De productconformiteit van PC’s, laptops, tablets, smart TV’s, slimme thermostaten en andere slimme apparatuur thuis |
|
Selçuk Öztürk (DENK) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u ervan op de hoogte dat in pc’s, laptops, tablets, smart-tv’s, slimme thermostaten en andere slimme apparatuur thuis, diverse batterijen, processoren, werkgeheugens, opslagcapaciteit en netwerkkaarten verwerkt zijn, die niet of alleen tegen hele hoge kosten vervangen kunnen worden?
Ik ben er van op de hoogte dat consumentenelektronica uit veel verschillende componenten bestaat en dat sommige van deze componenten niet of slechts tegen hoge kosten vervangen kunnen worden als gevolg van keuzes van de fabrikant. Zo worden om ruimte te besparen chips gebruikt die permanent zijn bevestigd aan andere onderdelen.
Hoe verhoudt dit zich tot de regels voor productconformiteit van artikel 7:17 Burgerlijk Wetboek?
Artikel 7:17 van het Burgerlijk Wetboek gaat over conformiteit van een product, dat betekent dat een product moet voldoen aan de door de verkoper gewekte verwachtingen. Als een product niet voldoet aan de verwachtingen die de koper mag hebben (non-conformiteit), heeft de verkoper de plicht het product kosteloos te repareren of te vervangen. Het is voor de consument bij non-conformiteit dus niet relevant of vervanging slechts tegen hoge kosten mogelijk is.
Klopt het dat de winkelier in de eerste zes maanden wel degelijk eventuele mankementen moet vergoeden of vervangen en daarna ook nog voor de tijd van de economische en technische levensduur?
De eerste zes maanden na levering wordt aangenomen dat een defect product het gevolg is van een fout aan de kant van de verkoper. Ook na zes maanden heeft de verkoper de verplichting om non-conforme producten in conformiteit te brengen. Na deze zes maanden geldt dat de consument moet aantonen dat het gebrek bij de levering al bestond. De periode waarin een consument zich kan beroepen op non-conformiteit is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, daarbij is leidend wat de verwachte levensduur van het product is.
Hoe lang is de economische en technische levensduur van de vraag een genoemde onderdelen? Welke jurisprudentie is hierover beschikbaar?
De wettelijke systematiek rondom conformiteit gaat over die van een product, niet van onderdelen. Er moet dus worden gekeken naar de verwachte levensduur van het product als geheel. Hoe lang de consument mag verwachten dat het product meegaat is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Een leidraad bij de bepaling van de verwachte levensduur bij consumentenelektronica is de door de verkopende sector zelf opgestelde UNETO/VNI tabel, https://www.uneto-vni.nl/onze-leden/waar-staan-onze-leden-voor/gebruiksduurverwachting. Het is uiteraard aan de rechter om in een concreet geval een uitspraak te doen over wat de consument mag verwachten.
Kunt u over deze problematiek in overleg treden met de fabrikanten van pc’s, laptops, tablets, smart-tv’s, slimme thermostaten en andere slimme apparatuur thuis? Zo nee, waarom niet?
Het is aan fabrikanten om keuzes te maken over de inrichting van hun productieproces. Zij mogen daarbij ook zelf kiezen wat zij rekenen voor reparaties buiten de conformiteitsperiode.
Kunt u de fabrikanten ertoe aansporen dat de hier bedoelde onderdelen tegen redelijke kosten vervangbaar zullen zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kansen voor Nederlandse batterij-industrie |
|
Agnes Mulder (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Duitsland investeert in batterijen voor elektrische auto’s», waarin wordt vermeld dat Duitsland een miljard euro uittrekt voor onderzoek naar en productie van nieuwe batterijen voor elektrische auto’s?1
Ja.
Klopt de bewering in het artikel dat het Duitse plan onderdeel is van Europese pogingen om de eigen (Europese) batterij-industrie te stimuleren en de afhankelijkheid van Azië te verminderen?
Nee. Het Duitse plan is geen onderdeel van het Europese plan, maar een initiatief met nationale middelen dat aansluiting zoekt bij het Europese initiatief. Duitsland zet hierbij in op internationale samenwerking, zowel bilateraal als op Europees niveau. In de uitgangspunten van het plan, die op 13 november 2018 openbaar zijn gemaakt, wordt gesteld dat productie en toepassing van deze sleuteltechnologie op grote schaal een essentiële voorwaarde is voor het behoud van het Duitse en Europese concurrentievermogen. Duitsland stelt tot 2021 een bedrag van € 1 miljard beschikbaar voor dit programma.
In hoeverre wordt bij het Duitse initiatief gebruik gemaakt van Europese middelen en in hoeverre staan de mededingingsregels Europese en nationale overheidsinvesteringen in deze technologie en industrie in de weg?
Het Duitse initiatief is nog onvoldoende uitgewerkt om te kunnen vaststellen of, en zo ja, hoe het gebruik zal maken van Europese middelen, en of het ook tegen Europese mededingingsregels zal aanlopen. Wel meldt Duitsland dat het verwacht dat het financieringskader in overeenstemming zal zijn met de richtlijnen van de Europese Commissie binnen de «Important Projects of Common European Interest» (IPCEI), dat een uitzondering mogelijk maakt op het Europese staatssteunkader voor projecten met een aantoonbaar strategisch Europees belang.
Bent u van mening dat de ontwikkeling en productie van accu’s ten behoeve van de opslag en benutting van hernieuwbare energie ook voor Nederland kansen biedt, gezien Nederland sterke technische universiteiten heeft en een toeleverancier is voor de auto-industrie en dat dit ook ten goede komt aan de economie, werkgelegenheid en energietransitie?
In lijn met het antwoord van de Staatssecretaris van IenW op vragen van uw Kamer van 14 november jongstleden steunt Nederland het streven van de Europese Commissie om een eigen Europese batterij-industrie op te zetten. Nederland is een belangrijke toeleverancier voor de automobielindustrie maar op dit moment geen noemenswaardige producent van batterijen, ook niet voor toepassingen buiten de automobielindustrie. Om die reden verkent de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) op dit moment of er kansen zijn voor Nederland met betrekking tot de ontwikkeling, productie en toepassing van batterijen. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar de toepassing in mobiliteit, maar ook naar smart grids en stationaire opslagtoepassingen.
Ziet u mogelijkheden om onderzoek en innovatie op het gebied van baterijen en ook een batterij-industrie in Nederland te stimuleren? Zo ja, op welke wijze denkt u dit te gaan doen?
In het kader van het Klimaatakkoord wordt een Integrale Kennis- en Innovatieagenda (IKIA) uitgewerkt, die een programmatische aanpak van innovatie bepleit op de onderwerpen die direct voor de afspraken in het akkoord van belang zijn. Energieopslag en -conversie zal daar naar verwachting een plek in krijgen, waaronder het in internationaal verband ontwikkelen van batterijtechnologie voor mobiliteit of ander gebruik. De IKIA, die prioriteiten aangeeft voor de inzet van innovatiemiddelen en daarmee batterijontwikkeling kan stimuleren, is evenwel nog niet gereed. De vragen die in zo’n IKIA een rol spelen zijn bijvoorbeeld: in hoeverre kan onderzoek en ontwikkeling in Nederland internationaal het verschil maken, en hoe zwaar weegt inzet op deze innovaties om onze Nederlandse klimaatdoelen te bereiken?
Daarnaast staat uiteraard het reguliere innovatie- en financieringsinstrumentarium ter beschikking van bedrijven en kennisinstellingen, waaronder de WBSO, de MIT en het Innovatiekrediet.
Bent u hiervoor in gesprek met de Europese Commissie en andere lidstaten in het kader van het Europese batterij-initiatief? Zo ja, hoe lopen deze gesprekken en hoe zet u in op investeringen in Nederland?2
Met de Europese Commissie en ook met de Europese Investeringsbank (EIB) vinden gesprekken plaats over het Europese batterij-initiatief, die erop gericht zijn om Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen optimaal te kunnen informeren, onder meer over mogelijke investeringen. Daarnaast is er op zowel ambtelijk als politiek niveau contact over batterijen met Duitsland. Op basis van de eerdergenoemde verkenning zullen als daar aanleiding toe is gerichte gesprekken worden gevoerd, ook met andere lidstaten.
In het Europese plan zijn er innovatiemiddelen voorgesteld in het kader van het nieuwe kaderprogramma Horizon Europe. Vooruitlopend op dit programma zijn er binnen het huidige programma Horizon 2020 al middelen aangemerkt rondom het onderwerp batterijen. Ik zet mij daarom in voor consortiumvorming en goede positionering van Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen om hiervan maximaal te profiteren.
Kunt u toelichten of de ontwikkeling van batterijen onderdeel is van de topsectoren Energie en High Tech Systemen en Materialen (HTSM)? Zo ja, wat zijn de concrete plannen vanuit deze topsectoren?
Batterijtechnologie wordt zeer breed toegepast in de genoemde topsectoren Energie en HTSM, maar ook in de topsector Chemie. Op kleinschalige uitzonderingen na worden er in Nederland geen batterijen geproduceerd. Nederlandse kennis en kunde betreft met name systeemintegratie, toepassingen in de industrie, smart grids, de warmtebatterij en andere stationaire toepassingen.
Fundamenteel onderzoek naar energieopslag is onderdeel van de topsector Chemie, vaak in samenwerking met de topsectoren HTSM en Energie. Het richt zich bijvoorbeeld op energieopslag en afgifte bij fluctuaties in het energienetwerk en een toekomstige generatie veiliger, krachtige en goedkopere batterijen. Concrete programma’s zijn o.a. Materials for Sustainabillity en Moleculen met X-factor voor batterijen, en het nieuwe cross-sectorale programma Electrochemische Conversie en Materialen (ECCM).
Binnen de topsector HTSM werkt TNO aan technologie (op basis van 3D dunne film technologie met Li-ion en vast stof electroliet) die voordelen biedt qua capaciteit, laadsnelheid en veiligheid boven de nu gebruikelijke Li-ion technologie. TNO heeft de ambitie deze technologie in Nederland en de EU te commercialiseren. Ook NWO heeft de laatste jaren een flink aantal projecten op het gebied van batterijtechnologie gehonoreerd en ook de komende tijd worden op dit terrein NWO-projecten verwacht.
Bent u op de hoogte van het concrete initiatief om op TechnologyBase in Twente een R&D-centrum te vestigen voor de ontwikkeling van slimme en schone accu’s, waarbij de Universiteit Twente, bedrijfsleven en regionale overheden intensief samenwerken?
Ja.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met dit initiatief, om te verkennen hoe het kabinet deze kans voor de economie en de energietransitie kan helpen verzilveren?
Vanuit de rijksoverheid vinden er reeds gesprekken plaats met dit initiatief met als doel te verkennen of, en zo ja, op welke wijze de rijksoverheid kan bijdragen aan de realisatie van dit initiatief. Daarbij is ook regionale ontwikkelmaatschappij OostNL nauw betrokken.
Een boekhoudkundige truc om aan openbaarmaking van de jaarrekening te ontkomen |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Familie Blokker verhult omvang vermogen via nieuwe boekhoudkundige truc»?1
Ja.
Is het waar dat de eigenaren van HB Capital onder de verplichting om jaarlijks bedrijfscijfers te publiceren (deponeringsplicht) uit kunnen komen door om de twee jaar een nieuw moederbedrijf boven HB Capital te plaatsen? Zo nee, wat is er dan niet waar aan het in dit bericht gestelde?
Iedere vennootschap is verplicht een jaarrekening op te stellen en te publiceren. De moedervennootschap die aan het hoofd van een groep staat (doorgaans alleen de topholding), is verplicht een geconsolideerde jaarrekening op te stellen en te publiceren. Dochtervennootschappen waarvan de financiële gegevens zijn meegenomen in die geconsolideerde jaarrekening van de moedervennootschap, kunnen afzien van het opmaken en publiceren van een eigen jaarrekening, mits de moedervennootschap die geconsolideerde jaarrekening publiceert en een zogenoemde «403-verklaring» heeft gedeponeerd, inhoudende dat zij aansprakelijk is voor de schulden van de dochtervennootschap (en mits is voldaan aan de overige voorwaarden die artikel 2:403 lid 1 BW stelt).
Met andere woorden, de deponeringsplicht voor een dochtervennootschap vervalt niet wanneer de moedervennootschap nalaat een geconsolideerde jaarrekening te publiceren.
