening van de arbeidsmarkt is er mede op gericht om dergelijke ongewenste ontwikkelingen in de arbeidsmarkt te corrigeren en om de economische zelfstandigheid van de werknemer te bevorderen. Werkgevers moeten zorgen voor een veilige en gezonde werkomgeving voor hun medewerkers. Concurrentie mag daar geen afbreuk aan doen.
Zelfregulering is vastgelegd op wetsniveau. De Arbeidsinspectie maakt zelf geen zelfreguleringsafspraken. In de Arbeidsomstandighedenwet krijgt zelfregulering bijvoorbeeld concreet vorm in de mogelijkheid voor sectoren om Arbocatalogi vast te stellen. In een Arbocatalogus beschrijven werkgevers- en werknemersorganisaties gezamenlijke afspraken over de wijze waarop zij (gaan) voldoen aan de doelvoorschriften in de Arbowet binnen de eigen branche. Arbocatalogi die met positief resultaat door de Arbeidsinspectie zijn getoetst, vormen het uitgangspunt voor het toezicht en de handhaving door de Arbeidsinspectie. Op individueel niveau van bedrijven wordt de (sectorale) arbocatalogus vervolgens uitgewerkt in de risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E) en het plan van aanpak. De Arbeidsinspectie toetst alleen Arbocatalogi van branches en dus niet van individuele bedrijven zoals Schiphol.
Wat is de situatie bij andere werknemersgroepen waarvan de diensten op een vergelijkbare manier zijn aanbesteed?
Zie antwoord vraag 6.
Wat vindt u ervan dat alle partijen naar elkaar wijzen, bijvoorbeeld bij de aanschaf van tilhulpen? Wie is daar volgens u verantwoordelijk voor?
Dat is niet wenselijk. De verantwoordelijkheden zijn helder vastgelegd in de wet. De werkgever heeft de primaire verantwoordelijkheid om te zorgen voor een gezonde en veilige werkomgeving. Dat zijn in dit geval de bagageafhandelingsbedrijven. Zij dienen maatregelen te nemen om gezondheidsrisico’s voor hun personeel te voorkomen. Ook dienen zij toe te zien op het gebruik van arbomiddelen als tilhulpen door hun werknemers. Daarnaast hebben de luchtvaartmaatschappijen als opdrachtgever een rol als het gaat om de omstandigheden waaronder het werk in de keten door opdrachtnemers (in dit geval de bagage- en vrachtbedrijven) wordt uitgevoerd. De grondafhandelingsbedrijven werken in opdracht van de luchtvaartmaatschappijen. Van Schiphol als staatsdeelneming en als exploitant van de onze nationale luchthaven wordt verwacht dat het een voorbeeldrol vervult, en waar mogelijk haar invloed aanwendt om de arbeidsomstandigheden op het luchthaventerrein te verbeteren. Via het Sociaal akkoord is door Schiphol samen met de andere partijen de stap gezet naar equipment pooling. Dit ten behoeve van de veiligheid. Equipment pooling moet ervoor zorgen dat er een standaard set aan afhandelmateriaal (GSE) beschikbaar is voor algemeen gebruik op vliegtuigopstelplaatsen. De invoering van equipment pooling gaat vanaf 1 oktober 2022 van start.
Wat is er gedaan met alle signalen van bedrijfsartsen? Waar komen deze terecht en worden deze ook in gezamenlijkheid opgepakt?
In het algemeen wordt van gezondheidsklachten bij personeel door de bedrijfsarts (of verzekerings- of keuringsarts) vastgesteld of er sprake is van een beroepsziekte. De bedrijfsarts is verplicht om beroepsziekten te melden bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB). Bedrijfsartsen melden beroepsziekten niet herleidbaar tot personen of werkgevers bij het Nederlands Centrum voor Beroepszieken (NCvB) overeenkomstig de Algemene Verordening Gegevensbescherming (EU) 2016/679. Het NCvB registreert aantallen en aard van de beroepsziekten in Nederland, houdt ontwikkelingen daarin bij en signaleert de opkomst van nieuwe beroepsziekten. Deze statistische gegevens worden gebruikt in de risicoanalyses van de Arbeidsinspectie.
De bedrijfsarts mag voorts in verband met de privacy geen informatie over de gezondheidsklachten van het personeel delen met de werkgever. Wel kan de bedrijfsarts bijvoorbeeld aantallen meldingen van beroepsziekten doorgeven aan een werkgever, zolang deze informatie maar niet herleidbaar is naar het individuele niveau. Of dit voor het afhandelend personeel op Schiphol is gedaan is ons niet bekend.
Bij meldingen van de OR, personeelsvertegenwoordiging of vakbond stelt de Arbeidsinspectie conform artikel 24, lid 7 van de Arbowet altijd een onderzoek in. In het geval van fysieke belasting bij bagage-afhandelaren heeft de Arbeidsinspectie geen meldingen van een vakbond, personeelsvertegenwoordiging of bedrijfsartsen ontvangen.
Is het mogelijk om werknemers actiever te informeren over de mogelijkheid om bij onwerkbare arbeidsomstandigheden een melding te doen bij de inspectie? Bent u bereid zich hiervoor in te zetten?
Iedereen kan een melding doen bij de Arbeidsinspectie. Dat is eenvoudig en laagdrempelig. Op de startpagina van de Arbeidsinspectie staat een directe link waar digitaal een melding kan worden gedaan bij het Meldingen Informatiecentrum (MIC), maar een telefonische melding, al dan niet anoniem, is ook mogelijk, 24/7. Ik verwijs ik u graag naar het bijgaande document, waarin de Arbeidsinspectie haar werkwijze uiteenzet. Daarnaast heeft de Arbeidsinspectie in 2021 een scan uitgevoerd naar het fenomeen ondermelding. Deze scan heeft ertoe geleid dat de Arbeidsnspectie een project start dat de komende jaren gaat werken aan het terugdringen van ondermelding.
Vindt u ook dat Schiphol hier een verantwoordelijkheid heeft en zich niet langer afzijdig kan houden? Bent u als belangrijkste aandeelhouder bereid Schiphol hier op aan te spreken? Bent u bereid om Schiphol aan te sporen snel overgaan tot compensatie?
Van Schiphol als staatsdeelneming wordt verwacht dat het een voorbeeldrol heeft op het gebied van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen en zich ruimhartig aan wet- en regelgeving houdt. Als exploitant van onze nationale luchthaven heeft Schiphol een brede verantwoordelijkheid om arbeidsomstandigheden op de luchthaven te bevorderen. Zonder af te willen doen aan deze verantwoordelijkheid, moet worden opgemerkt dat het de grondafhandelingsbedrijven zijn die als werkgevers, op grond van de wet primair verantwoordelijk om te zorgen voor een gezonde en veilige werkomgeving. Zij dienen maatregelen te nemen om gezondheidsrisico’s voor hun personeel te voorkomen. Ook dienen zij toe te zien op het gebruik van arbomiddelen als tilhulpen door hun werknemers. De grondafhandelingsbedrijven werken in opdracht van de luchtvaartmaatschappijen. De luchtvaartmaatschappijen hebben daarmee als opdrachtgever ook een duidelijke rol als het gaat om de omstandigheden waaronder het werk in de keten door opdrachtnemers (in dit geval de afhandelings- en vrachtbedrijven) wordt uitgevoerd.
Schiphol heeft op 6 september jl. naar aanleiding van de berichtgeving in de media aangegeven6 dat zij achteraf bezien een grotere rol hadden moeten innemen in het verbeteren van de arbeidsomstandigheden bij de grondafhandeling. De Minister van Financiën onderschrijft dat. In dat kader heeft Schiphol de totstandkoming van een sector-cao in de grondafhandeling gestimuleerd. Schiphol heeft inmiddels afspraken gemaakt met de FNV en CNV in het Sociaal akkoord dat op 1 juni is afgesloten. Het Sociaal akkoord heeft als uitgangspunt dat Schiphol een aantrekkelijke werkplek voor iedereen moet zijn. Naast afspraken over het salaris en vergoedingen is in het akkoord afgesproken om te kijken naar de kwaliteit van de grondafhandelaren en de veiligheid van medewerkers. Per 1 januari 2023 wordt een Sociale Dialoog Tafel opgezet waarbij structureel sociale thema’s worden besproken. Medewerkers van betrokken partijen krijgen hierin ook een stem. Ook heeft Schiphol het afgelopen jaar manieren onderzocht om het grondafhandelingsproces op de luchthaven te verbeteren. Recent heeft Schiphol in dat kader een aantal maatregelen aangekondigd, zoals het verplicht delen van materiaal, de introductie van eisen voor toetreding en het beperken van het aantal afhandelaren.
Als aandeelhouder heeft de Minister van Financiën meermaals met de directie van Schiphol gesproken over de arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden op de luchthaven. De Ministers van IenW, SZW en Financiën zijn nauw betrokken bij de verbetering van de werkomstandigheden en arbeidsvoorwaarden op Schiphol. Er zijn regelmatig gesprekken met de betrokken bedrijven. Zoals toegezegd in het commissiedebat van 12 mei jl. over gezond en veilig werken hebben de Ministers van SZW en IenW op 8 juli jl. bijvoorbeeld gesproken met KLM en Schiphol. Beide bedrijven hebben daarin aangegeven stappen te zetten ter structurele verbetering van de fysieke belasting, blootstelling aan gevaarlijke stoffen, werkdruk, in- en uitbesteding en beloning. Door de bewindspersonen is aangegeven dat Schiphol vanuit de bredere verantwoordelijkheid als exploitant van de nationale luchthaven een voorbeeldrol heeft als het gaat om de naleving van wet- en regelgeving en goed werkgeverschap. Daarnaast is er verschillende keren met de FNV gesproken over de arbeidsomstandigheden op Schiphol en wordt in november een werkbezoek afgelegd om medewerkers op de luchthaven te spreken. De betrokken Ministers zullen hierover het gesprek met Schiphol blijven voeren, waarbij we de directie kritisch zullen blijven bevragen en de voortgang bij het verbeteren van de arbeidsomstandigheden nauwgezet zullen blijven volgen.
Wat betreft compensatie van schade als gevolg van beroepsziekten geldt dat dit in eerste instantie een zaak is tussen werknemers en werkgevers. De afhandelingsbedrijven en de werknemers zullen hierover met elkaar in gesprek moeten gaan. Het schadeverhaal bij beroepsziekten loopt via het aansprakelijkheidsrecht.
Wat is de situatie op andere luchthavens? Zijn er signalen dat er vergelijkbare problematiek speelt als op schiphol?
Het toezicht op bagageafhandeling is, net als het toezicht op alle andere werkzaamheden, risicogericht en zowel actief als reactief/responsief. Vanwege het lopende onderzoek op Schiphol gaat de Arbeidsinspectie na wat de situatie op andere luchthavens is.
Hoe kunnen we in de toekomst dergelijke voorvallen voorkomen, mensen beter beschermen en achteraf beter compenseren? Wat vindt u van een financiële tegemoetkoming van werkgevers bij beroepsziekten, zoals in België en Duitsland? Kan dit een uitkomst bieden om werkgevers beter te stimuleren om beroepsziekten te voorkomen?
In algemene zin is het beleid van het Ministerie van SZW gericht op preventie van beroepsziekten. De Minister van SZW zet daartoe in op het verbeteren van de naleving van wet- en regelgeving, en het vergroten van kennis en bewustwording over risico’s op de werkvloer alsmede op ondersteuning van werkgevers bij de invulling van hun wettelijke taken. Een concreet voorbeeld hiervan is het RI&E programma dat sinds 2020 tot en met 2023 loopt. De Arbeidsinspectie houdt toezicht op de naleving van de Arbowet en-regelgeving. Onderdeel van de nieuwe Arbovisie 2040 waaraan op dit moment gewerkt wordt is om te bezien of andere prikkels moeten worden ingebouwd om een gezond en veilig werken in de praktijk verder te bevorderen.
Onder andere België en Duitsland kennen het systeem dat ingeval van arbeidsongeschiktheid door een ongeval of een beroepsziekte een structurele inkomenscompensatie of aanvullende uitkering wordt verstrekt. Dit wordt gefinancierd uit een specifiek fonds dat wordt gevuld door premies van werkgevers. Werkgevers zijn dan doorgaans gevrijwaard tegen private aansprakelijkheid. Dit is een «risque professionel» systeem. In Nederland is voor een ander systeem gekozen, namelijk het «risque social» systeem. In Nederland krijgen werknemers in geval van arbeidsongeschiktheid, ongeacht de oorzaak, een inkomensvervangende uitkering. Ook in het stelsel zoals we dat in Nederland kennen zitten voldoende prikkels voor werkgevers om ervoor te zorgen dat werknemers niet ziek worden, en – mochten zij toch ziek worden – zo snel als mogelijk weer te helpen herstellen en te re-integreren. Zo kent het Nederlandse stelsel twee jaar waarin de werkgever verplicht is het loon door te betalen.
Wervingscampagnes ten behoeve van donoren via social media |
|
Harry Bevers (VVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat spermabanken, zoals de European Sperm Bank, donoren werven via verschillende sociale mediaplatforms en daarbij adverteren met «voordelen» van donorschap zoals regelmatige gezondheidschecks en vergoedingen tot 560 euro per maand?1
Ja.
Vindt u het wenselijk dat dit soort marketing bestaat en op deze manier donoren worden geworven?
In Nederland mogen bedrijven reclame maken voor hun producten en diensten, mits zij zich houden aan de ter zake geldende Nederlandse wet- en regelgeving. Er zijn geen signalen dat de European Spermbank (ESB) zich niet aan die wet- en regelgeving houdt.
Bent u het ermee eens dat deze online marketing strijdig is met het feit dat er in Nederland niet gedoneerd mag worden voor gewin maar alleen op basis van een onkostenvergoeding, zoals beschreven staat in artikel 272 van de Embryowet en in de richtlijn van het Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) waarin staat dat donatie er alleen is om iemand te helpen en niet voor eigen gewin?3
In de Embryowet (artikel 5, lid 2) is bepaald dat de terbeschikkingstelling van geslachtscellen alleen om niet kan worden gedaan. Dat betekent dat alleen de onkosten mogen worden vergoed. In het Landelijk standpunt spermadonatie van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) en de Vereniging voor Klinische Embryologie (KLEM) wordt klinieken geadviseerd voor de onkostenvergoeding een maximum van € 75 te hanteren. Op de website van ESB is aangegeven dat een spermadonor € 40 per donatie ontvangt. Dit bedrag is in lijn met voornoemd Landelijk standpunt spermadonatie.
De European Sperm Bank is een private Deense onderneming met een vestiging in Amsterdam. In hoeverre valt deze vestiging onder de Nederlandse wet- en regelgeving?
De vestiging van de ESB in Amsterdam richt zich op het in ontvangst nemen na verkrijgen, bewaren en bewerken van menselijk sperma voor fertiliteitsbehandelingen en deze handelingen vallen onder de Nederlandse wet- en regelgeving. Met ingang van 1 juni 2022 heeft de ESB een erkenning gekregen op basis van artikel 9 van de Wet veiligheid en kwaliteit lichaamsmateriaal (Wvkl) als orgaanbank.
Mag de European Sperm Bank juridisch gezien op deze manier een wervingscampagne richten op Nederlandse socialmedia-accounts? Op welke manier verhoudt deze juridische status zich tot klinieken in Nederland die aangesloten zijn bij de European Sperm Bank? Kunnen aangesloten klinieken aangesproken worden op deze manier van werving?
Vooralsnog zijn er geen aanwijzingen dat de ESB zich niet houdt aan de Nederlandse wet- en regelgeving, zodat voor optreden door de IGJ op dit moment geen aanleiding bestaat.
Welke mogelijkheden heeft u of de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) om tegen deze (online) marketing op te treden?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er, voor zover bij u bekend, meer bedrijven die zich niet houden aan de richtlijnen die er voor dergelijke organisaties en bedrijven?
Voor zover u met deze vraag bedoelt of er andere klinieken zijn die zich bij het werven van donoren niet houden aan de geldende wet- en regelgeving, geldt dat er daarvoor op dit moment geen aanwijzingen zijn.
Het falen van het Nederlandse aalbeheerplan |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Henk Staghouwer (CU) |
|
![]() |
Kent u het opinieonderzoek dat aantoont dat 79% van de Nederlanders vindt dat de overheid in actie moet komen om de paling van uitsterven te redden en dat 85% voor een stop is op alle palingvisserij? Zo ja, wat is uw reactie op dit opinieonderzoek?1
Ja.
Vindt u dat het uw taak is om te voorkomen dat de paling uitsterft? Zo nee, waarom niet?
Het is een taak van de overheid om diersoorten voor uitsterven te behoeden, waar dat binnen haar mogelijkheden ligt. De Europese aalstand staat ernstig onder druk. Daarom is het goed dat al sinds 2008 er in Europees verband op basis van de Aalverordening (de EU-verordening 1100/2007) afspraken zijn waarbij alle lidstaten maatregelen moeten treffen ter bescherming van de aalstand. Dat gaat over visserijbeperkende maatregelen, maar ook nadrukkelijk om bijvoorbeeld het aanpakken van migratiebelemmeringen. Dit is van belang omdat meerdere oorzaken een rol spelen in de achteruitgang van deze soort. Over mijn inzet hieromtrent heb ik u eerder geïnformeerd (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1361 en 1365).
