Het bericht 'NS trapt op de rem vanwege drukte in buitenlandse treinen, reizigers woedend' |
|
Bouchallikh |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u het bericht «NS trapt op de rem vanwege drukte in buitenlandse treinen, reizigers woedend»?1
Ja, van dit artikel heb ik kennis kunnen nemen.
Deelt u de mening dat ook naar België goede internationale treinen nodig zijn? Hoe beoordeelt u in dat licht het compliceren van treinreizen naar België door het invoeren van een reserveringsplicht?
Ik onderschrijf het belang van goede internationale verbindingen zeker, zowel richting Duitsland als België. NS heeft mij geïnformeerd over de tijdelijke beheersmaatregelen voor komende zomer om de verwachte drukte te kunnen beheersen en situaties zoals in de vorige zomer te voorkomen. Het gaat om een verplichte zitplaatsreservering richting Duitsland en om het voornemen van NS om een Early Bird-ticket te koppelen aan een specifieke trein. Dergelijke maatregelen zijn niet vreemd om de kwaliteit van internationale reizen te verbeteren. In dit geval worden maatregelen ingezet om de drukte te beheersen.
Bent u er mee bekend dat NS vanwege de groei van het aantal reizigers, in de voorwaarden van het zogenoemde Early Bird-ticket verdere beperkingen wil opnemen door reizigers te verplichten met een specifieke trein te reizen, door het aantal beschikbare early bird tickets te beperken en door deze tickets in de spits bovendien duurder te maken? Klopt het dat de consumentenorganisaties hierover herhaaldelijk negatief hebben geadviseerd?
Ik ben bekend met het voornemen van NS om een Early Bird-ticket te koppelen aan een specifieke trein, in plaats van dat reizigers met een Early Bird-ticket met elke trein op een bepaalde dag kunnen reizen. Ook heb ik kennisgenomen van het negatieve advies van de consumentenorganisaties van 28 april jl. met betrekking tot dit onderwerp.
Heeft NS u inzicht gegeven hoeveel reizigers straks duurder uit zijn vanwege beperking van het aantal tickets of de verhoging van het Early Bird tarief in de spits? Kunt u aangeven om hoeveel reizigers dit gaat?
NS heeft aangegeven dat ze het aantal beschikbare Early Bird-tickets per reisdag en trein heeft gebaseerd op de momenten waarop de Early Bird-tickets vorig jaar werden ingezet en op ervaringen vanuit een try-out die in 2022 en 2023 is uitgevoerd. De zogenaamde contingenten zijn vervolgens ruimer gezet, wat betekent dat NS meer Early Bird-tickets beschikbaar stelt dan wat vorig jaar is verkocht. De beschikbaarheid van Early Bird-tickets zit meer op de rustige(re) treinen en minder op de drukke(re) treinen. Daarnaast geeft NS aan dat er juist ook goedkopere tickets beschikbaar komen tijdens het weekend (vrijdag t/m zondag), waar nu alleen nog het duurdere Early Bird tarief wordt aangeboden. Ik heb, aanvullend hierop, geen inzicht in het aantal reizigers dat te maken zou krijgen met een prijsstijging.
Deelt u de mening dat NS de reizigers ook zou kunnen spreiden door de tarieven in daluren verder te verlagen, bijvoorbeeld door kortingsabonnementen zoals Dal Voordeel ook geldig te maken op het hele traject van deze trein? Heeft u NS gevraagd dergelijke reizigersvriendelijke maatregelen uit te werken in plaats van het beperken van de voorwaarden van Early Bird? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht er waarde aan dat NS haar dienstverlening en productaanbod zo goed mogelijk laat aansluiten bij de (veranderende) reisbehoefte en daarbij rekening houdt met de spreiding van reizigers over de verschillende dagen en dagdelen. Ik heb NS, in algemene zin en niet in relatie tot de voorwaarden van de Early Bird-tickets, gevraagd om zich in te spannen om de drempel voor het reizen met de trein te verlagen. Onder andere door creatieve oplossingen op het gebied van tarifering en ticketing te onderzoeken, zodat alle reizigers- en reizigersgroepen een zo laagdrempelig mogelijke toegang hebben tot het OV. De verdere invulling hiervan is aan NS, gelet op de wettelijke tariefvrijheid die NS heeft (met uitzondering van beschermde kaartsoorten). Ik ga er vanuit dat NS bij al deze maatregelen de afspraken van het Agreement on Journey Continuation volgt dat door vervoerders onderling is vastgelegd. Tevens heeft NS benadrukt dat iemand met een Early Bird-ticket in geval van vertraging en daardoor het missen van een aansluiting op de gereserveerde IC Brussel gebruik kan maken van de volgende IC Brussel met hetzelfde Early Bird-ticket.2
Heeft u onderzocht of extra binnenlandse treinen mogelijk zijn op de HSL aangezien ICNG voor de binnenlandse treindienst wel al dit jaar beschikbaar komt? Zo nee, waarom niet?
ProRail heeft mij geïnformeerd dat er nog ruimte op het spoor is om langere treinen en/of meer treinen te rijden, uiteraard mits geschikt treinmaterieel en personeel beschikbaar is. NS is nog volop bezig met het testproces van de ICNG voor de binnenlandse treindienst op de HSL. Nadat dit proces is afgerond, kan de ICNG instromen. Dit zal naar verwachting vanaf de zomer plaatsvinden.
Bent u ermee bekend dat consumentenorganisaties eerder hebben geadviseerd extra IC Brussel treinen te rijden in de dagranden? Bent u bereid, nu er sprake is van grote drukte, NS te verplichten deze extra treinen in de dagranden te rijden? Zo nee, waarom niet?
In de concessie heb ik afspraken gemaakt met NS over een aantal prestatie-indicatoren om de kwaliteit van het aanbod te garanderen. Het is aan de NS om hieraan invulling te geven binnen de kaders van de concessie en, in dit geval, in samenspraak met buitenlandse vervoerders. Mochten er problemen ontstaan, dan is het aan NS om te komen met effectieve en haalbare maatregelen. Vanzelfsprekend blijf ik hierover met NS in gesprek.
In hoeverre heeft de drukte afgelopen zomer in IC Brussel te maken met het gebrek aan vervoercapaciteit bij Thalys? Klopt het dat deze trein in de zomer vrijwel structureel uitverkocht is?
De drukte van afgelopen zomer was in alle internationale treinen merkbaar. Een combinatie van reislust na het opheffen van reisbeperkingen als gevolg van corona, capaciteitsbeperkingen op Schiphol en een toegenomen bewustzijn van duurzaam willen reizen, maakte dat zomer 2022 een tot dan toe unieke vraagsituatie opleverde. NS geeft aan dat het gebrek aan vervoercapaciteit van Thalys hierin geen rol speelde. Thalys was afgelopen zomer net als alle andere internationale treinen goed bezet, maar NS heeft niet het beeld dat alle treinen (vrijwel) structureel uitverkocht waren.
Klopt het dat er nog geen plannen zijn voor de aanschaf van extra treinstellen voor Thalys voor de verbinding Amsterdam-Parijs? Zo ja, wat vindt u er als concessieverlener van dat die plannen er niet zijn terwijl de groei de laatste jaren fors is, de treinen op het einde van de levensduur lopen en u als doelstelling heeft het treinvervoer richting Parijs verder te laten groeien?
NS heeft mij geïnformeerd dat de Thalys treinstellen (geschikt voor het rijden tussen Nederland en Frankrijk) momenteel door Eurostar Groep en NS worden gemoderniseerd. NS herkent het beeld niet dat dit materieel op korte termijn aan het einde van haar levensduur zou zijn. NS geeft aan dat na de modernisering, per treinstel extra stoelcapaciteit beschikbaar komt, waardoor ook de vervoercapaciteit na de modernisering toeneemt.
Heeft u over het tekort aan materieel van Thalys al een gesprek gevoerd met deze vervoerder en met NS gezien het feit dat deze trein onderdeel is van de huidige concessie? Zo nee, wanneer gaat dit wel gebeuren?
Ja, ik voer regelmatig gesprekken met NS over de internationale verbindingen, waaronder de verbindingen naar Frankrijk die worden uitgevoerd door Thalys. Op dit moment voldoet NS op deze verbinding aan de concessieverplichtingen. Het is aan de vervoerder om binnen de concessieafspraken beslissingen te maken over de inzet en aanschaf van materieel.
Herinnert u zich uw brief uit september 2022 (Kamerstuk 29 984 nr. 985) waarin u aangaf dat u de concessie heeft gewijzigd waardoor er niet meer met de Eurostar tussen Amsterdam en Brussel gereisd mag worden en u dit beargumenteerde met het feit dat er voldoende alternatieven beschikbaar zouden zijn voor reizigers tussen Nederland en Belgie? Hoe beoordeelt u de huidige situatie en het voornemen van NS?
In 2022 heb ik besloten de concessie op dit punt te wijzigen omdat hierdoor de veiligheids- en grenscontroles beter kunnen worden uitgevoerd en de reistijd op de verbinding naar Londen kan worden teruggebracht. Het aanpassen van het bedieningspatroon van Eurostar waardoor reizigers met Eurostar tussen Amsterdam en Brussel zouden kunnen reizen, levert wellicht voordelen op voor de reizigers naar Brussel, maar zeker nadelen op voor de reizigers naar Londen.
Heeft u gezien de drukte al met NS gesproken om Eurostar alsnog open te stellen voor reizigers richting Brussel in plaats van het beperken van de voorwaarden van Early Bird? Wat was de reactie van NS en Eurostar? Zo nee, waarom niet en bent u van plan dit alsnog te doen?
NS heeft aangegeven dat het operationeel niet maakbaar is om tussen Amsterdam/Rotterdam en Brussel reizigers mee te nemen in Eurostar, vanwege het verplichte securityproces voor de reiziger naar het Verenigd Koninkrijk. Aanvullend geeft NS aan dat er onvoldoende ruimte in de dienstregeling hiervoor is en dat een dergelijke wijziging ook vraagt om een akkoord van de autoriteit van de kanaaltunnel.
Klopt het dat de huidige tarieven voor Intercity Brussel voor reizigers zonder early bird circa 30% hoger liggen dan de tarieven voor een binnenlandse intercity over een vergelijkbare afstand met een vergelijkbare reistijd (bijvoorbeeld Amsterdam Centraal – Groningen 29,40 euro en Rotterdam Centraal – Brussel Centraal 38,70)?
Het klopt inderdaad dat de reguliere tarieven voor de IC Brussel hoger liggen dan voor binnenlandse treinverbindingen. NS geeft aan dat dit deels komt door een afwijkende kostenstructuur voor internationale treindiensten. Over het Belgische deel van het traject worden de prijzen bepaald door de Belgische vervoerder NMBS.
Deelt u de mening dat dit verschil er in de nieuwe concessie niet meer mag zijn en dat reizen van Rotterdam naar Brussel net zo betaalbaar en laagdrempelig zou moeten zijn als reizen van Amsterdam naar Groningen? Zo nee, wat rechtvaardigt volgens u het forse prijsverschil cq. het forse verschil in voorwaarden tussen deze vergelijkbare reizen?
Het is mijn ambitie om het internationaal treinvervoer van en naar Nederland te verbeteren. Ik zie daarom graag dat NS en haar partners zich inspannen om drempels voor het maken van een internationale reis, te verlagen. Het gemakkelijk plannen, boeken en betalen van een (internationale) reis heeft een belangrijke invloed op het gebruik van het OV en kan drempelverlagend werken. Zo spant NS zich met andere vervoerders in CER-verband (Community of European Railways) onder andere in om te komen tot verbetering van beschikbaarheid van internationale treintickets. Echter heeft NS, ook in de nieuwe concessie, wettelijke tariefvrijheid, met uitzondering van beschermde kaartsoorten (binnenlandse enkele reizen voltarief tweede klas, binnenlandse tweede klas jaar-en maandtrajectkaarten en het NS-deel van de OV-jaarkaart tweede klas). Daarbij is NS voor prijzen van internationale treindiensten ook mede afhankelijk van de prijs die de buitenlandse vervoerder hanteert.
Klopt het dat via NS de nachttrein vanuit Wenen/Innsbruck in de richting Amsterdam voor de komende maanden niet te boeken is omdat er mogelijk werkzaamheden in Oostenrijk en/of Duitsland zijn en reizigers dan lastig geïnformeerd kunnen worden over gewijzigde vertrektijden? Zo ja, deelt u de mening dat het niet acceptabel is dat reizigers hierdoor voor deze trein dan maar helemaal geen tickets kunnen boeken via NS terwijl dit via de ÖBB wel gewoon mogelijk is? Op welke wijze gaat dit (technische) probleem spoedig worden opgelost? En wilt u bespoedigen dat zolang dit nog niet opgelost is reizigers in elk geval via de NS-website en klantenservice actief worden gewezen op de mogelijkheid dat de tickets via de ÖBB-site wel kunnen worden geboekt?
NS heeft laten weten dat het klopt dat in de komende periode (tot eind oktober) voor een aantal dagen per maand de verkoop voor ÖBB Nightjet gesloten is vanwege grootschalige werkzaamheden in Duitsland waarvan de impact nog niet bekend is, waardoor het niet duidelijk is of een bepaalde reis wel of niet gemaakt kan worden, of voor welk deel van het traject. ÖBB voert momenteel een pilot uit om tickets voor deze verbindingen wel te verkopen en klanten achteraf op de hoogte te stellen van een eventueel gewijzigde reis of zelfs een geheel gecancelde reis zodra de volle impact van de werkzaamheden bekend zijn. NS heeft aangegeven deze pilot met belangstelling te volgen.
Kunt u bovenstaande vragen los van elkaar beantwoorden?
Daarin is voorzien met bovenstaande beantwoording.
Directe en indirecte lozingen en/of afvalinjecties onder de Waddenzee |
|
Eva van Esch (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u in kaart brengen hoeveel, hoe en welke afvalstromen en/of productiewater afkomstig van olie- en gaswinning op land en zee er sinds 2000 direct en indirect van zowel bronnen op land als zee onder de Waddenzee zijn geïnjecteerd, graag uitgesplitst per bron en type afvalstroom/productiewater? Zo nee, waarom niet?
Er worden geen afvalstromen geïnjecteerd onder de Waddenzee. Er zijn hiervoor geen vergunningen afgegeven.
Wat is de wettelijke bewaarplicht voor dergelijke data en dan graag vanaf het jaar dat het wel kan worden aangegeven of in kaart kan worden gebracht?
Op basis van artikel 111 en 112 van het mijnbouwbesluit moeten de uitvoerders (mijnbouwbedrijven) gegevens verstrekken over de geïnjecteerde hoeveelheden water aan de Minister van Economische zaken en Klimaat. Deze gegevens worden door TNO op NLOG1 geregistreerd en bewaard. Deze gegevens worden niet verwijderd. TNO beheert NLOG namens het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Op NLOG kunnen gegevens vanaf 2003 worden opgezocht.
Zoals in vraag één beantwoord, vindt er geen injectie plaats onder de Waddenzee.
Op basis van welke vergunningen wordt productiewater dan wel andere afvalstromen direct of indirect onder de Waddenzee geïnjecteerd, graag uitgesplitst per afvalstroom en vorm van injectie (direct en indirect)?
Er worden geen afvalstromen geïnjecteerd onder de Waddenzee. Er zijn hiervoor geen vergunningen afgegeven.
Hoe lang zijn deze vergunningen geldig?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven uit welke bronnen de afvalstromen en het productiewater, die onder de Waddenzee worden geïnjecteerd, afkomstig zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de aardlagen en de ondergrond onder de Waddenzee volgens wettelijke uitgangspunten niet bestemd zijn voor het dumpen van gevaarlijk afval dat van de Noordzee of uit andere delen van Nederland daar naar toe wordt gebracht? Zo ja, klopt het dat wanneer direct of indirect afval onder de Waddenzee wordt geïnjecteerd of geloosd, dat een overtreding betreft? Zo nee, waarom niet en hoe worden onaanvaardbare risico’s voorkomen?
In algemene zin geldt dat productiewater alleen mag worden geïnjecteerd in hetzelfde of in een vergelijkbaar reservoir als waaruit het is gewonnen. De voorwaarden hiervoor worden opgenomen in de desbetreffende vergunning.
Er is sprake van een vergelijkbaar reservoir als dit een reservoir betreft waaruit olie en of gas is gewonnen. Door de aanwezigheid van olie en of gas in het reservoir staat vast dat het reservoir over een afsluitende laag beschikt die gas- en vloeistofdicht is. Daardoor blijft het geïnjecteerde water onder de afsluitende laag en kan het niet in de biosfeer terechtkomen. Juridisch gezien wordt waterinjectie gelijk gesteld met het storten van afval. In het Landelijk afvalbeheersplan (LAP) is voor waterinjectie een specifieke regeling opgenomen. Voor het storten van afval geldt een terugneembaarheidseis. In principe vindt de waterinjectie plaats met het idee om dit in de diepe ondergrond te laten zitten.
Volgens het LAP is de terugneembaarheidseis opgenomen om in het geval van een lekkage door onvoorziene omstandigheden milieuschade te kunnen voorkomen. In de praktijk zullen de geïnjecteerde stoffen in de ondergrond worden gemengd met de al aanwezige (vloei)stoffen. De terugneembaarheidseis richt zich dan ook op de aanwezige (samengestelde) afvalstoffen in het reservoir. Bij de injectie van productiewater wordt vaak ook productiewater van andere winningslocaties aangevoerd. In die gevallen moet de initiatiefnemer aan het bevoegd gezag (en gedeputeerde staten die de verklaring van geen bedenkingen moeten afgeven) aantonen dat de in het productiewater aanwezige verontreinigingen, die van buiten de inrichting wordt aangevoerd, compatibel zijn met de reeds aanwezige componenten op de plaats waar injectie plaatsvindt. Bovengenoemde punten zijn ook terug te vinden in de uitspraak3 van de Raad van State aangaande de waterinjectie.
Hoe wordt het volgende wettelijke uitgangspunt geborgd «De bodem is in beginsel niet bestemd voor het bergen van afvalstoffen die niet rechtstreeks ter plaatse uit de bodem afkomstig zijn»?1
Zie antwoord vraag 6.
Wat zijn mogelijke alternatieve methoden binnen de EU om afvalstromen afkomstig van olie- en gaswinning op land of zee te verwerken op land en (dus niet onder de grond te injecteren/terug te brengen), of zelfs te hergebruiken? Is hier onderzoek naar gedaan?
Ja, hier is onderzoek naar gedaan. Er zijn alternatieve methodes zoals verdampen en diverse scheidingstechnieken. De alternatieve verwerkingsmethoden gaan uit van gedeeltelijke tot gehele zuivering. Hierbij ontstaan afvalstromen en het gaat gepaard met een hoog energieverbruik. In mijn brief4 van 13 april 2023 ben ik ingegaan op vier verschillende alternatieve verwerkingsmethodes die onderzocht zijn met betrekking tot de injectie van productiewater bij de oliewinning in Schoonebeek. Het daarbij bijgevoegde onderzoek van RoyalHaskoningDHV (RHDHV) geeft de voorkeur aan voor waterinjectie. De kennisinstituten TNO en KWR hebben dit rapport geëvalueerd en geven aan dat RHDHV de conclusies goed heeft onderbouwd.
De EU heeft in 2019 het rapport5 «Best available techniques guidance document on upstream hydrocarbon exploration and production» gepubliceerd. Hierin staat dat het verwerken van productiewater middels injectie de voorkeur heeft.
Het kan zijn dat er in de toekomst betere technieken worden ontwikkeld waardoor zuivering en hergebruik van productiewater de voorkeur krijgt. Dit is bijvoorbeeld de reden waarom destijds bij de vergunningverlening is opgenomen dat NAM iedere zes jaar de waterinjectie in Twente diende te evalueren.
Klopt het dat er alleen over de hoeveelheid productiewater (afvalstroom van olie- en gaswinning op land of zee) dat geïnjecteerd wordt, gerapporteerd moet worden? Zo ja, waarom? Waarom wordt niet gerapporteerd over de totale omvang van productiewater?
Nee, dit klopt niet. Voor mijnbouwinstallaties op zee is de mijnbouwonderneming op basis van de mijnbouwregeling artikel 9.16 verplicht om een register bij te houden over alle lozingen van oliehoudende mengsels op zee. Dit betreft dus niet alleen de hoeveelheid geïnjecteerde productiewater. Een afschrift van dit register wordt door het mijnbouwbedrijf jaarlijks aan SodM toegezonden.
