Het artikel 'Alliander loopt tegen grenzen bij versnellen netuitbreiding' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel? Hoe apprecieert u dit?1
Ja. De vertragingen bij meerdere projecten waar het artikel melding van maakt zie ik, gezien de urgentie van congestie op het elektriciteitsnet, als een tegenvaller. Hieronder ga ik aan de hand van de verschillende vragen nader in op de inhoud van het artikel.
Hoe kan het dat er door Alliander meer wordt geïnvesteerd in netverzwaring, maar er minder kilometers kabel en transformatorhuisjes worden gebouwd? Om hoeveel bedrijven gaat dit, gezien het feit dat onder meer bedrijven nu langer moeten wachten op een nieuwe of zwaardere aansluiting?
Alle netbeheerders doen omvangrijke investeringen in de uitbreiding en verzwaring van de elektriciteitsnetwerken, oplopend tot gezamenlijk 8 miljard euro per jaar vanaf 2025. Alliander heeft in het eerste halfjaar van 2024 fors meer geïnvesteerd dan in het eerste halfjaar van 2023. Veel van het werk is momenteel onderhanden of in voorbereiding en doordoor nog niet zichtbaar in de gepresenteerde realisatiecijfers. Verschillende projecten van Alliander liepen in het eerste halfjaar van 2024 vertraging op. Dit betreft onder meer de grootschalige netuitbreiding in Friesland en de Noordoostpolder (project «NuLelie»). De belangrijkste oorzaak van deze vertraging is dat de uitvoering van de werkzaamheden complexer is dan vooraf gedacht.2 De krappe arbeidsmarkt voor technisch personeel, lange opleidingstijden, schaarste aan bepaalde materialen en de schommelingen in de prognoses van het type en volume werk maken het tijdig opschalen in capaciteit moeilijk. Dit heeft tot gevolg dat een deel van het werkpakket doorschuift. De wachtrij per locatie is altijd in te zien op de online capaciteitskaart van de netbeheerders3.
Wat betekent het voor de verduurzamingseisen die worden gesteld aan bedrijven, gezien het feit dat de vertraging in sommige gebieden kan oplopen tot meer dan acht jaar? Komen zij nu in de knel?
Het kabinet zet zich met alle betrokken partijen in om, ondanks netcongestie, de verduurzaming van bedrijven en economische ontwikkeling zoveel mogelijk doorgang te laten vinden. Het is daartoe van belang om de mogelijkheden te realiseren om het net flexibeler te benutten. Bedrijven op een wachtrij kunnen met een flexibel contract mogelijk toch (een deel van) de beoogde verduurzaming realiseren. Bedrijven die al voldoende transportcapaciteit hebben, kunnen financiële voordelen behalen met flexibel gebruik en daarmee capaciteit op het stroomnet vrijspelen voor partijen op de wachtrij.
Hoeveel kilometers kabel en transformatorhuisjes werden er de afgelopen vijf jaar per netbeheerder per jaar gebouwd?
Op 11 juni 2024 heeft de Minister voor Klimaat en Energie de eerste editie van de rapportage «Stand van de uitvoering» van Netbeheerder Nederland aan uw Kamer aangeboden4. Met deze halfjaarlijkse rapportage geven de gezamenlijke netbeheerders inzicht in de realisatie van maatschappelijke en fysieke resultaten, waaronder de realisatie van kilometers kabels en aantallen middenspanningsstations, maar bijvoorbeeld ook de ontwikkeling van de wachtrijen. Zoals aangegeven in de begeleidende brief is dit product in ontwikkeling en zal het in volgende edities worden uitgebreid met meer indicatoren. Op 11 juni is ook de nieuwe on-line capaciteitskaart gelanceerd waarop tot op stationsniveau inzichtelijk is wat de aanwezige en benodigde transportcapaciteit is en, in gebieden met schaarste, de omvang van de wachtrij. Deze inzichten bieden de netbeheerders momenteel vrijwillig. In de nieuwe Europese EMD-richtlijn (Electricity Market Design) wordt het geven van periodieke updates een verplichting. Ik heb een aanpassing van de Energiewet in voorbereiding om deze Europese verplichting in wetgeving te verankeren.
Wordt hier door het ministerie op gestuurd? Bij welke netbeheerders en in welke gebieden zitten de grootste knelpunten? Hoe wordt hieraan gewerkt?
De netbeheerders doen omvangrijke investeringen in de uitbreiding en verzwaring van de elektriciteitsnetwerken. Eens per twee jaar publiceren alle netbeheerders hun investeringsplannen voor de komende jaren. Het Ministerie van KGG toetst of de investeringsplannen van de landelijke netbeheerders voldoende rekenschap hebben gegeven aan ontwikkelingen in de energiemarkt. Daarnaast toetst de Autoriteit Consument en Markt (ACM) de investeringsplannen, onder andere op de toepassing van het prioriteringskader voor investeringen in de uitbreiding van het stroomnet. Op basis van dit kader geven netbeheerders o.a. voorrang aan investeringen in verband met nationale en provinciale MIEK-projecten (Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat). In het MIEK maken overheden en netbeheerders gezamenlijke keuzes in de programmering en prioritering van energie-infrastructuurprojecten en signaleren en verhelpen zij knelpunten in de voortgang.
Het Rijk werkt daarnaast in het Landelijk Actieprogramma Netcongestie (LAN) met medeoverheden, netbeheerders en marktpartijen aan de aanpak van congestie op het elektriciteitsnet. Het programma bevat een groot aantal acties gericht op sneller bouwen, beter benutten van het netwerk en slimmer inzicht in wat er in het net gebeurt. Uw Kamer is op 11 juni 2024 geïnformeerd over de stand van zaken en voortgang van het LAN5. In het bijzonder in de regio Flevopolder-Gelderland-Utrecht (FGU) is de congestiesituatie urgent. De Minister voor Klimaat en Energie heeft uw Kamer per brief van 25 april jl.6 geïnformeerd over de aanpak hiervan door onder meer netbeheerders TenneT, Stedin en Liander.
Kunt u publiekelijk bijhouden hoeveel kilometers kabels en transformatorhuisjes er worden gebouwd om netbeheerders ook te kunnen aanspreken op hun resultaten? In hoeverre heeft u manieren om netbeheerders hierop aan te sturen via de nieuwe Energiewet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kijkt u naar de oplossingen waarmee Alliander werkt om het net anders te benutten? Ziet u bijvoorbeeld kansen in het breder uitrollen van de zogenoemde balanswijken, aangezien hier in de markt veel enthousiasme voor is?
Naast de uitbreiding en verzwaring van de netten, zetten de netbeheerders in op het beter benutten van de bestaande netcapaciteit om netcongestie te verlichten. Enerzijds door de netten gecontroleerd zwaarder te belasten en anderzijds door flexibel energiegebruik te stimuleren. Voor de FGU-regio wordt onder meer ingezet op netefficiënte installaties in bestaande bouw, netbewuste woningbouw en netbewust laden van elektrische voertuigen. Het initiatief De Balanswijk van Liander is een goed voorbeeld. Hierin werken diverse partijen (netbeheerders, overheden) ontwerpprincipes uit voor nieuw te bouwen wijken waar energie wordt opgewekt, uitgewisseld en opgeslagen, en bewoners hun gedrag aanpassen om de energie in de wijk in balans te houden. Er is contact met verschillende gemeenten om het concept in de praktijk te brengen.
Wat doet u om ervoor te zorgen dat het extra verbruik van gas voor zo’n kort mogelijke periode nodig is, gezien het feit dat in Gelderland en de Flevopolder gasgeneratoren worden ingezet voor extra regelbare opwerk om overbelasting van het net te voorkomen?
Bij brief van 25 april jl. is uw Kamer geïnformeerd over alle mogelijke maatregelen om de netcongestie in de FGU-regio zoveel mogelijk te verlichten7. Eén van deze maatregelen is de tijdelijke inzet van regelbaar vermogen op knelpunten. In de Flevopolder is dit een maatregel met grote potentie gebleken. Het gaat nadrukkelijk om tijdelijke en sporadische inzet op piekmomenten, met beperkte extra CO2-uitstoot tot gevolg. Dit kan netcongestie op korte termijn verminderen en zo de voortgang van structurele verduurzaming door middel van elektrificatie faciliteren.
Deelt u de mening dat forse baten eigenlijk door netbeheerders in netverzwaring zouden moeten worden gestoken, gezien het feit dat Alliandereen flinke opbrengst heeft gerealiseerd met de verkoop van het Kenter, aangezien netbeheerders publiek aandeelhouderschap hebben en de nettarieven voor huishoudens en bedrijven omhoog gaan om de geplande investeringen te dekken? Zou het dan niet krom zijn dat de baten niet bij huishoudens en ondernemers terechtkomen via de nettarieven, maar de hogere kosten wel?
Voor zorgvuldige beantwoording van uw vraag is van belang om onderscheid te maken tussen het netwerkbedrijf Alliander en netbeheerder Liander dat daarvan onderdeel is, evenals tot voor kort het bedrijf Kenter. Alliander heeft Kenter begin dit jaar verkocht. De opbrengst landt bij Alliander en niet bij netbeheerder Liander. Van deze eenmalige boekwinst is een klein deel aan de aandeelhouders uitgekeerd; het overgrote deel wordt aangewend voor de versterking van het eigen vermogen van Alliander om de toekomstige investeringsopgave in energienetten te kunnen financieren.
Bent u bereid om verder te verkennen of er kan worden gestuurd op dat netbeheerders forse baten in netverzwaring steken? Hoeveel extra investeringen zou dit mogelijk kunnen opleveren?
Om de noodzakelijke uitbreiding en verzwaring van de elektriciteitsnetwerken te kunnen financieren is van belang dat de netbeheerders financieel gezond zijn. Zij leggen verantwoording af aan hun aandeelhouders (gemeenten en provincies). De ACM houdt toezicht op de redelijkheid van de winstmarges, investeringen en financiële stabiliteit. De investeringen en de kosten voor beheer van de netten worden op basis van de Tarievencode van ACM vertaald naar de tarieven voor de klant. Extra investeringen in de netwerken, zo die al mogelijk zijn, zouden niet bijdragen aan het tempo waarin uitbreiding en verzwaring worden gerealiseerd, gezien de krappe arbeidsmarkt voor technisch personeel, de schaarste aan materialen en doorlooptijden van realisatie. Het Landelijk Actieprogramma Netcongestie (LAN) richt zich daarom, in de actielijn Sneller Bouwen, op verkorting van doorlooptijden, versnellen van de bouw en bevordering van samenwerking tussen de betrokken partijen.
De voortgang en procedure Delta Rhine Corridor |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Hoe kan het dat de knelpunten die resulteren in een vierjarige vertraging voor de oplevering van de Delta Rhine Corridor nu pas aan het licht komen, bijvoorbeeld dat bepaalde kabels en leidingen niet tegelijk en ook niet even snel kunnen worden gelegd?
In de brief van 27 juni jl. heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer geïnformeerd dat er verschillende redenen zijn waardoor de planning vier jaar opschuift. Door het recentelijk uitgevoerde ruimtelijke onderzoek is meer zicht ontstaan op de grote en zeer uitdagende ruimtelijke knelpunten die voor dit project zullen moeten worden opgelost. De verschillende buizen en kabels blijken op veel plekken niet binnen de strook te passen die daarvoor gereserveerd is. De ruimtelijke dilemma’s en te verwachten stikstofproblematiek zijn pas in meer detail zichtbaar geworden bij de oplevering van de individuele planningen van de initiatiefnemers dit voorjaar, terwijl de ruimtelijke procedure (projectprocedure) al in mei 2023 was gestart vanuit de gezamenlijke ambitie om zo snel mogelijk de procedure te doorlopen. Ook dient zich een grotere onderzoeksopgave aan die moet landen in de concept Notitie Reikwijdte en Detailniveau (concept NRD), onder andere vanwege de uitdagende ruimtelijke dilemma’s. Een laatste reden is dat het een uitdaging is gebleken om te komen tot een robuuste samenwerking en aanpak. Dit blijkt zowel door het Rijk als door de initiatiefnemers te zijn onderschat. Met andere woorden, de oorspronkelijke planning is te ambitieus gebleken.
Welke lessen trekt u hieruit? Wat had u in uw rol anders kunnen doen om te voorkomen dat er zoveel vertraging zou worden opgelopen? Vindt u zes jaar extra vertraging in circa één jaar tijd ook extreem?
Ik ben evenals alle betrokkenen erg teleurgesteld dat de planning opschuift. Eerder gaf ik aan dat óók het Rijk te ambitieus is geweest. Daarom begrijp ik ook dat u reflectie vraagt. Daarvoor zal ik ingaan op de rol die het Rijk heeft in dit project en in het bijzonder mijn rol als Minister van Klimaat en Groene Groei.
Ten eerste ondersteunen we vanuit het Rijk de realisatie van de DRC en schep ik samen met mijn collega’s van andere departementen hiervoor de randvoorwaarden. Ten tweede coördineer ik als Minister voor Klimaat en Groene Groei, samen met de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, de ruimtelijke inpassing en de vergunningenprocedures, in samenwerking met medeoverheden en in afstemming met de initiatiefnemers. We zoeken daarnaast actief en regelmatig afstemming met de Duitse autoriteiten. Als laatste bestaat de ondersteuning uit het gezamenlijk in kaart brengen van mogelijke financieringsconstructies die nodig zijn voor de realisatie van de verschillende modaliteiten.
Het Rijk heeft een beperkt aantal rollen in het project waarin (private) initiatiefnemers investeren in buisleidingen en kabels. Ik span mij in voor een voortvarende realisatie, waarbij ik wel afhankelijk ben van de informatie van de verschillende initiatiefnemers. Initiatiefnemers dragen hun planningen aan en dat is dit voorjaar gebeurd. In het geval van de DRC moeten initiatiefnemers ook zorgen voor een geïntegreerde planning, omdat de DRC ingestoken is vanuit één project met daarin verschillende modaliteiten. Daar hebben de initiatiefnemers zich ook aan gecommitteerd.
Vanuit de ambitie om een zo snel mogelijke ruimtelijke procedure te kunnen doorlopen zijn wij in mei 2023 gestart met de projectprocedure, zonder voldoende zicht te hebben op de uitdagingen ten aanzien van de organisatie en de ruimtelijke vraagstukken. Dit is een les die wij meenemen bij het voortzetten van de gezamenlijke ruimtelijke procedure. Uitgangspunt daarbij blijft dat de modaliteiten zo snel mogelijk gerealiseerd moeten kunnen worden en tevens dat alle andere belangen zoals die rondom de ruimtelijke inpassing goed geborgd worden.
De beperkte sturingsinstrumenten van het Rijk en een overkoepelende governancestructuur zijn een les. Mijn ministerie zal daarom ook onderzoeken welke sturingsinstrumenten het Rijk nog (aanvullend) kan inzetten om de sturing op dit project in de toekomst te versterken. Ook zal ik mij blijven inzetten voor het commitment van de betrokken partijen en de samenwerking tussen de betrokkenen, zoals initiatiefnemers onderling en het Rijk.
Welke gevolgen brengt dit met zich mee voor de verduurzaming van de industrie waarvoor de Delta Rhine Corridor cruciaal is?
De DRC is belangrijk voor de verduurzaming van industriële clusters. Vertraging van de DRC kan de verduurzamingsinvesteringen door bedrijven vertragen. De latere opleverdatum voor het deel van het waterstofnetwerk van de Rotterdamse haven naar Oost- en Zuid-Nederland heeft een negatieve impact op de ontwikkeling van de waterstofketen. Gezien het belang van snelle realisatie van de waterstofketen heb ik Gasunie gevraagd om tegelijkertijd met het DRC-tracé een alternatief tracé te verkennen. Op de precieze impact op het uitrolplan en de ontwikkeling van de waterstofketen kom ik na de zomer terug. Voor CO2 zijn er ook alternatieve bewezen vervoersmogelijkheden, zoals vervoer per schip. Dit kan, al dan niet tijdelijk, een alternatief zijn voor de industrie. Verduurzaming van bedrijven in Brabant en Chemelot zal daarnaast voor een belangrijk deel ook bestaan uit directe elektrificatie. Daar wordt buiten de DRC om al aan gewerkt.
Het voortzetten van de gezamenlijke projectprocedure waarin een integrale ruimtelijke afweging wordt gemaakt tot aan de voorkeursbeslissing vergroot de kans op de uiteindelijke realisatie van alle modaliteiten en is daarom in het belang voor het toekomstig concurrentievermogen van de genoemde bedrijven.
Wat betekent dit voor de getroffen bedrijven die ook in het traject zitten om maatwerkafspraken af te sluiten?
Dit betekent mogelijk vertraging voor een aantal projecten bij maatwerkbedrijven met een realisatiedatum uiterlijk in 2030. Vertraging in het maken van de maatwerkafspraken kent overigens meerdere oorzaken, zoals de opgelopen kosten van CO2-opslag, nettarieven en waterstof, los van de vertraging van de DRC.
Er lopen momenteel met verschillende maatwerkbedrijven gesprekken over hun business-case voor mogelijke investeringen. Daarbij zien we veelal dat er nog verschillende verduurzamingsroutes op tafel liggen. Met name voor de bedrijven op Chemelot is voor sommige van die routes, zeker na 2030, de DRC-infrastructuur van belang. De mogelijke betekenis van de recente vertraging van de DRC is onderdeel van de bredere gesprekken met de Limburgse maatwerkbedrijven.
Welke boodschap geeft u hiermee af aan al die bedrijven die wel willen verduurzamen maar nu jaren moeten wachten? Hoeveel megaton reductie in 2030 riskeert u hiermee?
De consequentie van de vertraging is dat we een aanzienlijk latere opleverdatum voor het deel van het waterstofnetwerk van de Rotterdamse Haven naar Oost- en Zuid-Nederland moeten accepteren.
De gevolgen voor het tempo van de emissiereductie richting 2030 en daarna zal blijken uit de reguliere monitoring, zoals via de Klimaat- en Energieverkenning (KEV).
Ik begrijp de zorgen en onrust die zijn ontstaan vanuit de industrie, maatschappij en vanuit uw Kamer. De DRC is een zeer complex project. Wij vinden het van belang om duidelijkheid te geven aan de initiatiefnemers en de andere stakeholders over het vervolg van de ruimtelijke procedure voor de DRC, waarbij modaliteiten zo snel mogelijk gerealiseerd worden en tevens alle andere belangen zoals die rondom de ruimtelijke inpassing goed geborgd worden.
Hoe gaat u bedrijven die voor verduurzaming afhankelijk waren van de Delta Rhine Corridor ondersteunen?
Voor de gevolgen van de vertraging van de DRC voor (maatwerk)-bedrijven verwijs ik u naar de antwoorden op vraag 3 en 4.
In aanvulling daarop, wat betreft de regionale waterstofinfrastructuur, verwijs ik u naar de Kamerbrief van mijn voorganger over de voortgang waterstof van 30 mei jl. Het HyRegions rapport1 geeft een eerste beeld van de regionale gebieden waar zich geconcentreerde waterstofvraag kan ontwikkelen. Deze gebieden liggen voor een groot deel langs de DRC. Er vindt nu verdiepend onderzoek plaats via de provinciale Cluster Energiestrategieën (pCES’en). Na de zomer zal ik samen met netbeheerders, provincies en vertegenwoordigende organisaties van netgebruikers mogelijk kansrijke gebieden en de bijbehorende aansluitopties verder uitwerken. Hierin zullen ook de gevolgen van de vertraging in de DRC een plek krijgen. Overigens spelen hier ook andere aspecten zoals de betalingsbereidheid van bedrijven een rol.
Welke versnellingsopties zijn nog mogelijk in de procedures om eerder dan 2030 dit project te realiseren?Overweegt u om hier gebruik van te maken? Waarom wel of waarom niet?
Voor het integrale project Delta Rhine Corridor blijven we zoeken naar de snelst mogelijke manier om de doelen te bereiken. In het project is vastgesteld dat een gezamenlijk plan-mer met een langere doorlooptijd nodig is, om een nog grotere vertraging door mogelijke procedurefouten te voorkomen. We zullen de komende tijd de individuele planningen integreren en kijken waar mogelijkheden voor tijdwinst zijn door goed organiseren en werksporen parallel te schakelen. We hebben de intentie om na de gezamenlijke Voorkeursbeslissing naar separate projectbesluiten door te gaan. Daarnaast zal Gasunie onderzoeken of er alternatieven zijn voor de waterstofverbinding. Na de zomer maken we de balans op en besluiten of hieraan verder gewerkt zal worden, wellicht parallel aan het onderzoekstraject voor de Delta Rhine Corridor. Dat zou de optie kunnen geven om te bezien wat de snelste manier is om de waterstofverbinding tot stand te brengen.
Wie zal de kosten moeten dragen die komen kijken bij de vertraging van de oplevering van de Delta Rhine Corridor?
De financiële gevolgen voor de overheid lijken in eerste instantie beperkt omdat de vertraging met name in de doorlooptijd zit van de ruimtelijke procedure. De kosten die de (private) initiatiefnemers maken, komen voor hun rekening.
Het later beschikbaar komen van een oost-westverbinding in het transportnet voor waterstof maakt dat de markt langer gefragmenteerd blijft en dit kan de effectiviteit van het instrumentarium voor de opschaling van de waterstofketen raken. Dit effect is sterk afhankelijk van de investeringsplannen van bedrijven en niet goed te kwantificeren.
Bent u van mening dat u zich hiermee een betrouwbare partner toont richting decentrale overheden?
De totale energietransitie vraagt veel en intensieve samenwerking met alle betrokken partijen is hierbij noodzakelijk, ook met medeoverheden. In mijn rol ben ik ook steeds in gesprek met de medeoverheden. Het is teleurstellend dat het oorspronkelijke uitgangspunt van gebundelde aanleg moet worden losgelaten en er sprake zal zijn van gefaseerde aanleg met latere oplevertijden. De medeoverheden zijn wel voorstander van een gezamenlijke procedure waar het Rijk nu voor kiest. Ik kijk uit naar de samenwerking met de medeoverheden in de procedure en ik blijf ook met hen in contact over hoe we de overlast op de omgeving zo beperkt mogelijk kunnen houden. Transities van deze omvang vragen dat als er iets tegenzit we hier snel en open over communiceren.
Wat betekent dit voor de Duitse verduurzamingsplannen? Rekenden zij niet op een eerder ingebruikname?
De latere ingebruikname van de DRC heeft gevolgen voor de aansluiting op de Duitse grens. Duitse industrie kan hierdoor later dan aanvankelijk gepland gebruikmaken van import van waterstof via de West-Oostverbinding. Ik voer intensieve gesprekken met mijn Duitse collega’s over de gevolgen van de latere aansluiting voor de Duitse markt. Over de precieze impact van de vertraging van de DRC op het uitrolplan en de ontwikkeling van de waterstofeconomie informeer de Kamer na de zomer.
In 2023 werd de geplande ingebruikname al verschoven van 2026 naar 2028 omdat onder andere de publiek-private samenwerking complexer bleek dan verwacht, welke rol speelt deze in de nieuwe vertraging?
In de recente brief is aangegeven dat het grote uitdaging is om te komen tot een robuuste gezamenlijke procedure en onderzoeksagenda en dat dit zowel door het Rijk als door de initiatiefnemers is onderschat. Dit slaat inderdaad ook op de publiek-private samenwerking. Zo zijn er wel individuele planningen gedeeld met het Rijk, maar er is nog geen gezamenlijke planning tot stand gekomen. In de brief is eveneens aangegeven dat de uiteindelijke realisatie van de DRC staat of valt bij het commitment van de initiatiefnemers en een goede samenwerking tussen alle betrokken partijen. Deze gezamenlijkheid moet nog versterkt worden. Ik zal mij daar vanuit mijn rol ook voor blijven inzetten.
Hoe stelt Gasunie zich op in dit traject? Zijn de prikkels er wel om dit project prioritair te laten uitvoeren aangezien Gasunie ook werkt aan een eigen waterstofbackbone waar dit project mogelijk mee concurreert?
