Reclames van de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde (NVVE) |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met de reclames van de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde (NVVE) in de publieke ruimte?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Deelt u de mening dat de uitingen op deze reclames; «het is genoeg»; «wat als je leven voltooid voelt?» ten onrechte de suggestie wekken dat het mogelijk is om op basis van een voltooid leven euthanasie te kunnen krijgen?
Vooropgesteld zij dat het de verantwoordelijkheid is van de organisatie die de reclame-uitingen doet dat de reclame-uitingen betrouwbaar en geloofwaardig zijn en geen onterechte suggesties wekken. Eenieder die bezwaar heeft tegen bepaalde reclame-uitingen kan hiertegen een klacht indienen bij de Reclame Code Commissie (zie ook het antwoord op vraag 3).
Navraag bij de NVVE leert dat de zin «het is genoeg» volgens de NVVE een veelgehoorde zin is van ouderen die hun leven als voltooid ervaren en dat de NVVE met de uitingen heeft beoogd het onderwerp voltooid leven onder de aandacht te brengen. De mening dat met de poster de suggestie zou worden gewekt dat het mogelijk is om op basis van een voltooid leven euthanasie te kunnen krijgen, deel ik niet. Uit de bij de campagne behorende tweede poster waarop staat vermeld «Het grote voltooid leven gesprek.» en «Kijk en praat mee op 18 april» wordt bovendien duidelijk dat (oudere) mensen worden opgeroepen om het gesprek over voltooid leven te voeren.
Welke regels gelden er voor de situering van de reclame-uitingen? Welke instrumenten hebben lokale overheden om dergelijke reclame nader te reguleren?
De Stichting Reclame Code (hierna: de Stichting) bevordert verantwoord reclame maken met als doel de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van reclame te waarborgen. De Stichting heeft bij wijze van zelfregulering de Nederlandse Reclame Code (NRC) opgesteld, waarin regels worden gesteld waaraan reclame-uitingen moeten voldoen. Zo mag een reclame niet nodeloos kwetsend of bedreigend zijn, of strijdig zijn met het algemeen belang, de openbare orde of de goede zeden.
Eenieder kan een klacht indienen bij de Reclame Code Commissie (hierna: de Commissie) over reclame die vermeend in strijd is met de NRC. Vervolgens oordeelt de Commissie of de adverteerder de NRC overtreedt. Indien dit het geval is, dan beveelt zij de adverteerder aan om niet meer op een dergelijke wijze reclame te maken. Een uitspraak van de Commissie is juridisch niet bindend, omdat de NRC een vorm van zelfregulering is, het betreft geen wet- of regelgeving. Wel houdt de Stichting zelf bij wie uitspraken van de Commissie naleeft. Mocht een adverteerder een oordeel van de Commissie naast zich neerleggen, dan publiceert de Stichting de uitspraak en benoemt zij de adverteerder die de NRC overtreedt ondanks de uitspraak met naam en toenaam. Zo brengt zij non-compliance onder de aandacht van bijvoorbeeld toezichthouders.
Wat betreft de publiekrechtelijke instrumenten die lokale overheden kunnen inzetten om dergelijke reclame nader te reguleren merk ik het volgende op. Gemeenten hebben de bevoegdheid om regels te stellen in de openbare ruimte, mits dit niet in strijd is met hogere wet- en regelgeving. Ideële reclame valt onder de reikwijdte van het recht van vrijheid van meningsuiting. Het recht op de (bescherming van de) vrijheid van meningsuiting is vastgelegd in onder meer artikel 7 van de Grondwet en artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Artikel 7 Grondwet verbiedt gemeenten om regels te stellen over de inhoud van ideële reclame. Deze beperkingen kunnen alleen bij formele wet worden aangebracht. Het is voor gemeenten wel mogelijk om regels te stellen over de verspreiding van reclame. Met het oog op ruimtelijke ordening kunnen gemeenten bijvoorbeeld dergelijke regels stellen in het omgevingsplan of in de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente. Voor het laatste geldt wel de eis dat er «gebruik van enige betekenis» moet overblijven.
Beperkingen van het grondrecht van artikel 10 EVRM zijn mogelijk, mits de beperking is voorzien bij wet en deze beperking in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen. Het is aan de gemeente om te beoordelen of hiervan sprake is.
Kunt u zich voorstellen dat reclames met teksten als «wat als je leven voltooid voelt?» en «het is genoeg» niet geschikt zijn voor elke context en plaats, zoals bijvoorbeeld langs een weg waar veel middelbare scholieren langs fietsen, die relatief al veel mentale problemen hebben?
Navraag bij de NVVE leert dat de betreffende twee posters alleen zichtbaar waren in de openbare ruimte in Amsterdam, Hilversum en Den Haag. Daarbij had de NVVE geen keuzemogelijkheid voor specifieke locaties binnen die gemeenten. Afhankelijk van wat in de betreffende gemeente toegestaan is, komen de posters op A0-formaat of abri’s. Het zijn op die locaties vervolgens vaste plekken waar de uitingen geplaatst worden.
Zoals in antwoord op vraag 3 is aangegeven, is het gemeenten niet toegestaan om regels te stellen over de inhoud van ideële reclame, maar is het voor gemeenten wél mogelijk om regels te stellen over de verspreiding van reclame.
De NVVE heeft aangegeven de mogelijke impact van de reclame-uitingen te hebben meegenomen en met een simplistische illustratie van een zichtbaar ouder persoon in combinatie met de gebruikte tekst te hebben voorzien geen jongeren aan te spreken. In hoeverre mensen zich daadwerkelijk door reclame-uitingen aangesproken voelen is heel persoonlijk. Zoals ik in antwoord op vraag 3 heb aangegeven, kan eenieder een klacht indienen bij de Reclame Code Commissie (de Commissie) over reclame die vermeend in strijd is met de NRC.
Is er regulier contact met stichting 113 zelfmoordpreventie en de NVVE over de manier waarop in de publieke ruimte wordt gepraat over het levenseinde? Zo nee, bent u bereid met hen, en eventueel andere relevante partijen, gezamenlijk een gesprek te voeren over dit onderwerp?
Ja, er is vanuit het Ministerie van VWS regulier contact met zowel Stichting 113 Zelfmoordpreventie als ook de NVVE waarbij waar relevant ook de manier waarop in de publieke ruimte over het levenseinde gepraat wordt aan de orde komt.
Welke bevindingen zijn er bekend over het effect van zulk soort reclames op mensen die al kwetsbaar zijn en met mentale problemen kampen? Welke beleidsgevolgen heeft dat?
Het effect van specifiek deze reclame op kwetsbare mensen die met mentale problemen kampen is mij niet bekend. Navraag bij 113 Zelfmoordpreventie leert dat de campagne «1K Z1E J3» goed wordt gezien en dat er positieve feedback op komt. Uit de praktijk weten we dat praten over de dood vaak helpt en de doodswens kan laten afnemen of zelfs geheel laten verdwijnen.
Zoals ik in mijn beantwoording van vraag 4 heb aangegeven is het heel persoonlijk in hoeverre mensen zich daadwerkelijk door reclame-uitingen aangesproken voelen. Beleidsmatig richt ik mij op het uitdragen en benadrukken van zorgvuldigheid bij het berichten over onderwerpen als het levenseinde, suïcide en mentale gezondheid in de publieke ruimte.
Wat is uw inzet om de uitingen over levenseinde, suïcidale gedachten en mentale gezondheid in de publieke ruimte constructief te laten zijn in plaats van schadelijk voor kwetsbare mensen als jongeren met mentale problemen?
Naast het belang van zorgvuldige uitingen over levenseinde, suïcidale gedachten en mentale gezondheid in de publieke ruimte te benadrukken en bij relevante partijen onder de aandacht te brengen wordt daar in publiekscampagnes van het Ministerie van VWS ook veel aandacht aan besteed.
Zo is er goed nagedacht over de toon en inhoud van de «Hey, het is oké» campagne, die de afgelopen jaren heeft gelopen om het praten over mentale gezondheid en beginnende klachten onder jongeren (16–25 jaar) te normaliseren. De effecten van de campagne zijn gemeten om uitingen in de toekomst nog beter aan te laten sluiten bij wat jongeren nodig hebben om te werken aan hun mentale gezondheid.
De verplichte rekentoets in het mbo |
|
Claire Martens-America (VVD) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Onderkent u het belang van de rekentoets in het mbo, die bijdraagt aan het verbeteren van de gecijferdheid en daarmee het actief kunnen deelnemen aan de maatschappij door studenten?
Ja. Rekenen is een essentiële vaardigheid voor het uitoefenen van een beroep, het actief en betrokken meedoen in de samenleving en om verder te studeren.
Bent u bekend met de zorgen rondom de verplichte rekentoets op het mbo, waarbij mbo’ers met aantoonbare rekenproblemen zoals dyscalculie hun diploma niet (dreigen te) halen?
Ja, deze zorgen ken ik.
Deelt u de mening dat scholen een verantwoordelijkheid hebben om voor studenten met aantoonbare rekenproblemen een mogelijkheid te creëren hun diploma te halen?
Ik deel deze mening. Scholen hebben hierbij een belangrijke verantwoordelijkheid. Uit het onderzoeksrapport Rekenproblemen in het mbo, dat als bijlage bij de 2e voortgangsbrief aanpak basisvaardigheden mbo naar uw Kamer is gestuurd, blijkt dat er voldoende hulpmiddelen en maatregelen beschikbaar zijn voor studenten die dat nodig hebben. Hiervan wordt helaas nog niet altijd gebruik gemaakt, onder andere omdat deze hulpmiddelen en maatregelen nog niet bij alle studenten, docenten en scholen bekend zijn. Daarom ga ik in gesprek met de MBO Raad, JOBmbo en de Coöperatie Examens MBO hoe we hieraan meer bekendheid kunnen geven.
Klopt het dat er bij de inschrijving van een student met rekenproblemen afspraken worden gemaakt over ondersteuning? Wat voor afspraken over het afnemen van de rekentoets zijn daarbij mogelijk?
Tijdens het intakegesprek voorafgaand aan de inschrijving wordt gekeken of een opleiding bij de student past en worden eventuele ondersteuningsbehoeften besproken. Scholen hebben de verantwoordelijkheid om voor studenten met bijvoorbeeld rekenproblemen een mogelijkheid tot extra ondersteuning te creëren. Dat kan gaan om bijvoorbeeld extra (bij)lessen of aangepaste examinering, zoals mondelinge afname van het rekenexamen.
Klopt het dat uw voorganger, bij het commissiedebat over het mbo op 16 april 2024, heeft aangegeven dat groepen met extra begeleiding geholpen kunnen worden? Heeft u inzicht of dit in de praktijk ook gebeurt? Zo ja, welke manier krijgt dat vorm?
Dat klopt. In de praktijk geven scholen ook daadwerkelijk extra ondersteuning. Voorbeelden hiervan zijn extra tijd bij een examen, mondelinge afname van een examen, begeleid examen (in aanwezigheid van een vertrouwenspersoon) en een aangepaste rekenkaart. Uit het eerder genoemde onderzoek blijkt dat niet alle instellingen op de hoogte zijn van deze mogelijkheden tot extra ondersteuning. Ook mogen alle studenten, sinds de invoering van de nieuwe rekeneisen in augustus 2022, gebruikmaken van een rekenmachine en een rekenkaart.
Klopt het voorts dat er voor mbo-instellingen mogelijkheden zouden bestaan om maatwerk toe te passen? Kunt u uitleggen wat deze mogelijkheden zijn?
Scholen kunnen inderdaad maatwerk toepassen met de beschikbare tools en maatregelen. Zie verder mijn antwoord op vraag 5.
Kunt u de voortgang schetsen van de door uw voorganger toegezegde verkenning naar het toepassen van maatwerk door mbo-instellingen? Klopt het dat het eventueel toepassen van maatwerk niet in de regelgeving rondom de rekentoets is vormgegeven?
Het onderzoek Rekenproblemen in het mbo is afgerond en naar uw Kamer gestuurd1. Het eventueel toepassen van maatwerk is niet specifiek in de nieuwe rekeneisen vormgegeven. Tegelijkertijd hebben scholen wel degelijk een verantwoordelijkheid om voor studenten met bijvoorbeeld rekenproblemen een mogelijkheid tot extra ondersteuning te creëren. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
In hoeverre acht u het wenselijk dat mbo-instellingen meer ruimte krijgen om te bepalen of een student zonder geslaagde rekentoets toch in aanmerking kan komen voor een diploma?
Goed kunnen rekenen is, net als goed kunnen lezen, schrijven en beschikken over burgerschapskennis en -vaardigheden, essentieel om volwaardig mee te kunnen doen in de maatschappij. In het mbo dragen deze basisvaardigheden bij aan de drievoudige kwalificatieplicht, omdat ze nodig zijn voor het uitoefenen van een beroep, het actief en betrokken mee te doen in de samenleving en om verder te kunnen studeren. Rekenen telt daarom ook mee in de slaag-zakregeling. Ik acht het niet wenselijk dat studenten zonder het juiste resultaat op rekenen in aanmerking komen voor een diploma.
Ziet u mogelijkheden om meer differentiatie in de rekentoets te introduceren, gebaseerd op mbo-niveau en studierichting?
Op dit moment zie ik geen noodzaak voor nog meer differentiatie. Met de invoering van de nieuwe rekeneisen in augustus 2022 is er al meer differentiatie geïntroduceerd. Dit had als doel om rekenen op een meer aantrekkelijke manier aan te bieden, door het beter te laten aansluiten bij de leef- en beroepscontext van studenten passend bij de verschillende mbo-niveaus. De nieuwe rekeneisen zijn nog geen drie jaar geleden geïntroduceerd. Er bestaat daarom nog geen volledig beeld in hoeverre dit doel wordt bereikt. Eind dit jaar verwacht ik een vollediger beeld te hebben.
De nieuwe regels en controles op (wapen)export naar Israël |
|
Kati Piri (PvdA), Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Reinette Klever (PVV) |
|
![]() ![]() |
Waarom is nu pas besloten om «gelet op de veiligheidssituatie in Israël, de Palestijnse Gebieden en de bredere regio»1 over te gaan op aanpassing van de algemene vergunningen? Kunt u aangeven welke concrete wijziging in de veiligheidssituatie tot dit besluit heeft geleid?
De Minister van Buitenlandse Zaken geeft buitenlands politiek advies aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp over de afgifte van vergunningen voor strategische goederen. De veiligheidssituatie in Israël en de Palestijnse Gebieden wordt nauwlettend gevolgd om te bezien welke impact de ontwikkelingen hebben op de export van strategische goederen. Het verbreken van het staakt-het-vuren op 18 maart jl. en het daaropvolgende optreden van Israël in de Gazastrook speelden een belangrijke rol bij het aanpassen van de algemene vergunning.
Vergunningaanvragen voor de uitvoer van strategische goederen (dual-use en militair) naar Israël werden en worden zorgvuldig getoetst. Enige tijd geleden is het traject in gang gezet tot intrekking van een algemene vergunning en de wijziging van twee algemene vergunningen in de zin dat Israël daarvan wordt uitgesloten. Met deze wijziging worden alle individuele transacties van strategische goederen naar Israël voorafgaand aan uitvoer en doorvoer getoetst.
Wat is er nu precies bekend geworden over de veiligheidssituatie wat nog niet bekend was in de afgelopen 17 maanden sinds 7 oktober 2023?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is er veranderd in de veiligheidssituatie ten opzichte van alle momenten in het afgelopen jaar waarop wij u hebben gevraagd om in te grijpen op export naar Israël onder algemene vergunningen, vanwege de enorme risico’s op mensenrechtenschendingen, maar u dit weigerde?
Zie antwoord op vraag 1 en 2. Middels de opheffing c.q. aanpassing van deze algemene vergunningen neemt het kabinet de laatste stappen om ook enkele typen transacties, die tot 7 april 2025 als relatief laagrisico transacties konden plaatsvinden onder de gewijzigde c.q. opgeheven algemene vergunningen, aan striktere controle te onderwerpen. Deze maatregel komt bovenop de al zeer zorgvuldige toetsing van alle andere vergunningaanvragen voor exporten van strategische goederen naar Israël.
Kunt u een overzicht geven van de goederen die onder algemene uitvoervergunning NL010 – volgens uw brief «regelmatig gebruikt voor uitvoer naar Israël» sinds 7 oktober 20232 – naar Israël zijn geëxporteerd? Kunt u hetzelfde doen voor vergunning NL002 en NL007?
Voor de algemene vergunning NL010 geldt dat deze veelvuldig is gebruikt. De vergunning omvat verschillende categorieën producten die cryptografie gebruiken zoals producten voor informatiebeveiliging, digitale communicatie- of netwerkapparatuur en computers en opslagapparaten.
Voor de algemene vergunning NL007 (doorvoer van militaire goederen afkomstig uit EU-landen, NAVO-landen of daaraan gelijkgestelde landen) geldt dat onder deze vergunning, op grond van de beschikbare rapportagegegevens, tussen 7 oktober 2023 en december 2024 geen transacties hebben plaatsgevonden. Over de periode januari 2025 tot het moment van wijziging van de vergunning wordt in de tweede helft van dit jaar gerapporteerd door bedrijven die geregistreerd zijn voor gebruik van de algemene vergunning NL007.
Voor de algemene vergunning NL002 geldt dat deze sinds 7 oktober twee keer is gebruikt voor uitvoer naar Israël voor kogelvrije kleding.
Bent u ermee bekend dat het Israëlische leger bewakingstechnologieën, kunstmatige intelligentie (AI) en andere digitale hulpmiddelen gebruikt om hun aanvallen in de Gazastrook te bepalen? Zo ja, hoe kunt u uw stelling onderbouwen dat informatiebeveiligingsgoederen geëxporteerd vanuit Nederland naar Israël onder vergunning NL010 «gezien hun aard» waarschijnlijk niet voor militaire doeleinden zijn gebruikt?
Goederen en technologie die onder de NL010 kunnen worden geëxporteerd zijn alle gerelateerd aan informatiebeveiliging, en bedoeld om netwerken te beveiligen tegen bijvoorbeeld cyberaanvallen. De kans dat deze goederen zijn gebruikt bij aanvallen in de Gazastrook schat ik daarom in als gering.
Weet u waar de technologie dan wel voor is gebruikt?
Gebaseerd op de aard van de goederen zullen ze zijn gebruikt voor de beveiliging van computernetwerken.
Kunt u uitleggen om welke redenen u uitvoervergunning NL010 stopzet?
De algemene uitvoervergunning NL010 wordt niet stopgezet: Israël wordt uitgesloten als mogelijke bestemming bij gebruik van deze vergunning. De NL010 kan gebruikt worden voor transacties met bepaalde laagrisico dual-use goederen en wordt veelvuldig gebruikt voor uitvoer naar eindbestemmingen over de hele wereld. Het stopzetten van deze algemene vergunning zou leiden tot een zeer grote last voor het bedrijfsleven, en voor een grote uitvoeringslast voor de Douane. De maatregel die het kabinet hier neemt, namelijk het uitsluiten van Israël als eindbestemming, is een extra stap om ook deze – relatief minder gevoelige informatiebeveiligingsgoederen – nader te kunnen toetsen op risico’s op ongewenst eindgebruik.
Herinnert u zich antwoorden op eerdere schriftelijke vragen waarin u aangaf dat er sinds 7 oktober 2023 militaire goederen (delen voor F-35 gevechtsvliegtuigen; platen, vormdelen en helmschalen van polyethyleen en technologie; warmtebeeldcamera’s; delen, gereedschap en technologie voor F-16 gevechtsvliegtuigen; G550 patrouillevliegtuig; simulatiesysteem) en dual-use goederen (onderdelen voor lithografische apparatuur, programmatuur en technologie; systemen, apparatuur en onderdelen voor cryptografische informatiebeveiliging; veiligheidshoofddeksels van andere stoffen) naar Israël zijn geëxporteerd3?
Ja.4
Kunt u voor elk van deze categorieën aangeven onder welke vergunning deze export valt, en wat de nieuw aangekondigde exportregels voor deze export betekenen?
De in de betreffende antwoorden (Kamerstuk 2024Z13849) genoemde uit- en doorvoer van goederen in het kader van het F-35-Lightning II programma viel onder de algemene vergunning NL009 die van toepassing is op overdracht, doorvoer en uitvoer in het kader van het F-35-Lightning II programma. Het kabinet heeft op 20 februari 2024 naar aanleiding van het arrest van het Gerechtshof in Den Haag deze algemene vergunning aangepast waardoor de uit- en doorvoer van goederen binnen het kader van het F-35 Lightning II programma met eindbestemming Israël sindsdien niet meer is toegestaan. Deze aanpassing is destijds ook voor de NL007 doorgevoerd. Voor de uitvoer van de overige genoemde militaire goederen geldt dat deze losstaat van de aangepaste algemene vergunningen en heeft plaatsgevonden onder specifiek voor deze transacties afgegeven individuele vergunningen. Conform staand beleid wordt alleen vergunning verleend als de vergunningaanvraag de zorgvuldige toetsing aan de Europese wapenexportcriteria heeft doorstaan. Voor deze goederen geldt dat het ging om de (tijdelijke) uitvoer naar, of doorvoer via, Israël voor ontwikkel-, productie- of onderhoudsdoeleinden. In geen van deze gevallen was sprake van eindgebruik door de Israëlische krijgsmacht.
Voor wat betreft de genoemde dual-use goederen geldt dat ook de uitvoer los stond van de aangepaste algemene vergunningen en dat deze goederen onder individuele of globale vergunningen zijn uitgevoerd. Voor de uitvoer van deze categorieën verandert het proces in de toekomst dus niet. Ook toekomstige aanvragen worden getoetst aan de daarop van toepassing zijnde exportcontrolekaders, waarbij het risico op ongewenst eindgebruik van deze goederen wordt beoordeeld. Als we dat risico te groot achten, zal de vergunningaanvraag worden afgewezen.
Nu het kabinet de algemene vergunningen NL007 en NL010 wijzigt door Israël uit te sluiten als land van eindbestemming, en het kabinet na het arrest van het Gerechtshof Den Haag al de algemene vergunningen NL007 en NL009 had gewijzigd om uit- en doorvoer van F-35-onderdelen naar Israël niet langer toe te staan, treffen deze genomen maatregelen alle wapenexport op basis van algemene vergunningen naar Israël? Zo nee, op basis van welke andere algemene vergunningen kunnen nog militaire en dual-use goederen aan Israël worden geleverd? En waarom heeft u deze algemene vergunningen niet aangepast?
Deze wijzigingen omvatten alle algemene nationale vergunningen waaronder nog naar Israël kon worden uitgevoerd of doorgevoerd. Daarmee scherpt het kabinet beleid dat al zeer zorgvuldig was verder aan zodat alle transacties van strategische goederen naar Israël voorafgaand worden getoetst aan de geldende Europese exportcontrolekaders.
Zijn er nog individuele vergunningen op basis waarvan Nederland in 2025 militaire en dual-use goederen naar Israël exporteert? Zo ja, welke goederen? En bent u bereid ook deze vergunningen nog tegen het licht te houden? Zo nee, waarom niet?
Ja. De overheid publiceert regelmatig afgegeven individuele vergunningen op de webpagina van de Rijksoverheid.
Er zijn in het afgelopen jaar vergunningen verleend voor uitvoer van dual-use goederen en militaire goederen naar Israël. In dezelfde periode heeft het kabinet ook diverse vergunningaanvragen afgewezen. Het kabinet heeft sinds 7 oktober 2023 zeven vergunningen toegewezen voor de uitvoer van militaire goederen met eindgebruik in Israël die in 2025 nog geldig zijn. Dit gaat onder meer om onderdelen voor het Iron Dome-luchtafweersysteem en demonstratiematerieel dat na beursdeelname in Nederland weer is geretourneerd naar Israël en waarvan het eindgebruik niet bij de Israëlische krijgsmacht ligt. Daarnaast zijn, voor de goede orde, vergunningen afgegeven voor de tijdelijke uitvoer naar, of doorvoer via, Israël voor productie- of onderhoudsdoeleinden. Deze goederen kwamen of komen na een productie- of onderhoudshandeling in Israël terug naar Nederland of werden na deze handelingen naar een eindgebruiker in een derde land doorgevoerd. In geen van deze gevallen is sprake van eindgebruik door de Israëlische krijgsmacht.
In het afgelopen jaar heeft het kabinet ook een aantal dual-use vergunningen verleend, vooral programmatuur en technologie voor de halfgeleiderindustrie, en apparatuur voor de civiele telecommunicatie.
Alle verleende vergunningen zijn zeer zorgvuldig getoetst aan de Europese kaders voor exportcontrole. Dat deze manier van werken zorgvuldig is, werd door de rechter bevestigd in het vonnis van 13 december 2024. Op deze manier blijft het kabinet ook in de toekomst vergunningaanvragen toetsen. De vergunningen zijn een jaar geldig. Gezien de zorgvuldige afweging die het kabinet heeft gemaakt bij de afgifte hiervan, waarbij is geconstateerd dat er geen duidelijk risico is dat de uit te voeren goederen kunnen worden ingezet bij het begaan van ernstige schendingen van de mensenrechten of het humanitair oorlogsrecht, heeft het kabinet vooralsnog geen reden gezien om eerder afgegeven vergunningen in te trekken.
Is het kabinet voornemens om de cassatie tegen het rechterlijk besluit dat er geen F-35-onderdelen naar Israël mogen worden geëxporteerd stop te zetten? Zo nee, waarom niet?
Nee, het kabinet zet de cassatie door. Het besluit van de Staat om in cassatie te gaan staat los van de verschrikkelijke situatie in Gaza. De cassatiezaak gaat over de principiële rechtsvraag in hoeverre de Staat zijn eigen buitenlandbeleid kan vormgeven.
Kunt u bovenstaande vragen elk afzonderlijk en uiterlijk woensdag 9 april 2025 beantwoorden, zodat Kamerleden enige tijd hebben de informatie nog voor het Commissiedebat Raad Buitenlandse Zaken van 10 april 2025 tot zich te nemen?
Dat is gelet op het belang van een zorgvuldige beantwoording helaas niet mogelijk gebleken.
