Het uiterst kritische Raad van State advies over het nieuwe box 3 stelsel. |
|
Senna Maatoug (GL), Pieter Grinwis (CU), Hans Vijlbrief (D66), Inge van Dijk (CDA) |
|
Tjebbe van Oostenbruggen (NSC), Eelco Heinen (minister financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Hoe kijkt u aan tegen het advies van de Raad van State over het wetsvoorstel over box 3? Deelt u de zorgen en kritiek van de Raad van State? Op welke punten wel en op welke punten niet?
De Afdeling advisering van de Raad van State (de Afdeling) heeft een uitgebreid advies op het wetsvoorstel Wet werkelijk rendement box 3 gegeven. Het kabinet neemt dit advies zeer serieus en bestudeert het op dit moment grondig. In een nader rapport op dat advies komt het kabinet met een uitgebreide reactie, daarop kan ik nu niet vooruitlopen. Afgelopen week heb ik de brief «Stand van zaken wetsvoorstel Wet werkelijk rendement box 3» aan uw Kamer gestuurd. Daarin ga ik kort in op het advies van de Afdeling en kondig een eerste reactie aan voorafgaand aan het debat dat uw Kamer in 2025 heeft gepland.
Deelt u de lezing dat dit advies leidt tot vertraging van het nieuwe stelsel? Zo ja, kan een schatting worden gegeven van hoeveel vertraging?
De in het vorige antwoord aangehaalde Brief «Stand van zaken wetsvoorstel Wet werkelijk rendement box 3» licht ik toe dat de hersteloperatie naar aanleiding van de arresten van de Hoge Raad van 6 en 14 juni 20241 de komende jaren een groot beslag op de capaciteit van de Belastingdienst legt, zowel qua personeel als ICT. Daardoor zal de overstap naar een nieuw box 3-stelsel sowieso niet lukken per 1 januari 2027 en kondig ik aan dat ik rekening houd met uitstel van één jaar.
Kunt u een schatting geven van de budgettaire implicaties van deze vertraging? Is dit nog steeds twee miljard euro per jaar of is er aanvullende derving?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2 houd ik rekening met één jaar uitstel van de Wet werkelijk rendement box 3 als gevolg van de benodigde hersteloperatie. Dit leidt tot een derving van circa € 2,4 miljard in 2027. In de Kamerbrief «Stand van zaken wetsvoorstel Wet werkelijk rendement box 3» is dit in meer detail toegelicht. Het advies van de Afdeling leidt niet tot aanvullende derving.
Kunt u bevestigen dat deze derving meerjarig zal worden gedekt tijdens de voorjaarsbesluitvorming?
Afgelopen week heb ik uw Kamer geïnformeerd met een brief over het vervolg van het toekomstige stelsel van box 3. Zoals vermeld in de Kamerbrief gaat het uitstellen van het nieuwe stelsel naar 2028 gepaard met een budgettaire derving die conform de begrotingsregels gedekt moet worden. Het uitgangspunt is dat dekking binnen hetzelfde domein wordt gevonden als de derving.
Het kabinet is voornemens om de derving die optreedt in 2027 voorlopig in te vullen door middel van het verhogen van het forfait op overige bezittingen, in combinatie met een verlaging van het heffingvrije vermogen. Het huidige forfait voor overige bezittingen weerspiegelt het gemiddelde meerjarige rendement op aandelen, obligaties en onroerende zaken. Huurinkomsten en voordelen als gevolg van eigen gebruik van onroerende zaken zijn onderdeel van het werkelijke rendement op onroerende zaken. Dit rendement (de economische huurwaarde) is echter niet verwerkt in de berekening van het forfait. Door de economische huurwaarde wel mee te nemen in de berekening van het forfait voor overige bezittingen stijgt het forfait. Dit betreft een technische dekking waarover in het voorjaar definitief besloten wordt. Ik wil blijven benadrukken dat de structurele werkzame oplossing een overstap naar een stelsel zal zijn, waarin op basis van werkelijk rendement wordt geheven. De datum van inwerkingtreding zoals vermeld in de Kamerbrief komt door het advies van de Afdeling niet in gevaar.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat de Hoge Raad zegt dat een forfait vrijwel niet houdbaar is en dat de Raad van State zegt dat werkelijk rendement te complex is om uit te voeren? Welke weg ziet u uit deze situatie?
Bij de keuze voor een nieuw box 3-stelsel dient de wetgever diverse elementen te wegen, waaronder juridische houdbaarheid, budgettaire opbrengst, uitvoerbaarheid, complexiteit en doenvermogen. Het stelsel dat op alle elementen een tien scoort bestaat niet. Het kabinet zal de voor- en nadelen van de verschillende elementen wegen en vervolgens een keuze maken.
Hoe kijkt u aan tegen de mogelijkheid om meerdere alternatieven uit te werken om zo te voorkomen dat de straks gekozen route onverhoopt ook tegen grote problemen aanloopt, waardoor nog meer vertraging zou ontstaan? Overweegt u daarbij ook eenvoudige vermogensbelasting als mogelijke (tussen)oplossing?
Op 13 december 2024 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het onderzoek naar alternatieve invoeringsopties voor het wetsvoorstel Wet werkelijk rendement box 3. Hierbij is ook ingegaan op een vermogensbelasting. Het kabinet gaat het advies voor het wetsvoorstel Wet werkelijk rendement box 3 inhoudelijk bestuderen en de mogelijkheden die er zijn wegen.
Bent u bekend met de statistieken dat Nederland internationaal gezien slecht scoort qua vermogensongelijkheid, en dat zelfs als het pensioenvermogen wordt meegerekend Nederland niet verder komt dan de middenmoot van OESO-landen?
Ik ben bekend met de vermogensstatistieken van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) zowel die zonder als met pensioenvermogen.
Kunt u schetsen wat de gevolgen voor de vermogensongelijkheid zijn als de komende jaren er een flinke budgettaire derving in box 3 is?
Het continueren van een forfaitaire regeling met tegenbewijs leidt tot een budgettaire derving in box 3 omdat dit ervoor zorgt dat belastingplichtigen met een lager rendement dan het forfaitaire rendement op hun gehele box 3-vermogen, belast worden op basis van het werkelijke rendement op hun box 3-vermogen en dat belastingplichtigen met hogere rendementen dan het forfaitaire rendement op hun gehele box 3-vermogen belast worden tegen het lagere forfaitaire rendement. Dit maakt het fiscale stelsel onevenwichtiger ten opzichte van een stelsel dat over de volle breedte het werkelijke rendement belast. Een stelsel dat het werkelijke rendement op vermogen belast, zorgt ervoor dat ook belastingplichtigen die hoge rendementen behalen op hun vermogen overeenkomstig worden belast.
Zoals het IBO vermogensverdeling aangeeft is het niet mogelijk om op een verantwoorde manier het geïsoleerde effect van een individuele maatregel op een kwantitatieve vermogensindicator zoals de bekende ginicoëfficiënt te berekenen zoals koopkracht dat doet met inkomenseffecten. Zo is het effect van het continueren van een forfaitaire regeling met tegenbewijs in box 3 op de vermogensverdeling niet kwantitatief te duiden. Het vermogen van huishoudens bestaat uit verschillende vermogenssoorten waarbij de ene vermogenssoort veel schever is verdeeld dan de ander. Zo is box 2 vermogen het scheefst verdeeld en zeer geconcentreerd in de top 1% meest vermogende huishoudens. Het box 3 vermogen is ten opzichte van box 2 vermogen minder scheef verdeeld. Het eigenwoningbezit vormt verreweg het grootste deel van het totale vermogen van Nederlandse huishoudens en dit is het minst scheef verdeeld van alle vermogensvormen. Dit maakt dat de ontwikkeling van de huizenprijzen de waarde van de ginicoëfficiënt van de vermogensverdeling in Nederland domineert. Daarbij is de jaarlijkse ontwikkeling in de ginicoëfficiënt sinds 2007 beperkt en vrij stabiel. In de periode 2007–2023 is die zelfs licht afgenomen. Het IBO Vermogensverdeling2 maakt wel heel duidelijk dat fiscaal beleid ongelijkheid tussen huishoudens kan vergroten vanwege onevenwichtige belastingheffing op arbeid en vermogen. Het IBO vermogensverdeling beveelt daarom aan om bij besluitvorming te sturen op een evenwichtig fiscaal stelsel.
De budgettaire derving als gevolg van het continueren van een forfaitaire regeling met tegenbewijs in box 3 komt terecht bij belastingplichtigen met weliswaar relatief veel vermogen in box 3, maar wel met lagere gerealiseerde rendementen over dat vermogen dan het forfaitaire rendement. Het is goed te beseffen dat daarnaast ook budgettaire opbrengst wordt misgelopen omdat met de forfaitaire regeling huishoudens met hogere dan de forfaitaire rendementen op hun box 3 vermogen effectief lager worden belast over hun werkelijk rendement dan belastingplichtigen aan wie nu rechtsherstel wordt geboden en alle andere belastingplichtigen met box 3 vermogen. Ook hierbij gaat het om belastingplichtigen met relatief veel vermogen. Deze belastingplichtigen hadden al een relatief fiscaal voordeel in box 3 dankzij de forfaitaire regeling en blijven die behouden met de tegenbewijsregeling. Een stelsel dat hoge rendementen effectief lager belast dan lagere rendementen kan moeilijk als evenwichtig worden beschouwd omdat het de ongelijkheid tussen huishoudens vergroot. Het belasten van het werkelijke rendement op vermogen in box 3 sluit verreweg het meeste aan bij een evenwichtige belasting op vermogen en zorgt ervoor dat bestaande verschillen tussen huishoudens niet worden vergroot door fiscaal beleid. Het IBO Vermogensverdeling is daar ook heel duidelijk over.
Deelt u de opvatting dat alles op alles gezet moet worden om ervoor te zorgen dat vermogen eerlijk wordt belast in Nederland en de vermogensongelijkheid niet verder oploopt? Kunt u toezeggen naar aanvullende maatregelen voor de komende jaren te kijken en als Nederland een voortrekkersrol te spelen om tot internationale maatregelen te komen?
Zoals in het antwoord op vraag 8 aangegeven kan er niet jaarlijks worden gestuurd op een kwantitatieve vermogensongelijkheidsindicator zoals de bekende ginicoëfficiënt zoals dat gebeurt bij de jaarlijkse koopkrachtontwikkeling. De vermogensverdeling in Nederland kan daarnaast ook niet los worden gezien van onze – ook internationaal gezien – uitgebreide collectieve voorzieningen. Dit is van groot belang te realiseren bij het maken van een internationale vergelijkingen van de vermogensverdeling, zo maakt het IBO Vermogensverdeling duidelijk.
Fiscaal beleid kan wel degelijk ongelijkheden tussen huishoudens vergroten of verkleinen. Het kabinet is van mening dat een fiscaal stelsel dat bijdraagt aan het vergroten van verschillen tussen huishoudens onwenselijk is. Een van de adviezen van het IBO Vermogensverdeling was om jaarlijks bij de besluitvorming oog te hebben voor de fiscale onevenwichtigheden in het belasten van (inkomen uit) vermogen en inkomen uit arbeid oftewel oog te hebben voor het globaal evenwicht. Sturen op globaal evenwicht is precies wat dit kabinet doet, net als het vorige kabinet. Een globaal evenwicht in de belastingdruk van verschillende typen werkenden (directeur-grootaandeelhouder, ondernemer in de inkomstenbelasting en werknemer) was ook een belangrijke doelstelling van de invoering van het boxenstelsel in 2001, zodat er zo min mogelijk arbitragemogelijkheden zijn. Het evenwicht tussen het inkomen van ondernemers met dat van werknemers is sindsdien echter vrijwel direct verloren gegaan. In de afgelopen kabinetsperiode is deze trend gekeerd en is een flinke stap gezet in het herstel van het globale evenwicht.
Het kabinet richt zich ook op andere vormen van belastingarbitrage en belastingontwijking als gevolg van onevenwichtigheden in ons fiscale stelsel. De hoogste inkomens en de meest vermogenden kunnen het meest profiteren van arbitragemogelijkheden omdat zij vanwege de omvang van hun inkomen en vermogen veel meer mogelijkheden hebben om zodanig te schuiven met hun inkomen en vermogen dat zo min mogelijk belasting wordt betaald. Zij hebben er ook het meeste financiële belang bij. Belastingontwijking door belastingplichtigen met hoge inkomens en vermogen gaan ten koste van andere huishoudens die de gederfde inkomsten moeten opvangen door hogere lasten. Dat is onrechtvaardig en vergroot verschillen tussen huishoudens. Daarom zet dit kabinet net zoals het vorige kabinet in op de aanpak van belastingconstructies. Daarbij is het ook goed om te beseffen dat onbedoeld gebruik van fiscale regelingen waarbij de huidige wet- en regelgeving te kort schiet om daartegen op te treden ook als een vorm van belastingarbitrage kan worden gezien. Daarom is het ook een goede zaak dat fiscale regelingen periodiek worden geëvalueerd op noodzaak, doeltreffendheid en doelmatigheid. Dit draagt Nederland ook uit in verschillende internationale gremia.
Voor de hoogste inkomens en vermogens speelt daarbij ook dat zij – vergelijkbaar met multinationale ondernemingen – in staat zijn hun belastingdruk op inkomen en vermogen wereldwijd te optimaliseren door gebruik te maken van de verschillen tussen nationale belastingstelsels. De belastingheffing van zeer vermogende personen staat ook in de G20 op de agenda en de G20 heeft inmiddels het Inclusive Framework (IF) van de OESO uitgenodigd om dit thema in overweging te nemen om ermee verder te gaan.3 Nederland wil daaraan een actieve bijdrage leveren en trekt waar mogelijk samen op met gelijkgestemde landen. Het kabinet wil verkennen of internationaal afspraken kunnen worden gemaakt over het belasten van zeer vermogende personen en huishoudens. Voorkomen van belastingontwijking door zeer vermogenden vergt allereerst veel informatie-uitwisseling over bezittingen wereldwijd. In navolging van de informatie-uitwisseling van bankgegevens wordt nu in OESO-verband ook gewerkt aan het tot stand komen van internationale informatie-uitwikkeling over vastgoed.
Kunt u toezeggen dat het geld dat nu gereserveerd staat voor werkende middeninkomens niet nogmaals zal worden gebruikt om de tegenvaller op box 3 te dekken?
Zie de beantwoording van vraag 4.
Kunt u deze vragen, gezien de mogelijke budgettaire consequenties, beantwoorden voor de behandeling van de Najaarsnota?
Ja, dat kan ik.
Kunt u deze vragen individueel beantwoorden?