De waterstofleiding in de DRC is onderdeel van het landelijke transportnet voor waterstof dat Gasunie ontwikkelt. Er is dus geen concurrentie tussen de waterstofleiding in de DRC en het transportnet. Gasunie ziet net als het kabinet ook het grote belang van een snelle realisatie van een oost-west verbinding in het transportnet voor de ontwikkeling van de waterstofketen.
Met welk vollooprisico wordt er gerekend per buisleiding? Hoe vergelijkt zich dat met de vollooprisico’s waarmee de Stimulering Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie (SDE++) rekening houdt?
De initiatiefnemer voor de CO2-buis is bezig zijn vollooprisico’s in kaart te brengen. Voor ammoniak is mij niet bekend of de initiatiefnemer al zicht heeft op zijn vollooprisico. In de brief van 29 juni 20222 is aangegeven dat voor het transportnet voor waterstof tot een maximum van € 750 miljoen de aanloop- en volloopverliezen worden afgedekt in de periode tot en met de ingang van gereguleerd netbeheer medio 2031. De subsidiebeschikking is eind 2023 afgegeven. Hoe groot de aanloop- en volloopverliezen precies zijn, is sterk afhankelijk van de ontwikkeling van de markt.
De SDE++ vergoedt de onrendabele top van CO2-reducerende maatregelen/projecten en houdt geen rekening met eventuele vollooprisico’s. De SDE++ houdt bij het vergoeden van de onrendabele top bij bijvoorbeeld CCS-projecten rekening met de transport- en opslagtarieven die de emittent moet betalen, maar de SDE++ is niet specifiek gericht op het afdekken van de eventuele vollooprisico’s van de transport- en opslagpartijen.
Het artikel 'RWE hoopt op geitenpaadje voor project met waterstof uit afval' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (D66), Micky Adriaansens (VVD) |
|
![]() |
Met het Fuse Reuse Recycle-project (FUREC-project) zal er groene en circulaire waterstof worden geproduceerd uit niet recyclebaar huishoudelijk afval, voldoet het FUREC-project aan de voorwaarden om mee te tellen voor de bindende doelstelling voor groene waterstof die binnen de Renewable Energy Directive (RED-III) wordt gesteld?1
Nee. In de RED-III wordt de term «hernieuwbare brandstof van niet-biologische oorsprong» (in het Engels afgekort tot RFNBO) gehanteerd voor groene waterstof. In gedelegeerde verordeningen is verder uitgewerkt aan welke eisen deze brandstoffen moeten voldoen om als RFNBO te mogen worden gekwalificeerd. De waterstof die wordt geproduceerd via het FUREC-project voldoet niet aan deze eisen. Zo wordt er in het geval van het FUREC-project geen hernieuwbare elektriciteit ingezet voor de productie van waterstof, maar afval met een deels biogene component.
Zijn er in andere Europese landen vergelijkbare projecten waar groene waterstof wordt geproduceerd uit huishoudelijk afval? Tellen deze projecten in die landen mee voor de groene waterstofverplichting uit de RED-III? Waarom wel of waarom niet?
Ook in andere Europese landen wordt gekeken naar waterstofproductie uit afval. Dit is ook een van de onderwerpen waar ESWET, de Europese associatie die fabrikanten op het gebied van energie uit afval vertegenwoordigt, zich op richt. Ook de andere EU-lidstaten hebben zich te houden aan de eisen in RED-III en de gedelegeerde verordeningen; ofwel, waterstof uit afval kan niet als RFNBO worden gekwalificeerd om mee te mogen tellen voor de RFNBO-doelen die aan lidstaten zijn opgelegd voor de industrie en mobiliteitssector.
Hoe wordt er in andere Europese landen invulling gegeven aan de bindende doelstelling voor groene waterstof uit de RED-III? Hoe verhoudt dit zich tot de interpretatie die Nederland hanteert?
Uit de contacten die ik met andere EU-lidstaten heb, blijkt dat wij in Nederland relatief voorop lopen met de implementatie van RED-III en het instrumentarium voor opschaling van de markt voor hernieuwbare waterstof. Via bilaterale en multilaterale contacten blijf ik de ontwikkelingen in andere EU-lidstaten volgen. De Europese Commissie is in september met een mededeling gekomen waarin nadere richtsnoeren zijn gegeven over het gebruik van RFNBO’s in de industrie en mobiliteitssector en over waterstof die mag worden uitgezonderd van de noemer. Deze richtsnoeren dragen bij aan de eenduidige interpretatie van de in RED-III opgenomen eisen op het gebied van RFNBO’s.
Deelt u de mening dat het van belang is om duurzame en circulaire projecten als het FUREC-project zoveel mogelijk aan te moedigen en waar mogelijk te stimuleren zodat deze projecten doorgang kunnen vinden? Vindt u dat u dit op dit moment voldoende doet?
Projecten die bijdragen aan onze ambitie om als Nederland in 2050 klimaatneutraal en circulair te zijn kunnen op mijn aanmoediging rekenen. Onder meer via het Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE) zetten we in op groene groei in Nederland. Mocht het instrumentarium niet toereikend zijn, dan kan het kabinet bezien waar mogelijkheden liggen om dergelijke projecten te stimuleren. Bij deze afweging kijkt het kabinet ook naar een zo hoogwaardig mogelijke inzet van secundaire grondstoffen en houdt het kabinet rekening met het duurzaamheidskader voor biogrondstoffen.
Betreffende het FUREC-project is destijds vanuit het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat een steunbrief gestuurd aan RWE voor haar succesvolle aanvraag bij het Europese innovatiefonds ten behoeve van het FUREC-project. Ook heeft het Ministerie van KGG, zoals aangegeven in de beantwoording op eerdere Kamervragen over hetzelfde Energeia-artikel2, de afgelopen maanden regelmatig contact met RWE over het FUREC-project. Daarbij is met RWE over de verschillende openstaande uitzoekpunten gesproken voordat het bedrijf een definitief investeringsbesluit kan nemen. Uiteraard is daarbij ook bekeken hoe het Rijk kan bijdragen aan een positief investeringsbesluit van RWE. Deze gesprekken lopen nog. Ook het kabinet ziet het belang van dit mogelijke project, en is dus voornemens deze rol te blijven invullen.
Wat is de stand van zaken rond de mogelijke tweejarige vertraging van de netaanslutiing van het FURECT-project? Komt FUREC in aanmerking voor prioritaire behandeling?
In voornoemd Kamerstuk (2024Z00081) is de Kamer recent geïnformeerd over dit standpunt. Op 18 april 2024 is door de Autoriteit Consument & Markt (ACM) het codebesluit prioriteringsruimte bij transportverzoeken gepubliceerd. Netbeheerders moeten het prioriteringskader vanaf 1 oktober 2024 gebruiken in gebieden met netcongestie. Ik heb bij de prioritering van de klantaanvragen en de toepassing van het kader geen rol.
Wat is het resultaat van uw gesprekken met het cluster Chemelot over dit onderwerp? Heeft dit geleid tot het vinden van een oplossing? Waarom wel of waarom niet? Welke acties bent u nog voornemens te ondernemen?
Het Ministerie van KGG heeft gekozen voor een alomvattende clusteraanpak waarbij versnelling van projecten op clusterniveau wordt ontwikkeld. Daarnaast zijn er energyboards opgericht om een nauwere samenwerking tussen betrokken partijen, zoals de provincie, gemeenten en industrie te bevorderen, met als doel de processen te optimaliseren. Projecten in het cluster worden alleen in onderlinge samenhang gecoördineerd en behandeld. Om deze reden zijn er niet specifiek overleggen over dit project met RWE, Enexis, TenneT, Chemelot en de provincie Limburg.
Deelt u de mening dat het kabinet steviger moet optreden om knelpunten bij verduurzamingsprojecten op te lossen aangezien deze projecten van belang zijn voor het halen van de klimaatdoelstellingen en bijdragen aan het realiseren van een groene industrie?
In 2023 heeft de Minister van Economische Zaken en Klimaat het Nationaal Programma Verduurzaming Industrie (NPVI) gelanceerd om versnelling aan te brengen in de verduurzamingsprojecten van de industrie en om knelpunten daarbij in gezamenlijkheid en onderlinge samenhang aan te pakken. In de Kamerbrief «Voortgang verduurzaming industrie» d.d. 10 oktober 20243 is de Kamer recent geïnformeerd over de stand van zaken van het NPVI. Ook netcongestie heeft mijn grote aandacht. In de Kamerbrief «Voortgang aanpak netcongestie» d.d. 11 juni 20244 is de Kamer geïnformeerd over de te hanteren aanpak. Waar het kabinet mogelijkheden ziet om knelpunten versneld op te lossen, zal het kabinet deze zeker aangrijpen.
Het artikel ‘Ingrijpen in energiemarkt noodzakelijk om stroomtekort te voorkomen’ |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ingrijpen in energiemarkt noodzakelijk om stroomtekort te voorkomen»?1
Ja.
Hoe apprecieert u het feit dat verschillende experts en bedrijven uit de energiesector aangeven dat leveringszekerheid van elektriciteit een blinde vlek is van Nederland?
De leveringszekerheid wordt jaarlijks zowel nationaal via de Monitor Leveringszekerheid van TenneT als ook Europees via de European Resource Adequacy Assessment van alle nationale netbeheerders samen in ENTSO-E-verband tot tien jaar vooruit goed gemonitord en indien nodig wordt handelend opgetreden. Ik ben het daarom niet eens met de stelling dat de leveringszekerheid van elektriciteit een blinde vlek is.
Uit de meest recente Monitor Leveringszekerheid komt naar voren dat er tot en met 2030 geen leveringszekerheidsrisico’s zijn, maar dat de leveringszekerheid in 2033 lager is dan de streefwaarde. Op basis van dit laatste adviseert TenneT om voor de leveringszekerheid na 2030 een uitvoeringsplan als bedoeld in de elektriciteitsverordening op te stellen en ik volg dit advies op. Conform de toezegging van mijn ambtsvoorganger zal ik de Kamer hierover eind 2024 nader informeren.
Deelt u de mening dat het van groot belang is om tijdens de energietransitie ook voldoende oog te houden voor leveringszekerheid? Hoe houdt het beleid hier rekening mee?
Ja. Het beleid houdt hier rekening mee door inzicht te verschaffen via onder andere de jaarlijkse monitoring en waar nodig handelend op te treden. De laatste European Resource Adequacy Assessment laat in vergelijking met Nederland voor Duitsland, België, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Denemarken minder gunstige waardes zien voor de leveringszekerheid. De leveringszekerheid van elektriciteit en mogelijke maatregelen worden de laatste jaren ook in Europees en regionaal verband steeds vaker besproken.
Deelt u de mening dat in de toekomst de ononderbroken beschikbaarheid van stroom geen luxeproduct mag worden en dat het aan het kabinet is om hiervoor te zorgen?
Ik deel de mening dat de beschikbaarheid van elektriciteit geen luxeproduct mag worden, maar ben daarbij wel van mening dat de werking van de markt erbij gebaat is dat de verhouding tussen vraag en aanbod van elektriciteit zich op elk moment vertaalt in de groothandelsprijs van elektriciteit. Daarbij zullen uren met relatief veel aanbod van zon en wind en lage groothandelsprijzen afgewisseld worden door uren waarin de groothandelsprijs hoger is. Deze volatiliteit van de groothandelsprijs is belangrijk, omdat dit marktpartijen ook de juiste prikkels geeft om bijvoorbeeld de batterij op te laden of te ontladen of daarmee juist te wachten, of om met elektriciteitsverbruik in de tijd te schuiven voor bijvoorbeeld warmtebuffers of waterstofproductie.
De leveringszekerheid is niet gebaat bij het ontbreken van dergelijke prikkels; deze zorgen ervoor dat een deel van de elektriciteitsvraag zich aanpast aan het elektriciteitsaanbod. Zodra de wind weer aantrekt of de zon weer schijnt, zal de groothandelsprijs weer dalen en een deel van het elektriciteitsverbruik weer toenemen.
Hoe wordt voorkomen dat de stroomprijzen in de toekomst op bepaalde momenten steeds hoger zullen worden doordat er onvoldoende beschikbaarheid is? Hoe gaat u ervoor zorgen dat consumenten en bedrijven deze prijsstijgingen niet op hun bordje zullen krijgen?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 4 is de volatiliteit van de groothandelsprijs als zodanig van belang voor het aanjagen van investeringen in batterijen en regelbaar vermogen, die zo kunnen worden terugverdiend. Deze investeringen dempen op hun beurt de volatiele groothandelsprijzen weer en voorkomen zo te grote uitslagen. Ik zet me daarbij in om nu en in de toekomst het aantal uren per jaar met extreem hoge (groothandels)prijzen zoveel mogelijk te beperken. Op dit moment doe ik dat door het opvolgen van het advies van TenneT ten aanzien van het opstellen en implementeren van het bij mijn antwoord op vraag 2 genoemde uitvoeringsplan.
Mocht in de toekomst blijken dat er aanvullende maatregelen nodig zijn, dan zal ik niet schromen om die in te zetten. Daarbij zal dan wel altijd een afweging gemaakt moeten worden tussen de kosten van dergelijke maatregelen en de baten van de daarmee te bereiken extra leveringszekerheid.
Welke acties worden ondernomen om de leveringszekerheid van stroom veilig te stellen, met name om tekorten op te vangen tijdens de periodes van minder zon- en windenergie? Welke instrumenten zouden hiervoor kunnen worden ingezet?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 worden er tot en met 2030 geen risico’s voor de leveringszekerheid verwacht en dat betekent dat er op dit moment nog geen aanleiding is om vergaande acties te ondernemen. Op dit moment ben ik, mede in het licht van het eerdergenoemde advies van TenneT, mogelijke nadere maatregelen aan het inventariseren en ik zal de Kamer hierover eind dit jaar informeren. Dit is ook in lijn met de op 5 maart 2024 aangenomen motie van de leden Erkens en Grinwis (Kamerstuk 36 197, nr. 15).
Andere Europese landen hebben de afgelopen jaren vergoedingssystemen opgezet voor gas- en kolencentrales zodat die bij kunnen springen indien nodig, wordt hier ook naar gekeken voor Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
De meest recente resultaten van de Monitor Leveringszekerheid en European Resource Adequacy Assessment geven mij op dit moment nog geen aanleiding om nu al te besluiten tot de inrichting van een capaciteitsmechanisme in Nederland. Bij het bezien van eventuele maatregelen voor de periode na 2030, waarover ik uw Kamer eind dit jaar zal informeren, zal ik de mogelijke inzet van een dergelijk instrument beschouwen.
Hoe apprecieert u het marktmechanisme zoals het Verenigd Koninkrijk dat heeft opgezet? Zou dit ook in Nederland kunnen worden ingevoerd? Wat zou hiervoor nodig zijn en op welke termijn?
Het mechanisme zoals opgezet in het Verenigd Koninkrijk betreft één van de mogelijke vormen van een capaciteitsmechanisme. Ook in andere landen, zoals bijvoorbeeld België, worden nu al capaciteitsmechanismen ingezet. Bij mijn nadere analyse van mogelijke maatregelen zal ik ook deze voorbeelden beschouwen. Om een capaciteitsmechanisme in welke vorm dan ook te kunnen inzetten, indien dat nodig is, moet op grond van de elektriciteitsverordening eerst een uitvoeringsplan worden opgesteld. Ook dient eerst te worden aangetoond dat oplossingen binnen de zogeheten Energy Only Market niet tot het gewenste resultaat leiden. In de Energy Only Market wordt betaald voor daadwerkelijk geproduceerde en geleverde elektriciteit op enig moment en dus niet voor het louter beschikbaar hebben van vermogen om elektriciteit te produceren.
De resultaten van onder meer de Monitor Leveringszekerheid geven mij op dit moment nog geen aanleiding om uitspraken te doen over de termijn waarbinnen capaciteitsmechanismen of andere instrumenten gereed zouden moeten zijn.
In uw Kamerbrief over Leveringszekerheid van elektriciteit (Kamerstuk 29 023, nr. 487) schrijft u dat deskundigen ook hebben benoemd dat de onzekerheden voor de leveringszekerheid op de lange termijn aanleiding geven tot inzet van capaciteitsmechanismen, welke stappen onderneemt u om hier uitvoering aan te geven?
De in die brief genoemde deskundigen gaven aan dat de onzekerheden voor de langere termijn aanleiding kunnen geven tot de inzet van capaciteitsmechanismen of andersoortige instrumenten. In de aangehaalde brief werd daarbij ook aangegeven dat de meeste deskundigen het daarbij belangrijk vinden om eerst goed en gedetailleerd de (potentiële) leveringszekerheidsproblemen te identificeren, vervolgens te bepalen welke zekerheden men met een mogelijk capaciteitsmechanisme wil contracteren en daar uiteindelijk dan het ontwerp op af te stemmen. Met de analyse waarover ik uw Kamer eind dit jaar zal informeren wil ik hier invulling aan geven, zonder nu al te besluiten tot de daadwerkelijke inzet van een capaciteitsmechanismen. Zoals aangegeven is er op dit moment nog geen aanleiding voor een dergelijk besluit.
Op welke termijn acht u het wenselijk om een capaciteitsmechanisme en/of andere instrumenten gereed te hebben zodat de leveringszekerheid voldoende geborgd blijft? Wanneer zult u de Kamer hierover informeren?
Zie de antwoorden op de vragen 2, 6 en 8.
Bent u bekend met het bericht van RTL «Nieuwe partij NL Plan steunt op organisaties verbonden aan de Chinese Communistische Partij»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer afkeurenswaardig is dat buitenlandse mogendheden ongewenste invloed kunnen uitoefenen op politieke partijen in Nederland?
Ja.
Herkent u de signalen over NL Plan en Chinese inmenging in die partij via intensieve betrokkenheid en steun van het Verenigd Front?
In algemene zin stelt het kabinet dat sommige landen al dan niet heimelijk de westerse democratische rechtsorde, publieke opinie of politieke besluitvorming proberen te beïnvloeden, zoals beschreven is in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren 2 en de jaarverslagen van de inlichtingen en veiligheidsdiensten.
Welke instrumenten kunnen worden ingezet om de banden van NL Plan met de Chinese overheid en Communistische Partij nader in kaart te brengen?
Op grond van de Wet financiering politieke partijen (Wfpp) houdt de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) toezicht op de financiering van politieke partijen. De wet is van toepassing op politieke partijen en aan de politieke partij geallieerde neveninstellingen met een zetel in de Staten-Generaal, en politieke partijen, neveninstellingen en kandidaten die deelnemen aan de Tweede Kamerverkiezingen.
De politieke partij «Nederland met een PLAN (S.V.P.)» heeft in september 2023 haar aanduiding geregistreerd bij de Kiesraad.2 Op grond van artikel 29 van de Wfpp moest de partij, omdat zij deelnam aan de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november 2023 een overzicht van bijdragen en schulden verstrekken aan de Minister van BZK. Het ging daarbij om bijdragen van in totaal € 4.500,– of meer in de periode van 1 januari 2022 tot en met de eenentwintigste dag vóór de dag van de stemming. Ook het verbod op bijdragen van niet-Nederlanders was in deze periode van toepassing op de partij.
NL Plan heeft in november 2023 aangegeven geen bijdragen boven de € 4.500,– te hebben ontvangen. Ook heeft de partij verklaard de regels die volgens de Wfpp van toepassing waren, te hebben nageleefd.
In hoeverre is er zicht op de activiteiten van het Verenigd Front in Nederland? Op welke manier kan buitenlandse inmenging van deze organisatie tegengegaan worden?
In algemene zin geldt dat beïnvloedings- en inmengingsactiviteiten verschillende openlijke en heimelijke vormen kunnen aannemen, van beïnvloeding via (des)informatiecampagnes, tot intimidatie of bedreiging en zelfs tot het toepassen van geweld en liquidatie. Nederland is helaas evenals vele andere landen een doelwit van (heimelijke) beïnvloedingsactiviteiten van statelijke actoren.
Het kabinet hanteert als uitgangspunt dat het andere landen vrij staat om banden te onderhouden met personen die in Nederland wonen, mits dat gebeurt op basis van vrijwilligheid en zolang dit past binnen de grenzen van onze rechtsstaat en het de participatie van Nederlandse burgers niet belemmert. Om ongewenste buitenlandse inmenging (OBI) tegen te gaan, heeft het kabinet reeds in 2018 een nationale drie sporenaanpak ontwikkeld, bestaande uit het diplomatieke spoor, het weerbaarheidsspoor en het bestuurlijke/strafrechtelijke spoor. Deze aanpak is in april 2023 geïntensiveerd, waarover uw Kamer per brief van 6 april 2023 is geïnformeerd.
Personen in Nederland die te maken krijgen met OBI, kunnen hiervan melding doen bij onderdelen van de rijksoverheid, zowel binnen het sociale, als het veiligheidsdomein. In het geval van mogelijke strafbare feiten, kunnen mensen aangifte of melding doen bij de politie. OBI-signalen die via de zogenoemde centrale meldfunctie binnenkomen worden allereerst geanonimiseerd vastgelegd. Vervolgens worden deze geanonimiseerde signalen op een centraal punt bijeengebracht, waar de betrokken departementen en uitvoeringsorganisaties de ontvangen signalen analytisch kunnen duiden. Dit draagt bij aan een integraal beeld van de mogelijke dreiging. Indien van toepassing worden passende beleidsmaatregelen getroffen. Daarnaast zorgen de betrokken uitvoeringsorganisaties voor opvolging, waar dit noodzakelijk is in het kader van de bestaande taken en bevoegdheden. Uw Kamer wordt binnenkort nader schriftelijk geïnformeerd over de voortgang van deze aanpak en nadere verkenningen.
Heeft het Verenigd Front, al dan niet via haar mantelorganisaties zoals de CCPPNR, eerder donaties gedaan aan Nederlandse politici of politieke partijen, zoals in veel andere landen reeds is gerapporteerd?
De Wfpp schrijft voor welke bijdragen politieke partijen moeten melden aan de Minister van BZK. Sinds 1 januari 2024 is de drempel verlaagd van in totaal € 4.500,– of meer naar in totaal € 1.000,– of meer per gever per jaar. Bij Tweede Kamerverkiezingen zijn politieke partijen verplicht aanvullende overzichten van bijdragen bij de Minister van BZK aan te leveren. Deze overzichten worden ook openbaar gemaakt.
Het Australian Strategic Policy Institute(ASPI) beschrijft in haar rapport «the party speaks for you» het Verenigd Front als een systeem en een netwerk.3 Het Verenigd Front is dan ook geen formele organisatie met rechtspersoonlijkheid en/of inschrijving in de Kamer van Koophandel. Omdat onbekend is welke (rechts)personen tot dit netwerk behoren, is geen definitief uitsluitsel te geven over de hoogte van mogelijke bijdragen van rechtspersonen uit dit netwerk aan politieke partijen en politici in Nederland. Daarnaast valt niet uit te sluiten dat Nederlandse politieke partijen wel bijdragen van individuen of organisaties die gelieerd zijn aan het Verenigd Front hebben ontvangen, maar dat deze bijdragen tot op heden onder de grens van de meldplicht (€ 4.500) zijn gebleven.
Hoe kijkt u naar de wereldwijde activiteiten van het Verenigd Front, zoals omkoping van politici, bedreigingen van journalisten en spionage? Welke maatregelen hebben andere Europese en westerse landen genomen om dit tegen te gaan, die als voorbeeld of inspiratie voor Nederland kunnen dienen?
