Bent u bekend met het bericht «Tweelingbroer Staatssecretaris gaat bij dronebedrijf werken, terwijl leger miljoenen investeert»?1
Ja.
Klopt het dat de tweelingbroer van een zittende Staatssecretaris van Defensie een functie heeft aanvaard bij een bedrijf dat actief is op een terrein waarop Defensie momenteel fors investeert?
Ja.
Hoe kan het dat de Minister van Defensie, die politiek verantwoordelijk is, niet op de hoogte was van de nieuwe baan van de broer van de Staatssecretaris van Defensie?
Het was binnen de relevante onderdelen van de defensieorganisatie bekend.
Vindt u, in het licht van de opmerkingen vanuit de legerleiding over het heersende ongemak en de mogelijke kwetsbaarheid, de huidige regels rondom integriteit en aanbestedingen binnen Defensie en de Rijksoverheid strikt genoeg om belangenverstrengeling en oneigenlijke beïnvloeding te voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Defensie heeft regels ingesteld om belangenverstrengeling en oneigenlijke beïnvloeding te voorkomen.
In de Gedragsregels Defensie is de zogenaamde «afkoelperiode» vastgelegd. Deze houdt in dat Defensie voormalige medewerkers tijdens de eerste twee jaar na beëindiging van het dienstverband niet als gesprekspartner of bemiddelaar van het bedrijfsleven voor commerciële activiteiten accepteert. Defensiemedewerkers die zakelijke contacten met bedrijven onderhouden, moeten bij de vertegenwoordigers van die bedrijven navraag doen naar een eventueel verleden bij Defensie.
Op oud-defensiemedewerkers rust de verantwoordelijkheid dat zij hier transparant in zijn, zowel naar hun nieuwe werkgever als naar Defensie toe. Aanvullend geldt dat medewerkers van Defensie een geheimhoudingsplicht hebben met betrekking tot het gebruik van vertrouwelijke informatie.
Verder geldt voor alle bewindspersonen de «Gedragscode integriteit bewindspersonen». Daarbij gaat het onder meer om een geheimhoudingsplicht, het zorgvuldig omgaan met overheidsinformatie en het bewust zijn van privécontacten en eventuele daaraan verbonden integriteitsrisico’s.
Hoe wordt in deze kwestie nu concreet voorkomen dat bij de aankoop van nieuw materieel andere belangen dan louter inhoudelijke en zorgvuldige professionele afwegingen een rol spelen? Hoe kan daarop worden gecontroleerd?
In het geval van de uitdiensttreding van de broer van Staatssecretaris Tuinman gelden dezelfde afspraken zoals die gelden voor alle uitdienst tredende defensieambtenaren, die overstappen naar een commerciële werkgever. Deze zijn gebaseerd op de Gedragsregels Defensie, zoals hierboven toegelicht.
Verder geldt dat de Staatssecretaris terughoudend zal zijn in directe contacten met AI Armaments en dat specifieke communicatie over en/of specifieke samenwerking met AI Armaments onder de verantwoordelijkheid van de Minister valt.
Hoe kan voorkomen worden dat in een casus zoals deze staatsgeheimen van het Ministerie van Defensie uitlekken naar particuliere bedrijven?
Voor alle Nederlandse burgers is het lekken van staatsgeheimen strafbaar.
Wat vindt u van de kritiek van integriteitsexperts die spreken van een duidelijke «schijn van belangenverstrengeling» en die stellen dat Nederland achterloopt op het terrein van transparantie rond potentiële belangenverstrengeling?
De regelgeving en de reeds aanwezige maatregelen, zoals boven benoemd, bieden waarborgen om belangenverstrengeling te voorkomen.
Welke maatregelen bent u van plan te nemen om zowel belangenverstrengeling als de schijn daarvan in dit soort gevallen te voorkomen of te corrigeren? Bent u van plan deze maatregelen te betrekken bij de evaluatie van het integriteitskader bewindspersonen?
Zoals boven toegelicht bieden de regelgeving en de reeds aanwezige maatregelen waarborgen om belangenverstrengeling te voorkomen. De regels en maatregelen van de Gedragscode integriteit bewindspersonen zullen onderdeel zijn van een eventuele, toekomstige evaluatie.
Welke regels zijn er van toepassing voor familieleden van bewindspersonen? Hoe wordt eventuele bevoordeling of een andere vorm van verstrengeling van belangen voorkomen in een zaak zoals deze, waar nauwe familiebanden een rol spelen?
In de «Gedragscode integriteit voor bewindspersonen» zijn regels omtrent familieleden opgenomen. Daarin staat dat een bewindspersoon niet deelneemt aan de besluitvorming over zaken die zijn of haar partner, kinderen, andere familie, zakenrelaties, belangen of vroegere functies raken, voor zover deelneming in strijd zou kunnen komen met een goede ambtsuitoefening.
Deelt u de opvatting dat het bij integriteit en het voorkomen van de schijn van belangenverstrengeling niet alleen gaat om het naleven van regels, maar vooral ook om het hanteren van normen, zelfs als bepaalde gedragingen formeel niet verboden zijn? Zo ja, hoe oordeelt u daar dan over in deze kwestie? Hoe zorgt u ervoor dat dit normbesef ook binnen het kabinet en bij bewindspersonen heerst?
Integriteit is niet altijd in regels te vatten. Een eigen, moreel kompas is steeds van belang.
De ‘NAVO-verplichtingen’ met betrekking tot ‘pandemische paraatheid’ |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Eddy van Hijum (minister , minister ) (CDA) |
|
![]() |
Waar, wanneer, door wie en op welke wijze (mondeling en/of schriftelijk, wel of niet vertrouwelijk etc.) bent u op de hoogte gesteld van de «NAVO-verplichtingen» met betrekking tot «pandemische paraatheid»?
Er zijn geen «NAVO-verplichtingen» met betrekking tot «pandemische paraatheid». Zodoende heeft dat logischerwijs ook nooit aan de orde kunnen zijn op welk moment en op welke wijze dan ook.
Wel vraagt de NAVO van bondgenoten om hun zorgsysteem zo in te richten dat deze voorbereid is op crisis en conflict, zodat de continuïteit van de zorg voor militairen en burgers ten alle tijden in stand gehouden kan worden. Dat is een begrijpelijke vraag, want we moeten in een dergelijke situatie goed voor onze soldaten zorgen. Infectieziekten zijn een van de dreigingen waar een weerbare zorg zich tegen moet wapenen.
Deze inzet is in lijn met de kabinetsbrede brief «Weerbaarheid tegen hybride en militaire dreigingen» die 6 december 2024 aan de Kamer is verzonden1. Daarin wordt in samenhang uiteengezet wat een weerbare maatschappij inhoudt en welke opgave er ligt om deze te bereiken. De zorg maakt hier een belangrijk onderdeel van uit. In de uitwerking wordt rekening gehouden met verschillende dreigingen, zowel qua omvang als impact: (hybride) conflicten, natuurrampen of pandemieën.
Herinnert u zich de documentaire «Zitten en zwijgen», Videoland 20231 en het rapport van de inspectie Justitie en Veiligheid waarin de geconstateerde misstanden, zoals seksueel grensoverschrijdend gedrag en zedenmisdrijven van gevangenisbewaarders richting gedetineerde vrouwen, werden bevestigd?2
Ja.
Deelt u de mening dat het absoluut onacceptabel is dat deze misstanden plaats konden vinden, en dat dit een grove schending is van het vertrouwen dat gedetineerden, het personeel en de hele samenleving moeten kunnen hebben in het gevangeniswezen waar de situatie zeer onveilig was voor mensen die aan de zorg van de overheid zijn toevertrouwd?
Ja, ik deel de mening dat het onacceptabel is als er misstanden plaatsvinden in de gevangenis. Gedetineerden worden aan de zorg van de Staat (DJI) toevertrouwd en zij moeten er daarom vanuit kunnen gaan dat zij zich in een sociaal veilige omgeving bevinden en ook de (medische) zorg krijgen die zij nodig hebben.
Veiligheid van gedetineerden is een belangrijk aspect van het Nederlandse gevangeniswezen.
Vindt u dat kort na deze publicaties voldoende erkenning is uitgesproken over de misstanden die zijn vastgesteld? Is daar naar uw mening ook voldoende opvolging aan gegeven? Hoe kan het dat de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) nergens te bekennen was toen ze zo onder vuur lagen, maar enkel Minister Weerwind het woord lieten voeren? Was het niet passend geweest als ook DJI zich had laten horen?
In de beleidsreactie op het inspectierapport Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwersluis3 is door de toenmalige bewindspersoon, de Minister voor Rechtsbescherming, aangegeven dat detentie humaan en veilig moet plaatsvinden en is erkend dat dit niet altijd het geval is geweest.
De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) valt onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie en Veiligheid, toentertijd de Minister voor Rechtsbescherming, en de bewindspersoon spreekt daarmee ook namens DJI.
Daar waar het mis gaat, moet niet worden weggekeken, maar moeten maatregelen getroffen worden om herhaling te voorkomen. Daarom heeft DJI naar aanleiding van de onderzoeken en adviezen van de Inspectie Justitie en Veiligheid, de regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld (RCGOG)4, de Universiteit Leiden5 en de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming6 diverse maatregelen genomen.
Zo zijn maatregelen getroffen om de drempels voor het melden van ongewenst gedrag te verlagen, om de informatievoorziening aan de gedetineerde vrouwen te verbeteren, om kennis te bevorderen ook bij de commissies van toezicht, zijn verplichte opleidingsmodules ontwikkeld voor medewerkers die werken met gedetineerde vrouwen, wordt er waar nodig gewerkt aan een betere man/vrouw samenstelling van de teams, wordt er stevig geïnvesteerd in de sociale/psychologische veiligheid binnen teams zodat collega’s elkaar (durven) aanspreken op (mogelijk) ongewenst gedrag, is de visitatieprocedure aangepast en zullen bodyscans ingevoerd worden. In elke vrouweninrichting is een portefeuillehouder sociale veiligheid7 8 in de Commissie van Toezicht (CvT)9 aangesteld, daarnaast is er in de PI Nieuwersluis ook een onafhankelijk vertrouwenspersoon voor gedetineerden benoemd.
De rapporten van de universiteit Leiden en de RSJ laten ook zien dat detentie voor vrouwen te zeer een afgeleide is van detentie voor mannen en daarmee onvoldoende recht doet aan de specifieke kenmerken van vrouwelijke gedetineerden. Een meer fundamentele herbezinning is dus wenselijk. DJI is daarom een traject gestart om tot een herontwerp van detentie van (jong)volwassen vrouwen te komen waarbij. Daarbij wordt ook gekeken naar goede voorbeelden uit het buitenland.
Alle maatregelen tezamen dragen bij aan een cultuur waar sociale veiligheid onderwerp van gesprek is en zowel personeel als gedetineerden zich vrij voelen om (vermoedens van) misstanden te melden. Een volledig overzicht van de maatregelen is opgenomen in bijlage 1.
Op 6 juni 2024 heeft de Inspectie Justitie en Veiligheid een brief gestuurd over de opvolging van de aanbevelingen uit het hierboven genoemde Inspectierapport.10 De hoofdconclusie van de Inspectie was dat DJI op bijna alle aanbevelingen maatregelen had getroffen. De Inspectie maakte zich nog wel zorgen over de borging van de maatregelen. In haar brief van 12 februari 2025 aan de Inspectie heeft DJI een stand van zaken gegeven van de maatregelen. Op 19 maart 2025 heeft de Inspectie DJI laten weten dat zij ruimte wil geven om de maatregelen vorm te geven en om die reden vooralsnog in 2025 geen vervolgonderzoek te starten.
Kunt u bevestigen dat verdachte medewerkers die uiteindelijk ook zijn veroordeeld destijds niet werden ontslagen maar met vaststellingsovereenkomst uit dienst vertrokken? Vindt u dat verstandig? Klopt het dat dit vertrek daardoor ook niet op de zogeheten «voorvallenlijst» hoefde te worden opgenomen?
Ik doe geen uitspraken over individuele personeelsdossiers. In algemene zin geldt dat een niet-professionele relatie tussen een medewerker en een gedetineerde onverenigbaar is met werken binnen een Pl. Als daarvan sprake is en dit voldoende is onderbouwd, volgt in de regel ontslag. In andere gevallen – bijvoorbeeld wanneer signalen onvoldoende concreet zijn of wanneer onderzoek nog loopt – kan een schorsing aan de orde zijn. Besluiten over personeelsmaatregelen moeten zorgvuldig worden genomen door de directie, op basis van de beschikbare informatie op dat moment, en moeten juridisch standhouden.
Sancties binnen DJI worden altijd afgestemd op de specifieke omstandigheden van een casus. Daarbij wordt gekeken naar de aard en ernst van het gedrag, de uitkomsten van onderzoek, juridische kaders en het arbeidsrecht.
Er wordt altijd een piketmelding opgemaakt als sprake is van ernstige incidenten, zoals bij een gijzeling, poging tot ontvluchting of (seksueel) grensoverschrijdend gedrag. Piketmeldingen komen terug op de voorvallenlijst, die maandelijks gepubliceerd wordt.
Heeft u kennis genomen van de documentaire serie «Dubbel gestraft»?3
Ja.
Wat is uw reactie op de medewerkers uit het gevangeniswezen die bevestigen dat er sprake is van een angstcultuur om zaken naar buiten te brengen maar dat er veel aan wordt gedaan om het imago van DJI te beschermen en de vuile was binnen te houden? Herkent u dit?
De mate waarin de ruimte wordt ervaren om zaken bespreekbaar te maken kent zowel een persoonlijke als een contextgebonden invulling. Die kan per inrichting, per situatie en zelfs per persoon verschillen.
Alle medewerkers van PI’s moeten kunnen werken in een veilige werkomgeving waar het melden van misstanden mogelijk is en aangemoedigd wordt. Zo kunnen medewerkers een melding doen via de interne en externe meldprocedure of terecht bij een vertrouwenspersoon.
Zoals ook aangegeven in antwoord op vraag 3 moet daar waar het misgaat niet worden weggekeken, maar maatregelen getroffen worden. Hier zet DJI vol op. Dit vraagt om een cultuur waarin het vakmanschap voorop staat en waar men elkaar aanspreekt. De diverse onderzoeken en adviezen bieden handvatten om aan een dergelijke cultuur bij te dragen. DJI heeft daar reeds diverse maatregelen en interventies opgenomen (zie het antwoord op vraag 3). Dit is een continu proces waar DJI veel aandacht voor heeft.
Hoe kan het dat de medewerker die deze misstanden aan de orde stelde, die beschouwd kan worden als een klokkenluider, zijn baan kwijt is geraakt en nergens bij DJI meer terecht kan? Verdient zo iemand niet eerder een schouderklopje en waardering dan het verwijt een verrader en disloyaal aan de organisatie te zijn?
DJI kan niet ingaan op een individuele casus. In zijn algemeenheid kan worden opgemerkt dat DJI de wet- en regelgeving over het melden van (vermoedens van) misstanden naleeft.
In het Personeelsreglement J&V is bepaald dat de werknemer die redelijke gronden heeft om aan te nemen dat de gemelde informatie over een mogelijke misstand of integriteitschending juist is, bescherming geniet tegen benadeling als gevolg van die melding.
Klopt het dat een van de beloftes was om een aandachtsfunctionaris, een soort vertrouwenspersoon, aan te stellen? Klopt het dat deze persoon, die veel tijd besteedde aan het luisteren naar gedetineerden en kritisch was op de directie, al na 10 maanden is weggestuurd door DI door de samenwerking te beëindigen? Hoe kan dit? Is er al een nieuwe aandachtsfunctionaris en zo niet. Hoe lang heeft dit geduurd?
Bij de beleidsreactie op het Inspectierapport PI Nieuwersluis12 d.d. 31 mei 2023 heeft de toenmalige Minister voor Rechtsbescherming toegezegd de Commissies van Toezicht te verzoeken in iedere DJI-inrichting een portefeuillehouders sociale veiligheid13 aan te stellen in de CvT, te beginnen in de drie vrouwengevangenissen. De PI Nieuwersluis heeft in overleg met haar CvT ervoor gekozen om deze taken te beleggen bij een onafhankelijk vertrouwenspersoon voor gedetineerden. In augustus 2024 is de toenmalige onafhankelijke vertrouwenspersoon gedetineerden vertrokken. DJI kan verder niet ingaan op individuele personeelsdossiers. De landelijke vertrouwenspersoon van DJI heeft gedurende tweeëneenhalve maand de taken waargenomen. Sindsdien is een nieuwe vertrouwenspersoon in de PI Nieuwersluis werkzaam. Inmiddels is ook een portefeuillehouder sociale veiligheid bij de CvT van de PI Nieuwersluis aangesteld.