Ja, dat kan ik.
Het bericht ‘Kabinet krijgt tik op de vingers uit Brussel’ |
|
Pieter Grinwis (CU), Inge van Dijk (CDA), Hans Vijlbrief (D66) |
|
Eelco Heinen (minister financiën) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de kritiek die het kabinet heeft gekregen van de Europese Commissie met het oog op de oplopende schulden en tekorten op de iets langere termijn? Ervaart u dit ook als een tik op de vingers?1
Ik heb kennisgenomen van de beoordeling van de Europese Commissie van het budgettair-structureel plan van Nederland en de Opinie van de Commissie ten aanzien van de ontwerpbegroting 2025 (Draft Budgetary Plan). Het kabinet heeft reeds bij de aanbiedingsbrief van het budgettair-structureel plan en de ontwerpbegroting op 17 september jl. de Kamers geïnformeerd over de inschatting dat Nederland zonder aanvullende begrotingsopgave niet zal voldoen aan de vereisten die de Europese regels stellen aan het uitgavenpad in het budgettair-structureel plan.2 Door de vergrijzingskosten en de oplopende rente-uitgaven lopen het tekort en de schuld na de kabinetsperiode zonder aanvullend beleid op boven de Europese referentiewaarden. Daarmee voldoet Nederland niet aan de eis om zonder aanvullend beleid het tekort en de schuld op middellange termijn (tot 2038) binnen de Europese referentiewaarden te houden. De beoordeling van de e Europese Commissie is zodoende in lijn met de eerder met uw Kamer gedeelde inschatting.
Het kabinet zet belangrijke stappen om het tekort tijdens de kabinetsperiode onder de 3% bbp te houden, op een incidentele overschrijding in 2026 na als gevolg van het affinancieren van militaire pensioenen. Gedurende de kabinetsperiode blijft de schuld onder 60% bbp.
Ziet u hierin aanleiding om de begroting aan te passen zodat voldaan wordt aan de Europese begrotingsregels? Of bent u voornemens om deze serieuze waarschuwing van de Europese Commissie te negeren? Hoe verhoudt dit zich tot uw miljoenennota, waarin staat dat «het kabinet hecht aan begrotingsdiscipline en gezonde overheidsfinanciën»?
Het kabinet hecht grote waarde aan de Europese begrotingsregels en gezonde overheidsfinanciën. In de Wet Hof is geformuleerd dat het kabinet trendmatig begrotingsbeleid voert met inachtneming van de Europese normen. Naast een eenmalige overschrijding van het tekort in 2026 als gevolg van het affinancieren van militaire pensioenen, blijven het EMU-saldo en de EMU-schuld naar verwachting tijdens de kabinetsperiode binnen de Europese referentiewaarden van -3% bbp en 60% bbp.
De begroting, welke de basis vormt van het Nederlandse budgettair-structureel plan voor de middellange termijn, is gebaseerd op nationale politieke afspraken over de financiële kaders gedurende de kabinetsperiode, zoals vastgelegd in de Miljoenennota. Op deze manier kan Nederland voorspelbaar en trendmatig begrotingsbeleid voeren. Het kabinet zal niet een ander budgettair pad aan de Europese Commissie voorleggen dan de door het kabinet vastgestelde kaders. Het kabinet heeft wel afgesproken, zoals vastgelegd in het Hoofdlijnenakkoord en de Miljoenennota, om maatregelen te nemen als het tekort tijdens de kabinetsperiode dreigt op te lopen tot boven de 3% bbp.
Het kabinet zet een eerste stap om de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te waarborgen, door het uitgavenniveau structureel te beperken. Deze maatregelen verminderen de overheidsuitgaven vanaf 2027 ten opzichte van het basispad. Ook volgende kabinetten zullen stappen moeten zetten om de overheidsfinanciën op de middellange termijn houdbaar te houden en schuld en tekort binnen de Europese referentiewaarden te houden.
In RTL Z gaf u aan dat u bezuinigingen niet uitsluit als de financiën op de lange termijn niet verbeteren; wat is in dat licht het concrete voorstel van het kabinet? Welke aanvullende bezuinigingen gaat u in de komende tijd voorstellen?
Zie antwoord bij vraag 2.
Dit kabinet begon met de laagste staatsschuld van de afgelopen tien kabinetten, kunt u aangeven waarom dit kabinet ervoor kiest om deze staatsschuld weer op te laten lopen door het extra uitgeven van 8 miljard in uw eerste begroting?
Zie antwoord bij vraag 2.
Waarom kiest u er niet voor om deze extra uitgaven te gebruiken voor het doorvoeren van noodzakelijke hervormingen en/of transities van de economie, maar kiest u ervoor om dit geld in te zetten voor consumptieve uitgaven die in het licht van de vergrijzing de problemen alleen maar vergroten in plaats van oplossen, zoals de verlaging van het eigen risico?
Zoals vastgelegd in het Regeerprogramma en de Miljoenennota, zet dit kabinet zich in voor een gezonde en sterke economie. Zo maakt dit kabinet werken lonender, zet het kabinet stappen om het woningtekort aan te pakken, versterkt het kabinet het vestigingsklimaat en maakt dit kabinet zich hard voor economische weerbaarheid en (inter)nationale veiligheid. Ook blijft het kabinet bijvoorbeeld via het klimaat- en transitiefonds investeren in de verduurzaming van de economie en energietransitie.
Hoe rijmt u het «rechttrekken van de [overheidsschuld op de] lange termijn», zoals u aangaf bij RTL Z, met de stijgende zorguitgaven en de vergrijzing, waar dit kabinet vooralsnog geen keuzes in maakt?
In het Regeerprogramma staat hoe het kabinet op verschillende domeinen nationaal inzet op de vergrijzingsbestendigheid van Nederland, via keuzes op financieel-economisch gebied en een brede arbeidsmarktagenda voor arbeidsmarktkrapte.
Ook onderschrijft het kabinet het belang van begrotingsdiscipline. Nederland heeft een goede uitgangspositie door onder meer de koppeling van onze AOW-leeftijd aan de levensverwachting en de (nog altijd) relatief lage overheidsschuld. Het kabinet zet een eerste stap om de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te waarborgen, door het uitgavenniveau structureel te beperken. Deze maatregelen verminderen de overheidsuitgaven vanaf 2027 ten opzichte van het basispad. Ook volgende kabinetten zullen stappen moeten zetten om de overheidsfinanciën op de middellange termijn houdbaar te houden en schuld en tekort binnen de Europese referentiewaarden te houden.
Wat zijn volgens u de tien meest effectieve ombuigingen en lastenverzwaringen die die de verslechtering van de overheidsfinanciën als gevolg van vergrijzing tegengaan? Welke van deze tien maatregelen overweegt u te treffen?
Het kabinet zet een eerste stap om de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te waarborgen, door het uitgavenniveau structureel te beperken. Deze maatregelen verminderen de overheidsuitgaven vanaf 2027 ten opzichte van het basispad. Ook volgende kabinetten zullen stappen moeten zetten om de overheidsfinanciën op de middellange termijn houdbaar te houden en schuld en tekort binnen de Europese referentiewaarden te houden. Aanvullende maatregelen voor de uitgaven op langere termijn – mede in het licht van de vergrijzing – die verder gaan dan de Miljoenennota zijn nu niet aan de orde.
Overweegt u in het licht van de verslechterende overheidsfinanciën én de recente verhoging van de hypotheekrenteaftrek ook maatregelen in het domein van de fiscale behandeling van het eigenwoningbezit, zoals het versoberen van de hypotheekrenteaftrek of het terugdraaien van de nu voorliggende verruiming?
In augustus heeft het kabinet een koopkrachtpakket voorgesteld waarbij ervoor is gekozen om het gezamenlijke basistarief los te laten, het tarief in de eerste schijf te verlagen en het tarief in de tweede schijf te verhogen. De wijziging van de hoogte van het maximale aftrekpercentage is daar het gevolg van. Dit hogere tarief geldt naast voor de hypotheekrenteaftrek ook voor het inkomen binnen de betreffende schijf. Het maximale aftrekpercentage beweegt mee met het tarief in de tweede schijf. Iedere wijziging van het percentage in de tweede schijf heeft zo automatisch gevolgen voor het maximale aftrekpercentage. Dit geldt niet alleen voor de hypotheekrenteaftrek maar voor alle grondslagverminderende posten. In het hoofdlijnenakkoord is ook de keuze gemaakt om de fiscale positie van de eigen woning niet te wijzigen. Dit is een bewuste keuze om onzekerheid op de woningmarkt tegen te gaan. Het kabinet heeft mede daarom ook niets gewijzigd aan de bestaande systematiek. Het kabinet houdt zich daarnaast aan het Belastingplan zoals daar in de Tweede Kamer over is gestemd.
Het bericht '‘Fuck de regels’: hoe spotgoedkope Chinese fatbikes Nederland worden binnengesmokkeld' |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Eelco Heinen (minister financiën) (VVD), David van Weel (minister justitie en veiligheid) , Barry Madlener (minister infrastructuur en waterstaat) (PVV) |
|
|
|
|
Hoe luidt uw reactie op het bericht ««Fuck de regels»: hoe spotgoedkope Chinese fatbikes Nederland worden binnengesmokkeld»1?
De regering maakt zich vanuit verkeersveiligheidsoogpunt zorgen over het gebruik van illegale fatbikes op de openbare weg. Daarbij is het beeld dat geschetst wordt van de negatieve impact op de concurrentiepositie van Nederlandse producenten van fatbikes, verontrustend.
Kunt u bevestigen dat illegale fatbikes, uitgerust met gashendels en te sterke motoren, op grote schaal worden geïmporteerd en verkocht in Nederland en dat deze voertuigen zowel gevaarlijk als verboden zijn op de openbare weg (zoals een gashendel met motorondersteuning boven de zes kilometer per uur)?
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) vermoedt wel dat er ongekeurde bromfietsen worden geïmporteerd. Op dit moment worden door de ILT de handelsstromen in kaart gebracht. Er is te zien dat internethandel toeneemt en producten op korte termijn worden geleverd. Er is geen zicht op via welke lidstaat de ongekeurde bromfietsen Europa binnen komen.
Het is een elektrische fiets als de fatbike:
Het is een bromfiets als de fatbike:
Hoe verklaart u dat frauduleuze importpraktijken, zoals het opgeven van fatbikes als andere goederen, al jaren ook in Nederland mogelijk zijn terwijl douanecontroles in Nederlandse havens plaats zouden moeten vinden? Hoe gaat u hier tegen optreden?
Fatbikes moeten volgens de douane wet- en regelgeving bij invoer in de EU worden aangegeven met de goederencode voor elektrische fietsen. Over elektrische fietsen zijn invoerrechten en antidumpingheffingen verschuldigd. In het algemeen controleert de Douane douaneaangiften en de daarbij behorende goederen risicogericht op juistheid en volledigheid. Dat wil zeggen dat de Douane aan de hand van actuele risico-informatie aangiften en goederen selecteert voor controle. Daarnaast vinden er ook steekproefsgewijs controles plaats.
Als onderdeel van deze algemene controlestrategie, heeft de Douane profielen op aangiften die specifiek zien op het risico van het niet afdragen van invoerrechten en antidumpingheffingen bij invoer in de EU van elektrische fietsen, waaronder fatbikes. Als bij een douanecontrole blijkt dat een fatbike onjuist is aangegeven, dan moet de aangever alsnog het juiste bedrag aan invoerrechten en antidumpingheffing betalen. Bij fraude vindt overleg plaats met het Openbaar Ministerie over eventuele strafrechtelijke stappen.
Welk deel van de middelen en capaciteit wordt er momenteel specifiek ingezet op het controleren van de import van fatbikes, en welk percentage van de illegale handel weet u hiermee te onderscheppen?
De douane hanteert een integrale aanpak als uitgangspunt bij controles. Dit houdt in dat de douanier wanneer goederen worden gecontroleerd let op de naleving van alle wet- en regelgeving waarvoor de Douane is aangewezen als toezichthouder, ongeacht het risico dat aanleiding was voor de controleopdracht. Het is daardoor niet te zeggen hoeveel capaciteit de Douane inzet op de controles van fatbikes. Dit wordt niet afzonderlijk geregistreerd. Welk percentage van de illegale handel hiermee onderschept wordt, is op basis van douanedata evenmin te bepalen.
Bent u van mening dat de huidige capaciteit van de douane en van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) voldoende is om de grootschalige import en verspreiding van illegale fatbikes effectief tegen te gaan? Zo nee, hoe gaat u dit verbeteren?
De douanecontroles op de invoer van fatbikes in de EU via Nederland zijn onderdeel van de algemene risicogerichte controlestrategie op omzeiling van invoerrechten en antidumpingheffingen. De Douane maakt daarbij een inschatting waar de grootste risico’s zich voordoen – op basis van een risicoanalyse – en zet daar handhavingsinterventies in. Antidumpheffingen in het algemeen brengen grote risico’s met zich mee vanwege de grote bedragen die ermee zijn gemoeid. Zij vormen dan ook een prioriteit bij de Douane. De mate waarin wordt gecontroleerd specifiek op fatbikes is onderdeel van de controlestrategie. Deze controlestrategie wordt regelmatig geactualiseerd.
De Douane zet zich niet alleen in voor de fiscale belangen, maar ook voor de belangen van Nederland en Europa op het gebied van veiligheid, gezondheid, economie en milieu. Dit gebeurt in opdracht van tien ministeries, voor de handhaving van verschillende verdragen, verordeningen en nationale wet- en regelgeving. Prioriteiten in beleid en uitvoering worden dan ook samen met de opdrachtgevende departementen bepaald. Zo wordt de beschikbare capaciteit aan mensen en middelen verdeeld over de verschillende taken die de Douane uitvoert. Binnen deze structuur voeren het Ministerie van IenW en het Ministerie van Financiën gesprekken over verdere inzet van de Douane voor het toezicht op fatbikes die niet voldoen aan Europese producteisen, waaronder veiligheidseisen.
Vanuit de huidige capaciteit bij de ILT wordt intensief ingezet op het markttoezicht van ongekeurde bromfietsen. De vraag is of met extra inzet op dezelfde soort capaciteit meer wordt bereikt.