De gevolgen van bezuinigingen op het Mensenrechtenfonds |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Klopt het dat u voornemens blijft te bezuinigen op het Mensenrechtenfonds (MRF), ondanks dat dit het voornaamste financiële instrument is om mensenrechten te bevorderen?1
Het mensenrechtenfonds (MRF) blijft voor dit kabinet het voornaamste financiële instrument om mensenrechten wereldwijd te bevorderen. De bezuinigingsopdracht dwingt het kabinet wel om scherpere keuzes te maken gericht op een effectief en resultaatgericht mensenrechtenbeleid. Het MRF is zoveel als mogelijk ontzien aangezien bevorderen van mensenrechten een prioriteit vormt.
In 2024 bedroeg het budget voor het totale MRF (zowel centraal als decentraal) EUR 59.302.000. Om voor 2025 aan de opdracht van het Hoofdlijnenakkoord te voldoen zijn de bezuinigingen op het mensenrechtenfonds naar rato verdeeld binnen de beschikbare budgettaire ruimte, zoals dat ook voor andere budgetplaatsen is gedaan. Gezien het belang van het mensenrechtenfonds en de leidende rol die Nederland speelt op een aantal prioritaire thema’s is een deel van deze naar rato-bezuinigingen op het mensenrechtenfonds voor 2025 juist verminderd, met een bedrag van EUR 500.000. Het totaal beschikbaar budget voor MRF voor 2025 is EUR 44.403.000.
In 2026 is er EUR 43.963.000 beschikbaar (waarvan ODA: 23.216.000 en non-ODA: 20.747.000). Voor 2026 en verder zullen nadere beleidskeuzes gemaakt moeten worden om de bezuinigingen (ODA en non-ODA) op het Mensenrechtenfonds verder uit te werken.
Welke gevolgen hebben de aangekondigde bezuinigingen op het MRF voor de effectiviteit en impact van de Nederlandse inzet op mensenrechten wereldwijd?
Het kabinet erkent dat de programmatische bezuinigingen op de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken alsmede de taakstelling weerslag zullen hebben op de reikwijdte van het Nederlandse mensenrechtenbeleid. We zullen niet meer met mensenrechtenprojecten in 84 landen actief kunnen zijn. Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op het IOB-rapport, dient het ambitieniveau van Nederland te worden bijgesteld, al blijft Nederland in vergelijking met veel andere landen veel aan mensenrechten doen.
Tegelijkertijd streeft het kabinet naar maximale effectiviteit binnen de beschikbare ruimte. Door een gerichtere thematische en geografische inzet van het decentrale mensenrechtenfonds beoogt het kabinet de impact van het mensenrechtenbeleid te behouden in die landen waar Nederland aantoonbaar verschil kan maken. Daarnaast blijven we ons uiteraard via diplomatie en multilaterale fora hard maken voor mensenrechten en zullen we ook in landen waar geen MRF beschikbaar is de bilaterale dialoog over het belang van bescherming en bevordering van mensenrechten, democratie en internationale rechtsorde niet uit de weg gaan.
Op welke manier weegt u mee dat de Nederlandse informatiepositie op het gebied van mensenrechten voor een groot deel steunt op samenwerking met maatschappelijke organisaties? Hoe wordt voorkomen dat deze positie verzwakt door de hervormingen en bezuinigingen, aangezien maatschappelijke organisaties door verminderde financiering mogelijk minder capaciteit hebben om hieraan bij te dragen?
De Nederlandse informatiepositie op het gebied van mensenrechten zal logischerwijs veranderen wanneer het aantal partnerlanden, en daarmee het aantal samenwerkingspartners, wordt teruggebracht. Zie tevens het antwoord op vraag 2.
Tegelijkertijd gaat de kennis en expertise van maatschappelijke organisaties, die het mensenrechtenbeleid voeden, niet verloren. In het nieuwe beleidskader voor samenwerking met maatschappelijke organisaties in ontwikkelingshulp komt ook een instrument voor het promoten en beschermen van mensenrechten, met een focus op lhbtiq+ en vrijheid van religie en levensovertuiging, evenals diverse instrumenten gericht op de rechten en positie van vrouwen. De Safety for Voices-partnerschappen gericht op de veiligheid van journalisten en mensenrechtenverdedigers lopen bovendien door tot 2027. Via dergelijke centrale programma’s ontvangt het ministerie dus ook informatie op de vijf thematische mensenrechtenprioriteiten. Daarnaast blijven we ons uiteraard via diplomatie en multilaterale fora hard maken voor mensenrechten.
Hoe zal het kabinet opvolging geven aan de aanbevelingen over het MRF uit de recent gepubliceerde IOB-evaluatie over het mensenrechtenbeleid?2
In de kabinetsreactie op de IOB-evaluatie verwelkomt het kabinet de hoofdconclusies, aanbevelingen en de constructief kritische toon van het IOB-rapport. De reactie bevat tevens een overzicht van de te nemen vervolgstappen per thema. Voor de toelichting over de uitgebreide opvolging verwijs ik uw Kamer naar de kabinetsreactie.
Specifiek op het mensenrechtenfonds onderschrijft het kabinet de noodzaak tot meer focus en strategische aansturing van de mensenrechteninzet in de landen waar Nederland actief is. Dit zal plaatsvinden door het aantal landen en het aantal thema’s waarop wordt ingezet te beperken op basis van duidelijke beleidsmatige criteria.
Zoals aangegeven in de kabinetsreactie, zal ik uw Kamer nader informeren over de uitwerking van de inperking van het mensenrechtenfonds in aanloop naar het jaarlijkse mensenrechtendebat, voorzien op 30 juni 2025.
Welke afwegingen spelen een rol bij het selecteren van de ambassades die MRF-budget zullen ontvangen?
Het proces voor de strategische herinrichting van het decentrale gedeelte van het mensenrechten fonds is momenteel nog gaande. Op basis van de IOB-aanbevelingen zal de geografische opzet en het aantal partnerlanden worden beperkt. In dit proces is een aantal factoren meegewogen, waaronder de mensenrechtensituatie in het land, de beschikbare Nederlandse invloed en expertise, de impact van de Nederlandse inzet alsmede de bredere Nederlandse belangen in het land.
Wanneer wordt bekend gemaakt hoe de MRF-budgetten per ambassade voor 2025 worden belegd? Kunt u, wanneer u de Kamer informeert over de voortgang van de uitwerking, een overzicht geven van de MRF-budgetten per ambassade voor 2025?
De bezuinigingen op het decentrale mensenrechtenfonds zijn voor 2025 al berekend. Door de beperking van de zogenaamde «vrije ruimte» (middelen die nog niet waren vastgelegd in contracten of verplichtingen) kregen ambassades vanaf 2025 minder financiële ruimte om het mensenrechtenfonds decentraal in te zetten. Dit gold voor alle posten die aanspraak maakten op het decentrale mensrenrechtenfonds.
Voor 2026 en verder is het kabinet op dit moment bezig met de herinrichting van het decentrale mensenrechtenfonds. Deze zal gebaseerd zijn de IOB-aanbevelingen en is mede ingegeven door de bezuinigingsopdracht. We zullen het MRF zoveel als mogelijk blijven ontzien.
Conform bestaande praktijk ontvangt uw Kamer jaarlijks een rapportage over het mensenrechtenbeleid. In het rapport over 2025 (voorzien voor het voorjaar 2026) zal een overzicht worden opgenomen van de inzet van het mensenrechtenfonds, uitgesplitst per regio en thema. Een volledige landenlijst met toekenningen per post kan, gelet op de gevoeligheid van het onderwerp en de veiligheid van betrokken collega’s en implementatiepartners, niet openbaar gemaakt worden. Deze kan desgewenst ter vertrouwelijke inzage met uw Kamer worden gedeeld.
Zullen er consultaties plaatsvinden met mensenrechtenexperts en het maatschappelijk middenveld om de strategische keuzes in de hervorming van het decentrale MRF te onderbouwen? Zo ja, op welke manier? Worden hierbij ook lokale stakeholders betrokken?
Het decentrale gedeelte van het mensenrechtenfonds wordt door het postennet lokaal ingezet om organisaties te steunen die zich op verschillende manieren inzetten voor mensenrechten. De herinrichting van dit gedeelte van het fonds wordt op dit moment uitgewerkt op basis van de IOB-aanbevelingen. Dit proces vindt plaats in nauw overleg met de betrokken regiodirecties en posten. Daarnaast ga ik op 12 mei a.s. in gesprek met de leden van het Breed Mensenrechten Overleg (BMO) over de kabinetsreactie op het IOB-rapport.
Welke stappen onderneemt u om donorcoördinatie te verbeteren, zodat met de op handen zijnde hervormingen en bezuinigingen geen grote onvoorziene financieringsgaten ontstaan, ook in het licht van de desastreuze bezuinigingen op mensenrechtenprogramma’s door USAID en andere donoren?
De herziening van de Amerikaanse buitenlandse hulp op bilateraal en multilateraal niveau en de aangekondigde en reeds doorgevoerde bezuinigingen door diverse gelijkgezinde donorlanden zullen wereldwijd grote gevolgen hebben. Het voortbestaan van veel lokale niet-gouvernementele mensenrechtenorganisaties staat wereldwijd onder druk. Op korte termijn zal het financieringsgat niet op te vullen zijn, ook niet met verbeterde donorcoördinatie. Wel zal er de komende jaren met gelijkgezinde landen veel meer gecoördineerd en samengewerkt moeten worden. In EU verband zal de komende tijd bekeken moeten worden wat er gedaan kan worden om belangrijke organisaties en mensenrechtenverdedigers wereldwijd effectief te kunnen blijven ondersteunen.
Nederland bespreekt ook met gelijkgezinde partners wat de mogelijkheden zijn om de meest urgente noden te adresseren. Zo werkt Nederland momenteel samen met Tsjechië en een aantal andere Europese landen om duurzame financiering te vinden voor Radio Free Europe. Daarnaast heeft Nederland recent een urgente financiële bijdrage kunnen leveren aan het in stand houden van radio Dabanga in Soedan.
Worden mensenrechtenexperts en het maatschappelijk middenveld geconsulteerd bij de totstandkoming van de overkoepelende toolkits voor de posten, die u in uw kabinetsreactie op de IOB-evaluatie heeft aangekondigd? Zo ja, op welke manier?
Zoals aangekondigd in de kabinetsreactie, wordt momenteel gewerkt aan een overkoepelende toolkit ter ondersteuning van de posten. De terms of reference voor deze toolkit is in ontwikkeling en het vergaren van input vanuit mensenrechtenexperts en maatschappelijk middenveld zal hierin worden meegenomen.
Kinderen in de noodopvang |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Michiel van Nispen (SP), Faith Bruyning (NSC), Kati Piri (PvdA) |
|
Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat er op dit moment ongeveer 6.000 kinderen worden opgevangen op (crisis-)noodopvanglocaties?
Klopt het dat dit een toename is van 2.000 kinderen ten opzichte van het aantal kinderen dat in 2024 in dit soort locaties werd opgevangen?
Bent u het eens met de stelling dat het onwenselijk is dat kinderen op noodopvanglocaties worden gehuisvest?
Welke acties onderneemt u op dit moment (behalve het verminderen van de instroom) om te voorkomen dat kinderen op noodopvanglocaties terecht komen?
Klopt het dat er op dit moment 1.000 kinderen op crisisnoodopvanglocaties worden gehuisvest die helemaal ongeschikt zijn voor het opvangen van kinderen?
Heeft u in beeld op hoeveel locaties kinderen gehuisvest zijn, die door hun locatie te gevaarlijk zijn voor kinderen om naar buiten te gaan en te spelen, bijvoorbeeld omdat de locatie is gelegen aan een snelweg, langs water of op een industrieterrein? Zo nee, bent u bereid dit in beeld te brengen?
Kunt u aangeven wat de verschillen zijn in de eisen die worden gesteld aan noodopvanglocaties vergeleken met reguliere asielopvang? Kunt u daarin specifiek aandacht geven aan die eisen die specifiek relevant kunnen zijn voor kinderen, zoals eisen op het gebied van privacy, veiligheid, speelruimte, rustige slaapruimte, toegang tot onderwijs en zorg?
Klopt het dat het stellen van 'doelgroepvoorwaarden' (bijvoorbeeld: «alleen gezinnen met kinderen») door gemeenten die zich bereid verklaren asielzoekers tijdelijk op te vangen een belangrijke oorzaak is dat kinderen op (crisis)noodopvanglocaties terecht komen?
Op welke manier handhaaft u op dit moment de met uw voorganger gemaakte afspraak dat gemeenten niet langer voorwaarden kunnen stellen aan de doelgroep die wordt opgevangen in de (tijdelijke) opvang?
Bent u bereid om, onafhankelijk van het voortbestaan van de spreidingswet, te zorgen voor een aanpak waarbij de doelstelling wordt om, vanaf het moment van de definitieve verdeelbesluiten (juli 2025) tot aan het einde van 2025 het aantal kinderen in de (crisis)noodopvang tot nul terug te brengen, te beginnen met de crisisnoodopvang? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid reguliere opvanglocaties te stimuleren om zelf actief in contact te treden met noodopvanglocaties om (gezinnen met) kinderen te kunnen opnemen?
Voor hoeveel kinderen in de asielopvang geldt dat ze op dit moment al langer dan drie maanden wachten op onderwijs?
Welke acties onderneemt u op dit moment (behalve het verminderen van de instroom), om te zorgen dat kinderen zo snel mogelijk (maar in elk geval binnen drie maanden) toegang krijgen tot onderwijs?
Voor hoeveel kinderen in de asielopvang geldt dat ze al vaker dan drie keer zijn verplaatst van opvanglocatie en al meer dan drie keer opnieuw hebben moeten beginnen met onderwijs?
Welke acties onderneemt u op dit moment (behalve het verminderen van de instroom), om te zorgen dat kinderen zo min mogelijk worden verplaatst?
Voor hoeveel kinderen in de asielopvang geldt dat ze op wachtlijsten staan voor jeugdzorg of jeugd-GGZ?
Welke acties onderneemt u op dit moment om te zorgen dat kinderen ook bij eventuele verplaatsingen toegang tot jeugdzorg en jeugd-GGZ houden?
Bent u bereid de bovenstaande vragen één voor één te beantwoorden?
De mogelijke uitbreiding van het oefengebied van defensie op de Weerterheide |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Gijs Tuinman (BBB) |
|
![]() |
Bent u bekend met de zorgen van de mensen die wonen op de Weerterheide? Wat is uw reactie op de petitie?1
Ja, ik ben me bewust van de zorgen van de mensen die wonen in de omgeving van de Weerterheide en ik begrijp deze zorgen. De petitie is uitsluitend aangeboden aan de Kamercommissie en niet aan het Ministerie van Defensie. Ik was graag in gesprek gegaan met de indieners om persoonlijk hun zorgen te horen en te bespreken.
Erkent u dat (mogelijke) onteigening van huis en bedrijf enorm ingrijpend is in de levens van mensen? Wilt u dit toelichten?
Ja, dat erken ik. Onteigening is heel ingrijpend voor bewoners, en daarom ga ik hier niet lichtzinnig mee om. Bij het aanwijzen van nieuwe locaties probeert Defensie de impact op woningen, eigenaren en bedrijven zoveel mogelijk te beperken. Defensie probeert ook zoveel als mogelijk onteigening te voorkomen. En mocht dit desondanks niet te voorkomen zijn, dan gebeurt dit zeer zorgvuldig en in nauw overleg met de eigenaren.
De reden dat Defensie onteigening niet kan uitsluiten komt doordat de veiligheidssituatie in de wereld steeds verder verslechtert. De krijgsmacht moet daarom worden versterkt, in het bijzonder op hoofdtaak 1 (de verdediging van ons grondgebied en dat van onze bondgenoten), zodat we in staat zijn om te verdedigen wat ons dierbaar is. Dit vraagt om extra ruimte, zowel fysieke, milieu als geluidsruimte. In het Nationaal Programma Ruimte voor Defensie (NPRD) is de extra ruimtevraag van Defensie in beeld gebracht en Defensie zoekt zorgvuldig naar goede locaties en ruimte voor defensieactiviteiten, in samenhang met andere urgente ruimtebehoeften.
Op welke manier hebt u contact gezocht met de mensen die in het mogelijke uitbreidingsgebied bij de Weerterheide wonen? Indien u dat niet hebt gedaan, waarom niet, aangezien bekend is dat er grote onrust bij deze mensen is ontstaan? Indien u dit niet hebt gedaan, bent u bereid om alsnog in gesprek te gaan met deze bewoners?
Vorig jaar zomer zijn voor alle inwoners en betrokkenen provincie-brede bijeenkomsten georganiseerd over de voornemens van Defensie in het kader van het NPRD. Mede n.a.v. die bijeenkomsten, en de wens van de deelnemers om zo snel en direct als mogelijk te worden geïnformeerd heeft Defensie besloten om perceeleigenaren rechtstreeks per brief te informeren. Dit gold ook voor eigenaren in de zoekgebieden voor uitbreiding in Weerterheide. Op 23 september 2024 en 23 januari 2025 heeft Defensie extra informatiebijeenkomsten georganiseerd in respectievelijk Budel en Weert. De inwoners in de zoekgebieden zijn daarbij per brief uitgenodigd. Op deze manier heeft Defensie geprobeerd alle betrokken bewoners zo goed als mogelijk bij het proces te betrekken en te informeren.
Hoe zijn de belangen van de bewoners meegenomen in de selectie van dit gebied bij de Weerterheide als mogelijke uitbreidingslocatie van Defensie? Wilt u toelichten, specifiek op welke momenten, welke onderdelen en op welke manier dit is gebeurd en gaat gebeuren?
In het NPRD worden alle behoeftes van Defensie grondig onderzocht en afgewogen en worden betrokkenen hierover actief geïnformeerd. Dit gebeurt door middel van informatiebijeenkomsten, webinars en rechtstreeks met brieven. In het uitgevoerde planMER wordt onder meer onderzocht welke effecten de voorgenomen plannen van Defensie hebben op de omgeving en degenen die hier wonen.
Mogen wij de achterliggende stukken ontvangen waarin de belangen van deze bewoners zijn afgewogen en/of op welke manier de belangen van bewoners zijn gewogen bij de selectie van deze mogelijke uitbreidingslocatie? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze stukken (ontwerpbeleidsvisie, planMER en achterliggende onderzoeken) ontvangt u zodra het kabinet een beslissing heeft genomen over het ontwerpNPRD. In het kader van zorgvuldigheid en transparantie kan ik deze documenten niet eerder delen. Het kabinet verwacht eind mei 2025 een besluit te nemen.
Op welke manier en op welke momenten hebben bewoners op de mogelijke uitbreidingslocatie bij de Weerterheide zeggenschap over hun huis, hun gemeenschap en of er wel of niet gedwongen zal worden onteigend?
Wanneer het kabinet eind mei 2025 een besluit heeft genomen over het ontwerpNPRD, kunnen de bewoners via zienswijzen reageren op de plannen. Ik verwacht aan het eind van het jaar een definitief kabinetsbesluit op het programma NPRD. Daarna wordt een start gemaakt met de uitvoering, bijvoorbeeld door middel van een projectbesluit. Gedurende de projectprocedure zullen geraakte bewoners wederom inspraakmogelijkheden krijgen. Parallel hieraan zal Defensie proberen een overeenkomst te sluiten met bewoners. Alleen wanneer het niet lukt om een overeenkomst te sluiten met bewoners zal Defensie over moeten gaan tot onteigening. In dat geval zal Defensie de onteigeningsprocedure starten. In deze procedure zal Defensie motiveren waarom onteigening noodzakelijk is en zal de bewoner schadeloos worden gesteld.
Zijn er andere locaties in Europa die kunnen dienen als oefenterrein? Wanneer en op welke manier zijn deze locaties als oefenterrein afgewogen? Mogen we het onderliggende onderzoek op basis waarvan deze afweging wordt gemaakt ontvangen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de Nota van Antwoord (NvA) als reactie op de zienswijzen op de Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD). De ruimtebehoefte voor Defensie, zoals beschreven in het NPRD, is gebaseerd op de huidige situatie waarin al veel activiteiten in het buitenland plaatsvinden (opleiden, oefenen en trainen) en waarin ook andere NAVO-bondgenoten het gebruik van hun bestaande terreinen en luchtruim intensiveren. De versterking van de krijgsmacht vraagt daarom om meer ruimte in Nederland. De ruimteclaim in het NPRD vertegenwoordigt de minimale ruimte die Defensie nodig heeft in Nederland om haar taken te kunnen uitvoeren.
Bent u bereid om, indien gezocht wordt naar uitbreidingslocaties voor Defensie, daarbij als uitgangspunt te hanteren dat er geen uitbreiding zal plaatsvinden op locaties waar mensen gedwongen onteigend moeten worden of gedwongen worden om te verhuizen? Wilt u dit toelichten?
Nee, dit kan ik niet doen. Zoals eerder aangegeven probeer ik onteigening zoveel mogelijk te voorkomen en gebruik ik dit middel niet lichtzinnig. Ik kan het echter niet op voorhand uitsluiten. De dreiging in de wereld en de urgentie van het NPRD zijn daar te groot voor.
Bent u bereid om, indien gezocht wordt naar uitbreidingslocaties voor Defensie, daarbij als uitgangspunt te hanteren dat er geen uitbreiding zal plaatsvinden op locaties waar dit ten koste gaat van beschermde natuur? Wilt u dit toelichten?
Defensieactiviteiten en (beschermde) natuur gaan in veel gevallen goed samen. Op dit moment valt meer dan 15.000 ha van de defensieterreinen onder 14 verschillende Natura 2000 gebieden en valt ruim 17.000 ha onder het Natuur Netwerk Nederland (NNN). Uit onderzoek blijkt dat door het militaire gebruik op meerdere terreinen een unieke dynamiek is ontstaan met voor Nederland bijzondere natuur. Hierdoor gaat het militaire gebruik niet ten koste van de natuurwaarden, maar stelt zij de natuur in staat te floreren (zie «Kamerbrief over natuurwaarden op defensieterreinen», vergaderjaar 2022–2023, kamerstuk 33 576, nr. 87).
In het planMER voor het NPRD worden voor de uitbreidingen van Defensie alle belangen zorgvuldig afgewogen, waarbij natuur ook een belangrijke rol speelt. Voor een aantal uitbreidingen van Defensie is een combinatie met en in de natuur kansrijk. Dit geldt voor de uitbreidingen van oefenterreinen maar ook voor de locaties voor munitie-opslag. De beperkingen die voor deze gebieden gelden, leveren een positieve bijdrage aan natuurontwikkeling. Ik kan op voorhand echter bepaalde belangen niet boven andere laten prevaleren, daarom ben ik niet bereid dat uitgangspunt te hanteren.
Bent u bereid deze vragen een voor een te beantwoorden?
Ja, zie bovenstaande punten.
De relatie tussen pachtnormen en teeltopbrengsten |
|
André Flach (SGP) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de wijze waarop de pachtnormen voor los land worden bepaald?1
Ja, ik ben bekend met de wijze waarop de pachtnormen voor los land worden bepaald. Dit is conform het Pachtprijzenbesluit 2007. Op 12 juni 2024 is de Tweede Kamer (Kamerstuk 27 924, nr. 87) geïnformeerd over de pachtnormen voor 2024.
Deelt u de mening dat in diverse pachtregio’s de regionormen in vergelijking met andere pachtregio’s niet goed zijn te verklaren vanuit de teeltopbrengsten?
Nee, ik deel deze mening niet. De steekproef met gebruikmaking van de gegevens vanuit het bedrijveninformatienet (BIN) is zorgvuldig samengesteld op basis van representativiteit van bedrijfstypen en grootteklassen, zodat deze een betrouwbare afspiegeling van de populatie in een bepaalde pachtregio biedt.
Hoewel de hoogte van de pachtnormen in diverse pachtregio’s opvallen is dit een gevolg van een hoge bedrijfsintensiteit in deze regio die wordt weerspiegeld in de resultaten. Zo zijn de pachtprijzen voor de pachtregio IJsselmeerpolders gelijk aan de grondprijzen van niet verpachte grond in Flevoland zoals gepubliceerd door het Kadaster en de gemiddelde Standaardopbrengst (per hectare) zoals gepubliceerd door het CBS.
Kunt u aangeven of de bedrijven afkomstig uit het Bedrijven-informatienet (BIN), die de basis vormen voor het bepalen van de regionorm, representatief zijn voor het desbetreffende pachtnormgebied en aan de criteria voor het berekenen van de regionorm voldoen?
De groep van bedrijven die in de steekproef betrokken zijn wordt met gebruikmaking van de gegevens van het BIN nauwgezet samengesteld op basis van representativiteit conform het Pachtprijzenbesluit 2007. Daarnaast wordt het BIN periodiek op representativiteit gecheckt. De resultaten hiervan zijn publiek beschikbaar2. Ik heb daarom geen reden om te twijfelen aan de representativiteit.
Heeft u inzicht in de wijze waarop bovengenoemde bedrijven, die na maximaal vijf jaar vervangen zouden moeten worden, worden geselecteerd? Op welke wijze ziet u toe op de geschiktheid en de representativiteit van deze bedrijven?
In de vraag wordt verondersteld dat bedrijven na maximaal vijf jaar automatisch uit de steekproef van het BIN worden gehaald en vervangen. In de praktijk is dit echter niet het geval: het BIN werkt niet met «automatische rotatie», maar met «minimale rotatie». Tot 2005 werd in het LEI-boekhoutnet, de voorganger van het BIN, wel gebruik gemaakt van een rotatiemodel (automatische rotatie). Bedrijven werden op basis van toeval geselecteerd uit de landbouwtelling, en jaarlijks werd een deel van de steekproef vervangen om mogelijke leereffecten bij deelnemers te beperken. Na de eeuwwisseling is dit beleid heroverwogen. In 2005 is op basis van onderzoek door Wageningen Universiteit (WUR)3 aanbevolen om over te stappen op minimale rotatie.