Hoe wordt bij DJI voorkomen dat degene waar een klacht over gaat, bijvoorbeeld een inrichtingswerker, ook direct of indirect degene is die deze in ontvangst moet nemen?
Er zijn diverse mogelijkheden waarop gedetineerden hun klachten kunnen indienen. Bijvoorbeeld bij de mentor14, bij een afdelingshoofd, bij de maandcommissaris15 of rechtstreeks bij de commissie van toezicht. Sommige inrichtingen hebben aparte brievenbussen voor de commissies van toezicht opgehangen die niet door personeel van de afdeling kunnen worden geleegd. Hiermee wordt voorkomen dat de gedetineerde de klacht moet indienen bij degene waar de klacht over zou kunnen gaan.
Wat is uw reactie op de bevindingen over de staat van de medische zorg in detentie?
In dit antwoord ga ik er vanuit dat gedoeld wordt op het «misstandenboek» van Bureau Clara Wichmann d.d. 27 maart 2025.
Zoals al genoemd bij antwoord 2 zijn gedetineerden aan de zorg van de Staat (DJI) toevertrouwd en zij moeten er daarom vanuit kunnen gaan dat zij zich in een sociaal veilige omgeving bevinden en ook de (medische) zorg krijgen die zij nodig hebben. Ik neem daarom signalen vanuit het misstandenboek zeer serieus.
DJI staat voor de kwaliteit van zorg die door de zorgprofessionals in de inrichtingen dagelijks geboden wordt langs dezelfde professionele standaarden die ook buiten detentie gelden. Ook het onafhankelijk toezicht is op deze wijze ingericht. Zorgverlening blijft echter zowel binnen als buiten DJI mensenwerk, waarbij fouten gemaakt kunnen worden met soms zeer ingrijpende gevolgen. DJI zet dan ook in op transparantie over eventuele fouten, het leren van fouten en het voor de toekomst zoveel als mogelijk voorkomen ervan. DJI maakt hierbij gebruik van instrumenten zoals die ook in de reguliere zorg worden gehanteerd.
DJI heeft voor ieder afzonderlijk onderwerp, zoals genoemd in het misstandenboek, uitgezocht hoe vaak vrouwelijke gedetineerden een klacht hebben ingediend over medische zorg en hoe vaak zij in het gelijk zijn gesteld bij de RSJ. Deze aantallen zijn beperkt. De RSJ heeft naar aanleiding van de klachten over de medische zorg geen aanleiding gezien om hier nader onderzoek naar te doen of advies uit te brengen.
Ook is er de afgelopen jaren bij de vrouwengevangenissen geen sprake van waarschuwingen of verscherpt toezicht door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd. Dat laat onverlet dat het misstandenboek op onderdelen wel degelijk aanleiding geeft tot het doorvoeren van aanpassingen op het terrein van de zorg binnen DJI. Tevens heeft DJI het misstandenboek op 25 juni aangeboden aan de IGJ.
Voor een uitgebreide reactie op het misstandenboek van Bureau Clara Wichmann verwijs ik naar de zevende voortgangsbrief over de ontwikkelingen in het gevangeniswezen d.d. 4 juli 2025.
Is er goed zicht op de hoeveelheid medicijnen die precies de gevangenissen ingaan en aan gedetineerden worden verstrekt? Zo niet, hoe kan dat? Zo ja, waarom is daar geen openheid over?
Ja, de apotheek levert de medicatie die door de gevangenis is besteld. Daarbij registreren zorgverleners binnen DJI medicatie in het persoonlijke medisch dossier van de betreffende gedetineerde conform standaarden die ook in de reguliere zorg worden gehanteerd. Ook de apotheker houdt bij welke medicatie een gedetineerde krijgt. Er is dus zicht op de medicatie die de gevangenis in gaat. Voor meer informatie hierover verwijs ik naar de zevende voortgangsbrief over de ontwikkelingen in het gevangeniswezen d.d. 4 juli 2025, verzonden door de toenmalig Staatssecretaris van Rechtsbescherming.
Op dit moment loopt er een WOO-verzoek waarin DJI is gevraagd een extra zoekslag uit te voeren o.a. naar het overzicht van medicatie dat aanwezig is bij apothekers die medicatie aan DJI leverens. Op 1 juli is per brief het besluit vermeld om de gevraagde informatie voor een deel openbaar te maken en voor een deel ter inzage te leggen.
Klopt het dat het is voorgekomen dat gedetineerden zelf een voorraad medicatie op cel hadden? Hoe vaak is dit voorgekomen? Is dit wel toegestaan?
Medicatie wordt zoveel mogelijk per innamemoment verstrekt aan gedetineerden. DJI heeft een landelijk kader «Voorwaarden voor het afwijken medicatieverstrekking per innamemoment». De afweging om af te wijken van medicatieverstrekking per innamemoment wordt per individuele gedetineerde gedaan door de justitieel geneeskundige (meestal een huisarts) of psychiater. Gedetineerden die in staat worden geacht om zelfstandig op de juiste wijze hun medicatie in te nemen, mogen voor één dag medicatie op cel hebben. De justitieel geneeskundige of psychiater evalueert regelmatig of het hebben van medicatie op cel nog verantwoord is. De apotheek blijft ten allen tijden leveren per innamemoment.
Gezien de dagelijks fluctuerende populatie en de individuele beslissingen door de justitieel geneeskundige of psychiater is het niet mogelijk om aan te geven hoe vaak het voorkomt dat gedetineerden medicatie op cel mogen hebben. Dit wordt niet centraal geregistreerd.
Wat is uw reactie op de kritiek van nabestaanden in zaken van niet-natuurlijk overlijden in detentie dat zij zo slecht geïnformeerd worden? Hoe komt dat, volgens u? Wat gaat u er aan doen dit te verbeteren?
Wanneer een gedetineerde komt te overlijden is dit zeer ingrijpend voor de familie en andere nabestaanden. DJI doet altijd zijn best om de nabestaanden zo goed mogelijk te informeren. Ik betreur het als zij zich niet altijd goed geïnformeerd achten.
Er is een uniforme richtlijn «overlijden in een justitiële inrichting.»16 Hierin staat beschreven dat het dienstdoend directielid verantwoordelijk is voor het informeren van de nabestaanden. Verder worden nabestaanden in de gelegenheid gesteld om in de inrichting mondeling geïnformeerd te worden, nadat een calamiteitenonderzoek heeft plaatsgevonden. Indien gewenst kan hen de cel getoond worden en kunnen zij persoonlijke bezittingen van de overleden gedetineerde meenemen.
Van belang is dat DJI geen informatie kan delen waarover DJI zelf niet beschikt. Zo kan het voorkomen dat de door de nabestaanden gewenste informatie bijvoorbeeld bij het OM of de politie beschikbaar is, maar niet met DJI wordt gedeeld. De onmogelijkheid van DJI om deze informatie te verstrekken kan, begrijpelijk, leiden tot onbegrip bij de nabestaanden.
Is er nog steeds mogelijk sprake is van relaties tussen gevangenispersoneel en de gedetineerden nu het al langer duidelijk is dat dit volstrekt ongewenst is en dit moet worden voorkomen? Hoe wordt dat op alle mogelijke manieren voorkomen?
Een niet-professionele relatie tussen een medewerker en een gedetineerde is onverenigbaar met werken binnen een PI. Het is essentieel dat er helderheid is over welke omgangsvormen gelden, zodat gedetineerden kunnen rekenen op een veilige detentie en medewerkers in een veilige werkomgeving kunnen werken.
Elke dag werkt het personeel met gedetineerden en zijn de gedetineerden voor bijna alles afhankelijk van het personeel. De machtsverhouding in combinatie met de geslotenheid van de werkomgeving en het intensieve contact maakt dat het risico op grensoverschrijdend gedrag aanwezig is. Om dat te voorkomen is een sociale en psychologische cultuur noodzakelijk waarin medewerkers en gedetineerden zich vrij voelen om (mogelijk) grensoverschrijdend gedrag ter sprake te brengen. Ook hoort hier een goed functionerende, veilige en laagdrempelige meldstructuur bij die DJI beoogt te versterken door de maatregelen, zoals genoemd in het antwoord op vraag 3.
Bent u het ermee eens dat deze vormen van machtsmisbruik door het personeel in een situatie van volledige afhankelijk voor de gedetineerden, zeer traumatiserend is voor deze vrouwen?
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat deze situatie voor gedetineerden zeer beangstigend is omdat de gedetineerde letterlijk geen kant op kan en ook nergens terecht kan?
Ja, dat moet een vreselijke ervaring zijn. Gedetineerden zijn aan onze zorg toevertrouwd. Zij moeten erop kunnen rekenen dat hun gevangenisstraf op een humane en veilige manier ten uitvoer wordt gelegd. Ook moeten zij zich veilig voelen om melding te maken van niet-integer, (seksueel) grensoverschrijdend gedrag. Mede naar aanleiding van het rapport van de Inspectie van JenV en het advies van de RCGOG zijn daarom drempelverlagende maatregelen getroffen zoals o.a. de aanstelling van de portefeuillehouder sociale veiligheid.
Bent u het met advocate Hannah Handriks eens dat de gedetineerden die hun verhaal hebben gedaan en melding hebben gedaan, slechts het topje van de ijsberg is en dat veel vrouwen waarschijnlijk geen melding durven te doen uit angst voor repercussies?
Vooropgesteld, elk incident is er een teveel. Het is mogelijk dat er incidenten zijn voorgevallen die niet bij DJI bekend zijn. Over meldingen die niet bekend zijn, kan ik geen uitspraken doen. Tegelijkertijd realiseert DJI zich dat het ontbreken van meldingen niet betekent dat er geen grensoverschrijdend gedrag is. DJI heeft verschillende maatregelen genomen om melden zo makkelijk en veilig mogelijk te maken (zie het antwoord op vraag 3).
Hoe is het mogelijk dat de Gedetineerden Commissie in de Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwersluis de opdracht heeft gekregen om positieve verhalen te verzamelen vanuit de gedetineerden om een «tegengeluid» te forceren in het nieuws? Vindt u dat, met mij, ook schandalig dat er op deze manier wordt omgegaan met schokkende feiten over grensoverschrijdend gedrag? Wat doe dit volgens u met het vertrouwensgevoel van de gedetineerden?
De indruk die gewekt is in de documentaire Zitten en Zwijgen van 26 juni 2023 dat de directie opdracht heeft gegeven aan de gedetineerdencommissie (bestaande uit een afvaardiging van gedetineerden) om positieve verhalen te verzamelen, is niet juist. Het is een eigen initiatief geweest van de gedetineerdencommissie, omdat zij zich niet kon vinden in het beeld dat in de documentaire werd geschetst.
Bent u ervan op de hoogte hoe DJI omgaat met journalisten? Waarom worden vragen niet of nauwelijks beantwoord, wordt niet de gehele waarheid verteld, worden verzoeken om medewerking opzettelijk getraineerd? Bent u tevreden over de openheid die door DJI wordt geboden?
DJI streeft er naar vragen die zij ontvangt van journalisten zo spoedig en zo volledig mogelijk te beantwoorden en herkent zich niet in het beeld dat verzoeken om medewerking opzettelijk worden vertraagd. Echter moet DJI ook rekening houden met privacy gevoeligheid van bepaalde informatie. DJI kan daarom niet ingaan op zaken die zien op concrete casuïstiek of te herleiden zijn naar één persoon.
Ook betrekt DJI de media actief door bijvoorbeeld medewerking te verlenen aan radioshows en podcasts en media uit te nodigen bij werkbezoeken.
Kunt u een gedetailleerd overzicht geven op welke momenten DJI van de documentairemakers vragen heeft gekregen en op welke momenten dit tot antwoorden heeft geleid? Hoe beoordeelt u de kwaliteit van deze antwoorden?
Onderstaand vindt u het overzicht van contactmomenten naar aanleiding van de documentaireserie Dubbel Gestraft.
20-11-2024: Mail van documentairemaker naar woordvoerder DJI met verzoek om Vestigingsdirecteur PI Nieuwersluis te interviewen voor haar nieuwe serie. Vervolgens mailcontact tussen woordvoerder en documentairemaker.
04-12-2024: Documentairemaker geeft schriftelijk aan dat het interview «de komende acht weken moet plaatsvinden». Mailcontact tussen documentairemaker en woordvoerder om kennis te maken.
09-01-2025: Eerste gesprek tussen woordvoerder DJI en documentairemaker (en redacteur) op de redactie van Posh Productions. Daarna is er veelvuldig telefonisch contact.
06-02-2025: Woordvoerder DJI laat documentairemaker weten dat DJI niet meewerkt aan een interview met de vestigingsdirecteur op camera, maar dat DJI zeker bereid is schriftelijk vragen te beantwoorden. Vervolgens een aantal maanden geen vragen m.b.t. de documentaire. Wel is er beperkt contact over documenten m.b.t. een eerder WOO-verzoek.
15-04-2025: Coördinator mediateam van DJI heeft een gesprek met de documentairemaker over een andere documentaire waaraan wordt gewerkt, maar tijdens dit gesprek komt ook Dubbel Gestraft ter sprake.
06-05-2025: DJI en het departement ontvangen via verschillende woordvoerders ongeveer tachtig persvragen, met een antwoorddeadline van zeven dagen. DJI heeft aangegeven bij de journalist dat de beantwoording (gezien de hoeveelheid) meer tijd in beslag zal nemen en heeft de antwoorden op 26 mei 2025 toegezonden (aangevuld met een nazending van twee documenten op 12 juni). De eerste aflevering van de documentaire is op 5 juni 2025 verschenen op de NPO. DJI heeft op 6 juni 2025 in het kader van transparantie alle vragen en antwoorden (d.m.v. een nieuwsbericht) op de website van DJI gepubliceerd.17
Wat betreft de vraag over de kwaliteit van de antwoorden van DJI, moet gezegd worden dat DJI zo volledig mogelijk de vragen beantwoord, maar dat dit niet altijd kan, gezien privacygevoeligheid van de informatie. Zie ook het antwoord op vraag 19.
Waarom is het document met informatie en cijfers over de kosten van medische zorg de afgelopen jaren (zoals medicijnen, ziekenhuiszorg etc.), dat tot allerlei serieuze vragen leidde, omdat het ongeloofwaardige grootheden waren, verwijderd in plaats van dat er verklaringen zijn gegeven voor de onjuistheden die hier in stonden?
In een eerder Woo-verzoek zijn de uitgaven aan medische kosten van de afgelopen jaren in het gevangeniswezen opgevraagd. Deze informatie is naar aanleiding van dit besluit openbaar gemaakt en raadpleegbaar18. Het document is nooit verwijderd, maar de documenten waren tijdelijk niet beschikbaar wegens het datalek op overheidswebsites waarbij tijdelijk documenten van websites zijn verwijderd en later weer teruggeplaatst. De zorgkosten over recentere jaren (2023 en 2024) zijn inmiddels ook gedeeld. Er stonden geen onjuistheden in deze overzichten, maar de cijfers waren lastig te interpreteren doordat bepaalde kostensoorten anders waren ingedeeld over de jaren heen. Hierover is door DJI uitleg gegeven in de antwoorden op de vragen van de documentairemaker19. Voor 2023 en 2024 geldt dat de nieuwe kostenindeling wordt aangehouden zodat deze jaren beter zijn te vergelijken.
Klopt het dat DJI de lijst met belangrijke incidenten, nadat de makers van de serie hier kritische vragen over hadden gesteld, heeft aangepast? Wie controleert die lijsten voordat ze aan de bewindspersoon worden gemeld? Waarom zijn deze voorvallenlijsten zeer recent uitgebreid en aangepast?
Op het moment dat er een incident heeft plaatsgevonden, wordt de bewindspersoon geïnformeerd via een zogenoemde piketmelding. De voorvallenlijst is een maandelijkse opsomming van de piketmeldingen van die afgelopen maand. De piketmeldingen zijn dus reeds gedeeld met de bewindspersoon.
De voorvallenlijst wordt gepubliceerd op de website van DJI.20 Door de informatie via deze weg toegankelijk te maken, draagt DJI bij aan een open en zorgvuldige omgang met incidenten die raken aan veiligheid, orde en integriteit.
De voorvallenlijst waar de vraag op ziet is inderdaad aangepast. Bij het beantwoorden van de vragen die door de documentairemakers zijn gesteld aan DJI, werd geconstateerd dat in maart 2023 de voorvallenlijst was vervangen door een verkeerde versie. Dit is gebeurd doordat er een wijziging van een ander voorval op diezelfde lijst moest worden doorgevoerd en bij het online zetten van deze geactualiseerde lijst per abuis de verkeerde versie is opgeslagen en online is gezet. Na constatering hiervan is de volledige lijst weer online gezet.
