het bericht ‘Verantwoord gebruik van geweld moet bij agent 'inslijten'’ |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Verantwoord gebruik van geweld moet bij agent «inslijten»«?1
Ja.
Is het waar dat agenten jaarlijks 32 tot 42 uur training met geweldsmiddelen zoals vuurwapens, pepperspray en handboeien krijgen?
In de regeling toetsing geweldsbeheersing politie (RTGP) is vastgelegd dat het bevoegd gezag de politieambtenaar ten minste 32 uren de gelegenheid tot het deelnemen aan de toetsing en de training ter voorbereiding voor het gebruik van geweldsmiddelen biedt. In deze trainingen wordt ruim aandacht besteed aan het de-escaleren van geweldssituaties. Het is essentieel dat politieambtenaren die met geweldsmiddelen zijn uitgerust hun beroepsvaardigheden beheersen en goed voorbereid zijn op hun werkzaamheden. In de cao 2015–2017 heb ik daarom vastgelegd het aantal trainingsuren te verhogen naar 42. Dit is een gemiddelde over alle RTGP-plichtigen en afhankelijk van de functie en bewapening van de medewerker. Hierbij geldt, conform de RTGP, een minimum van 32 uur.
De politie beschikt (nog) niet over betrouwbare gegevens met betrekking tot de gevolgde trainingsuren. Op dit moment worden tests uitgevoerd om te komen tot een betrouwbaar overzicht op eenheidsniveau. Wanneer deze tests succesvol zijn afgerond zal ik uw Kamer hierover onderbouwde cijfers doen toekomen.
Op basis van informatie verkregen vanuit Engeland, België en Zweden blijkt dat de trainingsuren die Nederlandse politiemedewerkers in het kader van de RTGP maken zich lastig laten vergelijken met de trainingsuren die in de ons omringende landen met geweldsmiddelen worden gemaakt. Zo dragen Engelse politieagenten over het algemeen geen vuurwapen en stellen de eenheden daar zelf hun trainingen vast op basis van wat er benodigd is en op basis van risico-inschattingen. In zowel België als Zweden is het op basis van de verstrekte informatie niet mogelijk een algemeen beeld te vormen van het aantal trainingsuren voor geweldbeheersing dat verplicht moet worden gevolgd, gezien de verschillen tussen verschillende functies en politieonderdelen.
Kunt u zich uw antwoord tijdens het mondelinge vragenuur op 20 februari 2018 herinneren, waarin u stelde dat de politie eind 2017 heeft gemeld dat er over dat jaar gemiddeld 39 Integrale Beroepsvaardigheidstraining (IBT)-uren per agent werden gevolgd? Kunt u de cijfers die deze stelling onderbouwen aan de Kamer doen toekomen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u het gemiddeld aantal IBT-uren per eenheid per agent aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel trainingsuren met geweldsmiddelen zijn agenten uit Engeland, Frankrijk, Duitsland, België en Zweden verplicht te volgen?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze is het gebruik van de nekklem naar aanleiding van de gebeurtenissen met betrekking tot de heer Henriquez onderzocht? Welke maatregelen zijn met betrekking tot het gebruik van de nekklem naar aanleiding hiervan genomen?
De Inspectie Justitie en Veiligheid heeft naar aanleiding van de gebeurtenissen met betrekking tot de heer Henriquez een thematisch onderzoek uitgevoerd naar de nekklem. De Inspectie heeft onderzocht hoe de politie, de Koninklijke Marechaussee en de Dienst Justitiële Inrichtingen omgaan met het gebruik van de nekklem. In het rapport gaat de Inspectie onder andere in op de wijze waarop medewerkers worden opgeleid, welke risico’s er aan de nekklem verbonden zijn en hoe vaak de techniek wordt toegepast in de praktijk.
De Inspectie concludeerde dat het gebruik van de nekklem als controletechniek een veel gebruikte en bruikbare techniek is die in beginsel, mits technisch correct toegepast, weinig risico met zich meebrengt. Aan de nekklem als verwurgingstechniek zijn wel risico’s verbonden.
Naar aanleiding van het inspectierapport, dat op 22 maart 20162 naar uw Kamer is gestuurd, is toegezegd dat de politie een landelijk eenduidige instructie opstelt voor het trainen en toepassen van hoofdcontrole- en verwurgingstechnieken. Voor de politie was dit aanleiding om in 2016 een landelijk trainingskader op te stellen voor het fixeren, controleren en boeien van personen. Hierbij wordt extra aandacht gegeven aan het toepassen van deze technieken en de risico’s bij het uitvoeren van de hoofdcontrole. Het trainingskader is in de 2e helft van 2016 geïmplementeerd. De elementen uit deze training worden jaarlijks herhaald. Om zo veel mogelijk te voorkomen dat dergelijke vormen van fysiek geweld moeten worden toegepast heeft de politie besloten om, net als de Koninklijke marechaussee, in 2018 over te gaan tot de invoering van de uitschuifbare wapenstok voor alle ambtenaren van politie die nu ook met een wapenstok zijn uitgerust. Daarnaast investeert de politie in onderzoek naar andere minder ingrijpende wapens. De pilot met het stroomstootwapen maakt onderdeel uit van dit onderzoek.
Kunt u aangeven hoe vaak in 2017 verschillende geweldsmiddelen door de politie zijn ingezet? Zo nee, klopt het dat hiertoe geen eenduidig registratiesysteem bestaat?
De cijfers geweldsaanwending politie 2017 zijn nog niet openbaar, deze worden deze maand gepubliceerd.
Binnen de eenheden van de politie wordt politiegeweld nog op verschillende manieren geregistreerd. Daar komt in 2019 verandering in. Het project Stelselherziening Geweldsaanwending zorgt o.a. voor een landelijk eenduidige verantwoording van geweld dat agenten vanwege hun werk inzetten. Het proces van melden, registreren en beoordelen hoort in het hele korps uniform te verlopen. Daarmee geeft de politie gevolg aan de maatschappelijke roep om meer transparantie bij het uitoefenen van het geweldsmonopolie. Tegelijkertijd biedt het ook meer inzicht in de rechtmatigheid van het politieoptreden.
Klopt het dat momenteel een landelijk registratiesysteem voor de inzet van geweldsmiddelen door de politie wordt ontwikkeld? Zo ja, wat houdt dit registratiesysteem precies in en op welke termijn verwacht u dit systeem gereed te hebben?
Zie antwoord vraag 7.
Is het waar dat de ambtsinstructie voor het gebruik van geweld door de politie wordt aangepast? Zo ja, op welke termijn verwacht u deze aanpassing gereed te hebben?
Ja, het eerste deel van de wijziging van de Ambtsinstructie, dat ziet op de verbetering van het systeem van het melden, registreren en beoordelen van geweld zal naar verwachting op 1 januari 2019 in werking treden. Het tweede deel van de wijziging van de Ambtsinstructie – dat gaat over de regels met betrekking tot het gebruik van geweld, geweldsmiddelen en vrijheidsbeperkende middelen – zal naar verwachting op 1 juli 2019 in werking treden.
Op welke wijze wordt het vermogen tot de-escaleren in geweldssituaties bij agenten getraind?
De-escaleren is een kernelement bij het optreden in en het trainen van (mogelijke) geweldssituaties. Geweldsaanwending is het uiterste middel en dient – waar mogelijk – altijd voorafgegaan te worden door communicatie, conflicthantering en de-escalatietechnieken. Hieraan wordt specifiek aandacht geschonken in alle IBT-scenariotrainingen. Vanaf 2018 worden de-escalatietechnieken structureel opgenomen in ieder lesplan.
Op welke wijze worden klachten naar aanleiding van geweldgebruik door de politie behandeld? Op welke wijze wordt er teruggekoppeld naar de indieners van klachten?
Omdat de politie kan en wil leren van haar fouten, kan over gedragingen van een politieambtenaar schriftelijk (via internet) of mondeling (via 0900-8844) een klacht ingediend worden bij de Afdelingen Veiligheid, Integriteit en Klachten van politie. De klachtenprocedure staat uitgebreid beschreven op politie.nl. De klachtbehandelaar van politie neemt contact op met de indiener om de klacht te specificeren en de procedure te bespreken. Afhankelijk van de wensen van de indiener van de klacht wordt er een bemiddelingsgesprek georganiseerd, of wordt de klacht schriftelijk behandeld. Het verhaal van zowel de klachtbehandelaar als de politieambtenaar wordt gehoord door de klachtbehandelaar. De indiener wordt van iedere stap schriftelijk op de hoogte gehouden. Mocht de indiener niet tevreden zijn met de reactie van de politie, dan kan hij het oordeel van de politiechef vragen. Het is niet vanzelfsprekend dat de klager daarna tevreden is, de klachtbehandeling stopt daar echter wel voor de politie.
In 2017 zijn er 373 klachten binnengekomen die gerelateerd zijn aan het geweldgebruik door de politie. De klachten zijn allen afgehandeld conform de klachtenprocedure.
Hoeveel klachten zijn er in 2017 naar aanleiding van geweldgebruik door de politie ingediend? Kunt u per klacht aangeven hoe deze klacht is afgehandeld?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht ‘Agent na geweld steeds vaker in de kou’ |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Agent na geweld steeds vaker in de kou»?1
Ja.
Herkent u deze signalen? Klopt het dat er steeds minder casemanagers beschikbaar zijn?
Personen met een publieke taak moeten in een veilige omgeving hun werk kunnen uitvoeren. Helaas gebeurt het regelmatig dat medewerkers met een publieke taak geconfronteerd worden met geweld en agressie.2 Dit is onaanvaardbaar. Een geweldsincident kan zeer ingrijpende gevolgen hebben voor de politieambtenaar en zijn omgeving. Ik acht het daarom van groot belang dat tegen de geweldplegers hard, eenduidig, effectief en snel wordt opgetreden. Dit gebeurt door deze zaken met prioriteit te behandelen, eenduidig te registreren, zoveel mogelijk lik op stuk toe te passen, doordat een zwaardere/hogere straf wordt geëist en de schade zoveel mogelijk wordt verhaald op daders.3
Daarnaast moeten politieagenten die te maken hebben gehad met werkgerelateerd geweld erop kunnen vertrouwen dat zij goed begeleid en opgevangen worden door het politiekorps. In alle eenheden is daarom een casemanager belast met de ondersteuning en begeleiding bij GTPA. Naast de voorzieningen voor gespecialiseerde deskundige begeleiding hebben ook leidinggevenden een belangrijke rol in het ondersteunen en begeleiden van medewerkers die te maken hebben gehad met geweld tijdens het werk.
Er is sprake van rond de 9.000 incidenten op jaarbasis. Dit vraagt om betrokkenheid en ondersteuning van de casemanager. Gebleken is dat met de huidige capaciteit niet in alle gevallen de gewenste ondersteuning geboden wordt. Het belang om dit op orde te brengen, wordt zowel door mij als de korpschef onderkend. Om die reden wordt in de eenheden met tijdelijke extra capaciteit uit de politieorganisatie zoveel mogelijk voorzien in de nodige begeleiding en ondersteuning van politieagenten. Ondertussen wordt gewerkt aan een structurele oplossing.
Hoe vaak moet een casemanager ingezet worden? Is de huidige sterkte daarvoor voldoende? Zo nee, wat gaat u daaraan doen en op welke termijn?
Zie antwoord vraag 2.