Bent u bereid om bedrijven te verzoeken om te rapporteren over de totale omvang van productiewater en andere afval- en waterstromen afkomstig uit olie- en gaswinning op land of zee? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Een uitbreiding van de rapportageverplichting is niet nodig. De totale omvang van productiewater en andere afval- en waterstromen is bekend. Voor mijnbouwbedrijven gelden verschillende rapportageverplichtingen die inzicht geven in productiewater en afvalstromen. Zo zijn er de jaarrapportage waterinjectie en de rapportage met betrekking tot het overboordwater, maar ook het elektronisch milieujaarverslag dat ondernemingen jaarlijks moeten opstellen en indienen. Verder maken verschillende toezichthouders gebruik van een database voor transport van afvalstoffen (Amice).
Klopt het dat productiewater dat met olie- en gaswinning op land of op zee naast geïnjecteerd ook direct en indirect op de Noordzee en/of de Waddenzee kan worden geloosd? Zo ja, hoeveel productiewater wordt er direct en indirect, graag uitgesplitst naar hoeveelheden geloosd op de Waddenzee en de Noordzee? Indien dit onbekend is, bent u bereid bedrijven te vragen deze stromen jaar in kaart te brengen? Zo nee, waarom niet?
Productiewater, dat op zee is geproduceerd, mag overeenkomstig het internationale OSPAR verdrag onder voorwaarden in de zee worden geloosd. In Nederland zijn deze voorwaarden wettelijk vastgelegd in hoofdstuk 9 van de mijnbouwregeling. Productiewater dat vrijkomt bij gas- of oliewinning op land mag niet worden geloosd op zee, maar wordt op land geïnjecteerd of afgevoerd naar een erkende verwerker.
Op de Waddenzee wordt op dit moment geen productiewater geproduceerd, geloosd of geïnjecteerd. De enige productie-installatie in de Waddenzee (Zuidwal) is uitgeproduceerd en zal worden verwijderd. Destijds werden het gas en het productiewater van de productie-installatie Zuidwal per pijpleiding aan land gebracht. Het productiewater werd vervolgens aan land verwerkt.
In de Noordzee is in 2022 naar schatting 3.387.340 m3productiewater direct geloosd op de Noordzee. Dit cijfer is gebaseerd op de gegevens van 2021. De gegevens over 2022 zijn nog in behandeling.
Klopt het dat productiewater dat met olie- en gaswinning op land of op zee naast geïnjecteerd of geloosd ook naar een verwerker kan worden vervoerd, graag uitgesplitst voor de Noordzee en de Waddenzee? Zo ja, hoeveel productiewater wordt er jaarlijks naar een verwerker vervoerd en wat gebeurd er daar dan mee, graag uitgesplitst per productiestroom afkomstig van de Noordzee of de Waddenzee en per verwerkingsproces? Indien dit onbekend is, bent u bereid bedrijven te vragen om deze stromen dit jaar in kaart te brengen? Zo nee, waarom niet?
Ja, indien een mijnbouwonderneming zich van afvalstoffen wil ontdoen, mag zij dit afvoeren naar een erkende verwerker. Dit geldt ook voor de afvalstof productiewater. Het afvoeren naar een erkend verwerker hoeft niet direct aan SodM gerapporteerd te worden. Wel staan deze stromen geregistreerd in het afvalstromensysteem Amice, het wettelijke registratiesysteem voor afvalstromen van het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen6 van Rijkswaterstaat.
Klopt het dat bij mogelijke vervolging van NAM door OM het mogelijk is om geen nieuwe vergunning te geven, gezien artikel 9 van de Mijnbouwwet dat eist dat bedrijven een «intrinsieke verantwoordelijkheidszin» hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om bij mogelijke vervolging om geen enkele nieuwe vergunning voor aardgaswinning door NAM onder de Waddenzee af te geven?
Ik kan aan de hand van artikel 9 van de Mijnbouwwet een vergunning voor het opsporen en winnen van delfstoffen weigeren op grond van een gebrek aan (maatschappelijke) verantwoordelijkheidszin. Ik kijk hiernaar bij iedere aanvraag voor een winnings- of opsporingsvergunning. Op het moment van vergunningverlening neem ik alle relevante informatie mee in de besluitvorming.
Ik kan niet vooruitlopen op een mogelijke vervolging van NAM en de eventuele gevolgen daarvan voor toekomstige vergunningverlening.
Een Wob/Woo verzoek uit januari 2021 naar de reactie op het rapport ‘Ongekend Onrecht’ |
|
Renske Leijten , Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
Klopt het dat u meer dan twee jaar geleden een zeer specifiek Wob-verzoek ontvangen heeft met de volgende strekking: a. alle conceptversies van de Kamerbrief met de reactie van het kabinet op het rapport «Ongekend onrecht» en b. van het nieuwsbericht getiteld «Kabinetsreactie op het rapport «Ongekend onrecht» dat is gepubliceerd op rijksoverheid.nl over de periode van 3 januari 2021 tot en met 18 januari 2021; en c. de redeneerlijnen, Q&A's, en memo's met betrekking tot de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend onrecht» over de periode van 10 januari 2021 tot en met 18 januari 2021.
Ja, dit Wob-verzoek is op 18 januari 2021 bij het Ministerie van Algemene Zaken ingediend.
Kunt u heel precies aangeven hoe u de afgelopen 2 jaar met dit Wob/Woo-verzoek bent omgesprongen en kunt u elke processtap in een tijdlijn zetten, inclusief overleg, bezwaren, beroepen, ingebreke stellingen, gerechtelijke uitspraken? Wilt u daarbij de reacties van de Ministeries van Economische Zaken en Klimaat (EZK), Algemene Zaken (AZ), Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), Financiën (Fin), de landsadvocaat en anderen niet vergeten?
Bijgevoegd bij deze Kamerbrief (bijlage 1) is per ministerie (AZ, BZK, EZK, Fin en SZW) een zo volledig mogelijke tijdlijn van dit Wob/Woo-verzoek opgenomen, zoals deze is doorgekregen vanuit de betrokken departementen. Daarbij merk ik op dat de overzichten zo zorgvuldig mogelijk zijn opgesteld, maar gelet op de hoeveelheid procedures en de korte beantwoordingstermijn kan een eventuele omissie niet volledig worden uitgesloten.
Klopt het dat een van de stappen in dit proces geweest is dat de rechtbank Midden Nederland op 10 juni 2022 het beroep van de indiener gegrond verklaard en het besluit van 15 september 2021 vernietigd1, voor zover daarin is beslist over openbaarmaking van de concepten van de Kamerbrief en voor zover het Wob-verzoek niet is doorgestuurd.
Ja, de rechtbankZ oordeelde: «dat verweerder de drie gevonden concept kamerbrieven die hij wel heeft overgelegd, heeft mogen weigeren openbaar te maken op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob.» Ten aanzien van de andere concepten die (ook) bij andere departementen berusten heeft de rechtbank het besluit van 15 september 2021 vernietigd: «voor zover daarin is beslist over openbaarmaking van de onder hem berustende concepten van de kamerbrief en voor zover hij het Wob-verzoek niet heeft doorgestuurd».
Kunt u die uitspraak en de andere uitspraken van de rechtbank over dit Wob-verzoek aan de Kamer doen toekomen?
Ja, de uitspraak van de rechtbank is gepubliceerd en voor eenieder raadpleegbaar (ECLI:NL:RBMNE:2022:2280). De rechtbank heeft nog geen andere inhoudelijke uitspraken gedaan. Zoals volgt uit het overzicht bij het antwoord op vraag 2 zijn er wel rechterlijke uitspraken inzake beroep niet tijdig beslissen gedaan. U treft de desbetreffende uitspraken als bijlagen (2a t/m 2f) bij deze brief aan.
Herinnert u zich dat u in antwoord op mijn Kamervragen, die gesteld waren op 21 juli 2022 en beantwoord zijn op 15 september 2022 een lijst stuurde met in behandeling zijnde Wob/Woo-verzoeken bij het Ministerie van Algemene Zaken per 16/6/2023 en dat het oudste verzoek daarop 373 dagen oud was?
Ja.
Waarom stond dit Woo-verzoek niet op de lijst?
Er was op dat moment al beslist op het verzoek (zie daarvoor de tijdlijn van het Ministerie van Algemene Zaken bij het antwoord op vraag 2).
Kunt u een herziene lijst sturen?
Als aangegeven bij het antwoord op vraag 6 stond het verzoek terecht niet op de lijst. Er wordt dan ook geen reden gezien om een herziene lijst op te stellen.
Herinnert u zich dat vraag 13 van deze vragenset, die gericht was aan de Minister van Binnenlandse Zaken en de Minister van Algemene Zaken luidde: «Bent u bereid ervoor te zorgen dat voor 1 september aanstaande een besluit genomen wordt en stukken gepubliceerd worden op alle Wob-besluiten, waarop u volgens de rechter een besluit moet nemen?»2
Ja.
Herinnert u zich dat het antwoord van de Minister van Binnenlandse Zaken luidde: «Er zijn op dit moment binnen mijn Ministerie geen besluiten in behandeling waarop volgens de rechter binnen een daartoe gestelde termijn een besluit moet worden genomen.»?
Ja.
Kunt u verklaren waarom dit verzoek niet vermeld is bij dat antwoord? Zijn er nog meer Woo-verzoeken die aan de Kamer gemeld hadden moeten worden?
Dit verzoek is niet vermeld bij dat antwoord omdat het in eerste instantie niet was ingediend bij mijn ministerie. Het gaat hierbij om een zaak van het Ministerie van Algemene Zaken. De rechter heeft daarbij de verweerder (het Ministerie van Algemene Zaken) opgedragen om binnen zes weken een nieuw inhoudelijk besluit te nemen op het bezwaarschrift en het Wob-verzoek door te sturen naar de ministeries waar volgens hem ook nog concepten berusten van de Kamerbrief. Aanvullend merk ik op dat in de beantwoording van genoemde vragenset werd gedoeld op verzoeken waarbij de rechter het bestuursorgaan een termijn en dwangsom heeft opgelegd wegens het niet tijdig beslissen op een verzoek, de zogeheten beroepen fictief. Dit volgt ook uit de vragen 6 t/m 8 van diezelfde vragenset waarbij ook gevraagd werd naar dit soort uitspraken. Bij deze specifieke uitspraak gaat het echter niet om een beroep fictief wegens niet tijdig beslissen, maar om een inhoudelijk beroep. De rechter heeft in de betreffende uitspraak ook geen dwangsom wegens het niet tijdig beslissen opgelegd. Om deze redenen is dit verzoek niet bij het antwoord op vraag 13 van de genoemde vragenset vermeld.
Kunt u een inventarislijst die bij dit Woo-verzoek hoort, openbaar maken en alle stukken die daarop staan aan de Kamer doen toekomen (verzoek onder artikel 68 Grondwet)?
Waar er in een besluit een inventarislijst is opgesteld is deze tegelijkertijd met het besluit gepubliceerd. Hetzelfde geldt voor de stukken. Ten aanzien van de concepten van de kabinetsreactie merk ik op dat deze niet openbaar zijn gemaakt en ook niet aan uw Kamer worden verstrekt. Voor concepten van dergelijke brieven geldt – evenals concepten van andere stukken – dat zij in beginsel niet worden verstrekt. In de fase waarin een ambtelijk advies nog vorm moet krijgen, moet er ambtelijk ruimte zijn om in vertrouwelijkheid concepten en gedachten met elkaar uit te wisselen. Het is daarbij niet in het belang van een ordentelijk verloop van het parlementaire proces dat er een publiek debat plaatsvindt over onvoldragen documenten, zeker wanneer deze de bewindspersonen niet hebben bereikt. Bovendien geldt dat uw Kamer aan het einde van een besluitvormingsproces goed geïnformeerd moet worden over de achterliggende gedachten. Primair moeten die overwegingen onderdeel zijn van de aan uw Kamer gerichte brieven en andere documenten3.
Klopt het dat er Wob/Woo-verzoeken gedaan zijn naar de afhandeling van dit Wob/Woo-verzoek? Zo ja, wanneer zijn die gedaan en bij wie?
Ja, indien van toepassing volgt dit uit het overzicht bij het antwoord op vraag 2.
Kunt u aangeven waar het besluit van het Ministerie van Algemene Zaken over het Woo-verzoek naar de afhandeling van het Woo-verzoek gepubliceerd is? Indien het niet gepubliceerd is, waarom is het dan niet gepubliceerd en kunt het u het aan de Kamer doen toekomen?
Ja, dit besluit is gepubliceerd op rijksoverheid.nl en daarmee voor eenieder vindbaar en raadpleegbaar (https://www.rijksoverheid.nl/documenten/woo-besluiten/2023/02/15/besluit-op-woo-verzoek-over-uitvoering-uitspraak-betreffende-wob-procedure-ongekend-onrecht).
Kunt u ook de andere Woo-verzoeken daarover publiceren?
Ja, hieronder zijn de links opgenomen naar de besluiten van de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Economische Zaken en Klimaat op de andere Woo-verzoeken naar de afhandeling van het Woo-verzoek.
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/woo-besluiten/2022/10/24/besluit-op-woo-verzoek-over-kabinetsreactie-ongekend-onrecht.
Economische Zaken en Klimaat:
Hoe beoordeelt u de gang van zaken in de afhandeling van het Woo-verzoek?
In algemene zin betreur ik dat de verzoeken – waar van toepassing – niet binnen de wettelijke termijnen zijn afgehandeld. Voor wat betreft de inhoudelijke beoordeling van de afhandeling van het Woo-verzoek als ingediend bij het Ministerie van AZ wijs ik erop dat deze op dit moment onder de rechter ligt. De rechtbank geeft een oordeel over de wijze van afhandeling van het verzoek.
Kunt u deze vragen voor 22 mei 12.00 uur beantwoorden i.v.m. de commissiedebatten op 23 en 24 mei over de afhandeling van «Ongekend Onrecht» en over de Woo? Indien u een of twee vragen niet kunt beantwoorden voor dat tijdstip, kunt u dan de andere antwoorden wel voor genoemd tijdstip naar de Kamer sturen en aangeven waarom de overige vragen niet tijdig beantwoord konden worden?
Ja.
Kankerverwekkende stoffen die vrijkomen bij het storten van granuliet in natuurplassen |
|
Kiki Hagen (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat uit recent onderzoek van het RIVM en Deltares blijkt dat onduidelijk is of de kankerverwekkende stof acrylamide vrijkomt in het water bij het storten van granuliet in natuurplassen?
In de literatuurverkenning heeft de vraag centraal gestaan of het aannemelijk is dat er onder zuurstofarme omstandigheden bij de toepassing van «ontwaterde grond» een relevante hoeveelheid acrylamide kan worden gevormd en of hier nog kennisleemtes over zijn.
Uit het literatuuronderzoek blijkt dat geen (betrouwbare) studies zijn gevonden waarin de afbraak van poly-acrylamide en vorming van acrylamide onder de omstandigheden die voorkomen in diepe plassen zijn onderzocht. De literatuurstudie heeft aldus geen nieuwe informatie opgeleverd die maakt dat alle onzekerheid kan worden weggenomen.
Klopt het dat dit rapport nog niet met de Kamer is gedeeld? Zo ja, waarom niet? En wilt u dit rapport zo snel mogelijk delen met de Kamer?
Op 21 april is het rapport door het RIVM en Deltares in concept aangeleverd aan IenW. Deze concept versie is bij verschillende media terecht gekomen. Op dat moment was het rapport nog niet gepubliceerd. Het rapport is inderdaad daarom nog niet eerder gedeeld met de Kamer. Het rapport is tegelijk met het beantwoorden van deze Kamervragen met de Kamer gedeeld.
Klopt het dat tot op de dag van vandaag het dus mogelijk is dat de kankerverwekkende stof acrylamide vrijkomt in het water bij het storten van granuliet in natuurplassen?
Bureau Arcadis heeft in 2021 in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat een uitgebreide review (literatuur-, laboratorium- en veldonderzoek) gedaan naar granuliet (dat wordt ontwaterd met een poly-acrylamide flocculant). In haar rapportage (16 april 2021) is aangegeven: «In geen enkel monster van grond, grondwater of oppervlaktewater is acrylamide aangetoond boven de detectielimiet. Ook in de toekomst is de vorming van acrylamide uit poly-acrylamide niet waarschijnlijk. Poly-acrylamide breekt slechts zeer langzaam af, en in het geval van afbraak, vooral naar kortere ketens poly-acrylamide. In het natuurlijke systeem verloopt de afbraak van acrylamide aanzienlijk sneller dan de mogelijke vorming uit poly-acrylamide, hoogstwaarschijnlijk is dit de reden dat geen acrylamide kon worden teruggevonden.»
Ook in de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 oktober 2021 is geconcludeerd dat de kans op aanwezigheid van schadelijke hoeveelheden acrylamide uiterst klein is en dat acrylamide in de praktijk niet is aangetoond. De Raad stelt: «Volgens het deskundigenbericht blijkt uit literatuur dat het transport van poly-acrylamide in oppervlaktewater, grondwater en bodem beperkt is vanwege de adsorptie aan minerale deeltjes. Deze binding is onomkeerbaar en desorptie treedt nauwelijks op waardoor de risico’s voor in het water levende organismen beperkt lijken te zijn. Verder blijkt over het algemeen uit het onderzoek over anionische poly-acrylamide dat sprake is van een lage afbraaksnelheid, zonder dat daarbij acrylamide ontstaat als tussenproduct, en dat acrylamide zeer snel afbreekt in het milieu. Weliswaar is in een beperkt aantal onderzoeken wel acrylamide aangetroffen na blootstelling aan uv-licht en hoge temperaturen, maar de bijdrage lijkt verwaarloosbaar.»
De literatuurverkenning van het RIVM heeft niet geleid tot nieuwe inzichten hieromtrent.
Is het voorzorgsprincipe, een van de uitgangspunten van (Europese) milieuwetgeving tot dusver toegepast bij het toestaan van storten van granuliet in natuurplassen zoals Over de Maas?
Dit principe is toegepast. Op grond van het voorzorgbeginsel is de overheid eraan gehouden maatregelen te nemen als er op basis van de best beschikbare informatie redelijke gronden zijn om te vrezen voor ernstige en/of onomkeerbare milieuschade. Deze informatie is er niet.
Eerdere onderzoeken duiden er op dat het niet waarschijnlijk is dat de risico’s substantieel zijn.
Deelt u de mening dat stoffen waarvan niet vaststaat of deze mogelijke schadelijke gevolgen hebben voor het milieu, niet geloosd mogen worden? Zo ja, hoe brengt u dit in de praktijk?
Er is ten aanzien van het diepe plassen beleid thans geen reden om beleidsmatig anders te handelen dan tot op heden is gedaan. De literatuurverkenning heeft geen nieuwe informatie opgeleverd.
Ik vind het belangrijk dat de toepassing van stoffen, zoals poly-acrylamiden, die niet van nature voorkomen zoveel mogelijk wordt beperkt in diepe plassen. Daarom zal, als vervolg op eerder onderzoek door STOWA met betrekking tot zuiveringsslib1, een verkenning worden gedaan naar groenere (biobased) alternatieven voor poly-acrylamiden voor het ontwateren van verschillende soorten grond en bagger. Als deze beschikbaar zijn, zal ik bekijken hoe ik het gebruik hiervan kan stimuleren.
Wordt granuliet op dit moment nog op andere plaatsen in Nederland gestort? Bent u bereid om alle stortingen van granuliet in water te stoppen totdat er daadwerkelijk duidelijkheid is over de mogelijke schadelijke gevolgen?
Op dit moment wordt granuliet op verschillende plaatsen in Nederland toegepast. Mocht uit toekomstige monitoring blijken dat acrylamide boven bepaalde grenswaarden wordt gemeten in diepe plassen dan zal de Kamer daarover worden geïnformeerd.
Er is ten aanzien van het diepe plassen beleid thans geen reden om beleidsmatig anders te handelen dan tot op heden is gedaan. De literatuurverkenning heeft geen nieuwe informatie opgeleverd.
Het bericht 'Nederlandse vissers gebruiken illegale netten om extra sliptong te vangen' |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederlandse vissers gebruiken illegale netten om extra sliptong te vangen»?1
Ja ik ben bekend met het bericht.
Hoe reageert u op het bericht dat binnenkuilen (een economisch delict) al jaren aan de gang is?
Laat ik voorop stellen dat illegale visserij niet acceptabel is en dus ook het gebruik van binnenkuilen. Om illegale visserij tegen te gaan geldt reeds een uitgebreid maatregelenpakket, inclusief voorschriften voor de controle en het toezicht. Dit is allemaal op Europees niveau vastgelegd. Het blijft echter lastig om een visser op het gebruik van binnenkuilen te betrappen, omdat het gebruik van een binnenkuil heterdaad vastgesteld moet worden.
Welke stappen heeft u (met de Vissersbond) gezet, naast het vullen van vacatures bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) voor een betere handhaving, om het binnenkuilen te stoppen?
