De voortgang van interlandelijke adoptie |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw brieven over interlandelijke adoptie van 8 februari 2021 en van 2 november 2022?1, 2
Ja.
Deelt u de mening dat de passage uit de eerstgenoemde brief dat «degenen die reeds over een beginseltoestemming beschikken in de gelegenheid worden gesteld om hun procedure af te ronden. Dit betreft aspirant-adoptieouders die bij vergunninghouders in bemiddeling zijn" niet anders gelezen kan worden dan als een belofte aan ouders die al vergevorderd in het adoptieproces zijn, dat dat proces afgerond kan worden? Zo nee, waarom niet?
In de brief van 8 februari 2021 waaraan u refereert heeft mijn ambtsvoorganger te kennen gegeven dat gedurende de opschorting degenen die reeds over een beginseltoestemming beschikken in de gelegenheid worden gesteld om hun procedure af te ronden. Daarbij merk ik op dat er bij een adoptieprocedure geen garantie bestaat op een match en daarmee een adoptie van een buitenlands kind en dat er verschillen zijn in bemiddelbaarheid tussen aspirant-adoptiefouders. Om die reden kan het afronden van een procedure, naast het adopteren van een kind dat in eigen land niet veilig kan worden opgevangen, ook inhouden dat de procedure eindigt – in het land waar de aspirant-adoptiefouders staan ingeschreven.
Deelt u de mening dat ook met de passage uit de tweede brief, dat «afbouwen betekent dat er geen nieuwe dossiers meer naar deze landen zullen worden gestuurd, terwijl er wel naar wordt gestreefd de reeds in de landen liggende dossiers door te laten lopen»» tenminste de indruk wordt gewekt dat reeds vergevorderde adoptieverzoeken door de nieuwe bemiddelingsorganisatie (CBO) overgenomen zullen gaan worden? Zo nee, waarom niet?3
In mijn brief van 2 november 2022 heb ik inderdaad aangegeven ernaar te streven de reeds in landen liggende adoptiedossiers door te laten lopen. Dit betekent evenwel niet dat de periode van afbouw oneindig is en de nieuwe bemiddelingsorganisatie deze lopende procedures in alle landen gaat overnemen.
De dossiers in landen van herkomst waarmee de adoptierelatie wordt voorgezet zullen worden overgedragen aan de centrale bemiddelingsorganisatie (CBO). Vooral vanuit het oogpunt van het belang van het kind kies ik ervoor om de dossiers die liggen in de landen van herkomst waarmee de adoptierelatie zal worden beëindigd niet over te dragen aan de CBO. Zoals bij u bekend, zijn de landen waarmee de adoptierelatie zal worden afgebouwd de VS, China, Slowakije, Tsjechië, Peru, Colombia, Burkina Faso en Haïti. De reden hiervoor is verschillend, bijvoorbeeld omdat het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind niet is geratificeerd en/of een land wordt geacht zelf veilige opvang te bieden en/of omdat er onvoldoende vertrouwen is rondom de procedures, organisaties en samenwerking met het oog op kwaliteit, betrouwbaarheid en transparantie.
Momenteel ligt er een zestigtal dossiers in de herkomstlanden waarmee de adoptierelatie wordt beëindigd. Aan de afbouw geef ik op zorgvuldige wijze vorm. Dit betekent voor de aspirant-adoptiefouders wier dossier in een dergelijk land ligt dat zij op twee wijzen hun adoptieprocedure kunnen voorzetten. Zij kunnen overstappen naar een land waarmee de adoptierelatie zal worden voortgezet en waarvoor de CBO zal bemiddelen. Of zij kunnen ervoor kiezen om gedurende de periode van afbouw hun procedure voort te zetten in het land waar hun dossier nu ligt, waarbij de huidige vergunninghouders de door hen gestarte bemiddeling verrichten. De vergunninghouders zullen tot eind 2025 in de gelegenheid worden gesteld af te bouwen. De verwachting is dat er vanaf medio 2025 geen matches meer plaatsvinden in landen van herkomst waarmee de adoptierelatie wordt beëindigd, willen de huidige vergunninghouders deze bemiddeling nog op een zorgvuldige manier kunnen afronden in 2025.
Klopt het dat het besluit om het VS adoptieprogramma af te gaan bouwen gaat betekenen dat de adoptieprocedures niet meer kunnen worden voortgezet nadat de vergunning van A New Way (de huidige vergunninghouder) afloopt en dat de lopende adoptieprocedures niet worden overgenomen door de nieuwe bemiddelingsorganisatie (CBO)? Zo ja, hoe strookt dit met de eerder gedane harde toezeggingen die veel ouders in een lopende procedure hadden gerustgesteld, namelijk dat ouders in de gelegenheid zouden worden gesteld om hun procedure af te ronden? Waarom worden de lopende adoptieprocedures van of uit de Verenigde Staten niet door CBO overgenomen? Zo nee, wat klopt er dan niet?
De VS is één van de acht landen van herkomst waarmee de adoptierelatie wordt afgebouwd. De redenen hiervoor zijn weergegeven in de landenselectie die ik in november 2022 aan uw Kamer zond. Het is juist dat de in de VS liggende adoptiedossiers – en die in andere landen waarmee de adoptierelatie niet wordt voorgezet – niet zullen worden overgenomen door de CBO. Zoals hierboven benoemd, hecht ik er aan dat adopties uit landen waarmee de adoptierelatie wordt beëindigd niet oneindig (kunnen) blijven voortduren. Ook wil ik de nieuw op te richten CBO niet belasten met de dossiers uit de landen van herkomst waarmee de adoptierelatie wordt beëindigd, bovenop de adoptieprocedures in landen waarmee de adoptierelatie wordt voortgezet. Ik vind het van belang dat met de start van de CBO een zichtbare breuk met het verleden wordt gerealiseerd en ik wil niet het risico nemen dat de CBO (gelijk) wordt overbelast.
Het niet belasten van de CBO met de dossiers die in landen van herkomst liggen waarmee de adoptierelatie wordt beëindigd houdt overigens niet in dat de adoptieprocedures van deze aspirant-adoptiefouders per direct stoppen. Hun adoptieprocedure kan tot medio 2025 doorlopen in het reeds verkozen land van herkomst bij de huidige vergunninghouders. Tijdens deze periode moet een zorgvuldige afbouw plaatsvinden bij de vergunninghouders, waarbij ik ze in redelijkheid financieel ondersteun. Een alternatief is dat deze aspirant-adoptiefouders beslissen over te stappen naar een herkomstland waarmee de adoptierelatie wel zal worden voorgezet en waarvoor de CBO zal bemiddelen.
Ik ben van oordeel dat hiermee met respect voor de kaders van het nieuwe adoptiesysteem invulling wordt gegeven aan de uitspraak dat de gelegenheid wordt geboden dat procedures kunnen doorlopen. Ik realiseer me ook dat dit wellicht niet de manier is die aspirant-adoptiefouders zelf zouden hebben gekozen en dat zij mogelijk teleurgesteld zijn. Dit vind ik oprecht vervelend voor hen.
Hoeveel ouders hebben te horen gekregen dat lopende adoptieprocedures toch niet door CBO overgenomen gaan worden? Uit welke landen zouden de adopties moeten plaatsvinden?
Voor zover mij bekend heeft één vergunninghouder aan aspirant-adoptiefouders die hun dossier in een land hebben liggen waarmee de adoptierelatie wordt beëindigd laten weten dat deze dossiers niet worden overgenomen door de CBO. Het gaat daarbij om 38 dossiers die op dit moment in de VS liggen.
Deelt u de mening dat de afbouw in deze overgangsfase zorgvuldig moet gaan en dat daar de tijd voor moet worden genomen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Zoals u uit mijn reactie op vorengaande vragen kunt opmaken, vind ik ook dat de overgangsfase zorgvuldig moet verlopen. We nemen daar dan ook de tijd voor. De komende drie jaar zal worden gewerkt aan de afbouw bij de huidige vergunninghouders. Zij zullen in de gelegenheid worden gesteld om gedurende de periode van afbouw tot in 2025 dossiers die in landen liggen waarmee de adoptierelatie zal worden beëindigd verder te behandelen en af te ronden.
Bent u bereid om na te gaan hoe het CBO deze dossiers alsnog kan overnemen nadat de vergunning van de huidige bemiddelingsorganisaties voor interlandelijke adoptieprocedures afloopt? Zo nee, bent u bereid om een andere werkbare oplossing hiervoor te bedenken met uiteraard altijd oog voor het kind? Zo ja, hoe ziet u dat voor zich?
Nee, ik ben niet bereid om na te gaan hoe de CBO alsnog dossiers kan overnemen uit landen waarmee de adoptierelatie wordt beëindigd. Hier heb ik over nagedacht, maar om redenen zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 4, niet voor gekozen. Ik meen een werkbare oplossing, met oog voor het kind, te hebben gevonden in de mogelijkheid om tot medio 2025 de adoptieprocedure te kunnen voortzetten in het verkozen herkomstland en de optie van een overstap naar een land waarmee de adoptierelatie nog wordt voorgezet.
Het actualiseren van de efficiënte CO2-prijs uit de WLO studies en de MKBA oliewinning Schoonebeek |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Welvaart en Leefomgeving (WLO)-studie uit 2015, uitgevoerd door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Centraal Planbureau (CPB)?
Ja.
Hoe apprecieert u in het hedendaagse perspectief de WLO-laag en WLO-hoog scenario (en in het bijzonder de bijbehorende efficiënte CO2-prijzen), gezien de ontwikkelingen rondom klimaatbeleid sinds 2015? Kunt u toelichten hoe de tweegradenvariant zich verhoudt tot deze twee WLO-scenario’s?
De WLO-laag en WLO-hoog scenario’s zijn vastgesteld in een tijd dat er nog minder sprake was van klimaatbeleid. Wel is er kort daarna een tweegradenvariant ontwikkeld. In vergelijking met de twee WLO-scenario’s laag en hoog is de tweegradenverkenning geen volledig uitgewerkt scenario. Naast de efficiënte CO2-prijzen die passen bij mondiale beleid gericht op het beperken van de temperatuurstijging tot 2 graden is een beperkt aantal andere variabelen zoals de energie-intensiteit en het energiegebruik uitgewerkt. Inmiddels heeft het beleid zich verder ontwikkeld en ligt het voor de hand hier in de nieuwe WLO-scenario’s rekening mee te houden. In de nieuwe WLO-studie zullen onder andere de efficiënte CO2-prijzen opnieuw worden vastgesteld.
Hoe ziet u de vertraging die de nieuwe WLO-studie (die in 2021 zou uitkomen) heeft opgelopen? Kunt u toelichten waarom het PBL en CPB drie extra jaren nodig hebben om deze studie te voltooien? Hoe ziet u de tijdspanne die nodig blijkt voor een geactualiseerde WLO-studie? Waaruit bestaan de voorbereidende werkzaamheden precies, die maken dat de planbureaus pas in 2024 kunnen komen tot een herziening?
In december 2019 verzocht de gewijzigde motie van het lid Van der Lee gericht aan de toenmalig Minister van Economische Zaken en Klimaat om voor 1 maart 2021 een nieuwe editie van de WLO uit te brengen. De planbureaus hebben toen aangegeven dat dit voor hen op de gevraagde termijn niet haalbaar is gezien de noodzaak van een goede voorbereiding. De planbureaus hebben in 2020 de noodzaak van een nieuwe editie verkend en zijn in 2021 begonnen met de voorbereidende werkzaamheden. De nieuwe studie van de WLO zal conform oorspronkelijke planning in 2024 verschijnen (WLO2024). Er is dus geen sprake van een vertraging.
In het rapport over de WLO-2015 is aangegeven dat er wordt gewerkt met een modulaire aanpak. In elke module worden de relevante onzekerheden van het betreffende thema verkend. Vervolgens wordt een invulling gekozen die is gebaseerd op een analyse van de huidige stand van zaken, ontwikkelingen in het verleden, literatuuronderzoek en inzichten van experts. Dit leidt tot een consistente redenatie in elk scenario. Er worden veelal modellen gebruikt om de scenario’s van cijfers te voorzien. Op deze manier reiken de modules bouwstenen aan voor de integrale referentiescenario’s Hoog en Laag. De referentiescenario’s zijn de rode draden die de verschillende modules met elkaar verbinden. Het is aan de planbureaus om te besluiten of voor de nieuwe WLO een vergelijkbare aanpak wordt gevolgd.
Klopt het dat het model (MERGE), dat voor de WLO-studie is gebruikt om efficiënte CO2-prijzen af te leiden, een open-source model is en dat deze dus ook voor anderen raadpleegbaar is dan PBL en CPB? Waarom verkiest u drie jaar aan vertraging boven het vragen van een andere partij om de WLO-studie en/of de efficiënte CO2-prijzen te actualiseren? Zou een versnelde actualisatie van de WLO-studie en/of de efficiënte CO2-prijzen door een andere partij als tussenoplossing kunnen fungeren?
Ja, MERGE is een model dat ook voor anderen raadpleegbaar is. Het opstellen van nieuwe WLO-scenario’s betreft echter veel meer dan alleen het vaststellen van nieuwe efficiënte CO2-prijzen. Een actualisatie door een andere partij is daarom geen goede oplossing. De planbureaus gaan over hun eigen werkprogramma en hebben aangegeven niet eerder dan in 2024 de nieuwe WLO-scenario’s te kunnen publiceren. Er is geen tussenoplossing nodig aangezien er in situaties waar verwacht wordt dat de CO2-prijs een belangrijke rol speelt naast WLO-laag en WLO-hoog ook gebruik gemaakt kan worden van de prijzen die horen bij het 2-gradenscenario.
Klopt het dat de Werkgroep Discontovoet in 2015 adviseerde om bij de doorrekening van maatschappelijke kosten-batenanalyses (MKBA's) de uitkomsten af te zetten tegen het Lage en Hoge WLO-scenario, maar (in de hoofdvariant) niet tegen tweegradenvariant, die het meest realistische scenario vormt? Klopt het dat dit advies niet is herzien in de Werkgroep Discontovoet 2020? Zo ja, wat waren de overwegingen hierbij? Hoe apprecieert u dit in het licht van de aangenomen Europese Klimaatwet die uitgaat van klimaatneutraliteit in 2050 voor de hele Europese Unie (EU)?
Nee. De Werkgroep Discontovoet (2015) doet geen uitspraken over het uitzetten van MKBA-uitkomsten tegen het ene of het andere scenario. De Werkgroep Discontovoet brengt advies uit over de discontovoeten die dienen te worden gebruikt in MKBA’s. De Werkgroep Discontovoet 2020 heeft ervoor gekozen relatieve prijsontwikkelingen zoals de efficiënte CO2-prijs niet binnen de werkgroep te behandelen, maar te focussen op de methodologie en hoogte van de discontovoet. De advisering van de werkgroep staat het gebruik van prijzen die passen bij een 2-gradenscenario niet in de weg. De werkgroep adviseert ook om gevoeligheidsanalyses m.b.t. de discontovoet te verplichten bij MKBA’s als er twee of meer toekomstscenario’s worden gebruikt. De werkgroep verwijst verder naar de integrale herziening van de WLO die in 2021 is opgestart.
Klopt het dat het tweegradenscenario vooral wordt toegepast bij klimaatgerelateerde projecten, zoals PBL en CPB adviseerden bij de publicatie van de WLO 2015 in het kader van gevoeligheidsanalyses? Zo ja, op basis van welke overwegingen wordt ervoor gekozen om wél te werken met het tweegradenscenario en de bijpassende CO2-prijs en niet met de WLO-laag en WLO-hoog? Kunt u hier voorbeelden van noemen? Hoe vaak wordt dit daadwerkelijk gedaan en op welke manier wordt dan gevolg gegeven aan het gebruik van een berekening met het tweegradenscenario?
Er wordt nooit gekozen om wél te werken met het tweegradenscenario en de bijpassende CO2-prijs en niet met de WLO-laag en WLO-hoog. De tweegradenverkenning is altijd in aanvulling op het hanteren van WLO-laag en WLO-hoog.
Welke redenen worden ervoor aangedragen om slechts bij klimaatgerelateerde projecten de MKBA uit te voeren met het tweegradenscenario en niet bij overige projecten? Waarom wordt er op die manier bij projecten onderscheid gemaakt tussen een berekening met ofwel verouderde of recentere klimaatdoelen?
Het is alleen bij beleidswijzigingen die een grote positieve of negatieve impact op CO2-uitstoot hebben mogelijk dat het oordeel van de MKBA substantieel verandert bij andere efficiënte CO2-prijzen. De gevoeligheidsanalyse met een efficiënte CO2-prijs passend bij de tweegradendoelstelling kan in beginsel worden toegepast op iedere MKBA waarbij er substantiële effecten zijn op de CO2-uitstoot.
Wat is de reden dat er geen anderhalvegradenscenario bestaat voor de MKBA’s met een bijpassende CO2-prijs? Welke mogelijkheden ziet u om bij de herziening van de WLO-studie tevens een anderhalvegradenvariant met bijbehorende CO2-prijs te ontwikkelen teneinde een realistische afweging te kunnen maken met inachtneming van het streven naar een klimaatneutraal Europa in 2050?
De WLO-laag en WLO-hoog scenario’s zijn vastgesteld in een tijd dat er nog minder sprake was van klimaatbeleid. In 2024 wordt een nieuwe WLO opgeleverd, inclusief aangepaste CO2-prijzen en inclusief een scenario met wereldwijde opwarming in 2100 «well below» twee graden.
Wat is het nut van een MKBA op basis van WLO-scenario’s uit 2015, die nog uitgaan van maximaal 65% CO2-reductie in 2050?
Voor veel beleidsbeslissingen zijn de huidige scenario’s nog geschikt. Voor beleidsbeslissingen met substantiële CO2-impact wordt in aanvulling van het hanteren van WLO-laag en WLO-hoog geadviseerd het 2-graden-scenario te gebruiken zodat duidelijk wordt of bij hogere CO2-prijzen de beleidsbeslissing anders beoordeeld zou worden.
Is het tot aan de actualisatie van de WLO-studie mogelijk om via een aanvulling op het advies van de Werkgroep Discontovoet uit 2020 voor te schrijven dat bij een MKBA slechts de tweegradenvariant doorgerekend wordt in plaats van het WLO-hoog en WLO-laag scenario? Zou u dit wenselijk vinden en waarom wel/niet?
Nee, dit vind ik niet wenselijk. Het is juist van belang meerdere scenario’s te hanteren omdat de toekomst onzeker is en zo gecheckt kan worden of de beleidsmaatregelen robuust zijn. Het is immers riskant om de besluitvorming over bijv. infrastructuur, die vele decennia mee moet gaan, te baseren op één enkele prognose.
Klopt het dat bij de efficiënte CO2-prijzen in WLO-hoog en WLO-laag bij een MKBA rekening wordt gehouden met het mondiale klimaatbeleid? Betekent dit dat elke inspanning die Nederland levert die sneller gaat dan de mondiale reductie een negatief batensaldo oplevert in een MKBA? Welke invloed heeft deze mondiale maatstaf op de uitkomsten van de MKBA’s, in vergelijking met als de nationale of EU-doelstellingen voor klimaat zouden worden gebruikt?
Ja, het klopt dat er rekening wordt gehouden met het mondiale klimaatbeleid en de mondiale reductie. Het betekent niet dat elke inspanning die Nederland levert die sneller gaat dan de mondiale reductie een negatief batensaldo oplevert in een MKBA. Er is volgens de planbureaus geen eenduidig antwoord te geven op de invloed van de mondiale maatstaf op de uitkomsten van de MKBA’s. De uitkomsten hangen onder meer af van kostenontwikkelingen en kostenverschillen tussen landen en overige batenposten, zoals luchtkwaliteit.
Deelt u de opvatting dat het gebruik van de mondiale CO2-reductie als maatstaf onwenselijk is? In het bijzonder gezien de voortrekkersrol die Nederland, maar ook de EU, wil vervullen in het mondiale klimaatbeleid?
Nee, het klimaatvraagstuk is een mondiaal vraagstuk dat een mondiale aanpak vereist.
Welke mogelijkheden ziet u om de MKBA’s te berekenen met inachtneming van de nationale of in ieder geval Europese klimaatambities?
Zie de eerdere antwoorden. Voor beleidsbeslissingen met substantiële CO2-impact wordt in aanvulling van het hanteren van WLO-laag en WLO-hoog geadviseerd het 2-graden-scenario te gebruiken zodat duidelijk wordt of bij hogere CO2-prijzen de beleidsbeslissing anders beoordeeld zou worden. Het is aan de opsteller van een MKBA om de resultaten van deze gevoeligheidsanalyse te interpreteren. In 2024 wordt een nieuwe WLO opgeleverd, inclusief aangepaste CO2-prijzen en inclusief een scenario met wereldwijde opwarming in 2100 «well below» twee graden.
Hoe apprecieert u de MKBA oliewinning Schoonebeek en de welvaartseffecten die voor de verschillende beleidsalternatieven zijn uitgewerkt?
De onderzoekers hebben in de MKBA de langetermijneffecten voor Nederland en de regio Twente en Drenthe centraal gezet. Men is uitgegaan van het begrip «brede welvaart». Dit betekent dat naast de financiële effecten van oliewinning ook effecten op leefomgeving, arbeidsmarkt, klimaat, milieu en bodem meegenomen zijn. De oliewinning in Schoonebeek heeft een aanzienlijk positief welvaartseffect. Dit komt voor het grootste deel door de olieopbrengsten. De klimaateffecten vormen de belangrijkste gekwantificeerde externe negatieve post. De negatieve welvaartseffecten van lekkage en bodemrisico’s zijn volgens de onderzoekers heel beperkt.
De MKBA verkent vier alternatieven. De eerste (verplaatsing waarbij waterinjectie wordt verplaatst naar Schoonebeek gasvelden) zorgt voor de meeste baten. Dit komt doordat bij dit alternatief de waterinjectie niet meer wordt gelimiteerd door de beperkte transportcapaciteit van de pijpleiding naar Twente. In dit alternatief kan daardoor meer olie worden gewonnen. Het circulaire alternatief (no. 3) waarbij een deel van het productiewater wordt hergebruik komt op een tweede plaats. Het alternatief (no. 2) waarbij vast zout en schoon water wordt geproduceerd scoort veel minder goed. Dit alternatief gebruikt veel energie en levert afval op dat gestort moet worden. Het alternatief (no. 4) waarbij de oliewinning wordt gestaakt heeft een negatief welvaartseffect. Het verlies van de oliebaten wordt voor een klein deel gecompenseerd door het positieve welvaartseffect van de vermindering van de CO2-uitstoot. Het alternatief dat sterk naar voren komt is het verplaatsen van de waterinjectie van Twente naar Drenthe.
De CO2-footprint van aardolie uit Schoonebeek is hoger dan die van geïmporteerde aardolie. Dit kan worden omgekeerd door elektrische boilers (op duurzame stroom) te gebruiken voor stoomproductie i.p.v. aardgas. De Staatssecretaris voor Mijnbouw gaf eerder al aan hier voorstander van te zijn en zal de NAM vragen zich in te spannen om dit idee te realiseren.
Hoe apprecieert u het gegeven dat in het eindsaldo van de MKBA in tabel 1, de alternatieven alleen afgezet zijn tegen het WLO-laag en het WLO-hoog scenario, en niet tegen de tweegradenvariant?
In tabel 1 zijn de MKBA-resultaten inderdaad afgezet tegen de twee WLO-scenario’s. In de MKBA is echter wel de tweegradenverkenning meegenomen als onderdeel van de gevoeligheidsanalyses die binnen beide scenario’s zijn gedaan, zoals toegelicht bij de rol van de WLO-scenario’s (par. 3.5, p. 18).
De auteurs concluderen dat de uitkomsten van de MKBA, ook onder de tweegradenverkenning, nog steeds robuust zijn (par. 7.4, p. 48).
Hoe apprecieert u de resultaten van de gemonetariseerde klimaateffecten in tabel 13, in het bijzonder de resultaten van het WLO-tweegradenprijspad?
De gemonetariseerde klimaateffecten zijn meegenomen in de bredere MKBA-analyse. De klimaateffecten zijn dus onderdeel van de eindbeoordelingen van de alternatieven. Ik heb er vertrouwen in dat de auteurs dit kundig gedaan hebben.
