Het bericht dat thuiszorgmedewerkers moeten bloeden voor falend ICT-beleid |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over het bericht dat thuiszorgorganisatie Laurens niet kan vaststellen op welk loon medewerkers recht hebben, omdat de «Planapp» niet werkt?1
Met het oog op de door uw Kamer gestelde vragen heb ik contact opgenomen met thuiszorgorganisatie Laurens. Laurens heeft aangegeven dat er inderdaad een probleem is met betrekking tot de uitbetaling van salarissen aan de medewerkers. Dat is zeer vervelend voor betrokken medewerkers. Dit is volgens de zorgaanbieder echter niet te wijten aan de Planapp waar naar wordt verwezen, maar aan de integratie van diverse ICT-systemen. Het bestuur van thuiszorgorganisatie Laurens zegt het ontstane probleem opgelost te hebben door alle medewerkers te voorzien van een voorschot op het loon, dat bij benadering overeenkomt met het reguliere salaris dat medewerkers normaal gesproken ontvangen. Daarnaast heeft thuiszorgorganisatie Laurens naar eigen zeggen haar medewerkers de mogelijkheid geboden, als zij een tekort constateerden op het salaris, een aanvulling te krijgen op het berekende salaris. Het betreft hier de interne bedrijfsvoering van een individuele zorgorganisatie, waaronder de afweging of een aanpassing van een ICT-systeem aan de orde is. Op basis van de mij ter beschikking gestelde informatie constateer ik dat het bestuur haar verantwoordelijkheid heeft genomen voor de salarisbetaling van het personeel.
Vindt u het netjes van een werkgever om een systeem in te voeren om uren te registreren dat niet blijkt te werken, met als gevolg dat personeel niet het salaris krijgt waarvoor het gewerkt heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel heeft thuiszorgorganisatie Laurens geïnvesteerd in verschillende systemen als «Planapp», «mijnCaress» en «Monaco»?
Daar heb ik geen inzicht in. De Raad van Bestuur van Laurens legt, ondermeer via de jaarrekening, als onderdeel van het Jaardocument maatschappelijke verantwoording, verantwoording af over de inzet en besteding van middelen. De accountant van Laurens controleert de jaarrekening. De jaarrekening treft u aan op www.jaarverslagenzorg.nl.
Maken meer thuiszorgorganisaties gebruik van deze minutenregistratiesystemen? Zo ja, welke?
In mijn brief van 29 augustus 2013 aan o.a. zorgaanbieders, zorgkantoren, zorgbranches en cliëntenorganisaties heb ik geconcludeerd dat er geen verplichtingen zijn opgenomen in de vigerende wet- en regelgeving om met een minutenregistratiesysteem in de extramurale zorg te werken. Ik heb partijen in deze brief voorts gewezen op de mogelijkheid om te gaan werken aan de hand van het model «planning = realisatie», gezien de positieve ervaringen met deze systematiek. Het is echter de keuze van zorgaanbieder zelf om al dan niet een minutenregistratiete voeren, zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 29 augustus 2013. Ik heb geen beeld welke thuiszorgorganisaties wel of niet een minutenregistratie voeren. Laurens heeft bij mij aangegeven dat zij niet werken met een minutenregistratie, maar met een zorgplan en van daaruit de afgesproken zorg leveren aan de patiënt/cliënt.
Hoe beoordeelt u de minutenregistratiesystemen, terwijl u eerder heeft aangegeven af te willen van de stopwatch zorg?2
Zie antwoord vraag 4.
De zorgen over de kwaliteitsontwikkeling van de forensische geneeskunde |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Opstelten (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de brief van het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen met als onderwerp «Kwaliteitsontwikkeling Forensische Geneeskunde»?1
Ik heb kennisgenomen van de brief en de daarin door het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (NRGD) verwoorde zorg over de kwaliteit van het forensisch onderzoek en de opleiding voor forensische artsen. Het NRGD geeft hiermee invulling aan zijn missie om de kwaliteit van forensisch onderzoek in Nederland te bevorderen en te waarborgen. Concreet wordt aandacht gevraagd voor enkele bevindingen uit het rapport «De forensische geneeskunde ontleed», dat de Gezondheidsraad op 26 april 2013 heeft uitgebracht. Het kabinet heeft eerder uitvoerig gereageerd op dit rapport, naar welke reactie ik graag verwijs.2 Voor een nadere reactie op specifieke onderdelen verwijs ik naar mijn antwoorden op de hierna volgende vragen.
Deelt u de mening dat een forensisch arts een cruciale rol speelt in de opsporing en dat eenmaal gemaakte fouten, bijvoorbeeld bij het vaststellen van een niet natuurlijke dood, letselbeschrijving bij kinderen en zedenonderzoek, niet of nauwelijks kunnen worden hersteld? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Hoe wordt de kwaliteit gewaarborgd?
Het belang van forensisch onderzoek voor de opsporing staat buiten kijf, evenals het belang van een goede kwaliteit van forensische artsen en het zo veel mogelijk voorkomen van fouten. Het bepalen van de eisen waaraan een forensische arts gezien de stand van de wetenschap moet voldoen is bij uitstek een taak voor de beroepsgroep van forensische artsen. Het Forensisch Medisch Genootschap (FMG) en de landelijke artsenfederatie KNMG geven concreet invulling aan deze verantwoordelijkheid door onder andere een register van forensische artsen te onderhouden. Dit betreft artsen die minimaal de 1-jarige basisopleiding forensische geneeskunde hebben gevolgd en daardoor door de beroepsvereniging competent worden geacht om zelfstandig te werken als forensisch arts en correct een doodsoorzaak vast te stellen. Dit register is vanaf 1 januari 2013 een volwaardig register van artsen in de forensische geneeskunde, als genoemd in de Wet op de lijkbezorging. Met dit register is de kwaliteit van de forensisch arts geborgd volgens de normen van de beroepsvereniging.
Waarom is er voor gekozen in de lopende aanbesteding «Medische arrestantenzorg en medisch forensisch onderzoek» te stellen dat een opleiding van vier modules van bij elkaar twintig dagen voldoende is, terwijl de Gezondheidsraad duidelijk heeft uitgesproken dat de opleiding van forensisch artsen voor wat betreft hun rol in de opsporing (lijkschouw, slachtoffer- en verdachtenonderzoek) ontoereikend is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij de aanbesteding is onder andere als eis gesteld dat de forensische artsen zijn geregistreerd als forensisch arts bij de KNMG en/of FMG. Hiermee is aangesloten bij de eisen die de beroepsgroep van forensische artsen zelf stelt. Dat is de normale manier van werken en er was dan ook geen aanleiding om het NRGD voorafgaand aan deze specifieke aanbesteding om advies te vragen. Om dezelfde reden zie ik geen aanleiding om deze aanbesteding te wijzigen of stop te zetten. Het door de NRGD gegeven advies waarnaar vraag 1 verwijst kan wel behulpzaam zijn bij het nadenken over de kwaliteit van forensische artsen op de langere termijn. Zie hierover verder het antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat het waarborgen van de kwaliteit van forensische expertise bij uitstek een overheidstaak is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan het dan dat er sprake is van een openbare aanbesteding zonder adequate kwaliteitswaarborging door de overheid?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen niet om advies gevraagd?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid de opsporingsgerelateerde aspecten van het aanbestedingscontract (lijkschouwing, slachtofferonderzoek en verdachtenonderzoek zeden- en geweldsdelicten) alsnog uit de aanbesteding te halen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op het voorstel van het College gerechtelijk deskundigen een commissie in te stellen die als vervolg op het kritische rapport van de Gezondheidsraad de opdracht krijgt na te gaan op welke wijze de kwaliteit van het forensisch onderzoek door artsen in de toekomst gewaarborgd is?
Zoals ik in antwoord op vragen 2 en 4 uiteen heb gezet is de kwaliteit van forensische artsen in eerste plaats een verantwoordelijkheid van de beroepsgroep zelf. Dat geldt dus ook voor de vraag of er aanleiding is om de bestaande eisen aan te scherpen en eventueel daartoe een commissie in te stellen. Het FMG is op diverse manieren bezig met de verdere ontwikkeling van het vakgebied en werkt in dat kader ook samen met het NRGD.
Het bericht ‘Zorginstelling betaalt 3 ton voor interimmer’ |
|
John Kerstens (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Zorginstelling betaalt 3 ton voor interimmer»?1
Ja.
Herinnert u zich de eerdere vragen over topinkomens waarbij bureau BoerCroon een rol speelde?2 Heeft u bovendien kennisgenomen van de acties die de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap onderneemt tegen hogeschool ArtEZ om het salaris van een interim-bestuurder terug te vorderen?3 Hoe komt het dat BoerCroon vaker (interim-)bestuurders tegen bezoldigingen hoger dan de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semi-publieke sector (WNT) weet te plaatsen?
Ja, ik herinner mij de desbetreffende vragen. De zaak ArtEZ is mij bekend. De WNT-normering geldt voor alle topfunctionarissen die – gedurende een periode van 18 maanden meer dan 6 maanden – anders dan op basis van een dienstbetrekking de functie van topfunctionaris vervullen, de zogenoemde «interim-bestuurders». Voor afspraken gemaakt voor de inwerkingtreding van de wet geldt overgangsrecht. Alle interim-bestuurders moeten aan dit normenkader voldoen; ook de interim-bestuurders die worden aangetrokken vanuit het bureau Boer&Croon. Het is aan de instelling en de accountant om op de juiste en volledige naleving van de wet toe te zien. Als sluitstuk voorziet de WNT in een toezichts- en handhavingsinstrumentarium. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft het toezicht op de naleving van WNT voor het beleidsveld van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ondergebracht bij het CIBG. Naar aanleiding van het bericht, zoals aangehaald in vraag 1, heeft het CIBG informatie ingewonnen over de betreffende casus.
Is het waar dat voor de betreffende interim-bestuurder in 2013 een bezoldiging van 287.823 euro is betaald? Zo nee, welke onderdelen van het artikel zijn onjuist?
Naar ik heb begrepen, is er in 2013 sprake van een totale bezoldiging van € 302.044. Het gaat daarbij om een brutoinkomen van € 287.823 en € 14.221 aan belastbare vaste- en variabele onkostenvergoedingen.
Hoe komt het dat de overeenkomst met de interim-bestuurder reeds in december 2012 is afgesloten, terwijl het «plotselinge vertrek» van bestuurder Honkoop pas daarna – in februari 2013 – aan de orde was?
Uit informatie ingewonnen door het CIBG blijkt dat het contract voor de inhuur van de betreffende interim-bestuurder, met daarin de bezoldigingsafspraken, inderdaad in december 2012 is afgesloten. Enkele weken daarna, per 1 februari 2013 is het bestuur integraal overgenomen door de interim-bestuurder. Dat is op zich geen ongebruikelijke handelwijze.
Is het contract met de interim-bestuurder inderdaad reeds in december 2012 overeengekomen? Zo ja, waar blijkt dat uit en hoe hebt u dit kunnen controleren?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het wellicht geen toeval is dat het betreffende contract «nog net aan het einde van 2012» – en dus ook voordat de WNT in werking trad – is afgesloten, om een hogere vergoeding dan op grond van de WNT was toegestaan, mogelijk te maken? Zo ja, wat is uw mening daarover? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Uit navraag door het CIBG blijkt dat Eleos in het derde kwartaal van 2012 contact heeft gezocht met Boer & Croon. Dit omdat diverse verbeterplannen niet tot het gewenste resultaat hadden geleid en Eleos zich reeds in een kwetsbare financiële situatie bevond. Voordat het desbetreffende contract werd afgesloten is het vraagstuk nader geanalyseerd en is tijd aangewend om een kandidaat te kunnen selecteren die voldeed aan het gewenste profiel. Uiteindelijk is het contract in december 2012 afgesloten. In de praktijk komt het vaker voor dat een contract enige tijd voor de formele startdatum van de functievervulling wordt afgesloten.
Deelt u de mening dat de Raad van Toezicht van deze instelling er voor had moeten zorgen dat het contract met de interimmer niet nog net aan het einde van 2012 werd afgesloten, maar in plaats daarvan aan het begin van 2013? Wat was de reden dat er zoveel haast was bij het afsluiten van het contract?
Zie antwoord vraag 6.
Is in deze casus formeel binnen de kaders van de WNT gehandeld? Zo ja, deelt u de mening dat hier volledig in strijd met de geest van de WNT is gehandeld en dat dit gedrag zich niet verhoudt tot de doelstellingen van de WNT? Zo nee, op welke wijze gaat u of de instelling geld terugvorderen van de betreffende bestuurder dan wel van BoerCroon?
Er is sprake van een overschrijding van de maximum bezoldigingsnorm van de WNT, maar omdat de bezoldiging voor de inwerkingtreding van de wet is overeengekomen, valt deze onder het overgangsrecht. Er kan dus geen sprake zijn van terugvordering. Aan overgangsrecht kan niet worden getornd. Waar op vrijwillige basis eerder aan de normstelling wordt voldaan, juich ik dat uiteraard toe.
In welke schaal van de WNT-staffel voor de zorgsector bevindt de betreffende zorginstelling zich? Is het salaris voor de betreffende bestuurder inmiddels inderdaad verlaagd tot het verlaagde maximum uit de staffel, of tot de maximale bezoldigingsnorm uit de WNT? Indien dat laatste het geval is, betreft dit het maximum van WNT1 of van WNT2?
In 2014 zijn, met de WNT-norm als maximum, gestaffelde normen van kracht geworden in de zorg. Daarbij geldt overgangsrecht voor bestaande gevallen, zoals bij de desbetreffende bestuurder. Of de bezoldiging van de bestuurder desondanks verlaagd is, zal blijken uit de jaarverantwoording van 2014. Alle zorgorganisaties dienen de gegevens voor de jaarverantwoording van 2014 uiterlijk 1 juni 2015 aan te leveren, voorzien van een accountantsverklaring.
Deelt u de afkeuring over de rechtvaardiging die door de instelling wordt gegeven dat goed bestuur dergelijke bedragen waard is? Hoe verhoudt een dergelijke redenering zich naar uw mening tot de verdubbeling van het verlies van deze instelling gedurende de periode dat de interimmer daar actief was?
De beloning van een werknemer is binnen de gegeven arbeidsmarktomstandigheden over het algemeen gebaseerd op functiezwaarte en de daaraan verbonden functiewaardering. Uitgangspunt is dat alle werknemers een toegevoegde waarde hebben die groter is dan hun loonkosten. Daarbij is het overigens meestal onduidelijk/ondoenlijk om de toegevoegde waarde binnen een organisatie precies toe te rekenen aan de verschillende werknemers. In dit specifieke geval geldt bovendien het normenkader van de WNT. In dat licht bezien is in zijn algemeenheid de aangehaalde rechtvaardiging een verkeerde.
De ICT-problemen bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) met betrekking tot het (niet) uitbetalen van Persoons Gebonden Budgetten (PGB's) |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Op welk moment was duidelijk c.q. gespecificeerd wat er van de partijen in de PGB-keten werd verwacht? Welke afspraken, mijlpalen en escalatiemomenten zijn daarbij overeengekomen?
In juli 2014 zijn in een bestuurlijk overleg tussen mij en de ketenpartners (SVB, VNG en ZN) finale afspraken gemaakt over ieders rol bij het trekkingsrecht. Daarbij zijn tevens afspraken gemaakt over de scope van de ICT-werkzaamheden van de SVB. Op basis van deze afspraken zijn de ICT-werkzaamheden voor 2014 vastgesteld, evenals de ICT-werkzaamheden die na 1 januari 2015 zouden moeten worden uitgevoerd. Tevens is gezamenlijk een planning gemaakt wanneer de functionaliteiten van het uitvoeringsproces (inclusief het ICT-systeem) in de periode vanaf juli tot en met 1 januari 2015 beschikbaar zouden moeten komen. Genoemde afspraken werden gevolgd in de stuurgroep Trekkingsrecht pgb. Deze stuurgroep bestaat uit vertegenwoordigers van het CAK, Zorginstituut Nederland, ZN, VNG, de G4, Per Saldo, SVB en VWS.
Wie heeft er doorzettingsmacht ten aanzien van alle partijen in de PGB-keten (bijvoorbeeld gemeenten, zorgkantoren), of is er slechts regie? Zo ja, wat houdt deze dan in?
Het Ministerie van VWS heeft de regierol in de pgb-keten. Dit houdt in dat zij de regie voert over de te maken afspraken en de uitvoering van gemaakte afspraken in het bestuurlijk overleg en de stuurgroep Trekkingsrecht pgb. Indien nodig wordt van stuurgroep opgeschaald naar bestuurlijk overleg.
Is het ICT-systeem met betrekking tot het PGB verbonden met de gemeentelijke basisadministratie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan het dan dat mensen bericht krijgen dat de budgethouder overleden is, terwijl dat niet het geval is?
Het pgb-systeem van de SVB is aangesloten op de gemeentelijke basisregistraties (GBA). De SVB ontvangt vrijwel direct meldingen van wijzigingen (zoals overlijden) en verwerkt deze periodiek in het pgb-systeem. De SVB vult de ontvangen persoonsgegevens (BSN) aan met de adresgegevens uit de GBA. De SVB stuurt geen berichten aan de budgethouder dat hij of zij is overleden. Het kan bij uitzondering voorkomen dat het aanmaken van een bericht en het verversen van de GBA-data elkaar kruisen. De SVB probeert dergelijke pijnlijke berichten te allen tijde te voorkomen.
Is besloten een bestaand ICT-systeem te verbouwen? Klopt het dat dit het Nestorsysteem is? Wordt daarnaast gewerkt met een ander systeem? Klopt het dat dit het zogenaamd Treks-systeem is?
In eerste instantie was inderdaad afgesproken het bestaand ICT-systeem, genaamd Nestor, uit te bouwen. Met Nestor is van 2003 tot en met 2014 de salarisadministratie uitgevoerd om de (in 2014 circa 28.000) budgethouders op vrijwillige basis te ondersteunen. Medio 2014 werd duidelijk dat het noodzakelijk was om over te gaan op nieuwe softwareversies, waarvoor het nodig was om delen van Nestor opnieuw te programmeren. Dit is het zogeheten Trekssysteem. Voor een beheerste overgang en een betrouwbare ICT-ondersteuning heeft de SVB er voor gekozen om pas met Nestor te stoppen als alle functies in Treks aanwezig zijn en aantoonbaar goed functioneren. Momenteel biedt Nestor nog een beperkt aantal functies die nog niet in Treks zijn ontwikkeld. Nestor en Treks zijn derhalve complementair aan elkaar. Beide werken op dezelfde database en de kern van de werkprocessen wordt uitgevoerd met Treks. Deze situatie duurt naar verwachting nog enkele maanden.
Het systeem waarmee trekkingrecht wordt uitgevoerd bevat naast Treks ook onderdelen als portals bij de zorgkantoren, gemeenten en budgethouders. De bestaande portals voor gemeenten en budgethouders zijn beperkt aangepast. De portal voor zorgkantoren is nieuw ontwikkeld en was operationeel in december 2014. In de begroting en de kostenoverzichten zijn deze kosten inderdaad opgenomen.
Was het de bedoeling om met 2 systemen (Nestor en Treks) te gaan werken? Zo nee, waarom niet? Wanneer is daartoe besloten? Wanneer houdt deze situatie op te bestaan? Zijn er nog andere systemen aangepast ten behoeve van dit project? Zo ja, wat hielden die aanpassingen in, en zijn deze in de begroting en kostenoverzichten opgenomen?
Zie antwoord vraag 4.
Is de doelstelling van het project, namelijk fraudebestrijding, uit beeld indien er uitbetaald wordt zonder dat alles per se op orde is (bijv. toekenningsbeschikking en zorgovereenkomst), en er daarnaast gewerkt lijkt te worden met (minstens) 2 systemen? Wat zijn dan de consequenties voor de fraudebestrijding?
Een belangrijke doelstelling van het trekkingsrecht is dat – behalve dat de budgetten niet meer direct op de rekening van de budgethouder staan – controles op uitbetalingen vooraf plaatsvinden. Daarmee wordt fraude vooraf tegengegaan. In overleg met uw Kamer is besloten om de prioriteit te leggen bij een tijdige uitbetaling aan zorgverleners.1 Dit heeft tot gevolg dat controles voor die dossiers waarop het terugvalscenario is toegepast tijdelijk achteraf plaatsvinden. Zo gaat dit dus niet ten koste van fraudebestrijding. Het naast elkaar functioneren (van Nestor en Treks) heeft als zodanig geen consequenties voor de fraudebestrijding.
Welke stappen dienen er door welke partijen te worden gezet om deze doelstelling van de operatie, namelijk fraudebestrijding, weer in beeld te krijgen?
In mijn brief over de voortgang trekkingsrecht pgb van 24 februari jl. heb ik toegezegd er naar te streven om half maart – in overleg met partijen – een herstelplan vast te kunnen stellen. Op basis van dit plan wordt duidelijk wat er nodig is om – conform de oorspronkelijke doelstelling – bij alle uitbetalingen de controles vooraf te laten plaatsvinden.
Is het nu werkende ICT-systeem geschikt om te werken op basis van een andere proceslogica: eerst betalen en pas later de onderliggende stukken?
De SVB geeft aan dat het ICT-systeem voor deze andere proceslogica geen belemmering vormt.
Zijn alle kosten van de SVB, de kosten voor de programmatische aansturing, alsmede de kosten van intern en extern personeel toegerekend aan het project? Zijn in deze bedragen ook de extra inhuur van de afgelopen weken daarbij betrokken? Worden de extra kosten van ATOS hier ook bij betrokken? Worden de kosten van het handmatig invoeren van gegevens ook toegerekend aan het project? Wanneer is de eerste begroting opgesteld? Hoe groot was deze? Is de raming van € 15 mln. invoeringskosten en € 29 mln. uitvoeringskosten nog reëel?