Met de uitbreiding van de capaciteit is een derde inspectieteam opgericht. Dit inspectieteam richt zich voornamelijk op het verder optimaliseren van de risicobeoordelingen en de informatievoorziening aan de andere twee inspectieteams. Hierdoor kunnen controles gerichter worden uitgevoerd. Aan de hand van risicoanalyses selecteert de NVWA ook vissersvaartuigen waarbij het vermoeden bestaat dat zij vissen met illegale netvoorzieningen. In mijn reactie op de IKA-visketen (Kamerstuk 29 675, nr 220) heb ik aangegeven prioriteit te geven aan het versterken van de handhaving door de overheid. Daarnaast spreek ik de sector aan op haar eigen verantwoordelijkheid om de naleving van wet- en regelgeving te vergroten. Het blijft mogelijk om de publieke controle op den duur met private initiatieven aan te vullen en daarbij blijf ik openstaan voor goede voorstellen vanuit de sector. Uiteraard moeten deze initiatieven ten goede komen aan het de effectiviteit en doeltreffendheid van het controle- en handhavingssysteem.
Binnen de Europese Unie (EU) schiet controle ook tekort, hoe werkt u samen met andere lidstaten om deze praktijk te voorkomen en de algemene handhaving in de visserijsector te versterken?
In het visserijtoezicht wordt intensief samengewerkt met de collega inspectiediensten van andere lidstaten. Het Europees bureau voor visserijcontrole (EFCA) speelt daarbij een coördinerende rol. In het kader van Joint deployment plans (JDP’s) worden in Europese wateren, waaronder de Noordzee, gezamenlijke inspecties uitgevoerd. Een gezamenlijke JDP controle (zogenaamde specific action) is ook gericht op het gebruik van illegale netvoorzieningen. Daarnaast maakt de uitkomst van de politieke triloog over de herziening van de Controle Verordening de inzet van moderne controlemaatregelen mogelijk. Dit zal helpen de algemene handhaving in de visserijsector te versterken. Ik zal de Tweede Kamer in het najaar, wanneer de herziening van de Controle Verordening naar verwachting voor vaststelling in de Raad voorligt, hierover nader informeren
Deelt u de mening dat er meer controleschepen nodig zijn, omdat sommige vissers elkaar informeren over het controleschip van de NVWA en het binnenkuilen laten afhangen van de pakkans, en hoe gaat u dat realiseren?
De pakkans kan door de inzet van meer controleschepen inderdaad worden vergroot. Sinds begin 2023 beschikt het Europese bureau voor visserij controles over drie eigen controleschepen. Eén daarvan zal ook nadrukkelijk op de Noordzee worden ingezet. Feit blijft dat de visser controleschepen al van verre zien aankomen. Het op heterdaad vaststellen van het gebruik van binnenkuilen blijft daardoor lastig. Daarom wordt ook meer (ook in Europees verband) gebruik gemaakt van luchtsurveillancediensten, die mogelijk het gebruik van binnenkuilen kunnen vaststellen. Verder zullen naar verwachting nieuwe controlemaatregelen, zoals Closed Circuit Television (CCTV), na verdere uitwerking mogelijkheden bieden om het gebruik van illegale tuigen op afstand te controleren.
Op welke termijn denkt u dat de toegenomen capaciteit bij de NVWA het gewenste effect gaat hebben en hoe monitort u dit?
De uitbreiding van inspectiecapaciteit heeft inmiddels plaatsgevonden en de opleiding van nieuwe personeel is grotendeels afgerond. De komende tijd zullen het natuurlijke verloop van het personeelsbestand en de krapte op de arbeidsmarkt echter wel van invloed zijn op de inspectiecapaciteit op het visserijdomein. Het gewenste effect van de toegenomen capaciteit is dat de pakkans en het afschrikwekkend effect van controlemaatregelen vergroot wordt en dat daardoor de naleving van wet- en regelgeving bevorderd wordt. Het kost enige tijd voordat de daadwerkelijke effecten van de uitbreiding zichtbaar zullen zijn. De controle van de zeevisserij bestaat uit veel aspecten waardoor het moeilijk is om hier een tijdspad op te zetten. Zoals aangeven in reactie op de IKA-visketen blijf ik met de NVWA in gesprek over de effectiviteit van de handhaving. Daar bespreek ik ook het effect van de toegenomen capaciteit op handhaving door de NVWA.
Kunt u de Kamer voor het commissiedebat NVWA, gepland op 31 mei 2023, informeren over alle stappen die u zet om de handhaving in de visserijsector te verbeteren en de Kamer informeren over de knelpunten die daarbij spelen?
Vanwege de benodigde afstemming is de beantwoording van deze vragen binnen de gevraagde termijn helaas niet gehaald. Tijdens het tweeminutendebat van 22 maart 2023 heb ik, in reactie op een door u ingediende motie, aangegeven niet voornemens te zijn een integrale handhavingsstrategie voor het versterken van de handhaving in de visserij op te stellen. In het commissiedebat over de NVWA van 31 mei 2023 heb ik in reactie op vragen van het lid Thijssen mogelijk onterecht de indruk gewekt dat er al een integrale handhavingsstrategie voor het versterken van de handhaving in de visserij is. Wel zal ik u voor het einde van het jaar informeren over de voortgang van de genomen stappen.
Het met voeten treden van de Nederlandse wet door ambassades |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat ambassades in dit land de Nederlandse wet met voeten treden en levens kapot maken?1, 2, 3, 4
Ik ben bekend met de artikelen waarnaar wordt verwezen.
Wat vindt u van het feit dat onder het mom van diplomatieke onschendbaarheid diverse ambassades weigeren de Nederlanse rechterlijke vonnissen na te komen en hiermee rechten van burgers schenden? Graag een gedetailleerd antwoord.
Alle in Nederland gevestigde buitenlandse diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen dienen de Nederlandse wet- en regelgeving, inclusief de dwingende bepalingen van het Nederlandse arbeidsrecht, te respecteren. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken wijst geregeld op deze plicht, zoals deze in artikel 41 van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer («Wenen diplomatiek») is vastgelegd. Op een paar uitzonderingen na,5 is een Nederlandse rechter gemachtigd om uitspraken te doen volgens het Nederlandse arbeidsrecht over zaken die lokaal personeel van buitenlandse ambassades in Nederland aangaan. In verreweg de meeste gevallen wordt het Nederlandse arbeidsrecht door de vreemde staat gerespecteerd. Er zijn helaas uitzonderingen waarbij vreemde staten deze rechterlijke uitspraken niet opvolgen, hetgeen ik betreur.
De Nederlandse staat is zelf geen partij bij arbeidsgeschillen tussen lokale werknemers en buitenlandse ambassades in Nederland. Dat neemt niet weg dat het ministerie het belangrijk vindt dat uitspraken van de Nederlandse rechter worden nageleefd.
Door de gesprekken die het ministerie voert met advocaten en gedupeerden ben ik mij terdege bewust van de gevolgen die belemmeringen bij de afwikkeling van arbeidsgeschillen hebben op betrokkenen, bijvoorbeeld op financieel en persoonlijk vlak. Het ministerie neemt de ontvangen klachten over arbeidsgeschillen en niet-naleving van arbeidsrechtelijke uitspraken dan ook heel serieus en vraagt daarom altijd aandacht voor deze zaken bij de autoriteiten van de betrokken landen. Het ministerie zet zich actief in om ambassades te bewegen het vonnis na te leven. Op 23 december 2022 heb ik de Kamer hierover per brief geïnformeerd.6
Treedt u niet op omdat u bang bent voor het verstoren van de diplomatieke betrekkingen met ambassades van landen die een loopje nemen met de Nederlandse wet? Wat zegt u daarmee richting gedupeerd ambassadepersoneel? Graag een gedetailleerd antwoord.
Mijn ministerie onderneemt in deze arbeidsrechtelijke gevallen waarin niet wordt voldaan aan de vonnissen actie door het inzetten van diplomatieke contacten om te bemiddelen op een wijze die het meest passend is in de specifieke zaak.
Het ministerie vindt het belangrijk om de kennis van het Nederlandse arbeidsrecht te bevorderen. Aan alle ambassades is daarom een diplomatieke nota gestuurd om hen te wijzen op het belang van het respecteren van de Nederlandse wet- en regelgeving. Daarnaast organiseerde mijn ministerie in april 2023 samen met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) een informatiebijeenkomst voor ambassades over goed werkgeverschap. In deze bijeenkomst zijn de ambassades geïnformeerd over de relevante Nederlandse arbeidswet- en regelgeving en werden vragen over de praktijk beantwoord. In het najaar zal opnieuw een bijeenkomst worden georganiseerd over een thema met betrekking tot het Nederlandse arbeidsrecht.
Kunt u een concreet en gedetailleerd antwoord geven hoe u gedupeerd ambassadepersoneel, met veelal gerechtelijke uitspraken die in hun voordeel zijn, eindelijk gaat bijstaan bij het behalen van hun rechten?
Zoals aangegeven is de Nederlandse staat zelf geen partij bij arbeidsgeschillen tussen lokale werknemers en buitenlandse ambassades in Nederland. In de Kamerbrief is toegelicht dat Nederland slechts een bemiddelende rol kan spelen in de zaken tussen gedupeerden en de autoriteiten van de zendstaten. Dat neemt niet weg dat Nederland het belangrijk vindt dat uitspraken van de rechter worden nageleefd. Het ministerie is zich bewust van de gevolgen die deze geschillen hebben voor gedupeerden en betreurt het uitblijven van de naleving van de vonnissen. Ter bevordering van de naleving van nationale vonnissen voert het ministerie herhaaldelijk gesprekken met ambassadeurs en andere vertegenwoordigers van de zendstaat. Tijdens deze gesprekken wordt de ernst van de zaken en niet-naleving duidelijk gemaakt en wordt gewezen op het belang van het naleven van de Nederlandse wet en rechterlijke uitspraken. Ook bestaat de mogelijkheid om zendstaten formeel aan te schrijven. Indien opportuun, spreekt Nederland ook het Ministerie van Buitenlandse Zaken in het desbetreffende land formeel aan en wordt bekeken welke internationale rechtsmiddelen er in relatie tot een land beschikbaar zijn om naleving van Wenen diplomatiek te bevorderen.
Ik merk op dat de nationale rechtsmiddelen door gedupeerden nog verder kunnen worden uitgeput door waar mogelijk beslag te laten leggen op vermogensbestanddelen van de zendstaat met een commerciële bestemming om zo te komen tot tenuitvoerlegging van de nationale uitspraak.
Het niet controleren op het verdoven van paling voor de slacht |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Klopt het dat in 2021 en in 2022 geen enkele palingkwekerij, palingrokerij of enig ander visverwerkend bedrijf is gecontroleerd op het naleven van de enige vissenwelzijnsregel in Nederland, namelijk het verplicht verdoven van de paling voorafgaand aan de slacht?1
Ja, dit klopt. In 2021 en 2022 zijn door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) geen inspecties uitgevoerd bij palingkwekerijen, palingrokerijen of visverwerkende bedrijven tot het verplicht gebruik van elektronische bedwelmingsapparatuur voorafgaand het slachten van paling. U bent hierover geïnformeerd in de beantwoording van Kamervragen over het jaarplan van de NVWA voor 2022 en 2023 (Kamerbrief 33 835, nr. 197 en Kamerbrief 33 835, nr. 215).
Waarom is er niet gecontroleerd op het naleven van deze enige vissenwelzijnsregel, die dient om zeer ernstig dierenleed en een langzame, pijnlijke dood te voorkomen?
De controle op de naleving van verdoofd slachten bij palingkwekerijen heeft binnen de prioriteitsweging voor de toezichtinzet op het totale dierenwelzijnspakket niet kunnen plaatsvinden in 2021. U bent hierover geïnformeerd per Kamerbrief (36 100 XIV, nr. 6). Ook in 2022 is in de afwegingen rond de inzet van de beschikbare toezichtcapaciteit besloten om geen specifieke controles op het naleven van de verplichting tot het gebruik van bedwelmingsapparatuur bij het slachten van paling uit te voeren. U bent hierover geïnformeerd per Kamerbrief (33 835, nr. 215). Hierbij wordt steeds uitgegaan van een risico-gebaseerde afweging met betrekking tot de nalevingsbereidheid van de betreffende regelgeving.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat deze enige vissenwelzijnsregel niet wordt gecontroleerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) dit jaar wel onaangekondigd gaat controleren op het verdoven van palingen?
De NVWA houdt risicogericht toezicht. Dit houdt in dat zij daar toezicht houdt waar de risico’s op overtredingen het grootst zijn en waar het toezicht de meeste impact heeft. Tevens betekent dit dat niet iedere sector jaarlijks wordt gecontroleerd. Op basis hiervan is binnen de prioriteitsweging voor de handhavingsinzet op het totale dierenwelzijnspakket ervoor gekozen geen controles uit te voeren bij bedrijven op het naleven van de verplichte bedwelming van paling voorafgaand aan de slacht in 2021 en 2022. Ik ben echter met u van mening dat toepassing van het bedwelmingsapparaat bij de slacht van paling een groot welzijnsbelang vertegenwoordigt. Ondanks de eerdere risicoanalyse waarin de afweging dus is gemaakt om in de afgelopen jaren geen expliciete inspecties op de regelgeving uit te voeren, vind ik het van belang om met ingang van volgend jaar hier wel weer bij de bedrijven op te gaan controleren. Het apparaat moet bij alle bedrijven volgens de regels worden toegepast. Gezien het toegenomen (inter)nationale bewustzijn rond vissenwelzijn, ben ik reeds met de NVWA in overleg om ervoor te zorgen dat het toezicht op het verplicht bedwelmen van paling voorafgaand aan slacht de komende jaren weer een plek krijgt op de toezichtagenda. Voor dit jaar wil ik in ieder geval de bedrijven waar paling wordt geslacht nogmaals wijzen op de verplichting tot toepassing van het bedwelmingsapparaat en het bijbehorende welzijnsbelang.
Kunt u aangeven hoeveel palingkwekerijen, palingrokerijen en andere visverwerkende bedrijven er in Nederland zijn en op hoeveel van deze bedrijven paling wordt geslacht, indien mogelijk uitgesplitst per bedrijf?
In Nederland zijn 15 palingkwekerijen en 258 visverwerkende bedrijven waaronder palingrokerijen. Naast palingrokerijen doodt slechts een beperkt deel van de visverwerkende bedrijven paling. Bedrijven hebben geen registratieplicht bij de NVWA als zij paling slachten. Precieze cijfers over het aantal bedrijven waar paling wordt geslacht zijn daarmee niet voorhanden.
Kunt u nagaan of de vier bedrijven, die in 2019 in overtreding waren, opnieuw zijn gecontroleerd in de jaren 2020 tot en met 2022? Zo ja, wat waren de bevindingen, indien mogelijk per jaar uitgesplitst? Zo nee, waarom niet?2
De vier bedrijven die in 2019 in overtreding waren, zijn sindsdien niet nogmaals gecontroleerd. Op de prioriteitsweging hieromtrent ben ik in de beantwoording van de vragen 1 en 2 nader ingegaan.
Kunt u nagaan of het visverwerkend bedrijf dat in 2020 in overtreding was opnieuw is gecontroleerd in 2021 en 2022?
In 2021 en 2022 hebben er geen controles plaatsgevonden op de verplichte bedwelming van paling voorafgaand aan de slacht. Het desbetreffende bedrijf is in 2021 en 2022 niet nogmaals gecontroleerd.
Deelt u het inzicht dat dit visverwerkend bedrijf in 2021 en 2022 opnieuw had moeten worden gecontroleerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om in gesprek met de NVWA aan te dringen om dit jaar in te zetten op meer onaangekondigde controles bij palingkwekerijen, palingrokerijen en andere visverwerkende bedrijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer zult u dit doen?3
Voor het antwoord verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 3.
De sluiting van afdelingen van het Gelre Ziekenhuis Zutphen |
|
Jimmy Dijk |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met de berichten «Pier Eringa: «Macht verzekeraars en banken bij ziekenhuizen is te groot»», «Kraamafdeling Gelre Ziekenhuis in Zutphen gaat per direct dicht» en «Hoogzwangere Rianne uit Zutphen in tranen tegenover ziekenhuisbaas» van respectievelijk 26 december 2022, 24 april 2023 en 25 april 2023?1, 2, 3
Ja.
Bent u het er mee eens dat met een plotselinge directe sluiting van de kraamafdeling het Gelre Ziekenhuis in Zutphen hun plicht om zwangere vrouwen goed voor te lichten als het gaat over de mogelijkheden ten aanzien van de bevallocatie, heeft verzaakt? Zo nee, kunt u dit standpunt onderbouwen?
Gelre Ziekenhuizen heeft aangegeven dat het door acute capaciteitsproblemen niet langer lukt een personele bezetting te organiseren die nodig is om de veiligheid, kwaliteit en continuïteit van de zorg te waarborgen. Er is dus in zekere zin sprake van een situatie van overmacht. De raad van bestuur van Gelre Ziekenhuizen gaat over haar eigen personeelsbeleid en is zelf verantwoordelijk om de bezetting op haar afdelingen rond te krijgen. Gelre Ziekenhuizen heeft direct na haar besluit informatiebrieven naar buiten gebracht, onder andere naar eerstelijnsverloskundigen en naar zwangere vrouwen die bij het Gelre in beeld zijn. In deze communicatie is medegedeeld dat zwangeren voor poliklinische zwangerschapscontroles nog steeds terecht kunnen op de locatie in Zutphen. Bovendien kunnen vrouwen onverminderd in Zutphen terecht voor alle gynaecologische (spoed)zorg. Tevens laat Gelre Ziekenhuizen weten dat in de informatiebrief wordt aangegeven dat voor een bevalling of spoedopname vanwege de zwangerschap patiënten worden doorverwezen naar de locatie van Gelre Ziekenhuizen in Apeldoorn, of eventueel naar een van de omliggende ziekenhuizen. Met deze inspanningen geeft Gelre Ziekenhuizen invulling aan de informatieplicht richting de patiënten en betrokkenen.
In hoeverre is er bij de sluiting van de kraamafdeling rekening gehouden met de mogelijkheid dat meer zwangere vrouwen zullen kiezen voor een bevalling in het ziekenhuis in plaats van voor een thuisbevalling, omdat ze de grotere afstand te risicovol vinden? Hebben de omliggende ziekenhuizen voldoende capaciteit om deze eventuele toename op te vangen?
De raad van bestuur van Gelre Ziekenhuizen laat weten dat zij rekening heeft gehouden met de verwachting dat meer vrouwen voor een ziekenhuisbevalling zullen willen kiezen in plaats van een thuisbevalling. Deze verwachting is ook beschreven in het opgestelde continuïteitsplan, dat is vastgesteld in het Regionaal Overleg Acute Zorgketen (ROAZ) regio Zwolle. Dit plan is eveneens gedeeld met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). De raad van bestuur van Gelre Ziekenhuizen laat weten dat omringende ziekenhuizen hebben aangegeven klaar te staan om de acute verloskundige zorg over te nemen. Er is daar voldoende capaciteit voor.
Vindt u dat deze zorgaanbieder met de plotselinge sluiting van de kraamafdeling de kwaliteit en continuïteit van de zorg nog steeds voldoende geborgd heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
De beschikbaarheid van de zorg moet altijd voldoende verzekerd zijn. Zoals reeds eerder toegelicht4 staat mijns inziens de kwaliteit, continuïteit en toegankelijkheid van de acute en verloskundige zorg in de regio niet onder druk. Alle inwoners voor wie de locatie in Zutphen het dichtstbijzijnde ziekenhuis is, kunnen binnen de geldende norm van 45 minuten per ambulance naar minstens vier andere SEH’s of afdelingen acute verloskunde vervoerd worden. De meest recente bereikbaarheidsanalyse van het RIVM5 bevestigt dit. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
In hoeverre voldoet het Gelre ziekenhuizen met deze plotselinge sluiting nog aan de eisen voor een zorgvuldige besluitvormingsprocedure, zoals die gesteld worden in het Uitvoeringsbesluit van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en de daarop gebaseerde Uitvoeringsregeling Wkkgz?
Zoals ook al aangegeven bij de beantwoording van vraag 2 laat Gelre Ziekenhuizen weten dat het door acute capaciteitsproblemen niet langer lukte een personele bezetting te organiseren die nodig is om de veiligheid, kwaliteit en continuïteit van de zorg te waarborgen. In een dergelijk geval voorziet het Uitvoeringsbesluit Wkkgz in de mogelijkheid om af te wijken van de vereiste besluitvormingsprocedure. Deze uitzonderingsgrond staat beschreven in artikel 8a.4, het vierde lid. Het eerder ingezette traject om het aanbod van de acute zorg op de locatie in Zutphen te wijzigen staat los van het besluit om per direct de afdeling verloskunde te sluiten. De raad van bestuur van Gelre Ziekenhuizen laat weten alle door de wet voorgeschreven stappen zorgvuldig te blijven doorlopen bij de verdere uitwerking van haar voorgenomen besluit6 om de (acute) zorg op de locaties in Zutphen en Apeldoorn anders te organiseren.