Is het volgens de huidige wet- of regelgeving toegestaan om door steeds maar weer van moederbedrijf te wisselen aan de deponeringsplicht te ontkomen? Zo ja, hoe kan dat? Zo nee, waarom niet?
Voor de beantwoording van deze vragen wordt aangenomen dat het «wisselen» van moederbedrijf inhoudt dat bij een bedrijf dat bestaat uit tenminste een moeder en een dochtervennootschap, alle aandelen van de moedervennootschap overgaan op een nieuwe moedervennootschap, hetzij een nieuw opgerichte vennootschap, hetzij een bestaande vennootschap. De oude moeder kan als dochter onder de nieuwe vennootschap blijven hangen of worden ontbonden. Het is toegestaan om een nieuwe vennootschap op te richten dan wel aandelen over te dragen aan deze nieuwe dan wel een bestaande vennootschap. Dit heeft echter niet tot gevolg dat de publicatieplicht van een dochtervennootschap vervalt. Die vervalt enkel wanneer de moeder tijdig een geconsolideerde jaarrekening heeft gepubliceerd en aan de andere voorwaarden uit artikel 2:403 lid 1 BW is voldaan (zie ook het antwoord op vraag 2).
Hoeveel andere ondernemingen ontkomen door bovengenoemde truc, namelijk het steeds wisselen van moederbedrijf, aan de deponeringsplicht?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat ter wille van de transparantie en het tegengaan van fraude iedereen die dat wil bij de Kamer van Koophandel moet kunnen nagaan hoe een onderneming er financieel voor staat? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot bovenstaande truc? Zo nee, waarom niet?
De publicatie van jaarstukken in het Handelsregister is inderdaad bedoeld om in het kader van transparantie iedereen de gelegenheid te geven de jaarstukken in te zien. De jaarrekening is immers bedoeld om eenieder in staat te stellen een verantwoord oordeel te vormen omtrent het vermogen en het resultaat en omtrent de solvabiliteit en de liquiditeit van de rechtspersoon (artikel 2:362 BW).
Zoals uit de vorige antwoorden blijkt, leidt het hebben van een nieuwe moeder zonder dat de financiële gegevens van de dochtervennootschappen zijn meegenomen in een gepubliceerde geconsolideerde jaarrekening er niet toe dat de dochtervennootschappen zijn vrijgesteld van de verplichting de jaarrekening te publiceren. De eisen van transparantie blijven onverkort van toepassing.
Deelt u de mening dat indien de bovenstaande truc nu inderdaad toegestaan is, dat dit vraagt om aan aanpassing van de huidige wet- of regelgeving die een einde kan maken aan deze vorm van ontduiking van de deponeringsplicht? Zo ja, hoe gaat u dat doen en op welke termijn? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zoals blijkt uit de bovenstaande antwoorden, zie ik geen maas in de wet. De deponeringsplicht blijft onverkort van toepassing en tegen het niet voldoen aan die verplichting staan de voorziene sanctiemogelijkheden open.
De gevolgen van een faillissement van een energieleverancier voor consumenten |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «EnergieFlex failliet»1 en «Klanten failliet EnergieFlex overgenomen door Innova Energie, onzeker of ze te veel betaalde voorschotten terugkrijgen»?2
Ja.
Hebben klanten van EnergieFlex die voorschotten hebben betaald een voorrangspositie op andere schuldeisers ten aanzien van het recht op terugbetaling van die voorschotten uit de failliete boedel? Zo nee, waarom niet?
De afhandeling van het faillissement van EnergieFlex loopt nog. Na de afhandeling van het faillissement zal duidelijk zijn wat de positie van de klanten is. De Faillissementswet regelt hoe de boedel moet worden verdeeld. Het uitgangspunt in de Faillissementswet is gelijkheid van schuldeisers («paritas creditorum»). Voor consumenten geldt dat zij geen bijzondere voorrangspositie hebben.
Kan het voorschot dat klanten aan EnergieFlex hebben betaald gebruikt worden voor het betalen van energie die wordt afgenomen van het bedrijf dat EnergieFlex heeft overgenomen? Zo nee, waarom niet?
EnergieFlex is failliet en is als zodanig niet overgenomen. De curator heeft in overeenstemming met het Besluit Leveringszekerheid Elektriciteitswet en het Besluit Leveringszekerheid Gaswet zorggedragen voor overdracht van de klanten aan een andere leverancier, zodat de levering van energie aan deze klanten gewaarborgd is. Hoe wordt omgegaan met voorschotten die voor het faillissement zijn betaald wordt door de curator bepaald.
Hoeveel leden van de Consumentenbond hebben via die organisatie een klantrelatie met EnergieFlex? Welk bedrag aan kortingen moet er nog teruggestort worden aan deze leden en gaat dat ook nog gebeuren?
Het afsluiten van een overeenkomst via de Consumentenbond is een keuze die klanten zelf maken. De Consumentenbond handelt hierbij als een private partij. Ik heb geen informatie over het aantal klanten die via de Consumentenbond een overeenkomst hebben gesloten met energieleveranciers. Ik heb ook geen informatie over de inhoud van de afspraken tussen de Consumentenbond, de energieleveranciers en deze klanten. Het overeenkomstenrecht zal antwoord moeten geven op een eventuele zorgplicht en of aansprakelijkheid van de Consumentenbond.
Heeft de Consumentenbond als organisatie waarvan duizenden leden bij EnergieFlex terecht zijn gekomen enige vorm van aansprakelijkheid voor de schade die de leden door het faillissement hebben opgelopen? Zo ja, waar bestaat die aansprakelijkheid uit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Komt een organisatie die via een veiling leden aan een energiebedrijf koppelt enige vorm van zorgplicht toe om te controleren of dat energiebedrijf aan de levering van energie tegen de gestelde gunstige voorwaarden kan voldoen of kan blijven voldoen? Zo ja, waar bestaat die zorgplicht uit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer heeft de Autoriteit Consument en Markt (ACM) de vergunning van EnergieFlex ingetrokken en op welke gronden? Hoe lang voor het verlenen van het faillissement was dat? Op welk moment konden klanten van EnergieFlex weten dat dat bedrijf geen vergunning voor levering van energie meer had respectievelijk failliet was gegaan?
De ACM heeft de vergunning van EnergieFlex ingetrokken op 15 oktober 2018, omdat de rechter op 11 oktober 2018 surseance van betaling heeft verleend aan EnergieFlex en de ACM daarna ook vaststelde dat EnergieFlex niet meer aan de wettelijke verplichtingen met betrekking tot de financiële kwaliteit kon voldoen.3 De ACM heeft het intrekkingsbesluit op 15 oktober 2018 op haar website en op de website van ConsuWijzer gecommuniceerd.4 Op dinsdag 16 oktober 2018 heeft EnergieFlex eveneens een bericht naar haar klanten gestuurd over de intrekking. EnergieFlex is op 22 oktober 2018 failliet verklaard. Ook het faillissement is direct gecommuniceerd door ConsuWijzer5 en EnergieFlex.
Deelt u de mening dat aangezien de levering van energie aan vergunningen is gebonden en het een product is waarvan consumenten afhankelijk zijn, dat in het geval van een faillissement van een energiebedrijf de financiële nadelige gevolgen voor consumenten zouden moeten worden opgevangen, bijvoorbeeld door een garantiefonds in het leven te roepen? Zo ja, hoe gaat u dat bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Een overeenkomst sluiten met een energieleverancier is een commerciële aangelegenheid die altijd met zich meebrengt dat de wederpartij failliet kan gaan. De besluiten Leveringszekerheid voorzien daarom in continuïteit van levering van de energie. Hierdoor komt de klant nooit zonder elektriciteit of gas te zitten.
Acht u het wenselijk om voor bedrijven die energie leveren het verkrijgen van een vergunning mede afhankelijk te maken van eisen ten aanzien van solvabiliteit of wilt u een inzichtelijke rating van de solvabiliteit van deze bedrijven maken? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
De ACM toetst ten tijde van de aanvraag of het bedrijf beschikt over benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten en of de aanvrager de wettelijke regels van elektriciteit of gas aan kleinverbruikers uit de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet kan nakomen. Daarnaast kan de ACM zich ten tijde van de aanvraag van de vergunning op basis van een openingsbalans van de startende onderneming, een (beperkt) beeld vormen van de solvabiliteit.
Het bericht ‘112 onbereikbaar door accudieven’ |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Arne Weverling (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «112 onbereikbaar door accudieven»?1
Ja.
Deelt u de mening dat alles in het werk gesteld moet worden om noodnummers in Nederland goed bereikbaar te houden?
De goede bereikbaarheid van noodnummers in Nederland is van essentieel belang voor een snelle respons bij incidenten. De inspanningen van de rijksoverheid, de politie, de regionale meldkamers en de Mobile Network Operators (MNO’s)2 zijn erop gericht om noodnummers zo goed mogelijk bereikbaar te houden, ook bij een tijdelijke stroomonderbreking.
Zolang de elektriciteitsvoorziening voor een zendmast naar behoren werkt, is een noodstroomaccu niet benodigd. Als de elektriciteitsvoorziening zou wegvallen en tevens de noodstroomaccu zou ontbreken of niet zou functioneren, dan wordt een mobiele-telefonie-oproep naar het alarmnummer 112 automatisch opgevangen door een nabijgelegen zendmast («roaming»). Diefstal van noodstroomaccu’s leidt dan ook niet direct tot een verminderde bereikbaarheid. Daarnaast hebben mobiel-telefonische oproepen naar het alarmnummer 112 prioriteit boven andere oproepen.
Telecombedrijven nemen maatregelen om accu’s te beveiligen tegen diefstal en de continuïteit tijdens een stroomonderbreking te borgen. De politie zorgt, onder gezag van het OM, waar mogelijk voor opsporing van daders.
Onderschrijft u de schatting dat jaarlijks zo’n 5 procent van de noodstroomaccu’s bij zendmasten van telecomproviders worden gestolen? Zo nee, wat is uw schatting?
De schatting van 5% voor de afgelopen jaren kan worden onderschreven. Daarbij zijn er regionaal verschillen tussen de aantallen van gestolen accu’s.
Kunt u inzage geven in het aantal aangiftes van telecomproviders met betrekking tot diefstal van noodstroomaccu’s bij zendmasten?
In de registratiesystemen van de politie zijn vanaf het begin van dit jaar tot en met eind oktober in totaal 136 aangiftes van de diefstal van accu’s bij een zendmast geregistreerd. In 2017 betrof het aantal aangiftes hiervan 191 en in 2016 264.
Doordat de aangiftes in de meeste gevallen geen concrete opsporingsindicaties bevatten, was naar aanleiding van die aangiftes opsporing beperkt mogelijk en zijn geen aanhoudingen verricht. Slechts een enkele keer was sprake van beschikbare camerabeelden of van een heterdaadsituatie.
Kunt u aangeven in hoeveel gevallen er door de politie een onderzoek gestart is naar accudiefstallen? Zijn hierbij arrestaties verricht?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u een toelichting geven op de aanpak van accudiefstal? Hebben deze dieftallen prioriteit omdat hiermee het bereik van 1-1-2 in het geding komt tijdens stroomstoringen?
De schriftelijke vragen over de aanpak van accudiefstal konden helaas niet voor de behandeling van de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid voor het jaar 2019 worden beantwoord.
De politie deelt het belang om gezamenlijke maatregelen te treffen in de bestrijding van accudiefstal. De politie hanteert geen specifieke aanpak voor accudiefstallen bij zendmasten, maar erkent het belang van de continuïteit van de telecomvoorziening. Op basis van de Aanwijzing voor de opsporing wordt de opsporing van strafbare feiten geprioriteerd. De ernst van het feit en de aanwezigheid van opsporingsindicatoren die kunnen leiden tot opheldering van de zaak worden hierin gewogen. De maatschappelijke impact van de diefstal kan meewegen als een van de factoren in het wegen van de ernst van het feit.
Op regionaal niveau kunnen gesprekken worden geïnitieerd tussen de betrokken partijen – de politie, de veiligheidsregio’s en de telecombedrijven – wanneer daartoe aanleiding of behoefte bestaat, om te bezien wat gedaan kan worden aan het nemen van preventieve maatregelen en aan opsporing om accudiefstal tegen te gaan.