Dat voorvallenlijsten worden geactualiseerd naar aanleiding van nieuwe informatie is niet ongebruikelijk. Onderaan de voorvallenlijst wordt in dat geval aangegeven dat de lijst is gewijzigd onder vermelding van de datum van wijziging.
Bent u het ermee eens dat in het licht van de hierboven gestelde feiten, de directie een behoorlijk rooskleurig beeld heeft geschetst van de huidige stand van zaken voor het welzijn van vrouwelijke gedetineerden?4 5
In de beleidsreactie op het inspectierapport Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwersluis23 is door de toenmalige bewindspersoon, de Minister voor Rechtsbescherming aangegeven dat een cultuur waar niet-integer grensoverschrijdend gedrag mogelijk is, onacceptabel is en dat signalen van misstanden zeer serieus worden genomen. Om opvolging te geven aan de aanbevelingen van de Inspectie is een pakket van maatregelen opgesteld (zie het antwoord op vraag 3). Dit laat zien dat DJI actief zaken heeft opgepakt om de detentieomstandigheden van vrouwen te verbeteren en te werken aan een open en veilige cultuur op de werkvloer. Dit is een continue proces en vergt blijvende aandacht.
Ook wil ik opmerken dat de werkelijkheid genuanceerder is dan de documentaire doet voorkomen. Het is voor medewerkers van belang om te zoeken naar de juiste balans tussen afstand en nabijheid, iets wat ook nog per gedetineerde kan verschillen. Het goede gesprek over wat nodig en passend is in uiteenlopende situaties is dan ook iets wat doorlopend de aandacht heeft.
Wat zegt deze documentaire volgens u over de inspanningen van DJI om verbeteringen aan te brengen in deze cultuur van grensoverschrijdend gedrag richting gedetineerden?
De documentairereeks gaat in op de opvolging en gevolgen van incidenten die ook in de documentaire «Zitten en Zwijgen» van 26 juni 2023 zijn behandeld. DJI heeft sinds 2023, mede naar aanleiding van deze incidenten, een groot aantal maatregelen genomen om herhaling te voorkomen en een veilige cultuur te stimuleren (zie het antwoord op vraag 3). Deze genomen maatregelen komen niet allemaal aan bod in de documentaire.
De Inspectie heeft in haar brief van 19 maart 2025 aangegeven de ontwikkelingen ten aanzien van de vrouweninrichtingen te blijven volgen en ze verwacht dat DJI haar proactief informeert over belangrijke ontwikkelingen en actualiteiten op dit terrein.
Was u op de hoogte van de vragen die door de documentairemaker aan u persoonlijk zijn gesteld? Hebben deze u bereikt of zijn deze bij u weggehouden?
De toenmalig Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, is op de hoogte gebracht van de vragen die zijn gesteld. Tevens zijn de antwoorden met haar gedeeld, voordat deze zijn verzonden naar de documentairemaker.
Wat heeft u sinds uw aantreden gedaan aan het voorkomen van misstanden in vrouwen gevangenissen en het bevorderen van de veiligheid van met name gedetineerde vrouwen?
Ik verwijs u hiervoor naar de zevende voortgangsbrief over de ontwikkelingen in het gevangeniswezen die op 4 juli jl. aan de Kamer is gezonden door de toenmalig Staatssecretaris van Rechtsbescherming, waar wordt ingegaan op de sociale veiligheid en medische zorg in (vrouwen) gevangenissen. In deze brief wordt ook aangegeven dat de rapporten van de universiteit Leiden en de RSJ laten zien dat detentie voor vrouwen te zeer een afgeleide is van detentie voor mannen en daarmee onvoldoende recht doet aan de specifieke kenmerken van vrouwelijke gedetineerden. Een meer fundamentele herbezinning is dus wenselijk. DJI is daarom een traject gestart om tot een herontwerp van detentie van (jong)volwassen vrouwen te komen waarbij. Daarbij wordt ook gekeken naar goede voorbeelden uit het buitenland. Een eerste stap die DJI hierin heeft gezet is een landelijk symposium op 20 juni jl. met een grote groep medewerkers uit het gevangeniswezen, de vreemdelingenbewaring, de forensische zorg en jeugdinrichtingen. Onderzoekers van de Universiteit Leiden en van de RSJ hebben daarbij inleidingen verzorgd. Het doel van deze dag was om tot een gezamenlijk beeld te komen van wat er, op basis van relevante onderzoeken en adviezen, nodig is om detentie voor (jongvolwassen) vrouwen veilig, mensgericht en effectief vorm te geven – passend bij de behoeften en kenmerken van (jongvolwassen) vrouwelijke gedetineerden. In het vervolg van dit traject zullen ook ketenpartners en andere externe partijen en deskundigen betrokken worden. De Kamer wordt door middel van de voortgangsbrieven op de hoogte gehouden van het verloop van dit traject.
Bent u het met mij eens dat deze indringende documentaire laat zien dat er zo snel als mogelijk drastische stappen moeten worden genomen om de situatie te verbeteren waarin de privacy van vrouwelijke gedetineerden daadwerkelijk wordt gehandhaafd?
Ieder misstand is er één te veel, maar misstanden kunnen nooit volledig worden uitgesloten. Wel moet er alles aan gedaan worden om de kans dat zich misstanden kunnen voordoen zo klein mogelijk te maken.
Daarom is er in reactie op incidenten en onderzoeken een breed pakket aan maatregelen genomen (zie het antwoord op vraag 3). Er vinden hierover voortdurend gesprekken plaats met DJI. Daarbij vind ik het belangrijk dat DJI de tijd en ruimte krijgt om deze maatregelen goed te implementeren en zo een open en veilige cultuur verder te versterken.
Voor de medische zorg geldt dat er aanvullende maatregelen worden genomen. Deze maatregelen zijn benoemd in de zevende voortgangsbrief over ontwikkelingen in het gevangeniswezen.
Bent u van plan om richting gedetineerden meer informatie te geven over de rechten die zij hebben als zij in de PI zitten en dat zij zich altijd moeten kunnen uitspreken tegen grensoverschrijdend gedrag?
In iedere PI zijn er huisregels waarin de rechten en plichten van een gedetineerde zijn vastgelegd. Zie ook de maatregelen genoemd in het antwoord op vraag 3.
Wat heeft u sinds uw aantreden gedaan aan het bevorderen van een open cultuur bij DJI waarin minder defensief gereageerd wordt op bijvoorbeeld media verzoeken en de angst- en zwijgcultuur die in sommige inrichtingen onder medewerkers heerst te veranderen?
Veel van het werk van DJI speelt zich af achter gesloten deuren en blijft daardoor onzichtbaar voor het publiek. Media spelen een essentiële rol in het informeren van de samenleving over wat er achter de muren van penitentiaire inrichtingen gebeurt, hoe DJI zijn taken uitvoert en welke maatschappelijke bijdrage DJI levert. Door media actief te betrekken, zoals bijvoorbeeld door medewerking aan tv opnames/ documentaires, radioshows, podcasts en media die aanwezig is tijdens werkbezoeken. Hiermee wordt het werk begrijpelijk en zichtbaar gemaakt voor een breed publiek. Media fungeren daarmee als een brug tussen DJI en de samenleving, door complexe onderwerpen toegankelijk te maken en te laten zien wat DJI betekent voor de veiligheid en rechtvaardigheid in Nederland. Het streven van DJI is daarom, zoals ook al opgenomen is bij vraag 19, altijd zo transparant als mogelijk te zijn en mee te werken aan mediaverzoeken. Daarbij moet wel rekening worden gehouden met de privacy van betrokkenen en kan dus niet worden ingegaan op casuïstiek die op personen herleidbaar is. Vragen van de media worden zover het aangelegenheden zijn waar het ministerie of DJI zich over kan uitspreken, zo goed mogelijk beantwoord.
Voor de vraag over maatregelen om te melden verwijs ik naar het antwoord op vraag 3 en vraag 6.
Kunt u zich voorstellen dat ik, gelet op deze nieuwe documentaire, bepaald niet gerust ben op echte veranderingen in het gevangeniswezen, ten aanzien van de veiligheid van met name vrouwen, maar ook ten aanzien van de gewenste open cultuur waarin klokkenluiders worden beschermd en misstanden veilig kunnen worden onthuld zonder represailles, en hier voortaan eerlijk over wordt gecommuniceerd? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Op basis van de documentaire kan ik mij dit voorstellen. De documentairereeks «Dubbel gestraft» gaat in op de opvolging en de gevolgen van incidenten die ook in de eerste documentairereeks «Zitten en Zwijgen» zijn behandeld. Er is echter sinds de totstandkoming van de eerste documentaire reeks veel gedaan door DJI om herhaling te voorkomen en een open en veilige cultuur te bevorderen. Net zoals in de afgelopen jaren zal ik de Kamer blijven informeren over sociale veiligheid in gevangenissen in de voortgangsbrieven over het gevangeniswezen.
Bent u bereid grootschalig onderzoek te doen naar deze angstcultuur en deze cultuur van grensoverschrijdend gedrag aan te pakken bij DJI en de Kamer hierover open en transparant te informeren?
DJI heeft naar aanleiding van de verschillende onderzoeken en adviezen diverse maatregelen genomen. Voor een volledig overzicht wordt u verwezen naar vraag 3. Ook heeft, zoals ook eerder in deze brief aangegeven, de Inspectie Justitie en Veiligheid per brief d.d. 19 maart jl. laten weten voorlopig geen vervolgonderzoek te doen naar dit thema. Samen met DJI ga ik voortvarend aan de slag met het uitvoeren van de diverse maatregelen en blijf ik met DJI in gesprek over de voortgang. Een nieuw onderzoek acht ik – op dit moment – daarom niet nodig.
Het artikel 'Negen Nederlandse universiteiten doen gezamenlijk onderzoek met defensie-industrie van Israël' |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC), Ruben Brekelmans (minister ) (VVD), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nederlandse universiteiten doen gezamenlijk onderzoek met defensie-industrie van Israël» en de daarin gestelde bevindingen?1
Ja.
Onderstreept u de feitelijke bevindingen uit het artikel? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderkent dat er vanuit Nederlandse organisaties onderzoek met dual use-potentie plaatsvindt in samenwerkingsprojecten met organisaties in Israël. Het kabinet kan de reikwijdte daarvan echter niet eigenstandig vaststellen.
Hoe beoordeelt u de bevinding dat via Horizon Europe subsidiegeld ten goede is gekomen aan onderzoek met de Israëlische defensie-industrie, ondanks het eerdere besluit van de Europese Commissie om geen subsidie te verstrekken voor onderzoek met een militair doel?
Horizon Europe is een programma voor civiel onderzoek, zonder militaire doelstelling. Bij de aanvraag van een subsidie geeft de aanvrager aan of het project bepaalde veiligheidsrisico’s heeft, zoals een dual use-potentie. Voordat een onderzoek van start kan gaan, toetst de Commissie of het inderdaad gaat om een onderzoeksproject met enkel civiele toepassing en welke waarborgen worden afgegeven ten aanzien van (kennis)veiligheid. Gezien de open aard en brede toepasbaarheid van wetenschap en technologie valt in het algemeen echter niet uit te sluiten dat een product of onderzoeksresultaat na afloop van een project toch een toepassing krijgt in het militaire domein. Hiervan zijn vele voorbeelden bekend in gebieden zoals communicatietechnologieën, elektronica, en zelfs de relativiteitstheorie die nodig is voor GPS.
Hoe beoordeelt u de bevinding dat de TU Delft en TU Eindhoven respectievelijk deelnemen aan zeven en acht dual-use onderzoeksprojecten in samenwerking met de defensie-industrie van Israël? Veroordeelt u dit?
De eisen gesteld door het Horizon Programma rondom de civiele aard van de onderzoeken moeten opgevolgd worden door TU Delft en TU Eindhoven.
TU Delft heeft richting de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap laten weten dat de universiteit (vooralsnog) geen indicatie heeft dat er verplichtingen zijn om gevoelige technologie met Israëlische partners te delen in werkpakketten binnen de Horizon programma’s. TU Delft heeft aangegeven dat zij dit desondanks alsnog zal onderzoeken om dit met zekerheid uit te kunnen sluiten.
TU Eindhoven heeft richting de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aangegeven lopende samenwerkingen nader te beoordelen, door een ethische commissie. Bovendien hebben TU Delft en TU Eindhoven aangegeven dat ze vanwege het Israëlisch optreden in de Gazastrook voorlopig geen nieuwe institutionele samenwerkingen aan zullen gaan met Israëlische partijen.2 Universiteiten maken hierin eigen afwegingen bij het aangaan van samenwerkingen.
Welke acties bent u bereid te ondernemen aan de hand van de bevindingen uit bovenstaand artikel?
Zoals gesteld in de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan uw Kamer van 30 mei jl.3, ligt de keuze om samenwerkingsverbanden aan te gaan en/of op te schorten, binnen de institutionele autonomie van een instelling.
Binnen de academische gemeenschap vindt een open en stevige discussie plaats over op welke terreinen en met welke instellingen internationaal wordt samengewerkt en hoe die samenwerking vorm krijgt en zich ontwikkelt. Daarbij kan een instelling onder meer ethische vraagstukken, kennisveiligheidsvraagstukken en kansen op nieuwe wetenschappelijke inzichten en technologieën meenemen in de besluitvorming.
Veel van de Nederlandse universiteiten hebben ethische commissies ingesteld die adviseren bij de keuze om gevoelige (internationale) samenwerkingen aan te gaan, op te schorten of op te zeggen. Deze commissies worden nu vooral ingezet om bilaterale samenwerkingen te beoordelen, maar kunnen ook naar inzicht van de colleges van bestuur worden ingezet om te adviseren over ethische afwegingen bij samenwerkingen in Horizon Europe verband.
Het kabinet maakt zich grote zorgen over de situatie in Israël en de Palestijnse Gebieden. Het Israëlisch handelen in de Gazastrook roept urgente vragen op over de proportionaliteit daarvan en de humanitaire situatie is catastrofaal. Ook de situatie op de Westelijke Jordaanoever is fragiel. Het kabinet volgt de zorgwekkende ontwikkelingen nauwgezet en beziet steeds welke stappen het kan zetten om de situatie ten goede te keren. Dit is ook de reden dat Nederland in mei 2025 een brief aan de Hoge Vertegenwoordiger heeft gestuurd met het verzoek om de naleving door Israël van artikel 2 van het EU-Israël Associatieakkoord te evalueren. De Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) heeft geconcludeerd dat er aanwijzingen zijn dat Israël in strijd zou handelen met zijn verplichtingen onder artikel 2 van het EU-Israël Associatieakkoord. Als gevolg hiervan heeft de Europese Commissie een voorstel gedaan tot opschorting van de samenwerking tussen Israël en de European Innovation Council (EIC), een onderdeel van Horizon Europe. Zoals uw Kamer reeds is geïnformeerd middels de brief van 28 juli jl., steunt het kabinet dit voorstel, dat Europese investeringen in mogelijke ontwikkeling van dual use technologie door Israëlische bedrijven nog verder zou beperken.
Kunt u met volledige zekerheid uitsluiten dat technologieën die momenteel in samenwerking met Nederlandse universiteiten worden ontwikkeld worden ingezet door Israël tegen onschuldige burgers in Gaza en op de Westelijke Jordaanoever? Zo ja, hoe? Zo nee, welke gevolgen verbindt u aan die conclusie?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de samenwerking tussen Nederlandse universiteiten en de Israëlische defensie-industrie te stoppen vanwege het risico op het bijdragen aan genocidaal geweld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om richting de Europese Commissie te pleiten voor een stop op subsidies voor Israël uit het Horizon Europe programma? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat er beter gecontroleerd zou moeten worden of een onderzoeksproject voor militaire doeleinden kan worden ingezet? Zo ja, hoe wilt u dit bewerkstelligen?
Er gelden al meerdere controlemechanismen voor het controleren van onderzoeksprojecten. Zo gelden er binnen de Europese Unie strenge regels voor de uitvoer van dual useproducten en technologie die naast civiele ook militaire toepassingen hebben. Instellingen zijn zelf verantwoordelijk voor de naleving van deze EU-regels. Twijfelt de instelling of de exportregels van toepassing zijn, dan kunnen zij een indelingsverzoek doen bij de Centrale Dienst voor In- en Uitvoer (CDIU). Daarnaast ontwikkelen de kennisinstellingen in samenspraak met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap uniforme indicatoren voor het inschatten van risico’s bij internationale samenwerkingen. Het kabinet acht het daarbij van belang dat instellingen zich bewust zijn van het mogelijk inzetten van onderzoeksprojecten voor andere doeleinden en de impact die wetenschappelijk onderzoek daarop kan hebben.