Hebben de toezichthouders (nog) voldoende zicht op de besluitvormingsprocedure door Gelre Ziekenhuizen? Kunt u uw antwoord op deze vraag toelichten?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) houden als toezichthouders een vinger aan de pols, respectievelijk op de kwaliteit en veiligheid, en op de toegankelijkheid van de zorg. Zowel de IGJ als de NZa hebben voldoende zicht op de ontwikkelingen bij Gelre Ziekenhuizen en worden tijdig en actief door de raad van bestuur van Gelre Ziekenhuizen geïnformeerd. Ik heb tot op heden geen signalen vanuit de IGJ of NZa ontvangen dat er sprake zou zijn van het niet op juiste wijze volgen van de besluitvormingsprocedure door Gelre Ziekenhuizen.
Erkent u dat prijs en efficiëntie een grote invloed hebben op het wel of niet in stand houden van afdelingen binnen een ziekenhuis? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij keuzes rondom de inrichting van een zorgorganisatie spelen aspecten als betaalbaarheid en organiseerbaarheid een belangrijke rol. Het sturen op een efficiënt ingerichte ziekenhuisorganisatie is daar ook een onderdeel van. Daarnaast zijn ook de toegankelijkheid en kwaliteit van de zorg van groot belang. Deze dienen altijd voldoende geborgd te worden. In het algemeen geldt dat bij keuzes rondom de inrichting van de zorg er altijd een afweging van de aspecten kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid aan de orde is. Het is in dit geval de verantwoordelijkheid van het bestuur van Gelre Ziekenhuizen om een balans te vinden tussen deze drie aspecten.
Bent u het er mee eens dat deze focus op prijs en efficiëntie negatieve gevolgen kan hebben voor de toegankelijkheid en bereikbaarheid van onze zorg, nu en in de toekomst? Kunt u uw antwoord toelichten?
Overwegingen rond betaalbaarheid, en organiseerbaarheid, van de zorg spelen altijd een rol bij de inrichting van het zorglandschap. Echter, naast betaalbaarheid behoort de zorg ook toegankelijk en van goede kwaliteit te zijn. Betaalbaarheid alleen kan dus nooit het enige belang zijn, en dat is gelukkig ook niet het geval. In Nederland hebben we een solidair zorgstelsel met daarin gereguleerde marktwerking waarin zorgverzekeraars een wettelijke zorgplicht hebben. Het is aan de zorgverzekeraars om samen met de zorgaanbieders alles in het werk te stellen om problemen met toegankelijkheid van zorg te voorkomen. De NZa ziet daar ook op toe.
Hoe wordt voorkomen dat het aanbod van zorg in de toekomst verder verschraald en de toegankelijkheid en bereikbaarheid van deze zorg in het geding komt? Welke stappen zijn hiervoor nodig?
Ik vind het belangrijk dat er een (basis)niveau van kwalitatief goede (acute) zorg in elke regio aanwezig is, niet alleen vanwege de nabijheid en toegankelijkheid, maar ook vanwege de leefbaarheid van een regio. Maar de zorg staat ook onder druk en staat voor grote uitdagingen. Juist vanwege de veranderingen die nu al plaatsvinden in het zorglandschap, en die ook de komende jaren zullen doorzetten, is het van belang dat we met elkaar aan de slag gaan om de zorg toekomstbestendig te maken. Ook in de toekomst moet de toegankelijkheid van de (acute) zorg geborgd zijn. Dat betekent ook dat we keuzes moeten maken, want niet alles kan altijd en overal. We hebben daartoe ook verschillende afspraken gemaakt in het Integraal Zorgakkoord (IZA). Ook heb ik met dezelfde invalshoek de beleidsagenda toekomstbestendige acute zorg7 opgesteld, dat op 3 oktober 2022 aan uw Kamer is aangeboden. Op dit moment wordt er hard gewerkt aan de uitvoering van de gemaakte afspraken uit het IZA en de beleidsagenda.
Wat vindt u van de uitspraak van de ziekenhuisdirecteur Eringa dat ziekenhuizen financieel kwetsbaar zijn en nauwelijks tegenslagen aankunnen door de manier waarop verzekeraars contracten afsluiten? Herkent u deze signalen, ook bij andere directies van (streek)ziekenhuizen?
De ziekenhuissector in Nederland ziet er op sectorniveau financieel gezond uit. Er is sprake van een solvabele sector die tot 2021 gemiddeld een positief rendement haalt. Ik ben mij wel bewust dat er grote verschillen kunnen bestaan tussen ziekenhuizen onderling, waarbij met name de kleine en middelgrote ziekenhuizen het financieel zwaarder hebben. Ik heb verder geen signalen ontvangen dat er op dit moment sprake is van acute financiële problemen bij andere (streek)ziekenhuizen.
Is het huidige systeem van financiering en contractering van ziekenhuiszorg nog houdbaar als we de kwaliteit, bereikbaarheid en toegankelijkheid van ziekenhuiszorg willen waarborgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De kwaliteit, bereikbaarheid en toegankelijkheid van ziekenhuiszorg zijn geborgd binnen ons huidige stelsel. In Nederland kennen we een zorgstelsel met daarin private partijen die werken binnen een gereguleerde context, ik verwijs daarbij ook naar mijn antwoord op vraag 8. Het huidige stelsel geeft mensen de vrijheid om te kiezen voor de zorgverzekeraar en zorgaanbieder van hun keuze. Deze keuzevrijheid zorgt voor de benodigde prikkels voor zorgaanbieders en zorgverzekeraars om kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg te borgen. Desalniettemin ben ik wel van mening dat we meer moeten inzetten op samenwerking in plaats van concurrentie om zo de zorg toekomstbestendig te maken. En daar hebben we de kennis, kunde en expertise van diverse partijen, verenigd in het Integraal Zorgakkoord, voor nodig.
Bent u bereid om deze vragen ieder afzonderlijk te beantwoorden?
Ik heb aan dit verzoek voldaan.
De uitsluiting van de rechtstoegang voor mensen die op papier een hoger inkomen hebben dan de grens van de Wet op de rechtsbijstand |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Kunt u ingaan op de alarmerende constatering van het Juridisch Loket dat veel mensen met een middeninkomen die bij het Juridisch Loket om hulp vragen niet geholpen kunnen of mogen worden en daarmee verstoken blijven van rechtsbijstand of rechtshulp en daarmee in feite worden beperkt in hun toegang tot het recht?1
Ik heb de brief van het Juridisch Loket ontvangen en de signalen die zij in de brief geven neem ik serieus. Dat de financiële situatie van veel mensen de afgelopen tijd is veranderd onder invloed van onder andere stijgende prijzen staat buiten kijf. Hoeveel mensen hierdoor de genoemde problemen en daarmee mogelijk belemmeringen ervaren in de toegang tot rechtshulp of rechtsbijstand is nog niet goed in te schatten.
Wat vindt u ervan dat veel schuldenaren die op papier wel een middeninkomen hebben maar niet zijn toegelaten tot de schuldsanering ook volledig tussen wal en schip belanden in het huidige stelsel?
Schuldenaren die niet formeel zijn toegelaten tot de schuldsanering kunnen inderdaad geen aanspraak maken op rechtshulp of rechtsbijstand. Voor deze rechtzoekenden is er wel de mogelijkheid om sociale raadslieden of rechtswinkels te bezoeken. Ook kunnen zij gratis gebruik maken van de informatie op de website van het Juridisch Loket. Daarnaast zijn er in de «aanpak geldzorgen, armoede en schulden» (juli 2022) verschillende maatregelen genoemd om schuldenaren passende hulp te bieden, gericht op het voorkomen van (verdere) schuldenproblematiek.2 Ik erken echter wel dat er schrijnende voorbeelden zijn, waarbij mensen in sommige gevallen extra schulden aan moeten gaan voor de toegang tot rechtshulp.
Bent u het met de constateringen van het Juridisch Loket eens dat dit zorgt voor een vicieuze cirkel omdat deze schuldenaren voor rechtshulp meer schulden moeten aangaan?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het met mij eens dat het onrechtvaardig is dat alle zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) per definitie zijn uitgesloten van rechtsbijstand ook al komt het vaak genoeg voor dat het inkomen van een zzp’er wél binnen de inkomensgrenzen ligt van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb)?
ZZP’ers kunnen inderdaad voor hun zakelijke juridische problemen geen aanspraak maken op rechtshulp of rechtsbijstand. Wanneer de ZZP’er een inkomen heeft onder de Wrb-grens kan deze voor persoonlijke zaken aanspraak maken op gefinancierde rechtshulp of rechtsbijstand. Voor zakelijke geschillen kunnen zij een rechtsbijstandsverzekering afsluiten. Het ondernemerschap brengt bepaalde risico’s met zich mee en het hoort bij ondernemen om te zorgen dat die risico’s zijn afgedekt, hetzij door een rechtsbijstandsverzekering hetzij door een financiële spaarpot om hulp in te kunnen schakelen. Ik realiseer mij daarbij dat zelfstandig ondernemen niet voor iedereen een keuze is.
Bent u het daarnaast met mij eens dat zzp’ers voor wat betreft hun inkomen een meer precaire groep is en het zijn van een zzp’er ook in veel gevallen geen keuze is?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u, met mij, dat alternatieven zoals een rechtsbijstandverzekering, de vakbond of sociale raadslieden voor veel mensen niet een waterdicht alternatief is onder andere omdat het niet voor iedereen betaalbaar is of niet in alle regio’s aanwezig is?
Een rechtsbijstandsverzekering, lidmaatschap van een vakbond of sociaal raadslieden zijn voor veel mensen een goede optie. Ik ben het wel met u eens dat deze alternatieven niet voor iedereen en voor alle rechtsgebieden een oplossing bieden.
Bent u het eens met de constatering dat, op basis van het hierboven genoemde, voor een aanzienlijke groep middeninkomens er sprake is van rechtsongelijkheid en een verstoorde balans in rechten op basis van financiën?
Het stelsel voor rechtshulp en gesubsidieerde rechtsbijstand is bedoeld om mensen met een lager inkomen toegang tot juridische hulp te bieden. Om het stelsel betaalbaar te houden, zijn er inkomensgrenzen vastgesteld om te bepalen wie aanspraak kan maken op rechtshulp en gesubsidieerde rechtsbijstand. Daarmee is het onvermijdelijk dat er ook een groep rechtzoekenden (net) boven die grens zit. Het is wel van belang om te blijven kijken naar de maatschappelijke realiteit – met het oog op hoge energieprijzen en inflatie – en de toegang tot rechtshulp die mensen in de praktijk hebben.
Ziet u, met mij, dat zoals het Juridisch Loket ook constateert, het wettelijk kader en de financiële realiteit te ver uit elkaar liggen?
De financiële realiteit is voor veel mensen de afgelopen tijd ingrijpend veranderd en dat kan mede invloed hebben op de mate waarin mensen hulp kunnen krijgen bij een juridisch probleem. Zoals ik aangaf in mijn antwoord op vraag 1 is het nu niet duidelijk welke (groep) mensen welke (mate van) problemen ervaart als gevolg hiervan en om hoeveel mensen het gaat. Daarom ga ik daar eerst nader onderzoek naar doen, om vervolgens goed onderbouwde keuzes te kunnen maken om mensen die tussen wal en schip vallen daadwerkelijk te helpen.
Wat gaat u de komende tijd ondernemen om de groepen die in het huidige stelsel tussen wal en schip vallen hun toegang tot het recht te verbeteren?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid in gesprek te gaan met het Juridisch Loket om na te denken op welke wijze de toegang tot het recht voor de groepen kan worden verbeterd en de Kamer daarover te informeren?
Ja. De groep rechtzoekenden die door de gestelde grenzen geen toegang heeft tot rechtshulp en rechtsbijstand is voor mij een wezenlijk punt van zorg. Er worden op ambtelijk niveau momenteel al gesprekken gevoerd met het Juridisch Loket over dit onderwerp om te bezien of en hoe we dit probleem zouden kunnen oplossen. Deze gesprekken zet ik graag voort.
Het bericht ‘UWV: geen zzp-verzekering voordat achterstanden zijn weggewerkt’ |
|
Bart Smals (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «UWV: geen zzp-verzekering voordat achterstanden zijn weggewerkt»?1
Ja.
Deelt u de analyse dat met een opt-out zelfstandigen, die buiten het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) om verzekerd willen zijn of blijven in geval van arbeidsongeschiktheid, een minder groot beroep hoeven te doen op de capaciteit van deze publieke dienstverlener dan wanneer zij deze keuze niet hebben?
Ja.
Deelt u de analyse dat met een opt-out minder zelfstandigen het UWV zullen benaderen met vragen of verzoeken over de inhoud, dekking, premiehoogte of andere vragen rondom hun verzekering voor arbeidsongeschiktheid?
Mijn verwachting is dat minder zelfstandigen het UWV zullen benaderen, omdat zelfstandigen die kiezen voor de opt-out bij een private verzekeraar verzekerd zijn. Daardoor zal de desbetreffende private verzekeraar informatie aan de privaat verzekerde verschaffen over de afgesloten verzekering.
Ik sluit echter niet uit dat zelfstandigen die kiezen voor een opt-out of die een opt-out overwegen, het UWV zullen benaderen om informatie op te vragen over de publieke verzekering, om zo de keuze te maken – op basis van de individuele kenmerken en verzekeringsbehoeftes van de zelfstandige – tussen een publieke en private verzekering.
Ik hecht er waarde aan te vermelden dat de reden voor een opt-out niet gelegen is in het verminderen van de te verrichten werkzaamheden voor UWV. De primaire reden is gelegen in het bieden van maatwerk en keuzevrijheid voor de zelfstandige, zoals ook door de Stichting van de Arbeid in het advies «Keuze voor zekerheid» beoogd. Door de mogelijkheid van een opt-out kan een zelfstandige bezien of een private verzekering of een publieke verzekering meer voldoet aan de individuele verzekeringsbehoefte.
Deelt u de analyse dat het toestaan van een opt-out leidt tot een minder groot beslag op de capaciteit voor sociaal-medisch beoordelen bij het UWV, waar op dit moment het grootste knelpunt zit?
Ja. Voor verzekerden die hebben gekozen voor een opt-out zal de desbetreffende private verzekeraar verantwoordelijk zijn voor het vaststellen (van de mate) van arbeidsongeschiktheid, zoals eerder aan uw Kamer gemeld.
Is het juist dat het grootste capaciteitsbeslag richting het UWV als gevolg van de opt-out regeling met name ligt op de administratieve handelingen die ten grondslag liggen aan het beoordelen of een private verzekering ten minste dezelfde dekking en premies heeft als de publieke optie?
Nee. Zoals ik uw Kamer in de voortgangsbrief van 3 april jongstleden heb gemeld, werk ik de vormgeving van de verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering uit in een wetsvoorstel dat in de zomer voor internetconsultatie zal worden opengesteld. Ik ben in gesprek met onder andere verzekeraars hoe kan worden geborgd dat een private verzekering ten minste dezelfde dekking biedt en dezelfde premie vraagt als de publieke verzekering, zonder dat er een groot capaciteitsbeslag wordt gelegd op UWV voor het beoordelen hiervan.
Hoe zou u private verzekeraars kunnen helpen om – vooruitlopend op de arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen en de opt-out – alvast voorbereid te zijn op het zo veel mogelijk beperken van het beroep op de capaciteit van het UWV?
Ik heb met private verzekeraars overlegd hoe ze geholpen kunnen worden op het door de vraagsteller aangedragen punt. Vanuit verzekeraars is aangegeven dat er thans geen hulpbehoefte op dit punt ligt. In de verdere uitwerking zal ik aandacht houden voor mogelijkheden om gezamenlijk het beroep op de capaciteit van het UWV te beperken.
Bent u bereid om met het UWV en verzekeraars in gesprek te gaan om in kaart te brengen op welke wijze de opt-out regeling zo uitvoerbaar mogelijk ingericht kan worden?
Ik ben continu in constructief overleg met (het Verbond van) verzekeraars, UWV en de Belastingdienst hoe een opt-out zo uitvoerbaar en uitlegbaar mogelijk kan worden vormgegeven. Ik vind het belangrijk om vroegtijdig met de potentiële uitvoerders hierover het gesprek te voeren.
Hebt u in kaart gebracht welke mogelijkheden denkbaar zijn waarmee de administratieve handelingen die het beoordelen van de gelijkwaardigheid van een privaat alternatief kosten zoveel mogelijk verminderd kunnen worden? Zo nee, bent u bereid om dit in overleg met verzekeraars te doen?
Zoals ik uw Kamer met de voortgangsbrief van 3 april jongstleden heb gemeld, werk ik de vormgeving van de verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering uit in een wetsvoorstel dat rond de zomer voor internetconsultatie zal worden opengesteld. Hierbij werk ik ook de mogelijkheden uit die leiden tot een uitvoerbare en uitlegbare opt-out. Het waarborgen dat de private verzekering ten minste dezelfde dekking en dezelfde premie vraagt, is daarvan een onderdeel. Ik beoog daarbij om de administratieve handelingen en de kosten die daarmee gemoeid zijn, zoveel mogelijk te beperken. Ik werk dit uit in overleg met verzekeraars.
Kunt u deze vragen een voor een en voor het plenaire debat over de arbeidsmarkthervorming beantwoorden?
Ja.
De versterking van de kennisfunctie van de Rijksoverheid. |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op vragen van de vaste Kamercommissie Financiën naar aanleiding van het onderzoek van KWINK groep «Inventarisatie en appreciatie onderzoeksbeleid Ministerie van Buitenlandse Zaken» uit 2018?1
Ja
Kunt u toelichten op welke wijze sindsdien Rijksbreed gevolg is gegeven aan de bevindingen en aanbevelingen uit dit onderzoek, zoals het waarborgen dat onderzoeksrapporten die in opdracht van ministeries worden opgesteld inderdaad proactief openbaar worden gemaakt en voorkomen dat politieke of ambtelijke sturing op onderdelen van het onderzoek (doelstellingen, onderzoeksvragen en conclusies en aanbevelingen) plaatsvindt?
Alle departementen onderschrijven volmondig het belang van actieve openbaarmaking van onderzoeksrapporten. Een uitvraag onder departementen heeft ook inzichtelijk gemaakt dat er langs twee routes is geïnvesteerd in het stimuleren van actieve openbaarmaking. Enerzijds door te investeren in bewustwording via voorlichting op de interne websites of, zoals het Ministerie van Buitenlandse Zaken, presentaties te houden op de relevante directies. En anderzijds door in het proces van de totstandkoming van het rapport openbaarmaking te formaliseren of te vereenvoudigen. Zo heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken een applicatie ontwikkeld waarmee de openbaarmaking automatisch plaatsvindt op de website. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft geformaliseerd dat wanneer een betrokken medewerker overweegt een rapport niet openbaar te maken dit beargumenteerd voorgelegd moet worden aan de bewindspersonen. Verschillende departementen hebben specifieke ambtenaren aangesteld om te waken of te adviseren over de processen van openbaarmaking. Alle departementen delen het beeld dat toepassing van het uitgangspunt «openbaar tenzij» bij onderzoeksrapporten in de regel niet leidt tot problemen en ervoor zorgt dat onderzoeksrapporten in vrijwel alle gevallen actief openbaar worden gemaakt.
De uitvraag heeft ook inzichtelijk gemaakt dat er brede consensus is binnen de departementen dat het van belang is te waken voor ongepaste (politieke of ambtelijke) beïnvloeding. Het is mijn indruk dat er binnen de ministeries ruimschoots bewustzijn is dat het uitsluiten van beïnvloeding een voorwaarde is voor de wetenschappelijke kwaliteit. De Algemene Rijksvoorwaarden Verstrekken Opdrachten Diensten (ARVODI) zijn hiertoe aangescherpt, dit naar aanleiding van de situatie rondom het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC) van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Ook van de kant van wetenschappelijk onderzoekers is er meer aandacht voor dit vraagstuk en wordt sinds 2018 gewerkt met een herziene gedragscode voor wetenschappelijke integriteit. Ik heb geen kennis over stakeholdersonderzoeken die zich primair richten op vraag of onderzoekers eventuele ongepaste beïnvloeding hebben ervaren. De uitvraag aan de departementen geeft ons het beeld dat de door de door u beschreven thema’s ruim aandacht krijgen gezien de vele initiatieven die er zijn om de integriteit en transparantie zoveel als mogelijk te borgen. Ik zie dan ook geen noodzaak voor een Rijksbreed stakeholdersonderzoek. Het is wel mijn voornemen om de thema’s interdepartementaal te blijven agenderen om zo ook van elkaar te leren en ervaringen uit te wisselen.