Minimale rotatie houdt in dat bedrijven alleen worden vervangen als ze niet meer voldoen aan de steekproefcriteria, stoppen met het bedrijf of hun deelname beëindigen. Deze aanpak waarborgt de representativiteit en maakt het mogelijk om structurele ontwikkelingen binnen de sector goed te volgen. Voor langjarige studies is deze methode bijzonder geschikt vanwege de consistente dataverzameling, terwijl ze ook bruikbaar blijft voor analyses op basis van éénjarige gemiddelden. De keuze voor een «natuurlijk roterend panel» is daarmee bewust en goed onderbouwd. Sinds de inwerkingtreding van het Pachtprijzenbesluit 2007 wordt minimale rotatie ook toegepast bij de berekening van de pachtnormen.
Zoals aangegeven onder vraag 3 wordt deze groep van bedrijven zorgvuldig samengesteld op basis van representativiteit, conform de eisen van het Pachtprijzenbesluit 2007. Daarnaast wordt het BIN periodiek getoetst op representativiteit. De uitkomsten van deze toetsingen zijn openbaar beschikbaar4. Ik heb daarom geen reden om te twijfelen aan de representativiteit van de steekproef.
Kunt u aangeven in welke mate de neveninkomsten op de geselecteerde bedrijven (waarbij die neveninkomsten 25 procent of minder van de totale opbrengst uitmaken) voor het bepalen van de regionorm meewegen in het resultaat van deze bedrijven?
In 2010 heeft de commissie pachtnormen onderzoek gedaan naar het schrappen van nevenactiviteiten en geadviseerd om bedrijven met meer dan 25% opbrengsten uit neventakken uit te sluiten van de pachtnormberekening5. Sinds 2011, waarin het Pachtprijzenbesluit op dat punt is aangepast, worden inkomsten uit nevenactiviteiten expliciet gemonitord binnen het BIN, en sindsdien worden bedrijven mede op basis van hun neveninkomsten geselecteerd of uitgesloten voor de pachtnormenberekening (artikel 5.2 van het Pachtprijzenbesluit). In het jaarlijkse pachtprijzenrapport worden geen gegevens gedeeld over het aandeel van neveninkomsten in de totale opbrengst van bedrijven. In de bedrijfsboekhouding kunnen opbrengsten uit nevenactiviteiten doorgaans wel worden herkend, maar het is vaak lastig om de daaraan verbonden kosten afzonderlijk te specificeren.
Deelt u de mening dat alleen de opbrengsten direct gerelateerd aan de grondgebonden agrarische activiteit van de bedrijven uit het BIN moeten meewegen voor het bepalen van de regionorm, zoals bedoeld in art 7:327 van het Burgerlijk Wetboek?
Nee, deze mening deel ik niet. In artikel 7:327 lid 2 uit het Burgerlijk Wetboek wordt specifiek aangegeven dat de pachtprijzen in een redelijke verhouding staan tot de bedrijfsuitkomsten bij een behoorlijke bedrijfsvoering, met dien verstande, dat bij het vaststellen van die regelen de redelijke belangen van de verpachter mede in acht worden genomen. De berekeningen van de pachtnormen zijn daarbij eveneens gebaseerd op de bepalingen uit het Pachtprijzenbesluit 2007 met betrekking tot het vaststellen van de pachtnormen voor de agrarische woning en de bedrijfsgebouwen.
Op welke wijze bent u voornemens ervoor te zorgen dat de twijfels over de representativiteit van de bedrijvenselectie in het BIN weggenomen worden, bijvoorbeeld door meer openheid te geven over de selectie van bedrijven in de verschillende regio’s zonder dat dit herleidbaar is tot individuele bedrijven of door een onafhankelijke toetsing van de representativiteit van bedrijven en de doorvertaling van bedrijfsresultaten naar de pachtnormen?
Het is mij bekend dat het huidige Pachtprijzenbesluit 2007 de nodige discussies geeft. Het systeem is uitermate ingewikkeld en de totstandkoming kent een lange geschiedenis. Ik streef ernaar om deze systematiek zo eenvoudig mogelijk te houden waarbij de belangen van betrokkenen zoveel mogelijk tot hun recht komen.
Momenteel ben ik bezig met de herziening van de pachtregelgeving, onderdeel hiervan is de herziening van het Pachtprijzenbesluit 2007. Hier wordt u nader over geïnformeerd.
De gevolgen van Trump's handelsoorlog voor Nederland |
|
Mariëtte Patijn (GroenLinks-PvdA), Marleen Haage (PvdA), Barbara Kathmann (PvdA), Joris Thijssen (PvdA), Tom van der Lee (GL), Frans Timmermans (PvdA), Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Eddy van Hijum (minister ) (CDA), Dirk Beljaarts (minister ) , Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV), Dick Schoof (minister-president ) (INDEP), Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten over de kelderende beurzen de afgelopen dagen? Welke financiële risico's ziet het kabinet voor Nederland? Welke financiële verwevenheden maken ons kwetsbaar? Op welke manier gaat het kabinet deze risico's mitigeren? Is er verscherpt toezicht op de financiële markten?1
Vrijhandel is de afgelopen eeuw een katalysator geweest van economische groei. Consumenten profiteren van lagere prijzen als gevolg van vrijhandel. De opgelegde invoerheffingen zijn economisch schadelijk. Allereerst voor de Amerikaanse economie, maar ook voor de economische groei wereldwijd en in Nederland. Ook beleggers zijn teleurgesteld door de tarieven en verwachten dat dit slecht voor bedrijven is. Dit uit zich ook in volatiliteit op beurzen. De dalende beurskoersen zijn op dit moment echter geen aanleiding voor zorgen over de financiële stabiliteit of de weerbaarheid van financiële instellingen. Nederlandse en Europese financiële instellingen staan er goed voor, met een goede uitgangspositie qua buffers en winstgevendheid.
Het kabinet monitort de ontwikkelingen op de financiële markten nauw en staat onder andere ook in contact met De Nederlandsche Bank en de financiële sector. Daarbij houden we onder meer scherp in de gaten of de toegenomen volatiliteit er niet toe leidt dat financiële markten niet goed meer functioneren. Zo heeft het kabinet nu in het bijzonder ook aandacht voor de ontwikkelingen ten aanzien van Amerikaanse treasuries en de dollar. Het kabinet blijft de ontwikkelingen en potentiële risico’s nauwlettend monitoren en in kaart brengen.
Is het kabinet erop voorbereid dat hogere Amerikaanse tarieven op China kunnen zorgen voor handelsverschuivingen richting Europa, met andere woorden: meer Chinese producten op de Europese markt? Hoe zorgt het kabinet in Europees verband dat onze markt niet nog meer overspoeld wordt met goedkope producten die geproduceerd zijn onder standaarden die we in Europa niet tolereren? Hoeveel worden de huidige acties versneld om dit bewezen effect te stoppen zodat Nederlandse bedrijven niet kapotgaan? Hoe worden deze acties uitgebreid?
Het kabinet is zich bewust van het risico van mogelijke omlegging van handelsstromen door verhoogde importtarieven van de VS op Chinese producten. Dit kan leiden tot lagere prijzen voor consumenten, maar ook druk leggen op de Europese markt. Hierover is ook tijdens de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 7 april jl. gesproken.2 Daarbij dient wel opgemerkt te worden dat een groter aanbod van producten tegen lagere prijzen gunstig kan zijn voor de Nederlandse economie en Nederlandse consumenten, uiteraard op voorwaarde dat deze producten niet op ongeoorloofde wijze op de interne markt worden aangeboden. Het brede handelsinstrumentarium om het gelijke speelveld met derde landen te beschermen is eerder toegelicht in antwoord op vragen van de leden Kamminga en Martens-America.3 Dit handelspolitieke en handelsdefensieve instrumentarium wordt benut, getuige ook de lopende onderzoeken en al bestaande maatregelen onder de verschillende instrumenten.4
De wijze van productie ziet op de geldende wet- en regelgeving in het land waar het product wordt gemaakt. Deze standaarden vallen in beginsel onder het recht te reguleren waarbij ieder land de eigen wet- en regelgeving vaststelt – die dan ook in elk land anders is. Tegelijkertijd wordt door het kabinet, zowel bilateraal als in EU-verband, wel ingezet op de naleving van multilaterale standaarden en op het tegengaan van misstanden. Dat geldt bijvoorbeeld voor gedwongen arbeid, via de recent in werking getreden antidwangarbeidverordening5 waarmee producten vervaardigd met dwangarbeid van de EU markt geweerd worden.6 Op 14 december 2027 gaan deze verplichtingen gelden voor bedrijven zowel binnen als buiten de EU.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp heeft tijdens voornoemde Raad Buitenlandse Zaken Handel van 7 april jl. ook expliciet aandacht gevraagd voor de effectieve aanpak van problematiek rondom de grote instroom van goedkope, laagwaardige producten op de Europese markt conform motie De Korte.7 De Commissie is zich ook terdege bewust van deze zorgen en heeft in dit kader op 5 februari jl. een mededeling gepubliceerd over veilige en duurzame e-commerce. De kabinetsappreciatie over deze mededeling ontving uw Kamer middels een BNC-fiche op 14 maart jl.8 Daarnaast is onlangs door de Commissie een «Import Surveillance Task Force» opgericht, die de indirecte effecten van verlegging van handelsverkeer zal monitoren.
Voorts wordt op zeer korte termijn in de gehele Unie breed ingezet op gecoördineerde toezichtacties waarbij de focus ligt op e-commerce zendingen met hoge veiligheidsrisico’s. De Europese Commissie coördineert dit in samenwerking met de nationale Douanediensten en Markttoezichthouders. Ook Nederland doet hier aan mee. De uitkomsten van deze acties kunnen gebruikt worden als bewijs in onderzoeken onder de Digital Services Act 9 en om risicoanalyses effectiever te maken. Ook zet het kabinet zich op dit moment in voor een effectieve handhaving van de Digital Services Acten de General Product Safety Regulation, die onder meer verantwoordelijkheden bevatten voor online marktplaatsen. Aanvullend worden consumenten en ondernemers voorgelicht over productveiligheidsrisico’s, zoals via de Productenmeldwijzer.10
Kunt u aangeven wat de mogelijke economische gevolgen zijn voor Nederland als de handelstarieven ongewijzigd blijven? Wat betekent dit voor onze economische groei?
Zoals toegezegd in het Commissiedebat met de Vaste Kamercommissie van BHO voorafgaand aan de Raad Buitenlandse Zaken Handel11 en verzocht in motie De Korte-Ceder,12 is het kabinet in gesprek met het Centraal Planbureau (CPB) om de eerder uitgevoerde studie naar de effecten van het handelspolitieke beleid van de regering-Trump te actualiseren op basis van het huidig gepubliceerde VS-beleid.13 Daarbij is aan uw Kamer toegezegd dat deze studie aan uw Kamer zal worden gezonden zodra deze afgerond is. Voorts heeft het kabinet de Europese Commissie verzocht om een impact assessment van de rebalancerende maatregelen uit te voeren, conform de motie Ceder-Boswijk.14 Het IMF publiceert op 22 april nieuwe ramingen voor de mondiale economie, waaronder voor de Nederlandse economie.
Kan het kabinet aangeven welke sectoren geraakt worden en welke gevolgen dit zal hebben voor de banen van mensen en wat de potentiële gevolgen zijn voor de werkgelegenheid in Nederland?
De Amerikaanse regering heeft een additionele landenspecifieke importheffing aangekondigd van minimaal 10%. Voor veel handelspartners van de VS is gekozen voor een beduidend hogere landenspecifieke heffing. Voor de EU gaat het in beginsel om 20% bovenop het bestaande VS buitentarief. De landenspecifieke heffing, zover hoger dan 10%, is op 9 april jl. met 90 dagen geschorst, waarmee voor de EU het additionele tarief van 10% gaat gelden. Een aantal goederen is van de landenspecifieke heffingen uitgezonderd, zoals halfgeleiders. Voorts zijn voor alle derde landen additionele heffingen van kracht van 25% voor alle import van staal, aluminium en auto’s, naast een heffing van 25% op staal en aluminium als onderdeel van een geïmporteerd product. Deze productspecifieke importheffingen zijn additioneel aan het al bestaande VS buitentarief maar niet cumulatief met de landenspecifieke heffingen. Nadere toelichting op de stand van zaken met betrekking tot de handelspolitiek van de VS is uw Kamer toegekomen via het verslag van voornoemde Raad Buitenlandse Zaken Handel van 7 april jl.
Door al deze maatregelen worden nagenoeg alle sectoren van de Nederlandse economie die naar de VS exporteren direct geraakt en kunnen overige sectoren indirect worden geraakt, bijvoorbeeld omdat zij als toeleverancier optreden voor de direct geraakte sectoren. Tevens kunnen sectoren direct en indirect worden geraakt door maatregelen die derde landen in reactie op de VS-maatregelen nemen of als gevolg van de verzwakking van de wereldhandel. Op basis van eerdere studies is duidelijk dat deze maatregelen een negatief effect zullen hebben op de Nederlandse economie. Niettemin is de directe afhankelijkheid van de Nederlandse economie van de VS beperkt. Verschillende onderzoeksinstellingen wijzen vooralsnog dan ook nog steeds op gematigde groei in Nederland of als gevolg van de verzwakking van de wereldhandel. Voor een precieze duiding van de mogelijke economische gevolgen verwijst het kabinet naar de actualisatie van de CPB-studie zoals genoemd in het antwoord op vraag 3 hierboven.
Is het kabinet bereid of van plan om de getroffen sectoren te hulp te schieten, zoals ook gebeurt in Spanje? Zo ja, is het kabinet bereid om voorwaarden te verbinden aan die hulp zodat vooral die bedrijven worden bijgestaan die een plek hebben in de toekomstige economie van Nederland met een hoog verdienvermogen, een klimaatplan, passend (eventueel op termijn) binnen de beschikbare milieuruimte en strategische functies?
Van financiële steun aan Nederlandse bedrijven is op dit moment geen sprake. Handelsmaatregelen van derde landen vallen in eerste instantie onder het bedrijfsrisico dat internationaal actieve ondernemers nemen. Het kabinet staat in nauw contact met het bedrijfsleven. Dat neemt niet weg dat het kabinet zich ervoor inzet dat de effecten van de tarieven zo beperkt mogelijk worden gehouden voor onze bedrijven. De Nederlandse en Europese inzet is erop gericht om de tarieven van de VS van tafel te krijgen.
Tegelijkertijd richt het kabinet zich op een toekomstbestendige Nederlandse economie. Versterking van het concurrentievermogen en een aantrekkelijk ondernemingsklimaat behoren tot de prioriteiten voor het kabinet, zoals uitgewerkt in onder meer de kabinetsvisie EU-Concurrentievermogen.15Dit vereist onder meer het wegnemen van barrières op de interne markt en het ontwikkelen van de kapitaalmarktunie. In de kabinetsvisie is tevens aangegeven dat het kabinet zich inzet voor een toekomstgerichte industrie, onder andere via gerichte programma’s voor strategische markten. In dat kader verwelkomt het kabinet dan ook de inspanningen van de Europese Commissie voor bijvoorbeeld de automotive sector en staal- en metaalsector, waarover uw Kamer via een BNC-fiche nader zal worden geïnformeerd. Ook zet het kabinet zich in voor meer gerichte samenwerkingen tussen EU-Lidstaten ten behoeve van de versterking van de strategische autonomie en weerbaarheid. In dat kader is recent de Semicon Coalition16 gelanceerd.
Kan het kabinet een duidelijk beeld schetsen van de gevolgen voor de handelsstroom tussen de VS en Nederland, mocht president Trump zijn tarieven hoger opvoeren na tegenmaatregelen vanuit de EU? Wat zijn de plannen van het kabinet als het gaat om het ondersteunen van specifieke sectoren en het beschermen van de werkgelegenheid mocht dit scenario uitkomen? . Hoe gaat het kabinet zich inzetten om betere banden te smeden met andere bondgenoten die op handelsgebied ook onder vuur liggen van de VS, zoals Canada en Mexico?
Het kabinet gaat niet vooruitlopen op – of speculeren over – mogelijke maatregelen en eventuele gevolgen daarvan. In algemene zin kan worden opgemerkt dat het verder verhogen van importheffingen kan leiden tot prijsverhogingen voor importeurs van producten uit derde landen en daarmee een drukkende werking kan hebben op de vraag naar deze producten. De mate waarin de vraag naar afzonderlijke producten afneemt, is onder andere afhankelijk van de prijselasticiteit van deze producten. Ook geldt voor het handelsvolume dat het effect van verdere prijsstijgingen steeds kleiner wordt, omdat substitutie het makkelijkst is wanneer prijzen licht stijgen. In de antwoorden op vragen 3 en 5 is reeds ingegaan op de effecten op de Nederlandse economie en Nederlandse bedrijven.
Klopt het dat Europese multinationals overwegen om fabrieken in de VS te openen om tarieven te omzeilen, en wat zou dit betekenen voor de Europese en de Nederlandse werkgelegenheid?2
Zoals aangegeven in het regeerprogramma18 is de handelsinzet van dit kabinet onderdeel van het bredere buitenlandbeleid gericht op een sterk, welvarend en weerbaar Nederland. Uw Kamer ontvangt dit voorjaar de beleidsbrief handel van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp, waarin verdere invulling gegeven wordt aan de inzet van dit kabinet op het versterken van de handelsrelaties met derde landen.
Het kabinet deelt het belang van internationale samenwerking en het aanhalen van de relaties met handelspartners. Dat is nu nog belangrijker dan voorheen. Het kabinet blijft inzetten op een constructieve en positieve economische relatie met de VS en kijkt tegelijkertijd – ook binnen EU-verband – naar verdere diversificatie van de handelsrelaties, gericht op samenwerking binnen en buiten de Europese Unie met gelijkgestemde landen.19 Met Canada heeft de EU reeds een handelsakkoord gesloten (CETA). Daarnaast heeft recent een economisch werkbezoek naar Canada plaatsgevonden op het gebied van kritieke grondstoffen onder leiding van de Minister voor BHO. Voor Mexico werkt de EU aan de modernisering van het bestaande handelsakkoord.
Het kabinet hecht eraan om de gemaakte afspraken effectief te implementeren en de mogelijkheden die de akkoorden bieden optimaal te benutten, zo ook op kritieke grondstoffen. Dit is ook in het belang van het Nederlands bedrijfsleven. Het kabinet zal zich blijven inzetten, in lijn met motie Kamminga-Boswijk20, op Europees niveau voor de verdieping van de handelsrelaties met Canada en Mexico, zoals tijdens de recente Raad Buitenlandse Zaken Handel.21
Welke maatregelen staan er klaar om werknemers te helpen bij het verlies van banen? Is de sociale zekerheid opgewassen tegen een hogere instroom? Zo nee, gaat het kabinet vaart maken met het crisisbestendig maken van de sociale zekerheid?
Zoals aangegeven in antwoord op de schriftelijke vragen van het lid Kamminga22 kan de door importheffingen gecreëerde economische onzekerheid invloed hebben op investeringsbeslissingen van ondernemingen. Dergelijke effecten kunnen beide kanten op treden, zoals eerder is gebleken bij de uittreding van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie. Het effect op de werkgelegenheid is daarom moeilijk in te schatten. Het kabinet blijft zich onverminderd inzetten voor een aantrekkelijk en voorspelbaar investeringsklimaat in Nederland, waaronder door verdieping van de EU interne markt. Zie tevens de beantwoording van vraag 5 ten aanzien van de versterking van het concurrentievermogen en een aantrekkelijk ondernemingsklimaat.
Op dit moment is er nog een arbeidstekort in Nederland, dus deelt het kabinet de mening dat een werkgarantiefonds, waarmee mensen met behoud van inkomen van een oude baan naar een nieuwe baan kunnen gaan, kan helpen om snel weer aan het werk te helpen en dat een dergelijk fonds onrust in Nederland kan voorkomen?
In de eerste plaats zijn de sociale partners verantwoordelijk voor van-werk-naar-werk-dienstverlening. In een deel van de cao’s zijn hierover ook afspraken gemaakt, en worden er voorzieningen aangeboden. Bij (grootschalige) reorganisaties worden bovendien sociale plannen opgesteld. In deze plannen worden de gezamenlijke regelingen en voorzieningen voor het achterblijvende en vertrekkende personeel vastgelegd. Uit een sociaal plan kan ook VWNW-dienstverlening volgen. Werkgevers kunnen er tevens voor kiezen om zelf VWNW-dienstverlening aan te bieden zonder dat hierover expliciete afspraken zijn gemaakt.
De krapte op de Nederlandse arbeidsmarkt is op dit moment nog altijd hoog. De grote vraag naar arbeid vergemakkelijkt de zoektocht naar een nieuwe baan. Dat neemt niet weg dat baanverlies een ingrijpende gebeurtenis is.
Wie werkloos wordt, kan via UWV gebruikmaken van inkomensondersteuning via het sociale zekerheidsstelsel en van ondersteuning bij het vinden van een nieuwe baan. Dat gaat door middel van preventieve dienstverlening (veelal digitaal zoals een competentietest en vacaturebank), via basis dienstverlening (zoals de werkmap, netwerkbijeenkomst en gesprek met een werkcoach) en via persoonlijke dienstverlening (voor wie risico loopt op langdurige werkloosheid). Indien er geen WW-rechten zijn opgebouwd, kan iemand voor ondersteuning terecht bij de gemeente. Om de publieke en private dienstverlening voor werk en scholing aan werkzoekenden, werkenden en werkgevers te verbeteren, werken we bovendien aan een hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur.
UWV en gemeenten zijn niet onbekend met fluctuaties in het cliëntenbestand. In het verleden hebben we gezien dat het beroep op de WW en de bijstand toeneemt als het economisch minder gaat. Er zijn geen signalen dat UWV en gemeenten een toename van de instroom niet zouden kunnen dragen. De uitgaven die hiermee gemoeid zijn, vallen bovendien buiten het uitgavenplafond Sociale Zekerheid.
Heeft het kabinet een overzicht van goederen die relatief simpel te substitueren zijn voor de Nederlandse consument? Zo ja, hoe gaat het kabinet zich inzetten om deze producten op de tarievenlijst van de EU te krijgen en zo de schade voor de Nederlandse consument te beperken?
Het kabinet ziet geen aanleiding een werkgarantiefonds in te stellen. Door de arbeidsmarktkrapte is het perspectief op het snel vinden van een nieuwe baan relatief goed. Een werkgarantiefonds zou ook in de verantwoordelijkheid treden die sociale partners hebben op van-werk-naar-werk dienstverlening. Voor niet-werkenden geldt een publieke taak en biedt de overheid begeleiding van-werkloosheid-naar-werk en inkomensondersteuning via het sociale zekerheidsstelsel. Met de hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur23 wordt arbeidsmarktdienstverlening structureel ingericht, voortbouwend op de tijdelijke structuur (Regionale Mobiliteitsteams) uit de coronacrisis. Een door sociale partners ingericht dekkend privaat gefinancierd van-werk-naar-werk stelsel dat volgt uit het SER middellange termijn advies is hier onderdeel van. Het kabinet is voornemens een tijdelijke financiële impuls te geven aan deze ambitie van sociale partners. De sociale partners werken deze plannen momenteel uit.
Wat verwacht het kabinet wat betreft de gevolgen voor de koopkracht van Nederlanders? Kan het kabinet een analyse maken van de koopkrachteffecten voor verschillende inkomensgroepen?
Zoals aangegeven in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Eerdmans24 is voor het kabinet belangrijk dat er per product op de lijst met rebalancerende maatregelen van de EU een zorgvuldige afweging wordt gemaakt. Hierbij wordt onder andere gekeken naar de mate van afhankelijkheid en substitueerbaarheid van het betreffende product. Wanneer er sprake is van voldoende alternatieven is er geen reden om te vrezen voor verminderde beschikbaarheid en kan ook het prijsopdrijvende effect van importtarieven beperkt blijven. Hiernaast geldt ook dat rebalancerende maatregelen beogen om druk te zetten op de VS om op basis van gelijkwaardigheid te onderhandelen over het wederzijds reduceren van tarieven. Het kabinet blijft het belang benadrukken van een positieve handelsagenda met de Verenigde Staten, maar geeft daarbij aan dat de EU de eigen belangen dient te verdedigen. Het kabinet brengt het Nederlands belang ook actief onder de aandacht in de EU.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat werkende Nederlanders, en in het bijzonder diegenen met een laag inkomen, de dupe worden van het economische beleid van de Amerikaanse regering?
In het Centraal Economisch Plan uit februari jl. waarschuwde het CPB voor de gevolgen van de toenemende onzekerheid op het terrein van handel en internationale samenwerking voor de wereldeconomie. Het CPB heeft in de raming in beperkte mate rekening gehouden met het effect van de toegenomen onzekerheid. Het kabinet kan nog niks zeggen over de precieze gevolgen van de hogere tarieven op de inflatie, hiervoor verwijst het kabinet naar de actualisatie van de CPB-studie. Het effect op de koopkrachtontwikkeling van huishoudens en de verschillende inkomensgroepen is nog onzeker. In augustus publiceert het CPB de volgende raming van de koopkrachtontwikkeling. Op dat moment beziet het kabinet ook het bredere koopkrachtbeeld.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn voor de pensioenen van mensen op korte en lange termijn?
Het is nog onzeker wat het precieze effect is van het Amerikaanse beleid op de inflatie en de koopkrachtontwikkeling van Nederlanders. Bij een handelsoorlog bestaat het risico dat iedereen daar financiële nadelen van ondervindt, in dat geval kan het kabinet niet voor iedereen de gevolgen ongedaan maken. Het kabinet heeft tijdens de augustusbesluitvorming de mogelijkheid om bij te sturen om huishoudens te ondersteunen en te kijken naar een evenwichtige inkomensverdeling.
Voor wat betreft de EU tegenmaatregelen zet het kabinet zich in, zoals aangegeven in antwoord op vraag 11, dat er per product op de lijst met rebalancerende maatregelen van de EU een zorgvuldige afweging wordt gemaakt, waarbij naast de directe financiële impact voor bedrijven ook gekeken wordt naar de mate van afhankelijkheid en substitueerbaarheid. Bij voldoende alternatieven kan het prijsopdrijvende effect van importtarieven beperkt blijven.