Als onderdeel van deze aanpak heeft Nederland sindsdien substantiële visserijmaatregelen ingesteld, te weten een 3-maands sluiting van de aalvisserij in de belangrijkste uittrekperiode, sluiting van de volledige aalvisserij in de rivieren en van de recreatieve visserij op aal. Daarbij is de inzet er in de afgelopen periode steeds op gericht geweest om in Europees verband tot een verdere versterking van de afspraken te komen: effectieve maatregelen in alle lidstaten, heldere doelstellingen en een stevige aanpak van illegale vangst en handel.
Erkent u dat Nederland jaarlijks verantwoordelijk is voor de vangst van honderdduizenden volwassen palingen en van miljoenen glasalen (jonge palingen) die naar zogenaamde «kwekerijen» gaan (waar de uit het wild gevangen glasaaltjes worden vetgemest) en dat Nederland hiermee de grootste palingvisser en -opmester is in de wereld?2
In de gezamenlijke Europese aanpak is afgesproken dat binnen de ingestelde beperkingen er nog vangst van aal kan plaatsvinden. In Nederland wordt binnen deze afspraken gevist op volwassen aal. Over de laatste evaluatieperiode van het aalbeheerplan (2018–2020) is ingeschat dat in totaal 479 ton aal is gevangen. Of dit de hoogste palingvangsten ter wereld zijn is niet bekend. Binnen de kaders van de Aalverordening mag daarnaast in Zuid-Europa gevangen glasaal worden ingezet voor uitzet in Noordwest-Europese wateren en daarnaast voor een deel ten behoeve van de aalkweek. Voor de toegestane visserij op glasaal stellen wetenschappers jaarlijks het glasaalbestand vast, op basis waarvan een quotum wordt bepaald van glasaal die mag worden gevangen. U bent hierover ook geïnformeerd in de beantwoording van Kamervragen op 13 april van dit jaar (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2404). De binnen het quotum gevangen glasaal komt, naast uitzet, daarbij dus voor een deel ter beschikking aan de aquacultuurbedrijven in Nederland. Daarnaast zijn er ook in andere lidstaten zoals bijvoorbeeld Duitsland, Denemarken en Zweden palingkweekbedrijven. Binnen Europa zijn Nederland en Duitsland hierbij de grootste spelers met een ongeveer vergelijkbare productie van kweekpaling.
Erkent u dat Nederland in de afgelopen jaren méér volwassen palingen is gaan vangen? Namelijk van 352 ton in 2012 naar 475 ton in 2020? Wat is hierop uw reactie?3
De visserij op volwassen aal in Nederland en in Europees verband is sterk teruggebracht met de implementatie van de Aalverordening en de op basis hiervan ingestelde gesloten periode en gebieden. De totale visserijinspanning (aantal vissers, aantal toegestane netten) is daarbij, sinds de beperkingen van kracht werden, niet meer toegenomen. De hiermee gerealiseerde vangsten verschillen echter van jaar tot jaar, ook afhankelijk van het natuurlijk aanbod van aal en de seizoensomstandigheden. In de looptijd van de Aalverordening zijn er daarbij periodes met lagere vangsten en periodes waarin de vangsten hoger liggen. Over de laatste evaluatieperiode van het aalbeheerplan (2018–2020) ligt de totale ingeschatte vangsthoeveelheid (479 ton) daarbij hoger dan in de hieraan voorafgaande periode. Behalve door natuurlijke variatie hangt dit mogelijk ook samen met de ingeschatte hoeveelheid aal in een deel van de beviste wateren. Zo is bijvoorbeeld in het IJsselmeergebied in de recente periode sprake van een hoger ingeschat aalbestand, en worden daar ook hogere vangsten gerapporteerd.
Klopt het dat een recente evaluatie van Wageningen Universiteit aantoont dat het Nederlandse aalbeheerplan te weinig resultaten boekt? Zo ja, wat is uw reactie hierop?4, 5
De evaluatie van Wageningen Universiteit is een evaluatie van de «Aalverordening». Het doel in deze verordening is het bereiken van 40% schieraaluittrek op de lange termijn ten opzichte van vroeger. Gelet op de lange levenscyclus van de aal, waarbij de dieren pas na meer dan tien jaar gaan bijdragen aan de voortplanting, is aan het bereiken van deze doelstelling geen specifieke termijn verbonden. De aalsterfte is behoorlijk afgenomen ten opzichte van voor de implementatie van de Aalverordening. De schieraalbiomassa is sinds de implementatie ook toegenomen.
Herstel van de hoeveelheid glasaal die aankomt bij de Europese kusten vindt echter nog onvoldoende plaats. In die zin wordt in Europees verband nog onvoldoende progressie geboekt in de verbetering van de aalstand. Dit is een Europees probleem dat om actie in alle lidstaten vraagt. Immers, slechts een beperkt deel van de Europese aalpopulatie bevindt zich in Nederland. Om die reden is mijn inzet erop gericht om in Europees verband tot een verdere versterking van de aanpak te komen middels wijziging van de Europese Aalverordening.
Klopt het dat wetenschappers hebben aangetoond dat het huidige vangstverbod van drie maanden per jaar onvoldoende is om de migratie van volwassen palingen naar zee te ondersteunen en dat ICES (International Council for the Exploration of the Seas) daarom adviseert voor een algeheel verbod op alle palingvangst? Zo ja, bent u bereid om in lijn met de wetenschap het vangstverbod van drie maanden tijdelijk uit te breiden naar een jaarrond vangstverbod? Zo nee, waarom niet?6
De Europese aal komt voor van IJsland tot Noord-Afrika. Door het grote verspreidingsgebied is herstel in Nederland niet alleen afhankelijk van de situatie in Nederland en hebben maatregelen van een enkele lidstaat slechts beperkt effect op het hele bestand. Aan herstel van de aal moet daarom internationaal, door de landen in het gehele verspreidingsgebied, worden gewerkt zoals de EU Aalverordening ook beoogt. Zoals ik in de beantwoording van de vragen 2 en 5 heb toegelicht zal aanscherping van de Aalverordening daardoor het meeste effect hebben. Ik onderschrijf de conclusie dat een verdere versterking van de Europese aalaanpak noodzakelijk is. Daarbij is mijn insteek dat er in alle lidstaten een duidelijke aanpak komt die getoetst wordt aan meetbare reductiedoelstellingen van door menselijk handelen veroorzaakte (antropogene) sterfte van aal (visserij, migratie). De huidige doelstellingen verbonden aan een uittrekpercentage schieraal in de ongestoorde situatie (zonder enige menselijke invloed) is complex en modelmatig, en maakt het in de praktijk erg lastig om tot een uniforme beoordeling van de aanpak in de verschillende lidstaten te komen. Daarom zet ik in op eenduidigere doelstellingen en op een versterking van de aanpak, inclusief effectieve visserijmaatregelen. Een totaalverbod op alle visserij is daarbij voor dit moment niet mijn inzet. Indien de Europese Commissie desondanks wilt inzetten op een verlenging van het huidige vangstverbod in de kustwateren in de TAC- en Quota-verordening, zal ik zo goed mogelijk de sociaaleconomische gevolgen mee nemen in de discussies hierover in Brussel.
Klopt het dat het succes van terugplaatsen van glasalen in Nederlandse wateren nog nooit is aangetoond en dat ICES adviseert om hiermee te stoppen, aangezien schade bij vangst wel is aangetoond? Zo ja, waarom houdt u vast aan dit beleid? Zo nee, op welke wetenschappelijke bronnen baseert u het Nederlandse beleid?7, 8
Voor het antwoord hierop verwijs ik uw Kamer naar de brief
(Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2404) waarin ik heb aangegeven dat het in wetenschappelijke zin nog onduidelijk is of uitzet nu juist wel of niet bijdraagt aan een succesvolle migratie naar de paaigrond van schieraal en hiermee een bijdrage zou kunnen leveren aan het herstel van de aalpopulatie. Hiervoor is nog onderzoek nodig en dat geldt ook voor de vraag of opvissen in Zuid-Europese landen en vervolgens uitzetten in Noordwest-Europese landen schadelijk zou zijn voor het herstel van de aalstand.
Wanneer bent u van plan gehoor te geven aan het wetenschappelijke advies van ICES, die pleit voor een algehele stop op de palingvangst (inclusief glasalen) en palingkweek om de soort te redden, gezien de impact Nederland heeft op de paling? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?9
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 6.
Wat bent u verder voornemens om te doen om de paling voor uitsterven te behoeden?
In de beantwoording van de vragen 2, 5 en 6 heb ik mijn inzet ten aanzien van de bescherming van de aal toegelicht.
De berichten ‘Inspectie controleerde twaalf jaar niet op Schiphol’ en ‘Schiphol geeft toe: we hadden te weinig oog voor arbeidsomstandigheden’ |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Marijke van Beukering-Huijbregts (D66), Raoul Boucke (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Inspectie controleerde twaalf jaar niet op Schiphol»1 en «Schiphol geeft toe: we hadden te weinig oog voor arbeidsomstandigheden»2?
Ja
Wat is uw mening over het feit dat zoveel medewerkers arbeidsongeschikt zijn geraakt als gevolg van de arbeidsomstandigheden bij de bagageafhandeling op Schiphol? Hoe groot is de groep die hierdoor getroffen is?
Ik ben verbaasd en geschrokken van de berichtgeving. Het is en blijft de primaire verantwoordelijkheid van de werkgever om zich aan de wet- en regelgeving te houden. Die regels gelden niet voor niets, die zijn er voor iedere werkgever: mensen moeten gezond en veilig kunnen werken.
Het is niet bekend hoeveel medewerkers als gevolg van de arbeidsomstandigheden bij de bagageafhandeling op Schiphol arbeidsongeschikt zijn geworden. In het algemeen wordt van gezondheidsklachten bij personeel door de bedrijfsarts (of verzekerings- of keuringsarts) vastgesteld of er sprake is van een beroepsziekte. De bedrijfsarts is verplicht om beroepsziekten te melden bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB). Het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB) registreert aantallen en aard van de beroepsziekten in Nederland en houdt ontwikkelingen daarin bij. De meldingen door bedrijfsartsen zijn overeenkomstig de Algemene Verordening Gegevensbescherming (EU) 2016/679 niet herleidbaar tot individuele personen en bedrijven.
Welke rol vindt u dat de Nederlandse Arbeidsinspectie (de Inspectie) hierbij zou moeten spelen? Bent u het eens dat het onverantwoord is dat de Inspectie niet heeft gecontroleerd na de bevindingen uit 2004 en 2009? Op basis van welke argumenten heeft de Inspectie ervoor gekozen om niet toe te zien op naleving?
Op grond van de Arbowet is het de primaire verantwoordelijkheid van de werkgever om zich aan de wet- en regelgeving te houden. De Arbeidsinspectie houdt risicogericht en programmatisch toezicht op de naleving van de arbeidswetten. De Arbeidsinspectie heeft naar aanleiding van de inspecties in 2004 en 2009 met de afhandelingsbedrijven op Schiphol afspraken gemaakt over maatregelen om het voorkomen van te zware fysieke belasting bij de bagageafhandeling. Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever om deze maatregelen daadwerkelijk uit te voeren en erop toe te zien dat dit in de praktijk gebeurt. Werknemers, leden van een ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging en ook vakbonden of derden zoals bedrijfsartsen kunnen ook meldingen doen bij de Arbeidsinspectie als een bedrijf de wettelijke voorschriften op het gebied van arbeidsbescherming niet naleeft, en het niet mogelijk blijkt de problemen binnen het bedrijf in redelijk overleg op te lossen. Indien de melding wordt gedaan door een vakbond of vanuit de personeelsvertegenwoordiging is het beleid van de inspectie om de melding direct in behandeling te nemen.
De Arbeidsinspectie is, naar aanleiding van de berichtgeving, inmiddels een onderzoek gestart naar de situatie bij het bagagepersoneel op Schiphol. De Arbeidsinspectie geeft aan dat ze graag eerder was gegaan, zie bijlage. Ik onderschrijf dat.
De Arbeidsinspectie maakt keuzes als het gaat om de inzet van haar capaciteit. In dit geval geeft de Arbeidsinspectie aan dat er noch uit haar actieve programmering noch uit meldingen van buitenaf (via bijv. bedrijfsartsen, ondernemingsraden of vakbonden) aanleiding is geweest om eerder te controleren op fysieke belasting bij bagageafhandeling. Op andere terreinen – zoals blootstelling aan gevaarlijke stoffen – hebben de afgelopen jaren wel diverse inspecties plaatsgevonden op Schiphol.
Ik heb de Arbeidsinspectie gevraagd om te bezien of er verbeteringen mogelijk zijn. Tevens heb ik de Arbeidsinspectie gevraagd om bij de door haar aangekondigde rapportage over de nog lopende onderzoeken in de bagage-afhandeling, tevens breder inzicht te geven in welke inspecties op andere arbeidsrisico’s hebben plaatsgevonden de afgelopen jaren op Schiphol. Hierover wordt uw Kamer nader geïnformeerd.
Bent u het eens dat juist de arbeidsomstandigheden bij medewerkers met zware beroepen extra aandacht zouden moeten krijgen ten opzichte van medewerkers met andere beroepen? Hoe is dit beleid op dit moment binnen de Inspectie vastgelegd?
De Arbowet is zodanig opgezet dat werkgevers primair verantwoordelijk zijn voor veilige en gezonde arbeidsomstandigheden voor al hun medewerkers.
Zij moeten risico’s in kaart brengen en passende maatregelen nemen om zo hun medewerkers te beschermen. In Arbowet worden de volgende risico’s als «dynamische overbelasting, statische overbelasting, energetische overbelasting, trillingen, lawaai, straling, asbest, lasrook, elektrocutiegevaar, verdrinkingsgevaar etc. onderscheiden, zie hiervoor ook de diagrammen en bijlage in de Inspectiebrede Risicoanalyse (IRA).
De Arbeidsinspectie heeft haar werkwijze in bijgaand document uiteengezet. Daaruit blijkt dat het toezicht zich vooral richt op waar de risico’s voor werknemers op grond van de Inspectiebrede risicoanalyse het grootst zijn. Dat is vastgelegd en toegelicht in onder andere het lopende meerjarenplan3 en in bijvoorbeeld de Inspectiebrede Risicoanalyse4.
Bent u het eens dat het instrument «zelfregulering» kwetsbaar is bij zware beroepen in sectoren met hoge concurrentie? Voor welke andere sectoren met zware beroepen geldt dit risico? Bent u bereid dit te laten onderzoeken?
Uitgangspunt van het arbostelsel is dat werkgevers de primaire verantwoordelijkheid dragen om te zorgen voor gezonde en veilige arbeidsomstandigheden. Hierbij dienen werkgevers bij de invulling van hun processen ervoor te zorgen dat zij aan de relevante wet- en regelgeving voldoen.
De Arbeidsinspectie maakt zelf geen zelfreguleringsafspraken. Het instrument zelfregulering is vastgelegd op wetsniveau. In de Arbeidsomstandighedenwet krijgt zelfregulering bijvoorbeeld concreet vorm in de mogelijkheid voor sectoren om arbocatalogi vast te stellen. In een arbocatalogus beschrijven werkgevers- en werknemersorganisaties gezamenlijke afspraken over de wijze waarop zij (gaan) voldoen aan de doelvoorschriften in de Arbowet binnen de eigen branche. arbocatalogi die met positief resultaat door de Arbeidsinspectie zijn getoetst, vormen het uitgangspunt voor het toezicht en de handhaving door de Arbeidsinspectie. Ik verwijs uw Kamer naar de toelichting van de Arbeidsinspectie op haar werkwijze in bijlage bij de antwoorden op deze Kamervragen.
Momenteel wordt de Arbovisie 2040 voorbereid. Zoals in de hoofdlijnennota5 is opgenomen ten aanzien van het verbeteren van de naleving van wet- en regelgeving zal in dat verband het instrument zelfregulering en horizontaal toezicht (waaronder tevens de toepassing van Arbocatalogi) worden geëvalueerd.
Hoe kijkt u naar de verantwoordelijkheid van de verschillende betrokken partijen bij de bagageafhandeling op Schiphol? Wie is volgens u verantwoordelijk voor hulp- en ondersteuningsmiddelen voor medewerkers op de bagageafhandeling op Schiphol?
De bagagebedrijven hebben primair de verantwoordelijkheid om te zorgen voor een gezonde en veilige werkomgeving. Zij dienen maatregelen te nemen om gezondheidsrisico’s voor hun personeel te voorkomen. Ook dienen zij toe te zien op het gebruik van arbomiddelen als tilhulpen door hun werknemers.
De grondafhandelingsbedrijven werken in opdracht van de luchtvaart-maatschappijen. De luchtvaartmaatschappijen hebben daarmee als opdrachtgever een duidelijke rol als het gaat om de omstandigheden waaronder het werk in de keten door opdrachtnemers (in dit geval de bagage- en vrachtbedrijven) wordt uitgevoerd.