Het kabinet hanteert, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 5, als uitgangspunt dat het andere landen vrij staat om banden te onderhouden met personen die in Nederland wonen, mits dat gebeurt op basis van vrijwilligheid en zolang dit past binnen de grenzen van onze rechtsstaat en het de participatie van Nederlandse burgers niet belemmert. Om ongewenste buitenlandse inmenging (OBI) tegen te gaan, heeft het kabinet reeds in 2018 een nationale drie sporenaanpak ontwikkeld, bestaande uit het diplomatieke spoor, het weerbaarheidsspoor en het bestuurlijke/strafrechtelijke spoor. Deze aanpak is in april 2023 geïntensiveerd, waarover uw Kamer per brief van 6 april 2023 is geïnformeerd. Nederland onderhoudt geregeld contact met gelijkgezinde landen over ongewenste buitenlandse inmenging. In deze contacten vindt uitwisseling plaats over de verschillende verschijningsvormen en worden best practices gedeeld over het verhogen van de weerbaarheid en responsmogelijkheden
Is de financiële steun aan NL Plan vanuit het Verenigd Front c.q. de CCPPNR in strijd met artikel 23a van de Wet financiering politieke partijen, die stelt dat partijen geen gelden of bijdragen in natura mogen ontvangen van niet-Nederlandse gevers? Beschikt u over voldoende informatie om vast te kunnen stellen of artikel 23a is overtreden?
Zie het antwoord op vraag 4. De politieke partij «Nederland met een PLAN (S.V.P.)» valt alleen in de periode van 1 januari 2022 tot en met 22 november 2023 onder de reikwijdte van de Wet financiering politieke partijen. Verder doe ik als toezichthouder geen uitspraken over een individuele casus. Indien ik als toezichthouder een concrete aanwijzing heb dat in de Wfpp neergelegde verplichtingen niet zijn nagekomen, dan kan dat aanleiding zijn tot het doen van nader onderzoek (art. 36 Wfpp). Dit onderzoek kan ertoe leiden dat er een bestuurlijke boete wordt opgelegd (art. 37 Wfpp). Voorafgaand aan het besluit tot een boete dient de Commissie toezicht financiering politieke partijen (Ctfpp) om advies gevraagd te worden.
Hoe beoordeelt u de effectiviteit van het toezicht op de naleving van artikel 23a?
Vooralsnog kan ik geen algemene uitspraken doen over de effectiviteit van het toezicht op de naleving van artikel 23a van de Wfpp. Bijdragen van niet-Nederlandse gevers zijn sinds 1 januari 2023 verboden. Bij de financiële verantwoording over 2023, die politieke partijen voor 1 juli 2024 moeten indienen, is het verbod dus voor het eerst van kracht. Of het verbod is nageleefd of niet, wordt gecontroleerd door de accountant, die door middel van een accountantsverklaring moet verklaren of een politieke partij heeft voldaan aan de wettelijke voorschriften. De Auditdienst Rijk (ADR) voert daarnaast jaarlijks nog een review uit over het werk van de accountants van drie tot vier politieke partijen.
Kan er gesteld worden dat bij de partij NL Plan het verbod op het ontvangen van giften uit het buitenland, zoals vastgelegd binnen de Wet Financiering Politieke Partijen, voor politieke partijen en/of politici omzeild wordt?
Zie het antwoord op vraag 9. Verder doe ik, zoals aangegeven in antwoord op vraag 8, als toezichthouder op de Wfpp geen uitspraken over de individuele casus.
Indien blijkt dat de Wet Financiering Politieke Partijen is overtreden, bent u dan bereid om een bestuurlijke boete op te leggen?
Laat ik vooropstellen dat ik ervan uit ga dat politieke partijen handelen op integere wijze en conform de wettelijke voorschriften. Als blijkt dat de regels uit de Wfpp zijn overtreden, ben ik bereid om een bestuurlijke boete op te leggen. Voorafgaand aan het besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete dient de Commissie toezicht financiering politieke partijen (Ctfpp) daarover om advies gevraagd te worden.
In het licht van de giften aan NL Plan, hoe beoordeelt u de effectiviteit en doelmatigheid van het huidige verbod op giften vanuit het buitenland aan politieke partijen?
Het giftenverbod voor niet-Nederlanders is een duidelijke wettelijke norm die geldt in de Wfpp vanaf 1 januari 2023. Als toezichthouder op de Wfpp verwacht ik van politieke partijen dat zij handelen naar deze norm. Hierbij houdt het Ministerie van Binnenlandse Zaken continue aandacht voor mogelijke omzeilingsroutes en nieuwe manieren waarop financieel invloed uitgeoefend zou kunnen worden op politieke partijen. Indien hier aanleiding toe is zal het wettelijk kader worden aangepast.
Bent u bereid om te bezien, eventueel na overleg met de commissie toezicht financiering politieke partijen, welke extra maatregelen kunnen worden getroffen binnen het huidige wettelijk kader om het verbod op buitenlandse giften beter te handhaven?
Aangezien artikel 23a met ingang van 1 januari 2023 van toepassing is, zal ik de Commissie toezicht financiën politieke partijen vragen om bij haar advisering over de verantwoording van het jaar 2023 extra aandacht te besteden aan de effectiviteit van het toezicht en de handhaving op het verbod op bijdragen uit het buitenland.
Bent u het ermee eens dat de casus de noodzaak onderstreept van de nieuwe Wet Politieke Partijen? Wanneer verwacht u dat het advies van de Raad van State beschikbaar is en wanneer kan deze wet bij de Kamer worden ingediend?
De Wet op de politieke partijen (Wpp) is een volgende stap in het robuuster maken van het Nederlandse partijstelsel. Zodra de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies heeft uitgebracht over het ontwerp wetsvoorstel zal ik een nader rapport opstellen en het wetsvoorstel indienen bij de Tweede Kamer. De planning hiervan is afhankelijk van zowel het moment waarop het advies wordt ontvangen als de inhoud daarvan.
Welke nog niet-bestaande instrumenten heeft de nieuwe Nederlandse autoriteit politieke partijen straks om ongewenste buitenlandse beïnvloeding via steun aan politieke partijen tegen te gaan?
De Wpp voorziet in de oprichting van de Nederlandse autoriteit politieke partijen (Napp). Als aangewezen toezichthouder heeft de Napp alle toezichtsbevoegdheden tot zijn beschikking die zijn vastgelegd in titel 5.2 van de algemene wet bestuursrecht, met uitzondering van artikelen 5:18 en 5:19. Daarbij is van belang dat de Napp alleen toezicht houdt op het naleven van de regels zoals gesteld in de Wpp.
Heeft u signalen dat er sprake is geweest van Chinese inmenging bij politieke partijen in andere landen van de Europese Unie (EU), in aanloop naar de verkiezingen van het Europees Parlement? Zo ja, bent u bereid om in overleg te treden met andere EU-lidstaten om ervaringen en ideeën uit te wisselen om onze weerbaarheid tegen Chinese inmenging te vergroten?
Ik verwijs hier graag naar de uitgebreide berichtgeving in de media over de recent gearresteerde medewerker van de Duitse AfD-lijsttrekker Maximilian Krah die gespioneerd zou hebben voor China en over de Belgische politicus Filip de Winter die jarenlang in opdracht van de Chinese Communistische Partij gewerkt zou hebben. Het kabinet staat zowel bilateraal als in multilateraal verband in nauw contact met bevriende landen over de problematiek van buitenlandse inmenging en Foreign Information Manipulation and Interference (FIMI), ook rond de verkiezingen. Dit betreft o.a. uitwisseling van informatie in EU-verband, in de G7, binnen de NAVO en via het Hybrid Centre of Excellence. Via deze wegen worden campagnes gesignaleerd, vindt uitwisseling plaats over de verschillende verschijningsvormen en worden best practices gedeeld over het verhogen van de weerbaarheid en responsmogelijkheden. In de aanloop naar de verkiezingen zijn deze trajecten geïntensiveerd, waarin ook een evaluatie van het verloop van de verkiezingen zal worden meegenomen.
Bent u bereid om onderzoek te (laten) doen naar de omvang en impact van de activiteiten van het Verenigd Front in Nederland en Europa, zoals eerder voor Australië en Canada gedaan door hetAustralian Strategic Policy Institute (ASPI)?
Ja.
Het kabinet heeft eerder een onderzoek laten uitvoeren door ASPI naar de aard, structuur en internationale inzet van het Verenigd Front.4 Momenteel wordt gewerkt aan een onderzoek naar Chinese inmenging in Nederlandse media, conform motie Brekelmans.5 Publicatie is verwacht eind deze zomer. Het rapport zal (deels) publiek worden en met uw Kamer worden gedeeld.
Bent u bereid om in gesprek te treden met uw Chinese ambtgenoten om uw ongenoegen over deze inmenging kenbaar te maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke boodschap zult u overbrengen?
Het kabinet kan stappen ondernemen indien er sprake is van ongewenste buitenlandse inmenging. Het onderwerp is o.a. opgebracht tijdens het bezoek aan Beijing vorig jaar van toenmalig Minister van Buitenlandse Zaken Hoekstra. Het kabinet zal de Chinese autoriteiten hierop aan blijven spreken.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het artikel 'Waakhond ACM zet als enige in Europa de industrie op achterstand' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Waakhond ACM zet als enige in Europa de industrie op achterstand»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel bedrijven geraakt zijn en hoeveel verlies er is geleden door het afschaffen van de volumecorrectieregeling? Kunt u daarbij specifiek ingaan op hoe dit elektrificatieprojecten ter verduurzaming van de industrie nadelig raakt?
Ongeveer 35 bedrijven hadden profijt van de volumecorrectieregeling. Ik beschik niet over informatie over de ontvangen korting per individueel bedrijf. Uit onderzoek van de ACM blijkt dat de groep van ongeveer 35 bedrijven in totaal € 82 miljoen aan korting ontving in 2021, die werd opgebracht door de andere netgebruikers zoals andere bedrijven en consumenten. Door het afschaffen van de volumecorrectieregeling zijn de netkosten van deze 35 bedrijven gestegen en het ligt voor de hand dat dit ten koste is gegaan van de winstgevendheid.
Elektrificatieprojecten met een hoog stabiel elektriciteitsverbruik zijn nu minder aantrekkelijk dan toen de volumecorrectieregeling nog gold. Bedrijven die de volumecorrectiekorting ontvingen, konden deze korting indertijd echter kwijtraken als zij meer flexibel elektriciteit zouden gaan afnemen of flexibele elektrische installaties zouden toevoegen. Er zullen daarom ook elektrificatieprojecten zijn geweest die minder aantrekkelijk waren door de volumecorrectieregeling. Juist flexibel gebruik van elektriciteit is belangrijk in een weersafhankelijk elektriciteitssysteem, zoals het Nederlandse systeem door de toename van het gebruik van zon- en windenergie steeds meer wordt, en helpt om de drukte op het elektriciteitsnet te verminderen.
Deelt u de mening dat het behoud van dergelijke regelingen in andere Europese lidstaten, zoals Duitsland, België en Denemarken, niet leidt tot een gelijk speelveld?
Dat in andere Europese lidstaten dergelijke regelingen (nog) in stand zijn, draagt inderdaad niet bij aan een gelijk speelveld. Daarom zet ik mij samen met de ACM in om dit vraagstuk onder de aandacht te brengen bij ACER (het Europees agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators) en de Europese Commissie om te komen tot meer geharmoniseerde tariefstructuren op Europees niveau.
Kunt u aangeven wat de interpretatie van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) van Europese regels betreffende de volumecorrectieregeling is? Kunt u hierbij aangeven hoe dit verschilt van andere landen? In hoeverre is de ACM in gesprek geweest met toezichthouders van andere Europese landen?
In de Elektriciteitsverordening is vastgelegd dat de nettarieven de werkelijke kosten moeten weerspiegelen. De ACM heeft onderzocht of grootverbruikers die constant elektriciteit verbruiken ook minder netkosten veroorzaken. Het onderzoek laat zien dat er uit kostenoverwegingen geen grondslag is om de volumecorrectiekorting toe te kennen. Bij de openbare consultatie van het onderzoek zijn 17 zienswijzen ingebracht door partijen. De zienswijzen gaven geen aanleiding de conclusies van het onderzoek aan te passen. De ACM heeft besloten de volumecorrectieregeling met ingang van 2024 te laten vervallen.
Rondvraag bij collega-ministeries leert dat de toezichthouder in Duitsland een overgangstermijn hanteert en voorlopig nog uitgaat van de regels die de nationale wetgever heeft vastgelegd. In Frankrijk stelt de wetgever dat de manier waarop de korting is vormgegeven in lijn is met de bevoegdheidsverdeling tussen wetgever en nationale regulerende instantie.
De ACM vraagt zowel in bilateraal als in gezamenlijk verband, via ACER, aandacht voor de implementatie van een nettarievenstructuur gebaseerd op daadwerkelijke kosten. In het laatste overleg van Europese energietoezichthouders en ACER is afgesproken een gecoördineerde aanpak te verkennen voor een geharmoniseerde toepassing van de regels voor nettarieven in de EU.
Welke gesprekken heeft u gevoerd met collega’s van andere lidstaten over dit ongelijk speelveld? Waarom wijkt alleen Nederland af met een andere interpretatie dan andere toezichthouders van andere Europese landen?
Nederland zet zich binnen de EU in voor een gelijk speelveld en verdere harmonisatie van de methodologie van netwerktarieven. Uw Kamer is recent geïnformeerd over twee non-papers waarin door Nederland hiervoor is gepleit, die met de Europese Commissie en breder zijn gedeeld2. Op initiatief van Nederland is in de recent vastgestelde Raadsconclusies over duurzame elektriciteitsnetten een oproep aan de Europese Commissie opgenomen om een reflectie op gang brengen over het kader voor nettarieven3.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat de korting op nettarieven in Duitsland en België tussen de 84 en 90 procent is? In hoeverre is er sprake van een «een vruchtbare uitkomst» na gesprekken met de Duitse toezichthouder als er sprake is van een andere interpretatie?
In Duitsland heeft de toezichthouder er voor gekozen om vooralsnog vast te houden aan de in nationale wetgeving voorgeschreven regels. In België bestaat deze korting niet, maar liggen de nettarieven met bijna € 15 per MWh voor de industrie lager, onder andere omdat een deel van de netkosten van de landelijke en regionale netbeheerders uit degressieve accijnzen op elektriciteit worden betaald (in plaats van uit nettarieven). Ik kan geen uitspraken doen over de interpretatie die de Duitse toezichthouder heeft van gesprekken met de ACM.
Acht u het herinvoeren van de regeling mogelijk indien duidelijk wordt dat de Nederlandse interpretatie onjuist is?
Het vaststellen van de tariefstructuur is een exclusieve bevoegdheid van de nationale regulerende instantie, in Nederland de ACM. De ACM zal, op grond van de Elektriciteitsverordening, bij een besluit moeten onderbouwen dat het aangepaste tarief een afspiegeling is van werkelijk gemaakte kosten en voldoet aan de andere voorwaarden opgenomen in artikel 18, waaronder stimuleren van efficiëntie en versterken van de voorzieningszekerheid en innovatie op gebied van flexibiliteitsdiensten te bevorderen. De ACM werkt aan een brede tariefstructuurherziening, waarbij nettarieven de daadwerkelijke kosten beter moeten gaan weerspiegelen. Met deze herziening wordt beoogd dat gebruikers worden beloond voor flexibiliteit en netcongestie wordt tegengegaan.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
Het artikel 'Energieleveranciers misleiden klanten met CO2 gecompenseerd gas' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met artikel «Energieleveranciers misleiden klanten met CO2-gecompenseerd gas»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat energieleveranciers consumenten CO2-gecompenseerd gas hebben aangeboden, waarvan nu blijkt dat deze projecten gemiddeld tien keer slechter presteren dan beloofd of dat er in sommige gevallen helemaal geen compensatie-effect is geweest?
Het klopt dat er uit onderzoeken is gebleken dat er koolstofcertificaten op de markt zijn die niet de beloofde CO2-reductie of verwijdering hebben opgeleverd vanwege een legio aan redenen. Dit draagt niet bij aan de reputatie van de markt en weerhoudt mogelijke kopers van koolstofcertificaten zoals bedrijven of organisaties, maar ook burgers, om via deze certificaten te investeren klimaatprojecten. Dat het niet de beloofde CO2-reductie of verwijdering oplevert betekent niet dat het steunen van klimaatprojecten helemaal geen positieve effecten heeft. Het betekent wel dat het vervolgens claimen van bijvoorbeeld klimaatneutraliteit of emissiereductie niet altijd een eerlijke claim is.
Hoe wordt er voorkomen dat consumenten worden misleid met CO2-gecompenseerd gas dat duurzamer lijkt dan dat het daadwerkelijk is? Welke lessen trekt u uit deze misstanden?
Recentelijk is er een Europees akkoord gesloten over een richtlijn ten behoeve van een grotere rol voor de consument bij de groene transitie. Deze richtlijn voert nieuwe regels in voor bedrijven die vrijwillige duurzaamheidsclaims doen, bijvoorbeeld op basis van CO2-compensatie.2 Deze wetgeving, die medio 2026 ingaat, verbiedt het bedrijven onder meer om te beweren dat een product dankzij de compensatie van broeikasgasmeissies een neutraal, verminderd of positief milieueffect heeft.3 Dit veronderstelt namelijk ten onrechte dat de productie geen klimaatimpact heeft. Bovendien moeten bedrijven, wanneer zij een milieuclaim doen die betrekking heeft op toekomstige milieuprestaties4, nauwkeurig uiteenzetten hoe zij dit doel gaan bereiken. Dit moet aan de hand van een publiek toegankelijk uitvoeringsplan dat meetbare en tijdsgebonden doelen stelt, ingaat op de toewijzing van (financiële) middelen, en dat regelmatig wordt geverifieerd door een onafhankelijke externe deskundige. De conclusies van deze deskundige moeten eveneens ter beschikking worden gesteld aan consumenten.5 Ondernemingen mogen nog wel reclame maken over hun investeringen in milieu-initiatieven, bijvoorbeeld middels de aanschaf van koolstofcertificaten van klimaatprojecten, zolang zij niet beweren dat dit de schadelijke effecten van de totstandkoming van het product reduceert of neutraliseert.6 Absolute termen zoals klimaatneutraal en CO2-gecompenseerd dienen hierbij hoe dan ook vermeden te worden.
Wat kunt u doen om consumenten in de toekomst beter te beschermen tegen greenwashing op de energiemarkt?
Zoals beschreven in het vorige antwoord gaan er nieuwe regels gelden voor bedrijven met het doel om greenwashing tegen te gaan. Voordat deze nieuwe regels van kracht zijn, moeten bedrijven op basis van de wet oneerlijke handelspraktijken al het nodige doen om consumenten te informeren over de herkomst van hun producten en hun duurzaamheidskenmerken. De leidraad duurzaamheidsclaims van de ACM heeft tot doel om bedrijven hierbij duidelijkheid te geven over hun verplichtingen door aan te geven waar duurzaamheidsclaims aan moeten voldoen.7
Hoe kan het voor consumenten transparanter worden gemaakt welke duurzame projecten worden gebruikt ter compensatie voor de CO2-uitstoot van gas en hoeveel compensatie dit oplevert? Zou een (Europees) keurmerk hieraan kunnen bijdragen?
Met het nieuwe EU verbod op compensatieclaims dat vanaf 2026 zal ingaan voor producten en diensten wordt een deel van dit transparantieprobleem opgelost. Daarnaast wordt er op dit moment onderhandeld over een EU-richtlijn8 ten aanzien van duurzaamheidsclaims op organisatieniveau, mogelijk dat hierin transparantievoorwaarden worden opgenomen wanneer gebruik wordt gemaakt van koolstofcertificaten voor klimaatclaims. Nederland heeft daarnaast, samen met een aantal EU-landen, een gemeenschappelijke positie op de vrijwillige markt ontwikkeld en aanbevelingen gepubliceerd tijdens de VN-klimaattop in Dubai afgelopen jaar.9 In deze aanbevelingen worden bedrijven of organisaties die koolstofcertificaten gebruiken voor duurzaamheidsclaims aangemoedigd hierover jaarlijks te rapporten in een publiek beschikbaar rapport met onder meer informatie over het type en de hoeveelheid certificaten. Het bevat tevens aanbevelingen om certificaten te kopen van hoge kwaliteit, die de beloofde emissiereductie of verwijdering kunnen waarmaken. Of een Europees keurmerk een waardevolle bijdrage is bovenop de al bestaande keurmerken vind ik een vraagstuk voor de markt. Indien partijen daartoe besluiten is het voorts, met de inwerkingtreding van voorgenoemde richtlijn voor duurzaamheidsclaims op producten en diensten, van belang dat deze keurmerken onafhankelijk worden gecertificeerd.10
Wat zouden andere mogelijkheden zijn om te valideren of projecten daadwerkelijk zorgen voor voldoende CO2-compensatie? Wat wordt hieraan gedaan op EU-niveau?
In reactie op uw vraag verwijs ik u naar de antwoorden op vraag 3 en 4.
Het rapport Optimising Dutch Air and Space Power Policy Recommendations" van het Royal United Services Institute (RUSI) |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt het kabinet de aanbevelingen in het rapport «Optimising Dutch Air and Space Power Policy Recommendations» van het Royal United Services Institute (RUSI) met betrekking tot het optimaliseren van de Nederlandse slagkracht in het lucht- en ruimtedomein?
Het RUSI rapport biedt een aantal adviezen om de Nederlandse slagkracht in het lucht- en ruimtedomein te optimaliseren. Een belangrijk aspect hierbij is het investeren in voldoende voortzettingsvermogen. Het kabinet onderschrijft dit, aangezien de voorraden en de ondersteuning nog onvoldoende op orde zijn. Ook onderschrijft het kabinet de observatie dat een robuuste SEAD/DEAD capaciteit noodzakelijk is om A2/AD uit te kunnen schakelen. Het beschikken over een dergelijke capaciteit draagt bij aan een geloofwaardige afschrikking en vergroot het vermogen om de eigen vrijheid van handelen zeker te stellen in een hoge dreigingsomgeving. Omdat de F-35 voor deze taak zeer geschikt is heeft het kabinet met de Defensienota 2022 de SEAD/DEAD capaciteit versterkt.
Meer algemeen maakt het RUSI rapport wat betreft het kabinet duidelijk dat een verdere groei naar ten minste 2% noodzakelijk is om toegerust te zijn op een mogelijk conflict. De verslechterde mondiale veiligheidssituatie maakt het noodzaak dat we doorgaan met het versterken van de krijgsmacht. Daarbij hebben 30 jaar bezuinigingen diepe sporen getrokken binnen de gehele Nederlandse defensie en dus ook in de luchtmacht. Financiële invulling hiervan is aan een volgend kabinet.
Welke stappen heeft het kabinet ondernomen of plant het te ondernemen naar aanleiding van de aanbevelingen in het rapport betreffende de operationele gereedheid van de F-35 squadrons?
Het Commando Luchtstrijdkrachten (CLSK) heeft na het behalen van de Initial Operational Capable (IOC) status met de F-35 in december 2021 en de inval van Rusland in Oekraïne in februari 2022 de focus gezet op het verbeteren van de inzetgereedheid van de F-35 squadrons. Gezien de afgelopen jaren van bezuinigingen, operationele inzet en daarmee beperkte capaciteit, betreft dit geen gemakkelijke opgave. CLSK nadert het einde van de transitie van de F-16 naar de F-35, voorzien in de tweede helft van dit jaar. Een deel van het personeel wordt nog omgeschoold van de F-16 naar de F-35 waarvan de effecten in de loop van komende jaren worden verwacht. Verder heeft CLSK structureel nauw overleg met het F-35 programma en de Amerikaanse overheid om de beschikbaarheid van materiaal, ondersteunende apparatuur en wapens te vergroten en sneller beschikbaar te krijgen. Ook wordt onderzocht hoe met industriële partners de doorlooptijden van onderhoud kunnen worden verkleind. De Kamer is hierover geïnformeerd met twee Kamerbrieven, Vierentwintigste voortgangsrapportage project Verwerving F-35 en Behoeftestelling vervanging F-16 (Kamerstuk 26 488, nr 476 en Kamerstuk 26 488, nr 473).