Volgens de laatste integrale raming van november 2014 zijn de invoeringskosten van het trekkingsrecht tot en met 31 december 2014 € 15 mln. en de uitvoeringskosten van de SVB in 2015 € 28,9 mln. In beide bedragen zijn alle kosten van de SVB en de VWS-programma-organisatie meegenomen, inclusief externe inhuur en de dienstverlening van ATOS. Alleen de kosten van het interne VWS personeel zijn niet toegerekend aan het project. Er worden additionele kosten verwacht voor het uitvoeren van het terugvalscenario, het herstelplan en het verbeterplan. De omvang daarvan staat nog niet vast en wordt precies in beeld gebracht bij genoemd plan en programma.
Wanneer verwacht u een definitieve afrekening? Is dit ook het moment waarop de reconciliatie achter de rug is, teveel uitbetaalde bedragen zijn teruggevorderd of kwijtgescholden, en de initieel voorziene fraudecontroles vooraf en achteraf op orde zijn?
De definitieve afrekening heeft betrekking op twee soorten kosten, namelijk de uitvoeringskosten van trekkingsrecht en de pgb-uitbetalingen. Deze verantwoording loopt volgens de daarvoor afgesproken planning & control cyclus. In mei 2015 verschaft de SVB mij inzicht in de invoeringskosten 2014 en de uitvoeringskosten 2015. De SVB zal worden gecompenseerd voor de meerkosten. Met de VNG en ZN is in het bestuurlijk overleg van 27 november 2014 voor wat betreft de uitvoeringskosten afgesproken dat VWS in redelijkheid zal voorzien in compensatie van de extra kosten die gemeenten en zorgkantoren maken om een soepele overgang voor pgb-houders per 1 januari 2015 te realiseren. Voor de zorgkosten loopt de verantwoording via het Wlz-fonds dan wel via de gemeentelijke jaarrekeningen. Over effecten van herstelacties voor budgethouders (zoals terugvordering en kwijtschelding) worden in het eerder genoemde bestuurlijk overleg van medio maart afspraken gemaakt.
Heeft u zicht op de extra kosten bij de ketenpartners? Zo ja, hoeveel zijn die? Hoeveel fraude moet er globaal worden bespaard voor dit gunstig uitvalt in vergelijking met de kosten van fraudebestrijding?
Met de VNG en ZN is in het bestuurlijk overleg van 27 november 2014 voor wat betreft de extra uitvoeringskosten afgesproken dat VWS in redelijkheid zal voorzien in compensatie van de extra kosten die gemeenten en zorgkantoren maken om een soepele overgang voor pgb-houders per 1 januari 2015 te realiseren. Zoals geschreven in het antwoord op vraag 9 worden additionele kosten verwacht voor het uitvoeren van het terugvalscenario, het herstelplan en het verbeterplan. De omvang daarvan staat nog niet vast en worden precies in beeld gebracht bij genoemd plan en programma.
Is het opportuun op enig moment de afweging te maken om deze systeemwijziging stop te zetten, en gebruik te maken van los van de processen staande ICT-voorzieningen, zoals het systeem SyRi dat nu wordt ontwikkeld?
Het systeem Syri is bedoeld om overheidsinstanties effectiever te laten zoeken naar mensen die fraude plegen, door bijvoorbeeld datamining. Dit is wat anders dan de essentie van het systeem van trekkingsrechten, waarbij de budgetten niet meer op rekening van de budgethouder komen te staan en controle vooraf (in plaats van achteraf) plaatsvindt. Ik heb geen aanleiding om dit systeem van trekkingsrechten te heroverwegen.
Waarom is ervoor gekozen een programmaplan te schrijven in plaats van een projectplan? Bent u bereid alle versies van dit programmaplan naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Omdat verschillende partijen moeten bijdragen aan het trekkingsrecht, is er in juni 2014 een programmaplan geschreven als overkoepelend plan voor de verschillende projectplannen. Op verzoek van de Kamer zal een onafhankelijke probleemanalyse worden uitgevoerd. Dit is conform de motie van de leden Ellemeet en Dijkstra. Voor deze analyse zal ik alle relevante informatie ter beschikking stellen.
Wanneer zijn er pilots geweest met budgethouders en gemeenten, en wat hielden die pilots concreet in? Van hoeveel budgethouders en van hoeveel gemeenten zijn data ge-upload, dan wel handmatig ingevoerd in het systeem? Wat was de uitkomst van die pilots? Bent u bereid de verslagen van deze pilots naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
De SVB is in 2012 gestart met de pilot «Betalen en Verantwoorden». In eerste instantie met een drietal gemeenten (Asten, Diemen en Alkmaar) om daar trekkingsrechten in de Wmo vorm te geven voor ca. 50 budgethouders. In 2014 is dit uitgebreid naar 45 gemeenten en ca. 800 budgethouders. Ervaringen van budgethouders zijn gemeten met behulp van klanttevredenheidsonderzoeken. Op basis van de ervaringen uit de pilot zijn functionaliteiten toegevoegd aan de portals.
In 2013 is tevens een pilot in de AWBZ uitgevoerd met 36 leden van Per Saldo. Per Saldo en de SVB hebben samen het ideale trekkingsrechtenproces vanuit het perspectief van de budgethouder vorm gegeven. Meerdere perspectieven zijn van belang bij de vormgeving van het systeem trekkingsrecht, zoals gebruikersvriendelijkheid, uitvoeringskosten, fraudebestrijding en gemeentelijke beleidsvrijheid. Op basis van dit vertrekpunt zijn afspraken gemaakt over de vormgeving van het trekkingsrecht, zoals dat per 1 januari 2015 operationeel is. Dit is nog niet het eindbeeld. Met het verbeterplan dat voor de zomer beschikbaar moet komen, wordt hier naar toe gewerkt.
Vanaf januari 2014 is een pilot gestart met de Zorgkantoren Eno, DSW en Zorg en Zekerheid in de AWBZ. Hierbij konden budgethouders vrijwillig in de pilot Trekkingsrechten instromen. Hieraan hebben circa 300 budgethouders deelgenomen.
De SVB voerde tot en met 2014 voor circa 28.000 budgethouders op verzoek de salarisadministratie en andere werkgeverservices uit. Hiermee is ervaring opgedaan in interactie met de budgethouders.
Op verzoek van de Kamer zal een onafhankelijke probleemanalyse worden uitgevoerd. Dit is conform de motie van de leden Ellemeet en Dijkstra. Voor deze analyse zal ik alle relevante informatie ter beschikking stellen.
Is er een gebruikerstest met het huidige ICT-systeem gedaan? Zo nee, waarom niet? Is het niet onzorgvuldig te noemen dat, wanneer er minimaal 7 x zoveel klanten in een nieuw project worden ingevoerd, er geen gebruikerstest is gedaan? Zo nee, waarom niet?
De SVB geeft aan dat voor alle gewijzigde en nieuwe onderdelen van de ICT systemen en software-ontwikkeling afzonderlijke systeemintegratie tests, functionele en gebruikerstests zijn uitgevoerd. De portalen voor budgethouders en gemeenten waren grotendeels al in gebruik. Daarom was het voor invoering van het terugvalscenario niet nodig om deze portals opnieuw te testen.
Is het correct dat er zeer zware tot geen verdere autorisatievereisten zijn voor medewerkers die gebruik mogen maken van Nestor/Treks, en daarmee iedereen dus bij de gevoelige cliëntgegevens kan, waaronder medische diagnoses, zijnde onderdeel van de zorgomschrijvingen? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?1
In de Privacy Impact Assessment (PIA) van mei 2014 is geadviseerd dat de SVB geen zorginhoudelijke informatie zoals een medische diagnose ontvangt. Dit advies is opgevolgd.
Herkent u dat ten tijde van de review van 27 maart 2014 het voornemen was de trekkingsrechten per 1 juli 2014 in te voeren voor nieuwe cliënten, en per 1 januari 2015 voor bestaande budgethouders? Deelt u de mening dat het Review Team, op basis van de bevindingen in de review, tot het oordeel is gekomen dat zonder ingrijpende wijzigingen de invoering van de trekkingsrechten PGB op 1 juli 2014 respectievelijk 1 januari 2015 niet of nauwelijks haalbaar was? Waarom heeft u dan toch doorgezet, en zelfs op zo'n manier dat er een big bang ontstond op 1 januari voor alle cliënten? Was het realistisch te denken dat in drie maanden tijd nog een compleet systeem, plus gerelateerde processen, werkend was te krijgen?
Het oorspronkelijke invoeringsplan uit 2013 was om het trekkingsrecht pgb op 1 juli 2014 in te voeren voor nieuwe budgethouders en op 1 januari 2015 voor alle budgethouders. Op basis van het signaal van de zorgkantoren dat het niet mogelijk was om lopende het jaar twee werkwijzen te hanteren, is in het bestuurlijk overleg van juli 2014 besloten het trekkingsrecht integraal op 1 januari 2015 in te voeren. Het werd haalbaar geacht om in de resterende maanden van 2014 het trekkingrecht in te voeren.
Wanneer is besloten de datum van 1 juli 2014 te laten vallen?
Zie antwoord vraag 17.
Bent u van mening dat het, gezien de conclusie van de review van maart 2014, bijzonder is dat een verzoek van het Ministerie van VWS nodig was om een ICT-Audit (door Deloitte) te houden? Waarom was het Ministerie van VWS, of dat van SZW, hier niet medeverantwoordelijk voor? Had het bij de noodzakelijke geachte regie, zoals geadviseerd in de Gateway Review 1, niet meer gepast dat het Ministerie van VWS medeverantwoordelijk was?
Om zeker te weten of het SVB-systeem op 1 januari 2015 operationeel zou zijn voor het verwachte aantal gebruikers en zou voldoen aan de veiligheidseisen, heb ik medio 2014 besloten om de SVB dit te laten aantonen. De onderzoeksvragen voor dit onderzoek zijn door VWS opgesteld. De eindverantwoordelijke auditor dient te voldoen aan de gedragscode van de beroepsvereniging Norea. Daarmee acht ik de onafhankelijkheid van deze audit voldoende gewaarborgd.
Wanneer bent u geïnformeerd over het rapport van Deloitte? Welke acties heeft de Raad van Bestuur van de SVB ondernomen na het rapport van Deloitte?2
VWS is september 2014 geïnformeerd over de eerste voorlopige bevindingen van het onderzoek. De Raad van Bestuur van de SVB heeft per brief op 18 november 2014 VWS op de hoogte gebracht van de definitieve uitkomsten van het IT-onderzoek van Deloitte. Alle aanbevelingen uit dit rapport heeft de SVB overgenomen. Op basis van dit rapport heeft de SVB aanvullende maatregelen voorgesteld, zoals het vaker herhalen van beveilingtests en het verbeteren van de bestaande managementrapportages. Deze zijn besproken met VWS. De uitvoering van de maatregelen heeft de SVB ter hand genomen.
Wat heeft het Ministerie van VWS gedaan om de zeer noodzakelijk geachte gegevensuitwisseling soepel te laten verlopen? Waarom zat de gegevensuitwisseling niet in het programma (zie pagina 7)?
Voor de gegevensoverdracht van het CIZ en de zorgkantoren (AWBZ) naar gemeenten is een separaat project (het GO-project) gestart. Daarnaast is voor het inrichten van de infrastructuur voor gegevensuitwisseling, inclusief berichtenstandaarden het iWmo project ingesteld. Vanuit het programma is intensief contact onderhouden met deze projecten. De digitale gegevensuitwisseling tussen gemeenten en zorgkantoren aan de SVB loopt via toekenningberichten. De specificaties hiervoor zijn in het programma vastgesteld.
Welke zijn de genoemde belangrijke juridische aspecten van een terugvalscenario?
De rechtmatigheid van de betalingen is het belangrijkste juridische aspect. In het terugvalscenario kan niet in alle gevallen vooraf vastgesteld worden of aan alle rechtmatigheidvereisten (bijvoorbeeld of de betaling binnen het maximumtarief valt) is vooraf voldaan. Deze controle op rechtmatigheid vindt nu voor de desbetreffende dossiers tijdelijk achteraf plaats, zoals in 2014 onder de AWBZ ook het geval was. In de brief van 22 december 2014 (TK, 2014–2015, 34 000, nr. 97) is uw Kamer hierover geïnformeerd
Wanneer wisten de zorgkantoren en de gemeenten precies hoe de gegevens moesten worden aangeleverd? Kunnen specificaties worden verschaft?
Zorgkantoren en gemeenten leveren gegevens aan bij de SVB via het toekenningbericht. De specificaties voor dit toekenningbericht zijn vastgesteld in de stuurgroepvergadering van mei 2014, zodat deze in de systemen van de gemeenten en zorgkantoren konden worden ingebouwd en getest. De specificaties van dit toekenningbericht zijn beschikbaar op de website van de VNG (via link: https://www.visd.nl/sites/visd/files/Berichtdefinitie-Toekenningsbeschikking-PGB-SVB%20%281%29.pdf).
Is de conclusie gerechtvaardigd dat de aanbeveling op pagina 5, namelijk dat de verschillende ketenpartners hun complete terugvalscenario's, gericht op continuïteit van zorg beschikbaar moesten hebben, niet is uitgevoerd? Zo nee, welke afspraken zijn daar dan over gemaakt?
Onder regie van VWS is samen met de ketenpartners een overall continuïteitsplan gemaakt met als uitgangspunt het waarborgen van de continuïteit van zorg. In de stuurgroep Trekkingsrecht pgb van 10 november 2014 is dit plan, met daarin de uitgewerkte terugvalscenario’s, vastgesteld. In het bestuurlijk overleg van 27 november 2014 is dat bestuurlijk vastgesteld. In de brief van 22 december 2014 (TK, 2014–2015, 34 000, nr. 97) is uw Kamer hierover geïnformeerd. Op basis van dit plan hebben de ketenpartners voorbereidingen getroffen en zijn bijbehorende acties uitgevoerd. Deze dienen nu te borgen dat zorgverleners zo snel mogelijk betaald krijgen.
Welke correspondentie is er precies gevoerd met partijen: SVB-VWS, SVB/VWS-leverende partijen, en ICT-afdelingen onderling?
Binnen het programma trekkingsrechten is de stuurgroep Trekkingsrecht pgb ingesteld die ten minste maandelijks bijeenkomt. Daarvan wordt verslaglegging gedaan. Correspondentie tussen VWS en SVB over uitvoeringsopdrachten vindt schriftelijk plaats.
Op welke wijze werden/worden gemeenten en zorgkantoren geïnformeerd over de resultaten van de gegevensverwerking: aantallen, controlegetallen, uitval, etc.?
Via de portals van gemeenten en zorgkantoren hebben betrokken partijen online inzicht in hun dossiers bij de SVB. Aanvullend verstrekt de SVB periodiek aan betrokken partijen overzichten van de verrichte betalingen.
Wat is er sinds september 2014 gebeurd, naar aanleiding van het op pagina 8 van de Gateway Review geconstateerde gebrek aan de benodigde competenties bij het Ministerie van VWS om regie te voeren op een dergelijk complex ICT-project, om dit wel in huis te hebben? Waar blijken deze investeringen uit?
De aanbeveling uit het Gateway-rapport had betrekking op 2015 en daarna. Op basis van deze aanbeveling is besloten om de programmatische aansturing van het pgb-trekkingsrecht in 2015 voort te zetten. In dit programma zijn de benodigde competenties om regie te voeren opgenomen.
Hoe is toegewerkt naar op pagina 7 gemelde moment dat er een helder go/no-go moment moest zijn waarop duidelijk was hoeveel PGB-houders door welke implementatieproblemen getroffen zouden kunnen worden? Wanneer is dat laatste go/no-go moment geweest, en op basis van welke criteria is toen besloten door te zetten? Bent u bereid de schriftelijke verslaglegging van dat moment, inclusief bijlagen, naar de Kamer te sturen?
In het bestuurlijk overleg tussen de VNG, ZN, de SVB en VWS op 27 november 2014 is op basis van de voortgangsrapportage van de SVB en de voorliggende Gateway-rapportage besloten om het trekkingsrecht op 1 januari 2015 in te voeren en een gezamenlijk terugvalscenario uit te voeren, mocht de situatie hiervoor aanleiding geven. Op verzoek van de Kamer zal een onafhankelijke probleemanalyse worden uitgevoerd. Dit is conform de motie van de leden Ellemeet en Dijkstra. Voor deze analyse zal ik alle relevante informatie ter beschikking stellen.
Is de afweging op pagina 9 van de Gateway Review van september 2014 reeds gemaakt, namelijk dat voor een verdere doorontwikkeling het nodig is te onderzoeken of de nieuwe basis voldoende is om plateau 2 en 3 ook in te richten, of dat een verdere vernieuwing nodig is, of zelfs een volledig nieuw systeem te bouwen? Is deze afweging ook gemaakt met in gedachten het kostenbeeld en beeld van de beoogde fraudebestrijding? Zo nee, wanneer wel? Zo ja, bent u bereid deze naar de Kamer te sturen?3
In de Gateway Review wordt de aanbeveling gedaan om de contra-expertise op de plannen voor doorontwikkeling van het ICT-systeem uit te voeren. Dit onderzoek is op 16 februari jl. gestart. Hiervoor is M&I partners als onderzoeksbureau geselecteerd. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek, die naar verwachting in april beschikbaar komen, vindt verdere besluitvorming plaats door de betrokken partijen.
Waarom was het Deloitte niet toegestaan om op basis van haar professionele expertise conclusies te trekken? Is er communicatie (side letters, gespreksverslagen, e-mails) waarin dergelijke conclusies wel terug te vinden zijn?
Het doel van het onderzoek was om zekerheid te krijgen over de haalbaarheid om op 1 januari 2015 een werkend systeem te realiseren dat qua performance en veiligheid voldoet. Om dit te kunnen vaststellen voldoet een bevindingenrapportage. De SVB geeft aan dat Deloitte volledig vrij was in de uitvoering van de gegeven opdracht.
Waarom was het Deloitte niet toegestaan om op basis van haar professionele expertise zaken op te diepen over de benodigde tijd om het gerealiseerde systeem operationeel te krijgen?
De SVB geeft aan dat een dergelijke beperking niet is opgelegd. Het aspect haalbaarheid was het centrale vertrekpunt van het onderzoek.
Is het vermoeden juist dat de SVB er op heeft gegokt dat zij de problemen met het systeem in januari zou kunnen oplossen, dat wil zeggen vóór de massale uitbetalingsprocessen zouden aanvangen?
De SVB geeft aan dat dit niet het geval is.
Wat is de rol van het Ministerie van SZW? Heeft niemand zich daar gerealiseerd dat het onvoldoende open zijn over de vertraging in 2007 geleid heeft tot een ICT-ramp (met de loonaangifte/toeslagen)?
SZW beziet als «eigenaar» of de SVB voldoende is staat is c.q. wordt gesteld om haar rol als opdrachtnemer te vervullen en of de goede uitvoering van haar bestaande taken niet in het geding komt. SZW is in haar periodieke gesprekken met de SVB geïnformeerd over de voortgang van de implementatie van het trekkingsrecht.
Wijst het expliciet uitsluiten van vragen naar de business case, kosten en opbrengsten er niet op dat de SVB al wist dat deze in geen verhouding zouden staan tot de te verwachten opbrengsten?
In het onderzoek stond de haalbaarheid van de planning, de informatieveiligheid en de prestaties van het systeem centraal. Dit waren de relevante aspecten om verantwoord een go of no go-beslissing te kunnen nemen.
Waarom is er niet terug gekoppeld aan de geïnterviewde, en wie waren de «primaire stakeholders binnen de SVB» tegen wie de primaire conclusies van het concept-rapport met bevinding zijn aangehouden? (pagina 5)
De geïnterviewden hebben volgens de SVB tussentijds van Deloitte een mondelinge terugkoppeling gehad. De Raad van Bestuur van de SVB was als opdrachtgever de primaire stakeholder binnen de SVB.
Wat betekent het lopende debacle voor de uitvoeringskosten en de formatie van de SVB in de komende jaren? Kunnen zowel de cijfers conform de begroting als een schatting op basis van de kennis van nu worden geleverd? Wie fourneert de extra budgetten, het Ministerie van VWS of van SZW?
Voor het antwoord verwijs ik u naar het antwoord op vraag 9.
Is het nog steeds zo dat het Document Management Systeem geen problemen oplevert?
Er zijn de SVB geen signalen bekend van problemen ten aanzien van DMS en de werking hiervan.
Is de diversiteit en complexiteit van alle verschillende PGB-gebruikers niet gigantisch onderschat, door deze te vergelijken met AOW en Kinderbijslag? Is daarmee de gedachte dat de bestaande portals dit aan kunnen niet te rooskleurig? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit te verhelpen?
Bij ingebruikname van de portals voor het trekkingsrecht zijn problemen opgetreden voor gebruikers, doordat wijzigingen in de gegevens van de gebruikers niet altijd snel genoeg zichtbaar zijn. Momenteel werkt de SVB aan verbetering. Daarnaast geldt dat de portals niet zijn ontwikkeld om het terugvalscenario volledig te ondersteunen, daardoor bevatten de portals niet altijd de gewenste informatie. Deze situatie wordt volgens de SVB opgelost als alle onderliggende stukken (zorgovereenkomst, toekenningbeschikking en budget) correct zijn ingevoerd. De bedoeling is de portal voor budgethouders voorts gebruikersvriendelijker te maken. Dit is onderdeel van het verbeterplan dat voor de zomer beschikbaar zal komen.
Waarom is het niet gelukt het oude Nestorsysteem te vervangen door een nieuw systeem, en wanneer gebeurt dit wel?