Is er een verband tussen de verminderde inzet van casemanagers en het blijvend hoge verzuim bij de politie? Neemt u een adequate inzet van casemanagers mee bij uw plannen voor het terugdringen van ziekteverzuim (in lijn met motie Van Oosten c.s.)?2
Uit de Wet bescherming persoonsgegevens vloeit voort dat een werkgever in de verzuimregistratie niet mag vastleggen wat de oorzaak van de ziekte van werknemers is. Om die reden is niet vast te stellen of de verminderde inzet van casemanagers GTPA bijdraagt aan het verzuim bij de politie. Een geweldsincident kan zeer ingrijpende gevolgen hebben voor de politieambtenaar en zijn omgeving. Het is van groot belang dat hij of zij daarbij door het politiekorps wordt begeleid en ondersteund. Zie ook het antwoord op vraag 3.
De sloop van klaslokalen in Abu a-Nawar door Israël |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat de Israëlische autoriteiten de sloop gelast hebben van klaslokalen van een school in Abu a-Nawar op de Westelijke Jordaanoever?1
Ja.
Klopt het dat deze klaslokalen dienst deden voor 26 Palestijnse schoolgaande kinderen van de Bedoeïenen- en vluchtelingengemeenschap in Abu a-Nawar?
Ja.
Is het waar dat de klaslokalen mede gefinancierd zijn door de Europese Unie (EU) en EU-lidstaten? Heeft Nederland ook bijgedragen?
De klaslokalen zijn gefinancierd vanuit het West Bank Protection Consortium, bestaande uit de EU (ECHO) en negen lidstaten. Vanuit dit consortium hebben de EU, Frankrijk, Ierland, Luxemburg en Spanje de bouw van deze klaslokalen gefinancierd. Nederland heeft niet bijdragen aan dit specifieke project.
Welke uitleg heeft Israël gegeven aan de sloop en hoe beoordeelt u deze?
De Israëlische autoriteiten hebben ECHO en de andere donoren geïnformeerd dat de klaslokalen in Abu a-Nawar zijn afgebroken wegens het ontbreken van vergunningen. Voor de klaslokalen was voorafgaand aan de bouw geen vergunning aangevraagd.
Het kabinet veroordeelt de sloop en confiscatie van Palestijnse bezittingen, ongeacht of deze door de EU zijn gefinancierd of niet. Dat geldt ook nadrukkelijk voor de klaslokalen in Abu a-Nawar. De sloop en confiscatie benadeelt Palestijnen en creëert ongelijkheid. Israël heeft als bezettende mogendheid op basis van het bezettingsrecht een specifieke zorgplicht jegens de Palestijnse bevolking. Als bezettende mogendheid is het Israël op basis van het bezettingsrecht onder meer verboden roerende of onroerende goederen te vernielen, behoudens in de gevallen waarin militaire operaties een zodanige vernieling volstrekt noodzakelijk maken. Het is aan Israël om aan te tonen dat sprake is van een dergelijke uitzondering in elk concreet geval.
Bent u het eens met de strekking van het Local Statement dat de EU-vertegenwoordiger en de hoofden van de EU-missies in Jeruzalem en Ramallah hebben doen uitgaan naar aanleiding van de sloop?2 Zo nee, waarom niet?
Ja, de verklaring is mede uitgegaan namens de Nederlandse Vertegenwoordiger in Ramallah.
Welke acties gaan de Nederlandse regering en de EU ondernemen om ervoor te zorgen dat de Israëlische regering de school herbouwt? Indien Israël daartoe niet bereid is, bent u dan, in lijn met de motie Knops c.s. bereid te bepleiten dat de schade vergoed wordt door Israël?3
Er zijn binnen de EU afspraken gemaakt over de mogelijkheid dat EU-lidstaten en instellingen gezamenlijk kunnen optrekken in geval van sloop van projecten, inclusief de mogelijkheid van schadevergoeding. De Europese Commissie en de lidstaten die dit project gezamenlijk gefinancierd hebben, hebben nog geen verdere stappen hiertoe genomen. Indien de Europese Commissie en de lidstaten die dit project gezamenlijk gefinancierd hebben aan Nederland vragen dergelijke stappen in deze kwestie te steunen, zal het kabinet dat doen, in lijn met de motie Knops.
Deelt u de opvatting dat Israël als bezettende mogendheid de plicht heeft het recht op toegang tot onderwijs voor kinderen te garanderen? In hoeverre schendt Israël deze plicht volgens u?
Israël heeft op basis van het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele rechten, de verplichting om in de bezette gebieden maatregelen te nemen met het oog op het verwezenlijken van het recht op onderwijs. Als bezettende mogendheid heeft Israël op basis van het bezettingsrecht de verplichting om het goed functioneren van instellingen, gewijd aan de zorg voor en de opvoeding van kinderen, te vergemakkelijken. De sloop van de klaslokalen is moeilijk te verenigen met deze verplichtingen.
Bent u bereid de slooppraktijken door Israël in Area C aan de orde te stellen in EU-verband en een oproep te bepleiten richting Israël om daarmee te stoppen?
De EU veroordeelt de sloop en confiscatie van Palestijnse bezittingen in Area C en dringt bij Israël consequent aan op ontwikkeling van Area C ten behoeve van de Palestijnse bevolking, via publieke verklaringen, in bilaterale contacten, bij bijeenkomsten als de Ad Hoc Liaison Committee en de gestructureerde dialoog. Ook tijdens het ontbijt van de Europese ministers van Buitenlandse Zaken met de Israëlische premier Netanyahu op 12 december 2017 is dit onderwerp nadrukkelijk aan de orde gesteld. Het kabinet is voorstander van voortzetting van gezamenlijk optreden om een krachtig signaal af te geven tegen de sloop van scholen en andere Palestijnse eigendommen.
Het boek ‘Dagboek van een getuige’ en het bericht ‘Slachtoffer mislukte liquidatie Breda krijgt geen huurwoning’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kunt u zich uw antwoorden herinneren op Kamervragen over het boek «Dagboek van een getuige» en over het bericht «Slachtoffer mislukte liquidatie Breda krijgt geen huurwoning», in het bijzonder de beantwoording van vraag 5?1
Ja.
Geldt nog steeds de beleidsregel, zoals verwoord in de brief d.d. 10 januari 2011 (Kamerstuk 28 684, nr. 297), namelijk dat wanneer de inzet voor te nemen beveiligingsmaatregelen (in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen) uitstijgt boven 1% van het politiebudget er overleg plaatsvindt met het Ministerie van Justitie en Veiligheid? Is het eventuele overleg met het ministerie gericht op het financieel compenseren van de politie voor die extra inzet?
De kosten in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen komen hoofdzakelijk ten laste van het politiebudget. Bij de beantwoording van de Kamervragen2 is aangegeven dat de taak om te bewaken deel uitmaakt van de politietaak. De kosten van de inzet en maatregelen in dit kader, zoals personeel en middelen, worden op dit moment niet door de politie eenduidig geregistreerd.
Met de inwerkingtreding van de Politiewet 2012 is er één budget voor de gehele politie. De beleidsregel is ten behoeve van het oude decentrale politiebestel opgesteld en is daardoor sinds de vorming van de nationale politie niet meer van toepassing. Voor de zomer zal ik uw Kamer, zoals eveneens toegezegd tijdens het debat over liquidatiegeweld, per brief informeren over het stelsel bewaken en beveiligen.
Is deze regel blijven gelden met de vorming van de nationale politie? In welke mate is de afgelopen jaren een beroep gedaan op deze beleidsregel? Wordt binnen de politie bijgehouden hoeveel kosten worden gemaakt (manuren en overige kosten) in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen?
Zie antwoord vraag 2.
Geeft de stijging van het aantal situaties waarin een beroep wordt gedaan op het stelsel aanleiding deze beleidsregel te herzien?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat de Amsterdamse politie niet toekomt aan het opsporen van grote drugsbazen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Amsterdam heeft weinig tijd voor drugsbazen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat zware drugscriminaliteit een van de belangrijkste achterliggende oorzaken is van andere vormen van zware criminaliteit waaronder liquidaties? Zo nee, waarom niet?
In de nationale drug monitor, jaarbericht 20172, staat beschreven dat liquidaties vaak verband houden met de handel in drugs. Tevens is in datzelfde document te lezen dat de politie en het Openbaar Ministerie een trend signaleren dat de drugscriminaliteit regelmatig gecombineerd wordt met witwassen en wapenhandel.
Deelt u de mening dat het schrikbarend is dat de Amsterdamse politie te weinig toekomt aan het opsporen van grote drugscriminelen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De inzet van politie wordt door het lokale gezag bepaald en kan daar ook het beste worden ingeschat. Het klopt dat de regionale divisie recherche (DRR) het grootste deel van haar capaciteit besteedt aan het oplossen en voorkomen van liquidatiezaken en nog een groot deel aan radicalisering en terrorisme-onderzoeken. De afgelopen jaren is menig dossier afgerond met aangehouden verdachten. Deze zaken vergen echter veel inspanning en vragen jarenlange doorzettingsvermogen totdat de zaak uiteindelijk voor de rechter is gebracht.
Ik begrijp de vraag om meer politiecapaciteit. Die behoefte leeft ook elders; ik kom het tegen bij mijn bezoeken aan eenheden in het hele land. In het Regeerakkoord is 267 miljoen structureel extra vrijgekomen voor versterking van de politie. We willen naar meer politie, een slimmere organisatie en een bereikbare politie. De eerste 100 miljoen is direct vrijgemaakt voor de versterking van de politie: extra agenten, rechercheurs en investeringen in ICT en middelen. Er komen hiermee 480 agenten bij.
Voor een effectief politie optreden en het vergroten van de veiligheid wordt de verdeling van de inzet politie geactualiseerd. Ook wordt de operationele sterkte flexibeler gemaakt.
In het AO Politie van 21 december 2017 (Kamerstuk 29 628, nr. 755) heb ik toegezegd uw Kamer voor de zomer hierover nader te informeren.
Is het waar dat de Amsterdamse politie voor 60 tot 70 procent met liquidaties bezig is en voor de rest vooral met radicalisering en terrorisme-onderzoeken? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Zie antwoord vraag 3.
Beschikt de Amsterdamse politie over voldoende capaciteit om alle vormen van zware en georganiseerde criminaliteit op te sporen? Zo ja, waaruit blijkt dat en hoe verhoudt zich dat tot hetgeen de Amsterdamse politiechef hierover meldde? Zo nee, hoe kan dan en wat gaat u daaraan doen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening van de politiechef dat er meer focus moet komen op de bovenkant van de drugshandel? Zo ja, hoe gaat dat gebeuren en wat is uw rol daarin? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bovenstaande vragen beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg Georganiseerde criminaliteit/ondermijning op 21 februari 2018?
Ja
Kernwapenbeleid |
|
Sadet Karabulut (SP), Lilianne Ploumen (PvdA), Bram van Ojik (GL) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Halbe Zijlstra (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de specifieke plannen met de nucleaire vrije val vliegtuigbommen van het type B61 in de Nuclear Posture Review (NPR)?1
Ja.
Heeft de Amerikaanse overheid met u overlegd over het moderniseren van de B61-11 en kunt u aangeven wanneer precies de verouderde B61-11 van de Europese locaties verwijderd zal worden? Kunt u, meer specifiek, aangeven wanneer deze B61-11 bommen van Nederlands grondgebied naar de Verenigde Staten (VS) zullen worden overgebracht voor moderniseringswerkzaamheden?2
Zoals de Kamer bekend kunnen op basis van bondgenootschappelijke afspraken geen mededelingen worden gedaan over aantallen en locaties van in Europa aanwezige Amerikaanse kernwapens. De Verenigde Staten hebben een levensduurverlengingsprogramma (zogenaamde «Life Extension Program») met als doel de veiligheid, beveiliging en effectiviteit van kernwapens van onder meer het type B61 blijvend te garanderen.
Is het tevens juist dat dit type kernwapen geschikt is voor de F-35?3 Hebt u tevens in het fact sheet over de modernisering dat bij de NPR was gevoegd, geconstateerd dat de F-35 een nucleaire taak krijgt?4 Op welke wijze heeft de Amerikaanse regering u hierover ingelicht?