Het huidige conflict in Oekraïne onderstreept het belang van voldoende voortzettingsvermogen om het gevecht te kunnen blijven voeren. Hier zijn o.a. grote (munitie)voorraden voor noodzakelijk. Aangaande personele capaciteit onderneemt Defensie stappen om de werving, instroom, opleidingscapaciteit en behoud van F-35 personeel te vergroten. Het rapport onderschrijft o.a. de professionaliteit en kwaliteit van de vliegers binnen Defensie. Zij leveren een belangrijke bijdrage in de fase van transitie en inzet.
Is het kabinet het eens met de stelling in het rapport dat de huidige geluidsnormen een beperkende factor vormen voor het maximale gebruik van luchtmachtbases? Zo ja, welke acties worden overwogen?
Rond de militaire en ook civiele vliegvelden gelden in normale omstandigheden wettelijke geluidscontouren. Deze geluidscontouren worden vastgelegd in het luchthavenbesluit dat van kracht is voor het betreffende vliegveld, zodat het toegestane geluid dat de vliegtuigen mogen maken bij het landen en starten kan worden gereguleerd. Binnen de wettelijke mogelijkheden wordt op de meeste plekken maximaal gebruik gemaakt van de beschikbare ruimte. Door de verslechterde veiligheidssituatie moet rekening worden gehouden met intensivering van vliegactiviteiten met jachtvliegtuigen in Nederland om gereedheid, inzetbaarheid en paraatheid te vergroten om Nederland veilig te houden. De ontstane grotere behoefte aan ruimte voor het oefenen en trainen met jachtvliegtuigen is opgenomen in het Nationaal Programma Ruimte voor Defensie. Hierover neemt het kabinet naar verwachting eind 2024 of begin 2025 een besluit.
Kan het kabinet een tijdslijn schetsen voor eventuele aanpassingen in wet- en regelgeving omtrent geluidsnormen voor militair luchtverkeer?
In de jaarlijkse rapportage Stand van Defensie wordt Uw Kamer geïnformeerd over de lopende aanpassingen en de voortgang van de luchthavenbesluiten van Defensie. Na het kabinetsbesluit over het Nationaal Programma Ruimte voor Defensie wordt inzichtelijk gemaakt of en zo ja, welke aanpassingen in de luchthavenbesluiten nodig zijn.
Kan het kabinet uiteenzetten welke specifieke maatregelen worden overwogen om de SEAD/DEAD-capaciteiten van de Nederlandse Luchtmacht te verbeteren? Bent u het eens met het gestelde in het rapport dat Nederland hier een onderscheidende capaciteit kan leveren?
Nederland beschikt reeds over F-35A jachtvliegtuigen, die door hun stealth-capaciteiten en geavanceerde sensoren zeer geschikt zijn voor het uitvoeren van SEAD/DEAD missies. Het uitvoeren van SEAD/DEAD missies levert een cruciale bijdrage aan het creëren van luchtoverwicht. Hierdoor wordt meer bewegingsvrijheid gecreëerd voor eigen eenheden in het land-, maritieme, en luchtdomein. Daarbij is het verkrijgen van meer SEAD/DEAD capaciteit ook een van de prioriteiten van Allied Air Command (AIRCOM).
In Europa is gezien de dreiging aan de oostflank een groot tekort aan SEAD/DEAD capaciteit, een zogenaamde capability shortfall area binnen zowel de NAVO als EU. Voor deze capaciteit is Nederland sterk afhankelijk van de Verenigde Staten. Met de Defensienota 2022 (bijlage bij Kamerstuk 36 124, nr. 1) heeft het Kabinet reeds een aantal specifieke maatregelen genomen om de SEAD/DEAD capaciteit van de Luchtmacht te verbeteren. Het Kabinet breidt het aantal F-35 jachtvliegtuigen verder uit (het vervolledigen van het derde squadron) en verbetert de bewapening voor de F-35 door te investeren in zogenoemde Anti-Access/Area-Denial (A2/AD)-bewapening (Kamerstuk 27 830, nr. 402) die specifiek bedoeld is voor het aangrijpen van vijandelijke grondgebonden luchtverdediging. Hiermee wordt invulling gegeven aan NAVO capaciteitsdoelstellingen. Daarnaast investeert Defensie in Deep Precision Strike (DPS) capaciteit in Air en Maritiem (Kamerstuk 27 830, nr. 391). DPS is één van de Capability Gaps van de NAVO. Hiermee wordt eveneens een bijdrage geleverd aan de SEAD/DEAD missie. De Nederlandse investeringen zijn derhalve onderscheidend en dragen bij aan een veiliger Europa en krachtigere NAVO en EU.
Deelt u de aanname in het rapport dat Nederland een van de weinige Europese landen is die een SEAD/DEAD-capaciteit kan ontwikkelen op korte termijn, mogelijk samen met Noorwegen?
Het rapport onderschrijft de aanwezigheid van kwalitatief hoogwaardig personeel en materieel, met echter beperkt aanwezig voortzettingsvermogen. Dit gebrek aan voortzettingsvermogen is exemplarisch voor de gehele krijgsmacht. Nederland is één van de eerste landen met operationele F-35 capaciteit. De SEAD/DEAD capaciteit is één van de zes missietypen van de F-35 waarop het aankoop besluit is gebaseerd. Defensie heeft in de transitie van de F-16 naar de F-35 deze missie voor ogen gehad bij alle investeringen in de jachtvliegtuigcapaciteit. Met de Defensienota 2022 zijn verdere stappen gezet in de uitbreiding van jachtvliegtuigcapaciteit. Defensie bespreekt met F-35 partners als Noorwegen en de VS hoe samen de effectiviteit kan worden vergroot om de schaarse SEAD/DEAD capaciteit te versterken.
Zou een dergelijke onderscheidende capaciteit de positie van Nederland versterken op het gebied van militaire besluitvorming samen met Europese partnerlanden?
Ja, een onderscheidende capaciteit versterkt de positie van een land op het politiek-militair strategisch niveau. Belangrijk om te vermelden is dat bij zowel bij de NAVO als bij de EU besluiten over defensie-aangelegenheden per consensus gaan. Dat betekent dus dat, ongeacht capaciteiten, alle bondgenoten (NAVO) resp. lidstaten (EU) dezelfde status hebben in besluitvorming. Dat gezegd hebbend, zal verdere uitbreiding van een dergelijke capaciteit van waarde zijn indien Nederland besluit hierin te investeren. Dat zal bijdragen aan het terugdringen van het tekort binnen de NAVO en EU en bovendien bijdragen aan het vergroten van het handelingsvermogen van de Europese bondgenoten.
Zijn er plannen om de trainingsprogramma's voor F-35-piloten te herzien in reactie op de aanbevelingen uit het rapport?
Het F-35 trainingsprogramma wordt tweejaarlijks herzien aan de hand van de nieuwste taakopdracht en het dreigingsbeeld. Sinds de invasie van Oekraïne is het training- en oefenprogramma verder gericht op het verbeteren en uitbreiden van de SEAD/DEAD-capaciteit. Ook wordt verder geïnvesteerd in een intensievere samenwerking met andere partners in NAVO.
Welke financiële implicaties verwacht het kabinet als de aanbevelingen in dit rapport opgevolgd zouden worden?
Om alle aanbevelingen in dit rapport uit te voeren wordt ingeschat dat aanvullend een bedrag tussen de 600 en 1200 miljoen euro structureel benodigd zou zijn. Daarbij is reeds rekening gehouden met het meer focus aanbrengen binnen het takenpakket van de Luchtmacht. Een eventueel besluit tot aanvullende investeringen, is aan een nieuw Kabinet.
Het bericht 'Utrecht wil niet meer samenwerken met Eneco en eigen warmtebedrijf oprichten' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Utrecht wil niet meer samenwerken met Eneco en eigen warmtebedrijf oprichten»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe duidt u de ontwikkelingen die worden omschreven in het artikel?
Ik betreur dat de partijen, die al jarenlang met grote inzet werken aan het mogelijk maken van de projecten, er niet uitgekomen zijn. Uit de informatie die ik van betrokken partijen heb ontvangen, blijkt dat de hoge kosten voor bewoners, corporaties en gemeenten de aanleiding waren om te stoppen. Eneco heeft gedurende de ontwikkeling te maken gehad met grote kostenstijgingen in materiaal, energie en arbeid, waardoor de business case onzeker was. De gemeente op haar beurt gaf aan weinig transparantie over de business case te ervaren. Het niet doorgaan van het project lijkt hier debet aan. De beperkte transparantie van de businesscase van Eneco richting de gemeente hielp niet mee, bleek in Utrecht: hiermee verdween het vertrouwen de samenwerking.
Verwacht u dat draagvlak voor de realisatie van warmtenetten in Utrecht en daarbuiten door deze problematiek minder wordt?
Draagvlak voor warmtenetten is al langer onderwerp van discussie. Ik ken niet alle details van de casus in Utrecht. Voor het draagvlak voor warmtenetten acht ik met name van belang dat bewoners een betrouwbaar en financieel aantrekkelijk voorstel krijgen, dat hen ontzorgt om van het gas af gaan. In de antwoorden op de volgende vragen ga ik in op de rol die EZK pakt om het draagvlak te laten toenemen.
Welk signaal wordt hiermee afgegeven aan bedrijven die nu nog actief zijn in de warmtetransitie? Deelt u de mening dat dit de investeringsbereidheid in de warmtetransitie vermindert?
Ieder warmteproject is verschillend. Er zijn projecten die stilvallen, terwijl er ook projecten zijn die doorgang vinden. In de periode naar aanloop van de Wet collectieve warmte (Wcw) zijn er (additionele) onzekerheden die effect hebben op de business case en de investeringsbereidheid. Gemeenten en warmtebedrijven geven dit signaal herhaaldelijk. Het is mijn voornemen om op korte termijn de Wcw naar uw Kamer te zenden, waarmee ook duidelijkheid gegeven wordt aan gemeenten en warmtebedrijven. Recentelijk is de Wet gemeentelijke instrumenten warmtetransitie in de Tweede Kamer besproken en aangenomen. De gemeenten worden geholpen met de aanvullende bevoegdheden voor het versterken van de gemeentelijke regierol. We verwachten dat de aanvullende transparantie die de Wcw biedt, bijdraagt aan het creëren van vertrouwen bij betrokken partijen om te investeren in warmtenetten. Duidelijkheid over de tariefregulering en de restwaarde helpt bij het goed beprijzen van de desbetreffende onderdelen van de businesscase. Tot slot ondersteunt het kabinet de diverse onderdelen in de warmteketen financieel via verschillende subsidies. Signalen uit de praktijk laten zien dat desondanks de investeringen nog niet goed rondkomen. Voorafgaand aan de behandeling van de Wcw ontvangt uw Kamer, zoals toegezegd tijdens de behandeling van de Wet gemeentelijke instrumenten warmtetransitie, een brief over de mogelijkheden die er zijn om de betaalbaarheid van warmtenetten te verbeteren.
Heeft de keuze voor een publiek warmtebedrijf additionele financiële consequenties voor het Rijk? Zo ja, hoe groot zijn deze? Zo nee, deelt u de mening dat het Rijk niet financieel aan de lat moet staan voor een dergelijke lokale politieke keuze op dit vlak?
De keuze in de Wcw voor een verplicht publiek meerderheidsbelang heeft financiële consequenties voor de overheid. Publieke partijen zoals lokale en provinciale overheden en mogelijk ook netwerkbedrijven zullen in de rol van aandeelhouder kapitaal beschikbaar moeten stellen om publieke warmtebedrijven op te richten. Daar staat tegenover dat zij daar in de toekomst dividend over zullen ontvangen. Gelet op het benodigde tempo om de klimaatdoelen te behalen overweegt het kabinet om de medeoverheden te ondersteunen via een nationale deelneming die, náást gemeente en provincie, medeaandeelhouder kan worden. Op mijn verzoek brengt EBN de benodigde financiële, juridische en organisatorische voorwaarden hiervan in kaart. Ook werkt het kabinet aan een voorstel voor de inzet van een waarborgfonds om risico’s voor financiers af te dekken en zo de financieringslasten voor warmtebedrijven te verlagen. Dit instrument kan de transitie versnellen en betaalbaarder maken.
In hoeverre lopen de inwoners van de desbetreffende wijk het risico op een fors hogere energierekening dan oorspronkelijk voorgesteld voor deze ontwikkeling? Bent u in gesprek met de gemeente om te voorkomen dat de energierekening voor deze mensen onbetaalbaar wordt?
De ontwikkeling in Utrecht is inmiddels gestagneerd, waardoor deze vraag niet meer van toepassing is. De uitdaging om bewoners een aantrekkelijk en betaalbaar aanbod te kunnen doen speelt echter breder. Ik verken daarom, mede op verzoek van de Tweede Kamer, beleidsopties om de betaalbaarheid van de rekening voor warmtenetgebruikers te borgen. Zoals hiervoor aangegeven wordt de Tweede Kamer voor de behandeling van de Wcw hiervoor geïnformeerd. Uitgangspunt hierbij is dat in wijken waar een warmtenet de optie met de laagste maatschappelijke kosten is, dit zich ook vertaalt in een aantrekkelijke en betaalbare energierekening voor de eindgebruikers.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Poland's capital Warsaw earmarks $30 million for bomb shelters and other security' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Poland's capital Warsaw earmarks $ 30 million for bomb shelters and other security»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Ziet u ook de noodzaak om op de meest negatieve scenario’s voorbereid te zijn, kijkend naar de huidige geopolitieke context?
De overheid bereidt zich voor op verschillende soorten dreigingen, waarbij verschillende scenario’s worden uitgedacht. Landelijke crisisplannen geven invulling aan de voorbereidingen op deze dreigingen, dit middels continu geactualiseerd en aangevulde scenario’s. Specifiek in relatie tot militaire en hybride dreiging is het belang van voorbereiding op een potentieel conflict de laatste jaren gegroeid.
De Ministeries van Defensie en Justitie en Veiligheid werken nauw samen in de aanpak om maatschappelijke weerbaarheid en de militaire paraatheid tegen een statelijke dreiging te verhogen. Er is al een goede basis om op voort te bouwen: onder coördinatie van het Ministerie van Justitie en Veiligheid wordt nu al intensief gewerkt aan onder meer de bescherming van de Nederlandse vitale infrastructuur, cyberveiligheid, economische veiligheid, crisispreparatie in het kader van militaire dreigingen en de uitwerking van de NAVO weerbaarheidsdoelstellingen. Daarnaast werkt Defensie intensief aan het verhogen van de gereedheid van de krijgsmacht. De Minister van Defensie heeft, mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid, een Kamerbrief toegezegd over de maatschappelijke weerbaarheid in relatie tot militaire dreiging. Hiermee wordt de Kamer na de zomer geïnformeerd over de opgaven en doelstellingen voor de komende periode.
Welke rol kunnen schuilkelders spelen bij een eventueel conflict waarbij Nederland betrokken is?
Het is, en was, de verantwoordelijkheid van de gemeente om te beslissen of zij al dan niet een openbare schuilgelegenheid aanbiedt. Tot 1990 had het Rijk een stimulerende en ondersteunende rol ten aanzien van de openbare schuilgelegenheden.
In 1990 heeft het toenmalige kabinet besloten de rol van openbare schuilgelegenheden bij de bescherming van de bevolking te beëindigen. Daarmee beëindigde het Rijk ook zijn stimulerende en ondersteunende rol. Dit besluit is nog steeds van kracht. Op dit moment spelen schuilkelders daarom geen rol bij een eventueel conflict waarbij Nederland betrokken is.
Wat is het aantal schuilkelders in Nederland? Zijn deze evenredig over het land verdeeld? Zijn er gebieden in Nederland met een tekort aan schuilkelders?
Het Rijk heeft tot 1988 de bouw en het onderhoud van openbare schuilgelegenheden gestimuleerd en ondersteund door het op verzoek van
gemeenten investeren in de nieuwbouw en het geven van bijdragen voor het beheer en onderhoud. In haar brief van 18 juli 1988 aan de Tweede Kamer2 heeft de toenmalige Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken aangekondigd de investering in nieuwe openbare schuilgelegenheden stop te zetten.
In het eindrapport Reorganisatie rampenbestrijding3 kondigde de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken tevens aan dat de bijdragen voor het onderhoud werden stopgezet. Hiermee besloot het toenmalige kabinet feitelijk de rol van openbare schuilgelegenheden bij de bescherming van de bevolking te beëindigen.
In 1990 werd de gemeenten de mogelijkheid geboden om eenmalig op kosten van het Rijk de bestaande openbare schuilgelegenheden te preserveren.
Onder dit preserveren wordt verstaan het eenmalig treffen van voorzieningen aan de werktuigkundige installaties, zoals de luchtzuiverings-, nooddrinkwater- en noodstroominstallaties, in de openbare schuilgelegenheid teneinde deze installaties gedurende enkele jaren (vijf à tien jaar) in een zekere basisconditie te houden. Hierdoor zou het mogelijk zijn de installaties in die periode (tot maximaal vijf à tien jaar) weer operationeel te maken.
In 1990 waren er in Nederland circa 100 kleinere en 72 grotere openbare schuilgelegenheden, die aan een klein deel van de bevolking bescherming konden bieden (in totaal aan minder dan een half miljoen mensen). Van de 72 grotere openbare schuilgelegenheden werden er in 1990 op verzoek van de gemeenten 62 geheel of gedeeltelijk gepreserveerd of nam de gemeente het onderhoud over. Tien openbare schuilgelegenheden werden direct afgestoten. De huidige stand van zaken ten aanzien van de openbare schuilgelegenheden is niet bekend.
In hoeverre zijn oude schuilkelders uit de Koude Oorlog voldoende onderhouden?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zouden de kosten zijn van het opknappen van schuilkelders uit de Koude Oorlog? Wat zijn de kosten van de bouw van nieuwe schuilkelders?
De staat en de bruikbaarheid van eventueel nog bestaande openbare schuilgelegenheden en de kosten voor het eventueel opknappen daarvan zijn mij niet bekend. Ook zijn voornemens en kosten voor de bouw van nieuwe openbare schuilgelenheden mij niet bekend.
In 1990 heeft het kabinet immers besloten de rol van openbare schuilgelegenheden bij de bescherming van de bevolking te beëindigen, en dit besluit is nog steeds van kracht.
Zijn er vergelijkbare plannen in Nederland voor de bouw van nieuwe schuilkelders? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn er, buiten Polen, andere Europese landen die extra schuilkelders bouwen?
Dit is mij niet bekend.
De productie van groengas via monomestvergisting |
|
Thom van Campen (VVD), Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de kansen in de productie van groengas via monomestvergisting en deelt u de mening dat deze vorm van productie een waardevolle bijdrage leveren aan de verduurzaming van ons energiesysteem, doordat het als alternatief voor fossiele brandstof bijvoorbeeld kan zorgen voor de verwarming van huizen? Hoe waardeert u deze kansen en kunt u daarbij aangeven via welke wegen u op dit moment de productie van groengas via monomestvergisting stimuleert?
Ja, ik ben bekend met de kansen in de productie van groen gas en monomestvergisting in het bijzonder. Groen gas kan dienen als een vervanger van fossiel aardgas in het energiesysteem en als grondstof, met toepassingen in diverse sectoren zoals de industrie, de gebouwde omgeving, vervoer en de landbouwsector.
Via het Programma Groen Gas stimuleert het kabinet groen gasproductie. Om de nationale groen gasdoelstellingen te halen, hebben we alle groen gas productietechnieken nodig, waaronder monomestvergisting. Dit gebeurt via de SDE++, de voorgenomen bijmengverplichting voor groen gas en door stimulering van de techniek vergassing via de DEI+. Daarnaast werkt het kabinet binnen het Programma Groen Gas aan de versnelling van de ruimtelijke inpassing. Dit omvat onder andere een handreiking voor vergunningverleners en groen gas voorlichtingsbijeenkomsten in provincies.
Groen gasproductie via monomestvergisting kan een belangrijke bijdrage leveren aan de opgaven in de landbouw. Zoals u al noemt, kan mestvergisting allereerst zorgen voor aanzienlijke emissiereducties van methaan en stikstof uit mest in de stal, wanneer dit gecombineerd wordt met dagontmesting. Ten tweede kan mestvergisting in potentie bijdragen aan de productie van kunstmestvervangers uit digestaat (het restproduct van het vergistingsproces). Deze potentie hangt wel af van de goedkeuring van de Europese Unie voor Renure (stikstofhoudende meststoffen gewonnen uit mest of digestaat). Tot slot kan de productie en verkoop van groen gas bijdragen aan extra inkomsten voor de boeren.
Ik deel de mening dat hier een win-win situatie ontstaat met betrekking tot de landbouw- en energietransitie. Het kabinet heeft dit ook expliciet gemaakt richting de provincies in de «Handreiking voor het opstellen van gebiedsprogramma’s» door mestvergisting daar te benoemen als functiecombinatie die bijdraagt aan zowel de hernieuwbare energiedoelen als de doelen uit het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG).
Hoe reflecteert u daarnaast op het feit dat monomestvergisting een waardevolle bijdrage kan leveren aan de reductie van stikstof- en methaanemissies uit de stal en opgeslagen mest? Deelt u de mening dat we deze meekoppelkansen moeten aangrijpen en hoe waardeert u deze meekoppelkansen?
Zie antwoord vraag 1.
In de brief van 1 maart 2024 betreffende de openstelling van de SDE++ 2024 (Kamerstuk 31 239, nr. 387) kondigt u een nieuwe categorie voor kleinschalige monomestvergistingsprojecten aan, omdat dergelijke projecten alleen met hogere basisbedragen een sluitende business case [kunnen] realiseren. Klopt het dat het huidige SDE++-tarief voor deze projecten 1,48 euro per kuub gas bedraagt? En klopt het ook dat het SDE++-tarief voor de nieuwe categorie 2,13 euro per kuub gas gaat bedragen en dat deze vanaf 10 september wordt opengesteld? Hoe zijn deze cijfers tot stand gekomen, wat is de cijfermatige onderbouwingen van deze bedragen?
In de SDE++ 2023 konden monomestvergistingsprojecten met een vermogen kleiner dan 450 kW die groen gas produceerden een aanvraag indienen voor een basisbedrag van 0,1.523 euro / kWh. Dit komt overeen met 1,49 euro per kuub groen gas. In de SDE++ 2024 wordt deze categorie opgesplitst in twee categorieën. Eén categorie geldt voor projecten met een vermogen tussen 110 kW en 450 kW met een basisbedrag van 0,1.588 euro / kWh. Dit komt overeen met 1,55 euro / kuub groen gas. De tweede categorie geldt voor projecten met een vermogen onder de 110 kW met een basisbedrag van 0,2.187 euro / kWh. Dit komt overeen met 2,14 euro per kuub groen gas. Deze cijfers zijn tot stand gekomen door adviezen van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en zijn beschikbaar via de website van het PBL over de SDE++ advisering.1
Bent u ermee bekend dat kleinere veehouderijen die reeds een SDE++-beschikking hebben gekregen op basis van het huidige tarief, niet meer kunnen overstappen naar het tarief van het aangekondigde nieuwe tarief? Zo ja, bent u voornemens maatregelen te nemen, zodat deze kleinere veehouderijen ook kunnen overstappen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben ermee bekend dat projecten niet kunnen overstappen naar een hoger basisbedrag. Nadat een project een aanvraag heeft ingediend en op basis daarvan een beschikking heeft gekregen, ligt het basisbedrag vast over de hele looptijd van de beschikking. Het is niet wenselijk, en daarom niet mogelijk, om nadat men een SDE++ beschikking heeft gekregen opnieuw in een daaropvolgend jaar een SDE-aanvraag in te dienen, enkel omdat in dat jaar de tarieven gestegen zijn. Dit was bij de aanvragers bekend. Bij veehouderijen was op het moment van aanvragen bekend dat ik het PBL heb verzocht om voor de openstelling in 2024 te adviseren over een passende categorie voor kleinschalige monomestvergistingsprojecten. RVO heeft op mijn verzoek hierover proactief gecommuniceerd. Ik heb uw Kamer over dit voornemen geïnformeerd in mijn beantwoording van Kamervragen van de leden Erkens en Van Campen (beiden VVD) aan de Ministers voor Klimaat en Energie en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit2.