Kunt u toelichten op welke wijze sindsdien Rijksbreed beleid is gevoerd op dit thema, in plaats van dit aan individuele departementen overlaten zoals bleek uit de brief van 2019?
Zie antwoord vraag 2.
Voor welke departementen heeft sindsdien een onafhankelijk onderzoek onder stakeholders plaatsgevonden om te achterhalen of zij politieke dan wel ambtelijke sturing op onderdelen van hun onderzoek ervaren? Indien dit nog niet voor alle ministeries gebeurd is, bent u dan bereid dit alsnog te (laten) doen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de analyse en aanbevelingen van ABDTopconsult uit hun onderzoek «Kennisrijk samenwerken – Verkenning Rijksbrede kennisfunctie» (p. 42 e.v.) in opdracht van het Secretarissen-Generaal Overleg (SGO)?2 Bent u bereid opvolging te geven aan deze aanbevelingen?
Het eerder dit jaar verschenen rapport «Kennisrijk samenwerken – Verkenning Rijksbrede kennisfunctie» van ABDTOPConsult biedt houvast voor een verdere versteviging van de strategische kennisfunctie van het Rijk. Dat elk departement een zekere mate van vrijheid heeft bij het organiseren van de kennisfunctie heeft voordelen. Op die manier kan worden aangesloten bij de specifieke opgaven en inrichting van elk departement. Een belangrijk uitgangspunt is dat kennis essentieel is voor goed openbaar bestuur en goede wetten en dat de kennisfunctie daarom in ieder geval verbonden moet zijn met het primaire proces. Daarnaast is de aanwezigheid van uitvoeringskennis op alle niveaus binnen de departementen van belang om strategische keuzes te toetsen aan de praktische haalbaarheid.
Verschillen in invulling van de kennisfunctie kunnen de interdepartementale samenwerking echter bemoeilijken, zoals ook wordt geconstateerd in het rapport. In overleg met de andere departementen, zal worden bezien of en zo ja welke aanvullende rijksbrede afspraken, kaders en instrumenten nuttig en nodig zijn. Hierbij zullen ook de aanbevelingen van ABDTOPConsult, waaronder het oprichten van Rijkslab, worden meegenomen. De resultaten daarvan krijgen een plek in de Ontwikkelagenda voor versterking van de Rijksdienst.3
De departementen hebben een eigenstandige verantwoordelijkheid om de strategische kennisfunctie te beleggen binnen de organisatie. Dat kan middels een Chief Science Officer (CSO) of een equivalent daarvan. Zo heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid hiertoe een centrale kenniscoördinator aangesteld. Daarnaast kennen de meeste departementen een strategische- of kennisdirectie die op verschillende manieren invulling geven aan de kennisfunctie.
Deelt u, meer specifiek, de mening dat het oprichten van een Rijkslab (p. 44), naar analogie van de «living labs» zoals die elders bestaan, zeer nuttig zou kunnen zijn om het lerend vermogen van de rijksoverheid te vergroten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat op alle departementen een «chief science officer» (CSO) actief zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit te bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het van meerwaarde is dat voor het Ministerie van Justitie en Veiligheid een kennisinstituut – het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatie Centrum, WODC,3 sinds 2019 als zelfstandige dienst gepositioneerd – bestaat?
Het WODC is zonder meer een gerenommeerd kennisinstituut dat dit jaar zijn 50-jarig jubileum viert. De meerwaarde voor de beleidsdossiers van het Ministerie van Justitie en Veiligheid is evident. Het belang van een goede kennisinfrastructuur geldt voor de gehele rijksoverheid. Dat laat echter onverlet dat ieder departement een eigen vrijheid en verantwoordelijkheid heeft in de wijze waarop zij kennis verzamelen en valideren. Departementen maken daarbij gebruik van de veelheid aan (onafhankelijke) kennisinstellingen die Nederland rijk is, waaronder planbureaus, adviescolleges, Rijkskennisinstituten, kennisinstellingen voor toegepast onderzoek, universiteiten en private onderzoeksbureaus. Het Ministerie van OCW is bijvoorbeeld bezig met de doorontwikkeling van het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) naar een Landelijk Kenniscentrum voor het Onderwijs. Daarnaast maken departementen ook gebruik van onafhankelijke private onderzoeksbureaus. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor het WODC. Per dossier of beleidsissue zal worden bepaald welk instituut of onderzoeksbureau het meest geschikt is op basis van kennis, kwaliteit en kosten. De keuze voor de wijze waarop de kennisinfrastructuur wordt georganiseerd is een departementale verantwoordelijkheid.
Kunt u inhoudelijk toelichten waarom niet voor alle departementen een dergelijk kennisinstituut bestaat? Zo nee, deelt u de mening dat een dergelijke infrastructuur omwille van het opbouwen, onderhouden en ontsluiten van een gezamenlijke kennisbasis voor «evidence based» beleid zeer nuttig zou zijn?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat een gedegen, eigen kennisinfrastructuur van (en kennisuitwisseling binnen) de rijksoverheid op termijn ook kan zorgen voor minder afhankelijkheid van externe inhuur?
Zie antwoord vraag 8.
Zou u deze vragen vóór het commissiedebat Functioneren Rijksdienst (dd 8 juni 2023) kunnen beantwoorden?
Helaas is dat onder meer vanwege de noodzakelijke interdepartementale afstemming en de gewenste zorgvuldigheid niet gelukt.
Rechtvaardige compensaties voor SBF-ers die door privatiseringen onder andere ministeries werkten dan het ministerie van Justitie en Veiligheid (J&V) en nog geen uitzicht hebben op de compensaties, die het ministerie van J&V wél heeft gegeven. |
|
Michiel van Nispen |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het feit dat bij destijds geprivatiseerde TBS-klinieken en Jeugdinrichtingen nog een aanzienlijk aantal oud SBF-ers te lijden heeft onder de gevolgen van de SBF-verlofregeling uit 2006 en merendeels nog niet in zicht is voor compensatie?
De afgelopen jaren is de Tweede Kamer op verschillende momenten geïnformeerd over de regeling Substantieel Bezwarende Functies (SBF-regeling). De compensatie waar in de vragen naar wordt verwezen is gebaseerd op de uitkomsten van een advies en een onderzoek dat op 25 juni 2021 naar de Kamer is gestuurd. De toenmalige Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst en mijn ambtsvoorganger hebben onderzoek laten verrichten naar de fiscaalrechtelijke en arbeidsrechtelijke toepassing van de regeling Substantieel Bezwarende Functies (SBF) vanaf 2010.1
Uit het onderzoek blijkt dat de overheid op fiscaalrechtelijk vlak geen verwijten gemaakt kan worden, maar dat vanuit arbeidsrechtelijk perspectief de overheid als werkgever in de informatievoorziening tekort is geschoten. In de brief staat ook dat de conclusies van de onderzoekers worden overgenomen. DJI is in overleg met de SBF-groep een compensatie overeengekomen en heeft als overheidswerkgever deze compensatie uitgekeerd in 2021. DJI heeft reeds in 2018 een teruggaaf uitbetaald aan de ex-SBF-verlofmedewerkers vanwege een correctie van de loonaangiftes en in 2019 de wettelijke rente.
Het is de verantwoordelijkheid van de verzelfstandigde kliniek of inrichting om na te gaan of een compensatie aan de orde is voor de SBF-verlofmedewerker van die kliniek of inrichting.
Bent u bekend met het feit dat deze SBF-ers bij de privatiseringen van rechtswege zijn overgegaan met behoud van hun SBF-rechten op basis van Sociale Plannen en Statuten die deel uitmaakten van de besluitvorming door Minister en Kamer over die privatiseringen?
Ja, met de kanttekening dat de medewerkers niet van rechtswege zijn overgegaan. Maar dat de medewerkers van de stichting FPC dr. S. van Mesdag een aanbod hebben gekregen over te gaan op grond van artikel 2, lid 1 (voor een arbeidsovereenkomst van onbepaalde tijd) of op grond van artikel 3 lid 1 voor een arbeidsovereenkomst van bepaalde tijd) van het Sociaal plan Stichting FPC dr. S. van Mesdag.
Deelt u het standpunt dat deze SBF-ers op basis daarvan ook recht hebben op dezelfde compensaties die tot dusverre ten deel zijn gevallen aan de Rijksambtenaren-SBF-ers, vallend onder het Ministerie van Justitie en Veiligheid, nu gebleken is dat deze groep SBF-ers eveneens teveel belasting heeft betaald en evenmin door hun werkgevers zijn geïnformeerd?
Het is de verantwoordelijkheid van een werkgever om een juiste en volledige aangifte loonheffingen in te dienen en af te dragen op grond van de Wet op de loonbelasting 1964. Ik verwijs u mede naar mijn antwoord op vraag 1.
Wat vindt u ervan dat de Mesdag-kliniek in Groningen niet meer communiceert met de gemachtigde belangenbehartigers die opkomen voor deze groep SBF-ers?
Het is aan de kliniek en de inrichting om te bepalen of en hoe hiermee om te gaan. Ik verwijs u mede naar mijn antwoord op vraag 1.
Wat vindt u ervan dat, ondanks toezeggingen van de advocaat van de Mesdag-kliniek Groningen, er nog steeds geen sprake is geweest van een compensatie van de gehele groep SBF-ers voor de teveel betaalde belasting?
Ook hiervoor geldt dat de kliniek of de inrichting hierin verantwoordelijk is.
Bent u het ermee eens dat deze gang van zaken niet strookt met de afspraken, die destijds bij de privatisering van de Mesdag-kliniek zijn gemaakt tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de Mesdag-kliniek en vastgelegd waren in onder ander het Sociaal Plan?
Nee. In het sociaal plan van 2008 zijn afspraken vastgelegd over inhoud van de arbeidsovereenkomst die zou gaan gelden tussen de werkgever, de Van Mesdagkliniek en de werknemers van verzelfstandigde kliniek. Op grond van artikel 23 eindigde het sociaal plan op 1 januari 2009, waarbij is bepaald dat de aanspraken op basis van het sociaal plan doorwerken in de arbeidsovereenkomsten. Het zijn deze twee partijen bij de arbeidsovereenkomst die elkaar kunnen aanspreken op de uitvoering van die overeenkomst.
Bent u het ermee eens dat rechten die voortkomen uit formele afspraken tussen bewindspersonen en private instellingen, niet eenzijdig ongeldig kunnen worden verklaard, omdat een private instelling (i.c. een jeugdinrichting) geen opvolgingsaansprakelijkheid wenst te erkennen?
De formele afspraken betroffen de inhoud van de destijds overeen te komen arbeidsovereenkomst. Na de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst zijn de werknemer en de (private) werkgever verantwoordelijk voor een correcte uitvoering van die overeenkomst. Ik verwijs u mede naar mijn antwoord op vraag 6.
Bent u bereid de Mesdag-kliniek aan te spreken op het gebrek aan communicatie en de kliniek strikt te houden aan het vervolg van de compensaties voor de SBF-ers, zoals onder andere afgesproken in het Sociaal Plan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven, op welke termijn u concrete stappen naar de Mesdag-kliniek wil zetten, welke stappen dat zullen zijn en wanneer de Kamer hierover zal worden geïnformeerd?
Het is de verantwoordelijkheid van de verzelfstandigde kliniek of inrichting om na te gaan of een compensatie aan de orde is voor de SBF-verlofmedewerker van die kliniek of inrichting.
Bent u bereid om – met het oog op rechtsgelijke behandeling – ook de jeugdinrichtingen aan te spreken, dat zij de rechthebbende SBF-ers op gelijke wijze zullen compenseren?
Nee, de verzelfstandige klinieken en inrichtingen hebben een eigen, zelfstandige verantwoordelijkheid ten aanzien van de uitvoering van de Wet op de loonbelasting 1964 en de afweging of, bij een onjuiste toepassing hiervan, ook compensatie richting de SBF-ers op zijn plaats is.
Het bericht ‘Almere krijgt laatste kans om zelf woningen aan te wijzen voor statushouders’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Almere krijgt laatste kans om zelf woningen aan te wijzen voor statushouders»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Weet u wat de redenen zijn dat de gemeente Almere de eerder opgelegde deadlines niet heeft gehaald? Zo ja, in hoeverre heeft dit met een tekort aan woningen binnen de gemeente te maken?
Ik heb de gemeente Almere gevraagd om redenen voor het niet realiseren van de taakstellingen van de afgelopen jaren. Almere heeft aangegeven dat vanaf 2021 door een samenloop van omstandigheden de druk op de sociale woningvoorraad is toegenomen. Deze samenloop van omstandigheden houden onder meer in dat het college besloot om Almeerse ouders die gedupeerd zijn in de kinderopvangtoeslag met voorrang te huisvesten, een toename in het aantal dak- en thuislozen door de coronapandemie, en een toegenomen druk op tijdelijke woonvoorzieningen voor Oekraïense ontheemden. Dit alles heeft een hoge druk op de sociale woningvoorraad gelegd.
Hoeveel sociale huurwoningen zijn er het afgelopen jaar beschikbaar gekomen in Almere en hoeveel komen er dit jaar en volgend jaar beschikbaar in Almere?
De gemeente Almere geeft aan dat in 2022 ca. 1.100 sociale huurwoningen via mutaties beschikbaar zijn gekomen. Het is niet mogelijk om te voorspellen hoeveel woningen in 2023 en verder zullen vrijkomen.
Hoeveel loopt de gemeente Almere achter op de taakstelling? In hoeverre zorgen de aantallen vrijgekomen (en nog vrij te komen woningen) ervoor dat het toewijzingspercentage extreem hoog zou moeten zijn in Almere?
Volgens gegevens van het COA sloot de gemeente Almere de taakstellingsperiode van de tweede helft van 2022 af met een achterstand van 32 vergunninghouders. De taakstelling van Almere voor de eerste helft van 2023 is 261. Dat betekent dat Almere in de eerste helft van 2023 op basis van hun wettelijke taak 293 vergunninghouders dient te huisvesten. Gegevens van het COA geven aan dat op peildatum 12 juni 115 vergunninghouders zijn gehuisvest.
Onder de aanname dat in 2023 evenals vorig jaar ongeveer 1.100 woningen vrijkomen, is een schatting te maken van het toewijzingspercentage dat nodig is indien gekozen wordt om alle vergunninghouders in vrijkomende corporatiewoningen te huisvesten. In de tweede helft van 2023 dient Almere 336 vergunninghouders te huisvesten. Dat brengt het totaal in 2023 op 629 vergunninghouders. De gemiddelde huishoudensgrootte van vergunninghouders bij COA is op dit moment 1,7. Dit houdt in dat, als Almere aan de wettelijke taak voldoet, 370 woningen aan vergunninghouders worden toegewezen in 2023. Gerekend met het aantal mutaties betekent dit dat het toewijzingspercentage op 33% zou liggen als de gemeente álle vergunninghouders in vrijkomende corporatiewoningen wil huisvesten.
Met de stijgende taakstelling, ontstaan in steeds meer gemeenten dilemma’s over de toewijzingen. Daarom ondersteunt het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gemeenten al geruime tijd om de sociale woningvoorraad op korte termijn uit te breiden en beter te benutten. Gemeenten hebben daarmee concrete mogelijkheden om de taakstelling te halen én de druk op de bestaande sociale woningvoorraad te verlichten voor alle woningzoekenden. Op welke manier dit ondersteund wordt, licht ik nader toe in het antwoord op vraag 6.
Wordt er door het Rijk onderzocht waarom een gemeente de taakstelling niet voldoende weet te behalen en wordt er door het Rijk ook gekeken naar de inspanningen die een gemeente al levert?
De provincie houdt toezicht op de realisatie van taakstelling van gemeenten. De provincie maakt gebruik van een interventieladder die zes treden kent, van signaleren tot indeplaatsstelling. Gedurende dit toezichtstraject heeft de provincie gesprekken met de gemeente over de redenen van het niet behalen van de taakstelling. Soms kan er sprake zijn van een verschoonbare reden. De provincie probeert met de gemeente gezamenlijk te bezien hoe alsnog de taakstelling gerealiseerd kan worden, ook door bijvoorbeeld maatregelen die de gemeente al neemt te intensiveren of breder in te zetten.
Het Rijk heeft in principe geen rol in individuele gesprekken met gemeenten. Wel hebben medewerkers van mijn departement en ikzelf direct contact met provincies en gemeenten om knelpunten voor de huisvesting van vergunninghouders weg te nemen en ondersteuningsmogelijkheden niet onbenut te laten. Daarbij wijs ik gemeenten ook op de ondersteuningsmaatregelen die het Rijk aanbiedt.
Bent u het eens met de stelling dat het voor sommige gemeenten lastig is om de taakstelling te halen gezien het aantal vrijkomende sociale huurwoningen, waardoor het toewijzingspercentage van statushouders buitenproportioneel hoog zou moeten worden? Waarom bent u het hier wel of waarom bent u het hier niet mee eens? Hoe kunt u dit voorkomen en zorgdragen dat lokale woningzoekenden nog kans blijven maken op een sociale huurwoning?
De vooruitzichten zijn dat de taakstelling huisvesting vergunninghouders de komende periode hoog zal blijven. Dat zet extra druk op de sociale woningvoorraad en verschillende voorzieningen en zorgt in alle overheidslagen voor dilemma’s. Vergunninghouders niet huisvesten betekent echter dat er méér (crisis)noodopvang nodig is en dat vergunninghouders op grote achterstand worden gezet bij hun integratie en participatie in onze samenleving. Dat levert structureel hogere maatschappelijke kosten op en heeft het risico op grotere negatieve leefbaarheidseffecten in wijken. Huisvesting is dus het beste scenario voor álle betrokkenen.
Het is evident dat huisvesting in de vrijkomende corporatievoorraad steeds lastiger wordt. Daarbij speelt een rol dat een betere balans nodig is in de samenstelling van de woningvoorraad van veel gemeenten; tweederde van de gemeenten heeft een sociale woningvoorraad die onder het landelijk gemiddelde ligt. In de recent gesloten woondeals zijn, naast afspraken over tweederde betaalbaar bouwen, afspraken gemaakt over het toewerken naar 30 procent sociale huur in de woningvoorraad. In het wetsvoorstel versterking regie volkshuisvesting is opgenomen dat er meer regie komt op de bouw van voldoende betaalbare woningen. Om te zorgen voor een meer evenwichtige verdeling van de sociale huurvoorraad wordt in het Besluit kwaliteit leefomgeving (BKL) opgenomen dat gemeenten in het volkshuisvestingsprogramma maatregelen moeten treffen gericht op nieuwbouw van ten minste 30 procent sociale huurwoningen. Dit geldt voor gemeenten waar het aandeel sociale huurwoningen in de woningvoorraad lager is dan het landelijke gemiddelde. Hiermee moet worden bereikt dat gemeenten die de afgelopen jaren beperkt sociale huurwoningen hebben toegevoegd aan hun voorraad op dit vlak een been bijtrekken. Zo maken alle woningzoekenden meer kans op een sociale huurwoning.
Gemeenten worden op allerlei manieren ondersteund om de sociale woningvoorraad uit te breiden. Flexwoningen zijn de snelste manier om dat te bereiken. Ik zet stevig in op de versnelling van de tijdelijke huisvesting en heb de ambitie om 37.500 flexwoningen te plaatsen van 2022 tot en met 2024. Ik werk samen met gemeenten, provincies, corporaties en andere marktpartijen om deze doelstelling waar te maken. Nadat het kabinet 2022 € 100 miljoen vrijmaakte om gemeenten te ondersteunen bij de realisatie van flexwonen, is in 2023 nog eens € 300 miljoen vrijgemaakt om het bijbouwen van flexwoningen te stimuleren. Ook is een financiële herplaatsingsgarantie ontwikkeld die investeerders meer zekerheid biedt bij het bouwen van flexwoningen. Daarnaast wordt ook gewerkt aan een fysieke herplaatsgarantie die eenzelfde doel dient. Ik heb uw Kamer 2 mei jl. geïnformeerd over de voortgang van het programma Versnelling Tijdelijke huisvesting.2
Omdat ook het snel realiseren van woningen tijd kost, zijn er diverse manieren voor gemeenten om die tijd te overbruggen. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft bijvoorbeeld de hotel- en accommodatieregeling en de in de Kamerbrief van 24 mei3 aangekondigde doorstroomlocaties om de tussenliggende periode te overbruggen. Daarnaast is het beter benutten van de bestaande woningvoorraad essentieel. Ik heb uw Kamer reeds geïnformeerd over de verschillende mogelijkheden die ik zie voor het beter benutten van de bestaande woningvoorraad en welke mogelijkheden er zijn om hierop te versnellen.4 Ik zet in op de volgende drie oplossingen: meer woningen op de kavel, meer mensen in één woning en betere doorstroming. Ook heb ik op 9 juni de regeling huisvesting grote gezinnen vergunninghouders gepubliceerd (Stcrt. 2023, 15875). Hiermee ondersteun ik gemeenten bij het aanpassen van woningen of het transformeren van gebouwen om ze geschikt te maken voor bewoning door huishoudens van zeven of meer vergunninghouders.