De F-35 als systeem zal in opdracht van de Amerikaanse overheid geschikt zijn om kernwapens te dragen. De Amerikaanse overheid heeft het kabinet hierover in een vroeg stadium ingelicht, en de Kamer is hierover reeds in 2002 geïnformeerd (Kamerstuk 26 488, nr. 9).
Hebt u de Amerikaanse regering ingelicht over het feit dat Nederland geen atoomtaak neemt voor de F-35, zoals vastgelegd in de motie-Van Dijk? Indien nee, waarom niet?5
Graag verwijst het kabinet naar de kabinetsreactie op de motie-Van Dijk (Kamerstuk 33 783, nr. 5). Hierin stelt het kabinet dat het de bedoeling is dat de F-35 deze taak van de F-16 zal overnemen.
Kunt u aangeven wat de voortgang in de productie van de B61-12 is? Kunt u aangeven in welke tijdsperiode de B61-12, die op Europese locaties gestationeerd zal worden, geproduceerd zal worden?6
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bovendien bereid de Kamer te informeren over de wijze waarop u burgers in de omgeving beschermt tegen eventuele ongevallen, gezien de lange lijst met (bijna) ongelukken die inmiddels in de openbaarheid zijn gekomen?
Het Nationaal Crisisplan Straling (NCS) beschrijft de hoofdstructuur van de organisatie voor de crisisbeheersing bij alle situaties waarin ongewenst straling en/of radioactief materiaal vrijkomt of vrij dreigt te komen met een verhoogd risico voor mens en milieu. Dit plan is een uitwerking van vigerende wet- en regelgeving, zowel nationaal (zoals de Kernenergiewet (in het bijzonder art. 40), de Wet Veiligheidsregio’s en Politiewet 2012) als internationaal (bijvoorbeeld de relevante richtlijnen van de Europese Unie en conventies van het Internationaal Atoomenergieagentschap).
Kunt u de Kamer, desnoods vertrouwelijk, informeren over de wijze waarop deze kernwapens over Nederlands grondgebied/door het Nederlandse luchtruim of door water worden vervoerd?
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend dat het vertragingssysteem, waarbij de bom met een parachute vertraagd wordt zodat de piloot de «ground zero» tijdig kan verlaten, in het nieuwe model vervangen is door een tailkit? Kunt u toelichten wat deze nieuwe capaciteiten exact zijn, vooral waar het gaat om de toegevoegde «tailkit»?7
Uw kamer is hierover geïnformeerd in antwoord op vragen van de leden Knops en Omtzigt (beiden CDA) aan de Ministers van Buitenlandse Zaken en van Defensie over nucleaire ontwapening en non-proliferatie (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 1426).
Is het u bekend dat de toevoeging van de «tailkit» als doel heeft om meer gericht een doelwit te raken met dit kernwapen?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat kernwapens die gerichter ingezet kunnen worden de drempel voor gebruik verlagen? Indien neen, waarom niet?
De omstandigheden waarin de NAVO de inzet van kernwapens zou kunnen overwegen zijn extremely remote, zoals de NAVO stelt in de Deterrence and Defence Posture Review. Het doel van kernwapens is immers de afschrikking van agressie, niet militaire inzet. Het effectiever maken van kernwapens vergroot de geloofwaardigheid van deze afschrikking, zodat een inzet ervan blijvend kan worden vermeden.
Deelt u de mening dat het nu een geschikt moment is om van modernisering van de B-61 af te zien?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat Nederland een stap moet doen om kernwapens te weren uit ons land? Zo ja, welke stappen wilt u ondernemen? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid in het licht van de regeringsverklaring dat een nieuwe veiligheidsstrategie aankondigt, van een Nederlandse kernwapentaak af te zien? Kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Bajesbewaker bedreigd’ |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bajesbewaker bedreigd»?1
Ja.
Kunt op ophelderen wat er precies op 17 januari jl. heeft plaatsgevonden bij de gevangenis in Alphen aan den Rijn?
Op woensdag 17 januari 2018, omstreeks 16:30 uur, is een anonieme telefonische melding bij de meldkamer van de locatie Maatschapslaan van de penitentiaire inrichting Alphen aan de Rijn (PI Alphen) binnengekomen. De anonieme beller dreigde dat het personeel bij het verlaten van de inrichting met een automatisch machinegeweer zou worden beschoten. De telefonische dreigmelding vond plaats nadat alle gedetineerden op cel waren ingesloten. De politie is onverwijld op de hoogte gesteld en was snel ter plaatse. De politie heeft met behulp van een helikopter in de omgeving gezocht naar verdachte personen en omstandigheden, alvorens het signaal «veilig» af te geven. Op het parkeerterrein van de locatie Eikenlaan signaleerde de politie een verdacht persoon in een voertuig, maar na aanhouding van de persoon bleek er geen verband te bestaan met de melding.
Was de veiligheid van het personeel op enig moment in het geding? Heeft communicatie door gedetineerden met de buitenwereld plaatsgevonden? Zo ja, hoe?
Nee, de veiligheid van het personeel was op geen moment in het geding. Meteen na de anonieme telefonische melding zijn de toegangsdeuren van beide locaties van de PI Alphen gesloten om de veiligheid van het personeel en de bezoekers te kunnen garanderen. Nadat de politie had verklaard dat het veilig was, zijn de toegangsdeuren weer geopend. Communicatie door gedetineerden met de buitenwereld heeft niet plaatsgevonden omdat alle gedetineerden op hun cel waren ingesloten.
Welke maatregelen treft u om dit soort situaties in de toekomst te voorkomen en het personeel te beschermen?
Anonieme telefonische bedreigingen kunnen niet voorkomen worden. Omdat de veiligheid bij DJI altijd voorop staat, neemt DJI voor de afhandeling van incidenten protocollen in acht. Bij incidenten van dit kaliber worden alle gedetineerden altijd ingesloten en hulpdiensten geïnformeerd. Hulpdiensten schatten de situatie in en nemen besluiten die de veiligheid van het personeel, bezoekers en ook gedetineerden moeten waarborgen. Op het incident is door zowel DJI als de politie adequaat gereageerd.
Kunt u al aangeven wat de effecten zijn in het tegengaan van smokkel door gebruik te maken van innovatieve maatregelen zoals bijvoorbeeld security scans, gsm-stoorzenders of anti-drone technologie? Zo nee, wanneer kan de inzet van dit soort apparatuur worden verwacht?
Zoals aangegeven in mijn brief van 22 november 2017 wordt onderzocht of andere toegangscontrole-apparatuur (zoals security scanners) contrabande effectiever kan detecteren.2 Ik zal uw Kamer voor de zomer 2018 deze verkenning doen toekomen.
Het sociale mediagebruik van de politie |
|
Monica den Boer (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u de uitzending van de Monitor over «Politie online», uitgezonden op 30 januari 2018?
Ja.
Klopt het dat in sommige gevallen adres- en persoonsgegevens te achterhalen zijn of zijn geweest door de beelden die de politie via sociale media verspreidt? Hoe duidt u dit?
De politie dient bij het gebruik van social media, net als bij andere media, zorgvuldigheid te betrachten en geldende wet- en regelgeving in acht te nemen. Als de politie beelden verspreidt met het doel het publiek voor te lichten over haar werkzaamheden geldt dat zij op grond van de Wet politiegegevens geen gegevens betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon openbaar mag maken, tenzij betrokkene hiervoor toestemming heeft gegeven.
Het is aan de politie om te zorgen dat haar medewerkers zich bewust zijn van de omvang van de privacybescherming van betrokkenen en de eigen geheimhoudingsplicht. Ook is het aan de politie haar medewerkers te instrueren hoe zij social media mogen inzetten.
De onschuldspresumptie houdt onder meer in dat de vaststelling van de schuld van de verdachte is voorbehouden aan de daartoe bevoegde autoriteit in een daartoe bestemde procedure en dat bejegening van een verdachte als schuldige tot aan die vaststelling ontoelaatbaar is. Van belang is derhalve dat in de communicatie van politie duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen mensen die enkel verdacht worden van het plegen van een strafbaar feit en mensen die veroordeeld zijn voor het plegen van een strafbaar feit, zoals gezochte voortvluchtigen.
Hoe duidt u het feit dat in de 5.000 sociale mediaberichten van politieaccounts 38 kentekens zichtbaar waren, 13 keer mensen herkenbaar in beeld waren, 48 keer mensen mogelijk herkenbaar via kleding of stem waren, 8 keer een exact adres is gevonden en 4 keer een bedrijf is achterhaald? Bent u het eens dat hier niet om incidenten gaat, maar stelselmatig onzorgvuldig handelen door de politie? Zo ja, op welke wijze bent u van plan deze onzorgvuldigheid binnen de politie aan te kaarten en op te lossen? Zo nee, waarom niet?
Het gebruik van social media is op dit moment niet weg te denken uit onze maatschappij. Maandelijks verspreidt de politie vele berichten via de media, waaronder social media. Het is van belang dat zij geen onrechtmatige inbreuk maakt op de privacy van burgers, zowel voor de burgers als voor de legitimiteit van het optreden van de politie.
Wanneer een social media-bericht wordt ingezet als opsporingsmethodiek is de Aanwijzing opsporingsberichtgeving van het openbaar Ministerie van toepassing. De Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging geldt als politie social media inzet voor opsporingscommunicatie.
Daarnaast dienen publicaties te voldoen aan de bepalingen van de wet politiegegevens en de wet bescherming persoonsgegevens en, indien van toepassing, genoemde aanwijzingen van het openbaar ministerie. De politie is bezig met nadere instructies voor haar medewerkers, zodat deze beter weten welke eisen worden gesteld aan het verspreiden van social media-berichten, zowel inhoudelijk als procesmatig.
Duiding van de bovengenoemde berichten kan niet in zijn algemeenheid worden gegeven. Deze dient plaats te vinden vanuit het doel waarvoor deze zijn verspreid en de daarbij geldende kaders.
De politie heeft vorig jaar een nieuw proces ingericht en spelregels bepaald voor het openen en beheren van social media-accounts door politieambtenaren. Daarbij monitort de politie het gebruik van de accounts. In dit vastgestelde beleid is toezicht en handhaving gedefinieerd als verantwoordelijkheid voor zowel de projectleider social media, de afdeling communicatie alsmede de lijnchefs van social media gebruikers.
Wat zijn de doelstellingen van het sociale mediagebruik door de politie?
De politie gebruikt social media zowel in het kader van haar taakuitvoering als bij het geven van voorlichting over haar werkzaamheden. De politie wil door de inzet van social media in verbinding zijn met de burger en de samenleving en daarmee haar prestaties, legitimiteit en dienstverlening vergroten. De doelstellingen die politie hanteert bij het geven van voorlichting via social media over de opsporing zijn neergelegd in de Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging van het openbaar ministerie. Het communicatiebeleid is volgens de aanwijzing gericht op het verstrekken van informatie zowel over actuele onderzoeken en strafzaken als over de prioriteiten bij de aanpak van criminaliteit met als doel het vertrouwen in de rechtsstaat te vergroten.
Wat zijn de geldende richtlijnen voor het sociale mediagebruik door de politie? Op welke wijze wordt naleving van deze richtlijnen door de politie gemonitord?
Zie antwoord op vraag 3.
Indien er geen geldende richtlijnen voor sociale mediagebruik door de politie bestaan, bent u voornemens deze alsnog in te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze is het sociale mediagebruik in lijn met de Wet Politiegegevens?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze wordt door de politie zelf opvolging gegeven wanneer persoonlijke gegevens onnodig in beeld worden gebracht via sociale mediaberichten door de politie? Hoe vaak zijn er het afgelopen jaar beelden om deze reden offline gehaald?