Begrijpt u dat als een overstap niet mogelijk is, het daarmee onmogelijk wordt gemaakt voor betreffende bedrijven om een sluitende businesscase te realiseren, zoals u zelf al schrijft in de brief van 1 maart? Hoe waardeert u deze uitspraak uit de brief van 1 maart, mede in het licht van de kabinetsinzet om de productie van groengas een impuls te geven?
Mijn passage uit de Kamerbrief van 1 maart3 over problemen met de business case voor kleinschalige vergisters had betrekking op projecten die geen gebruik hebben gemaakt van de SDE++ 2023 vanwege te lage tarieven. Ik ga ervan uit dat projecten die een aanvraag binnen de SDE++ 2023 hebben ingediend dit hebben gedaan omdat ze in staat zijn hun project te realiseren. Aanvragers hebben hiervoor informatie aangeleverd om dit te onderbouwen. De projecten zijn vervolgens door RVO getoetst op (financiële) haalbaarheid. Ook heeft RVO de betreffende projecten vóór afgifte van de beschikking gebeld en aangegeven dat het niet mogelijk is om in 2024 opnieuw een aanvraag voor een hoger tarief in te dienen in de SDE++ 2024 als projecten al een beschikking uit de SDE++ 2023 hebben. Een deel van deze aanvragers heeft hierna besloten in 2023 de subsidieaanvraag niet door te zetten. Deze projecten kunnen in 2024 alsnog een aanvraag indienen.
Wat zijn de mogelijkheden om ruimte te geven aan kleinschalige monomestvergistingsprojecten die reeds een SDE++-beschikking hebben ontvangen om over te stappen naar de nieuwe categorie met een hoger tarief en hoe gaat u deze kleinschalige veehouderijen bereiken om deze mogelijkheden kenbaar te maken?
Zoals aangegeven bij mijn antwoord op vraag 4 is het niet wenselijk, en daarom niet mogelijk, om nadat men een SDE++ beschikking heeft gekregen opnieuw in een daaropvolgend jaar een SDE-aanvraag in te dienen enkel omdat de tarieven gestegen zijn. Het is ook niet mogelijk om binnen een bestaande SDE++-beschikking over te stappen naar een hoger basisbedrag, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 4.
Het artikel 'Hoe een groen megaproject muurvast zit door ruzie Dow en overheid' |
|
Sophie Hermans (VVD), Silvio Erkens (VVD), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Hoe een groen megaproject muurvast zit door ruzie Dow en overheid» gepubliceerd door EW op 5 april 2024?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het artikel.
Vindt u dat een schonere installatie met minder CO2-uitstoot, minder stikstofuitstoot, en minder uitstoot van vervuilende stoffen wenselijk is? Ziet u de maatwerkafspraak als een belangrijk instrument hiervoor?
Ja. Het adagium van de maatwerkaanpak «liever groen, hier dan grijs elders» ziet zowel op additionele CO2-reductie ten opzichte van de nationale CO2-heffing industrie, als op andere verbeteringen van de leefomgeving. Hieronder valt ook reductie van stikstofuitstoot. Zo wordt in de Expression of Principles (hierna: «EoP») met DOW ingezet op het reduceren van hun stikstofuitstoot van industriële emissies met 10% ten opzichte van de uitstoot in 2018.
Hoe staat het met het afsluiten van de maatwerkafspraak met Dow Chemical? Klopt het dat de besprekingen tussen de overheid en Dow over mogelijke maatwerkafspraken stilliggen? Klopt het dat er bijna een doorbraak was waarbij het bedrijf meer dan € 1 miljard zou investeren, maar dat deze enorme investering is vastgelopen op vergunningsverlening zoals besproken in bovenstaand artikel?
In het kader van het maatwerktraject is in december 2022 een EoP met DOW gesloten.2 Hierna zijn de Staat, de Provincie Zeeland en DOW aan de slag gegaan om de ambities uit de EoP verder uit te werken in concrete, uitvoerbare verduurzamingsprojecten in een concept Joint Letter of Intent(hierna: JLoI). Tijdens de uitwerking werd duidelijk dat de beoogde verduurzamingsplannen van DOW mogelijk niet vergunbaar zouden zijn, vanwege een overschrijding van de geldende stikstof-emissiegrenswaarden (zie voor nadere duiding antwoord vraag 6).
DOW is momenteel bezig met de ontwikkeling van nieuwe verduurzamingsplannen. De eerste contouren van dit nieuwe plan zijn op 8 mei jl. aan ons gepresenteerd. We zijn in constructief overleg om deze plannen nader uit te werken. Gelijktijdig met de ontwikkeling van DOW’s aangepaste verduurzamingsplannen, zijn er op zeer regelmatige basis gesprekken gevoerd tussen de verschillende overheden en DOW. De inzet van deze gesprekken (tussen EZK, I&W, de Provincie Zeeland, DCMR en DOW) is steeds om tot een bestendige lange termijn oplossing te komen ten aanzien van de vergunningverlening.
Indien u een schonere productie bij Dow Chemical als wenselijk ziet, waarom faciliteert u de noodzakelijke vergunningsverlening dan niet? Indien u dit niet wenselijk vindt, welke mogelijkheden heeft u dan onderzocht om het project toch door te laten gaan? Kunt u toelichten wat er momenteel wordt gedaan om de maatwerkafspraken met Dow Chemical zo snel mogelijk te realiseren?
DOW heeft reeds laten weten dat ook in de nieuwe verduurzamingsplannen een overgang naar waterstofverbranding wordt voorzien. Hiervoor dienen de bestaande (grote) stookinstallaties te worden aangepast. Bij de uitwerking van de initiële verduurzamingsplannen van DOW, kwam de vraag aan de orde wat de wettelijke eisen zijn waaraan het bedrijf moet voldoen op het gebied van waterstofverbranding (zie vraag 6). Voor de voorgenomen aanpassing van de installaties moet voldaan worden aan nationale- en Europeesrechtelijke concentratie-eisen voor stikstof. Op Europees niveau is een bandbreedte vastgesteld tussen de 60–100 mg/Nm3. In Nederland is dit omgezet naar een emissiegrenswaarde van 80mg/Nm3. De initiële verduurzamingsplannen van DOW gericht op waterstofverbranding overschrijden zonder additionele reducerende maatregelen zowel de Nederlandse als Europese emissiegrenswaarden.
Op dit moment wordt in gezamenlijkheid met de eerdergenoemde partijen naar een oplossing voor het vergunningsvraagstuk gezocht. In dit kader worden er vergunningsroutes onderzocht met behulp van expertsessies. Hierbij wordt ook het effect van technische aanpassingen op de installaties van DOW meegenomen, en in welke mate hiermee aan de wettelijke eisen kan worden voldaan.
Heeft u onderzocht hoe het zit met de niet-CO2 vervuiling waar vooral de omwonenden mee te maken hebben? Zo ja, wat is hieruit gekomen? Zo nee, waarom niet?
DOW is de derde grootste industriële uitstoter van koolstofdioxide van Nederland. De stikstofuitstoot van DOW zorgt voor 22% van de stikstofuitstoot van de chemische industrie. De impact van DOW’s activiteiten op de leefomgeving is in opdracht van het Rijk onderzocht door Witteveen+Bos (zie bijlage 1). Op basis daarvan is duidelijk dat stikstof afkomstig van het bedrijf een grote impact heeft op de leefomgeving en is mede daarom ook onderwerp van de EoP in het kader van maatwerk.
Kunt u reflecteren op de huidige voorwaarden voor vergunningverlening en hoe dit zich verhoudt tot Europese wet- en regelgeving? Heeft u in Europa getoetst of u niet doorslaat in hoe u zich hier opstelt? Hoe rijmt uw opstelling zich met het genoemde advies van de landsadvocaat dat flexibiliteit wel degelijk mogelijk is?
DOW wil verduurzamen door middel van een overstap op waterstofverbranding. Hiervoor moeten stookinstallaties worden aangepast. Na een intensief traject en met een uitgebreide toets door de Landsadvocaat is geconcludeerd dat de initiële verduurzamingsplannen van DOW dusdanige aanpassingen behelsden dat de stookinstallaties voor de overstap van verbranding van methaan op waterstofverbranding, moet worden beoordeeld als nieuwe grote stookinstallatie. Voor nieuwe grote stookinstallaties gelden er strengere stikstof-emissiegrenswaarden dan voor bestaande grote stookinstallaties, namelijk 80 mg/Nm3 stikstof. Het gaat hierbij om stikstofconcentratie en niet om de hoeveelheid (vracht). Ter verduidelijking van de toepasselijke stikstofregelgeving, zijn er tevens gesprekken gevoerd met de Europese Commissie over de interpretatie van de Richtlijn Industriële Emissies (hierna: «RIE»).
Nederland dient zich net als iedere andere lidstaat te houden aan de Europeesrechtelijke wet- en regelgeving. De Europese wetgever heeft ervoor gekozen om «nieuwe» (scherpere) normen van toepassing te maken, indien bepaalde wijzigingen worden gedaan aan industriële installaties. Op die manier wordt geborgd dat ook oude installaties op den duur onder scherpere normen vallen, waardoor innovatie wordt gestimuleerd. Dat is in lijn met aangenomen motie Van Esch Beckerman over oude installaties (Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 22 112, nr. 3445).
In Nederland geldt aldus een stikstofconcentratienorm van 80 mg/Nm3. De Landsadvocaat wijst er in zijn advies op dat het kabinet binnen de Europeesrechtelijke kaders de flexibiliteit heeft om de betreffende stikstofnormering te verruimen van 80 naar 100 mg/Nm3. Een dergelijke verruiming zou dienstig kunnen zijn om de nieuwe verduurzamingsplannen van DOW mogelijk te maken indien DOW aantoont niet aan 80 mg/Nm3 te kunnen voldoen, maar wel binnen 100 mg/Nm3 aan concentratie kan blijven met haar nieuwe plannen. Echter heeft het ook een keerzijde. Zo heeft Nederland een forse stikstofopgave en sturen we via de uitvoering van het Schone Lucht Akkoord op het zo scherp mogelijk vergunnen van projecten. Als er al sprake zou kunnen zijn van verruiming van deze norm, dan moet deze bovendien op een dusdanige manier ingeperkt zijn dat de verruiming alleen van toepassing is bij de verduurzaming van de industrie in het geval van een overstap naar waterstof. Over dit vraagstuk zal pas een besluit worden genomen als de nieuwe verduurzamingsplannen van DOW zijn beoordeeld. De betrokken ministeries zullen parallel verder praten met de Europese Commissie over de vergunningverleningsproblematiek met betrekking tot de overstap op waterstof als brandstof. Overigens zou een verhoging van de Nederlandse norm voor de initiële verduurzamingsplannen geen oplossing hebben geboden, aangezien DOW hiermee (ruim) boven de 100 mg/Nm3 zou uitkomen.
Klopt de constatering dat een enorm verduurzamingsproject, met groot belang voor de regio Zeeland, vastloopt op een bureaucratische werkelijkheid? Beseft u hiermee dat deze grote verduurzamingsinvestering mogelijk in een ander land gaat plaatsvinden en niet meer in Nederland? Vindt u niet ook dat vergunningverlening niet in de weg zou mogen staan van ambitieuze verduurzaming als de bescherming van milieu en omgeving wordt geborgd en de investering leidt tot minder vervuiling (door CO2 en andere stoffen)?
De overheid zet er stevig op in om het verduurzamingsproject van Dow binnen Nederland mogelijk te maken, rekening houdend met de geldende wet- en regelgeving. Hierbij geldt dat het kabinet gebonden is aan nationale en Europese wet- en regelgeving. Dit neemt niet weg dat het kabinet de casuïstiek omtrent industriële waterstofverbranding op Europees niveau middels verschillende routes aankaart.
Vanuit de maatwerkaanpak is de overheid op verschillende niveaus volop in gesprek met Dow, en andere bedrijven, om op basis van wederkerigheid samen te werken. Met als uiteindelijk doel om de industriële bedrijven ervoor te laten kiezen om in Nederland een investeringsbeslissing te nemen, die ten goede komt aan de verduurzaming van de Nederlandse industrie. We hopen dat de nieuwe verduurzamingsplannen van DOW zodanig vorm zijn te geven dat ze en juridisch en financieel haalbaar zijn.
Voor welke investeringen zou Dow subsidie krijgen? Is dit alleen voor duurzamere installaties of ook voor carbon capture storage (CCS) en de infrastructuur voor CCS? Wat zouden de verhoudingen van de bedragen voor verschillende verduurzamingsmaatregelen zijn?
DOW heeft in 2022 een SDE++-beschikking gekregen voor CCS. In deze subsidie wordt de onrendabele top vergoed voor de CO2-afvang, -transport en -opslag. Er is momenteel nog geen SDE++-subsidie uitgekeerd, omdat eventuele uitkering slechts aan de orde kan zijn na realisatie van een SDE++-project.
In het kader van de initiële verduurzamingsplannen is destijds nog geen overeenstemming bereikt over eventuele maatwerkfinanciering. Er zijn dan ook nog geen uitspraken te doen over de eventuele verhouding van de bedragen voor verschillende duurzaamheidsmaatregelen. Zoals beschreven werkt DOW momenteel nieuwe verduurzamingsplannen uit. Deze plannen zullen moeten worden beoordeeld, waarna kan worden vastgesteld of en vervolgens in welke mate daar financiële overheidsondersteuning voor noodzakelijk is.
Deze maatwerkafspraak is een eerste stap in het klimaatneutraal maken van de installaties van Dow. Is het volledig klimaatneutraal maken ook onderdeel van de maatwerkafspraken met Dow? CCS wordt gezien als de eerste stap in de verduurzaming van Dow, hoe wordt gestimuleerd dat Dow uiteindelijk volledig overstapt op elektrisch kraken?
In de EoP erkent DOW dat de transitie naar een duurzame en klimaatneutrale productie het gebruik van andere materialen, productiemethoden en energiedragers vergt. Momenteel werkt DOW aan nieuwe verduurzamingsplannen (Path2Zero). Om die reden kan in deze fase niet worden gezegd op welke manier het volledig klimaatneutraal maken onderdeel zou kunnen zijn van eventuele bindende maatwerkafspraken met DOW. In lijn met motie 29 826, nr. 141 van de leden Kröger en Thijssen is een voorwaarde voor een JLoI ook een plan voor klimaatneutraliteit na 2030.
Bent u bereid om vóór het zomerreces met een oplossing voor dit probleem te komen, ook gezien het feit dat deze maatwerkafspraak cruciaal is voor het halen van klimaatdoelen voor 2030?
Momenteel vindt overleg plaats tussen DOW, de betrokken departementen en de provincie Zeeland, om gezamenlijk verschillende vergunningsroutes te onderzoeken. Op basis van de nieuwe verduurzamingsplannen van DOW, de uitkomsten van de expertsessies en eventuele financiële steunmogelijkheden door de overheid, zullen conclusies getrokken moeten worden over de mogelijkheden om tot een (vergunbare) maatwerkafspraak te komen. Ik zal uw Kamer nader informeren over de voortgang via de voortgangsrapportage maatwerkaanpak.
Speelt dit probleem breder bij andere grote verduurzamingsprojecten en andere maatwerkafspraken? Indien dat zo is, zou een generieke oplossing dan niet hoogstnoodzakelijk zijn aangezien de verduurzaming van onze industrie hier niet op mag vastlopen?
Door het kabinet is een eerste inventarisatie gemaakt of dit ook speelt bij andere maatwerkbedrijven. Hieruit blijkt dat dit vraagstuk minder lijkt te spelen bij andere maatwerkbedrijven die op waterstof overgaan. Er is een aantal bedrijven dat aangeeft te kunnen voldoen aan de huidige stikstofnormering, maar er zijn ook enkele bedrijven die aangeven dat het voor hen lastig wordt. Dit vergt een nadere concretisering en uitwerking om conclusies te kunnen trekken.
Kunt u deze vragen ruim voorafgaand aan het geplande commissiedebat verduurzaming industrie beantwoorden?
Ja. Ik zorg dat u tijdig geïnformeerd bent.
De levering van Patriot-systemen en raketten aan Oekraïne |
|
Silvio Erkens (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de oproep van Oekraïne (President Zelensky en Minister van Buitenlandse Zaken Kuleba) om meer Patriot-systemen en raketten te leveren, gegeven de intensivering van luchtaanvallen door Rusland op onder andere Kharkiv?
Ja.
Deelt u de mening dat Nederland, Europese landen, de Verenigde Staten (VS) en andere partners zich maximaal moeten inspannen om de luchtverdediging van Oekraïne te versterken?
Ja, het leveren van luchtverdedigingssystemen blijft één van de prioriteiten ten aanzien van de internationale militaire steun aan Oekraïne. Luchtverdedigingssteun is dermate belangrijk dat het kabinet onlangs heeft toegezegd € 150 miljoen bij te dragen aan het Duitse Immediate Action on Air Defense initiatief en daarnaast € 60 miljoen vrij te maken voor het verwerven van korte afstand luchtverdedigingsmiddelen om op korte termijn de Oekraïense luchtverdediging te versterken. Ook blijft het kabinet partners en bondgenoten actief aansporen om materieel te leveren.
Welke mogelijkheden zijn er nog voor Nederland om (reserve-)onderdelen en raketten te leveren uit de bestaande voorraad, binnen de relevante kaders ten aanzien van NAVO-verplichtingen en de gereedheid van onze Patriot-eenheden?
Nederland heeft reeds twee Patriot-lanceerinrichtingen geleverd en onderzoekt momenteel met maximale flexibiliteit en creativiteit, zoals verzocht door de recente motie van het lid Brekelmans (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2878 van 18 april 2024), de mogelijkheden om aanvullende middelen uit eigen voorraad te leveren. Hierbij wordt in de afweging kritisch gekeken naar de gevolgen voor de operationele gereedheid, internationale verplichtingen en de mogelijkheid om Nederlandse militairen te blijven trainen.
Zijn er mogelijkheden om in samenwerking met andere landen die over Patriot-systemen beschikken meer te leveren uit bestaande voorraden?
Het Patriot-systeem is een schaarse capaciteit voor Nederland en binnen de NAVO. Echter, gezien de noden aan het Oekraïense front, onderzoekt het kabinet momenteel conform de motie van het lid Brekelmans (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2878 van 18 april 2024) de mogelijkheden om aanvullende luchtverdedigingsmiddelen en andere militaire steun aan Oekraïne te leveren. Een eventuele levering van Patriot-systemen zal in samenwerking met andere landen moeten gebeuren.
Wanneer gaat het aangekondigde initiatief van vier Europese Unie (EU)-landen, waaronder Nederland, om via een nieuwe productielijn in Zuid-Duitsland 1.000 Patriot-raketten te produceren daadwerkelijk leiden tot de realisatie van nieuwe Patriot-raketten? Is het mogelijk om dit te versnellen? Zo ja, hoe?
In de eerste week van januari 2024 heeft het NATO Supply and Procurement Agency (NSPA) namens Nederland, Duitsland, Roemenië en Spanje de opdracht voor Europese productie tot een totaal van 1.000 Patriot-raketten gegund aan de joint venture van het Amerikaanse Raytheon en het Europese MBDA. De assemblagelijn van de Patriot-raketten zal in Zuid-Duitsland gerealiseerd worden. De Kamer is in de vertrouwelijke bijlage bij de Kamerbrief «Aanvulling inzetvoorraad munitie» (Kamerstuk 27 830, nr. 395 van 18 april 2023) geïnformeerd over de jaren waarin de Patriot-raketten geleverd worden.
Ziet u aanvullende kansen om de productie van Patriot-raketten te versnellen of op te schalen? Zo ja, welke?
Nederland heeft zich actief ingezet voor de uitbreiding van de bestaande productiecapaciteit van Patriot-raketten. Deze inzet is in lijn met het verzoek van de motie van het lid Brekelmans (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2878 van 18 april 2024). Zo heeft Nederland actief bijgedragen aan het tot stand komen van de vraagbundeling en Europese productie van Patriot-raketten. Op dit moment ziet Nederland weinig aanvullende mogelijkheden om de Europese productie verder te versnellen of op te schalen. Meer Patriot-raketten zullen wel in de Verenigde Staten en Japan, worden geproduceerd. Nederland is over dit onderwerp met verschillende internationale partners in gesprek. Hierover kunnen wij op dit moment geen verdere uitspraken doen.
Bent u bekend met de uitspraak van Thomas Laliberty, President van Raytheon Land & Air Defense Systems, dat de productiecapaciteit om één Patriot-batterij per maand te produceren nu nog onderbenut is? Herkent u deze uitspraak?
Ja. Het kabinet heeft geen exact beeld van de mate waarin het betreffende bedrijf de productiecapaciteit benut en doet daarover dan ook geen verdere uitspraken. Wel is bekend dat de internationale vraag naar Patriot-systemen hoog is. Zo heeft Nederland, ter vervanging van de geleverde systemen, direct na donatie van materieel aan Oekraïne een verzoek tot het verwerven van Patriot-lanceerinrichtingen ingediend, maar daarvoor nog geen aanbod ontvangen. Defensie verwacht in de zomer een reactie op dit verzoek.
Overweegt Nederland om samen met andere landen actie te ondernemen om de productie van Patriot-batterijen te stimuleren, bijvoorbeeld door de vraag te bundelen en een gezamenlijke bestelling te doen? Zo ja, welke mogelijkheden worden verkend en wanneer verwacht u hierover te besluiten? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft zich actief ingespannen om de productie van Patriot-batterijen te stimuleren en zal blijven zoeken naar additionele mogelijkheden daartoe in lijn met het verzoek van de motie van het lid Brekelmans (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2878 van 18 april 2024). Zo heeft Nederland actief bijgedragen aan het tot stand komen van de vraagbundeling en de Europese productie van Patriot-raketten. Via diverse werkgroepen vindt overleg met andere landen plaats over mogelijkheden tot vraagbundeling voor versterking van de eigen capaciteiten en die voor Oekraïne.
Welke stappen worden gezet om de interoperabiliteit tussen Nederlandse Patriots-luchtafweersystemen en die van andere NAVO-partners te verbeteren?
Nederland investeert in de doorontwikkeling van de huidige Patriot-communicatieapparatuur om beter te voldoen aan de nieuwste technische NAVO-standaarden die interoperabiliteit vergroten (Federated Mission Network). Ook voert Nederland gesprekken met Duitsland om barrières in regelgeving weg te nemen waardoor de procedurele interoperabiliteit wordt vergemakkelijkt.
Overweegt Nederland om Norwegian Advanced Surface to Air Missile System (NASAMS) aan Oekraïne te leveren? Zo ja, wat zijn de belangrijkste afwegingen en wanneer verwacht u hierover te besluiten? Zo nee, waarom niet?
NASAMS luchtverdedigingssystemen zijn op dit moment benodigd voor nationale operationele taken en kunnen dus niet aan Oekraïne gedoneerd worden zonder dat dit onacceptabele gevolgen heeft voor de gereedheid van onze krijgsmacht. Al het materieel dat niet essentieel is voor operationele taken of voor afstoting bestemd is wordt overwogen voor donatie aan Oekraïne, dit is op korte termijn voor NASAMS systemen niet voorzien.
Ziet u kansen om de productie van alternatieve luchtverdedigingssystemen in Europese landen op te schalen (buiten Patriots en NASAMS)? Zo ja, welke rol zou Nederland hierin, eventueel via de EU of NAVO, kunnen spelen?
Nederland zoekt actief naar mogelijkheden om de productie van luchtverdedigingssystemen op te schalen. Het kabinet inventariseert hiervoor, via de interdepartementale Task Force Productiezekerheid, mogelijkheden om dit multilateraal en/of in NAVO/EU verband te bewerkstelligen. Uw Kamer wordt voor de zomer geïnformeerd over de inzet en eerste resultaten van deze Task Force.