Van Schiphol wordt verwacht dat het ook verantwoordelijkheid neemt en waar mogelijk haar invloed aanwendt om de arbeidsomstandigheden op het luchthaventerrein te verbeteren. Schiphol heeft met de vakbonden FNV en CNV voor de zomer een Sociaal akkoord afgesloten dat loopt van 1 juni 2022 tot 1 september 2023. Naast toeslagen voor werknemers zijn er regels opgesteld die waar afhandelingsbedrijven zich vanaf 1 januari 2023 aan moeten houden, en is er afgesproken het traject voor beperking van het aantal afhandelingsbedrijven in gang te zetten.
De Ministers van IenW, SZW en Financiën zijn nauw betrokken bij de verbetering van de werkomstandigheden en arbeidsvoorwaarden op Schiphol. Er zijn regelmatig gesprekken met de luchthaven. De Ministers van SZW en IenW hebben bijvoorbeeld op 8 juli jl. gesproken met KLM en Schiphol.6 Beide bedrijven hebben daarin aangegeven stappen te zetten ter structurele verbetering van de fysieke belasting, blootstelling aan gevaarlijke stoffen, werkdruk, in- en uitbesteding en beloning. Door de bewindspersonen is aangegeven dat Schiphol, hoewel niet direct juridisch verantwoordelijk, vanuit de bredere verantwoordelijkheid als exploitant van de nationale luchthaven een voorbeeldrol heeft als het gaat om de naleving van wet- en regelgeving en goed werkgeverschap. Daarnaast is er verschillende keren met de FNV gesproken over de arbeidsomstandigheden op Schiphol en wordt in november een werkbezoek afgelegd om medewerkers op de luchthaven te spreken. De verschillende betrokken Ministers waaronder ikzelf zullen het gesprek met Schiphol blijven voeren, waarbij we de directie kritisch zullen blijven bevragen en de voortgang bij het verbeteren van de arbeidsomstandigheden nauwgezet zullen blijven volgen.
Bent u het eens dat de rechten van de werknemers onvoldoende zijn beschermd door de betrokken partijen die wel die verantwoordelijkheid hadden? Wat wilt u eraan doen om dit in de toekomst te voorkomen?
Het is een plicht van de werkgever om goede arbeidsomstandigheden te creëren, zodat de werknemer gezond en veilig zijn/haar werk kan verrichten. Of er in dit geval sprake is van het niet nakomen van de wettelijke verplichting, is aan de Arbeidsinspectie om daar een oordeel over te geven. De Arbeidsinspectie is, naar aanleiding van de berichtgeving, inmiddels een onderzoek gestart naar de situatie bij het bagagepersoneel op Schiphol.
In algemene zin is mijn beleid gericht op preventie. Ik zet onder meer in op het verbeteren van de naleving van wet- en regelgeving en op het vergroten van kennis en bewustwording over risico’s op de werkvloer, alsmede op ondersteuning van werkgevers bij de invulling van hun wettelijke taken. Een concreet voorbeeld hiervan is het RI&E programma dat sinds 2020 tot en met 2023 loopt. De Arbeidsinspectie houdt toezicht op de naleving van de Arbowet en-regelgeving. Onderdeel van de nieuwe Arbovisie 2040 waaraan op dit moment gewerkt wordt is om te bezien of andere prikkels moeten worden ingebouwd om een gezond en veilig werken in de praktijk verder te bevorderen.
Hoe denkt u erover dat de verschillende partijen naar elkaar wijzen voor een correcte naleving van de arbeidsomstandigheden en niemand hierin zijn verantwoordelijkheid pakt?
Dat is niet wenselijk. Zie ook mijn antwoord op vraag 6 over verantwoordelijkheid en correcte naleving. De verschillende betrokken Ministers waaronder ikzelf zullen het gesprek met Schiphol blijven voeren, waarbij we de directie kritisch zullen blijven bevragen en de voortgang bij het verbeteren van de arbeidsomstandigheden nauwgezet zullen blijven volgen.
Klopt het dat er minder zicht is op arbeidsomstandigheden mede door de concurrentie van de vele verschillende afhandelaren op Schiphol?
Nee, dat klopt niet. Toezicht op de arbeidsomstandigheden is niet afhankelijk van het aantal (concurrerende) bedrijven dat in een bepaalde sector actief is.
Wilt u toezeggen om versneld in gesprek te gaan met Schiphol over het terugdringen van de concurrentie tussen het aantal afhandelaren en afspraken te maken over arbeidsomstandigheden in de hele keten? Op welke termijn bent u van plan dit te doen?
De Minister van IenW is in gesprek met de FNV, Schiphol, afhandelingsbedrijven en luchtvaartmaatschappijen om de situatie in de grondafhandeling op Schiphol te verbeteren. Inmiddels is er een sector-CAO afgesloten, zijn er regels opgesteld waar afhandelingsbedrijven zich vanaf 2023 aan moeten houden en is afgesproken het traject voor beperking van het aantal afhandelingsbedrijven in gang te zetten. In november leg ik samen met de Minister van IenW een werkbezoek aan Schiphol waar dit ook aan de orde komt. In samenwerking met IenW zal Schiphol met een plan komen voor de beperking van het aantal afhandelbedrijven. Het proces tot het beperken van het aantal afhandelbedrijven zal naar verwachting de nodige tijd vergen. Het moet – mede op basis van Europese regelgeving – goed onderzocht en onderbouwd worden. Vervolgens moet een aanbestedingsprocedure opgezet en afgerond worden om de grondafhandelingsbedrijven te selecteren.
Bent u het eens dat het taak is van zowel de werkgevers als de overheid om ervoor te zorgen dat werknemers gezond het pensioen halen? Op welke manier denkt u dat de overheid die rol moet invullen?
De werkgever is primair verantwoordelijk om ervoor te zorgen dat werknemers veilig en gezond kunnen werken. Hiervoor is het nodig dat alle werkenden en werkgevers regelmatig stil staan bij duurzame inzetbaarheid, gezamenlijk vooruitkijken en gericht aan de slag gaan. Hier ligt een gezamenlijk belang. Het kabinet vindt het belangrijk dat werkenden ook in de toekomst zoveel mogelijk gezond en met plezier werkend hun pensioen bereiken. De overheid biedt met diverse structurele en tijdelijke regelingen ondersteuning aan sectoren om een impuls te geven aan duurzame inzetbaarheid, zodat werknemers gezond hun pensioen kunnen halen.
Eén van de maatregelen betreft de tijdelijke Maatwerkregeling Duurzame Inzetbaarheid en Eerder Uittreden (MDIEU). De samenwerkende partijen in de sector luchtvaart hebben inmiddels ook een project lopen waarvoor zij MDIEU-subsidie hebben ontvangen.
Daarnaast heeft het kabinet vanaf 2020 structureel € 10 miljoen beschikbaar gesteld voor een meerjarig investeringsprogramma duurzame inzetbaarheid en leven lang ontwikkelen (MIP). Het doel van dit programma is bestaande wetenschappelijke en praktijkkennis toepasbaar te maken en beter de delen, zodat werkgevers en werknemers beter in staat zijn de juiste maatregelen te nemen op het gebied van duurzame inzetbaarheid en leven lang ontwikkelen. Hiermee geeft de overheid op een structurele manier aandacht aan duurzame inzetbaarheid.
Wat vindt u ervan dat medewerkers arbeidsongeschikt thuis zitten, terwijl ze misschien graag in een lichtere functie aan het werk waren gebleven op Schiphol? Welke mogelijkheden liggen hier voor een leven lang ontwikkelen en wat gaat u op korte en lange termijn hiervoor doen?
Ieder arbeidspotentieel zou benut moeten worden, zeker als mensen nog willen werken en als ze – ondanks dat ze arbeidsongeschikt zijn verklaard – in een lichtere functie wél aan het werk zouden kunnen gaan.
Het is en blijft de primaire verantwoordelijkheid van de werkgever dat mensen gezond en veilig kunnen werken. Het is zaak dat de werkgever periodiek het gesprek voert met de werkenden over hoe het gaat en waar ontwikkelwensen zitten bij de organisaties en bij de werkende. Op basis daarvan kunnen tijdig stappen worden gezet om andere taken te gaan uitvoeren of na te denken over ander soort werk, bijvoorbeeld in een lichtere vorm. Dit is de kern van leven lang ontwikkelen.
Daar waar dit nog onvoldoende gebeurt, bijvoorbeeld in bedrijfstakken waar geen cao-afspraken zijn, of bij specifieke groepen met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt, speelt de overheid een aanvullende rol om leven lang ontwikkelen te stimuleren. Daarnaast dragen we bij aan het stimuleren van een leercultuur, waarmee we beogen een leven lang ontwikkelen vanzelfsprekend te maken voor alle werkgevers, werkenden en werkzoekenden. Op vrijdag 23 september heb ik uw Kamer de brief over de Beleidslijnen Leven Lang Ontwikkelen toegestuurd7. Hierin geef ik aan wat we al doen op dit terrein en willen bereiken in de komende periode.
De berichten 'Uitpuilende collegezalen en ellenlange wachtlijsten: universiteiten willen niet meer groeien' en 'UvA: minder buitenlandse studenten toelaten' |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Uitpuilende collegezalen en ellenlange wachtlijsten: universiteiten willen niet meer groeien»1 en «UvA: minder buitenlandse studenten toelaten»?2
Ja, daar ben ik mee bekend.
Welke onderbouwing hanteren instellingen zoals de UvA om voor de opleidingen psychologie, politicologie, mediastudies en communicatie, met het oog op de eindtermen (en uiteindelijk ook het functioneren in de Nederlandse samenleving), meerwaarde te onderbouwen voor het hanteren van het Engels in plaats van het Nederlands als voertaal van de opleiding?
Instellingen bepalen zelf de taalkeuze van de opleiding. De NVAO beoordeelt de motivering van de taalkeuze van zowel nieuwe als bestaande opleidingen. Ik heb de NVAO reeds verzocht om een rapportage op te stellen over de wijze waarop de opleidingstaal in de afgelopen periode door de NVAO is beoordeeld en tot welke conclusies dit geleid heeft. Hierin wordt de motivatie voor de keuze van een opleidingstaal meegenomen. Over de uitkomsten hiervan informeer ik u begin 2023 in mijn brief over internationalisering.
Herkent u het punt in het artikel, dat al vaker gemaakt is, dat Nederlandse vwo-scholieren níet terecht kunnen bij populaire studies omdat ze worden weggeconcurreerd door studenten uit het buitenland? Kunt u bij benadering aangeven wat de omvang hiervan is?
Toegankelijkheid voor Nederlandse studenten van het Nederlandse hoger onderwijs is een van de uitgangspunten voor het hoger onderwijs. Het hoger onderwijs in Nederland is dan ook zeer toegankelijk voor Nederlandse studenten. Met het juiste diploma (en vakkenpakket) uit het voortgezet onderwijs zijn Nederlandse studenten bij alle opleidingen direct toelaatbaar; slechts een beperkt aantal opleidingen hanteert een capaciteitsfixus. In dat geval zijn aspirant-studenten wel toelaatbaar, maar kan niet iedere kandidaat wegens capaciteitsgebrek ook worden toegelaten. De numerus fixus geldt voor alle studenten, zowel Nederlandse als internationale studenten. De plaatsen worden op basis van selectie verdeeld, waarbij de kandidaten worden gerangschikt op basis van minimaal twee kwalitatieve criteria.
Wat wel voorkomt is dat Nederlandse studenten niet altijd terechtkunnen bij de studie van hun eerste keuze. In studiejaar 2021–2022 kon vijf procent van de Nederlandse studenten die een selectieprocedure heeft doorlopen niet de opleiding van de eerste keuze volgen (Kamerstuk 31 288, nr. 972). Al deze Nederlandse studenten konden wel elders in het hoger onderwijs worden toegelaten. Het is niet bekend of de vijf procent niet kon starten bij de opleiding van de eerste keuze vanwege concurrentie van andere Nederlandse studenten of van internationale studenten.
Wat is uw definitie van internationalisering? Hoe verhoudt dit zich tot toegankelijkheid, kansengelijkheid én de regionale verankering van instellingen?
In 2018 stuurde mijn ambtsvoorganger de brief «Internationalisering in evenwicht» naar uw Kamer. In deze brief staat een aantal noties omtrent internationalisering dat nog steeds geldt (Kamerstuk 22 452, nr.3. Van oudsher kenmerkt Nederland zich door een open samenleving, een blik naar buiten en een diverse populatie. Die openheid heeft ons veel gebracht en zal ons – gezien de ontwikkelingen in de wereld en in de Nederlandse samenleving – ook in de toekomst heel goed van pas blijven komen. Het onderwijs speelt een essentiële rol bij het toerusten van onze beroepsbevolking voor deelname in die open, naar buiten gerichte, diverse samenleving. De Onderwijsraad formuleert internationalisering dan ook als volgt: «de versterking van internationale dimensies in het onderwijs ten behoeve van het internationaal competent worden van leerlingen en studenten»4.
Zoals in de Internationale Kennis- en Talentstrategie weergegeven, is een internationale oriëntatie voor wetenschappelijke organisaties en hogeronderwijsinstellingen vanzelfsprekend. Kennis is grenzeloos. Wetenschappelijke doorbraken komen tot stand in internationaal werkende teams op kennisinstellingen wereldwijd (Kamerstuk 31 288, nr. 893). Mee blijven doen in de wereldtop vereist samenwerking op internationaal niveau en sterk, kwalitatief hoogwaardig onderwijs en onderzoek. Dat betekent namelijk meer toegang tot de beste mensen, de beste ideeën en de beste onderzoeksfaciliteiten. Samen bereik je meer dan als Nederland alleen. Onderzoeksprogramma’s met internationale – ook private – partners vergroten de kans op excellente wetenschap en doeltreffende innovatie. Ze maken Nederland tot een van de belangrijkste kennis- en innovatiehubs van de wereld. Voor sommige onderzoeksonderwerpen zoals gezondheidszorg, biodiversiteit en sociale cohesie, is transnationale samenwerking zelfs een noodzaak om te komen tot goede conclusies en zinvolle aanbevelingen.
Tegelijkertijd is elke onderwijsinstelling ook geworteld in de lokale en regionale samenleving. De gevolgen van internationalisering worden in die omgeving gevoeld. Enerzijds in positieve zin, bijvoorbeeld omdat de economische groei wordt versterkt, anderzijds in negatieve zin, omdat er bijvoorbeeld extra druk kan ontstaan op huisvesting, faciliteiten en vervoer.
Nederlandse onderwijsinstellingen dienen in de eerste plaats toegankelijk te zijn voor Nederlandse studenten, ook indien er bij een instelling sprake is van een vergaande mate van internationalisering. Zoals bij vraag 3 reeds aangegeven is het Nederlandse hoger onderwijs nog altijd zeer toegankelijk voor de Nederlandse student. Daarnaast dient internationalisering kansengelijkheid niet in de weg te staan. Uit het rapport van de Inspectie van het Onderwijs «Onbedoelde zelfselectie: drempels die gekwalificeerde jongeren ervan weerhouden om een specifieke opleiding in het hoger onderwijs te kiezen» komt het signaal dat «Engels als instructietaal» voor bepaalde groepen mbo-studenten en havisten een reden is om de opleidingskeuze nog eens goed te overwegen5. Dit is een zorgelijk signaal en zoals in het bestuursakkoord reeds aangegeven is het behoud van het Nederlands als academische taal een thema dat aan de orde zal komen tijdens de toekomstverkenning. Daarnaast is in bestuursakkoord overeengekomen dat instellingen zich blijven inzetten voor kansengelijkheid in het hoger onderwijs en in het bijzonder besteden instellingen bij selectieprocedures aandacht aan het borgen van gelijke kansen.
De vraag is hoe we de lokale, regionale, nationale en internationale dimensie op een evenwichtige manier met elkaar kunnen verbinden (Kamerstuk 22 452, nr.6. In de toekomstverkenning wordt gekeken hoe we onze vooraanstaande internationale positie kunnen behouden en we tegelijkertijd kunnen zorgen voor een stevige worteling van het hoger onderwijs en onderzoek in de regio met maximale benutting van de onderwijsinfrastructuur, ook in het licht van (regionale) krimpscenario’s. De ontwikkeling en het welzijn van de student moeten hier onder andere bij centraal staan.
Wat is de stand van zaken rondom de uitvoering van motie van de leden Wiersma/van der Molen3 waarin de Minister verzocht is beleid te formuleren waarbij op grond van macrodoelmatigheid en ons toekomstig verdienvermogen regie wordt gevoerd op een gewenste instroom van buitenlandse studenten en onderzoekers, waaronder sturingsinstrumenten voor instroom? Deelt u de mening dat deze motie uit 2019 overlapt met het pleidooi van de heer Duisenberg «kijk wat de komende jaren nodig is op de arbeidsmarkt voor je gaat zeggen dat er minder academici moeten komen»?