Kunt u bovenstaande vragen los van elkaar beantwoorden?
Dit heeft het Kabinet zoveel mogelijk gedaan. Vanwege de samenhang tussen vragen 5 t/m 8 heb ik deze vragen gezamenlijk beantwoord.
NAVO-doelstellingen |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich het antwoord dat u gegeven hebt naar aanleiding van een eerder gestelde schriftelijke vragen1 of u aan NAVO-verplichtingen gebonden bent en zo ja of u deze verplichtingen naar de Kamer kan sturen?
Ja.
Herinnert u zich dat u in antwoord op deze vraag schreef «Waar er richtlijnen zijn voor de bondgenoten voor het tegengaan van klimaatverandering, zijn deze niet verplicht» en in antwoord op deze vraag bovendien geen enkele verplichting naar de Kamer heeft gestuurd?
Ja.
Kan uit dit antwoord logischerwijs geconcludeerd worden dat u dus niet aan «NAVO-doelstellingen» gebonden bent? Zo nee, waarom niet? Hoe had de Tweede Kamer uw antwoord dan redelijkerwijs moeten interpreteren?
De formulering van uw vraag 4 in Kamerstuk 2024Z18561 leek gericht op andere NAVO-verplichtingen dan waar u de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport naar vroeg, gelet op uw gebruik van het woord «(ook)». Het antwoord op die vraag is in kamerstuk 2024Z18561 gegeven. Nu vraagt u specifiek naar het antwoord van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in vraag 23 van kamerstuk 2025Z01466, waarin gesproken wordt over de NAVO Resilience Objectives. Deze weerbaarheidsdoelen zijn, zoals de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangaf in haar antwoord 17 van datzelfde Kamerstuk4, richtlijnen voor lidstaten, die elk land zelf invult middels nationaal beleid. De Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister van Defensie en de Staatssecretaris van Defensie hebben als coördinerend bewindspersonen deze weerbaarheidsdoelen – als onderdeel van een breder pallet aan overwegingen – meegenomen in de weerbaarheidsopgave zoals geformuleerd in de Kamerbrief Weerbaarheid tegen hybride en militaire dreigingen die op 6 december jl. aan de Kamer is verstuurd5. Die brief schetst een samenhangend beeld van wat een weerbare samenleving inhoudt en welke opgave er ligt om die te bereiken. Die opgave is een gezamenlijke opgave waarbij alle departementen – waaronder het Ministerie van KGG – in deze aanpak samenwerken, met één gezamenlijk doel, maar ieder vanuit hun eigen beleidsverantwoordelijkheid. Bijvoorbeeld op het terrein van de gezondheidszorg, transport en logistiek, crisisbeheersing, voedsel, energie, (tele)communicatie, migratie, de economie, arbeidsmarkt of de democratische rechtsorde. Ook decentrale overheden en maatschappelijke partijen spelen hierbij een rol, want, zoals de brief beschrijft, een veilig Nederland maken we samen.
Bent u bekend met het antwoord, gegeven op vraag 232 waarin de Minister van VWS wordt gevraagd welke bewindslieden, behalve de Minister van VWS, «nog meer gebonden [zijn] aan de NAVO-doelstellingen3» en waarbij het kabinet zeven ministeries noemt waaronder uw ministerie, het Ministerie voor «Klimaat en Groene Groei»?
Zie antwoord vraag 3.
Kunnen we uit dit antwoord van het kabinet logischerwijs concluderen dat u blijkbaar dus toch wél aan NAVO-doelstellingen gebonden bent? Zo nee, waarom niet? Waarom vermeldt de Minister van VWS in haar antwoord uw ministerie dan expliciet?
Zie antwoord vraag 3.
Indien u wél aan de NAVO-doelstellingen gebonden bent, kan u de Kamer deze NAVO-doelstellingen, zoals eerder al gevraagd, doen toekomen en zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘UWV gaat opnieuw de fout in, deze keer met de Ziektewet: 55.000 extra dossiers gecontroleerd’ |
|
Ilse Saris (CDA) |
|
Eddy van Hijum (minister , minister ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «UWV gaat opnieuw de fout in, deze keer met de Ziektewet: 55.000 extra dossiers gecontroleerd»?1
Ja.
Hoe kijkt u naar de stelling uit het artikel dat met de fouten in de Ziektewet nu de bingokaart van ellende vol is?
Bij UWV werken 22.000 mensen en de dienstverlening is breed en divers. Er gaat veel goed in de dienstverlening van UWV, maar op dit moment gaat er helaas te veel mis waar burgers de dupe van zijn. Dat betreur ik.
Voor UWV als geheel ligt er een grote opgave om onder meer de dienstverlening en kwaliteitsborging te uniformeren en te verbeteren. Zo worden op verschillende plekken structurele controles opnieuw ingevoerd en wordt er aan verbeteringen in het kwaliteitsmanagementsysteem gewerkt. Ik blijf de ontwikkelingen die UWV doorvoert nauwlettend volgen en houd daarbij oog voor de context en druk op de dienstverlening bij UWV. Ook zal aan de hand van de uitkomsten van onderzoek van de Algemene Rekenkamer worden gekeken naar noodzakelijke aanpassingen in de sturing, die kunnen bijdragen aan het voorkomen en/of eerder signaleren van fouten.
Vanaf welk moment waren deze fouten in Ziektewet bekend binnen het UWV zelf?
Eind 2024 is bij een risicogerichte kwaliteitscontrole het probleem binnen UWV aan het licht gekomen.
Kunt u ophelderen hoe deze fouten in de Ziektewet al sinds 2016 worden gemaakt maar pas bijna 10 jaar later openbaar zijn geworden?
Door onvoldoende borging in het ICT-systeem was het mogelijk dat het proces van inkomstenkorting niet of niet volledig werd doorlopen. Hierdoor kon de uitkeringsdeskundige de uitkering vaststellen, zonder de doorgegeven inkomsten te korten. Uitkeringsgerechtigden en werkgevers hebben inkomsten doorgegeven, maar UWV heeft deze inkomsten in een deel van de gevallen niet op de uitkering gekort. In een ander deel heeft UWV deze doorgegeven inkomsten wel gekort op de uitkering, maar heeft er geen definitieve vaststelling van de uitkering plaatsgevonden.
Bij een kwaliteitscontrole is dit aan het licht gekomen. Er is een aanvullende signalering in het systeem ingebouwd, waardoor uitkeringsdeskundigen een signaal ontvangen als het proces van de inkomstenkorting niet is afgerond. Daarnaast kwam naar voren dat er bij een (klein) deel van de Wet arbeid en zorg (Wazo) uitkeringen ten onrechte inkomsten zijn gekort. UWV heeft op dat moment maatregelen genomen om dit in de toekomst te voorkomen.
Hoe lang zal het duren om de lopende 3.000 Ziektewet-dossiers te controleren?
UWV en mijn ministerie zijn met elkaar in overleg over hoe we omgaan met de situaties die zich voordoen. Daarin bekijken we ook hoeveel tijd en capaciteit dit vraagt en hoe dit zich verhoudt tot de andere hersteloperaties. Zodra hier duidelijkheid over is, informeren we uw Kamer.
Wat betekent het controleren van de Ziektewet-dossiers voor de andere lopende hersteloperaties bij het UWV?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer verwacht u opheldering te kunnen geven over de uitvoering en de reikwijdte van een mogelijke herstelactie?
Zodra de herstelaanpak duidelijk is, informeren we uw Kamer hierover zo spoedig mogelijk.
Bent u bereid om uit te sluiten dat terugvorderingen aan de orde komen als mensen te veel uitkering hebben ontvangen? Zo niet, waarom niet?
Ik ben met UWV in overleg over de herstelaanpak. Zoals toegezegd in het Kamerdebat over de suppletoire begroting van 17 juni jl. informeer ik uw Kamer voor het plenaire debat, uiterlijk eind september, over de actuele stand van zaken en financiële gevolgen.
Deelt u de mening dat het UWV onvoldoende is doordrongen van de gevolgen die fouten in de uitvoering kunnen hebben op mensen vanwege de reactie «Bij de uitvoering van complexe wet- en regelgeving gaan helaas soms dingen niet goed»? Zo niet, waarom niet?
Uit mijn gesprekken met UWV blijkt wel degelijk dat ook zij zich ten volle bewust zijn van de impact van fouten op mensen. Ik vind het van belang dat er snel verbeteringen worden gerealiseerd in de aansturing en de organisatie van UWV, zodat de fouten sneller in beeld zijn en het aantal fouten wordt teruggedrongen. Over de aanpak voer ik eens per drie weken overleg met het UWV. Daarbij hebben we ook oog voor de complexiteit van wet- en regelgeving en de groeiende druk op de organisatie van UWV.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voor het plenaire debat over fouten bij de berekening van de ziektewetuitkeringen door het UWV?
Ja.
Het belastinglek bij Duitse beleggingsfondsen |
|
Pieter Grinwis (CU), Jimmy Dijk (SP), Luc Stultiens (GroenLinks-PvdA) |
|
Tjebbe van Oostenbruggen (NSC) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de FD artikelen «Schatkist loopt € 600 miljoen extra schade op door belastinglek»1 en «Hoe de fiscus ineens bijna 1,7 miljard euro aan opbrengsten zag verdampen»2?
Ja.
Klopt het dat de wetgever al decennialang de bedoeling had om buitenlandse beleggingsfondsen, waaronder Duitse vastgoedfondsen, wel vennootschapsbelasting te laten betalen over winsten in Nederland3en dat over de mogelijkheid hiertoe tot 2020 nauwelijks discussie over was?
Over de bedoeling van de wetgever ten tijde van de behandeling van het ontwerp van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb 1969) staat mij niet meer informatie ter beschikking dan hetgeen is opgenomen in de parlementaire geschiedenis. Desalniettemin kan ik uw Kamer informeren dat in de uitvoering decennialang buitenlandse fondsen als buitenlands belastingplichtig doelvermogen in de heffing van de vennootschapsbelasting zijn betrokken, ook omdat zij zelf meenden belastingplichtig te zijn ten aanzien van de winst uit hun Nederlandse vastgoed. Bovendien geldt internationaal het uitgangspunt dat het land waar het vastgoed is gelegen het heffingsrecht over dat vastgoed heeft (situsbeginsel). Sinds 2006 was er wel een discussie of deze buitenlandse beleggingsfondsen de regeling voor de fiscale beleggingsinstelling (fbi) konden toepassen. Op basis van die regeling geldt voor fbi’s een tarief van 0%, waardoor de facto geen vennootschapsbelasting wordt betaald over de winsten van de fbi. De discussie was ook de aanleiding voor de procedure die heeft geleidt tot het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2024 (ECLI:NL:HR:2024:862). Voor de volledigheid merk ik daarbij op dat dit kabinet er, net als het voorgaande kabinet, naar streeft om het heffingsrecht over Nederlands vastgoed te behouden. In dit kader wijs ik in de eerste plaats op de Wet aanpassing fiscale beleggingsinstelling waarmee het van fbi-regime per 1 januari 2025 niet langer openstaat voor lichamen die beleggen in Nederlands vastgoed. Daarnaast herinner ik uw Kamer eraan dat er om het heffingsrecht over Nederlands vastgoed te behouden tot op heden niet voor is gekozen om personenvennootschappen (met name de commanditaire vennootschap) uit te sluiten van de definitie van het fonds voor gemene rekening.4
Klopt het dat de buitenlandse beleggingsfondsen met vastgoed in Nederland die volgens het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2024 (ECLI:NL:HR:2024:862) niet belastingplichtig bleken voor de heffing van de vennootschapsbelasting, met ingang van 1 januari 2025 dat alsnog zijn geworden als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen?
Met de Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen (Wet FKR) is het Nederlandse kwalificatiebeleid voor buitenlandse rechtsvormen met ingang van 1 januari 2025 gecodificeerd. De kwalificatie van een naar het recht van een andere staat opgericht of aangegaan lichaam (hierna ook: buitenlands lichaam) vindt voor Nederlandse fiscale doeleinden in eerste instantie plaats op basis van de zogenoemde rechtsvormvergelijkingsmethode. Hoewel de kwalificatie van buitenlandse rechtsvormen op basis van de rechtsvormvergelijkingsmethode in de meeste gevallen volstaat, zijn onder andere in de Wet Vpb 1969 met ingang van 1 januari 2025 de vaste methode en de symmetrische methode opgenomen voor situaties waarin de rechtsvorm van een buitenlands lichaam ingevolge die rechtsvormvergelijkingsmethode niet vergelijkbaar is met die van een naar Nederlands recht opgericht of aangegaan lichaam. Op basis van de voorgaande kwalificatiemethoden wordt voor een buitenlands lichaam bepaald of het als transparant of niet-transparant in de Nederlandse heffing wordt betrokken. Indien het lichaam transparant is, wordt niet het lichaam, maar worden de achterliggers in de Nederlandse belastingheffing betrokken. Indien het lichaam niet-transparant lichaam is, wordt het lichaam zelf in de Nederlandse belastingheffing betrokken. Een buitenlands lichaam dat niet in Nederland is gevestigd en dat voldoet aan de definitie van fgr als bedoeld in artikel 2, vierde lid, Wet Vpb 1969 is belastingplichtig op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel a, Wet Vpb 1969. Als dat buitenlandse lichaam (dat wil zeggen het fonds voor gemene rekening) in Nederlands vastgoed belegt, maakt het inkomen uit dat Nederlandse vastgoed op grond van artikel 17a, onderdeel a, Wet Vpb 1969 onderdeel uit van het belastbaar bedrag van dat buitenlands belastingplichtig lichaam. Echter, indien een buitenlands beleggingsfonds dat belegt in Nederlands vastgoed voor Nederlandse fiscale doeleinden transparant is, worden de participanten in dat buitenlandse lichaam in de inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting (afhankelijk van de hoedanigheid van die participant) betrokken. Ik merk daarbij expliciet op dat met de Wet FKR de opsomming van de buitenlands vennootschapsbelastingplichtige lichamen in lijn is gebracht met de binnenlands belastingplichtige lichamen waardoor onvolkomenheden in de belastingplicht zijn weggenomen. Daardoor zijn Duitse Immobilien Sondervermögen met meerdere participanten als fgr met ingang van 1 januari 2025 ook buitenlands belastingplichtig.5
Kan de Belastingdienst de participanten in de Duitse beleggingsfondsen – in plaats van de Duitse beleggingsfondsen zelf – in de heffing betrekken voor het rendement op het Nederlandse vastgoed tot 1 januari 2025, waaronder de waardestijging van het Nederlandse vastgoed tot 1 januari 2025?
Nee. De Hoge Raad heeft op 14 juni 2024 (ECLI:NL:HR:2024:862) geoordeeld dat deze Duitse beleggingsfondsen (Immobilien Sondervermögen) niet kwalificeren als buitenlands belastingplichtige in de zin van artikel 3 Wet Vpb 1969, omdat het fonds niet kwalificeert als doelvermogen (als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel c, Wet Vpb 1969) en ook niet kan worden aangemerkt als «andere niet rechtspersoonlijkheid bezittende vennootschap welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld» (in de zin van artikel 3, eerste lid, onderdeel b, Wet Vpb 1969). De Hoge Raad merkt ook op dat de opsomming van buitenlandse belastingplichtigen limitatief is en dat voor niet in Nederland gevestigde open beleggingsfondsen dan wel fondsen voor gemene rekening niet een vergelijkbare aanwijzing als buitenlandse belastingplichtige plaatsgevonden heeft. Nu een Immobilien Sondervermögen niet-transparant is, is het ondanks het feit dat een dergelijk open beleggingsfonds tot ultimo 2024 niet zelfstandig belastingplichtig is, niet mogelijk de participanten in die open beleggingsfondsen in de Nederlandse belastingheffing te betrekken.
Bestaat volgens u na het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2024 (ECLI:NL:HR:2024:862) aldus de mogelijkheid om voor fiscale doeleinden door het Duitse beleggingsfonds heen te kijken (transparantie) tot 1 januari 2025? Zo ja, in hoeverre beperkt deze mogelijkheid het budgettaire verlies van 1,1 miljard euro?
Zoals uit het antwoord op vraag 4 blijkt, is het niet mogelijk om door deze niet-transparante lichamen heen te kijken. Bij het berekenen van de budgettaire gevolgen van dit arrest is dan ook geconstateerd dat er geen mogelijkheden zijn om de nadelen van het arrest te beperken.