Klopt het dat in het tweegradenprijspad in tabel 13 voor het stopalternatief (waarbij oliewinning in Schoonebeek wordt afgebroken) de positieve klimaateffecten relatief laag zijn, omdat wordt uitgegaan dat deze oliewinning zich dan verplaatst naar een andere plek in de wereld?
Ja, in het rapport staat dat hoewel oliewinning tot directe en indirecte emissies leidt, het niet op voorhand zeker is dat beëindiging in Schoonebeek zich vertaalt in klimaatbaten. Dit komt doordat de vraag naar olie bij stopzetting in Nederland niet afneemt. Het weggevallen aanbod wordt simpelweg overgenomen door andere olieproducenten. Die zullen meer olie winnen uit bestaande of nieuwe velden. De auteurs geven aan dit soort carbon leakage mee te nemen.
Wordt hierbij rekening gehouden met de Europese klimaatambitie om vóór 2030 55% CO2-reductie te bewerkstelligen (Fit-for-55) en voor 2050 klimaatneutraal te zijn? Zo niet, wat zou volgens u in theorie het effect zijn op de resultaten van het WLO-tweegradenprijspad, als uitgegaan wordt van 55% CO2-reductie in de EU, ongeacht het mondiale klimaatbeleid?
De MKBA neemt de tweegradenverkenning mee. Daarin gaat men uit van 80–95% wereldwijde emissiereductie in 2050. Er is daarnaast geen extra scenario meegenomen met 55% emissiereductie in de EU vóór 2030 en klimaatneutraliteit in de EU in 2050.
Verwacht u dat een scenario waarin in 2050 65% CO2-reductie behaald wordt (WLO-hoog scenario) dezelfde olieprijs zal bestaan als in een scenario van 80–95% CO2-reductie in 2050? Als u dat niet verwacht: waarom wijzigt in de tweegradenvariant de olieprijs dan niet?
Dat is mogelijk niet het geval. In de tweegradenverkenning wijzigen de efficiënte CO2-prijs en enkele andere variabelen. Het is in die zin geen volledig uitgewerkt scenario, daarom wijzigt de olieprijs niet.
Kunt u elk van deze vragen afzonderlijk beantwoorden en aan de Kamer toezenden vóór 1 februari 2023, gezien op deze datum de behandeling van de MKBA Schoonebeek op de parlementaire agenda staat?
Doordat de beantwoording interdepartementaal en met de planbureaus PBL en CPB afgestemd is, is het niet gelukt de vragen voor 1 februari aan de Kamer te sturen.
De ambassadeur van Azerbeidzjan in Nederland |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Wat zijn de criteria voor het toekennen van accreditering aan een ambassadeur?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken onderzoekt in overleg met de Nederlandse ambassade in – of mede-geaccrediteerd voor – het betreffende land de achtergronden van de voorgedragen ambassadeur. Indien uit het onderzoek informatie naar voren komt die zou kunnen duiden op een potentiële belemmering voor de uitoefening van het ambt van ambassadeur, wordt deze informatie geverifieerd en gewogen, alvorens tot agrémentverlening wordt besloten. Hierbij geldt uitdrukkelijk dat Nederland geen politiek oordeel velt over de merites van een voorgedragen ambassadeur en evenmin een rol speelt bij de selectie van de kandidaat-ambassadeur. In algemene zin geldt dat vrijwel altijd de agrémentaanvraag – zowel voor buitenlandse ambassadeurs geaccrediteerd in Nederland als voor Nederlandse ambassadeurs geaccrediteerd in het buitenland – wordt goedgekeurd.
Zie ook vraag 3.
Wat voor formeel proces gaat hieraan vooraf?
Op het moment dat een staat het voornemen heeft om een persoon als hoofd van zijn ambassade te accrediteren, dient op grond van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer de ontvangende staat om agrément te worden verzocht. Een buitenlandse ambassade, geaccrediteerd voor Nederland, biedt in dat geval aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken een verzoek tot agrémentverlening aan. Het ministerie onderzoekt vervolgens of er bezwaren bestaan de ambassadeur in Nederland toe te laten als ambassadeur. Dit gebeurt in overleg met de Nederlandse ambassade in het betreffende land. In sommige gevallen wordt ook externe partners om advies gevraagd. Indien deze check leidt tot een positief advies stuurt het ministerie dit naar Zijne Majesteit de Koning met het verzoek om diens goedkeuring. Hierna en na aankomst van de kandidaat-ambassadeur in Nederland wordt een datum bepaald voor het aanbieden van de geloofsbrieven aan de Koning.
Wordt er onderzoek verricht naar de persoonsbeschrijvingen en -verklaringen van de kandidaten die door de buitenlandse regeringen aangedragen worden als ambassadeurs in Nederland?
Een agrémentaanvraag wordt op advies van de Minister van Buitenlandse Zaken door Zijne Majesteit de Koning goedgekeurd. Voorafgaand aan het advies wordt er een gedegen check gedaan via bijvoorbeeld internet en lokale netwerken. Hierbij wordt de achtergrond van de voorgedragen ambassadeur nagegaan, waarbij ook aspecten als mensenrechtenschendingen, crimineel of gewelddadig gedrag in de beoordeling meegenomen kunnen worden.
Worden openbare verklaringen voor geweld, rassenhaat, homofobie, ontmenselijking van een bepaalde groep mensen beschouwd als een reden om een accreditering te weigeren?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u voorbeelden waarin Nederland accreditering geweigerd heeft?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is niet bekend met gevallen waarin een ingediende agrémentaanvraag voor een ambassadeur is geweigerd.
Bent u bekend met de tweet «Vernietiging van moskeeën, grafstenen, cultureel erfgoed is de Armeense routine. Hun manier van leven, hun anti-cultuur» van de ambassadeur van Azerbeidzjan en ziet u deze tweet als problematisch voor zijn accreditatie?1
Ja, ik ben bekend met beide tweets.
In Nederland geldt het recht op vrijheid van meningsuiting; dit geldt ook voor in Nederland geaccrediteerde diplomaten, ook ten aanzien van onwelgevallige meningen.
Bent u bekend met de tweet «Deze bombardementen dragen de genetische kenmerken van het Armeense zakenleven: cynisme en verraad bij het ontwerp, geheimhouding bij de voorbereiding, brutaliteit bij de uitvoering. Alle slachtoffers zagen hun dromen verbrijzeld worden door de wreedheid van het Armeense terrorisme» van de ambassadeur van Azerbeidzjan en ziet u deze tweet als problematisch voor zijn accreditatie?2
Zie antwoord vraag 6.
Werd er rekening gehouden met de verklaring en de tweets van de nieuwe ambassadeur van Azerbeidzjan bij de beslissing om hem accreditering te verlenen?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 1 velt Nederland via agrémentverlening geen politiek oordeel over de merites van een voorgedragen ambassadeur noch over het beleid van het land dat de ambassadeur vertegenwoordigd.
Hoe ziet u de tweet waarin de ambassadeur van Azerbeidzjan oproept om Armeniërs in Karabach te steunen mits zij onder Azerbeidzjaanse vlag willen leven en zo niet, dat «zij vrij zijn om Azerbeidzjan te verlaten ofwel in de vrachtwagens van Russische peacekeepers»?3
Het is zaak dat met betrekking tot het vredesproces beide landen terugkeren naar de onderhandelingstafel om tot een duurzaam vredesakkoord te komen. Nederland roept beide landen voortdurend en op alle niveaus hiertoe op, en dringt er tevens op aan zich te onthouden van acties die daaraan niet bijdragen.
Bent u het ermee eens dat opruiende tweets als vernoemd in voorafgaande vragen niet bijdragen aan het vredesproces tussen Armenië en Azerbeidzjan?
Zie antwoord vraag 9.
Heeft u reeds gesprekken gehad met de ambassadeur van Azerbeidzjan waarin u de opruiende tweets aangekaart heeft? Zo nee, waarom niet en bent u nog voornemens dit nog te doen?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht 'Deskundige wil extra controles van oude tunnels na problemen in Friesland' |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van de NOS «Deskundige wil extra controles van oude tunnels na problemen in Friesland»1 en zou u op de belangrijkste bevindingen in dit nieuwsbericht willen reageren?
Ja, ik ben bekend met dat bericht. Rijkswaterstaat doet voortdurend onderzoek en monitort in het hele land alle tunnels, waaronder de tunnels die met de afzinkmethode zijn aangelegd. Daarbij worden de bewegingen van de tunnelelementen gemeten. Bij inspecties wordt vooral ingezet op het monitoren van de bekende faalmechanismen. Tot voor kort was er, bij de verdiepte toeritten aan weerszijden van de tunnel, geen bekend faalmechanisme en was er dus geen aanleiding om de toeritten naar de tunnels te monitoren.
In 2010 heeft er een calamiteit plaatsgevonden in de Vlaketunnel, waarbij eveneens het wegdek omhoog kwam. De oorzaak lag in de zoute grondwateromstandigheden en de hierdoor ontstane versnelde corrosie aan de trekankers. Gelet op de unieke omstandigheden bij de Vlaketunnel was er geen aanleiding om andere tunnels te onderzoeken.
Daarbij is in 2018, in het kader van de voorbereiding op de vervanging en renovatie opgave, onderzoek verricht naar de Heinenoordtunnel. Deze tunnel heeft een enigszins vergelijkbare constructie als de Prinses Margriettunnel. Er zijn destijds op 22 ankers trekproeven uitgevoerd. De ankers voldeden aan de gestelde normen. Ook dit onderzoek, bij eenzelfde soort tunnel, gaf dus geen aanleiding om op het punt van de trekankers een significante faalkans of onderliggend faalmechanisme te vermoeden.
Desondanks vond de calamiteit in de Prinses Margriettunnel juist plaats bij één van de toeritten, waar dus geen bestaand faalmechanisme bekend was en waar dus ook niet op werd gemonitord.
Om te kunnen concluderen wat de oorzaak was van deze calamiteit, is het noodzakelijk om nader onderzoek te doen. Pas daarna kunnen er mogelijk conclusies getrokken worden over het faalmechanisme bij de Prinses Margriettunnel alsook bij andere objecten. Dit onderzoek vindt nu plaats.
Op basis van dit onderzoek zal bepaald worden welke maatregelen er bij de Prinses Margriettunnel (en eventueel andere objecten) genomen zullen worden. Hierbij is het verstandig om ons te realiseren dat het testen van ankers een intensief werk is, waarbij de tunnels enkele dagen/ week afgesloten zullen moeten worden. Dit kan veel overlast met zich meebrengen. Om deze reden is het verstandig om eerst de conclusies van het onderzoek bij de Prinses Margriettunnel af te wachten.
Deelt u de opvatting dat de genoemde tunnels met de oude constructie zo snel mogelijk geïnspecteerd zouden moeten worden? Zou u willen voorzien in een tijdpad waaruit duidelijk wordt wanneer deze tunnels uiterlijk zijn geïnspecteerd?
Rijkswaterstaat heeft een inspectieprogramma waar gestructureerd wordt gekeken naar de mogelijk faalmechanismen van objecten. Het doel hiervan is in eerste instantie om te voorkomen dat er onveilige situaties ontstaan (veilig stellen) en om daar waar nodig en mogelijk preventief te handelen om te voorkomen dat acuut ingrijpen nodig is. Tot op heden is er geen aanleiding geweest om dit ook voor tunneltoeritten te doen. Omdat de calamiteit bij de Prinses Margriettunnel juist wel in één van de tunneltoeritten heeft plaatsgevonden, wordt momenteel onderzoek gedaan naar het faalmechanisme dat er voor heeft gezorgd dat Rijkswaterstaat de A7 heeft moeten afsluiten. Zodra hier meer bekend over is, kan Rijkswaterstaat bepalen of en hoe tunneltoeritten gemonitord kunnen worden.
Deelt u de opvatting dat de omschreven wijze van inspectie waarbij er door de tunnel wordt gelopen om te kijken of er drempels zijn ontstaan die kunnen wijzen op loslatende delen, niet afdoende is, in het bijzonder bij de genoemde tunnels? Zo ja, welke acties koppelt u aan die opvatting?
Tot op heden is er geen aanleiding geweest om tunnels op een andere manier te inspecteren. Enige jaren geleden is onderzoek uitgevoerd bij een soortgelijke tunnel waarbij geen faalmechanisme werd geconstateerd. Wel gaat Rijkswaterstaat verkennen of bijvoorbeeld via sensoren een eerdere voorwaarschuwing kan worden gegeven. Deze signaalsystemen worden ook gebruikt bij andere objecten zoals de Haringvlietbrug en de IJsselbruggen. Hiervoor is het nodig dat de oorzaak van de schade bij de Prinses Margriettunnel bekend is.
Zou u in kaart willen brengen in welke gevallen de beschreven uitgebreide manier van inspectie, het blootleggen van de ankers en het verwijderen van het wegdek en het beton, noodzakelijk is?
Of de uitgebreide manier van inspectie moet plaatsvinden, is afhankelijk van de oorzaak van het faalmechanisme bij de Prinses Margriettunnel. Dat onderzoek loopt nu. Het onderzoek bij de Heinenoordtunnel uit 2018, bestaande uit trekproeven op ankers, is uitgevoerd in het kader van de voorbereiding op de vervanging en renovatie opgave. De ankers voldeden aan de gestelde normen.
Zou u inzichtelijk willen maken in hoeverre en op welke plekken de genoemde mogelijke tussenoplossing, het plaatsen van sensoren die de bewegingen van de tunnel en de tunneltoeritten monitoren, effectief zou zou kunnen zijn?
Ook hiervoor geldt dat, om te beoordelen of het plaatsen van sensoren effectief is, het nodig is dat het onderzoeksrapport wordt afgerond waaruit blijkt wat de oorzaak van de faalmechanismen is. Zo kan Rijkswaterstaat de aandacht richten op die objecten die hiervoor in eerste instantie in aanmerking komen.
Zou u ook andere mogelijke tussenoplossingen op een rij willen zetten?
Naast het mogelijk plaatsen van sensoren die de bewegingen van de tunnel en de tunneltoeritten monitoren, ziet Rijkswaterstaat op dit moment geen andere tussenoplossingen. Pas als de oorzaak bekend is, kunnen andere oplossingen in beeld komen. Ook dan pas is het mogelijk om een structurele oplossing in beeld te brengen.
Zou u in het licht van het genoemde nieuwsbericht opnieuw willen ingaan op de recent door de fractie van het CDA ingediende vragen over deze problematiek?2
Het lid Van der Molen (CDA) heeft op 22 december jl. vragen ingediend naar aanleiding van het bericht «Bruggen, viaducten en nu een aquaduct dicht: dat kan geen toeval zijn, denken transporteurs». De vragen hadden betrekking op de ontstane overlast voor de weggebruikers en de omgeving en de inspanningen van Rijkswaterstaat om de A7 zo snel mogelijk (deels) open te kunnen stellen. Daarbij is benadrukt dat het vooralsnog om een incident gaat en dat het belangrijk is om eerst het onderzoek naar de oorzaak van de schade af te wachten voordat definitief herstel kan plaatsvinden en te bepalen welke vervolgstappen met betrekking tot het monitoren en inspecteren van dit type tunnels nodig zijn.
Wat zijn de gevolgen voor de infrastructuur nu het kabinet op diverse plekken inzet op verhogen van grondwaterstanden in Nederland?
Voor elk besluit tot peilwijziging worden eerst de mogelijke gevolgen in en om het betreffende gebied in beeld gebracht, waaronder de effecten op de fundering van infrastructuur.
Het bericht 'Twee gasboringen voor drie verlaten stallen: hoe de stikstofhandel in een Drents dorp juist tot meer uitstoot leidt' |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de handel in fictieve stikstofruimte, ofwel papieren koeien en kippen, kan leiden tot de facto méér stikstofuitstoot?1
Om die reden hebben Rijk en provincies beleidsregels vastgesteld waarin is bepaald dat alleen extern mag worden gesaldeerd met daadwerkelijk gerealiseerde capaciteit. Daarvan moet 30% worden afgeroomd. Het bedrijf van de saldogever moet bovendien in gebruik zijn of zonder nieuwe vergunning in gebruik genomen kunnen worden. Deze voorwaarden zijn bedoeld om feitelijke depositiestijging bij extern salderen te beperken.
In de Kamerbrief van 25 november 2022 heeft het kabinet aangekondigd om samen met de andere bevoegde gezagen de voorwaarden voor extern salderen verder aan te scherpen, o.a. om salderen met zogenaamde slapende vergunningen te voorkomen. Het kabinet vindt dat het niet mogelijk mag zijn om nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken op basis van activiteiten die al geruime tijd zijn gestopt. Ook zet het kabinet in op een generieke verhoging van het afroompercentage naar 40% en worden momenteel de mogelijkheden onderzocht om een afroompercentage van 20% te hanteren voor specifieke projecten die op termijn tot stikstofreductie leiden, zoals de MIEK-projecten. Ik ben met de betrokken departementen en provincies in overleg en zal zo snel mogelijk de interbestuurlijke afspraken in beleidsregels vastleggen.
Daarnaast maakt de voorgenomen vergunningplicht voor intern salderen het mogelijk om voorwaarden te stellen aan intern salderen, o.a. om de ingebruikname van latente ruimte te beperken.
Wanneer en op basis van welke beleidsregel die ziet op extern salderen is destijds de vergunning voor Vermillion mogelijk gemaakt, gezien de uitspraak van de Raad van State (RvS) op 13 november 2013 die bij extern salderen de voorwaarde heeft gesteld dat de activiteit die wordt ingebracht voor het salderen daadwerkelijk moet worden beëindigd ten behoeve van de nieuwe activiteit en dus niet al eerder gestopt mag zijn?2
In de genoemde uitspraak van de Raad van State van 13 november 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1931) wordt een rechtstreekse samenhang vereist tussen de stoppende activiteit van de saldogever en de nieuwe activiteit van de saldonemer. Deze samenhang kan blijken uit een intrekkingsbesluit of uit een overeenkomst tussen saldogever en saldonemer, waaruit blijkt dat de stikstofruimte van de saldogever wordt overgedragen aan de saldonemer en de vergunning van de saldogever wordt ingetrokken. Ook moet vaststaan dat de bedrijfsvoering van het saldogevende bedrijf daadwerkelijk is of wordt beëindigd. Deze voorwaarden worden herhaald in de toelichting bij de beleidsregels van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) (Staatscourant nr. 52486). Uit de genoemde uitspraak blijkt dus niet dat de saldogevende activiteit niet al eerder beëindigd mag zijn.
Hoe is bovenstaande uitspraak exact doorvertaald in de beleidsregels van het Ministerie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit? Is hiermee voldoende gewaarborgd dat op het moment van de aanvraag van een vergunning voor nieuwe stikstofruimte de stallen die ter compensatie voor die stikstofruimte worden gesloopt niet al jaren uit bedrijf zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 2. In de beleidsregels is daarnaast opgenomen dat alleen extern gesaldeerd mag worden met feitelijk gerealiseerde capaciteit. Daarvan wordt 30% afgeroomd om feitelijke depositiestijging te beperken. Het percentage is gebaseerd op de gemiddelde latente ruimte in natuurvergunningen. Uit de jurisprudentie volgt bovendien dat alleen gesaldeerd mag worden met ruimte van activiteiten die hervatting van de activiteit kunnen worden zonder dat daar een nieuwe vergunning voor nodig is.
Hoe is het toezicht op de daadwerkelijke staat van de stallen door het bevoegd gezag op het moment van de aanvraag van een natuurvergunning georganiseerd? Wordt ook ter plaatse door het bevoegd gezag gecontroleerd of bedrijven recent gestopt zijn, bijvoorbeeld door gebruik te maken van de meitellingen? Hoe vaak vinden deze controles plaats?
Bij een vergunningaanvraag op basis van extern salderen, controleert het bevoegd gezag of is voldaan aan de voorwaarden uit de jurisprudentie en de beleidsregels, zoals genoemd in de antwoorden op vraag 2 en 3. Zoals gezegd is bij die beoordeling van belang of de stal feitelijk gerealiseerd (gebouwd) is en of deze in gebruik is of kan zijn. Er wordt dus gekeken of een hervatting van de activiteit mogelijk is zonder dat daarvoor een nieuwe vergunning nodig is, en niet of de capaciteit feitelijk benut wordt. Aanvragers van natuurvergunningen worden gevraagd om bewijsmateriaal aan te leveren. Dit kan op basis van actuele foto’s van de situatie ter plaatse. Daarnaast dienen afschriften van de vergunningen/toestemmingen waarmee extern gesaldeerd wordt overgelegd te worden, alsmede de intrekkingsbesluiten en/of de overeenkomsten tussen saldogevers en saldonemers.
Wat is inmiddels de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie van het lid Grinwis c.s. (Kamerstuk 30 252, nr. 58) over onderzoeken of en hoe het inwisselen van ammoniak (NH3) voor stikstofoxiden (NOx), dan wel tussen sectoren (het eigenlijke doel van de motie) bij extern salderen voorkomen kan worden? Op welke termijn hoort de Kamer hoe het kabinet de voorwaarden voor extern salderen gaat aanscherpen?
Uit de Tussenbalans extern salderen met veehouderijen, die het afgelopen jaar is uitgevoerd, blijkt dat sinds de gefaseerde openstelling ca. 50 vergunningen zijn afgegeven. Een groot deel daarvan (ca. 72%) blijft binnen de agrarische sector. Dit blijven bevoegde gezagen monitoren en het zal ook worden getoetst in de evaluatie van het instrument extern salderen, die de komende maanden wordt uitgevoerd.
Daarbij wordt onderzocht of en hoe het inwisselen van NH3 voor NOx bij extern salderen kan worden voorkomen. De resultaten verwacht ik rond de zomer met de Kamer te kunnen delen.
Wat vindt u van de uitspraak van de in het artikel aangehaalde deskundige Beunen dat er «uiteindelijk meer publieke middelen nodig zijn om stikstofuitstoot te verminderen, doordat de overheid stikstofhandel toestaat en waarde toekent aan een vergunning, waardoor diezelfde overheid moet concurreren met andere partijen en de prijs stijgt»? Is dit een overweging geweest bij het openstellen van extern salderen?
In de Tussenbalans extern salderen met veehouderijen, die afgelopen jaar is uitgevoerd, zijn geen indicaties waargenomen voor het structureel optreden van ongewenste neveneffecten, zoals speculatie. In de aankomende evaluatie van het instrument extern salderen zal deze conclusie worden getoetst, zodat we goed zicht blijven houden hoe extern salderen zich in de praktijk ontwikkelt.
Ziet u het gevaar dat tijdens het onderzoeken en uitwerken van de aanscherping van de regels rondom extern salderen een enorme versnelling plaatsvindt in de opkoop van beschikbare stikstofruimte? Zo ja, deelt u de mening dat het daarom des te meer van belang is dat de beleidsregel die als voorwaarde stelt dat een activiteit daadwerkelijk gestopt moet zijn ten behoeve van een nieuwe activiteit, ook echt kijkt naar het moment van de aanvraag van de vergunning als referentiedatum en niet enkel naar het moment van het sluiten van het contract, aangezien anders stikstofruimte bij voorbaat verzameld kan worden?
Initiatiefnemers die extern salderen toepassen moeten aan specifieke voorwaarden voldoen (zie ook antwoord op vraag 3). Het aantonen van rechtstreekse samenhang tussen saldogever en saldonemer en de beoordeling door het bevoegd gezag is een zorgvuldig proces. Wel streef ik ernaar om in het voorjaar van 2023 interbestuurlijke afspraken te maken om extern salderen met slapende vergunningen te voorkomen, zodat de beleidsregels op korte termijn worden aangescherpt.
Bent u bereid om bovenstaand beschreven gevaar af te wenden door in de tussentijd extern salderen stop te zetten totdat er besluitvorming heeft plaatsgevonden over de aanscherping van de beleidsregels?
Op dit moment zijn nieuwe ontwikkelingen nog beperkt mogelijk, met name volgens het principe van salderen. In de Kamerbrief van 25 november 2022 heb ik stappen aangekondigd om toestemmingverlening mogelijk te houden en tegelijkertijd minder onzeker te maken.
Klopt het in het artikel gestelde dat de stikstofruimte in eerste instantie aan de provincie Drenthe is aangeboden om het ten behoeve van Programma Aanpak Stikstof (PAS) -melders te kunnen gebruiken, maar dat dit is afgeslagen door de provincie? Gebeurt dit vaker en zo ja, hoe vaak? Is de overheid naast het afwachten van passief aanbod ook actief op zoek naar stikstofruimte die vrijkomt voor PAS-melders?