In de Internationale Kennis- en Talentstrategie die eind 2020 naar uw Kamer verzonden is, is invulling gegeven aan deze motie (Kamerstuk 31 288, nr. 893). Daaropvolgend wil ik in de toekomstverkenning de (internationale) studenteninstroom in samenhang bezien met onder andere de regionale en internationale arbeidsmarkt en de krapte die in sommige sectoren heerst. Macrodoelmatigheid en toekomstig verdienvermogen maken hier onderdeel van uit. Op basis van de uitkomsten van de toekomstverkenning worden vervolgstappen bepaald over de instroom van buitenlandse studenten en onderzoekers. Begin 2023 informeer ik uw Kamer op basis van de eerste uitkomsten van de toekomstverkenning.
Wat is de stand van zaken rondom de verkenning naar nieuwe wettelijke sturingsinstrumenten en wanneer kan de Kamer de eerste uitkomsten hiervan verwachten?
In mijn brief aan uw Kamer over internationalisering afgelopen juni heb ik uw Kamer laten weten dat ik nog niet verder ga met het wetsvoorstel Taal en Toegankelijkheid en dat ik het wetsvoorstel voorlopig aanhoud (Kamerstuk 31 288, nr. 963). Het vraagstuk van de groeiende internationale instroom kan namelijk niet los worden gezien van vraagstukken zoals de kwaliteit en toegankelijkheid van het onderwijs, Nederlands als academische taal en studentenhuisvesting, waar in de toekomstverkenning op wordt ingegaan. Ook wil ik de (internationale) studenteninstroom in samenhang bezien met de regionale en internationale arbeidsmarkt en de krapte die in sommige sectoren heerst. Zoals eerder aangegeven in antwoord 5, informeer ik op basis van de eerste uitkomsten van de toekomstverkenning begin 2023 de Tweede Kamer over de vervolgstappen op dit onderwerp.
Welk signaal geeft de passage in het bestuursakkoord hoger onderwijs en wetenschap4 aan alle instellingen in het hoger onderwijs «de universiteiten zijn zeer terughoudend met internationale wervingsactiviteiten gericht op uitbreiding tenzij zij zich bevinden in krimpregio’s en/of werven voor opleidingen die cruciaal zijn voor de tekortsectoren»?
Het bestuursakkoord is afgelopen juli gesloten tussen de Vereniging Hogescholen (VH), de Universiteiten van Nederland (UNL) en het Ministerie van OCW, en aangeboden aan uw Kamer (Kamerstuk 31 288, nr. 969). Dit bestuursakkoord maakt samen met de toekomstverkenning deel uit van de zoektocht naar oplossingen om een balans te bewerkstelligen en te komen tot een toekomstig bestel van het hoger onderwijs en wetenschap (Kamerstuk 31 288, nr. 963). Aangezien een aantal opleidingen (en een aantal steden) nu al tegen de grenzen van hun capaciteit aanloopt, is in het bestuursakkoord met de universiteiten een aantal concrete afspraken gemaakt voor op de korte termijn. Een van deze afspraken gaat over de terughoudendheid omtrent internationale wervingsactiviteiten, tenzij de universiteiten zich in krimpregio’s bevindt en/of werven voor opleidingen die cruciaal zijn voor tekortsectoren. Het signaal dat hiermee wordt gegeven is dat het vraagstuk van de groeiende internationale studenteninstroom een vraagstuk is dat vraagt om een integrale benadering en niet los kan worden gezien van onder andere vraagstukken zoals (regionale) arbeidsmarkt(krapte) en krimp. Tevens wordt het signaal afgegeven dat er ruimte blijft in Nederland voor internationaal talent, echter niet per definitie overal en niet zondermeer voor alle sectoren. Een ander signaal dat hiermee wordt afgegeven, is dat universiteiten hier zelf ook een rol en verantwoordelijkheid in hebben die zij ook (in)nemen.
Klopt het dat 75 procent van de afgestudeerde buitenlanders volgens Nuffic binnen vijf jaar Nederland weer verlaat? Wat zijn redenen voor deze studenten om Nederland weer te verlaten? Wat vindt u hiervan? Zouden we meer moeten doen, bijvoorbeeld het aanleren van de Nederlandse taal, om de blijfkans te vergroten?
Afgelopen mei heeft het Nuffic het onderzoek naar de blijfkans en de arbeidsmarktpositie van internationale afgestudeerden in Nederland gepubliceerd.9 Een van de uitkomsten van het onderzoek is dat over de periode van het collegejaar van 2006–2007 tot en met het collegejaar van 2015–2016 gemiddeld 24,6% van de afgestudeerden woonachtig is in Nederland na vijf jaar. Dit betekent dat het klopt dat gemiddeld ongeveer 75% van de afgestudeerde buitenlanders Nederland binnen 5 jaar na het afstuderen heeft verlaten. Zodra onderscheid gemaakt wordt tussen EER- en niet-EER-afgestudeerden wordt het duidelijk dat de blijfkans na vijf jaar van niet-EER-afgestudeerden gemiddeld 19% hoger ligt dan die van EER-afgestudeerden. Belangrijk om hierbij op te merken, is dat internationale afgestudeerden die uit Nederland zijn vertrokken en weer zijn teruggekeerd naar Nederland niet worden meegenomen in de berekening van de blijfkans. De werkelijke blijfkans ligt om deze reden hoger en kan met name van invloed zijn op de blijfkans van EER-studenten.
In het onderzoek worden verschillende mogelijke factoren benoemd die de blijfkans van internationale afgestudeerden kunnen beïnvloeden. Deze zijn: de kracht van sociale netwerken, het al dan niet hebben van een Nederlandse partner, de kansen op de arbeidsmarkt in Nederland en het thuisland, en de beheersing van de Nederlandse taal3. Tevens is huisvesting mogelijk van invloed op de blijfkans.
Er valt zeker nog winst te behalen in het verhogen van de blijfkans voor met name EER-studenten. In de toekomstverkenning wordt de blijfkans van internationale studenten meegenomen waarbij de mogelijkheden hier tijdens de studie reeds invulling aan te geven in kaart gebracht worden. Andere ministeries zijn betrokken bij aanverwante vraagstukken zoals huisvesting. Tevens kunnen werkgevers een rol spelen in het verhogen van de blijfkans, bijvoorbeeld door het aanbieden van taalcursussen Nederlands.
Bent u bekend met artikel 7.56 in de WHW waarmee u een beperking op de inschrijvingen van studenten aan universiteiten en hogescholen op kan leggen op grond van de behoefte van de arbeidsmarkt? Hoe vaak is deze beperking opgelegd geweest? Wat zijn de afwegingen om dit artikel tot op heden niet in werking te stellen, gezien de enorme internationale instroom die grotendeels na hun studie weer weg gaan en Nederlandse studenten die weg geconcurreerd worden en de enorme tekorten op de arbeidsmarkt?
Ja, ik ben bekend met artikel 7.56 in de WHW. Een dergelijke beperking op het aantal inschrijvingen wegens arbeidsmarktoverwegingen, ook wel een arbeidsmarktfixus genoemd, is nog niet eerder ingesteld.
Het kabinet investeert op verschillende manieren in verdere versterking van de aansluiting van het hoger onderwijs op de arbeidsmarkt en draagt daarmee bij aan de gezamenlijke aanpak van de arbeidsmarktkrapte. Denk aan verbetering van de studiekeuzeinformatie, € 30 miljoen voor hbo-opleidingen in tekortsectoren en € 200 miljoen in sectorplannen voor meer rust en ruimte in onderwijs en onderzoek, waarlangs ook wordt ingezet op macrodoelmatigheid.
Meer sturende maatregelen zoals een arbeidsmarktfixus beschouwt het kabinet echter als een ultimum remedium. Ten eerste is een zo toegankelijk mogelijk hoger onderwijs essentieel. Het instellen van een arbeidsmarktfixus vermindert de studiekeuzevrijheid van alle studenten, zowel Nederlandse als internationale studenten, en heeft daarmee een negatief effect op de toegankelijkheid van het hoger onderwijs. Bovendien mag, zoals bij een capaciteitsfixus, bij het instellen van een arbeidsmarktfixus op grond van de wet geen onderscheid worden gemaakt tussen Nederlandse en internationale studenten. Het instellen van een maximum aantal studenten kan er dan juist voor zorgen dat bij een groeiende internationale instroom de toegankelijkheid van het hoger onderwijs voor de Nederlandse studenten in het gedrang komt.
Daarnaast is het twijfelachtig of de inzet van een arbeidsmarktfixus het gewenste effect zal hebben ter vermindering van grote tekorten. De kans is namelijk groot dat aspirant-studenten kiezen voor verwante opleidingen zonder fixus. Het instellen van een arbeidsmarkfixus vraagt bovendien om uiterste voorzichtigheid, gezien de complexiteit door regionale verschillen en de lastig te voorspellen arbeidsmarkt.
De uitspraak van de advocaat-generaal aan de Hoge Raad ten aanzien van verplichte anticonceptie in de gesloten jeugdzorg |
|
Wieke Paulusma (D66), Rens Raemakers (D66) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het advies van de advocaat-generaal aan de Hoge Raad dat verplichte anticonceptie op basis van de Wet verplichte ggz (Wvggz) in strijd is met het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM)?1
Ja. Ik wacht de uitspraak van de Hoge Raad met belangstelling af. Het advies van de advocaat-generaal is overigens iets genuanceerder dan de hier weergegeven samenvatting. De voorliggende vraag is of de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) voldoende basis biedt om in uitzonderlijke gevallen anticonceptie te verplichten. Rechters gaan nu verschillend om met het opnemen van tijdelijke verplichte anticonceptie als vorm van verplichte zorg in een zorgmachtiging op grond van de Wvggz. In enkele gevallen is met toepassing van de criteria voor verplichte zorg – tijdelijk – (voor de duur van de zorgmachtiging) het verplichte gebruik van anticonceptie opgelegd. Verplichte zorg mag uitsluitend in een zorgmachtiging worden opgenomen indien er geen mogelijkheden voor zorg op basis van vrijwilligheid zijn, er voor de betrokken persoon geen minder bezwarende alternatieven met het beoogde effect zijn, het verlenen van verplichte zorg, gelet op het beoogde doel van verplichte zorg, evenredig is en redelijkerwijs te verwachten is dat het verlenen van verplichte zorg effectief is. Tijdelijke verplichte anticonceptie als vorm van verplichte zorg ter voorkoming van ernstig nadeel voor de vrouw zelf (vrouwen wier behandeling geschaad zou worden door een zwangerschap of door het (herhaaldelijk) moeten afstaan van een kind) sluit de advocaat-generaal (AG) niet uit. Waar het echter gaat om de bescherming van een nog niet verwekt kind (waar sommige rechters ook naar verwezen) zegt de AG dat deze interpretatie van «ernstig nadeel voor een ander» geen onderbouwing heeft in de Wvggz2. Op dat punt is er volgens de AG geen formeel wettelijke grondslag voor de inperking van grondrechten, dus zou het opleggen van verplichte zorg ter bescherming van een toekomstig kind in strijd kunnen zijn met het EVRM.
Hoe gaat u gevolg geven aan een eventuele uitspraak van de Hoge Raad, indien deze in lijn is met het advies van de advocaat-generaal?
De Hoge Raad moet nog uitspraak doen en ik wil hierop niet vooruitlopen.
Bent u ook van mening dat verplichte anticonceptie (in de gesloten jeugdzorg) een onwenselijke praktijk is?
Wat betreft de uitspraak van de Hoge Raad over de Wvggz heb ik hierboven aangegeven hierop niet vooruit te willen lopen. Ten aanzien van jeugdigen die in de gesloten jeugdhulp verblijven, merk ik ten eerste op dat in dat geval op grond van hoofdstuk 6 van de Jeugdwet een rechterlijke machtiging voor gesloten jeugdhulp is verleend. Gesloten jeugdhulp valt niet binnen de reikwijdte van de Wvggz, maar is onderdeel van de Jeugdwet. In artikel 6.3.2 van de Jeugdwet is bepaald dat tegen de wil van de jeugdige voor wie zo’n machtiging is verleend geneeskundige behandelingsmethoden toegepast kunnen worden voor zover dat noodzakelijk is ter afwending van gevaar voor de gezondheid of de veiligheid van de jeugdige of anderen en de met de jeugdhulp beoogde doelen te bereiken. Het gaat bijvoorbeeld om het toedienen van insuline bij een jeugdige die diabetes heeft. Het niet toedienen van dat medicijn zou ernstige gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid van de jeugdige. Omdat een gedwongen geneeskundige behandeling zeer ingrijpend is, moet altijd worden overwogen of het beoogde doel niet met andere middelen kan worden bereikt. Alleen als aan alle bovengenoemde voorwaarden wordt voldaan, zou gedwongen anticonceptie mogelijk zijn. Dat zal echter slechts bij (hoge) uitzondering het geval zijn. Ik ben van mening dat het uitgangspunt moet blijven dat anticonceptie op vrijwillige basis wordt gebruikt en terughoudend moet worden omgegaan met gedwongen anticonceptie indien in een zeer uitzonderlijke situatie toch aan de wettelijk gestelde voorwaarden wordt voldaan.
Welke acties onderneemt u om ervoor te zorgen dat zorginstellingen in lijn met het EVRM handelen en geen verplichte anticonceptie opleggen, indien de Hoge Raad het advies van de advocaat-generaal overneemt?
Zoals in antwoord 2 is aangegeven, wil ik niet op de zaken vooruitlopen en de uitspraak van de Hoge Raad eerst afwachten. Daarbij is van belang dat gesloten jeugdhulp niet valt onder de reikwijdte van de Wvggz, maar onderdeel is van de Jeugdwet. De Wvggz en de Jeugdwet zijn twee gescheiden rechtsstelsels.
Is er eerder een bepaalde vorm van toetsing geweest of verplichte anticonceptie wel of niet in strijd is met het EVRM en mogelijk zou zijn onder de Wvggz? Zo ja, waarom is daar toen geen gevolg aan gegeven? Zo nee, waarom is dat niet onderzocht toen bleek dat op grond van de Wvggz verplichte anticonceptie werd opgelegd in de gesloten jeugdzorg?
Er kan geen verplichte zorg op grond van de Wvggz worden opgelegd in de gesloten jeugdhulp. Er is sprake van twee gescheiden rechtsstelsels. Bij de parlementaire behandeling van de Wvggz is anticonceptie als verplichte zorg geen onderwerp geweest. Wel is in de oorspronkelijke memorie van toelichting van 2010 aandacht besteed aan de bescherming van «anderen» tegen ernstig nadeel, waaronder ook de foetus van een zwangere wordt begrepen. Indien het gedrag van de zwangere ernstig nadeel kan veroorzaken voor de foetus (bijvoorbeeld drugsverslaving), kan dat gronden opleveren voor verplichte zorg (bijvoorbeeld afkicken). Daarbij is bewust geen leeftijdsgrens van de foetus is bepaald, omdat ook juist in de eerste weken van een zwangerschap schade kan ontstaan door middelenmisbruik. Het wetsvoorstel is indertijd getoetst aan de Grondwet en het Europees recht. In de signalen over anticonceptie in de jeugdzorg is geen aanleiding gezien om opnieuw naar de Wvggz te kijken, te meer omdat de Wvggz niet van toepassing is in de jeugdzorg (zie antwoord3.
Waarom is er bij het opstellen van de Wvggz geen aandacht geweest voor de impact van de wet op eventuele verplichte anticonceptie?
De beschermwaardigheid van het toekomstige – nog niet verwekte – kind is geen onderwerp van de parlementaire behandeling geweest. Daarnaar verwijst de AG ook in haar advies, waarin ze betoogt dat voor de inperking van grondrechten ter bescherming van een toekomstig kind geen grond te vinden is in de wet(sgeschiedenis).
Was verplichte anticonceptie ook mogelijk op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz)?
De Wet Bopz was een opnamewet. De rechter toetste enkel de legitimiteit van gedwongen opname, en als daarmee het gevaar niet was weggenomen, kon de geneesheer-directeur (GD) vervolgens besluiten tot gedwongen behandeling, bijvoorbeeld dwangmedicatie. Het is zeer onwaarschijnlijk dat onder de Wet Bopz werd overgegaan tot verplichte anticonceptie in de ggz. De noodzaak voor verplichte anticonceptie als iemand al gedwongen was opgenomen lijkt niet voor de hand te liggen.
In hoeveel gevallen is sinds invoering van de Wvggz op grond van deze wet verplichte anticonceptie opgelegd en welk deel daarvan betrof mensen onder de 18 jaar?
Er zijn tot nu toe negen4 uitspraken openbaar gemaakt waarin de rechter zich heeft uitgesproken over het opnemen in een zorgmachtiging van anticonceptie als vorm van verplichte zorg. In de eerste jaren na inwerkingtreding zijn respectievelijk 14.000 en 16.000 zorgmachtigingen afgegeven op grond van de Wvggz5.
In de uitspraken staan geen persoonsgegevens zoals leeftijd vermeld, maar in al deze gevallen werd verwezen naar de zorghistorie van de betrokkene en ernstig nadeel door eerdere zwangerschap(pen). Het is daarom aannemelijk dat het niet om minderjarigen gaat.