Kunt u uiteenzetten wat de gevolgen en consequenties zijn van de Europese waarschuwing dat de Ouxi V8 fatbike niet voldoet aan de Europese regelgeving en daarom van de markt gehaald moet worden?2
De ILT maakt zich als markttoezichthouder sterk voor een veilige, eerlijke en duurzame markt. Onderdeel van ons werk is om meldingen te maken richting de EU als de ILT ziet dat een product niet aan de voorwaarden voldoet. De Safety Gate is het Europees meldingen systeem voor gevaarlijke non-food producten. In dit systeem worden door de markttoezichtautoriteiten meldingen gedaan om andere lidstaten te informeren over gevaarlijke producten en opgelegde handelsbelemmeringen. Hoe een lidstaat hier opvolging aangeeft is verschillend. Maar in principe geldt dat het genoemde product (merk, type en batchcode) niet aan de gestelde veiligheidseisen voldoet en binnen heel de EU niet meer op de markt mag worden aangeboden. Het betekent voor Nederland dat dit product niet meer in de handel gebracht mag worden. Dus het product mag niet meer worden verkocht.
Bent u, met oog op deze Europese waarschuwing, van mening dat alle Ouxi V8 modellen niet langer op de Nederlandse openbare weg mogen rijden? Zo ja, hoe gaat u hier op handhaven en wat zijn de gevolgen voor consumenten?
Voor elektrische fietsen (fiets met trapondersteuning) gelden bepaalde voorwaarden om zonder goedkeuring op de openbare weg geplaatst of gebruikt te mogen worden. Het is in de eerste plaats van belang dat in het voortraject zoveel mogelijk wordt ingezet op toezicht om te voorkomen dat elektrische fietsen op de openbare weg komen die niet voldoen aan deze voorwaarden. Het is de taak van de ILT om illegale en ongekeurde voertuigen van de markt te weren. De ILT kan bijvoorbeeld constateren dat een hulpmotor een vermogen heeft van meer dan 250 watt. Indien dat het geval is, kunnen de voertuigen in beslag worden genomen voordat ze op de Nederlandse markt terecht komen. In het geval van de Ouxi V8 gaat het om een specifiek merk en typenummer waarvoor door de Safety Gate melding is gemaakt.
Indien een elektrische fiets die niet voldoet aan de voorwaarden toch op de openbare weg terecht komt, kan de politie handhavend optreden. De politie beschikt hiertoe over een rollenbanktest en kan een rijtest uitvoeren om te controleren of de trapondersteuning wel ophoudt bij 25 km/ u en of er geen mogelijkheid aanwezig is om zonder te trappen harder te rijden dan 6 km/u (bijvoorbeeld de aanwezigheid van een gashendel).
Bij een eerste constatering van overtreding volgt een boete met daarbij een waarschuwing dat bij een volgende constatering de elektrische fiets in beslag wordt genomen. Indien de overtreder zijn elektrische fiets op de openbare weg wenst te blijven gebruiken dan heeft hij de gelegenheid om ervoor te zorgen dat de elektrische fiets aan de hiervoor genoemde voorwaarden voldoet. Indien dat niet gebeurt wordt bij een tweede constatering van de overtreding de elektrische fiets in beslag genomen.
Bent u voornemens om meer (vergelijkbare) fatbike modellen aan te dragen voor een Europees verkoopverbod? Zo ja, hoe gaat u om met nieuwe modellen die de markt nu betreden? Bent u bereid om al deze fatbike modellen te toetsen op de bestaande regelgeving?
De ILT is op dit moment niet voornemens andere modellen aan te dragen. Nieuwe modellen moeten steeds opnieuw worden beoordeeld.
Klopt het dat Nederlandse opsporingsdiensten slechts beperkte mogelijkheden hebben om online aanbieders van illegale fatbikes aan te pakken? Welke knelpunten heeft u geïdentificeerd en hoe wilt u deze aanpakken? Ziet u intensievere samenwerkingen met online marktplaatsen als een effectieve manier om deze handelaren effectief te kunnen vervolgen? Hoe kunt u dit vormgeven?
Voor markttoezicht in het algemeen geldt dat de plaatsen van aanbieden (zowel fysiek als online) steeds vaker niet te herleiden zijn tot een bedrijf of persoon. Uitzoeken wie verantwoordelijk is voor dit aanbieden is zeer arbeidsintensief en vereist vaak specialistische opsporings- en internettechnieken. Ook vindt het aanbieden steeds vaker plaats vanuit het buitenland, waar de Nederlandse toezichthouders geen bevoegdheden hebben. In dergelijke gevallen kan ILT hulp inroepen van de autoriteiten in de desbetreffende lidstaat. Ook heeft de ILT met bijvoorbeeld Marktplaats afspraken gemaakt om illegale producten van hun site te weren. De ILT breidt deze vorm van samenwerking steeds uit met andere platvormen.
In de samenwerking met platformen informeert ILT bijvoorbeeld over kenmerken van illegale producten. Hiermee zijn platformen beter in staat om aanbod van illegale fatbikes te weren. Evengoed hebben online platformen hier ook zelf een maatschappelijke verantwoordelijkheid in en moeten ze voldoen aan de Digital Service Act (EU-verordening).
Het zijn met name de kleinere websites waar moeilijk grip op te krijgen is. Dit zijn veelal dropshippers (rechtstreeks leveren aan klanten). Op het moment dat ILT zo’n soort website benadert om aan te geven dat het aanbod illegaal is, dan wordt het product of de website snel verwijderd om korte tijd later weer ergens anders op te duiken onder een andere naam.
Erkent u het groeiende probleem van handel in illegale fatbikes via sociale media, waardoor opsporing en handhaving complexer worden? Zo ja, overweegt u om de controle en aanpak van illegale handel op platforms zoals Instagram en TikTok te versterken, en hoe bent u dat van plan?
Het algemene beeld is dat het aanbieden van producten op steeds meer manieren plaats vindt, zoals ook via de sociale media. Het aanbieden van producten via deze media houdt niet direct in dat dit een product is dat niet aan de eisen voldoet. Om te beoordelen of een fatbike illegaal is en gezien moet worden als ongekeurde bromfiets zal het voertuig in feite fysiek beoordeeld moeten worden. Ervaring leert dat veel aanbieders op de website aanduidingen gebruiken die gelden voor een «fiets met trapondersteuning» en dat op afstand niet te beoordelen is of het voertuig als ongekeurde bromfiets gezien moet worden.
De ILT ervaart inderdaad dat opsporing en handhaving complexer worden. Bij platforms zoals Instagram en TikTok is de vluchtigheid van aanbod nog sterker dan bij reguliere websites. Accounts zijn zeer snel aangemaakt en weer verwijderd en dat maakt handhaving ingewikkeld. Voor het versterken van de handhaving en opsporing via social media platforms zijn naast het reguliere toezicht ook andere middelen en capaciteiten nodig.
Welke stappen onderneemt u om ervoor te zorgen dat antidumpingheffingen op fatbikes beter worden gehandhaafd en legale Nederlandse fabrikanten worden beschermd tegen oneerlijke concurrentie?
De douanecontroles op de invoer van fatbikes in de EU via Nederland zijn onderdeel van de algemene risicogerichte controlestrategie op omzeiling van invoerrechten en antidumpingheffingen. De Douane maakt daarbij een inschatting waar de grootste risico’s zich voordoen – op basis van een risicoanalyse – en zet daar handhavingsinterventies in. Antidumpheffingen in het algemeen brengen grote risico’s met zich mee vanwege de grote bedragen die ermee zijn gemoeid. Zij vormen dan ook een prioriteit bij de Douane. De mate waarin wordt gecontroleerd specifiek op fatbikes is onderdeel van de controlestrategie. Deze controlestrategie wordt regelmatig geactualiseerd.
Welke acties gaat u nemen om ervoor te zorgen dat consumenten zich bewust worden van de risico’s van illegale fatbikes, zowel op het gebied van veiligheid als mogelijke juridische consequenties?
Op 5 september heeft het Ministerie van IenW de campagne «’t kan hard gaan» gelanceerd, specifiek gericht op consumenten en gebruikers. Met deze campagne worden jongeren en hun ouders gewezen op de mogelijke juridische consequenties en de risico’s van opgevoerde e-bikes, waaronder fatbikes. Het Ministerie van IenW heeft zich samen met de campagnepartners (gemeenten, provincies en andere belanghebbende partijen) ingezet om deze communicatieboodschappen door het hele land heen te verspreiden. Via de verschillende kanalen zijn hiermee al meer dan drie miljoen mensen bereikt. Het voornemen is om deze communicatie inzet voor de zomer te herhalen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat Verkeersveiligheid op 18 december a.s.?
Ja.
De gevolgen van de aangekondigde grenscontroles voor het vrachtverkeer |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Barry Madlener (minister infrastructuur en waterstaat) (PVV) |
|
|
|
|
Op welke wijze bent u door de Minister van Asiel en Migratie geraadpleegd bij het besluit over de invoering van grenscontroles? Kunt u aangeven op welke wijze en waar deze controles worden ingericht? Worden de controles op vaste plekken ingericht of worden er mobiele controles gehouden of een combinatie van beide?
Het kabinet heeft besloten tot het tijdelijk herinvoeren van de binnengrenscontroles als onderdeel van de nadere afspraken ten aanzien van de uitvoering van hoofdstuk 2 van het Hoofdlijnenakkoord 2024–2028 van PVV, VVD, NSC en BBB. De Kamer is hierover geïnformeerd per brief op 25 oktober 20241. De relevante departementen, decentrale overheden en de KMAR hebben bestuurlijke afspraken gemaakt over de uitvoering.
Het is vanwege de doelmatigheid van de controles onwenselijk te publiceren waar de controles worden ingericht. De heringevoerde binnengrenscontroles focussen zich met name op de Nederlandse grens met België en Duitsland. Op de luchthavens worden alleen grenscontroles uitgevoerd op specifieke vluchten waarbij risico bestaat voor irreguliere migratie of grensoverschrijdende criminaliteit. De grenscontroles worden informatie- en risicogestuurd uitgevoerd om de economie en het woon-werkverkeer in de grensregio’s zo min mogelijk te hinderen. De grenscontroles worden dus niet systematisch ingevuld.
Kunt u bevestigen dat controles aan de grens met België steekproefsgewijs en zonder vaste controleplaatsen zullen plaatsvinden?1 Geldt hetzelfde beleid voor de grenzen met Duitsland? Wordt een verschil qua handhavingsintensiteit gemaakt tussen Duitsland en België?
De grenscontroles worden informatie- en risicogestuurd uitgevoerd. Dit betekent o.a. dat de locaties en intensiteit van de controles zullen afhangen van de risicoanalyses en de informatie van de KMar. Deze aanpak geldt zowel voor de Belgische als voor de Duitse grens.
Kunt u de financiële en logistieke gevolgen van grenscontroles voor het vrachtverkeer schetsen? Kunt u aangeven met welke vertraging vrachtbedrijven rekening moeten houden? Kunt u aangeven wat u een acceptabele wachttijd per grenspassage vindt?
Het kabinet beoogt wachttijden te voorkomen en neemt maatregelen om de economie en het woon-werkveer in de grensregio’s zo min mogelijk te hinderen. Grenscontroles kunnen desondanks gepaard gaan met wacht- en verwerkingstijden. Denk hierbij aan verwerkingstijden voor vervoersmiddelen met veel passagiers, zoals bussen. Nederland heeft kennis opgedaan door de Duitse grenscontroles en heeft dit meegenomen in het vormgeven van de eigen controles. Er worden in Nederland geen systematische controles uitgevoerd en de controles worden informatie- en risicogestuurd ingevuld. De Rijksoverheid onderhoudt hierover contact met de sector en de grensregio’s. Uit ervaring van de afgelopen periode blijkt dat de wachttijden zeer beperkt zijn.
Bent u bereid «Green Lanes» voor het vrachtverkeer in te richten om de wachttijd voor het vrachtverkeer tot een minimum te beperken? Zo ja, op welke wijze wilt u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Nee. Specifieke uitzonderingen doen af aan de effectiviteit en doelmatigheid van de controles. Het kabinet neemt maatregelen om de verwerkings- en wachttijden zoveel mogelijk te beperken. Dat geldt ook voor het vrachtverkeer om de economie zo min mogelijk te hinderen.
Kunt u garanderen dat het inrichten van grenscontroles niet ten koste gaat van het aantal beschikbare vrachtautoparkeerplaatsen aan grensovergangen?
De controle van geselecteerde voertuigen zal op verzorgingsplaatsen worden uitgevoerd. Deze verzorgingsplaatsen werden voor de heringevoerde binnengrenscontroles reeds gebruikt voor Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV). Er wordt voorzien dat de uitvoering van de heringevoerde controles beperkte invloed zal hebben op het aantal beschikbare parkeerplaatsen.
Kunt u bevestigen dat de Duitse grenscontroles tot kosten aan inrichtingsmaatregelen aan Nederlandse kant heeft geleid? Welk bedrag is hiermee gemoeid geweest? Op welke begroting zijn deze kosten verantwoord?
De Nederlandse staat heeft kosten gemaakt door maatregelen te nemen om het verkeer in goede banen te leiden. Tot op heden heeft dat Rijkswaterstaat circa 1,5 miljoen euro gekost. De controles zijn vooralsnog voor een half jaar aangevraagd waardoor deze kosten nog zullen oplopen. Het kabinet is over deze kosten in overleg met de Duitse overheid waarbij het tevens de inzet is te voorkomen dat deze kosten teveel oplopen. Het Ministerie van Asiel en Migratie heeft het voortouw in deze overleggen. De andere betrokken Ministeries: Binnenlandse zaken, Buitenlandse Zaken, Economische Zaken en Infrastructuur en Waterstraat dragen hier aan bij.
Kunt u aangeven wat de kosten gaan zijn voor het fysiek inrichten van de grenscontroles aan Nederlandse kant? Kunt u garanderen dat deze kosten voor rekening van het Ministerie van Asiel en Migratie komen en niet ten koste gaan van de begroting van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en/of het Mobiliteitsfonds?
In Nederland komen geen vaste controleposten, maar werkt de KMar met flexibele controles. Kosten volgen uit de inzet van KMar personeel en materieel zoals voertuigen en controleapparatuur. Om de controles doelmatig en veilig uit te voeren worden door Rijkswaterstaat op verzoek van de KMar aanvullende maatregelen geïmplementeerd. Ook daar zijn kosten mee gemoeid. De betrokken overheidspartijen maken onderling afspraken over de dekking van deze kosten.
Kunt u aangeven wat de procedure is als een illegale migrant in een vrachtwagen wordt aangetroffen en wat de consequenties voor chauffeur en het transportbedrijf zijn?
Dat kan per geval verschillen en is mede afhankelijk van de mate van betrokkenheid van de chauffeur of het bedrijf. In nader onderzoek zal bepaald worden of, en zo ja welke, strafbare feiten ten laste gelegd worden.