Van provincie Drenthe almede de uitvoeringsorganisatie Prolander begrijp ik dat zij niet zijn benaderd door deze agrarische ondernemers.
De overheid is zeer actief bezig om stikstofruimte te verwerven. Met de verschillende maatregelen wordt ruimte gecreëerd die nodig is om de natuur te herstellen. Als dat voldoende is gelukt, kan die ruimte ook worden ingezet om PAS-melders te legaliseren.
Waarom lukt het andere partijen, zoals Vermillion in het artikel, om snel stikstofruimte te verkrijgen, maar de overheid niet?
Overheden en particuliere partijen moeten aan dezelfde voorwaarden voldoen, conform de beleidsregels voor extern salderen. De overheid als initiatiefnemer moet bovendien aantonen dat de betrokken stikstofruimte aanvullend is aan hetgeen nodig is om de instandhoudingsdoelstellingen te halen en verslechtering van stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden te voorkomen.
Deelt u de mening dat 2023 het jaar van de legalisatie van de PAS-melders moet worden? Wat gaat u doen om te voorkomen dat 2023 voor PAS-melders niet opnieuw een jaar van mooie, maar uiteindelijk teleurstellende beloftes wordt, maar dat zij daadwerkelijk legaal wel weer kunnen gaan bouwen aan een toekomst?
Ik wil grote stappen zetten om meldingen te legaliseren. Er zijn dit jaar drie maatregelen die naar verwachting belangrijk zijn bij het legaliseren van meldingen. De stikstofruimte uit de Srv kan nu volledig worden toegedeeld aan meldingen; ook via de Maatregel Gerichte Aankoop zijn 54 boerderijen aangekocht waarmee belangrijke stikstofruimte beschikbaar komt. Tot slot kunnen provincies in 2023 € 250 miljoen besteden aan maatregelen die de uitvoering van het legalisatieprogramma versnellen of bij meldingen waar maatwerk toegepast moet worden.
Bent u bereid om vanaf heden maandelijks te publiceren hoeveel PAS-melders er die maand zijn gelegaliseerd en nog gelegaliseerd moeten worden alvorens de overheid dit onrecht volledig heeft rechtgetrokken?
In het vastgestelde legalisatieprogramma is vastgelegd dat de Kamer jaarlijks wordt geïnformeerd over de voortgang van het legalisatietraject. In de Kamerbrief van 10 februari jl. heeft u het meest recente overzicht daartoe ontvangen.
Het ontwijken van de nieuwe box 3 heffing over vastgoed |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de mogelijkheid om via een zogenaamd stichting administratiekantoor (STAK) vastgoed aan te kopen?
Ja.
Klopt het dat bij het aankopen van nieuwe investeringen via een STAK de uitgegeven certificaten aan de vastgoedbelegger als netto waarde worden meegenomen bij overige bezittingen in box 3? Zo ja, waarom is dit zo?
Ja, dit is correct. Indien via een STAK onroerend goed wordt aangekocht met bijvoorbeeld een lening, kan dit vermogen vervolgens in zijn totaal worden gecertificeerd. Dit is overigens geen nieuwe situatie. Het aanhouden van vastgoed via een STAK is in de praktijk vrij gebruikelijk en wordt om uiteenlopende redenen gedaan. De belastingplichtige bezit bij certificering het certificaat en niet de onderliggende vermogensbestanddelen. Doordat het vermogen in de STAK samen is gebracht, is de waarde van de certificaten doorgaans gelijk aan de nettowaarde van het gecertificeerde vermogen. Het certificaat wordt als vermogensrecht in de categorie overige bezittingen tegen de waarde in het economische verkeer belast in box 3.
Kunt u aangeven hoe de belastingheffing verloopt in box 3 wanneer een vastgoedbelegging wordt aangehouden via een STAK en de netto waarde wordt meegenomen bij overige bezittingen en wanneer dit buiten een STAK verloopt?
Indien vastgoed via een STAK wordt aangehouden en het vermogen van de STAK is gecertificeerd, wordt de waarde van het uitgegeven certificaat in box 3 belast onder de categorie overige bezittingen. Dit betekent dat de waarde van het certificaat doorgaans de waarde van het onroerend goed minus de schulden weergeeft (indien sprake is van schulden binnen de STAK).1
Indien vastgoed direct wordt gehouden door de belastingplichtige wordt het vastgoed in de categorie overige bezittingen belast en worden eventuele schulden in de categorie schulden meegenomen.
Klopt het dat met eenzelfde vastgoedportefeuille (in zowel bezittingen en schulden) de belastingheffing in box 3 significant lager is wanneer het gestructureerd wordt met een STAK? Zo ja, vindt u dit rechtvaardig?
Bij het aanhouden van vastgoed via een STAK valt de heffing in box 3 inderdaad lager uit. Dit is het gevolg van de saldering van de waarde van zowel het onroerend goed als de bijbehorende schulden in de STAK. Indien deze vermogensbestanddelen rechtstreeks in box 3 zitten bij de belastingplichtige is dit niet meer mogelijk. Andersom kan de heffing in box 3 ook hoger uitvallen indien de STAK voornamelijk banktegoeden bezit in plaats van onroerend goed. Uiteraard is dit niet waar een STAK primair voor bedoeld is.
Deelt u de mening dat belastingheffing over eenzelfde portefeuille in principe moet resulteren in dezelfde belastingopbrengst ongeacht de gekozen route? Zo ja, bent u van plan dit aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening dat belastingplichtigen met eenzelfde vermogenssamenstelling hetzelfde belast moeten worden. Echter, juridisch gezien verschillen de in de voorgaande vragen beschreven situaties, wat ertoe leidt dat deze in box 3 niet op dezelfde manier worden behandeld. De STAK is een rechtspersoon die zelfstandig handelt, waarvan een natuurlijk persoon een vermogensrecht in de vorm van certificaten kan ontvangen. Een dergelijk certificaat is niet hetzelfde als direct gehouden onroerend goed. Een certificaathouder heeft namelijk niet het juridische eigendom van het onroerend goed maar alleen de economische rechten. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is een STAK niet bedoeld voor constructies die er alleen op gericht zijn om een fiscaal voordeel te behalen. Om die reden onderzoeken wij of deze constructie meer voorkomt en hoe deze het beste kan worden bestreden, al dan niet met behulp van een wetswijziging. De Belastingdienst zal de komende tijd monitoren of onder het overgangsstelsel box 3 dergelijke constructies zich sterker voordoen.
De rol van notarissen bij dubieuze grondhandel |
|
Faissal Boulakjar (D66) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Tienduizenden Nederlanders slachtoffer van dubieuze grondhandel»?1
Ja
Herkent u de geschetste problematiek waarbij dubieuze grondhandelaren stukken grond opknippen en deze verkopen met de belofte dat hier spoedig gebouwd mag worden?
Ja, al strookt het gestelde in de vraag over de «belofte dat er op korte termijn gebouwd mag worden» niet met de praktijk waarbij deze handelaren dit omzichtiger formuleren dan een «belofte».
Het opknippen van deze percelen is een uitwas van grondspeculatie. Wat gaat u doen om grondspeculatie verder tegen te gaan?
Bij het opknippen van percelen wijst het artikel erop dat het vaak gaat om percelen waarop geen concrete bouwbestemming is voorzien en dat de handelaren die percelen opknippen en deze snippers aanbieden, veelal een te positief beeld schetsen van de potentie. De kopers zijn ingegaan op een speculatieve mogelijkheid in de hoop hiermee geld te verdienen. Dat mensen ingaan op zulke speculatieve mogelijkheden is geen nieuw fenomeen. Nieuwe regelgeving moet echter afgewogen worden tegen de hinder die andere markttransacties hiervan kunnen ondervinden. Zo zijn er geen instrumenten om het opknippen van agrarische percelen zonder meer tegen te gaan. Over hoe kan worden omgegaan met versnippering als toekomstige ruimtelijke doelen zoals woningbouw toch geraakt worden, heeft de Minister van Financiën eerder geantwoord op de vragen van lid Van Eijs (18 maart 2021). De overheid kan met het voorkeursrecht versnippering voorkomen als zij een bouwmogelijkheid voorziet, en zij kan tevens op reeds versnipperde grond een eerste recht van koop vestigen. Daarnaast staat haar onteigening ter beschikking wanneer de eigenaren van de snippers niet bereid en/ of in staat zijn het plan met bouwmogelijkheden dat de overheid voor ogen staat te realiseren.
Hoe beoordeelt u de rol van notarissen en de zorgplicht die bij hun beroep hoort in het licht van deze grondhandel?
De Minister voor Rechtsbescherming hecht een groot belang aan de naleving van de zorgvuldigheidsnormen zoals deze gelden voor het notariaat. De beoordeling van de rol van notarissen en de daarbij behorende zorgplicht in het licht van grondhandel is voorbehouden aan de notariële tuchtrechter. Daarbij geldt het uitgangspunt dat de omstandigheden van het geval een grote rol spelen. Die omstandigheden dient een notaris steeds te beoordelen en over de nakoming van de beroepsmatige zorgvuldigheidsnormen waakt de tuchtrechter.
In dat kader kan worden gewezen op drie recente tuchtuitspraken van het Gerechtshof Amsterdam van 24 mei 20222, 12 juli 20223 en 22 november 20224 waarin de tuchtrechter heeft geoordeeld dat de notaris bij de koop van grond in lijn heeft gehandeld met de vereiste informatieplicht en zorgplicht. Tevens wijst de Minister voor Rechtsbescherming op de tuchtuitspraak over grondinvesteringen van het Gerechtshof Amsterdam van 2 februari 2021, waarin is geoordeeld dat er sprake is van een zeer ernstige tekortkoming van de betrokken notaris en van structureel laakbaar handelen gedurende een langere periode. Het Gerechtshof heeft, gelijk aan de uitspraak in eerste aanleg de maatregel van ontzetting uit het notarisambt opgelegd. In een andere (civiele) uitspraak over grondinvesteringen heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 januari 2020 geoordeeld dat zich geen situatie voordeed op grond waarvan de betrokken notaris zijn ministerieplicht had moeten weigeren en dat geen schending van de zorgplicht van de notaris werd vastgesteld. Ook in de tuchtuitspraak over grondinvesteringen van het Gerechtshof Amsterdam van 22 april 20145 en de civiele uitspraak over grondinvesteringen van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 december 20156 is geoordeeld dat de betrokken notaris zijn informatieplicht en zorgplicht niet heeft geschonden.
Over dubieuze grondhandel en de rol die notarissen hierbij spelen zijn eerder vragen gesteld door het lid Van Eijs («Particuliere beleggers slepen notarissen voor de rechter vanwege rol in dubieuze grondhandel», 10 februari 2021). Toen gaf het kabinet aan zich niet te herkennen in de signalen dat notarissen particulieren onvoldoende beschermen tegen de risico’s bij grondinvesteringen. Hoe kijkt u hier nu naar?
Het beeld over dubieuze grondhandel en de rol van notarissen dienaangaande is ongewijzigd. Onder verwijzing naar mijn antwoord onder vraag 4 zal er bij de beoordeling van dit soort zaken altijd sterk naar de omstandigheden van het geval moeten worden gekeken en de rol die de notaris daar bekleedde. Die omstandigheden dient de notaris steeds te beoordelen en over de nakoming van de beroepsmatige zorgvuldigheidsnormen zal de tuchtrechter waken. In de drie recente tuchtuitspraken van het Gerechtshof Amsterdam d.d. 24 mei 2022, 12 juli 2022 en 22 november 2022 is geoordeeld dat de notaris zijn informatieplicht en zorgplicht niet heeft geschonden.
In de eerdere beantwoording kwam naar voren dat om aan de zorgplicht te voldoen‘actieve wilscontrole, kritische beoordeling van de onderliggende transacties, doorvragen, onafhankelijke advisering en alertheid op onverklaarbare prijsstijgingen» hierbij van belang zijn. In de praktijk wordt bij de levering van de grond vaak gebruik gemaakt van een volmacht. Hoe beoordeelt u de mogelijkheden van notarissen om te voldoen aan deze zorgplicht bij een (schriftelijke) volmacht? Zou een verplichte voorlichting van de kopers door de notaris bij dit soort zaken wenselijk zijn?
De informatieplicht en zorgplicht van de notaris bij een (schriftelijke) volmacht wordt aan dezelfde maatstaven beoordeeld als wanneer een koper zelf verschijnt bij het verlijden van de akte.
De notaris moet de koper informeren over het speculatieve karakter van de koop en de risico’s daarvan en moet zich ervan vergewissen dat de koper zich goed bewust is van dat speculatieve karakter en de transactie desondanks wil. De notaris geeft die informatie altijd in een rechtstreeks contact met de koper. De notaris kan dit schriftelijk of mondeling doen. Het heeft de voorkeur dat de koper daartoe wordt uitgenodigd op het kantoor van de notaris. De zorgplicht van de notaris brengt met zich mee dat hij in zijn dossier schriftelijk vastlegt dat en op welke wijze hij de koper heeft geïnformeerd en dat de koper zich bewust is van het speculatieve karakter van de transactie, en dat de koper deze transactie wil. Die zorgplicht brengt ook met zich mee dat de notaris een en ander schriftelijk bevestigd aan de koper. De notaris geeft de koper tijdig tevoren de gelegenheid van de inhoud van de akte van levering kennis te nemen door hem een ontwerp van de akte toe te sturen. De notaris volgt deze handelwijze ook als de koper niet zelf wil verschijnen bij het verlijden van de akte, maar daarvoor een volmacht wil geven7. Deze omschreven handelwijze is met voldoende waarborgen omkleed om de notariële zorgplicht uit te voeren, ook wanneer de koper middels een volmacht het verlijden van een akte laat plaatsvinden.
In het recente verleden werden al een aantal keren tuchtzaken aanhangig gemaakt tegen notarissen met betrekking tot (speculatieve) grondhandel. De tuchtrechters oordeelden in vergelijkbare zaken zeer verschillend. Hoe beziet u het feit dat tuchtrechters hierin niet uniform oordelen? Is een aanscherping van de wet noodzakelijk om meer uniformiteit in de beoordeling door tuchtrechters te bewerkstelligen?
Zoals bij de beantwoording van vraag 4 en 5 ook al is aangegeven is de beoordeling door de tuchtrechter van de rol van notarissen met betrekking tot (speculatieve) grondhandel sterk afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Dat houdt in dat de notaris in elke zaak door de tuchtrechter aan dezelfde maatstaf wordt getoetst of deze heeft voldaan aan zijn informatieplicht en zorgplicht die voortvloeit uit het notarisambt, maar dat de beoordeling van de rol van de notaris door de omstandigheden van het geval een andere uitkomst kunnen hebben. Dit houdt dus niet in dat tuchtrechters niet uniform oordelen, maar dat de aan hen voorgelegde gevallen niet gelijk zijn. Een aanscherping van de wet is derhalve niet aan de orde.
Uit de beantwoording van de eerdere vragen bleek verder dat de ACM en de AFM toezicht houden op de naleving van de regels omtrent het beschermen van particulieren tegen misleidende informatie bij verkoop, waaronder de verkoop van grond. Toen waren er nauwelijks meldingen bij de ACM en AFM bekend over dit onderwerp. Wat is de huidige stand van zaken wat betreft meldingen bij ACM en AFM hieromtrent? Mochten er wederom weinig meldingen bekend zijn, hoe kunnen ACM en AFM proactief particulieren beschermen bij de verkoop van grond?
De ACM ontvangt nog steeds nauwelijks meldingen over dit onderwerp. Via de website ACM ConsuWijzer geeft de ACM proactief voorlichting over de rechten van consumenten. Het betreft praktisch advies gericht op algemene onderwerpen (zoals misleiding bij verkoop) en een aantal specifieke onderwerpen (zoals de energietransitie). Consumenten kunnen bellen of de website raadplegen.
Ook de AFM ontvangt nauwelijks signalen over dit onderwerp. Daarnaast blijkt bij het beoordelen van een dergelijk signaal regelmatig dat de aanbieding waarover dit signaal gaat buiten haar toezicht valt, aangezien deze aanbieding bijvoorbeeld niet voldoet aan de criteria die gelden voor een beleggingsobject. De AFM en ACM blijven individuele casussen op dit terrein beoordelen en op grond van hun mandaat daartegen optreden als dat mogelijk en noodzakelijk is.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja
De mobilisatie in Rusland |
|
Jasper van Dijk |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de berichtgeving waarin gesteld wordt dat de Oekraïense inlichtingendiensten een nieuwe mobilisatie in Rusland verwachten, met mogelijk 500.000 nieuwe recruten?1
De ontwikkelingen rond de oorlog in Oekraïne worden continu in brede zin in de gaten gehouden door het kabinet. Zo ook met betrekking tot een mobilisatie in Rusland. Op 28 oktober jl. heeft de Russische Minister van Defensie aangekondigd dat de mobilisatie is afgerond. De praktijk van mobiliseren is toen stopgezet. De mobilisatie is niet formeel beëindigd bij wijze van presidentieel decreet en zodoende bestaat er nog een juridische basis voor een volgende grote mobilisatieronde. Hier kan echter niet op vooruit worden gelopen. Uit verschillende bronnen is gebleken dat er nog wel mensen incidenteel geronseld worden en dat de autoriteiten moeite doen om mensen te werven, maar er is niet gebleken dat er momenteel daadwerkelijk een mobilisatie plaatsvindt.2 Indien er op enig moment een nieuwe mobilisatieronde komt, zal moeten worden bezien of en welke gevolgen dit heeft voor het landenbeleid en de besluitvorming door de IND.
Deelt u de mening van migratiehoogleraar Thomas Spijkerboer in Nieuwsuur (15 januari jl.) dat het door u gemaakte onderscheid tussen dienstweigeraars en Russen die vrezen voor mobilisatie lastig uit te leggen is?2
Ten aanzien van Russische dienstplichtigen geldt dat de IND hen op dit moment nog niet individueel kan beoordelen. De reden daarvoor is omdat onvoldoende duidelijk is of, en zo ja in welke mate, dienstplichtigen in Oekraïne worden ingezet en of zij door hun dienstplicht te ontduiken ook risico op vervolging lopen. Daarom is er voor gekozen om het besluit- en vertrekmoratorium voor hen te verlengen. Uw Kamer is hierover bij brief van 13 december 2022 geïnformeerd.
Ten aanzien van andere Russen die vrezen voor de mobilisatie blijkt niet, zoals ook gesteld hierboven, dat er momenteel daadwerkelijk een mobilisatie plaatsvindt. Met deze informatie in relatie tot de individuele omstandigheden zoals die volgen uit een asielprocedure is het goed mogelijk een besluit te nemen waarin wordt ingegaan op de risico’s voor personen die stellen te vrezen voor de mobilisatie. Dit is dan ook een voortzetting van de reguliere praktijk en niet een beleidswijziging.
Vanwege de plotse aankondiging van de mobilisatie moest worden bezien welke gevolgen deze mobilisatie zou hebben voor personen die om deze reden zijn gevlucht. In deze periode zijn er geen onomkeerbare stappen genomen in asielprocedures waarin de mobilisatie als asielmotief werd genoemd.
Gelet op vorenstaande en de overige informatie die onzerzijds bekend is, zie ik geen aanleiding om op dit moment een besluit- en vertrekmoratorium af te kondigen voor personen die vrezen voor de mobilisatie.
Het onderscheid tussen dienstplichtigen enerzijds en personen die vrezen voor de mobilisatie anderzijds is mijns inziens dan ook te rechtvaardigen.
Ik hecht er aan om in dit verband expliciet te benadrukken dat een besluit- en vertrekmoratorium geen garantie op verblijf is maar enkel een verlenging van de beslistermijn betreft met als doel het inwinnen van informatie waar het op dat moment aan ontbreekt dan wel waar op dat moment onduidelijkheid over bestaat. Na het vervallen van het besluit- en vertrekmoratorium zal er dan ook voor de groep dienstplichtigen een individuele beoordeling plaatsvinden om vast te stellen of zij internationale bescherming behoeven.
Een nieuw ambtsbericht staat gepland voor het voorjaar en aan de hand daarvan zal er bezien worden op welke wijze het beleid ten aanzien van Rusland ingevuld moet worden.
Vindt u een aankondiging van de Russische Minister van Defensie een voldoende betrouwbare bron om de conclusie te rechtvaardigen dat de mobilisatie per 31 oktober 2022 is afgerond, zoals u schrijft in uw brief van 13 december 2022?3
De Russische Minister van Defensie heeft inderdaad aangekondigd dat de mobilisatie is afgerond en de militaire eenheden opgedragen om de mobilisatiewerkzaamheden stil te leggen per 31 oktober 2022. Er is op dit moment daarnaast ook voldoende andere informatie beschikbaar om tot deze conclusie te komen. Er is dan ook een afweging gemaakt op basis van alle beschikbare relevante en betrouwbare informatie en bronnen. Uiteraard gaan we niet louter en alleen af op informatie van welke regering dan ook.
Bent u het eens met de stelling dat niet de formele regelgeving inzake de mobilisatie, maar de praktijk ten aanzien van de gestelde vervolging leidend moet zijn bij de bepaling van het landgebonden asielbeleid? Aangezien in het beslismemo wordt onderkend dat er nog steeds mensen worden gemobiliseerd (zij het maar «weinig»), bent u het eens met de stelling dat zelfs een kleine kans op gedwongen mobilisatie noopt tot bescherming?
In de beslisnota van 12 december jl. staat ten aanzien van de mobilisatie dat er in de praktijk incidentele gevallen bekend zijn van Russen die na de stop gemobiliseerd zijn. Uiteraard wordt niet alleen de formele regelgeving, maar ook de informatie over de praktijk meegewogen bij de bepaling van asielbeleid. Indien een vreemdeling zich beroept op de mobilisatie zullen deze verklaringen van de vreemdeling op eigen merites worden beoordeeld en tevens worden beoordeeld in het licht van de relevante landeninformatie. Het is daarbij aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij of zij te vrezen heeft voor vervolging of ernstige schade in het land van herkomst. De situatie in Rusland is op dit moment echter niet zo dat alle personen die zich beroepen op de mobilisatie ook daadwerkelijk te vrezen hebben voor vervolging of ernstige schade.
Op welke bron is de volgende bewering uit de beslisnota gestoeld: «... dat bezwaren tegen mobilisatie, hetzij juridisch hetzij via de alternatieve dienstplicht, uiteindelijk in de praktijk bijna altijd worden ingewilligd.»? Impliceert dit dat er volgens u «bijna» geen Russen gedwongen naar het front gaan?
Het betreft hier een vertrouwelijke bron. Deze wordt niet openbaar gemaakt. Het is geen ongebruikelijke werkwijze om vertrouwelijke bronnen te raadplegen. Dit impliceert niet dat er niemand gedwongen naar het front wordt gestuurd. Indien een vreemdeling uit Rusland stelt dat hij wel voor internationale bescherming in aanmerking dient te komen in verband met de mobilisatie, dan wordt dat op individuele basis beoordeeld, waarbij tevens de eventuele gevolgen op basis van de individuele omstandigheden worden getoetst. Daarbij wordt indien van toepassing ook beoordeeld of er begaanbare mogelijkheden zijn om onder deze mobilisatie uit te komen. Ook dat wordt individueel getoetst.
Waarom wacht u inzake Rusland niet het nieuwe ambtsbericht af van Buitenlandse Zaken, dat sowieso dit kwartaal verwacht wordt?
Een vreemdeling heeft recht op internationale bescherming als hij bij terugkeer naar zijn eigen land vervolgd wordt dan wel een reëel risico loopt op onmenselijke behandeling. Er vindt altijd een zorgvuldige procedure plaats om te bekijken of de vreemdeling internationale bescherming nodig heeft en elke zaak wordt op individuele omstandigheden beoordeeld.
Het besluit om wel of geen besluit- en vertrekmoratorium in te stellen wordt zorgvuldig gewogen. Er is op dit moment voldoende informatie beschikbaar om te beslissen in individuele zaken van personen die stellen te vrezen voor mobilisatie. Er is geen aanleiding om langer een pas op de plaats te maken en met besluitvorming te wachten, al dan niet op basis van een besluit- en vertrekmoratorium voor personen die stellen te vrezen voor mobilisatie tot een nieuw ambtsbericht. Het uitvoeringsproces kan dus worden voortgezet.