Kunt u de Kamer op korte termijn, in ieder geval voor de behandeling van de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid voor het jaar 2019, informeren over de aanpak van accudiefstal?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u inzicht geven in het aantal keren en de tijdsduur dat vanwege accudiefstal het noodnummer niet bereikbaar is geweest?
Er is geen data beschikbaar over het aantal keren en de tijdsduur dat een noodnummer vanwege accudiefstal niet bereikbaar is geweest. Dit is lastig vast te stellen, omdat dekking afhankelijk is van een groot aantal factoren.
Het Agentschap Telecom onderzoekt grote stroomonderbrekingen en andere grote incidenten om hun inzicht te vergroten in welke mate dit de aankiesbaarheid van noodnummers kan aantasten. Dit heeft het Agentschap mede gedaan naar aanleiding van de stroomstoring in Diemen en in Amsterdam. Rapporten hierover zijn publiek beschikbaar via het internet.
De wachttijden voor ondernemers om zich in te schrijven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel |
|
Helma Lodders (VVD), Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de situatie dat aanstaand ondernemers soms lang moeten wachten (circa drie weken) voordat zij zich kunnen inschrijven in het Handelsregister?
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de wachttijden voor het inschrijven in het Handelsregister in de verschillende regio’s? Wat is daarbij de snelste doorlooptijd en bij welk Handelsregister in welke regio loopt de wachttijd op?
De wachttijd om een afspraak te maken voor een nieuwe inschrijving van een eenmanszaak (ZZP) en/of een vennootschap onder firma (VoF) in het handelsregister verschilt per regio. Zie onderstaande overzicht van de wachttijden (week 43):
Regio Noord: 8 kalenderdagen;
Regio NW: 14 kalenderdagen;
Regio Oost: 5 kalenderdagen;
Regio ZW: 4 kalenderdagen;
Regio Zuid: 9 kalenderdagen.
De Kamer van Koophandel (KvK) heeft weliswaar geanticipeerd op de aantrekkende economie en de flexibilisering van de arbeidsmarkt, maar de groei van eenmanszaken is boven verwachting. Op dit moment variëren de wachttijden van 4 tot 14 dagen, afhankelijk van de regio. De wachttijd in de regio’s Zuidwest (Rotterdam, Den Haag en Middelburg) en Oost (Arnhem, Apeldoorn, Zwolle en Enschede) is kort. De langste wachttijd is in de regio Noordwest (Amsterdam, Alkmaar, Almere, Amersfoort en Utrecht).
Een startende ondernemer kan op de website zien in welke regio de wachttijden het kortst zijn en besluiten om daar zijn inschrijving te doen om wachttijden te ontlopen. De inschrijving van een BV verloopt elektronisch via de notaris. Via de notarisapplicatie kan direct opgave worden gedaan en zijn er dus geen wachttijden aan de zijde van de KvK.
Kunt u aangeven hoeveel verzoeken tot inschrijving dagelijks worden ingediend bij de Kamer van Koophandel (KvK) en wat op dit moment de wachttijd is voor een verzoek tot inschrijving?
Het aantal inschrijvingen fluctueert per week (seizoensinvloeden) en per regio. Het wekelijkse totale aantal inschrijvingen varieert van ongeveer 2.500 tot 4.600 ondernemingen. De wachttijd voor het maken van een afspraak verschilt per regio (zie onder 2).
De afgelopen periode is het aantal inschrijvingen van nieuwe ondernemingen sterk gestegen (zie onderstaand overzicht).
Bedrijf inschrijven of overnemen op afspraak
Nieuwe functionaris inschrijven
Rechtsvorm wijzigen
Totaal
2016
146.104
21.747
6.882
174.733
2017
146.917
20.704
5.046
172.667
2018
160.828
20.208
4.799
185.835
Kunt u aangeven wat inmiddels de gemiddelde doorlooptijd is voordat een btw-nummer is afgegeven door de Belastingdienst?
Het overgrote deel van inschrijvingen aan de balie betreft eenmanszaken. De KvK verstrekt hiervoor direct een voorlopig btw-nummer waarmee de ondernemer direct actief kan zijn met zijn bedrijf. De Belastingdienst stuurt een definitieve bevestiging van het btw-nummer. De gemiddelde doorlooptijd van de bevestiging van een btw-nummer was in de maanden augustus en september zes werkdagen. Op dit moment is de gemiddelde doorlooptijd weer vijf dagen.
Als een particulier zonnepanelen heeft, kan hij voor teruggaaf van de btw op de aanschaf een btw-nummer aanvragen bij de Belastingdienst. De termijn voor afgifte van een btw-nummer aan particulieren die houder zijn van zonnepanelen bedraagt op dit moment zeven werkdagen.
Hoe lang zou naar uw mening de maximale wachttijd mogen beslaan voor inschrijving in het Handelsregister van de KvK?
Gezien de wettelijke termijn waarbinnen de opgave moet worden gedaan1, hanteert de KvK een doelstelling van een maximale wachttijd van 7 kalenderdagen voor de inschrijving van een eenmanszaak.
De inschrijving van rechtspersonen (zoals een BV) verloopt elektronisch. Bij de notaris kunnen ondernemers via een koppeling met de notarisapplicatie direct opgave doen en zijn er dus geen wachttijden bij de inschrijving in het Handelsregister.
Voldoet het Handelsregister aan deze verwachting in de verschillende regio’s? Zo nee, wat gaat u doen om dit te versnellen en wat is de oorzaak van een langere wachttijd?
De KvK voldoet niet in alle regio’s aan de doelstelling van een maximale wachttijd van zeven kalenderdagen. Wel kan een startende ondernemer op de website zien in welke regio de wachttijden het kortst zijn en besluiten om daar zijn inschrijving te doen.
Om de wachttijd terug te dringen zijn al voor de zomer de volgende acties ondernomen:
Waarom kan een ondernemer zich niet (ook) online registreren? Zijn er plannen om online registratie mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Rechtspersonen (BV’s en NV’s) kunnen zich digitaal inschrijven via de notaris.
In 2019 wil de KvK dat ook steeds meer andere ondernemers zich digitaal kunnen inschrijven. Aangezien in dat geval niet de notaris de betrouwbaarheid van de inschrijving vaststelt, moet deze via authenticatiemiddelen worden vastgesteld. Dit goed regelen is nog in ontwikkeling.
Kunt u aangeven of de in de antwoorden op schriftelijke vragen toegezegde termijn van vijf werkdagen voor de afgifte van een btw- en loonheffingnummer door de Belastingdienst wordt gehaald? Zo nee, kunt u aangeven wat de reden is dat deze termijn niet wordt gehaald?1
Op dit moment wordt de termijn van vijf werkdagen voor de afgifte van loonheffingsnummers gehaald. Voor de bevestiging c.q. afgifte van btw-nummers wordt deze niet in alle gevallen gehaald. Dat de termijn voor btw-nummers voor bij de KvK ingeschreven ondernemers in sommige gevallen niet wordt gehaald, wordt voornamelijk veroorzaakt door het feit dat de Belastingdienst een ondernemer registreert op of vanaf de opgegeven startdatum van zijn onderneming. Veel ondernemers schrijven zich al geruime tijd voor die startdatum in bij de KvK. De KvK meldt de inschrijving op dezelfde datum bij de Belastingdienst. De inschrijfdatum geldt ook als startmoment van de meting van de vijfdagentermijn, terwijl de Belastingdienst het btw-nummer pas bevestigt na de daadwerkelijke startdatum. Gelet op de functie van het btw-nummer als identificerend nummer voor btw-plichtige ondernemers is dat ook logisch. Vóór de daadwerkelijke startdatum is de ingeschrevene nog geen ondernemer voor de omzetbelasting en mag daarom niet beschikken over een «werkend» btw-nummer.
Dat de termijn voor zonnepaneelhouders op dit moment niet wordt gehaald, is het gevolg van een forse stijging van het aantal verzoeken van deze doelgroep, te weten van 45.000 in de periode januari-september 2017 tot ruim 72.000 in dezelfde periode dit jaar. De Belastingdienst geeft prioriteit aan bevestiging van het btw-nummer van bij de KvK ingeschreven ondernemers, omdat de bevestiging voor die doelgroep een hogere urgentie heeft.
Hoe lang zou naar uw mening de maximale wachttijd mogen beslaan van het verzoek om registratie bij de KvK tot en met de afgifte van een btw-nummer door de Belastingdienst? Welke stappen onderneemt u om de totale wachttijd zo kort mogelijk te maken?
De maximale wachttijd om te kunnen inschrijven in het handelsregister mag in principe 7 kalenderdagen beslaan. Voor een overzicht van de stappen die worden ondernomen om de wachttijd korter te maken, wordt verwezen naar het antwoord op vraag 6.
Kunt u de antwoorden voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat aan de Kamer sturen?
Ja.
De uitzending van Radar over zzp'ers en acquisitiefraude |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Radar op 22 oktober 2018 over de agressieve verkoop van energiecontracten aan kleine ondernemers?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de Kamer van Koophandel (KvK) ongewenste telemarketing en systematische misleiding bij ondernemers faciliteert?
Het handelsregister is een register van ondernemingen en rechtspersonen in Nederland en heeft een drietal wettelijke doelen:
Het handelsregister is hiertoe openbaar. De KvK heeft op grond van de Handelregisterwet 2007 een wettelijke plicht om op verzoek van derden handelsregistergegevens te verstrekken. De afnemer van gegevens uit het handelsregister is niet verplicht om de KvK te laten weten wat men met de gegevens wil gaan doen. De KvK kan dit doel nu (dus) ook niet meewegen in een beslissing wel of niet te verstrekken.
Ook het (zakelijk) telefoonnummer moet worden opgegeven aan het handelsregister en is vanwege bovenstaande doelen een openbaar gegeven. Ondernemers die natuurlijke personen zijn kunnen zich inschrijven in het Bel-me-niet-Register en zij kunnen voor ongewenste telefoongesprekken en e-mails gebruik maken van hun recht van verzet. De KvK geeft informatie aan ondernemers over deze mogelijkheden en verder geeft de KvK klachten door aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM).
Ook al zijn handelsregistergegevens openbaar, laat dat onverlet dat afnemers van handelsregistergegevens de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de Telecommunicatiewet moeten respecteren en dat ze in moeten staan voor rechtmatige gegevensverwerking.
De ergernissen rondom ongewenste direct marketing zijn mij bekend. Ik beraad mij op evenwichtige maatregelen die ongewenste direct marketing met handelsregistergegevens beperkt, en tegelijk de openbaarheid van het handelsregister ten behoeve van haar wettelijke doelen borgt. Uw Kamer wordt hier op korte termijn nader over geïnformeerd.
Deelt u de mening dat de KvK met het verstrekken van complete online adressenbestanden met gegevens van ondernemers ongewenste commerciële doeleinden in de hand werkt en dat dit weinig te maken heeft met de rechtszekerheidsdoeleinden van het Handelsregister?
Het product «adressenbestanden online» vormt geen compleet bestand. In de huidige «adresbestanden online» zijn namelijk niet de gegevens opgenomen van die ondernemers die hebben aangegeven dat hun adresgegevens niet gebruikt mogen worden voor ongevraagde postreclame en verkoop aan de deur (zogenaamde Non Mailing Indicator). Dat betekent dat van circa 40% van de bij de KvK ingeschreven ondernemingen en rechtspersonen de contactgegevens niet via het product «adresbestanden online» verstrekt worden.
Daarbij heeft de KvK onlangs aangegeven telefoonnummers in bovengenoemd product niet meer uit te zullen leveren.
Zoals in het antwoord op vraag 1 is toegelicht kent het handelsregister overigens meerdere doeleinden.
Op welke manier gaat u de privacy van ondernemers beter beschermen?
Bepaalde (persoons)gegevens in het handelsregister zijn standaard afgeschermd van de openbaarheid ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen. Dit zijn bijvoorbeeld het BSN en de woonadressen van bestuurders, commissarissen, enig aandeelhouders en gevolmachtigden. Dit betekent dat woonadressen alleen openbaar zijn als de personen bij de onderneming persoonlijk aansprakelijk zijn voor de onderneming en ze daarom moeten kunnen worden getraceerd (denk met name aan de eigenaar van een eenmanszaak en de vennoot van een vennootschap onder firma). Ten aanzien van niet standaard afgeschermde woonadressen kan door de ondernemer wel een verzoek tot afscherming worden gedaan. Er dient dan sprake te zijn van een waarschijnlijke dreiging en er moet tevens zijn voldaan aan de andere voorwaarden in artikel 51, derde lid van het Handelsregisterbesluit 2008. Afgeschermde gegevens zijn dan enkel nog raadpleegbaar door bestuursorganen, advocaten, notarissen en deurwaarders.