Is het kabinet in overleg met sociale partners over de economische gevolgen van de handelstarieven en mogelijke mitigerende maatregelen? Overlegt het kabinet naast bedrijven en werkgevers ook met de vakbonden? Op welke momenten vond tot nu toe overleg plaats en wanneer is toekomstig overleg nog voorzien?
Op de korte termijn hebben de huidige koersschommelingen geen invloed op de lopende pensioenuitkeringen. Pensioenfondsen beleggen voor de lange termijn en houden rekening met tijdelijke tegenvallende resultaten op de beurs. Fondsen staan er goed voor en kunnen gebruik maken van hun buffer.
Daarnaast wordt in de regel het pensioen alleen op vast moment in het jaar gewijzigd. Voor verreweg de meeste fondsen geldt dat pas aan het einde van dit jaar wordt vastgesteld wat de uitkeringen van 2026 zullen zijn. Dat geldt ook voor de fondsen die al naar het nieuwe pensioenstel zijn overgestapt. Pensioenfondsen hebben in het nieuwe pensioenstelsel mogelijkheden om economische schokken voor lopende uitkeringen te dempen, door de inzet van de solidariteitsreserve en schokken te spreiden. Ook in het oude pensioenstelsel kunnen de gevolgen voor de lopende uitkeringen worden beperkt.
Op de lange termijn hoeven de dalende beurzen geen gevolgen te hebben voor de pensioenen als het om een tijdelijke daling gaat. Een pensioenfonds houdt bij het vaststellen van haar beleggingsbereid rekening met diverse scenario’s, waaronder slechtweer scenario’s.
Wel kunnen negatieve beleggingsresultaten ten koste gaan van het pensioenvermogen van actieve deelnemers. Zij zullen dit zien in hun pensioenoverzichten. Deze deelnemers hebben nog een lange horizon om dergelijke kortingen goed te maken. Het is aan de fondsen om daarover duidelijk en tijdig aan deelnemers te communiceren.
Welke voorbereidingen heeft u getroffen voor het scenario dat de regering-Trump Amerikaanse digitale diensten gebruikt om druk te zetten op Europese regeringen?3 Wat zijn de gevolgen voor de Nederlandse publieke sector en onze economie als deze digitale diensten fors duurder worden als gevolg van een handelsoorlog?
Het kabinet heeft regelmatig overleg met sociale partners over de sociaaleconomische situatie in algemene zin. Deze ontwikkelingen zijn nog geen onderwerp van gesprek geweest, tegelijkertijd is het goed voorstelbaar dat dit in de toekomst wel aan de orde komt.
Zoals de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp in het Commissiedebat over de Raad Buitenlandse Zaken Handel van 7 april jl. heeft aangegeven op vragen van het lid Hirsch is het kabinet regulier in gesprek met ondernemingen en het bredere bedrijfsleven naast de betrokken werkgeversorganisaties over de handelspolitieke maatregelen van de VS en het voornemen van het nemen van rebalancerende maatregelen van de EU. Er is tot op heden nog geen verzoek gekomen van de vakbonden voor een gesprek over de Amerikaanse tarieven. Wel wordt er regulier overleg gevoerd met het maatschappelijk middenveld via het Breed Handelsberaad (BHB), waarin zowel maatschappelijke organisaties, vakbonden als werkgevers zitting hebben. Voorafgaand aan de aankomende RBZ Handel zal er weer een fysieke bijeenkomst van het BHB plaatsvinden, waar de mogelijkheid bestaat om van gedachten te wisselen over de handelspolitieke inzet, zo ook over de handelsbetrekkingen met de VS.
Heeft u een plan om de Nederlandse afhankelijkheid van Amerikaanse digitale diensten te verminderen?
Amerikaanse technologiebedrijven leveren belangrijke producten en diensten waar onze digitale economie en samenleving op draaien. Het is belangrijk dat we hier de vruchten van blijven plukken. We zijn ons bewust van de afhankelijkheid van grote Amerikaanse technologiebedrijven. Maar er zijn ook grote economische belangen voor deze bedrijven om de Europese economie te blijven bedienen. Tegelijkertijd zijn we niet naïef en zetten we als kabinet in op het afbouwen van risicovolle strategische afhankelijkheden, ook op digitale diensten. Hier wordt nader op ingegaan in het antwoord op vraag 17.
Als Amerikaanse digitale diensten duurder zouden worden als gevolg van de huidige handelsspanningen, zal dit in eerste instantie leiden tot stijgende kosten voor alle Europese en dus Nederlandse publieke en private organisaties die er gebruik maken. Tegelijkertijd kan dit leiden tot verhoogde belastinginkomsten en het verbeteren van de relatieve concurrentiepositie van Europese alternatieven.
Wat is uw voorstel voor het treffen van maatregelen die gericht politieke druk zetten op de miljardairs in de regering-Trump, specifiek gericht op Amerikaanse digitale diensten? Wat is uw reactie op het Franse voorstel hieromtrent?4
De agenda Digitale Open Strategische Autonomie (DOSA)27 beschrijft het kabinetsbeleid met betrekking tot het verminderen van afhankelijkheden in het digitale domein. Hierin staan ook de tien digitale technologieën omschreven die vanuit het geopolitiek en geo-economisch perspectief cruciaal zijn voor Nederland. Met betrekking tot diensten gaat dit om kunstmatige intelligentie (AI), cloud, netwerktechnologie waaronder 6G, cybersecurity en kantoorsoftware. Er lopen verschillende maatregelen om afhankelijkheden af te bouwen. Dit gaat met name om stimulerende maatregelen zoals de uitvoering van projecten uit het Nationaal Groeifonds (zoals het Future Network Services-programma voor de ontwikkeling van 6G-technologie en het Ained programma gericht op het creëren van een AI-ecosysteem gericht op de ontwikkeling en toepassing van AI-technologie) en de IPCEI CIS (Cloud Infrastructuur en Services) over clouddiensten, evenals algemene economische maatregelen zoals het verdiepen van de interne markt om opschaling van veelbelovende Nederlandse techbedrijven in de EU te faciliteren. Voorts zet het kabinet met gelijkgezinde lidstaten in op een Europese investeringsagenda voor digitale technologie en infrastructuur, zoals bepleit in de Amsterdam Verklaring van de D9+ bijeenkomst van 27 maart 2025.28
Ook zet het kabinet in op het versterken van de digitale autonomie van de overheid door in te zetten op het ontwikkelen van een soevereine overheidscloud, het herijken van het Rijkscloudbeleid en het beperken van ongewenste afhankelijkheden van enkele technologiebedrijven. Dit gebeurt tevens als onderdeel van de Nederlandse Digitaliseringsstrategie (NDS),29 waarin deze thema’s tot de prioriteiten behoren. Specifiek met betrekking tot clouddiensten staat de kabinetsinzet beschreven in de Kamerbrief Initiatiefnota Wolken aan de horizon.
Herinnert de Minister voor Buitenlandse Handel zich haar uitspraak dat zij «eerst graag wil praten met de Amerikanen»?5 Waarop baseert de Minister de verwachting dat er onderhandelingsruimte is bij de Verenigde Staten, gegeven de uitspraken van president Trump op zondagavond dat hij niet van plan is om van koers te wijzigen?
In gesprekken over de huidige stand van zaken en de mogelijke reactie van de Europese Unie wordt gesproken over het gehele pakket aan mogelijke maatregelen, waaronder ook voorstellen van individuele lidstaten. Uitgangspunt is dat het uiteindelijke pakket is gericht op het de-escaleren van het handelsconflict. Het kabinet steunt de Europese Commissie in deze aanpak, en benadrukt het belang van EU-eenheid in het optreden richting de VS. De importtarieven die de Verenigde Staten hebben ingevoerd kennen alleen maar verliezers. De verwachting is dat door deze tarieven vooral de prijzen in de VS zullen stijgen, maar ook in andere landen. De Nederlandse en Europese inzet is erop gericht om de tarieven van de VS van tafel te krijgen.
Deelt het kabinet het inzicht dat niemand baat heeft bij een handelsoorlog, maar dat nu de Verenigde Staten besloten heeft een handelsoorlog te ontketenen, het zaak is dat Europa stevig van zich afbijt?
Deze uitspraken zijn bekend. Het is het beleid van dit kabinet om uit te gaan van een positieve agenda en engagement met de VS, waarbij de eigen belangen dienen te worden beschermd. Deze lijn wordt door uw Kamer gedeeld, getuige de aangenomen moties van het lid Ceder31 en van de leden Eerdmans en Wilders.32 Inmiddels heeft president Trump aangekondigd (op 9 april jl.) de landenspecifieke heffingen deels op te schorten, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 hierboven.
Deelt u de mening dat het voor Nederland van groot belang is om een stevige positie in Europa te hebben omdat het van belang is om hierin gezamenlijk op te trekken? Veranderen deze omstandigheden uw beleid ten aanzien van Europese samenwerking en de noodzaak van een sterk en weerbaar Europa? Zo ja, op welke manier?
Zoals ook aangegeven in antwoord op vraag 18 kennen de importtarieven die de Verenigde Staten hebben ingevoerd alleen maar verliezers, daarom betreurt het kabinet deze ook. De verwachting is dat door deze tarieven vooral de prijzen in de VS zullen stijgen, maar ook in andere landen. De Nederlandse en Europese inzet is erop gericht om de tarieven van de VS van tafel te krijgen. Dit doet het kabinet onder meer in gesprekken met Amerikaanse collega’s. Het kabinet zet zich ervoor in dat, als dat nodig is, de EU robuust, proportioneel en de-escalerend zal reageren.
Heeft u in beeld welke ongewenste strategische afhankelijkheden we in Nederland hebben ten aanzien van de VS? Zo ja, welke afhankelijkheden zijn dit? Gaat u deze ongewenste strategische afhankelijkheden afbouwen? Hoe gaat u dit doen? Wat is hiervoor uw inzet op Europees niveau?
Het kabinet benadrukt de noodzaak voor EU-eenheid in de handelspolitieke inzet ten aanzien van de Verenigde Staten. Ten aanzien van gemeenschappelijke handelspolitiek is de Europese Unie exclusief bevoegd. Het kabinet onderschrijft het belang van Europese samenwerking en de noodzaak van een sterk en weerbaar Europa. Hierbij gelden de afspraken en inzet zoals opgenomen in hoofdstuk 9b van het regeerprogramma33 als uitgangspunt.
Zou u deze vragen separaat en zo spoedig mogelijk, uiterlijk voor 15 april, willen beantwoorden?
De handelsrelatie tussen Nederland en de VS is en blijft voor Nederland van groot belang. We zijn ons bewust van de strategische afhankelijkheden ten opzichte van de VS. Een voorbeeld hiervan is het veelvuldig gebruik van Amerikaanse clouddiensten. Ook zien we de afgelopen jaren een toename van de import van LNG uit de VS. Dat betekent echter niet dat deze afhankelijkheden per definitie risicovol zijn.
Het kabinet brengt via de interdepartementale Taskforce Strategische Afhankelijkheden (TFSA) risicovolle strategische afhankelijkheden in diverse waardeketens in kaart. Voor de geïdentificeerde risicovolle strategische afhankelijkheden worden handelingsopties ontwikkeld. Voorbeelden hiervan zijn het diversifiëren van leveranciers of het stimuleren van Nederlandse en/of Europese productiecapaciteit. Gezien de verwevenheid van de Europese lidstaten binnen de interne markt is de Europese Unie het belangrijkste handelingsniveau.
Daarbij geldt dat zorgvuldig omgegaan moet worden met het openlijk communiceren over de kwetsbaarheden van de Nederlandse en Europese economie. Gelet op het feit dat de identificatie van risicovolle strategische afhankelijkheden vertrouwelijk is, kan ik hier niet inhoudelijk ingaan op de uitgevoerde analyses en de handelingsopties.
Het onderzoek waaruit blijkt dat minstens 25 rashondenverenigingen de wet overtreden |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Zembla waaruit blijkt dat minstens 25 rashondenverenigingen de wet overtreden?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van dierenarts Joyce Hofman die stelt dat bij zo’n 60 procent van de zieke dieren die zij aantrof in haar praktijk een zeer sterk vermoeden bestaat dat het om een erfelijke afwijking gaat? Heeft u gezien dat universitair hoofddocent diergeneeskunde Hille Fieten stelt dat meer dan de helft van de diagnoses die ze in hun kliniek zien een erfelijke oorzaak heeft?
Ja.
Kunt u bevestigen dat het wettelijk verboden is om dieren te fokken op een manier waarop het welzijn en de gezondheid van de dieren wordt benadeeld, waaronder het fokken met ernstige erfelijke afwijkingen, ziekten en uiterlijke kenmerken die schadelijke gevolgen hebben voor de dieren?
Ja, dit staat in het Besluit houders van dieren onder artikel 3.4.
Hoe verklaart u het dat, ondanks dat het wettelijk verboden is om met zieke dieren te fokken, een extreemhoog percentage van rashonden lijdt aan erfelijke aandoeningen?
Mensen willen graag het perfecte uiterlijk voor hun hond, maar realiseren zich te laat dat het perfecte uiterlijk en de perfecte gezondheid niet altijd hand in hand gaan. Met het fokken van rassen is onbedoeld ook geselecteerd op erfelijke afwijkingen. Het vereist een goed fokbeleid om rassen weer gezonder te maken. Voorlichting voor zowel fokker als consument kan hier een belangrijke rol in spelen.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft gezegd dat de fokreglementen van 25 rashondenverenigingen niet voldoen aan de wet? Kunt u een lijst naar de Kamer sturen van de hondenrassen waarvoor dit geldt?2
Tijdens de opnames van Zembla is de NVWA bevraagd over één van de genoemde 25 fokreglementen. Dit betreft die voor de Berner Sennen. Ook weet de NVWA dat in andere fokreglementen3 informatie staat die in strijd is met de wetgeving indien fokkers hiernaar handelen. Ik zoek dit verder met de NVWA uit en daar waar de fokreglementen klaarblijkelijk aanzetten tot het handelen in strijd met de wet, zullen de betreffende organisaties benaderd worden.
Onderschrijft u de uitspraak van de NVWA dat dit «zeer ernstig» is? Zo nee, waarom niet?
Ik onderschrijf de uitspraak. Ik vind het ernstig dat gefokt wordt met honden met erfelijke schadelijke kenmerken en erfelijke ziekten en dat de gezondheid van de honden niet voorop staat. Daarom ga ik ook met de NVWA en de Raad van Beheer over de foknormen in gesprek. Het eerste gesprek hierover heeft inmiddels plaatsgevonden en de afspraak staat dat hier nog verder over gesproken zal worden.
Hoe verklaart u het dat rashondenverenigingen fokreglementen hebben waarin wordt toegestaan dat fokkers met ongezonde honden fokken terwijl dit wettelijk verboden is?
De fokreglementen zijn afspraken die de rasverenigingen onderling maken. Dit staat los van de regelgeving. De fokkers zijn verplicht zich te houden aan de wet- en regelgeving. Dat is ook waar de NVWA op controleert.
Kunt u aangeven hoe vaak er in de afgelopen drie jaar, voorafgaand aan de uitzending van Zembla, aan deze 25 rashondenverenigingen waarschuwingen zijn afgegeven of boetes zijn uitgedeeld omdat zij fokpraktijken toepassen die in strijd zijn met de wet?
Het fokken met gezelschapsdieren op een wijze waarbij erfelijke afwijkingen en ziekten kunnen worden doorgegeven aan of kunnen ontstaan bij nakomelingen is verboden volgens artikel 3.4 van het Besluit houders van dieren. De fokker is verantwoordelijk voor de wijze waarop wordt gefokt en deze moet dan ook aantonen dat er voldoende is gedaan om het doorgeven van erfelijke afwijkingen en ziekten te voorkomen.
De NVWA houdt sinds 2019 toezicht en handhaaft op artikel 3.4. Op basis van meldingen en risicoselecties voert zij inspecties uit bij fokkers van honden. Zowel bij rashondenfokkers als bij fokkers van honden zonder stamboom. Zo heeft de NVWA de afgelopen vijf jaar gecontroleerd en gehandhaafd op het fokken met schadelijke uiterlijke kenmerken en erfelijke aandoeningen, zoals honden met een te korte snuit, heupdysplasie en patella luxatie (ontwrichting van de knieschijf). Als een overtreding van artikel 3.4 wordt geconstateerd, wordt een waarschuwing, een bestuurlijke boete of een bestuursrechtelijke last opgelegd.
Een rashondenvereniging is een belangenvereniging, zij kunnen geen overtreding begaan van deze wetgeving, omdat de wetgeving gaat over de door de fokker geïnitieerde fokhandelingen. Een overtreding ligt daarom altijd bij de fokker die de ouderdieren heeft uitgekozen en ingezet. Desondanks vind ik het onwenselijk dat rashondenverenigingen fokkers van informatie voorzien die tegen de wet- en regelgeving ingaat. Ik ben hierover, samen met de NVWA, in gesprek met de Raad van Beheer.
Kunt u aangeven welke stappen er door de NVWA en/of het ministerie zijn ondernomen sinds de uitzending van Zembla?
Het beleid is er al jaren op gericht om te komen tot gezonde en sociale honden. In dit kader heb ik het Expertisecentrum Genetica Diergezondheid gevraagd om mij te adviseren over gezonde hondenfokkerij. Ook werk ik aan regelgeving die gericht is op het tegengaan van de vraag naar deze dieren, zoals een houdverbod voor dieren die altijd lijden onder hun uiterlijk.
Een ontwerpalgemene maatregel van bestuur met een houdverbod voor naaktkatten en vouwoorkatten is in procedure gebracht. De beoogde inwerkingtreding is 1 januari 2026. Dit houdverbod wil ik uitbreiden waar nodig. Ik werk ook aan een vertoningsverbod van dieren die lijden onder hun uiterlijk in bijvoorbeeld reclames. Een houd- of vertoningsverbod moet goed onderbouwd en handhaafbaar zijn. Daarvoor is het nodig om te weten welke uiterlijke kenmerken bij honden en katten lijden veroorzaken en hoe dat verband objectief kan worden vastgesteld. Daar wordt nu onderzoek naar gedaan en ik verwacht in de loop van 2025 te kunnen zeggen of en zo ja voor welke andere dieren bij wie de uiterlijke kenmerken lijden veroorzaken een houd- of vertoningsverbod zal worden uitgewerkt. Ook ondersteun ik Stichting Fairdog. Stichting Fairdog wil Nederlandse fokkers ondersteunen in verantwoorde fokkerij en consumenten faciliteren bij de aanschaf van een gezonde en sociale hond. Met een gezondheidscertificaat krijgen kopers dan de zekerheid dat alle nodige gezondheidscontroles bij de ouderdieren zijn uitgevoerd.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 controleert de NVWA bij fokkers van honden. De NVWA blijft toezicht houden en handhaven op het fokken met gezelschapsdieren, waaronder het fokken waarbij erfelijke afwijkingen en ziekten kunnen worden doorgegeven aan of kunnen ontstaan bij nakomelingen.
Bent u van plan om op korte termijn bij deze 25 rashondenverenigingen te handhaven, aangezien ze in strijd met de wet handelen? Zo ja, op welke manier gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in vraag 8 kan enkel bij fokkers gehandhaafd worden op artikel 3.4 van het Besluit houders van dieren, die de fokcombinaties van ouderdieren uitkiezen en inzetten. Ik vind het echter niet acceptabel dat de rashondenverenigingen de houders niet goed voorlichten en daarom spreek ik, samen met de NVWA, over de foknormen met de Raad van Beheer.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de directeur van de Raad van Beheer die stelt dat de stamboomhond «gezonder is dan die misschien ooit wel was»? Kunt u bevestigen dat deze claim aantoonbaar onjuist is, gezien de uitspraak van veterinair neuroloog Paul Mandigers, die zegt dat hij hier «geen moer» van gelooft en de uitspraak van dierenarts Joyce Hofman die stelt dat bij vrijwel alle rashonden erfelijke en rasgebonden aandoeningen worden geconstateerd en dat dit niet minder is dan 15 jaar geleden?
Ik heb kennisgenomen van de uitspraak van de directeur van de Raad van Beheer. Zoals ook in de Zembla-uitzending wordt geconstateerd zijn er weliswaar stappen gezet om rashonden gezonder te maken, vanuit fokverenigingen maar ook door wet- en regelgeving, maar wordt er tegelijkertijd nog steeds gefokt met honden met erfelijke afwijkingen en/of schadelijke uiterlijke kenmerken. Hierdoor wordt de wet nog steeds overtreden en is er nog steeds geen sprake van een gezonde fokkerij.
Bent u bekend met de reactie van de Raad van Beheer op de uitzending van Zembla, waarin ze stelt dat de uitzending een «eenzijdig en onvolledig beeld geeft» en waarin ze alle verantwoordelijkheden afschuiven op de individuele fokker en de NVWA?3
Ja, ik ben bekend met de reactie van de Raad van Beheer. Alle fokkers dienen zich aan de wet- en regelgeving te houden en ook de Raad van Beheer heeft hier een rol in te spelen.
Wat vindt u van de opstelling van de Raad van Beheer?
De verantwoordelijkheid voor het fokken van gezonde dieren ligt bij de fokker. Ik vind dat de Raad van Beheer als overkoepelende organisatie van rashondenfokkers een belangrijke voorbeeldfunctie heeft in het bevorderen van de gezondheid en het welzijn van honden. De Raad draagt op zijn website ook uit dat zij veel waarde hecht aan het fokken van gezonde en sociale rashonden. Er zijn in het verleden gesprekken geweest met de Raad over fokkerij, maar niet specifiek over de fokreglementen. Uit deze gesprekken gaf de Raad aan dat zij voor een gezonde fokkerij is.
Deelt u de mening dat uit de uitzending van Zembla blijkt dat de Raad van Beheer geen enkele verantwoordelijkheid neemt om geen stambomen meer af te geven aan zieke honden die in strijd met de wet zijn gefokt, gezien de uitspraken van de directeur van de Raad van Beheer waarin ze kritiek telkens afschuift op de rashondenverenigingen en benadrukt dat de Raad van Beheer er niet is om de wet te handhaven? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoorden op vragen 12 en 13.
Heeft u in de Zembla-uitzending gezien dat de Raad van Beheer het volgende op hun website heeft staan: «Het is wenselijk om alleen met HD-vrije honden te fokken, omdat dan de kans op HD bij de nakomelingen het kleinst is. Zijn er binnen een ras maar weinig honden beschikbaar om mee te fokken, dan is dat helaas niet altijd mogelijk. Dat geldt ook voor rassen waarin HD vaak voorkomt.»? Kunt u bevestigen dat het in strijd is met de wet om met honden met heupdysplasie (HD) te fokken, vanwege artikel 3.4 van het Besluit houders van dieren?
Ja, dat kan ik bevestigen.
Wat vindt u ervan dat de Raad van Beheer niet alleen geen enkele verantwoordelijkheid neemt, maar ook nog een fokpraktijk voorschrijft die in strijd is met de wet?
Het is onwenselijk dat de Raad dit op zijn site heeft staan, want fokkers dienen zich ten alle tijde aan de wet- en regelgeving te houden. De wet is leidend, ook als dat betekent dat er te weinig honden zijn om mee te fokken. Ik ben inmiddels, samen met de NVWA, met de Raad van Beheer hierover in gesprek, zoals gemeld in voorgaande antwoorden.
Wat vindt u ervan dat de Raad van Beheer stambomen afgeeft aan honden die niet volgens de wet zijn gefokt?
Het fokken met zieke honden is wettelijk verboden. Dus het zou niet moeten kunnen dat de Raad stambomen afgeeft aan honden die niet volgens de wet zijn gefokt. Daarover ben ik, samen met de NVWA, met de Raad van Beheer in gesprek.
Welke maatregelen gaat u treffen om de Raad van Beheer te verplichten dat er alleen nog maar stambomen worden afgegeven aan honden die volgens de wet zijn gefokt?
Een stamboom valt onder privaat recht en ik kan de Raad niets verplichten. Daarnaast is een stamboom een afstammingsbewijs en zegt het nu niets over de gezondheid van een hond. Ik ben met de Raad van Beheer in gesprek.
Kunt u zich voorstellen dat veel hondenhouders, net zoals een houder in de uitzending van Zembla, denken dat als je een gezonde hond wilt, je naar een rasvereniging moet gaan omdat je ervan uitgaat dat er dan op wordt gelet dat een gezonde hond wordt gefokt?
Ja, dat kan ik mij voorstellen. Dat is ook de reden dat ik Stichting Fairdog ondersteun. Daarnaast wil ik inzetten op een communicatiecampagne en betere voorlichting voor toekomstige diereneigenaren. In deze campagne zal ook aandacht zijn voor deze problematiek. Ik verwacht deze campagne na de zomer te starten.
Kunt u bevestigen dat het hebben van een stamboom niks zegt over de gezondheid van een dier, omdat de Raad van Beheer op geen enkele manier controleert of hun leden gezonde honden fokken, zoals wordt bevestigd door de directeur van de Raad van Beheer? Zo nee, op welke manier biedt een stamboom dan gezondheidsgaranties die niet aanwezig zijn bij honden zonder stamboom, gezien stambomen gewoon worden afgegeven aan honden met erfelijke, ziekmakende kenmerken, die ook nog eens in strijd met de wet zijn gefokt?
Zoals ik al eerder heb aangegeven is een stamboom alleen een afstammingsbewijs en zegt het niets over de gezondheid van een hond.
Wat gaat u doen om hondenkopers ervan bewust te maken dat een stamboom niks zegt over de gezondheid van een hond?
Zoals ik al aangegeven heb bij mijn antwoord op vraag 19 wil ik inzetten op een communicatiecampagne en betere voorlichting voor toekomstige diereneigenaren.
Deelt u de uitspraak van Hille Fieten die stelt dat er bepaalde rassen zijn die zoveel ernstige ziekten hebben dat je daar vanuit een gezondheidsperspectief niet meer verantwoord mee kunt fokken? Zo nee, waarom niet?
Ik kan mij voorstellen dat er rassen zijn die zoveel ernstige ziekten hebben dat het niet meer verantwoord is door te gaan met dezelfde fokpopulatie. Mogelijk dat het kruisen met andere rassen een dergelijk ras kan verbeteren.