Bent u bereid om alsnog een beslis- en vertrekmoratorium in te stellen voor Russen die te vrezen hebben voor mobilisatie?
Zie antwoord vraag 6.
Het besluit over het concentreren van de kinderhartchirurgie in Nederland |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kuipers negeert advies zorgautoriteit en zet concentratie kinderhartchirurgie door»?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom het risico van het concentreren van de kinderhartchirurgie, dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) in kaart heeft gebracht voor de algehele kinderhartzorg en andere urgente/acute zorg voor kinderen in Nederland, wat u betreft ondergeschikt is aan de vermeende urgentie om de kinderhartchirurgie te concentreren in twee centra in Nederland? Kunt u inzichtelijk maken hoeveel meer kinderen een gezondheidsrisico lopen als de hartchirurgie niet op korte termijn geconcentreerd wordt ten opzichte van het aantal kinderen (en volwassenen) die belangrijke zorg mislopen als gevolg van deze concentratie?
Het proces van concentratie van de interventies bij aangeboren hartafwijkingen bij kinderen en de complexe interventies bij volwassenen, is juist bedoeld om risico’s te voorkomen. De wijze waarop deze vorm van zorg is georganiseerd is kwetsbaar, zeker op de langere termijn. Concentratie van de interventies leidt tot betere zorg doordat in grotere teams chirurgen gezamenlijk operaties kunnen uitvoeren, voor elkaar kunnen invallen en verder kunnen specialiseren. De verenigingen van betrokken artsen hebben vastgesteld dat concentratie nodig is om deze patiënten de beste kansen op een goede kwaliteit van leven te geven.2 De patiëntenorganisaties geven aan blij te zijn dat dit eindelijk gebeurt.
Het transitieproces zal zorgvuldig en beheerst moeten verlopen zodat kinderen of volwassenen geen belangrijke zorg mislopen als gevolg van concentratie. De discussie hierover loopt al dertig jaar. Het is van belang dat er duidelijkheid komt voor patiënten en zorgverleners, om de beste zorg te kunnen bieden in Nederland.
Hoe denkt u de verwachte personele problemen die gepaard gaan met de concentratie van de kinderhartchirurgie op te gaan lossen? Hoe denkt u bijvoorbeeld de benodigde verpleegkundigen over te halen in een ander centrum te gaan werken? Waarom zouden hartchirurgen minder diensten gaan draaien als niet alle (hoogspecialistische) kinderhartchirurgen meegaan naar de aangewezen centra? Wat gaat u doen als de centra benodigde personele bezetting voor de geconcentreerde hartzorg niet rond krijgen?
De NFU heeft in haar advies aangeboden daar met mij over in gesprek te gaan. In mijn brief van 13 februari3 heb ik daar naar verwezen en heb ik ook aan gegeven dat ik in overleg met de NFU een commissie van onafhankelijke, gezaghebbende deskundigen zal instellen om deze transitie te begeleiden. In dit transitieproces zal uiteraard ook de personele bezetting aan de orde komen.
Heeft u in kaart gebracht wat het betekent als door deze concentratie van hartzorg bepaalde centra hun kinder-Intensive Cares (IC’s) zullen moeten sluiten, zoals de NZa heeft aangegeven dat waarschijnlijk het geval zal zijn? Wat betekent dat voor de regiofuncties van deze centra en de toegankelijkheid van zorg voor de gemeenschap in de betreffende regio’s? Weet u hoeveel kinderen voor acute zorg zullen moeten worden overgebracht naar centra verder van huis en wat dat voor gevolgen heeft voor hun acute gezondheid, de behandelingen die zij moeten ondergaan en hun gezondheid en prognoses op de langere termijn?
Voor mij staat de beste kwaliteit van zorg voor patiënten voorop. Dat betekent dat de zorg zo wordt ingericht dat kinderen (en volwassenen) toegang hebben en ook blijven hebben tot zorg die hen de beste kansen biedt op een goede kwaliteit van leven. Door deze interventies te concentreren krijgen kinderen met een aangeboren hartafwijking, zoals gezegd, betere kansen op een goede kwaliteit van leven, ook op de langere termijn. De (kinder)IC en acute zorg moeten altijd voor iedereen toegankelijk zijn, in alle regio’s. Daarover zullen dan dus ook goede afspraken moeten worden gemaakt. Het is niet mogelijk nu al precieze uitspraken te doen over óf er maatregelen nodig zijn om ic’s open te houden en hoe die vorm krijgen. Dat is maatwerk en moet aansluiten bij de precieze situatie van het betreffende umc en de wensen en mogelijkheden van betrokken zorgverleners en patiënten. Ook dat komt in het in vraag 3 bedoelde transitieproces aan de orde.
Kunt u garanderen dat de capaciteit van de kinder-IC’s die het sluiten van andere kinder-IC’s moeten opvangen, toereikend is? Zijn de ziekenhuizen waar deze kinderen naartoe gebracht worden, berekend op deze extra patiëntjes en wat gebeurt er als deze kinder-IC’s vol liggen?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 3 en 4.
Wat zijn de gevolgen van het verliezen van de academische status van een ziekenhuis, bijvoorbeeld als gevolg van het noodgedwongen moeten sluiten van een kinder-IC? Welke gevolgen heeft dat voor het krijgen van subsidies, het aantrekken van artsen en verpleegkundigen, opleidingstrajecten en plaatsen, internationale kennisdeling en samenwerking, etc.? Hoe gaat u eventuele schade van een dergelijk statusverlies opvangen? Wat zal dit doen met de kwaliteit van zorg in een bepaalde regio?
De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) bepaalt wanneer sprake is van een academisch ziekenhuis. Academische ziekenhuizen zijn werkzaam op het gebied van de patiëntenzorg en staan mede ten dienste van het wetenschappelijk geneeskundig onderwijs en onderzoek aan de universiteiten waaraan zij zijn verbonden. Zij vervullen mede topklinische en topreferentiefuncties in de gezondheidszorg. Voorts verlenen zij medewerking aan de opleiding tot medisch specialist. Dat hangt dus niet af van één discipline, zoals de congenitaal cardiothoracale chirurgie. Van noodgedwongen sluiting van kinder-IC’s is ook geen sprake. Mocht een ziekenhuis onvoldoende bezetting hebben van de kinder-IC doordat de interventies voor patiënten met een aangeboren hartafwijking elders worden geconcentreerd, dan zal in de transitiefase gekeken moeten worden hoe dat opgevangen wordt. Het belang van de patiënt staat hierbij, zoals vermeld, voor mij voorop. Ook heb ik reeds aangegeven dat er altijd voldoende (kinder)ic capaciteit beschikbaar moet zijn.
Weet u wat de concentratie van de kinderhartchirurgie gaat doen met de personeelstekorten in de zorg en de druk op de zorgverleners? Is het aannemelijk dat nog meer mensen de zorg zullen verlaten, omdat zij niet langer hun specialisme kunnen uitoefenen en/of niet meer op de afdeling van hun keuze kunnen werken? Wordt het overvraagde personeel in de centra waar deze hartzorg wordt geconcentreerd dan niet nog verder belast, met uitval van personeel, uitstel en vertraging van urgente zorg en verdere verschraling van het zorgstelsel als gevolg? Zo nee, waarom niet? Hoe gaat u een dergelijk scenario voorkomen?
Eén van de doelen van concentratie is juist de druk op de specialistische zorgverleners die bij deze interventies betrokken zijn, te verminderen. Door te concentreren kan de dienstbelasting bijvoorbeeld beter worden afgewisseld en ontstaat ruimte voor een evenwichtigere werk-privé balans. Aan de hand van de impactanalyse van de NZa en mitigerende maatregelen die nodig zullen zijn zal gekeken moeten worden hoe de transitie voor zorgverleners zo goed mogelijk kan worden vorm gegeven. Die transitie zal zorgvuldig moeten plaatsvinden om de kwaliteit en toegankelijkheid van zorg voor patiënten te borgen. Daarbij zal speciale aandacht worden besteed aan de werkomstandigheden voor zorgverleners en de uitdagingen van de arbeidsmarkt.
Wat zal de impact zijn van het feit dat ouders straks verder zullen moeten reizen om hun kind te voorzien van benodigde hartzorg, bijvoorbeeld op het mentale welzijn en daarmee de gezondheid van deze ouders en hun participatie op de arbeidsmarkt die potentieel in gevaar komt door de grote afstand ten opzichte van hun zieke kind en alles wat daarbij (logistiek) komt kijken?
In mijn brief aan de NFU van 16 januari heb ik aangegeven dat ik toegankelijkheid van zorg en regionale spreiding een belangrijk aspect vind op basis waarvan de locatie voor concentratie moet worden vastgesteld. Daarmee wil ik juist voorkomen dat mensen straks onnodig ver moeten reizen.
Overigens is een grotere afstand alleen aan de orde voor interventies, en dan ook nog afhankelijk van de locaties waar concentratie zal plaatsvinden. Die interventie hoeft een patiënt zoals gezegd, slechts één of enkele keren te ondergaan in het leven. Alle reguliere cardiologische zorg, zoals controles, onderzoek, poliklinische behandelingen, voor- en nazorg voor interventies, blijft beschikbaar in het eigen ziekenhuis voor alle patiënten. Daarom verwacht ik geen direct effect van de reistijd voor deze interventies op het mentale welzijn of de arbeidsmarktparticipatie van ouders. Ook patiëntenorganisaties onderstrepen de noodzaak tot concentratie van deze interventies, omdat betere kansen op een goede kwaliteit van leven zich goed verhouden tot de eenmalige extra reistijd. Patiënten geven aan dat de kwaliteit van zorg een belangrijke reden is om een interventie elders te willen ondergaan.4
Heeft een dergelijke concentratie van kinderhartzorg mogelijk tot gevolg dat huisartsen minder snel door zullen verwijzen naar een gespecialiseerd centrum en/of dat ouders er in sommige gevallen voor zullen kiezen om hartzorg uit te stellen, of daarvan af te zien, aangezien de grote afstand obstakels voor hen zal opwerpen? Indien u hiervan geen inschatting kunt maken, gaat u hiernaar dan onderzoek doen?
Volgens de betrokken beroepsgroepen van artsen verbetert de kwaliteit van deze zorg door concentratie.5 Daardoor verwacht ik niet dat huisartsen minder snel gaan verwijzen naar een gespecialiseerd centrum. Uit de impact analyse van de NZa blijkt niet dat ouders afzien van operaties vanwege de reisafstand, of ze uitstellen. Integendeel, de meeste mensen zijn bereid naar een ander centrum te gaan voor een betere kwaliteit van zorg.6
Waarom bent u van mening dat de verschillende medische centra in Nederland nu wel in staat zullen zijn om zelf met een beslissing over de concentratie van de kinderhartchirurgie in Nederland te komen, terwijl zij hier al jaren niet toe in staat blijken en er veel (financiële) belangen en overwegingen spelen die niet specifiek in het belang zijn van het zorgbehoevende kind en/of zijn/haar gezin?
De reden om nu wederom de umc's te vragen zelf met een voorstel te komen was tweeledig. Ten eerste gaven de umc's eind 2021 aan er zelf niet uit te komen maar was het argument ook dat de coronapandemie hen zou beletten om er voldoende tijd aan te besteden om met een gedegen en gedragen voorstel te komen. Inmiddels zijn we ruim een jaar verder. De tweede reden is dat er nu een impactanalyse van de NZa ligt die de centra ondersteunt bij het nemen van gemeenschappelijke, passende maatregelen om ongewenste effecten te mitigeren. Deze twee redenen brachten mij er toe de vraag nogmaals aan de umc's voor te leggen.
Als de medische centra aangeven de risico’s die de NZa signaleert als gevolg van de concentratie van de kinderhartchirurgie niet adequaat te kunnen opvangen, wat is dan uw plan van aanpak? Hoe gaat u deze potentieel problematische gevolgen oplossen, als de ziekenhuizen zelf aangeven dat zij daartoe geen mogelijkheid zien?
Het plan is maatwerk. Wat nodig is om de bijkomende onwenselijke gevolgen op te kunnen vangen, hangt af van de centra waar wel en niet geconcentreerd wordt en de maatregelen die zij (al dan niet samen) kunnen nemen. Ik heb aangegeven dat van de kant van het Ministerie van VWS alle medewerking en ondersteuning zal worden geboden die nodig is, juist ook in de transitie.
Heeft u een risicoanalyse gemaakt ten aanzien van de vraag hoeveel kinderen potentieel zullen sterven doordat er geen kinderhartcentrum in hun relatieve nabijheid meer is en wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Toegang tot acute zorg moet altijd geborgd zijn. Zoals de beroepsgroepen en de NZa aangeven komt spoed bij deze operaties zelden voor. Een ambulance of traumahelikopter kan in zeldzame gevallen dat toch spoed nodig is ingezet worden. De verwachting is juist dat door deze interventies meer bij elkaar te brengen bij twee teams op twee locaties, zorgverleners er meer routine in krijgen en vermijdbare risico’s voorkomen kunnen worden. De effecten van de transitie worden vanzelfsprekend zorgvuldig gemonitord.
De oprukkende moordlustige wolf |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving dat de wolf weer een massaslachting onder schapen heeft aangericht?1
Ja, deze berichtgeving is mij bekend.
Wat vindt u van het feit dat de wolf vaker en vaker vee aanvalt?
Ik betreur ten zeerste het dierenleed en het verdriet dat gepaard gaat met aanvallen van de wolf op vee. De wolf is een waardevolle aanvulling op de Nederlandse biodiversiteit, maar zijn komst zorgt voor veel maatschappelijke onrust en voor schade. Daar maak ik mij zorgen om. Ik ben van mening dat samenleven met de wolf in Nederland mogelijk is en dat we manieren moeten vinden om samen te leven met de wolf in een klein land waar wolf, mens en de dieren die gehouden worden door de mens, dicht op elkaar leven. Daarom heb ik de Raad voor de Dierenaangelegenheden (RDA) gevraagd om een brede maatschappelijke dialoog te organiseren over de positie van de wolf in Nederland.
Wat heeft u concreet gedaan om vee van boeren beter tegen de wolf te beschermen? Kunt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?
Het beschermen van vee tegen aanvallen van de wolf vind ik van het grootste belang om dierenleed te voorkomen. De bescherming van vee is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de veehouder. Samen met de provincies zet ik in op adequate informatie over het beschermen van vee en hobbydieren. Het plaatsen van wolfwerende hekken of het ’s nachts ophokken van vee zijn bijvoorbeeld goed uitvoerbare mogelijkheden die veehouders kunnen toepassen om dieren te beschermen tegen aanvallen door wolven. BIJ12 biedt uitgebreide informatie aan veehouders welke beschermende maatregelen genomen kunnen worden2. Dierhouders kunnen hiervoor gebruik maken van provinciale subsidies.
Wat gaat u doen om vee van boeren beter tegen de wolf te beschermen? Kunt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden met een bijbehorend stappenplan?
Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven, ligt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van vee bij de veehouder. Samen met de provincies werk ik aan voorlichting en informatievoorziening over goede manieren van bescherming van vee. Ik zet hierbij in op een bredere publiekscommunicatie en ik faciliteer communicatie-instrumenten voor andere overheden en natuurorganisaties. In de maatschappelijke dialoog die de RDA gaat organiseren zal ook het onderwerp bescherming een rol spelen.
Hoe worden (hobby)boeren na aanvallen van de wolf schadeloos gesteld? Kunt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?
BIJ12 verzorgt namens provincies de afhandeling van tegemoetkoming in schade.
Volgens de beleidsregels van de provincie wordt door BIJ12 beoordeeld of er een tegemoetkoming wordt verleend. Bij het verlenen van een tegemoetkoming in de schade door een wolf wordt er geen eigen risico ingehouden en hoeven geen leges betaald te worden. Eventuele dierenartskosten en de voorrij- en afvoerkosten van een kadaver naar een destructiebedrijf worden vergoed. Overige indirecte kosten komen niet voor een tegemoetkoming in aanmerking. Ook als een gehouden landbouwhuisdier gewond is en behandeld door een dierenarts, verleent BIJ12 een tegemoetkoming in deze dierenartskosten. Deze tegemoetkoming bedraagt maximaal de taxatiewaarde van het dier. Als het dier na dierenartsbehandeling en aantoonbaar door de wolfaanval overlijdt, dan bedraagt de hoogte van de tegemoetkoming maximaal twee keer de taxatiewaarde: tegemoetkoming in de dierenartskosten plus de taxatiewaarde van het dier.
Een uitbetaling kan 16 weken duren. Nadat BIJ12 het taxatierapport heeft ontvangen, wordt ernaar gestreefd een melding binnen 10 weken af te handelen. Het taxatiebureau levert een taxatierapport binnen 6 weken op aan BIJ12.
Uitbreiding van het voorkeursrecht landbouwgrond |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Rijk onderzoekt eerste recht koop landbouwgrond»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de uitbreiding van het voorkeursrecht een forse inbreuk maakt op het eigendomsrecht van boeren?
In de «Porthos-brief» van 25 november 2022 heeft het kabinet aangegeven dat het de wettelijke mogelijkheden om een voorkeursrecht te kunnen leggen op grond met een agrarische functie verkent.
In de huidige regelgeving is het voorkeursrecht geregeld in de Omgevingswet. Dit is een grondbeleidsinstrument waarmee de overheid het eerste recht van koop op een onroerende zaak kan krijgen. Dit houdt in dat als een eigenaar zaken wil verkopen, waarop door de overheid een voorkeursrecht is gevestigd, deze overheid als eerste de mogelijkheid krijgt een bod uit te brengen om te kunnen komen tot een koopovereenkomst (artikel 9.12 Omgevingswet). Het voorkeursrecht, zoals dat nu geregeld is, kan gevestigd worden door de gemeenteraad, provinciale staten of de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het uitgangspunt bij het voorkeursrecht is dus te allen tijde een vrijwillige verkoop en leidt dus niet tot dwang om te vervreemden.
Deelt u de mening dat het onwenselijk en onacceptabel is dat agrarische grond tegen een gemiddeld (veel) lagere prijs kan worden opgekocht?
Als een agrarische ondernemer zijn grond wil verkopen, dan zal hij eerst aan de overheid die het voorkeursrecht gevestigd heeft de mogelijkheid moeten bieden om deze tegen een marktconforme waarde te kopen. Het voorkeursrecht leidt niet tot dwang om de grond tegen een lagere prijs te verkopen.
Mocht de overheid hebben besloten de grond te willen verwerven, dan vindt een onderhandeling plaats over de prijs en voorwaarden van de verkoop. De eigenaar van de grond kan de overheid daarbij verzoeken om aan de rechter te vragen de prijs vast te stellen. Om de grond te kunnen verwerven moet de overheid aan dit verzoek meewerken. Heeft de rechter de prijs vastgesteld, dan kan de verkoper gedurende drie maanden bij de rechter medewerking eisen van de overheid aan de overdracht.
Zou u kunnen toelichten waarom deze voorkeurswet in eerste instantie werd onderzocht als onderdeel van de stikstofaanpak, maar nu wordt onderzocht als een op zichzelf staande regeling?
Het voorkeursrecht is een mogelijk instrument dat kan helpen bij de ondersteuning van de boeren in de transitie van het landelijk gebied als zij willen extensiveren, verplaatsen of vrijwillig willen stoppen. Het biedt de overheid de mogelijkheid om de transitie van het landelijk gebied en alle daarbij behorende opgaven in onderlinge samenhang te kunnen realiseren.
Het voorkeursrecht kan ook nu al op vrijwel alle gronden worden gevestigd, ook agrarische gronden, waar een wijziging van de toekomstige bestemmingen is voorzien. Zo kan het voorkeursrecht gevestigd worden op agrarische gronden voor bijvoorbeeld toekomstige woonwijken, bedrijventerreinen, recreatieterreinen, sportterreinen, natuurterreinen, etc. Alleen als ook de toekomstige functie in de agrarische sfeer zit, ontbreekt thans de mogelijkheid om een voorkeursrecht te vestigen en deze regie te voeren. Het kabinet verkent de mogelijkheid om dit instrument toe kunnen voegen aan het bestaande wettelijk instrumentarium binnen de Omgevingswet. Hierbij wordt bekeken hoe het voorkeursrecht, uiteraard onder de daarvoor geldende wettelijke voorwaarden en rechtswaarborgen zoals opgenomen in de Omgevingswet, voor alle wijzigingen van agrarische grond voor toekomstige ruimtelijke functies ingezet kan worden.
Dit maakt het mogelijk om in het kader van het landelijk gebied een voorkeursrecht te vestigen op gronden die een agrarische functie hebben en deze te kunnen behouden. Daarmee kan bijvoorbeeld extensiveren mogelijk worden gemaakt of kunnen de gronden voor andere agrarische functies, zoals natuurinclusieve landbouw, worden ingezet.
Waarom onderzoekt u überhaupt deze regeling, waarbij de boeren niet een eigen keuze kunnen maken aan wie zij hun grond willen verkopen en voor welke prijs?
Het voorkeursrecht is een instrument dat de overheid de mogelijkheid kan bieden om de transitie van het landelijk gebied en alle daarbij behorende opgaven waar wij voor staan in onderlinge samenhang te kunnen realiseren. Het geeft de mogelijkheid om regie te kunnen voeren in de gebiedsprocessen en over de keuzes in het landelijk gebied. Het bestaande voorkeursrecht kan nu al op agrarische gronden worden gevestigd waar een bestemmingswijziging is voorzien. Alleen ontbreekt nu de mogelijkheid om dit te kunnen doen als de beoogde nieuwe bestemming een agrarische functie behelst. Zoals in antwoord op vraag 4 is aangegeven, kan het voorkeursrecht voor alle niet-agrarische functies gevestigd worden. Als de beperking tot niet-agrarische functies geschrapt wordt, dan kan het voorkeursrecht ook gevestigd worden juist met het oog op behoud van een andere, bijvoorbeeld extensiever, agrarische functie en kan deze grond voor toekomstige generaties boeren beschikbaar blijven.
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat deze boeren ruimschoots worden gecompenseerd, indien deze regeling wordt ingesteld?
Uit de verkenning zal blijken welke mogelijkheden er zijn om het voorkeursrecht binnen de Omgevingswet te wijzigen zodat het voorkeursrecht gevestigd kan worden op gronden die een agrarische functie hebben en deze functie te kunnen behouden.
Als een eigenaar zijn zaken wil verkopen en een overheid wil overgaan op verwerving, is de prijs het resultaat van onderhandeling. Daarbij zullen de wettelijke regels van de prijsvaststellingsprocedure van de rechter richtinggevend zijn. In die prijsvaststellingsprocedure benoemt de rechter een of meer deskundigen voor de waardebepaling. De rechter doet uitspraak op basis van deze onafhankelijke taxatie. Voor de waardebepaling geldt het uitgangspunt dat de overheid de werkelijke waarde vergoedt, ofwel de prijs die tot stand zou zijn gekomen bij een veronderstelde vrije koop in het economisch verkeer tussen redelijk handelende kopers en verkopers.
Denkt u niet dat deze regeling leidt tot een eindeloos juridisch steekspel tussen overheid en boeren?
Het uitgangspunt bij het voorkeursrecht is te allen tijde een vrijwillige verkoop. De eigenaar is niet gedwongen om de agrarische grond te verkopen. Als de agrarische grond aan de overheid aangeboden wordt, hoeft zij niet in te gaan op de tekoopaanbieding. Wel kan zij vanwege haar eerste recht van koop regie voeren met het oog op de realisatie van de toekomstige agrarische functie waarvoor het voorkeursrecht is gevestigd. Wanneer de boer zelf een koper op het oog heeft die bereid is deze andere toekomstige agrarische functie in te vullen, is er weinig reden voor de overheid om in te gaan op de tekoopaanbieding. Ik heb er vertrouwen in dat als de wijziging van het voorkeursrecht wordt ingevoerd zodat dit recht ook ingezet kan worden op gronden met een agrarische functie en deze te kunnen behouden, de bevoegde instanties en de agrarische ondernemer daar in goede harmonie uit zullen komen als de agrarische ondernemer zijn grond wil verkopen.
Kunt u snel duidelijkheid geven over de inzet van het voorkeursrecht om boerenbedrijven op te kopen?