In november 2017 is op Politie.nl een formulier gepubliceerd waarmee burgers bezwaar kunnen maken tegen gepubliceerd beeldmateriaal. Er zijn tot op heden dertien van deze verzoeken om gepubliceerd beeldmateriaal te verwijderen ontvangen. In vijf gevallen betrof het een melding die geen relatie had met het onderwerp. Deze zijn via het reguliere politieproces afgewikkeld. De overige acht formulieren over beeldmateriaal op social media zijn in behandeling bij de verantwoordelijke basisteams. Ook de betreffende diensten Communicatie zijn ingelicht zodat een extra toetsing plaatsvindt. In twee gevallen zijn de berichten inmiddels verwijderd, van de overige zes casussen loopt het onderzoek nog. De melders krijgen zowel een ontvangstbevestiging als een besluit op de behandeling van het verzoek.
Het formulier wordt behandeld door het betreffende basisteam en de Dienst Communicatie. Zij toetsen het bezwaar en nemen het besluit over het al dan niet verwijderen van het beeldmateriaal. De melder krijgt bericht van het betreffende basisteam dat verantwoordelijk is voor de communicatie. Het antwoord wordt per e-mail verzonden of op de door de melder aangegeven benaderingswijze.
Mensen kunnen daarnaast altijd schriftelijk (via internet) of mondeling (via 0900–8844) een klacht indien bij de Afdelingen Veiligheid, Integriteit en Klachten van de politie.
Hoe duidt u de kritiek van de Nederlandse Vereniging van Strafrechtadvocaten dat het sociale mediagebruik van de politie in sommige gevallen in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, te weten de onschuldpresumptie?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe duidt u de kritiek van de Nederlandse Vereniging van Strafrechtadvocaten dat met het sociale mediagebruik van de politie in sommige gevallen de geheimhoudingsplicht geschonden wordt?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze worden politiemensen getraind in het zorgvuldig gebruik van sociale media en het voorkomen van het onnodig in beeld brengen van persoons- en adresgegevens van burgers?
Landelijk is het traject digibewust ingezet voor alle politiemedewerkers en tijdens de basisopleiding van nieuwe politie medewerkers is dit opgenomen in het curriculum. Zowel op de politieacademie als op intranet zijn diverse E-learning modules en webinars beschikbaar. Medewerkers kunnen ook extra training krijgen van de projectleider social media. Tevens is een instructie «beeld op social» opgesteld. Deze trainingen en instructies helpen politiemedewerkers bewust te worden van de wetgeving waar ze zich aan moet houden wanneer ze een beeld op social media willen plaatsen. Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 3, 5, 6 en 7 is de politie bezig met nadere instructies voor haar medewerkers.
Wat is de meldings- en/of klachtenprocedure wanneer mensen van mening zijn dat hun privacy door het sociale mediagebruik van de politie onnodig is geschonden? In hoeveel gevallen is opvolging gegeven aan dergelijke meldingen en/of klachten? In hoeveel van deze gevallen is berichtgeving op sociale media door de politie verwijderd?
Zie antwoord vraag 8.
Op welke wijze wordt terugkoppeling gegeven wanneer personen meldingen of klachten indienen met betrekking tot het tonen van hun persoons- of adresgegevens op sociale media door de politie?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u uw uitspraak tijdens het algemeen overleg Politie (personeel) herinneren dat het departement met de politie en het Openbaar Ministerie in gesprek is over privacy van personen in voorlichtingsfilmpjes van de politie? Wat zijn de uitkomsten van deze gesprekken? Bent u bereid de uitkomsten van deze gesprekken aan de Kamer terug te koppelen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Deze gesprekken lopen nog. De politie stelt een nieuwe instructie sociale media op. Daarin wordt opgenomen dat geen tot personen herleidbare gegevens geplaatst kunnen worden voor zover die afkomstig zijn uit de politiesystemen. In andere gevallen zal expliciet toestemming gevraagd worden middels een formulier. De instructie wordt naar verwachting in april formeel vastgesteld.
Het bericht dat FNV nu snel extra geld eist voor veiligheid cipiers |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat vindt u van de eis van de FNV voor snel meer geld voor de veiligheid van cipiers?1
Er zijn geen financiële belemmeringen voor het aannemen van de benodigde inrichtingsbeveiligers en penitentiair inrichtingswerkers. Zoals ik uw Kamer eerder heb bericht bij brieven van 29 mei en 11 oktober 2017 over de capaciteitsmaatregelen en op 12 september 2017 in antwoord op mondelinge vragen naar aanleiding van de brieven van de Centrale Ondernemingsraad DJI (COR DJI), is DJI een wervingscampagne gestart voor nieuw executief personeel.2 3 In aanvulling hierop wordt ook geworven om de extra uitstroom van executief DJI-personeel te compenseren. De werving heeft een zeer hoge prioriteit voor DJI. Extra capaciteit is vrijgemaakt om dit proces te bespoedigen.
Inmiddels zijn 757 executieve personeelsleden aangenomen.
Kunt u zich voorstellen dat cipiers in de gevangenis zich mede zo onveilig voelen door de huidige onderbezetting, zoals ook werd aangegeven in een eerder bericht van de Telegraaf waarin bericht werd over een ernstig incident in de gevangenis in Alphen aan den Rijn?2 Wat gaat u doen om het onveilige gevoel dat bij het gevangenispersoneel leeft zo snel mogelijk weg te nemen?
Zoals ik uw Kamer heb bericht in mijn beleidsreactie op het rapport «Uit balans» van de Inspectie Justitie en Veiligheid, herken ik de signalen van DJI-medewerkers die zich zorgen maken over de ontwikkelingen bij het gevangeniswezen. De veiligheid staat bij DJI voorop. Zoals ik bij het antwoord op vraag 1 heb aangegeven is DJI een wervingscampagne gestart voor nieuw personeel. In de hierboven genoemde brieven heb ik uw Kamer geïnformeerd over welke maatregelen DJI heeft genomen om de veiligheid in de penitentiaire inrichtingen te kunnen blijven garanderen. Juist door de leegstand in sommige penitentiaire inrichtingen te concentreren en gedetineerden over te plaatsen naar inrichtingen waar wel voldoende gekwalificeerd personeel aanwezig is, kon verlichting van de werkdruk worden gerealiseerd en de veiligheid van het personeel en de gedetineerden worden gewaarborgd.5
Op 11 september 2017 heb ik uw Kamer bericht dat de problematiek rond de werkdruk en de veiligheid binnen DJI onderwerp van gesprek is tussen de hoofddirecteur van DJI en de COR DJI.6 Een aandachtspunt hierbij is dat de problematiek rond werkdruk en veiligheid lokaal verschilt en dat er per vestiging van DJI moet worden bezien welke maatregelen moeten worden getroffen. In dit kader heeft inmiddels een gezamenlijke bijeenkomst van vestigingsdirecteuren, OR-leden en een afvaardiging van de COR DJI plaatsgevonden.
Hoe ver zijn de gesprekken over het DJI-convenant 2018–2021 gevorderd? Is er snel zicht op concrete uitvoering van de maatregelen die genoemd zijn in het convenant? Zo nee, waar ligt dit dan aan?
Over de uitwerking van het convenant overleggen de convenantspartijen. Tot en met april 2018 heeft 5 keer overleg plaatsgevonden. Het overleg van mei 2018 is door de vakbonden stilgelegd in verband met de onderhandelingen over de cao voor rijksambtenaren. Het overleg wordt op 5 juli aanstaande weer voortgezet.
Zoals ik uw Kamer eerder heb gemeld bij brieven van 28 november 2017 en 30 mei 2018 is voor de uitvoering van het convenant voor vier jaren een bedrag van € 100 miljoen in totaal vrijgemaakt om extra investeringen te kunnen doen die op korte termijn nodig zijn om de werkdruk te verlichten, voor invulling van het programma Vakmanschap en ten behoeve van het vergroten van de veiligheid. Een deel van de in het convenant genoemde maatregelen wordt al uitgevoerd: de werving gaat onverminderd door en de opleidingen in het kader van het genoemde vakmanschap zijn in volle gang. In mijn beleidsreactie op het inspectierapport «Uit Balans» heb ik u bericht dat de toename in PAS- en ouderschapsverlof financieel wordt gecompenseerd voor de PI’s.
Herkent u het signaal van de woordvoerder van FNV die aangeeft dat er onderlinge spanningen zijn tussen het gevangenispersoneel doordat teams vaak uit vast én tijdelijk personeel bestaan en de teams dus niet op elkaar kunnen bouwen? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Ik herken het signaal. De inzet van tijdelijk personeel is nodig om de personeelsbezetting op orde te houden en de veiligheid te kunnen blijven waarborgen. Veel van het tijdelijke personeel wordt langere tijd ingezet. Door de instroom van nieuw executief personeel neemt de inzet van tijdelijk personeel geleidelijk af.
Klopt het dat er soms meer tijdelijke dan vaste medewerkers aanwezig zijn in de gevangenissen? Zo ja, vindt u dit wenselijk?
Nee, dit is niet wenselijk. Het beleid van DJI is dat er in verhouding meer vaste dan tijdelijke medewerkers zijn. Ik heb geen signalen ontvangen dat deze verhouding anders is.
Wanneer gaan de medewerkers in de gevangenissen ook echt iets merken van de, onder andere in het convenant, beloofde verbeteringen?
De werving heeft de hoogste prioriteit bij DJI. Naar aanleiding van de werving zijn tot op heden 757 nieuwe medewerkers aangenomen. Zoals ik u in mijn beleidsreactie op het inspectierapport «Uit Balans» heb bericht, wordt de wervingscampagne voortgezet, wordt de toename in PAS- en ouderschapsverlof financieel gecompenseerd voor de PI’s.
De berichten 'Rechercheur Den Haag lekte anderhalf jaar naar criminelen' 1) en 'Foute agenten te vaak doodgezwegen' |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u de berichten «Rechercheur Den Haag lekte anderhalf jaar naar criminelen» en «Foute agenten te vaak doodgezwegen»?1 2
Ja.
Deelt u de zorg dat er een patroon van lekken bij de politie-eenheid Den Haag lijkt te zijn, aangezien dit al het vierde lek in een jaar tijd is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen worden genomen om dit patroon van lekken een halt toe te roepen?
In Den Haag zijn het afgelopen jaar een aantal medewerkers aangehouden voor het mogelijk lekken van informatie. In 2016 is één verdachte aangehouden voor het lekken van informatie, in 2017 waren dit drie verdachten. De incidenten in de eenheid Den Haag staan los van elkaar. Op basis van de beschikbare gegevens kan niet gezegd worden dat sprake is van een patroon.
Op basis van de onderzoeken over de periode 2017 – aangaande de gedragingen die te herleiden zijn naar het lekken van informatie naar criminelen en andere(n) – is er geen sprake dat de eenheid Den Haag afwijkt van eenheden met een soortgelijke grootte. Een overzicht van de afdoeningen van gedragingen uit deze onderzoeken is nog niet voorhanden.
Integriteit heeft hoge prioriteit binnen de politieorganisatie, zo ook in de eenheid Den Haag. Zodra er vermoedens zijn dat een politieambtenaar plichtsverzuim heeft gepleegd, wordt dit onderzocht. De kans op plichtsverzuim probeert de politie door middel van preventieve en repressieve maatregelen, zoals ik ook in mijn brief – naar aanleiding van het verzoek van het lid Van Dam – van 9 maart 2018 heb beschreven, te verkleinen. Incidenten kunnen echter nooit helemaal worden voorkomen.