Zoals gemeld in de antwoorden op de vragen 4 en 5 biedt Nestor momenteel volgens de SVB nog een beperkt aantal functies die nog niet in Treks zijn ontwikkeld. Nestor en Treks zijn complementair aan elkaar. Beide werken op dezelfde database en de kern van de werkprocessen wordt uitgevoerd met Treks.
Deze situatie duurt naar verwachting nog enkele maanden.
Is het, omdat het ICT-deel van het programma de grootste kostenpost en het grootste knelpunt is, achteraf gezien niet een grote fout om de projectleider ICT los te zetten van het ICT-programma?
De ICT-projectleider is onderdeel van het ICT-programma. Het ICT-deel is overigens niet de grootste kostenpost en geen initieel knelpunt.
Was u op de hoogte van de passage op pagina 23 waar te lezen staat dat men op het moment van het rapport er al van uit ging dat 1 januari 2015 niet haalbaar was? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom heeft u dan toch doorgezet?4
De passage is mij bekend. De tekst op pagina 23 kan niet los worden gezien van de voorgaande tekst op pagina 22, waaruit namelijk blijkt dat enkele voor de invoering niet cruciale functionaliteiten zijn doorgeschoven naar 2015 om daarmee de invoering van het systeem op 1 januari 2015 veilig te stellen.
Is het voor te stellen dat, conform het rapport van de onderzoekscommissie-Elias de huidige problemen bij de SVB (vergelijkbaar met de problemen bij SVB Tien) tevens het gevolg zijn geweest van een bestuurder, die vanwege zijn grote betrokkenheid, onvoldoende distantie en onafhankelijkheid, geen eigen afweging heeft kunnen maken? Wat is de regie vanuit het Ministerie van VWS geweest om deze benodigde distantie en onafhankelijkheid bij het huidige project wel te bewerkstelligen? Waren de ambities te rooskleurig, aangezien in het jaarverslag 2013 de SVB schreef dat het uitbetalen van de PGB's door de SVB een manier was om bij te dragen aan het vertrouwen van de burger in de overheid?5
Ik heb in augustus 2013, na overleg met betrokken partijen (waaronder SZW), een afgewogen keuze gemaakt om het trekkingsrecht pgb bij de SVB onder te brengen. Daarbij speelden eventuele ambities van deze organisatie geen rol. Verder heb ik bij de inrichting van het programma trekkingsrecht pgb rekening gehouden met mogelijke valkuilen, zoals door de Commissie Elias genoemd. Zo zijn in 2014 twee Gateway-reviews gehouden en wordt nauw samengewerkt met de CIO-office van mijn ministerie. De uitvoering van de trekkingsrechten draait op een eigen systeem, los van de overige ICT-systemen van de SVB, en heeft het geen relatie met het (inmiddels stopgezette) Multi Regelingen Systeem.
Is conform Kamerstuk 26 643 nr. 172, een departementale CIO betrokken geweest? Zo ja, van welk ministerie? Bent u bereid een afschrift van het desbetreffende oordeel aan de Kamer te sturen, alsmede mee te delen wat er vervolgens mee gebeurd is?
De departementale CIO van mijn ministerie is, conform de geldende richtlijn, betrokken geweest en heeft in maart 2014 een oordeel uitgebracht over het programma trekkingsrecht pgb. Bij de verdere inrichting van het progamma is met dit oordeel rekening gehouden. Op verzoek van de Kamer zal een onafhankelijke probleemanalyse worden uitgevoerd. Dit is conform de motie van de leden Ellemeet en Dijkstra. Voor deze analyse zal ik alle relevante informatie ter beschikking stellen.
Is er, aangezien budgethouders ook eigen bijdragen gaan betalen over hun PGB, voldoende afstemming geweest in de voorbereiding met het Centraal Administratie Kantoor (CAK) om te voorkomen dat er onterecht of onterecht hoge eigen bijdragen worden opgelegd? Is het mogelijk dat iemand zijn budget nog niet gestort heeft gekregen door de SVB, maar al wel een eigen bijdrage moet overmaken naar het CAK? Wat gaat u dan doen om eventuele problemen in deze te voorkomen?
De toegekende pgb’s worden door de gemeenten en zorgkantoren aan het CAK doorgegeven. Het CAK berekent vervolgens, met behulp van onder meer inkomensgegevens, de verschuldigde eigen bijdrage. Het terugvalscenario heeft geen invloed op dit proces. Het CAK is lid van de stuurgroep Trekkingsrecht pgb, waar afstemming heeft plaatsgevonden over de inrichting van het trekkingsrecht systeem. De budgethouder krijgt zelf geen pgb gestort, dat is een onderdeel van het trekkingsrecht. De eigen bijdrage wordt niet uit het pgb betaald. De budgethouder kan na ontvangst van de factuur bij het CAK een verzoek indienen om de eigen bijdrage in termijnen te betalen mocht betaling lastig zijn. De eerste facturen voor de eigen bijdrage zouden in maart verstuurd worden en voor een kleine groep al in februari. Voor de mensen die de factuur in februari zouden krijgen wil ik voorkomen dat zij een bijdrage moeten betalen, terwijl mogelijk hun ontvangen zorg nog niet is vergoed. Met het CAK is afgesproken deze factuur in maart te verzenden.
De financiële situatie van kleine ziekenhuizen |
|
Carla Dik-Faber (CU), Arie Slob (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «20% van de ziekenhuizen financieel in de gevarenzone»?1 Zo ja, wat vindt u van dit bericht?
Ik ken het bericht en ik heb kennisgenomen van het BDO-rapport. Wanneer een ziekenhuis in financiële problemen verkeert is het belangrijk dat ziekenhuizen hun bedrijfsvoering snel op orde te krijgen. Bestuurders van zorginstellingen in Nederland hebben de vrijheid om keuzes te maken die bijdragen aan verantwoorde zorgverlening. Daarbij zijn de bestuurders ook verantwoordelijk voor de financiële consequenties van die keuzes.
Hoe verklaart u dat kleine ziekenhuizen relatief vaker dan grote ziekenhuizen financieel in de problemen zitten?
Bij kleine ziekenhuizen staat, gemiddeld genomen, de vermogens- en liquiditeitspositie meer onder druk. Door hun omvang zitten kleine ziekenhuizen relatief vaker in de «gevarenzone». Er zijn minder schaalvoordelen en kleinere buffers om tegenslagen op te vangen. Aan de andere kant: als ze zichzelf een goed, overzichtelijk profiel aanmeten en een goed (financieel) management hebben, dan is het zeker haalbaar om financieel gezond te blijven.
Hoeveel van de financieel zwakke ziekenhuizen bevinden zich in welke (krimp)regio’s?
Van de 10 ziekenhuizen die onderaan de lijst uit het rapport van BDO staan als het gaat om een minder goede financiële positie, liggen er drie ziekenhuizen in een krimp of anticipeer regio. Het betreft het Gemini ziekenhuis, het Admiraal de Ruyter ziekenhuis en het Orbis Medisch Centrum.
Deelt u de mening dat kleine ziekenhuizen in de regio van groot belang zijn voor de beschikbaarheid van zorg dichtbij? Bent u ook bezorgd over de toekomst van kleine ziekenhuizen?
Algemene ziekenhuizen, vaak kleiner van omvang, hebben een belangrijke rol in de regio. Zij zijn doorgaans goed gepositioneerd voor het dichtbij leveren van medisch specialistische zorg. Deze regionale algemene ziekenhuizen kunnen zich nog meer ontwikkelen tot voorzieningen waarin, in samenspraak met ketenpartners in de buurt – de eerste lijn, de langdurige zorg en andere ziekenhuizen in de regio – een groot volume aan laag complexe (medisch specialistische) zorg geleverd wordt. Deze ontwikkeling is nodig om te voorkomen dat dergelijke kleinere algemene ziekenhuizen, die belangrijk zijn voor de bereikbaarheid van zorg, verdwijnen. Dat zou het geval kunnen zijn als ze niet meer kunnen voldoen aan de noodzakelijkerwijs steeds strenger wordende normen voor kwaliteit van complexe zorg en ze zich ook niet heroriënteren op hun profiel. Ik vind het essentieel dat er een stevige basisinfrastructuur in de regio is.
Bent u op de hoogte van het 10 puntenplan met 10 ideeën voor de ziekenhuizen van de ChristenUnie?
Ja.
Wat vindt u van het idee van de ChristenUnie om kleine regio-ziekenhuizen niet alleen wanneer de acute hulp in gevaar komt, maar ook wanneer basiszorg dreigt weg te vallen, aanspraak te laten maken op een beschikbaarheidstoelage, zodat zorg dichtbij gewaarborgd blijft?
Ik vind het belangrijk dat basiszorg dichtbij beschikbaar blijft. Voor basiszorg heeft de zorgverzekeraar een zorgplicht jegens zijn verzekerden om deze op redelijke afstand beschikbaar te houden. Deze «redelijke afstand» kan per specialisme verschillen en een beschikbaarheidbijdrage voor deze zorg vind ik dan ook niet opportuun. Voor wat betreft de spoedeisende hulp en de acute verloskunde wil ik er zeker van zijn dat deze binnen de wettelijke norm van 45 minuten beschikbaar zijn en wil ik dat er indien nodig een beschikbaarheidbijdrage toegekend kan worden.
Kent u de conclusie uit het BDO-rapport waaruit blijkt dat de administratieve lasten in de zorg de laatste jaren explosief zijn gestegen, ondanks dat er meerdere malen politieke beloften zijn gedaan om dit te verlagen? Hoe komt het dat de administratieve lasten toch zijn gestegen?
Ik heb kennisgenomen van de conclusie in het rapport van BDO Accountants en adviseurs dat de afgelopen periode de administratieve lasten hoger zijn geworden doordat de kosten van de jaarverslaggeving zijn verdubbeld. Het is VWS niet bekend waar de conclusie van BDO op is gebaseerd, aangezien dit niet in de rapportage wordt benoemd. Wel is er in de transitieperiode 2012–2013 na overgang van DBC-financiering naar DOT-financiering een tijdelijke grote administratieve druk op de ziekenhuizen geweest. Dit heeft alles te maken met het financieel vangnet dat is ingesteld ten behoeve van de ziekenhuizen.
Dit neemt niet weg dat ik het erg belangrijk vind om de ervaren regeldruk in de zorg aan te pakken. Hiertoe bezie ik bijvoorbeeld jaarlijks in het kader van het Jaardocument Maatschappelijke Verantwoording welke uitvraag nog van toegevoegde waarde is. Is er geen sprake van toegevoegde waarde meer, dan schrap ik dergelijke overbodige uitvraag. Daarnaast zet ik mij ervoor in om de uitvraag die wel relevant is, te ontsluiten uit het primaire proces. Ook heb ik in mijn brief «Kwaliteit loont» 2 aangegeven er groot voorstander van te zijn dat in plaats van landelijk voorgeschreven prestatiebeschrijvingen van de NZa, zorgverzekeraars en zorgaanbieders meer vrijheid krijgen om zelf afspraken te maken. Dit om te zorgen dat veelbelovende innovaties en nieuwe initiatieven gericht op kwaliteit en doelmatigheid sneller kunnen worden ingevoerd.
Verder is een belangrijke les uit de afgelopen jaren dat de uitvoerende partijen de genomen maatregelen ter vermindering van de administratieve lasten niet altijd als een lastenvermindering ervaren hebben. Hoewel de maatregelen op papier wel degelijk een effect zouden moeten hebben, bleef de ervaren regeldruk (vrijwel) onverminderd bestaan. Tegelijk zien we dat de ervaren regeldruk niet alleen door overheidsregulering wordt veroorzaakt, maar door meerdere factoren. Om tot een oplossing te komen, is het daarom ook noodzakelijk de feitelijke oorzaken van deze ervaren regeldruk aan te pakken. Met mijn brief van 18 juli 2014 heb ik u geïnformeerd over het gezamenlijk initiatief van een groot aantal veldpartijen dat zich heeft verenigd in de «Agenda voor de Zorg». Zij werken aan de vermindering van administratieve lasten en regeldruk. Ik heb dit initiatief omarmd, want voor mij is duidelijk dat de aanpak van regeldruk alleen succesvol kan zijn als overheid, zorgaanbieders, zorgverzekeraars en zorgprofessionals daar sámen de schouders onder zetten. Ik zal u hierover en over andere maatregelen om de aanpak van administratieve lasten in de zorg te verminderen, binnenkort nader informeren.
Deelt u de mening dat er een uniforme set aan indicatoren moet komen, waarbij ook rekening met kleine ziekenhuizen wordt gehouden? Wilt u hierover harde afspraken maken met de Inspectie voor de Gezondheidszorg, het Zorginstituut Nederland, zorgverzekeraars en ziekenhuizen?
Ik vind het belangrijk dat er een uniforme set aan indicatoren is waaruit blijkt hoe het is gesteld met de kwaliteit van de geleverde zorg. Het is aan de partijen om afspraken te maken welke indicatoren dat zijn en rekening te houden met de (administratieve) verplichtingen die dat met zich meebrengt. Die afspraken heb ik al gemaakt. Het is aan het Kwaliteitsinstituut om die te toetsen.
Kent u de conclusie uit het BDO-rapport dat fuseren niet altijd een oplossing is voor de financiële problemen van ziekenhuizen?2 Wilt u bezien op welke wijze het mogelijk is meer ruimte voor samenwerking tussen ziekenhuizen te bewerkstelligen, indien dit in het belang van de patiënt is, in plaats van het vooropstellen van het mogelijk maken van concurrentie?
Ik heb kennisgenomen van de conclusie uit het BDO-rapport dat fuseren niet altijd een oplossing is voor financiële problemen van ziekenhuizen. Wanneer een ziekenhuis in financiële problemen verkeerd is het belangrijk dat ziekenhuizen de regie nemen om hun bedrijfsvoering op orde te krijgen. Het onderzoek onderschrijft dit. Dit hoeft echter niet te betekenen dat een ziekenhuis moet fuseren. Er zijn ook andere manier om de bedrijfsvoering op orde te krijgen zoals specialisatie en het afstoten van onrendabele bedrijfsonderdelen. Daarnaast is in sommige gevallen ook een minder vergaande vorm van samenwerking mogelijk. Om de ruimte voor samenwerking tussen ziekenhuizen te verduidelijken heb ik begin vorig jaar samen met de Autoriteit Consument & Markt (ACM) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) een aantal bijeenkomsten in Nederland georganiseerd. Daar heeft de ACM aangegeven wat wel en wat niet mag, waarbij zij altijd kijkt naar het effect van samenwerking of fusie voor de consument. De essentie van de mededingingregels en het toezicht daarop is dat samenwerking waar patiënten of verzekerden van profiteren gewoon kan, terwijl voor patiënten of verzekerden nadelige vormen van samenwerking worden tegengehouden.
Wilt u het BDO-rapport meenemen in de visie die u in maart a.s. naar de Kamer zult sturen met betrekking tot ziekenhuiszorg in krimpregio’s?
De brief curatieve zorg in krimpregio’s heb ik u 6 maart doen toekomen. De uitkomsten van het BDO-rapport heb ik daar niet expliciet in meegenomen.
Het bericht: ‘Chemopatiënten kweken stiekem cannabis’ |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Chemopatiënten kweken stiekem cannabis»?1
Ja, ik ken dit bericht.
Wat vindt u ervan dat de heer Hillebrand, als gevolg van inbeslagname door de politie, zonder de benodigde medicinale cannabis is komen te zitten, terwijl de medicinale cannabis in de apotheek onvoldoende werkt, en deze bovendien door zijn zorgverzekeraar niet wordt vergoed? Hoe raadt u dergelijke patiënten aan om te gaan met de situatie waarin zij zonder de voor hen benodigde cannabis komen te zitten? Neemt u daarbij in uw oordeel mee dat voor sommige patiënten het niet kunnen beschikken over die cannabis betekent dat zij meer en grotere gezondheidsproblemen ervaren?
Dat de zelf gekweekte cannabis van de heer Hillebrand in beslag is genomen is een gevolg van het verbod op de teelt van cannabis zoals gesteld in de Opiumwet. Overigens zijn vijf planten niet in beslag genomen.
Inmiddels zijn vijf verschillende soorten medicinale cannabis op doktersrecept verkrijgbaar in de apotheek. Met deze vijf soorten wordt mijns inziens grotendeels voorzien in de bestaande behoefte. Het is mij niet bekend of de heer Hillebrand al deze soorten heeft uitgeprobeerd en of hij hier onvoldoende baat bij heeft.
Medicinale cannabis is geen geregistreerd geneesmiddel en is niet opgenomen in het verzekerde basispakket. Het is aan de zorgverzekeraars of zij de kosten van medicinale cannabis al dan niet (volledig) vergoeden (zie in deze ook het antwoord op vraag 8).
Wat vindt u ervan dat er een ondergronds circuit is ontstaan van patiënten die elkaar helpen om buiten de apotheek om aan medische cannabis te komen die bij hen werkelijk effect heeft, zoals in het artikel wordt beschreven? Heeft u zicht op de omvang van een dergelijk circuit?
Er is een grote verscheidenheid aan cannabisvarianten (enkele honderden). Ik sluit niet uit dat er patiënten zijn die elkaar helpen door informatie uit te wisselen over de heilzame werking die zij zelf ervaren door het gebruik van een bepaalde cannabisvariant die niet op doktersrecept in de apotheek verkrijgbaar is. Voor mij is niet duidelijk of deze patiënten de nu beschikbare vijf medicinale cannabisvarianten hebben gebruikt, of dat zij, voordat medicinale cannabis beschikbaar kwam via de apotheek (2003), al andere, niet medicinale, varianten gebruikten en daar mee verder zijn gegaan. Ik heb geen zicht op het aantal patiënten dat om medische redenen cannabis buiten de apotheek betrekt.
Deelt u de mening van Arno Hazekamp, cannabis-onderzoeker aan de universiteit Leiden, dat voor wat betreft de werking van verschillende cannabissoorten de wetenschap achter loopt bij de praktijk?
De cannabissoorten verschillen van elkaar wat betreft aantal stoffen en samenstelling en concentratie van deze stoffen. Het gaat om honderden stoffen. Wat de precieze werkingsmechanismen zijn van deze werkzame stoffen en hun onderlinge werking (bijv. modulerend) is wetenschappelijk nog niet allemaal onderzocht.
Bent u bereid verder wetenschappelijk onderzoek te laten doen naar de werking, zowel naar de werkzame stoffen in cannabissoorten, als naar de cannabisreceptoren in de hersenen die niet bij iedereen identiek zijn?
Inmiddels zijn vijf medicinale cannabissoorten via de apotheek op recept verkrijgbaar. Met deze vijf soorten wordt, mede gelet op de ervaringen van Bureau Medicinale Cannabis (BMC), mijns inziens grotendeels voorzien in de bestaande behoefte. Het initiëren van verder wetenschappelijk onderzoek acht ik op dit moment niet nodig.
Wat is u bekend over de ontwikkeling van de klanttevredenheid onder de gebruikers van de apothekerswiet, sinds daar in 2007 onderzoek naar is gedaan?2
Uit het onderzoek van 2014 3 blijkt een hoge mate van tevredenheid van patiënten over de therapeutische werking van de medicinale cannabis uit de apotheek. BMC heeft de afgelopen jaren vrijwel geen vragen of klachten ontvangen over de beschikbare varianten of uitbreiding daarvan.
Hoeveel medicinale cannabisgebruikers maken gebruik van de apotheek, en hoeveel medicinale cannabisgebruikers verkrijgen – al dan niet noodgedwongen – op een andere manier hun cannabis? Is u bekend voor hoeveel mensen de medicinale cannabis in de apotheek onvoldoende werkt om bijvoorbeeld pijn te verlichten, of misselijkheid tegen te gaan?
Er zijn ongeveer 1200 patiënten die medicinale cannabis op doktersrecept via de apotheek verkrijgen. Mij is niet bekend of en zo ja hoeveel patiënten geen baat hebben bij de beschikbare medicinale cannabis en hoeveel daarvan op een andere manier niet-medicinale cannabis verkrijgen.
Is u bekend welk deel van de personen die buiten de apotheek om cannabis voor medicinaal gebruik verkrijgt of voor zichzelf vervaardigt, hiertoe is overgegaan omdat de zorgverzekeraar die cannabis niet vergoedt? Kunt u uiteenzetten welke zorgverzekeraars medicinale cannabis op dit moment vergoeden?
Nee, deze cijfers zijn mij niet bekend.
Op de website www.ncsm.nl is een overzicht gepubliceerd waarin het vergoedingenbeleid van de grootste zorgverzekeraars is opgenomen. Hieruit blijkt dat ca. 75% van de zorgverzekeraars medicinale cannabis op een of andere wijze vergoedt.
Kunt u ingaan op ontwikkelingen op het gebied van de registratie van medicinale cannabis als medicijn? Verwacht u dat medicinale cannabis op termijn een geregistreerd geneesmiddel wordt?
Op dit moment zijn drie Nederlandse bedrijven bezig met het ontwikkelen van een geneesmiddel met medicinale cannabis van Bureau Medicinale Cannabis (BMC) als grondstof. In verband met de verschillende klinische studies die moeten worden uitgevoerd voordat een product als geneesmiddel kan worden geregistreerd, is niet exact aan te geven op welke termijn. Doorgaans neemt een registratieproces vijf tot tien jaar in beslag.
Bent u van mening dat het aantal verschillende soorten cannabis dat nu in de apotheken wordt aangeboden voldoende tegemoet komt aan de behoefte van gebruikers van medicinale cannabis? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, bent u bereid het aantal soorten verder uit te breiden?