Ik onderzoek momenteel in afstemming met de KvK of de beperkingen op de openbaarheid verder uitgebreid zouden kunnen/moeten worden. Daarbij moet de juiste balans tussen rechtszekerheid (het voorkomen van fraude en veilig handelsverkeer) en het ongewenst benutten van gegevens door derden gevonden worden.
In uw Kamer is onlangs de motie van de leden Amhaouch (CDA) en Wörsdörfer (VVD) aangenomen waarin de regering wordt verzocht om (standaard) bij ondernemers zonder rechtspersoonlijkheid het woonadres af te schermen voor niet geautoriseerde organisaties. De opvolging van deze motie zal in voornoemd traject worden meegenomen.
Wat is uw reactie op de twijfels die worden geuit door MKB-Nederland over de effectiviteit van het «opt-in»-register voor ondernemers, ter vervanging van het Bel-me-niet Register?
In het eerdergenoemde traject van zoeken naar evenwichtige maatregelen, met betrekking tot een betere borging van de privacy van ondernemers, zullen uiteraard de belangen en zienswijzen van de diverse groepen ondernemers worden meegewogen.
Bent u van mening dat zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) en mkb-ondernemers dezelfde bescherming zouden moeten genieten als consumenten? Zo nee, waarom niet?
Een ondernemer draagt andere verantwoordelijkheden dan een consument en een verschil in de mate van bescherming kan hierin passend zijn. Ondernemers die als natuurlijk persoon een onderneming drijven kunnen echter evenals consumenten zich inschrijven in het Bel-me-niet-register.
Bent u bereid de Autoriteit Consument en Markt op dit terrein meer bevoegdheden te geven zodat zij kunnen optreden tegen organisaties die ondernemers ongewenst benaderen en misleiden? Zo nee, waarom niet?
De ACM houdt toezicht op naleving van artikel 11.7 van de Telecommunicatiewet, waarin de regels ten aanzien van bescherming van natuurlijke personen tegen ongewenste telefonische direct marketing staan opgenomen. Naar mijn mening biedt het verder uitbreiden van de bevoegdheden van de ACM op dit moment geen oplossing voor de problemen die u hier aankaart.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat?
Nee, dit is helaas niet gelukt.
Het gebruik van gegevens uit registers van de Kamer van Koophandel voor telemarketing |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van de uitzending van het programma Radar van 22 oktober 2018, waarin aandacht is geschonken aan het ongewenst telefonisch benaderen van ondernemers door telemarketeers?
Ja.
Deelt u de opvatting dat het ongewenst is dat de (verplichte) registratie in de registers van de Kamer van Koophandel telemarketeers de mogelijkheid biedt om grootschalig contactgegevens van ondernemers te verwerven voor telemarketing? Zo nee, waarom niet?
Het handelsregister is een register van ondernemingen en rechtspersonen in Nederland en heeft drie wettelijke doelen:
Het handelsregister is hiertoe openbaar. De Kamer van Koophandel (KvK) heeft op grond van de Handelregisterwet 2007 een wettelijke plicht om op verzoek van derden handelsregistergegevens te verstrekken. De afnemer van gegevens uit het handelsregister is niet verplicht om de KvK te laten weten wat men met de gegevens wil gaan doen. De KvK kan dit doel nu (dus) ook niet meewegen in een eventuele beslissing wel of niet te verstrekken.
Ook het (zakelijk) telefoonnummer moet worden opgegeven aan het handelsregister en is vanwege bovenstaande doelen een openbaar gegeven. Ondernemers die natuurlijke personen zijn, kunnen zich inschrijven in het Bel-Me-Niet-Register ter voorkoming van ongewenste direct marketing en kunnen voor ongewenste telefoongesprekken en e-mails gebruik maken van hun recht van verzet. De KvK geeft informatie aan ondernemers over deze mogelijkheden en geeft klachten door aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM).
Ook al zijn handelsregistergegevens openbaar, dat laat onverlet dat afnemers van handelsregistergegevens de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de Telecommunicatiewet moeten respecteren en in moeten staan voor rechtmatige gegevensverwerking.
De ergernissen rondom ongewenste direct marketing zijn mij bekend. Ik beraad mij op evenwichtige maatregelen die ongewenste direct marketing met handelsregistergegevens beperken, en tegelijk de openbaarheid van het handelsregister ten behoeve van haar wettelijke doelen borgen. Uw Kamer wordt hier in het voorjaar nader over geïnformeerd.
Deelt u de opvatting dat ondernemers die zich registreren bij de Kamer van Koophandel meer mogelijkheden en bescherming moet worden geboden tegen het ongewenst gebruik van hun contactgegevens? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat realiseren?
Zie antwoord op vraag 2.
Is het naar uw opvatting gewenst dat de Kamer van Koophandel meer mogelijkheden moet hebben om te weigeren gegevens uit de registers te verstrekken, indien er een gerechtvaardigd vermoeden is dat deze in strijd met de privacyvoorschriften worden aangewend en/of aan partijen die privacyvoorschriften hebben overtreden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
De handhaving van privacyregelgeving ligt niet bij de KvK, maar bij de daartoe aangewezen toezichthouder. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) houdt toezicht op de naleving van de wettelijke regels voor bescherming van persoonsgegevens.
Daarnaast houdt de ACM onder andere toezicht op de naleving van de Telecommunicatiewet. Deze organisaties hebben op basis van hun toezichtstaken ook de mogelijkheid om consequenties te verbinden aan het overtreden van de relevante regelgeving.
Ik zal bovenstaande suggestie meenemen in mijn overwegingen. Dit lijkt me echter in beginsel niet een taak voor de KvK.
Deelt u de opvatting dat ondernemers die zich registreren bij de Kamer van Koophandel bij aanmelding de mogelijkheid moet worden geboden om, al dan niet met behulp van het Bel-me-niet Register, kenbaar te maken dat zij niet telefonisch willen worden benaderd?
Ondernemers die als natuurlijk persoon een onderneming drijven, kunnen gebruik maken van het Bel-me-niet-Register om kenbaar te maken dat zij niet benaderd willen worden. Op dit moment staan er bijna 10 miljoen nummers in het register, ik heb daarmee de indruk dat dit register toegankelijk is en algemeen bekend. Wel heb ik op 8 oktober jl. in de consumentenagenda1 bekendgemaakt dat ik voor telefonische direct marketing een opt-in systeem wil introduceren, zodat consumenten, maar ook ondernemers die als natuurlijke persoon een onderneming drijven, gebeld mogen worden wanneer er expliciet toestemming is verleend. Voor ondernemers die gebruik maken van een rechtspersoon acht ik de afscherming van de contactinformatie van hun onderneming niet noodzakelijk.
Bent u bereid om in overleg met de Kamer van Koophandel en de Autoriteit Consument en Markt (ACM) sluitende voorzieningen te treffen om het ongewenst benaderen van ondernemers door telemarketeers te stoppen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u de uitkomsten dan delen?
De KvK deelt momenteel al actief de klachten die zij ontvangt, met de ACM. Ook zijn er contacten met de AP om te bezien hoe klachten met betrekking tot overtreding van de privacyregelgeving door marktpartijen met de AP gedeeld kunnen worden.
Het feit dat ASML in België medische isotopen gaat ontwikkelen |
|
Maurits von Martels (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Belgen kapen Nationaal Icoon van ASML»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat, ondanks dat de Nederlandse overheid een kernafvalarme productiemethode van medische isotopen (Lighthouse) uitriep tot Nationaal Icoon en Nederland een vooraanstaande positie in de productie van medische isotopen heeft, de ontwikkeling van het project toch over de grens naar België verdwijnt?
Het kabinet vindt het positief dat een potentiële doorbraaktechnologie als die van Lighthouse verder tot ontwikkeling wordt gebracht. Het draagt daarmee bij aan het oplossen van wereldwijde opgaven. Bij de verdere ontwikkeling door het Belgische IRE spelen ASML en andere Nederlandse high-tech bedrijven een zeer grote rol. De Belgische overheid verleent hiervoor een subsidie van € 52 miljoen. Een eerste productielijn wordt vervolgens in België gerealiseerd. Het heeft uiteraard onze voorkeur dat Iconen in Nederland worden gerealiseerd, maar het belangrijkste is dat ze kwalitatief goede partners en investeerders vinden.
Zal Lighthouse de status van Nederlands Icoon behouden nu de ontwikkeling van het project over de grens verdwijnt? Zo ja, hoe zal dat nu in de praktijk eruit gaan zien?
Ja, Lighthouse behoudt de status van Nationaal Icoon. Het is een eretitel die door het kabinet is toegekend aan iconische technologieën, diensten of producten die in Nederland zijn bedacht of ontwikkeld. Daar verandert niets aan.
Wat is de reden dat het project Lighthouse tot op heden geen investering kon krijgen in Nederland?
Na de verkiezing tot Nationaal Icoon heeft de Nederlandse overheid samen met Lighthouse met diverse partijen gesproken over een mogelijke investering in het project. Ondanks dat er veel belangstelling was voor deze vernieuwende technologie en de toepassingsmogelijkheden daarvan, vonden deze partijen de risico’s van de benodigde investering te hoog, omdat de technische haalbaarheid door Lighthouse nog niet was aangetoond. Uit deze gesprekken werd duidelijk dat het in deze eerste fase lastig was in de markt de benodigde financiering te verkrijgen. Het Belgische IRE, sinds lange tijd actief in de productie van medische isotopen, heeft een andere afweging gemaakt.
Via welke financiële instrumenten is geprobeerd de investering los te krijgen en waarom lukte dat niet? Zijn er voldoende geschikte financiële instrumenten in Nederland om dit soort investeringen los te krijgen?
Het reguliere EZK-instrumentarium is gericht op (innovatieve) projecten die niet geheel uit eigen middelen of door de markt gefinancierd kunnen worden. Voor Lighthouse is er naar verschillende financiële instrumenten gekeken zoals de PPS-toeslag, de WBSO, het innovatiekrediet en vroege fase financiering van het Toekomstfonds. Voor de inzet van deze instrumenten voor een project van dergelijke omvang waarvan de technische haalbaarheid nog niet was aangetoond, is een aanzienlijke bijdrage van een private investeerder vereist. Private partners en investeerders in Nederland waren niet bereid in deze vroege fase de benodigde investering te doen. Met de nieuwe nationale investeerder Invest-NL ontstaat er een partij die dit type investeringen in nieuwe markten of technologieën, wel zou kunnen doen.
Lag het in het vooruitzicht dat op termijn het wel zou lukken om een investering rond Lighthouse in Nederland rond te krijgen?
Er was potentiële belangstelling voor financiering door Nederlandse investeerders in latere fasen van dit project. Voor de financiering van de vroege fase was, zoals ik al aangaf in antwoord op vraag 5, echter geen bereidheid van private partners en investeerders om de benodigde investeringen te doen.
Was de Nederlandse regering op de hoogte dat België ook interesse had in het project en was de inschatting dat België op korte termijn zou kunnen gaan toehappen? Zo ja, sinds wanneer kwamen deze signalen?
Vanaf de verkiezing van Lighthouse tot Nationaal Icoon is er veelvuldig en constructief overleg geweest tussen Lighthouse, ASML en de Nederlandse overheid. Ook is er overleg geweest met IRE, de Belgische partner. In januari 2018 is reeds bekend geworden dat ASML in het Belgische IRE een partner had gevonden voor de verdere ontwikkeling van de Lighthouse-technologie. IRE is reeds een grote speler op de markt van medische isotopen en heeft de fase van technische risicomitigatie zelf gefinancierd.
In mei 2018 hebben bovengenoemde partijen reeds de intentie uitgesproken dat na de verdere ontwikkeling de uiteindelijke bouw van de eerste productielijn in Wallonië op de site van IRE zal plaatsvinden. Daarbij is ook aangegeven dat men de verwachting had dat de Belgische overheid daar op korte termijn financiële steun voor zou verlenen.
Kunt u aangeven welke afspraken België gemaakt heeft voor levering van molybdeen-99 aan hun ziekenhuizen en welke mogelijkheden u ziet dat Nederland ook afspraken maakt met betrekking tot het leveren van molybdeen-99?