Is het waar dat het aantal integriteitsschandalen in Den Haag niet afwijkt van het landelijk gemiddelde? Zo ja, welke maatregelen worden genomen om dit landelijk gemiddelde terug te dringen naar een minder hoog niveau?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een overzicht geven van de hoeveelheid lekken binnen de landelijke politie in de afgelopen drie jaar, uitgesplitst naar regio en jaar?
Op dit moment kan geen overzicht van afdoeningen van gedragingen uit onderzoeken worden gegeven van de afgelopen drie jaar waarbij is geconstateerd dat sprake is van het lekken van informatie (naar criminelen ofwel naar vrienden, familie, pers, etcetera). Het jaarverslag 2017 waarin wordt gerapporteerd over het aantal onderzoeken is thans nog niet beschikbaar. Deze wordt te zijner tijd aan uw Kamer toegezonden.
Deelt u de opinie van politiewetenschapper Jaap Timmer en voorzitter Jan Struijs van de Nederlandse Politiebond dat binnen het landelijke politiecorps een taboe bestaat op het bespreken van corrupte agenten en dat het van belang is dat in de opleiding en op de werkvloer hier veel meer aandacht voor komt? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Binnen de politie is veel aandacht voor zowel het stimuleren van het goede gesprek over integriteit als het elkaar durven aanspreken en melden van misstanden. Hier moet ook continue aandacht voor zijn. Ik zou dan ook niet spreken van taboe. Ik heb uw Kamer in de Voortgangsbrief politie aangegeven dat de politie hard werkt aan een cultuurverbetering waarbij onder meer integriteit, leiderschap, een inclusieve werksfeer en elkaar aanspreken belangrijke pijlers zijn.3 De ontwikkelingen zien op het creëren van een veilig klimaat, het voeren van de dialoog en het geven van professionele ruimte. Het bewerkstelligen van een dergelijke cultuurverandering vergt tijd, maar met deze ontwikkelingen wordt het voeren van de dialoog over integriteit bevorderd.
Kunt u de antwoorden op deze vragen voor het algemeen overleg Politie (organisatie) op 15 maart 2018 toesturen?
Ja.
Locatiebepalingen bij 112 meldingen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Is het waar dat Apple heeft aangekondigd Advanced Mobile Location (AML) te gaan toestaan? Zo ja, wat betekent dit in de besluitvorming van locatiebepaling bij 112-meldingen?
Ja, Apple heeft op 24 januari jl. aangekondigd dat dit voorjaar bij de nieuwe softwareversie iOS 11.3 AML ondersteund wordt. 1 Dit maakt het mogelijk dat de noodhulpdiensten na de implementatie van de AML oplossing in bijna alle gevallen kunnen beschikken over de meest nauwkeurige locatie-informatie. Met het beschikbaar stellen van AML door Apple wordt het bereik aanzienlijk vergroot (van 50% naar meer dan 95% van de noodoproepen). Dit sterkt mij in mijn voornemen om te starten met de implementatie van AML, bij voorkeur nog dit jaar. Met de Staatssecretaris van Economisch Zaken en Klimaat zal ik bezien in hoeverre ook aanpassing van de regelgeving voor de locatiebepaling bij 112-oproepen aan de orde is voor Mobiele Netwerk Operators (MNO’s), op basis van het nieuwe Europese regelgevende kader voor elektronische communicatie.2 Verwachting is dat de lopende onderhandelingen over deze regelgeving tussen de Raad en het Europees parlement in juni zijn afgerond.
Gelden de belemmeringen waardoor AML-locatiebepaling in 112-meldingen in Nederland nog niet is geregeld, ook in de dertien omliggende landen waar wel sprake is van deze locatiebepaling op basis van Android Emergency Location Service (ELS)? Zo ja, waarom is daar dan toch die locatiebepaling ingevoerd? Zo nee, waarom gelden die belemmeringen daar niet?
De politie heeft geen informatie over de wijze waarop omliggende landen de noodzakelijke randvoorwaarden hebben ingevuld voor de invoering van locatiebepaling op basis van ELS. Voor alle landen geldt uiteraard dat AML op dit moment slechts beschikbaar is voor telefoons op basis van Android software, en ieder land maakt hierin zijn eigen afweging. In Nederland is ervoor gekozen om zorgvuldig te onderzoeken wat de randvoorwaarden zijn waaronder AML kan worden ingevoerd. Dit is uitgewerkt in het reeds aan uw Kamer toegezonden TNO-rapport.4
De randvoorwaarden die de politie moet realiseren betreffen aanpassingen in de 1-1-2 infrastructuur en in de regionale meldkamers. Eén van deze randvoorwaarden wordt voor de zomer van 2018 gerealiseerd met de vernieuwing van de technische infrastructuur van 1-1-2. Als deze vernieuwing succesvol is verlopen kan gestart worden met de implementatie van AML. Om AML in 2018 succesvol te kunnen implementeren is de medewerking van de MNO’s randvoorwaardelijk. De politie heeft in 2017 met de MNO’s eerste verkennende gesprekken gevoerd over AML en binnenkort wordt nader overleg gevoerd met de MNO’s over de randvoorwaarden en tijdslijnen voor implementatie van AML in hun systemen.
De planning, organisatie en inhoudelijke vraagstukken van het project waarbinnen subsidie kon worden aangevraagd, sloot echter niet aan op de behoefte van Nederland. Het ontbreken van een subsidieaanvraag heeft in die zin geen relatie met de voorgenomen invoering van AML in Nederland in 2018.
Hoe komt het dat u aangeeft goede contacten te hebben met de European Emergency Number Association (EENA), terwijl de EENA kritiek heeft op het feit dat locatiebepalingen in Nederland nog niet sluitend is geregeld? Welke contacten zijn er in het verleden met de EENA geweest?
EENA is een NGO in Brussel die de belangen van het alarmnummer 1-1-2 in Europa onder de aandacht brengt en vele activiteiten ontplooit om de belanghebbende organisaties met elkaar in contact te brengen en nieuwe ontwikkelingen te initiëren. Ik onderschrijf deze doelstelling en vanuit de politie wordt actief en veelvuldig meegewerkt aan deze doelstellingen. In 2016 heeft over de invoering van AML een eerste informatiesessie plaatsgevonden waar ook de EENA vertegenwoordigd was. Hierover is hierna regelmatig gecommuniceerd met de medewerkers van EENA zoals in de maandelijkse door EENA georganiseerde internationale (tele)conferences, waarin ontwikkelingen worden gedeeld.
Welke rol spelen privacyoverwegingen bij de implementatie van locatiebepaling in 112? Gaat u een Data Protection Impact Assessment laten uitvoeren?
Verwerking van persoonsgegevens zal, ook na de invoering van AML, dienen te geschieden in lijn met de wet- en regelgeving omtrent bescherming van persoonsgegevens. De politie zal een Data Protection Impact Assessment uitvoeren.
Wanneer heeft Nederland wel een sluitend systeem van nauwkeurige locatiebepaling van 112-meldingen? Wat moet daar nog voor gebeuren en wat is uw rol daarbij?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft Nederland zich niet voor subsidie aangemeld bij het EENA?1 Mag hieruit de conclusie worden getrokken dat een sluitend systeem voor locatiebepaling nog in 2018 niet voor de hand ligt?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht 'Politie: wij hebben allochtonen nodig' |
|
Machiel de Graaf (PVV), Lilian Helder (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u het bericht «Politie: wij hebben allochtonen nodig»?1 Klopt de inhoud?
Ja. Een divers korps is van belang om aansluiting en verbinding te hebben met alle groepen in de samenleving. In de brief van 13 juni 2017 heeft mijn ambtsvoorganger het diversiteitsbeleid van de politie toegelicht.2
Deelt u de mening dat de beste man of vrouw geselecteerd dient te worden en dat positieve discriminatie hierbij niet helpt? Zo nee, waarom niet?
Bij de politie is er een operationele noodzaak om te sturen op divers samengestelde teams waarin alle competenties aanwezig zijn. Daarbij geldt diversiteit in brede zin: verscheidenheid op het gebied van sekse, etniciteit, leeftijd, opleiding, geaardheid, et cetera. Diversiteit heeft ook voordelen, divers samengestelde teams vormen namelijk een bron van creativiteit en innovatie, hebben een groter leer- en aanpassingsvermogen en helpen tunnelvisie te voorkomen. Daarmee kunnen specifieke veiligheidsproblemen in de wijk effectief worden aangepakt en kan verbinding worden gevonden met de verschillende gemeenschappen. In 2015 heeft uw Kamer met een motie gevraagd om de korpschef een inspanningsverplichting op te leggen om de diversiteit in het korps te vergroten.
Om als werkgever bij de diverse groepen in beeld te komen, voert de politie gerichte mediacampagnes en worden diverse netwerken ingezet. Elke eenheid heeft een of meerdere recruiters die zich specifiek inzetten om divers talent te interesseren voor een baan bij de politie. Deze recruiters geven onder meer voorlichting op scholen, studentenverenigingen, lokale banenbeurzen en, zoals in het aangehaalde mediabericht, een gebedshuis. Op die manier sluit de werving aan bij wijkactiviteiten die georganiseerd worden door de wijkagenten en/of jeugdagenten. Daarnaast richt de politie zich op mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt of met een arbeidsbeperking. Zo is er bijvoorbeeld een project voor mensen met autisme. Ook wordt samenwerking gezocht met gemeenten en de uitkeringsinstantie UWV.
Voorop staat dat aan de selectiecriteria en kwaliteit van de politie niet getornd wordt. Voor iedereen, ongeacht zijn of haar achtergrond, gelden dezelfde eisen. Indien iemand niet door de selectieprocedure komt, is er de kans om nogmaals te solliciteren. Het trainingsprogramma Blauw Talent dat door de politie wordt ingezet voor kandidaten die de eerste selectie dag net niet gehaald hebben, richt zich met name op divers talent maar staat ook open voor Nederlanders zonder migratieachtergrond met talent voor de politie. Een selecte groep kandidaten wordt bijgespijkerd (o.a. op sport, taal en gesprekstechnieken) om de kans te vergroten bij de volgende sollicitatie. Het programma wordt in 2018, conform de aan u gedane toezegging, geëvalueerd.
Waarom krijgen allochtonen extra ondersteuning, ofwel waarom krijgen zij meer kansen dan autochtone sollicitanten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe rijmt u dit discriminerende streven naar meer allochtonen met de uitkomsten van het rapport «Georganiseerde criminaliteit en integriteit van rechtshandhavingsorganisaties», waaruit blijkt dat functionarissen met een migratieachtergrond naar verhouding oververtegenwoordigd zijn bij integriteitsschendingen?2
In de beleidsreactie bij het rapport «Georganiseerde criminaliteit en integriteit van rechtshandhavingsorganisaties», heeft mijn voorganger aan uw Kamer meegedeeld welke maatregelen naar aanleiding van het rapport zijn genomen door de politie.
Het WODC onderzoek bevestigt een beeld wat in eerdere studies al naar voren is gekomen. Hoewel het in absolute getallen om een beperkt aantal opsporingsambtenaren gaat, heeft de politie de kwetsbaarheden zoals genoemd in het WODC rapport als aandachtspunt gesignaleerd en hier maatregelen op genomen. Zo wordt hier bij de werving en selectie meer aandacht aan besteed en wordt gedurende de politieopleiding en trainingen het risico van een dubbele loyaliteit en het dilemma van een hoge druk van de omgeving in combinatie met cultuuraspecten meegenomen.
Deelt u de mening dat derhalve een dubbele nationaliteit van politieagenten ongewenst is? Zo nee, waarom niet?
Nee, mensen met een dubbele nationaliteit kunnen van grote waarde zijn voor de organisatie, bijvoorbeeld door het spreken van een taal of beschikken over een netwerk binnen bepaalde groepen in de samenleving. Dit geldt ook voor mensen zonder dubbele nationaliteit. Divers samengestelde teams dragen in onze snel veranderende samenleving bij aan een inclusieve werkcultuur, verkleinen de kans op uitsluiting.