Ziet u kansen om wereldwijd raketten voor luchtverdediging voor Oekraïne op te kopen, zoals Tsjechië doet voor artilleriemunitie? Zo ja, welke rol zou Nederland hierin kunnen spelen?
Het kabinet herkent de noden van Oekraïne, in het bijzonder op het gebied van luchtverdediging en heeft daarom onlangs aangekondigd € 150 miljoen bij te dragen aan het Duitse Immediate Action on Air Defense initiatief en € 60 miljoen voor het verwerven van korte afstand luchtverdedigingsmiddelen. Verder is Nederland via bilaterale en multilaterale initiatieven zoals de Ukraine Defense Contact Group (UDCG), het International Fund for Ukraine (IFU) en een door het Verenigd Koninkrijk geleid initiatief ten behoeve van luchtverdedigingsmiddelen actief betrokken bij verschillende initiatieven ten behoeve van de Oekraïense luchtverdediging. Hierbij worden ook luchtverdedigingsmiddelen commercieel verworven ten behoeve van Oekraïne.
Welke overige acties onderneemt Nederland om de luchtverdediging van Oekraïne te versterken, zowel zelfstandig als samen met onze partners?
Nederland heeft sinds het begin van de grootschalige invasie van Oekraïne onder andere Patriot-lanceerinrichtingen, raketten, mobiele luchtdoelkanonnen, Stinger-raketten en verschillende type radars geleverd. Nederland benadert daarnaast internationale partners en bondgenoten actief om zo veel mogelijk opties tot het versterken van de luchtverdediging van Oekraïne te onderzoeken en realiseren. Ook draagt Nederland multilateraal als lid van de Integrated Air and Missile Defence en de Air Force Capability Coalition bij aan de toekomstige luchtverdediging van Oekraïne.
Bent u gezien de ernst van de recente Russische luchtaanvallen in Oekraïne bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het artikel 'Geen plaats op transportnet voor nieuwe kerncentrales' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Geen plaats op het transportnet voor nieuwe kerncentrales»?1
Ja.
Waarom zijn de twee nieuwe kerncentrales niet opgenomen in de huidige investeringsplannen van Tennet richting 2035, ondanks de voorziene bijdrage aan de energietransitie en de vermindering van CO2-uitstoot?
Het meest recente TenneT investeringsplan 2024–2033 omvat geen specifieke investeringen voor de ontsluiting van nieuwe kerncentrales omdat in die periode de oplevering van nieuwe centrales nog niet voorzien is. Ik heb TenneT direct na mijn Kamerbrief2 over de uitwerking van de ambities in het coalitieakkoord over kernenergie, verzocht om te onderzoeken of en hoe twee nieuwe kerncentrales in het hoogspanningsnet van 2035 kunnen worden ingepast zonder knelpunten te veroorzaken, inclusief het effect van een mogelijk aanvullende aanlanding van Wind op Zee in Zeeland na 2030. Deze studie3 heeft TenneT gedaan op basis van één van de scenario’s voor het jaar 2035 die door TenneT ook is gebruikt bij het meest recente investeringsplan voor de periode 2024–2033. De studie laat zien dat er zonder aanvullende maatregelen (zoals nieuwe infrastructuur of extra elektriciteitsvraag nabij de kerncentrales) in Zeeland plek is voor 1,6 GW nieuwe kernenergie.
Ik laat momenteel een vervolgonderzoek uitvoeren, zodat ik in het tweede kwartaal van 2025 een integraal besluit kan nemen over de inpassing van twee nieuwe kerncentrales. Daarbij kijk ik breed naar alle oplossingsrichtingen, waaronder aanvullende transportinfrastructuur. Pas als ik hierover medio 2025 een besluit heb genomen zal TenneT bezien of extra investeringen in het investeringsplan aan de orde zijn. Dit tijdspad leidt niet tot vertraging in de realisatie van de twee kerncentrales: er is voldoende tijd om te bezien of uitbreiding van het net nodig is en om deze uitbreiding zo nodig te realiseren voordat de centrales elektriciteit produceren.
Hoe apprecieert u de mening dat het van belang is dat Tennet tijdig anticipeert op de twee te bouwen kerncentrales en dus dat deze ook zo snel mogelijk in investeringsplannen dienen te worden meegenomen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat voorkomen dient te worden dat de kerncentrales straks gereed zijn, maar dat ze niet in gebruik kunnen worden gekomen omdat de aansluiting op het net niet op tijd gereed was? Wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen overweegt u om de knelpunten in het hoogspanningsnet, zoals geïdentificeerd in de systeemstudie door Tennet, aan te pakken, zodat de aansluiting van kerncentrales toch mogelijk wordt? Welke andere oplossingen ziet u om ervoor te zorgen dat de energie die wordt geproduceerd door de kerncentrales toch benut kan worden?
Voor de nieuwbouw van de kerncentrales werk ik toe naar een ontwerp voorkeursbeslissing per medio 2025. In 2025 wordt naar verwachting ook het programma VAWOZ 2031–2040 vastgesteld, waarmee de ruimtelijke procedures voor kansrijke aanlandingen van start gaan. De mogelijke knelpunten en oplossingsrichtingen worden in de tussenliggende periode verder onderzocht. Hiermee streef ik ernaar om op de volle breedte van de vraagstukken te beschikken over voldoende informatie om een integrale afweging te maken. Daarbij kijk ik naar alle mogelijke oplossingen: omvang, timing en locatie van elektrificatie, infrastructuur, nieuwbouw kerncentrales, en aanlandingen van wind op zee.
Tijdens het Commissiedebat Klimaat en Energie Algemeen gehouden op 14 maart 2024 heeft u aangegeven dat u het nog te vroeg vond om de kerncentrales op te nemen in de huidige plannen van Tennet, welk tijdspad voorziet dan wel u voor het opstellen en presenteren van een gedetailleerd plan en bijbehorend prijskaartje voor de aansluiting van de kerncentrales in Borssele?
De locatiekeuze (ontwerp voorkeursbeslissing) is nu gepland voor medio 2025. Op basis van de locatiekeuze en de integrale afweging zoals hierboven genoemd, kan er bij een keuze voor additionele infrastructuur dit door TenneT opgenomen worden in het eerst mogelijke investeringsplan. Ik laat daarnaast een vervolgonderzoek uitvoeren naar de mogelijke inpasbaarheid, zodat ik in het tweede kwartaal van 2025 een integraal besluit kan nemen over de inpassing.
De locatiekeuze wordt onderbouwd met informatie uit de Integrale Effectenanalyse. Hierin spelen ook de haalbaarheid en kostenindicaties van eventuele netuitbreidingen bij verschillende alternatieve locaties een rol. Indien uitbreiding noodzakelijk is, volgen de meer gedetailleerde plannen en ramingen in eerste instantie in de investeringsplannen van TenneT. Deze plannen worden elke twee jaar geactualiseerd. Daarnaast moet voor de uitbreiding een projectprocedure worden doorlopen. Dit tijdspad leidt niet tot vertraging in de realisatie van de twee kerncentrales: er is voldoende tijd om te bezien of uitbreiding van het net nodig is en om deze uitbreiding zo nodig te realiseren voordat de centrales elektriciteit produceren.
Deze leden hebben ook gelezen dat een ontwerp voorkeursbeslissing over de kerncentrales pas in het tweede kwartaal 2025 met de Kamer zal worden gedeeld, hoe kan het dat aanzienlijk later is geworden dan de oorspronkelijke planning? Heeft u voldoende aangestuurd op het halen van de tijdslijnen? Wat kunt u doen om toch nog enige versnelling te realiseren in de vertraagde besluitvorming?
Ik hanteer conform de wens van uw Kamer (motie van de leden Hermans en Pieter Heerma over het opstellen van een versnellingsplan rond kernenergie) een hoog ambitieniveau wat betreft de snelheid waarmee de twee kerncentrales kunnen worden gerealiseerd. Versnellen van de besluitvorming probeer ik toe te passen waar mogelijk. Daarbij houd ik wel steeds een zorgvuldig proces en overleg met de omgeving voor ogen. Zonder het zorgvuldig doorlopen van de projectprocedure is de kans namelijk groter dat we later in het proces (aanzienlijke) vertraging oplopen.
In 2025 neem ik drie besluiten die met elkaar samenhangen in de tijd en op inhoud: het politieke besluit voor de start van de aanbesteding van de nieuwbouw, de voorkeursbeslissing (locatiebesluit) en het voorlopige Rijk-Regio pakket dat met de desbetreffende regio wordt afgesloten. In mijn brief van 1 februari jl. heb ik aangegeven dat ik meer tijd neem voor de marktconsultatie en technische haalbaarheidsstudies. Uit voorbereidende gesprekken met de technologieleveranciers bleek dat een hoger detailniveau en een bredere reikwijdte dan eerder voorzien (van bijvoorbeeld de hydrologische en geologische onderzoeken) als onderdeel van de technische haalbaarheidsstudies verschillende voordelen zouden hebben.
Ook het overleg met de regionale overheden binnen het ruimtelijk besluitvormingstraject vergde meer tijd, zoals aangegeven in de brief van 1 februari jl. Dat is onder andere nodig voor het vormgeven van een voorlopig Rijk-Regiopakket dat nauw verbonden is en voorwaardelijk is voor het succesvol afronden van de eerste fase van de projectprocedure. Daarbij is ten behoeve van de start van de projectprocedure bestuurlijk overleg worden gevoerd met een bredere groep van provincies, gemeenten en waterschappen. Het meenemen van alle partijen, ook de partijen die betrokken zijn bij het waarborgingsgebied Maasvlakte, vergt extra aandacht en tijd. Niet alleen in aanloop naar de start van de projectprocedure, maar ook in het vervolg.
Ik beschrijf in de brief van 1 februari 2024 dat door nu meer tijd te nemen, dit niet automatisch betekent dat er een evenredige vertraging in de oplevering van de kerncentrales optreedt. Ik streef nog steeds naar het zo snel mogelijk na 2035 in gebruik nemen van de centrales. Zoals uitgelegd in deze brief aan uw Kamer over de stand van zaken van de nieuw te bouwen kerncentrales wordt als onderdeel van de technische haalbaarheidsstudies aan de technologieleveranciers gevraagd om een gedetailleerde planning op te leveren vanaf de haalbaarheidsstudies tot aan het moment van exploitatie. Hierbij zullen ze onder meer ingaan op onderlinge afhankelijkheden in processen, beschikbaarheid en levertijd van materiaal, site-voorbereiding en het optimale tijdbestek tussen aanvang bouw tussen de eerste en tweede centrale. Zodra deze informatie voorhanden is ontstaat er een dieper inzicht en een robuustere planning van de hierop volgende fases.
Welke invloed heeft de vertraging op de geplande bijdrage van kernenergie aan de energietransitie en het behalen van klimaatdoelstellingen?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven welke financiële, technische en regelgevende knelpunten er momenteel zijn geïdentificeerd in het realiseren van de kerncentrales in Borssele, en hoe deze aangepakt zullen worden om vertraging in de bouw en aansluiting op het net te voorkomen?
Momenteel worden binnen de marktconsultatie, samen met de drie technologieleveranciers en financiële instellingen, realistische mogelijkheden onderzocht voor een uiteindelijk financierings- en organisatiemodel. Daarnaast wordt in de technische haalbaarheidsstudies onderzocht of en, zo ja, hoe twee reactoren kunnen worden gerealiseerd in Borssele. Hierin wordt duidelijk of de ontwerpen van de bedrijven op het terrein van EPZ kunnen worden gerealiseerd, en welke voorwaarden daarbij eventueel gelden. In de projectprocedure wordt een milieueffectrapport en integrale effectenanalyse op voor de (redelijkerwijs te overwegen) locaties opgesteld. Dit geeft medio 2025 zicht op het ontwerp locatiebesluit. Zodra deze verschillende onderzoeken zijn afgerond deel ik de resultaten hiervan met uw Kamer.
Het bericht 'Een derde van Gronings dorpje bezoekt dokter vanwege klachten windturbines' |
|
Silvio Erkens (VVD), Hester Veltman-Kamp (VVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Een derde van Gronings dorpje bezoekt dokter vanwege klachten windturbines»?1
Ja, dat artikel ken ik.
Wat is de huidige stand van zaken van het vormgeven van afstands- en geluidsnormen?
Geluidsnormen en een afstandsnorm zijn opgenomen in het ontwerpbesluit windturbines leefomgeving. Dit besluit (ontwerp-AMvB), tezamen met het bijbehorend milieueffectrapport (planMER), stond tot eind november 2023 ter publieke consultatie open voor zienswijzen van eenieder. Op dit moment worden de zienswijzen verwerkt. In mijn antwoord op vraag 5 ga ik nader in op de planning van de AMvB-procedure.
Kunt u aangeven wat de huidige uitvoering is van de motie-Erkens/Leijten (Kamerstuk 32 813, nr. 985)?
Bij de brief van 6 juli 2022 (Kamerstukken II 2021/22, 32 813, nr. 1085) en vervolgens bij brief van 8 september 2023 (kenmerk 2023Z13559) heeft de Minister voor Klimaat en Energie uw Kamer op de hoogte gesteld van de uitvoering van de motie Erkens/Leijten. In deze motie werd verzocht om afspraken te maken met decentrale overheden over de te hanteren uitgangspunten voor de plaatsing van nieuwe windturbines en te onderzoeken of een afstandsnorm van vier keer de tiphoogte (Deense norm) tijdelijk kon worden toegepast. Het is juridisch echter niet mogelijk om – vooruitlopend op de AMvB-procedure – vanuit het Rijk algemene of tijdelijke regels te geven voor nieuw te realiseren windparken zonder het uitvoeren van een plan-milieueffectrapportage (plan-m.e.r.). Dit geldt ook voor afspraken met decentrale overheden die een afstandsnorm willen hanteren, aangezien deze zonder een voorafgaande plan-m.e.r. in strijd kunnen zijn met de EU-richtlijn voor Strategische Milieubeoordeling. Naar aanleiding van de motie Erkens/Leijten is de afstandsnorm van vier keer de tiphoogte opgenomen ter beoordeling in de plan-m.e.r.-procedure.
Totdat nieuwe landelijke milieunormen zijn vastgesteld, hebben decentrale overheden wel de mogelijkheid om milieuvoorschriften per windpark op te nemen in de omgevingsvergunning, op basis van een zorgvuldige lokale milieubeoordeling. Het delen van kennis en werkwijzen tussen gemeenten en het Rijk speelt een belangrijke rol bij het ondersteunen van elkaar, het bevorderen van leermogelijkheden en het streven naar uniformiteit binnen dit proces. Het Rijk biedt gemeenten ondersteuning bij deze inspanningen, wat tegemoetkomt aan de wensen van de Kamer.
Kunt u aangeven wat er is gebeurd sinds het Nevele-arrest toen de normen ongeldig zijn verklaard? Kunt u dit aangeven in een tijdlijn?
Sinds het Nevele-arrest zijn er stappen gezet om te komen tot nieuwe milieunormen voor windparken op basis van een planMER. Er is ook een tijdelijke overbruggingsregeling voor bestaande windparken ontwikkeld.
De volgende tijdlijn kan worden geschetst:
25 juni 2020
Uitspraak Europese Hof van Justitie (Nevele-arrest)
30 juni 2021
Uitspraak Raad van State met betrekking tot windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding
Eind 2021
Start Helpdesk Wind op Land ter ondersteuning van decentrale overheden bij de gevolgen van de uitspraak windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding
23 december 2021 tot en met 16 februari 2022
Publieke consultatie (zienswijzeprocedure) over Voornemen/Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD) voor een milieueffectrapport voor de op te stellen nationale windturbinebepalingen leefomgeving
3 maart 2022
Advies Commissie voor de milieueffectrapportage over de NRD
1 juli 2022
Tijdelijke overbruggingsregeling van kracht, bestaande uit een wijzigingsbesluit en een wijzigingsregeling
augustus 2022
Publicatie reactienota naar aanleiding van zienswijzen op de NRD
11 oktober 2023 tot en met 22 november 2023
Publieke consultatie (zienswijzeprocedure) over planMER en ontwerpbesluit windturbines leefomgeving
1 december 2023
Advies ontwerpbesluit windturbines leefomgeving, Adviescollege toetsing regeldruk
24 januari 2024
Voorlopig advies Commissie voor de milieueffectrapportage Nationale windturbinebepalingen leefomgeving
Hoe bent u van plan zo snel mogelijk afstands- en geluidsnormen te hanteren? Hoe voorkomt u vertraging? Naar welke datum van invoering en implementatie van afstands- en geluidsnormen streeft u?
Een landelijke afstandsnorm, geluidsnormen en overige milieunormen voor nieuwe windparken zijn pas van kracht als de nieuwe regelgeving in werking is getreden. Bevoegde gezagen kunnen wel zelf regels stellen als zij daarvoor een milieueffectrapportage hebben uitgevoerd. Meet- en rekenvoorschriften moeten via een ministeriële regeling worden vastgesteld en tegelijkertijd met het ontwerpbesluit in werking treden. Om vertraging te voorkomen probeer ik zo spoedig mogelijk, naar verwachting na de zomer, het ontwerpbesluit bij uw Kamer voor te hangen. Daarna zal het ontwerpbesluit voor advisering aan de Raad van State worden aangeboden.
De geplande datum van inwerkingtreding van het besluit is 1 juli 2025. Op die datum vervalt de tijdelijke overbruggingsregeling voor bestaande windparken.
Hoeveel windprojecten op land worden nog vergund van heden tot de gewenste implementatie van normen? Bent u in gesprek met provincies over een mogelijke pauzeknop op projecten indien de afstands- en geluidsnormen hierbij in de toekomst niet gewaarborgd kunnen worden? Acht u dit net als wij niet wenselijk aangezien er nu sprake is van willekeur en dit enorm schadelijk is voor het draagvlak voor wind op land?
Op basis van gegevens van de Wind op Land monitor 2023 (peildatum 31/12/2023) ben ik bekend met 15 lopende projecten waarvoor nog geen vergunning is verleend. Naar verwachting zal slechts een klein deel van deze projecten vóór medio 2025 vergund worden. Een aantal gemeenten wacht momenteel op de invoering van de landelijke normen, terwijl andere projecten vertraging oplopen door verschillende andere factoren, waardoor vergunningverlening voor medio 2025 niet haalbaar is.
Zolang er geen nieuwe normen zijn vastgesteld, dragen de betrokken overheden gezamenlijk de verantwoordelijkheid om windturbines zorgvuldig in te passen en op basis van een locatie-specifieke milieubeoordeling lokale normen op te stellen.
In samenwerking met het Nationaal Programma Regionale Energiestrategie (NP RES), RVO, IPO en VNG wordt ondersteuning geboden aan decentrale overheden om een zorgvuldig proces op te zetten voor locatie-specifieke normen. Deze ondersteuning wordt geboden door onder andere informatiebijeenkomsten en kennisdelingssessies te organiseren en ondersteuning te bieden via een helpdesk. Provincies en gemeenten geven aan dit te waarderen en zelf door te willen met de regionale energieopgave.
Ik zie geen aanleiding om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het proces dat de decentrale overheden doorlopen en deel uw mening niet dat er nu sprake zou zijn van willekeur. Er is dan ook geen reden om – vooruitlopend op de nieuwe landelijke normen – met provincies in gesprek te gaan over de mogelijkheid van een pauzeknop op windprojecten.
Hoe representatief acht u de Nivel-studie? Hoe houdt u rekening met het kernpunt dat de resultaten voorzichtig geïnterpreteerd moeten worden zoals benoemd in de studie? Betekent deze voorzichtigheid dat er nu tijdelijk gewacht moet worden op landelijke normen?
Uit de «Gezondheidsverkenning windturbines» van het Nivel, gedeeld met uw Kamer op 21 december 2023 (Kamerstukken II 2023/24, 33 612, nr. 84), komen geen duidelijke aanwijzingen voor verhoogde gezondheidsrisico’s in de nabijheid van windturbines. Deze bevindingen zijn in lijn met eerdere conclusies van het RIVM op basis van internationaal onderzoek dat er geen eenduidig bewijs is dat windturbinegeluid samenhangt met gezondheidseffecten, met uitzondering van hinder en mogelijke slaapverstoring. Zoals ook in de brief aan uw Kamer is gemeld, moeten de resultaten van het Nivel voorzichtig geïnterpreteerd worden vanwege de beperkte statistische kracht om verbanden aan te tonen, voornamelijk door het relatief beperkt aantal mensen dat binnen 500 meter van een windturbine woont.
Het is daarom van belang de bestaande kennis met betrekking tot windturbines en gezondheid te blijven actualiseren en aan te vullen waar nodig. Om de kennis actueel te houden heeft het Ministerie van EZK in 2021 aan het RIVM opdracht gegeven voor het opzetten van het Expertisepunt Windenergie en Gezondheid, dat het RIVM samen met de GGD vormt. Verder zal het RIVM, in opdracht van de Ministeries van EZK en IenW, in de komende jaren ook een onderzoek uitvoeren naar de relatie tussen blootstelling aan windturbinegeluid en hinder en slaapverstoring in de Nederlandse situatie. De resultaten hiervan worden eind 2026 verwacht. Op voorhand zijn er volgens het planMER dat is opgesteld voor de AMvB (ontwerpbesluit windturbines leefomgeving) overigens geen aanwijzingen dat eerder gevonden verbanden tussen windturbinegeluid en effecten niet meer toepasbaar zouden zijn. De Commissie voor de milieueffectrapportage heeft in haar advies geconcludeerd dat het planMER de milieugevolgen van verschillende milieunormen, waaronder die voor geluid, overwegend goed in beeld brengt. Er is daarom geen reden om te wachten met het opstellen van nieuwe landelijke windturbinenormen.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja, dat heb ik hierbij gedaa
Het artikel ‘Russische schepen die bijtanken bij Vlissingen? Daarmee helpt Nederland Poetins oorlogseconomie' |
|
Silvio Erkens (VVD), Ruben Brekelmans (VVD), Peter de Groot (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel ««Russische» schepen die bijtanken bij Vlissingen? Daarmee helpt Nederland Poetins oorlogseconomie»?1
Ja.
Is het correct dat de scheepvaart bij ankerplaats Everingen geen havengeld betaalt? Zo ja, waarom is dit niet het geval?
Ja, dat is correct. Op de ankerplaatsen in de Westerschelde, waaronder de ankerplaats Everingen, wordt door de scheepvaart geen havengeld betaald. Ankerplaatsen maken geen onderdeel uit van een haven, waarmee het recht van de vrije scheepvaart geldt. Op die locaties is het niet toegestaan havengeld te vragen.
Is het aantal schepen dat aanmeert bij deze ankerplaats de afgelopen maanden inderdaad fors toegenomen? Kan dit cijfermatig nader worden onderbouwd? Waarom wel, waarom niet?
Het aantal schepen is de afgelopen maanden niet fors toegenomen. In het afgelopen jaar was er per kwartaal sprake van een stabiel aantal schepen die voor anker gingen op locatie Everingen, zie hieronder:
2024 kwartaal 1 (tot nu toe): 276 schepen
2023 kwartaal 4: 274 schepen
2023 kwartaal 3: 255 schepen
2023 kwartaal 2: 321 schepen
2023 kwartaal 1: 332 schepen
De afgelopen jaren was er wel sprake van een toename. Het aantal schepen, dat voor anker ging op locatie Everingen, steeg van 440 in 2020 via 548 in 2021 naar 1.149 in 2022 en 1.182 in 2023.
Klopt de bewering dat er zeven Russische schepen de afgelopen tijd zijn aangemeerd bij deze ankerplaats? Zo nee, hoeveel Russische schepen zijn hier de afgelopen tijd dan aangemeerd?
Er hebben geen Russisch gevlagde schepen voor anker gelegen op de Everingen. De vier schepen die met naam genoemd zijn in het NRC artikel, hebben wel toestemming gekregen om de Westerschelde op te varen en voor anker te gaan, omdat deze niet onder de Europese sancties vielen.