De afgelopen jaren is het aantal beschikbare varianten uitgebreid. In 2010 en in 2014 zijn er mede naar aanleiding van input door patiënten en patiëntorganisaties twee nieuwe varianten beschikbaar gekomen. Inmiddels zijn vijf varianten beschikbaar. Deze varianten verschillen van elkaar wat betreft samenstelling en concentratie van de stoffen dronabinol en cannabidiol, juist om zoveel mogelijk patiënten van dienst te kunnen zijn. BMC heeft de afgelopen jaren vrijwel geen vragen of klachten ontvangen over de beschikbare varianten of uitbreiding daarvan.
Waarom heeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport slechts één bedrijf gecontracteerd voor de teelt en productie van medicinale cannabis? Zou het wenselijk kunnen zijn meerdere aanbieders toe te laten? Zo nee, waarom niet?
In 2003 is gestart met twee telers van medicinale cannabis. Één teler kon echter niet aan de kwaliteitseisen voldoen. Besloten is vervolgens met één teler door te gaan. Voor elke nieuwe contractperiode vindt er een Europese aanbesteding plaats. Tot op heden was er steeds één inschrijver.
Wat is u bekend over de medicinale werking van hennepolie, en vindt u dat dit product door de apotheek moet kunnen worden verstrekt?
Op internet worden verschillende producten aangeboden als hennepolie waarvan de samenstelling niet altijd bekend is. Aan deze producten worden diverse medische claims gehangen zonder dat daar wetenschappelijk bewijs voor is. Daarnaast is onduidelijk of de hennepolie van goede en constante kwaliteit is. Op dit moment ben ik mij aan het oriënteren op de mogelijkheden om dit product medicinaal beschikbaar te kunnen stellen.
Bent u tevreden over hoe het huidige beleid ten aanzien van medische cannabis uitwerkt in de praktijk, of bent u van mening dat dit beleid op onderdelen moet worden gewijzigd? Indien u vindt dat het niet hoeft te worden gewijzigd, op welke bronnen baseert u zich dan? Hoe ziet u in dat kader de in het artikel gesignaleerde problemen? Indien u wel vindt dat dit beleid op onderdelen moet worden gewijzigd, om welke onderdelen gaat het dan?
Gelet op het feit dat de vijf medicinale cannabisvarianten grotendeels voorzien in de behoefte, BMC niet of nauwelijks klachten of verzoeken om uitbreiding ontvangt, het aantal patiënten dat medicinale cannabis krijgt voorgeschreven is toegenomen en uit het in vraag zes aangehaalde onderzoek een grote mate van tevredenheid van patiënten over de therapeutische werking van de medicinale cannabis uit de apotheek blijkt, zie ik geen reden het huidige beleid ten aanzien van medicinale cannabis te wijzigen.
Onduidelijkheid scheiding onderwijs- en zorgbudget voor ernstig gehandicapte kinderen |
|
Otwin van Dijk (PvdA), Loes Ypma (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
In hoeverre herkent u signalen dat vaak onduidelijkheid bestaat of activiteiten tijdens schooltijd (zorg en ondersteuning) voor ernstig gehandicapte kinderen worden betaald uit het onderwijs- of zorgbudget? In hoeverre herkent u signalen dat ketenpartners (scholen, swv, gemeenten, ZK, verzekeraar en ouders) er onderling niet uitkomen?1 Zo ja, deelt u de mening dat dit een ongewenste ontwikkeling en in strijd met uw beleid is?
Het is mij bekend dat er signalen zijn over onduidelijkheden rondom de invulling van zorg en ondersteuning tijdens schooltijd voor kinderen met een ernstige meervoudige beperking. De start van passend onderwijs en de invoering van de Wet langdurige zorg betekenen voor ouders en scholen in het (voortgezet) speciaal onderwijs (het (v)so) verschillende veranderingen als het gaat om het combineren van zorg en onderwijs voor kinderen met ernstige meervoudige beperkingen. Zo zijn de mogelijkheden voor het combineren van onderwijs en zorg voor ernstig meervoudig beperkte kinderen verruimd, nu met de invoering van de Wlz geen standaard-aftrek meer plaatsvindt van zorg voor de tijd dat het kind onderwijs volgt. Omdat bij deze kinderen de behoefte aan zorg aanvullend op de onderwijsondersteuning zo sterk verschilt per kind blijft het van belang dat scholen, zorgpartners en ouders voor elk kind bekijken welke onderwijsondersteuning en zorg er (ook) op school nodig is. Omdat het hier echt om individuele oplossingen gaat stellen wij ondersteuning beschikbaar op regionaal en individueel niveau. Zie daarvoor ook de brief over het combineren van onderwijs en zorg aan leerlingen met ernstige meervoudige beperkingen die Staatssecretaris Dekker en ik op 20 maart jl. naar uw Kamer hebben verzonden.
Kunt u precies aangeven waar de scheidslijn zit tussen activiteiten die onder het onderwijsbudget vallen en activiteiten die onder het zorgbudget vallen?
Zowel vanuit de (medische) zorgaanbieders als vanuit het onderwijs is er budget beschikbaar om passende onderwijszorgarrangementen vorm te geven. De scheidslijn ertussen is niet op voorhand precies te trekken omdat de aansluiting tussen zorg en onderwijsondersteuning voor ernstig meervoudig beperkte kinderen individueel maatwerk vereist.
In de Wet langdurige zorg is vastgelegd wat het recht op zorg inhoudt. Wat dit precies betekent wordt uiteindelijk individueel vastgelegd in het Wlz-zorgplan. In de wetgeving passend onderwijs is geregeld welke ondersteuningsbekostiging een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs voor een leerling ontvangt. Voor elke leerling met een extra ondersteuningsbehoefte stelt de school in overleg met ouders een ontwikkelingsperspectief voor de leerling op.Wlz-zorgplan en ontwikkelingsperspectief bieden ouders en scholen de ruimte voor overleg over het combineren, op maat van een leerling, van Wlz-zorg en onderwijsondersteuning.
Dit overleg is met name aan de orde bij ernstig meervoudig beperkte leerlingen die meer zorg nodig hebben dan wat onderwijsondersteuning op school kan bieden.
Het overleg tussen ouders en (v)so-school is dan geholpen met een gesprekshandleiding die concreet maakt wat er gemiddeld nodig is aan aanvullende Wlz-zorg in schooltijd, in combinatie met onderwijsondersteuning. Ouders en school kunnen dit als startpunt nemen voor hun overleg. Wat precies aanvullend nodig is vanuit de Wlz kan immers alleen op maat van de zorgbehoefte van de leerling worden vastgesteld, afhankelijk ook van het aantal dagdelen dat het kind onderwijs volgt.
Ouders die met de school en/of de zorgaanbieders in overleg gaan over het combineren van onderwijs en Wlz-zorg voor hun kind, kunnen ook een beroep doen op individuele cliëntondersteuning (via het zorgkantoor) of een beroep doen op advies van een onderwijsconsulent over de onderwijsplaatsing van hun kind.
In de eerder genoemde brief over het combineren van onderwijs en zorg aan leerlingen met ernstige meervoudige beperkingen, staat aangegeven hoe wij het overleg tussen ouders en school over aanvullende zorg vanuit de Wlz nog verder willen faciliteren zodat afspraken over adequate, doorlopende zorg en ondersteuning in de thuis- en schoolsituatie mogelijk zijn.
Deelt u de mening dat ouders en scholen niet in een onderhandelingspositie thuishoren rond de financiële afhandeling van zorg, zeker als daardoor de kans bestaat dat het recht op onderwijs voor ernstig gehandicapte kinderen wordt aangetast? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit tegen, mede in het licht van uw toezegging tijdens het Algemeen overleg passend onderwijs op 11 december 2014 om de bureaucratie rond deze financiering te vereenvoudigen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke consequenties heeft het voor kind en ouders als de school en een gemeente of verzekeraar het niet eens worden over de financiering (of vorm) van zorg die op school aan een kind geleverd wordt? Kan de ultieme consequentie zijn dat wordt afgezien van zorg en/of onderwijs voor het kind? Hoe zorgt u er voor dat ieder kind onderwijs kan volgen, en niet thuis komt te zitten?
Als de ouders het niet eens zijn met de geboden plek of de invulling van de onderwijsondersteuning, dan hebben ze een aantal mogelijkheden. Een overzicht hiervan is te vinden op: www.geschillenpassendonderwijs.nl. Ook met betrekking tot de invulling van de zorg kunnen ouders een geschil voorleggen, bijvoorbeeld in een bezwaarprocedure bij de gemeente of het Centrum Indicatiestelling Zorg.
Dit laat overigens onverlet dat in bijzondere gevallen en alleen op initiatief van de ouders vrijstelling van de leerplicht kan worden geven, bijvoorbeeld als een kind op lichamelijke of psychische gronden niet aan het onderwijs kan deelnemen. Dit gebeurt meestal in overleg met de leerplichtambtenaar en de school. Ouders kunnen dan met een verklaring van een arts of andere deskundige een beroep doen op vrijstelling bij de gemeente.
Voor ernstig meervoudig beperkte kinderen blijft verdere ontwikkeling mogelijk, in het kader van de Wlz, door inzet van dagbehandeling en/of -begeleiding bijvoorbeeld vanuit een kinderdagcentrum (KDC).
Wat zijn de consequenties als een school voor speciaal onderwijs het met samenwerkingsverbanden niet eens wordt over de financiering (of vorm) van zorg die op school aan een kind geleverd wordt? Kan de ultieme consequentie zijn dat wordt afgezien van zorg en/of onderwijs voor het kind? Hoe zorgt u er voor dat ieder kind onderwijs kan volgen en niet thuis komt te zitten?
Het uitgangspunt is dat leerlingen met een ernstige beperking naar school kunnen, als de ouders daarvoor kiezen. De budgetten die in het onderwijs en de zorg beschikbaar zijn, bieden daarvoor de ruimte. Voor (v)so-scholen met ernstig meervoudig beperkte leerlingen is het beroep op de zwaarste categorie onderwijsondersteuning vereenvoudigd. Een school voor speciaal onderwijs ontvangt voor elke leerling met ernstige meervoudige beperkingen ca. € 26.000 per schooljaar. In de Wlz leidt onderwijs niet langer tot een standaard aftrek van zorg. Dit is nader toegelicht in eerdergenoemde brief over het combineren van onderwijs en zorg aan leerlingen met ernstige meervoudige beperkingen. Daarin wordt ook gewezen op ondersteuningsmogelijkheden, zoals een expertteam, voor ouders en scholen die het overleg over de inzet van zorg op school lastig vinden. Als dat overleg niet leidt tot een passende oplossing, kunnen de ouders om een oordeel vragen van de landelijke geschillencommissie passend onderwijs over de toelating of verwijdering van hun kind of over het door de school opgestelde ontwikkelingsperspectief voor hun kind.
Deelt u de mening dat veranderingen in de zorg en het onderwijs nooit ten koste mogen gaan van de zorg die een kind buiten onderwijstijd ontvangt?
De nieuwe zorgstelsels voorzien erin dat een kind passende ondersteuning en zorg kan ontvangen waar dat nodig is, thuis en op school.
Met de invoering van de Wlz is geregeld dat onderwijs niet langer standaard een aftrek van dagbesteding en de daarmee samenhangende zorgbekostiging betekent. Per kind kan dit betekenen, in geval ouders kiezen voor een pgb, dat er als trekkingsrecht jaarlijks € 15.000 tot € 20.000 meer beschikbaar is om Wlz-zorg te contracteren. Hiervan kan een deel ook worden ingezet voor Wlz-zorg op school. Wel is het van belang dat ouders, zorgkantoor en school afspraken over aanvullende Wlz-zorg tijdens onderwijs opnemen in het Wlz-zorgplan van een kind.
In hoeverre klopt het dat zorg die Ernstig Meervoudig Beperkte kinderen op school ontvangen vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz) betaald moet worden? Kunt u aangeven uit welk budget dit bedrag vóór 1/8/2014 werd betaald? Waar is dit budget nu gebleven? Kunt u garanderen dat, als zorg op school uit de Wlz wordt betaald, dit nooit mag leiden tot een korting op het zorgbudget dat het kind voor de thuissituatie ontvangt?
Naar verwachting zullen de meeste kinderen met een ernstige meervoudige beperking onder de Wlz gaan vallen. Een kind dat een Wlz-indicatie ontvangt, heeft het recht op een samenhangend en integraal pakket aan zorg waarop hij redelijkerwijs is aangewezen in verband met zijn ziektes, aandoeningen of beperkingen. Thuis en op school. Dit recht op zorg wordt als Wlz-zorgprofiel vastgesteld, ongeacht de onderwijsdeelname van een kind. Ouders en school kunnen dit als startpunt nemen voor hun overleg om vast te stellen welke zorg op school dan aanvullend nog nodig is vanuit de Wlz, gegeven de mogelijkheden die het Wlz-zorgprofiel van het kind hiervoor biedt. Wat precies aanvullend nodig is vanuit de Wlz kan immers alleen op maat van de zorgbehoefte van het kind worden vastgesteld, afhankelijk ook van het aantal dagdelen onderwijs, en wordt begrensd door wat voor het kind is geïndiceerd als diens recht op Wlz-zorg.
Voor 1 januari 2015 was het recht op zorg onderdeel van het AWBZ-budget. Dit budget is herverdeeld over de nieuwe zorgstelsels zoals die gelden vanaf 1 januari 2015 (Jeugdwet, Zorgverzekeringswet, Wlz, Wmo2015). Zie ook ons antwoord op vraag 6.
Kunt u garanderen dat ouders voldoende dagbesteding/begeleiding overhouden om aanspraak op te kunnen maken tijdens de elf weken schoolvakantie, ook als ouders de Wlz-zorg op school uit hun kindgebonden budget betalen? Zo ja, hoe is dat geregeld? Zo nee, bent u voornemens dagdelen toe te voegen aan alle schoolgaande Wlz-kinderen, zodat zij op adequate manier vakantie en naschoolse opvang kunnen financieren? Is een additionele toeslag bij het persoonsgebonden budget een mogelijke oplossing, bijvoorbeeld een Zorg Onderwijs Toeslag die door het Zorginstituut Nederland kan worden afgenomen bij de zorginstelling waarmee de school samenwerkt?
Het is aan de ouders van een kind met een Wlz-indicatie om een keuze te maken voor de leveringswijze van de zorg, in natura of via een persoonsgebonden budget. En om, bij een persoonsgebonden budget, op grond van het trekkingsrecht te bepalen welke zorg daarmee gecontracteerd wordt. Zoals gezegd is het recht op Wlz-zorg wettelijk vastgelegd als een samenhangend en integraal pakket, in termen van een door het CIZ te indiceren Wlz-zorgprofiel. Dit biedt de beoogde ruimte aan ouders en zorgaanbieders om in hun overleg over het zorgplan de noodzakelijke zorg vast te stellen. Nu het recht op zorg losstaat van (wel of geen) onderwijsdeelname van een kind is het toevoegen van dagdelen of additionele toeslagen in verband met schoolvakanties of naschoolse opvang niet aan de orde. Met het vervallen van de voorliggendheid van onderwijs op Wlz-zorg is er bovendien meer ruimte om zorg te organiseren, bijvoorbeeld voor inzet op school of in de vakantieperiode.
Zie verder het antwoord op vraag 6.
Bent u ervan op de hoogte dat de onderwijsinspectie volgens haar onderwijsverslag 2012/2013 (p. 152) voornemens was in 2014 onderzoek te doen naar de vraag hoe scholen omgaan met kinderen met een meervoudige handicap en de benodigde onderwijszorg arrangementen? Kunt u aangeven of dit onderzoek heeft plaatsgevonden? Zo ja, kunt u de uitkomsten met de Kamer delen? Zo nee, wilt u dit onderzoek alsnog laten uitvoeren?
Daar ben ik van op de hoogte. In het jaarwerkplan 2014 is opgenomen dat de onderwijsinspectie onderzoek zou doen naar de dossiers van meervoudig gehandicapten in cluster 2 en 3 (cluster 4 kent geen meervoudig gehandicapten en cluster 1 kent een eigen systematiek)2. De uitkomsten van het onderzoek worden gepubliceerd in het onderwijsverslag dat half april 2015 gepubliceerd wordt.
Is er een efficiënte manier te bedenken om de € 10 miljoen die voorheen via het compensatiefonds beschikbaar was voor zorg op school, weer terecht te laten komen bij de juiste doelgroep? Bent u bereid te onderzoeken of zorggeld geoormerkt kan worden bij samenwerkingsverbanden en gekoppeld kan worden aan de teldatum voor scholen?
De Regeling compensatiemiddelen AWBZ is ingesteld ter compensatie van de «Pakketmaatregel AWBZ» uit 2009 die het beroep op de AWBZ beperkte en ook gevolgen had voor de mogelijkheden van de inzet van deze zorg op reguliere- en speciale scholen (met name de inzet van begeleiding). Scholen konden een beroep doen op deze middelen voor leerlingen voor wie de beschikbare zorg en onderwijsondersteuning niet toereikend was.
In de praktijk bleken de middelen zeer verschillend te worden ingezet. Niet alleen voor de leerlingen voor wie de «Pakketmaatregel AWBZ» directe gevolgen had, maar onder andere ook voor leerlingen met ernstige meervoudige beperkingen. Met de invoering van de wetgeving passend onderwijs op 1 augustus 2014 zijn de compensatiemiddelen AWBZ toegevoegd aan de ondersteuningsmiddelen die zijn toegekend aan de samenwerkingsverbanden. Uit de ondersteuningsbekostiging moeten samenwerkingsverbanden voor alle leerlingen op de scholen in de regio zorgen voor een passend onderwijsprogramma, ook voor leerlingen met ernstige meervoudige beperkingen.
Het gesprek over de inzet van extra zorg tussen samenwerkingsverbanden en scholen verloopt soms moeizaam. Daarom is besloten een deel van de middelen weg te halen bij de samenwerkingsverbanden. Er wordt een regeling opgesteld op basis waarvan (v)so-scholen een aanvraag kunnen indienen voor een aantal extra uren onderwijs per week. De inzet is dat de nieuwe regeling vanaf het komende schooljaar, 2015–2016, beschikbaar is.
De omvang van het budget wordt bepaald op basis van het bedrag dat van de € 10 miljoen naar de ernstig meervoudig beperkte leerlingen ging. Naar schatting gaat het om een bedrag tussen de € 6 en € 8 miljoen.
Heeft u signalen ontvangen dat de gecombineerde financiering van onderwijsondersteuning en zorg ertoe leidt dat het recht op onderwijs na het 16e levensjaar niet meer benut kan worden, dan wel omdat er geen verplichting tot startkwalificatie is, dan wel omdat gemeenten het leerlingenvervoer niet meer vergoeden? Zo nee, kunt u garanderen dat de schoolloopbaan van ernstig gehandicapte kinderen nooit noodgedwongen wordt afgebroken na het 16e levensjaar? Zo ja, deelt u de mening dat dit een ongewenste ontwikkeling is, en strijdig met uw beleid? Hoe gaat u deze ongewenste ontwikkeling keren?
Uitgangspunt is om het moment van uitstromen te bepalen op basis van de inhoudelijke ontwikkeling van een leerling. In het ontwikkelingsperspectief geeft de school aan waar met de leerling naartoe wordt gewerkt. Op basis daarvan wordt in overleg met de leerling, ouders en gemeenten besproken hoe en wanneer de overgang naar dagbesteding of een ander vervolg wordt vormgegeven. Voor leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs is het mogelijk om met een toelaatbaarheidsverklaring van het samenwerkingsverband eventueel tot hun 20ste jaar onderwijs te volgen, als dit het beste past bij de ontwikkelingsmogelijkheden van de jongere. Omdat de behoeften en mogelijkheden per jongere kunnen verschillen, is ook hier maatwerk nodig.
De PO-Raad, VO-raad en MBO Raad hebben in 2014 een richtlijn opgesteld waarmee samenwerkingsverbanden en ouders met zo min mogelijk administratieve en procedurele belasting ernstig meervoudig beperkte leerlingen op een passende school kunnen plaatsen. Bij de komende evaluatie van deze richtlijn wordt ook de uitstroomprocedure geëvalueerd.
Het bericht ‘Meer kinderen in het ziekenhuis door drank’ |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Meer kinderen in het ziekenhuis door drank»?1
Ja.
Hoe duidt u de toename van het aantal kinderen dat door drank op de spoedeisende hulp beland?
In de HBSC2 cijfers die september 2014 zijn gepubliceerd, hebben we gezien dat het totaal aantal jongeren dat alcohol drinkt significant daalt. De daling in alcoholgebruik is het sterkst onder de jongste groepen van twaalf-, dertien-, en veertienjarigen. Tegelijkertijd blijft er een te jonge groep die, als ze drinken ook direct veel te veel drinkt.
De toename van 13–14 jarigen op de spoedeisende hulp baart mij uiteraard zorgen. Over precieze oorzaken biedt het onderliggende onderzoek echter geen uitsluitsel. Deels lijkt de stijging toe te schrijven aan ouders die zich steeds meer bewust zijn van de schade van zoveel alcohol bij hun kinderen, waardoor ze eerder met hun kind naar het ziekenhuis gaan dan voorheen. Ik kan mij voorstellen dat deze zorg groot is bij ouders van 13–14 jarigen.
Bent u ervan geschrokken dat de toename voornamelijk komt door drinkende 13–14-jarigen? Wat ziet u als mogelijke oorzaken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u er van geschrokken dat voornamelijk meisjes de laatste jaren vaker op de spoedeisende hulp belanden? Wat ziet u als mogelijke oorzaken?