Hoe verenigt u de tweedeling en ongelijkheid die de islam kenmerkt (bijvoorbeeld tussen moslims en ongelovigen, tussen man en vrouw) met de gelijkwaardigheid die bij de Nederlandse politie de norm is?
Gelijkwaardigheid is de norm. Zonder onderscheid te maken wordt van alle politiemedewerkers verwacht dat zij zich houden aan rechtstatelijke waarden zoals het gelijkheidsbeginsel en neutraliteit.
Sinds wanneer wordt er bij de politie tijd vrijgemaakt om te knielen richting Mekka? Bent u bereid deze vorm van islamisering, ondermijnend voor het gezag van de politie, subiet te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen beleid op dit specifieke punt. Algemeen uitgangspunt is dat de politie neutraal moet zijn en dat er geen sprake kan zijn van het in diensttijd belijden van geloof. Er zijn wel voorzieningen in de vorm van stilteruimtes, welke door een ieder in eigen tijd, in de regel tijdens de reguliere pauzes, kunnen worden gebruikt.
Bent u bereid te stoppen met positieve discriminatie en werving van agenten in nota bene moskeeën? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat ook in Nederland gebouwen staan die, net als de afgebrande Grenfell-toren in Londen, zijn bekleed met brandonveilige gevelpanelen |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Weet u op welke schaal in Nederland brandonveilige gevelpanelen zijn toegepast, op zowel hoge als op lage gebouwen? Wat is uw reactie op het nieuws dat deze brandgevaarlijke gevelplaten door heel Nederland zijn gebruikt en «niemand lijkt te weten op welke schaal»?1
Als antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen 3, 4 en 5 van het lid Ronnes (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1125).
Is het waar dat het type paneel dat is gebruikt op de Grenfell-toren in Londen ook (veelvuldig) is en wordt gebruikt in Nederland? In hoeverre beoordeelt u deze panelen, met veel kunststof aan de binnenkant, als zeer gevaarlijk? Zijn er andere panelen die in Nederland worden gebruikt, die u als gevaarlijk beoordeelt? Is het naar uw mening noodzakelijk om deze en/of andere gevelplaten te verbieden?
In de Grenfell-toren, een woongebouw, waren aluminium composietplaten (ACM-platen) toegepast met een polyethyleen vulling. ACM-platen zijn ook in Nederlandse gebouwen toegepast, maar wel hoofdzakelijk in utiliteitsgebouwen zoals kantoren en industriegebouwen. De toepassing van ACM-platen in woongebouwen zoals de Grenfell-toren is in Nederland niet gebruikelijk.
Het Bouwbesluit 2012 stelt eisen aan de brandveiligheid van gevels van gebouwen. De zwaarte van deze eisen is onder andere afhankelijk van de hoogte van een gebouw2. De eisen gelden verder voor de volledige gevelconstructie inclusief de daarin toegepaste gevelplaten. Gevelconstructies met ACM-platen kunnen in principe voldoen aan het Bouwbesluit 2012, maar dit is afhankelijk van de voor een gebouw geldende eisen en de precieze uitvoering en samenstelling van de gevel. Dit geldt ook voor andere typen gevelplaat die in Nederland worden toegepast. Het verbieden van bepaalde gevelplaten is daarom niet noodzakelijk.
In hoeverre is de uitspraak van brandveiligheidsadviseur Peter van der Leur van adviesbureau DGMR juist dat door slechte controle onduidelijk is op welke schaal de nog gevaarlijkere platen voorkomen? Hoe wordt er in Nederland gecontroleerd, op welke schaal en door wie?
Deze uitspraak van de heer Van der Leur in het bericht in Trouw heeft betrekking op de controle tijdens de bouw door het gemeentelijke bouw- en woningtoezicht. Hij merkt daarbij op dat gemeenten tijdens de bouw steekproefsgewijs controleren of de bouwmaterialen overeenkomen met wat in de aangevraagde vergunning werd aangekondigd, maar dat zij niet alles kunnen langs lopen, want dat zou veel te veel werk zijn. Ik kan mij vinden in deze uitspraak. Ik wil in dit kader overigens niet spreken van een slechte controle door gemeenten. Gemeenten hebben beleidsvrijheid hoe vaak zij controles uitvoeren op de bouwplaats en welke aspecten zij daarbij controleren. Een volledig dekkende controle door gemeenten kan niet worden verwacht en zou voorbij gaan aan het feit dat bouwende partijen primair zelf verantwoordelijk zijn voor de bouwkwaliteit en moeten borgen dat materialen worden toegepast in overeenstemming met de verleende vergunning. Hoewel het in Nederland kan voorkomen dat er gebouwd wordt in afwijking van de vergunning, heb ik geen aanwijzingen dat dit op grote schaal is gebeurd als gaat om de brandveiligheid van gevels. Ook de nu bekende gevallen van bestaande gebouwen zijn beperkt (zie ook het antwoord op mijn antwoorden op vragen 4 en 5 het lid Ronnes (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1125).
Wat heeft het door voormalig Minister Blok aangekondigde «aan de praktijk van het toezicht wordt nu gewerkt» en «er wordt een verbeterslag gemaakt» concreet opgeleverd om de controles aan te scherpen?2 Acht u deze verbeterslag voldoende, gezien de recente opmerkingen van specialisten over de gebrekkige controle? In hoeverre is de situatie verbeterd nadat voormalig Minister Blok stelde dat op teveel plaatsen bouwers vertelden dat de gemeente nooit kwam kijken en dat er in die zin een papieren werkelijkheid was ontstaan? Deelt u de mening dat de recente berichtgeving een bevestiging is van de eerdere conclusie van de heer Van Vollenhoven van de Onderzoeksraad voor Veiligheid dat de overheid teveel uit handen geeft?
In uw vraag refereert u aan de mondelinge beantwoording van vragen van het lid Van Eijs door de voormalig Minister van Veiligheid en Justitie op 20 juni 2017. De door uw geciteerde uitspraken hadden betrekking op het Wetsvoorstel kwaliteitsborging voor het bouwen die thans ter behandeling in de Eerste Kamer ligt. De uitspraken van de Minister hadden dus geen betrekking op het verbeteren van het huidige gemeentelijk toezicht op de uitvoering van de bouw. Ik deel ook niet de mening dat de recente berichtgeving een bevestiging is van de genoemde conclusie dat de overheid teveel uit handen geeft. De bestaande gebouwen waarvan de gevels nu niet brandveilig genoeg blijken te zijn, zijn gebouwd onder de huidige regelgeving waarbij het toezicht op de bouw bij gemeenten ligt. Het wetsvoorstel Kwaliteitsborging voor het bouwen beoogt het toezicht op de bouw te verbeteren met een onafhankelijke private kwaliteitsborger die bij gereedkomen van het gebouw moet verklaren dat voldaan wordt aan de bouwvoorschriften. Deze kwaliteitsborger zal onderworpen zijn aan toezicht door een landelijke publiekrechtelijke toezichthouder.
Heeft u naar aanleiding van het Engelse onderzoeksrapport naar de Grenfell-brand bekeken of in Nederland aanvullende maatregelen nodig zijn? Wat was daarbij uw conclusie?3
Het Engelse onderzoeksrapport naar de Grenfell brand is nog niet beschikbaar.
Is het naar uw mening nodig om het Bouwbesluit (2012) nog aan te passen, mede gezien het feit dat u aangaf dat brandveiligheidseisen wel worden gesteld aan constructieonderdelen of scheidingsconstructies, maar niet aan de afzonderlijke materialen die hier deel van uit maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dit is naar mijn mening nu niet nodig. Met de eisen die het Bouwbesluit 2012 stelt aan constructieonderdelen of scheidingsconstructies wordt de brandveiligheid voldoende geregeld. Ik wacht het onderzoek van Grenfell-toren af en zal daarna bezien welke maatregelen nodig zijn in Nederland.
In hoeverre klopt de uitspraak van brandveiligheidsadviseur Peter van der Leur van adviesbureau DGMR dat gemeenten slechts steekproefsgewijs tijdens de bouw controleren of de bouwmaterialen overeenkomen met wat in de aangevraagde vergunning werd aangekondigd en dat gemeenten niet alles kunnen langslopen, omdat veel te veel werk zou zijn en de gevel voor gemeentes niet direct als cruciaal geldt?
Als antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
Is het waar dat uw ministerie verkoopcijfers heeft gevraagd of opgeëist van de leveranciers van panelen en «dat de Minister dat toen niet is gelukt», waarbij «onduidelijk is of de bedrijfssector de cijfers niet had, of niet wilde geven» zoals de directeur van Vereniging Woning- en Bouwtoezicht stelt? Zo ja, op welke wijze bent u van plan deze cijfers alsnog te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Als antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoorden op de vraag 6 van het lid Ronnes (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1125).
Deelt u de zorg dat een aannemer de goedkopere en gevaarlijkere platen gewoon kan bestellen en daarmee, tegen de regels in, een hoog gebouw kan bekleden? In hoeverre schieten naar uw mening wetten, regels en controle hier tekort? Bent u voornemens wetten, regels en controle aan te scherpen?
Het huidige gemeentelijke toezicht geeft nu al de mogelijkheid voor de gemeenten om te voorkomen dat in afwijking van een omgevingsvergunning wordt gebouwd. Overigens is een aannemer primair zelf verantwoordelijk dat hij (veilige) platen toepast en bouwt volgens de vergunning. Desondanks kan het voorkomen dat er in strijd met de vergunning wordt gebouwd. Door mijn ambtsvoorgangers is mede daarom ingezet op de verbetering van de borging van de bouwkwaliteit, waaronder de brandveiligheid. Dit heeft geresulteerd in het wetsvoorstel Kwaliteitsborging voor het bouwen5 dat uitgaat van een beoordeling van het gerede bouwwerk in plaats van alleen een beoordeling van het ontworpen bouwwerk. Een onafhankelijke kwaliteitsborger moet deze beoordeling uitvoeren en verklaren dat het gerede gebouw voldoet aan de bouwvoorschriften (Bouwbesluit 2012).
Zijn er naar aanleiding van de recente storm in Nederland meldingen gedaan over gevelplaten die onvoldoende zijn geborgd en bij harde wind (storm) uit hun ophanging zijn gekomen? Zo ja, hoe vaak is dat gebeurd? Is het volgens u nodig extra maatregelen te nemen om dit in de toekomst, waar mogelijk, te voorkomen?
Er zijn aan mij geen meldingen gedaan over incidenten met gevelplaten bij de recente storm. Ik heb naar aanleiding van uw vraag ook navraag gedaan bij de Vereniging Bouw- en woningtoezicht Nederland (VBWTN) en die geeft aan drie verschillende incidenten met gevelplaten te kennen. Gezien de sterkte van de storm viel dit aantal incidenten mee. Er is geen aanleiding om extra maatregelen te nemen.
Gebouwen met brandgevaarlijke gevelpanelen in Nederland |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Door heel Nederland staan gebouwen met brandgevaarlijke gevelpanelen»?1
Ja.
Wat is uw appreciatie van deze kwestie? Wat is de rol van de overheid in het tegengaan van dit probleem?
Gebouwen moeten voldoende brandveilig zijn. Het is primair de verantwoordelijkheid van bouwende partijen om gebouwen te realiseren die voldoen aan het Bouwbesluit 2012. Voor bestaande gebouwen ligt het voldoen aan het Bouwbesluit 2012 bij de gebouweigenaar. Gemeenten hebben een toezicht- en handhavingstaak. Het interbestuurlijke toezicht op gemeenten ligt bij de provincies. Omdat er sprake is van een landelijke problematiek, ligt er ook een rol voor mij als stelselverantwoordelijke voor de bouwregelgeving. Ik wacht het formele Engelse onderzoek naar de Grenfell-toren brand af en bezie daarna of maatregelen nodig zijn. Zie verder onder andere mijn antwoord op de vraag 2 van het lid Ronnes (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1126).