Hoe luidt uw reactie op het bericht dat door de Duitse grenscontroles twee dodelijke ongevallen te betreuren zijn, die een duidelijke relatie hebben met stilstaand verkeer op de snelweg als gevolg van deze controles?2 Hoe draagt u er zorg voor dat de verkeersveiligheid niet in het geding komt door grenscontroles?
Ik heb met verdriet kennisgenomen van de twee dodelijke ongevallen. Elk ongeval is er één teveel en het is mijn inzet om met goede verkeersmaatregelen en informatieborden langs de weg ongevallen te voorkomen. Van langzaam rijdend verkeer is het bekend dat er een verhoogde kans op ongelukken bestaat. Of dit de enige oorzaak is zullen de lopende politieonderzoeken nog moeten uitwijzen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat Verkeersveiligheid op 18 december aanstaande?
Dat is niet gelukt.
Kunt u kennisnemen van de meegestuurde brief?1
Ja. De brief is voor beantwoording doorgezonden aan de verantwoordelijk bewindspersoon.
Kunt u namens het kabinet reageren op meegestuurde brief?
U treft mijn reactie hieronder.
Na het vertrek van Staatssecretaris Achahbar heeft een groot aantal fracties in de Tweede Kamer door middel van een brandbrief2 aan de Minister-President haar zorgen geuit over mogelijke vertraging die de hersteloperatie oploopt. Ook hebben deze fracties opgemerkt dat de opstelling van de vertrekkend Staatssecretaris de voornaamste reden was dat «er weer een klein beetje groeiend vertrouwen leek te ontstaan dat de hersteloperatie zich in de goede richting zou gaan bewegen.» Als nieuwe bewindspersoon op deze portefeuille reageer ik op deze brief.
Bij mijn hoorzitting heb ik aangegeven in te zetten op versnellen en verslimmen van de hersteloperatie, met daarbij veel aandacht voor het luisteren naar gedupeerde ouders. Mijn voorgangster heeft geconstateerd dat de hersteloperatie op onderdelen vastloopt en stelde een andere, meer mensgerichte benadering voor. Herstel vormgeven op een integrale manier, waarbij de wensen en noden van de gedupeerde centraal staan. Ik onderschrijf deze insteek en heb veel waardering voor de lijn die mijn voorgangster heeft ingezet.
Ik heb daarbij aandacht voor het verleden, het heden en de toekomst van toeslagen. Onder andere door de toeslagenaffaire is het vertrouwen van burgers in de overheid afgenomen. Dit leidt er onder meer toe dat zij minder of geen gebruik meer willen of durven te maken van voorzieningen die juist bedoeld zijn om hen te helpen, zoals toeslagen of andere vormen van inkomensondersteuning. Door open, eerlijke gesprekken te voeren en samen met ouders en hun gezin, ketenpartners en andere belanghebbenden te werken aan structurele oplossingen, kunnen we bouwen aan een toekomst waarin transparantie en rechtvaardigheid voorop staan. Vanuit mijn eigen portefeuille doe ik dat zowel via de hersteloperatie als door de komende jaren verder te gaan met verbeteringen in en hervorming van het huidige toeslagenstelsel.
De hersteloperatie is erop gericht om gedupeerden en hun gezin ruimhartig te compenseren voor gemaakte fouten, de geleden schade te vergoeden en hen in staat te stellen verder te gaan met hun leven. Om de op onderdelen vastgelopen hersteloperatie vlot te trekken is door mijn voorgangster een spoedadviescommissie ingesteld.3 Deze commissie heeft tot taak om, met oog voor de behoeften van de gedupeerden, te onderzoeken op welke wijze de uitvoering van de hersteloperatie toeslagen kan worden versneld en verbeterd en hoe eventuele knelpunten daarin op korte termijn kunnen worden weggenomen. De commissie, onder leiding van Chris van Dam, is half november van start gegaan. De commissie heeft inmiddels laten weten op 23 januari haar rapport uit te brengen en ik zie uit naar de aanbevelingen.
Mijn voorgangster heeft al een eerste stap gezet in het meer mensgericht en versneld uitvoeren van de hersteloperatie met de aankondiging van de pilot Totaalherstel.4 Hierbij gaan het Instituut Publieke Waarden (IPW) en de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) samen zorg dragen voor een integrale totaalaanpak die de mens centraal stelt. Deze pilot richt zich specifiek op nabestaanden van overleden gedupeerden; een relatief kleine en overzichtelijke, maar wel diverse groep binnen de hersteloperatie. Momenteel wordt door IPW en UHT een concreet plan van aanpak opgesteld, in samenwerking met alle andere betrokken organisaties. Deze maand wordt gestart met de eerste nabestaanden. Gedurende de uitvoering van de pilot wordt gekeken of deze werkwijze kan worden uitgebreid naar andere groepen gedupeerden.
Op 10 december jl. is het centraal aanmeldpunt voor schadeherstel van start gegaan.5 Er is gestart met een grootschalige praktijktest met een diverse groep van ca. 500 ouders. Daarnaast is op 10 december ook een praktijktest gestart voor de digitale schadevergoedingsroute met maximaal 200 ouders.
Als zich geen onvoorziene belemmeringen voordoen, zal het aanmeldportaal in de tweede helft van januari definitief open gaan voor alle gedupeerden met aanvullende schade. De praktijktest van de digitale schaderoute wordt in de tweede helft van januari geëvalueerd.
In het regeerprogramma is afgesproken dat alle Integrale Beoordelingen (IB’s) eind 2025 zijn afgerond en dat alle gedupeerde ouders hun aanvullende schade uiterlijk 2027 gecompenseerd krijgen. Die ambitie onderschrijf ik volledig. Tegelijk is in de laatste Voortgangsrapportage (over de periode mei t/m aug. 2024) een aantal zorgpunten benoemd. Deze zijn niet nieuw. Het betreft de achterstanden in de bezwaarafhandeling, het verstrekken van dossiers en de noodzakelijke opschaling van de aanvullende schadeherstelroutes. Hier wordt hard aan gewerkt. Zo zijn er sinds deze voortgangsrapportage stappen gezet in het verhogen van de productiviteit en capaciteit van de CWS. En na een bij de verwachtingen achterblijvende (her)start neemt het aantal schadestaten via de SGH inmiddels toe. Tegelijkertijd moet worden vastgesteld dat het gewenste niveau van productiviteit en capaciteit in de schaderoutes nog niet op niveau is. In de volgende Voortgangsrapportage Hersteloperatie Toeslagen wordt hier nader over gerapporteerd. Uw Kamer ontvangt de volgende Voortgangsrapportage medio februari 2025.
Ik wil uw Kamer aanmoedigen om zich persoonlijk te laten informeren over de werkzaamheden van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) door de mensen die daar werken. Hiervoor kan een op maat gemaakt werkbezoek worden georganiseerd of kan UHT met een presentatie naar uw Kamer komen.
Vanuit mijn rol als Staatssecretaris Herstel en Toeslagen wil ik bijdragen aan een beter toekomstig stelsel van inkomensondersteuning. In het regeerprogramma is opgenomen dat de kinderopvangtoeslag wordt afgeschaft. Daarvoor in de plaats komt een hoge inkomensonafhankelijke vergoeding voor alle werkende ouders en is er niet langer sprake van voorschotten voor ouders, noch van terugvorderingen.
Ook voor de andere toeslagen zet het kabinet in op structurele oplossingen. Vorige maand heb ik uw Kamer geïnformeerd over een aantal actuele ontwikkelingen bij Dienst Toeslagen.6
Daarnaast werkt dit kabinet aan een herziening van het belasting- en toeslagenstelsel. Dat is de eerste stap richting een eenvoudiger stelsel, dat beter aansluit bij mensen, meer zekerheid geeft en waarin (meer) werken loont. In het voorjaar ontvangt uw Kamer een eerste inhoudelijke brief met enkele varianten en keuzeopties, als startpunt voor een parlementaire dialoog.
De toeslagenaffaire is een bladzijde in onze geschiedenis die we niet mogen, willen en kunnen vergeten, maar op een gegeven moment wel om moeten slaan. Het proces van herstel van dit collectieve overheidsfalen is voor iedere ouder en ieder gezin anders. Samen met uw Kamer zet ik mij deze kabinetsperiode maximaal in om alle gedupeerden en hun gezinnen het onrecht voorbij te helpen.
Het bericht “Evangelist op station Maastricht met machtsvertoon staande gehouden: 'Intimiderende en dreigende sfeer' |
|
Mirjam Bikker (CU), Don Ceder (CU), Pieter Grinwis (CU) |
|
Judith Uitermark (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (NSC), David van Weel (minister justitie en veiligheid) , Chris Jansen (PVV) |
|
|
|
|
Hoe luidt uw reactie op het bericht «Evangelist op station Maastricht met machtsvertoon staande gehouden: «Intimiderende en dreigende sfeer»»?1
Voor de regering staat voorop dat iedereen in Nederland de vrijheid heeft om zijn of haar geloof te belijden. Dat grondrecht staat niet ter discussie.
De politie is ter plaatse geweest naar aanleiding van een melding van overlast door de Nederlandse Spoorwegen (NS). Het optreden van de politie is op basis van de kennis van de lokale situatie en onder de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag. Een melding van overlast kan in het algemeen worden gezien als handhaving van de openbare orde wat onderdeel is van de politietaak.
Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om in te gaan op individuele zaken. De inzet van politie is een lokale aangelegenheid. Ik verwijs uw Kamer dan ook naar de beantwoording van vragen van de gemeenteraad van Maastricht door de burgemeester2.
Kunt u bevestigen dat de politie ter plaatse is geweest? Op welke manier heeft de politie vervolgens opgetreden? Kunt u aangeven om welke reden de politie op deze wijze ingegrepen heeft?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het eens met de stelling dat het zingen van christelijke liederen bij een stationspiano een geheel onschuldige activiteit betreft, wat de verbazing over handhavend ingrijpen door de politie voedt?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het eens met de stelling dat het handhavend optreden van de politie bij het zingen van liederen bij stationspiano’s zich slecht verhoudt tot de schaars beschikbare handhavingscapaciteit? Deelt u de mening dat de politie haar tijd beter kan besteden?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven op welke manier het ingrijpen van de politie bij het zingen van christelijke liederen zich verhoudt tot de vrijheid van godsdienst?
Zonder diep in te gaan op deze individuele zaak kan ik uw Kamer laten weten dat ik van de burgemeester heb begrepen dat er door de politie geen beperkingen zijn opgelegd aan het samenkomen van de groep. De groep is vrijwillig vertrokken en er is geen sprake geweest van het aantasten van de vrijheid van godsdienst.
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen van de leden Ceder, Grinwis en Bikker?2 Deelt u nog steeds de mening dat het uitdelen van folders met een christelijke boodschap op stations verboden kan worden met een beroep op huisregels? Erkent u dat dit voorbijgaat aan de vrijheid van godsdienst?
Ja, deze antwoorden zijn mij bekend. Ten aanzien van de huisregels op stations kan het uitdelen van folders onder omstandigheden worden verboden. Dit gaat niet per definitie voorbij aan de vrijheid van godsdienst, maar bij het opstellen en het toepassen van de huisregels dient er wel rekening gehouden te worden met de bescherming van de grondrechten. Een verbod op het uitdelen van folders dient bijvoorbeeld af te worden gewogen tegen de bescherming van de godsdienstvrijheid en de vrijheid van meningsuiting.
In ieder geval mag de inhoud van een folder in geen geval een rol spelen bij een verbod op het uitdelen daarvan en mag een verbod het uitoefenen van een grondrecht niet illusoir maken. Het is in voorkomend geval aan de rechter om te beoordelen of een verbod proportioneel is.
Deelt u de mening dat de Nederlandse Spoorwegen (NS) te strikt handelen bij evangeliserende activiteiten op stations, waardoor de vrijheid van godsdienst zelfs in het gedrang zou kunnen komen? Deelt u de mening dat de NS hier meer ontspannen mee zouden moeten omspringen?
Zowel de gebeurtenissen op het station Maastricht als die in 2023 op het station Utrecht Centraal, waar in de vraagstelling op wordt gedoeld, zijn in goede orde verlopen en in beide gevallen hebben betrokkenen vrijwillig ervoor gekozen om te stoppen met hun activiteiten. Daarbij is wel een beroep gedaan op de inzet van de politie.
Binnen de stations zijn de NS en ProRail als beheerder bevoegd om huisregels op te stellen. Deze regels dragen bij aan schone, prettige en veilige stationsgebouwen. Een van deze huisregels is dat er schriftelijk toestemming nodig is voor het maken van reclame en het verspreiden van teksten bij het organiseren van een evenement op het station. Voor de activiteiten op station Maastricht op 1 november jl. was voorafgaand geen toestemming gevraagd.
Daarnaast verbiedt artikel 72 van de Wet Personenvervoer 2000 (WP2000) een ieder die zich zodanig gedraagt dat de orde, rust, veiligheid of een goede bedrijfsgang wordt of kan worden verstoord en is een ieder op basis van artikel 73 verplicht de aanwijzingen van de vervoerder op te volgen. De huisregels voor stations en de daaropvolgende handhaving komen daarmee voort uit de wettelijke verplichtingen. Bij een orde verstorende gebeurtenis speelt het onderwerp van de verstoring geen rol en gelden de algemene regels voor alle gebruikers van een station.
De NS handelt bij iedere ordeverstoring op gelijke wijze op basis van de geldende huisregels. Op dit moment zie ik daarom geen reden om met de NS in gesprek te gaan over de huisregels of de handhaving hiervan op stations.
Meer in zijn algemeenheid kan ik uw Kamer meegeven dat de Taskforce Bestrijding Antisemitisme ook gaat kijken naar veiligheidsconsequenties bij sit ins op NS-stations, zoals aangekondigd in de Strategie Bestrijding Antisemitisme 2024–2030.4
Bent u bereid om in gesprek te treden met de NS over het harde ingrijpen bij evangelisatieactiviteiten, zoals we vorige week en vorig jaar hebben kunnen zien? Bent u bereid de NS te wijzen op het grote belang van de vrijheid van godsdienst en de zorgvuldigheid waarmee de vrijheid van godsdienst benaderd moet worden? Bent u bereid afspraken met de NS te maken over hoe (niet) op te treden bij evangelisatieactiviteiten op stations, teneinde hier meer ontspannen mee om te gaan? Kunt u de Kamer inlichten over de uitkomsten van dit gesprek? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
De overstap van de industrie naar groene waterstof en de raffinageroute |
|
Henk Vermeer (BBB), Henri Bontenbal (CDA), Silvio Erkens (VVD), Pieter Grinwis (CU) |
|
Chris Jansen (PVV), Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Industrie vreest einde groene waterstof: «Dit plan legt er een bom onder»»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling vanuit de industrie dat de Nederlandse waterstofeconomie om zeep wordt geholpen door de voorgestelde correctiefactor van 0,4 voor de raffinageroute, omdat daarmee de waarde van geproduceerde groene waterstof meer dan gehalveerd wordt?