Net als in Nederland zijn er in België momenteel afspraken over de levering van molybdeen-99 aan het einde van de productieketen, namelijk tussen de farmaceuten en ziekenhuizen. Deze afspraken hebben onder andere betrekking op de hoeveelheden en momenten van levering. De vestiging en ontwikkeling van Lighthouse in België, zou een extra productiefaciliteit aan het begin van de productieketen betekenen. Dit is vooralsnog geen aanleiding tot wijziging van de staande afspraken tussen farmaceuten en ziekenhuizen.
Voldoen de afspraken tussen Lighthouse en de Belgische overheid aan de regels voor het geven van staatssteun?
De Nederlandse overheid heeft geen kennis over de eventuele afspraken tussen IRE, Lighthouse Isotopes B.V. en de Belgische overheid. Het is aan de Belgische overheid om te zorgen dat de afspraken voldoen aan de Europese staatssteunregels.
Heeft het besluit tot ontwikkeling in België gevolgen voor op welke manier de technologie in Nederland straks kan worden toegepast? Zo ja, welke?
De kennis blijft eigendom van ASML, die een samenwerking is aangegaan met IRE. IRE gaat de verdere ontwikkeling en bouw van de faciliteiten realiseren. De verdere toepassing van de technologie in Nederland hangt af van de intenties van ASML, en van de voorwaarden opgesteld voor deze samenwerking. Dat is aan beide partners in de overeenkomst.
Welke samenwerking had precies kunnen ontstaan tussen Lighthouse en Pallas? Kunt u aangeven in hoeverre de komst van Lighthouse net over de grens gevolgen kan hebben voor het aantrekken van een investeerder in Pallas?
Een samenwerking tussen het Lighthouse initiatief en de Stichting Pallas was in eerste instantie voor de hand liggend. De samenwerkingsmogelijkheden zijn ook door beide initiatieven uitvoerig besproken, waarbij ook diverse knelpunten aan de orde kwamen. Op initiatief van de hoogambtelijke werkgroep nucleair landschap is door het consultancybureau Strategy& onderzocht of samenwerking tussen beide partijen mogelijk zou zijn. Strategy& heeft geconcludeerd dat er weinig synergievoordelen zouden optreden wanneer beide initiatieven werden gebundeld. Dit komt doordat bij samenwerking tussen beide initiatieven er maar beperkt sprake is van kostenreducties of andere voordelen. Volgens Strategy& is een combinatie van Pallas en Lighthouse daarmee minder aantrekkelijk voor private financiers. Daarnaast was de verwachting van Strategy& dat integratie van beide initiatieven tot uitdagingen op het terrein van mededinging zou leiden (Kamerstuk 25 422, nr. 220. Vervolgonderzoeken hoogambtelijke werkgroep nucleair landschap).
Nu het Lighthouse initiatief net over de grens gerealiseerd zal worden in plaats van in Nederland maakt het in principe geen verschil voor het aantrekken van private investeerders. De markt voor diagnostische en therapeutische medische isotopen is internationaal en Pallas beoogt dan ook aan landen in Europa en daarbuiten te gaan leveren.
Wat is de stand van zaken rond investeringen van andere projecten die zijn uitgeroepen tot Nationale Iconen? Bestaat hier ook het risico dat deze over de grens zullen worden ontwikkeld?
De Nationale Iconen bevinden zich in verschillende fasen van ontwikkeling. Als het mogelijk is de Iconen vanuit Nederland hun bedrijvigheid te laten opbouwen, heeft dat uiteraard de voorkeur en daarop zijn de inspanningen van de overheid in eerste instantie ook op gericht. Aan de verkiezing tot Nationale Icoon zit echter geen additionele financiering verbonden. Wel kunnen Iconen, net als andere bedrijven, gebruik maken van het bestaande overheidsinstrumentarium (zoals subsidies, kredieten en garantstellingen). Als deze Iconen er in slagen om internationaal de aandacht op zich te vestigen en internationale investeerders aan te trekken, en daardoor tot verdere ontwikkeling te komen, is dat positief. Iconen worden immers mede geselecteerd op hun internationale potentie, het «risico» van over de grens gaan hoort daar dan bij.
Het gebruik van ruimtevaart voor het verkrijgen van data over onder andere ammoniak |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de brief «Aankondiging PAS en ammoniak» van uw collega, de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV)?1
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat heeft de vraag aan mij overgedragen.
Welke rol kan de ruimtevaart spelen bij het verfijnen van het meetnetwerk voor zowel stikstof en ammoniak? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
In zijn algemeenheid biedt het gebruik van satellietdata steeds meer mogelijkheden voor het monitoren van allerlei processen op aarde, in de atmosfeer en op het water. Recent is het meetinstrument Tropomi gelanceerd, dat in staat is om luchtvervuiling te meten, waaronder stikstofverbindingen. Satellietwaarnemingen zijn momenteel echter nog niet geschikt om concentraties dicht bij het aardoppervlak (onderscheidend) te meten, om zo een bijdrage te kunnen leveren aan verfijning van de huidige meetnetten.
Een verdere (technische) toelichting op dit onderwerp kan het RIVM u geven in de Technische Briefing die ik in mijn brief van 12 oktober jl. aan uw Kamer heb aangeboden.
Bent u het er mee eens dat de rol van ruimtevaart in het meetnetwerk van stikstof en ammoniak mee genomen zou moeten worden in de aangekondigde brief over de behandeling van ammoniak van de Minister van LNV?
Zie antwoord vraag 2.
De geloofwaardigheid van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «ACM verliest geloofwaardigheid als ze niet bijt»?1
Ja.
Hoeveel formele handhavingsbesluiten op het gebied van mededinging heeft de ACM sinds oktober 2017 genomen?
De ACM heeft sinds oktober 2017 drie formele handhavingsbesluiten genomen op het gebied van mededinging.
Is het waar dat de ACM meer dan andere Europese toezichthouders voor informele handhaving van de mededingingsregels kiest? Zo ja, waar blijkt dat uit en waarom is dit zo? Zo nee, waaruit blijkt dat dit niet het geval is?
De ACM is inderdaad actiever op het vlak van informele handhaving dan sommige andere Europese toezichthouders. De achtergrond daarvan is de probleemoplossende toezichtstijl van de ACM, die niet alle toezichthouders kennen, alsmede de wettelijke taken die de ACM heeft op het gebied van markt en overheid. Ik wijs u in dit verband ook op het antwoord op vraag 8. Zoals de boetes in bijvoorbeeld de Limburgse OV-aanbestedingszaak, de zaak rond prijsafspraken bij accu’s voor vorkheftrucks en de dieselfraudezaak laten zien maakt de ACM als onderdeel van het probleemoplossend toezicht ook gebruik van formele instrumenten.
Waaruit bestaat de informele handhaving van de ACM en welke afspraken worden er gemaakt?
De ACM steekt ten eerste veel energie in het geven van duidelijkheid aan de markt. Dat betreft bijvoorbeeld ACM-richtsnoeren en zienswijzen voor huisartsen, fysiotherapeuten, zzp’ers, inkopende ziekenhuizen en duurzaamheidsinitiatieven. Dit voorkomt in een later stadium problemen. Daarnaast neemt de ACM regelmatig contact op met marktpartijen om schadelijke gedragingen in een vroegtijdig stadium te stoppen. Dat kan meer geïsoleerde gedragingen of marktpartijen betreffen, maar ook (deel)sectoren. Voorbeelden van sectorale acties zijn de ACM-aanpak in de haven- en transportsector en de waarschuwing dit jaar aan consumenten, garages en importeurs rond adviesprijzen voor auto-onderhoud. De afspraken die worden gemaakt betreffen vaak naast vanzelfsprekend het respecteren van de wettelijke grenzen, ook het werken aan bewustwording in de branche. Deze aanpak sluit overigens ook in die sectoren het opleggen van boetes niet uit.
Deelt u de mening dat transparanter moet worden gemaakt welke informele handhaving er plaatsvindt? Zo ja, waarom en hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
De ACM verantwoordt zich elk jaar in haar jaarverslag over de uitvoering van haar wettelijke taken. Waar passend gaat zij daarbij ook in op informele handhaving. Zo heeft zij in haar jaarverslag over 2017 toegelicht op welke wijze zij kartelvorming in de sector havens en transport heeft helpen te voorkomen. Verder publiceert de ACM met grote regelmaat berichten op haar website over onderzoeken naar mogelijke overtredingen van de mededingingsregels. Ik vind deze mate van transparantie voldoende. Nog meer openheid van zaken kan ook een averechts effect hebben op de effectiviteit van de ACM omdat ondernemingen dan kunnen inspelen op mogelijke handhaving door de ACM.
Deelt u de mening dat formele handhaving van mededingingsregels en bekendmaking van de desbetreffende sancties kunnen helpen bij het duidelijk maken aan welke regels bedrijven gebonden zijn en wat de gevolgen van overtreding daarvan zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De Mededingingswet schrijft voor aan welke regels ondernemingen gebonden zijn. Voor de interpretatie van die wet kan formele handhaving, en de gerechtelijke uitspraken die daar mogelijk uit volgen, helpen bij het verschaffen van duidelijkheid aan ondernemingen. Dit is niet de enige wijze waarop duidelijkheid kan ontstaan over de interpretatie van de mededingingsregels. De ACM kan bijvoorbeeld ook beleidsregels uitvaardigen over de wijze waarop zij toezicht houdt, of een (informele) zienswijze geven over een specifieke (nieuwe) casus. De ACM bekijkt afhankelijk van het geval wat de meest effectieve handelwijze is. Daarbij is van belang dat handhaving via boetes nooit primair tot doel mag hebben duidelijkheid over de interpretatie van een wet te verbeteren. Het belangrijkste is naleving van de regels te bewerkstelligen of af te dwingen zodat overtredingen worden voorkomen en consumenten worden beschermd.
Is het waar dat andere Europese toezichthouders (relatief) meer dan de ACM dat doet, formele besluiten zoals boetes nemen? Zo ja, in welke orde van grootte verschilt dit van de ACM? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Hoewel de aantallen boetes fluctueren over de jaren en over het algemeen bij de meeste toezichthouders een neergaande tendens laten zien, lijkt de ACM wel te behoren tot de toezichthouders in Europa die relatief minder boetebesluiten nemen. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening van de in het bericht genoemde vicepresident bij het Gerecht van de Europese Unie dat de ACM te weinig zijn tanden laat zien? Zo ja, waar blijkt dat uit en waarom is dat zo? Zo ja, wat kunt u doen om hier verandering in te laten brengen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van belang dat overtredingen van de mededingingsregels ook tot boetes kunnen leiden, omdat daar een afschrikwekkend en preventief effect van uitgaat. Formele handhaving hoeft echter niet altijd het meest geschikte instrument te zijn. Onderdeel van de toezichtstrategie van de ACM is de probleemoplossende toezichtstijl («probleemoplossend toezicht») waarbij het effect van het optreden centraal staat. De ACM kijkt daarbij met een breed vizier en onderzoekt niet alleen wat de mogelijke overtreding is, maar tevens wat de aard van het markt- of consumentenprobleem is. Vervolgens kiest de ACM het instrument, of een combinatie van instrumenten, die de meeste kans op een structurele oplossing van het probleem geeft.
De ACM is een onafhankelijke toezichthouder en zij maakt zelf de afweging welk instrument het meest geschikt is om een probleem effectief op te lossen. Door uiteenlopende omstandigheden, waaronder het aantal klachten en clementiemeldingen, de duur van een onderzoek of de complexiteit ervan, kan het gebeuren dat er in een jaar geen of minder boetes worden opgelegd. De ACM heeft mij laten weten dat boetes en maatregelen onverminderd een onderdeel zijn van haar toezichtstrategie. Hoewel ik van mening ben dat deze toezichtstrategie bijdraagt aan de doeltreffendheid en doelmatigheid van het toezicht door de ACM, zal deze onderdeel zijn van de eerstvolgende evaluatie van de ACM die ik ga uitvoeren.
Het bericht ‘Spanish cities grapple with invasion of electric scooters’ |
|
Martin Wörsdörfer (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van artikel van L’Agence France-Presse (AFP) over Spaanse steden en de invasie van elektrische scooters en steps van 5 oktober 2018?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Zijn er volgens u soortgelijke initiatieven bekend in Nederlandse steden, waarbij nieuwe vormen van elektrisch vervoer en elektrisch stepgebruik in overweging zijn? Zo ja, wie, wat, waar, wanneer en hoe? Hoe wordt de verkeersveiligheid hierbij gewaarborgd?