Klopt het dat de kans op ongelukken is toegenomen door «schaduwschepen», zoals benoemd in het artikel?
Op dit moment kunnen we nog geen inschatting geven of de kans op een ongeluk is toegenomen. Dat verkent de ILT momenteel. De eerste stap hierbij is het scherper in kaart brengen van de schaduwvloot.
Voor zeegaande schepen gelden internationale veiligheidseisen. De verantwoordelijkheid om in compliance te zijn met die internationale eisen ligt in eerste instantie bij de reder en Vlaggenstaat. Het controleren van buitenlandse schepen die Nederlandse havens aandoen is een recht dat dient als vangnet om te controleren of er aan deze eisen wordt voldaan. Hiervoor zijn er wereldwijd verschillende samenwerkingsverbanden van lidstaten die havenstaatcontroles uitvoeren. Nederland is lid van het samenwerkingsverband ParisMoU en CaribbeanMoU. Schepen welke Nederland aandoen worden op basis van een risicoprofiel geselecteerd voor inspectie. Deze profielen worden gebaseerd op gegevens van de ParisMoU en de EU.
Wat kan er op korte termijn gedaan worden om ongelukken met deze «schaduwschepen» te voorkomen?
Op korte termijn wordt er gekeken wat er gedaan kan worden om de «schaduwvloot» scherper in kaart te brengen. Door meer inzicht te hebben in welke schepen onderdeel uitmaken van deze vloot en die hiermee trachten sancties te omzeilen, kan er gerichter worden gecontroleerd op de technische staat van deze schepen.
Daarnaast is het van belang dat er Europees afspraken worden gemaakt als het gaat om het omzeilen van sancties door middel van deze schaduwvloot. Door samen met andere lidstaten gerichter te monitoren op deze schepen, kan er een duidelijker beeld ontstaan waar de schepen zich bevinden.
Is het correct dat de douane en Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) niet handhavend optreden tegenover deze Russische schepen?
Het is onwenselijk dat schepen de Europese sanctieregels kunnen omzeilen en daarbij ook mogelijk een gevaar zijn voor mens en milieu. De ILT neemt deze signalen uiterst serieus en gaat daarmee aan de slag.
Inspecties op buitenlandse schepen gaan in Nederland op basis van risicolijsten van de ParisMoU en de EU. Deze inspecties vinden plaats in havens en op enkele ankerplaatsen (Everingen A en Put bij Terneuzen). De ILT gaat, samen met andere betrokken partijen, aan de slag om ervoor te zorgen dat er meer zicht en controle komt op de risicoschepen die we niet in kaart hebben, waaronder de schaduwvloot.
Verder voert de ILT sanctie-inspecties uit aan boord van schepen die worden geselecteerd door de Kustwacht. Het betreffen dan schepen die op enigerlei wijze in verband kunnen worden gebracht met de sanctielijst. Russische schepen hebben geen toegang tot Nederlandse havens op basis van de sancties tegen Rusland. De schaduwvloot bestaat met name uit schepen die onder andere vlag varen, mogelijk geen Europese havens aandoen en hierdoor onder de radar kunnen blijven op de risicolijsten.
Deelt u de mening dat het verboden moet worden om aan te meren bij deze ankerplaats?
Nee, want Everingen is – net als de andere ankerplaatsen in het Scheldegebied – aangewezen als ankerplaats onder het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Vlaams Gewest vanuit het Gemeenschappelijk Nautisch Beheer in het Scheldegebied. Deze ankerplaatsen vervullen een belangrijke functie voor veilig en vlot scheepvaartverkeer in het Scheldegebied en worden gebruikt als noodankerplaats, voor overslagwerkzaamheden en bunkeringen. De ankerplaats Everingen is nautisch gezien een verantwoorde en veilige ankerplaats.
Als dit niet mogelijk is, kunnen burgemeesters dan de bevoegdheid krijgen handhavend op te treden tegenover deze schepen?
Nee, in Nederland hebben burgemeesters geen directe verantwoordelijkheid voor het toezicht en handhaving op schepen.
Het toezicht en de handhaving op schepen vallen onder de verantwoordelijkheid van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT).
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja, zie hierboven.
De voorbereidingen voor opschaling van het dienjaar |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat een goed functionerend dienjaar belangrijk is voor de opschaling van de instroom bij Defensie en dat dit uitgebreide voorbereidingen vergt?
Ja, een goed functionerend dienjaar is een belangrijk onderdeel van de opschaling van de instroom bij Defensie. Met het dienjaar bereikt Defensie op een laagdrempelige manier een brede doelgroep. Het heeft daardoor veel potentie. De groei van het aantal deelnemers moet zorgvuldig verlopen om de kwaliteit van het dienjaar te kunnen borgen. Dit vergt een gedegen voorbereiding.
Hoe wordt gegarandeerd dat er voldoende ruimte is voor training, huisvesting, eetfaciliteiten en opslag? Wat zijn de plannen om deze aspecten te regelen vóór de opschaling plaatsvindt? Zijn de plannen in het nationaal programma Ruimte voor Defensie afdoende voor onze grotere ambities? Hoe sluiten de tijdslijnen op elkaar aan?
Binnen de grenzen van het absorptievermogen van de krijgsmacht wordt het dienjaar opgeschaald. Voor de geplande opschaling in 2025 naar 1000 dienjaarmilitairen zijn de randvoorwaarden op orde. De randvoorwaarden voor de opschaling van het dienjaar naar uiteindelijk 4000 dienjaarmilitairen per jaar, waaronder voldoende opleidingscapaciteit, vastgoed, ruimte, eetfaciliteiten en uitrusting, zullen tijdig moeten worden ingevuld. Defensie wenst de opschaling naar 4000 dienjaarmilitairen te realiseren maar onderkent tegelijkertijd de grote uitdaging die dit met zich meebrengt voor het absorptievermogen van de krijgsmacht en het behoud van de kwaliteit van het dienjaar. Het behoeftestellingsproces van Defensie borgt dat alle genoemde aspecten, maar ook (in)directe ruimte, in samenhang worden beschouwd. In de behoefte aan vastgoed wordt voorzien, rekening houdend met het Strategisch Vastgoedplan, door gebruik te maken van een combinatie van bestaande en nieuwe voorzieningen al naar gelang de behoefte per locatie en de beschikbaarheid. Indien aan de orde wordt de behoefte aan extra (in)directe ruimte afgestemd met het nationaal programma Ruimte voor Defensie.
Kunt u beschrijven welke voorbereidingen worden getroffen met betrekking tot het opleiden en/of inhuren van meer militaire instructeurs? Hoe sluiten deze aan bij de grotere ambities op het gebied van het dienjaar?
De groei van de opleidingscapaciteit evenals de innovatie van opleidingen zijn belangrijke randvoorwaarden voor het opschalen van het dienjaar. Defensie heeft een tekort aan militaire instructeurs. De opschaling van het dienjaar laat die tekorten verder oplopen. Daarom investeren de krijgsmachtdelen momenteel in hun eigen opleidingscapaciteit en worden opleidingen in voorkomend geval uitbesteed Zo huren we militaire instructiecapaciteit ook in om de ambities op het gebied van het dienjaar te kunnen realiseren. Andere voorbeelden zijn het opleiden van vliegtuigonderhoudstechnici bij het MBO en de inhuur van instructeurs voor medische opleidingen van Defensie. Er dient een goede balans te worden gevonden tussen vaste instructeurs bij de krijgsmachtdelen, inhuur van instructeurs en uitbesteden van opleidingen.
Hoe wordt de prioriteit voor het opleiden van extra militaire instructeurs bepaald binnen het personeelsbestand, en zijn er capaciteitsknelpunten die moeten worden aangepakt?
Instructie- en opleidingsfuncties worden met prioriteit gevuld door de Operationele Commando’s. Desondanks is er sprake van een tekort aan militaire instructeurs. Daarom wordt er voor additionele instructiecapaciteit voor het Dienjaar gekozen voor inhuur. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Verwacht u mogelijke gevolgen voor de opschaling van het dienjaar naar aanleiding van de vertraging bij de ontwikkeling van het programma Grensverleggende IT (GrIT)?
Nee, de opschaling van het dienjaar is niet afhankelijk van de realisatie van het programma GrIT.
Kunt u aangeven welke overleggen er plaatsvinden met sociale partners over het dienjaar en de geplande opschaling en hoe zij kunnen helpen bij het versneld opschalen van het programma?
Op dit moment wordt met de centrales van overheidspersoneel gesproken over de rechtspositie van dienjaarmilitairen. Het is van groot belang dat Defensie en de vakcentrales met elkaar in gesprek blijven over de ontwikkelingen rondom de opschaling van het dienjaar en dat wij met hen overeenstemming bereiken over de rechtspositie van dienjaarmilitairen in het bijzonder.
Welke voordelen brengt het organiseren van meerdere instroommomenten per jaar met zich mee? Draagt een periodieke instroom bij aan een grotere aantrekkingskracht voor deelname aan het dienjaar?
Voor 2024 zijn drie instroommomenten voorzien. Bij meerdere instroommomenten voor het dienjaar kunnen studenten die tussentijds stoppen met hun studie, na gebleken geschiktheid, snel instromen in het dienjaar. Gegeven de huidige krappe arbeidsmarkt is het van belang om belangstellenden voor het dienjaar snel te kunnen binden aan Defensie. Daarnaast kan met meerdere instroommomenten de beschikbare opleidingscapaciteit optimaal worden benut.
Hoe beschouwt u de bijdrage van degenen die een dienjaar vervullen met betrekking tot inzet? Bestaat er ook een optie voor deelnemers om vrijwillig te kiezen voor een actieve militaire status in plaats van die van reservist?
Eén van de uitgangspunten van het dienjaar is dat het een directe bijdrage levert aan de personele gereedheid. Tegelijkertijd is het dienjaar nog in ontwikkeling. Dat vraagt om het voortdurend maken van afwegingen. Het stelt Defensie ook in staat te ontdekken waar nog aanpassingen in huidig beleid nodig zijn.
Deelname van dienjaarmilitairen aan diverse type activiteiten van Defensie, waaronder inzet, is wat Defensie betreft mogelijk als een drietal belangrijke uitgangspunten is gewaarborgd. Deelname moet vrijwillig zijn, de dienjaarmilitairen moeten voldoen aan gestelde vaardigheidseisen en de rechtspositie moet passend en beschermend zijn.
Er varen op dit moment twee dienjaarmilitairen mee aan boord van de Zr.Ms. Tromp en twee aan boord van de Zr.Ms. Karel Doorman in het kader van de Amerikaans geleide operatie Prosperity Guardian respectievelijk de EU-operatie Aspides in de Rode Zee. Om volledig te voldoen aan bovenstaande uitgangspunten voor inzet, is de aanstellingsvorm van de dienjaarmilitairen aangepast van reservist naar beroepsmilitair op grond van artikel 11 van het AMAR.
Ik ben mij ervan bewust dat de bonden en ik, als strategische en sociale partners, de rechtspositie van dienjaarmilitairen in alle opzichten zo spoedig mogelijk goed moeten hebben geregeld. Daarover zijn wij reeds in overleg.
Hoe wordt gewaarborgd dat deelnemers van het dienjaar kunnen opereren in een eenheid met dezelfde kwalitatieve vaardigheden, bij bijvoorbeeld een uitzending of bij het vervullen van andere functies, zodat militair personeel vrijgespeeld kan worden? Hoe vrijblijvend is dit? Wat acht u wenselijk?
Binnen de operationele eenheden wordt op basis van de vereiste kwalificaties, kennis en ervaring bezien wat een passend en uitdagend takenpakket is voor dienjaarmilitairen. Een zorgvuldige afweging tussen het organisatiebelang, de vereiste kwalificaties, het ontwikkelen van de talenten van deelnemers en het borgen van de veiligheid is vereist. Dit vergt maatwerk.
Kunt u beschrijven hoe de pilot van het specialistisch dienjaar verloopt? Is hier mogelijkheid tot opschaling? Hoeveel capaciteit verwacht u in het specialistisch dienjaar?
De pilot van het specialistisch dienjaar is in het eerste kwartaal gestart bij de Marine met circa 10 deelnemers. Zij worden op basis van hun ervaring en expertise individueel geplaatst. In de huidige vorm is dit traject arbeidsintensief en beperkt schaalbaar. Daarom wordt bezien hoe dit traject beter schaalbaar te maken is en of het uitgebreid kan worden naar de andere krijgsmachtdelen.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
De voortgang van de Delta Rhine Corridor |
|
Henri Bontenbal (CDA), Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Hoe groot is het belang van de Delta Rhine Corridor (DRC) voor de verduurzamingsroute van Chemelot en de haven van Rotterdam?
De DRC is een strategisch project dat bijdraagt aan de noodzakelijke schaalsprong voor de realisatie van klimaat- en duurzaamheidsdoelstellingen van de industriële clusters langs deze corridor, waaronder de energie- en grondstoffentransitie. De DRC is niet alleen vanuit het oogpunt van de energietransitie en duurzaamheid van belang, maar heeft ook een positief effect op de leefomgeving langs het tracé en de concurrentiepositie van de Rotterdamse haven en Chemelot. De bovengenoemde schaalsprong (en daarmee lagere kosten) leidt tot nieuwe investeringen in de haven zelf (productiefaciliteiten, terminals, opslag etc.) ten behoeve van de energie- en grondstoffentransitie.
Een belangrijk deel van de duurzame energiedragers zal worden geïmporteerd via de haven van Rotterdam en verder vervoerd worden via de DRC naar Chemelot. De buizen en kabels bieden via de transportcapaciteit de mogelijkheid voor zowel de industrie in de Rotterdamse haven als het achterland (waaronder Chemelot) om kosteneffectief en relatief snel te verduurzamen. Dat geldt met name voor de waterstof- en CO2-leidingen in de DRC, maar ook voor de gelijkstroomkabels en de mogelijkheid van een ammoniakleiding.
Tot slot biedt dit project kansen om de samenwerking met de buurlanden te versterken, passend bij EU-ambities op het gebied van het gebruik van duurzame energiebronnen en het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen.
Hoe gaat u borgen dat de investeringsbeslissing voor de DRC daadwerkelijk genomen wordt in 2026?
Het Rijk heeft twee rollen in de DRC. In mijn brief van 5 oktober jl.1 heb ik uw Kamer geïnformeerd over deze rollen. Ten eerste ondersteunen we een ambitieuze realisatie van de DRC en schep ik samen met de Minister van EZK en mijn collega’s van andere departementen de randvoorwaarden hiervoor. Ten tweede coördineer ik als Minister voor Klimaat en Energie, samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de ruimtelijke inpassing en de vergunningenprocedures, in afstemming met initiatiefnemers. We zoeken daarnaast actief en regelmatig afstemming met de Duitse autoriteiten. Als laatste bestaat de ondersteuning uit het gezamenlijk in kaart brengen van mogelijke financieringsconstructies die nodig zijn voor de realisatie. Het nemen van de investeringsbeslissingen is aan de initiatiefnemers en toekomstige leiding- en kabeleigenaren. De initiatiefnemers nemen ieder voor zich een investeringsbeslissing over iedere buisleiding en kabel. Er wordt in die zin niet één investeringsbeslissing genomen, maar meerdere investeringsbeslissingen die in tijd kunnen variëren, afhankelijk van de businesscase en ontwikkelingen in de gehele keten van waterstof, CO2, groene stroom of ammoniak. Dit maakt de DRC een groot en complex project. Het Rijk draagt zorg voor een ruimtelijke procedure waardoor de onderlinge samenhang van de verschillende modaliteiten wordt geborgd. In dat proces stemt het Rijk af met decentrale overheden. Het Rijk is dus ondersteunend aan de initiatiefnemers van de buisleidingen en kabels en zet zich vanuit deze rol in om de komst van de DRC te bespoedigen.
Hoe borgt u dat uiterlijk 2029 de DRC gerealiseerd is aangezien er al meerdere malen vertraging is opgetreden rondom de realisatiedatum?
Ik span mij in voor een voortvarende realisatie, door middel van coördinatie van de ruimtelijke inpassingen en vergunningen van de DRC. Ik ben daarbij wel afhankelijk van de informatie van de verschillende initiatiefnemers. We hebben in dit project te maken hebben met verschillende commerciële belangen, complexe procedures en vraagstukken met betrekking tot ruimte, veiligheid, financiering en de beschikbaarheid van materialen en menskracht. Dit zijn omstandigheden die effect hebben op de realisatiedatum. In nauw overleg met de verschillende initiatiefnemers worden momenteel de afhankelijkheden tussen de modaliteiten en mogelijke gevolgen van geschetste onzekerheden voor de planning en aanleg in kaart gebracht. Het Rijk blijft daarbij kijken naar mogelijkheden om deze risico’s zoveel mogelijk te beheersen. Ik spreek de betrokken initiatiefnemers aan op het nemen van verantwoordelijkheid en het zetten van stappen. Ik informeer uw Kamer voor de zomer van dit jaar met een brief over het effect van deze exercitie op de planning van het project.
Waarom heeft u geen actievere rol gespeeld bij het vinden van een initiatiefnemer voor propeen en liquefied petroleum gas (LPG) in de buisleidingen? Heeft u bij het zoeken van een initiatiefnemer er rekening mee gehouden dat het eigenaarschap van Chemelot relatief gefragmenteerd is? Wat voor voordelen zou de opname in de DRC van propeen en LPG hebben gehad? Hoeveel extra CO2-uitstoot en andere uitstoot zal er jaarlijks plaatsvinden in Nederland doordat propeen en LPG niet per buisleiding vervoerd zal worden? Bent u bereid hier nogmaals naar te kijken?
In de brief van 5 oktober jl. is uw Kamer geïnformeerd over de scope van de DRC die het Rijk ondersteunt. In de afgelopen twee jaar is voor de buisleidingen met LPG en propeen geen initiatiefnemer opgestaan. Ik heb in de brief van oktober en in de recente MIEK-brief2 uw Kamer geïnformeerd welke inspanningen daar vanuit het Rijk zijn verricht. Sinds de zomer van 2021 is actief gezocht naar initiatiefnemers voor LPG en propeen. Eerder is uw Kamer erover geïnformeerd dat daarvoor ook contact is geweest met bedrijven op Chemelot die initiatiefnemer zouden kunnen zijn voor de LPG en propeenleidingen. In de zomer van 2023 zijn er nog extra bijeenkomsten georganiseerd om initiatiefnemers bereid te vinden in te stappen. Daaruit is geen initiatiefnemer naar voren gekomen, ook niet nadat is aangegeven dat zonder initiatiefnemer er geen buisleiding zal komen voor deze stoffen. Een initiatiefnemer kan overigens ook een consortium van verschillende bedrijven zijn. Bovendien kunnen ook andere bedrijven (dan de bedrijven op Chemelot) initiatiefnemer zijn als zij daar een businesscase in zien.
Op 11 januari jl. is een gesprek gevoerd door mijn ministerie met de betrokken provincies en de bedrijven op Chemelot. Daaruit bleek dat propeen momenteel grotendeels via binnenvaart naar Chemelot vervoerd wordt vanuit Antwerpen en Vlissingen. Het alternatief van een buisleiding vanuit Rotterdam via de DRC ligt daarom niet voor de hand. Mijn ministerie is daarnaast in contact met een Belgische partij die concrete plannen heeft voor een buisverbinding voor propeen van Antwerpen naar Chemelot. Voor LPG vindt het transport grotendeels plaats via spoor. Dit komt vanuit de grote zeehavens. Een buisleiding zou hier een alternatief kunnen zijn voor spoorvervoer, maar dat is met veel onzekerheden omgeven. Tijdens het gesprek op 11 januari zijn geen initiatiefnemers opgestaan.
Na het overleg op Chemelot hebben er nog wel gesprekken plaatsgevonden door mijn ministerie met een mogelijke initiatiefnemer voor een lpg-buis. Daarbij zijn ook partijen op Chemelot, het Ministerie van IenW en de desbetreffende provincies betrokken geweest. De betrokken partij heeft zich echter na een korte oriëntatie afgemeld als mogelijke initiatiefnemer vanwege te grote onzekerheid met betrekking tot de businesscase, onvoldoende zicht op de financiering en het ontbreken van draagvlak bij hun grootste aandeelhouder.
In de volgende fase van de ruimtelijke inpassing, die na de zomer staat gepland, wordt de scope vastgelegd waarmee we het vergunningenproces verder volgen. Voorbereidingen hiervoor vergen enkele maanden. Het is daarom niet meer mogelijk om alsnog een (lpg-)buisleiding toe te voegen aan de scope van de DRC, zonder dat dit leidt tot substantiële vertragingen van de andere modaliteiten in de DRC.
Buisleidingen zijn (als zij eenmaal zijn aangelegd) een goedkope, betrouwbare en constante manier van het vervoeren van stoffen met vaste herkomst en bestemming over een grote afstand en in grote hoeveelheden. Een buisleiding betekent een alternatief voor het transport van stoffen via andere modaliteiten (zoals spoor en binnenvaart) met voorbehoud van de bovenstaande opmerking over volume, afstand en bestemming. Transport per buisleiding pakt ook goed uit voor het milieu. In algemene zin blijkt dat ten opzichte van een buisleiding per vervoerde ton:3
Wat zijn de vervolgstappen die u met de Duitse overheid en de deelstaatregering van NoordRijn Westfalen gaat afleggen na het recent ondertekenen van de Joint Declaration of Intent? Wat is het indicatieve tijdsschema?
Na de mijlpaal van het ondertekenen van de Joint Declaration of Intent ligt de focus dit jaar op het uitwerken van de afspraken met Noordrijn-Westfalen. Dit betekent dat we werken aan vervolgstappen op het gebied van (ruimtelijke) planning en vergunningverlening aan beide zijden van de grens en elkaar hierover actief informeren. Ook houden we elkaar op de hoogte over beleidsontwikkelingen die relevant zijn voor het project. Ten slotte werken we een gezamenlijke governance structuur uit, waarbij we ook private partijen betrekken. Zo kunnen we in gezamenlijkheid vervolgstappen nemen. De afspraken met de Duitse overheid en Noordrijn Westfalen helpen om voldoende zicht te krijgen op realisatie van het Duitse deel van de DRC.
Het bericht 'Gerenoveerd zorgcentrum Kerkrade kan niet open vanwege overvol stroomnet: ‘Dit kan nog wel vijf jaar duren' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gerenoveerd zorgcentrum Kerkrade kan niet open vanwege overvol stroomnet: «Dit kan nog wel vijf jaar duren»»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het nieuwe zorgcentrum bij Vie in Kerkrade momenteel niet operationeel kan worden vanwege onvoldoende elektriciteitscapaciteit in het Limburgse stroomnet? Deelt u de mening dat een wachttijd van vijf jaar voor een zorginstelling té lang is?
Het nieuwe zorgcentrum wordt ontwikkeld in een voormalig ziekenhuis en heeft het gecontracteerde vermogen van dit pand overgenomen. Dat vermogen is daarmee wel voor het nieuwe zorgcentrum beschikbaar. Eind 2023 heeft het zorgcentrum een verzwaring van deze aansluiting aangevraagd, die als gevolg van netcongestie niet kan worden gehonoreerd. Voor deze extra vraag naar transportcapaciteit staat het zorgcentrum in de wachtrij. Het zorgcentrum kan, in overleg met de netbeheerder, bezien wat wel mogelijk is binnen het vermogen van de huidige aansluiting, met alternatieve oplossingen zoals batterijen. Verder kan worden verkend of een flexibel transportcontract met de netbeheerder uitkomst biedt.
Tenzij flexibel vermogen op dit deel van het stroomnet eerder wordt ontsloten, kan de aanvraag voor het verzwaren van de bestaande aansluiting van het zorgcentrum niet eerder dan per 2030 worden gehonoreerd. Dit hangt samen met benodigde uitbreidingsinvestering op het nabijgelegen hoogspanningsstation (Terwinselen). Naar verwachting is de uitbreiding van 8 MW in 2028 gereed. Op dit moment geldt echter een wachtrij van 41 MW. De uitbreiding in 2028 is dus niet toereikend om de wachtrij weg te werken. In 2030 komt 61 MW extra beschikbaar. Voor mogelijke prioritering bij aansluiting verwijs ik naar het antwoord op vraag 5.