Waarom zijn na het arrest van de Hoge Raad van 24 januari 2020 (ECLI:NL:HR:2020:155), toen het risico op het belastinglek levensgroot werd, door het kabinet geen voorzorgsmaatregelen voorgesteld, zoals bijvoorbeeld in het verleden (wel) is gedaan met een «tussenregeling» toen valutaresultaten op een deelneming dreigden te kunnen worden afgetrokken?4
Met het arrest van 24 januari 2020 heeft Hoge Raad antwoord gegeven op prejudiciële vragen van het gerechtshof Den Bosch die waren gesteld in het kader van een zaak over een verzoek tot teruggaaf van dividendbelasting. Hoewel de uitleg van het begrip doelvermogen aan de orde komt, was in die procedure een ander geschilpunt aan de orde dan in de procedure die geleid heeft tot het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2024 (ECLI:NL:HR:2024:862).
In die procedure was namelijk in geschil of buitenlandse beleggingsfondsen die beleggen in Nederlands vastgoed in aanmerking konden komen voor de regeling voor de fiscale beleggingsinstelling (fbi). Het gerechtshof Den Bosch heeft in die procedure op 3 september 2021 (ECLI:NL:GHSHE:2021:2629) geoordeeld dat een naar Duits recht opgericht Immobilien-Sondervermögen een doelvermogen is (r.o. 4.11) en hiermee belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting. Vervolgens heeft de Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad in die procedure in zijn conclusie van 27 mei 2022 (ECLI:NL:PHR:2022:517) eveneens geconcludeerd dat sprake is van een doelvermogen en dat op dit punt de uitspraak van het gerechtshof Den Bosch in stand kan blijven. De Hoge Raad heeft ten slotte in het arrest van 14 juni 2024, in afwijking van de conclusie van de Advocaat-Generaal, de uitspraak van het gerechtshof Den Bosch gecasseerd en geoordeeld dat er geen sprake is van een doelvermogen. Gezien de uitspraak van het gerechtshof Den Bosch en de conclusie van de Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad is er voor het kabinet geen aanleiding geweest om voorzorgsmaatregelen te treffen met betrekking tot de buitenlandse belastingplicht in de vennootschapsbelasting van deze buitenlandse beleggingsfondsen.
Klopt het dat buitenlandse beleggingsfondsen het Nederlands vastgoed dat zij op 1 januari 2025 bezitten wegens gebrek aan een nader wettelijk waarderingsvoorschrift kunnen waarderen op de waarde in het economische verkeer (step-up)?
Ja. Bij het ontstaan van de vennootschapsbelastingplicht wordt een openingsbalans opgesteld. In dat geval zullen de vermogensbestanddelen op de openingsbalans gewaardeerd worden naar de waarde in het economische verkeer, tenzij er sprake is van nadere (of afwijkende) waarderingsvoorschriften. Voor buitenlandse beleggingsfondsen met Nederlands vastgoed is hiervan geen sprake en deze beleggingsfondsen moeten dus met ingang van 1 januari 2025 hun vastgoed waarderen tegen de waarde in het economische verkeer.
Klopt het dat hierdoor over de waardestijging tussen de aankoopwaarde in het verleden en de waardering per 1 januari 2025 geen vennootschapsbelasting wordt geheven als het vastgoed na 1 januari 2025 wordt verkocht, ondanks dat het altijd de bedoeling van de wetgever was om wel over deze winsten te heffen?
Voor zover er geen onherroepelijk vaststaande aanslagen vennootschapsbelasting zijn opgelegd voor jaren waarin de realisatie van de waardestijging in de heffing is betrokken, blijven die waardenstijgingen tot 1 januari 2025 in beginsel buiten de heffing van vennootschapsbelasting. De toekomstige stijging ten opzichte van de waarde op 1 januari 2025 wordt wel in de Nederlandse heffing betrokken.
Klopt het dat deze omissie alsnog kan worden hersteld waardoor de waardestijging tussen de aankoopwaarde in het verleden en de waardering per 1 januari 2025 wel in de heffing kan worden betrokken bij realisatie na 1 januari 2025 en de Nederlandse schatkist dus niet 600 miljoen euro misloopt?
Het alsnog in de heffing van vennootschapsbelasting betrekken van waardestijgingen tussen de aankoopwaarde in het verleden en de waardering ultimo 2024 kan worden beschouwd als belastingheffing met terugwerkende kracht. In beginsel wordt in Nederland doorgaans terughoudend omgegaan met terugwerkende kracht in belastingmaatregelen. Ook de Raad van State is van oordeel dat aan belastingmaatregelen die een verzwaring van de belastingheffing betekenen geen terugwerkende kracht mag worden gegeven, tenzij (zeer) bijzondere omstandigheden een afwijking van deze regel rechtvaardigen.7 Ik zie in het onderhavige geval vooralsnog onvoldoende rechtvaardiging om maatregelen te nemen die onbelaste waardestijgingen die zien op jaren vóór 2025 alsnog (dat wil zeggen met terugwerkende kracht) in de heffing van vennootschapsbelasting te betrekken. Bovendien merk ik op dat er ook andere discussies ten aanzien van buitenlandse beleggingsfondsen met Nederlands vastgoed zullen herleven bij een dergelijke maatregel met terugwerkende kracht, zoals de vraag of deze fondsen het fbi-regime (0%-tarief) kunnen toepassen.
Hoe kijkt u bijvoorbeeld aan tegen de introductie van een waarderingsvoorschrift in de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 op grond waarvan de buitenlandse beleggingsfondsen die onbedoeld buiten de vennootschapsbelasting zijn gevallen door het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2024 (ECLI:NL:HR:2024:862) op 1 januari 2025 hun Nederlandse vastgoed dienen te activeren tegen de boekwaarde die het vastgoed zou hebben gehad als zij altijd al belastingplichtig waren geweest?
Ik zie daarvoor op dit moment onvoldoende rechtvaardiging. Zie het antwoord op vraag 9.
Klopt het dat het ontbreken van een dergelijk waarderingsvoorschrift een omissie is bij de nazorg van Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen?
Nee. Met de nazorgmaatregelen bij de Wet FKR in het Belastingplan 2025 zijn redactionele onjuistheden en onbedoelde gevolgen van de Wet FKR hersteld. Blijkens de parlementaire geschiedenis houden deze maatregelen geen verband met de gevolgen van het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2024 (ECLI:NL:HR:2024:862). Het invoeren van een dergelijk waarderingsvoorschrift zou een heffing met terugwerkende kracht zijn. Ik zie daarvoor op dit moment onvoldoende rechtvaardiging en verwijs naar mijn antwoord op vraag 9.
Bent u bereid om deze omissie te herstellen en daarmee het toekomstige heffingslek van 600 miljoen euro voor Duitse vastgoedfondsen zo spoedig mogelijk te repareren?
Nee. Zie het antwoord op vraag 9.
Klopt het dat de step-up per 1 januari 2025 hoger kan uitvallen dan de WOZ-waarde van het Nederlandse vastgoed en zo ja, kunnen buitenlands beleggingsfondsen in dergelijke gevallen vanaf 2025 ten laste van de belaste winst in Nederland afschrijvingskosten aftrekken (die nooit zijn gemaakt)?
Door het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2024 (ECLI:NL:HR:2024:862) zijn deze Duitse Immoblien Sondervermögen tot ultimo 2024 niet belastingplichtig in Nederland. Met ingang van 1 januari 2025 is de Wet Vpb 1969 door de Wet FKR aangepast, waardoor in het buitenland gevestigde fondsen voor gemene rekening met in Nederland gelegen vastgoed, zoals deze Duitse Immoblien Sondervermögen, zelfstandig belastingplichtig zijn.
In de situatie dat een voorheen niet belastingplichtig lichaam op enig moment zelfstandig belastingplichtig wordt, start op dat moment de fiscale onderneming. De fiscale openingsbalans wordt dan opgesteld tegen de waarde in het economische verkeer van de bezittingen en de schulden. Dit is de heersende fiscale leer, die ook toegepast wordt als een hobby tot een onderneming uitgroeit of als buitenlandse activiteiten naar Nederland worden verplaatst. Hiermee wordt uiteindelijk over de gehele tijdsperiode van de fiscale onderneming de winst belast (totaalwinstbegrip) en wordt voorkomen dat er resultaten van vóór de start van de fiscale onderneming in de heffing worden begrepen. Bij het belastingplichtig worden van de energiebedrijven, woningcorporaties en overheidsondernemingen in het verleden is deze leer ook van toepassing geweest.
De WOZ-waarde is een bij wet vastgestelde methodiek om de waarde in het economische verkeer op de peildatum vast te stellen (ten behoeve van verschillende wetten). Er kan een verschil in waardering zijn tussen de WOZ-waarde en de waarde in het economische verkeer op de vast te stellen openingsbalans. De waarde in het economische verkeer kan hoger, maar ook lager zijn dan de WOZ-waarde. Afschrijven op vastgoed kan voor Nederlandse fiscale doeleinden slechts tot de WOZ-waarde. Dit kan betekenen dat er tijdelijk enig (in grootte beperkt) afschrijvingspotentieel voor de Immobilien Sondervermögen zal zijn.
Klopt het dat als gevolg van het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2024 (ECLI:NL:HR:2024:862) ook verkoopwinsten onbelast kunnen blijven die in het (verre) verleden door buitenlandse beleggingsfondsen op Nederlands vastgoed zijn gemaakt en die via een herinvesteringsreserve zijn afgeboekt op nieuw aangeschaft Nederlands vastgoed dat per 1 januari 2025 nog steeds in het bezit is van het beleggingsfonds?
In de situatie dat een vóór 2025 niet belastingplichtig buitenlands beleggingsfonds per 1 januari 2025 vennootschapsbelastingplichtig wordt, klopt dat voor zover een eventuele stille reserve ziet op de periode vóór 1 januari 2025.
Waarom kan voor verkoopwinsten op beleggingsvastgoed überhaupt een herinvesteringsreserve worden gevormd? Klopt het dat hierdoor belastingheffing over verkoopwinsten op beleggingsvastgoed gedurende vele decennia kan worden uitgesteld?
De faciliteit van de herinvesteringsreserve hangt samen met de zogenoemde ruilarresten van de Hoge Raad, met de economische gedachte dat belastingheffing over de winst behaald bij een ruiltransactie van activa een belemmering voor de continuïteit van de onderneming kan vormen. Het gaat daarbij om gevallen waarin de belastingplichtige ten tijde van de vervreemding van een activum een concreet plan heeft om in directe samenhang met de vervreemding van het activum een ander activum te verwerven dat zowel functioneel als economisch in het vermogen van de belastingplichtige dezelfde plaats inneemt als het vervreemde activum. Goed koopmansgebruik staat dan toe de ter gelegenheid van de vervreemding behaalde boekwinst in mindering te brengen op de kostprijs van dat andere activum, waardoor bij de vervreemding geen winst tot uitdrukking behoeft te worden gebracht. Deze regel vormt een onderdeel van de herinvesteringsreserveregeling en geldt voor de gehele fiscale winstbepaling (in de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting).
Het is mogelijk dat door het benutten van een herinvesteringsreserve belastingheffing over verkoopwinsten op beleggingsvastgoed wordt uitgesteld, mits het betreffende vastgoed kwalificeert als bedrijfsmiddel. Een herinvesteringsreserve kan niet worden gevormd voor panden die worden gekocht met het oog op de verkoop en die niet worden gekocht met het oog op exploitatie. Overigens wordt door de afschrijvingsbeperking op gebouwen de opbouw van stille reserves afgeremd.8
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat internationale fiscaliteit (gepland op 3 juli 2025)?
Ja.
De NAVO ‘resilience requirements’ |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Onder welk van de zeven NAVO «resilience requirements» valt «pandemische paraatheid»?
De nieuwe EU strategie voor de Zwarte Zee regio |
|
Derk Boswijk (CDA), Jan Paternotte (D66) |
|
Barry Madlener (PVV), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met nieuwe Europese Unie (EU)-strategie voor een veilige, welvarende en veerkrachtige Zwarte Zee regio?1
Ja.
Bent u het eens dat de Zwarte Zee regio in toenemende mate van essentieel belang is als corridor tussen Europa en Centraal-Azië en daarmee voor de Europese handel met Azië in het geheel sinds de Russische agressie oorlog in Oekraïne? Zo nee, waarom niet?
Aansluitend op de Mededeling over de EU Strategische Benadering van de Zwarte Zee regio onderschrijft het kabinet het geopolitieke belang van de Zwarte Zee regio voor de Europese Unie als geheel, niet voor Nederland specifiek, zowel ter bevordering van veiligheid, stabiliteit en weerbaarheid, mede naar aanleiding van de oorlog in Oekraïne, alsook ter bevordering van duurzame economische groei en welvaart.
Heeft u inzicht in al reeds bestaande betrekkingen tussen Nederlandse havens, en in het bijzonder de Rotterdamse haven, en de havens van EU-partnerlanden aan de Zwarte Zee?
De Rotterdamse haven is via de binnenwateren verbonden met de haven van Constanta in Roemenië. In 2011 hebben de havens van Rotterdam en Constanta een samenwerkingsovereenkomst getekend en sindsdien is lang gesproken over verdere samenwerking tussen beide havens, maar dat is niet meer van de grond gekomen. Van vergelijkbare samenwerking met andere havens aan de Zwarte Zee zijn wij niet op de hoogte. Betrekkingen zullen veelal in Europees verband plaatsvinden, zoals in het kader van de Trans-Europese Netwerken voor Transport (TEN-T) met inzet op de Europese vervoerscorridors en kustvaartverbindingen. Ook zijn verschillende havens uit EU-lidstaten aan de Zwarte Zee aangesloten bij de European Seaports Organisation (ESPO), waar ook meerdere Nederlandse zeehavens lid van zijn, zoals de havens van Amsterdam en Rotterdam.
Bent u het eens dat in het kader van een vitale corridor met Azië het wenselijk is dat Nederlandse havens in toenemende mate samenwerking zoeken met havens in EU-partnerlanden, in het bijzonder in de Zwarte Zee regio? Zo nee, waarom niet?
Mijn ambtgenoot van Infrastructuur en Waterstaat en ik zien het belang van havensamenwerking in het algemeen en ook onderkennen wij het belang van de Zwarte Zee regio. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag drie wordt er met name in Europees verband samengewerkt, zowel binnen de EU-instellingen als binnen de Europese koepelorganisatie voor zeehavens (ESPO). Het is verder aan havenbedrijven zelf om invulling te geven aan havensamenwerking zoals in het kader van havenontwikkeling of inzet op green shipping corridors tussen havens.
Bent u bereid om zich in te zetten voor het versterken van betrekkingen tussen de Nederlandse havens en de havens in de EU-partnerlanden in de Zwarte Zee regio? Zo ja, welke stappen bent u van plan om te zetten?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag vier al aangaf ligt het initiatief voor de totstandkoming en de vormgeving van havensamenwerking bij de havenbedrijven en het havenbedrijfsleven. Mocht daarbij ondersteuning nodig zijn van het ministerie, dan zijn mijn ambtgenoot van Infrastructuur en Waterstaat en ik bereid daar welwillend naar te kijken.
Bent u bereid om in Europees verband te pleiten voor het versterken van betrekkingen tussen de havens van de Europese Unie en de havens in de EU-partnerlanden in de Zwarte Zee regio? Zo nee, waarom niet?
De Europese Commissie werkt momenteel aan een Europese Havenstrategie en een Strategie voor de Maritieme Maakindustrie. In deze strategieën zal naar mijn mening ook plaats moeten zijn voor havensamenwerking in meerdere regio’s waaronder de Zwarte Zee. Dit kan de concurrentiekracht bevorderen van de Europese Unie als geheel. Tijdens de besprekingen over de inhoud van deze strategieën wil ik hiervoor aandacht vragen. Ook zal mijn ambtgenoot van Infrastructuur en Waterstaat bij de verdere ontwikkeling van het Europese vervoersnetwerk (TEN-T) pleiten voor het belang van onderlinge betrekkingen tussen Europese zeehavens, waaronder die in de Zwarte Zee regio.
Bent u het eens dat in het kader van deze nieuwe EU-strategie, de aanhoudende Russische agressie oorlog tegen Oekraïne en de Russische spionage op onze vitale infrastructuur het wenselijk is dat vertegenwoordigers van de Rotterdamse haven de betrekkingen versterken met vertegenwoordigers van de haven van Odessa voor een verkenning van samenwerking op het gebied van veiligheid?