In verschillende steden in Nederland worden projecten opgezet met nieuwe vormen van elektrische vervoer. Het gaat momenteel in ieder geval om elektrische deelscooters in Rotterdam en Amsterdam. Deze voertuigen zijn toegelaten tot de openbare weg en zijn, mits gebruikt binnen de regels, veilig, ook in het gebruik. Elektrische stepjes mogen in zijn algemeenheid, afgezien van een aantal specifieke types die als bijzondere bromfiets zijn toegelaten, niet op de openbare weg worden gebruikt.
Welke toelatingseisen gelden er momenteel voor E-steps? In hoeverre zijn toelatingseisen toegesneden op nieuwe ontwikkelingen? Wat is te verwachten als het gaat om toelatingseisen voor E-mobility voertuigen die in vele soorten en maten op de markt komen? Welke veiligheidseisen stellen we en zijn afdoende? Welke regels verdienen aanpassing?
Elektrische stepjes vallen in Nederland in de categorie bijzondere bromfietsen. Die toelatingseisen staan omschreven in de Beleidsregel aanwijzing bijzondere bromfietsen. In mijn Kamerbrief van 21 september 20182 en in antwoord op feitelijke vragen over de Stint van 9 oktober 2018 heb ik aangeven dat ik de SWOV en de RDW heb gevraagd om met voorrang aan de slag te gaan om mij te adviseren over de wenselijkheid van een aanpassing van het kader voor toelating en veilig gebruik op de weg van licht gemotoriseerde voertuigen, voor zover deze niet al onder Europese regelgeving vallen. Daarnaast heeft de Onderzoeksraad voor Veiligheid op 9 oktober jl. besloten onderzoek te doen naar de wijze waarop in Nederland bijzondere voertuigen zoals de Stint op de openbare weg worden toegelaten. Verder zal in het kader van het nieuwe Strategisch Plan Verkeersveiligheid extra aandacht worden gegeven aan de groep kwetsbare verkeersdeelnemers en zal ook een mogelijke actualisering van het kader voor de toelating van nieuwe innovatieve voertuigen worden bezien.
In hoeverre mogen gemeenten in samenwerking met commerciële partijen zelf een afweging maken, bijvoorbeeld in een afgebakend gebied? In hoeverre is experimenteerruimte mogelijk? Is daar behoefte aan? Zo nee, acht u de kans waarschijnlijk dat een aantal grote steden best interesse kan hebben? Met welke pilots zou ervaring opgedaan kunnen worden?
Het is aan gemeenten om te besluiten met welke commerciële partijen ze willen samenwerken om nieuwe vormen van elektrische mobiliteit een plek te geven. De toelating van voertuigen op de openbare weg is voorbehouden aan de RDW of, in geval van bijzondere bromfietsen, aan mij. Gemeenten kunnen niet zelfstandig besluiten om voertuigen toe te laten tot de openbare weg. Op dit moment heb ik van gemeenten geen signalen gekregen dat er behoefte is aan experimenteerruimte. Rotterdam laat bijvoorbeeld het gebruik voor de deelsteps afhangen van de toelating van deze voertuigen en opereert daarmee binnen het wettelijke kader. Omdat er op dit moment geen behoefte lijkt te zijn aan experimenteerruimte, kan ik niet vooruitlopen op welke pilots hiervoor geschikt zouden kunnen zijn.
Neemt u deze ontwikkelingen (inclusief allerlei E-vormen van transport) mee in het Strategisch Plan Verkeersveiligheid?
Ja, ik neem deze ontwikkelingen mee.
Het onderzoek van de Consumentenbond dat veel winkels zich schuldig maken aan nepaanbiedingen |
|
Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Winkels hardleers met nepaanbiedingen»?1
Ja.
Kunt u de conclusies uit het onderzoek bevestigen en daarbij aangeven hoe vaak dergelijke nepaanbiedingen voorkomen?
Ik heb geen gegevens over hoe vaak dergelijke nepaanbiedingen voorkomen. Zie verder het antwoord op vraag drie van het lid Moorlag (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr.379).
Deelt u de mening dat een groot deel van de winkels hun gedrag niet heeft verbeterd na eerder onderzoek in 2014?
Op basis van het onderzoek van de Consumentenbond kan ik dat niet concluderen. In het artikel schrijft de Consumentenbond dat er enkele partijen zijn die hun gedrag niet hebben aangepast naar aanleiding van het vorige onderzoek van de Consumentenbond, maar ook dat er winkels zijn die wel hun gedrag hebben aangepast. Overigens constateert de Consumentenbond ook dat er bij bouwmarkten en supermarkten geen sprake is van nep-prijzen. Zie verder ook de antwoorden op vraag vier van het lid Moorlag (2018Z16903).
Kunt u aangeven of aanvullende maatregelen nodig zijn om prijsmisleiding in de toekomst te voorkomen en een impuls te geven aan de consumentenbescherming?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met het feit dat een aanzienlijk deel van de winkels niet op de hoogte is van de Wet Oneerlijke Handelspraktijken?2
Ik vind het goed dat de Consumentenbond dergelijk onderzoek doet, hierdoor blijven de ACM en ik scherp op structurele overtredingen van de consumentenregelgeving. Het onderzoek van de Consumentenbond is gedaan bij veertig webwinkels en in de fysieke winkels in drie sectoren (drogisterijen, bouwmarkten en supermarkten). Op basis daarvan kunnen geen algemene conclusies worden getrokken over in hoeverre de regels worden nageleefd.
Kunt u aangeven waarom voorlichting op dit gebied tekort schiet?
Zie antwoord vraag 5.
Winkels die nep-aanbiedingen doen |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de publicatie in de Consumentengids over nepaanbiedingen van webwinkels in de vorm van misleidende van-voorprijzen?1
Ja.
Deelt u de conclusie van de Consumentenbond dat het presenteren van misleidende van-voorprijzen in strijd is met de Wet oneerlijke handelspraktijken?
Ja die conclusie deel ik. Het is handelaren op grond van deze wetgeving (afdeling 3a van titel 3 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek) niet toegestaan om consumenten te misleiden over het bestaan van een specifiek prijsvoordeel.
Is de weergegeven opsomming van webwinkels die misleidende van-voorprijzen presenteren naar uw oordeel juist? Zo nee, waarom niet?
Het betreft hier een onderzoek van de Consumentenbond zelf, het is niet aan mij om te beoordelen of de resultaten van het onderzoek juist zijn. Ik heb ook geen gegevens om de bevindingen van de Consumentenbond te verifiëren.
Bent u bereid te bevorderen dat de bedrijven die zich bezondigen aan het presenteren van nep-van-voorprijzen deze praktijken gaan staken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke actie gaat u dan ondernemen en welke partijen en middelen gaat u dan inzetten?
Ik vind het belangrijk dat consumenten een weloverwogen beslissing kunnen nemen. Daar hoort bij dat verkopers de consument niet misleiden in hun uitingen rondom van-voor prijzen. Dat wordt bevorderd doordat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) als wettelijk taak heeft toe te zien op de naleving van de Wet Oneerlijke Handelspraktijken en meer in het bijzonder artikel 193c lid 1 sub d van het Burgerlijk Wetboek. De ACM heeft verschillende handhavingsinstrumenten tot haar beschikking. Zo kan zij overtreding van de regels over oneerlijke handelspraktijken sanctioneren met een boete van maximaal € 900.000 per overtreding of, indien dat meer is, 1% van de omzet van de overtreder.
Is naar uw oordeel een intensievere vorm van toezicht en handhaving van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) gewenst om oneerlijke handelspraktijken in de vorm van nepaanbiedingen uit te bannen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u dat bevorderen?
De ACM is een onafhankelijk toezichthouder, daar hoort bij dat het aan de ACM zelf is om haar prioriteiten te bepalen. De ACM doet dat op basis van het door haar vooraf vastgestelde prioriteringsbeleid.
Bent u bereid om met de Consumentenbond in overleg te treden om in gezamenlijk overleg te verkennen welke stappen nodig zijn en gezet kunnen worden om de praktijken van misleidende van-voorprijzen aan te pakken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan bereid de Kamer te informeren over de uitkomsten?
Er is regulier overleg tussen het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en de Consumentenbond waarbij wordt gesproken over de actualiteiten in het consumentenrecht. Het is echter aan de ACM om op basis van het eigen prioriteringsbeleid te besluiten al dan niet handhavend op te treden. Als de ACM een handhavingsbesluit neemt voor overtreding van artikel 193c lid 1 sub d van het Burgerlijk Wetboek dan publiceert zij, conform de Instellingswet ACM, dit besluit.
Het bel-me-niet-register |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Bel-me-niet Register: waarom word je nog steeds gebeld?» en de uitzending van het programma Kassa van 23 september 2018?1
Ja.
Deelt u de mening dat uit de uitkomst van de enquête onder ruim 2.000 Kassa-kijkers blijkt dat het Bel-me-niet Register niet kan voorkomen dat mensen toch ongevraagde telefoontjes krijgen? Zo ja, hoe komt het dat die telefoontjes toch plaatsvinden? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Het klopt inderdaad dat consumenten die hun telefoonnummer in het Bel-Me-Niet Register hebben ingeschreven gebeld kunnen worden. Consumenten mogen – ook al zijn zij ingeschreven in het Bel-Me-Niet Register- gebeld worden door bedrijven als zij dat bedrijf daar toestemming voor hebben gegeven of als zij klant zijn (geweest) bij dat bedrijf. Consumenten kennen of begrijpen deze regels niet altijd. Voor deze consumenten is het verwarrend dat zij worden gebeld terwijl zij hun nummer in het Bel-Me-Niet Register hebben ingeschreven.
Om deze verwarring op te lossen, heb ik in de consumentenagenda die ik op 8 oktober jl. aan uw Kamer heb gezonden, aangekondigd om het hele systeem voor telemarketing opnieuw te bezien en maatregelen te treffen. Daarin heb ik een wettelijk opt-in systeem aangekondigd, het uitgangspunt is dat consumenten niet meer gebeld mogen worden tenzij ze daarvoor toestemming hebben gegeven.
Deelt u de mening dat de regel dat bedrijven tot in het oneindige mogen blijven bellen als de consument oud-klant is, moet worden geschrapt, bijvoorbeeld door de periode waarin gebeld mag worden te beperken of het mogen bellen te koppelen aan het verlenen van expliciete toestemming van de klant? Zo ja, hoe gaat u hier middels wet- of regelgeving voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met u eens dat het onwenselijk is dat consumenten nog gebeld worden door bedrijven waar zij al lang geen klant meer zijn. Ik begrijp dat dit voor irritatie zorgt bij consumenten. Ik overweeg dan ook maatregelen om dit aan te pakken maar ik vind het belangrijk om hierover eerst gesprekken te voeren met de telemarketing sector. Als de irritatie niet door middel van zelfregulering aangepakt kan worden, zal ik wettelijke maatregelen nemen.
Acht u het wenselijk om het bel-me-niet-register ook open te stellen voor (kleine) ondernemers die gevrijwaard willen blijven van ongevraagde telefonische marketing? Zo ja, hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Het Bel-Me-Niet Register is toegankelijk voor natuurlijke personen. Ook een (kleine) ondernemer die een natuurlijk persoon is, zoals een eenmanszaak, kan zich dus via het Bel-Me-Niet vrijwaren van ongevraagde telefonische marketing.
Is het u bekend dat een belangrijk deel van de consumenten niet, althans onvoldoende weet dat het recht van verzet bestaat, dan wel onvoldoende weet hoe dat recht kan worden geëffectueerd? Kan het recht van verzet ook worden ingeroepen anders dan door middel van het doorlopen van een boodschap na afloop van een ongewenst telefoongesprek? Zo ja, hoe dan?
De sector heeft via zelfregulering een systeem om de consument in ieder telemarketinggesprek actief te wijzen op het Recht van verzet en het Bel-me-niet Register en dat onmiddellijke opname in het Bel-me-niet Register faciliteert. Maar, dit is niet de enige manier waarop consumenten gebruik kunnen maken van het Recht van verzet. De consument kan zich in principe tijdens ieder telefoongesprek verzetten tegen het verdere gebruik van zijn contactgegevens voor telemarketing door eenvoudigweg aan te geven voortaan niet meer gebeld te willen worden. De consument is hiervoor niet afhankelijk van het Interactive Voice Response (de boodschap na afloop van het telefoongesprek).