Van de totale groep jongeren die met een alcoholvergiftiging op de spoedeisende hulp belandt is 52% meisje en 48% jongen, terwijl hiervoor de verhoudingen andersom lagen. Jongen of meisje, het is schrikbarend dat jongeren van deze leeftijd hiervoor op de spoedeisende hulp belanden. Mogelijke oorzaken voor de verschuiving van jongens naar meisjes kunnen zijn dat meisjes meer zijn gaan drinken, of dat bij meisjes en hun ouders een hogere bereidheid is ontstaan om naar het ziekenhuis te gaan. Daarbij aangetekend dat meisjes van een zelfde hoeveelheid alcohol 20 tot 30% sterker onder invloed raken dan jongens. Dit heeft twee oorzaken, namelijk dat meisjes minder lichaamsvocht hebben en er in de maag minder alcohol wordt afgebroken dan bij jongens.
In hoeverre betekent de toename van het aantal uren buiten bewustzijn dat er naast een toename in het aantal gevallen ook sprake is van ernstiger gevallen? Welke maatschappelijke en financiële consequenties hebben ernstiger letsels door alcoholgebruik?
De gemiddelde duur van verminderd bewustzijn is inderdaad gestegen en daarmee weer terug op het niveau van 2010. Het aantal uren buitenbewustzijn lijkt inderdaad een logische graadmeter van de ernst van het letsel. Mijn zorgt ligt hierbij met name bij de negatieve effecten op de gezondheid van de jeugd. Wat betreft de maatschappelijke en financiële consequenties kan verwacht worden dat ernstiger letsel zal leiden tot meer medische kosten op korte termijn en meer gezondheidsschade en maatschappelijke kosten op de langere termijn. Aan het einde van dit jaar zal ik overigens de resultaten van onderzoek naar maatschappelijke kosten van alcoholgebruik in Nederland ontvangen. Deze zal ik u dan toesturen.
Deelt u de mening dat ouders zich nog onvoldoende bewust zijn van hun verantwoordelijkheid om te voorkomen dat hun kinderen alcohol drinken? Zo nee, waarom niet?
Over het algemeen deel ik deze mening niet. De cijfers in dit bericht beschrijven namelijk de excessen. Uit het HBSC onderzoek blijkt dat ouders steeds vaker grenzen stellen en dat dit effect heeft, want jongeren drinken steeds minder alcohol. We zijn dus op de goede weg. Ouders, zo geeft de heer Van der Lely van de alcoholpoli zelf ook aan, keuren het gedrag van hun kinderen ook sneller af dan voorheen. Het feit dat, als het mis gaat, ouders de weg richting het ziekenhuis weten te vinden en zich bewust zijn van de ernst van de situatie, is daarbij op zich positief.
Hoe gaat u ouders de komende jaren wijzen op hun belangrijke rol om kinderen weg te houden van drank? In hoeverre bent u voornemens nieuwe campagnes te initiëren, en aansluiting te zoeken bij bestaande initiatieven zoals de IkPas-actie? Welke rol ziet u voor plekken waar veel kinderen samenkomen, zoals scholen en sportclubs?
Zoals u weet ben ik eind 2013 in samenwerking met veel partijen de meerjarige, massamediale campagne NIX18 niet roken – niet drinken gestart. Doel van deze campagne is de norm te versterken dat het normaal is als je voor je 18e niet drinkt of rookt. We gaan de komende jaren door met deze campagne. Deze campagne blijft in belangrijke mate gericht op de rol van ouders, ook via ouderavonden en opvoedkundige tijdschriften zoals J/M. Binnenkort kunt u weer nieuwe uitingen zien, bijvoorbeeld op televisie. Vanuit NIX18 is al aansluiting gezocht met het IkPas-initiatief. Vanuit de campagne wordt ook geïnvesteerd in het stimuleren van alcoholvrije scholen. Ook op andere wijze, bijvoorbeeld vanuit het lesprogramma De Gezonde School en Genotmiddelen, wordt ingezet op middelenvrije scholen. Wat betreft sportverenigingen bied ik financiële ondersteuning aan een project van NOC*NSF en de heer Van der Lely gericht op het verbeteren van de naleving van de leeftijdsgrens alcohol binnen sportkantines. Ook is NOC*NSF nauw betrokken bij de NIX18 campagne.
Deelt u de mening dat nog veel moet gebeuren tot de mentaliteitsverandering «geen alcohol onder de 18 jaar» voltooid is? Wanneer beschouwt u deze mentaliteitsverandering als voltooid? Hoe wordt uw beleid hierop ingericht?
We zijn er nog niet, een verandering van de sociale norm kost tijd. Maar ik zie dat we op de goede weg zijn. Dat blijkt ook uit de effectevaluaties van de NIX18 campagnes.
Ik hecht ook hierbij aan HBSC studies en Peilstation studies waarin landelijk representatief onderzoek wordt gedaan naar alcoholgebruik van kinderen tot 18 jaar. Uit deze onderzoeken moet blijken of de ingezette mentaliteitsverandering verder doorzet.
Wat betreft de excessen die zichtbaar worden op de Spoed Eisende Hulp sluit ik graag aan bij de heer Van der Lely die aangeeft dat dit een zaak is van de lange adem, maar tevens de verwachting heeft dat ook het aantal ziekenhuisopnames zal dalen.
Wanneer de mentaliteisverandering precies voltooid is is moeilijk te zeggen, maar een cultuur van vanzelfsprekend alcoholgebruik door jongeren wil ik niet meer. Ons beleid blijft daarom gericht op het stellen van de norm, dat alcohol onder de 18 niet normaal is.
Het bericht dat Samsom op vrijdag ouderen wast |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Op vrijdag wast Samsom ouderen»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat iemand zonder enige ervaring en/of scholing ouderen wast, aankleedt en assisteert bij het verzorgen van wonden?
De heer Samsom doet vrijwilligerswerk door op vrijdagen mee te lopen met een wijkverpleegkundige. Op deze manier wil hij zien hoe het nieuwe zorgbeleid uitpakt. In het interview in Careyn Magazine van maart vertelt de wijkverpleegkundige: «omdat hij geen diploma’s heeft in de zorg mag hij alleen «mantelzorghandelingen» doen, zoals helpen bij het aantrekken van steunkousen en bij het wassen». Zoals bekend regelt de wet BIG dat een aantal geneeskundige handelingen voorbehouden zijn aan een daartoe bevoegde professional. Handelingen zoals wassen, aankleden en het assisteren bij het verzorgen van wonden, zijn niet aangemerkt als voorbehouden handelingen. Deze mogen dus door eenieder worden uitgevoerd. De heer Samsom voert dan ook geen handelingen uit die niet geoorloofd zouden zijn.
Kan iedereen in Nederland zich zonder ervaring en/of scholing melden als stagiair en mensen wassen, aankleden en assisteren bij het verzorgen van wonden? Zo nee, waarom de heer Samsom dan wel?
Het aantal situaties waarin mensen elkaar hiermee helpen als mantelzorger of vrijwilliger is zeer talrijk. Dat juich ik ook toe. Daar waar dit nodig is moet uiteraard professionele zorg beschikbaar zijn. Als iemand de wens heeft om vrijwilligerswerk te doen in de zorg, kan hij of zij dit kenbaar maken. Er zal altijd sprake moeten zijn van goede begeleiding. Daarbij geldt het uitgangspunt van de voorbehouden handelingen. Dat dhr. Samsom op deze wijze kennis neemt van de praktijk van de wijkverpleegkundige zorg valt mijns inziens alleen maar te prijzen.
Hoe verhoudt dit zich tot uw standpunt dat lijfsgebonden zorg alleen door professionals uitgevoerd mag worden?
Verpleegkundige zorg aan huis is voor iedereen in Nederland beschikbaar. Dat is geregeld in het basispakket van de Zorgverzekeringswet. Bij de bezoeken die de heer Samsom aflegt is altijd een wijkverpleegkundige aanwezig en beschikbaar. Voorbehouden handelingen (zie antwoord 2) worden dan ook door de wijkverpleegkundige, die de daartoe bevoegde professional is, uitgevoerd.
Wat vindt u in dit verband van eerdere uitspraken van de heer Samsom, dat iedereen mensen uit bed kan halen en wassen? Deelt u deze mening?
Dat lijkt mij een uitspraak die beschrijft wat in de praktijk heel vaak voorkomt. Het is uiteraard niet zo dat iedereen die thuis woont en niet zelfstandig uit bed kan komen hierbij wordt geholpen door professionele zorgverleners. Heel vaak wordt dit gedaan door vrijwilligers of mantelzorgers. Daar waar dit niet kan moet uiteraard professionele zorg beschikbaar zijn.
Wat zegt dit over de organisatie waarbij dit gebeurt? Is dit de betere kwaliteit van zorg die u voor ogen heeft?
Mijn inziens zegt dit dat de organisatie bereid is om mensen te laten zien hoe de veranderingen in de zorg uitwerken. Openheid en transparantie over hoe het er bij een zorgorganisatie aan toe gaat draagt bij aan de kwaliteit.
Bent u bereid dit politieke experiment per direct stop te zetten?
Dit is geen politiek experiment.
Het feit dat de griepprik dit jaar amper bescherming biedt |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de onafhankelijkheid van het commissielid Wilschut bij het advies «Grip op Griep», terwijl uit zijn verklaring blijkt dat hij financieel betrokken is bij allerlei farmaceutische industrieën die zich bezig houden met vaccinontwikkeling, in het bijzonder bij Sanofi Pasteur, waar hij betaald lid was van een wetenschappelijke adviesraad op het gebied van specifieke aspecten van influenzavaccinatie?1 2
Het hebben van belangen betekent niet automatisch een belangenconflict. Deskundigen die lid zijn van commissies van de Gezondheidsraad leveren geregeld ook hun specifieke expertise aan anderen, waaronder de farmaceutische industrie. Het zou onverstandig zijn om de kennis van desbetreffende deskundigen niet te gebruiken. Ik vind het wel belangrijk dat hierover volledige transparantie betracht wordt. Dat is ook in dit geval gebeurd. Prof. Wilschut is een vooraanstaand hoogleraar moleculaire virologie, die een deel van zijn activiteiten heeft ondergebracht in door hem zelf opgerichte biotechnologie bedrijven. Deze activiteiten hebben geen betrekking op het influenzavirus, maar op vaccins tegen het Respiratoir Syncytieel virus, Humane Immunodeficiëntie virus en malaria en op de ontwikkeling van immunotherapie tegen tumoren, in het bijzonder therapeutische vaccinatie tegen baarmoederhalskanker.
Daarnaast heeft prof. Wilschut volgens de daartoe geëigende procedure bij de eerste vergadering van de commissie «Grip op Griep» aangegeven tweemaal, op ad hoc basis deelgenomen te hebben aan vergaderingen van een wetenschappelijke adviesraad, op uitnodiging van Sanofi Pasteur. Deze bijeenkomsten gingen over technische aspecten van de griepvaccinatie. In beide gevallen werd een vergoeding betaald voor de aan de voorbereiding van de adviesraad en de bijeenkomst zelf bestede tijd. Ook werden reis- en verblijfkosten vergoed.
De Gezondheidsraad heeft naar mijn mening goede en betrouwbare procedures om belangenverstrengeling te voorkomen. Elke deskundige die bijdraagt aan het werk van de raad vult de belangenverklaring in die onderdeel is van de Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling. Ook verstrekt hij of zij informatie over verkregen onderzoeksgelden en mogelijke persoonlijke financiële belangen. Op basis hiervan besluit de leiding van de Gezondheidsraad of iemand wel of niet kan deelnemen. Als uit de belangenverklaring blijkt dat er een belangenconflict kan optreden, kan worden besloten iemand niet tot lid maar tot adviseur te benoemen. In de beraadsgroepen en commissies worden de verklaringen van alle leden besproken, zodat men op de hoogte is van elkaars nevenfuncties en belangen. De belangenverklaringen worden periodiek geactualiseerd en op deze website van de Gezondheidsraad openbaar gemaakt.
Is al bekend welke personen zitting hebben in de commissie die een nieuw advies advies gaat uitbrengen, door u gevraagd aan de Gezondheidsraad, inzake het nut van antivirale middelen als de neuraminidaseremmers oseltamivir en zanamivir? Kent deze adviescommissie, in tegenstelling tot de (schijn van) belangenverstrengeling bij de adviescommissie Grip op Griep», geen (schijn van) belangenverstrengeling? Kunt u de Kamer de samenstelling van de commissie kenbaar maken?3
Nee, deze commissie is nog niet geïnstalleerd. De samenstelling van de commissie zal na installatie op de website van de Gezondheidsraad worden gepubliceerd. Uiteraard wordt daar ook de procedure die bij antwoord 1 is beschreven gevolgd.
Mag worden aangenomen dat er door u geen nieuwe voorraad neuraminidaseremmers wordt aangeschaft voordat er een nieuw oordeel ligt van de Gezondheidsraad, en ook de Kamer zich daarover een oordeel heeft kunnen vormen? Zo neen, waarom niet?
Ja. Er zijn echter omstandigheden denkbaar waarbij de aankoop van vaccins of antivirale middelen niet op het oordeel van de kamer kan wachten.
Het bericht 'Arts weer aan de slag ondanks moordpoging' |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Arts weer aan de slag ondanks moordpoging»?1
Het is aan de tuchtrechter om in zaken die aan hem worden voorgelegd te beoordelen welke maatregel op grond van de omstandigheden passend is. De tuchtrechter heeft een onafhankelijke positie. Daarbij past het dat leden van de regering grote terughoudendheid betrachten met het doen van uitspraken over het oordeel van de tuchtrechter.
Is het bij bepaalde onherroepelijke strafrechtelijke veroordelingen voor zeer zware delicten, waarover in dit bericht wordt gesproken, onwenselijk dat een BIG-geregistreerde (Beroepen Individuele Gezondheidszorg) nog fysiek met patiënten werkt? Zo ja, om welke veroordelingen moet het dan gaan?
Ik vind het onwenselijk dat BIG-geregistreerden die strafrechtelijk zijn veroordeeld voor bepaalde privégedragingen in de zorg werkzaam kunnen zijn. Hierbij denk ik aan ernstige zeden- en geweldsmisdrijven. In mijn reactie van 2 december 2014 op de tweede evaluatie van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Kamerstukken II, 2014–2015, 29 282, nr. 211) heb ik daarom aangekondigd dat de tuchtrechter de mogelijkheid krijgt om een beroepsbeoefenaar die is ingeschreven in het BIG-register niet alleen in de uitoefening van dat beroep te kunnen beperken, maar ook in de uitoefening van andere beroepen waarbij hij patiënten behandelt.
Daarnaast heb ik aangegeven dat ik wil verduidelijken dat het tuchtrecht van toepassing kan zijn op gedragingen die BIG-geregistreerden niet verrichten in de hoedanigheid van geregistreerde. Dit voor zover het zeer ernstige privéhandelingen betreft die een directe relatie hebben met de beroepsuitoefening dan wel de beroepsnormen. Ook hier kan gedacht worden aan ernstige zeden- en geweldsmisdrijven.
Zijn dit de privégedragingen die u bedoelt bij de herziening van de Wet BIG die een beroepsverbod of anderszins bevoegdheidsbeperkende maatregelen rechtvaardigen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt zich dit tot de rechtsgelijkheid tussen veroordeelde BIG-geregistreerden en niet-BIG-geregistreerden?
Op BIG-geregistreerde zorgverleners is – uit hoofde van hun registratie en op grond van de Wet BIG – het wettelijke tuchtrecht van toepassing. Op niet-BIG-geregistreerde zorgverleners is het tuchtrecht niet van toepassing.
Ik ben voornemens binnen de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg met een algemene maatregel van bestuur te regelen dat werkgevers verplicht worden om zorgverleners die bij hun zorginstelling aan de slag willen, een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te laten overleggen. Deze eis geldt voor zorg waarbij zorgverleners werken met kwetsbare patiënten: alle solistisch werkende zorgverleners in de zorg vallend onder de Wet langdurige zorg (Wlz), zorgverleners bij een instelling vallend onder de Wlz en zorgverleners bij instellingen in de intramurale GGZ-zorg. Dit moet voorkomen dat personen, die veroordeeld zijn voor bepaalde strafbare feiten die zich niet verdragen met de professionaliteit en integriteit van een zorgverlener, kunnen gaan werken in dergelijke functies. Deze eis is van toepassing op zowel BIG-geregistreerden als niet-BIG-geregistreerden.
Het bericht dat moeders minder zijn gaan werken door de bezuiniging op de kinderopvang |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Minder moeders werken door bezuiniging kinderopvang»?1
Ja.
Kunt u uitleggen hoe het komt dat de branchevereniging kinderopvang en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) een verschil in inzicht hebben met betrekking tot de arbeidsparticipatie van moeders in relatie tot de bezuiniging op de kinderopvang?2
Tussen de analyse van het CPB, waar de Brancheorganisatie Kinderopvang naar verwijst, en het CBS zit een aantal verschillen, waardoor de uitkomsten niet zomaar te vergelijken zijn. Zo zit er een verschil in de dataset die wordt gebruikt en de periode waarop die betrekking heeft. Verder wordt gebruik gemaakt van een andere methodiek: het CBS maakt gebruik van een difference-in-differences analyse en het CPB maakt een voorspelling op basis van een discreet keuzemodel. Zoals in het CBS-artikel ook is aangegeven, kunnen naast de bezuinigingen op de kinderopvangtoeslag ook andere factoren het gevonden effect op arbeidsparticipatie beïnvloeden. Zo is in dezelfde periode de inkomensafhankelijke combinatiekorting (iack) geïntensiveerd en kunnen ook andere factoren waarmee uitsluitend ouders met jonge kinderen te maken hebben, zoals veranderingen in de bereikbaarheid van kinderopvang, de arbeidsdeelname beïnvloeden. Bij de CPB-analyse wordt juist gekeken naar het – op basis van modelberekeningen – verwachte effect van geïsoleerde maatregelen.
In het algemeen geldt dat de ontwikkeling in arbeidsparticipatie van veel factoren afhankelijk is, zoals de economische situatie, brede sociaaleconomische ontwikkelingen en beleid. Dat geldt ook voor de arbeidsparticipatie van moeders met jonge kinderen.
Hoe denkt u hierover en welke conclusie trekt u wat betreft dit verschil in inzicht?
Het is niet eenvoudig om een eenduidige conclusie te verbinden aan twee zo verschillende onderzoeken. Zoals hierboven ook gezegd, is de arbeidsparticipatie afhankelijk van veel factoren. Enerzijds zien we dat de arbeidsparticipatie van ouders van jonge kinderen de afgelopen jaren, ondanks de bezuinigingen op de kinderopvangtoeslag, een vergelijkbare ontwikkeling heeft laten zien als die van de algemene bevolking. Anderzijds constateer ik dat bij moeders van jonge kinderen nog participatiewinst te boeken is, daar zit nog de meeste rek in de arbeidsparticipatie.
Recent heeft het CPB een nieuw model gepresenteerd, dat gebaseerd is op nieuwe wetenschappelijke inzichten en nieuwe data, waarmee beleidsmaatregelen worden doorgerekend. Uit analyses met dit model, zoals in de studie «De effectiviteit van fiscaal participatiebeleid» komt naar voren dat beleid gericht op de groep moeders met jonge kinderen – zoals de kinderopvangtoeslag of de iack – relatief effectief is.
Deelt u de mening dat kinderopvang een belangrijk arbeidsmarktparticipatie-instrument is en een ontwikkelfunctie heeft voor de jongste kinderen?
Ja. Bij kinderopvangbeleid horen twee doelstellingen: het vergemakkelijken van de combinatie arbeid en zorg en het bieden van kwalitatief goede opvang.
Deelt u de mening dat kinderopvangorganisaties stevig moeten (blijven) inzetten op het verbeteren van de pedagogische kwaliteit? Bent u het daarnaast ook mee eens dat een hogere pedagogische kwaliteit bijdraagt aan de keuze van ouders voor kinderopvangorganisaties in plaats van informele opvang?
Ja, ik vind het zeker belangrijk dat kinderopvangorganisaties blijven inzetten op pedagogische kwaliteit. Een goede kwaliteit zorgt ervoor dat ouders met vertrouwen hun kind naar de kinderopvang brengen. De kinderopvang moet een veilige omgeving zijn kinderen, waarin kinderen worden gestimuleerd in hun ontwikkeling. De (pedagogische) kwaliteit draagt daarmee bij aan de keuze van ouders voor kinderopvang.
Acht u, in het licht van de nieuwste cijfers en uw eigen conclusie met betrekking tot vraaguitval en de eventuele invloed op de arbeidsparticipatie van ouders en specifiek vrouwen, aanvullende maatregelen noodzakelijk? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Er zijn verschillende maatregelen die de arbeidsparticipatie raken. Ik bekijk de noodzaak tot aanvullende maatregelen op het gebied van kinderopvang dan ook in het licht van het totale beleid rond arbeidsparticipatie. Ik informeer u hierover bij begroting.
Patiënten met een armenpolis die steeds vaker bij moeten betalen na een behandeling in het ziekenhuis |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat ziekenhuizen steeds vaker te maken krijgen met patiënten met een armenpolis, die zij achteraf een rekening van de behandelkosten moeten sturen?1
In Nederland kennen wij geen armenpolis. Alle polissen moeten het verzekerde basispakket leveren met zorg van goede kwaliteit die binnen redelijke afstand en tijd wordt geleverd. De verzekeraar moet iedereen accepteren voor dezelfde premie. Als mensen kiezen voor een naturapolis is het belangrijk dat ze weten waarvoor ze kiezen. De verzekeraar moet goede informatie leveren aan de verzekerde over zijn polis en welke zorg wordt vergoed. Deze informatie moet expliciet aan de (potentiële) verzekerde worden voorgelegd. Ook als de verzekerde al een polis heeft en deze polis verandert qua inhoud en vergoeding, moet de verzekeraar de verzekerde wijzen op de verschillen tussen de polissen.