Het kabinet onderstreept het belang van de Zwarte Zee strategie waarin aandacht is voor veiligheid in Nederland en Europa, juist vanwege de agressieoorlog door Rusland in Oekraïne. Bovendien is de strategische aanpak van de EU voor het Zwarte Zeegebied geen geïsoleerde regionale reactie op de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne. Het kabinet onderschrijft het belang van veiligheid en stabiliteit in en rondom de Zwarte Zee om duurzame en rechtvaardige vrede in de regio te garanderen. Vrije doorvaart in de Zwarte Zee bevordert tevens de veiligheid van het scheepvaartverkeer, wat bijdraagt aan de economische ontwikkeling van de regio. Het kabinet verkent op continue basis hoe Oekraïne verder gesteund kan worden, en sluit hierbij op voorhand niets uit. Wel dienen initiatieven aan te sluiten bij de behoeften van Oekraïne.
Bent u bereid om zich in te zetten voor het aanhalen van de betrekkingen tussen de Rotterdamse haven en de haven van Odessa op het gebied van veiligheid? Zo ja, welke stappen is de Minister van plan om te zetten?
Juist nu is het van belang om Oekraïne te blijven ondersteunen en Nederland ook te positioneren richting Oekraïne. In lijn met de aangenomen motie Boswijk cs heeft hierover reeds een verkennend gesprek plaatsgevonden tussen de Oekraïnegezant van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Havenbedrijf Rotterdam, in aanwezigheid van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Op basis van dat gesprek worden de mogelijkheden tot samenwerking voor wederopbouw van (zee)havens nader onderzocht.
Bent u bereid om vertegenwoordigers van de haven van Odessa uit te nodigen in de Rotterdamse haven om verdere samenwerking te verkennen? Zo nee, waarom niet?
Ja, als er een behoefte bestaat in Oekraïne of bij Haven Rotterdam, ben ik bereid in overleg met betrokkenen een faciliterende rol te spelen in verkenning van verdere samenwerking. Verschillende Oekraïense delegaties uit verschillende sectoren, w.o. Energie en LSH, hebben Nederland reeds bezocht.
Bent u bekend met het feit dat Denemarken een partnerschap is aangegaan met de naburige stad Mykolajiv?2
Ja, dat is mij bekend.
Bent u bereid om te onderzoeken of een dergelijk partnerschap ook door Nederland met Odessa aangegaan kan worden in het kader van het strategische belang van de havenstad in de Zwarte Zee regio? Zo niet, waarom niet?
Nederland steunt Oekraïne onverminderd in deze oorlog, ook op niet-militair gebied. Verschillende landen kiezen hierbij voor een aanpak die zich naast andere vormen van steun ook focust op specifieke regio’s, zoals Denemarken. De Nederlandse steun betreft bilaterale steun of loopt via multilaterale kanalen, waarbij het bevorderen van decentralisatie en opbouwen van lokale capaciteit belangrijke aandachtspunten zijn voor Nederland. Het kabinet is ervan overtuigd dat we door het verlenen van deze steun via diverse kanalen Oekraïne op de best mogelijke manier ondersteunen.
Het bericht 'Uitvoering reorganisatie Aardwetenschappen halfjaar uitgesteld' |
|
Sandra Beckerman (SP), Geert Gabriëls (GL) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Deelt u de indruk dat de reorganisatie van de afdeling Aardwetenschappen aan de Vrije Universiteit (VU) mede voortkomt uit de landelijke bezuinigingen op onderwijs en onderzoek? En zo ja, hoe reflecteert u op het feit dat deze bezuinigingen nu al leiden tot verlies van vitale wetenschappelijke capaciteit?1
De Vrije Universiteit (VU) heeft het voornemen om de afdeling Aardwetenschappen te reorganiseren. De VU geeft op haar website2 aan dat het gaat om een voornemen en dat een combinatie van factoren hiertoe leidt. Dit zijn onder meer de langdurige structurele financiële tekorten, toegenomen kosten door stijgende personele lasten, inflatie, huisvestingskosten, een terugloop van het aantal studenten en de overheidsbezuinigingen. De bezuinigingen spelen een rol bij dit voornemen van de VU, maar er zijn dus meerdere factoren. Dit voornemen is niet één-op-één te herleiden tot de bezuinigingen.
Herkent u dat het schrappen van een opleiding als aardwetenschappen, ondanks het formeel instellingsautonome karakter, in de praktijk wél gevolgen heeft voor nationale kennis- en beleidsdoelstellingen?
Als stelselverantwoordelijke kan ik niet overzien wat de precieze gevolgen zijn van een voornemen om een specifieke opleiding te beëindigen. Wel vind ik het belangrijk dat bij dusdanige voornemens er vooraf goed gezamenlijk overleg is tussen de instellingen en zij samen reflecteren op de impact van het besluit op het landelijke onderwijsaanbod. De VU maakt in dit geval de keuze om zich sterker te profileren op een aantal thema’s in de Aardwetenschappen dat aansluit bij het instellingsprofiel van de VU en hierover heeft zij ook contact gehad met de zusterinstellingen. Daarbij heeft de VU recent bekend gemaakt dat zij in gesprek is met verschillende organisaties uit het aardwetenschappelijke veld over hun voornemen tot reorganisatie.3 Ze laten een onderzoek uitvoeren door een externe en onafhankelijke partij om te bekijken hoe moet worden omgegaan met onderdelen van het huidige aanbod, het onderwijs, onderzoek en infrastructuur. Voor de zomer verwacht de VU meer duidelijkheid te kunnen geven over wat de mogelijkheden zijn. Ik vind het goed om te horen dat de VU in gesprek is met de organisaties en een zo zorgvuldig mogelijke weging maakt van haar besluit en de impact daarvan.
In het verleden zijn, onder andere via sectorplannen en bestuurlijke akkoorden, afspraken gemaakt om bepaalde opleidingen van strategisch belang te behouden; bent u bereid te verkennen of een vergelijkbare afspraak noodzakelijk is om de aardwetenschappen als discipline structureel te behouden?
Instellingen hebben autonomie over het starten, stoppen en het vormgeven van hun onderwijs en onderzoek. Het onderwijs en onderzoek is daarbij altijd in beweging. Ik acht het daarom niet passend om als Minister uitspraken te doen of afspraken te maken over welke individuele opleiding behouden moet blijven. Ik zie hierin echter wel een verantwoordelijkheid voor de instellingen als geheel, door middel van onder andere profilering, gezamenlijke afstemming en samenwerking. Met het aangekondigde beleid uit mijn beleidsbrief4 wil ik bewerkstelligen dat universiteiten en hogescholen hun gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het opleidingsaanbod uitdragen en in samenhang keuzes maken. Als Minister draag ik er zorg voor dat het stelsel als geheel toekomstbestendig blijft.
De opleidingen aardwetenschappen aan de VU, Technische Universiteit Delft (TU Delft) en Universiteit Utrecht zijn complementair, met elk hun eigen specialisaties; acht u het verantwoord dat dit landelijke ecosysteem nu uit balans dreigt te raken en wat zijn de gevolgen daarvan voor de spreiding en samenwerking binnen deze sector?
Door profilering, goed overleg en samenwerking tussen de instellingen kan er worden gezocht naar een manier om de voor Nederland belangrijke speerpunten binnen het onderwijs en onderzoek te behouden, zonder dat dit het landelijk ecosysteem uit balans brengt. Zie daarbij ook het antwoord op vraag 2.
Kan u aangeven hoe het verdwijnen van deze afdeling zich verhoudt tot de grote maatschappelijke en geopolitieke opgaven waarvoor Nederland staat, zoals:
Nee, dat kan ik niet aangeven. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is de VU in gesprek met verschillende organisaties uit het aardwetenschappelijke veld over het voornemen tot reorganisatie.5 Ze laat een onderzoek uitvoeren door een externe en onafhankelijke partij om te bekijken hoe moet worden omgegaan met onderdelen van het huidige aanbod, het onderwijs, onderzoek en infrastructuur. Ik vind het goed om te horen dat de VU in gesprek is met de organisaties en een zo zorgvuldig mogelijke weging maakt van haar besluit en de impact daarvan.
Acht u het risico niet groot dat het huidige besluit om deze opleiding af te bouwen op korte termijn budgettaire ruimte oplevert, maar op middellange termijn leidt tot een kennistekort dat politieke en beleidsdoelen op het gebied van klimaat, energie, infrastructuur en veiligheid ondermijnt?
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 2, 3, 4 en 5. Daarbij is de relatie tussen een individuele opleiding en de opbrengst van kennis voor politieke en beleidsdoeleinden in een specifiek thema lastig exact te bepalen. Onderwijs kan namelijk geborgd worden in verschillende vormen; dit hoeft niet enkel binnen de BSc Aardwetenschappen van de VU te zijn. Hetzelfde geldt voor onderzoek. Het is belangrijk dat we in Nederland een stevig stelsel voor onderzoek hebben, maar we kunnen niet overal alles doen. Dus de profilering en onderlinge afstemming zal moeten leiden tot afspraken waardoor het onderzoek passend en doelmatig is.
Bent u bereid om samen met sectorpartijen en relevante ministeries (zoals het Ministerie van Economische Zaken, het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties en het Ministerie van Defensie) in kaart te brengen waar de kenniscapaciteit op het gebied van aardwetenschappen essentieel is voor rijksbeleid en hoe deze behouden kan worden?
Hogescholen en universiteiten gaan zelf over de inhoud en vormgeving van hun onderwijs en onderzoek. Wel is het belangrijk dat de VU niet in isolement besluiten neemt, maar oog heeft voor de impact van een besluit op de sector. Zoals gezegd is de VU in gesprek met de organisaties in het veld en maakt zij een zo zorgvuldig mogelijke weging van haar besluit en de impact daarvan.
Wat is de appreciatie van u op het feit dat maar liefst zeventien promovendi hun begeleiding verliezen, 42 medewerkers hun positie dreigen te verliezen, zo’n 150 studenten worden geraak, en dat specialistische laboratoria – ook in gebruik door ministeries – dreigen te verdwijnen?
Het verlies van posities is altijd spijtig en voor de getroffen personen erg vervelend. Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever om voor de betreffende werknemers een zo goed mogelijke regeling te treffen. Bij het voornemen om een opleiding te beëindigen dient de instelling de in die opleiding ingeschreven studenten de mogelijkheid te bieden om in de nominale studieduur + 1 jaar de opleiding af te ronden.
Kan u reageren op het signaal dat het reorganisatieplan van de VU mogelijk gebaseerd is op een onvolledig financieel beeld en dat een realistisch alternatief dat is aangedragen door de afdeling zelf onvoldoende serieus is gewogen?
Dit betreft de interne besluitvormingsprocessen bij de VU. Het past niet bij mijn rol als stelselverantwoordelijke om hierop te reageren.
Bent u bereid u in te spannen voor een pauze in het besluitvormingsproces totdat u en de Kamer zicht hebben op de nationale gevolgen van het verdwijnen van deze discipline en de mogelijkheden voor borging van strategische opleidingen in kaart zijn gebracht?
Nee, het past niet bij mijn rol als stelselverantwoordelijke en bij de autonomie van de instelling om in te grijpen in een besluitvormingsproces op een instelling. Het college van bestuur van een instelling verantwoordt zich richting de medezeggenschap en de raad van toezicht. Ik heb er op basis van deze interne waarborgen en in de wetenschap dat de VU het gesprek voert met verschillende organisaties uit het aardwetenschappelijke veld over het voornemen tot reorganisatie, vertrouwen in dat instellingen zorgvuldige keuzes maken.
Wat is uw inzet om te voorkomen dat Nederland blijvend kennis en expertise verliest op het gebied van geologie, klimaatonderzoek en energietransitie, zeker in een tijd waarin juist wordt gepleit voor het versterken van deze capaciteit?
Zoals aangegeven in vraag 9 en 10, hebben hogescholen en universiteiten een hoge mate van autonomie. Zij gaan over de inhoud van onderwijs en onderzoek. Instellingen bepalen zelf hoe ze de middelen voor onderwijs en onderzoek inzetten; ze hebben bestedingsvrijheid. Ik kan en wil hier niet op ingrijpen. Inhoudelijke inzet op specifieke deeldomeinen is dan ook niet aan het Ministerie van OCW. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 werk ik aan een stelsel waarin instellingen in gezamenlijkheid keuzes maken en verantwoordelijk worden voor het opleidingsaanbod.
De NAVO ‘Resilience Objectives’ |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Zijn de zeven Ministers (verantwoordelijk voor de ministeries genoemd door het kabinet in antwoord op vraag 23 van eerder gestelde vragen door het lid Dekker in Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 1318) op de hoogte van de geheime NAVO «Resilience Objectives» op hun beleidsterrein?
Indien dit het geval is, wanneer, door wie en op welke wijze zijn deze zeven Ministers (antwoord graag afzonderlijk voor elk van de hierboven genoemde ministeries) hiervan op de hoogte gesteld?
Waren de onderhandelaars die over het hoofdlijnenakkoord hebben onderhandeld van het (zojuist gevallen) kabinet Schoof op de hoogte van de NAVO «Resilience Objectives»?
Briefings op het ministerie van Algemene Zaken |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
![]() |
Wie heeft, als het niet de Minister-President zelf is geweest (antwoord vraag 8 op eerder gestelde vragen door het lid Dekker 2025Z01466), dan wel het initiatief genomen voor de briefings op het Ministerie van Algemene Zaken?
Het is de taak van de ambtelijke dienst bewindslieden actief te informeren over relevante aangelegenheden. In dit kader hebben de betrokken ministeries dit initiatief gezamenlijk genomen.
De beantwoording van Kamervragen |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Waarom weigert de Minister van Defensie, zoals aangegeven in de beslisnota bij de beantwoording van Kamervragen 2025Z01466, de beantwoording (mede) te ondertekenen terwijl, aldus de Minister van volksgezondheid in deze beslisnota, «Het Ministerie van Defensie heeft zorggedragen voor de beantwoording voor het merendeel van de vragen»?
Het ontslag van de bewindspersonen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
![]() |
Door wie en op welk moment is precies besloten dat aan al deze bewindspersonen ontslag is verleend? Waren zij het daar ook allemaal zelf mee eens? Zo niet, waarom niet?
De voorzitter van de PVV-fractie in de Tweede Kamer heeft op 26 mei jl. in een persconferentie voorstellen op het gebied van asiel en migratie gedaan. Naar aanleiding hiervan heeft overleg plaatsgevonden tussen de voorzitters van de fracties PVV, VVD, NSC en BBB. Dit overleg heeft de fractievoorzitter van de PVV tot de conclusie gebracht dat zijn fractie in de Tweede Kamer niet langer steun verleent aan het kabinet. Hij heeft mij hierover op 3 juni jl., mede namens de andere fractievoorzitters, geïnformeerd.
Ik heb vervolgens op diezelfde dag de ministerraad bijeen geroepen voor beraad over de ontstane situatie. Een en ander heeft de Ministers en Staatssecretarissen die door de voorzitter van de PVV-fractie zijn voorgedragen voor benoeming in het kabinet aanleiding gegeven hun ontslag aan te bieden. De Minister-President en de overige Ministers en Staatssecretarissen hebben hierin aanleiding gevonden hun portefeuille of ambt respectievelijk functie ter beschikking te stellen.
Welke staatsrechtelijke regel zou zich er tegen verzetten bewindspersonen, door welke politieke partij ze dan ook oorspronkelijk zijn voorgedragen, demissionair hun werk voort te laten zetten, zo lang een meerderheid van de Kamer niet het vertrouwen in hen opzegt?
Er is geen staatsrechtelijke regel die zich verzet tegen het voortzetten van het werk als demissionair bewindspersoon. Wel had het kabinet zich te verhouden tot de op 3 juni ontstane situatie. Een en ander heeft de Ministers en Staatssecretarissen die door de voorzitter van de PVV-fractie zijn voorgedragen voor benoeming in het kabinet aanleiding gegeven hun ontslag aan te bieden. De Minister-President en de overige Ministers en Staatssecretarissen hebben hierin aanleiding gevonden hun portefeuille of ambt respectievelijk functie ter beschikking te stellen.
Is overwogen om sommige (door de PVV voorgedragen) bewindspersonen partijloos door te laten gaan met hun werk? Zo niet, waarom niet? Zo ja, waarom is daar niet voor gekozen? Hoe is dit precies gegaan?
Zie het antwoord op vraag 2.
De NAVO Resilience Objectives |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Is het correct dat het geheimhoudingsniveau van de NAVO Resilience Objectives is vastgesteld door de NAVO?
Ja.
Indien dit niet het geval is, wie heeft dan het geheimhoudingsniveau vastgesteld?
Niet van toepassing, zie antwoord 1.