Ik verwacht, zoals ik heb aangegeven in de brief Voortgang integrale aanpak landelijk gebied, waaronder het NPLG,van 10 februari 20232, u na de zomer nader te kunnen informeren over het voorstel inzake het voorkeursrecht, waarvoor de Omgevingswet aangepast zal worden.
Voorrang asielzoekers |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat statushouders de komende drie maanden in Horst aan de Maas voorrang krijgen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het feit dat Eric en Annemarie ten faveure van Bilal en Fatima mooi de rambam kunnen krijgen de reinste discriminatie is? Zo ja, wat is uw inzet om af te zien van deze voorrang voor statushouders?
Nee, die mening deel ik niet.
Klopt het dat u in interviews heeft gesteld dat u in immigratie de grote aanjager van de huidige woningnood ziet? Zo ja, wanneer gaat u immigratiebeperkende maatregelen treffen? Graag een gedetailleerd antwoord.
Demografische ontwikkelingen zijn van grote invloed op de woningmarkt en andere voorzieningen in Nederland. De laatste jaren groeit de bevolking vooral door een positief migratiesaldo. Het gaat om remigratie (mensen met de Nederlandse nationaliteit die terugverhuizen naar Nederland) en arbeids-, studie-, asiel- en liefde-/gezinsmigratie. Arbeidsmigratie vormt de grootste stroom. Mede gezien de huidige woningtekorten, wil dit kabinet meer grip krijgen op migratie. De Adviesraad Migratie (voorheen ACVZ) heeft hierover een advies opgesteld dat op 22 december 2022 naar uw Kamer is gestuurd. De kabinetsreactie op dit rapport volgt op een later moment. Verder verwijs ik naar het door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid gestarte traject voor een fundamentele heroriëntatie op het huidige asielbeleid en de inrichting van het asielstelsel. Over de opzet daarvan is uw Kamer op 23 december jl. geïnformeerd.2
De betrokkenheid van het ministerie van Justitie en Veiligheid en de DJI bij de zaak Engel |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de zaak Engel (dossiernummer 10-043746-22)?
Ja.
Bent u op de hoogte gehouden van het onderzoek van het Openbaar Ministerie (OM) en de rechtszaak? Zo ja, waarom1?
Nee, ik ben niet op de hoogte gehouden van dit onderzoek.
Is er in deze procedure een conceptdagvaarding gedeeld met Justis? Zo ja, waarom?
Justis behandelt aanvragen voor een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) namens de Minister voor Rechtsbescherming. Ik ga er daarom vanuit dat u met deze vraag doelt op een VOG-aanvraag. Over specifieke VOG-aanvragen doe ik geen uitspraken. Een VOG-beoordeling verloopt via een vaste procedure, die ik hieronder verder toelicht. Hierbij wordt eerst getoetst aan een objectief criterium, en vervolgens aan het subjectieve criterium. Voor het zorgvuldig nemen van een beslissing kan door Justis daarnaast nadere informatie bij het OM worden opgevraagd over (lopende) strafzaken. Dit in navolging van artikel 36, lid 3 van de Wjsg.
Binnen het objectieve criterium wordt allereerst beoordeeld of de justitiële gegevens op naam van de aanvrager in het Justitieel Documentatie Systeem, wanneer de gedragingen die aan de gegevens ten grondslag liggen herhaald zouden worden, een belemmering vormen voor het doel waarvoor de VOG is aangevraagd, gelet op het risico voor de samenleving. Als voldaan wordt aan het objectieve criterium, oftewel er is sprake van relevante strafbare feiten binnen de terugkijktermijn, wordt de aanvraag getoetst aan het subjectieve criterium.
Bij de subjectieve beoordeling wordt afgewogen of er omstandigheden zijn die aanleiding geven om toch over te gaan tot afgifte van de VOG. Bij die afweging worden in elk geval betrokken: de hoeveelheid antecedenten, de strafrechtelijke afdoening daarvan en hoelang geleden de strafbare feiten zijn gepleegd. Daarbij wordt beoordeeld of het belang van de aanvrager bij het verkrijgen van de gevraagde VOG zwaarder dient te wegen dan het risico voor de samenleving.
Werd er een instructie gegeven om op 23 maart 2022 de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) op basis van deze dagvaarding af te wijzen? Zo ja, waarom?
Ik doe geen uitspraken over de inhoud van specifieke VOG-aanvragen. Een VOG-beoordeling vindt altijd plaats volgens de beschreven procedure in het antwoord op vraag 3. Binnen het proces van de VOG-beoordeling is geen ruimte voor eventuele beïnvloeding of instructies door derden. Dit geldt voor alle VOG-aanvragen.
Heeft u bij de rechtbank een verzoek tot geheimhouding van een of meerdere stukken gedaan?2 Zo ja, waarom?
Over een specifieke procedure doe ik geen uitspraak. Ik kan wel uitleggen hoe de algemene procedure eruitziet. Een VOG-aanvrager kan een beroepsprocedure starten om een weigering van een VOG te laten toetsen door de bestuursrechter. Voor een beroepsprocedure moeten alle relevante stukken worden ingebracht door de betrokken partijen. Bij het indienen van de stukken kunnen beide partijen op grond van artikel 8:29 van de Awb de rechtbank verzoeken om een stuk onder geheimhouding in te brengen. Dit houdt in dat uitsluitend de rechtbank kennis mag nemen van het desbetreffende stuk. Justis maakt zeer terughoudend gebruik van deze mogelijkheid, maar kan genoodzaakt zijn om zo’n verzoek in te dienen als zij een stuk heeft ontvangen van het Openbaar Ministerie over een openstaande strafzaak. Het verzoek tot geheimhouding wordt door de rechtbank beoordeeld of kan tussentijds worden ingetrokken door de verzoeker. Als de rechtbank het verzoek afwijst of het verzoek wordt tussentijds ingetrokken, dan kan het desbetreffende stuk alsnog worden vrijgegeven aan de andere procespartij.
Waarom werd het document uiteindelijk toch vrij gegeven?
Zie antwoord vraag 5.
Is het gebruikelijk dat stukken van het OM op deze manier worden gedeeld met andere diensten?
Door het meenemen van een openstaande strafzaak in de VOG-beoordeling bemoeit het ministerie zich niet met de lopende strafzaak. In het kader van de VOG-beoordeling geldt dat in artikel 36, lid 1 van de Wjsg staat dat de Minister alle justitiële gegevens bij de beoordeling kan betrekken. Voor een goede en volledige oordeelsvorming in het kader van de VOG vallen daar ook openstaande strafzaken onder. Deze zaken worden enkel voor de beoordeling van de VOG-aanvraag betrokken. De strafzaak staat geheel los van de VOG-beoordeling. De VOG-beoordeling betreft een bestuursrechtelijke procedure, er wordt daarin geen oordeel gegeven over de (on)schuld van de betrokkene. Door het meenemen van een openstaande strafzaak in de VOG-beoordeling bemoeit het ministerie zich dan ook niet met de lopende strafzaak.
Is het gebruikelijk dat het ministerie zich op deze wijze bemoeit met zaken die nog voor de rechter moeten worden gebracht?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom mocht het Kamerlid Van Haga niet op bezoek bij Engel in de Penitentiaire Inrichting (PI) Hoogvliet?
Op 28 maart 2022 heeft de directeur van de PI Rotterdam, locatie Hoogvliet, het lid Van Haga per mail laten weten dat hij van harte welkom is in de inrichting om een aldaar verblijvende gedetineerde te bezoeken. Daarbij is randvoorwaardelijk dat de gedetineerde hiertoe het initiatief neemt. De directeur heeft hem geïnformeerd dat hij, als lid van de Tweede Kamer, volgens de Penitentiaire beginselenwet behoort tot de groep van geprivilegieerd bezoek en toegang heeft tot de gedetineerde op de in de huisregels vastgestelde tijd en plaats (art. 38.7 PBW).
Bent u het eens dat deze beslissing verkeerd was, gelet op art. 68 en 70 van de Grondwet die resulteren in art. 37.1b Penitentiaire beginselenwet: de geprivilegieerde status van Kamerleden?
Zie antwoord vraag 9.
Is er contact geweest tussen het ministerie en de directie van PI Hoogvliet? Zo ja, waarom?
Nee, er is geen contact geweest met tussen de directie van de PI en het ministerie.
Een klokkenluiderszaak bij de Centrale Organisatie Integriteit Defensie |
|
Jasper van Dijk , Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
|
Wat is de status van het onderzoek naar de misstanden bij de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID), zoals aangekondigd in uw brief van 4 oktober?1
Het onderzoek is op 2 februari 2023 met gewijzigde opdracht weer van start gegaan. In reactie op deze vraag verwijs ik graag naar mijn brief over de wijziging van de reikwijdte van het onderzoek bij de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) en de interne klokkenluidersprocedure die u vandaag is toegekomen2, waarin dit verder wordt toegelicht.
Hoe ziet de samenstelling van de Commissie van Onderzoek eruit?
De Commissie staat onder leiding van een externe voorzitter en bestaat uit leden met afstand tot de COID. De samenstelling van de Commissie is als volgt:
Voor de goede orde merk ik op dat één lid van de Commissie zich op eigen verzoek om agenda-technische redenen heeft teruggetrokken. Op verzoek van de Commissie is een externe adviseur, dhr. dr. ir. H. Paul, aan de Commissie toegevoegd.
Kunt u aangeven wat de onderzoeksmethodiek van de commissie behelst?
In reactie op deze vraag verwijs ik graag naar mijn brief van 3 februari 2023 over de wijziging van de reikwijdte van het onderzoek bij de COID. In aanvulling daarop merk ik nog het volgende op.
De Commissie voert in opdracht van de secretaris-generaal in onafhankelijkheid een onderzoek uit naar het vermoeden van misstanden. Het gaat om een zogenaamd cultuur- en leeronderzoek. De Commissie stelt haar eigen werkwijze vast, waarbij zij de binnen Defensie vigerende regelgeving voor het doen van onderzoek in acht neemt.
Wat was de initiële onderzoeksopdracht van de commissie en klopt het dat deze lopende het onderzoek is gewijzigd?
Uw Kamer is op 4 oktober 2022 geïnformeerd over de initiële onderzoeksopdracht van de Commissie (Kamerstuk 36 200-X nr. 50). De reikwijdte van dit onderzoek is sindsdien inderdaad gewijzigd. Uw Kamer is daarover nader geïnformeerd in mijn brief van 3 februari 2023 over de wijziging van de reikwijdte van het onderzoek bij de COID.
Wilt u de Kamer de initiële onderzoeksopdracht sturen, alsmede een gewijzigde versie, indien die bestaat?
Gelet op het belang van het lopende onderzoek en het personeelsvertrouwelijke karakter daarvan acht ik het niet opportuun de onderzoeksopdracht openbaar te maken.
Zijn er persoonsgerichte onderzoeken uitgevoerd naar aanleiding van de klachten? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
In reactie op deze vraag verwijs ik graag naar mijn brief van 3 februari 2023 over de wijziging van de reikwijdte van het onderzoek bij de COID.
Wanneer zijn de klachten voor het eerst gemeld en hoe zijn ze toen opgepakt?
Zoals vermeld in mijn brief van 4 oktober 2022 maakten in november 2021 twee medewerkers van de COID melding bij de directeur COID van mogelijk niet-integere en sociaal onveilige gedragingen binnen de afdeling onderzoek van de COID. Naar aanleiding hiervan heeft de directeur COID twee adviseurs, werkzaam buiten de COID, verzocht om een inventarisatie van de bestaande situatie te doen uitvoeren, met als oogmerk om vervolgens als «lerende organisatie» verbeteringen door te kunnen voeren. De inventarisatie was in april 2022 gereed en resulteerde in meerdere aanbevelingen op diverse terreinen, zoals in het antwoord op vraag 9 en 10 nader uiteengezet. De uitkomsten en aanbevelingen van de inventarisatie zijn op 18 mei 2022 aan de afdeling onderzoek gepresenteerd. Op basis hiervan heeft de directeur COID een aantal verbetermaatregelen in gang gezet. Zo heeft de directeur COID onder andere een projectdirecteur professionele ontwikkeling aan de COID toegevoegd. Deze projectdirecteur is afkomstig van buiten Defensie en heeft als taak de verder professionele ontwikkeling bij de gehele COID – waaronder implementatie van de bevindingen uit de inventarisatie – aan te sturen.
Zoals eveneens vermeld in mijn brief van 4 oktober 2022 hebben de melders zich eind mei 2022 tot de secretaris-generaal gewend. Op 7 juli 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden met de melders, waarna de secretaris-generaal hen op 18 juli 2022 heeft aangemerkt als klokkenluiders. Hierdoor maken zij aanspraak op de daarbij behorende bescherming.
Bij besluit van 3 oktober 2022 heeft de secretaris-generaal de Commissie opdracht gegeven om onderzoek te doen naar meldingen van het vermoeden van misstanden bij de afdeling onderzoek van de COID.
Klopt het dat de klokkenluiders in januari 2022 al uitvoerig zijn gehoord in het zogenoemde «inventarisatie-onderzoek» binnen de COID en zij de commissie misstanden hebben voorgelegd en daartoe de nodige bewijzen hebben aangeleverd?
De doelstelling van de inventarisatie binnen de afdeling onderzoek van de COID was om duidelijk te krijgen of er binnen die afdeling vanuit een organisatorisch en een individueel perspectief voldoende ruimte was om een «lerende organisatie» te zijn, binnen een sociaal veilige werk- en leeromgeving. Daarnaast is geïnventariseerd welke vakinhoudelijke aspecten van integriteitsonderzoeken aandacht behoefden. In het kader van de inventarisatie hebben de twee externe onderzoekers, elk voor zich, alle betrokken medewerkers, waaronder ook de twee melders, gehoord. De inventarisatie was derhalve geen onderzoek naar «misstanden» of vermoedens daaromtrent. Evenmin was er sprake van een commissie.
Wat is er met de informatie die door de klokkenluiders is aangedragen gebeurd binnen die commissie?
De twee externe onderzoekers hebben op basis van gesprekken met alle betrokken individuele medewerkers meerdere aanbevelingen gedaan. De eerste aanbeveling strekt er toe sociale veiligheid tot speerpunt van de cultuurverandering te maken. Daarnaast richten de aanbevelingen zich op het investeren in een «lerende cultuur», op het structureel verbeteren van kennisoverdracht door coachend leiderschap, op ontwikkeling en vernieuwing van het leiderschap en op het versterken van de interactie door professionele en betrokken communicatie. Een afzonderlijk deel van de aanbevelingen heeft betrekking op noodzakelijke verbeteringen in de procedurele aanpak van onderzoeken en op verbetermaatregelen gericht op de kwaliteit, de scholing en de training van de onderzoekers. Zoals in het antwoord op vraag 8 reeds vermeld was de hier beschreven inventarisatie geen onderzoek naar «misstanden» of vermoedens daaromtrent.
De uitkomst van het onderzoek was dat zowel in de interne aansturing en de samenwerking als in het uitvoeren van onderzoeken verbeteringen nodig waren. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7, heeft de directeur COID op basis hiervan een aantal verbetermaatregelen in gang gezet.
Wat zijn de aanbevelingen die die commissie toen gedaan heeft en wat is er concreet met de aanbevelingen vanuit dit inventarisatie-onderzoek gedaan?
Zie antwoord vraag 9.
Waarin verschilt het in uw brief van 4 oktober 2022 aangekondigde onderzoek met dit eerder uitgevoerde onderzoek?
Ik verwijs voor de doelstelling en de uitkomsten van de inventarisatie naar de antwoorden bij de vragen 8, 9 en 10. De doelstelling van het onderzoek van de Commissie is, zoals beschreven in de Kamerbrief van 3 februari 2023 over de wijziging van de reikwijdte van het onderzoek bij de COID, onderzoek te doen naar meldingen van het vermoeden van misstanden bij de afdeling onderzoek van de COID. Zoals in het antwoord op vraag 8 beschreven benadruk ik dat de inventarisatie niet de aard had van een onderzoek naar «misstanden» of vermoedens daaromtrent.
Klopt het dat één van de klokkenluiders op eigen verzoek is overgeplaatst, omdat deze zich niet meer veilig voelde na het bekend worden van de melding binnen de COID?
In het belang van de privacy van individuele medewerkers doe ik over de beide melders geen uitspraak.
Klopt het dat de andere klokkenluider na de melding geen onderzoeken meer mocht doen en vervolgens niet-vrijwillig is overgeplaatst binnen de COID?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe gaat het met beide klokkenluiders?
Zie antwoord vraag 12.
Welke bijstand hebben de klokkenluiders gehad sinds de melding? Hebben zij juridische bijstand gekregen?
Omwille van de privacy van betrokkenen kan ik geen mededelingen doen over of individuele medewerkers (juridische) bijstand hebben gekregen. In het algemeen kan ik hierover zeggen dat een melder die een gerechtelijke procedure instelt of bezwaar maakt, aanspraak kan maken op een tegemoetkoming in de kosten van die procedure indien de procedure gericht is tegen een gestelde benadeling als gevolg van die melding. Daarnaast geldt dat melders zich tot de vertrouwenspersonen kunnen richten voor hulp en advies.
Zou de informatie die de klokkenluiders aan de commissie zouden overhandigen op hun verzoek ook vertrouwelijk behandeld worden?
De Commissie behandelt alle verzamelde informatie als personeelsvertrouwelijk. De leden van de Commissie zijn gehouden tot geheimhouding ten aanzien van de inhoud van dit onderzoek.
Welke interne richtlijnen en protocollen zijn van toepassing op deze klokkenluidersmelding? Kunt u die aan de Kamer doen toekomen en aangeven of die ook zijn nageleefd?
Op voorliggende meldingen is hoofdstuk 7c («Het melden van een misstand») van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (BARD) van toepassing. Het BARD kan online worden geraadpleegd.3
Ik heb geen aanleiding om aan te nemen dat de in het BARD beschreven voorschriften niet zijn nageleefd.
Is het onderzoek reeds afgerond, aangezien u op 4 oktober schreef 12 weken nodig te hebben? Zo nee, wanneer komt het onderzoek naar buiten?
In reactie op deze vraag verwijs ik graag naar mijn brief van 3 februari 2023 over de wijziging van de reikwijdte van het onderzoek bij de COID.
Wilt u het onderzoek per ommegaande aan de Kamer sturen?
Nadat de Commissie het onderzoek heeft voltooid, zal ik uw Kamer berichten over de resultaten van dit onderzoek. Daarbij zal uiteraard rekening worden gehouden met de privacy van alle betrokkenen.
Het bericht ‘Tijdelijke huurders Peperstraat Zaandam moeten nog snel verkassen: contracten kunnen niet worden verlengd’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met dit bericht en wat vindt u hiervan?1
Ja, het betreft een kort bericht over een specifieke casus. Ik constateer dat een aantal vragen reeds door u zijn gesteld ten aanzien van soortgelijke casuïstiek en gezien de grote hoeveelheid vragen die u in algemene zin stelt, wil ik u benadrukken dat dit veel capaciteit kost.
Wat vindt u ervan dat het juridische onmogelijk zou zijn om het huurcontract te verlengen, aangezien het hier een tijdelijk huurcontract betreft dat maximaal twee jaar mag duren waarna een contract voor onbepaalde tijd gegeven dient te worden?
Generieke tijdelijke huurcontracten kunnen na 2 jaar niet worden verlengd. Doel hiervan is te voorkomen dat huurders een stapeling van tijdelijke contracten krijgen en dat de verhuurder weer beschikking kan krijgen over de woning.
Deelt u de mening dat dit een negatieve consequentie van de Wet doorstroming huurmarkt is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze mensen niet dakloos gemaakt mogen worden? Zo ja, hoe gaat u hiertegen optreden? Zo nee, waarom niet?
Of iemand dakloos is geworden als direct gevolg van het beëindigen van een tijdelijk huurcontract is lastig te bepalen. Er kunnen meerdere factoren spelen waarom iemand dakloos is geworden, zoals ook geconstateerd is door de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving.2 Dat kan bijvoorbeeld financiële bestaansonzekerheid zijn, maar ook het tekort aan betaalbare woningen. Ik vind het belangrijk om de strijd tegen dakloosheid te voeren. Daarom werk ik samen met de Staatssecretaris van Jeugd en Preventie aan een aanpak hiervan, als vervolg op de Brede Aanpak Dak- en Thuisloosheid.
Had een contract op basis van de Leegstandwet dit probleem kunnen voorkomen? Kunnen deze tijdelijke huurders alsnog een contract op basis van de Leegstandwet krijgen?
Op grond van de Leegstandwet kan een verhuurder een vergunning aanvragen bij de gemeente voor de verhuur van een woonruimte die bestemd is voor afbraak of voor vernieuwbouw. De looptijd van zo een vergunning is maximaal zeven jaar. Op deze wijze kan een woning in de aanloop naar de vernieuwbouw toch tijdelijk worden verhuurd. Ik geef de voorkeur aan tijdelijke verhuur onder de Leegstandwet indien er sprake is van vernieuwbouw omdat de tijdelijke huurovereenkomst in dat geval maximaal zeven jaar kan blijven lopen totdat de werkzaamheden daadwerkelijk aanvangen. Het is uiteindelijk aan de huurder en verhuurder welke huurovereenkomst wordt aangegaan. Als het bijvoorbeeld evident is dat een complex binnen een jaar wordt gesloopt, is het gebruik van generieke tijdelijke contracten een meer efficiënte oplossing dan een vergunning aan te vragen bij de gemeente voor verhuur onder de Leegstandwet.
Deelt u de mening dat dit artikel en andere artikelen over leegstandbeheer bewijzen dat het beheer van leegstaande woningen bij de verhuurder zou moeten blijven? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het is aan de verhuurder of zij de verhuur uitbesteden aan een makelaar of leegstandbeheerder. Leegstandbeheer kan in veel situaties een goede tijdelijke oplossing zijn. Als een verhuurder/eigenaar van vastgoed (ook een corporatie of gemeente) kiest voor antikraakbewoning geef ik er de voorkeur aan dat er een leegstandbeheerder wordt ingeschakeld die gecertificeerd is met een keurmerk van het Keurmerk Leegstandbeheer (KLB) of een leegstandbeheerder die de voorwaarden hanteert zoals die ook worden gehanteerd door het KLB.
Wat vindt u ervan dat leeg te komen woningen in de flats bij de Beatrixbrug wederom op basis van de Wet doorstroming huurmarkt verhuurd worden voor de maximale duur van twee jaar en niet op basis van de Leegstandwet?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer komt u met het landelijk Sociaal Statuut naar de Kamer?
Volgens artikel 55b, lid 1 van de Woningwet zijn woningcorporaties verplicht een reglement op te stellen voor sloop- en renovatieprojecten. Dit wordt ook wel een sociaal statuut genoemd. Over dit reglement moet de woningcorporatie op basis van de Wet op het overleg huurders verhuurder overleg voeren met de huurdersorganisatie. De corporatie kan alleen schriftelijk gemotiveerd van het advies van de huurdersorganisatie afwijken. In dit sociaal statuut kan onder meer worden vastgelegd dart huurder een garantie op terugkeer in een woning in de oude buurt, bij de eigen of een andere corporatie krijgen.
Samen met Woonbond en Aedes ga ik hierover komende maanden in gesprek. Het landelijk statuut ziet alleen op woningcorporaties. Ik ben daarbij graag bereid te kijken naar lokale afspraken die al gemaakt zijn en lessen die daaraan ten grondslag liggen. Mijn ambitie is om het landelijke sociaal statuut voor de zomer af te ronden.
Bent u bereid de lessen uit de sloop van de Peperstraat, de Tweebosbuurt, de wijk Jericho, Den Haag Zuid West en andere sloopprojecten mee te nemen naar het nieuwe landelijk Sociaal Stattuut? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Vindt u het nog steeds een goed idee dat mensen als gevolg van anti-kraakcontracten binnen één maand op straat gezet kunnen worden, terwijl er sprake is van de grootste wooncrisis sinds de Tweede Wereldoorlog en mensen dus geen keuze hebben?