Bent u bereid om door onafhankelijke experts, zoals van Universiteit Utrecht, een lijst te laten opstellen van de rassen die dit betreft en over te gaan tot handhaving bij de fokkers van deze honden, gezien het fokken met deze honden feitelijk in strijd is met de wet? Zo nee, waarom niet?
Mijn beleid is erop gericht om dit probleem breder aan te pakken. Daarom heb ik het Expertisecentrum Genetica Diergeneeskunde ook gevraagd mij te adviseren in een bredere aanpak van een gezond fokbeleid.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
De vragen zijn één voor één beantwoord. Vanwege afstemming over de antwoorden op de vragen met de NVWA heeft het wat langer geduurd dan de gestelde termijn. Hiervoor heeft de Tweede Kamer een uitstelbrief ontvangen.
De internationale component van de investeringen in ons stroomnet |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het investeringsplan van TenneT en de regionale netbeheerders waarin de komende jaren tot 195 miljard euro aan netuitgaven wordt voorzien, waarvan naar schatting 88 miljard euro op zee? Kunt u bevestigen dat deze investeringen deels samenhangen met de realisatie van interconnecties en mogelijke doorvoer van stroom naar Duitsland en België?
Het kabinet is bekend met de investeringsplannen van de netbeheerders van 2024 en het FIEN+ rapport dat PwC in opdracht van netbeheerders heeft opgesteld en waarin het bedrag van € 195 mld. is genoemd. Dit laatste rapport betreft prognoses zonder dat hier altijd al concrete projecten voor zijn benoemd. Het genoemde bedrag komt ook terug in het IBO-rapport.
De investeringsplannen van netbeheerders en het FIEN+ rapport zijn dus verschillende stukken. Van de voorgenomen investeringen uit het investeringsplan van TenneT uit 2024 houdt slechts een zeer beperkt deel direct verband met interconnecties zelf: het betreft slechts de opwaarderingen van twee bestaande interconnectoren met België en Duitsland. Deze werkzaamheden van ongeveer € 4 miljoen zijn in 2024 vrijwel afgerond. Verder kent dit investeringsplan geen investeringen voor de realisatie van nieuwe interconnecties naar Duitsland en België. Eventuele nieuwe interconnecties worden meegenomen in het beoordelingskader voor nieuwe interconnectoren, welke onderdeel zal zijn van het Windenergie Infrastructuurplan Noordzee (WIN).
Investeringen in elektriciteitsinfrastructuur worden gedreven door de optelsom van (verwachte) elektriciteitsstromen binnen Nederland en die tussen Nederland en (alle) met zijn elektriciteitsnet verbonden landen. Een deel van de investeringen hangt dus ook samen met eventuele doorvoer van stroom naar andere landen, waaronder Duitsland en België.
Hoeveel van deze investeringen zijn volgens u direct of indirect bedoeld voor exportcapaciteit, interconnecties, of faciliteren de stroomafname door het buitenland? Is er een analyse beschikbaar van het kabinet of van TenneT die deze verdeling inzichtelijk maakt?
In aanvulling op antwoord 1 zijn er, anders dan de interconnector met het Verenigd Koninkrijk (genaamd LionLink) geen nieuwe investeringen voorzien voor interconnectoren (die dienen voor de import en export van elektriciteit).
Binnenlandse investeringen hebben potentieel effect op de rest van Europa, dat geldt evengoed voor de investeringen in de landen om ons heen die een effect op Nederland hebben. Een tracé dat van een kustlocatie naar Oost-Nederland loopt is primair bedoeld om de transportbehoefte te voorzien van productie aan de kust (van o.a. windenergie op zee) naar verbruikers in het binnenland, bijvoorbeeld voor Chemelot, maar voedt potentieel ook interconnectie naar het buitenland.
De impact van potentiële nieuwe interconnectoren op het bestaande net wordt door TenneT meegewogen in de besluitvorming om deze te ontwikkelen. Deze is ook opgenomen in het beoordelingskader van nieuwe interconnectoren, welke onderdeel zal zijn van het Windenergie Infrastructuurplan Noordzee (WIN). Een nieuwe of additionele analyse is hiervoor naar de mening van het kabinet niet nodig.
Als deze analyse niet beschikbaar is, zou deze niet zeer wenselijk zijn gezien de enorme bedragen die geïnvesteerd gaan worden?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre wordt bij de aanleg van windparken op zee en de stopcontacten op zee expliciet rekening gehouden met buitenlandse afname van elektriciteit, bijvoorbeeld vanuit Duitsland waar de industriële elektrificatie snel toeneemt maar de opwekcapaciteit achterblijft?
In het licht van de klimaatdoelstellingen moet Nederland nog ongeveer de helft van de elektriciteitsproductie mix verduurzamen. Nederland zal hierin de komende jaren grote stappen zetten met o.a. windenergie op zee en kernenergie. Deze plannen zijn primair opgesteld om in de Nederlandse elektriciteitsvraag te voorzien. De buitenlandse vraag speelt bij het formuleren van de ambities tot nu toe een beperkte rol. De elektriciteitsmarkt is echter geen nationale markt maar maakt onderdeel uit van de (EU) interne markt. Als Nederlandse elektriciteitsproductie per saldo goedkoper is dan in het buitenland, zal er op dat moment export plaatsvinden. En dat geldt ook andersom, als landen om ons heen goedkoper produceren dan importeert Nederland.
De uitwisseling van elektriciteit vormt een essentieel onderdeel voor het garanderen van de leveringszekerheid. Deze rol van interconnectie wordt steeds belangrijker naarmate landen steeds afhankelijker worden van zon- en windenergie. Er wordt gekeken naar de mogelijkheden om de capaciteit van het net op zee beter te benutten door ook uitwisseling van elektriciteit met buurlanden via het net op zee te laten verlopen. Voordat daartoe concrete stappen gezet worden is het van belang dat er overeenstemming met die buurlanden wordt bereikt over de verdeling van de kosten die moeten worden gemaakt voor de infrastructuur op zee. In het Windenergie Infrastructuurplan Noordzee (WIN) dat rond de zomer aan de Kamer zal worden toegestuurd wordt verder ingegaan op de benodigde opwekcapaciteit voor Nederland, waarbij ook interconnectie met buurlanden wordt meegenomen.
Is een aandeel van offshore windcapaciteit, bijvoorbeeld via de 12 GW aanlanding genoemd in een recente studie van CE Delft1, primair bedoeld voor doorvoer naar buurlanden? Wordt dit meegenomen in de netontwerpen en investeringsbesluiten van TenneT?
Er is sprake van een integrale Noordwest-Europese energiemarkt. Er is daarom niet een specifiek deel van de offshore wind op zee primair bedoeld voor export. Afhankelijk van de markt- en weersomstandigheden op een specifiek moment importeert of exporteert Nederland elektriciteit, waaronder elektriciteit opgewekt door middel van windparken op zee. Zie daarnaast het antwoord op vraag 4.
Kunt u een overzicht geven van de concrete infrastructuurprojecten die de komende jaren worden ontwikkeld met als doel of neveneffect het verbeteren van de exportcapaciteit van elektriciteit naar het buitenland, en zijn deze projecten volledig voor rekening voor de Nederlandse energiegebruiker?
In het antwoord op vraag 1 is aangegeven voor welke interconnectoren in 2024 investeringen hebben plaatsgevonden.
Bij interconnectoren worden de kosten verdeeld tussen de Transmission System Operators (TSO’s) van de betreffende landen. Doorgaans wordt hierbij een 50–50 verdeelsleutel gehanteerd, maar er kan ook een andere verdeelsleutel worden afgesproken. Bijvoorbeeld als de baten van een (extra) interconnector niet gelijk verdeeld zijn over de betreffende landen. Zoals ook in de kabinetsreactie op het IBO is aangegeven zet Nederland zich op Europees niveau in om netkosten tussen landen te verdelen voor de aanleg van het net op zee. Het kabinet zet hierbij in op samenwerking met andere EU-landen binnen de North Seas Energy Cooperation (NSEC) met als doel een gezamenlijke en gebalanceerde verdeling van kosten en baten te verkennen en met een gezamenlijk voorstel te komen voor de Europese Commissie. Voor de toekomstige windparken en (hybride) interconnectoren zet het kabinet in op een verdeling van de kosten tussen landen die een afspiegeling is van de baten die ermee samenhangen. Hierbij zet het kabinet zich ook in om binnenlandse investeringen welke noodzakelijk zijn voor de ontwikkeling van deze projecten in de toekomst onderdeel te maken van de afspraken over kostendeling. Vooralsnog worden deze investeringen bekostigd door Nederlandse tariefbetalers. In het WIN zal hier verder op worden ingegaan.
In hoeverre leidt de snelle uitrol van offshore wind, gecombineerd met hernieuwbaar op land, netcongestie en beperkte vraag, tot frequente negatieve elektriciteitsprijzen in Nederland? Is de verwachting dat dit de komende jaren toeneemt?
De toename van elektriciteitsproductie uit wind en zon in Noordwest-Europa leidt tot steeds meer momenten met negatieve of zeer lage elektriciteitsprijzen in Noordwest-Europa en dus ook in Nederland als onderdeel van die Europese elektriciteitsmarkt. Naar verwachting neemt het aantal uren of kwartieren per jaar met zeer lage of negatieve uren de komende jaren verder toe.
In de Kamerbrief van september 20232 is het kabinet ingegaan op de verwachte variatie van de elektriciteitsgroothandelsprijzen in een toekomstig CO2-vrij elektriciteitssysteem. Gemiddeld genomen kunnen de prijzen 100 tot 500 uur per jaar sterk oplopen (€ 200–15.000/MWh) doordat bijvoorbeeld vrijwillige vraagafschakeling in de industrie nodig is om vraag en aanbod in balans te brengen. Vervolgens zijn er gemiddeld ongeveer 2.000 uren in een jaar dat gascentrales op basis van waterstof de prijs bepalen (~€ 150/MWh). Het grootste deel van de tijd, gemiddeld zo’n 5.000–6.000 uur per jaar, zal de prijs relatief laag zijn (~€ 30–50/MWh) en bepaald worden door de naar verwachting flink toenemende flexibele elektriciteitsvraag voor warmte, mobiliteit en waterstofproductie die inspeelt op relatief grote beschikbaarheid van elektriciteit uit wind en zon, die dan volledig benut wordt. Deze flexibele vraag is nu nog beperkt aanwezig in het elektriciteitssysteem en is één van de oorzaken van de negatieve prijzen op dit moment. De laatste ongeveer 1.000 uur in een jaar is het aanbod van elektriciteit uit wind en zon zo groot, dat er geen vraag meer is naar deze laatste stroom. Dan zal een deel van de windturbines of zonnepanelen afschakelen en de groothandelsprijs naar € 0/MWh gaan.
Klopt het dat Nederland in toenemende mate te maken heeft met situaties waarin het via export bij negatieve prijzen moet betalen aan Duitsland of België om stroom kwijt te kunnen? Zo ja, hoe vaak is dit de afgelopen jaren voorgekomen en wat zijn de kosten geweest? Wat zijn de inschattingen voor de komende jaren? Wanneer gaan die kosten fors stijgen?
Het is niet Nederland als lidstaat die betaalt voor de export van elektriciteit bij negatieve prijzen, maar de producenten van elektriciteit in Nederland. Bij import door Nederland betalen de producenten van elektriciteit in het buitenland voor hun productie in het geval van negatieve prijzen. Deze producenten kunnen er ook voor kiezen hun elektriciteit alleen te verkopen als de prijs nul of positief is en bij negatieve prijzen de windmolens of zonnepanelen uit te zetten. Overigens is de situatie op dit moment dat Nederland bij lage of negatieve prijzen als gevolg van veel wind elektriciteit importeert. Het zijn met name Duitsland en Denemarken die bij veel wind meer elektriciteit uit windenergie produceren dan ze verbruiken. Omdat het de producenten zijn die zelf betalen voor hun productie bij negatieve uren, zijn de kosten en inschattingen hiervoor voor de komende jaren niet bekend. Marktpartijen en elektriciteitsproducenten lijken inmiddels wel beter in staat om in te spelen op situaties met overschot waardoor de elektriciteitsprijzen bij overschotten steeds vaker dicht bij € 0/MWh uitkomt in plaats van op een sterk negatieve elektriciteitsprijs. Ook als de elektriciteitsvraag die goed kan inspelen op elektriciteitsproductie uit wind en zon, toeneemt, bijvoorbeeld door het laden van elektrische auto's, batterijen, elektrolyse en e-boilers, kan dit het aantal momenten met negatieve of zeer lage prijzen beperken.
Vindt u het wenselijk dat Nederlandse huishoudens en bedrijven in zulke situaties in feite betalen om duurzame stroom te exporteren, en hoe voorkomt u dat dit een steeds grotere hoeveelheid wordt? Vindt u het wenselijk dat de omvang van dit probleem groter wordt door de keuze om internationaal meer verbonden te zijn en ook door over te programmeren op wind-op-zee?
Huishoudens en bedrijven kunnen ervoor kiezen om geen elektriciteit te produceren bij prijzen die negatief zijn en hoeven dan uiteraard ook niet daar voor te betalen. Daarbij spelen internationale verbindingen een belangrijke rol om het aantal momenten waarop negatieve prijzen optreden te verminderen. Bijvoorbeeld in het geval van veel zon is de prijs vaak positief, omdat de elektriciteit ook geëxporteerd kan worden en afnemers in landen om ons heen bereid zijn om te betalen voor de stroom die is opgewekt met zonnepanelen in Nederland. Ook kan bijvoorbeeld Noorwegen stroom uit wind en zon uit Noordwest-Europa importeren en de waterkrachtcentrales uitzetten, om op andere momenten bij weinig wind en zon juist veel elektriciteit uit waterkracht te produceren en elektriciteit te exporteren. Een goed verbonden Europees elektriciteitssysteem draagt daarom bij aan het maximaal benutten van de goedkoopste elektriciteitsproductie op elk moment. Bovendien kan een goed verbonden elektriciteitssysteem de benodigde productiecapaciteit per land beperken, waardoor kosten bespaard worden. Het kabinet is daarom niet van mening dat het probleem groter wordt door Europees meer verbonden te zijn. Een goed verbonden Europees elektriciteitssysteem biedt juist kansen voor export en import, en daarmee mogelijkheden om de kosten te beperken. Nederland kijkt bij de uitrol van wind op zee naar de vraag die hiervoor in Nederland bestaat en die in de toekomst zal ontstaan. Hierbij wordt niet specifiek op overprogrammering voor het buitenland gestuurd, maar op tijdige beschikbaarheid van voldoende duurzame elektriciteit. In het Windenergie Infrastructuurplan Noordzee (WIN) dat rond de zomer aan de Kamer wordt verzonden zal hier verder op ingegaan worden.
Acht u het mogelijk dat TenneT als netbeheerder met belangen in zowel Nederland als Duitsland keuzes maakt in investeringen die optimaal zijn voor het totale concern, maar niet noodzakelijk voor Nederland?
De investeringsplannen van TenneT Nederland worden getoetst door de ACM en het Ministerie van Klimaat en Groene Groei (KGG). De ACM toetst op nut en noodzaak van de investeringen. Hierbij ligt de nadruk erop dat TenneT de noodzakelijke investeringen uitvoert volgens haar wettelijke taak, en niet meer of minder. KGG toetst of TenneT zich in voldoende mate rekenschap heeft gegeven van ontwikkelingen in de energiemarkt. De betrokkenheid van genoemde partijen borgt dat er in Nederland primair investeringen plaatsvinden die noodzakelijk zijn voor het faciliteren van de afname en de productie van elektriciteit via het Nederlandse net. TenneT Duitsland heeft vergelijkbare taken op basis van Duitse wetgeving, die net als in Nederland grotendeels is gebaseerd op Europese wetgeving. De keuzes die worden gemaakt met betrekking tot investeringen komen daar tot stand op basis van het NetzEntwicklungsPlan (NEP).
Hoe wordt binnen TenneT gewaarborgd dat investeringskeuzes ten bate van het Duitse net niet leiden tot hogere kosten voor Nederlandse gebruikers, gezien de gedeelde governance?
Alle netinvesteringen in Duitsland worden door Duitse afnemers via de daar geldende nettarieven betaald.
In hoeverre acht u het toezicht door het Rijk en de Autoriteit Consument & Markt (ACM) op netbeheerders, in het bijzonder TenneT, voldoende effectief om te waarborgen dat investeringsbeslissingen in lijn zijn met het Nederlandse publieke belang? In hoeverre is dat toezicht sterk genoeg om te voorkomen dat in de investeringsplannen keuzes gemaakt worden die ten bate zijn van de Duitse energietransitie en die juist op conto van de Nederlandse belastingbetaler komen?
TenneT is een 100% staatsdeelneming en is vrijwel voor 100% actief in gereguleerde activiteiten met ACM als toezichthouder. TenneT voert wettelijke taken uit. Juist door deze vorm is geborgd dat TenneT geen andere belangen dient dan het publieke belang.
Welke maatregelen zijn er genomen om te verzekeren dat de investeringsbeslissingen van TenneT, zowel in Nederland als in Duitsland, transparant zijn en primair het Nederlandse publieke belang dienen? Kunt u hierbij ingaan op de genomen maatregelen sinds de aankoop van het Duitse hoogspanningsnet «Transpower» circa 10 jaar geleden? Hoe is hierbij omgegaan met de kritiek van de Algemene Rekenkamer in 2015 op het feit dat deze overname risico’s voor de belastingbetaler bevatte doordat de scheiding tussen het Nederlandse en Duitse belang van Tennet onvoldoende was afgebakend?
In aanvulling op het antwoord op vraag 10 wordt de investeringsagenda van TenneT in zowel Nederland als Duitsland opgesteld in overleg met de toezichthouder en het beleidsverantwoordelijke departement. Dit proces is niet gewijzigd sinds de aankoop van Transpower. Investeringsbeslissingen aan zowel Nederlandse als Duitse zijde zijn gebaseerd op landelijk beleid vanuit respectievelijk het Ministerie van KGG en het Ministerie van BMWK. In Nederland wordt dit bekrachtigd in het Investeringsplan (net op zee en net op land). In Duitsland met het Netzentwicklungsplan Strom (NEP). Bij de samenstelling van deze programma’s worden zowel in Nederland als in Duitsland verschillende consultatierondes gehouden. Omdat de Duitse investeringen in het Duitse net door de Duitse consument en industrie worden betaald, is hier geen risico voor de Nederlandse belastingbetaler. In de afgelopen jaren is er verder dividend vanuit TenneT Duitsland naar TenneT Holding (en daarmee de Nederlandse staat) gevloeid. Voor de huidige eigenvermogensbehoefte van TenneT Duitsland is het kabinet nu op zoek naar een oplossing.
In het onderzoek van de Algemene Rekenkamer werd het risico benoemd dat de Nederlandse staat loopt «... als TenneT er door omstandigheden niet in zou slagen voldoende eigen vermogen aan te trekken voor de aansluitingsprojecten die het in Duitsland verplicht is te realiseren, in het uiterste geval het risico als aandeelhouder een kapitaalinjectie te moeten geven.» TenneT Nederland en TenneT Duitsland worden separaat gefinancierd vanuit TenneT Holding. Op dit moment wordt de mogelijkheid onderzocht om via private partijen kapitaal aan te trekken voor de kapitaalbehoefte van TenneT Duitsland3. Hiermee wordt de kans dat de Nederlandse staat zelf een kapitaalinjectie moet doen in TenneT voor de activiteiten Duitsland aanzienlijk verminderd. Een kapitaalinjectie door de Nederlandse staat heeft bovendien geen invloed op Nederlandse investeringen van TenneT. Het Nederlandse publieke belang wordt dus hiermee niet geschaad.
Welke concrete afspraken zijn er met Duitsland en België over kostendeling bij grensoverschrijdende infrastructuur? Worden bijvoorbeeld de kosten van nieuwe verbindingen en converterstations evenredig verdeeld?
Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 1 zijn er geen actuele investeringsprojecten tussen Nederland en Duitsland. In het Windenergie Infrastructuurplan Noordzee (WIN) wordt ingegaan op de mogelijkheden voor nieuwe interconnectoren. Tegelijkertijd verkent TenneT momenteel de kansrijkheid van nieuwe (hybride) interconnectoren met België en Duitsland, alsook met andere landen. De meerwaarde van dergelijke projecten voor Nederland zal nauwkeurig worden afgewogen, waarbij de verdeling van de kosten en baten, en ook de effecten op de welvaart, prijsstabiliteit en leveringszekerheid nauwkeurig worden gewogen.
Klopt het dat de kosten van de uitbreiding van het net grotendeels uit Nederlandse nettarieven worden gefinancierd, terwijl de opbrengsten van grensoverschrijdend gebruik (export) niet of beperkt terugvloeien naar Nederlandse gebruikers?
Dat is onjuist. De investeringen van TenneT in het Nederlandse net worden via de Nederlandse nettarieven terugverdiend. De investeringen in het Duitse net worden via de Duitse nettarieven terugverdiend.
Op interconnectoren worden inkomsten gerealiseerd door de veiling van transportcapaciteit door de TSO’s. TSOs kunnen deze opbrengsten volgens de Europese regels op een aantal manieren inzetten, zodat deze ten goede komen aan de netgebruikers. Met goedkeuring van de ACM worden de opbrengsten van TenneT Nederland ingezet om de kosten van het gebruik van deze interconnectoren te dekken, zoals hieraan gerelateerde redispatch. Ook worden deze inkomsten ingezet voor verlaging van de nettarieven. De opbrengsten vloeien daarmee terug naar de Nederlandse netgebruikers.
Wordt overwogen om een buurlandentarief of ander mechanisme in te voeren waarmee ook buitenlandse afnemers meebetalen aan de kosten van het Nederlandse net, zoals eerder gesuggereerd is door onder meer netbeheerders?
Om tot concrete opties te komen voor een kosten- en batendelingsmechanisme van infrastructuur op zee met buurlanden zet Nederland in op internationale samenwerking om tot gezamenlijke voorstellen te komen binnen de North Seas Energy Cooperation (NSEC).
Overigens is het unilateraal instellen van heffingen of een buurlandentarief niet verenigbaar met bestaande EU- wetgeving en zou belemmerend werken voor de koppeling van de Nederlandse elektriciteitsmarkt met buurlanden. Deze belemmering zou ook een negatief effect hebben op de borging van de leveringszekerheid en de integratie van CO2-vrije energiebronnen.
Hoe transparant zijn de investeringsplannen van TenneT, Enexis, Stedin en Liander over het aandeel internationale componenten? Bent u bereid hen te verplichten om toekomstige plannen explicieter te onderbouwen met betrekking tot buitenlandse doorvoer of interconnectie?
TenneT is als TSO de enige van de genoemde netbeheerders die interconnectoren realiseert, de regionale netbeheerders doen dit niet. TenneT is transparant over haar investeringen in haar investeringsplan. Mogelijke waardevolle interconnectieprojecten zijn in het verleden door TenneT geïdentificeerd en vervolgens onderdeel van gesprek en besluitvorming geworden tussen TenneT, het Ministerie van KGG en ACM. Het is dus niet TenneT die hier alleen over besluit. Het afwegingskader voor toekomstige interconnectoren zal in het WIN nader richting geven.
Bent u bereid om het aandeel van de geraamde 195 miljard euro aan investeringen dat bedoeld is voor buitenlandse afname of doorvoer van elektriciteit expliciet in kaart te laten brengen aangezien dit in het IBO (Kamerstuk 29 023, nr. 553) niet voldoende onderzocht is?
Op dit moment heeft TenneT – naast LionLink met het Verenigd Koninkrijk en ook een betere benutting van het net op zee – geen concrete projecten voor nieuwe interconnectoren. Op basis van het WIN zal worden bezien welke additionele interconnectoren opportuun kunnen zijn.
TenneT voorziet op dit moment dat een toename van de interconnectiecapaciteit met buurlanden wenselijk is voor het realiseren van de energietransitie. Daarom is in een aantal scenario’s van het investeringsplan aangenomen dat vanaf 2035 de interconnectiecapaciteit met buurlanden verder zal toenemen. Besluitvorming over de realisatie van interconnectoren vindt plaats tussen het Ministerie van KGG, het Ministerie van Financiën, ACM en TenneT, en de betrokken partijen in het te verbinden land.
Acht u aanvullende stappen nodig om te voorkomen dat Nederlandse huishoudens en bedrijven onevenredig opdraaien voor de energie-infrastructuur van anderen? Zo ja, welke? Overweegt u hierbij ook om projecten voor hernieuwbare opwek en de aanleg van bijbehorende infrastructuur die specifiek ten bate is van het buitenland on hold te zetten totdat er afspraken zijn gemaakt over kostendeling?
Het kabinet richt zich op het verduurzamen van de energievoorziening om de Nederlandse industrie en huishoudens te voorzien van betaalbare energie. De energietransitie vereist forse investeringen in infrastructuur zoals hoogspanningsnetten, conversiestations en grensoverschrijdende verbindingen. Deze investeringen zijn voor Nederland van strategisch belang met het oog op leveringszekerheid, verdere marktintegratie en economische ontwikkeling. Ook andere landen profiteren van deze energie-infrastructuur en daarom moeten de kosten eerlijk verdeeld worden. Om dit te borgen werkt het kabinet samen met netbeheerders, andere lidstaten en de Europese Commissie aan afspraken over kostenverdeling bij grensoverschrijdende projecten. Hierbij wordt nadrukkelijk gekeken naar wie profiteert van een project en in welke mate, om de kosten naar verhouding te verdelen.
De omstreden en nog altijd actieve sekte Pater Pio |
|
Michiel van Nispen (SP), Ingrid Michon (VVD) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het onderzoek van RTV Oost en De Twentsche Courant Tubantia dat de omstreden sekte Pater Pio nog altijd actief is in Twente?1 2 3 4 Heeft u kennisgenomen van de inhoud van de reportages over deze sekte, over zieke en inmiddels overleden volgelingen, de lijfstraffen voor minderjarigen en over kleine kinderen die werden gedwongen om mee te doen aan duiveluitdrijvingen?
Ik heb kennisgenomen van de inhoud van de reportages en ik neem deze berichtgeving serieus. Het is van groot belang dat we allen alert zijn op de activiteiten van groeperingen die mogelijk schadelijk zijn voor individuen en de samenleving, zeker als het gaat om minderjarigen.