Wat gaat het Rijk doen om de gemeente Almere te helpen? Bent u al in gesprek met de gemeente Almere of de provincie Flevoland over deze specifieke casus?
In het antwoord op vraag 6 heb ik aangegeven welke ondersteuning beschikbaar is voor gemeenten, waaronder voor Almere. De gemeente Almere of de provincie Flevoland heeft nog geen contact opgenomen naar aanleiding van deze specifieke casus, maar met beide heb ik eerder gesproken over het plaatsen van flexwoningen.
Bent u bereid om met de gemeente Almere en provincie Flevoland in gesprek te gaan voor het sneller plaatsen van flexwoningen om statushouders en andere spoedzoekers, zoals starters en studenten, te huisvesten? Waarom bent u het hier wel of waarom bent u het hier niet mee eens, gelet op de afspraak uit dat coalitieakkoord dat het Rijk gemeenten gaat helpen met flexwoningen om problemen rondom de taakstelling weg te nemen?
Ik ben reeds in gesprek met de gemeente Almere en de provincie Flevoland over de realisatie van flexwoningen. Zo is met de Metropoolregio Amsterdam, waar Almere deel van uitmaakt, en betrokken provincies zoals Flevoland, een realisatieovereenkomst gesloten voor de bouw van 5.000 flexwoningen.5 Almere geeft zelf in hun Plan van Aanpak6 dat zij op verzoek van de provincie Flevoland hebben gemaakt aan dat het college en de raad al hebben besloten tot de bouw van 400 flexwoningen. Een ander voorstel tot de bouw van 600 flexwoningen ligt nu voor aan de gemeenteraad. In de gesprekken die de medewerkers van mijn departement en ikzelf met de gemeente Almere hebben, worden de ondersteuningsmogelijkheden die het Rijk biedt onder de aandacht gebracht.
Kunt u in algemene zin toelichten hoe deze problematiek is besproken bij het tot stand komen van de woondeals? Wordt het plaatsen van flexwoningen onderdeel van de versnellingstafels?
In het kader van de Woondeals zijn overeenkomstig met het programma «Een thuis voor iedereen», afspraken gemaakt over de huisvesting van vergunninghouders en andere aandachtsgroepen. De partijen uit de woondealregio’s gaan de komende periode de woonbehoefte van de verschillende aandachtsgroepen in kaart brengen om te komen tot een fair-share verdeling voor het huisvesten van de aandachtsgroepen onder de gemeenten. Specifiek voor vergunninghouders zijn die aantallen bekend via de taakstelling en de daarvoor bestaande verdeelsleutel in de Huisvestingswet 2014. Flexwoningen kunnen, naast reguliere woningen, worden ingezet voor het huisvesten van aandachtsgroepen.
De regionale versnellingstafels worden benut om de voortgang van de woningbouw te bespreken. Flexwonen kan onderdeel vormen van de versnellingstafel indien er bestuurlijke afspraken zijn gemaakt tussen Rijk, gemeenten en provincie (Woondeal of Realisatieovereenkomst). In dit geval kan de voortgang van de realisatie op de versnellingstafel besproken worden. Daarnaast kan flexwonen aan bod komen indien een (nieuwe) locatie in beeld komt waar op korte termijn de woningbouw versneld kan worden middels het realiseren van flexwoningen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het nieuwe Zweedse asiel- en terugkeerbeleid |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Het bericht 'NS trapt op de rem vanwege drukte in buitenlandse treinen, reizigers woedend' |
|
Lisa van Ginneken (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw appreciatie van het nieuwsbericht «NS trapt op de rem vanwege drukte in buitenlandse treinen, reizigers woedend»?1
Mijn inzet is dat voor internationale reizen meer gebruik wordt gemaakt van de trein. Ik hecht daarom sterk aan het verbeteren van het treinproduct over de grens heen, onder meer door het bieden (en uitbreiden) van vervoerscapaciteit. De capaciteit op het spoor en van treinen is echter niet onbeperkt en kan ook niet altijd op de korte termijn zomaar worden uitgebreid. Dat ligt overigens niet alleen in de beschikbaarheid van infrastructuur, materieel en personeel, maar ook in bijvoorbeeld de benodigde afstemming met partijen over de grens.
Afgelopen zomer hebben we gemerkt dat steeds meer mensen de trein weten te vinden voor het maken van een internationale reis. Ik ben blij deze ontwikkeling te zien, dat sluit goed aan bij ambities om de trein over de grens een volwaardig alternatief te maken. Met meer reizigers in de trein is het echter ook noodzaak om te kijken hoe de extra vraag kan worden gefaciliteerd. Helaas werden we juist afgelopen zomer door een samenloop van technische problemen en een personeelstekort geconfronteerd met overvolle treinen, uitval en veel vertraging voor de reiziger. Dit was met name in de Intercity Express (ICE) Amsterdam-Frankfurt/Basel.
Dit geeft reizigers niet de ervaring die nodig is om meer mensen aan de trein te blijven binden. Ik ben daarom blij dat NS en Deutsche Bahn (DB) voornemens zijn om de capaciteit van de ICE te verhogen per 2024; een maatregel die sowieso al in beeld was. Voor aankomende zomer verwachten NS en DB echter in aanloop naar deze capaciteitsuitbreiding topdrukte op met name het traject tussen Amsterdam-Frankfurt/Basel. De vervoerders hebben daarom een aantal beheersmaatregelen aangekondigd, zoals de tijdelijke stoelreserveringsplicht, waarmee zij een deel van de problemen willen voorkomen.
Kunt u bevestigen dat de NS vanaf juni een reservering eist voor treinreizen naar Duitsland en België? Geldt dit voor alle vervoerders (dus ook treinen van bijvoorbeeld Deutsche Bahn) en bestemmingen?
NS en haar internationale partners hebben mij bevestigd dat zij komende zomer maatregelen treffen om de drukte in internationale treinen te beperken en om situaties als in zomer 2022 te voorkomen. Onderdeel van de maatregelen is een tijdelijke reserveringsplicht voor reizigers in de ICE naar Duitsland (Amsterdam Frankfurt/Basel). Daarnaast is NS voornemens om de kortingskaartjes (Early Bird-ticket) voor de IC Brussel te koppelen aan een specifieke trein, in plaats van dat reizigers met een Early Bird-ticket met elke trein op een bepaalde dag kunnen reizen. Reizigers met een regulier IC Brussel ticket kunnen gebruik maken van elke trein van de dag. De zomermaatregelen hebben alleen betrekking op de internationale treinen ICE International en IC Brussel. Bij enkele andere internationale treinen, zoals Eurostar en Thalys, was al een reserveringsplicht.
Hoe kijkt u naar de communicatie vanuit de NS richting reizigers rond deze maatregel? Wat vindt u ervan dat dit nieuws een maand van te voren pas wereldkundig wordt gemaakt?
Vanzelfsprekend verwacht ik dat NS goed, zorgvuldig en tijdig de reiziger informeert over wijzigingen, tijdelijke maatregelen, ticketing of verstoringen. Het is wel aan NS hoe en wanneer zij richting reizigers over een maatregel als een reserveringsplicht communiceert. Ik hecht er waarde aan dat NS consumentenorganisaties consulteert, zoals afgesproken in de concessie. Mijn ministerie vervult daarbinnen geen formele rol, maar ik heb begrepen dat NS, zoals gebruikelijk, advies heeft ingewonnen bij de consumentenorganisaties2.
Wanneer bent u geïnformeerd over deze maatregel?
NS heeft mij diverse malen geïnformeerd dat zij voornemens waren samen met DB maatregelen te overwegen om de te verwachte drukte komende zomer te kunnen opvangen. In april ben ik geïnformeerd over de definitieve besluiten en de maatregel van een reserveringsplicht.
Verwacht u vergelijkbare problemen als vorige zomer op de verbindingen naar Duitsland, bijvoorbeeld door defecte treinen, personeelstekort of anderszins?
NS heeft mij geïnformeerd dat ze, samen met haar partner Deutsche Bahn (DB), diverse maatregelen heeft getroffen om deze zomer een goede dienstverlening aan reizigers te bieden vanwege de verwachte drukte en de verwachte uitbreiding van capaciteit die in 2024 beschikbaar komt. Op dit moment is er geen sprake van (verwachte) personeelstekorten of onderhoudsachterstanden met impact op deze internationale verbindingen. Op basis hiervan en in combinatie met de tijdelijke maatregelen is er voor de vervoerders op dit moment geen reden om er vanuit te gaan dat er vergelijkbare problemen als vorige zomer ontstaan. Uiteraard is de uiteindelijke situatie afhankelijk van de vraag naar internationale treinen deze zomer. Vanzelfsprekend sta ik in nauw contact met NS hierover.
Bent u of de NS in contact met Deutsche Bahn en/of uw Duitse evenknie om deze problemen te verhelpen en de capaciteit te vergroten?
NS heeft mij laten weten dat ze in nauw contact met DB staat over verbeteringen van haar grensoverschrijdende productaanbod. Met de instroom van nieuw ICE-materieel (ICE 3neo) voor de verbinding Amsterdam – Frankfurt en ICE-L materieel (Talgo) voor de verbinding Amsterdam – Berlijn neemt de betrouwbaarheid en het comfort van het aanbod naar verwachting van NS sterk toe. De instroom van dit nieuwe materieel is volgens NS voor de periode 2024 – 2025 voorzien.
Welke mogelijkheden heeft u om aanvullende capaciteit beschikbaar te stellen richting België en Duitsland deze zomer, bijvoorbeeld maar niet uitsluitend met andere vervoerders?
ProRail heeft mij geïnformeerd dat er voor de reeds aangevraagde treinpaden in alle richtingen nog ruimte op het spoor is om langere treinen te rijden, uiteraard mits het daarvoor geschikte treinmaterieel en personeel beschikbaar is en wordt voorzien in andere daarvoor geldende voorwaarden. Daarnaast geeft ProRail aan dat er zowel op de HSL-Zuid als op de route richting Frankfurt nog onbenutte internationale spoorcapaciteit in Nederland is. In samenspraak met de beheerorganisatie in de buurlanden (Infrabel en DB Netz) kan ProRail bezien of er ook in Duitsland en België nog capaciteit is. Het is aan vervoerders om te bepalen of zij deze onbenutte spoorcapaciteit benutten. Ik wil benadrukken dat in een aantal gevallen hier prioritering van verschillende vervoersstromen nodig kan zijn, onder meer ten opzichte van het goederenvervoer.
In hoeverre biedt open toegang op treinpaden richting Duitsland hier (nog) een uitkomst?
Zie antwoord op vraag 7. Het staat vervoerders vrij om een capaciteitsaanvraag in te dienen en, na eventuele toekenning van die capaciteit, onder open toegang een internationale treindienst aan te bieden.
Welke mogelijkheden heeft de NS om aanvullende capaciteit beschikbaar te stellen richting België en Duitsland deze zomer?
De NS heeft de mogelijkheid om aanvullende treinen richting België en Duitsland te rijden als dit past binnen financiële, technische en logistieke kaders. Zeker voor verbindingen de grens over is specifiek materieel en personeel nodig, dat niet altijd direct beschikbaar is. NS heeft mij geïnformeerd dat de mogelijkheden voor de korte termijn beperkt zijn, in afwachting van het nieuwe internationale materieel dat in 2024 en 2025 instroomt naar zowel België als Duitsland.
Kunt u aangeven in hoeverre de NS bijvoorbeeld treinen heeft verlengd of extra treinen laat rijden?
NS geeft aan niet over voldoende materieel te beschikken om alle treinen te verlengen. NS onderzoekt of richting België op piekmomenten een extra trein gereden kan worden, maar door onder andere beperkte capaciteit van materieel en benodigd personeel is het niet zeker dat dit mogelijk is.
Welke opties heeft de NS om de Intercity Nieuwe Generatie eerder, bijvoorbeeld deze zomer, zonder veiligheidsrisico’s te doen instromen op deze verbindingen?
NS heeft mij geïnformeerd dat de leverings-, test- en toelatingstrajecten van ICNG-België op dit moment in volle gang zijn. Inzet van ICNG tussen Nederland en België kan pas als deze trajecten zijn afgerond. Dit zal naar verwachting niet voor (of in) de aankomende zomer het geval zijn.
Bent u het eens dat een reiziger minstens de keus moet hebben om gedurende de treinreis te staan, in plaats van de capaciteit terug te schroeven en de reis daarmee onmogelijk te maken?
In de HRN-concessie heb ik met NS afspraken gemaakt over reizigerscomfort en zitplaatskans. Ik hecht er waarde aan dat NS haar materieelinzet plant op basis van de verwachte vervoervraag, zodanig dat er geen reizigers op het perron achterblijven en de reizigers met voldoende comfort kunnen reizen. Ook heb ik met NS prestatieafspraken over de zitplaatskans in treinen. De verdere invulling hiervan en het plannen van de materieelinzet, is aan NS.
Hoe rijmt u deze maatregel met de ambitie uit het coalitieakkoord dat internationale treinreizen gestimuleerd moeten worden om Nederland duurzaam te verbinden?
Het instrument reserveringsplicht wordt op heel veel plaatsen in Europa juist gebruikt om comfort en zitplaatsgarantie te kunnen bieden aan de reiziger. Met deze maatregel beoogt de NS samen met DB vooruitlopend op de verwachte instroom van nieuw materieel en extra capaciteit in 2024 deze garanties te bieden en tegelijk ook komende zomer de drukte te kunnen beheersen. NS kijkt naar mogelijkheden om de capaciteit van het aanbod uit te breiden. Dit is een vraagstuk dat breder gaat dan de Nederlandse situatie. Over de grens hebben vervoerders vaak te maken met andere regels voor capaciteitsverdeling, een vrije markt voor internationale treinen en verschillen qua systemen of techniek. Ik ben daarom blij dat we de samenwerking over de grens aan het intensiveren zijn en dat er Europese initiatieven zijn om bijvoorbeeld de beschikbare capaciteit beter op elkaar af te stemmen. De reeds aangekondigde strategie voor internationaal spoor wil ik benutten om hierin extra stappen te zetten.
Hoe kijkt u naar de kritiek van reizigersorganisaties dat de NS deze problemen voor had kunnen zijn vanwege aanhoudende groei in de vraag naar deze verbindingen, alsook onderdeel is van de groeistrategie van de NS?
Ik vind het belangrijk dat NS en reizigersorganisaties samen vanuit hun rol samen werken aan de verbetering van het internationaal reisproduct, onder meer ook in het Locov. Juist als er beheersmaatregelen nodig zijn om (te grote) drukte te voorkomen is de inbreng van vervoerders en reizigers noodzakelijk om tot een afgewogen en realistisch pakket van maatregelen te komen.
Het bericht 'Deze zomer verplicht reserveren voor treinreis naar Duitsland' |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Deze zomer verplicht reserveren voor treinreis naar Duitsland»?1
Ja, van dit artikel heb ik kennis genomen.
Deelt u de mening dat het gebruik van het internationaal treinverkeer gestimuleerd zou moeten worden? Hoe verhoudt dat zich ten opzichte van de extra drempel die nu door de NS wordt opgeworpen om een internationale trein te boeken?
Ik heb uw Kamer al diverse malen geduid welk belang ik hecht aan het internationaal treinververkeer. Het instrument reserveringsplicht wordt, ook door NS en DB, op heel veel plaatsen in Europa juist gebruikt om comfort en zitplaatsgarantie te kunnen bieden aan de reiziger en zo het reizen over langere afstanden te veraangenamen. Vanwege de verwachte problemen komende zomer voeren NS en DB nu deze (tijdelijke) maatregel uit om ook de drukte te beheersen. Ik ben wel blij dat NS en haar buitenlandse partners voornemens zijn de capaciteit in 2024 uit te breiden. Ik wil ook benadrukken dat extra capaciteit over de grens niet zo maar geregeld is. Vervoerders hebben te maken met andere regels voor capaciteitsverdeling, een vrije markt voor internationale treinen en verschillen qua systemen of techniek. Een extra trein of extra capaciteit in Nederland betekent nog niet dat een trein door kan rijden. Vandaar ook mijn inzet op een betere samenwerking over de grens en dat ik verheugd ben met Europees initiatieven zijn om de capaciteit op het spoor beter op elkaar af te stemmen. De reeds aangekondigde strategie voor internationaal spoor wil ik benutten om hierin extra stappen te zetten.
Deelt u de mening dat er juist meer ambitie zou moeten worden getoond om internationaal treinverkeer een alternatief te maken voor de auto en het vliegtuig? Hoe gebeurt dat op dit moment?
Zie antwoord op vraag 2. Ik wil benadrukken dat de aard van deze tijdelijke beheersmaatregelen een andere horizon kent dan het investeren in extra materieel en infrastructuur. Met het werkprogramma Internationaal Spoor en de actieagenda Air-Rail zetten we stappen om de potentie van de trein te verbeteren en een volwaardig alternatief te laten zijn voor andere modaliteiten. Ik ben ook blij dat de sector hier een rol in wil vervullen. Het feit dat Eurostar inmiddels met vier treinen per dag naar Amsterdam reist (waarvan twee in open toegang) toont aan dat de markt in wil spelen op de groeiende vraag naar de trein. Hetzelfde gaat op voor European Sleeper die deze maand start met een verbinding tussen Brussel en Berlijn (via Amsterdam) in open toegang.
Waarom kan de capaciteit op de internationale spoorlijnen niet uit worden gebreid in plaats van het introduceren van een reserveringssysteem?
ProRail heeft mij geïnformeerd dat er nog ruimte op het spoor is om langere treinen en/of meer treinen te rijden, uiteraard mits geschikt treinmaterieel en personeel beschikbaar is. Daarover heeft NS mij laten weten dat de mogelijkheden op korte termijn beperkt zijn, omdat nieuw internationaal materieel richting Duitsland en België pas vanaf 2024 en 2025 instroomt. Om tot concrete verbeteringen te komen werk ik vanuit het werkprogramma internationaal spoorvervoer met ProRail, vervoerders en andere overheden aan om de diverse barrières voor internationaal treinvervoer weg te nemen.
Gaat u in gesprek met NS om te kijken of deze problematiek op een andere manier kan worden opgelost? Ook voor de zomers na dit jaar?
Ik voer regelmatig overleg met de NS, zowel in het kader van de concessie als daarbuiten. Dit onderwerp is daarbij ook onderwerp van gesprek en heeft ook mijn aandacht. Ik wil wel benadrukken dat de NS primair de partij is om invulling te geven aan de vraag hoe gemaakte afspraken worden gerealiseerd, ook in samenspraak met buitenlandse vervoerders (in dit geval DB).
De berichtgeving over de inkoop en uitrol van de coronavaccinaties in Nederland |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Vaccins, aansprakelijkheid en politiek»?1
Ja.
Kunt u aangeven of de reconstructie van de vaccinonderhandelingen zoals deze in het artikel is weergegeven op basis van Wet openbaarheid van bestuur (Wob)-verzoeken inderdaad op een dusdanige manier is verlopen? Indien u opnieuw het argument aandraagt dat het artikel in een «verkeerde context» is geplaatst en de gebruikte Wob-documentatie uit het juiste verband is getrokken, kunt u dan de juiste context van de informatie uit deze Wob-documenten concreet en gedetailleerd duiden en zelf met een accurate reconstructie van de gebeurtenissen komen?
De aangegeven reconstructie bestrijkt een breed scala aan zaken rond het inkoopproces van de COVID-19-vaccins. Zo stelt de reconstructie dat het samenwerkingsverband de Indusive Vaccine Alliance (IVA) opging in een bredere Europese samenwerking. Die observatie onderschrijf ik. Solidariteit en internationale samenwerking is cruciaal geweest in het bestrijden van de pandemie. Voor een verdere reconstructie verwijs ik u naar onderstaande antwoorden.
Welke vier ministers zetten hun handtekening onder het contract met AstraZeneca? Welke overleggen met welke personen/belangengroepen/gremia gingen hieraan vooraf, op basis van welke (juridische) overwegingen en wie waren bij deze overeenkomst nog meer betrokken vanuit Nederland en de Nederlandse overheid?
Het gaat hier niet om Nederlandse Ministers, maar om de Ministers van Volksgezondheid van Nederland, Duitsland, Frankrijk en Italië. Deze landen vormden samen de IVA. Deze alliantie is ontstaan op initiatief van Duitsland, dat de overige drie landen hierover benaderde. De doelstelling van de IVA was om te komen tot overeenkomsten met vaccinproducenten voor de ontwikkeling en levering van COVID-19-vaccins.