In welke mate is er sprake van gedwongen of aangedrongen anticonceptie bij jongeren zonder dat er een rechterlijke toetsing heeft plaatsgevonden in de (gesloten) jeugdzorg?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3 is gedwongen anticonceptie bij jeugdigen in beginsel niet toegestaan. Gedwongen medische behandelingen zijn alleen toegestaan in het kader van gesloten jeugdhulp voor zover noodzakelijk ter afwending van gevaar voor de gezondheid of de veiligheid van de jeugdige of anderen en de met de jeugdhulp beoogde doelen te bereiken.
Naar aanleiding van de uitzending van Pointer van 3 februari 2022 over anticonceptie onder drang heeft Jeugdzorg Nederland daarover een uitvraag gedaan onder alle instellingen voor gesloten jeugdhulp. De instellingen gaven aan dat in hun organisaties geen sprake is van gedwongen anticonceptie of anticonceptie onder drang. Ook meldden zij dat geen consequenties verbonden zijn voor de jeugdigen aan het wel of niet gebruiken van anticonceptie. De instellingen herkennen zich dus niet in het beeld dat door de uitzending van Pointer is ontstaan. Wel bespreken zij met jeugdigen in het kader van seksuele voorlichting over het gebruik van anticonceptie. Soms geven zij jeugdigen het advies om anticonceptie te gebruiken. Het is mogelijk dat sommige jeugdigen deze gesprekken of adviezen als drang hebben ervaren.
Bent u bereid om nader onderzoek te doen naar dwang en drang ten aanzien van verplichte anticonceptie zonder rechterlijke toetsing en eventueel maatregelen te nemen naar aanleiding daarvan?
Op grond van de Wvggz kan verplichte zorg uitsluitend worden opgelegd door middel van een zorgmachtiging die wordt afgegeven door de rechter, dus ook wanneer het zou gaan om verplichte anticonceptie. Desondanks verwacht ik, gelet op het standpunt van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP)6 op dit punt, dat zorgverleners in de ggz daar zeer terughoudend in zijn. Indien daar aanleiding toe bestaan zal eerder worden geprobeerd het gesprek aan te gaan over vrijwillig gebruik van anticonceptie. Bijvoorbeeld met het GGD programma «Nu niet zwanger». Tegen deze achtergrond zie ik geen aanleiding nader onderzoek te doen.
In hoeverre vindt u dat dit advies en een eventuele uitspraak van de Hoge Raad ook aanleiding geeft op herbezinning op gedwongen zwangerschapstesten, zoals genoemd in het onderzoek van Pointer van 3 februari 2022?2
Gedwongen zwangerschapstesten zijn in de jeugdzorg niet toegestaan.
Ziet u in dit advies van de advocaat-generaal aanleiding om seksuele voorlichting, preventie en informatie in jeugdzorg te verbeteren en welke actie gaat u daartoe ondernemen?
Uiteraard is het ontzettend belangrijk dat jeugdigen goede seksuele voorlichting en goede informatie over anticonceptie krijgen. Daarom staat ook in het kwaliteitskader JeugdzorgPlus dat hier structureel aandacht voor moet zijn en jeugdzorgaanbieders passend aanbod moeten hebben voor de voorlichting en ondersteuning van jongeren bij hun seksuele ontwikkeling.8 Daarnaast is voor jeugdprofessionals de richtlijn Seksuele ontwikkeling voor jeugdhulp en jeugdbescherming (2020) ontwikkeld.9 Ik zie in het advies van de advocaat-generaal geen aanleiding om actie te ondernemen op dit gebied nu voor de jeugdzorg al een kwaliteitskader en richtlijn bestaan die hier aandacht aan besteden.
Hoeveel jeugdzorginstellingen hebben iemand in dienst die gespecialiseerd is in seksualiteit?
Alle jeugdzorginstellingen behoren seksuele voorlichting en ondersteuning te bieden op het gebied van de seksuele ontwikkeling van jeugdigen, afgestemd op de leeftijd van de jeugdigen en bruikbaar voor de betreffende doelgroep. Ondersteuning bij de seksuele ontwikkeling is een integraal onderdeel van de brede opvoed- en jeugdhulp die binnen de jeugdzorg wordt geboden. Om die reden wordt hiervoor niet (altijd) een op dat terrein gespecialiseerde medewerker aangetrokken. Er wordt dan ook niet bijgehouden hoeveel medewerkers binnen een jeugdzorginstelling zich bezighouden met seksualiteit. Jeugdprofessionals kunnen bij opvoed- en hulpvraagstukken rondom seksualiteit gebruik maken van de richtlijn Seksuele ontwikkeling voor jeugdhulp en jeugdbescherming (2020). De Beroepsvereniging van Professionals in Sociaal Werk, het Nederlands Instituut van Psychologen, het Nederlands Jeugdinstituut en de Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijsdeskundigen hebben deze richtlijn ontwikkeld.
Bent u het eens met mevrouw Van der Sanden, de voormalig aandachtsfunctionaris seksualiteit bij de inmiddels gesloten Hoenderloo Groep, dat iedere instelling iemand zou moeten aanstellen die meer gespecialiseerd is in seksualiteit?
Zie antwoord vraag 13.
Maken alle jeugdzorginstellingen al gebruik van programma’s zoals «Nu niet zwanger» van GGD?
Op grond van het Kwaliteitskader Voorkomen seksueel misbruik jeugdzorg dient elke jeugdzorginstelling vast te stellen welk aanbod, afgestemd op leeftijd en doelgroep inzetbaar is in het kader van voorlichting en ondersteuning van jeugdigen bij de seksuele ontwikkeling.10 De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) controleert met haar toezicht of jeugdzorginstellingen zich aan deze verplichting houden.
Gelet op de bepaling dat het aanbod afgestemd moet zijn op leeftijd en doelgroep, kan het per jeugdzorginstelling en zelfs per groep verschillen welke methodiek het meest passend is. Het programma «Nu niet zwanger» richt zich bijvoorbeeld op cliënten in de vruchtbare leeftijd met (een combinatie van) complexe problemen.
Het bericht “Minder vluchten en toch nieuwbouw” |
|
Raoul Boucke (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat Schiphol fysiek wil groeien met de bouw van Terminal Zuid?1
In 2016 hebben de aandeelhouders van Schiphol de investering goedgekeurd om een nieuwe pier en terminal te bouwen om de toenmalige groei van het aantal reizigers op te vangen. Door de reisrestricties samenhangende met de coronacrisis en met het oog op de financiële positie van Schiphol zijn deze plannen uitgesteld.
Naar aanleiding van de berichtgeving in de media over de bouw van een nieuwe terminal op Schiphol heb ik de luchthaven gevraagd naar de status van dit plan. Schiphol geeft aan dat er nog geen besluit is genomen en dat de impact van het kabinetsbesluit om het aantal vliegtuigbewegingen te beperken tot 440.000 per jaar nog in beeld wordt gebracht.
Kunt u zich voorstellen dat dergelijke berichtgeving voor omwonenden rond Schiphol als toondoof overkomt en niet bevorderlijk is voor het herstel van vertrouwen tussen de partijen?
Ik kan me voorstellen dat dit bericht op Tenderned tot verwarring leidt. Er had beter benadrukt kunnen worden dat het hier niet gaat om een besluit tot aanleg, maar om een marktconsultatie. Marktpartijen zijn via Tenderned gevraagd mee te denken met het ontwerp voor de nieuwe terminal. Deze stap vindt parallel plaats aan het in beeld brengen van de impact van het kabinetsbesluit op het nut en de noodzaak van een nieuwe terminal. Naast het aantal vliegtuigbewegingen spelen ook andere factoren zoals veiligheid, de ontwikkeling van het aantal passagiers en kwaliteit een rol. De besluitvorming over een eventuele aanleg vindt op een later moment plaats. Mocht Schiphol willen investeren in een nieuwe terminal dan zal het voorgenomen investeringsbesluit moeten worden goedgekeurd door de aandeelhouders van Schiphol, omdat het om een grote investering gaat. Het Ministerie van Financiën betrekt het Ministerie van IenW om een eventuele investering te toetsen op de publieke belangen.
Hoe verhoudt zich dat tot uw besluit het aantal vliegtuigbewegingen te laten krimpen omwille van rechtszekerheid, gezondheid- en milieuschade?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het wenselijk dat Schiphol zich te midden van de uitwerking van het krimpbesluit richt op uitbreiding?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat deze bouw, zoals Schiphol stelt, noodzakelijk is om schuifruimte te creëren?
Zoals in de vorige antwoorden aangegeven zal Schiphol het nut en de noodzaak van een nieuwe terminal opnieuw in beeld brengen naar aanleiding van het kabinetsbesluit om het aantal vliegtuigbewegingen te beperken tot 440.000 per jaar.
Kan de verouderde C-Pier gerenoveerd of vervangen worden zonder de te bouwen Terminal Zuid als schuifruimte te moeten benutten, wanneer er wordt gewerkt met 440.000 vliegtuigbewegingen?
Zie antwoord vraag 5.
Gelet op het feit dat Schiphol in 2019 zo’n 70 miljoen passagiers vervoerde met 500.000 vliegtuigbewegingen, dat dit betekent dat een gemiddelde vlucht 140 passagiers bevatte, dat de nieuwe terminal 14 miljoen nieuwe passagiers moet kunnen vervoeren en dat met een gelijkblijvend gemiddeld aantal passagiers per vlucht dat dus betekent dat Schiphol een groeiambitie heeft van (minstens) 100.000 nieuwe vliegtuigbewegingen, aan u de vraag: onderschrijft u die ambitie? Zo ja, op wat voor termijn bent u van mening dat er ruimte moet zijn voor 100.000 nieuwe vliegtuigbewegingen?
Het is van belang dat er op Schiphol voldoende fysieke capaciteit beschikbaar is voor een vlotte en veilige operatie. Het huidige terminalcomplex is gebouwd in de jaren zestig en de laatste uitbreiding is opgeleverd in de jaren »90. Ook het bagagesysteem is aan vernieuwing toe. Verder betekent de verlaging van het aantal toegestane vliegtuigbewegingen naar 440.000 per jaar niet automatisch ook een afname van het aantal passagiers op piekmomenten. Om de passagiersstromen op deze piekmomenten goed af te kunnen handelen kan aanpassing van de terminal nodig zijn. Dat is nu wat Schiphol gaat onderzoeken. Daarnaast zou het aantal passagiers per vliegtuig toe kunnen nemen als gevolg van hogere bezettingsgraden en grotere vliegtuigen die maatschappijen gaan inzetten.
Hoe ziet u dat in het geval wordt gerekend met een nieuwe vloot, bijvoorbeeld met de A321neo (max. 244 passagiers), dus 57.000 extra vliegtuigbewegingen of de A320neo (max. 194 passagiers), dus zo’n 72.000 extra vliegtuigbewegingen?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is het nut van een uitbreiding waarbij 14 miljoen extra passagiers kunnen worden verwerkt wanneer het aantal vliegtuigbewegingen moet afnemen in plaats van toenemen?
Zie antwoord vraag 7.
Denkt u dat 14 miljoen nieuwe passagiers een bijdrage kunnen leveren aan een kwalitatief hoogwaardige luchthaven die u zegt na te streven, met een focus op kwaliteit en voor Nederland relevante bestemmingen in plaats van aantallen passagiers en vliegtuigbewegingen?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u bevestigen dat de zomerbonus die Schiphol uitkeerde aan beveiligers, bagagepersoneel, schoonmakers en buschauffeurs verdwijnt?
Ja.
Hoe apprecieert u het feit dat Schiphol Group miljoenen vrijmaakt voor een nieuwe verbouwing, terwijl deze zomerbonus verdwijnt?
Zoals in eerdere antwoorden aangegeven is er nog geen besluit genomen over de bouw van een nieuwe terminal.
Waar haalt Schiphol de stikstofruimte vandaan voor deze grote verbouwing?
Mocht Schiphol het besluit nemen om te investeren in een nieuwe terminal dan zal Schiphol de benodigde vergunningen moeten krijgen om de bouw te kunnen starten. Als hiervoor stikstofruimte nodig is dan is het aan Schiphol om dat in kaart te brengen.
Kunt u bevestigen dat er op dit moment geen aanleiding is om Schiphol verder uit te breiden?
Ik verwijs naar het antwoord op de vragen 7 tot en met 10.
Wat is uw reactie op de uitspraken van de heer Benschop dat de krimp, het aantal vliegtuigbewegingen waaruit deze krimp bestaat en de termijn waarop het nieuwe maximumaantal vliegtuigbewegingen ingaat, niet vaststaat?2
In het kabinetsbesluit van 24 juni 2022 is duidelijk aangegeven dat het aantal toegestane vliegtuigbewegingen van en naar Schiphol wordt beperkt tot 440.000 per jaar, in plaats van de 500.000 vliegtuigbewegingen die in het ontwerpLuchthavenverkeerbesluit (LVB) waren opgenomen en die in de praktijk al werden gerealiseerd voordat de COVID-19 pandemie uitbrak. Om dit aantal te verankeren worden er de komende periode verschillende stappen gezet (zoals beëindiging anticiperend handhaven, opstellen experimenteerregeling, doorlopen Balanced Approach procedure) die leiden tot een daling van het maximum aantal vliegtuigbewegingen op Schiphol met als einddoel een structurele verankering in een gewijzigd LVB.
De berichtgeving omtrent arbeidsomstandigheden bagageafhandelaars Schiphol |
|
Don Ceder (CU) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de artikelen «Inspectie controleerde twaalf jaar niet op zwaar werk Schiphol»1 en «Arbonormen bagagepersoneel Schiphol jarenlang overschreden, deel heeft gezondheidsklachten»2 en «Schiphol geeft toe: «we hadden te weinig oog voor arbeidsomstandigheden»»3?
Ja. Ik ben verbaasd en geschrokken van de berichtgeving. Het is belangrijk dat de Arboregels worden nageleefd. Die regels gelden niet voor niets, die zijn er voor iedere werkgever: mensen moeten gezond en veilig kunnen werken.
Kunt u toelichten hoe zelfregulering en «zelfinspectietools» in zijn werk gaan?
Uitgangspunt van het arbostelsel is dat werkgevers de primaire verantwoordelijkheid dragen om te zorgen voor gezonde en veilige arbeidsomstandigheden. Hierbij dienen werkgevers bij de invulling van hun processen ervoor te zorgen dat zij aan de relevante wet- en regelgeving voldoen.
Het instrument zelfregulering is vastgelegd op wetsniveau. De Arbeidsinspectie maakt geen zelfreguleringsafspraken. In de Arbeidsomstandighedenwet krijgt zelfregulering bijvoorbeeld concreet vorm in de mogelijkheid voor sectoren om arbocatalogi vast te stellen. In een arbocatalogus beschrijven werkgevers- en werknemersorganisaties gezamenlijke afspraken over de wijze waarop zij (gaan) voldoen aan de doelvoorschriften in de Arbowet binnen de eigen branche. arbocatalogi die met positief resultaat door de Arbeidsinspectie zijn getoetst, vormen het uitgangspunt voor het toezicht en de handhaving door de Arbeidsinspectie.Op individueel niveau van bedrijven wordt de (sectorale) arbocatalogus vervolgens uitgewerkt in de risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E) en het plan van aanpak.
De Arbeidsinspectie toetst alleen arbocatalogi van branches en dus niet van individuele bedrijven, zoals de bagageafhandelbedrijven op Schiphol. Wel zet de Arbeidsinspectie zelfinspectietools in om de ondernemer te helpen om zelf risico’s te onderkennen en passende maatregelen te nemen. Dat is geen vorm van zelfregulering, maar een manier om bewustwording te creëren, om het gedrag van werkgevers in positieve zin te beïnvloeden en werkgevers daarbij te ondersteunen en om naleving van wet- en regelgeving te bevorderen.
Ik verwijs uw Kamer naar de toelichting van de Arbeidsinspectie op haar werkwijze in bijlage bij de antwoorden op deze Kamervragen.
Momenteel wordt de Arbovisie 2040 voorbereid. Zoals in de hoofdlijnennota4 is opgenomen ten aanzien van het verbeteren van de naleving van wet- en regelgeving zal het instrument zelfregulering en horizontaal toezicht (waaronder tevens de toepassing van arbocatalogi) worden geëvalueerd.5
Op basis waarvan wordt besloten of een sector en/of bedrijf geschikt is voor zelfregulering? Aan welke voorwaarden moet worden voldaan om als sector en/of bedrijf in aanmerking te komen voor zelfregulering? Zijn kenmerken van het werk – zoals fysiek laagbetaald zwaar werk evt. in combinatie met zware concurrentiestrijd – risicofactoren die meewegen in een beslissing tot zelfregulering?
Alle sectoren kunnen kiezen voor het opstellen van arbocatalogi, dat vergt geen nadere afweging of besluit van overheidswege. De Arbeidsinspectie toetst alleen arbocatalogi van branches en niet van individuele bedrijven. Verder verwijs ik u graag naar het antwoord op vraag 2 en naar de beschrijving van de werkwijze van de Arbeidsinspectie zoals bijgevoegd in de bijlage.
Zijn er naast de eerdere onderzoeken van de Nederlandse Arbeidsinspectie (de Inspectie) andere rapporten of signalen bekend aangaande het overschrijden van de Arbonormen door afhandelingsbedrijven op Schiphol? Wat is er naar aanleiding van deze rapporten en/of signalen gedaan?