Indien dit wel het geval is, kan de Nederlandse staat, zonder toestemming van de NAVO, besluiten om, bijvoorbeeld op verzoek van de Tweede Kamer, de NAVO Resilience Objectives openbaar te maken of is de Nederlandse staat, indien de NAVO hiervoor geen toestemming geeft, hiertoe niet gemachtigd aangezien de NAVO immers het geheimhoudingsniveau heeft vastgesteld?
Nee, de Nederlandse staat kan niet zonder toestemming van de NAVO besluiten om op verzoek van de Tweede Kamer de NAVO Resilience Objectives openbaar te maken.
Het belang van verslavingsartsen en de resultaten van een enquête hierover |
|
Sarah Dobbe (SP), Michiel van Nispen (SP) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de rapportage van de Vereniging Verslavingsgeneeskunde Nederland (VVGN), waarin inzicht wordt gegeven in wat de medische beroepspraktijk vindt van het uitbreiden van de opleiding tot verslavingsarts met 1 jaar interdisciplinaire stage?1
Wat vindt u van de conclusies over de ervaringen van de verslavingsartsen dat de huidige tweejarige opleiding te kort is en inhoudelijk te smal voor een goede start in de praktijk?
Wat vindt u ervan dat 94% van de respondenten vindt dat verslavingsartsen, om mensen met een verslavingsprobleem optimale zorg te kunnen bieden, kennis en ervaring zouden moeten opdoen buiten de verslavingszorg: in de psychiatrie, het ziekenhuis en binnen het sociaal domein?
Deelt u de mening dat het niet ideaal is dat er momenteel in de opleiding geen sprake is van het opdoen van praktijkervaring middels een stage?
Kunt u reflecteren op de conclusie dat verslavingsartsen en aios-verslavingsgeneeskunde, maar ook andere artsen, vinden dat de voorgenomen uitbreiding van de opleiding een inhoudelijke verrijking zou zijn?
Deel u de conclusies van de rapportage dat een uitbreiding van de opleiding van 2 jaar naar 3 jaar ook geen effect zal hebben op de bereidheid om wel of niet aan de opleiding te beginnen, wat als positief kan worden gezien?
Deelt u de mening dat de uitbreiding van de opleiding van toegevoegde waarde kan zijn voor de kwaliteit van de verslavingszorg in Nederland?
Bent u bereid om te onderzoeken of het financieel mogelijk zou zijn de opleiding tot verslavingsarts uit te breiden van 2 naar 3 jaar en welke kosten hieraan verbonden zijn?
De nieuwsberichten rondom de paasviering in Jeruzalem |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de nieuwsberichten rondom de paasvieringen in Jeruzalem?1 2
Ja.
Bent u er van op de hoogte dat het toegang beperken voor gelovigen bij heilige plaatsen voor christenen en moslims door de Israëlische overheid past in een trend van de afgelopen jaren? Zou u hierop kunnen reflecteren?
Christenen en moslims worden in toenemende mate beperkt bij het betreden van de Oude Stad van Jeruzalem, vooral tijdens religieuze feestdagen/maanden als Pasen en de Ramadan. In 2025 werden slechts vierduizend vergunningen verstrekt aan een gemeenschap van ongeveer vijftigduizend christenen om naar Jeruzalem te komen. Voor de vrijdaggebeden tijdens de Ramadan werden alleen vergunningen versterkt aan moslims ouder dan vijftig jaar en jonger dan twaalf jaar. Dit zijn zorgelijke ontwikkelingen. Het kabinet acht het essentieel dat gelovigen vrije en onbelemmerde toegang hebben tot de heilige plaatsen in Jeruzalem en dat de status quo van de heilige plaatsen wordt gerespecteerd.
Bent u het eens dat deze beperkingen van toegang tot heilige plaatsen passen in een breder beeld van toenemende verbale en fysieke dreigingen en beslagleggingen van eigendommen jegens christenen en moslims in Jeruzalem? Zo niet, waarom niet?
Christenen en moslims worden steeds vaker geconfronteerd met controleposten en barrières, waardoor heilige plaatsen niet of moeilijk bereikbaar zijn. Ook hebben gelovigen steeds vaker te maken met geweld en intimidatie door Israëlische betogers in de Oude Stad.
Bent u het eens dat de vrijheid van godsdienst en aanbidding een universeel mensenrecht is zoals vastgelegd in artikel 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens? Zo ja, bent u het dan eens dat Nederland de plicht heeft zich hier internationaal voor in te zetten?
Nederland erkent de universaliteit van de mensenrechten, zoals vastgelegd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Vrijheid van religie en levensovertuiging is een fundamenteel mensenrecht dat voor iedereen geldt, ongeacht achtergrond of overtuiging. Nederland zet zich hier actief voor in, onder andere via het Mensenrechtenfonds, bilaterale diplomatie en in multilaterale gremia en initiatieven. Daarbij wordt opgekomen voor de rechten van alle religieuze groepen, onder wie christenen en moslims.
Bent u bekend met de status quo in Jeruzalem en Bethlehem die als politieke en religieuze afspraak bestaat sinds 1852 en die de toegang van gelovigen tot heilige plaatsen garandeert?
Ja.
Bent u het eens dat het belang van het behoud van de status quo extra onderschreven dient te worden in de richting van Israël nu christenen en moslims te maken krijgen met toenemende bedreigingen van hun vrijheid van godsdienst en beweging en daarnaast met een toename van geweld?
Het kabinet acht de handhaving van de status quo van de heilige plaatsen essentieel en roept alle partijen op om daartoe hun verantwoordelijkheid te nemen. Nederland spreekt hierover bijvoorbeeld geregeld met Jordanië aangezien dit land een significante rol speelt in Jeruzalem. Het Jordaanse koningshuis is namelijk in de zogenaamde status quo afspraken aangewezen als hoeder (custodian) van de religieuze gebieden Haram al-Sharif/Tempelberg. Het kabinet benadrukt het belang van de handhaving van de status quo ook bij de Israëlische autoriteiten. Ook heeft Nederland dit op 17 juni jl. nog benoemd in de inbreng bij de interactieve dialoog met «the Commission of Inquiry on the Occupied Palestinian Territory, including East Jerusalem and in Israel» tijdens de 59ste Mensenrechtenraad. Nederland steunt daarnaast verschillende projecten gericht op de bevordering van vrijheid van religie in Israël en de Palestijnse Gebieden.
Bent u bereid om zich in te zetten om de status quo in Jeruzalem te behouden zodat daarmee de vrijheid van godsdienst en beweging kan worden gegarandeerd voor christenen en moslims in Jeruzalem? Zo ja, welke stappen bent u van plan te zetten?
Zie antwoord op vraag 6. Nederland zet zich actief in om de vrijheid van religie en levensovertuiging te waarborgen, onder andere via het Mensenrechtenfonds, bilaterale diplomatie en in multilaterale gremia en initiatieven. Via deze wegen blijft Nederland zich ook inzetten voor het behoud van de status quo.
Bent u op de hoogte van het statement van de Europese Unie (EU) aangaande de incidenten rondom de Paasvieringen in Jeruzalem van dit jaar?3
Ja.
Bent u het eens dat in navolging van dit EU-statement ook vervolgstappen ondernomen moeten worden? Zo ja, bent u dan bereid om zich hiervoor in te zetten in EU-verband?
Ja, zie de antwoorden op vragen 4 en 6.
Het besluit van UPM om af te zien van een biobrandstoffabriek in de Rotterdamse haven |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD), Dirk Beljaarts |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Fins UPM stopt bouw fabriek in Rotterdamse haven vanwege hoge kosten»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het signaal dat opnieuw een buitenlandse investeerder afziet van een grootschalige industriële investering in Nederland en acht u dit illustratief voor de bredere problemen in het investeringsklimaat?
Het is zeer spijtig dat UPM dit besluit heeft genomen. Helaas zien we de laatste tijd vaker dat industriële investeringen in Nederland worden uitgesteld of gestopt. Dit voorbeeld is daarmee illustratief voor bredere problemen in het investeringsklimaat.
Klopt het dat deze fabriek biobrandstoffen zou gaan produceren voor onder andere de luchtvaart en daarmee zou bijdragen aan betaalbare verduurzaming van mobiliteit? Deelt u de opvatting dat het stopzetten van dit project ook gevolgen heeft voor de energietransitie?
Het klopt dat deze fabriek biobrandstoffen zou gaan produceren en daarmee bij zou dragen aan een verduurzaming van de mobiliteit. De vraag naar energiedragers is door de stop van de investering minder aanwezig, maar dit heeft geen vertragend effect.
Ten aanzien van de verduurzaming van de mobiliteit zal er geen vertragende werking zijn als er import van biobrandstoffen aanwezig is. Mocht het aanbod van duurzame brandstoffen internationaal niet aanwezig zijn, dan kan de stop van UPM een vertragende werking hebben op de energietransitie. Ten aanzien van de Nederlandse expertise op biobrandstoffen, concurrentievermogen en autonomie heeft de stop van UPM een vertragend effect.
Overweegt de Minister, gezien het toenemende aantal afhakers onder industriële investeerders, met urgentie een Deltaplan op te stellen voor de industriële clusters in Nederland, te beginnen bij de Rotterdamse haven, om een domino-effect van ketenverstoringen en vestigingsverlies te voorkomen?
Het kabinet overweegt momenteel geen Deltaplan voor de industriële clusters. Momenteel is er al een clusteraanpak met clusterregisseurs en projectmanagementorganisatie die knelpunten bij verduurzamingsprojecten in de clusters signaleren, oplossen en escaleren. Ook is met de voorjaarsbesluitvorming het pakket voor Groene Groei gepresenteerd. Dit pakket bevat maatregelen die het investeringsklimaat in Nederland verbeteren en grootschalige industriële investeringen in Nederland bevorderen. Zo worden de hoge elektriciteitskosten aangepakt, door verlenging van de IKC-regeling en zet het kabinet – onder voorwaarden – in op verkenning van de amortisatie van energiekosten om de stijging van de netkosten te dempen. Daarnaast wordt ingezet op spoedige realisatie van Aramis voor de opslag van CO2 en wordt het gebruik van groene waterstof aantrekkelijker gemaakt. Ook de maatwerkaanpak en de versterkte aanpak nieuwe industrie richten zich op het mogelijk maken van duurzame investeringsprojecten die zonder hulp van het Rijk mogelijk niet uitgevoerd zouden worden.
Bent u bereid om, als onderdeel van zo’n Deltaplan, een regietafel op te zetten met de betrokken ketenpartijen, regionale overheden en netbeheerders, gericht op het voorkomen van verder vestigingsverlies en het veiligstellen van ketencontinuïteit in onder meer energie, chemie en biobrandstoffen?
Een extra regietafel is geen oplossing voor de huidige problemen ten aanzien van het uitblijven van investeringsbeslissingen in de industrieclusters. Elk industriecluster heeft al overleggremia waarin ketenpartijen, regionale overheden en netbeheerders samenwerken. Die zijn samen met de landelijke stuurgroep NPVI (Nationaal Programma Verduurzaming Industrie) onderdeel van een aanpak die mijn voorganger in 2023 is gestart. Deze gremia bespreken deze onderwerpen ook al op dit moment.
Deelt u de opvatting dat eventuele steun of ondersteuning aan industriële clusters gekoppeld moet zijn aan concrete en toetsbare verduurzamingsverplichtingen, zodat publiek geld alleen terecht komt bij bedrijven die bijdragen aan een duurzame economie, zoals ook bepleit is door NSC over de CO2-heffing?
In de ondersteuning van industriële verduurzamingsprojecten binnen de clusters wordt er bij het verstrekken van financiering reeds een concrete en toetsbare verduurzamingsverplichting gesteld. Het is namelijk cruciaal dat publieke middelen doelmatig en doeltreffend worden ingezet en alleen bij de bedrijven komt die daadwerkelijk bijdragen aan een toekomstige duurzame industrie.
Acht u het denkbaar om, binnen de nieuwe Europese defensiedoelstellingen, te verkennen of bepaalde industriële locaties en kennis uit de havenregio (zoals raffinage, biobrandstoffen of scheepsbouw) relevant kunnen zijn voor defensie gerelateerde productie of logistiek?
Het havengebied kent meerdere type bedrijven die in theorie van toegevoegde waarde kunnen zijn voor defensie, zowel nationaal als internationaal. De vraag is daarom niet eenduidig te beantwoorden. Zo zijn er bijvoorbeeld bedrijven rondom het havengebied die actief zijn in de scheepsbouw die al een sleutelrol spelen in de productie en/of het onderhoud van marineschepen, of een bijdrage leveren in de toeleveringsketens van internationale scheepsbouwers. Wat betreft logistiek zijn de Nederlandse havens vanwege onder andere hun strategische ligging zeer interessant voor onder andere doorvoer van militair materieel (Host Nation Support). Hier wordt ook al veelvuldig gebruik van gemaakt.
Wat betreft het verkennen van specifiek het inzetten van productiecapaciteiten op het gebied van raffinage en biobrandstoffen is het lastiger om een inschatting te maken. Het gaat hier veelal om specifieke productieprocessen waarvan niet is vastgesteld dat die direct relevant zijn voor onder andere productie of strategische voorraadvorming van kritieke grondstoffen of halffabricaten voor de defensie-industrie. Er is daarmee ook niet direct een raakvlak met de Nationale Grondstoffen Strategie wanneer we kijken naar specifiek een defensie gerelateerde bijdrage. Desondanks kan het zo zijn dat bedrijven kansen zien om hun productiefaciliteiten aan te wenden voor defensie gerelateerde doeleinden. Bedrijven die dergelijke kansen zien, zijn uiteraard welkom om hun ideeën met ons te delen, zodat we daar verder over in gesprek kunnen gaan.
Deelt u de analyse dat het ontbreken van duidelijke keuzes over welke industrieën van strategisch belang zijn voor autonomie, energietransitie of defensie, leidt tot versnippering en reactief beleid? Wanneer verwacht u hierover helderheid over te kunnen geven?
Het kabinet hecht er waarde aan dat er strategische keuzes worden gemaakt om de Nederlandse positie in (mondiale) waardeketens en ecosystemen te versterken. Voor een aantal sectoren die van strategisch belang zijn, zoals de defensiesector en de maritieme maakindustrie, doen we dat al. De onlangs met Defensie gepresenteerde Defensie Strategie voor Industrie en Innovatie en de interdepartementale Sectoragenda Maritieme Maakindustrie zijn daar voorbeelden van. Voor elk van deze zijn korte en lange termijn ambities opgesteld en brengen we verschillende beleidsinitiatieven samen, waarmee we versnippering en reactief beleid voorkomen. Nationaal zetten we voor wat betreft technologieontwikkeling met de Nationale Technologie Strategie ook in op een specifiek aantal technologieën. Verder wordt er met gericht acquisitiebeleid door de NFIA gewerkt aan het versterken van ecosystemen. Op korte termijn zal het kabinet met de Groeimarktenbrief de Kamer informeren over een aantal markten waar het kabinet kansen ziet om het strategisch verdienvermogen van Nederland te versterken. In de Industriebrief die het kabinet heeft toegezegd voor het derde kwartaal van 2025 zal verder worden ingegaan op het nieuwe industriebeleid. Daarnaast zal het kabinet naar verwachting in september een brief aan de Kamer sturen over het toekomstperspectief van de energie-intensieve industrie.
Tevens wordt in Europa in het kader van de Clean Industrial Deal ook gekeken naar gericht industriebeleid in bepaalde strategische sectoren ter versnelling van de verduurzaming, het versterken van het concurrentievermogen en het vergroten van weerbaarheid. In dit verband worden ook sectorale actieplannen gepresenteerd voor de staal, chemie en automotive sector. Nederland ondersteunt gericht industriebeleid in sectoren van strategisch belang voor ons verdienvermogen en de transitie naar een gedecarboniseerde industrie.
Bent u bereid om het CPB of RLI te laten doorrekenen wat het verlies van dit type investeringen betekent voor het Nederlandse verdienvermogen op lange termijn?
Op dit moment is er niet een toegevoegde waarde voor de gesuggereerde doorrekening. Het is reeds duidelijk dat investeringen in de industrie belangrijk zijn voor Nederland, zowel voor ons verdienvermogen als voor onze weerbaarheid.
Welke beleidskeuzes bent u voornemens te maken in het kader van de aangekondigde industrievisie met betrekking tot behoud van strategische industriële capaciteit? Bent u bereid om daarbij een selectie te maken tussen activiteiten die bijdragen aan strategische autonomie, energietransitie of defensie?