De raffinageroute in de systematiek Energie voor Vervoer van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) beoogt een bijdrage te leveren aan de Nederlandse waterstofmarkt, in aanvulling op het waterstofinstrumentarium van het Ministerie van Klimaat en Groene Groei (KGG). Van het begin af aan is helder gemaakt dat het gebruik van hernieuwbare (groene) waterstof in raffinaderijen onder voorwaarden mag meetellen voor credits. Hierover zijn in het verleden ook afspraken gemaakt, zie onder meer «Kabinetsaanpak Klimaatbeleid»2.
In de eerste voortgangsbrief implementatie RED-III vervoer d.d. 26 april 20243 is aangegeven dat er begrensd ruimte komt voor de raffinageroute. In deze brief is ook een correctiefactor aangekondigd, inclusief nader onderzoek om de hoogte van de correctiefactor te bepalen. Bij de totstandkoming van deze keuze is de markt geraadpleegd. Destijds waren de reacties veelal positief ten opzichte van eerdere beleidsopties die voor hebben gelegen. De raffinageroute met correctiefactor werd gezien als een goed midden tussen CO2-reductie in de sector mobiliteit, prijseffecten aan de pomp en stimulering van hernieuwbare waterstof.
In hoeverre is er contact geweest met de sector over de impact van deze maatregel op concrete projecten voor elektrolyse? Wat doet de correctiefactor met de business case voor deze projecten?
Voor het TNO-onderzoek dat ten grondslag ligt aan de aangekondigde hoogte van de correctiefactor, zoals voorgesteld door de Staatssecretaris van IenW in zijn brief van 30 oktober 2024, zijn uiteenlopende marktpartijen gesproken over de correctiefactor en de impact daarvan. Een deel van de bedrijven gaf aan zich zorgen te maken over de impact van de correctiefactor op de businesscase vanwege de lagere waarde van credits. Een ander deel van de respondenten pleit juist voor een (lage) correctiefactor om ruimte te scheppen voor meer elektrolyseprojecten. Ten slotte zijn er partijen die aangeven dat snelle duidelijkheid omtrent de raffinageroute voor hun investeringsbeslissing van groter belang is dan de hoogte van de correctiefactor; langere onduidelijkheid is voor deze partijen onwenselijk.
TNO geeft aan dat bij het bepalen van de correctiefactor kan worden meegewogen wat de impact is van andere opties naast de inzet van hernieuwbare waterstof via de raffinageroute en via direct gebruik met mogelijk lagere kosten, zoals bijmenging van geïmporteerde synthetische brandstoffen. Dit zou de kans op inzet van in Nederland geproduceerde waterstof via direct gebruik en via de raffinageroute kunnen verkleinen. Het is nog onduidelijk welke rol de import van synthetische brandstoffen tot en met 2030 zal spelen; de verwachting is dat dit op korte termijn nog niet op grote schaal het geval zal zijn. De onzekerheid hierover op de verwachte creditwaarde lijkt echter wel een aandachtspunt in de sector.
Naast gesprekken met marktpartijen ten behoeve van het TNO-onderzoek, heeft IenW ambtelijk in april 2024 een breed bezochte stakeholderbijeenkomst belegd rond de invulling van de implementatie van de RED-III (inclusief raffinageroute en correctiefactor) en hebben verschillende 1-op-1 gesprekken met sectorpartijen plaatsgevonden.
Hoe verhoudt de business case voor elektrolyseprojecten in Nederland zich tot de business case in Duitsland, België en Frankrijk zowel voor als na introductie van de correctiefactor?
Met de openstelling van de raffinageroute (met correctiefactor) wordt ook in Nederland een aanvullende mogelijkheid geboden om hernieuwbare waterstof te verwaarden. Dit zou moeten bijdragen aan de businesscase voor elektrolyseprojecten zoals benoemd in de Kamerbrief Voortgang implementatie RED-III vervoer4. In de brief is aangegeven dat de voorkeur uit gaat naar directe inzet van hernieuwbare waterstof in de mobiliteit, maar ook dat er op dit moment in Nederland nog niet veel elektrolysecapaciteit is om hernieuwbare waterstof te produceren. De raffinageroute beoogt de elektrolysecapaciteit op te schalen, wat uiteindelijk ook de directe inzet van hernieuwbare waterstof ten goede komt.
De systematiek Energie voor Vervoer, waar de raffinageroute onderdeel van is, richt zich niet enkel op het halen van de doelen uit de Hernieuwbare Energierichtlijn (RED-III), maar ook op de nationale klimaatdoelen. Inzet van hernieuwbare waterstof via de raffinageroute draagt niet bij aan het Nederlandse klimaatdoel voor de sector mobiliteit, maar aan het doel voor de sector industrie. In de andere landen wordt dit onderscheid niet op deze manier gemaakt. In Nederland wordt een subverplichting voor elke mobiliteitssector (land, zee, binnenvaart en luchtvaart) ingevoerd, waar ook de raffinageroute aan kan bijdragen. Hierdoor is de vormgeving zoals gebruikt in Duitsland en Frankrijk niet vergelijkbaar met onze systematiek.
De stimulerende rol van de raffinageroute is door de correctiefactor minder groot dan in de hierboven genoemde landen. Dit is een bewuste keuze om een gelijk speelveld tussen de raffinageroute en direct gebruik van hernieuwbare waterstof in mobiliteit te creëren. In de voorstellen voor de implementatie van de RED-III in Nederland is gekozen voor een vormgeving waarin het prijseffect aan de pomp beperkt blijft. Bij een grotere ruimte voor de raffinageroute buiten het subdoel voor hernieuwbare waterstof of een extra stimuleringsfactor zoals in Duitsland, zou het prijseffect aan de pomp toenemen.
Is de impact van de gekozen correctiefactor op investeringen in groene waterstof in Nederland goed in beeld gebracht? Kunt u hier inzicht in geven?
De verwachte impact op investeringen was geen onderdeel van de onderzoeksvraag om te komen tot een correctiefactor. Door de respondenten in het TNO-onderzoek is hier wel op gereflecteerd, zoals toegelicht onder vraag 3.
Na het stellen van Kamervragen heeft de Kamer de motie van de leden Bontenbal en Vermeer aangenomen over een onderzoek naar hoe de raffinageroute eruit moet zien om maximaal bij te dragen aan de verduurzamingsdoelstellingen van de industrie5. Er is gestart met invulling te geven aan deze motie en dit zal meer inzicht geven in de impact van correctiefactoren op investeringen in hernieuwbare waterstof in Nederland, de verduurzaming(sdoelen) in de industrie en de doelen van de systematiek Energie voor Vervoer.
Deelt u de mening dat er momenteel nog geen volwassen markt is voor groene waterstof en dat de overheid, als het de industrie wil helpen verduurzamen, het opbouwen van deze markt zou moeten ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
Ja, de markt voor hernieuwbare waterstof zit nog in de beginfase en wordt daarbij ook geconfronteerd met de nodige hobbels. In de Kamerbrief Voortgang waterstofbeleid6 die voorafgaand aan het commissiedebat «Waterstof, groen gas en andere energiedragers» op 10 december naar de Kamer is gestuurd, beschrijft de Minister van KGG de stand van zaken en de vervolgstappen.
Onderkent u het feit dat de raffinageroute er juist voor zou moeten zorgen dat de waterstofmarkt op gang komt en er een basis voor investeringen in groene waterstof beschikbaar komt? Hoe draagt het voorstel voor de correctiefactor daaraan bij?
De raffinageroute is een van de instrumenten om de hernieuwbare waterstofmarkt op gang te brengen. Het waterstofinstrumentarium vanuit KGG bestaat verder uit onder meer IPCEI-subsidies, OWE-subsidies, een importtender onder H2Global en toekomstige vraagsubsidies. Daarnaast werkt KGG aan een mogelijke jaarverplichting voor het gebruik van hernieuwbare waterstof in industriële processen.
De raffinageroute was oorspronkelijk bedoeld om de eerste elektrolyseprojecten te realiseren. Er is te zien dat investeringsbeslissingen in grootschalige elektrolyseprojecten uitblijven, onder meer vanwege onzekerheden over de afname. Naast voornoemde instrumenten blijft de raffinageroute een relevant instrument om een zekere afzetmarkt voor hernieuwbare waterstof te bieden. De correctiefactor is ontworpen om directe inzet te belonen, ook vanwege de directe CO2-reductie die dit voor de sector mobiliteit oplevert. De correctiefactor zorgt voor een gelijker speelveld tussen de geprefereerde directe inzet en inzet via de raffinageroute. Verder creëert het aanvullende ruimte voor de raffinageroute, zonder dat de subdoelen hoeven te worden verhoogd en de prijs aan de pomp verder stijgt.
Deelt u de constatering dat het voorstel voor deze correctiefactor ervoor zal zorgen investeringen in groene waterstof niet in Nederland plaats zullen vinden, maar in ons omringende landen waar geen correctiefactor geldt en waar ook andere voorwaarden voor waterstofproductie gunstiger zijn? Zo nee, waarom niet?
Deze vraag is niet eenduidig te beantwoorden, gezien de onzekerheden in de markt, bijvoorbeeld op het gebied en gereedkomen van waterstof(import)infrastructuur. Er zijn inderdaad risico’s en daarom wordt een zorgvuldig proces gevolgd. Er zijn nationaal verplichtingen voor de inzet van hernieuwbare waterstof in vervoer neergelegd op basis van de RED-III (ook zijn er op basis van de RED-III nationaal verplichtingen voor de inzet van hernieuwbare waterstof in de industrie). Het behalen van de verplichting voor waterstof in vervoer kan via directe inzet en/of de raffinageroute worden ingevuld. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen de inzet van nationaal geproduceerde en geïmporteerde hernieuwbare waterstof of synthetische brandstoffen. Met de voorgestelde correctiefactor wordt een gelijk speelveld gecreëerd tussen directe inzet (ook uit importstromen) en indirecte inzet via de raffinageroute.
De directe inzet moet zich nog verder ontwikkelen. De resultaten van de eerste openstelling van de Subsidieregeling Waterstof in Mobiliteit (SWiM) tonen interesse van de markt, met een overinschrijving van 78% op het budget van 22 miljoen euro.
De verwachting was dat import van hernieuwbare waterstof en synthetische brandstoffen een beperkte rol zal spelen richting 2030. Hiermee was de inschatting dat de raffinageroute ook bij de implementatie van de voorgestelde correctiefactor voldoende afzetmogelijkheden heeft. Zoals aangegeven onder vraag 5 is gestart met het uitvoering geven aan de motie om de impact van de correctiefactor nader te onderzoeken. De resultaten hiervan en de signalen die zijn ontvangen bij de consultatie van de Regeling energie vervoer aankomend voorjaar zullen worden meegewogen in het proces.
Er is voor gekozen om geen einddatum op te nemen voor de raffinageroute, in afwachting van post-2030 doelen die in de mogelijke opvolger van de RED-III worden gesteld. Het is nog geen gegeven dat er een opvolger komt, maar het kabinet zet zich daar richting de Commissie voor in.
Hoe rijmt u het voorstel voor de correctiefactor met het voornemen uit het regeerprogramma on Nederlandse koppen op Europees beleid te schrappen?
Hier is geen sprake van een nationale kop. De correctiefactor is een uitwerking van een Europese verplichting, die ontworpen is zodat de systematiek Energie voor Vervoer ook voldoende bijdraagt aan het nationale klimaatdoel voor de sector mobiliteit. Het regeerprogramma houdt vast aan de klimaatdoelen. Als de correctiefactor hoger wordt, of wordt losgelaten, wordt het maximaal in te zetten volume via de raffinageroute kleiner, of moet het subdoel worden verhoogd, samen met aanvullende maatregelen om het behalen van het nationale klimaatdoel voor de sector mobiliteit te borgen.
Kunt uitleggen op welke wijze deze correctiefactor direct gebruik stimuleert? Wat zijn verwachte effecten van de correctiefactor op direct gebruik?
De correctiefactor zorgt ervoor dat een gelijker speelveld ontstaat tussen de inzet van hernieuwbare waterstof bij de raffinage van (fossiele) transportbrandstoffen en de directe levering van hernieuwbare waterstof aan waterstofvoertuigen / (lucht)vaartuigen. Verder leidt de correctiefactor ertoe dat de raffinagecredits minder snel het subdoel vullen; ze tellen immers minder mee. Hierdoor blijft eerder ruimte over voor directe inzet onder het subdoel.
Uit het TNO-onderzoek blijkt dat zonder correctiefactor directe inzet zeer beperkt aan bod komt binnen de systematiek Energie voor Vervoer, aangezien de raffinageroute dan de goedkoopste manier is om credits te genereren en daarmee aan de RFNBO-verplichting te voldoen.
Wat zijn de gevolgen van de gekozen correctiefactor voor het doelbereik van de Subsidieregeling grootschalige productie volledig hernieuwbare waterstof via elektrolyse (OWE)? Wat is de verwachting van de elektrolysecapaciteit die met en zonder de correctiefactor kan worden gerealiseerd met het voor de OWE beschikbare budget? Klopt het dat de correctiefactor zal zorgen voor een hogere subsidiebehoefte en dat er dus meer belastinggeld nodig zal zijn om dezelfde doelen te halen?
Er zijn beperkt waterstofmiddelen beschikbaar voor het realiseren van de ambitieuze bindende Europese waterstofdoelen voor de mobiliteit en de industrie. Het openstellen van de raffinageroute leidt naar verwachting tot minder benodigde OWE-subsidie dan de situatie waarin geen raffinageroute beschikbaar is. Een mogelijk gevolg van de voorgestelde correctiefactor is dat elektrolyseprojecten die van plan zijn aan raffinaderijen te leveren meer OWE-subsidie gaan aanvragen, omdat de betalingsbereidheid van raffinaderijen voor hernieuwbare waterstof afneemt als gevolg van een lagere waarde van credits verkregen via de raffinageroute. Dit zou betekenen dat de totale subsidiebehoefte voor het behalen van nationale en Europese hernieuwbare waterstofdoelen stijgt. Zodra de uitkomsten van de huidige OWE-openstelling bekend zijn, kan beter worden ingeschat wat het effect is van de gekozen correctiefactor op de subsidiebehoefte van de Europese doelen.