Wat is uw reactie op het gegeven dat uit dit onderzoek blijkt dat de afgelopen jaren minstens drie patiënten zijn overleden onder de invloedssfeer van Pater Pio, omdat zij gebedsgenezing en handoplegging verkozen boven reguliere gezondheidszorg? Hoe kwalificeert u het onthouden van zorg aan doodzieke patiënten met fatale gevolgen?
Het grijpt me aan dat drie patiënten zijn overleden toen zij gebedsgenezing en handoplegging verkozen boven reguliere gezondheidszorg. Uit de berichtgeving volgt niet of de patiënten zelf uit vrije wil hebben gekozen om geen gebruik te maken van reguliere zorg of dat de stichting Pater Pio de drie patiënten van reguliere zorg heeft afgehouden. Dit is wel van belang, omdat patiënten het recht hebben om te kiezen voor alternatieve geneeswijzen. Bovendien regelt de Grondwet dat iedereen in Nederland het recht heeft om zijn of haar religieuze of levensbeschouwelijke keuze te maken.
Tegelijkertijd mag een alternatieve zorgaanbieder volgens de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg, geen schade of een aanmerkelijke kans op schade aan de gezondheid veroorzaken. Van schade of een aanmerkelijke kans daarop kan sprake zijn als patiënten worden afgehouden van reguliere zorg. In dat geval kan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ingrijpen. Ik vind het cruciaal dat mensen die negatieve gevolgen ondervinden van dergelijke keuzes, dit melden bij de IGJ. De IGJ kan de situatie dan onderzoeken en ingrijpen als dat nodig is.
Daarnaast kan een behandelaar strafrechtelijk worden vervolgd als hij een aanmerkelijke kans op benadeling van de gezondheid van de cliënt veroorzaakt of als hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zijn behandeling en advisering daartoe leidt. Hierover kan aangifte worden gedaan. Uit de berichtgeving volgt dat in ieder geval twee ex-leden van de stichting aangifte hebben gedaan.
Ik roep iedereen op om alert te zijn en eventuele zorgen of problemen te melden bij de IGJ. Het is van groot belang dat we de veiligheid en gezondheid van patiënten vooropstellen, terwijl we ook hun recht op geloof en keuzevrijheid respecteren.
Wat is uw reactie op de bevindingen dat een kinderrechter heeft geoordeeld dat hier sprake is van een sekte en kinderen uit huis zijn geplaatst en dat daarnaast de stichting recent is veroordeeld om tienduizenden euro’s terug te betalen aan een persoon die financieel was uitgekleed door het genootschap?
Het is niet aan mij om rechterlijke uitspraken te becommentariëren.
Wat is er gebeurd met, en wat is de stand van zaken van de meldingen van volwassenen die er hun jeugd hebben doorgebracht die aangiftes deden van onder meer psychische terreur, kinderarbeid, lijfstraffen voor minderjarigen en duiveluitdrijving, waaraan kinderen vanaf zes jaar werden gedwongen mee te doen?
De politie en het Openbaar Ministerie hebben desgevraagd aangegeven dat er in 2016 in twee gevallen aangifte van mishandeling is gedaan bij de politie met betrekking tot de stichting Pater Pio. De aangevers waren ten tijde van de mishandeling minderjarig. Daarnaast is er in 2016 ook een aangifte gedaan van mishandeling/mensenhandel. Als gevolg van deze aangiftes heeft de politie contact gehad met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Sociale zaken en Werkgelegenheid. Deze zagen geen aanleiding om een nader onderzoek in te stellen. Het Openbaar Ministerie heeft destijds besloten dat er geen strafrechtelijk onderzoek werd opgestart. De reden was dat de mishandeling verjaard was en er geen sprake van was van opsporingsindicatoren om bewijs te vergaren voor mensenhandel. Wel heeft de Belastingdienst, met terugwerkende kracht, de ANBI-status van de stichting opgeheven. Verder is er vanaf 2016 diverse keren contact geweest tussen de politie en de gemeente Tubbergen over de mogelijkheden om tegen de stichting op te treden. Meer recent, in 2022, is er aangifte gedaan van oplichting. Er is toen besloten wegens te weinig aanknopingspunten de aangifte niet verder strafrechtelijk op te pakken. Daarnaast is door de aangever een civiele procedure gestart, waarbij de aangever in het gelijk is gesteld. Op dit moment heeft de politie één aangifte in behandeling.
Hoe kan het nou dat ondanks meldingen en bewijzen deze sekte gewoon door kan gaan en tot op de dag van vandaag actief is?
Iedereen mag zijn eigen godsdienst of levensovertuiging kiezen en zich op zijn eigen manier daarnaar gedragen, mits dit past binnen de wettelijke regels. Strafrechtelijk kan pas worden ingegrepen als het Openbaar Ministerie (OM) voldoende bewijs heeft dat er sprake is van strafbare feiten.
Het OM kan, in beginsel, ook civielrechtelijk optreden tegen rechtspersonen indien het doel of de werkzaamheid van de rechtspersoon in strijd is met de openbare orde. In dat geval kan het OM de rechter vragen de rechtspersoon verboden te verklaren en te ontbinden. Uiteraard moet ook in dit geval genoeg bewijs zijn dat het doel en de werkzaamheid van de rechtspersoon in strijd is met de openbare orde.
Wat is uw reactie op oud-leden en ex-volgelingen van deze sekte die hun verhaal doen en vinden dat deze «club moet worden gestopt»?
Ik hecht veel waarde aan de getuigenissen van mensen die zich in een kwetsbare positie hebben bevonden en die hun ervaringen willen delen. Het is van groot belang dat we de impact van deze ervaringen op individuen en hun welzijn erkennen.
Welke mogelijkheden zijn er om de schadelijke invloeden van deze sekte te stoppen en mensen hier tegen te beschermen? Welke belemmeringen zijn er volgens u op dit moment nog om in te grijpen?
Om de schadelijke invloeden van groeperingen zoals sektes te stoppen en mensen te beschermen, zijn er verschillende mogelijkheden. Bewustwording en educatie over de risico's zijn noodzakelijk. Hierin zal expertisecentrum Fier een belangrijke rol spelen. Fier lanceert naast een hulppunt een online platform voor slachtoffers van onveiligheid en dwingende controle in (gesloten) groeperingen. Op dit platform kunnen gebruikers informatie vinden, zoals risico-indicatoren en een hulpwijzer. Na livegang zal ook campagne worden gevoerd. Juridisch kan het OM ingrijpen als er voldoende bewijs is van strafbare feiten of als de activiteiten van een groep in strijd zijn met de openbare orde. In dat geval kan het OM de rechter vragen om de rechtspersoon te verbieden en te ontbinden. Echter, belemmeringen zoals de vrijheid van godsdienst maken ingrijpen complex. Gemeenten kunnen ook optreden tegen groepen, hoewel hun mogelijkheden vaak beperkter zijn dan die van het OM. De burgemeester is belast met de handhaving van de openbare orde. Als een groep activiteiten organiseert die overlast veroorzaken of in strijd zijn met lokale regelgeving, kan de gemeente in dat verband vergunningen weigeren of intrekken.
Wat is stand van zaken van de implementatie van het meldpunt bij Fier? Is de politie hierbij aangehaakt? Zo ja, op welke wijze precies en hoe intensief is die samenwerking?
Het hulppunt bij Fier zal in de zomer van 2025 live gaan. Slachtoffers en hun naasten kunnen dan kosteloos op een veilige en vertrouwelijke manier chatten, en via die weg informatie, advies en hulp ontvangen. Het is de bedoeling dat Fier in contact staat met de politie en hulpverleningspartners, zodat slachtoffers ook van hen (face-to-face) ondersteuning kunnen krijgen als ze dat willen. Het hulppunt zal daartoe met de politie samenwerken, onder meer met politiemedewerkers met de kenniscompetentie sektes en gesloten gemeenschappen. De gesprekken over hoe de samenwerking tussen het hulppunt en de politie vorm te geven, lopen nog. De precieze uitwerking van de samenwerking zal worden gepilot. Het hulppunt is daarnaast vanuit hun expertpositie beschikbaar voor de politie voor kennis en informatie ten behoeve van opsporing en vervolging.
Hoe beoordeelt u de wetgeving in Nederland om sektes effectief aan te pakken? Bent u bereid te kijken naar de ervaringen en de aanpak in het buitenland, zoals de aparte strafbaarstelling in de Franse wet (de wet Picard) die dit soort groeperingen verbiedt, om te bezien wat Nederland daarvan zou kunnen leren, met als doel een effectieve aanpak van misstanden bij sektes?
Strafbare feiten kunnen binnen het huidige instrumentarium worden aangepakt. De wettelijke aanpak van sektes in andere Europese landen is divers en niet één op één toepasbaar op de Nederlandse situatie met onder andere het primaat van de vrijheid van godsdienst en vereniging.
Het beëindigen van de VWS-subsidie aan het IKNL Trialbureau |
|
Wieke Paulusma (D66), Mirjam Bikker (CU), Harmen Krul (CDA), Diederik van Dijk (SGP) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat u de subsidie aan het trialbureau van het Integraal Kankercentrum Nederland (IKNL) stopzet?1
Ja. Bij het verlenen van subsidies is de overheid gehouden om te toetsen of de te subsidiëren activiteiten voldoen aan de Europese staatssteunregels. Met deze regels wordt geborgd dat (markt)partijen op een gelijk speelveld opereren. Bij de beoordeling van de subsidieaanvraag van IKNL heeft de toetsing aan de staatssteunregels tot de conclusie geleid dat een deel van de subsidie waar de stichting IKNL een instellingssubsidie2 voor ontvangt vanaf 2026 niet meer in aanmerking komt voor subsidiering. Dit betreft de activiteiten van het zogenaamde trialbureau. Het stoppen van dit deel van de subsidie is ook in lijn met het advies dat het Ministerie van VWS in 2019 heeft ontvangen vanuit ABD-Topconsult over de actualisatie van de (voorwaarden voor) subsidieverstrekking door het Ministerie van VWS aan IKNL. Naar aanleiding van dit advies is het gesprek met IKNL gestart over het niet meer kunnen subsidiëren van het trialbureau. Het Ministerie van VWS verzoekt IKNL sinds 2019 ook om geen nieuwe trials meer op te starten, gefinancierd via de subsidiegelden vanuit het Ministerie van VWS. Voor een nadere toelichting verwijs ik u naar de brief aan uw Kamer uit 2019 over dit onderwerp.3
Waarom heeft u ervoor gekozen om deze subsidie stop te zetten?
Zie het antwoord op vraag 1.
Hoe groot is het subsidiebedrag aan het IKNL Trialbureau?
Het subsidiebedrag voor het trialbureau van IKNL is € 4.086.867 voor het subsidiejaar 2025. De gehele instellingssubsidie van IKNL voor het jaar 2025 is maximaal € 41.467.391,00.
Vanaf welke datum wordt de subsidie precies stopgezet?
Vanaf wanneer zal het trialbureau van het IKNL haar activiteiten moeten beperken? Klopt het dat het trialbureau al op zeer korte termijn haar activiteiten zal moeten beëindigen?
Zijn er andere manieren denkbaar om de activiteiten van het trialbureau toch te kunnen blijven financieren?
Kunt u toelichten of de activiteiten van het IKNL Trialbureau, het enige onafhankelijke trialbureau van Nederland naar betaalbare kankermedicatie, door andere organisaties overgenomen worden en zo ja, door wie?
Hoe rechtvaardigt u dit besluit gegeven het feit dat kanker de belangrijkste volksziekte is en de behoefte aan betaalbare medicatie dus groot is?
Ik heb mij aan de staatssteunregelgeving te houden. De beslissing om op basis van deze gronden de activiteit van het trialbureau van IKNL te willen beëindigen doet niets af aan het gegeven dat ik veel waarde hecht aan fundamenteel en klinisch onderzoek binnen de oncologie in Nederland en daarvoor ook via verschillende kanalen financiële middelen beschikbaar stel, bijvoorbeeld via programma’s bij ZonMw of via de beschikbaarheidsbijdrage academische zorg (BBAZ)4. Daarnaast stelt het Ministerie van VWS in 2025 € 66,6 miljoen5 beschikbaar voor o.a. het verbeteren van de oncologische zorg en het bevorderen van fundamenteel, translationeel en klinisch onderzoek – hieronder valt ook de gehele instellingssubsidie aan IKNL.
Welke impact heeft het sluiten van het trialbureau op de overige activiteiten van het IKNL?
Van IKNL heb ik begrepen dat de gevolgen van het (voorgenomen) besluit op de gehele organisatie in kaart worden gebracht.
Het bericht waaruit blijkt dat het Dolfinarium met twintig showonderdelen de wet overtreedt. |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht van RTL Nieuws naar aanleiding van een handhavingsverzoek van Stichting Bite Back waaruit blijkt dat het Dolfinarium met twintig showonderdelen de Wet dieren en het Besluit houders van dieren overtreedt?1
Ja.
Deelt u de constatering van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) dat het Dolfinarium dolfijnen, zeeleeuwen, walrussen en zeehonden onnatuurlijke gedragingen laat vertonen, waar ook nog eens geen educatieve boodschap aan is verbonden? Zo nee, op welke deskundigen baseert u zich dan?
Ja.
Kunt u bevestigen dat RVO heeft vastgesteld dat dolfijnen in het Dolfinarium onnatuurlijk gedrag moeten vertonen, zoals dolfijnen die met hun neus trainers moeten voortduwen, over de trainers heen moeten springen, op de kant moeten springen, de staart boven het water uit moeten steken, met een trainer in het water moeten ronddraaien, op commando over een waterstraal moeten springen, hun neus in de nek van een trainer moeten plaatsen, op de rug moeten zwemmen terwijl ze een trainer voortduwen, bewegingloos op hun rug in het water moeten liggen en geluid moeten maken? Kunt u bevestigen dat het Dolfinarium hiermee de geldende voorschriften heeft overtreden?
Ja.
Kunt u bevestigen dat RVO heeft vastgesteld dat zeeleeuwen moeten zwaaien met hun vinnen, moeten bewegen op commando van vin naar vin en moeten zwaaien naar bezoekers? Kunt u bevestigen dat het Dolfinarium hiermee de geldende voorschriften heeft overtreden?
Ja.
Kunt u bevestigen dat RVO heeft vastgesteld dat walrussen op commando moeten omrollen, klappen en zwaaien met de vinnen, schudden en bezoekers moeten natspuiten met water? Kunt u bevestigen dat het Dolfinarium hiermee de geldende voorschriften heeft overtreden?
Ja.
Kunt u bevestigen dat RVO heeft vastgesteld dat zeehonden hun tong moeten uitsteken ter vermaak van de bezoekers? Kunt u bevestigen dat het Dolfinarium hiermee de geldende voorschriften heeft overtreden?
Ja.
Kunt u zich herinneren dat u vorig jaar aan de Kamer hebt laten weten dat bij het Dolfinarium recent één keer een overtreding van de vergunning is geconstateerd, waarna RVO handhavend heeft opgetreden? (Handelingen II, vergaderjaar 2024–2025, nr. 8, blz. 12)
Ja.
Wat vindt u ervan dat het Dolfinarium niet op één, maar op twintig showonderdelen de wet en de afspraken overtreedt?
Ik vind het kwalijk, er zijn duidelijke afspraken gemaakt die als voorschriften aan de vergunning zijn verbonden. Alle dierentuinen moeten zich aan de geldende wet- en regelgeving houden.
Kunt u bevestigen dat het Dolfinarium tot eind februari 2024 de tijd had om hun shows aan te passen en dat vlak daarna zou worden bekeken of de afspraken die het Dolfinarium zegt te zijn nagekomen, ook daadwerkelijk zijn gerealiseerd? (Kamerstuk 28 286, nr. 1324)
Ja.
Hoe kan het dat uit de inspectie van RVO niet is gebleken dat het Dolfinarium op twintig showonderdelen de afspraken overtreedt, maar dat dit aan het licht moet komen door een handhavingsverzoek, inclusief videomateriaal, van een dierenrechtenorganisatie?
Een inspecteur van de NVWA heeft op verzoek van RVO een inspectie uitgevoerd om te controleren of de voorschriften werden nageleefd. De inspectie is in overleg met het Dolfinarium gepland, omdat de inspecteur, als onderdeel van de controle, deelnam aan de publieksinteractie met dolfijnen. Dierpresentaties zijn ook bijgewoond. De inspectie betreft dan ook een momentopname. Per dierpresentatie kunnen de getoonde gedragingen verschillend zijn. Een expert op het gebied van het gedrag van dolfijnen is geraadpleegd voor de beoordeling van de specifieke gedragingen. Tijdens deze inspectie vonden geen ongewenste gedragingen plaats.
Hoe verklaart u het dat het Dolfinarium nog steeds de afspraken overtreedt, vier jaar nadat de afspraken met het Dolfinarium zijn gemaakt?
Ik vind het kwalijk, er zijn duidelijke afspraken gemaakt die als voorschriften aan de vergunning zijn verbonden. Alle dierentuinen moeten zich aan de geldende wet- en regelgeving houden. Het is dus aan het Dolfinarium om zich aan de voorschriften in de vergunning te houden, als dat niet gebeurt wordt er ingegrepen.
Deelt u de mening dat het op een gegeven moment klaar is en een dergelijk bedrijf moet worden gesloten als een bedrijf stelselmatig de wet en de gemaakte afspraken overtreedt en hiermee het welzijn van dieren in gevaar brengt? Zo nee, waarom niet?
Ja, wanneer reguliere handhaving niet blijkt te werken en de dierentuinvergunning voortdurend wordt overtreden, is het mogelijk om uiteindelijk een dierentuin (gedeeltelijk) te sluiten.
Bent u bereid om naar aanleiding van deze aantoonbare wetsovertredingen de dierentuinvergunning van het Dolfinarium in te trekken? Zo nee, hoe vaak mag het Dolfinarium dan nog de wet en de gemaakte afspraken overtreden voordat hun dierentuinvergunning wordt ingetrokken?
Nee. Het is belangrijk om hier te vermelden dat er sprake is van verschillende voorschriften. De recente overtredingen hebben betrekking op het naleven van het voorschrift voor dierpresentaties. Dit voorschrift bevat afspraken over welke handelingen de dieren uit mogen voeren en welke interacties zij mogen hebben met hun trainers tijdens een presentatie. Het betreft daarom een andere overtreding dan bij de handhaving op de publieksinteracties van vorig jaar. Het voorschrift voor publieksinteracties bevat afspraken over het aanraken, voeren en maken van foto’s met dieren door het publiek. Het is dus de eerste keer dat er een overtreding is geconstateerd sinds de afspraken over dierpresentaties als handhaafbare voorschriften aan de vergunning zijn verbonden. Als reguliere handhavingsmiddelen niet toereikend blijken om overtredingen te herstellen of voorkomen, en een dierentuin geen gehoor geeft aan bestuursrechtelijke maatregelen of bij recidive, kunnen er verdergaande maatregelen worden getroffen zoals (gedeeltelijke) sluiting of intrekking van de vergunning. Op basis van de situatie zal de mate van toezicht aangepast worden.
Deelt u het inzicht dat, gezien de forse kritiek van RVO, het Dolfinarium geen significante educatieve waarde heeft? Zo nee, op basis van welke onafhankelijke experts baseert u zich dan?
Ik ben het daar niet mee eens. Bij de vergunningverlening is het educatieve programma beoordeeld door de experts van visitatiecommissie dierentuinen op educatieve waarde, en voldoende bevonden. Zolang het dolfinarium zich daaraan houdt, is educatie geborgd. Dat er niet-educatieve onderdelen in een voorstelling zitten, betekent ook niet dat het programma geen enkel educatief element bevat. Het Dolfinarium bestaat ook uit meer dan alleen de koepel, zoals de Dolfijnendelta die een natuurlijk verblijf nabootst. Hier worden educatieve presentaties gegeven.
Deelt u de mening dat het Dolfinarium geen maatschappelijke functie meer vervult die opweegt tegen het feit dat de intelligente en gevoelige dieren trucjes moeten uithalen, opgesloten zitten in betonnen bakken en allerlei onnatuurlijke gedragingen moeten vertonen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 14.
Bent u bereid om het voorbeeld van vele andere landen, zoals Ierland, Canada, India, Oostenrijk en Frankrijk te volgen en met een verbod te komen op het fokken, in gevangenschap houden en tentoonstellen van dolfijnen voor het vermaak van mensen? Zo nee, waarom niet?
Dierentuinen hebben een belangrijke maatschappelijke taak op het gebied van dierenwelzijn, educatie en conservatie, ook in de toekomst. Daarom ben ik gestart met een traject om in samenspraak met de sector en handhavende instanties te kijken naar aanpassing van de regelgeving, met het versterken van het welzijn van de dieren en educatie als speerpunten. Er zal ook aandacht zijn voor het fokken van surplusdieren n.a.v. de motie-Kostić (Kamerstuk 36 410, nr. 69).
Kunt u aangeven of het Dolfinarium nog steeds van plan is om acht dolfijnen, twee walrussen en twee zeeleeuwen te verkopen aan een Chinees pretpark?
Wij hebben hierover geen formeel bericht ontvangen van het Dolfinarium.
Bent u ermee bekend dat de Kamer bijna unaniem heeft uitgesproken dat deze verkoop onwenselijk is? (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 73)
Ja.
Kunt u, gezien de politieke en maatschappelijke aandacht voor dit onderwerp, de Kamer proactief en tijdig informeren zodra het ministerie of RVO aanvullende informatie vanuit het Dolfinarium heeft gekregen over een eventuele verhuizing van dieren vanuit het Dolfinarium naar China of een ander land, zodat de Kamer zich hierover kan uitspreken voordat een onomkeerbaar besluit is genomen? Zo nee, waarom niet?
Ik zal de Kamer hierover informeren, maar daarbij wil ik wel benadrukken dat ik de eventuele verhuizing niet tegen zou kunnen houden zolang het Dolfinarium zich aan de geldende wet- en regelgeving houdt.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Vanwege een zorgvuldige beantwoording zijn de vragen niet binnen de gestelde termijnen beantwoord.
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van de Universiteit Leiden over de nevenfuncties van hoogleraren belastingrecht (Onderzoek naar aantal dubbele petten bij fiscale hoogleraren 2025)1?
Ja.
Kunt u een verklaring geven voor het feit dat van alle hoogleraren belastingrecht thans 71 procent een dubbele pet heeft, terwijl van alle hoogleraren (dus niet alleen bij fiscale studies maar alle studies) aan Nederlandse universiteiten dat percentage slechts 30 procent bedraagt?
Hoogleraren met nevenfuncties zijn niet per definitie onwenselijk. Dat een hoogleraar praktijkervaring heeft draagt bij aan een goede verbinding tussen de universiteiten en de samenleving. Universitaire opleidingen leiden studenten niet alleen op tot wetenschappers; studenten worden aan de universiteit ook voorbereid op de arbeidsmarkt en komen na hun afstuderen op verschillende plekken in onze samenleving terecht. In dat kader kan het van meerwaarde zijn als studenten tijdens hun opleiding in aanraking komen met docenten die ook praktijkervaring hebben. Dit laat onverlet dat hoogleraren moeten voldoen aan de algemeen geaccepteerde normen van wetenschappelijke integriteit (zie antwoord vraag2. De verschillen in percentages kan ik niet verklaren. UNL geeft aan dat er geen verschil is in beleid tussen de verschillende universiteiten als het gaat om nevenfuncties.
Kunt u een verklaring geven voor de verschillen in het percentage hoogleraren met «dubbele pet» die er zijn tussen de afdelingen belastingrecht van de verschillende universiteiten? Is er verschil in beleid tussen de verschillende universiteiten als het gaat om dubbele petten?
Zie antwoord vraag 2.
Is er een landelijke richtlijn over hoe om te gaan met (commerciële) dubbele petten van hoogleraren en zo ja, wat schrijft die voor? Zo nee, zou die er volgens u moeten zijn?
De wetenschappelijke integriteit wordt in Nederland geborgd door de Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit (NGWI), die voor alle universiteiten geldt. De NGWI beschrijft de zorgplichten van instellingen en normen voor individuele wetenschappers voor goede, integere wetenschapsbeoefening. In de NGWI worden de volgende vijf principes van wetenschappelijke integriteit gedefinieerd: eerlijkheid, zorgvuldigheid, transparantie, onafhankelijkheid en verantwoordelijkheid. In de NGWI is als één van de normen voor onderzoekers opgenomen: «Wees open en volledig over de rol van externe belanghebbenden, opdrachtgevers, financiers, mogelijke belangenconflicten en relevante nevenwerkzaamheden.»
De NGWI is afgelopen jaar geëvalueerd. Bij de evaluatie van de NGWI is in het bijzonder aandacht besteed aan de normen en zorgplichten die gerelateerd zijn aan transparantie en onafhankelijkheid. De NGWI wordt op dit moment herzien door een schrijfcommissie. Ik heb de schrijfcommissie verzocht bij de herziening aandacht te besteden aan alle aanbevelingen van de evaluatiecommissie die raken aan transparantie, onafhankelijkheid en het voorkomen van oneigenlijke beïnvloeding.3 De nieuwe code is naar verwachting begin volgend jaar gereed.
Ook geldt voor alle universiteiten de Sectorale regeling nevenwerkzaamheden Nederlandse universiteiten 2024. De regeling is gebaseerd op artikel 1.14 van de cao Nederlandse Universiteiten en maakt als zelfstandige bijlage deel uit van de cao. Op basis van de regeling moeten hoogleraren transparant zijn over hun nevenfuncties en betaalde nevenfuncties waarbij mogelijk sprake is van belangenverstrengeling melden bij hun universiteit.
Mede naar aanleiding van de wens van uw Kamer, hebben de universiteiten op verzoek van mijn ambtsvoorganger een register van de nevenwerkzaamheden van hoogleraren gemaakt.4 Dankzij het register kunnen de nevenwerkzaamheden van hoogleraren gemakkelijk online worden opgezocht. Daarnaast is er een online overzicht van bijzondere leerstoelen en de bijbehorende vestigende instantie en gewone leerstoelen die extern gefinancierd worden beschikbaar.5 Beide overzichten dragen bij aan de transparantie van de wetenschap.