Antikraakbewoning is geen huur maar bruikleen. Derhalve is bij deze vorm van bewoning geen huur(prijs)bescherming van toepassing. De sector heeft een keurmerk opgericht waarmee bewoners niet meer na enkele dagen op straat kunnen worden gezet maar een maand de tijd hebben op elders iets te vinden. Om te voorkomen dat dergelijke panden leeg zouden komen te staan zie ik leegstandbeheer als een goede oplossing om tijdelijke bewoning mogelijk te maken. Zo kunnen leegstaande panden en woningen tijdelijk beschikbaar worden gesteld voor bewoning en wordt verloedering en kraken voorkomen.
Kunt u aangeven hoe het recht op behoorlijke huisvesting van bewoners met een anti-kraakcontract gewaarborgd is als zij geen woonzekerheid hebben, terwijl woonzekerheid een fundamenteel mensenrecht is?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat woningzoekenden geen keuze hebben en wel moeten kiezen voor een contract op basis van de Wet doorstroming huurmarkt of de Leegstandwet waardoor inmiddels één op de vijf recent verhuisden een tijdelijk contract heeft?
Als er sprake is van sloop of vernieuwbouw ligt het niet in de rede dat er een vast huurcontract wordt aangeboden. Ik deel wel uw mening dat er in algemene zin te veel generieke tijdelijke huurcontracten worden afgesloten. Het Kabinet zet zich met het programma Betaalbaar Wonen in voor het beter betaalbaar maken van wonen door een groter deel van de huurwoningenvoorraad onder het woningwaarderingsstelsel (WWS) te brengen en het WWS daarbij dwingend te maken. Hiermee wordt voor het grootste deel van de huurwoningen de negatieve prikkel om tijdelijke huurcontracten te gebruiken om de aanvangshuur telkens de verhogen gemitigeerd omdat, indien van toepassing, de woning onder het WWS is komen te vallen. Dit zal het gebruik van generieke tijdelijke huurcontracten moeten gaan dempen, waardoor vaste huurcontracten de norm blijven. Dit komt ten goede aan de woonzekerheid van huurders. Daar waar hoge doorstroming ongewenst is, zoals in kwetsbare wijken waar de leefbaarheid onder druk staat, moeten gemeenten in staat worden gesteld misbruik van deze contractvorm alsnog aan te pakken. Dit wil ik regelen met een wijziging van de Wet goed verhuurderschap nadat deze wet in werking is getreden.
Vindt u dat bewoners bij de sloop van hun (t)huis altijd een urgentieverklaring zouden moeten krijgen, ondanks dat ze een hoger inkomen hebben?
Op grond van artikel 7:274, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek kan een verhuurder wegens dringend eigen gebruik de huur opzeggen. Dat kan wanneer sprake is van sloop. Indien je als huurder niet akkoord gaat, moet de verhuurder dit via de rechter laten bekrachtigen. Een huurder heeft dan recht op herhuisvesting in een «vergelijkbare woning», verhuiskostenvergoeding en/of ondersteuning bij het vinden van een nieuwe woning. Vanwege deze in de wet opgenomen bescherming is een urgentieverklaring dus niet nodig. Indien gemeenten een urgentieregeling in hun huisvestingsverordening hebben opgenomen, hebben zij wel vaak stadsvernieuwingsurgenten als urgentiecategorie opgenomen. Zo kunnen de huurders in een gebouw dat gesloopt wordt zelf kiezen of zij met de urgentieverklaring onder de arm op zoek gaan naar een nieuwe woning, of het aanbod van de verhuurder aannemen. Ik vind het een keuze van gemeenten of zij stadsvernieuwing als reden voor een urgentieverklaring in de verordening willen opnemen. Hierom zie ik geen reden om dit in het landelijk sociaal statuut op te nemen.
Bent u bereid om in het landelijk Sociaal Statuut op te nemen dat huurders die geconfronteerd worden met de sloop van hun woning te allen tijde een urgentieverklaring moeten krijgen?
Zie antwoord vraag 13.
Stroken de antwoorden van uw voorganger met het Zwartboek dat bewoners van de Peperstraat opgesteld hebben? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, wat zijn de verschillen?2, 3
Zonder verder in te gaan op deze specifieke casus kan ik in algemeenheid aangeven dat de bewoners het volste recht hebben om een zwartboek op te stellen waarin zij aangeven op welke punten zij ontevreden zijn. De gemeente Zaanstad heeft dit zwartboek ook openbaar gemaakt. In een mogelijke evaluatie kunnen deze punten door de bewoners worden aangedragen. Voorts ben ik in algemene zin tegen intimidatie van huurders. In het wetsvoorstel Goed verhuurderschap is daarom in de algemene regels opgenomen dat verhuurders zich moeten onthouden van iedere vorm van intimidatie. Het wetsvoorstel geeft gemeenten de bevoegdheid om de algemene regels van goed verhuurderschap te handhaven. Wanneer het wetsvoorstel in werking treedt, is het de taak van de gemeente om alle relevante informatie te verzamelen om te onderzoeken of er sprake is van intimidatie.
Deelt u de mening dat de in het Zwartboek genoemde punten (op bladzijde 4, 5 en 6) stress en onzekerheid, consequenties, financieel en tevredenheid van bewoners niet stroken met de antwoorden van uw voorganger op Kamervragen van de SP?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u het eens met de kritiek die deze bewoners hebben geuit over de verhuurder (zie bladzijde 6, de woningcorporaties (zie bladzijde 6), en het college (zie bladzijde 3)?
Zie antwoord vraag 15.
Deelt u de mening dat de intimidatie van deze bewoners door juridische dreigbrieven of anderszins per direct gestopt moet worden?
Zie antwoord vraag 15.
Deelt u de mening dat bewoners die onder druk van alle intimidatie, stress en onzekerheid eerder dan de peildatum vertrokken zijn, hun opgebouwde woonrechten als gevolg van de inschrijvingsduur op het woningnet moeten terugkrijgen en bent u bereid om opgebouwde woonrechten onderdeel te laten worden van het nieuwe landelijk sociaal statuut? Zo nee, waarom niet?
Huurders die inschrijvingsduur hebben opgebouwd op woningnet kunnen daar ingeschreven blijven staan als zij een woning accepteren van een andere verhuurder dan een corporatie. De woningen in de Peperstraat worden niet verhuurd door een corporatie.
Deelt u de mening dat het recht op terugkeer naar de buurt c.q. complex onderdeel is van het recht op adequate huisvesting zoals vastgelegd is «Basic principles and guidelines on development-based evictions and displacement» (A/HRC/4/18, annex 1) en nogmaals door de Speciale Rapporteurs van de Verenigde Naties in hun brief van 19 april 2021 aan de Nederlandse regering bevestigd is? Zo ja, bent u bereid om deze basisprincipe op te nemen in het nieuwe landelijk sociaal statuut en daarbij de terugkeer financieel mogelijk te maken door de minimale vergoeding voor verhuis- en inrichtingskosten toe te kennen? Zo nee, waarom niet?
Samen met Woonbond en Aedes ga ik de komende maanden over het sociaal statuut in gesprek. Ik ben daarbij graag bereid te kijken naar mogelijkheden om terug te keren naar de eigen wijk. Mijn ambitie is om het landelijke sociaal statuut voor de zomer af te ronden.
Deelt u de mening dat zeggenschap c.q. serieuze consultatie c.q. betekenisvolle participatie van bewoners bij sloop onderdeel is van aanspraken die voortvloeien uit het recht op adequate huisvesting en derhalve betekenisvolle participatie/zeggenschap geen gunst is die verleend moet worden, maar onderdeel is van fundamentele mensenrechten?
Ik ben van mening dat bewoners betrokken zouden moeten worden bij sloopprojecten. In de Wet op het overleg huurders verhuurder (ook wel Overlegwet genoemd) is bepaald dat verhuurders de betrokken huurdersorganisaties en bewonerscommissies moet informeren over voorgenomen sloop en renovatie van wooncomplexen; en daarover met hen moeten overleggen als de huurdersorganisatie(s)/bewonerscommissie(s) dat wensen en hen de gelegenheid moet geven om schriftelijk advies uit te brengen. Dat geldt voor particuliere verhuurders en institutionele beleggers die 25 of meer woningen in Nederland verhuren; en voor alle woningcorporaties, ongeacht het aantal woningen dat zij verhuren.
Voor corporaties is in de Woningwet aanvullend geregeld dat zij een reglement voor sloop/renovatie moeten hebben waarin de betrokkenheid van de bewoners is vastgelegd. Bij commerciële verhuurders is het aan de gemeente, bewoners en de verhuurder zelf om tot afspraken over een reglement te komen.
En renovatie-/sloopvoorstellen moeten inderdaad schriftelijk worden gedaan aan huurders van woonruimte. Dat is zo bepaald in art.7:220 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek; dit geldt voor alle verhuurders van woonruimte.
Wat verstaat u onder betekenisvolle participatie/zeggenschap van bewoners bij sloop en op welke manier heeft u het recht op betekenisvolle participatie/zeggenschap vertaald c.q meegenomen in uw definitie?
Zie antwoord vraag 21.
Deelt u de mening dat de besluitvorming rondom het recht op terugkeer voor deze bewoners niet correct verlopen is, omdat bewoners geen terugkeergarantie hebben gekregen aangezien de nieuwe woningen volgens de verhuurder wellicht niet passend zijn?
Er zijn geen wettelijke regels over terugkeergarantie als gevolg van sloop. Er kunnen wel lokale afspraken worden gemaakt over terugkeergaranties (naar de woning of naar de buurt) of in het reglement voor sloop/renovatie dat de woningcorporatie met de huurdersorganisaties heeft opgesteld.
Hoe kan het dat uw voorganger aangeeft dat bewoners van de Peperstraat vooraf om input gevraagd is terwijl deze bewoners aangeven niet in het besluitvormingsproces gekend te zijn door de gemeente Zaanstad noch door de verhuurder?
Zie antwoord vraag 23.
Begrijpt u dat ook deze huurders door de sloopbrief in augustus 2019 overvallen zijn, terwijl de intentieovereenkomst tussen de gemeente en de verhuurder al in oktober 2018 was ondertekend?
Ik begrijp dat wanneer bewoners te horen krijgen dat hun woning wordt gesloopt, dit onzekerheid meebrengt. Ongeacht wanneer een intentieverklaring is getekend.
Klopt het dat de eis van het college (zie collegebesluit 2019/14 719), waarin wordt aangegeven dat er overeenstemming tussen de partijen over het sociaal plan bereikt moest worden, niet nageleefd is?
Dat is mij niet bekend. Het is aan het college om toe te zien in hoeverre er uitvoering wordt gegeven aan gemaakte afspraken.
Deelt u de mening dat de gemeente Zaanstad voor deze bewoners juist alles in het werk moet stellen om het hele proces rondom de herhuisvesting te vergemakkelijken omdat van deze bewoners een ultieme offer gevraagd wordt, namelijk de sloop van hun huis en hun thuis in de gemeenschap? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat dat hier niet het geval is en kunt u dit antwoord nader toelichten?
Zie het antwoord op vraag 21 en 22.
Klopt het dat het college van de gemeente Zaanstad de hardheidsclausule niet toepast terwijl dit is toegezegd?
Zie antwoord vraag 27.
Vindt u het gerechtvaardigd dat mensen, die nu in het gereguleerd segment huren, vanwege inkomen gedwongen worden om naar een woning in de vrije sector te verhuizen, terwijl die huren vaak (veel) te hoog liggen?
Huurders met een inkomen boven de voor hun huishouden toepasselijke DAEB-inkomensgrens zijn niet in alle gevallen gedwongen om een huurwoning in de vrije sector (van een woningcorporatie of een andere verhuurder) te gaan huren. Bij verhuizing naar huurwoningen van woningcorporaties geldt in de meeste gevallen een (maximum) inkomensgrens. Maar woningcorporaties hebben jaarlijks ruimte om 7,5% van de vrijgekomen woningen toe te wijzen aan huishoudens met een inkomen boven de toepasselijke DAEB-inkomensgrens. Woningcorporaties, gemeenten en huurdersorganisaties kunnen in de prestatieafspraken afspreken dat er lokaal een grotere vrije toewijzingsruimte is dan 7,5%, maar niet groter dan 15%.
Voor huurwoningen van andere verhuurders dan woningcorporaties geldt geen wettelijke maximuminkomensgrens. Andere verhuurders dan woningcorporaties hebben dus de vrijheid om hun vrijgekomen huurwoningen te verhuren aan huishoudens naar keuze; tenzij de gemeente een huisvestingsvergunning voor die huurwoningen vereist en aan die huisvestingsvergunning inkomenseisen stelt.
Vindt u het gerechtvaardigd dat deze bewoners nog steeds in het ongewisse zijn en blijven of de nieuwbouwwoningen passend voor hen zijn qua grootte (gezinssamenstelling) en/of prijs (huur- koopprijzen)? Zo ja, waarom? Zo nee, deelt u dan de mening dat woonzekerheid hier als onderdeel van het recht op behoorlijke huisvesting geschonden is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u deze schending van dit mensenrecht herstellen?
Bij beëindiging van huurcontracten die vanwege sloop in de vorm van een tijdelijk huurcontract is gesloten (tijdelijke huurcontracten op basis van de Leegstandwet of tijdelijke huurcontracten van maximaal twee jaar voor zelfstandige woningen) is de verhuurder niet verplicht om andere passende woonruimte aan te bieden. Ook bij huurbeëindiging van vaste huurcontracten wegens sloop is de verhuurder niet verplicht andere passende woonruimte aan te bieden, maar in dat geval moet hij wel aantonen dat voor de huurder andere passende woonruimte beschikbaar is. Ingeval van antikraakbewoning is doorgaans geen sprake van huur, maar van bruikleen. De huurregelgeving is op bruikleenovereenkomsten niet van toepassing.
Deelt u de mening dat een renovatie (waaronder eveneens sloop/nieuwbouw wordt verstaan) door elke verhuurder aan huurders moet worden gepresenteerd met een redelijk schriftelijk voorstel (art.7:220 lid 2 BW)? Zo ja, kunt u aangeven of daar bij de sloop van de Peperstraat sprake van is geweest? Zo nee, waarom niet?
Verhuurders (woningcorporaties en andere verhuurders zijn wettelijk verplicht om renovatie-/sloopvoorstellen schriftelijk aan de betreffende huurders uit te brengen. Dit is geregeld in artikel 7:220 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek.
In de Woningwet is aanvullend opgenomen dat een woningcorporatie een reglement moet opstellen bij sloop en vernieuwbouw, waarbij ook aandacht moet zijn voor het betrekken van de bewoners. Zoals u weet ziet de Woningwet niet op commerciële verhuurders. In die gevallen is het aan de gemeente, bewoners en de verhuurder zelf om tot afspraken te komen.
Of een renovatie-/sloopvoorstel redelijk is, is ter beoordeling van de rechter als huurder en verhuurder daarover in geschil zijn. Daar ga ik als Minister niet over.
Indien er geen sprake hoeft te zijn van een redelijk voorstel, deelt u dan de mening dat een verplicht redelijk voorstel het hele proces rondom de renovatie (waaronder eveneens sloop/nieuwbouw wordt verstaan) enorm verbetert en versnelt? Zo ja, bent u dan bereid om de wet- en regelgeving hieromtrent te wijzigen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 31.
Deelt u de mening dat het vinden van een goede passende woning in de eigen omgeving in deze tijd erg moeilijk is, waardoor binnen één jaar verhuizen (onnodig) heel veel stress met zich meebrengt? Immers de goede woningen met een goed energielabel komen minder vaak vrij dan slechte woningen met vaak slechtere energielabels. Vaak willen huurders alleen in de eigen omgeving blijven vanwege onder andere medische vraagstukken, het sociaal netwerk, school of werk. Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ja, helder is dat het vinden van een passende woning in deze tijden een uitdaging is. Ik snap goed dat mensen willen blijven wonen in hun eigen buurt.
Deelt u de mening dat een verhuizing in deze tijd veel meer kost dan de minimale wettelijke vergoeding voor verhuis- en inrichtingskosten?
De wettelijke minimumbijdrage voor verhuis- en herinrichtingskosten bij door renovatie of sloop noodzakelijke (tijdelijke) verhuizing is sinds 1 maart 2023 € 7.156.
Ik deel niet de mening dat een verhuizing per definitie meer kost dan ruim € 7.000. In gevallen waarin de huurder weinig hoeft te doen aan stoffering van de nieuwe woning, zullen de kosten lager liggen dan ruim € 7.000. Aan de andere kant zullen sommige verhuizingen (en dan met name de herinrichtingskosten) wel meer kosten dan ruim € 7.000; maar dit wettelijke bedrag is een minimumbijdrage, het staat verhuurder en huurder vrij om een hogere tegemoetkoming af te spreken.
Dit wettelijke minimumbedrag voor verhuis- en herinrichtingskosten geldt overigens niet bij huurbeëindiging van tijdelijke huurcontracten van maximaal twee jaar door het aflopen van de afgesproken huurtermijn of van tijdelijke huurcontracten op grond van de Leegstandwet.
Kunt u garanderen dat de bewoners aan de Peperstraat niet dakloos raken?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Heeft de gemeente Zaanstad in de prestatieafspraken met woningcorporaties opgenomen dat de vrije bestedingsruimte van 7,5% verdubbeld wordt zodat deze bewoners aan de Peperstraat met een hoger inkomen makkelijker gehuisvest kunnen worden? Zo nee, waarom heeft de gemeente die afspraken niet gemaakt aangezien dit probleem al enige tijd speelt en dus ook bekend is?
Het vormgeven van prestatieafspraken is een lokaal proces tussen de gemeente, corporaties en huurdersorganisaties. Ik heb geen zicht in de overwegingen die hebben meegespeeld bij het tot stand komen van de prestatieafspraken in Zaandam.
Kunt u begrijpen dat bewoners enorm in onzekerheid verkeren omdat van hen verlangd wordt dat ze wel naar een tijdelijke woning verhuizen maar nog niet weten of de nieuwbouwwoning passend is? Zo ja, vindt u dat gerechtvaardigd? Zo nee, waarom niet?
Natuurlijk kan ik begrijpen dat huurders in onzekerheid verkeren als zij nog niet weten of de woning waarnaar zij zullen verhuizen passend voor hen is. Zie verder het antwoord op vraag 30.
Wat zijn voor deze bewoners de consequenties in het geval de nieuwbouwwoning niet passend is, maar zij inmiddels voor de tijdelijke woningen wel een tijdelijk contract hebben? Wordt hiermee het recht op woonzekerheid van deze bewoners geschonden temeer zij uit een positie komen waarin zij wel woonzekerheid hadden als gevolg van een huurcontract voor onbepaalde tijd?
Als een vast huurcontract vanwege sloop of renovatie is geëindigd, is daarmee de huurbescherming die de huurder voor dat huurcontract had vervallen. In dat geval geldt de huurbescherming die geldt bij het huurcontract dat voor de tijdelijke woning is gebruikt. Als dat een tijdelijk huurcontract is, geldt voor de huurder een beperkte huurbescherming.
Als een huurder tijdelijk verhuist, maar het huurcontract voor de te renoveren woning doorloopt, dan houdt de huurder de aan het huurcontract voor de te renoveren woning bescherming; als hij de te renoveren woning met een vast huurcontract huurt, houdt hij dus huurbescherming, ook na terugverhuizing naar de gerenoveerde woning; als hij de te renoveren woning met een tijdelijk huurcontract huurt en die huurtermijn is nog niet verstreken, dan houdt de huurder de beperkte huurbescherming die bij tijdelijke huurcontracten geldt.
Wat gebeurt er op het moment dat deze bewoners naar de nieuwbouwwoning verhuizen maar vanwege een verandering in de persoonlijke of inkomenssituatie die nieuwbouwwoning niet meer passend is? Kunt u daarbij aangeven of er een spijtoptantenregeling is waar deze bewoners gebruik van kunnen maken?
Voor huurders voor wie de nieuwbouwwoning na de verhuizing daarnaartoe door wijziging in inkomen of huishoudenssamenstelling niet meer passend is, geldt hetzelfde als voor huurder die om andere redenen naar een andere woning verhuisd zijn. Er is geen speciale wettelijke spijtoptantenregeling voor huurders die vanwege sloop of renovatie hebben moeten verhuizen.
Bij een inkomensdaling kan de huurder schriftelijk om een tijdelijke huurkorting (van maximaal drie jaar) vragen, om in die periode van tijdelijke huurkorting naar andere, goedkopere woonruimte uit te kijken. De verhuurder is niet verplicht om aan een verzoek om tijdelijke huurkorting tegemoet te komen, ook een woningcorporatie niet.
Als de woning vanwege uitbreiding van de omvang van het huishouden niet meer passend is, zal de huurder als hij wenst te verhuizen moeten reageren op vrijgekomen huurwoningen van de woningcorporatie of van andere verhuurders.
Is er voor deze bewoners een regeling voor mantelzorgers, waardoor mantelzorgers ook eventueel mee kunnen verhuizen? Zo nee, vindt u dat er bij gedwongen verhuizingen te allen tijde een regeling voor mantelzorgers aanwezig moet zijn?
In algemene zin kan ik zeggen dat indien een gemeenten een urgentieregeling in haar huisvestingsverordening heeft opgenomen, zij thans verplicht is daar in ieder geval mantelzorgontvangers of verleners als urgentiecategorie in op te nemen. Gemeenten zijn nu nog niet verplicht een urgentieregeling te hebben waardoor het ook per gemeente verschilt of mantelzorgontvangers of verleners urgentie kunnen krijgen. Met het wetsvoorstel versterken regie op de volkshuisvesting dat 16 februari 2023 in consultatie is gegaan, ga ik gemeenten verplichten om een urgentieregeling (en hiermee dus een huisvestingsverordening) te implementeren. Daarin moeten zij verplicht een aantal wettelijke urgentiecategorieën opnemen. Mantelzorgontvangers en verleners zullen daar onderdeel van uitmaken.
Wat mag een verhuurder aan medische informatie bij een huurder opvragen en is de huurder verplicht daaraan mee te werken?
Het opvragen en vervolgens verwerken van medische gegevens is een verwerking van bijzondere persoonsgegevens. Het verwerken van bijzondere persoonsgegevens is slechts toegestaan indien voldaan is aan een van de voorwaarden, bedoeld in artikel 9, tweede lid van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) of paragraaf 3.1 van de UAVG. In het algemeen mogen verhuurders geen medische gegevens van huurders verwerken. In bepaalde gevallen zijn deze gegevens echter noodzakelijk voor het aanpassen van een woning of het toewijzen van een woning met bijzondere voorzieningen. Om medische gegevens voor deze gevallen te kunnen verwerken zal doorgaans om toestemming van de (kandidaat) huurder worden gevraagd. Toestemming dient vrijelijk, ondubbelzinnig en geïnformeerd te worden gegeven door middel van een actieve handeling, waaruit duidelijk blijkt dat de huurder instemt met de voorgestelde verwerking van zijn medische gegevens. Stilzwijgende toestemming, het gebruik van reeds aangekruiste vakjes, inactiviteit of impliciete toestemming gelden bijvoorbeeld niet als toestemming in de zin van de AVG. Verder moet de verhuurder aan kunnen tonen dat toestemming is gegeven en kan de huurder zijn toestemming ten alle tijde intrekken. Als de huurder zijn toestemming intrekt, heeft de verhuurder geen grondslag meer voor het verwerken van deze persoonsgegevens. Dat betekent dat het verwerken daarvan gestaakt moet worden en dat de persoonsgegevens vernietigd moeten worden.
Welke verantwoordelijkheden c.q verplichtingen heeft een commerciële verhuurder indien deze verhuurder om zijn moverende redenen huurders dwingt te verhuizen?
Als de woning is verhuurd met een vast huurcontract (huurcontract voor onbepaalde tijd), kan de verhuurder het huurcontract alleen opzeggen met een van de in de wet genoemde opzeggingsgronden van dringend eigen gebruik. En als de huurder niet met de huuropzegging instemt, kan alleen de rechter de huur beëindigen. De verhuurder zal dan aan de rechter moeten aantonen dat huurbeëindiging in het betreffende geval redelijk is.
Als de woning met een tijdelijk huurcontract (tijdelijk huurcontract van maximaal twee jaar voor zelfstandige woningen of tijdelijk huurcontract op grond van de Leegstandwet) is verhuurd, eindigt de huur van rechtswege na het verstrijken van de afgesproken huurtermijn; de huurbescherming van vaste huurcontracten geldt dan niet.
Welke (inspannings)verplichtingen heeft een huurder als deze ongeacht het motief van de verhuurder gedwongen wordt om te verhuizen?