Kunt u aangeven in hoeverre de volgende elementen onderdeel waren van de opdracht aan TNO voor haar onderzoek:
In de eerste voortgangsbrief implementatie RED-III vervoer van april heeft de Staatssecretaris van IenW aangegeven dat het ministerie zou laten onderzoeken welke correctiefactor het meest geschikt is om te bewerkstelligen dat de directe inzet van RFNBO's in de verschillende mobiliteitssectoren meer loont dan de inzet van hernieuwbare waterstof in raffinaderijen. De opdracht richtte zich hiermee specifiek op het gelijke speelveld tussen directe inzet en inzet via de raffinageroute. De andere aspecten die in de vraag worden genoemd zijn deels toegelicht in het TNO-onderzoek, op basis van input van de respondenten. Deze vormden formeel geen onderdeel van de onderzoeksopdracht en zijn niet meegenomen in het bepalen van de voorgestelde hoogte van de correctiefactor.
Welke alternatieve beleidsopties heeft u onderzocht en besproken met de sector om te komen tot een pakket waarmee zowel de doelen voor Renewable Fuel of Non-Biological Origin-gebruik (RFNBO-gebruik) in de mobiliteit en het opschalen van de elektrolysecapaciteit in Nederland? Is bijvoorbeeld de optie van een hogere correctiefactor, met daarbij ook een hoger doel voor het RFNBO-volume? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de eerste voorstellen van de Commissie is in de startfase van de implementatie van de RED-III gesproken over hogere subdoelen voor hernieuwbare waterstof in mobiliteit. Na bekendmaking van de forse ambitieverlaging in de definitieve RED-III is gekozen om de nationale subdoelen in lijn te brengen met de Europese doelen om nationale koppen te vermijden.
Hierna zijn opties verkend om (1) een verplichting aan raffinaderijen op te leggen voor de inzet van hernieuwbare waterstof, en (2) om raffinagecredits te laten concurreren met onder meer geavanceerde biobrandstoffen in plaats van directe inzet van RFNBO’s. De optie van het niet instellen van een correctiefactor is bekeken, maar is niet voorgesteld vanwege voorziene gevolgen. Ten eerste zou de raffinageroute dan slechts ruimte bieden aan een beperkt aantal elektrolyseprojecten (circa 500 MW). Het zou verhoging van het subdoel voor hernieuwbare waterstof in mobiliteit vergen om genoeg ruimte voor de ons bekende elektrolyseprojecten te creëren. Omdat de raffinageroute niet bijdraagt aan CO2-reductie in de mobiliteit, zou bij verhoging van het subdoel ook de algehele jaarverplichting extra moeten worden verhoogd om het klimaatdoel veilig te stellen. Dit zou resulteren in een stijging van de prijs aan de pomp. Bovendien zou dit ten koste gaan van de beleidswens van IenW om directe inzet van hernieuwbare waterstof in de mobiliteit te stimuleren met de systematiek Energie voor Vervoer.
In het onderzoek dat wordt uitgevoerd in het verlengde van de motie Bontenbal en Vermeer wordt onder meer inzicht gegeven in de impact van correctiefactoren op investeringen in hernieuwbare waterstof in Nederland, de verduurzaming(sdoelen) in de industrie en de doelen van de systematiek Energie voor Vervoer.
Bent u bereid om het hierboven omschreven alternatief en andere alternatieve maatregelen voor de correctiefactor van 0,4 alsnog te overwegen om te komen tot een beleidspakket dat zowel direct gebruik als het opschalen van waterstofproductie in Nederland stimuleert? Zo nee, waarom niet?
Zoals genoemd onder vraag 5, wordt momenteel invulling gegeven aan de motie van de leden Bontenbal en Vermeer die oproept tot nader onderzoek. De uitkomsten van dit onderzoek – tezamen met de reacties op het wijzigingsvoorstel Besluit Energie Vervoer – neemt het kabinet mee in de verdere implementatie van RED-III vervoer. Hierbij wordt een balans gezocht tussen de hoofddoelen van de systematiek Energie voor Vervoer, stimulering van Nederlandse waterstofproductie en -toepassing in industrie en/of mobiliteit en de prijs aan de pomp.
De gedragscode beheer en onderhoud van de waterschappen |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Rummenie |
|
|
|
|
Klopt het dat de gedragscode beheer en onderhoud van de waterschappen, waarin het dagelijkse beheer en onderhoud van waterschappen wordt geregeld, zoals bijvoorbeeld maaien en baggeren, op 1 januari 2025 afloopt? Bent u bereid om deze gedragscode te verlengen? Zo ja, onder welke voorwaarden?
De gedragscode beheer en onderhoud door waterschappen loopt af op 31 december 2024. Deze gedragscode is destijds goedgekeurd onder de Wet natuurbescherming en die goedkeuring kan niet worden verlengd omdat de Wet natuurbescherming inmiddels vervallen is. De regelgeving over gedragscodes maakt nu onderdeel uit van de Omgevingswet. Er vindt in dat kader een nieuwe beoordeling plaats van gedagscodes, waarna gedragscodes die voldoen aan de eisen kunnen worden aangewezen in de Omgevingsregeling. Ik voer momenteel gesprekken met de betrokken soortenorganisaties, het IPO, de Unie van Waterschappen en RVO om alsnog tot een passende oplossing te komen.
Klopt het dat al meerdere jaren wordt gewerkt aan actualisatie van de gedragscode? Kunt u aangeven waarom dit tot op heden nog niet heeft geleid tot het vaststellen van een nieuwe gedragscode?
De afgelopen twee jaar hebben de Unie van Waterschappen en RVO intensief overleg gevoerd over het opstellen van een nieuwe gedragscode, die moet ingaan op 1 april 2025. LVVN heeft hierbij gefaciliteerd. Er is op dit moment alleen nog discussie over het in bepaalde gevallen gebruiken van de klepelmaaier bij niet-veiligheidssituaties.
Kunt u bevestigen dat de inzet van het dagelijkse beheer zoals is vastgelegd in deze gedragscode is gericht op het versterken van de biodiversiteit en het behoud van beschermde soorten, onder andere via de habitatbenadering, en daarmee een vorm van ecologisch beheer betreft? Bent u bereid deze werkwijze voort te zetten?
Het instrument gedragscode heeft wettelijk gezien niet tot doel de biodiversiteit te versterken. Een gedragscode is een vorm van vrijstelling van de omgevingsvergunningplicht voor flora- en fauna-activiteiten. Zij behelst daarmee een algemene toestemming voor activiteiten die moet voldoen aan de kaders van de Vogelrichtlijn en de Habitarichtlijn en – in lijn daarmee – van de nationale wetgeving, voor afwijking van in beginsel verboden handelingen ten aanzien van beschermde soorten. Zij kan worden verleend voor frequente werkzaamheden met een voorzienbaar en voorspelbaar effect voor de beschermde soorten en hun leefgebied. Het instrument van de gedagscode moet zo onnodige lasten voorkomen. De in de gedragscode beschreven werkzaamheden mogen niet leiden tot nadelige gevolgen voor de soorten en hun leefgebied. Daarom worden in de gedragscode eisen gesteld waaraan voldaan moet worden om deze nadelige gevolgen te voorkomen.
Kunt u bevestigen dat de waterschappen de effectiviteit van maatregelen voor beschermde soorten hebben onderbouwd en advies van soortenbeschermingsorganisaties hebben ingewonnen? Klopt het dat er desondanks nog steeds een verschil van inzicht is over het maaien middels klepelen, waardoor een nieuwe gedragscode onuitvoerbaar is? Kunt u uitleggen waar dit verschil van inzicht op berust?
De waterschappen hebben inderdaad advies ingewonnen bij de soortenorganisaties op welke wijze en onder welke omstandigheden het gebruik van de klepelmaaier mogelijk is. Hierover vindt nog overleg plaats met de soortenorganisaties met als doel overeenstemming te verkrijgen over het opnemen van specifieke situaties in de gedragscode, waarin het gebruik van de klepelmaaier wordt toegestaan (zie ook het antwoord op vraag 8). Van belang hierbij is dat afdoende onderbouwd kan worden dat het gebruik van de klepelmaaier op de door de waterschappen voorgestelde wijze niet leidt tot nadelige gevolgen voor de beschermde soorten en hun leefgebied.
Kunt u bevestigen dat de waterschappen een ecologische manier van klepelen hebben voorgesteld, waarbij tien centimeter boven het maaiveld wordt gemaaid, het maaisel wordt afgevoerd en buiten de kwetsbare periode wordt gemaaid? Klopt het dat dit ervoor zorgt dat er minder vaak hoeft te worden gemaaid en er dus minder vaak verstoring is en er ook variatie in vegetatie ontstaat?
De Unie van Waterschappen heeft dit inderdaad voorgesteld. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Deelt u de stelling van de waterschappen dat het waterbeheer in gevaar komt als er niet kan worden geklepeld, waardoor wateroverlast of zelfs onveilige situaties, omdat er onvoldoende zicht is op de sterkte van dijken, kunnen ontstaan?
Op dit moment wordt in overleg met de soortenorganisaties en RVO onderzocht in welke situaties klepelen kan worden toegestaan, bijvoorbeeld in situaties dat er technisch geen alternatieve maaimethode is dan de klepelmaaier. Tevens wordt onderzocht in welke gevallen de klepelmaaier kan worden gebruikt zonder dat een verbodsbepaling wordt overtreden. Het gebruik van de klepelmaaier is overigens reeds toegestaan als dit noodzakelijk is voor de veiligheid van de werknemer.
Kunt u de situatie schetsen waarbij de gedragscode niet wordt verlengd en de waterschappen voor regulier beheer en onderhoud vele tijdrovende vergunningen moeten gaan aanvragen? Deelt u de mening dat dit een onwenselijke situatie is die moet worden voorkomen?
Ja, dit is onwenselijk en onnodige administratieve lasten moeten zoveel mogelijk voorkomen worden. Het instrument gedragscodes heeft dit als doel zodat beheerders voor frequente werkzaamheden met een voorspelbaar en voorzienbaar effect op soorten en hun leefgebied vrijstelling kunnen krijgen om zo niet voortdurend een omgevingsvergunning te hoeven aanvragen. Daarom ben ik in gesprek met de betrokken soortenorganisaties, de Unie van Waterschappen, het IPO en RVO om tot een passende oplossing te komen.
Wilt u zich inspannen om voor 1 januari 2025 tot een nieuwe gedragscode te komen?
LVVN, Unie van Waterschappen, RVO, de betrokken soortenorganisaties en het IPO hebben afgesproken om een zogenoemde snelkookpansessie te houden. Doelstelling hiervan is gezamenlijk het gebruik van de klepelmaaier in niet-veiligheidssituaties zo te formuleren dat deze geschikt is voor opname in de nieuwe gedragscode. De nieuwe gedragscode moet dan ingaan op 1 april 2025.
VvE’s die in de knel komen door de Gasketelwet |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Hoe luidt uw reactie op het artikel «Vereniging Eigen Huis waarschuwt voor hoge kosten VvE’s door Gasketelwet», de brief van Vereniging Eigen Huis (VEH) aan u over Verenigingen van Eigenaren (VvE’s) die in de knel komen door de Gasketelwet en de oproep van VEH om met een spoed een plan van aanpak op te stellen waarmee VvE’s op een veel pragmatischer wijze aan de Gasketelwet kunnen voldoen?1
Graag wil ik voorop stellen dat het jonge koolmonoxide-stelsel (CO-stelsel) van grote betekenis is voor de veiligheid en gezondheid van mensen. Diverse maatregelen zijn getroffen om het aantal incidenten met koolmonoxide terug te dringen. En het eerste beeld dat uit de wetsevaluatie volgt, een jaar na inwerkingtreding, is positief.
Natuurlijk is het voor een VvE vervelend als deze voor hoge kosten komt te staan, terwijl daar niet voor is gespaard. Tegelijkertijd is de veiligheid van de rookgasafvoer wel een verantwoordelijkheid van de VvE. Onlangs heeft de sector voor situaties met een collectieve rookgasafvoer een praktisch en gedragen handelingskader voor installatiebedrijven opgesteld. Hierbij is mijns inziens een goede balans gevonden tussen enerzijds het borgen van de veiligheid en anderzijds meer tijd voor VvE’s om de collectieve rookgasafvoer te laten controleren. Dit handelingskader is onlangs beschikbaar gekomen. Dit kader voor de monteur geeft houvast om in situaties, dat de geschiktheid van een collectieve rookgasafvoer niet bekend is, de benodigde werkzaamheden toch uit te kunnen voeren. Tegelijkertijd waarschuwt dit handelingskader de VvE en de individuele appartementseigenaren de collectieve rookgasafvoer te laten controleren.
Daarnaast heb ik aan NEN opdracht gegeven om een praktijkrichtlijn (NPR) op te stellen voor gebouwen met een collectieve rookgasafvoer. Deze praktijkrichtlijn geldt voor renovatie van oude collectieve rookgasafvoeren, maar moet ook ruimte bieden aan VvE’s om bij vervanging van een cv-ketel de bestaande collectieve rookgasafvoer voor een bepaalde periode te kunnen blijven doorgebruiken. Uiteraard alleen wanneer de veiligheid voldoende wordt geborgd. De verwachting is dat deze praktijkrichtlijn begin 2025 kan worden gepubliceerd.
Bent u ermee bekend dat VvE’s sinds de invoering en handhaving van de Gasketelwet enorme kosten moeten maken voor de complete vervanging van het collectieve afvoersysteem als deze ouder is dan vijftien jaar en een individuele eigenaar een nieuwe cv-ketel wil laten installeren? Bent u ermee bekend dat deze verplichting leidt tot onuitvoerbaarheid van de wet en dat VvE’s en appartementseigenaren niet weten hoe ze verder moeten als een cv-ketel vervangen moet worden? Wat gaat u daar aan doen?
Ja. Sinds de invoering van het CO-Stelsel is de aandacht voor de veiligheid en gezondheid in de sector gegroeid. Daar wordt naar gehandeld en dat heeft consequenties. Als een collectieve rookgasafvoer in een VvE aan het einde van de technische levensduur is gekomen, dient deze te worden vervangen. De VvE moet hier al in haar Meerjarenonderhoudsplan (MJOP) rekening mee houden, door hiervoor geld te reserveren. Wanneer een VvE hiervoor geen reservering heeft, dan kan de VvE hiervoor (onder voorwaarden) ook een lening aangaan bij bijvoorbeeld het Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse gemeenten (SVn) of het Nationaal Warmtefonds. Dit kan echter alleen wanneer er warmtepompen op de rookgasafvoer worden geplaatst. Dat een rookgasafvoer aan het einde van z’n technische levensduur moet worden vervangen, geldt overigens evenzeer voor eigenaren van eengezinswoningen. Ook zij zullen hier rekening mee moeten houden en hiervoor kosten moeten maken.