In hoeverre vindt u het belangrijk dat in Nederland onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek gedaan wordt naar fiscale kwesties?
Ik vind het belangrijk dat wetenschappelijk onderzoek op integere en onafhankelijke wijze wordt uitgevoerd, ongeacht het onderzoeksonderwerp. Dat een hoogleraar praktijkervaring heeft in de vorm van nevenfuncties staat, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 en 3, onafhankelijkheid niet per definitie in de weg en draagt juist bij aan de verbinding tussen universiteiten en samenleving. Wel vind ik het onwenselijk als de schijn van belangenverstrengeling wordt opgeroepen door de wijze waarop onderzoek en leerstoelen worden gefinancierd. Het is de verantwoordelijkheid van de wetenschappers zelf en van de universiteiten om (de schijn van) belangenverstrengeling te voorkomen. Ik verwacht dan ook van de Colleges van Bestuur dat zij het belang van wetenschappelijke integriteit en onafhankelijkheid altijd voorop blijven zetten en de schijn van belangenverstrengeling zo veel mogelijk tegengaan. Zij zijn er als werkgever voor verantwoordelijk dat hoogleraren hun nevenfuncties correct doorgeven, zoals dat van hoogleraren wordt verwacht conform de Sectorale regeling nevenwerkzaamheden Nederlandse universiteiten 2024 die ik in antwoord 4 noemde. Ook is het de verantwoordelijkheid van de Colleges om de balans te bewaken tussen bijzondere en gewone hoogleraren met en zonder een nevenfunctie alsmede de balans tussen leerstoelen die door de universiteit of extern worden gefinancierd. Ik blijf hierover in gesprek met de sector.
In hoeverre vindt u dat onderzoekers onafhankelijk zijn als zij voor een deel van hun inkomsten afhankelijk zijn van het verlenen van belastingadvies aan multinationals of vermogende individuen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat universiteiten en onderzoekers transparant moeten zijn over hun banden met het bedrijfsleven en hoe gaat u optreden in het geval dat dit niet transparant wordt gemaakt?
Ja, ik deel deze mening. Transparantie en onafhankelijkheid zijn twee principes van wetenschappelijke integriteit zoals gedefinieerd in de NGWI. Zoals aangegeven in antwoord 4, betreft de NGWI zelfregulering van de wetenschap. Dat betekent dat wetenschappers en de Colleges van Bestuur van universiteiten ook zelf zorgen dat de code wordt toegepast en dat er wordt opgetreden bij (vermeende) schendingen van de wetenschappelijke integriteit. Elke universiteit beschikt over een Commissie Wetenschappelijke Integriteit (CWI), die klachten over een vermoeden van een schending van de wetenschappelijke integriteit door een medewerker onderzoekt. Indien de klager of beklaagde het niet eens is met de uitspraak van het CWI, kan diegene zich richten tot het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (LOWI). Het LOWI beoordeelt of de klachtenprocedure bij de CWI van de instelling zorgvuldig is verlopen, of er normen van wetenschappelijke integriteit zijn geschonden en, zo ja, hoe de normschending vervolgens gekwalificeerd zou moeten worden en geeft hierover een onafhankelijk, niet-bindend advies aan de instellingsbesturen.
Zoals in antwoord 4 aangegeven, hebben de universiteiten op verzoek van mijn ambtsvoorganger een register van de nevenwerkzaamheden van hoogleraren gemaakt.6 Dankzij het register kunnen de nevenwerkzaamheden van hoogleraren gemakkelijk online worden opgezocht. Daarnaast is er een online overzicht van bijzondere leerstoelen en de bijbehorende vestigende instantie en gewone leerstoelen die extern gefinancierd worden beschikbaar.7 Beide overzichten dragen bij aan de transparantie van de wetenschap.
Verder geldt de in antwoord 4 genoemde verplichting voor hoogleraren om betaalde nevenfuncties waarbij mogelijk sprake is van belangenverstrengeling te melden bij hun universiteit. Indien zij dat niet doen, treden de universiteiten op in hun rol als werkgever. In antwoord 5 en 6 heb ik aangegeven dat ik van de Colleges van Bestuur verwacht dat zij hierin hun verantwoordelijkheid nemen. Zoals in mijn beleidsbrief aangegeven, neem ik goed werkgeverschap in al zijn aspecten als uitgangspunt in mijn gesprekken met de sector. Daar hoort ook het borgen van de wetenschappelijke integriteit bij.
Wat is volgens u een evenwichtige verhouding tussen praktijkervaring en onafhankelijkheid? Welk maximumpercentage aan commerciële dubbele petten past daarbij?
Het is niet aan mij om aan de Colleges concrete percentages voor te schrijven of hun te verbieden hoogleraren met nevenfuncties aan te nemen. Dat zou te ver indruisen tegen de institutionele autonomie van de instellingen. Zoals in mijn antwoord op vraag 5 en 6 aangegeven is het de verantwoordelijkheid van de Colleges van Bestuur om te zorgen voor een gezonde balans tussen bijzondere en gewone hoogleraren met en zonder een nevenfunctie alsmede de balans tussen leerstoelen die door de universiteit of extern worden gefinancierd.
Wat vindt u van de suggestie om een dubbele pettenstop in te voeren voor nieuwe benoemingen van fiscale hoogleraren? Welke andere stappen bent u bereid om te nemen?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u een verklaring geven voor het feit dat van alle hoogleraren belastingrecht thans slechts 18 procent vrouw is? Ziet u mogelijkheden om dit percentage te verhogen?
Er is beperkte vertegenwoordiging van vrouwen aan de wetenschappelijke top. Uit onderzoek blijken onder andere de volgende mogelijke verklaringen voor het achterblijven van het aandeel vrouwelijke hoogleraren naar voren te komen: de impliciete vooroordelen tegen vrouwen, het gebrek aan rolmodellen, een negatieve werk-privébalans en een competitieve en sociaal onveilige werkomgeving.8 9 10
Ik werk samen met de sector aan de verbetering van de vertegenwoordiging van vrouwen in de hele wetenschap, onder andere via het nationale actieplan voor meer diversiteit en inclusie in hoger onderwijs en onderzoek. Ook werk ik samen met het veld aan de verbetering van de sociale veiligheid door het programma sociale veiligheid in hoger onderwijs en wetenschap. De universiteiten hebben streefcijfers geformuleerd voor het aantal vrouwelijke hoogleraren ultimo 2025. Om deze streefcijfers te realiseren, kijken de universiteiten kritisch naar hun benoemingsprocedures, zijn er door universiteiten mentorprogramma’s ontwikkeld en bieden enkele universiteiten fellowships aan die gericht zijn op vrouwelijke wetenschappers.
Het bericht ‘Nederland laat kansen liggen en moet Leven Lang Ontwikkelen wél een prioriteit maken' |
|
Ilse Saris (CDA) |
|
Dirk Beljaarts (minister ) , Eddy van Hijum (minister ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland laat kansen liggen en moet Leven Lang Ontwikkelen wél een prioriteit maken»?1
Ja.
Hoe kijkt u terug op de georganiseerde top over arbeidsmarktkrapte, en welke inzichten heeft u daar opgedaan voor het arbeidsmarktbeleid?2
Als kabinet kijken wij positief terug op de top arbeidsmarktkrapte. In totaal waren ongeveer 250 mensen aanwezig, van sociale partners en brancheorganisaties tot kennisorganisaties en individuele werkgevers. Vanuit het kabinet waren we met vijf bewindspersonen vertegenwoordigd. Zo waren ook de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en de Staatssecretaris Funderend Onderwijs en Emancipatie (OCW) aanwezig. Arbeidsmarktkrapte is namelijk een belangrijk onderwerp voor dit kabinet, een thema dat veel beleidsterreinen raakt.
Marieke Blom (hoofdeconoom ING) gaf een keynote speech. Haar hoofdboodschap was om te kiezen, ook als overheid. Niet alle maatschappelijke doelen kunnen tegelijkertijd bereikt worden. Daar hebben wij als bewindspersonen over doorgepraat in het plenaire panelgesprek. In de interactieve deelsessies is input opgehaald op gebied van productiviteit, aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt, duurzame arbeidsparticipatie en slimmer werken in de (semi-)publieke sector. Er wordt momenteel een verslag van de top opgesteld. In dit verslag gaan we nader in op de verzamelde inzichten. Wij sturen het verslag naar de Kamer in de aanloop naar het geplande Commissiedebat arbeidsmarktkrapte van 21 mei 2025.
Wat is de gedeelde visie van het kabinet op de dalende arbeidsmarktproductiviteit, de toenemende vergrijzing en de tekorten in cruciale sectoren?
Al enkele jaren is er sprake van grote krapte op de arbeidsmarkt. De verwachting is dat door vergrijzing de schaarste van arbeid ook in de toekomst een grote uitdaging zal blijven. In lijn met motie Omtzigt3 zal het kabinet zorgen dat de effecten van demografische ontwikkelingen op de arbeidsmarkt verder inzichtelijk worden gemaakt. Zoals in de Kamerbrief van december 2024 beschreven is het aanwenden van extra arbeidsaanbod niet voldoende om de (toekomstige) tekorten volledig op te lossen.4 Dit is ook nog benadrukt op de top arbeidsmarktkrapte. Daarom moeten we ook aan de slag met arbeidsproductiviteit. Productiviteitsgroei is – zeker gezien de demografische verwachtingen – een bepalende factor om onze welvaart te behouden.
In hoofdstuk 10a van het Regeerprogramma beschrijft het kabinet de gedeelde kijk op productiviteit in relatie tot de vergrijzing en arbeidsmarktkrapte.5 In dit hoofdstuk wordt ook de productiviteitsagenda van dit kabinet aangekondigd. December jongstleden is de voortgang van de agenda met uw Kamer gedeeld.6 De verdere uitwerking van de productiviteitsagenda volgt deze zomer.
In hoofdstuk 10b van het Regeerprogramma beschrijft het kabinet de gedeelde kijk op arbeidsmarktkrapte en gaat in op de aanpak daarvan. Dit gaat ook over keuzes maken voor en binnen cruciale sectoren in relatie tot de vergrijzing en arbeidsmarktkrapte.7
Met de uitwerking van motie Vijlbrief zal het kabinet verder ingaan op de ontwikkeling van de economie in de toekomst, deze ontvangt uw Kamer voor de begrotingsbehandeling van SZW.
Hoe bent u voornemens om uitvoering te geven aan de oproep uit het artikel om gezamenlijk met werkgevers en opleiders verantwoordelijkheid te nemen om te werken aan een ambitieus en voortvarend arbeidsmarktbeleid?
Als kabinet werken we voortdurend samen met sociale partners aan ambitieus en voortvarend arbeidsmarktbeleid. Dat doen we onder andere via de eind vorig jaar gepresenteerde brede arbeidsmarktagenda (zie beantwoording vraag 3). Het hanteerbaar maken van arbeidsmarktkrapte is immers een uitdaging voor zowel werkgevers als werknemers.
Ook werken we aan een gezamenlijke LLO-agenda. Dit gezien het belang van Leven Lang Ontwikkelen (LLO) voor de arbeidsmarkt, de productiviteitsagenda en de bestaans- en werkzekerheid van mensen. Daarmee geven we uitwerking aan het Regeerprogramma. Bij die agenda betrekken we het LLO-veld, waaronder werkgevers, sociale partners, opleiders, arbeidsmarktregio’s en uitvoeringsorganisaties.
Wat is de stand van zaken van de uitwerking van de Leven Lang Ontwikkelen (LLO)-agenda, en wanneer wordt deze uiterlijk naar de Kamer gestuurd?
De contouren voor de gezamenlijke LLO-agenda bespreken wij samen met de Minister van OCW in mei. Een centraal element is hoe we kunnen komen tot een effectievere benutting van de bestaande publieke en private investeringen in LLO. We zijn voornemens de kamerbrief hierover rond de zomer naar de Kamer te sturen.
Bent u bereid om Leven Lang Ontwikkelen expliciet te verankeren in de productiviteitsagenda en andere economische langetermijnstrategieën?
Leven Lang Ontwikkelen is van grote waarde voor de productiviteitsagenda en is daarbinnen een belangrijk element. In de gezamenlijke LLO-agenda zal de bijdrage aan productiviteit zeker een prominente plek krijgen, in nauwe afstemming met de productiviteitsagenda en andere economische en sociale doelen van LLO.
LLO helpt mensen om hun kennis en vaardigheden te onderhouden en verbeteren, en draagt bij aan het vermogen van mensen om zich te blijven ontwikkelen. LLO is daarmee nodig voor de noodzakelijke productiviteitsstijging. Daarbij heeft LLO waarde voor werkgevers, om innovatief en productief te blijven, maar ook om een aantrekkelijke werkgever te zijn op de krappe arbeidsmarkt. Daarnaast heeft LLO ook waarde voor de aanpak van andere grote maatschappelijke opgaven. Zoals de aanpak van krapte op de arbeidsmarkt, de duurzame inzetbaarheidsagenda, het ondernemerspact, de aanpak van laaggeletterdheid, het voorkomen van werkloosheid. En niet in de laatste plaats, LLO is voor iedereen belangrijk om jezelf te ontwikkelen, loopbaanstappen te kunnen zetten, te groeien in je vak en je salaris en om plezier te houden in je werk.
Deelt u de mening dat de huidige arbeidsmarktkrapte in cruciale sectoren vraagt om meer aandacht en concrete actie voor (om)scholing? Zo ja, welke stappen wilt u hiervoor gaan zetten?
De huidige arbeidsmarktkrapte in cruciale sectoren vraagt om aandacht en concrete actie voor (om)scholing. De aanpak van arbeidsmarkkrapte hebben wij gedeeld in de kraptebrief van 13 december jongstleden8.
Voldoende gekwalificeerd personeel is nodig om de gewenste of noodzakelijke dienstverlening in maatschappelijke cruciale sectoren en ambities voor maatschappelijke doelen te realiseren. De huidige arbeidsmarktkrapte zet die dienstverlening en ambities onder druk. De huidige arbeidsmarktkrapte vraagt in de eerste plaats van werkgevers om zich hierop aan te passen en te zoeken naar andere oplossingen, bijvoorbeeld slimmere roostering en innovatie.
De rol die (om)scholing kan bieden is o.a. uiteengezet in de Kamerbrief Slim Investeren in Leven Lang Ontwikkelen van november jl.9 Het is in de eerste plaats aan werkgevers om te voorzien in scholing die nodig is om inzetbaar te blijven voor hun werk, ook als dat aan verandering onderhevig is. Het helpt daarbij als organisaties een cultuur hebben die leren en ontwikkelen ondersteunt en stimuleert. De SLIM-regeling stimuleert bedrijven aandacht te hebben voor en te investeren in leren en ontwikkelen. Allereerst door MKB-bedrijven te ondersteunen bij het werken aan een leercultuur in de organisatie.
Aanvullend daarop maken de door diverse sectoren, met steun van SZW, uitgewerkte sectorale ontwikkelpaden inzichtelijk hoe scholing bijdraagt aan in- of doorstroom in sectoren. Daarbij is specifiek voor maatschappelijk cruciale sectoren de SLIM scholingssubsidie relevant. Deze subsidie is een tegemoetkoming in de kosten die werkgevers maken voor het scholen van mensen die in- of doorstromen op functies in maatschappelijk cruciale sectoren. Daarmee stimuleert het kabinet dat werkgevers zich ook richten op werknemers die nog niet helemaal voldoen aan de eisen, en bieden we antwoord op de mismatch die kan bestaan tussen vraag en aanbod. De regeling bouwt voort op de eerdergenoemde sectorale ontwikkelpaden. In de periode 2025–2027 is er € 73,8 miljoen beschikbaar voor de SLIM scholingssubsidie. Tot en met eind juni staat het eerste aanvraagtijdvak open voor individuele werkgevers. In september opent een tijdvak voor sectorale aanvragen.
Tot slot werken we in het kader van de herziening van de arbeidsmarktinfrastructuur aan landelijke en regionale meerjarenagenda’s, waarin ook wordt ingezet op voldoende personeel voor cruciale publieke sectoren en waarbij de verbinding wordt gemaakt met (sectorale) Human Capital Agenda’s en de (provinciale) Economic boards.
Welke rol ziet u weggelegd voor een persoonlijk ontwikkelbudget voor alle werkenden om ontwikkeling en scholing te stimuleren?
De ideeën over persoonlijke ontwikkelbudgetten spreken ons zeer aan. Er is al veel over geschreven, bijvoorbeeld door de commissie Borstlap en door de SER. Wij verwachten dan ook dat deze ideeën aan de orde zullen komen in de brief over de gezamenlijke LLO-agenda die we rond de zomer aan uw Kamer versturen. Een onderdeel van die agenda is namelijk een verkenning naar hoe we de bestaande publieke en private LLO-middelen beter en effectiever kunnen benutten.
Hoe kijkt u naar de voornemens van de Europese Commissie om de tekorten in cruciale sectoren terug te dringen door middel van zogenoemde «flagships» met concrete maatregelen en gerichte actie?
Het kabinet vindt het goed om te zien dat er ook op Europees niveau lidstaten worden aangemoedigd om de arbeidsmarktkrapte terug te dringen. Het rapport van Draghi over de toekomst van het Europese concurrentievermogen toont aan dat het aanpakken van arbeidsmarktkrapte in Europa onverminderd belangrijk is. Ook uit een recent WRR-rapport blijkt dat de meeste Europese landen de komende decennia de gevolgen zullen merken van de vergrijzing en daarbij behorende krimpende beroepsbevolking en lagere economische groei.10 Dit doet Europa mede door het inzetten van «flagships». Europese projecten die bedoeld zijn om hervormingen aan te jagen, waaronder het aanpakken van tekorten in cruciale sectoren. Tegelijkertijd blijft aanvullende nationale inzet ook nodig. De nationale context van Nederland met een lage werkloosheid, hoge participatiegraad en specifieke tekorten met bijbehorende sectorstructuur is uniek in Europa.
Niet alles binnen het Europees beleidsdomein en flagships initiatieven is vertaalbaar naar de Nederlandse situatie. Daarom heeft dit kabinet ook diverse plannen over de aanpak van arbeidsmarktkrapte opgenomen in hoofdstuk 10b van het Regeerprogramma en nader uitgewerkt in de kraptebrief van 13 december jongstleden.11
Welke mogelijkheden ziet u om in Europees verband samen te werken om de arbeidsmarktkrapte terug te dringen?
De huidige mondiale omstandigheden tonen wederom het belang van Europese samenwerking aan. Zo lanceert de Commissie binnenkort een Coördinatie-instrument voor concurrentievermogen («Competitiveness Coordination Tool»), dat samen met de lidstaten zal bijdragen aan een betere strategische beleidscoördinatie van zorgen voor de uitvoering op EU- en nationaal niveau gedeelde concurrentiedoelstellingen, waaronder arbeidsmarktkrapte. Onder de paraplu van de Unie van Vaardigheden worden tevens meerdere initiatieven ontwikkeld om samenwerking op Europees niveau vorm te geven waar het gaat om het ontwikkelen van een leven lang leren, tegengaan van tekorten in bepaalde vaardigheden en inwoners weerbaarder te maken voor de groene -en digitale transitie. De Commissie heeft aangekondigd dat het concurrentievermogen een van de speerpunten van het aanstaande MFK wordt. Zoals het kabinet met uw Kamer deelde12 is concurrentievermogen, met daarin o.a. focus op de investering in vaardigheden, één van de prioriteiten van dit kabinet voor het aanstaande meerjarig financieel kader. Dit kan een belangrijke bijdrage leveren aan het bestrijden van arbeidsmarktkrapte op Europees niveau en zorgen van een intensievere inzet op om- en bijscholing, met name op het gebied van STEM- en VET-vaardigheden. Het kabinet blijft zich binnen Europees verband hard maken voor een Europese inzet op arbeidsmarkttekorten, het ontwikkelen van vaardigheden en het competitiever maken van de Unie.
Het bericht 'Fokreglementen rashonden in strijd met wet' |
|
Thom van Campen (VVD) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat fokreglementen van zeker 25 rashondverenigingen in strijd met de wet zijn door toe te staan dat er wordt gefokt met honden met erfelijke afwijkingen en ziektes, zoals aandoeningen aan de heup- en ellebooggewrichten en epilepsie?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dit bericht? Klopt het dat de fokreglementen in strijd zijn met de wet? Zo ja, op welke punten? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het onwenselijk dat er gefokt wordt met honden met erfelijke schadelijke kenmerken en erfelijke ziekten. De fokreglementen zijn afspraken die de rasverenigingen onderling maken. Dit staat los van de regelgeving. De fokkers hebben zich te houden aan de wet- en regelgeving. Dat is ook waar de NVWA op controleert.
Klopt het dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) gaat handhaven? Zo ja, waarom is dat niet eerder gebeurd?
Het fokken met gezelschapsdieren op een wijze waarbij erfelijke afwijkingen en ziekten kunnen worden doorgegeven aan of kunnen ontstaan bij nakomelingen is verboden volgens artikel 3.4 van het Besluit houders van dieren. De fokker is verantwoordelijk voor de wijze waarop wordt gefokt en deze moet dan ook aantonen dat er voldoende is gedaan om het doorgeven van erfelijke afwijkingen en ziekten te voorkomen.
De NVWA houdt sinds 2019 toezicht en handhaaft op artikel 3.4. Op basis van meldingen en risicoselecties voert zij inspecties uit bij fokkers van honden, zowel bij rashondenfokkers als bij fokkers van honden zonder stamboom. Zo heeft de NVWA de afgelopen vijf jaar gecontroleerd en gehandhaafd op het fokken met schadelijke uiterlijke kenmerken en erfelijke aandoeningen, zoals honden met een te korte snuit, heupdysplasie en patella luxatie (ontwrichting van de knieschijf). Als een overtreding van artikel 3.4 wordt geconstateerd, wordt een waarschuwing, een bestuurlijke boete of een bestuursrechtelijke last opgelegd.
Een rashondenvereniging is een belangenvereniging, zij kunnen geen overtreding begaan van deze wetgeving, omdat de wetgeving gaat over de door de fokker geïnitieerde fokhandelingen. Een overtreding ligt daarom altijd bij de fokker die de ouderdieren heeft uitgekozen en ingezet. Desondanks vind ik het onwenselijk dat rashondenverenigingen fokkers van informatie voorzien die tegen de wet- en regelgeving ingaat indien fokkers hiernaar handelen.
Wat vindt u van de constatering van veterinair neuroloog Paul Mandigers dat het probleem mogelijk veel groter is dan uit de steekproef van 25 verenigingen blijkt?
Ik vind het ernstig dat gefokt wordt met honden met erfelijke schadelijke kenmerken en erfelijke ziekten en dat de gezondheid van de honden niet voorop staat. Fokkers hebben hiervoor de verantwoordelijkheid. Hiermee is niet gezegd dat alle fokkers een slecht fokbeleid voeren. Na het uitkomen van het rapport «Fokken met kortsnuitige honden» zijn fokkers zich meer bewust van de ernst van erfelijke aandoeningen bij honden. Zo zijn er rasverenigingen die nu advies vragen voor het fokken aan het Expertisecentrum Genetica Diergeneeskunde.
Hoe beoordeelt u de rol van de Raad van Beheer, de koepelorganisatie voor rashondenfokkers, in de kwestie rondom de fokreglementen? Heeft u contact gehad met de Raad van Beheer over dit onderwerp? Zo ja, wat waren de uitkomsten van deze gesprekken? Zo nee, waarom niet en gaat u dit alsnog doen?
Ik vind dat de Raad van Beheer als overkoepelende organisatie van rashondenfokkers een belangrijke voorbeeldfunctie heeft in het bevorderen van de gezondheid en het welzijn van honden. De Raad draagt op hun website ook uit dat zij veel waarde hecht aan het fokken van gezonde en sociale rashonden. Er zijn eerdere gesprekken geweest met de Raad over fokkerij, maar niet specifiek over de fokreglementen. Uit deze gesprekken gaf de Raad aan dat zij voor een gezonde fokkerij is. Ik ga op korte termijn met de Raad van Beheer hierover in gesprek en nodig hierbij ook de NVWA uit gelet op haar kennis over enkele fokreglementen.
Herinnert u zich mijn eerdere oproep tijdens het commissiedebat Dieren buiten de veehouderij op 23 oktober 2024 om kwaliteitscriteria voor fokkers in te stellen, om doorgefokte huisdieren zoals kortsnuitige honden te voorkomen, bijvoorbeeld via de Stichting Fairdog, en erkent u dat dergelijke criteria ook geschikt kunnen zijn om het fokken van erfelijke afwijkingen tegen te gaan?
Ja, dat herinner ik mij. Ik heb advies gevraagd aan het Expertisecentrum Genetica Diergeneeskunde hoe fokkers in de toekomst geholpen kunnen worden stappen voorwaarts te zetten naar een gezonde fokkerij. Begin volgend jaar verwacht ik de Tweede Kamer hierover te kunnen informeren. Tevens heb ik aan Stichting Fairdog subsidie verleend. Stichting Fairdog wil Nederlandse fokkers ondersteunen in verantwoorde fokkerij en consumenten faciliteren bij de aanschaf van een gezonde en sociale hond. Met een gezondheidscertificaat krijgen kopers dan de zekerheid dat alle nodige gezondheidscontroles bij de ouderdieren zijn uitgevoerd.
Bent u op basis van bovenstaand bericht voornemens om maatregelen te nemen om te voorkomen dat erfelijke afwijkingen en ziektes worden doorgegeven bij de fok van rashonden?
Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 6, heb ik het Expertisecentrum Genetica Diergeneeskunde om advies gevraagd. Afhankelijk van dit advies kijk ik hoe ik verdere stappen kan nemen.
Het bericht ‘Shows Dolfinarium vol met overtredingen: ‘Walrus schudt op commando zijn vet’ |
|
Thom van Campen (VVD) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van dit bericht?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) heeft geconstateerd dat het Dolfinarium op zeker twintig punten de wet overtreedt?
Ja.