Het is onwenselijk en onnodig dat verzekerden voor onaangename verrassingen komen te staan. Daarom ben ik positief over het initiatief van de zorgverzekeraars om een portal te maken opdat aanbieders kunnen zien welke polis de verzekerde heeft en of de geleverde zorg van de betreffende aanbieder wordt vergoed. De aanbieder zal dan de verzekerde daarvan actief informeren.
Onderschrijft u de uitspraak van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) dat het een landelijk probleem is dat naar verwachting alleen maar zal toenemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor elke verzekerde dient de inhoud van de polis, het gecontracteerde aanbod, de consequenties indien men kiest voor niet-gecontracteerd aanbod transparant te zijn. Dit wordt belangrijker naarmate men kiest voor een polis waarbij selectiever wordt gecontracteerd, zoals bij een aantal naturapolissen het geval is. Het aantal budgetpolissen is gestegen en ook het aantal verzekerden dat voor een budgetpolis kiest is gestegen (overigens zijn de cijfers over 2015 nog niet bekend). In 2014 werden 12 budgetpolissen aangeboden, in 2010 waren dit er 5. Ongeveer 4,5% van de verzekerden had in 2014 een budgetpolis, in 2010 was dit 0,5%. Verzekerden die kiezen voor een budgetpolis moeten goede informatie krijgen, zodat verzekerden niet met onverwachte rekeningen worden geconfronteerd.
Heeft u zicht op de omvang van dit probleem? Hoeveel mensen worden achteraf geconfronteerd met een onverwachte rekening na afloop van een ziekenhuisopname? Is dat aantal stijgende? Gaat het hier om tienduizenden mensen of meer in het hele land?
Uw Kamer heeft mij eind december verzocht een overzicht te geven van «het aantal personen dat als gevolg van hun budgetpolis een eigen bijdrage hebben moeten betalen c.q. zorgrekeningen zelf hebben moeten betalen». Ik heb de betreffende informatie uitgevraagd bij de zorgverzekeraars. Ik verwacht medio maart de betreffende informatie te ontvangen. Op basis daarvan zal ik uw vragen beantwoorden. Hiernaast heeft de NVZ onlangs een enquête gedaan onder 80 ziekenhuizen (respons 47 ziekenhuizen) over de budgetpolis. Hieruit is gebleken dat bij 73% van de ziekenhuizen sprake was van 1 of meerdere patiënten waarbij zorg deels of niet wordt vergoed als gevolgd van de budgetpolis.
Wat is de invloed van deze onverwachte – vaak hoge – rekeningen op het aantal mensen dat een betalingsregeling moet treffen of zelfs als wanbetaler te boek komt te staan? Is dat aantal eveneens stijgende?
Ik heb geen gegevens over het aantal mensen dat gebruik maakt van de mogelijkheid tot gespreid betalen, dat samenhangt met rekeningen die niet vergoed worden door de zorgverzekeraar omdat er geen sprake is van gecontracteerde zorg. Ook de relatie tot het aantal wanbetalers is mij niet bekend.
Heeft u zicht op de extra kosten die hiermee gemoeid zijn voor ziekenhuizen? Hoeveel tijd en geld zijn zij kwijt aan het versturen van rekeningen en betalingsherinneringen? Hoeveel tijd en geld zijn zij kwijt aan het (telefonisch) te woord staan van mensen met vragen?
Ziekenhuizen worden geconfronteerd met declaraties die niet (geheel) vergoed worden door de zorgverzekeraar en de kosten dienen zij te verhalen op de verzekerden. Het is onbekend hoeveel tijd en geld dit exact kost. Het is veel beter als ziekenhuizen vooraf de patiënt beter kunnen voorlichten. De eerder genoemde portal kan hieraan een belangrijke bijdrage leveren.
Bent u evenals de NVZ van mening dat het met 3.500 mogelijke poliscombinaties voor ziekenhuizen geen doen is om iedere patiënt te informeren of de voorgenomen behandeling wel of niet volledig vergoed wordt door hun zorgverzekeraar?
Er zijn op dit moment 70 verschillende polissen op de markt. Door de grote verscheidenheid aan collectiviteiten, marketinguitingen en de veel gemaakte koppeling met aanvullende verzekeringen lijkt de keuze veel groter. Ik heb de aandacht van de NZa gevraagd voor het groeiend aantal polissen dat beschikbaar is en hun gevraagd of dit aantal recht doet aan de verschillende voorkeuren van de verzekerden of dat dit wijst op een gebrek aan concurrentie.
Verzekerden, zorgverzekeraars en zorgverleners hebben ieder hun eigen verantwoordelijkheid als het gaat om het inwinnen en verstrekken van informatie over vergoeding van zorg. De verzekerde moet zich voordat hij een bepaalde polis afsluit, goed informeren over de inhoud van de polis en welke gevolgen dit voor hem kan hebben. Ook doet een verzekerde er verstandig aan contact op te nemen met zijn zorgverzekeraar alvorens naar een ziekenhuis of andere zorgaanbieder te gaan. De verzekeraar heeft de plicht om een verzekerde te informeren over het gecontracteerde aanbod, de financiële consequenties van niet-gecontracteerd aanbod en de gevolgen voor het eigen risico voorafgaand aan een behandeling.
Zorgverleners moeten zich er op hun beurt ook voor inspannen om hun patiënten te informeren, omdat als zij niet zijn gecontracteerd de patiënt de kosten aan hen moet betalen. Als zij de patiënt hierover niet informeren, lopen zij een debiteurenrisico.
Om het voor zorgverleners gemakkelijker te maken hun patiënten direct te informeren over de vergoeding van de te leveren zorg, heb ik eerder in mijn brief van 17 december 20142 aangegeven dat zorgverzekeraars met ziekenhuizen de mogelijkheid bekijken om bij afsprakenbureau’s in ziekenhuizen een portal te implementeren waarmee het ziekenhuis bij het inplannen van een afspraak op basis van de polis van de verzekerde kan zien of er sprake is van een contract.
Bent u net als de NVZ van mening dat het de verantwoordelijkheid is van verzekeraars om voor hun verzekerden volstrekt helder te maken wat wel en wat niet vergoed wordt met de polis die zij hebben afgesloten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u van mening dat het momenteel voor iedere zowel hoog- als laagopgeleide Nederlander volstrekt helder is welke zorg hij wel of niet vergoed krijgt bij de behandeling in een ziekenhuis? Kunt u uw antwoord toelichten?
De verzekeraar heeft de plicht om een verzekerde te informeren over het gecontracteerde aanbod, de financiële consequenties van niet-gecontracteerd aanbod en de gevolgen voor het eigen risico voorafgaand aan een behandeling. Op deze verplichting houdt de NZa toezicht en zij kan handhavende maatregelen treffen indien de zorgverzekeraar deze verplichtingen niet nakomt. De informatie die een verzekerde kan vinden in zijn polisvoorwaarden of op de website kan als ingewikkeld worden ervaren, in dat geval doet een verzekerde er verstandig aan contact met de verzekeraar op te nemen voor nadere toelichting en uitleg.
Is het naar uw mening terecht dat zolang het niet voor iedereen volstrekt helder is wat wel en wat niet wordt vergoed, een groeiend aantal mensen geconfronteerd wordt met onverwachte bijbetalingen na een behandeling in het ziekenhuis? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 6, 7 en 8 hebben zowel verzekerden, verzekeraars als aanbieders hun eigen verantwoordelijkheid als het gaat om het inwinnen en verstrekken van informatie over vergoeding van zorg. De NZa heeft zorgverzekeraars informatieverplichtingen opgelegd en kan handhavend optreden indien deze niet worden nageleefd. Ik acht het van belang dat de NZa hier strikt op toe ziet. Maar ook verzekerden zelf moeten zich goed informeren over hun polis voordat zij gebruik maken van zorg. Ik juich het initiatief van de zorgverzekeraars en de ziekenhuizen toe om bij afsprakenbureaus in ziekenhuizen een systeem te implementeren waarmee het ziekenhuis bij het inplannen van een afspraak op basis van de polis van de verzekerde kan zien of er sprake is van een contract.
Bent u bereid zorgverzekeraars te wijzen op hun verantwoordelijkheden verzekerden beter in te lichten over wat wel en wat (deels) niet wordt vergoed? Dienen zij niet per ziekenhuis aan te geven welke zorg wel of niet wordt vergoed en wat de reden daarvan is?
Zorgverzekeraars hebben de verplichting om aan te geven welke zorgaanbod is gecontracteerd en wat de consequenties zijn voor de vergoeding indien men naar een niet-gecontracteerde aanbieder gaat. Zoals aangegeven houdt de NZa hier toezicht op en kan zij handhavend optreden indien zorgverzekeraars onvoldoende transparantie bieden.
Bent u bereid zorgverzekeraars aan te sporen om coulant om te gaan met verzekerden van wie redelijkerwijs niet verwacht kan worden dat zij weten of een behandeling wel of niet vergoed wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
In hoeverre zorgverzekeraars coulance verlenen is hun eigen verantwoordelijkheid. Als de informatievoorziening aantoonbaar niet op orde is, dient de verzekeraar de zorg te vergoeden.
Ziet u een rol weggelegd voor de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ) in het beoordelen of verzekerden redelijkerwijs konden weten of een behandeling wel of niet zou worden vergoed? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, voor de SKGZ kan een rol zijn weggelegd. Als een verzekerde het niet eens is met een beslissing van zijn zorgverzekeraar, dient de verzekerde eerst contact met de zorgverzekeraar op te nemen. Leidt dit niet tot het gewenste resultaat, kan de verzekerde de SKGZ vragen om te bemiddelen. Leidt bemiddeling ook niet tot het gewenste resultaat, dan kan de verzekerde een klacht indienen bij de Geschillencommissie Zorgverzekeringen. In dat geval wordt de klacht een geschil en doet de geschillencommissie een bindende uitspraak («bindend advies»). Is de verzekerde of de zorgverzekeraar het niet eens met het bindend advies, dan kan dit ter toetsing worden voorgelegd aan de bevoegde rechter.
Is het niet veel beter de contracteerplicht van zorgverzekeraars voor alle hulpverleners in te voeren als de Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft aangegeven dat de zorg die zij bieden adequaat is? Is dit niet veel rechtvaardiger en efficiënter en biedt dit niet de keuzevrijheid die patiënten willen? Wilt u dit systeem zo snel als mogelijk invoeren? Zo nee, waarom niet?
In Nederland heeft een contracteerplicht bestaan. Die is niet voor niets afgeschaft. Het budgetteringssysteem dat daarmee samenhing leidde tot wachtlijsten, gebrek aan innovatie en achterblijvende kwaliteit van zorg. Herinvoering van de contracteerplicht acht ik derhalve zeer onwenselijk. Zorgverzekeraars maken keuzes op basis van kwaliteit en prijs. Na de afschaffing van de contracteerplicht is de prijsontwikkeling gematigd, terwijl tegelijkertijd de kwaliteit van de zorg is gestegen.
De behandeling van mensen die zichzelf beschadigen op de spoedeisende hulp (SEH) |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de indrukwekkende reportage «Beschadigd»?1
Ik vind het heel moedig van deze mensen om hun verhaal voor de camera te vertellen. Hiermee zorgen ze voor meer begrip bij hulpverleners voor dit probleem en helpen ze tevens ook andere mensen met hetzelfde probleem hulp te zoeken. Maar ik ben ook geschokt over de negatieve ervaringen die patiënten met zelfbeschadiging hebben op de spoedeisende hulp. Uit navraag bij de Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen (NVSHA) blijkt dat zij dit beeld absoluut niet herkennen en het ook volstrekt onacceptabel te vinden.
Erkent u dat iemand die zichzelf beschadigt in zowel psychische als medische nood verkeert?
Zelfbeschadiging is een uiting van psychische pijn en kan voorkomen bij specifieke psychiatrische diagnoses, waaronder schizofrenie, eetstoornis, verslaving of een posttraumatische stress stoornis. Bij een aanzienlijk deel van de mensen die zich melden op de SEH en zichzelf hebben beschadigd, betreft het dus een ernstig symptoom van een complexe psychische stoornis die op korte termijn professionele en gespecialiseerde hulp behoeft. Consultatie door de consultatieve psychiatrische dienst van het ziekenhuis, gevolgd door een verwijzing naar de GGZ, al dan niet via de huisarts, is de geëigende zorgroute.
Vindt u ook dat mensen die in medische nood zijn geholpen moeten worden, ongeacht of deze medische nood «door eigen toedoen» is ontstaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, iedereen die zorg nodig heeft die wordt gedekt door de basisverzekering, heeft daar recht op. Differentiëren naar oorzaak lokt willekeur uit. Denk ook aan de risico’s van roken, alcohol en drugs. Of iemand die met 160 kilometer per uur met zijn auto uit de bocht vliegt. Het eigen-schuld criterium vind ik niet in de gezondheidszorg thuis horen.
Bent u van mening dat het lang laten wachten van patiënten met wonden door zelfbeschadiging, of het niet verdoofd hechten daarvan, een overtreding is van de artseneed alsmede een grote inbreuk op de lichamelijke integriteit is?
Niemand wil lang wachten op behandeling, zeker niet op de spoedeisende hulp (SEH). Het langer laten wachten van patiënten op een SEH kan te maken hebben met de mate van ernst van de verwondingen en de verwondingen van de andere mensen op de SEH. Die afweging wordt gemaakt door artsen. Ik ga ervan uit dat de oorzaak van de verwondingen niet wordt meegewogen, alleen de ernst.
Hechten zonder benodigde verdoving behoort niet tot de normale standaard van behandelen en zou ook bij patiënten met zelfbeschadigend gedrag niet voor moeten komen. Het is enkele gevallen toelaatbaar als het op verzoek van de patiënt zelf is of de verwachting bestaat dat de verdoving pijnlijker is dan de hechting.
Kunt u zich voorstellen dat artsen zeggen «geen zin te hebben in «aandachttrekkers»? Wat vindt u van zo'n opmerking?
Nee, dat kan ik me niet voorstellen. Dit is geen professionele houding van een arts en is ook in strijd met de eed van Hippocrates die elke arts heeft afgelegd.
Kunt u zich voorstellen dat artsen zeggen dat ze zonder verdoving hechten «omdat je pijn toch zo fijn vindt»? Wat vindt u van deze opmerking?
Ik vind dit een vreselijke opmerking en vind het verwerpelijk dat zo’n opmerking door een professional wordt gemaakt. In principe wordt er gehecht met verdoving. In een enkel geval kan een wond zonder verdoving worden gehecht als de verdoving pijnlijker is dan de hechting zelf. Een opmerking als «omdat je pijn toch zo fijn vindt »reflecteert aan een onprofessionele straffende houding, die in strijd is met de eed van Hippocrates.
Kunt u zich voorstellen dat mensen met net gehechte wonden naar huis gestuurd worden zonder vervoer? Wat vindt u hiervan?
Patiënten op de SEH worden alleen naar huis gestuurd als dit medisch verantwoord is. Als iemand niet in staat is om met eigen vervoer naar huis te gaan wordt met een verpleegkundige naar een oplossing gezocht, eventueel kan er dan een taxi worden gebeld. Deze taxi is wel voor eigen rekening.
Erkent u dat zowel de bejegening als de behandeling een cruciale rol speelt in de mogelijkheden tot herstel bij patiënten die zichzelf beschadigen?
De behandeling en bejegening zijn cruciale factoren bij het herstel van alle patiënten. Zeker ook voor patiënten die zichzelf beschadigen.
Erkent u tevens dat de verkeerde bejegening en/of behandeling het herstel in de weg kan staan, of zelfs kan leiden tot een veel ernstiger situatie?
Zie vraag 8.
Wat vindt u van het feit dat mensen met een nare ervaring op de SEH zich in het vervolg niet meer (durven te) melden, met alle gevolgen voor de gezondheid van dien?
Dit zou ik heel erg vinden. De spoedeisende hulp is voor mensen die directe medische hulp nodig hebben en dient voor iedereen 24 uur per dag 7 dagen per week beschikbaar te zijn. Ongeacht de oorzaak van de verwondingen. Als door slechte ervaringen mensen zich daar niet meer durven melden, kunnen er grote ongelukken gebeuren. Patiënten zouden door hun huisarts of andere hulpverlener, of door een patiëntenvertrouwenspersoon aangemoedigd en gesteund moeten worden bij het indienen van een klacht.
Zijn er meldingen bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) binnengekomen over niet verdoofd hechten, of veel te lange wachttijden, omdat personeel degene met wonden door zelfbeschadiging niet wilde helpen?
Naar aanleiding van de uitzending zijn er bij de het Landelijk Meldpunt Zorg (LMZ) signalen gemeld over de behandeling van patiënten met automutilatie/ zelfbeschadiging. Het Landelijk Meldpunt Zorg heeft deze signalen doorgestuurd aan de IGZ. De IGZ neemt deze signalen serieus. Binnen een aantal weken beziet de IGZ wat ze met het beeld uit de signalen kan en gaat doen.
Kan het ontbreken van meldingen, of het lage aantal, volgens u te maken hebben met de schaamte die mensen voelen, waardoor ze «het erbij laten zitten»? Wat vindt u hiervan?
Onder andere uit de documentaire blijkt dat de schaamte onder mensen die zichzelf beschadigen groot is. Zij geven zelf aan dat dit de reden is dat nare ervaringen vaak niet worden gemeld bij het ziekenhuis. Deze patiënten zijn extreem kwetsbaar, waardoor zij het erbij kunnen laten zitten. Dat vind ik jammer. Het melden van nare ervaringen zorgt ervoor dat een ziekenhuis kan leren van zijn fouten en de zorg voor toekomstige patiënten met dezelfde problemen kan verbeteren. Ik zou patiënten daarom nadrukkelijk willen vragen hun nare ervaringen wel te melden. Zij kunnen door de huisarts, andere hulpverlener of een patiëntenvertrouwenspersoon eventueel worden ondersteund bij het indienen van een klacht.
Bent u bereid mensen met nare ervaringen op de SEH, na zelfbeschadiging, op te roepen zich alsnog te melden?
Zie mijn antwoord op vraag 12. De IGZ heeft naar aanleiding van de aandacht in de media ook al opgeroepen om nare ervaringen op de SEH te melden, zodat de IGZ dit kan onderzoeken. Burgers kunnen dit doen via www.landelijkmeldpuntzorg.nl. Melden bij de IGZ kan ook anoniem.
Is de IGZ bereid een melding voor te leggen aan de Tuchtraad, omdat het indruist tegen de artseneed, die stelt dat je een patiënt in nood moet helpen, geen schade mag toebrengen en diens lijden dient te verlichten?2
De IGZ hanteert haar handhavingskader. Hierin staat dat de IGZ bij ernstige normoverschrijding waarbij de kans op herhaling groot is, de tuchtrechter vraagt om een uitspraak te doen. De bedoelde norm kan de zogeheten tweede tuchtnorm zijn, die betrekking heeft op handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg.
Op welke wijze is de problematiek van mensen die aan zelfbeschadiging doen opgenomen in de curricula van medisch personeel? Kan dit beter? Zo ja, bent u bereid verbetering te bepleiten bij onderwijsinstellingen?
Binnen de opleiding tot spoedeisende hulp arts (KNMG) wordt volgens de Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen aandacht besteed aan de behandeling van patiënten met psychische problematiek en het hechten van wonden. Er zijn beoordelingen over gedragsstoornissen en psychiatrische aandoeningen en de vaardigheid van hechten opgenomen in het curriculum. Er wordt niet specifiek aandacht besteed aan de problematiek van mensen die zichzelf beschadigen.
Bent u bereid in contact te treden met ziekenhuizen, artsen en medisch personeel op de SEH om in de toekomst te voorkomen dat patiënten, die zichzelf ernstig verwond hebben, niet goed en adequaat geholpen worden?
Er heeft contact plaatsgevonden met de Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen. De Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen herkent de geluiden niet dat deze categorie patiënten niet adequaat wordt behandeld. Zie verder vraag 11.
Op welke wijze is de richtlijn om patiënten te behandelen met wonden door zelfbeschadiging tot stand gekomen? Zijn daar ervaringsdeskundigen bij betrokken geweest? Bent u bereid de richtlijn te laten herzien, en daarbij ervaringsdeskundigen te betrekken?
In 2013 is de multidisciplinaire richtlijn acute wondzorg verschenen die is ontwikkeld met alle relevante beroepsverenigingen. Om het perspectief van de patiënt hierin te betrekken zijn telefonische interviews en schriftelijke enquêtes gehouden. Deze richtlijn geldt voor alle wondzorg en is niet specifiek opgesteld voor patiënten die zichzelf beschadigen.
Wat zijn precies de meldingen in het Letsel Informatie Systeem, waarin mensen die zich melden met zelfgemaakte wonden worden geregistreerd? Wat is de ontwikkeling van meldingen over de afgelopen vijf jaar? Is er iets te zeggen over prevalentie?
In het Letsel Informatie Systeem (LIS) van VeiligheidNL worden toedrachten geregistreerd van ongevallen, geweld of zelf toegebrachte letsels waarvoor slachtoffers worden behandeld op een Spoedeisende Hulp (SEH) afdeling van een selectie van ziekenhuizen in Nederland. Deze ziekenhuizen vormen een representatieve steekproef van ziekenhuizen in Nederland met een continu bezette SEH-afdeling. Dit maakt een schatting van cijfers op nationaal niveau mogelijk.
Op basis van LIS wordt geschat dat het jaarlijks aantal personen dat op een SEH-afdeling werd behandeld voor zelf toegebrachte letsels in de periode 2009–2013 fluctueerde tussen 13.000 en 16.000 (13.000 in 2013).