Kunt u op basis van het artikel aangeven hoe taken en verantwoordelijkheden ten aanzien van de borging van de kwaliteit van bouwwerken is geregeld? Wat is het effect van de Wet Kwaliteitsborging voor het bouwen op deze problemen?
Voor het antwoord van deze vraag verwijs ik naar het antwoord op de vragen 4, 5 en 6 van het lid Van Eijs (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1128).
Kunt u aangeven of er in de situatie van dit artikel een volledig gebouwendossier bij de gemeente ligt? In hoeverre ligt de oorzaak van deze bouwfouten bij gebrekkig gemeentelijk toezicht? En in hoeverre adresseert de Wet Kwaliteitsborging voor het bouwen dit toezicht?
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen zullen gegevens en bescheiden moeten worden overlegd aan de gemeente waaruit blijkt dat voldaan wordt aan het Bouwbesluit 2012. De gedetailleerdheid waarmee informatie over de brandveiligheid van de gevel wordt overlegd aan de gemeente kan per gebouw verschillen. Ook kan lopende de bouw aanvullende informatie beschikbaar komen en naar de gemeente worden gestuurd. Bij de onderhavige problematiek zal veelal sprake zijn dat afwijkend van de vergunning is gebouwd en zal informatie over wat daadwerkelijk is gebouwd niet bij de gemeente aanwezig zijn.
Met het wetsvoorstel Kwaliteitsborging voor het bouwen komt hier verbetering in. Enerzijds zal een onafhankelijke kwaliteitsborger beoordelen of het gerede bouwwerk voldoet aan het Bouwbesluit. Anderzijds zal sprake zijn van betere vastlegging van hetgeen daadwerkelijk is gebouwd in as-built documenten en de overdracht hiervan aan gemeenten in een overdrachtsdossier.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om het toezicht in de bouwsector professioneel, effectief en efficiënt te regelen om de veiligheid van de bewoners en gebruikers te verbeteren? Deelt u de mening dat de Wet Kwaliteitsborging voor het bouwen dit zou regelen? Wat is de stand van zaken rondom deze wet? Wanneer kan de Kamer de volgende stap inzake deze wet verwachten?
Ja, zie mijn antwoord op vraag 4. Voor de stand van zaken van het wetsvoorstel verwijs ik naar mijn separaat aan de Tweede Kamer te verzenden brief over de stand van zaken van het wetsvoorstel Kwaliteitsborging voor het bouwen.
Kunt u de antwoorden op deze vragen voor het algemeen overleg Bouwregelgeving en energiebesparing op 14 februari 2018 naar de Kamer sturen?
Ja.
Gebouwen met brandgevaarlijke panelen |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Door heel Nederland staan gebouwen met brandgevaarlijke gevelpanelen»?1
Ja.
Is de beantwoording van de Kamervragen over de brandveiligheid van Nederlandse gebouwen nog actueel?2 Zo nee, op welke antwoorden kunt u een actuele stand van zaken schetsen?
Ja.
Klopt de informatie dat de gevelpanelen die de brand in de Londense Grenfell-toren vorig jaar juni zo snel om zich heen liet grijpen, ook bij Nederlandse gebouwen zijn toegepast?
In de Grenfell-toren, een woongebouw, waren aluminium composietplaten (ACM-platen) toegepast met een polyethyleen vulling. ACM-platen zijn ook in Nederlandse gebouwen toegepast, maar wel hoofdzakelijk in utiliteitsgebouwen zoals kantoren en industriegebouwen. Gevelconstructies met ACM-platen kunnen in principe ook voldoen aan het Bouwbesluit 2012. Dit is afhankelijk van de precieze uitvoering en samenstelling van de gevelconstructie en de voor een gebouw geldende brandveiligheidsvoorschriften. De toepassing van ACM-platen in woongebouwen zoals de Grenfell-toren is in Nederland niet gebruikelijk. Als in Nederland gebouwen staan met gevels die niet voldoen aan het Bouwbesluit 2012, dan zal dit door de gebouweigenaar moeten worden hersteld.
Is het waar dat inmiddels meerdere Nederlandse gebouwen zijn aangeduid als gebouwen die niet aan de eisen voldoen en daarmee in principe niet veilig zijn? Zo ja, kunt u openbaar maken om welke gebouwen het gaat, dan wel de betrokken gemeenten verzoeken dat te doen? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van de berichtgeving in Trouw heb ik navraag laten doen bij de heer Van der Leur van DGMR. Hieruit is naar voren gekomen dat hij – in opdracht van gebouweigenaren – betrokken is bij circa vijf bestaande gebouwen waarbij de gevelconstructie niet of niet volledig voldoet aan het Bouwbesluit 2012. Op basis van de thans beschikbare informatie kan worden geconcludeerd dat het gebouwen betreft met veelal andere typen gevelplaten dan de ACM-gevelplaten die waren toegepast bij de Grenfell-toren. Verder ging het in geen enkel geval om een woongebouw met ACM-gevelplaten. De betrokken gebouweigenaren hebben uit eigener beweging onderzoek laten doen naar de brandveiligheid van hun gebouwen. Dit vind ik een goede zaak omdat gebouweigenaren zelf verantwoordelijk zijn voor de veiligheid van de gebouwen. Het is aan de gebouweigenaren om te communiceren over de onderzoeken die zij aan hun gebouwen laten plaatsvinden en daarover indien nodig contact op te nemen met het gemeentelijke bouw- en woningtoezicht. Sommige gebouweigenaren hebben inmiddels besloten om dat te doen. Zo heeft de Hogeschool Rotterdam besloten om een gebouw te sluiten en daarover de media en de gemeente te berichten. Het gemeentelijk bevoegd gezag bepaalt zelf of het opportuun is om extern te communiceren over de signalen die zij heeft ontvangen of zelf heeft opgemerkt. Of zij dit doen, is een lokale beslissing en onder meer afhankelijk van de urgentie om het publiek te informeren. Ik heb daarin geen rol.
Bestaat de kans dat er buiten de reeds ontdekte gebouwen met een te hoog risico op brandgevaar nog (veel) andere gebouwen zijn met een vergelijkbaar risico? Kunt u exact aangeven welke gebouwen het betreft? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om, indien gemeenten verantwoordelijk zijn, die gemeenten aan te speken op hun verantwoordelijkheid?
Uit het antwoord op vraag 4 volgt dat er op dit moment slechts een beperkt aantal gebouwen is waarvan gebleken is dat de gevel niet voldoet. Het is mogelijk dat er nog meer gebouwen in Nederland zijn waarvan de gevel niet of niet volledig voldoet aan de bouwregelgeving. Gevelplaten worden vooral toegepast in de utiliteitsbouw. In woongebouwen wordt meestal gewerkt met metselwerk.
De brandveiligheid van een gebouw hangt echter af van meer aspecten dan alleen de gevel. Ik verwijs hierbij naar wat de lector brandpreventie, de heer Hagen, zegt in het bericht in Trouw. Bij alleen een onveilige gevel is er volgens de heer Hagen niet direct hetzelfde fatale gevolg als bij de Grenfell-toren. Er is volgens hem nu geen reden om de «noodklok» te luiden in Nederland als het gaat om onveilige gevels.
Ik wil daarom eerst het onderzoek van Grenfell-toren afwachten en daarna bezien welke maatregelen nodig zijn. Al naar gelang deze maatregelen zal ik indien nodig ook een beroep doen op het gemeentelijke bouw- en woningtoezicht.
Deelt u de visie dat de leveranciers van de panelen weten welke hoge gebouwen in Nederland voorzien zijn van brandgevaarlijke panelen? Zo nee, waarom niet? Klopt het dat zij die informatie niet willen geven? Wat is de achtergrond van die non-coöperatieve houding? Bent u bereid, in samenwerking met de gemeenten, alles in het werk te stellen om die informatie spoedig te verkrijgen?
Leveranciers weten veel en het kan nuttig zijn deze informatie te geven. Ik heb hierom nog niet gevraagd omdat ik eerst het formele Engelse onderzoeksrapport afwacht en dan bezie welke maatregelen nodig zijn.
Het bericht ‘Moordonderzoeken West-Brabant stilgelegd door onderbezetting’ |
|
Maarten Groothuizen (D66), Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Moordonderzoeken West-Brabant stilgelegd door onderbezetting»?1
Ik ben bekend met het bericht. Ik weet ook dat de werkdruk binnen de rechercheafdelingen van andere eenheden hoog is door onderzoeken op het gebied van contra-terrorisme, cyber en High Impact Crimes. In het Regeerakkoord zijn extra middelen beschikbaar gesteld om de politiecapaciteit te vergroten. Anderzijds wordt ook geïnvesteerd in de kwaliteit van de opsporing en extra ICT om tot een meer effectieve en toekomstbestendige opsporing te komen.
In het politiebestel kan indien nodig worden bijgesprongen uit andere eenheden of de landelijke recherche. In de Politiewet is vastgesteld dat op grond van artikel 56 de Officier van Justitie de Korpschef om bijstand kan verzoeken vanuit andere eenheden voor strafrechtelijke handhaving.
Tot slot verwijs ik u voor de beantwoording van uw vragen naar de antwoorden van de leden Van Nispen en Kuiken.2
Klopt het dat moord- of doodslagonderzoeken door de recherche bij de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant moeten worden stilgelegd, omdat de druk op de recherchecapaciteit zeer hoog is? Zo nee, heeft u een andere verklaring?
Zie antwoord vraag 1.
Is er sprake van die hoge druk op de recherchecapaciteit bij andere politie-eenheden in Nederland? Zo ja, wat zijn hiervan de oorzaken?
Zie antwoord vraag 1.
Is het tussen de politie-eenheden geregeld dat zij voor een bepaalde tijd gebruik kunnen maken van elkaars recherchecapaciteit? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre ziet u een oplossing voor het probleem van stilgelegde onderzoeken in de mogelijkheid van politie-eenheden om een beroep te doen op elkaars recherchecapaciteit? Ziet u nog andere oplossingen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 1.
De YouTube-film ‘Vacature Politievlieger’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het op 22 december 2017 door de Politie Afdeling Luchtvaart op YouTube geplaatste filmpje «Vacature Politievlieger»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat momenteel binnen de politie twee vacatures zijn opengesteld voor de functie politievlieger (schaal 11 Bbp) en dat voor deze vacatures specifiek kandidaten geworven worden die thans werkzaam zijn bij de politie en die (nog) niet beschikken over een vliegbrevet en/of ervaring om een politiehelikopter te kunnen besturen?
Er zijn vier vacatures voor de functie van politievlieger, waarvan twee intern en twee extern zijn opengesteld. De twee vacatures voor politievlieger die intern zijn opengesteld, zijn expliciet gericht op executieve politiemedewerkers.
Deelt u de mening dat er in Nederland voldoende aanbod aan ervaren helikopterpiloten is – veelal met een fors aantal jaren militaire ervaring binnen en buiten Nederland – en dat de politie ook voor deze vliegers een aantrekkelijke werkgever lijkt?
De ervaring leert dat in Nederland een beperkt aanbod van ervaren helikopterpiloren voor deze specifieke politietaak is.
Is het waar dat de politie momenteel ook buiten de eigen organisatie politievliegers werft?
Ja. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Is het waar dat onlangs een wervingsbijeenkomst heeft plaatsgevonden voor twee vacatures en dat ongeveer twintig reeds opgeleide en ervaren helikopterpiloten aanwezig zijn geweest en (daarmee) hun interesse hebben getoond?