In de afgelopen jaren zijn er bij de Arbeidsinspectie wel meldingen binnengekomen van medewerkers die werken op Schiphol bij de bagage-afhandelaars. Deze meldingen gingen vooral over het loon en de werktijden. Naar aanleiding van deze meldingen is daar door de Arbeidsinspectie in de afgelopen jaren ook op gecontroleerd. Er zijn in deze periode geen relevante meldingen over het tillen bij de Arbeidsinspectie binnengekomen. Op andere terreinen – zoals gevaarlijke stoffen – hebben de afgelopen jaren diverse inspecties plaatsgevonden op Schiphol. In het geval van fysieke belasting bij bagage-afhandelaars, geeft de Arbeidsinspectie aan geen meldingen van een vakbond of personeelsvertegenwoordiging te hebben ontvangen. Recent heeft de Arbeidsinspectie controles uitgevoerd bij bagage-afhandelbedrijven op Schiphol, naar aanleiding van het onderzoek van NOS/Nieuwsuur dat de Arbeidsinspectie als signaal heeft gezien. Die onderzoeken lopen nog. Voor de vrachtafhandeling (cargo) had de Arbeidsinspectie al eerder een controle gepland, die later dit jaar zal plaatsvinden. In het algemeen roep ik iedereen op om misstanden te melden bij de Arbeidsinspectie. Dat is eenvoudig en laagdrempelig. Op de startpagina van de Arbeidsinspectie staat een directie link waar digitaal een melding kan worden gedaan bij het Meldingen Informatiecentrum, maar een telefonische melding, al dan niet anoniem, is ook mogelijk, 24/7.
Hoe kan het dat een Inspectie twaalf jaar niet heeft gecontroleerd bij de afhandelingsbedrijven op Schiphol terwijl door dezelfde inspectie in 2004 werd geconstateerd dat «twee tot vier keer de gezondheidskundige grenswaarde» werd overschreden bij het tillen van bagage, en waar in 2003 in een inspectierapport van Verkeer en Waterstaat werd geconcludeerd dat «het zelfregulerend vermogen van de sector (...) onvoldoende [is] gewaarborgd»? Hoe kan dit in de toekomst worden voorkomen?
Ik ben verbaasd en geschrokken van de berichtgeving over de bagageafhandeling op Schiphol. Ik vind dat een onwenselijke situatie. Het is belangrijk dat de Arboregels worden nageleefd. Die regels gelden niet voor niets, die zijn er voor iedere werkgever: mensen moeten gezond en veilig kunnen werken. Het is en blijft de primaire verantwoordelijkheid van de werkgever om zich aan de wet- en regelgeving te houden.
De Arbeidsinspectie geeft aan dat ze graag eerder was gegaan. Ik onderschrijf dat. De Arbeidsinspectie maakt keuzes als het gaat om de inzet van haar capaciteit. In dit geval geeft de Arbeidsinspectie aan dat er noch uit haar actieve programmering noch uit meldingen van buitenaf (via bijv. bedrijfsartsen, ondernemingsraden of vakbonden) aanleiding is geweest om eerder te controleren. Op andere terreinen – zoals blootstelling aan gevaarlijke stoffen – hebben de afgelopen jaren wel diverse inspecties plaatsgevonden op Schiphol.
Ik heb de Arbeidsinspectie gevraagd te bezien of er verbeteringen mogelijk zijn. Tevens heb ik de Arbeidsinspectie gevraagd om bij de door haar aangekondigde rapportage over de nog lopende onderzoeken in de bagage-afhandeling, tevens breder inzicht te geven in welke inspecties op welke arbeidsrisico’s hebben plaatsgevonden de afgelopen jaren op Schiphol. Hierover wordt uw Kamer nader geïnformeerd.
Wat is de verklaring voor het niet opvragen door de Inspectie van Risico-Inventarisatie & -Evaluatie (RI&E) rapporten met betrekking tot «fysieke belasting» terwijl de Inspectie eerder constateerde dat sprake was van «zeer gezondheidsbedreigend» werk?
Werkgevers zijn wettelijk verplicht om een RI&E en plan van aanpak op te stellen. Het doel hiervan is om risico’s in het bedrijf helder te hebben en maatregelen te nemen om die te voorkomen of te verkleinen. De RI&E is voor het bedrijf zelf en de werknemers en de Ondernemingsraad heeft een rol bij de vaststelling. RI&E en plan van aanpak worden niet opgesteld voor de overheid. De Arbeidsinspectie kan bij controles om inzage vragen. Naast het inzien tijdens of na een controle bij een werkgever, vraagt de inspectie de afgelopen jaren in een aantal specifieke projecten de RI&E op bij groepen werkgevers zoals bijvoorbeeld de garagebranche6. Dat stimuleert bedrijven om de Arbowet na te leven en een RI&E te maken of up-to-date te brengen. De Arbeidsinspectie heeft na 2010 geen controles uitgevoerd op fysieke belasting bij bagageafhandelbedrijven (wel op andere terreinen). De Arbeidsinspectie geeft aan dat ze graag eerder was gegaan. Ik onderschrijf dat.
Wat is de reguliere procedure van controle op het naleven van de Arbonormen na het maken van zelfreguleringsafspraken? Is het kabinet bereid om (desnoods voor een aantal sectoren) een periodieke controle alsnog in te voeren?
De Arbeidsinspectie maakt geen zelfreguleringsafspraken. Zie het antwoord op vraag 2. Zelfregulering krijgt in de Arbeidsomstandighedenwet concreet vorm in de mogelijkheid voor sectoren om Arbocatalogi vast te stellen. Arbocatalogi die met positief resultaat door de Arbeidsinspectie zijn getoetst, vormen het uitgangspunt voor het toezicht en de handhaving door de Arbeidsinspectie. Op individueel niveau van bedrijven wordt de (sectorale) arbocatalogus vervolgens uitgewerkt in de RI&E en het plan van aanpak.
Het toezicht van de Arbeidsinspectie is gericht op de grootste risico’s en het behalen van maximaal effect. In de bijlage vindt u een toelichting op de werkwijze van de Arbeidsinspectie. De Arbeidsinspectie onderscheidt initiële inspecties en herinspecties. Uit het jaarverslag van de Arbeidsinspectie over 2021 blijkt dat her-inspecties een handhavingspercentage van 23% opleveren, tegen een handhavingspercentage van 37% bij eerste inspecties. De Arbeidsinspectie bepaalt op basis van haar Inspectiebrede Risicoanalyse of her-inspecties moeten worden ingezet. De Arbeidsinspectie zet het instrument her-inspecties deels ad random in en deels risicogericht, dat wil zeggen daar waar wordt getwijfeld of de werkgever na inspectie afdoende maatregelen neemt om werknemers veilig en gezond te laten werken.
In het kader van de Arbovisie 2040 zal het instrument zelfregulering en horizontaal toezicht (waaronder tevens de toepassing van Arbocatalogi) worden geëvalueerd.7
Is er een overzicht bekend van grote bedrijven en/of sectoren, vergelijkbaar met afhandelingsbedrijven op Schiphol (zwaar fysiek werk), waar de Inspectie een lange periode geen inspectie heeft uitgevoerd?
Een dergelijk overzicht is er niet. De Inspectie houdt risicogericht toezicht op basis van de Arbeidsomstandighedenwet. De Arbeidsinspectie doet een Inspectiebrede Risicoanalyse, waarin in kaart wordt gebracht welke arbeidsrisico’s (waaronder fysieke belasting) het grootst zijn. Wanneer uit een controle ter plekke blijkt dat sprake is van een verhoogd risico, kan een waarschuwing, eis of een (her)-inspectie volgen. Wanneer de werkgever verzuimt afdoende maatregelen te nemen, kan een boete volgen.
Is er een overzicht van het aantal sectoren en/of bedrijven waar de Inspectie «zelfreguleringsafspraken» heeft gemaakt? Zo ja, is het bekend hoe deze sectoren en/of bedrijven presteren met betrekking tot de Arbonormen?
Nee, zie antwoord op vraag 2. De werkgever is primair verantwoordelijk voor gezonde en veilige arbeidsomstandigheden. De Arbeidsinspectie maakt geen zelfreguleringsafspraken. De werkgever dient er bij de inrichting van de processen zelf voor te zorgen dat wet- en regelgeving wordt nageleefd. Verder is het zo dat de Arbeidsinspectie alleen Arbocatalogi toetst van sectoren of branches en niet van individuele bedrijven. In de database van Arbocatalogi wordt een lijst bijgehouden van de getoetste catalogi van sectoren.8 Deze lijst wordt jaarlijks geüpdatet.
Hoe wordt de personele capaciteit van de Inspectie verdeeld? Op welke wijze wordt besloten hoe deze capaciteit in te zetten? Wordt er bijvoorbeeld prioriteit gegeven aan sectoren en/of bedrijven waar zwaar fysiek werk wordt verricht en sectoren en/of bedrijven die eerder Arbowetgeving hebben overtreden?
Graag verwijs ik u hiervoor naar de bijlage. In de bijlage wordt door de Arbeidsinspectie ingegaan op de werkwijze, waaronder de bepaling van capaciteitsinzet. Om keuzes te maken wordt gebruik gemaakt van risico-analyse. De strategische analyse vindt plaats door een inspectiebrede risico analyse en omgevingsanalyse en leidt tot het meerjarenplan. Deze strategische keuzes worden verder uitgewerkt op tactisch en operationeel niveau in programma’s en projecten.
Wat is er gedaan met de brief van topman Dick Benschop aan Minister Harbers van afgelopen zomer, waarin hij concludeert dat het hoge aantal afhandelaars leidt tot «risico’s met betrekking tot arbeidsomstandigheden»?
De brief van de heer Benschop is medio juli 2022 door het Ministerie van IenW ontvangen. In de brief wordt gevraagd naar een sluiting van de markt voor grondafhandelaren en spreekt Schiphol de wens uit om op termijn het aantal bedrijven te beperken. Op 6 september stond een belangrijk overleg gepland met het Ministerie van IenW, Schiphol, FNV en grondafhandelaren. Na afloop van dat overleg is de brief van de heer Benschop beantwoord, waarbij ook verwezen kon worden naar de conclusies uit het overleg. In het overleg is ook toegelicht dat het verzoek om de toegang tot de markt te sluiten op basis van de (Europese) regelgeving niet tot de mogelijkheden behoort. Wel is afgesproken voortvarend aan de slag te gaan met de mogelijkheden die er wel zijn. In de eerste plaats is dat het starten van het traject om het aantal afhandelaren structureel te beperken. De Europese regelgeving biedt deze mogelijkheid mits onderbouwd kan worden dat dit voor de veiligheid van belang is. Het Ministerie van IenW neemt samen met Schiphol het voortouw om de onderbouwing uit te werken en te bepalen wat het wenselijke aantal afhandelaren is dat daarbij hoort.
Wat gebeurt er met de meldingen van arboartsen die binnenkomen bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten? Is een hoog aantal meldingen bij een zelfde werkgever en/of sector aanleiding om melding te doen bij de Inspectie?
Van gezondheidsklachten bij personeel wordt door de bedrijfsarts (of verzekerings- of keuringsarts) vastgesteld of er sprake is van een beroepsziekte. De bedrijfsarts is verplicht om beroepsziekten te melden bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB). Bedrijfsartsen melden beroepsziekten niet herleidbaar tot personen of werkgevers bij het NCvB overeenkomstig de Algemene Verordening Gegevensbescherming (EU) 2016/679.
Het NCvB registreert aantallen en aard van de beroepsziekten in Nederland, geaggregeerd op sector niveau, houdt ontwikkelingen daarin bij en signaleert de opkomst van nieuwe beroepsziekten. Deze statistische gegevens worden gebruikt in de risicoanalyses van de Arbeidsinspectie.
Werknemers, leden van een ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging en ook vakbonden of derden zoals bedrijfsartsen kunnen meldingen doen bij de Arbeidsinspectie als een bedrijf de wettelijke voorschriften op het gebied van arbeidsbescherming niet naleeft, en het niet mogelijk blijkt de problemen binnen het bedrijf in redelijk overleg op te lossen. Indien de melding wordt gedaan door een vakbond of vanuit de personeelsvertegenwoordiging is het beleid van de inspectie om de melding direct in behandeling te nemen.
Het bericht 'Zedenrecherche ondanks miljoenen nauwelijks opgeschaald' |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zedenrecherche ondanks miljoenen nauwelijks opgeschaald»1?
Ja
Klopt het dat er met de motie-Klaver2 vanaf 2020 vijftien miljoen euro structureel is vrijgemaakt om het aantal zedenrechercheurs op te schalen? Wat was het aantal zedenrechercheurs eind 2019?
Met de motie Klaver is met ingang van 2020 15 miljoen euro structureel geïnvesteerd in de aanpak van zedenzaken. Met dit geoormerkte geld werkt de politie aan een structurele en gefaseerde uitbreiding van de capaciteit met in totaal ca. 113 fte bij de zedenteams, intelligence, digitale recherche, forensische opsporing en zedendocenten bij de Politieacademie.
In mijn brief van 10 mei jl. heb ik u geïnformeerd over de stand van zaken. De verwachting is dat de beoogde uitbreiding eind 2023 is gerealiseerd. Van de in totaal voorziene formatie-ophoging van 113 fte is 98,7 fte gerealiseerd, dat is 87%.
Het opplussen van de bezetting is gegeven de arbeidsmobiliteit (m.n. uitstroom, doorstroom en krappe arbeidsmarkt) geen gemakkelijke opgave.
Op peildatum 31 augustus 2019 is de formele bezetting binnen de teams Zeden 619,6 FTE en op de peildatum 31 augustus 2022, 667,8 FTE. Afgezet tegen de totale formatie van de teams Zeden in 2022 van 668,5 fte is dit een toename in de bezetting van 48,2 FTE in de afgelopen 3 jaren. De bezetting is altijd een momentopname. Door vertrek of nieuwe instroom van medewerkers fluctueert dit getal.
Klopt het dat uit de middelen van de motie-Klaver 60 fulltime-equivalent (fte) aan zedenrechercheurs geworven zou worden? Klopt het voorts dat u in uw brief3 van 10 mei schetst dat daar reeds 44,5 fte van geworven is? Per wanneer zijn deze extra zedenrechercheurs feitelijk aan het werk?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de stelling van Argos dat dit aantal een papieren werkelijkheid is? Kunt u aangeven wat de feitelijk inzetbare extra geworven recherchekracht is?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat met de motie-Hermans4 vanaf 2022 27,5 miljoen euro structureel is vrijgemaakt voor het thema zeden waaronder vier miljoen euro voor de politie? Hoeveel extra fte komt er bij de politie bij en waar in de politieorganisatie landen deze extra fte? Klopt het dat deze intensivering van vier miljoen euro bij de politie per 2024 geëffectueerd wordt? Zo ja, waarom is dit het geval en waar is de vier miljoen euro die in 2022 en 2023 beschikbaar was aan besteed?
Uw Kamer is bij brieven van 21 september en 13 oktober 2021 over de besteding van de middelen die met de motie Hermans beschikbaar zijn gesteld geïnformeerd.5 De motie Hermans voorziet onder andere in financiële dekking voor de implementatie en uitvoering van het wetsvoorstel seksuele misdrijven, zoals deze op 11 oktober 2022 aan uw Kamer is gezonden. Het betreft 20 miljoen structureel en 3,6 miljoen incidenteel. Hiervan zijn ruim 5 miljoen structureel voor de politie (vanaf de voorziene datum van inwerkingtreding van het wetsvoorstel seksuele misdrijven) en circa 2,4 miljoen incidenteel in de periode 2022 – 2023. Deze incidentele middelen worden ingezet om de implementatie van het wetsvoorstel seksuele misdrijven voor te bereiden. Met de structurele gelden kan de politie in de toekomst tegemoetkomen aan de taken die de voorziene wetgeving met zich meebrengt, zoals de mogelijke vermeerdering van het aantal meldingen door de wijziging van het aanrandings- en verkrachtingsdelict.
Daarnaast heeft uw Kamer door middel van dezelfde motie-Hermans6 een extra impuls, namelijk 4 miljoen, gegeven aan de versterking van de zedenteams van de politie. Zoals nu verwacht worden deze extra middelen besteed aan de doorlooptijden op de aanpak van zeden en de teams kinderporno. Deze Hermans-gelden komen (in tranches) vanaf 2024 vrij. De uitwerking hiervan is nog gaande maar zal zich concentreren op het verkorten van de doorlooptijden van zedenzaken en de aanpak van kinderporno.
Kunt u in een tabel voor de motie-Klaver vanaf 2020 en motie-Hermans vanaf 2022 gedetailleerd per jaar aangeven hoe deze structurele middelen worden besteed tot en met 2028?