De contacten tussen deze vier landen vonden plaats op ministerieel en hoog-ambtelijk niveau.
Waarom was het zo belangrijk dat deze deal gesloten werd, terwijl er nog veel onduidelijk was? Waarom wordt er in Wob-documentatie gesproken over het «zich gecommitteerd voelen» van Nederland aan deze deal en waarom was het waarborgen van een «politieke overeenkomst» belangrijker dan het waarborgen van de veiligheid en de volksgezondheid en het gedegen afkaarten van juridische en medische aansprakelijkheid?
Gezien de epidemiologische situatie was het van belang dat Nederland snel kon beschikken over effectieve en veilige COVID-19-vaccins. Nederland was samen met de drie genoemde landen initiator van Europese samenwerking bij de aankoop van de vaccins. Het aankoopproces was complex, onder andere omdat de landen overeenkomsten aangingen voor producten die nog niet op de markt waren. Met het sluiten van de overeenkomsten is geen concessie gedaan aan het waarborgen van de veiligheid en de volksgezondheid.
Waarom ging de Nederlandse regering akkoord met een zogenaamd Europees compensatiefonds voor vaccinslachtoffers wat door de lidstaten zelf gefinancierd moest worden en waarbij de vaccinproducenten geen enkele aansprakelijkheid hadden voor eventuele schadelijke gevolgen van hun producten en waarvoor er bovendien geen verband tussen schade en de coronavaccinaties hoefde te worden aangetoond? Waarom waren Nederland en de EU bereid om de kosten van eventuele juridische verdediging van de farmaceuten als gevolg van schadeclaims op zich te nemen?
Er is geen Europees compensatiefonds opgezet. Ook zijn de vaccinproducenten niet volledig gevrijwaard van aansprakelijkheid. Bij claims van derden wordt de aansprakelijkheid van de producent alleen onder specifieke en strikte voorwaarden door lidstaten overgenomen. Deze voorwaarden zijn geregeld in de aankoopcontracten.
Kunt u beargumenteren waarom het volgens u gerechtvaardigd is dat vaccinproducenten zichzelf volledig vrijwaren van aansprakelijkheid voor gezondheidsschade als gevolg van hun coronavaccins, wetende dat deze producenten zich er volledig van bewust zijn dat hun vaccins nieuw en experimenteel zijn en er hierdoor een groot gebrek is aan data met betrekking tot zowel de korte als de langetermijn-bijwerkingen, waardoor de veiligheid en de effectiviteit niet kan worden gegarandeerd en er daar dus ook geen stellingname over gedaan zou kunnen worden en deze producenten daarmee dus defacto bewust en actief een medisch experiment op de bevolking uitvoeren?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5, zijn de vaccinproducenten niet volledig gevrijwaard van aansprakelijkheid. Vaccins mogen in de Europese Unie alleen worden gebruikt als ze voldoen aan strenge eisen aangaande de kwaliteit, veiligheid en werkzaamheid. Dit wordt gecontroleerd door het Europees Medicijnagentschap (EMA). De COVID-19-vaccins hebben het volledige markttoelatingsproces bij het EMA doorlopen. Producenten zijn nog altijd verantwoordelijk voor schade als gevolg van handelingen die aan hen te wijten zijn (bijvoorbeeld productiefouten). Ik hecht eraan om nogmaals te benadrukken dat de COVID-19-vaccins die in Nederland gebruikt worden géén experimentele vaccins zijn. Ik neem afstand van de stellingname dat er sprake zou zijn van een medisch experiment op de bevolking en dat de overheid de belangen van de farmaceutische industrie zou laten prevaleren boven het belang van de burger. Er is brede wetenschappelijke consensus over het gegeven dat de gezondheidswinst die kan worden behaald door vaccinatie tegen COVID-19 opweegt tegen de geringe kans op (ernstige) bijwerkingen.
Kunt u aangeven waarom de Nederlandse overheid bereid was een dergelijk groot risico te nemen met de gezondheid en levens van haar burgers en de belangen van de farmaceutische industrie laat prevaleren boven het belang van de burger?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u het niet onwenselijk dat als gevolg van de overheidsfinanciering van een dergelijk compensatiefonds burgers zelf opdraaien voor het betalen en compenseren van eventueel geleden schade door coronavaccinatie, terwijl de vaccinatieprogramma’s al bekostigd zijn uit gemeenschapsgeld en de bevolking bovendien onderhevig is geweest aan grote druk, drang en dwang door de overheid om zich te laten vaccineren en daarbij ook nog onvolledig en verkeerd is geïnformeerd over de effectiviteit van de vaccins, waardoor er geen informed consent heeft kunnen plaatsvinden?
Er is geen compensatiefonds opgezet. Zoals ik onder andere op 15 juni jl. in reactie op schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Groep Van Haga)2 heb aangegeven, is in de communicatie over de COVID-19-vaccins altijd duidelijk gemaakt dat vaccineren een vrije keuze is. Er is actief en op grote schaal gecommuniceerd over de veiligheid en effectiviteit van de COVID-19-vaccins. Het doel hiervan was burgers in staat te stellen om zelf een weloverwogen keuze te maken. Het kabinet heeft zich verschillende malen uitgesproken tegen het gebruik van vaccinatiedwang of -drang. Ik deel de mening dat er grote druk op mensen werd gelegd vanuit de overheid dan ook niet.
Kunt u de overeenkomsten met betrekking tot de aansprakelijkheid van vaccinproducenten en de financiering van schadeclaims en schadecompensatie die uiteindelijk gesloten zijn en op dit moment gelden aan de Kamer overleggen?
Zoals toegezegd tijdens het commissiedebat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus/pandemische paraatheid van 10 mei jl., kom ik hier graag schriftelijk en vertrouwelijk op terug bij uw Kamer.
Klopt het dat Nederland een surplus aan Janssen-vaccins heeft (moeten) opkopen, omdat andere Europese lidstaten minder wilden afnemen en anders de contracten moesten worden opengebroken?
De EU sloot overeenkomsten met farmaceutische bedrijven (waaronder Janssen) voor de aankoop van een bepaald aantal vaccins. De lidstaten spraken af dat deze overeenkomsten vervolgens werden uitgewerkt in nationale contracten, waarin het totaal volume werd verdeeld op basis van inwoneraantal (pro-rata). Gedurende het proces bleken sommige landen toch minder vaccins te willen afnemen dan waar ze op basis van de pro-rata afspraken recht op hadden. Een aantal landen (waaronder Nederland) heeft er hierop voor gekozen om een groter volume af te nemen, ten einde het gecontracteerde volume vol te maken. Hadden deze landen dit niet gedaan, dan had de EU als geheel, terug naar de onderhandelingstafel gemoeten, met tijdsverlies als gevolg. Dit werd onwenselijk geacht.
Is het dan dus correct dat de «Dansen met Janssen»-campagne van de Nederlandse overheid een marketingstrategie was om het overschot aan coronavaccins kwijt te raken en weinig te maken had met medische/epidemiologische/gezondheidsoverwegingen en dat er daarmee dus sprake is van medische misleiding? Zo nee, waarom niet? Kunt u dat beargumenteerd onderbouwen?
Nee, «Dansen met Janssen» was geen strategie om een overschot aan coronavaccins kwijt te raken. Mede op verzoek van uw Kamer is de mogelijkheid geboden om alsnog te kiezen voor een vaccinatie met een Janssen-vaccin. Aangezien de jongere doelgroepen nog het langste moesten wachten voordat zij volledig gevaccineerd zouden zijn, zijn zij op de mogelijkheid van een Janssen-vaccin gewezen zodat zij op een goed geïnformeerde manier hun eigen keuze konden maken. Ik neem nadrukkelijk afstand van de stellingname dat er sprake zou zijn van medische misleiding.
Hoe reflecteert u op de uitspraak van de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over eventuele bijwerkingen van het in allerijl toegediende Janssen-vaccin aan jongeren: «Over langetermijneffecten kan ik duidelijk zijn, die zijn er niet»? Vindt u het gerechtvaardigd dat de voormalig Minister deze uitspraak deed, terwijl er geen data was om die stelling te onderbouwen en ook geen medische noodzaak om jongeren op grote schaal heel snel massaal in te enten?
Er bestaat wetenschappelijke consensus over het gegeven dat de kans op langetermijneffecten van vaccinatie zeer klein is. Dit heeft de toenmalige Minister van VWS destijds ook toegelicht in antwoord op de schriftelijke vragen van het lid Van Houwelingen (FvD) van 30 juli 20213.
Hoe reflecteert u op de vele jongeren die na het ontvangen van het Janssen vaccin aangaven veel last te hebben gehad van bijwerkingen? Vindt u, met de kennis van nu, dat de kosten van de «Dansen met Janssen»-campagne, op hebben gewogen tegen de baten en het mogelijke risico op (lange termijn en langdurige) gezondheidsproblemen, waaraan jongeren, zonder dat zij zich daarvan bewust waren, zijn blootgesteld?
De baten van het blijven aanbieden van het Janssen-vaccin op basis van informed consent wogen op tegen de kosten en eventuele risico’s. Hiermee konden personen eerder worden beschermd tegen ernstige ziekte door COVID-19. De bijwerkingen van COVID-19-vaccins zijn doorgaans mild en kortdurend. Er is open en transparant gecommuniceerd over de risico’s van het Janssen-vaccin ten opzichte van de mRNA-vaccins van BioNTech/Pfizer en Moderna. Voorafgaand aan de vaccinatie hebben mensen die ervoor kozen om zich te laten vaccineren op de vaccinatielocatie aangegeven hierover te zijn geïnformeerd.
Waarom was de invloed van de VS, het World Economic Forum (WEF) en de Bill & Melinda Gates Foundation op de inkoopstrategie van coronavaccins en de alliantie Inclusive Vaccine Alliance (IVA) die Nederland in eerste instantie had vormgegeven zo groot? Kunt u uitleggen waarom Nederland afzag van de eigen inkoopstrategie in samenwerking met een aantal andere landen, na vragen van deze organisaties? Zijn er afspraken gemaakt en/of overeenkomsten/deals gesloten met deze organisaties en zo ja, wat hielden deze in en wie bij de Nederlandse overheid waren allemaal betrokken bij deze afspraken? Kunt u deze afspraken/overeenkomsten en de overwegingen daarvoor delen met de Kamer?
De berichten uit het WOO verzoek waaraan gerefereerd wordt, geven weer hoe de genoemde vertegenwoordigers (ambassade van de VS, het World Economic Forum (WEF) en de Bill & Melinda Gates Foundation) Nederland benaderden, met als doel de afspraken beter te begrijpen en hun mening te geven hoe het inkopen van vaccins wereldwijd het best georganiseerd kon worden.
De genoemde organisaties hebben geen enkele invloed gehad op manier waarop Nederland de inkoopstrategie – in samenwerking met de Europese partners – heeft vormgegeven.
Kunt u het antwoord van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van 7 juli 2020, op de vraag van HollandBio of Nederland van plan is een vaccinatieplicht in te voeren, alsnog openbaar maken? Zo nee, waarom niet?
De e-mail van 7 juli 2020 waaraan wordt gerefereerd, komt uit een mailwisseling waarin interne afstemming wordt gezocht voor de beantwoording van de eerste drie vragen van HollandBio (zie bijlage 1). Het gaat hier dus niet om het antwoord op de vierde vraag, namelijk of Nederland van plan is een vaccinatieplicht in te voeren. Ik maak de gelakte passage uit de interne mailwisseling niet alsnog openbaar, omdat het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen het belang van het goed functioneren van de Staat. Wel heb ik het antwoord van het Ministerie van VWS dat op 9 juli 2020 aan HollandBio is verzonden als bijlage bij deze beantwoording gevoegd (zie bijlage 2).
Hebben farmaceutische bedrijven en/of belangengroepen druk uitgeoefend op de Nederlandse overheid om een vaccinatieplicht in te voeren? Zo nee, kunt u aantonen dat hierover nooit communicatie heeft plaatsgevonden?
Nee, het is niet mogelijk om aan te tonen dat bepaalde communicatie niet heeft plaatsgevonden.
Weet u hoeveel jongeren er na de «Dansen met Janssen»-campagne last hebben gekregen van gezondheidsklachten, zoals bijvoorbeeld hartspierontstekingen? Zo nee, bent u bereid om hiernaar specifiek onderzoek te doen?
Bijwerkingencentrum Lareb heeft, sinds de start van het vaccineren met het Janssen-vaccin, 3.444 meldingen ontvangen van vermoede bijwerkingen van het Janssen-vaccin in de leeftijdsgroep 18 t/m 25 jaar. De meeste meldingen betroffen milde bijwerkingen, zoals hoofdpijn, vermoeidheid en spierpijn. Daarnaast werd bij 37 meldingen aangegeven dat er sprake was van een medisch gezien ernstige situatie. Lareb geeft aan dat een gemelde bijwerking niet altijd door het vaccin wordt veroorzaakt. Klachten of aandoeningen kunnen ook een andere oorzaak hebben. Ook zegt het aantal meldingen niets over hoe vaak een bepaalde bijwerking daadwerkelijk optreedt.
Verslechtering van de Nederlandse waterkwaliteit in EU-rapportages terwijl de waterkwaliteit in Nederland verbetert |
|
Edgar Mulder (PVV) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Overheid veroorzaakt negatieve trends in Europese rapportage waterkwaliteit»?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
Klopt het dat de waterkwaliteit in Nederland in de loop van de tijd is verbeterd, zoals onder andere valt af te leiden uit een rapportage van het Compendium voor de Leefomgeving?2
Het artikel van het Compendium voor de Leefomgeving waarnaar u verwijst in vraag 2 betreft de resultaten welke zijn gemeten vanuit de monitoring voor de Kaderrichtlijn Water (KRW). Deze richtlijn heeft als belangrijkste doel om de ecologische en chemische oppervlaktewaterkwaliteit en kwantiteit en kwaliteit van het grondwater in Nederland te verbeteren. Sinds de invoering van deze richtlijn is de waterkwaliteit in Nederland verbeterd. Deze bevindingen zijn ook gedeeld in de Nationale Analyse Waterkwaliteit van 2020.3
Het artikel waarnaar wordt verwezen in vraag 1 gaat over het Europese verslag4 dat is gemaakt op basis van de data die zijn aangeleverd door de verschillende lidstaten in het kader van de Nitraatrichtlijn. De Nitraatrichtlijn, vastgesteld in 1991, heeft ten doel om de verontreiniging van water door nitraten uit agrarische bronnen tegen te gaan.5 Om de effecten van het mestbeleid goed te kunnen monitoren is in 1992 het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM) opgesteld, dat specifiek de uitspoeling van aan de landbouw gerelateerde nutriënten zoals nitraat en fosfor monitort. Hoewel het LMM een duidelijke daling van nitraatuitspoeling laat zien sinds de invoering van de Nitraatrichtlijn, is deze recentelijk (sinds 2018) weer gestegen. Dit is zeer waarschijnlijk het gevolg geweest van de droogte in recente jaren. Ondanks het feit dat er een verbetering van de ecologische en chemische waterkwaliteit waarneembaar is, betekent dit dus niet automatisch een vermindering van de nitraatuitspoeling naar waterlichamen in Nederland.
Hoewel vanuit de Kaderrichtlijn Water en de Nitraatrichtlijn een verbetering waarneembaar is sinds de invoering van beide richtlijnen, zijn de doelen van beide richtlijnen nog niet behaald. Daarom blijven maatregelen ter bevordering van de waterkwaliteit in de komende jaren ook nodig.
Klopt het dat de waterkwaliteit in Nederland de laatste jaren is verslechterd volgens de Europese Unie (EU)-landenrapportages? Kunt u ingaan op de trend in de waterkwaliteit in deze landenrapportages over de periode 2008–2011, 2012–2015 en 2016–2019?
De landenrapportage van de Europese Commissie betreft een verslag van de monitoring van ontwikkelingen in doelbereik van de Nitraatrichtlijn. Daarbij wordt vooral gekeken naar de ontwikkeling van de nitraatconcentraties in water op en rondom landbouwbedrijven en is er daarnaast aandacht voor de mate van eutrofiëring in de regionale en nationale oppervlaktewateren. Naast gegevens van het LMM wordt voor de rapportage aan Brussel (Nitraatrapportage) ook een breder beeld geschetst van de ontwikkelingen in de waterkwaliteit zoals die is af te leiden uit andere meetnetten.6
In de EU-landenrapportage over de periode 2008–20117 zijn voor Nederland voor de oppervlaktewaterkwaliteit onverhoopt de nitraatconcentraties uitgedrukt als milligram stikstof per liter (mg N/l), in plaats van milligram nitraat per liter (mg NO3/l). De resultaten lijken hierdoor aanzienlijk beter te zijn dan de twee daaropvolgende periodes, maar dit wordt dus veroorzaakt door een andere weergave van de resultaten (50 mg nitraat/l komt overeen met 11,3 mg stikstof/l). Na overleg met de Europese Commissie zijn de data destijds opnieuw aangeleverd, maar dit heeft niet geleid tot een herziening van de EU-landenrapportage over de periode 2008–2011.
Voor grondwater geldt dat het percentage grondwaterstations in Nederland met concentraties hoger dan 50 mg nitraat per liter in de periode 2016–2019 licht is toegenomen ten opzichte van de periode 2012–20158 terwijl de nitraatconcentratie in deze laatste periode ten opzichte van de periode 2008–2011 nagenoeg gelijk was. Deze verslechtering in de laatste periode heeft vermoedelijk te maken met de grote droogte die in Nederland opspeelde van 2018 tot en met 2020. De opvolgende landenrapportages over de verschillende periodes rapporteren een toename van de nitraatuitspoeling, hoewel het verschil tussen de EU-landenrapportage over de periode 2008–2011 en de EU-landenrapportage over de periode 2012–2015 dus geen goed beeld geeft (zie uitleg hierboven). Deze trendontwikkeling komt overeen met de gegevens die Nederland aan de Europese Commissie heeft gerapporteerd in de nationale nitraatrapportages, die één keer in de vier jaar worden opgesteld.9
Kunt u verklaren waarom volgens de EU-rapportages de waterkwaliteit in Nederland is verslechterd, terwijl in werkelijkheid de waterkwaliteit is verbeterd? Heeft de auteur van het artikel het bij het juiste eind, dat dit veroorzaakt is door een wijziging in de meetsystematiek (trendbreuken)?
Zoals benoemd in vraag 3 wordt in de EU-landenrapportage gekeken naar de ontwikkeling van de nitraatconcentratie in het water en de mate van eutrofiëring. Voor de Kaderrichtlijn Water wordt gekeken naar de waterkwaliteit in grotere waterlichamen waar ook andere emissies en bronnen in het buitenland van invloed zijn. Voor deze emissies zijn de afgelopen jaren verbeteringen bereikt terwijl de vermindering van de uitspoeling van nitraat de afgelopen jaren lijkt te stagneren. In combinatie met de droogte van 2018 en de jaren erna heeft dit geleid tot een toename van nitraatconcentraties in het oppervlakte- en grondwater op en rondom landbouwbedrijven. De genoemde verslechtering van de kwaliteit van het grondwater in Nederland is dan ook niet veroorzaakt door een wijziging in de meetsystematiek (trendbreuken).
De EU-landenrapportage in het artikel waarnaar u verwijst baseert zich op de data die worden aangeleverd door Nederland en voortkomen uit metingen die worden uitgevoerd binnen de verschillende meetnetten (zie voetnoot 6). In de Nitraatrapportage van 2020, die verslag doet over de periode 2016–2019, is ook een hogere nitraatuitspoeling gerapporteerd; dat duidt op een verslechtering van de waterkwaliteit door de uitspoeling vanuit agrarische bronnen. In zoverre reflecteren de bevindingen van de Europese Commissie dat wat door Nederland is gerapporteerd. Verschillen tussen de Nitraatrapportage en de EU-landenrapportage worden veroorzaakt doordat de EU in de analyse geen onderscheid maakt naar de verschillende meetdiepten zoals dat in Nederland wel gebeurt.
Kunt u uitleggen welke invloed de gerapporteerde waterkwaliteit op het wel of niet verkrijgen van de derogatie van Nederland heeft gehad?
Tijdens de onderhandelingen voor derogatie heeft Nederland intensieve gesprekken gevoerd met de Europese Commissie. Hierbij is opgemerkt dat de waterkwaliteit in Nederland nog niet voldoet aan de doelen die zijn gesteld vanuit de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Daarom heeft de Europese Commissie extra eisen gesteld aan Nederland om alsnog deze doelen te kunnen behalen. De beschikking, inclusief de aanvullende voorwaarden, vormt een weerspiegeling van deze gesprekken.