Deelt u de mening dat het recht van verzet eenvoudiger aangeroepen zou moeten kunnen worden dan het doorlopen van een minutenlang bandje na afloop van een telefoongesprek? Ziet u andere of meer mogelijkheden om het recht van consumenten te versterken om gevrijwaard te blijven van ongewenste telefoontjes van bedrijven? Zo ja, welke en hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het verstrekken van Staatsgaranties over financiering van franchiseondernemingen |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Herinnert zich u de antwoorden van de Minister van Economische Zaken op eerdere Kamervragen over de financiering van franchiseondernemingen?1
Ja.
Kunt u een geactualiseerd overzicht tot op heden geven van de tabel, zoals die is gegeven in antwoord op vraag 7, over de periode vanaf 2012 tot en met heden?
Kent u het beleid van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) om bij subsidieverlening steeds meer uit te gaan van de verstrekte gegevens en de eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager en dat wie bewust foute informatie verstrekt of zaken achterhoudt, aangepakt wordt?2
Ja, ik ken en ondersteun het beleid van RVO. Het bijzondere van de BMKB-regeling is echter dat niet RVO, maar de kredietverlener de rol van loketfunctie vervult. Dat wil zeggen dat de kredietverlener zelfstandig kan bepalen of een borgstelling wordt ingepast of niet, uiteraard rekening houdend met de voorwaarden van de BMKB. Inpassing van een borgstellingskrediet wordt gemeld aan RVO middels een standaard meldformulier. Dit leidt tot een efficiënt en weinig administratief aanvraagproces. Het mooie van de BMKB-regeling is dat RVO pas aan het werk hoeft in het geval dat de kredietverlener daadwerkelijk een verliesdeclaratie bij de Staat indient. Op dat moment krijgt RVO inzage in de beoordeling van de bank bij verstrekking van het oorspronkelijk krediet. Deze informatie betreft o.a.:
Mocht blijken dat de initiële beoordeling van de kredietverlener niet strookt met de voorwaarden van de BMKB-regeling, en de borgstelling ten onrechte is ingepast, dan zal de verliesdeclaratie worden afgewezen. Een door RVO geaccrediteerde kredietverlener mag gebruik maken van de BMKB. Dit zijn voornamelijk banken en een aantal alternatieve financiers.
Wie vraagt feitelijk de borgstellingskrediet (BMKB) aan? Is dat een bank? Zo ja, wilt u dan een geanonimiseerd voorbeeld bijvoegen over wat een bank zoal aanlevert bij een dergelijke aanvraag?
Zie antwoord vraag 3.
Beschikt u over gegevens of signalen waaruit blijkt dat er bij de aanvraag van genoemde borgstellingskredieten voor franchiseondernemingen door banken met enige regelmaat te rooskleurige of anderszins onjuiste informatie wordt verstrekt? Zo ja, waar bestaan die gegevens of signalen uit? Zo nee, bent u bereid om te onderzoeken in hoeverre de informatie waarop deze borgstelling door banken wordt gevraagd een realistische risico-inschatting van de betreffende franchiseondernemingen geeft?
Ik herken niet het beeld dat er door franchiseondernemingen vaker onjuiste of te rooskleurige informatie wordt verstrekt. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 is de bank verantwoordelijk voor een juiste toepassing van de BMKB. Bij een verliesdeclaratie toetst RVO standaard of de bank een realistische risico-inschatting heeft gemaakt van de betreffende onderneming. Zo niet, dan zal de verliesdeclaratie niet of slechts ten dele worden gehonoreerd.
Deelt u de mening dat indien blijkt dat als een aanvrager bij een aangevraagde borgstellingskrediet niet realistische of evident onjuiste gegevens over de levensvatbaarheid van een franchiseonderneming heeft gegeven, bijvoorbeeld blijkend uit een evident te laag loonkostenpercentage, dat dat als foute informatie kan worden beschouwd? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Als de aanvrager bij de toepassing van de BMKB evident verkeerde inschattingen heeft gemaakt over de levensvatbaarheid van een franchiseondernemer, die duidelijk aan de aanvrager te verwijten valt, dan zal RVO een eventuele verliesdeclaratie afwijzen. Het is uiteindelijk aan RVO om te beoordelen of een bank al dan niet nalatig is geweest bij het inpassen van een borgstelling. Daarbij speelt proportionaliteit ook een rol. Er kunnen na verstrekking van een lening met borgstelling externe effecten optreden die de bank niet had kunnen voorzien.
Hoe vaak heeft RVO.nl sinds 2012 opgetreden tegen aanvragers van een borgstellingskrediet die informatie hebben verstrekt of zaken hebben achtergehouden bij het aanvragen van een dergelijke garantiestelling voor een te financieren franchiseorganisatie? Welke maatregelen zijn tegen deze aanvragers genomen? In hoeveel gevallen is er aangifte door RVO gedaan en voor welke strafbare feiten?
RVO is niet bekend met gevallen waar aanvragers bewust informatie achterhouden of verkeerde informatie verstrekken bij borgstellingen voor franchiseorganisaties en heeft daar dus ook geen actie op ondernomen.
Deelt u de mening dat indien een bank zich publiekelijk profileert als expert op het gebied van (de risico-inschatting bij) franchise, dat de franchisenemer in hoge mate op die risico-inschatting moet kunnen vertrouwen? Zo ja, welke juridische en praktische mogelijkheden zijn in een dergelijk geval beschikbaar voor een franchisenemer of de RVO als een franchisenemer op basis van verkeerde informatie een onderneming start en bij die bank financiert?
Belangrijk is dat een bank bij verstrekking van een borgstellingskrediet ook eigen risico loopt. Een borgstelling dekt immers maximaal 67,5% van het eigen risico (doorgaans een dekking van 45%). De bank heeft dus belang bij een zorgvuldig proces om kredieten (met borgstelling) te verstrekken en hier ligt ook de expertise van banken. Uiteraard hecht EZK veel waarde aan een juiste toepassing van borgstellingen, daarom worden alle ingediende verliesdeclaraties door RVO gecontroleerd.
Een franchisenemer moet kunnen vertrouwen op het professionele oordeel van de bank, mits de onderneming de juiste informatie aan de bank beschikbaar stelt. Mocht een ondernemer zich op onrechtmatige wijze benadeeld voelen door een bank, dan kan een ondernemer zich richten tot de rechtspraak. Mij zijn overigens geen signalen bekend dat er bij de kredietverlening aan franchiseondernemingen strafbare feiten plaatsvinden.
Acht u het denkbaar dat er in een dergelijk geval sprake kan zijn van strafbare feiten en zo ja, welke? Zijn er in dit verband door franchisenemers aangiftes gedaan en wat is de aard en de omvang daarvan? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zie antwoord vraag 8.
De stakingen van postbezorgers bij PostNL |
|
Mahir Alkaya (SP) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is uw mening over de staking van PostNL-medewerkers op 20 september 2018?
Bij voorkeur worden meningsverschillen tussen werkgevers en werknemers besproken aan de overlegtafel. Werknemers hebben echter het recht om ook op andere manieren hun stem te laten horen.
Herkent u het beeld dat de invoering van de combibundel een voorbeeld is van «ideeën van mensen die op kantoor werken en niet in de praktijk»?1 Ziet u parallellen met de invoering van een nieuw sorteersysteem bij PostNL ten tijde van de drukke Kerstdagen van 2017?2
Ik heb in uw Kamer tijdens het debat over de toekomst van de postbezorging op 12 september jl. benadrukt dat ik mij hard wil maken voor de belangen van de werknemers in de postsector. In het antwoord hierboven staat op welke wijze werknemers zijn beschermd. Daarnaast is de regelgeving gericht op een kostenefficiënte uitvoering van de postdienst door de verlener van de Universele Postdienst (UPD). Daarbij komt dat uit eerdere onderzoeken die ik heb laten uitvoeren uitdrukkelijk blijkt dat structurele wijzigingen nodig zijn om de financierbaarheid van de UPD op de langere termijn te borgen. PostNL is verantwoordelijk voor het vinden van een adequate balans tussen deze verschillende belangen. Het is niet aan mij om me te bemoeien met het interne bedrijfsproces van een marktpartij en de keuzes die deze daarbij maakt.
Deelt u de mening dat een fundamentele verandering van werkwijze zoals de invoering van de combibundel bij PostNL met instemming van medewerkers moet worden gedaan? Zo nee, waarom niet?3
Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever om te beoordelen welke arbeidsrisico’s een veranderde werkwijze met zich brengt. Op basis van de Arbowet is het de taak van de werkgever om – met instemming van werknemers – in een risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) vast te leggen welke risico’s het werk met zich brengt en welke maatregelen zijn genomen om deze risico’s te voorkomen of te beperken.
Wanneer sprake is van een belangrijke inkrimping, uitbreiding of andere wijziging van de werkzaamheden bij een bedrijf dan moet de ondernemingsraad in de gelegenheid zijn gesteld advies uit te brengen over het voorgenomen besluit. Ik heb begrepen dat dit in het onderhavige geval is gebeurd. Als het betreffende bedrijf het advies van de ondernemingsraad niet opvolgt, kan de ondernemingsraad beroep instellen tegen het besluit bij de Ondernemingskamer van de Rechtbank te Amsterdam. Naar ik begrijp heeft de OR van PostNL geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.
Het is mogelijk dat een verandering van werkwijze leidt tot een dermate fundamentele wijziging in takenpakketten van betrokken werknemers dat de in een cao opgenomen functieomschrijvingen aanpassing behoeven en deze aanpassing mogelijk ook leidt tot een andere waardering van deze functies. Het is primair aan cao-partijen om uit te maken of dat aan de orde is en om daar bij een mogelijk verschil van inzicht in onderling overleg uit te komen.
Bent u bereid PostNL op te roepen de reorganisaties en de invoering van de combibundel uit te stellen, mede in het licht van de aankomende veranderingen als gevolg van de uitkomsten van de Postdialoog?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Australische overheid verbiedt Huawei en ZTE apparatuur te leveren voor 5g’ |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Australische overheid verbiedt Huawei en ZTE apparatuur te leveren voor 5G» en de verklaring van de Australische overheid?1
Ja.
Onderschrijft u het grote economische en maatschappelijke belang van 5G op het gebied van connectiviteit en communicatie voor bedrijven en burgers, het belang van 5G voor vitale (toekomstige) systemen op het gebied van mobiliteit, elektriciteit en zorg en het belang voor de ontwikkeling van het Internet of Things?
Ja.
Aangezien zowel Australië als de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk hebben maatregelen genomen om de nationale veiligheid van dergelijke vitale infrastructuur te garanderen, bent u in contact met deze landen over de genomen besluiten en de informatie waarop deze besluiten zijn genomen? Is er aanleiding om een dergelijk besluit ook voor Nederland te nemen?
Uiteraard heeft het kabinet aandacht voor ontwikkelingen in technologieën en kwetsbaarheden daarin en voor de noodzaak scherp te blijven op de beveiliging hiervan. Ook de internationale ontwikkelingen rond Chinese technologiebedrijven worden door het kabinet gevolgd.
Nederland maakt een eigenstandige afweging. De Nederlandse overheid beziet de risico’s die verbonden zijn aan dergelijke producten en bedrijven op een zorgvuldige «case by case» basis, waarbij in ieder geval de volgende criteria worden betrokken:
Gezien de nationale veiligheidsbelangen en de belangen van het bedrijfsleven wordt niet vooruitgelopen of gespeculeerd over al dan niet mogelijke toekomstige maatregelen.
Wat is uw reactie op de vier eisen aan het 5G-netwerk die de Australische regering formuleert in haar verklaring over deze kwestie? Bent u het eens met de analyse van de Australische regering over het vervagen van grenzen tussen «rand» en «kern»-apparatuur bij 5G?
5G heeft inderdaad een architectuur die verschilt van die van de huidige generatie mobiele netwerken. Op basis van een analyse van de risico’s die dat met zich meebrengt wordt een afweging gemaakt van mogelijke toekomstige maatregelen. Ieder land maakt daarbij zijn eigen risico-afweging, zoals Australië dat heeft gedaan met zijn eisen, en de Nederlandse overheid eveneens een eigen afweging maakt.