In Q3 van 2025 zal het kabinet de Kamer informeren over de vernieuwing van het Industriebeleid. In deze brief wordt verder ingegaan op het voeren van gericht industriebeleid. Zowel economische veiligheid (strategische autonomie, defensie) als maatschappelijke belangen (groene transitie, defensie) komen hierin terug als redenen om industriebeleid te voeren. Tevens zal het kabinet, na de zomer een brief naar de Kamer sturen waarin een toekomstperspectief voor de energie-intensieve industrie wordt geschetst. Hierin zal onder andere worden beschreven op welke transitiepaden het kabinet ziet voor de energie-intensieve industrie en hoe industriebeleid ook in de huidige Europese context wordt vormgegeven.
Het bericht van WNL dat hulporganisaties met overheidsgeld rechtszaken aan zouden spannen |
|
Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
![]() |
Klopt het dat u op zondag 1 juni een bericht op X heeft gedeeld van WNL waarin wordt gesteld: «hulporganisaties, waaronder Oxfam Novib, spannen met overheidsgeld rechtszaken aan»?1
Dat klopt niet. De toenmalige Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp Reinette Klever heeft op zondag 1 juni een bericht op X gedeeld van WNL met een kort fragment van haar gesprek bij WNL, waarin zij stelde dat ontwikkelingshulpgeld niet is bedoeld om te lobbyen bij en tegen de Nederlandse overheid. Dit is wel mogelijk binnen het aflopende beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld (2021–2025), maar niet meer in het nieuwe beleidskader voor de samenwerking met maatschappelijke organisaties in ontwikkelingshulp (2026–2030).2 Op een eerder moment in de betreffende uitzending noemde de presentator, Rick Nieman, de rechtszaak die Oxfam Novib in 2023 heeft aangespannen tegen de Staat over de levering van F-35-onderdelen aan Israël. Noch Nieman, noch voormalig Minister Klever heeft beweerd dat deze rechtszaak met overheidsgeld is gefinancierd.
Bent u bekend met het feit dat de F-35-rechtszaak aangespannen door onder meer Oxfam Novib, voor 100% door donaties wordt gefinancierd? Onderkent u dus dat deze rechtszaak niet is betaald met overheidsgeld? Zo nee, waarom niet?
Oxfam Novib en/of PAX hebben zowel publiekelijk3 als in gesprekken met Buitenlandse Zaken aangegeven dat de rechtszaak is gefinancierd door een crowdfundingsactie en niet met overheidsgeld.
Deelt u de mening dat een Minister goed op de hoogte zou moeten zijn van waar het overheidsgeld uit zijn/haar begroting aan besteed wordt door partners?
Ja, die mening deel ik en de toenmalige Minister voor BHO was daar goed van op de hoogte.
Waarom deelt u online feitelijk onjuiste informatie over hoe geld van uw eigen begroting besteed wordt?
De toenmalige Minister voor BHO heeft geen feitelijk onjuiste informatie gedeeld over de besteding van het geld van haar begroting. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Bent u bereid dit bericht te rectificeren? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat maatschappelijke organisaties het recht hebben om naar de rechter te stappen om het handelen van de regering aan democratisch vastgestelde wet- en regelgeving te toetsen? Zo niet, waarom niet?
Jazeker, dat recht hebben ze.
Kunt u aangeven wat de kosten zijn van de cassatie die de regering heeft aangespannen nadat het Gerechtshof Oxfam Novib en andere ngo’s in februari 2024 in het gelijk stelde en concludeerde dat Nederland met de levering van F35-onderdelen bijdraagt aan oorlogsmisdaden in Gaza?2
Ik ga ervan uit dat u doelt op de cassatie die is ingesteld naar aanleiding van het arrest van het Hof van 12 februari 2024 over de export van F-35-onderdelen vanuit Nederland naar Israël.
Er zijn de afgelopen jaren kosten gemaakt in verband met de verschillende procedures rond de export van F-35-onderdelen vanuit Nederland naar Israël en het bredere Israël-beleid. Het gaat dan met name om kosten voor de inzet van ambtenaren en het inschakelen van het kantoor van de Landsadvocaat. Het ministerie beschikt niet over een totaaloverzicht van die kosten.
Ik hecht eraan te benadrukken dat het besluit van de Staat om in cassatie te gaan tegen het arrest van het Hof Den Haag losstaat van de catastrofale situatie in Gaza. De cassatiezaak gaat over de principiële rechtsvraag in hoeverre de Staat zijn eigen buitenlandbeleid kan vormgeven. Het Hof Den Haag heeft overigens in het arrest niet geconcludeerd dat Nederland met de levering van F-35-onderdelen bijdraagt aan oorlogsmisdaden in Gaza. Wel oordeelde het Hof dat er een duidelijk risico bestond dat naar Israël uit te voeren F-35-onderdelen gebruikt worden bij het begaan van ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht. Op grond daarvan heeft het Hof geoordeeld dat de uitvoer van F-35-onderdelen vanuit Nederland naar Israël dient te worden gestaakt. Daaraan heeft de Staat onmiddellijk gevolg gegeven.
Medicinale cannabis |
|
Joost Sneller (D66), Wieke Paulusma (D66) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
![]() |
Hoe staat het met de implementatie van de tweede beleidsregel omtrent medicinale cannabis, die oorspronkelijk per januari 2025 ingevoerd zou worden maar nu vertraagd is naar uiterlijk 1 januari 2026?
Ik verwacht deze beleidsregel zonder verdere vertraging in te kunnen voeren.
Waarom zijn veldpartijen, ondanks hun relevante kennis en ervaring, tot op heden slechts beperkt betrokken bij de totstandkoming van het beleid en de aanstaande wetswijziging? Welke stappen onderneemt u om deze partijen alsnog actief en in een vroeg stadium te betrekken bij de beleidsvorming?
Veldpartijen hebben gelegenheid om input te leveren op nieuw beleid en nieuwe wetgeving bij de internetconsultaties van deze voorstellen. Ik organiseer daarbij ook nog online bijeenkomsten rondom deze consultaties. Dat is gebeurd bij de implementatie van de beleidsregel die in september 2024 in werking is getreden. Dat zal ook bij volgende beleids- en wetsvoorstellen het geval zijn.
Is er naar aanleiding van de beoogde internetconsultatie nog voldoende tijd om daadwerkelijk veranderingen aan te brengen in het voorgenomen beleid naar aanleiding van eventuele feedback uit het veld of van belanghebbenden?
Ja.
Hoe ziet u de balans tussen tijdige uitvoering en betekenisvolle participatie van belanghebbenden?
Ik neem aan dat met participatie in dezen wordt bedoeld de mogelijkheid van het leveren van inbreng door veldpartijen aan beleids- en wetstrajecten. Betekenisvolle participatie is daarmee participatie die verbetering van beleids- en wetsvoorstellen kan bewerkstelligen. Daarvoor moet er, zoals door de vraagstellers al wordt geïmpliceerd, voldoende tijd zijn voor mijn ministerie om zinvolle inbreng in voorstellen te verwerken. Ik geloof dat dit mogelijk is.
Wat is het plan met betrekking tot eventuele nieuwe aanbestedingen, nu het lopende aanbestedingstraject dat tot een tweede gecontracteerde teler had moeten leiden is beëindigd en Bureau Medicinale Cannabis (BMC) de wens heeft het contract met de overgebleven teler per 1 januari 2026 te beëindigen?
Het Ministerie van VWS is niet van plan over te gaan tot het uitzetten van nieuwe aanbestedingen. Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 21 februari jl.1 zal de overeenkomst met de huidige gecontracteerde teler worden beëindigd. Levering aan de Nederlandse patiënt wordt daarna uit bestaande voorraad gedaan tot aan de wetswijziging. Die voorraad wordt momenteel opgebouwd.
Op welke wijze gaat u garanderen dat de beschikbaarheid van medicinale cannabis voor patiënten in Nederland en daarbuiten per 1 januari 2026 en verder is gewaarborgd? Wat zijn hiervoor de concrete plannen en maatregelen?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 21 februari jl.2 zal de Nederlandse patiënt worden voorzien van cannabis die het BMC nog in voorraad heeft. Ik voorzie dat deze levering tot aan de wetswijziging kan worden voortgezet. Op dat moment kunnen marktpartijen deze levering overnemen.
Het is niet aannemelijk, maar ook niet volledig uitgesloten dat de bestaande voorraad niet meer in de vraag van Nederlandse patiënt kan voorzien. Voor dit scenario heb ik plannen uitgewerkt. Het Ministerie van VWS zal dan overgaan tot import van medicinale cannabis als «gereed product». Dit kan dan aan apotheken en apotheekhoudend artsen worden geleverd. In dit scenario moet het Ministerie van VWS wel overgaan tot een aanbesteding van «gereed product». Voor zover mogelijk is hiervoor alle benodigde documentatie gereed. Ook is een marktverkenning uitgevoerd.
Of de voorraad medicinale cannabis is uitgeput voordat de wetswijziging is ingevoerd, zal op tijd genoeg duidelijk zijn om tijdig alternatieve import te realiseren.
Hoe verhoudt het voornemen om de levering van medicinale cannabis aan patiënten in het buitenland door BMC in de loop van 2026 in zijn geheel te stoppen, zich tot het belang van goede zorg voor deze patiënten?
Dat verhoudt zich goed tot elkaar. BMC voorziet slechts in een klein deel van de totale buitenlandse vraag naar medicinale cannabis. Het wegvallen van het aanbod van BMC zal door andere marktpartijen goed kunnen worden overgenomen. Daarbij komt ook nog dat BMC buitenlandse overheden op tijd heeft geïnformeerd over dit voornemen.
Aannemelijk daarbij is zelfs dat cannabisproducten die BMC bij haar huidige gecontracteerde teler laat telen op de markt beschikbaar blijven. Deze teler heeft op haar website aangegeven in een ander Europees land haar producten te gaan produceren.
U stelt dat om beschikbaarheidsproblemen per 2026 te voorkomen, medicinale cannabis uit bestaande voorraden geleverd zal worden: in hoeverre bestaat nu al een voorraad, wie beheert die en hoe is deze voorraadopbouw juridisch geregeld onder de Opiumwet?
Er is op dit moment sprake van een voorraad medicinale cannabis. Deze is in beheer van het BMC. Deze voorraad wordt verder uitgebouwd. Daarbij is er ook vriezercapaciteit beschikbaar, die de houdbaarheid van cannabis kan verlengen. Onder artikel 8i, vijfde lid, onder c, van de Opiumwet is de Minister van VWS onder meer bevoegd om medicinale cannabis («hennep, hasjiesj en hennepolie») aanwezig te hebben. Deze verantwoordelijkheid is gemachtigd aan het BMC.
Hoe realistisch is het aanleggen van een werkbare en adequate voorraad medicinale cannabis tot het moment van een wetswijziging in 2027, aangezien de vooralsnog aanbestede teler vrij specifieke hoeveelheden levert en er dus geen goede voorraad aangelegd zou kunnen worden?
Ik ben het niet met u eens dat er geen goede voorraad aangelegd zou kunnen worden. Het BMC kan goede inschattingen maken van de vraag van de Nederlandse patiënt, omdat deze al jaren redelijk consistent is. Met kennis van de historische vraag heeft BMC dus adequaat «vooruitbesteld».
Deelt u de zorgen dat veel patiënten moeite hebben om de juiste vorm van medicinale cannabis te verkrijgen via de reguliere apotheekkanalen? Hoe weegt u dit in het licht van het recht op goede zorg?
Ik herken dit niet als breed gedragen signaal. Ik deel ook niet dat «recht op goede zorg» voorziet in een (morele) plicht tot het beschikbaar stellen van nog meer variëteiten medicinale cannabis. Volgens artikel 8h en 8i van de Opiumwet is de Minister van VWS onder andere verantwoordelijk voor het beschikbaar maken van medicinale cannabis. Aan deze verantwoordelijkheid, gemandateerd aan het BMC, is invulling gegeven door de teelt van vijf variëteiten te contracteren.
In Nederland worden geneesmiddelen vanuit het basispakket vergoed wanneer voldaan is aan de stand van de wetenschap en praktijk. Dat betekent dat het geneesmiddel voldoende bewezen effectief is. Het Zorginstituut Nederland heeft geconstateerd dat de resultaten van onderzoek onvoldoende zijn om van een bewezen werkzaamheid van de therapeutische toepassing van medicinale cannabis te kunnen spreken3.
Ik vind dat ik met het beschikbaar stellen van vijf variëteiten voldoende tegemoetkom aan mijn verantwoordelijkheid. Zeker kijkend naar de genoemde constatering van het Zorginstituut.
Herkent u het signaal dat het voor patiënten soms eenvoudiger is om via de legale wietteelt aan cannabis te komen dan via de apotheek? Acht u dit wenselijk?
Ik kan dit signaal zonder verdere informatie niet goed op waarde schatten. Ik constateer dat iedereen in Nederland medicinale cannabis na consultatie van een arts op voorschrift kan krijgen. De arts en apotheker kunnen adviseren en monitoren tijdens het gebruik ervan. Dit is de enige wenselijke manier waarop cannabis voor medicinale doeleinden kan worden verkregen en gebruikt.
Dat het in Nederland eenvoudiger is om cannabis zónder voorschrift uit het recreatieve circuit te halen is evident. Er is hiervoor geen betrokkenheid van arts en apotheker nodig. Slechts één bezoek naar de coffeeshop volstaat. Er zijn mensen die deze cannabis naar eigen inzicht voor medicinale doeleinden gebruiken. Ik vind dat onverstandig, maar dit staat hen vrij.
Wat zijn uw plannen om deze scheve situatie, waarin patiënten mogelijk tussen wal en schip vallen, te corrigeren?
Ik heb op dit moment geen plannen om deze situatie te verhelpen.
Klopt het dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) vier extra inspecteurs beschikbaar heeft aangesteld in dit dossier, nu er slechts zeer beperkte uitbreiding van de ruimte voor activiteiten met medicinale cannabis in de open keten plaatsvindt en aanbestedingen zijn stilgelegd? Wat is dan concreet de taak en inzet van deze inspecteurs?
Dit is niet correct. De IGJ heeft 2025 nodig om de extra inspecteurs aan te trekken en in te werken. Daarmee kunnen zij per 1 januari 2026 toezicht houden op de uitvoering van de aanstaande beleidsregel. Met deze beleidsregel worden aanvullende mogelijkheden geschept voor verhandeling via het BMC van medicinale cannabis buiten de «gesloten keten».
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de vergoeding van medicinale cannabis via de zorgverzekering? Bent u voornemend te onderzoeken of dit verbeterd kan worden?
Het Zorginstituut heeft tot dusver geen aanleiding gezien haar advies aan te passen. Zij kan dit doen als meer onderzoeksuitkomsten beschikbaar komen die de werkzaamheid van cannabis onderschrijven. Aanstaande beleids- en wetsvoorstellen zijn erop gestoeld veldpartijen meer ruimte te geven voor verhandeling van medicinale cannabis in de keten van geneesmiddelen en werkzame stoffen. Indirect moet dit bijdragen aan een beter klimaat voor partijen die in onderzoek en geneesmiddelenproductie met cannabis willen investeren.
Ik zie voor het Ministerie van VWS geen rol weggelegd om actief in wetenschappelijke onderzoeken naar de werkzaamheid van cannabis te investeren.
Wat is uw reflectie op hetgeen in het kader van de Verantwoordingsdag bij de VWS-begroting van 2024 naar voren is gebracht: «het agentschap CIBG heeft een bestaande overeenkomst voor medicinale cannabis onrechtmatig verlengd, dit heeft geleid tot € 14,5 miljoen aan fouten»?
Het is onwenselijk dat het Ministerie van VWS in strijd met de aanbestedingsregels opdrachten verleent of verlengt. Dat de opdracht voor medicinale cannabis uiteindelijk niet via de aanbesteding verstrekt kon worden komt door de voorgenomen wetswijziging, waaronder BMC geen opdrachten tot teelt meer zal verlenen. Om na intrekking van de aanbesteding de productie te borgen tot het moment van wetswijziging is het contract met de huidige teler tijdelijk verlengd. Met het beëindigen van het contract met de huidige teler per januari 2026 komt een einde aan de onrechtmatige opdrachtverlening.
Onder het voorgenomen wetsvoorstel wordt de rol van de overheid in de toeleveringsketen zo verkleind, dat van publieke aanbestedingen voor teelt geen sprake meer zal zijn. Ook andere marktpartijen dan de huidige teler kunnen zich vanaf dat moment op de markt van apotheektoelevering gaan begeven.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat Drugsbeleid op 3 juli a.s.?
Het commissiedebat van 3 juli is door de Tweede Kamer tot nader orde uitgesteld.