Functie
Totaal eind 2023
Geworven
Aangesteld
Zedenrechercheur
60
51,5
49,5
Intelligence
11
8
7
Digitale recherche
19,3
12,3
11,4
Forensische opsporing
20
20
20
Zedendocenten
3
3
3
Totaal
113,3
94,8
89,9
De Klavergelden gaan in tranches naar de politie. In tranche 2022 dient er nog 1 fte intelligence medewerker en 2,9 fte digitaal rechercheurs te worden geworven. De werving loopt hiermee goed op schema. Voor tranche 2023 geldt dat er in totaal 8,5 fte zedenmedewerkers, 2 fte intelligence medewerkers en 4,1 fte digitaal rechercheurs dienen te worden ingevuld. Vooruitlopend hierop is al wel gestart met de werving om te zorgen dat medewerkers zo snel mogelijk in 2023 kunnen worden aangesteld. Het verschil tussen geworven en aangesteld komt voort uit bijvoorbeeld lopende veiligheidsonderzoeken.
Zie voor de motie Hermans ook het antwoord op vraag 5.
In hoeverre zijn de middelen uit het tweetal moties gebruikt om een pensioengolf op te vangen, in plaats van de zedenteams op te schalen? Waarom is er in de cijfers uit de brief van 10 mei geen rekening gehouden met het natuurlijke verloop en andere uitstroom bij deze teams?
Voor de brief van 10 mei is geantwoord op de vraag hoeveel fte’s zijn aangesteld op grond van de gelden van de motie Klaver. Dit staat in principe los van het natuurlijk verloop dat binnen de gehele politieorganisatie plaatsvindt, omdat het hier gaat om het creëren van nieuwe formatieplaatsen. De Klavergelden zijn gebruikt om 87% van de nieuwe formatieplaatsen te realiseren. De laatste tranche komt vrij in 2023.
Dat betekent dat deze middelen conform hun doelen worden besteed en niet worden aangewend om bijvoorbeeld een pensioengolf op te vangen.
Kunt u voortaan bij intensiveringen in capaciteit door het structureel beschikbaar maken van extra geld de uitstroom van personeel meenemen?
Intensiveringen in de capaciteit van de politie, door het structureel beschikbaar stellen van extra geld, worden door politie verwerkt in het Strategische Prognosemodel Politie (SPP). In dit model wordt (onder meer) gewerkt met prognoses ten aanzien van de on/voorzienbare uitstroom van personeel. Hierbij wordt dus al rekening gehouden met (on)voorzienbare uitstroom.
Klopt het dat er grote regionale verschillen in de wachttijden van zedenaangiftes zijn? Kunt u uitleggen waarom die regionale verschillen ontstaan zijn? Welke regio’s lopen achter?
Voorop staat dat elk slachtoffer van seksueel geweld alle bescherming, begeleiding en ondersteuning verdient die hij of zij nodig heeft. Onderlinge verschillen in de doorlooptijden bij verschillende eenheden van de politie kunnen onder andere te maken hebben met het aantal zaken met een grote complexiteit en zijn ook afhankelijk van overige partners in de strafrechtketen. Er kan over het algemeen niet gestuurd worden op in welke eenheden van politie op welk moment meer of minder complexe zaken gaan spelen. Wel werkt de strafrechtketen (OM, politie en ZM) aan een plan om de doorlooptijden in de strafrechtketen zoveel als mogelijk te verkorten. Hierbij is nadrukkelijk ook aandacht voor het met gerichte maatregelen verbeteren van onderlinge verschillen in de doorlooptijden per arrondissement en eenheden van politie. Naar verwachting zal het plan eind 2022 gereed zijn.
Wat doet de politie respectievelijk het Bestuurlijk Ketenberaad om deze regionale verschillen te verkleinen?
In het algemeen geldt dat het Bestuurlijk Ketenberaad dit voorjaar aan de slag is gegaan met het vormgeven van een hernieuwde aanpak van de doorlooptijden in zedenzaken, waarover uw Kamer bij brief van 30 mei jl. is geïnformeerd.7 Daartoe wordt op dit moment een plan van aanpak opgesteld, dat bestaat uit verschillende ketenbrede maatregelen die mede tot doel hebben om de doorlooptijden te verbeteren. In dit kader wordt ook bezien of er binnen de regio’s best practices bestaan die relevant kunnen zijn voor andere regio’s. Zoals hierboven aangegeven is dit plan van aanpak naar verwachting eind 2022 gereed.
Klopt het dat het implementatietraject van de Wet seksuele misdrijven incidenteel € 600.000,– bedraagt en dat de uitgaven worden gedaan in 2024, zoals is uiteengezet in de brief van 13 september 2021 over de financiële gevolgen van de Wet seksuele misdrijven?
Zoals in antwoord op vraag 5 aangegeven is uw Kamer bij brieven van 21 september 2021 en 13 oktober 2021 over de financiële gevolgen van het wetsvoorstel seksuele misdrijven respectievelijk de besteding van een deel van de middelen die via de motie Hermans beschikbaar zijn gesteld om de aanpak van seksuele misdrijven en online kinderpornografisch materiaal een impuls te geven, geïnformeerd. Ik ga, gelet hierop, ervan uit dat de brief waar u in deze vraag naar verwijst eerdergenoemde brief van 21 september 2021 is. Daarin is inderdaad aangegeven dat voor het implementatietraject in het kader van het wetsvoorstel seksuele misdrijven een bedrag van 600.000 euro is opgenomen. Dit bedrag is bedoeld voor de ondersteuning vanuit JenV om de (uitvoerings)organisaties, voorafgaand aan de inwerkingtreding van het wetsvoorstel, die in 2024 is voorzien, bij de voorbereiding op de implementatie van het wetsvoorstel. Denk bijvoorbeeld aan opleidingen en het aanpassen van werkprocessen en systemen.
Kunt u de Kamer een nieuwe raming doen toekomen over de financiële gevolgen van de Wet seksuele misdrijven?
Ja, zie onderstaande tabel waarin de financiële gevolgen van het wetsvoorstel nader gespecificeerd zijn.
Politie
NFI
OM
DRC
Raad voor Rechtsbijstand
Raad voor de rechtspraak
RvdK
CJIB
0
0
81
73
75
75
Reclassering Nederland
0
0
4
3
-3
-3
Slachtofferhulp Nederland
103
103
310
206
206
206
Slachtofferzorg
0
0
1.041
1.056
1.187
1.153
Schadefonds Geweldsmisdrijven
0
0
283
285
310
310
Halt
RSJ
0
0
4
20
31
36
DJI-gevangeniswezen
DJI-Forensische zorg
DJI – jeugd
De zorgen van Netbeheerder Nederland over het rampscenario van 1 miljoen huishoudens de worden afgesloten omdat ze hun energierekening niet meer kunnen betalen |
|
Lilian Marijnissen , Renske Leijten |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Kent u de hartekreet van de directeur Beleid en Energietransitie van Netbeheerder Nederland die hij deed tijdens de technische briefing over rapport van het uitvoeringsoverleg elektriciteit op woensdag 7 september?
Ja.
Bent u het met hem eens dat het grootste rampscenario is dat aan het einde van de winter 1 miljoen huishoudens moeten worden afgesloten omdat ze hun energierekening niet kunnen betalen? Zo ja, wat doet u om te voorkomen dat dit scenario werkelijkheid wordt?
Ik ben van mening dat we moeten voorkomen dat huishoudens te maken krijgen met betalingsproblemen als gevolg van een gestegen energierekening met als eventueel uiterst gevolg het afsluiten van hun aansluiting voor het afnemen van elektriciteit of gas.
Het kabinet heeft daarom ingezet op een breed pakket aan maatregelen, waaronder een uitgebreid pakket aan koopkrachtmaatregelen waarover Uw Kamer via de Miljoenennota (Kamerstuk 36 200, nr. 1) met Prinsjesdag en op 4 oktober (Kamerstuk 36 200, nr. 77) is geïnformeerd, waaronder een verruiming van de bestaande regels voor bescherming tegen afsluiten. Deze verruiming houdt in dat de leverancier zich tot het uiterste moet inspannen om met de klant in contact te komen en de klant een passende betalingsregeling moet bieden.
Bent u bereid te regelen dat niemand zijn aansluiting of zelfs huis kan verliezen door torenhoge energierekeningen en schulden die daaruit voortvloeien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om te verbieden dat mensen worden afgesloten of hun huis uit worden gezet vanwege energieschulden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om het klimaatfonds, waarin 22 miljard gereserveerd is voor het bedrijfsleven, te gebruiken om de nood van de bizar hoge energierekening te verlichten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft uw Kamer met Prinsjesdag en op 4 oktober, zie ook antwoord op vragen 2 en 3, geïnformeerd over de beoogde maatregelen en de dekking voor het uitvoeren van de koopkrachtmaatregelen en het prijsplafond. Deze staan los van het Klimaatfonds.
Vindt u het goed overkomen dat de Minister van Financiën bij een denktank in Brussel betoogt dat de compensatie van mensen hun rekeningen niet de klimaatdoelstellingen in gevaar mogen brengen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Ik deel de opvatting dat het besparen van energie en het tegengaan van de effecten van stijgende energieprijzen hand in hand kunnen en moeten gaan. Bij energiebesparing snijdt het mes dus aan twee kanten. Ook deel ik dat ook in tijden van hoge energieprijzen een ambitieus en effectief klimaatbeleid nodig is. Zowel de consument als het klimaat hebben daar baat bij. Ik zie hier dus geen sprake van tegenstrijdigheid, maar complementariteit.
Ziet u ook dat het minder gebruiken van energie om de kosten te vermijden totaal iets anders is dan besparen van energie voor een groene toekomst en dat vele mensen zich deze luxe totaal niet kunnen veroorloven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht 'Vulva maakt nummer over abortus genaamd 'Kill The Baby' en over misbruikers genaamd 'Abusers'' |
|
Mirjam Bikker (CU), Chris Stoffer (SGP) |
|
Kuipers , Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Vulva maakt nummer over abortus genaamd «Kill The Baby» en over misbruikers genaamd «Abusers»»1 en de albumreleaseparty op 27 augustus jongstleden?
Ja.
Deelt u de opvatting dat de wijze waarop in de muziek en op de releaseparty over zoiets kwetsbaars als abortus wordt gesproken ronduit schokkend is?
Ik vind dat in het nummer «Kill the baby» op weinig tactvolle wijze wordt gezongen over abortus. Echter, het nummer valt wat mij betreft onder de vrijheid van artistieke expressie. Hoe precies op de releaseparty is gesproken over abortus is mij niet bekend. Ik begrijp uit een artikel op de website Vice dat op de bewuste avond een veelzijdig programma is aangeboden rond het thema abortus.
Hoe verhoudt de tekst en boodschap van het nummer «Kill the Baby» zich tot de manier waarop de Wet afbreking zwangerschap (Waz) spreekt over abortus en de waarde van het ongeboren leven?
De tekst van het nummer hangt op geen enkele wijze samen met de manier waarop in de Waz wordt gesproken over abortus en de waarde van het ongeboren leven.
Deelt u de mening dat deze clip en muziek, waarin abortus als iets feestelijks wordt gepresenteerd, afbreuk doet aan het kabinetsbeleid om het aantal ongewenste en onbedoelde zwangerschappen en (herhaalde) abortussen te verminderen?
Het kabinetsbeleid staat los van deze clip en muziek. Met de aanpak voorkomen van en ondersteuning bij onbedoelde zwangerschap (het vervolg op het Zevenpuntenplan onbedoelde zwangerschap), zet het kabinet in op het voorkomen van en bieden van ondersteuning bij onbedoelde zwangerschappen2. Daarbij wordt keuzehulp en nazorg gegarandeerd voor eenieder die dit nodig heeft. Ook het bieden van goede, betrouwbare en vindbare informatie waarmee vrouwen weloverwogen keuzes kunnen maken hoort hierbij. Binnen de vormgeving en de uitvoering van het beleid wordt rekening gehouden met de verschillende opvattingen die over dit onderwerp leven: politiek maar zeker ook maatschappelijk. De gezondheid van vrouw en kind én de autonomie (keuzevrijheid) van de vrouw blijven hierbij leidend.
Betekent de betrokkenheid van de organisatie Ava bij de releaseparty dat de samenwerkingspartners van Ava, te weten Rutgers, Fiom, de Nederlandse Vereniging voor voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) en de Nederlands Genootschap van Abortusartsen (NGvA), ook achter de boodschap van het nummer «Kill the Baby», zoals verwoord in het artikel «Feesten in een kerk voor het recht op abortus»2 staan?
De suggestie dat genoemde organisaties achter de boodschap van het nummer staan mist elke grondslag. Ik acht het echter niet gepast om te spreken voor deze organisaties; als zij zich willen uitlaten over de boodschap van het nummer, is dat aan hen. Overigens werkt het Ministerie van VWS constructief en naar tevredenheid samen met Rutgers, Fiom, de NVOG, de NGvA. Ook is in het kader van de aanpak voorkomen van en ondersteuning bij onbedoelde zwangerschap sinds kort de samenwerking met AVA gestart.
Zijn er bestuurlijke, dan wel juridische mogelijkheden om hiertegen op te treden? Zo ja, wat gaat u daarmee doen? Zo nee, waarom niet?
De vrijheid van artistieke expressie is een belangrijk gegeven en hoort bij onze samenleving. Als zodanig is die vrijheid nauw verbonden met het in de Grondwet verankerde recht op vrijheid van meningsuiting. Zolang een uiting niet discrimineert of onnodig kwetst wordt deze beschermd door dit recht. Het is niet ongebruikelijk dat kunst grenzen opzoekt om maatschappelijke discussie aan te wakkeren. Dat kunstenaars gebruik maken van hun recht op vrijheid van meningsuiting is een grote verworvenheid, die niet zomaar ingeperkt mag worden. Ik acht ingrijpen dan ook ongewenst.
Kunt u toelichten welke grenzen er zitten voor publieke media om te berichten over gewelddadige en kwetsende kunstuitingen? Hoe beoordeelt u dat in deze kwestie?
Volgens art. 2.88, eerste lid, Mediawet 2008 bepalen publieke media-instellingen zelf vorm en inhoud van het door hen verzorgde media-aanbod. Ze zijn daar dientengevolge ook zelf verantwoordelijk voor. Die onafhankelijkheid van de publieke omroep is een groot goed. De VPRO, net als alle andere omroepen, maakt daarbij in alle vrijheid zelf zijn afwegingen en keuzes op welke wijze de VPRO dat doet. Het is een kwestie van individuele smaak of men wel of niet gecharmeerd is van de inhoud van de berichtgeving. Het filmpje bij het nummer zal door sommigen aanstootgevend gevonden worden, en men kan het ook zien als artistieke expressie. Het is echter niet aan de overheid om een oordeel uit te spreken over het media-aanbod van de publieke media-instellingen.
Toezicht vooraf op de inhoud van tv-programma's is, zoals artikel 7, tweede lid, van de Grondwet bepaalt, nooit geoorloofd. De rechter kan eventueel naderhand bepalen dat een programma bepaalde grenzen heeft overschreden. Als aangifte is gedaan bij de politie en het Openbaar Ministerie zou tot strafrechtelijke vervolging overgaan, dan bepaalt de rechter als onafhankelijke instantie of de grenzen van het recht zijn overschreden.
Het bericht dat de verdachte van het drama in Oud Gastel in een huurauto reed en de burgemeester verontwaardigd is over ‘jonge mannen die keihard rijden’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Verdachte drama Oud Gastel reed in huurauto | Burgemeester verontwaardigd over jonge mannen die keihard rijden» en «Burgemeesters binden strijd aan tegen extreme hardrijders na dodelijk ongeval Oud Gastel»?1, 2
Ja.
Wat is uw reactie op deze berichten?
Allereerst is het verschrikkelijk voor de familie en de nabestaanden dat dit tragische ongeluk heeft plaatsgevonden. Op dit moment loopt het onderzoek naar de toedracht van het ongeval.
Wat is uw reactie op de constatering van de burgemeester van Halderberge en de burgemeester van Roosendaal dat jonge mannen steeds vaker in gehuurde auto’s keihard door hun gemeenten rijden?
Het is een zorgelijk signaal van deze burgemeesters dat er vaak snelheidsovertreding in hun gemeenten plaatsvinden. Snelheidsovertredingen brengen de verkeersveiligheid in gevaar. In dit geval met verschrikkelijke gevolgen. Het is belangrijk dat deze West-Brabantse burgemeesters dit probleem in beeld hebben en in samenspraak in de lokale driehoek aan willen pakken. Antwoord 4 gaat verder in op snelheidsovertredingen in gehuurde auto’s.
Hoeveel ongevallen zijn er op jaarbasis met gehuurde auto’s en niet-gehuurde auto’s? In hoeverre is er een toename te zien in het aantal ongevallen met gehuurde auto’s en het aantal ongevallen met buitenlandse gehuurde auto’s in grensregio’s? Welke profielen zijn er van bestuurders die in gehuurde auto’s keihard rijden?