Indien ja, kunt u deze twintig overtredingen puntsgewijs benoemen en wat vindt u ervan dat het Dolfinarium strijdig handelt met het convenant afsprakenkader Dolfinarium door dieren onnatuurlijk gedrag zonder educatieve boodschap te laten vertonen?
Ik vind het kwalijk, er zijn duidelijke afspraken gemaakt die als voorschriften aan de vergunning zijn verbonden. Alle dierentuinen moeten zich aan de geldende wet- en regelgeving houden. Hieronder volgt een opsomming van de gedragingen waarvan RVO heeft beoordeeld dat er sprake is van interactie tussen dierverzorger en dier, zonder dat daarmee nadrukkelijk een educatieve boodschap aan bezoekers wordt overgebracht, en zonder dat daarmee natuurlijk gedrag, soorteigen kenmerken of noodzakelijke zorg wordt geïllustreerd:
Deelt u de mening dat het onacceptabel zou zijn dat het Dolfinarium afspraken opnieuw zou schenden, ook nadat afgelopen zomer al overtredingen zijn geconstateerd door RVO?
Ja.
Is de bewering van het Dolfinarium juist dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft vastgesteld dat er juist geen sprake was van onnatuurlijk gedrag of ongewenste gedragingen tijdens de voorstellingen en educatieve programma’s?
Dit klopt. Naar aanleiding van een uitzending van EenVandaag heeft een inspecteur van de NVWA op verzoek van RVO een inspectie uitgevoerd om te controleren of de voorschriften werden nageleefd. De inspectie is in overleg met het Dolfinarium gepland, omdat de inspecteur, als onderdeel van de controle, deelnam aan de publieksinteractie met dolfijnen. De inspectie betreft dan ook een momentopname. Per dierpresentatie kunnen de getoonde gedragingen verschillend zijn. Een expert op het gebied van het gedrag van dolfijnen is geraadpleegd voor de beoordeling van de specifieke gedragingen. Tijdens deze inspectie vonden geen ongewenste gedragingen plaats.
Zo ja, hoe verklaart u de tegenstrijdigheid tussen de vermeende bevindingen van RVO enerzijds en de NVWA anderzijds? Indien nee, hoe luidde de bevindingen van de NVWA dan wel?
Zoals benoemd bij de beantwoording van vraag 5 was de inspectie door de NVWA vooraf aangekondigd, en betrof het een momentopname. Tijdens deze inspectie vonden geen ongewenste gedragingen plaats. Op basis van beeldmateriaal van dierpresentaties die op andere momenten plaatsvonden zijn wel overtredingen geconstateerd door RVO.
Vinden er op dit moment fokprogramma’s plaats met dolfijnen, walrussen, zeeleeuwen en verschillende haaien en vissen? Zo ja, waar en door wie? Zo nee, vindt er dan wel import van deze diersoorten plaats?
Het Dolfinarium fokt niet met dolfijnen en zeeleeuwen. Het fokken van walrussen in gevangenschap is uitzonderlijk moeilijk, en in het afgelopen decennium niet succesvol geweest. Haaien en vissen reproduceren wel, en worden sporadisch aangevuld met geïmporteerde dieren om een collectie te onderhouden die past bij de doelstellingen van het Dolfinarium op het gebied van educatie en conservatie.
Wat vindt u ervan dat onder andere Frankrijk (2017) en België (2019) zijn overgegaan tot het instellen van een fok- en importverbod voor zeezoogdieren om zo het einde van dolfinaria te bewerkstelligen?
Dierentuinen hebben een belangrijke maatschappelijke rol op het gebied van dierenwelzijn, educatie en conservatie, ook in de toekomst. Daarom ben ik gestart met een traject om in samenspraak met de sector en handhavende instanties te kijken naar aanpassing van de regelgeving, met het versterken het welzijn van de dieren en educatie als speerpunten. Er zal ook aandacht zijn voor het fokken van surplusdieren n.a.v. de motie-Kostić (Kamerstuk 36 410, nr. 69).
Bent u bekend met het voornemen van uw ambtsvoorganger om de mogelijkheid van een verbod op publieksinteracties in dierentuinen te onderzoeken en bent u voornemens dit voorstel verder te brengen? Indien ja, hoe staat het hiermee? Indien nee, waarom niet?
Ja, ik heb uw Kamer recent geïnformeerd dat ik onderzoek laat doen naar een mogelijk verbod op publieksinteracties en het doden van dieren in dierentuinen. Ik verwacht dat dit onderzoek begin volgend jaar is afgerond.
Hoe handelt u, indachtig uw eerdere uitspraak over het Dolfinarium dat «Als verbetering herhaaldelijk uitblijft, kan de vergunning geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken.», wanneer inderdaad overtredingen zijn geconstateerd? (Handelingen II, vergaderjaar 2024–2025, nr. 8, blz. 12)
Het is belangrijk om hier te vermelden dat er sprake is van verschillende voorschriften. De recente overtredingen hebben betrekking op het naleven van het voorschrift voor dierpresentaties. Dit voorschrift bevat afspraken over welke handelingen de dieren uit mogen voeren en welke interacties zij mogen hebben met hun trainers tijdens een presentatie. Het betreft daarom een andere overtreding dan bij de handhaving op de publieksinteracties van vorig jaar. Het voorschrift voor publieksinteracties bevat afspraken over het aanraken, voeren en maken van foto’s met dieren door het publiek. Het is dus de eerste keer dat er een overtreding is geconstateerd sinds de afspraken over dierpresentaites als handhaafbare voorschriften aan de vergunning zijn verbonden. Als reguliere handhavingsmiddelen niet toereikend blijken om overtredingen te herstellen of voorkomen, en een dierentuin geen gehoor geeft aan bestuursrechtelijke maatregelen of bij recidive, kunnen er verdergaande maatregelen worden getroffen zoals (gedeeltelijke) sluiting of intrekking van de vergunning.
Vindt u dat het schenden van wet- en regelgeving en afspraken over dierenwelzijn door instellingen zoals het dolfinarium uiteindelijk de bijl aan de wortel is voor het draagvlak voor dierenparken?
Ik vind dat op dit moment nog niet het geval. Als dit in de toekomst vaker blijft gebeuren wordt het problematisch. Tegelijkertijd constateer ik dat dierentuinen juist een belangrijke educatieve rol vervullen in het vergroten van het bewustzijn rondom dierenwelzijn en conservatie. Het is een zeer diverse sector, waarin veel dierentuinen bezig zijn om deze punten voorop te zetten.
Het bericht 'Aantal gevallen van mazelen blijft oplopen: nu al meer dan heel vorig jaar' |
|
Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA) |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Aantal gevallen van mazelen blijft oplopen: nu al meer dan heel vorig jaar»?1
Ja.
Bent u bekend dat op dit moment in Amsterdam (Geuzenveld) een cluster van mazelen is? Wat vindt u van de verwachting van de GGD dat dit cluster nog wel meer infecties op zal leveren? Bent u met de gemeente actief in gesprek om hen voldoende te ondersteunen?
Ja, ik ben bekend met dit cluster. Omdat mazelen een zeer besmettelijke ziekte is, zal deze bij contact tussen besmette en onbeschermde mensen makkelijk overgedragen kunnen worden. De GGD in wiens regio een uitbraak van mazelen speelt, voert bron- en contactonderzoek uit en biedt vaccinaties aan voor volwassenen en kinderen die onvoldoende gevaccineerd zijn. De werkzaamheden ten behoeve van de bestrijding van dit specifieke cluster liggen op dit moment dus primair bij de gemeente. Het Ministerie van VWS kan om extra ondersteuning gevraagd worden als dat noodzakelijk wordt geacht. Vooralsnog zijn er geen signalen dat de huidige ondersteuning voor de gemeente ontoereikend is.
Is het u bekend dat er eind februari op een Helmondse Vrije School verschillende meldingen waren van mazelen?2
Ja.
Hoe reflecteert u op het genomen beleid om kinderen die op deze school niet gevaccineerd waren of hun tweede vaccinatie hadden gemist, een informatiegesprek aan te bieden en een extra kans te bieden zich alsnog te vaccineren? Is dat beleid wat eventueel landelijk uitgerold kan worden?
Ik vind het goed dat de GGD’en dit doen. Het is staande praktijk dat de GGD in wiens regio een uitbraak van mazelen speelt, voorlichting en vaccinaties aanbiedt voor volwassenen en kinderen die onvoldoende gevaccineerd zijn. De GGD kan besluiten om hier ook een informatiegesprek met de jeugdgezondheidszorg (JGZ) bij aan te bieden.
Wat bent u concreet van plan te doen om de stijging van het aantal mazelengevallen, vooral in de regio’s met lage vaccinatiegraden, tegen te gaan?
Om de verspreiding van mazelen tegen te gaan, adviseert de GGD ouders van kinderen met mazelen om hun kind en eventuele niet-gevaccineerde broertjes en zusjes thuis te houden van de kinderopvang en school. Het RIVM voert de landelijke coördinatie over de infectieziektebestrijding, bespreekt wekelijks de signalen en schaalt zo nodig op.
Een hoge vaccinatiegraad is de beste bescherming tegen uitbraken van mazelen. Samen met het RIVM en alle betrokken organisaties en professionals zet ik daarom volop in op het verhogen van de vaccinatiegraden van het Rijksvaccinatieprogramma. De huidige aanpak «Vol vertrouwen in vaccinaties» breid ik uit met een intensivering van de wijkgerichte aanpak. Dat wil zeggen: het verbeteren van de toegang tot vaccinaties in wijken waar de vaccinatiegraad achterblijft, en het beter afstemmen van voorlichting op de behoeften van doelgroepen. Voor een uitgebreide toelichting op deze inzet verwijs ik naar mijn brief aan uw Kamer van 21 februari jl.3
In hoeveel wijken in Nederland met een lage vaccinatiegraad worden ervaringsdeskundigen en sleutelfiguren ingezet om mensen van de juiste informatie betreft vaccineren te voorzien? Welke rol is er volgens u weggelegd voor ervaringsdeskundigen en sleutelfiguren om de dalende vaccinatiegraad tegen te gaan? Hoe gaat u bijdragen om dat te faciliteren?
Er is geen landelijk overzicht van de wijken waarin ervaringsdeskundigen en sleutelfiguren worden ingezet om mensen te informeren over vaccinaties. Sleutelfiguren kunnen een waardevolle bijdrage leveren aan het herstel van vertrouwen in vaccinaties binnen een gemeenschap en het bereiken van doelgroepen die op dit moment minder goed worden bereikt. De inzet van sleutelfiguren en andere netwerkpartners is dan ook een belangrijk onderdeel van de wijkgerichte en fijnmazige aanpak. Tijdens een werkbezoek aan GGD Amsterdam heb ik gezien wat de effecten en succesfactoren van een dergelijke aanpak zijn. Momenteel wordt met de G4-gemeenten een pilot opgezet voor het verder uitbreiden van deze aanpak en het landelijk verspreiden van geleerde lessen. In mijn brief van 21 februari jl.4 heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd.
Bent u bereid om betere voorlichting te geven aan reizigers naar landen waar sprake is van een mazelenepidemie?
Er wordt reeds uitgebreid gecommuniceerd over de reisadviezen voor landen waar momenteel mazelenuitbraken zijn, zoals Marokko en Roemenië. Bijvoorbeeld op de website van het Landelijk Coördinatiecentrum Reizigersadvisering (LCR)5 en op de nieuwe landingspagina van het RIVM over dit onderwerp.6 Ook heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken, in overleg met het RIVM, het reisadvies voor Marokko op 9 mei jl. geactualiseerd, naar aanleiding van de mazelenuitbraak daar.7 Hiermee is nader uitvoering gegeven aan de toezegging aan het lid Slagt-Tichelman uit het vragenuur van 11 februari jl.
De partijen die betrokken zijn bij de bestrijding van mazelen verkennen doorlopend hoe zij doelgroepen nog beter kunnen bereiken. Zo brengt het RIVM de reisadviezen onder meer via sociale media onder de aandacht in aanloop naar schoolvakanties. Verder besteden GGD’en en JGZ-organisaties in het hele land extra aandacht aan vaccinatie tegen mazelen. Zo informeert GGD Amsterdam ouders die op vakantie gaan naar landen waar mazelen heerst over de bescherming van vaccineren vóór de vakantie, en het alert zijn op klachten ná de vakantie. Dit gebeurt bijvoorbeeld in gesprekken in de spreekkamer, bij voorlichtingen in de wijk en via een campagne met flyers, posters, advertenties op Instagram en via WhatsApp.
In hoeverre worden mensen actief geïnformeerd in wijken met mazelenuitbraken, of na terugkomst uit het buitenland waar sprake is van een mazelenepidemie?
Bij een melding van mazelen start de GGD een bron- en contactonderzoek, waarbij wordt gekeken waar de besmetting vandaan komt en met wie de patiënt contact heeft gehad. De GGD controleert daarbij ook of deze mensen zijn gevaccineerd en biedt vaccinaties aan voor volwassenen en kinderen die onvoldoende gevaccineerd zijn. Als het nodig is, geeft de GGD voorlichting aan groepen inwoners over mazelen. Ook adviseert de GGD scholen en kinderdagverblijven.
Op de landingspagina van het RIVM over reizen naar Marokko8 is informatie opgenomen over het herkennen van mazelen en wat te doen als je kind mazelen heeft. Deze informatie zal ook via flyers, posters en in de vorm van een infographic verspreid worden via diverse kanalen, waaronder sociale media. Het RIVM heeft daarnaast artsen in Nederland opgeroepen om alert te zijn op mazelen bij patiënten die onlangs zijn teruggekeerd uit een gebied waar mazelen heerst of voornemens zijn hier naar toe te reizen.
Worden de gestelde vragen tijdens het mondelinge vragenuur op 11 februari over mazelen, zoals toegezegd, nog in een brief beantwoordt?
Deze toezegging heb ik afgedaan in mijn brief van 21 februari jl.9
Bent u bereid om de informatie over de mazelen op een website als www.workinnl.nl gericht te bespreken met de werkgeversverenigingen zoals ABU, NBBU en de vereniging van huisvesters? En is het een optie om de informatie in het Roemeens beschikbaar te stellen?
Informatie over mazelen is reeds in negen talen, waaronder ook het Roemeens, beschikbaar op www.workinnl.nl. In de LCI-richtlijn «Mazelen bij arbeidsmigranten»10 worden GGD- en LCI-professionals geadviseerd om de uitzendorganisatie en werkgever op de hoogte te brengen wanneer een werknemer mazelen heeft om zo collega’s en huisgenoten te kunnen informeren. Ik ben bereid om deze informatie extra onder de aandacht te brengen bij de werkgeversverenigingen.
Wordt voldoende gecommuniceerd dat voor verschillende landen een aanbevolen reisadvies geldt voor een mazelenvaccinatie? Wordt hier gericht informatie over gegeven met de zomervakantie in zicht?
Zie mijn antwoord op vraag 7.
Kunt u transparant maken in hoeverre de duurzaamheidsfactor bij de aanbesteding van nieuwe vaccins meespeelt? Kunt u inzichtelijk maken hoe duurzaamheid en praktische uitvoering is meegenomen in de nieuwe voorgestelde logistiek rondom vaccinaties, bijvoorbeeld koelkastencapaciteit op CJG-locaties en beleid om minder te verspillen?
In de aanbesteding van nieuwe vaccins wordt bijvoorbeeld gevraagd om kleine en volledig kartonnen verpakkingen, zodat optimaal gebruik kan worden gemaakt van de koelkastcapaciteit en afval zoveel mogelijk recyclebaar is. Dit wordt meegewogen in de beoordeling van een inschrijving. JGZ-organisaties gaan zelf over de inrichting van een vaccinatielocatie en de duurzaamheid daarvan.
Bent u bereid te kijken hoe de wijkgerichte aanpak niet alleen in de grote steden, maar ook in andere regio’s zoals Brabant, effectief kan worden doorgevoerd?
Kunt u toezeggen u in te zetten dat de financiering voor de wijkgerichte aanpak na 2025 op een structurele manier wordt voortgezet?
Hoe kan de wijkgerichte aanpak verder versterkt worden, ook na 2025, om de vaccinatiegraad gericht te verhogen?
Het gemeentefonds |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Erkent u dat er fouten zijn gemaakt in de berekening van het accres over het gemeentefonds bij de overstap naar de andere normeringssystematiek, zoals aangegeven door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)? Zo nee, kunt u verklaren waarom de VNG zich wel op dit standpunt stelt? Is er bij de afspraken over het afschaffen van de oploop van de Opschalingskorting en het schrappen van de bezuiniging op jeugdzorg afgesproken dat deze bedragen buiten de accresberekening van de daaropvolgende jaren zou vallen? Zo nee, waarom heeft het kabinet hiertoe besloten?
In de ogen van het kabinet vloeien de bedragen van het terugdraaien van de kortingen voort uit de gezamenlijk gemaakte afspraken bij Voorjaarsnota 2024 (oploop van de opschalingskorting) en de politieke afspraken van het hoofdlijnenakkoord (jeugdzorg).
Zoals ook in de kamerbrief «»toezeggingen commissiedebat Financiën decentrale overheden 26 maart 2025»» aangegeven is in het voorjaar van 2024 in overleg met de VNG en het Interprovinciaal Overleg (IPO) besloten over te gaan tot het schrappen van de oploop van de opschalingskorting in combinatie met het vervroegd invoeren van de nieuwe financieringssystematiek in 2024. In de jaren voor 2024 stond de opschalingskorting voor 2026 en verder nog in de boeken voor een bedrag van 675 miljoen euro voor gemeenten en 40 miljoen euro voor provincies. Daarom is in de jaren 2022 en 2023 – conform geldende berekeningswijze – geen accres over deze korting uitgekeerd.
Tijdens het hierboven beschreven overleg tussen koepels en kabinet is gezamenlijk besloten dat gemeenten en provincies per saldo een plus ontvangen ter omvang van het bedrag van 675 miljoen euro voor gemeenten en 40 miljoen euro provincies. Over deze afspraken – gemaakt bij Voorjaarsnota 2024 – was gezamenlijke overeenstemming tussen kabinet en koepels. Vandaar dat het kabinet dit bedrag van 675 miljoen euro en 44 miljoen euro als uitgangspunt hanteert.
De koepels geven nu aan dat het in hun ogen onvolledig is dat – bij het terugdraaien van deze kortingen – er niet alsnog accres is uitgekeerd over de periode dat de korting in de boeken stond. Het alsnog wel uitkeren van dit accres zou leiden tot structureel 92 miljoen euro extra accres.
In het Hoofdlijnenakkoord is opgenomen dat de besparing van 511 miljoen euro op de jeugdzorg vanaf 2026 vervalt. In de jaren voor dit besluit stond de betreffende korting voor 2026 en verder nog wel in de boeken. Daarom is hier in de jaren 2022, 2023 en 2024 – conform geldende berekeningswijze – geen accres over uitgekeerd. Er is in het Hoofdlijnenakkoord niet voor gekozen om dit accres met terugwerkende kracht uit te keren. Ook met betrekking tot deze teruggedraaide korting geven de koepels aan dit niet terecht te vinden. Het alsnog wel uitkeren van dit accres zou leiden tot structureel 108 miljoen euro extra accres.
Klopt het dat de voorjaarsramingen van de inflatie in de afgelopen zeven jaar structureel te laag waren in vergelijking met de werkelijke inflatie? Wat betekent de te lage raming over 2024 concreet financieel voor gemeenten en provincies? Is dit een structureel of een incidenteel effect? Met welke middelen moeten gemeenten en provincies dit verschil opvangen?
De afgelopen 7 jaar is de gemiddelde afwijking tussen de voorjaarsraming uit het CEP en de uiteindelijke (voorlopige) realisatie – 1% voor het prijs bbp. Het voorlopige verschil in raming is – 1,1% in 2024, het jaar van invoering van de bbp-systematiek. Voor 2024 volgde het Gemeente-en Provinciefonds de ontwikkeling van de rijksuitgaven.
De gemiddelde afwijking tussen de raming van het CPB ten tijde van vaststelling en de daadwerkelijke groei in het daaropvolgende jaar is afhankelijk van de lengte van de periode waarnaar gekeken wordt. Kijkend naar een langere periode (vanaf 2000) is de afwijking kleiner, namelijk – 0,2%. Dat de afwijking groter is in de afgelopen 7 jaar wordt voornamelijk veroorzaakt doordat deze jaren extra volatiel waren met de coronacrisis en de stijgende energieprijzen. Door de hoge inflatie de afgelopen jaren heeft dit geresulteerd in grotere negatieve afwijkingen. Zie ook de bevindingen van de expertgroep realistisch ramen1. Wanneer de inflatie laag is, is er sprake van een omgekeerd effect (bijvoorbeeld de financiële-en eurocrisis). Dit verklaart waarom de afwijking over een langere periode minder afwijkt en tenderen naar een gemiddelde2.
Wat bedoelde u met uw appreciatie op motie van het lid Chakor c.s. ingediend tijdens het tweeminutendebat over de financiën van decentrale overheden (Kamerstuk 36 600 B, nr. 32)? Wat bedoelde u toen u zei dat de motie overbodig zou zijn omdat u daar al alert op bent? Kunt u concreet aangeven hoe u alert bent op hetgeen in de motie wordt gevraagd bij het bepalen van de accrestranches?
Kunt u deze vragen uiterlijk 9 april aanstaande beantwoorden, zodat de antwoorden meegenomen kunnen worden in de besluitvorming rond de Voorjaarsnota?
Ja
De berekeningen van de expat regeling |
|
Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Tjebbe van Oostenbruggen (NSC) |
|
![]() |
Herinnert u zich het antwoord op de Kamervragen over de gewijzigde regeling voor expats, die volgens de eigen ramingstoelichting van het ministerie geen geld zou kosten, doordat gedragseffecten niet juist zijn meegenomen1
Ja, deze Kamervragen herinner ik mij. Hierin is niet vermeld dat de gedragseffecten niet juist zijn meegenomen.
Klopt het dat de geraamde kosten van de expatregeling (30% regeling) zonder het amendement-Omtzigt c.s. 1.071 miljoen euro bedroegen?
Ja, met daarbij de nuancering dat dit feitelijk niet gaat om kosten, maar om het budgettaire belang dat gemoeid is met de regeling. Het is dus de gemiste budgettaire opbrengst die behaald had kunnen worden als alle toenmalige gebruikers van de expatregeling volledig belast zouden worden (dus zonder 30% korting en zonder gedragseffecten).
Klopt het dat de geraamde kosten van de expatregeling (naar een 30%/20%/10%-regeling) met het amendement-Omtzigt c.s. 855 miljoen euro bedroegen, exclusief de gedragseffecten? (antwoord op vraag 4 van eerder genoemde vragen).
Ja, met ook hierbij dezelfde kanttekening als bij de vorige vraag. Dit is dus een inschatting vóórdat er een gedragseffect is opgetreden.
Klopt het dus dat de opbrengst van het amendement 216 miljoen euro zou zijn geweest als er geen gedragseffecten zouden optreden?
Ja, als er geen gedragseffecten optreden dan geven de kosten van de regeling een inschatting van de opbrengst bij afschaffen/versoberen van de regeling.
Deelt u de mening dat er gedragseffecten te verwachten zijn, namelijk minder gebruik van de regeling, als de regeling minder aantrekkelijk wordt en dat de gedragseffecten dus altijd zullen leiden tot een geraamde opbrengst die hoger is dan 216 miljoen euro?
Er zijn inderdaad gedragseffecten te verwachten waarbij er minder gebruik wordt gemaakt van de regeling. Gedragseffecten leiden echter niet tot een hogere geraamde opbrengst, maar een lagere opbrengst. Door de regeling minder aantrekkelijk te maken, wordt er minder gebruik van gemaakt, bijvoorbeeld omdat sommige expats niet meer naar Nederland komen of omdat zij gebruikmaken van de ETK-regeling. De versobering leidt alleen tot een budgettaire opbrengst voor de groep die gebruik blijft maken van de regeling. Hierdoor valt de opbrengst altijd lager uit dan € 216 miljoen.
Als de gedragseffecten 10% zijn en er dus 10% minder gebruik is van de regeling met de 30%/20%/10%-variant, dan in de 30% variant, klopt het dan dat de geraamde kosten met het amendement dan 770 miljoen euro bedragen, namelijk 90% van 885 miljoen euro?
Het gedragseffect moet berekend worden op het verschil tussen het budgettaire belang van de oorspronkelijke regeling en het budgettaire belang van het amendement voordat een gedragseffect is toegepast. Stel als voorbeeld dat het gedragseffect 100% is, dus dat er door de versobering niemand meer gebruik maakt van de regeling. Dan is de budgettaire opbrengst van de versobering dus ook nul. Er is immers niemand meer die het verhoogde tarief betaalt. Uit dit voorbeeld blijkt ook meteen dat de redenering uit de vragen 6 en 7 niet klopt. Volgens deze redenering zou een gedragseffect van 100% leiden tot een opbrengst van € 1.071 miljoen.
In werkelijkheid moet het gedragseffect dus berekend worden over het verschil tussen beide situaties voordat het gedragseffect is toegepast. In het onderhavige geval moet dus een gedragseffect worden toegepast op een bedrag van € 216 miljoen, te weten het verschil tussen € 1.071 miljoen en € 885 miljoen. Door het gedragseffect wordt de budgettaire opbrengst kleiner. Dus bij een gedragseffect van 10% wordt de opbrengst 90% van € 216 miljoen = € 194 miljoen.
Klopt het dat de geraamde opbrengst van het amendement met 10% gedragseffecten dus 1.071–770 = 301 miljoen euro is?
Zie antwoord vraag 6.
Zo nee, kunt u dan de som toelichten wat de opbrengst van het amendement is met 10% gedragseffecten?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u alle memo’s en emails met de originele berekeningen bij het amendement aan de Kamer doen toekomen?
De berekening van de raming is toegelicht in deze antwoorden. Er is geen ramingsmemo beschikbaar, omdat amendementen niet meelopen in het certificeringsproces van het CPB.
Kunt u deze vragen per ommegaande, binnen een paar dagen, beantwoorden?
Deze vragen zijn nog voor het meireces beantwoord. Vanwege het reces is er enige vertraging voordat de antwoorden in de Kamer komen.