Een richtlijn binnen de beroepssector is dat de installateur beziet of een collectieve rookgasafvoer ouder dan 15 jaar vanuit veiligheidsoptiek vervangen moet worden en de klant daarover adviseert. Vervanging houdt nauw verband met de (gegarandeerde) levensduur van de afvoerbuizen. Ook kan het zijn dat de bestaande (oudere) collectieve rookgasafvoer niet geschikt is voor de nieuwe cv-ketel.
In mijn antwoord op vraag 1 ben ik al ingegaan op het handelingskader voor installatiebedrijven en mijn opdracht aan de NEN om te komen tot een praktijkrichtlijn (NPR) die beiden ook ruimte bieden aan VvE’s om de collectieve rookgasafvoer te laten controleren.
Bent u ermee bekend dat een geschiktheidsverklaring van het collectieve afvoersysteem in de praktijk geen oplossing biedt voor VvE’s, omdat deskundigen hiervoor moeilijk te vinden zijn, een dergelijk onderzoek duizenden euro’s kost en regelmatig herhaald moet worden vanwege de korte houdbaarheid van zo’n onderzoek?
De mogelijkheid van een geschiktheidsverklaring van het collectieve rookgasafvoersysteem is door de sector opgenomen in de voor het CO-stelsel aangewezen certificatieschema’s (beoordelingsrichtlijnen). Deze van een datum voorziene geschiktheidsverklaring geeft aan dat de collectieve rookgasafvoer is beoordeeld en veilig bevonden. Een geschiktheidsverklaring voorziet in de situatie dat een installateur, die bij een individuele appartementseigenaar een nieuwe ketel monteert of onderhoud uitvoert, zelf de veiligheid van het afvoersysteem niet kan beoordelen. De individuele appartementseigenaar (of de VvE) kan deze verklaring dan aan z’n installateur overleggen. Die installateur weet dan dat de collectieve rookgasafvoer in orde is en kan daar op vertrouwen. De kosten voor het inspecteren van een collectieve rookgasafvoer zullen afhangen van de grootte van het appartementencomplex. Logischerwijs worden die kosten gedeeld door alle eigenaren die deel uitmaken van een VvE.
Zoals uit de evaluatie van het stelsel blijkt, is het aantal gecertificeerde installatiebedrijven afgelopen jaar sterk gegroeid en de verwachting is dat dit aantal komende tijd nog blijft groeien. Op dit moment zijn ruim 3.100 bedrijven gecertificeerd. Hiervan zijn 178 bedrijven ook specifiek gecertificeerd om werkzaamheden aan collectieve rookgasafvoeren uit te mogen voeren. Dat zijn met name de grotere bedrijven met veel monteurs in dienst. VvE’s en individuele appartementseigenaren kunnen het Register | Toelatingsorganisatie Kwaliteitsborging Bouw (tlokb.nl) raadplegen om een gecertificeerd installatiebedrijf en een specifiek op het gebied van collectieve rookgasafvoeren gespecialiseerd installatiebedrijf te vinden.
Heeft u met de voorgaande problemen rekening gehouden toen de Gasketelwet werd opgesteld? Heeft u destijds met de branche verkend of de veiligheid van gassytemen binnen VvE’s eenvoudiger en goedkoper kan worden gerealiseerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom heeft u daar toen niet meteen rekening mee gehouden? Bent u bereid om dit nu alsnog op te pakken met de technische branche en daarbij consumentenorganisaties te betrekken?
Dat er in woongebouwen met een collectieve rookgasafvoer gevaarlijke situaties kunnen zijn, was voor het opstellen van het wettelijk stelsel al bekend. In 2016 zijn daarom samen met onder andere de installatiesector, Vereniging Eigen Huis, VvE Belang en Vastgoed Belang een handreiking en informatieblad opgesteld (i.c. »De veiligheid van collectieve rookgasafvoeren in woongebouwen»), met als doel VvE-besturen, VvE-beheerders, corporaties, verhuurders en individuele appartementseigenaren bewust te maken van de mogelijke gezondheidsrisico’s die spelen bij collectieve rookgasafvoeren. Daarbij is ook gewezen op het belang van periodieke inspectie en onderhoud om gevaarlijke situaties te voorkomen en op de verantwoordelijkheden zoals die binnen VvE’s liggen. Dat VvE’s in verband met een noodzakelijke renovatie of vervanging van de collectieve rookgasafvoer voor hoge kosten kunnen worden gesteld, volgt dus niet uit het nieuwe wettelijke stelsel. Tijdige vervanging of renovatie van de collectieve rookgasafvoer is inherent aan de goede instandhouding van een gebouw. Dit is een verantwoordelijkheid van de VvE en een verplichting van de VvE naar de individuele eigenaren en bewoners. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat het gebouw waarin zij wonen veilig is.
Ook bij het opstellen van het CO-stelsel is aandacht besteed aan collectieve rookgasafvoeren in woongebouwen waaronder die van VvE’s. Toen is ook rekening gehouden met de mogelijkheid dat niet elke installateur de expertise bezit om een collectieve rookgasafvoer te beoordelen en dat daarvoor dan een gespecialiseerd bedrijf kan worden ingeschakeld (zie mijn antwoord op vraag2. Daarbij zijn de hiervoor genoemde handreiking en informatieblad geactualiseerd.
Ik ga komende tijd graag in gesprek met de sector en consumentenorganisaties over de in de evaluatie en de brief van Vereniging Eigen Huis geconstateerde knelpunten met collectieve rookgasafvoeren bij VvE’s. Hierbij zal ik het hiervoor genoemde handelingskader en de binnenkort verwachte praktijkrichtlijn (NEN) betrekken. Hiermee wordt voor de korte termijn een oplossing geboden. Samen met deze partijen wil ik ook bekijken welke aanvullende mogelijkheden er zijn.
Wanneer stuurt u het wettelijk verplichte evaluatierapport inzake de Gasketelwet naar de Kamer? Geeft u daar dan ook direct de noodzakelijke vervolgstappen bij aan?
De evaluatie heb ik gelijktijdig met mijn antwoorden op uw vragen aan uw Kamer aangeboden. Daarbij heb ik aangegeven wat de vervolgstappen zijn.
Vindt u ook dat – gegeven het naderende stookseizoen – de problematiek voor VvE’s en appartementseigenaren met prioriteit moet worden opgelost en niet kan wachten op een evaluatie en een vervolgtraject?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Het potentiële valmeerproject bij de Haringvlietmonding |
|
Pieter Grinwis (CU), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB), Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei) (VVD), Barry Madlener (minister infrastructuur en waterstaat) (PVV), Dirk Beljaarts (minister economische zaken) (PvdV) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van de opinie «Valmeren: vergeten sleutel tot duurzame energie»1 en wat is uw opinie daarover?
Ja. Energieopslag als vorm van flexibiliteit speelt al geruime tijd een cruciale rol in ons energiesysteem. Alle vormen van energieopslag – elektriciteits-, moleculen,- en warmteopslag – zullen nodig zijn voor het toekomstig energiesysteem. In potentie biedt het Delta21 valmeer dat in het artikel genoemd wordt, een vorm van grootschalige elektriciteitsopslag.
Wat is uw reactie op de uitkomsten van het onderzoek van CE Delft2 naar de businesscase en maatschappelijke waarde van het Delta21-project, waaruit blijkt dat dit valmeer investeringen in opwekcapaciteit bespaart én netverzwaring kan voorkomen, zowel in de regio Rotterdam als elders in Nederland op het hoogspanningsnet, en kan leiden tot lagere energiekosten voor huishoudens en bedrijven tot maximaal 1,8 miljard euro per jaar?
Meer flexibiliteit zorgt ervoor dat investeringen in opwekcapaciteit worden bespaard en dat netverzwaringen worden voorkomen. Energieopslag – zoals in potentie het Delta21 valmeer – draagt bij aan meer flexibiliteit, maar is niet de enige manier. Andere vormen van flexibiliteit zijn: (1) flexibele vraagsturing, (2) (CO2-vrij) regelbaar vermogen, (3) conversie en (4) interconnectie met andere landen.
De uitkomsten van het onderzoek van CE Delft geven aan dat het Delta21 valmeer in theorie van waarde kan zijn voor Nederland. De businesscase is daarbij omgeven door grote onzekerheden, omdat de markt- en prijsontwikkelingen onzeker en de investeringskosten hoog zijn. Hierdoor zijn de geïdentificeerde lagere energiekosten dan ook onzeker. Daarnaast heeft CE Delft alleen globaal onderzoek gedaan naar de voordelen van dit project ten opzichte van andere technieken op het gebied van grondstofgebruik, waterveiligheid en CO2-impact van productie. Het onderzoek van CE Delft toont daarom niet afdoende aan dat dit project van meerwaarde zou zijn ten opzichte van andere vormen van flexibiliteit.
Bent u van mening dat een grootschalige energieopslagfaciliteit nabij de Maasvlakte kan bijdragen aan een efficiënter gebruik van het elektriciteitsnetwerk en aan een optimaler gebruik van energie uit zon en wind, zowel op land als offshore?
Ja. Grootschalige energieopslag nabij de Maasvlakte kan ervoor zorgen dat er efficiënter gebruik wordt gemaakt van het elektriciteitsnetwerk, mits netcongestieneutrale inpassing wordt geborgd. Wanneer het Delta21 valmeer (net als andere vormen van opslag) bijvoorbeeld zou worden ingezet voor handel op elektriciteitsmarken en balansmarkten (aFRR) in plaats van enkel voor opslag van eigen opgewekte energie, kan de belasting op het net juist toenemen. Dit leidt mogelijk tot extra netcongestie.
Als langetermijnopslagtechnieken beperkt van de grond komen, zijn andere technieken (zoals Li-ion-batterijen en meer elektrolyse en waterstofcentrales) nodig om de flexibiliteitsbehoefte in te vullen. In het onderzoek van CE Delft3 is een gevoeligheidsanalyse gedaan waarbij de potentie voor technieken voor lange termijnopslag op nihil is gezet om te zien welke andere technieken de flexibiliteitsbehoefte in dat geval zouden invullen. Hier volgt uit dat een deel van de behoefte aan flexibiliteit in Nederland dan ingevuld wordt met Li-ion-batterijen, met name 4-uursbatterijen en 8-uursbatterijen. De batterijen vervangen echter niet volledig de rol die langetermijnopslag (24-uurs) zou kunnen spelen. Er worden in dit scenario volgens CE Delft extra elektrolysers gerealiseerd (7 GW in plaats van 5 GW) voor het omzetten van lange termijnoverschotten naar waterstof en er is meer inperking van de opwek van zonne- en windparken (curtailment).
Bent u het met de initiatiefnemers van Delta21 eens dat het project én hoogwater in het binnenland kan voorkomen en daarmee mogelijke dijkversterkingen- en verhogingen én veel kan bijdragen aan natuurherstel, doordat het dichtslibben en verzanding van het Haringvliet inclusief de monding kan worden voorkomen en een brak gebied wordt gerealiseerd?
Nee. Op dit moment heeft een valmeer, als zeewaartse kustuitbreiding, geen meerwaarde voor de waterveiligheid. Het Kennisprogramma Zeespiegelstijging heeft onderzoek gedaan naar zeewaartse kustuitbreiding bij extreme zeespiegelstijging als een van de mogelijke toekomstbeelden voor de waterveiligheid van Nederland, naast beschermen en meebewegen4. In het onderzoek is naar voren gekomen dat een zeewaartse kustuitbreiding pas bij extreme zeespiegelstijging een meerwaarde heeft als opvangbekken voor het overtollige rivierwater. Hiervoor zijn echter vele aanvullende maatregelen nodig zoals het beperken van de rivierafvoer via de Nieuwe Waterweg en pompcapaciteit die toeneemt bij doorgaande zeespiegelstijging.
Uit het Kennisprogramma Zeespiegelstijging volgt daarnaast dat een zeewaartse kustuitbreiding grote negatieve ecologische impact heeft. De aanleg van een valmeer in Natura2000 gebied Voordelta zou daar een voorbeeld van zijn. Daarmee zou immers waardevolle onderwaternatuur, evenals waardevolle visgronden, in de Voordelta verdwijnen. Deze negatieve impact moet ook meegewogen worden bij een beoordeling van Delta21. Tevens dient rekening gehouden te worden met de verplichtingen die voortkomen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn.
Welke voor- en nadelen ziet u voor het verdienvermogen en de strategische autonomie van Nederland als ingezet wordt op een project als Delta21 met veel Nederlandse kennis en bedrijvigheid in plaats van op grootschalige batterijen waarvoor schaarse metalen moeten worden geïmporteerd of extra centrales die door buitenlandse bedrijven moeten worden gebouwd?
Energieopslag en in het bijzonder elektriciteitsopslag zijn, vanwege de verwachtingen van enorme groei in de vraag naar dit type opslag, potentieel zeer belangrijk voor het toekomstig verdienvermogen en strategische autonomie van Nederland. In de Actieagenda Batterijsystemen wordt daarom onder andere ingezet op de ontwikkeling van batterijsystemen, inclusief data en veiligheid.
Daarnaast zet het kabinet met het Nationaal Groeifonds voorstel «Material Independence & Circular Batteries» eveneens in op langetermijnenergieopslag door Nederlandse bedrijvigheid te ontwikkelen voor toepassingen in bijvoorbeeld batterijen met een lange opslagduur. Door ook de ontwikkeling van alternatieve batterijen – zoals zoutbatterijen of redox flow batterijen – te stimuleren, verminderen we de noodzaak schaarse metalen te importeren. Deze subsidieregeling (€ 25 miljoen), waarbij projecten zich richten op minimaal gebruik van kritieke materialen, wordt vanaf 16 december 2024 opengesteld.
Het is momenteel overigens onzeker in hoeverre het volledige Delta21-project zou kunnen worden uitgevoerd door Nederlandse bedrijven en instellingen.
In hoeverre vermindert een grootschalige opslag als Delta21 de kwetsbaarheid van de energievoorziening bij een aanslag of schade door andere oorzaken, ook ten opzichte van andere flexibiliteitstoepassingen?
In het algemeen is het zo dat de kwetsbaarheid van onze energievoorziening afneemt naarmate er meer flexibiliteit in het energiesysteem zit. De flexibiliteit wordt bij voorkeur door meerdere flexibiliteitstoepassingen verzorgd om de kans op systeemfalen te verminderen.