Als de rechter oordeelt dat een vast huurcontract eindigt, of als een tijdelijk huurcontract van rechtswege eindigt, moet de huurder de woning op de einddatum van het huurcontract leeg opleveren aan de verhuurder.
Doorgaans maken verhuurder en huurder afspraken over hoe de huurder de woning moet opleveren. Wettelijk gezien maakt het verschil of er bij aanvang van de huur een opnamestaat van de woning is opgemaakt. Zo ja, dan moet de huurder de woning opleveren zoals die bij aanvang van de huur was. Zo nee, dan moet de huurder de woning in redelijke staat opleveren.
Kunt u zich voorstellen dat veel mensen in het algemeen participatiemoe zijn, omdat velen aangeven dat er weinig tot niks met hun inbreng gedaan wordt? Zo ja, hoe gaat u het participatieproces betekenisvol inrichten c.q. gaat u bij het maken van het nieuwe landelijk sociaal statuut hier rekening mee houden? Zo nee, waarom niet?
Ik juich iedereen toe om te participeren in de samenleving. Dat wil overigens niet zeggen dat men altijd wordt gehoord. In de Woningwet is opgenomen dat een corporatie een reglement moet opstellen bij sloop en vernieuwbouw waarbij ook aandacht moet zijn voor het betrekken van de bewoners. In het landelijk sociaal statuut wordt opgenomen op welk moment en hoeveel inspraak de huurders hebben. Zoals u weet ziet de Woningwet niet toe op commerciële verhuurders. In die gevallen is het aan de gemeente, bewoners en de verhuurder zelf om tot afspraken te komen. Zoals is opgenomen in art.7:220 lid 2 BW dient de verhuurder met een schriftelijk voorstel te komen.
Bent u bereid om met de bewonerscommissie van de Peperstraat in gesprek te gaan en te leren van de grote problemen die bewoners meemaken bij de sloop van hun (t)huis?
Ik zie geen aanleiding met de betrokken partijen het gesprek aan te gaan. Dit betreft een lokale casus waarbij de gemeente, bewoners en de verhuurder zelf tot afspraken moeten komen.
Deelt u de mening dat de plannen niet samen mét deze bewoners gemaakt zijn en derhalve niet voldoen aan het centrale uitgangspunt «nothing about us, without us»?
Zie antwoord vraag 45.
Deelt u de mening dat er bij ingrijpende maatregelen zoals sloop te allen tijde eerst daadwerkelijk een bewonerscommissie opgericht dient te worden voordat er besluiten genomen mogen worden, zodat deze tijdig de legitieme gesprekspartner wordt voor de verhuurder en eventueel de gemeente?
In de Woningwet is opgenomen dat een corporatie een reglement moet opstellen bij sloop en vernieuwbouw waarbij ook aandacht moet zijn voor het betrekken van de bewoners. De Woningwet ziet niet op commerciële verhuurders. In die gevallen is het aan de gemeente, bewoners en de verhuurder zelf om tot afspraken te komen. Zoals is opgenomen in art.7:220 lid 2 BW dient de verhuurder met een schriftelijk voorstel te komen.
Deelt u de mening dat er een verplichting is om ervoor te zorgen dat mensen, die als gevolg van een herstructurering moeten verhuizen, goed terecht moeten komen?
Deze gegevens worden niet bijgehouden. Het lijkt mij ook niet uitvoerbaar om te monitoren wat er gebeurt met mensen die als gevolg van herstructurering moeten verhuizen. Het is de verantwoordelijkheid van de corporatie om bij sloop en renovatie een reglement op te stellen. Bij commerciële verhuurders is het aan de gemeente, bewoners en de verhuurder zelf om tot afspraken te komen. Zoals is opgenomen in art.7:220 lid 2 BW dient de verhuurder dan met een schriftelijk voorstel te komen.
Deelt u de mening dat monitoring verplicht is c.q. zou moeten zijn van mensen die als gevolg van een herstructurering moeten verhuizen om te bepalen of zij inderdaad goed terecht zijn gekomen?
Zie antwoord vraag 48.
Indien u niet van mening bent dat monitoring verplicht is c.q. zou moeten zijn, deelt u dan de mening dat het onmogelijk is om na te gaan of specifieke groepen in (extra) kwetsbare situaties disproportioneel geraakt worden? Immers dit kan duiden op discriminerend beleid, hetgeen verboden is en per direct gestopt moet worden, en wijzen op extra maatregelen die getroffen moeten worden om deze groepen extra te beschermen.
Zie antwoord vraag 48.
Wordt er door u en/of door de gemeenten gemonitord op wat er met mensen gebeurt die als gevolg van een herstructurering moeten verhuizen? Zo ja, wat zijn de resultaten van die monitoring(en)? Zo nee, bent u bereid om dit landelijk te monitoren dan wel bereid om de gemeenten te vragen of zij deze monitoring willen verrichten?
Zie antwoord vraag 48.
Bent u bereid om bij het inwinnen van informatie om vragen aangaande de bewoners van de Peperstraat te kunnen beantwoorden ook informatie in te winnen bij de bewonerscommissie van de Peperstraat, zodat u niet eenzijdig door de verhuurder en/of de gemeente geïnformeerd wordt?
Ik zie geen aanleiding met de betrokken partijen het gesprek aan te moeten gaan. Dit betreft een lokale casus waarbij de gemeente, bewoners en de verhuurder zelf tot afspraken moeten komen.
Wilt u de vragen gelieve apart beantwoorden en niet clusteren?
De antwoorden zijn zo veel als mogelijk apart beantwoord.
Het bericht ‘Regelwerk weerhoudt boeren van melden drugsafval: ‘Er moet een vliegende brigade komen die het opruimen overneemt’’ |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Regelwerk weerhoudt boeren van melden drugsafval: «Er moet een vliegende brigade komen die het opruimen overneemt»»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat door veel regelwerk en hoge kosten die komen kijken bij het melden en laten opruimen van gedumpt drugsafval, gedupeerden worden ontmoedigd om dumpingen te melden?
Dit beeld is bekend sinds de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie (ZLTO) de zorgen van de boeren onder de aandacht bracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV). Het is de intentie van het kabinet om, onder andere met de verruiming van de subsidieregeling voor de opruimkosten van drugsafval tot een bedrag van 200.000 euro2, gedupeerden juist te ontlasten en tegemoet te komen in hun kosten. Het signaal dat de ZLTO afgeeft wordt dan ook serieus genomen.
Tegelijkertijd blijft het van belang melding te maken bij de politie van het aangetroffen drugsafval. Het kabinet is zich terdege bewust van de lastige en soms schrijnende situaties voor perceeleigenaren die zich geconfronteerd zien met de gevolgen van criminele praktijken en tegelijkertijd op grond van de Wet Bodembescherming verantwoordelijk zijn voor de bodemkwaliteit op hun eigendom. Dit is ook de reden dat het kabinet zich inspant middels de verruimde subsidieregeling om gedupeerden te ontlasten en tegemoet te komen in de kosten. Daarnaast is het dumpen van drugsafval een strafbaar feit dat dient te worden onderzocht en willen we dat mensen hier melding van maken. Zonder melding levert een dergelijk onderzoek vertraging op. Vertraging is ook met het oog op de volksgezondheid en het milieu zeer onwenselijk. Drugsafval is veelal chemisch afval dat door specialisten moet worden opgeruimd om het risico op (verdere) schade aan mens en natuur te beperken.
Is bekend in welke mate gedupeerden om deze reden(en) afzien van het melden van drugsafvaldumpingen? Is bekend in welke mate op een andere plaats dan de originele dumpingplek drugsafval wordt aangetroffen?
Over zowel het afzien van meldingen als het verplaatsen van drugsafval zijn geen gegevens bekend. Het verplaatsen van drugsafval is een kwalijke zaak en keur ik ten zeerste af. Sporenonderzoek wordt hierdoor gehinderd en er kunnen additionele risico’s voor mens en milieu ontstaan. Mensen die drugsafval verplaatsen kunnen hiermee zelf een strafbaar feit begaan. Ook kunnen zij worden gezien als de oorspronkelijke vervuiler. Daarom wordt aanbevolen bij het aantreffen van drugsafval melding te doen bij de politie. Perceeleigenaren van het terrein waar een drugsdumping heeft plaatsgevonden zijn dit, zoals reeds toegelicht in antwoord 2, op grond van de Wet Bodembescherming ook verplicht.
Deelt u de zorgen dat het vele regelwerk dat onschuldige particulieren hebben aan het melden en laten opruimen van drugsafval van criminelen een drempel vormt om aan de bel te trekken, waardoor schade aan de natuur en aan waterwingebieden blijft bestaan? Vindt u dat deze regeldruk een averechts effect heeft op het melden en opruimen van drugsafvaldumpingen?
Drugsafval is vaak chemisch afval. Voor de verwerking, het vervoer en vernietiging van chemisch afval gelden, om goede redenen, strenge regels. Juist ook om milieuschade te voorkomen of te beperken. Het is dan ook zeer onverantwoord dat criminelen zich op deze wijze van hun illegale afval ontdoen. Zoals ook in antwoord 2 is toegelicht springt het Rijk bij om gedupeerden financieel te ontlasten. Het subsidiestelstel is zo ingericht dat aanvragen worden getoetst aan de hand van facturen. Dit om fraude te voorkomen en gemaakte kosten te verantwoorden. De regels zijn er niet voor niets, maar JenV zet graag het gesprek met ZLTO en andere betrokken partijen voort om te bekijken waar administratieve lasten kunnen worden verlicht. Ook wordt gekeken hoe de drempel voor het indienen van een subsidieaanvraag kan worden verlaagd.
Kunt u een reactie geven op de suggestie van de land- en tuinbouworganisatie ZLTO om een «vliegende brigade» op te richten, waarbij er één aanspreekpunt is van samenwerkende organisaties en overheden waar gedupeerden terechtkunnen als zij te maken krijgen met dumpingen van drugsafval op hun grond?
Dit is een interessante suggestie die in overleg met betrokken partners wordt besproken. In de opzet van een nieuwe Rijksregeling ter vervanging van de huidige provinciale regeling wordt al bekeken hoe de regie over bodemsanering van druggerelateerde stoffen meer kan worden gecentraliseerd.3 Het voorstel van de ZLTO wordt in het verlengde hiervan verder onderzocht.
Bent u het eens met de stelling dat een vliegende brigade eraan kan bijdragen dat gedupeerden sneller en vaker aan de bel durven te trekken als zij te maken krijgen met drugsafvaldumpingen op hun terrein, dat de natuur sneller kan herstellen en dat de politie een beter inzicht krijgt in het aantal drugsafvaldumpingen en hierop beter kan acteren?
We gaan met de betrokken partijen bespreken of de suggestie van de ZLTO een goede aanvulling kan zijn op de rollen die nu door de politie en medeoverheden worden vervuld.
Bent u bereid om, in samenwerking met provincies en waterschappen, met betrokken organisaties in gesprek te gaan over het oprichten van een vliegende brigade voor gedupeerden van drugsafvaldumpingen en de Tweede Kamer hierover vóór 1 april 2023 te informeren?
Samen met de betrokken organisaties en medeoverheden zal ik de mogelijkheid van een vliegende brigade bespreken en gezamenlijk beoordelen of dit een effectief middel kan zijn. Over de uitkomst van deze gesprekken zal ik u in mei 2023 per brief informeren. In deze brief komt de voortgang op de gehele aanpak van ondermijning aan bod. De omgang met de drugsafvalproblematiek maakt hier deel van uit.
De arbeidsomstandigheden van flitsbezorging |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Lijst met misstanden bij flitsbezorgerbedrijven groeit, maatregelen blijven uit» van 16 januari 2023?1
Ja
Wat vindt u ervan dat werknemers die zich ziekmelden onder druk worden gezet om toch te gaan werken, of na hun ziekmelding hun contracturen verlaagd zien worden?
Het onder druk zetten van zieke werknemers door de werkgever vind ik niet kunnen en is zonder meer onwenselijk. Dit kan zowel de eigen gezondheid als de gezondheid van collega’s, klanten en derden schaden.
Waar mensen werken, kan ziekteverzuim voorkomen. Dat is vervelend voor zowel de werknemer als de werkgever. Voor beiden gelden richtlijnen bij een ziekmelding. De werknemer moet zich bijvoorbeeld tijdig ziekmelden en de werkgever mag aan de werknemer vragen wanneer deze verwacht te kunnen gaan werken. Daarnaast kan een werkgever niet eenzijdig het aantal in een arbeidsovereenkomst vastgelegde werkuren verminderen, tenzij de werknemer daarmee heeft ingestemd.
Het Ministerie van SZW heeft contact gehad met de boodschappenbezorgbedrijven. Zij zijn van mening dat medewerkers van Flink, Getir en Gorillas beschikken over volwaardige arbeidscontracten en kunnen rekenen op bijbehorende sociale bescherming, zoals uitbetaling bij ziekte.
Gezien de tegengestelde berichten vind ik het van groot belang dat hier tussen de boodschappenbezorgbedrijven, medewerkers en de vakbond het gesprek met elkaar over wordt gevoerd. Ik heb van de betrokken partijen begrepen dat dat gesprek ook plaatsvindt.
Deelt de zorgen dat mede door de hoge werkdruk en slecht materiaal één op de drie flitsbezorgers betrokken is bij een ongeluk? Bent u van mening dat deze werkdruk en het ondermaatse materiaal aan banden moeten worden gelegd? Zo ja, op welke manier gaat u dit doen?
Werknemers moeten altijd gezond en veilig hun werk kunnen uitvoeren. Ik vind het zorgelijk dat volgens het artikel er sprake is van een veel te hoge werkdruk en slecht materiaal.
Werkgevers zijn te allen tijde verantwoordelijk voor een veilige en gezonde werkomgeving en op grond van de Arbowet verplicht om een beleid te voeren dat gericht is op het voorkomen of beperken van werkdruk en andere arbeidsgerelateerde risico’s. Daarnaast zijn zij verplicht om de risico’s in kaart te brengen in een Risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) en moeten zij de maatregelen die worden getroffen om deze risico’s te beheersen, opnemen in het bijbehorende Plan van Aanpak. Zo moet het personeel worden voorgelicht over de risico’s en de maatregelen die worden getroffen om werkdruk te voorkomen en moeten arbeidsmiddelen, zoals een fiets of een bezorgwagentje, voldoen aan de wettelijke regels en geen gevaar veroorzaken voor de werknemers of anderen, zoals medeweggebruikers.
In november en december 2021 constateerde de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) bij 14 verkennende inspecties relatief veel overtredingen door bedrijven in de flitsbezorging. De Arbeidsinspectie heeft haar bevindingen en de gewenste acties per afzonderlijke brief aan de bedrijven gestuurd en onder andere verzocht om hun RI&E, plan van aanpak, contract met de arbodienstverlener en informatie over preventiemedewerkers aan te leveren. Dit heeft volgens de Arbeidsinspectie geleid tot verbetertrajecten en handhaving.
Indien medewerkers oordelen dat er sprake is van een te hoge werkdruk, slecht materiaal en/of slechte arbeidsomstandigheden, is het van belang dat er een gesprek plaatsvindt met de werkgever. Ik heb van de betrokken partijen begrepen dat dat gesprek ook wordt gevoerd. Er zijn diverse hulpmiddelen en instrumenten op het Arboportaal beschikbaar (www.arboportaal.nl) die hierbij kunnen helpen. Indien dit gesprek niet tot verbetering leidt, dan kunnen werknemers een melding doen bij de NLA via de website www.nlarbeidsinspectie.nl.
Wat vindt u ervan dat flitsbezorgers aangeven niet rond te kunnen komen en vaak twee baantjes hebben?
Ja, ik ben het ermee eens dat mensen die fulltime werken moeten kunnen rondkomen. Zowel bij een werkweek van 36 uur als 40 uur. Ik realiseer me dat dat bij werk op oproepbasis of bij onregelmatige contracten – zeker waar dit samenloopt – praktisch gezien soms moeilijk is. Daarom zet het kabinet verschillende stappen op het gebied van minimumloon, zorgtoeslag, huurtoeslag en kindgebonden budget.
Het kabinet vindt het belangrijk dat werknemers een passende beloning krijgen voor hun arbeidsinspanning. Daarom kent Nederland een wettelijk minimumloon dat werknemers zekerheid geeft over hun maandelijkse loon. Op 1 januari 2023 voerde het kabinet een bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon met 8,05% door. Dit is een voor Nederland unieke stap: het is de eerste bijzondere verhoging van het minimumloon sinds de invoering in 1969. Als gevolg hiervan is het minimumloon (inclusief reguliere indexatie) afgelopen 1 januari met 10,15% gestegen tot € 12,40 bij een 36-urige werkweek. Dit betekent een aanzienlijke inkomensstijging voor minimumloonverdieners en ontvangers van de uitkeringsregelingen die met het minimumloon samenhangen.
Het kabinet streeft met deze recente minimumloonsverhoging naar een balans tussen de inkomenspositie van werknemers, het absorptievermogen van werkgevers en gezonde overheidsfinanciën. Op dit moment heeft het kabinet geen plannen voor een verdere verhoging. Naast de minimumloonsverhoging heeft het kabinet het initiatiefwetsvoorstel van de leden Kathmann (PvdA) en Maatoug (GL) omarmd, dat zorgt voor een minimumuurloon op basis van een 36-urige werkweek. Voor werknemers in sectoren waarin de normale arbeidsduur meer dan 36 uur bedraagt, zorgt dit na de invoering per 1 januari 2024 ook voor een hoger (minimum)loon.
Personen die als zelfstandige werken zijn vrij om hun eigen uurtarief te bepalen en zijn dus niet gebonden aan het minimumloon. Hierbij is van belang dat mensen de keuze om als zelfstandige actief te zijn zelf en vrij kunnen maken. Het kabinet neemt deze kabinetsperiode stappen om het onderscheid tussen het werken als werknemer en als zelfstandige te verduidelijken, schijnzelfstandigheid aan te pakken en de positie van werkenden te versterken om een arbeidsovereenkomst op te eisen. Vooral voor werkenden met een laag uurinkomen.
Voor de vraag of huishoudens rond kunnen komen, zijn alle inkomsten en (noodzakelijke) uitgaven relevant. Naast inkomen uit werk of uitkering hebben huishoudens mogelijk recht op verschillende toeslagen, als inkomensafhankelijke bijdrage in de kosten van huur, de zorgtoeslag, de kosten van kinderen en kinderopvang. In 2023 verhoogt het kabinet de zorgtoeslag incidenteel. Ook is vanaf dit jaar de huurtoeslag en het kindgebonden budget structureel hoger. Het minimumloon en de toekomst van het toeslagenstelsel hangen daarom ook met elkaar samen. Het kabinet heeft de ambitie om de toeslagen af te schaffen, omdat die voor huishoudens tot onzekerheid leiden en complex zijn in de uitvoering. Het is echter niet eenvoudig gebleken om met eenvoudige instrumenten (zoals een hoger minimumloon) de zeer gerichte effecten van toeslagen na te bootsen. Alternatieven leiden snel tot grote inkomenseffecten in specifieke gevallen, waarbij het dan ook van belang is dat afwegingen zorgvuldig moeten worden gemaakt.
Bent u het ermee eens dat mensen rond moeten kunnen komen van hun salaris? Zo ja, bent u het eens met de verwachting dat met een verhoging van het minimumloon naar minstens veertien euro meer mensen rond kunnen komen van hun salaris? Overweegt u een dergelijke verhoging? Waarom wel of niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het ermee eens dat de drie, in de petitie van vorige maand waar het artikel van naar verwijst2, gestelde eisen tot hogere lonen, meer zekerheid en veilige arbeidsomstandigheden redelijke eisen zijn? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om te zorgen dat flitsbezorgers onder fatsoenlijke omstandigheden kunnen werken?
Ik vind het van groot belang dat er sprake is van een veilige werkomgeving, eerlijke arbeidsvoorwaarden en dat werknemers en werkgevers hierover met elkaar in gesprek zijn en blijven zodat daarin samen stappen worden gezet.
Indien er na een maand niets is veranderd, vind ik dat zeer kwalijk. Zoals eerder aangegeven zijn werkgevers verantwoordelijk voor een veilige en gezonde werkomgeving en eerlijke arbeidsvoorwaarden en moeten zij daartoe maatregelen nemen indien daar geen sprake van is.
Ik kan echter niet beoordelen of na het indienen van de petitie nog helemaal niets is veranderd. Uit het contact met de boodschappenbezorgbedrijven blijkt dat zij zich niet in het beeld herkennen dat er nog niets is gebeurd. Het verbeteren van de werkomstandigheden en de dienstverlening is volgens hen een continu punt van aandacht. Ik heb begrepen dat er vervolgcontacten tussen de betrokken partijen hebben plaatsgevonden en een inhoudelijk vervolggesprek gepland is tussen FNV en de Vereniging E-Commerce Nederland. Ik vind het van belang dat deze gesprekken tot verbeteringen leiden en zal mij over de resultaten laten informeren.
Indien flitsbezorgers ondanks de gesprekken onder oneerlijke, ongezonde en/of onveilige omstandigheden moeten blijven werken, roep ik hen op dit te melden bij de Arbeidsinspectie, eventueel via de vakbond of ondernemingsraad (www.nlarbeidsinspectie.nl). Een klacht door een vakbond of ondernemingsraad bij de NLA wordt altijd onderzocht. Op die wijze kan de overheid handhaven bij die werkgevers die zich willens en wetens niet houden aan de wet- en regelgeving.
Wat vindt u ervan dat er een maand na het indienen van de petitie nog niets veranderd is aan de omstandigheden van de flitsbezorgers? Op welke manier gaat u zorgen dat gehoord wordt gegeven aan de eisen tot een redelijk loon, meer zekerheid en veilige arbeidsomstandigheden?
Zie antwoord vraag 6.
Verandering van regels voor het medisch eigen risico |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kabinet verandert regels voor medisch eigen risico»?1
Ja ik heb kennisgenomen van het bericht.
Bent u zich ervan bewust dat, hoewel deze verandering positief uitvalt voor patiënten die eenmalig een medisch-specialistische behandeling nodig hebben, juist ook het tegenovergestelde kan gaan gelden voor mensen die meerdere behandelingen nodig hebben en/of chronisch zieke patiënten, die dus meerdere keren een eigen risico bijdrage moeten betalen?
Het lid Van Haga wijst er terecht op dat deze maatregel ertoe leidt dat een deel van de zorggebruikers minder eigen risico gaat betalen dan dat nu het geval is. Door een maximumbedrag van € 150 per prestatie (een dbc of een ozp) te hanteren voor medisch-specialistische zorg zullen ongeveer 1 miljoen verzekerden op jaarbasis gemiddeld genomen € 100 minder aan verplicht eigen risico betalen. Het gaat dan om verzekerden die één of enkele onderzoeken of behandelingen nodig hebben per jaar. Momenteel zullen zij veelal wel hun verplicht eigen risico volmaken, omdat het bedrag van € 385 nu vaak al bereikt wordt na één gedeclareerde dbc.
Het klopt ook dat er een groep verzekerden is die met deze wijziging meerdere keren een bijdrage voor het eigen risico gaat betalen. Zij hoeven niet in één keer hun gehele eigen risico te betalen als de zorgkosten € 385 of meer bedragen, maar betalen een bedrag per prestatie van maximaal € 150. Echter, anders dan dat het lid Van Haga veronderstelt, heeft de maatregel géén nadelig effect voor deze groep. Door de maatregel gaat namelijk niemand méér eigen risico betalen, omdat het maximale eigen risico € 385 blijft.
Realiseert u zich dat sommige mensen hierdoor zullen afzien van medisch-specialistische hulp, of deze zullen uitstellen, uit kostenoverwegingen?
Ik ben het met het lid Van Haga eens dat het ongewenst is als mensen vanwege kosten afzien van noodzakelijke zorg. Ik ben echter van mening dat het introduceren van een maximumbedrag van € 150 de financiële drempel bij de toegang tot medisch-specialistische zorg juist minder hoog maakt. Want in de huidige situatie betalen mensen vaak bij het eerste consult al het gehele verplicht eigen risico van € 385. De drempel voor toegang tot zorg wordt dus aanzienlijk lager.