Ja. Deze bijeenkomst was gericht op de twee vacatures die extern zijn opengesteld.
Kunt u aangeven welk opleidingstraject gemiddeld genomen nodig is om een politieman zonder eigen vliegervaring op te leiden tot een volledig inzetbaar politievlieger, inclusief de vaardigheid om in de nacht te vliegen? Wordt deze opleiding door de politie zelf verzorgd of wordt deze door de Luchtmacht dan wel een particuliere instelling verzorgd?
Kunt u aangeven hoe lang zo’n opleiding duurt en hoeveel zo’n opleidingstraject in totaal kost per op te leiden vlieger?
Kunt u uitleggen waarom de politie ervoor kiest om zelf uit eigen gelederen, tegen zeer hoge kosten, vliegers op te leiden, terwijl op de arbeidsmarkt in voldoende mate ervaren vliegers met relevante werkervaring beschikbaar zijn?
Is hier niet – tegen de achtergrond van de enorme uitdaging waarvoor de politie thans op het vlak van het werven en opleiden van nieuw personeel in zijn algemeenheid staat – sprake van een merkwaardige keuze? Deelt u de mening dat dit een verkeerde besteding van politiebudget is?
Deelt u de mening dat dit opleidingsbudget beter besteed kan worden aan het snel en met extra capaciteit opleiden van nieuwe politiemensen voor de basisteams op straat in plaats van in de lucht?
Door de politie afgelegde huisbezoeken aan aardbevingsdemonstranten |
|
Kathalijne Buitenweg (GL), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht dat mensen die van plan waren te demonstreren tijdens het bezoek van de Minister van Economische Zaken aan Groningen de politie op huisbezoek kregen?1 Zo ja, klopt dit bericht?
Wat was de precieze aanleiding en rechtsgrond voor deze politiebezoeken? Waarom is niet voor minder ingrijpende maatregelen gekozen, bijvoorbeeld door betrokkenen gewoon even te bellen?
Deelt u de mening dat het in politie-uniform thuis opzoeken van demonstranten een intimiderende indruk maakt en afbreuk doet aan de grondwettelijk verankerde demonstratievrijheid? Zo nee, waarom niet?
Welke maatregelen neemt u zich voor om herhaling van dit soort politiebezoeken te voorkomen?
De recente geweldsgolf in Breda en de roep om extra rechercheurs |
|
Michiel van Nispen (SP), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de recente geweldsgolf in Breda?1 Begrijpt u de grote zorgen hierover?
Ja, ik begrijp de zorgen naar aanleiding van de ernstige incidenten van de afgelopen periode. De situatie in Breda heeft de volle aandacht van de politie en de gezagen.
Hoe reageert u op de oproep van de burgemeester van Breda dat er in de regio Zeeland West-Brabant zeker 250 extra rechercheurs nodig zijn om de zware criminaliteit de kop in te drukken?
De behoefte aan meer politie is van alle tijden. In de afgelopen jaren en ook onder dit kabinet is bij voortduring geïnvesteerd in de versterking van de politiefunctie. Op dit moment, zo heb ik uw Kamer onlangs nog bericht, ben ik met de korpschef en de gezagen in gesprek om op verantwoorde wijze, zo snel als mogelijk uitvoering te geven aan het Regeerakkoord.2 De eerste 100 miljoen uit het Regeerakkoord is op mijn instignatie nu al vrijgemaakt. Dat geld wordt geïnvesteerd in agenten en rechercheurs en ten behoeve van investeringen in ICT en andere middelen.3 De investeringen in de politie zijn gericht op vergroting van de capaciteit, een politie organisatie die nog efficiënter kan werken en een betere bereikbaarheid.
Zoals uit de bijgevoegde4 cijfers moge blijken, is bij de inrichting in 2013 geprobeerd om een, naar rato zo effectief mogelijke toedeling van sterkte over de diverse politietaken uit te voeren. Ik bekijk met de politie en gezagen of een actualisering van die verdeling van de inzet van de politie over de eenheden wenselijk en noodzakelijk is. Daarnaast werk ik met de politie, gezagen en de vakbeweging aan een flexibiliseringsagenda. Doel daarbij is om onnodige knelpunten weg te nemen zodat meer kan met de nu en straks beschikbare politiecapaciteit. In het AO Politie van 21 december 2017 heb ik toegezegd uw Kamer voor de zomer hierover nader te informeren.
Vindt u het uit te leggen dat door gebrek aan capaciteit nu zware zaken soms jarenlang op de plank blijven liggen en dat bijvoorbeeld zelfs een schietpartij rond een snelweg niet onderzocht kon worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen gaat u nemen om tegemoet te komen aan de grote zorgen hierover en het huidige gebrek aan capaciteit? Kunt u daarbij ook reageren op de opmerking van de burgemeester van Breda dat het budget dat hiervoor nu wordt uitgetrokken onvoldoende is?
Zie antwoord vraag 2.
Onveilige cv-ketels |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Nefit problemen met cv-ketels verzweeg tegenover de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)?1
Voor zover mij bekend heeft Nefit zich gehouden aan de wettelijke verplichtingen voor wat betreft het melden van problemen met CV-ketels.
Hoe is het mogelijk dat problemen met een specifiek type cv-ketel (TopLine-ketel) van Nefit al sinds 2009 bekend zijn, maar dat de NVWA dit niet wist? Heeft de NVWA (proactief) de veiligheid van cv-ketels gecontroleerd of zijn er andere manieren waarop de NVWA aan de juiste informatie kan komen? Zo ja, welke?
Nefit heeft in 2009 bij de NVWA problemen gemeld met de cv-ketels.
CV-ketels moeten door een onafhankelijke aangewezen keuringsinstelling (NOBO) worden goedgekeurd alvorens zij in de handel mogen worden gebracht. De NVWA controleert bij de fabrikanten of de in de handel gebrachte cv-ketels door een NOBO zijn goedgekeurd.
Is het waar dat Nefit informatie heeft verzwegen en foutieve informatie heeft verstrekt aan de NVWA? Zo ja, welke consequenties verbinden u en de NVWA daaraan, mede gezien het gevaar voor de volksgezondheid dat heeft kunnen ontstaan? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Het is mij niet bekend dat Nefit informatie heeft verzwegen en foutieve informatie heeft verstrekt aan de NVWA.
Nefit heeft in 2009 bij de NVWA (destijds nog VWA) problemen gemeld met de cv-ketels van de typen B3L en B3M. Naar aanleiding van deze melding zijn passende maatregelen getroffen. In 2012 kwam met betrekking tot het type B3L vanuit de Duitse autoriteiten een nieuwe melding. Uit de verkregen informatie bleek dat de reeds getroffen maatregelen voor het type B3M ongewijzigd konden blijven. Voor het type B3L werd de maatregel opgeschaald overeenkomstig de in de EU getroffen maatregelen.
In 2016 werd bij de NVWA een melding ontvangen van een ex-werknemer van Nefit met betrekking tot beide typen cv-ketels (B3L en B3M) waarin werd aangegeven dat de problemen ernstiger waren dan eerder aangenomen. Daarop heeft de NVWA een onderzoek bij Nefit ingesteld. Het bleek dat bij Nefit meer incidenten bekend waren met het type B3M en dat daaronder ook incidenten waren waarbij brand buiten de cv-ketel was ontstaan. Dit was aanleiding voor de NVWA om van een hoger risico uit te gaan en van Nefit te verlangen dat de lopende corrigerende actie rond het type B3M werd opgeschaald, waarbij het publiek en in bijzonder de bezitters van de bewuste cv-ketels geïnformeerd zouden worden over het risico.
Op grond van de warenwet (Art. 21) is een fabrikant/handelaar niet verplicht om nieuwe gelijksoortige incidenten met eenzelfde product telkens opnieuw te melden.
Tijdens het onderzoek bij Nefit is afgesproken dat alle incidenten waarbij het type B3M betrokken is en die bij Nefit bekend worden aan de NVWA zullen worden gemeld. De reden daarvoor is dat de NVWA wil kunnen bepalen of de door Nefit gekozen corrigerende actie afdoende is, dan wel dat deze opnieuw moet worden opgeschaald.
Is het waar dat er in totaal 180 incidenten en 10 branden zijn geweest door TopLine-ketels? Hoeveel van dergelijke cv-ketels zijn geplaatst in ons land en hoeveel huishoudens zijn blootgesteld aan mogelijk gevaar op koolmonoxidevergiftiging of brand door onveilige cv-ketels?3
Nefit heeft de NVWA medegedeeld dat 180 incidenten te wijten waren aan onjuist gesloten branderklemmen. Hiervoor loopt de huidige door Nefit in gang gezette corrigerende actie. In 10 van deze 180 gevallen is smelt-/brandschade aan de buitenkant en/of buiten het toestel gemeld. In de andere gevallen bleef de schade binnen het toestel.
Volgens informatie van Nefit zijn in Nederland circa 128.900 stuks Topline ketels van het type B3M verkocht. Of de gebruikers daarvan daadwerkelijk worden blootgesteld aan mogelijk gevaar op een koolmonoxidevergiftiging lijkt gezien de constructie van de cv-ketels niet aannemelijk, maar zal door een onafhankelijk bureau nader worden onderzocht.
Van de circa 128.900 toestellen van het type B3M die in Nederland verkocht zijn, had Nefit in december 2017 volgens eigen zeggen voor 63%, ruim 80.000 exemplaren, de nieuwe brander aan de installateurs geleverd, waarvan de meeste ook zullen zijn geplaatst. Van 20%, ruim 25.000 exemplaren, was in december 2017 ook bewijs terug ontvangen dat de herstelactie was uitgevoerd. Het tijdpad van de actie is erop gericht dat eind 2018 de actie kan zijn afgerond.
Sinds de door de NVWA gedane vordering zijn door Nefit 25 nieuwe incidenten met de cv-ketels van het type B3M gemeld. Van deze incidenten is nog niet bekend wat er precies aan de hand is geweest. De resultaten van de onderzoeken naar die incidenten moeten nog worden verkregen. Bij 23 van deze 25 incidenten is smelt- of brandschade vermeld.
Is het mogelijk dat cv-ketels van een ander type van Nefit of van een andere merk ook kromme warmtewisselaars of andere gebreken hebben? Wat gaat u eraan doen om te zorgen dat er geen cv-ketels met gebreken worden geplaatst?
De NVWA heeft geen aanwijzingen dat er onveilige ketels zouden worden verkocht. CV-ketels moeten door NOBO worden goedgekeurd alvorens zij in de handel mogen worden gebracht. De NVWA controleert bij de fabrikanten of de in de handel gebrachte cv-ketels door een NOBO zijn goedgekeurd.
Deelt u de mening dat periodieke keuringen van woninginstallaties, als cv-ketels, gevaar van brand of koolmonoxidevergiftiging kunnen voorkomen? Zo ja, wanneer gaat u deze APK voor huizen invoeren?
Controle en onderhoud van woninginstallaties kunnen ongevallen voorkomen. De overheid adviseert eigenaren en bewoners dan ook om dit periodiek te laten doen. Veel eigenaren en bewoners kiezen er ook vrijwillig voor om periodiek onderhoud aan hun cv-ketel te laten uitvoeren. De Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) heeft in haar rapport «Koolmonoxide, onderschat en onbegrepen gevaar» geen aanbeveling gedaan voor het invoeren van een APK. De OvV heeft aanbevolen een andere wettelijke verplichting in te voeren: een erkenningsregeling voor installateurs van gasverbrandingstoestellen. Deze aanbeveling is overgenomen en over de voortgang van de uitvoering heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer recent geïnformeerd met de brief van 18 december 2017 (Kamerstukken II 2017/18, 28 325 nr. 168).