Statistische analyse van de SEH-cijfers laat in deze periode geen significante stijging of daling zien (Kerncijfers Zelf toegebracht letsel, VeiligheidNL, december 2014).
Schrikt u er ook van dat zelfbeschadiging bij één op de vier Nederlandse en Vlaamse jongeren in meer of mindere mate voorkomt? Erkent u dat dit noopt tot een inhaalslag op het gebied van opleiding om de bejegening en het begrip voor mensen in een dergelijke situatie te vergroten?
De cijfers zijn afkomstig van een onderzoek van de KU Leuven, in samenwerking met de Universiteit van Nijmegen. Het onderzoek werd gedaan onder ruim 1000 Vlaamse en Nederlandse jongeren van tussen de 12 en 19 jaar. Uit onderzoek blijkt dat zelfverwondend gedrag het vaakst gehanteerd wordt als een manier om met negatieve gevoelens of stress om te gaan. Daarnaast zijn andere vaak voorkomende functies: een gevoel van controle krijgen, ontsnappen aan eisen uit de sociale omgeving en het gebruik omwille van het verkrijgen van aandacht. Internationaal worden dezelfde cijfers gerapporteerd. Dit soort onderzoek is belangrijk om de oorzaken te achterhalen van dit soort symptomen.
Binnen de opleiding tot spoedeisende hulp arts (KNMG) wordt volgens de Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen aandacht besteed aan de behandeling van patiënten met psychische problematiek en het hechten van wonden. Er zijn beoordelingen over gedragsstoornissen en psychiatrische aandoeningen en van de vaardigheid van hechten opgenomen in het curriculum. De IGZ onderzoekt daarnaast signalen van patiënten met zelfbeschadiging die zijn doorgestuurd van het LMZ. Mede op basis van de uitkomsten van dit onderzoek zal blijken of het opportuun is in de opleidingen meer aandacht te besteden aan de bejegening en begrip voor mensen met zelfverwondend gedrag.
De herkomst-etikettering op vlees |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat het Europarlement een resolutie heeft aangenomen die aandringt op het verplichten van de herkomstetikettering van vlees in verwerkte producten?1 2
Ja.
Bent u bereid vervolgstappen te nemen naar aanleiding van de aanname van deze resolutie? Zo ja, welke vervolgstappen? Zo nee, waarom niet?
De Europese verordening over de verstrekking van voedselinformatie aan Consumenten ((EU 1169/2011) biedt de mogelijkheid om te komen tot de aanduiding van de herkomst van vlees als ingrediënt. De Verordening legt de bevoegdheid om voorstellen voor nadere regels te doen bij de Europese Commissie.
Het Europees parlement vraagt nu expliciet aan de Europese Commissie om deze voorstellen te doen. De Europese Commissie zal binnenkort aangeven hoe zij invulling geeft aan deze wens.
Op 21 maart 2014 heb ik u geïnformeerd over mijn standpunt in deze: ik sta positief tegenover het voorstel om herkomst- of oorsprongsetikettering voor «vlees als ingrediënt» te verplichten op het niveau van lidstaat of derde land. De lasten die dit met zich meebrengt voor het bedrijfsleven en de toezichthouder moeten wel proportioneel zijn. De wens van Europees parlement komt overeen met mijn standpunt.
Zodra dit onderwerp op de agenda staat bij de betreffende Raad in Brussel, zal bovengenoemd standpunt ingebracht worden.
Bent u bereid op Europees niveau aan te dringen op verdere uitwerking van deze resolutie om te komen tot daadwerkelijke regelgeving? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid nu al aanpassingen in de Warenwet te plegen naar aanleiding van deze aangenomen resolutie, om daarmee in Nederland de herkomstetikettering van vlees op verwerkte producten te verplichten, aangezien een rapport van de Europese Commissie aantoont dat 90% van de ondervraagden deze etikettering graag wil? Zo ja, welke aanpassingen gaat u plegen, en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ik zal niet vooruitlopen met aanpassingen in de Warenwet, omdat er sprake is van één EU-markt en er blijvend sprake moet zijn van een gelijk speelveld en dat deze maatregel geen concurrentieverstoring mag veroorzaken. Alleen met Europees vastgestelde regelgeving kan dit worden gerealiseerd.
De vermelding van zorgzwaartepakket 4 Verpleging en Verzorging |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Is u bekend dat de indicatiestelling voor zorgzwaartepakket 4 Verpleging en Verzorging (V&V) op verschillende sites van verzorgings- en verpleeghuizen anders staat dan op de site van de rijksoverheid?1 Zo ja, wat vind u hiervan? Hoe moet de definitie werkelijk luiden?
Het zorgzwaartepakket dat in de link waarnaar u verwijst is vermeld, is gedateerd. Het wijkt af van het huidige zorgprofiel VV 4, zoals dat is opgenomen in de Regeling langdurige zorg (Staatscourant nr. 36917, jaargang 2014).
Zorgaanbieders zijn zelf verantwoordelijk voor de wijze van omschrijven van hun zorgaanbod (en voor aanpassingen van de omschrijving indien de zorgzwaartepakketten/zorgprofielen zijn gewijzigd). Ik zal de branche-organisatie er evenwel op wijzen.
In de Regeling langdurige zorg zijn de met de Wlz geïntroduceerde zorgprofielen vastgelegd. Deze zorgprofielen zijn in 2015 nagenoeg gelijk aan de zorgzwaartepakketten zoals die onder de AWBZ bestonden, met dien verstande dat de zorgprofielen de te leveren zorg niet langer in uren uitdrukken. Overeenkomstig de Wet langdurige zorg, is uitdrukkelijk de ruimte gegeven aan de zorgaanbieder om, binnen de globale omvang die door de zorgprofielen wordt uitgedrukt (en waarin zij onderling verschillen) de zorg te leveren waarop iemand is aangewezen. De zorgzwaartepakketten bestaan wel nog als bekostigingstitel.
De zorgprofielen zijn vastgelegd in de Regeling langdurige zorg. Zorgprofiel VV4 is hierin als volgt omschreven: «beschut wonen met intensieve begeleiding en uitgebreide verzorging». Cliënten hebben ten aanzien van hun sociale redzaamheid betreffende veel aspecten hulp nodig, zoals bij de communicatie en het nemen van besluiten. Ook ten aanzien van alle psychosociale/cognitieve functies hebben zij behoefte aan hulp, toezicht of sturing alsmede ten aanzien van ADL.
Voor de volledige omschrijving wijs ik op genoemde regeling.
Bent u van mening dat iemand niet alleen in aanmerking komt voor een zorgzwaartepakket 4 V&V als hij of zij beginnende dementie heeft, maar ook als hij of zij met andere ouderdomsverschijnselen wordt geconfronteerd?
Het CIZ geeft uitvoering aan de indicatiestelling zoals deze in de Wlz is vastgelegd. Een verzekerde heeft recht op Wlz-zorg indien sprake is van een somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap en verzekerde ten gevolge daarvan een blijvende behoefte heeft een permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid. Indien is vastgesteld dat is voldaan aan de hier vermelde criteria, bestaat er toegang tot de Wlz. Daarnaast stelt het CIZ vast welk zorgprofiel het beste bij de verzekerde past. De zorgprofielen omschrijven welke zorg er mogelijk is, voor cliënten met een vergelijkbare zorgbehoefte. Gelet op de beschrijving van het zorgprofiel waaraan u refereert, wordt dit profiel niet uitsluitend geïndiceeerd wanneer sprake is van beginnende dementie. Er kunnen ook andere beperkingen of aandoeningen aan de orde zijn, waardoor een verzekerde in aanmerking komt voor dit zorgprofiel.
Hoeveel indicaties zijn er in 2012, 2013 en 2014 ZZP 4 V&V afgegeven door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ)?
Onderstaand treft u het aantal mensen met een indicatie op 1 januari van het betreffende jaar aan. Dat is de reguliere vorm van rapporteren over het aantal indicaties per jaar (dit ter voorkoming van dubbeltellingen en het effect van kortdurende indicaties). Voor de goede orde zij vermeld dat de indicatiecijfers altijd hoger liggen dan het gebruik omdat elk jaar een aantal geïndiceerden de indicatie niet verzilvert.
2012
30.950
2013
33.415
2014
33.020
Kunt u aangeven of sinds de invoering van de zorgzwaartepakketten in 2009 de indicatie voor zorgzwaartepakket V&V 4 is gewijzigd? Zo ja, op welke wijze is dit pakket gewijzigd?
Het zorgprofiel als zodanig is niet gewijzigd. De toegangscriteria voor dit zorgprofiel zijn ook niet gewijzigd. De zorgprofielen onder de Wlz zijn vastgelegd in de Regeling langdurige zorg. Het enige verschil ten opzichte van de zorgzwaartepakketten is dat in de zorgprofielen geen uren meer worden vermeld.
Kunt u aangeven hoeveel zorgzwaartepakketten 4 V&V er voor 2015 zijn ingekocht door zorgkantoren en hoeveel er de komende jaren nodig zijn (geraamd is)?
De zorgkantoren hebben in de eerste inkoopronde voor 2015 in november 2014 productieafspraken gemaakt voor 23,5 duizend zorgzwaartepakketten VV4. Dit aantal kan toenemen omdat gedurende het jaar 2015 de afspraken worden bijgesteld. Daarnaast betreffen de afspraken van de zorgkantoren alleen zorg in natura. Cliënten met ZZP 4 V&V kunnen de zorg ook krijgen met een pgb.
Naar verwachting zal door de demografische ontwikkelingen het aantal VV4 de komende jaren verder toenemen. Daar is in de ramingen van VWS voor het toekomstige budget van de zorgkantoren rekening mee gehouden.
Kunt u het signaal bevestigen dat het CIZ in de indicatiestelling de afweging maakt dat er geen aanleiding is voor een intramurale indicatie wanneer een oudere «nog op de alarmknop kan drukken»? Is dit een criterium voor het al dan niet toekennen van een ZZP4 of hoger? Zo nee, bent u dan bereid het CIZ hiervan op de hoogte te stellen? Zo nee, waarom niet?
Het CIZ indiceert conform de criteria die in de Wlz zijn vastgelegd. In de Beleidsregels indicatiestelling Wlz 2015 (die u onlangs zijn toegezonden) zijn de criteria nader uitgewerkt. Een criterium als «nog in staat om te alarmeren» is hierin niet opgenomen.
Permanent toezicht is hierin omschreven als onafgebroken toezicht en actieve observatie gedurende het gehele etmaal, waardoor tijdig kan worden ingegrepen. Het gaat om toezicht dat geboden moet worden op basis van actieve observatie die als doel heeft dreigende ontsporing in het gedrag of de gezondheidssituatie van de verzekerde vroegtijdig te signaleren, waardoor altijd tijdig ingegrepen kan worden en escalatie van onveilige/gevaarlijke/(levens)bedreigende gezondheids- en/of gedragssituaties voor verzekerde kan worden voorkomen. Bij verzekerden die een behoefte hebben aan permanent toezicht kan elk moment iets (ernstig) mis gaan.
Voor 24 uur per dag zorg in de nabijheid geldt dat zorg en toezicht 24 uur per dag in de nabijheid nodig is. Er is geen noodzaak tot permanente actieve observatie. Het betreft een vorm van beschikbaarheid van zorg die hoofdzakelijk bestaat uit passief toezicht. Het toezicht is nodig op zowel geplande als ongeplande zorgmomenten, waarbij de zorgverlener het initiatief moet nemen. Hiervoor is nodig dat de zorgverlener meerdere malen per dag poolshoogte gaat nemen en zo nodig ingrijpt, om ernstig nadeel voor verzekerde te voorkomen.
De slechte score op voedselveiligheid van visbedrijven |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw mening over het feit dat een minderheid (44%) van de visverwerkende bedrijven in de categorie «groen» scoort qua voedselveiligheidssysteem?
Dat percentage is te laag en moet omhoog.
Hoe lang was het bij u al bekend dat het zo slecht gesteld is met de voedselveiligheid in de visverwerkende sector in den brede en welke acties zijn er ingezet om dit te verbeteren?
Het bestaan van overtreders in de sector van de visverwerkende industrie was uit de rapportages van de NVWA bekend. De rapportage van de inspectieresultaten bij visverwerkende bedrijven die ik u op 10 februari 2015 heb toegestuurd1, was het eerste expliciete rapport over de situatie in deze sector.
Voorop staat dat bij alle overtredingen wordt opgetreden en dat bij een direct risico voor de volksgezondheid onmiddellijk wordt ingegrepen. Voor de aanpak van «notoire overtreders» heeft de NVWA de «hard waar het moet aanpak» ontwikkeld.
Uit de rapportage blijkt dat veel bedrijven in de kleurcategorie «oranje» zijn geplaatst. Bij deze bedrijven wordt corrigerend opgetreden (in de vorm van een schriftelijke waarschuwing of een boeterapport). Dit betekent niet dat deze afwijkingen direct een gevaar voor de volksgezondheid met zich meebrachten en/of dat dit structurele afwijkingen waren.
Het percentage «oranje» bedrijven moet verminderd worden ten gunste van het percentage «groene» bedrijven. De daartoe genomen en te nemen maatregelen staan verwoord in de hierboven genoemde Kamerbrief. De NVWA voert in 2015 extra inspecties uit bij de «oranje» bedrijven. Daarnaast zal zij herinspecties sneller uitvoeren om na te gaan of de tekortkomingen zijn opgeheven. Hiervoor is de bestaande capaciteit van zeven inspecteurs uitgebreid met twee inspecteurs.
Waarop wordt de conclusie gebaseerd dat de voedselveiligheid niet in het geding is geweest?
Een bedrijf wordt in de «rode» categorie geplaatst als gedurende een periode van twee jaar drie boeterapporten zijn opgemaakt. Diverse overtredingen kunnen leiden tot een boeterapport. Hieronder kunnen overtredingen zijn die een gevaar hebben opgeleverd voor de volksgezondheid. In dat geval worden altijd direct maatregelen genomen om dit gevaar weg te nemen zoals het stilleggen van het productieproces of het terughalen van producten. Hierop baseer ik mijn conclusie dat de volksgezondheid niet in het geding is geweest.
Waarom is, gezien het feit dat het bedrijf Foppen in de categorie «rood» (onvoldoende naleving voedselveiligheid) blijkt te vallen, niet eerder aan de Kamer gecommuniceerd dat het bedrijf opnieuw in de fout is gegaan?
Op basis van een vooraf vastgesteld interventiebeleid neemt de NVWA maatregelen bij de individuele bedrijven. Dit geldt ook het in de brief vermelde «rode» bedrijf. Dit interventiebeleid staat gepubliceerd op de website van de NVWA. Ik informeer de Kamer niet over de individuele inspectieresultaten. De indeling in de categorie «rood» is, conform het interventiebeleid, gebaseerd op drie boeterapporten in twee jaar tijd. In dit geval waren dit de inspectiebevindingen tijdens de afwikkeling van het Salmonella-incident en daarna.
Ik ben overigens van mening dat de kleur «rood» verwarrend kan werken. Ik bekijk hoe deze systematiek kan worden aangepast opdat het voor iedereen helder is wat de kleuren inhouden2.
Welke overtredingen zijn er bij Foppen geconstateerd in 2014 en 2015? Waarop is de indeling in de categorie «rood» gebaseerd?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kunt u het rijmen dat Foppen nu onder verscherpt toezicht staat en onder «code rood» valt, terwijl de Onderzoeksraad voor de Veiligheid het bedrijf in zijn rapport kwalificeerde als een bedrijf dat «een kwaliteitssysteem hanteert dat voldoet aan de eisen die worden gesteld» en over Foppen schreef: «Bij de Nederlandse en Griekse toezichthouders stond het bedrijf bekend als een modern bedrijf en zij rekenden het bedrijf binnen de vissector tot de betere bedrijven met betrekking tot de voedselveiligheid»? Had de Onderzoeksraad voor de Veiligheid toegang tot dezelfde stukken als die waar de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) zich op baseerde?
De Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OvV) heeft zich gebaseerd op informatie die destijds bekend was over Foppen. Dit betrof informatie tot kort na het Salmonella incident. Ook uit de inspectieresultaten van de NVWA komt naar voren dat Foppen tot het moment van het incident bekend stond als een normaal functionerend visverwerkend bedrijf. Voor de NVWA viel het bedrijf onder het reguliere toezicht. In het licht van deze inspectieresultaten had ik geen reden te twijfelen aan de conclusie van de OvV dat Foppen een normaal functionerend bedrijf was.
Kunt u schetsen in hoeverre de situatie bij Foppen verslechterd dan wel verbeterd is de afgelopen jaren?
Tijdens de inspecties na het Salmonella-incident, heeft de NVWA geconstateerd dat Foppen zijn voedselveiligheidssysteem heeft verbeterd. Toch zijn boeterapporten opgemaakt – voor andere overtredingen – en is Foppen in het traject «hard waar het moet» beland. Foppen wordt nauwlettend gevolgd tot zij weer volledig aan de voorschriften voldoet.
Welke streefcijfers voor inspectiefrequenties hanteert de NVWA en waarop zijn die gebaseerd?
De NVWA streeft ernaar om alle visproductiebedrijven minimaal eenmaal per jaar te bezoeken. Deze inspectiefrequentie is gebaseerd op een risico-inschatting. Bedrijven waar tekortkomingen worden vastgesteld, worden vaker bezocht.
De ervaring in de praktijk leert dat een inspectiefrequentie van eenmaal per jaar bij goed functionerende bedrijven verantwoord is.
Hoe kunt u onderbouwen dat een inspectiefrequentie van eenmaal per jaar voldoende is voor de visbedrijven?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe was de inspectiefrequentie bij visbedrijven in 1995, 2000, 2005, 2008, 2010 en 2012?
De inspectiefrequenties van vóór 2006 zijn niet meer exact te achterhalen. In 2006 zijn nieuwe Europese verordeningen van kracht geworden voor de voedselveiligheid. Sindsdien zijn de inspectiefrequenties op deze wetgeving gebaseerd.
Eenmaal per drie jaar wordt een systeemaudit uitgevoerd, waarbij het volledige voedselveiligheidssysteem wordt doorgelicht. Daarnaast voert de NVWA in de andere jaren een systeeminspectie uit. Deze systeeminspectie richt zich op onderdelen van de na te leven wetgeving.
Hebben alle openstaande herinspecties – waar volgens het rapport geen opvolging aan gegeven is wegens capaciteitsproblemen – bij de visbedrijven inmiddels plaatsgevonden? Zo ja, wat waren de resultaten? Zo nee, waarom niet? Wanneer heeft u ervoor gezorgd dat de herinspecties wel hebben plaatsgevonden?
In 2014 werd bij 28% van de bedrijven de maximale herinspectietermijn van vier maanden gehaald. De gemiddelde herinspectietermijn bij de overige bedrijven ligt tussen vier maanden en een jaar. Zoals in de Kamerbrief aangegeven zullen de achterstanden in 2015 worden weggewerkt en zullen alle visproductiebedrijven bezocht zijn.
Hoeveel tijd verstreek er in 2014 gemiddeld voordat een herinspectie plaatsvond? Hoe was dit in voorgaande jaren? Kunt u een overzicht geven van de tijden waarbinnen herinspecties bij de NVWA plaatsvinden per bedrijfsonderdeel?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe is berekend dat met de ingezette extra inspecteurs, het achterstallige werk en de gewenste inspectiecapaciteit wel plaats kunnen hebben?
De NVWA heeft met de huidige beschikbare capaciteit de extra benodigde inzet berekend op basis van de omvang van de geconstateerde achterstanden en het aantal inspecties dat een inspecteur kan uitvoeren. Op basis van deze berekening zal het komend jaar, aanvullend op de huidige capaciteit, de formatie nog eens met twee inspecteurs worden uitgebreid om de achterstanden weg te werken.
Waarom worden de inspectierapporten van visverwerkende bedrijven pas in 2016 openbaar gemaakt, terwijl de rapporten van de visafslagen wel al in 2015 openbaar worden gemaakt?
Individuele inspectieresultaten van de NVWA vergezeld van de bedrijfsnamen worden alleen gepubliceerd als aan voorwaarden, zoals de privacywetgeving, is voldaan.
Daarom moet actieve openbaarmaking van individuele inspectiegegevens goed worden voorbereid. Werkprocessen moeten hierop ingeregeld zijn. Zo moeten de openbaar te maken inspectiegegevens eerst aan het betrokken bedrijf kenbaar worden gemaakt en moet het bedrijf de gelegenheid krijgen hierop te reageren. Ook moet per sector de vormgeving van de openbaarmaking worden vastgesteld. De boodschap moet voor de gebruiker van de informatie helder en eenduidig zijn.
Om bovenstaande redenen wordt in 2015 gestart met het openbaar maken van de inspectierapporten van veertien visafslagen. De ervaringen die daarmee worden opgedaan, worden in 2016 gebruikt bij het openbaar maken van de inspectiebevindingen van de overige visverwerkende bedrijven.
De informatie zal openbaar gemaakt worden op de website van de NVWA.
Bent u bereid de rapportage van de NVWA over de resultaten van inspecties bij de visbedrijven van de namen van de betreffende bedrijven te voorzien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Het stoppen van de financiering van het doveninternaat in Haren |
|
Loes Ypma (PvdA), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Voortbestaan Internaat Haren alweer bedreigd! Wat is werkelijk Passend Onderwijs voor dove jongeren?»1
Ja.
Is het waar dat het internaat geen financiering zal ontvangen voor nieuwe leerlingen? Zo ja, op welke gronden is de financiering voor het internaat stopgezet?