Is de gehanteerde meetsystematiek van de Nederlandse waterkwaliteit vergeleken met de gehanteerde meetsystematiek van de waterkwaliteit in andere EU-landen? Zo ja, hoe verhouden zich deze? Zo nee, waarom niet?
De Nitraatrichtlijn schrijft niet voor hoe lidstaten moeten meten, maar vereist wel dat de monitoring een representatief beeld geeft van de omvang van de nitraatverontreiniging uit agrarische bronnen. Lidstaten mogen zelf een meetstrategie kiezen op basis van de situatie in hun land welke vervolgens ook wordt voorgelegd aan de Europese Commissie. De keuzes die landen hierin maken hangen af van de kenmerken van het water- en bodemsysteem, het klimaat en de landbouwintensiteit. Als gevolg hiervan leveren de meetnetten van verschillende lidstaten ook niet één op één vergelijkbare resultaten.
De EU-landenrapportage waar in het artikel naar wordt verwezen, betreft de resultaten van de verschillende meetnetten (zie voetnoot 6). In Nederland wordt de monitoring van het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid en het Landelijk Meetnet Grondwaterkwaliteit uitgevoerd door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Omdat het belangrijk is dat een meetnet geschikt is voor het doel waarvoor het is ontworpen, vindt er regelmatig overleg plaats tussen experts van verschillende landen (o.a. België, Denemarken en Duitsland). In die overleggen worden principes getoetst en wordt de laatste stand van de techniek uitgewisseld. Het LMM wordt periodiek getoetst door een wisselend team van externe (deels internationale) experts en elke vier jaar wordt een rapport uitgebracht ter verantwoording van de gebruikte methoden. Verder worden, als er bijvoorbeeld vragen zijn vanuit landbouworganisaties, informatieve bijeenkomsten georganiseerd om uitleg te geven over de gehanteerde meetmethodes.
Voor monitoring en beoordeling van indicatoren onder de Kaderrichtlijn Water zijn methodes tussen de EU lidstaten in onderling overleg vastgesteld (intercallibratie).
Klopt het dat per definitie de doelen van de Kaderrichtlijn Water (KRW) zullen worden gehaald als Nederland stopt met meten van de waterkwaliteit? Zo ja, wat vindt u hiervan?
De Europese Commissie kijkt voor de voortgang van de Kaderrichtlijn Water naar de meetgegevens die de lidstaten aanleveren. Dit betekent dat de wateren waarvan geen meetgegevens beschikbaar zijn, niet worden meegenomen voor de beoordeling van de waterkwaliteit. Dit betekent niet dat een waterlichaam dan per definitie voldoet aan de doelen van de KRW; alleen dat er niet kan worden beoordeeld of deze voldoet. In vergelijking met andere lidstaten heeft Nederland een relatief dicht meetnet dat wordt gebruikt voor de rapportage over de KRW. De Europese Commissie stimuleert andere lidstaten het aantal meetpunten te vergroten. Een verlaging van het aantal meetpunten in Nederland zal door de EC vermoedelijk pas geaccepteerd worden als de waterkwaliteit op orde is en de doelen gehaald zijn op de betreffende meetpunten. Gezien het feit dat dat nog niet zo is, zal een vermindering van het aantal meetpunten niet worden geaccepteerd.
Zijn de gehanteerde meetsystemen en bijbehorende resultaten te controleren en te reconstrueren, door bijvoorbeeld boeren belangenorganisaties? Zo ja, hoe wordt dit mogelijk gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Zoals beschreven bij vraag 6 worden de gehanteerde methoden en procedures elke vier jaar gerapporteerd in de nationale Nitraatrapportage. De resultaten van het LMM worden, vanwege privacy afspraken met de deelnemende landbouwbedrijven, gerapporteerd per grondsoortregio en bedrijfstype en niet op individueel niveau. Deze geaggregeerde informatie is te downloaden via de website van het RIVM.
De resultaten van het Landelijk Meetnet Grondwaterkwaliteit (LMG) zijn te verkrijgen via de Basisregistratie ondergrond. De methoden en analyseresultaten zijn gepubliceerd op www.rivm.nl/landelijk-meetnet-grondwaterkwaliteit.
De meetresultaten van het Meetnet Nutriënten Landbouw Specifiek Oppervlaktewater (MNLSO) en de Kaderrichtlijn Water wateren zijn te verkrijgen via Informatiehuis Water. De opzet van het meetnet en de analyseresultaten zin gepubliceerd op Meetnet Nutriënten Landbouw Specifiek Oppervlaktewater (MNLSO) | Deltares.
Begrijpt u dat er mensen denken dat het kabinet bewust de derogatie heeft verspeeld, ook in het licht van vervuilingsbronnen buiten de landbouw in de landenrapportages, om de landbouwsector nog minder rendabel te laten zijn, waardoor boeren eerder gedwongen zijn afstand te doen van hun grond?3
In aanloop naar de vaststelling van de derogatiebeschikking op 30 september 2022, hebben mijn voorgangers u meerdere malen geïnformeerd over de voortgang van de onderhandelingen over de derogatie. Hierin wordt toegelicht dat Nederland zich actief heeft ingezet voor het behoud van de derogatie, mede vanwege het belang van derogatie voor de waterkwaliteit. Een hoger percentage grasland, verplicht vanuit de derogatiebeschikking, heeft immers een positief effect op de waterkwaliteit. Dit staat haaks op de suggestie die u wekt dat Nederland opzettelijk de derogatie verspeeld zou hebben.
Over het artikel waarnaar u verwijst in de eerste vraag zijn op 19 december 2022 Kamervragen gesteld door het lid Van der Plas (BBB). Hierin is toegelicht dat het Joint Research Centre van de Europese Commissie met het uploaden van de monitoringsgegevens geen onderscheid maakt tussen categorieën meetpunten zoals Nederland dat wel doet. Ik ben momenteel in gesprek met de Europese Commissie om te kijken hoe deze discrepantie in de toekomst voorkomen kan worden. Wel wil ik nogmaals benoemen dat het meewegen van niet-agrarische data in dit geval niet nadelig is geweest voor de beoordeling van de waterkwaliteit in Nederland.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat over Mestbeleid, dat staat ingepland op 1 juni 2023?
Ja.
Het in de problemen komen van de teelt van frietaardappelen door nieuwe Haagse regels |
|
Edgar Mulder (PVV) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Frietaardappel in de knel door nieuwe regels» en «Boer Evenhuis rooit niet eerder Dan maar strafkorting»?1, 2
Ja, ik ben hiermee bekend.
Deelt u de mening dat aardappelen voldoende rijp en moeten zijn afgehard voor een goede verwerking en het daarvoor noodzakelijk kan zijn dat ze in oktober nog in de grond zitten? Zo nee, waarom niet?
De ondernemer stelt zelf vast wat het goede moment is om de aardappelen te oogsten. Het moment van oogsten zal onder andere worden bepaald met het oog op een goede verwerking van de producten. Het kan dus voorkomen dat aardappelen in oktober nog in de grond zitten. Uit de informatie die ik van de Commissie Deskundigen Meststoffenwet en de sector ontving, blijkt echter dat het overgrote deel van de aardappelen voor of uiterlijk in oktober wordt gerooid.
Deelt u de mening dat door het koude en natte voorjaar de aardappels later de grond in konden, daardoor de groei later begint en alles opschuift in de tijd?
Het kan inderdaad voorkomen dat door een koud en nat voorjaar aardappels later gepoot kunnen worden en dat daardoor de groei later begint. Dit betekent echter niet per definitie dat alles opschuift in de tijd. De weersomstandigheden gedurende het seizoen zullen hiervoor medebepalend zijn.
Vindt u het ook zeer onrechtvaardig dat boeren kunnen worden gestraft als gevolg van weersomstandigheden?
De regeling ter stimulering van vanggewassen op zand- en lössgrond wordt opgesteld met als doelstelling de verbetering van de waterkwaliteit. Vroege inzaai van vanggewassen is noodzakelijk om tot een verbetering van de waterkwaliteit te komen. Daarom is de maatregel in het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn opgenomen en is daarmee onderdeel van de afspraken tussen de Europese Commissie en Nederland waar Nederland aan gebonden is. Uitgangspunt is dat ondernemers op uiterlijk 1 oktober een vanggewas inzaaien, maar de ondernemer heeft de keuze om óf op uiterlijk 1 oktober een vanggewas in te zaaien óf voor het jaar erna een korting op de stikstofgebruiksnorm te accepteren bij het later dan 1 oktober inzaaien van een vanggewas. Hiermee is er voor de ondernemer nog steeds de ruimte om weerseffecten te ondervangen en om het gewas ofwel in september te oogsten en op uiterlijk 1 oktober een vanggewas in te zaaien ofwel na 1 oktober te oogsten en een korting op de stikstofgebruiksnorm voor het volgende jaar toe te passen. Deze korting loopt op naargelang het vanggewas later wordt ingezaaid. Indien inzaai van het vanggewas tussen 2 oktober en 31 oktober plaatsvindt, volgt voor het opvolgende kalenderjaar een korting op de stikstofgebruiksnorm (5 kg N/ha bij inzaai vanggewas vanaf 2 oktober t/m 14 oktober, 10 kg N/ha bij inzaai vanggewas vanaf 15 oktober t/m 31 oktober en 20 kg N/ha bij inzaai vanggewas vanaf 1 november). Indien geen vanggewas wordt ingezaaid of dit na 31 oktober wordt ingezaaid, volgt de maximale korting. Deze korting is nodig ter compensatie van de verminderde opname van stikstof door het vanggewas indien het na 1 oktober wordt ingezaaid. Hiermee wordt beoogd de nadelige effecten op de waterkwaliteit van het laat oogsten van het hoofdgewas en het niet tijdig inzaaien van een vanggewas te corrigeren, zodat een verbetering van de waterkwaliteit kan worden bereikt.
Wat is uw reactie op de constatering uit de aardappelverwerkende industrie dat er geen capaciteit is om ineens alle aardappelen in september te verwerken?
Uit de informatie die ik van de aardappelverwerkende industrie ontving, leid ik af dat 30–40% van het areaal aardappelen op zand- en lössgrond wordt geteeld. De aardappelverwerkende industrie geeft aan dat een deel daarvan nu niet voor 1 oktober geoogst wordt en een klein deel daarvan pas na 1 november wordt geoogst. Dit heeft met name te maken met de planning van de verwerking van de aardappelen door de verwerkende industrie. Vervroeging van de oogst heeft consequenties voor directe verwerking ofwel tijdelijke opslag van de aardappelen. Afhankelijk van de bedrijfsvoering hebben boeren echter opties om aardappelen te bewaren. Dit zorgt ervoor dat de aardappelverwerking verspreid kan worden over de tijd en niet alles in september verwerkt hoeft te worden. Zoals eerder aangegeven is het uitgangspunt dat ondernemers een vanggewas inzaaien op uiterlijk 1 oktober, maar hebben de ruimte, onder het accepteren van een korting op de stikstofgebruiksnorm in het volgende jaar, voor een latere inzaai te kiezen.
Is er voor het vaststellen van de betreffende regelgeving overleg geweest met de sector? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, waarom niet?3
Tijdens het voorbereiden van het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn, het opstellen en de consultatie van de lijsten met vanggewassen en winterteelten is op verschillende momenten afstemming geweest (met een aantal) sector- en ketenpartijen.
Vindt u dit ook een naar voorbeeld van regelgeving, bedacht door praktijkkennis ontberende ambtenaren, dat vooral lijkt bedoeld om boeren weg te treiteren? Zo nee, waarom niet?
De maatregel ter stimulering tot de inzaai van een vanggewas is onderdeel van het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn, dat op 26 november 2021 is vastgesteld. Ter voorbereiding van het opstellen van de invulling van de betreffende regelgeving is advies gevraagd aan de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM). De CDM verstrekt onafhankelijke wetenschappelijke adviezen aan het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Met de adviezen van de CDM zijn de lijsten met vanggewassen en winterteelten opgesteld. Deze lijsten zijn vervolgens geconsulteerd en er is ook met een aantal sectorpartijen gesproken over de invulling van de gewaslijsten. Dit traject heeft op een aantal punten tot aanpassingen in de lijsten geleid. De aldus tot stand gekomen lijsten heb ik de Tweede Kamer doen toekomen. Met het stimuleren van het tijdig inzaaien van vanggewassen beoog ik een effectieve maatregel vast te stellen die een bijdrage levert aan de verbetering van de waterkwaliteit.
Wat gaat u aan dit beleid veranderen, zodat de akkerbouwsector niet zo zwaar wordt getroffen?
Ik ben niet voornemens wijzigingen aan te brengen in de maatregel ter stimulering van de teelt van vanggewassen die volgt uit het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn. De uitwerking van de bepaling heeft geleid tot een invulling van deze maatregel die proportioneel is en bijdraagt aan de verbetering van de waterkwaliteit.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat over Mestbeleid, dat staat ingepland op 1 juni?
Ja.
Het bericht 'OESO tikt Just Eat Takeaway op de vingers om tegenwerking vakbondsvorming' |
|
Joris Thijssen (PvdA), Tom van der Lee (GL) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het berichtOESO tikt Just Eat Takeaway op de vingers om tegenwerking vakbondsvormingvan NRC1 en de uitspraak van het Nationaal Contactpunt OESO-richtlijnen (NCP)?2
Ja.
Wat zouden volgens u logische vervolgstappen zijn van Just Eat Takeaway naar aanleiding van de conclusies van het NCP onderzoek?
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij gepaste zorgvuldigheid in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen toepassen. Dit wordt dus ook van Just Eat Takeaway verwacht. Vervolgstappen dienen bij voorkeur aan te sluiten op de aanbevelingen die het NCP in zijn eindverklaring aan het bedrijf doet.3
Hoe beoordeelt u het feit dat hoewel het NCP concludeert dat het Nederlandse bedrijf Just Eat Takeaway vakbondsrechten schendt en de OESO-richtlijnen niet naleeft, het bedrijf zegt de uitspraak van het NCP naast zich neer te leggen?
Hoewel het kabinet verwacht dat bedrijven de OESO-richtlijnen toepassen, vormen deze richtlijnen een vrijwillig normenkader. Naleving is niet juridisch afdwingbaar. Het NCP is een niet-juridisch klachtenmechanisme. Medewerking door een bedrijf aan de behandeling van een melding gebeurt op vrijwillige basis. maar is niet vrijblijvend. De overheid verbindt hier wel consequenties aan, zie het antwoord op vraag 6 en 7.
Vindt u dat Nederlandse bedrijven die opereren in het buitenland zich aan de OESO-richtlijnen dienen te houden wat betreft vakbondsrechten? Zo ja, wat doet u er nu aan om ervoor te zorgen dat bedrijven zoals Just Eat Takeaway zich hieraan houden?
Nederland onderschrijft de OESO-richtlijnen. Het kabinet verwacht dat bedrijven de OESO-richtlijnen toepassen en stimuleert bedrijven om dit te doen door middel van zijn IMVO-beleid. Dit beleid is vastgelegd in de beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten»4 en bestaat uit een mix van elkaar versterkende maatregelen die verplichten, voorwaarden stellen, verleiden, vergemakkelijken en voorlichten (het zogenaamde 5V-model). Kernelement van de doordachte mix is een brede due diligence verplichting. Daarom wordt ingezet op IMVO-wetgeving binnen de EU en voert het kabinet nationale IMVO-wetgeving in die rekening houdt met een gelijk speelveld met de omringende landen en implementatie van mogelijke EU-regelgeving. Binnen de mix van maatregelen heeft ook sectorale samenwerking een prominente plaats. De overheid blijft sectorale samenwerking tussen het bedrijfsleven en maatschappelijk middenveld ondersteunen. Samen kunnen zij meer invloed aanwenden in het voorkomen en aanpakken van risico’s voor mens en milieu.
Heeft u reeds contact opgenomen met het Amsterdamse hoofdkantoor van Just Eat Takeaway? Zo nee – bent u voornemens dit te doen? Zo nee – waarom niet?
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft hierover (ambtelijk) een gesprek geïnitieerd met Just Eat Takeaway. Mijn ambtenaren zijn hierbij eveneens vertegenwoordigd.
Welke consequenties verbindt de overheid aan het negeren van de NCP-uitspraak?
Om te kunnen deelnemen aan handelsmissies en/ of gebruik te maken van andere BHOS-handelsinstrumenten worden bedrijven getoetst aan de hand van een IMVO-toetsingskader. Het uitgangspunt bij de toepassing van de IMVO-eisen is dat deze gericht zijn op verbetering en proportioneel worden toegepast naar gelang de omvang van het bedrijf en de aard van het de ondersteuning waarop een beroep wordt gedaan. Naleving van de OESO-richtlijnen is een voorwaarde voor het verkrijgen van subsidies en (financiële) overheidsondersteuning bij internationale handels- en investeringsactiviteiten (inclusief deelname aan handelsmissies). In alle gevallen geldt: als blijkt dat een bedrijf zich niet aan de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen houdt of een verbetertraject onvoldoende uitvoert, dan kan dit tot gevolg hebben dat ondersteuning wordt onthouden, beëindigd, en/of teruggevorderd.
Daarnaast zet het Rijk ook Rijksinkoop in als instrument om de naleving van de OESO-richtlijnen door bedrijven te bevorderen. Onderdeel van de rijksinkoopstrategie Inkopen met Impact is dat in alle contracten (boven een drempelwaarde) binnen acht risicovolle rijksinkoopcategorieën het beleidskader voor Internationale Sociale Voorwaarden (ISV) van toepassing is. Dat betekent dat voor bedrijven die aan het rijk leveren in een van deze risicocategorieën een contractuele verplichting geldt om de IMVO-kaders toe te passen gedurende de uitvoering van het contract.
De aanbestedingsregelgeving biedt ook ruimte om op andere manieren te sturen op de naleving van internationale normen op het gebied van milieu en mensenrechten. Zo geldt een verplichte uitsluitingsgrond bij een onherroepelijke gerechtelijke veroordeling voor kinderarbeid en andere vormen van mensenhandel en is er een aantal facultatieve uitsluitingsgronden op gebied van mensenrechten en milieu die de mogelijkheid bieden om bij een zwaar vermoeden van mensenrechten- en of milieunormenschendingen bepaalde bedrijven uit te sluiten van deelname aan een aanbesteding. Een NCP-uitspraak is geen verplichte uitsluitingsgrond voor aanbestedingen, maar kan wel een rol spelen in de monitoring van het toepassen door de leverancier van de IMVO-kaders.
Heeft een NCP-uitspraak dat een bedrijf de OESO-richtlijnen niet naleeft of niet wil meewerken aan een klacht, consequenties voor overheidssteun, rijksinkopen, deelname aan handelsmissies en exportkredietverzekeringen? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe ziet de overheid toe op remedie voor slachtoffers, ook in de geest van het Nationaal Actieplan bedrijfsleven en mensenrechten – derde pijler?
Nederland heeft zich in VN-verband gecommitteerd aan de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). Dit kader zet de principes uiteen voor staten en bedrijven om zich in te spannen voor mensenrechten en bedrijfsleven. Voor de implementatie van de UNGP’s stelde Nederland in 2014 voor het eerst een Nationaal Actieplan (NAP) op. In 2022 is het herziene NAP gepubliceerd (Kamerstuk 32 735, nr 344). Pijler 3, «het bieden van effectieve remedie» voor slachtoffers, is in dit herziene NAP concreter uitgewerkt, met aandacht voor verschillende vormen van toegang tot remedie en het verband daartussen. Zo zet de Nederlandse overheid in op:
Bovendien heeft Nederland tijdens de EU-onderhandelingen van de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) met succes ingezet op het opnemen van alle zes stappen uit OESO-richtlijnen in wetgeving, waaronder het verstevigen van klachten- en geschillenmechanismen.
Welke wegen kunnen de Israëlische fietskoeriers die zich proberen te verenigen bewandelen om alsnog tot een constructieve, effectieve sociale dialoog te komen? Hoe gaat u daar actief in ondersteunen?
Israël is een land met een grote vakbondstraditie. De NCP uitspraak is een belangrijke steun in de rug voor hen in hun onderhandelingen met de betrokken werkgevers. De fietskoeriers hebben binnen Israël voldoende mogelijkheden om voor hun rechten op te komen, hier is geen rol voor Nederland weggelegd.
Overigens zijn in de aangepaste OESO-richtlijnen, die naar verwacht in juni worden vastgesteld, de arbeidsrisico’s voorkomend uit de platformeconomie, waar fietskoeriers deel van uitmaken, beter verankerd. Het hoofdstuk Werkgelegenheid en arbeidsverhoudingen is ook bijgewerkt om het belang van het recht op vrijheid van vereniging en collectief onderhandelen beter weer te geven. De OESO RL gelden als «soft law». Nederland heeft zich ingezet voor de herziening van de OESO-richtlijnen.