Gegevens over verkeersongevallen in Nederland worden op verschillende manieren verzameld en vastgelegd in statistieken. Elke organisatie doet dit vanuit een eigen invalshoek en doel. De infographic van Rijkswaterstaat laat zien hoe de statistieken van de verschillende organisaties tot stand komen en zich tot elkaar verhouden.3 In deze registraties wordt geen onderscheid gemaakt tussen gehuurde auto’s en niet-gehuurde auto’s, net als dat er niet geregistreerd wordt of het om een leaseauto of een geleend voertuig gaat. De politie registreert bij overtredingen en ongevallen de gegevens van de kentekenhouder (die vanuit de Wegenverkeerswet aansprakelijk is voor het gebruik van de auto) en ook die van de bestuurder bij een staandehouding. Dat de kentekenhouder en de bestuurder die de overtreding heeft begaan niet dezelfde persoon zijn – bijvoorbeeld omdat het om een huurauto gaat – is niet van belang voor de bekeuring of het eventuele strafrechtelijke proces.
Omdat bij de registratie van ongevallen niet vastgelegd wordt of het om een gehuurde auto gaat, is het niet mogelijk om een uitspraak te doen of er een toename te zien is in het aantal ongevallen met gehuurde auto’s en het aantal ongevallen met buitenlandse gehuurde auto’s in grensregio’s. Ook zijn er geen profielen van bestuurders die in gehuurde auto’s (snelheids)overtredingen begaan.
Wel is er onderzoek gedaan door de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) naar de redenen waarom bestuurders te hard rijden. Volgens de SWOV4 hebben bestuurders verschillende redenen om hard te rijden: omdat ze zich willen aanpassen aan het andere verkeer, omdat ze haast hebben, omdat ze het leuk vinden, of omdat ze het niet in de gaten hebben. Een klein deel van de automobilisten geeft aan dit uit verveling te doen. Daarnaast is er ook onderzoek gedaan naar verkeersgedrag van veelplegers van verkeersovertredingen, waaronder snelheidsovertredingen. Dit is een kleine groep bestuurders met een grote impact op de verkeersveiligheid.5 Uit het onderzoek blijkt dat jongeren en mannen relatief meer riskant verkeersgedrag vertonen. Deze groep vertoont ook vaker agressief gedrag in het verkeer, met name als ze ook agressief zijn in andere situaties. Zowel maatregelen gericht op gedragsverandering en monitoring als gerichte verkeershandhaving zijn volgens de SWOV mogelijk effectief bij de aanpak van dit gedrag. Bij de beantwoording van vraag 5 staat welke maatregelen daarom worden genomen.
Welke maatregelen heeft u al genomen om bestuurders aan te pakken die in gehuurde auto’s keihard rijden?
In algemene zin geldt dat er in de maatregelen die getroffen worden om overtredingen aan te pakken, geen onderscheid wordt gemaakt tussen voertuigen die gehuurd zijn en voertuigen die dat niet zijn. Maatregelen zijn gericht op de aanpak van bestuurders. Vanuit het Ministerie van IenW wordt verkend hoe zware overtreders door middel van cursussen (educatieve maatregel gedrag) en technische oplossingen, zoals een monitoringssysteem in de auto, tot veiliger gedrag kunnen worden bewogen. Een gebrekkige rijvaardigheid is bij een groot deel van deze groep bestuurders niet zozeer het probleem. Hun gedrag moet blijvend worden veranderd. Met dat doel werken we bijvoorbeeld aan de ontwikkeling van de nieuwe lichte educatieve maatregel gedrag (LEMG) waar we uw Kamer eerder over hebben geïnformeerd.6 Ook bezien we samen met stakeholders welke andere maatregelen we kunnen nemen om verkeersgedrag van (beginnende) bestuurders te verbeteren.
Handhaving op overschrijdingen van de maximumsnelheid vindt zowel plaats door de politie met radarcontroles als digitaal met flitspalen van het Openbaar Ministerie (OM). De inzet hiervan vindt risico-gestuurd plaats. Dat betekent dat bij het selecteren van locaties gekeken wordt waar de maximumsnelheid vaker wordt overtreden, of er vaker ongevallen plaatsvinden en of er vaker risicovolle situaties ontstaan.
Wanneer overtredingen zijn geconstateerd of een ongeval heeft plaatsgevonden, wordt op meerdere manieren opgetreden tegen bestuurders die te hard rijden. Bij relatief beperkte overtredingen, wordt een boete uitgeschreven. Overtredingen van de snelheid met meer dan 30 km per uur (en op de snelweg met 40 km per uur) vallen onder het strafrecht. In de aanpak van dergelijke zware overtredingen, wordt rekening gehouden met het verkeersverleden van iemand en of er sprake is van recidive. Wanneer er sprake is van veelvuldig risicovol rijgedrag kan dit bovendien aanleiding vormen voor het OM en de politie om over te gaan tot een persoonsgerichte aanpak.7 Bij een overschrijding van de snelheid met 50 kilometer per uur of meer vordert de politie bij een staandehouding het rijbewijs in. Het OM of de rechter bepaalt daarna hoe lang het rijbewijs ingehouden blijft. Ook is het mogelijk om het voertuig in beslag te nemen wanneer de maximum toegestane snelheid met tenminste honderd procent is overschreden en er daarbij sprake is van concrete gevaarzetting.
Bent u bereid om extra maatregelen te nemen naar aanleiding van de oproep van de burgemeester van Halderberge en de burgemeester van Roosendaal? Zo ja, welke extra maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Aanvullend kan in de lokale driehoek worden bepaald wat er nodig is om de verkeersveiligheid ter plekke te verbeteren. Zo kan de wegbeheerder samen met de politie onderzoeken of en welke extra infrastructurele maatregelen er genomen kunnen worden om snelheidsovertredingen te voorkomen. Bovenop infrastructurele maatregelen kan de wegbeheerder, vaak de gemeente, haar inwoners ook informeren over geldende limieten en passende snelheden. Ook goede verkeerseducatie kan bijdragen om verkeersovertredingen te voorkomen. Als er aanvullende handhavingsinspanningen nodig zijn om snelheidsovertredingen terug te dringen, kunnen hierover in de lokale driehoek afspraken gemaakt worden.
De brief over de evaluatie van de IT-storing bij NS van 3 april 2022 |
|
Fahid Minhas (VVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de opvatting dat het spoor van het Rijk is?1
Ja, voor wat betreft de hoofdspoorwegen is dat het geval.
Deelt u de opvatting dat de wijze van besturing van dat spoor wordt ingevuld door de vervoerder, maar dat het beoordelen van de vraag – of die besturing efficiënter kan worden ingevuld of op een manier die beter is voor de reiziger (bijvoorbeeld bij grote verstoringen) – primair aan het Rijk en ProRail is en niet aan de NS?
Ik interpreteer dit als een vraag naar de verantwoordelijkheidsverdeling tussen ProRail, NS en het Rijk. NS is als vervoerder verantwoordelijk voor een goede dienstverlening aan de reiziger. In de concessie voor het hoofdrailnet heb ik als concessieverlener met NS afspraken gemaakt over de kwaliteit van de dienstverlening. Eén van de afspraken is dat verstoringen zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. In de concessie zijn tevens afspraken gemaakt over de wijze waarop NS tijdens verstoringen moet handelen. Met NS heb ik ook afspraken gemaakt over het opstellen en uitvoeren van de dienstregeling. Daarbij valt te denken aan afspraken over de minimale bediening van stations, aansluiting van de dienstregeling op de verwachte vervoersvraag en de wijze waarop decentrale overheden en consumentenorganisaties bij de ontwikkeling van de dienstregeling moeten worden betrokken. Het opstellen van de dienstregeling is, met inachtneming van deze en andere eisen, de verantwoordelijkheid van NS. Net als het hierop (efficiënt) inrichten van haar eigen bedrijfsvoering.
ProRail is als infrastructuurbeheerder verantwoordelijk voor het adequate beheer van de spoorweginfrastructuur, waaronder de verdeling van de capaciteit van de hoofdspoorweginfrastructuur (die door onder andere vervoerders wordt aangevraagd) en het leiden van het verkeer over de hoofdspoorweginfrastructuur. Ook met ProRail zijn op dit moment in de beheerconcessie afspraken gemaakt over verstoringen. Een belangrijk element van de afspraken met NS en ProRail is dat zij samenwerken om verstoringen zoveel mogelijk te voorkomen en, indien verstoringen toch optreden, samenwerken om die adequaat op te lossen. Ik kan op basis van de concessies met NS en ProRail sturen op de naleving van de gemaakte afspraken. Ik treed periodiek met NS en ProRail in overleg over de uitvoering van de respectievelijke concessies, onder meer aan de hand van prestatie-indicatoren waarvoor bodem- en streefwaarden gelden.
Hoe beoordeelt u het feit dat ProRail verbeteringsmogelijkheden ziet voor een snellere opstart na grootschalige verstoringen door een sterkere eenvoudiger besturing van het netwerk en een sterkere focus op de regio daarbij?
ProRail heeft drie aanbevelingen geformuleerd voor het structureel verbeteren van de opstart van de treindienst van NS bij impactvolle verstoringen, op basis van gesprekken met diverse (regionale) vervoerders. De aanbeveling zoals deze in de vraag verwoord is, herken ik niet geheel uit het rapport. Uit de context leid ik af dat het gaat over de aanbeveling om de reguliere landelijke dienstregeling en de hieraan gerelateerde inzetplannen voor personeel en materieel te vereenvoudigen. Vereenvoudiging van de dienstregeling houdt in het opknippen van lange trajecten in kortere trajecten en het ontvlechten van treinseries die elkaar nu kruisen. De inzetplannen voor personeel en materieel kunnen – zo luidt de aanbeveling – vereenvoudigd worden door een meer lijnsgebonden inzet van materieel en vooral ook personeel.
Het vereenvoudigen van de reguliere landelijke dienstregeling en de hieraan gerelateerde inzetplannen voor personeel en materieel zou kunnen bijdragen aan het sneller opstarten van de treindienst van NS na (grootschalige) verstoringen. NS erkent dit, maar stelt dat een «opgeknipte» dienstregeling voor de reiziger in reguliere omstandigheden leidt tot een reistijdverslechtering en toename in het aantal overstappen. Ik vind dat de reiziger moet kunnen rekenen op een goede reguliere dienstregeling. Ik vind het dan ook belangrijk om te voorkomen dat de reguliere dienstregeling voor de reiziger suboptimaal wordt in een poging om de reiziger in geval van een verstoring (een uitzondering dus) optimaler te kunnen vervoeren.
Dat laat onverlet dat er mogelijk vereenvoudigingsmogelijkheden zijn die geen ingrijpende en reizigersonvriendelijke wijzigingen aan de dienstregeling vergen. Ik heb NS daarom gevraagd kritisch te bezien welke (reizigersvriendelijke) vereenvoudigingsmogelijkheden zij wél kan doorvoeren die ook kunnen bijdragen aan een snellere opstart na verstoringen.2
Bent u van mening dat het gegeven dat NS de genoemde aanbeveling bij vraag 3 als «niet aanvaardbaar» beschouwt meegenomen kan worden in uw afwegingen, maar het oordeel of dit wel of niet aanvaardbaar is, niet bij de NS ligt maar bij de eigenaar van het spoor (het Rijk)?
Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 2 stuur ik NS en ProRail aan op grond van outputgeoriënteerde prestatie-indicatoren. Het opstellen van de dienstregeling en de daarbij behorende inzetplannen voor materieel en personeel is – met inachtneming van de verplichtingen uit de concessie – de verantwoordelijkheid van NS. Als concessieverlener verlang ik dat NS hierbij het reizigersbelang voorop zet. In mijn antwoord op vraag 3 heb ik aangegeven dat ik NS heb gevraagd om kritisch te bezien welke (reizigersvriendelijke) vereenvoudigingsmogelijkheden zij wél kan doorvoeren die ook kunnen bijdragen aan een snellere opstart na verstoringen.
Bent u bereid om ProRail te verzoeken om haar conclusie en aanbeveling rondom eenvoudiger besturing en een meer regionale focus van het netwerk nader uit te werken, zodat helder wordt hoe en op welke wijze die vereenvoudigde besturing uitvoerbaar is en op welke termijn dat haalbaar is?
Het opstellen van de dienstregeling is – met inachtneming van de eisen uit de vervoerconcessie – de verantwoordelijkheid van NS, niet van ProRail. Ik zie geen aanleiding om ProRail of NS te vragen om de aanbeveling nader uit te werken.
Bent u bereid om daarin een nader onderscheid te maken tussen intercitylijnen en sprinterlijnen en daarbij de ontwikkeling van corridors te betrekken?
In mijn antwoord op vraag 5 geef ik aan dat ik geen aanleiding zie om ProRail of NS te vragen om de aanbeveling nader uit te werken. Wel heb ik NS gevraagd om kritisch te kijken naar wat er wél mogelijk is aan (reizigersvriendelijke) vereenvoudigingsmogelijkheden. NS is daarnaast bezig met de opvolging van de aanbevelingen uit de evaluaties van de IT-storing op 3 april jl. NS onderzoekt alternatieve dienstregelingen na (grootschalige) verstoringen die mogelijk in de toekomst kunnen zorgen voor het continueren van een treindienst (in beperkte vorm) na verstoringen. Drie van de onderzochte alternatieven betreffen plannen voor sprinterdiensten. De overige drie betreffen zogenoemde «pendelplannen».
Bent u van mening dat de uit het regionaal spoor geleerde lessen hierbij betrokken moeten worden?
Ik heb NS gevraagd om de uit het regionaal spoor geleerde lessen te betrekken bij de uitwerking van de plannen voor de voornoemde sprinterdiensten en pendelplannen.
Heeft u reizigersorganisaties om een reactie en advies gevraagd over het ProRail-rapport? Zo ja, wat was hun reactie? Ze nee, bent u bereid om dat advies alsnog te vragen?
ProRail heeft reizigersorganisatie Rover gesproken over verbetermogelijkheden die zij vanuit reizigersperspectief ziet, ter voorbereiding op het onderzoek waarvoor ProRail in gesprek ging met (regionale) vervoerders. De uitkomsten van het onderzoek van ProRail zijn gepresenteerd in een themasessie met de consumentenorganisaties vertegenwoordigd in het Locov (Landelijk Overleg Consumentenbelangen Openbaar Vervoer).
De Wet personenvervoer 2000 verplicht mij als concessieverlener in een aantal situaties om advies te vragen aan consumentenorganisaties. Het gaat om de situaties waarin een concessie verleend of gewijzigd wordt. Hiervan was geen sprake. Daarom heb ik de consumentenorganisaties ook niet om een formeel advies gevraagd. Omdat ik veel waarde hecht een aan goede betrokkenheid van de consumentenorganisaties bij de uitvoering van de concessies, heb ik wel opgeroepen om hen goed mee te nemen bij de uitvoering van het onderzoek. Zij zijn zowel voorafgaand aan als na afloop van het onderzoek van ProRail betrokken geweest.
Wat vindt het Landelijk Overleg Consumentenbelangen Openbaar Vervoer (Locov) van het huidige besturingssysteem van de NS?
In contacten met mijn ministerie heeft reizigersorganisatie Rover zich kritisch geuit ten aanzien van de reactie van NS op de aanbeveling om de reguliere dienstregeling en bijbehorende inzetplannen voor materieel en personeel te vereenvoudigen. Gezien de verschillen in de standpunten van Rover en NS moedig ik beide partijen aan om met elkaar in gesprek te gaan.
Bent u bereid om in het programma van eisen voor de nieuwe hoofdrailnetconcessie eisen op te nemen waarmee u de NS – zo nodig – kunt dwingen om eventuele instructies van het Rijk op dit punt op te volgen?
De concessiehouder dient zich uiteraard te houden aan de concessie-eisen. Ik stuur daarbij op output waar het kan en alleen op input waar het maatschappelijke noodzaak is. De komende periode werk ik aan een ontwerpconcessie, die ik ook zal delen met uw Kamer.
Bent u tevens bereid om te onderzoeken of en in welke mate decentralisatie van spoorlijnen kan bijdragen aan een betere regionale afstemming bij verstoringen, bijvoorbeeld doordat vervangend busvervoer dan sneller geregeld kan worden vanwege multimodale netwerken en aanbieders, maar ook vanwege een beperktere omvang van de benodigde busvloot?
Decentralisatie zie ik niet direct als oplossing voor een betere regionale afstemming bij verstoringen. Uit onderzoek blijkt namelijk dat afstemming in een gedecentraliseerde context eerder meer dan minder aandacht vraagt (eenmeting Limburg)3. Er zullen dan immers aanvullende afspraken moeten worden gemaakt tussen meerdere concessieverleners en vervoerders over wie het vervangend vervoer organiseert, voor welke reizigers en onder welke voorwaarden. Mijn aanname is bovendien dat ook in een gedecentraliseerde context eenzelfde hoeveelheid reizigers van A naar B gebracht moeten worden. Het lijkt me daarom niet aannemelijk dat een kleinere busvloot nodig is om vervangend vervoer te organiseren. Ik wil ook het beeld wegnemen dat een regionale vervoerder in allerijl beschikking kan hebben tot een eigen busvloot. Deze zijn immers gebonden aan allerlei concessieafspraken met regionale overheden. Daarom ben ik niet overtuigd van de noodzaak om dit te onderzoeken vanuit de invalshoek van een betere regionale afstemming bij verstoringen.
Kunt u deze vragen gedetailleerd en een voor een beantwoorden?
Ja.