De subsidie voor verblijf in het internaat zal voor nieuwe leerlingen inderdaad worden afgebouwd. Over de precieze invulling en het tempo van de afbouw ben ik nog in gesprek met Koninklijke Kentalis, de eigenaar van het internaat en de bijbehorende school. Tot 2011 kon iedere leerling voor verblijf op het internaat bekostigd worden op basis van een AWBZ-indicatie voor verblijf, ook als dat verblijf alleen nodig was voor deelname aan het onderwijs en niet in verband met de zorgbehoefte van de leerling. Vanaf 2011 is het Ministerie van VWS het AWBZ-criterium voor verblijfszorg, overeenkomstig de bedoeling van de wet, strikter gaan toepassen. Verblijf werd vanaf dat moment alleen vergoed als dat nodig is in verband met de zorgbehoefte van het kind. Destijds is besloten dat OCW tijdelijk, tot de invoering van passend onderwijs, de leerlingen zou bekostigen die niet in aanmerking komen voor een AWBZ-indicatie. De tijdelijkheid van de subsidie is steeds duidelijk aangegeven. Nu passend onderwijs is ingevoerd en de instellingen in het zogeheten cluster 2 de verantwoordelijkheid en de ruimte hebben gekregen om voor een passend aanbod te zorgen, zal de subsidie worden afgebouwd.
Wat voor onderzoek is gedaan naar de effecten van de sluiting van het internaat en de beschikbare alternatieven? Welk overleg heeft er plaatsgevonden met vertegenwoordigers van betrokkenen als het Dovenschap en FODOK?2
Hier is geen specifiek onderzoek naar gedaan. In overleg met de betrokken partijen, waaronder ook Dovenschap en Fodok, is de tijdelijkheid van de subsidie steeds duidelijk geweest. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven ben ik over de precieze invulling van de afbouw nog in gesprek met Kentalis. Bij dit gesprek zal ik ook Fodok en Dovenschap betrekken.
Erkent u het belang van bereikbaar tweetalig voortgezet speciaal onderwijs (vso), waar zowel Nederlandse gebarentaal als Nederlands onderwijstaal is? Is het waar dat dit onderwijs alleen in Haren wordt gegeven?
Het klopt dat alleen in Haren tweetalig voorgezet speciaal onderwijs op havoniveau wordt geboden. Echter, tweetalig onderwijs is geen noodzakelijke voorwaarde voor het behalen van een havodiploma. Er zijn namelijk andere mogelijkheden om een passend aanbod voor deze leerlingen te organiseren. Een leerling kan ook met ondersteuning van een tolk havo-onderwijs volgen binnen het regulier onderwijs. Met de invoering van passend onderwijs zijn er daarnaast meer mogelijkheden gekomen om dit flexibeler te organiseren. Bijvoorbeeld door dove leerlingen meer te clusteren en deels gezamenlijk onderwijs te laten volgen. Tevens kan er worden gekeken of er binnen het vso mogelijkheden zijn om op andere plekken havo te organiseren, zoals tot voor kort ook in Rotterdam mogelijk was. De cluster 2-instellingen kunnen derhalve eigen keuzes maken bij de inrichting van het onderwijs. In overleg met de ouders van dove leerlingen kan er voor worden gekozen om het speciaal onderwijs voor doven, al dan niet tweetalig, meer over Nederland te spreiden.
Deelt u de zienswijze van FODOK dat het internaat een essentiële voorwaarde voor echt passend onderwijs voor dove kinderen is, ook vanuit de meerwaarde van een op gebarentaal gerichte omgeving voor een goede ontwikkeling van sommige dove kinderen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven kan het behalen van een havodiploma ook zonder verblijf in het internaat gerealiseerd worden. Vanuit die overweging deel ik de opvatting van FODOK niet dat het internaat een essentiële voorwaarde is voor passend onderwijs voor dove kinderen.
Kunt u inzichtelijk maken wat de kosten zijn per leerling voor verblijf op het internaat en wat de kosten zijn die voortvloeien uit het dichterbij volgen van passend onderwijs door middel van een gebarentolk?
Voor de kosten voor verblijf in het internaat is dat mogelijk. Deze bedragen € 30.000,– per leerling. Daarnaast ontvangt de vso school in Haren, de Guyotschool, onderwijsbekostiging (ongeveer € 19.000,– per leerling). De kosten die voortvloeien uit het dichterbij huis volgen van onderwijs zijn lastiger weer te geven omdat hiervoor meerdere mogelijkheden zijn. Ten eerste kan een leerling elders vso volgen. Dan is er geen bekostiging van een doventolk nodig, maar afhankelijk van de afstand en de mate van zelfstandigheid eventueel wel leerlingenvervoer. Ten tweede kan een leerling volledig regulier onderwijs volgen (de onderwijsbekostiging is dan ongeveer € 7.100,– per leerling). Aanvullende tolkkosten zijn dan ongeveer € 30.000,– per jaar. Als er meerdere dove leerlingen in een groep regulier onderwijs volgen, kan dat bedrag lager zijn omdat het dan (deels) mogelijk is om gebruik te maken van een groepstolk. Daarnaast is er, afhankelijk van het arrangement, nog sprake van ondersteuningskosten vanuit cluster 2. Ten derde kan een leerling deels speciaal, deels regulier onderwijs volgen met ondersteuning door cluster 2 (de zogenaamde symbiose). Kortom, de kosten van verblijf in het internaat enerzijds en het bieden van een alternatief dichtbij huis zijn niet zomaar met elkaar te vergelijken.
Welke alternatieven zijn er voor dove kinderen om tweetalig vso te volgen als zij niet langer op het internaat in Haren kunnen verblijven, gezien de verre reisafstand naar Groningen?
De communicatie met individuele ouders loopt via Kentalis. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven ben ik met Kentalis in gesprek over de precieze invulling van de afbouw. De mogelijkheden om in de regio meer alternatieven te organiseren, zijn daarbij een belangrijk onderwerp van gesprek.
Hoe wordt over het stoppen van de subsidie voor nieuwe leerlingen aan het internaat gecommuniceerd met de ouders van kinderen die in het schooljaar 2015/2016 naar het internaat zouden gaan? Hoe wordt op een zorgvuldige wijze gezorgd voor alternatieven?
De Stichting Maatschappij der Weldadigheid te Frederiksoord |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de geschiedenis en het specifieke bezit van de Stichting Maatschappij der Weldadigheid gevestigd in Frederiksoord te Drenthe?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat de stichting beperkte aantallen woningen in bezit heeft en dat vanwege de historie van de bebouwing de woningen gevestigd zijn op relatief grotere percelen, wat zich vertaalt in een relatief hoge WOZ-waarde?
Afgaande op de in de berekening aangegeven WOZ-waarde en het aantal woningen resulteren de daar genoemde heffingsbedragen. In relatie tot de huuropbrengsten ligt de heffing hoger dan gemiddeld voor alle verhuurders geldt. Dit heeft te maken met de relatief lage huren die deze verhuurder vraagt in relatie tot de WOZ-waarde van het bezit.
In de berekening van de stichting leidt dit tot een zeer hoge bijdrage aan de verhuurderheffing; klopt deze berekening? Zo nee, kunt u dat toelichten?2
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze stichting vanwege haar bijzondere aard en geschiedenis moeite heeft om renovaties, investeringen en restauraties uit te voeren vanwege de verhuurderheffing en dat de extra huurruimte op basis van de monumentale staat in deze regio moeilijk valt te realiseren? Kunt u dit toelichten?
De WOZ-waarde van het bezit weerspiegelt een hoge kwaliteit en gewildheid. De percelen zijn ruim en het is voor Nederland uitzonderlijk dat huurwoningen zo mooi zijn gelegen. De woningen van de Stichting hebben dus op deze aspecten een bijzondere kwaliteit, en de historische achtergrond kan daarbij juist een extra aantrekkingskracht op huurders hebben. Verder is het ten aanzien van het aanbrengen van moderner comfort niet zo dat voor deze monumentale woningen specifieke belemmeringen zouden gelden die monumentale woningen elders niet kennen. Op voorhand is het daarom niet uit te sluiten dat hogere huurprijzen gevraagd kunnen worden dan thans het geval is, temeer daar huurders veelal bewust kiezen voor een monumentale woning, zoals een hofjeswoning. Er is dus al met al geen reden om te veronderstellen dat exploitatie van deze woningen niet zou kunnen, ook niet na de introductie van de verhuurderheffing.
Zijn er meerdere stichtingen of verhuurders in Nederland met een vergelijkbaar bezit en geschiedenis die door de verhuurderheffing op deze wijze ernstige problemen ondervinden om hun historische bezit in de toekomst veilig te stellen? Zo ja, welke?
In mijn op 14 augustus 2014 aan uw Kamer gestuurde antwoorden op schriftelijke vragen3 ben ik ingegaan op de positie van hofjesstichtingen die veelal ook een (deels) historisch bezit hebben. Nieuwe informatie is hier niet over beschikbaar.
Kunt u toelichten welke mogelijkheden u ziet om deze stichting en mogelijk andere vergelijkbare hoeders van cultureel erfgoed tegemoet te komen zodat zij zich ook in de toekomst een verantwoord beheer van haar historische nalatenschap kan veiligstellen?
Vooralsnog is er geen aanleiding om aan te nemen dat voor deze categorie verhuurders een tegemoetkoming nodig zou zijn. Wel zal in de evaluatie van de verhuurderheffing, die ik in 2016 aan uw Kamer zal doen toekomen, ook aandacht geschonken worden aan de positie van dit type verhuurders. Indien de evaluatie daar aanleiding toe geeft wordt dan ingegaan op mogelijkheden tot aanpassingen.
De uitzending Beschadigd |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u de eerste uitzending van «Beschadigd» gezien? Zo ja, wat vindt u hiervan?1
Ja, zoals ik ook in de antwoorden van Kamerlid Leijten aangaf vond ik het een indrukwekkende documentaire. Ik vind het heel moedig van deze mensen om hun verhaal voor de camera te vertellen. Hiermee zorgen ze voor meer begrip bij hulpverleners voor dit probleem en helpen ze tevens ook andere mensen met hetzelfde probleem hulp te zoeken. Maar ik ben ook geschokt over de negatieve ervaringen die patiënten met zelfbeschadiging hebben op de spoedeisende hulp. Uit navraag bij de Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen (NVSHA) blijkt dat zij dit beeld absoluut niet herkennen en het ook volstrekt onacceptabel te vinden.
Hoeveel mensen in Nederland, en van welke leeftijd, beschadigen zichzelf? Hoeveel van die mensen zoeken hulp bij professionele zorgverleners?
Zelfbeschadiging wordt als zodanig niet geregistreerd omdat het geen stoornis betreft, maar een symptoom. Op basis van het Letsel Informatie Systeem van VeiligheidNL wordt geschat dat het jaarlijks aantal personen dat op een SEH-afdeling werd behandeld voor zelf toegebrachte letsels in de periode 2009–2013 fluctueerde tussen 13.000 en 16.000 (13.000 in 2013). Statistische analyse van de SEH-cijfers laat in deze periode geen significante stijging of daling zien (Kerncijfers Zelf toegebracht letsel, VeiligheidNL, december 2014). Bij zelf toegebracht letsel is geen onderscheid te maken tussen suïcidepogingen (met de intentie om zichzelf te doden) en ander zelfbeschadigend gedrag: deze intentie is vaak niet goed vast te stellen op de SEH. Zelfverwondend gedrag komt op alle leeftijden voor, maar het meest tijdens de adolescentie (90%). Bij de meeste adolescenten betreft het een tijdelijk verschijnsel. Echter, bij een aanzienlijk deel van deze mensen die zich melden op de eerste hulp betreft het een ernstig symptoom van een complexe psychische stoornis die op korte termijn professionele en gespecialiseerde hulp behoeft.
Welke vormen van behandeling bij zelfbeschadiging c.q. gespecialiseerde instellingen zijn er in Nederland?
Voor de behandeling van zelfbeschadiging en onderliggende psychische problemen zijn verschillende mogelijkheden. Dit is mede afhankelijk van de diagnose. Zo is er een behandelprotocol voor jongeren met zelfbeschadigend gedrag en een e-health programma, bijvoorbeeld bij stichting Palier. Via www.zelfbeschadigingondercontrole.nl wordt deskundige online zorg geboden die wordt vergoed door de zorgverzekeraar.
Over het algemeen is, conform de richtlijnen, ambulante deeltijd of klinische behandeling aangewezen binnen de specialistische GGZ. Medicamenteuze behandeling is belangrijk bij bijvoorbeeld psychotische stoornissen. Er is een verschil tussen de behandeling van de gevolgen van zelfbeschadiging en de behandeling van het gedrag van de onderliggende psychische stoornis.
Gevolgen van zelfbeschadiging moeten altijd adequaat worden behandeld in het ziekenhuis. Vervolgens is consultatie door de consultatieve psychiatrische dienst in het ziekenhuis passend en indien nodig gevolgd door een verwijzing naar de GGZ, al dan niet via de huisarts. Een tijdige onderkenning dat het bij deze mensen kan gaan om een ernstig symptoom van een ernstige en complexe psychische aandoening die behandeling behoeft is belangrijk.
Wat vindt u van de negatieve ervaringen van patiënten met zelfbeschadiging die op de Eerste Hulp terechtkomen?
Dit vind ik niet acceptabel. Het betreft hier hele kwetsbare mensen waarbij de juiste bejegening juist cruciaal is voor het verdere verloop van de ziekte. Behandeling van alle patiënten op de SEH zou gelijkwaardig moeten zijn in alle situaties en onder alle voorkomende omstandigheden. Een negatieve, ongelijkwaardige bejegening hangt veelal samen met onvoldoende kennis en hieruit voortvloeiende vooroordelen en ervaren onmacht. Dit vooroordeel jegens mensen met psychische problemen is een breder maatschappelijk fenomeen. Organisaties als het Fonds Psychische Gezondheid, de Stichting Samen Sterk zonder Stigma, de patiëntenorganisaties en beroepsverenigingen zetten zich in op het bestrijden van deze vooroordelen.
Deelt u de mening dat de eerste opvang op de Eerste Hulp van ziekenhuizen en huisartsenpost voor elke patiënt gelijkwaardig moet zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, alle patiënten met somatische aandoeningen of psychische stoornissen verdienen een gelijkwaardige en deskundige benadering. Bejegening dient respectvol te gebeuren. Behandeling dient plaats te vinden op basis van de ernst en urgentie van het letsel en de ziekte, niet op basis van de toedracht.
Wat vindt u ervan dat patiënten aangeven onverdoofd gehecht te zijn, en dat dit vaak om grote wonden gaat? Is dit in overeenstemming met de richtlijnen die artsen hiervoor hebben vastgesteld? Op welke wijze houdt de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) hier toezicht op?
Ik heb mij door artsen laten informeren dat er heel soms redenen kunnen zijn om bij hechten niet te verdoven, bijvoorbeeld wanneer het verdoven zelf meer pijn doet dan het hechten of wanneer de risico’s van hechten te groot zijn. Echter, daar moet met een patiënt wel goed over gecommuniceerd worden.
Naar aanleiding van de uitzending zijn er bij het Landelijk Meldpunt Zorg (LMZ) signalen gemeld over de behandeling van patiënten met zelfbeschadiging. Het LMZ heeft deze signalen doorgeleid naar de IGZ. De IGZ neemt deze signalen serieus. Binnen een aantal weken beziet de IGZ wat ze met het beeld uit de signalen kan en gaat doen.
De IGZ heeft bij mij aangegeven zorgaanbieders, zowel in de somatische als in de geestelijke gezondheidszorg aan te spreken op de specifieke risico’s in de zorg voor patiënten met zowel somatische als psychische problematiek. De behandeling van psychiatrisch patiënten met een zogeheten somatische co-morbiditeit is een terugkerend en bekend probleem binnen de psychiatrie en de ziekenhuiszorg. Het is voor zowel algemene ziekenhuizen als GGZ-instellingen zeer moeilijk om patiënten optimaal te behandelen die zeer ernstig lichamelijk ziek zijn en tegelijkertijd ook ernstige psychiatrische verschijnselen hebben. Goede afspraken over samenwerking tussen GGZ en ziekenhuizen zijn daarom extra belangrijk.
Wat vindt u van het feit dat deze patiënten na afloop geen klacht in durven dienen bij het ziekenhuis?
Dit vind ik heel erg. De klachtenprocedures dienen laagdrempelig toegankelijk te zijn. Patiënten zouden door hun huisarts of andere hulpverlener, of door een patiëntenvertrouwenspersoon, aangemoedigd en gesteund moeten worden bij het indienen van een klacht.
Deelt u de in de uitzending uitgesproken zienswijze over handelingsverlegenheid» van medewerkers? Wat kunt u doen om deze handelingsverlegenheid te verbeteren?
Handelingsverlegenheid kan alleen veranderen door scholing, bijscholing en kwaliteitseisen aan herregistratie. In de opleiding tot spoedeisende hulp arts van de KNMG wordt aandacht besteed aan de adequate behandeling van patiënten met gedragsstoornissen/psychiatrische problematiek. De IGZ onderzoekt op dit moment signalen van patiënten met zelfbeschadiging die zijn doorgestuurd van het Landelijk Meldpunt Zorg (LMZ). Binnen een aantal weken beziet de IGZ wat ze met het beeld uit de signalen gaat doen.
Op welke wijze kan de kennis over en aandacht voor mensen die met zelfbeschadiging op de Eerste Hulp voor hulp komen worden verbeterd? Bent u bereid hierover met de vertegenwoordigers van de ziekenhuizen in gesprek te gaan?
Een onprofessionele of negatieve houding jegens patiënten met zelfbeschadigend gedrag komt veelal voort uit onvoldoende kennis en vaardigheden, met daaruit voortvloeiende vooroordelen en ervaren onmacht. De consultatieve psychiatrische dienst van een ziekenhuis kan een belangrijke bijdrage leveren in het met chirurgen en SEH-artsen gezamenlijk ontwikkelen van lokale richtlijnen of zorgpaden, inclusief het bespreekbaar maken en professioneel leren hanteren van gevoelens die zelfbeschadiging oproept. De Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen heeft aan mij aangegeven dat zij de signalen dat er sprake zou zijn van onvoldoende kennis op de SEH’s niet herkent. Zie verder vraag 8.
Op welke wijze kunnen mensen die aan zelfbeschadiging doen door de spoedeisende hulp beter naar achterliggende hulpverlening worden geholpen?
Een tijdige onderkenning dat het hier meestal gaat om een ernstig symptoom van een ernstige en complexe psychische aandoening die behandeling behoeft is belangrijk. Waarop vervolgens consultatie dient plaats te vinden, bij voorkeur door de consultatieve psychiatrische dienst in het ziekenhuis.
Ook bij niet acute zorg moet worden ingeschat welke behandeling geïndiceerd is en of moet worden doorverwezen naar de GGZ, al dan niet via de huisarts. Als deze zorg al aanwezig is dient terugkoppeling met de behandelaar plaats te vinden. Het kwaliteitsdocument ketenzorg bij suïcidaliteit voorziet in dergelijke afspraken.
Bent u van mening dat er in opleidingen van medisch personeel (van verpleegkundigen tot artsen) die later werkzaam zullen zijn op Eerste Hulpposten of huisartsenposten voldoende aandacht en kennis voorhanden is om patiënten met een GGZ-problematiek (specifiek: automutilatie) goed te helpen?
De Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen heeft mij laten weten dat er in principe voldoende aandacht en kennis zou moeten zijn bij alle spoedeisende hulp-artsen van de KNMG. In de opleiding wordt aandacht besteed aan de adequate behandeling van patiënten met gedragsstoornissen/psychiatrische problematiek. Mocht dit toch niet voldoende zijn, bijvoorbeeld naar aanleiding van het onderzoek van de IGZ, dan kan gekeken worden of in de verlengde versie van het opleidingscurriculum zoals dat nu geschreven wordt meer aandacht aan deze problematiek kan worden besteed.
Als u van mening bent dat er in de opleidingen meer aandacht moeten komen voor patiënten met een GGZ-problematiek op eerste hulpposten en huisartsenposten, wat kunt u hier concreet aan doen?
Binnen de beroepsgroep van spoedeisende hulp-artsen KNMG wordt aandacht besteed aan deze problematiek. Zie verder vraag 11.
Bent u bekend met het feit dat mensen die zichzelf beschadigen binnen een behandelrelatie met een zorgverlener soms een contract moeten tekenen zichzelf niet te beschadigen en als zij dit wel doen zij een soort van strafmaatregel krijgen? Wat vindt u hiervan?
Nee, dat is mij niet bekend. De medische beroepsgroep adviseert een professionele houding aan te nemen bij de behandeling van zelfbeschadiging en op een empathische en niet straffende wijze te werken aan een crisissignaleringsplan, om in de toekomst zelfbeschadiging te voorkomen door tijdig hulp in te roepen. Dit in het kader van een goed behandelplan. In het behandelplan kan worden afgesproken dat het doel van de behandeling moet zijn om zelfbeschadiging te verminderen en dat er overeenstemming tussen patiënt en behandelaar nodig is om dit doel te bereiken. Dit is iets anders dan het tekenen van een contract met bijbehorende strafmaatregelen. Dit soort afspraken lijken mij niet effectief en vind ik onwenselijk. Het zet patiënten onnodig onder druk.
Heeft u er zicht op hoeveel van dit soort contracten (zie vraag 13) er afgesloten zijn, en hoe vaak zorgverleners dit instrument gebruiken? Is dit een normale handelwijze in de geestelijke gezondheidszorg?
Nee, daar heb ik geen zicht op. Het is ook geen normale handelwijze in de GGZ. Zie vraag 13.
Deelt u de mening dat het afsluiten van dit soort «niet-beschadigingscontracten» gezondheids- en veiligheidsrisico’s voor de patiënt met zich mee kan brengen, en dus contraproductief kan werken? Zo nee, waarom niet?
Zie vraag 13.