Wat voor maatregelen neemt u om netcapaciteit in Limburg te vergroten en ervoor te zorgen dat essentiële voorzieningen zoals zorgcentra tijdig operationeel kunnen zijn? Bent u in gesprek met de regionale netbeheerder hierover?
De regionale netbeheerders investeren de komende jaren flink in de uitbreiding van netcapaciteit. In geval van Limburg investeert Enexis in het middenspanningsnet en TenneT in het hoogspanningsnet. In totaal investeert Enexis de komende drie jaar ruim 3 miljard euro in uitbreiding van de elektriciteitsnetten. Daarnaast wordt in de komende tien jaar nog bijna 2 miljard euro extra geïnvesteerd in uitbreiding van de hoog- en middenspanningsstations (HS/MS-stations). In Limburg worden stations uitgebreid en 6 nieuw gebouwd tot en met 20352.
Dit kost tijd en de vraag naar transportcapaciteit groeit door. Daarom is het van belang dat netgebruikers flexibel vermogen aanbieden. Enexis is de afgelopen maanden meerdere flexibele contracten overeengekomen met netgebruikers, onder meer in Limburg. Het vermogen dat met flexibel gebruik wordt vrijgemaakt ontlast niet alleen de piekmomenten, maar kan ook zorgen voor het beschikbaar komen van capaciteit waarmee partijen in de wachtrij kunnen worden aangesloten. Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat wachtrijen locatie-specifiek zijn. Flexibel vermogen moet ontsloten worden op de geografische plek in het net waar een partij in de wachtrij staat.
Onder de noemer Sneller Bouwen, onderdeel van het Landelijk Actieprogramma Netcongestie (LAN), werk ik nauw samen met de netbeheerders om uitbreiding en verzwaring van het net te versnellen. Verder werk ik in het LAN samen met onder meer de netbeheerders en de ACM aan het mogelijk maken en ontsluiten van zo veel mogelijk flexibel vermogen, bijvoorbeeld door flexibele contracten en verbeterd congestiemanagement. De netbeheerders zijn actief in gesprek met netgebruikers in de verschillende regio’s over de mogelijkheden van flexibiliteit.
Zijn er vergelijkbare gevallen bekend in andere delen van Nederland waar de netcapaciteit ontoereikend is om aan de vraag te voldoen? Hoe groot is dit probleem, kunt u dit kwantificeren?
Afnamecongestie, waarbij de vraag naar transportvermogen groter is dan het stroomnet aankan, is een probleem dat zich in bijna heel Nederland voordoet, zoals ik heb toegelicht in de Kamerbrief van 18 oktober 2023 (Kamerstuk 29 023, nr. 451). De netbeheerders investeren vanaf 2025 8 miljard euro per jaar in de uitbreiding en verzwaring van het stroomnet. Deze investeringen zijn echter niet van de een op de andere dag gereed. Aanvragen voor nieuwe en zwaardere aansluitingen worden daarom in meerdere regio’s in de wachtrij geplaatst. Dit kan dus ook gelden voor verzoeken elders in het land die vergelijkbaar zijn met de aanvraag van dit zorgcentrum.
Landelijk staan in totaal 9.400 aanvragen in een wachtrij voor afname-aansluitingen. Dit betreft zowel nieuwe aansluitingen als aanvragen voor een zwaardere aansluiting. Als kanttekening bij dit cijfer geldt dat het mogelijk is voor een partij om op meerdere plaatsen een aanvraag te doen of dat een partij haar aanvraag uiteindelijk toch intrekt.
Enexis publiceert iedere maand actuele wachtlijstkaarten per station per provincie3. Ook de andere netbeheerders delen deze informatie op hun websites4. Vanwege (bedrijfs)vertrouwelijkheid heb ik geen zicht op welke partijen in de wachtrij staan.
Hoe sluit dit voorval aan op de discussie omtrent maatschappelijke prioritering bij netcapaciteit?
De ACM werkt aan een maatschappelijk prioriteringskader. In april verwacht de ACM het definitieve kader te publiceren middels een codebesluit. In dit kader worden aanvragen binnen gedefinieerde categorieën aangemerkt met prioriteit op basis van het maatschappelijk belang dat de aanvraag dient. In het conceptkader is onder «gezondsheidszorg» ruimte om prioriteit te geven aan ziekenhuizen. Langdurige zorg zoals verpleeghuizen en de (permanente) woningen die het zorgcentrum biedt, vallen hier niet onder. Wel vallen deze in het conceptbesluit onder «woningbehoefte». Pas als de ACM het kader definitief heeft vastgesteld is hier zekerheid over. Overigens geldt dat als dit zorgcentrum prioriteit krijgt bij het toekennen van de gevraagde zwaardere aansluiting, er nog steeds wel capaciteit beschikbaar moet zijn. Zonder het ontsluiten van flexibel vermogen in de regio of het realiseren van de geplande uitbreiding is dit niet het geval.
Welke stappen onderneemt u met regionale netbeheerders wanneer dit soort instellingen geen aansluitingsmogelijkheid krijgen?
Zoals aangegeven in de voorgaande antwoorden is eerst het ontsluiten van flexibel vermogen of het realiseren van geplande uitbreiding noodzakelijk om aanvragen op de wachtrij te kunnen inwilligen.
Provincies en gemeenten zijn belangrijke samenwerkingspartners bij het realiseren van de noodzakelijke grootschalige verzwaringen en uitbreidingen. Zo wordt in de provinciale Energy Boards gesproken over mogelijkheden om deze te versnellen, bijvoorbeeld door snellere vergunningverlening. Voor de voortgang is verder van belang dat lokale overheden gemaakte keuzes juridisch borgen in omgevingsvisies en warmteprogramma's. Ook werk ik samen met lokale overheden aan het proactief aanwijzen van grond voor het plaatsen van bijvoorbeeld transformatorhuisjes, batterijen en elektrolysers, om deze sneller te kunnen realiseren. Tot slot kunnen de lokale overheden helpen door bedrijven te (blijven) enthousiasmeren om hun processen te flexibiliseren en op een andere manier met energie om te gaan. Door slim om te gaan met de huidige capaciteit is er meer mogelijk voor nieuwe aanvragers of partijen die willen uitbreiden.
Wat is de rol en de ruimte voor lokale overheden en andere belanghebbenden bij het vinden van een oplossing?
Zie antwoord vraag 6.
Het vinden van een balans tussen drinkwater en geothermie in Limburg |
|
Silvio Erkens (VVD), Pieter Grinwis (CU) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Kunt u verduidelijken hoe het amendement Erkens/Grinwis met betrekking tot doorboring van drinkwaterputten wordt uitgevoerd, met specifieke aandacht voor de impact op reservegebieden in Zuidoost-Nederland? (Kamerstuk 35 531, nr. 39)
Provincies zijn bevoegd gezag voor bescherming van grondwater voor drinkwaterwinning en wijzen in hun omgevingsverordening gebieden aan en bepalen de geldende beschermingsregimes van voor drinkwater gereserveerde gebieden. De provincies hanteren in beginsel drie beschermingsregimes (zie ook): waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en boringsvrije zones. Daarnaast zijn in enkele provincies ook intrekgebieden of 100- jaarsaandachtsgebieden aangewezen in de omgevingsverordening. Sommige provincies wijzen daarnaast aanvullende beschermingsregimes of zones (zoals KWO1-vrije zones en Aanvullende Strategische Voorraden (ASV)) aan in de omgevingsverordening. Elk beschermingsregime heeft een eigen beschermingsniveau. Verder heeft het Rijk de globale begrenzing van Nationale Grondwater Reserves (NGR) opgenomen in de Structuurvisie Ondergrond (STRONG). Het Rijk bepaalt in nader overleg met de provincies en de drinkwaterbedrijven de bescherming en exacte begrenzing van de NGR.
Door heel Nederland is een aantal toewijzingen zoekgebied aardwarmte verleend in gebieden die overlappen met gebieden waarvoor een beschermingsregime van voor grond- en/of drinkwater gereserveerde gebieden geldt. Met alleen een toewijzing zoekgebied aardwarmte mag echter geen boring plaatsvinden. Bij een eventuele aanvraag voor een startvergunning aardwarmte wordt beoordeeld of een boring in het aangegeven gebied mag plaatsvinden. Een startvergunning aardwarmte wordt naar verwachting aangevraagd voor een kleiner gebied dan een toewijzing zoekgebied aardwarmte omdat dan duidelijker is waar een eventuele boring zal plaatsvinden.
Met het aannemen van het amendement Erkens/Grinwis bepaalt artikel 24w, tweede lid, van de Mijnbouwwet dat indien de in de aanvraag voor een startvergunning aangegeven aardlagen zich geheel of gedeeltelijk bevinden onder een gebied dat is aangewezen of gereserveerd bij of krachtens wet voor de winning van drinkwater uit grondwater, aan de startvergunning de voorwaarde wordt verbonden dat geen doorboring van dat gebied plaatsvindt.
Het amendement ziet alleen op gebieden die bij of krachtens wet zijn aangewezen. De provincie wijst via de omgevingsverordening de beschermingszones ten behoeve van de drinkwatervoorziening aan. Op grond van artikel 2.27, onderdeel d, van de Omgevingswet dient de provincie regels op te nemen met het oog op het duurzaam veiligstellen van de openbare drinkwatervoorziening.
Zolang de aanwijzing niet bij of krachtens wet heeft plaatsgevonden, is er geen verplichting om aan de startvergunning een voorwaarde voor geen doorboring van dat gebied te verbinden. Echter, de in het amendement opgenomen term «gebied aangewezen of gereserveerd voor de winning van drinkwater uit grondwater» is op verschillende manieren uit te leggen. De vraag is of de term zich beperkt tot een waterwingebied (hierna: «beperkte interpretatie») of dat het ook de aanvullende beschermingszones omvat, waarin onder voorwaarden meer activiteiten kunnen worden toegestaan (hierna: «ruime interpretatie»).
Bij een beperkte interpretatie worden het grondwaterbeschermingsgebied en de boringsvrije zone, die expliciet aangewezen worden in verband met de drinkwaterfunctie, niet beschermd via het amendement. Via de omgevingsverordening stelt de provincie dan eisen aan het gebruik van dit gebied.
Bij een ruime interpretatie kan ondanks een ontheffing van de provincie, in gebieden die onder het amendement vallen geen doorboring voor geothermie plaatsvinden. Als gevolg hiervan zijn de toepassingsmogelijkheden voor geothermie dus beperkt.
Om meer duidelijkheid te krijgen over de mogelijke interpretatie en reikwijdte van het amendement heb ik samen met het Ministerie van IenW advies gevraagd aan de landsadvocaat. Het advies wordt deze zomer verwacht en zal ik met uw Kamer delen.
Wat is de huidige situatie met betrekking tot de interpretatie door Energie Beheer Nederland (EBN) en de mogelijkheid van geothermie in de hele Roerdalslenk en de Venlo-schol?
Uit de data-acquisitie en interpretatie binnen het SCAN-programma van EBN kan worden afgeleid dat er mogelijkheden voor geothermie zijn in de Roerdalslenk, in eerste instantie in de ondiepere lagen van de Noordzeegroep (500–1800 m). Het risico op geïnduceerde seismiciteit bij geothermie uit deze lagen is aanzienlijk kleiner dan het geval is bij geothermie uit oudere, dieper gelegen lagen.
Om deze optie verder te onderzoeken is al eerder geconcludeerd dat er een pilot moet komen in Limburg. U wordt nader over de pilot geïnformeerd in de aan u toegezegde Kamerbrief stand van zaken geothermie, die ik nog voor de zomer aan uw Kamer zal sturen. Er is inmiddels wel een proefboring voorzien bij Eindhoven in het kader van het SCAN-programma2 die meer informatie kan opleveren over de geothermie potentie van de ondiepere lagen in de Roerdalslenk.
Op de Venlo Schol bevinden zich twee geothermieprojecten die uit een dieper gelegen laag produceerden. Deze projecten zijn wegens geïnduceerde seismiciteit stilgelegd. De laag waaruit deze projecten produceerden heeft een hoger dan gemiddeld risico op seismiciteit. Er zijn wel ondiepere zanden aanwezig in de Noordzeegroep, en deze bieden mogelijk een veiliger alternatief voor geothermie.
Als blijkt dat productie uit deze laatstgenoemde lagen geen veiligheidsrisico’s met zich meebrengen kunnen er, zoals bij het antwoord op vraag 1 toegelicht, wel andere beperkingen gelden in verband met bescherming van grondwater.
Hoe beïnvloedt de toevoeging «of gereserveerd» in het amendement de praktische uitvoering van geothermie in Limburg en welke maatregelen worden overwogen om deze situatie te verhelderen? Bent u op de hoogte van het feit dat de indieners van het amendement een balans probeerden te vinden tussen het beschermen van drinkwaterbronnen als ook het mogelijk blijven maken van geothermie? Hoe kijkt u naar aanvullende veiligheidsstandaarden, zoals dubbele casing in gebieden in het «grijze» gebied waar nu over gesproken wordt op veel plekken?
Zie ook het antwoord bij vraag 1. De mogelijkheid om een balans te vinden ligt besloten in de mogelijke interpretatie van het amendement. Samen met het Ministerie van IenW en het Interprovinciaal Overleg (IPO) bespreken we de implicaties van het amendement en zoeken we naar een goede balans tussen beschermen en benutten van de ondergrond.
Geothermieputten worden al langere tijd ontworpen, aangelegd en gebruikt conform de «Industriestandaard Duurzaam Putontwerp». De hoofdpunten uit deze industriestandaard zijn sinds 1 juli 2023 opgenomen in het Mijnbouwbesluit en de Mijnbouwregeling. Ongeacht het gebied waarin een geothermieput wordt gerealiseerd is een dubbele verbuizing in het bovenste gedeelte van de put, ter hoogte van de zoet- en brakwaterlagen (het geohydrologisch pakket) verplicht, tenzij kan worden aangetoond dat met een ander ontwerp eenzelfde mate van bescherming van het grondwater gerealiseerd kan worden.
Wat is de status van de vergunningverlening voor geothermieputten, en kunt u inzicht geven in de stappen die worden genomen om dit proces te versnellen?
Op dit moment zijn er ongeveer 120 vergunningen verleend voor aardwarmte, waarvan ongeveer 80 toewijzingen zoekgebied voor aardwarmte, 18 startvergunningen aardwarmte, 18 vervolgvergunningen aardwarmte en 3 vergunningen voor aardwarmte in het kader van centraal te voeren beleid. Sinds de inwerkingtreding van de wijziging van de Mijnbouwwet voor aardwarmte op 1 juli 2023 zijn twee aanvragen toewijzing zoekgebied gedaan en één aanvraag voor een vervolgvergunning. Daarnaast zijn aan EBN twee vergunningen verleend voor het opsporen van aardwarmte in het kader van het door de centrale overheid te voeren beleid in het kader van de Seismische Campagne Aardwarmte Nederland (SCAN). Tot slot zijn er, op grond van het overgangsrecht, drie aanvragen voor een startvergunning en tien wijzigingen van verschillende vergunningen in behandeling.
Een actueel overzicht van de vergunningverlening voor mijnbouw is te vinden op www.nlog.nl.
Met de inwerkingtreding van de wijziging van de Mijnbouwwet voor aardwarmte op 1 juli 2023 zijn doorlooptijden van de verschillende procedures en termijnen voor het uitbrengen van advies door de decentrale overheden opgenomen in de wet. Daarbij geldt dat de termijnen van de nieuwe vergunningprocedures korter geworden zijn. Daarnaast gelden de toewijzing zoekgebied en startvergunning voor aardwarmte voor een vaste periode van respectievelijk 4 en 2 jaar, met beide een mogelijkheid tot eenmalig één jaar verlenging. Indien binnen deze looptijd niet de benodigde gegevens worden verzameld om de volgende vergunning te kunnen aanvragen, verloopt de vergunning en kom het gebied weer vrij, zodat gebieden niet ongebruikt bezet gehouden worden.
Mijn ministerie heeft voorts een aantal branchedocumenten ontwikkeld welke een leidraad vormen waarin alle stappen in de vergunningprocedure worden toegelicht en waarin wordt aangegeven wat van een aanvrager verwacht wordt. Dit heeft als doel meer duidelijkheid en betere aanvragen. De voorspelbaarheid van vergunningsprocedures wordt verder vergroot door regelmatig contact met betrokken partijen.
Daarbij wil ik opmerken dat bij versnelling in het kader van de energietransitie de zorgvuldige afweging niet in het geding dient te komen.
Op welke manier wordt druk uitgeoefend om de vergunningverlening voor geothermieputten te versnellen, en welke specifieke maatregelen worden overwogen om de snelheid van dit proces te verhogen?
Met de wijziging van de Mijnbouwwet voor geothermie die op 1 juli 2023 in werking is getreden wordt een versnelling beoogd. Op basis van de beperkte ervaring tot nu kan nog niet gezegd worden of deze versnelling met de nieuwe vergunningprocedures geëffectueerd wordt. De kwaliteit van vergunningaanvragen bepaalt mede de doorlooptijd. Door mijn ministerie ter beschikking gestelde branchedocumenten en aanvraagformats ondersteunen initiatiefnemers bij het opstellen van een complete vergunningaanvraag en zijn daarmee belangrijk voor een voortvarende procedure.
In de vergunningverlening voor mijnbouwactiviteiten, en dus ook in de vergunningverlening voor aardwarmte, wordt gestreefd naar een zorgvuldig proces. Mijn ministerie staat in de uitvoering van het beleid in contact met verschillende stakeholders, waaronder de brancheorganisatie Geothermie Nederland. Op die manier kunnen signalen over vergunningverlening worden overgebracht en kan, indien nodig, gezocht worden naar oplossingen indien er knelpunten ontstaan in de vergunningverlening.
De inzet van standaard risicomethodieken bij de onderbouwing van vergunningaanvragen is eveneens van belang voor voorspelbare vergunningprocedures. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) werken momenteel aan afronding van dit standaard instrumentarium.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de participatie van EBN in geothermieprojecten en hoe wordt ervoor gezorgd dat de kennis en ervaring van EBN nuttig blijven voor nieuwe geothermieprojecten?
Met de inwerkingtreding van de gewijzigde Mijnbouwwet- en regelgeving voor geothermie op 1 juli 2023 is deelname van EBN in alle nieuwe geothermie projecten verplicht. Daarnaast neemt EBN op vrijwillige basis – met mijn instemming op grond van artikel 82, vierde lid (voorheen derde lid) van de Mijnbouwwet – deel aan een aantal bestaande projecten. De taken van EBN liggen bij versterking en professionalisering van individuele projecten, en bij de sector als geheel vanuit een verantwoordelijkheid voor kennisdeling en -borging. Het gaat om het consolideren, ontsluiten en actief delen van kennis en kunde. Ik zal bij de aan uw Kamer toegezegde tussentijdse evaluatie van de Mijnbouwwet ook specifiek kijken naar de (kennis)onderwerpen waarvoor de deelname door EBN een versneld leereffect beoogt te creëren.
Kunt u uitleggen hoe de reservegebieden in Limburg verschillen van die in West en Oost-Nederland en welke implicaties dit heeft voor het boren van geothermiebronnen volgens het amendement? Kunt u hierbij rekening houden met de intentie van de indieners om een balans te vinden tussen het beschermen van drinkwatergebieden als ook het mogelijk maken van geothermie?
De gebieden die de provincie Limburg gereserveerd heeft, beslaan een relatief groot oppervlak van de provincie. Zoals in het antwoord op vraag 1 gesteld zijn de implicaties van het amendement afhankelijk van de interpretatie van wat moet worden verstaan onder een gebied aangewezen of gereserveerd voor de winning van drinkwater uit grondwater: alleen waterwingebieden (beperkte interpretatie) of ook de aanvullende beschermingsgebieden (ruime interpretatie). Het advies van de landsadvocaat moet inzicht geven over de mogelijke interpretatie en reikwijdte van het amendement.
De taak om grondwater voor drinkwater te beschermen ligt primair bij de provincie. Dit heb ik uiteengezet in de bijlage bij de brief aan uw Kamer van 16 juni 2023 (Kamerstuk 31 239, nr. 378). Het beschermingsregime wordt dus bepaald door de omgevingsverordeningen.
Wat zijn de mogelijke risico's verbonden aan enkele casing geothermieputten, zoals aangegeven door de Vereniging van waterbedrijven in Nederland (Vewin), en welke maatregelen worden genomen om deze risico's te adresseren, met name in vergelijking met de industrienormen voor dubbele casing?
Grofweg zijn er twee effecten van verlies van de integriteit van een put te benoemen. Enerzijds is dit lekkage vanuit de geothermieput naar de omgeving van de put. Anderzijds is dit mogelijke stroming langs de put naar ondieper gelegen grondlagen. Om deze risico’s te beheersen worden geothermieputten, ongeacht het gebied waarin de geothermieput wordt gerealiseerd, ontworpen, aangelegd en gebruikt conform de «Industriestandaard Duurzaam Putontwerp», waarvan de hoofdpunten in het Mijnbouwbesluit en de Mijnbouwregeling zijn opgenomen (zie ook antwoord op vraag 3).
Hoe wordt de inconsistentie in de uitwerking van de mijnbouwwet, met betrekking tot het gebruik van dubbele casing bij geothermieputten, beoordeeld vanuit een risicoperspectief?
Zoals uiteengezet in mijn antwoord op vraag 3 geldt sinds 1 juli 2023 de verplichting dat alle geothermieputten worden gerealiseerd met een dubbele verbuizing in het bovenste gedeelte van de put, ter hoogte van de zoet- en brakwaterlagen (het geohydrologisch pakket), tenzij kan worden aangetoond dat met een ander ontwerp eenzelfde mate van bescherming van het grondwater gerealiseerd kan worden. Hiermee worden de risico’s op lekkage van de put beheerst, zoals SodM ook stelt in haar toezichtsignaal van 25 maart 20203. Omdat door de sector al langer gewerkt wordt volgens de «Industriestandaard Duurzaam Putontwerp» waarin deze dubbele verbuizing is opgenomen, wordt in de praktijk al langer aan de sinds 1 juli vastgelegde wettelijke norm voldaan. Er is hier geen sprake van een inconsistentie in de uitwerking van de Mijnbouwwet.
Kunt u verduidelijken hoe de interpretatie van de mijnbouwwet door EBN de mogelijkheid om in Limburg met dubbele casing de Venlo-schol te doorboren beïnvloedt en welke stappen worden ondernomen om deze kwestie op te lossen?
Putten moeten overal zodanig worden aangelegd dat de risico’s voor grondwater geminimaliseerd worden. Zoals in mijn antwoorden op de vragen 8 en 9 gesteld, worden geothermieputten verplicht aangelegd met een dubbele verbuizing in het bovenste gedeelte van de put, ter hoogte van de zoet- en brakwaterlagen (het geohydrologisch pakket), tenzij kan worden aangetoond dat met een ander ontwerp eenzelfde mate van bescherming van het grondwater gerealiseerd kan worden. Dit ligt zo vast in de artikelen 29q, eerste lid, onder a, en 29t, eerste lid, onder a, van het Mijnbouwbesluit. Deze wettelijke verplichting biedt geen mogelijkheid om in gebieden die op grond van artikel 24w, tweede lid, van de Mijnbouwwet niet doorboord mogen worden putten aan te leggen. In een gebied dat krachtens de wet niet doorboord mag worden, mag ook geen put aangelegd worden met een dubbele verbuizing. Alleen indien de te boren afstand beperkt blijft kan door middel van het zogenaamde «schuin boren» een aardwarmtebron bereikt worden die zich onder een gebied bevindt waarvoor het verbod op doorboren geldt. Daartoe dient het gebied waarvoor dit verbod op doorboren geldt een zeer bescheiden oppervlak te hebben.