Omdat het ongewenst is als mensen afzien van noodzakelijke zorg uit kostenoverwegingen, neemt het kabinet verschillende maatregelen om mogelijke ongewenste zorgmijding om financiële redenen tegen te gaan, namelijk het bevriezen van de hoogte van het eigen risico tot en met 2025, de maximering van de eigen bijdrage van het geneesmiddelenvergoedingssysteem in 2023 en tot slot wordt een monitor opgezet om meer inzicht te krijgen in de mate van stapeling van eigen betalingen over de stelsels heen2. Voor mensen met een laag inkomen bestaat bovendien al de zorgtoeslag als tegemoetkoming voor de premie en het eigen risico. Daarnaast beschikken gemeenten over de instrumenten en financiële middelen om maatwerk te bieden voor mensen die moeite hebben om hun zorgkosten te betalen.
Realiseert u zich dat dit potentieel kan leiden tot gezondheidsschade voor deze mensen, omdat zij niet (op tijd) worden geholpen en/of waardoor hun aandoeningen verergeren en/of co-moborditeiten ontstaan, waardoor zij op de lange termijn meer, complexer en kostbaarder medisch-specialistische zorg nodig hebben?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat burgers/patiënten zelf in staat zijn om een inschatting te maken over de noodzaak van een medisch-specialistische behandeling en de mogelijkheid om hiervan af te zien, of deze uit te stellen? Realiseert u zich dat veel mensen in Nederland momenteel moeite hebben om financieel rond te komen en dat een dergelijke maatregel voor veel mensen een noodgedwongen besparingsmethode zal worden? Deelt u de mening dat zij op deze manier worden gemanipuleerd om de door kabinet gewenste bezuinigingen op de zorg te realiseren?
Zie antwoord vraag 3.
Is het wat u betreft wenselijk dat de zorgvraag van de bevolking financieel gestuurd wordt vanuit een kostenbesparende prikkel van de overheid, die daarmee dus niet opereert vanuit het belang van de volksgezondheid, maar vanuit het financieel belang van de Rijksoverheid?
Het Nederlandse zorgstelsel kenmerkt zich door een hoge mate van solidariteit: gezonde, jonge mensen en mensen met een hoger inkomen betalen mee aan de zorgkosten voor zieke, oudere mensen met een lager inkomen. Het verplicht eigen risico legt inderdaad een deel van de zorgkosten nadrukkelijk bij de zorggebruiker. Door deze medefinanciering wordt de druk op de nominale premie voor alle verzekerden beperkt. Het eigen risico maakt mensen daarnaast kostenbewust. Dit wordt het remgeldeffect genoemd. Ook daarmee wordt een stijging van de nominale premie gedempt. Deze effecten vergroten het draagvlak voor de hoge mate van solidariteit binnen ons zorgstelsel.
Vindt u het geoorloofd om te proberen de Nederlandse bevolking te bewegen af te zien van zorg, omdat het zorgstelsel inmiddels zo duur is geworden en volstrekt is vastgelopen door falend overheidsbeleid, in plaats van werk te maken van het hervormen van dat beleid en het zorgstelsel zelf? Waarom legt u deze verantwoordelijkheid neer bij de burger, in plaats van bij het kabinet?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u een impactanalyse gemaakt ten aanzien van deze stelselverandering? Hoeveel «onnodige» zorg zal dit schelen en hoeveel gemiste diagnoses, medisch-specialistische behandelingen en uitgestelde zorg gaat dit opleveren? Hoeveel kosten worden bespaard en hoeveel zorgkosten levert het juist op, ook op de lange termijn? Hoe verhoudt dit zich tot elkaar? Indien u dit niet weet, bent u dan bereid hiernaar onderzoek te doen?
Naar verwachting resulteert de maatregel in een afname van zorggebruik en daardoor een daling van de collectieve zorguitgaven van € 317 miljoen per jaar. Dit gedragseffect is gebaseerd op berekeningen van het Centraal Planbureau (CPB), aan de hand van een microsimulatiemodel3. Dit model wordt voor verschillende doorrekeningen gebruikt en is gebaseerd op individuele gegevens van zorggebruik en -kosten van verzekerden in de Zvw over een periode van zes jaar.
De hervorming maakt het eigen risico een effectiever instrument. Op dit moment betalen mensen in de medisch-specialistische zorg vaak al voor het eerste consult bij een medisch specialist het gehele verplicht eigen risico. Door het maximumbedrag van € 150 per prestatie zullen mensen minder snel hun volledige verplicht eigen risico volmaken. Dat heeft naar verwachting een gunstig effect op het voorkomen van uitstel van zorg of zorgmijding bij mensen die afgeschrikt worden door het vooruitzicht van een betaling van € 385. Hoewel de financiële drempel lager is, loopt de drempel wel langer door. Dat komt doordat voor vervolgzorg (na de eerste dbc) of een nieuwe zorgvraag opnieuw een bedrag wordt gerekend voor het verplicht eigen risico, tot het gehele verplicht eigen risico is volgemaakt. Hierdoor worden verzekerden langer gestimuleerd na te denken of een (vervolg) behandeling passend en nodig is.
Als toenemend kostenbewustzijn leidt tot een minder hoge zorgvraag is dat een gewenst effect. Mocht er door de verlengde drempel afgezien worden van passende zorg, dan is dat vanzelfsprekend geen gewenst effect.
Omdat de hoogte van het maximale eigen risico niet toeneemt is de hoop dat zo’n effect niet optreedt. Ik ben uiteraard voornemens om de effecten van deze maatregel te evalueren.
Weet u hoeveel mensen op dit moment «onnodig» medisch-specialistische behandelingen ondergaan, omdat hun eigen risico «toch al op is»? Om wat voor behandelingen gaat het dan bijvoorbeeld en welk deel van de totale zorgkosten beslaat deze, eventueel overbodige, zorg?
Zie antwoord vraag 8.
Is het niet beter om te besparen op andere zorgkosten, bijvoorbeeld door anders om te gaan met bevolkingsonderzoeken, waarop door vele medici steeds meer kritiek wordt geleverd aangezien deze ook zouden leiden tot overmedicalisering van de samenleving en kostbare onderzoeken en behandelingen die voor veel patiënten niet nodig zijn?
De bevolkingsonderzoeken naar kanker leveren gezondheidswinst op, omdat de gescreende aandoeningen in een vroeger stadium worden ontdekt waardoor de behandeling een grotere kans van slagen heeft.
Voor de volledigheid: de bevolkingsonderzoeken naar kanker vallen niet onder de Zorgverzekeringswet en worden door de overheid gefinancierd.
Wat voor effect heeft deze verandering op de toegankelijkheid van de Nederlandse zorg en de algehele volksgezondheid? Bent u van mening dat deze verandering dit niet nadelig zal beïnvloeden? Kunt u dit onderbouwd uitleggen?
Ik verwacht géén nadelig, maar juist een positief effect op de toegankelijkheid van de Nederlandse zorg. Allereerst wordt de financiële drempel lager voor gebruikers van medisch-specialistische zorg omdat het verplicht eigen risico verlaagd is naar € 150 per prestatie. Dit is een lagere drempel dan de huidige situatie waarin het bedrag van € 385 vaak na één medisch specialistische behandeling al behaald wordt.
Hierdoor zal ongeveer 1 miljoen verzekerden minder eigen risico gaan betalen, terwijl er géén verzekerden meer eigen risico gaan betalen. Alhoewel dit leidt tot minder opbrengsten van het eigen risico zal er ook minder zorgvraag zijn, zoals ik in antwoord op vraag 8 en 9 toelichtte. Per saldo heeft de maatregel daarom naar verwachting een dempend effect op de premies. In de nota van toelichting zal ik gedetailleerd ingaan op deze effecten.
Bent u niet bang dat deze verandering van het eigen risico leidt tot een tweedeling in de samenleving, waarbij vermogende mensen betere en meer toegang en kwaliteit van zorg krijgen omdat zij zich dat kunnen veroorloven en armere mensen hierop zullen moeten inboeten omdat zorg voor hen een besparingspost wordt?
Deze vrees deel ik niet. Zoals hierboven aangegeven zijn er geen verzekerden die méér eigen risico gaan betalen en gaat een deel van de verzekerden minder eigen risico betalen. Dit heb ik nader toegelicht in de bovenstaande antwoorden. De maatregelen om de financiële toegankelijkheid tot zorg te borgen heb ik antwoord op de vragen 3, 4 en 5 toegelicht.
Het bericht dat de Universiteit Leiden ‘slimme’ camera’s toch weer wil aanzetten. |
|
Peter Kwint |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat vindt u van het bericht dat de Universiteit Leiden de «slimme» camera’s weer wil aanzetten?1
Het is aan de Universiteit Leiden (UL) om te beslissen over het gebruik van de «slimme» camera’s, mits de inzet blijft binnen de AVG en andere wettelijke verplichtingen. De UL heeft onlangs besloten om, na advies van de universitaire medezeggenschap, geen gebruik meer te maken van de «slimme» camera’s.
Waarom gaat de Universiteit Leiden weer gebruik maken van de «slimme» camera’s, ondanks de privacy- en veiligheidsrisico’s? Welk probleem lost de Universiteit Leiden hiermee op?
Hoewel inmiddels is besloten is om de »slimme» camera’s niet meer in te zetten, was het doel van de UL om met deze voorziening effectief en efficiënt ruimtebeheer mogelijk te maken en medewerkers en studenten goed en real-time te informeren over beschikbare werk- en studieplekken.
Hoe gaat voorkomen worden dat personen individueel gevolgd gaan worden? Hoe is de privacy en veiligheid van schoonmakers, portiers, studenten en medewerkers van de universiteit gegarandeerd?
De UL zou de maatregelen die uit de DPIA kwamen hebben opgevolgd. De geïmplementeerde sensoren leveren geen andere informatie dan aantallen personen in een ruimte (dus geanonimiseerde gegevens). De UL heeft aangegeven dat het identificeren of volgen van personen in geen enkele configuratie mogelijk is met deze sensoren.
Wat is de universiteit van plan met de beelden en gegevens die de «slimme» camera’s gaan opleveren?
Enkel gegevens over het aantal personen in een ruimte verlaten de camera (sensor) en zouden door de UL worden gebruikt voor effectief en efficiënt ruimtebeheer. De UL laat weten dat de beelden binnen milliseconden in deze camera definitief worden vernietigd. Zoals gezegd heeft de UL besloten geen gebruik meer te maken van de slimme camera’s en is dit dus niet meer aan de orde.
Hoeveel gaat het de universiteit jaarlijks kosten om deze camera’s in te zetten en te onderhouden? Welke bedrijven en leveranciers zijn betrokken bij de inzet van deze camera’s? Welke bedrijven hebben toegang tot de camera’s en de beelden hiervan?
De UL laat weten dat de jaarlijkse kosten voor de camera’s ca. €70.000 per jaar bedragen. Hiermee zou de UL wel besparen op de kosten van het handmatig tellen van studenten en personeel. Daarbij zouden gegevens voor ruimtebeheer real-time beschikbaar komen in plaats van twee keer per jaar.
De UL laat weten dat Xovis de leverancier en beheerder van de camera is. Xovis heeft alleen tijdens kallibratie toegang tot de beelden. Verder heeft Xovis toegang tot het dashboard met de aantallen personen in een ruimte. Het dashboard geeft uitsluitend geanonimiseerde informatie weer.
Welke hogescholen of universiteiten maken gebruik van «slimme» camera’s of zijn voornemens deze in te gaan zetten?
Universiteiten en hogescholen zijn niet verplicht tot het melden van het gebruik of het voornemen van gebruik van «slimme» camera’s. Ik heb daarom geen zicht op het aantal instellingen die (voornemens zijn) om «slimme» camera’s in te zetten.
Zijn er naast het genoemde restrisico nog andere restrisico’s? Bent u bereid om de zogenoemde data protection impact assessment (DPIA) op te vragen en met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Er zijn naast het genoemde restrisico voor zover bekend geen andere restrisico’s. De DPIA is door de UL gedeeld met de medezeggenschap en daarmee reeds openbaar beschikbaar via onder andere het universitair weekblad Mare en het Leidsch Dagblad.
Hoe beoordeelt u het argument dat elke dag opnieuw opstarten te ingewikkeld is?
Zoals eerder aangegeven heeft UL besloten om de slimme camera’s niet in te zetten.
Bent u bereid om samen met onderwijsinstellingen en privacydeskundigen een richtlijn in het leven te roepen om te voorkomen dat iedere instelling zelf het wiel gaat uitvinden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Alle onderwijsinstellingen zijn reeds gehouden aan dezelfde richtlijn, de AVG. Onderwijsinstellingen vinden elkaar reeds in het delen van best-practices en andere informatie over de uitvoering van de AVG. Zo is er één template voor privacy-beleid voor de HO-sector opgesteld. Het opstellen van een extra richtlijn in dit kader is derhalve niet nodig.
Handelen van DGB Energie |
|
Renske Leijten |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Wat is uw reactie op de reconstructie van de werkwijze van DGB Energie, zelfs nadat zij een boete van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft gekregen?1
Ik heb kennis genomen van de reconstructie van de werkwijze van DGB Energie. Ik vind dat DGB Energie zich net als elke leverancier aan de regels moet houden, zoals de regel dat bij het aanbieden van leveringscontracten, direct of via een tussenpersoon, de voorwaarden verbonden aan de leveringsovereenkomst transparant en eerlijk moeten zijn voor de consument. De ACM heeft als onafhankelijke toezichthouder de bevoegdheid om bij het overtreden van de wettelijke regels te handhaven. Ik vind het belangrijk dat de toezichthouder scherp let op eventuele overtredingen van deze regels en zo nodig optreedt wanneer die niet nageleefd worden.
Wat vindt u ervan dat energieleveranciers een andere partij inhuren om de klantenservice te verzorgen?
De vergunninghoudende leverancier blijft te allen tijde aansprakelijk voor het handelen van de wederverkoper en ook bij het uitbesteden van diensten verplicht zich aan de daartoe geldende wettelijke regels te houden. Het is mogelijk om als leverancier diensten uit te besteden, zoals het verzorgen van de klantenservice. Het uitbesteden van diensten kan zorgen voor bijvoorbeeld meer en/of flexibelere capaciteit of een gerichtere dienstverlening bij de klantenservice. Consumenten kunnen hierdoor sneller en beter geholpen worden, bijvoorbeeld door verbetering van de wachttijd en bereikbaarheid. De leverancier blijft in alle gevallen eindverantwoordelijk om ervoor te zorgen dat er een goede klantenservice wordt geleverd.
Vindt u het wenselijk dat energieleveranciers andere bedrijven inhuren om telefonisch mensen over te halen om over te stappen? Wat zegt dit u over het bedrijfsmodel van een energieleverancier? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een wederverkoper (tussenpersoon) mag namens een vergunninghoudende leverancier leveringscontracten aan kleinverbruikers aanbieden. In het contract dat hij namens de energieleverancier aan de kleinverbruiker aanbiedt, moet de naam van de vergunninghoudende leverancier vermeld staan als de contracterende partij, zodat transparant is met wie de overeenkomst gesloten wordt. De vergunninghoudende leverancier blijft altijd verantwoordelijk voor het naleven van de wettelijke regels, ook indien diensten worden uitbesteed. In de bemiddelingsovereenkomst tussen de vergunninghoudende leverancier en de wederverkoper of intermediair dient geborgd te zijn dat de laatste zich houdt aan de verplichtingen waar de leverancier aan onderworpen is bij het verkopen van leveringsovereenkomsten.
Zijn er afspraken gemaakt, bijvoorbeeld in het kader van het prijsplafond, om te voorkomen dat energieleveranciers andere partijen inhuren om mensen telefonisch te misleiden om over te stappen? Zo ja, welke precies? Zo nee, waarom niet?
Er zijn hierover geen aanvullende afspraken gemaakt in het kader van het prijsplafond. Telefonische misleiding is ook al wettelijk verboden. Energieleveranciers moeten duidelijk zijn over het contract dat zij aanbieden. Consumenten met onjuiste en onvolledige informatie aanzetten tot het sluiten van een energiecontract is niet toegestaan. Zo moet het bijvoorbeeld voor de consument direct duidelijk zijn dat een bedrijf belt om een energiecontract te verkopen. Deze regels gelden onafhankelijk van de vraag of een energieleverancier zelf mensen belt of dat hiervoor een externe partij inhuurt. Als een energieleverancier niet aan de wettelijke eisen voldoet, is het aan de ACM om hierop te handhaven.
Hoe garandeert u dat energieleveranciers voldoende bereikbaar zijn, zonder lange wachtlijsten, en binnen een redelijke termijn reageren?
Energieleveranciers zijn wettelijk verplicht om helder te communiceren over hoe zij bereikbaar zijn.2 De ACM ziet toe op de naleving van deze verplichting. Tijdens het vragenuurtje op 17 januari heb ik toegezegd dat ik de ACM, voor zover nodig, zal vragen hoe zij invulling geeft aan deze toezichtstaak, gelet op de bijzondere omstandigheden waaronder de introductie van het prijsplafond. Ook heb ik toegezegd dat ik de energieleveranciers actief zou wijzen op hun verplichtingen rondom bereikbaarheid in de reguliere gesprekken die ik met hen heb. In een eerste voortgangsrapportage over het prijsplafond in dit kwartaal zal ik aangeven wat mijn gesprekken met de ACM en energieleveranciers daarover hebben opgeleverd.
Verder verwijs ik u, onder meer voor een uitgebreidere uitleg over de oorzaak van de slechte bereikbaarheid van energieleveranciers, naar de beantwoording van de Kamervragen van de leden Kops en Wilders (beiden PVV) over de onbereikbaarheid van energiebedrijven (kenmerk: 2023Z00022; ingezonden 4 januari 2023 en beantwoord op 16 januari 2023).
Erkent u dat een energieleverancier een belangrijke rol speelt in de levering van een primaire levensbehoefte en dat daar een goede en betrouwbare service en dienstverlening bij hoort? Wat hoort volgens u en volgens de wet bij betrouwbare service en dienstverlening?
Ja. Daarbij horen onder meer duidelijke en heldere communicatie en redelijke wachttijden wanneer de consument contact opneemt met de leverancier. In de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet is geregeld dat een vergunninghoudende leverancier de plicht heeft op een betrouwbare wijze en tegen redelijke tarieven en voorwaarden zorg te dragen voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers.3
Deelt u de opvatting dat er ook eisen aan de dienstverlening gesteld moeten worden? Zo ja, wanneer gaat u dat regelen?
Consumenten worden in Nederland beschermd door regels over onder meer precontractuele informatieverplichtingen, verkoop aan de deur, op straat en aan de telefoon, en het verbod op oneerlijke en agressieve handelspraktijken. De ACM ziet ook toe op de naleving van deze regels door energieleveranciers en kan handhavend optreden als ze overtreden worden. Desalniettemin blijf ik alert op signalen uit de markt en bekijk ik waar verdere aanscherping van de bescherming van energieconsumenten nodig is.
Hoe reageert u op de boete van de door de Autoriteit Consument en Markt (ACM) opgelegde boete aan DGB Energie voor misleiding van consumenten?2
Het is de taak van de ACM om op te treden als de regels overtreden worden. Dat is in het belang van de consument. Het is dus aan de ACM om te beoordelen of er voldoende reden is om een leveringsvergunning in te trekken.
Vindt u het wenselijk dat wanneer een energieleverancier het gedrag waarvoor zij beboet is, de vergunning behoudt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Wilt u de ACM vragen om alles uit de kast te trekken om de vergunning van DGB Energie in te trekken om de klanten te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Erkent u dat het beter is om vanuit het voorzorgprincipe een vergunning (tijdelijk) in te trekken dan af te wachten tot een partij failliet gaat? Hoe ziet de ACM dit? Kunt u uw antwoord toelichten?
De ACM kan een leveringsvergunning intrekken als de vergunninghouder niet meer aan de eisen voor een vergunning voldoet. Een vergunning wordt niet enkel ingetrokken bij faillissement, dit kan ook aan de organisatorische, financiële en technische vereisten van de vergunning liggen.
Erkent u dat een bedrijfsmodel dat er uitziet als een kerstboom met allemaal BV’tjes een signaal is om op de hoede te zijn voor de continuïteit van dienstverlening? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de ACM om toe te zien of de vergunninghouder voldoet aan de organisatorische, financiële en technische kwaliteiten voor een leveringsvergunning. De ACM let bij het toezicht ook op signalen zoals een intransparante bedrijfsstructuur. De eisen voor wat betreft de financiële regelgeving zijn vorig najaar aangescherpt.
Bent u bereid met de ACM in overleg te gaan om de bedrijfsstructuur ook een onderdeel te laten zijn van de vergunningverlening, ten einde te voorkomen dat energieleveranciers op papier financieel solide zijn, maar door hun bedrijfsconstructie gemakkelijk onderdelen failliet kunnen laten gaan, dat niet zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een vergunninghoudende leverancier moet aantoonbaar beschikken over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten voor een betrouwbare levering van energie. In de aangescherpte beleidsregel welke op 29 september 2022 in werking is getreden, zijn de eisen voor vergunningverlening aangescherpt.5 Een onderdeel hiervan is dat de aanvrager een ondernemingsplan met daarin de vastgelegde hoofdzaken met het oog op de beheersing en beperking van bedrijfsrisico’s en financiële risico’s voor de betrouwbare levering moet indienen. Daarnaast moet de aanvrager de inkoopstrategie beschrijven, met daarin onder andere de wijze waarop de aanvrager van plan is de energievolumes in te kopen die de aanvrager verwacht te zullen leveren. Verder wordt de financiële positie van de aanvrager of vergunninghouder getoetst. Het gaat hierbij om zowel de solvabiliteit als de liquiditeit. Ook moet de aanvrager aangeven hoe het risicomanagement is belegd binnen de organisatie. Tot slot moet de aanvrager, ook in het kader van risicomanagement, kunnen aantonen over deugdelijke procedures te beschikken voor het treffen van herstelmaatregelen, indien zijn financiële positie daar aanleiding toe geeft.
Krijgt DGB Energie op dit moment voorschotten in het kader van het prijsplafond? Hoe worden het aantal klanten en hun gebruik getoetst?
DGB Energie heeft geen subsidie aangevraagd in het kader van de CEK23 en krijgt daarom geen voorschotten in het kader van het prijsplafond. DGB geeft aan dat het wel de tarieven voor afnemers zal aanpassen in lijn met het prijsplafond.6
In het algemeen geldt dat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland de ontvangen voorschotaanvragen toetst met data uit het centraal aansluitingenregister (CAR).
Erkent u dat het werven van nieuwe klanten door het prijsplafond extra aantrekkelijk is geworden? Houdt de ACM toezicht op hoe marktpartijen omgaan met klantenwerving?
Nee, in principe maakt het prijsplafond het niet meer of minder aantrekkelijk om nieuwe klanten te werven. Ik heb ook geen informatie waaruit een dergelijke ontwikkeling zou blijken. Het staat een leverancier, net als in andere jaren, vrij om klanten te werven. De ACM kan beoordelen of de consument eerlijke en juiste informatie heeft gekregen bij de keuze voor de leverancier en het afsluiten van een contract. Naast de wettelijke verplichtingen voor leveranciers om op betrouwbare en redelijke wijze te handelen (zie antwoord op vraag 6) en het toezicht van ACM daarop, hanteren de energieleveranciers een Gedragscode Consument en Energieleverancier welke gaat over verkoop van contracten en het werven van nieuwe klanten door energieleveranciers.
Hoe krijgt de overheid het voorschot van het prijsplafond terug als een energieleverancier failliet gaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er wordt in eerste instantie aan de voorkant bij het verstrekken van het voorschot gecontroleerd of een aanvrager niet failliet is of in surseance van betaling verkeert. Daarnaast zijn er verschillende waarborgen bij faillissement van een energieleverancier. Zo wordt het subsidievoorschot voor een betreffende maand pas twee weken voorafgaand aan die maand verstrekt door de RVO. Dit bedrag wordt zo snel mogelijk meteen doorberekend aan de consument. Omdat het voorschot maandelijks wordt verstrekt, blijft de uitkering per energieleverancier per maand relatief beperkt. Er blijft een risico voor de overheid als een energieleverancier failliet gaat in de periode tussen de uitkering van het subsidievoorschot en de levering van energie aan de consument. Voor consumenten blijft het energieplafond altijd gelden, ook bij faillissement van hun leverancier.