In hoeverre valt de hardware van bedrijven als Huawei en ZTE binnen het in de brief over Kaspersky virussoftware geformuleerde kader (Kamerstuk 30 821, nr. 46), namelijk: a) diepgaande toegang tot ICT-systemen, b) een plicht tot het navolgen van buitenlandse wetgeving (in dat geval Russische) en c) een offensief cyberprogramma van dat betreffende land?
Gezien de nationale veiligheidsbelangen en de belangen van het bedrijfsleven wordt niet vooruitgelopen op of gespeculeerd over welke producten, diensten of bedrijven al dan niet een risico zouden kunnen vormen voor de nationale veiligheid en over al dan niet mogelijke toekomstige maatregelen.
Op welke manier geschiedt de besluitvorming om tot dergelijke besluiten, zoals met de antivirussoftware van Kaspersky, te komen? Ziet u reden om een uitgebreider kader op te stellen om dergelijke besluiten van nationale veiligheid te nemen?
De Nederlandse overheid beziet de risico’s die verbonden zijn aan dergelijke producten en bedrijven op een zorgvuldige «case by case» basis, waarbij in ieder geval de volgende criteria worden betrokken:
Omdat elke casus specifieke kenmerken heeft, biedt het huidige kader voldoende flexibiliteit om bij elke afzonderlijke casus een analyse naar de eventuele risico’s voor de nationale veiligheid uit te voeren.
Op wat voor manier vindt er Europese samenwerking op dergelijke kwesties van nationale veiligheid plaats? Vindt u het wenselijk als er ook op Europees niveau strategisch vanuit nationaal veiligheidsbelang gekeken wordt naar dergelijke kwesties?
Nationale veiligheid is een primaire verantwoordelijkheid van de lidstaten. Echter faciliteert de EU samenwerking tussen lidstaten op het gebied van veiligheid, bijvoorbeeld middels werkgroepen waarin kennis, informatie en «best practices» worden uitgewisseld over dergelijke onderwerpen. Nederland acht het van belang dat informatie en kennis wordt uitgewisseld over dergelijke onderwerpen in EU-verband, hierbij is het echter van belang dat de nationale competentie van nationale veiligheid wordt gerespecteerd.
Het bericht '430.000 gulden voor onderzeeër' |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «430.000 gulden voor onderzeeër»?1
Ja.
Herinnert u zich de volgende uitspraken van de Staatssecretaris van Defensie dat « wij (...) bij de verwerving van materieel het nationaal veiligheidsbelang zwaarder (gaan) laten meewegen. Dat doen onze buurlanden ook» en «we moeten ook niet de «gekke Henkie» van Europa willen zijn»?2
Ja.
Herinnert u zich tevens de uitspraak dat de ministeries van Defensie en Economische Zaken en Klimaat in ieder geval gaan kijken naar de Defensie Industrie Strategie als het gaat om de wijze waarop het kabinet artikel 346 VWEU wil gaan toepassen, alsmede naar industriële participatie, aangezien dit «echt een wezenlijk element is om het Nederlandse bedrijfsleven erbij te betrekken»?3
Ja.
Deelt u de opvatting dat de miljarden aan investeringen bij Defensie onder dit kabinet en het zwaarder laten wegen van het nationaal veiligheidsbelang grote kansen bieden voor de Nederlandse defensie-gerelateerde industrie en de «Gouden Driehoek» van Defensie, bedrijfsleven en kennisinstituten?
Nieuwe investeringsprojecten bieden vanzelfsprekend kansen voor de Nederlandse industrie en de «Gouden Driehoek». Daarbij blijft voor Defensie een belangrijk uitgangspunt dat, binnen de financiële kaders, voor onze militairen het beste materieel voor de beste prijs moet worden verkregen. Bij een aanbestedingstraject worden zoveel als mogelijk aanbiedingen van de Nederlandse industrie betrokken.
Zal de nieuwe Defensie Industrie Strategie conform de eerdere planning in het derde kwartaal van 2018 verschijnen, dus uiterlijk 30 september 2018?
Het verschijnen van de nieuwe Defensie Industrie Strategie (DIS) is nu voorzien voor het vierde kwartaal van 2018.
Bent u bereid de nieuwe Defensie Industrie Strategie, waar mogelijk, zo snel mogelijk te betrekken bij nieuwe en lopende materieelprojecten waarbij nog geen aanbestedingstraject in gang is gezet? Zo nee, waarom niet?
De nieuwe DIS zal na publicatie onmiddellijk worden betrokken bij verwervingstrajecten voor materieel. Bij verwervingstrajecten waar dit evident is, worden nationale veiligheidsbelangen al meegenomen op grond van de DIS van 2013. Dit is bijvoorbeeld het geval geweest bij de vervanging van de M-fregatten en de verwerving van het Combat Support Ship. De Kamer heeft van deze projecten op 3 mei jl. de A-brieven ontvangen (Kamerstuk 27 830, nrs. 212 en 224).
Klopt het dat Defensie in het kader van de B-fase van het project Vervanging Onderzeebootcapaciteit diverse potentiële leveranciers gevraagd heeft informatie aan te leveren bij Defensie over hun voorstellen voor nieuwe onderzeeboten?4
Ja, dat klopt. Zoals uiteengezet in de herziene brochure «DMP bij de tijd» (Kamerstuk 27 830, nr. 197 van 3 februari 2017) hoort bij B-fase een inventarisatie van kansrijke verwervingsalternatieven, van kansen op materieelsamenwerking en van samenwerking met de industrie. De Defensie Materieel Organisatie heeft dan ook in het kader van de onderzoeksfase (DMP B-fase) van het project Vervanging onderzeebootcapaciteit een marktverkenning uitgevoerd.
Is uw verwachting nog steeds dat de B-fase van dit proces eind 2018 wordt voltooid?
De vervanging van de onderzeeboten is het grootste investeringsproject van de krijgsmacht in voorbereiding. Daarom is het zorgvuldig doorlopen van het besluitvormingsproces van groot belang. Anders dan in het Materieelprojectenoverzicht 2018 staat vermeld, verwacht ik de B-brief daarom pas begin 2019 aan u te kunnen aanbieden.
Welke kansen en mogelijkheden ziet u om juist in deze fase, waarin de verwervingsstrategie bepaald wordt en de mogelijkheden tot internationale samenwerking en industriële participatie onderzocht worden, de nieuwe Defensie Industrie Strategie toe te passen?
Zie het antwoord op vraag 6.
Bent u in elk geval bereid de Defensie Industrie Strategie ruimschoots eerder aan de Kamer te doen toekomen dan de B-brief Vervanging Onderzeebootcapaciteit?
De DIS zal eerder aan de Kamer worden aangeboden dan de B-brief voor de vervanging van onderzeebootcapaciteit.
De partijdigheid van de evaluatie van de netneutraliteitsverordening |
|
Mahir Alkaya (SP) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de brief aan de Europese Commissie van diversie belangenorganisaties, waaronder het Nederlandse Bits of Freedom, waarin zij hun bezwaren uiten over de aanstelling van onderzoeksbureau Bird & Bird voor het onderzoek naar de implementatie van de netneutraliteitsverordening?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze organisatie, die in het verleden Nederlandse wetgeving op het gebied van netneutraliteit aanvocht, onvoldoende in staat is om een onafhankelijke evaluatie uit te voeren waarbij de vraag of een strengere vorm van netneutraliteit in het belang is van burgers aan bod komt? Zo ja, heeft u deze mening over gebracht aan de Europese Commissie of gaat u dit nog doen?
De Europese Commissie volgt voor het verlenen van opdrachten de regels van de Financiële Verordening (Vo. (EU) 2015/1929 en uitvoeringsverordening Vo. (EU) 2015/2462). Die lijken sterk op de regels voor aanbestedingsprocedures zoals die gelden voor de lidstaten op basis van richtlijn 2014/24/EU en de daarop gebaseerde nationale regelgeving. Deze procedures beogen zorgvuldigheid en transparantie te creëren. De uiteindelijke selectie van de meest geschikte partij in een concreet geval is aan de Europese Commissie. Die selectie doet zij op basis van vooraf vastgestelde, openbare criteria. Voorbeelden hiervan zijn: vastgestelde ernstige beroepsfouten, frauduleuze handelingen of het tekortkomen in de nakoming van belangrijke verplichtingen. Kantoren worden niet per definitie uitgesloten van overheidsopdrachten op basis van het enkele feit dat ze ook voor partijen uit het bedrijfsleven werkzaam zijn. Dit geldt ook voor partijen die al dan niet betrokken zijn geweest via rechtszaken bij het aanvechten van wetgeving. Als de Commissie van oordeel is, dat er sprake is van conflicterende belangen kan zij de inschrijving terzijde leggen met als argument dat het kantoor niet over de vereiste beroepsbekwaamheid beschikt. De opdrachtnemers van het onderzoek, Bird & Bird en Ecorys, zijn gehouden aan de algemene voorwaarden voor opdrachtovereenkomsten van de Europese Commissie van januari 2016. In deze voorwaarden is onder andere vastgelegd dat de opdrachtnemer alle nodige maatregelen dient te nemen om elke situatie van belangenconflict te voorkomen. Als de Commissie van oordeel is dat er desalniettemin sprake is van conflicterende belangen kan zij de overeenkomst beëindigen. De objectiviteit en onpartijdigheid van het onderzoek zijn hiermee gewaarborgd.
Bent u bekend met de zorg van een deel van de samenleving dat zero-rating een inperking van netneutraliteit is? Zo ja, hoe gaat u deze zorg overbrengen in de evaluatie van de netneutraliteitsverordening?
Ik ben bekend met deze zorg. Mijn voorganger en uw Kamer hebben alle ruimte gezocht voor behoud van het verbod op prijsdiscriminatie. In Europa heeft Nederland zich ingezet voor het opnemen van een expliciet verbod op prijsdiscriminatie in de netneutraliteitsverordening. Dit is niet gelukt. De rechter heeft geoordeeld dat het Nederlandse verbod op prijsdiscriminatie in de Telecommunicatiewet niet in lijn was met de verordening. De Telecommunicatiewet is conform de rechterlijke uitspraak aangepast. Dit betekent niet dat alle vormen van zero-rating, oftewel positieve prijsdiscriminatie, nu mogelijk zijn. Het samenwerkingsverband van Europese telecom toezichthouders, BEREC, heeft op 30 augustus 2016 uitvoerige richtsnoeren vastgesteld over de toepassing van de netneutraliteitsverordening. Deze richtsnoeren geven een kader voor de wijze waarop toezichthouders een zero-rating casus dienen te beoordelen. Voor positieve prijsdiscriminatie staat in deze richtsnoeren dat dit mogelijk is, mits het niet strijdig is met het non-discriminatiebeginsel en de rechten van eindgebruikers niet worden beperkt. Onder omstandigheden kan het oordeel dus nog steeds zijn dat een specifieke vorm van zero-rating niet is toegestaan.
Welk beleid heeft u ten aanzien van het inschakelen van onderzoeksbureaus bij de evaluatie van regels en wetgeving die tevens betrokken zijn of zijn geweest bij het aanvechten van deze regels en wetgeving?
Voor Nederlandse aanbestedende diensten, zoals het Ministerie van EZK, geldt grosso modo hetzelfde als ik hierboven onder 2 geschetst heb voor de Europese Commissie. Tevens stelt de Aanbestedingswet 2012 dat de keuze voor het uitnodigen van ondernemer(s) die worden toegelaten tot een aanbestedingsprocedure op objectieve criteria moet plaatsvinden. Ik heb geen aanvullend inhoudelijk beleid voor dit soort situaties, omdat deze situaties naar mijn mening juist maatwerk en individuele afwegingen vragen. Daarbij speelt mee dat mijn ambtenaren gehouden zijn aan de Gedragscode Integriteit Rijk, ook bij het selecteren van leveranciers.
Bent u bereid zich er in Europees verband voor in te spannen dat bureaus die aantoonbaar betrokken zijn bij juridische procedures tegen nationale wetten en regels in de toekomst niet betrokken worden bij de evaluatie van richtlijnen of verordeningen waaruit die wetten en regels voortvloeien?
Ik zie geen aanleiding om actie te ondernemen in Brussel. Ik vertrouw op de procedures die belangenverstrengeling tegengaan en transparantie bevorderen, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2.