In potentie zou het Delta21 valmeer ook bijdragen aan de weerbaarheid van ons energiesysteem, met een relatief grote theoretische opslagcapaciteit van 34 GWh en – daarmee – relatief veel flexibiliteit. Toch kan niet zonder meer worden geconcludeerd dat elektriciteitsopslag van dergelijke grootte relatief meer zou bijdragen aan de weerbaarheid van het energiesysteem. Hiervoor zouden de kwetsbaarheden van valmeren zoals het Delta21-project beter in kaart moeten worden gebracht en worden afgezet tegen (een combinatie van) kleinere flexibiliteitstoepassingen. Daarnaast kent het Delta21-plan belangrijke ecologische nadelen, zie ook het antwoord op vraag 4.
In hoeverre neemt u in uw afwegingen voor opslagtechnieken maatschappelijke voordelen mee die niet zuiver energetisch zijn?
In de afweging voor opslagtechnieken worden ook de maatschappelijke voor- en nadelen van de techniek meegenomen die niet zuiver energetisch zijn. Het kabinet weegt hierbij de publieke belangen en stuurt op de hoogste maatschappelijke waarde zoals is toegelicht in het Nationaal plan energiesysteem (NPE). In het kader van het Delta21-project zijn dit onder andere de impact op biodiversiteit en waterveiligheid. De ecologische impact van een project zou ertoe kunnen leiden dat een bepaalde opslagtechniek als ongewenst wordt gezien.
Hoe reflecteert u op het feit dat een valmeer bij de Haringvlietmonding mogelijk diverse maatschappelijke voordelen biedt ten opzichte van andere opslagtechnieken, maar dat deze hoogstwaarschijnlijk niet tot stand zal komen als de flexibiliteitstoepassing enkel op basis van marktmechanismen tot stand zal komen?
Bij het bepalen van de business case van het Delta21 valmeer speelt de elektriciteitsprijs – net als bij andere flexibiliteitstoepassingen – een belangrijke rol. De maatschappelijke waarde van de flexibiliteit voor het elektriciteitssysteem kan als opbrengst of als negatieve kosten meegenomen worden bij de beoordeling van de maatschappelijke voordelen van het valmeer, naast maatschappelijke nadelen zoals voor ecologie.
Deelt u de mening dat, aangezien TenneT waarschuwt voor een duidelijke verslechtering van de leveringszekerheid na 2030 door onder andere achterblijvende groei van flexibiliteit, het voor de hand ligt om geen mogelijkheden uit te sluiten en ook (middel)lange-termijnopslag zoals het valmeerproject op te nemen in het door TenneT geadviseerde uitvoeringsplan leveringszekerheid?3
Het klopt dat er op voorhand geen mogelijkheden worden uitgesloten. Verder ziet het door TenneT geadviseerd uitvoeringsplan leveringszekerheid toe op verbeteringen van de elektriciteitsmarkt. Omdat deze markt in Nederland goed ontwikkeld is, zijn er naar verwachting beperkte mogelijkheden tot verbetering te identificeren. Eventuele verbeteringen zouden in ieder geval zoveel mogelijk techniekneutraal dienen te zijn. Hierdoor kan er niet worden gezegd dat een specifiek project zoals een valmeer zal worden meegenomen in een uitvoeringsplan leveringszekerheid.
Welke opdracht ziet u voor zichzelf na de conclusie uit de routekaart Energieopslag dat investeringen in (middel)lange-termijnopslag moeizaam tot stand komen, zeker met inachtneming van het feit dat vanwege de toekomstige leveringszekerheid veel meer flexibiliteit vereist is? Hoe reflecteert u in dat kader op de conclusie van CE Delft uit het onderzoek dat de financiering van het valmeer een belangrijk aandachtspunt is en mogelijk overheidsparticipatie vereist is om dit project mogelijk te maken?
Het is nodig om meer duidelijkheid te krijgen over hoe (middel)lange termijn opslagtechnieken kunnen bijdragen aan meer flexibiliteit in het energiesysteem tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. Uit systeemstudies blijkt dat (middel)lange termijn energieopslag kan leiden tot een besparing van maatschappelijke kosten. Daarom wordt onderzocht wat de meerwaarde is van een stimuleringsmechanisme voor (middel)lange termijn opslag. Deze actie wordt meegenomen in de update van de Routekaart Energieopslag waar de Kamer eind 2024 over zal worden geïnformeerd.
Bent u bereid een maatschappelijke kosten-batenanalyse uit te laten voeren naar het valmeerproject van Delta21, waarbij tevens een vergelijking wordt gemaakt met andere flexibiliteitstoepassingen, en in reactie daarop te bezien welke volgende stappen te nemen zijn?
Zoals is toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Klimaat en Groene Groei (7 november 2024) is het kabinet bereid om in kaart te brengen wat de voor- en nadelen zijn van een valmeerproject voor het energiesysteem, inclusief een vergelijking met andere flexibiliteitstoepassingen. Op basis van deze analyse wordt bezien welke vervolgstappen genomen kunnen worden.
Het waarderen van de zonnestroomboiler ofwel PV-zonneboiler in de NTA 8800 |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei) (VVD), Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Hoe luidt uw reactie op het artikel «Zonnestroomboiler: bewezen techniek met een nieuwe toepassing» van Warmte365?1 Is de zonnestroomboiler ofwel de PV-zonneboiler (met dagopslag van elektrische energie in de vorm van warmte) volgens u inderdaad een bewezen techniek?
Laat ik vooropstellen dat het aan bedrijven is om te bepalen wat ze op de markt brengen en aan mensen zelf is om te bepalen wat ze kopen. Een zonnestroomboiler is technisch gezien een boiler op elektriciteit. Dit is inderdaad in de basis een al langer bestaande techniek aangevuld met een aansturing die regelt dat de boiler alleen wordt gebruikt met zonnestroom van eigen opwek. Dit is dus iets anders dan de zonneboiler: dat is een zonnecollector die met buizen op het dak direct water opwarmt, dus niet indirect via de elektriciteit van zonnepanelen.
In hoeverre ziet u dat grootschalige toepassing van de PV-zonneboiler kan bijdragen aan de energietransitie van de gebouwde omgeving?
Voor bepaalde situaties kan dit een goede oplossing zijn; namelijk specifiek voor woningen die zonnepanelen hebben en waarbij een eigenaar het eigen gebruik van de zonnestroom wil verhogen. Voor het verhogen van het eigen gebruik van de zonnestroom zijn echter ook andere oplossingen. Wij zien daarbij een grotere rol voor andere technieken voor de bereiding van warm tapwater zoals door een warmtepomp of een warmtepompboiler. Door deze technieken kan immers ook gebruik worden gemaakt van de eigen zonnestroom.
Deze andere methodes zijn efficiënter dan een zonnestroomboiler, en gebruiken dus minder energie. Dit is beter voor de energierekening. Daarnaast zal er naast de zonnestroomboiler altijd nog een tweede opwekker geplaatst moeten worden voor wanneer er onvoldoende stroom van de zonnepanelen beschikbaar is. Voor nieuwbouw betekent dit dat er ook nog een warmtepomp of warmtenetaansluiting aangelegd moet worden. Tot slot is een nadeel dat indien bij onvoldoende zonnestroom alsnog gebruik gemaakt wordt van elektriciteit van het net om de boiler te verwarmen, dit de netcongestieproblematiek kan verergeren.
In welke mate deelt u de verwachting dat grootschaliger toepassen van PV-zonneboilers direct bijdraagt aan beperking van de netcongestie? Ziet u in het grootschaliger toepassen van de PV-zonneboiler ook kansen om netcongestie tegen te gaan?
Het stimuleren van eigen gebruik van zelf opgewekte energie kan helpen bij het verminderen van de congestie op het elektriciteitsnet. Op het laagspanningsnet zit de problematiek echter meer op de afname van elektriciteit van het net (door bijvoorbeeld elektrische auto’s, een elektrische boiler of een warmtepomp), dit wordt niet direct opgelost door een PV-zonneboiler.
Aanvullend is het ook van belang dat de boiler alleen de zelf opgewekte zonnestroom gebruikt en geen stroom van het elektriciteitsnet. Als dit wel gebeurt, wat veelal het geval is met name in de winter, dan maakt de boiler, door zijn lage efficiëntie, het probleem alleen maar groter.
Hoe weegt u het voordeel dat een PV-zonneboiler aan een huishouden geeft doordat het zonnepanelen rendabeler houdt – ook als de salderingsregeling afloopt? Welke rol ziet u voor de PV-zonneboiler om de toepassing van zonnepanelen op woningen te stimuleren? Hoe gaat u dit vormgeven?
Het kan voor een deel van de mensen met zonnepanelen een uitkomst zijn om eigen gebruik van zonnestroom te verhogen nadat salderen afloopt per 2027. Bij veel woningen ligt echter een efficiënter apparaat zoals bijvoorbeeld een warmtepomp meer voor de hand als eindbeeld en wanneer er een volledig elektrische warmtepomp met een buffervat geïnstalleerd wordt kan deze ook worden gebruikt om het eigen gebruik te verhogen door warm water te produceren wanneer er een overschot aan zonnestroom is.
Het subsidiëren van een dergelijke boiler ligt niet voor de hand, fiscaal voordeel voor mensen met zonnepanelen is er immers al via het benutten van de eigen zonnestroom en dit voordeel zal verder toenemen als de salderingsregeling beëindigd is. Het is dan immers dan nog aantrekkelijker om de zonnestroom zelf te gebruiken. Overigens wordt in het betreffende artikel benoemd dat de boiler zichzelf ook zonder subsidie reeds terugverdient.
Klopt het dat PV-zonneboilers niet te waarderen zijn in de NTA 8800, het model dat wordt gebruikt in de BENG-berekening, en het zodoende niet mogelijk is nieuwbouw met een PV-zonneboiler goed door te rekenen? Zo ja, waarom is dit het geval?
De PV-zonneboiler die primair wordt gevoed vanuit de op het eigen perceel aanwezige PV-panelen (zonnecellen) wordt in de NTA8800 niet anders gewaardeerd dan de elektrische boiler. Beide kunnen gewaardeerd worden in de NTA8800.
In de NTA8800 wordt de berekende jaaropbrengst van de PV-panelen geheel verrekend met het berekende totale fossiele energiegebruik voor de gebouwgebonden installaties. Daarom is het tot nu toe ook nooit nodig geweest om het direct eigen gebruik specifiek te waarderen.
Het doel van het stelsel Energieprestatie gebouwen is het op eenduidige wijze bepalen en vastleggen van de energieprestatie van een gebouw. Direct eigen gebruik zorgt niet direct voor een betere energieprestatie van het gebouw en daarom is de flexibiliteit richting het elektriciteitsnet tot op heden geen onderdeel geweest van deze berekeningsmethode.
Wel is er inmiddels een stimulans via de elektriciteitsrekening van de betreffende bewoners, maar dat maakt geen onderdeel uit van een energieprestatieberekening volgens NTA 8800.
Erkent u dat het ontbreken van rekenregels voor PV-zonneboilers in de NTA 8800 ertoe heeft bijgedragen dat deze techniek in het geheel niet wordt toegepast? Vindt u dat in het licht van de voorgaande vragen geen gemiste kans?
Dat deze techniek nog niet wordt toegepast kan niet op het conto van de berekeningsmethode geschreven worden. Aangezien het hier over een nieuwe toepassing gaat is het logisch dat dit nog niet veel toegepast wordt.
Ook zijn er efficiëntere oplossingen voor het leveren van warm tapwater.
Bent u bereid om spoedig de mogelijkheid te creëren om nieuwbouw met een PV-zonneboiler door te rekenen volgens de NTA 8800-rekenmethode, zodat de aanschaf hiervan aantrekkelijker wordt? Zo nee, waarom niet?
Waarderen van deze toepassing vraagt een principieel andere beoordeling van de opbrengst van PV-panelen en andere vormen van gebouwgebonden elektriciteits- en warmte-opwekking. Dat vraagt om een ingrijpende herziening van de berekeningsmethode en de achterliggende beleidsmatige uitkomsten.
Er wordt momenteel op ambtelijk niveau gewerkt aan de implementatie van de Europese richtlijn voor de energieprestatie van gebouwen (EPBD-IV) in mei 2026. Onderdeel van die implementatie is dat NTA 8800 op afzienbare termijn moet worden herzien. In het kader van die herziening zal nader beoordeeld worden of en hoe eigen opslag (warmte en elektriciteit) gewaardeerd kan worden.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het commissiedebat Klimaatakkoord gebouwde omgeving, dat 3 oktober 2024 plaatsvindt?
Nee, dit is helaas niet gelukt, waarvoor excuus.
Het bericht 'Hoe een volhardende buurvrouw protesteert tegen een bouwproject op de Müllerpier en zich voor 400.000 euro laat afkopen: 'Holy shit 4 ton'' |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Deelt u de verontwaardiging over het bericht «Hoe een volhardende buurvrouw protesteert tegen een bouwproject op de Müllerpier en zich voor 400.000 euro laat afkopen: «Holy shit 4 ton»»?1 Kunt u hier een uitgebreide reactie op geven?
Ik kan het begrijpen als mensen hier verontwaardigd op reageren. Ik vind het echter ook van belang dat een belanghebbende bezwaar of beroep kan instellen wanneer deze nadeel of schade ondervindt van een voorgenomen bouwproject. Voor een meer uitgebreide reactie verwijs ik naar de antwoorden op de vragen hieronder.
Deelt u de mening dat het afkopen van bezwaren tegen woningbouwprojecten tegen dergelijke hoge bedragen zeer onwenselijk is, en mogelijk ook precedentwerking heeft? Hoe spant u zich in om dit te voorkomen?
In het geval een bezwaar- of beroepsprocedure wordt gevoerd met als enige doel dat diegene daar zelf financieel beter van wordt, dan keur ik dat af. Dit komt de versnelling van de woningbouw niet ten goede. Of het zo is dat belanghebbenden de mogelijkheid van bezwaar en beroep gebruiken met als enige doel om daar zelf financieel beter van te worden, is echter moeilijk tot niet te beoordelen.
Iedere belanghebbende heeft het recht om bezwaar te maken en beroep in te stellen. Rechtsbescherming is een wezenlijk onderdeel van de democratische rechtsstaat. Dit recht is echter niet onbeperkt. Een belanghebbende mag bijvoorbeeld geen misbruik van procesrecht maken en mag ook geen bezwaar maken of beroep instellen voor een ander doel dan voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de indiener. Het is niet mogelijk om op voorhand onderscheid te maken tussen goedwillende belanghebbenden en belanghebbenden die misbruik maken van hun recht. Daarom acht ik bij een verdere begrenzing van het recht om bezwaar te maken of beroep in te stellen, het risico te groot dat de rechtsbescherming wordt aangetast van partijen die voor hun gerechtvaardigde belangen opkomen.
Verder is het zo dat als een belanghebbende stelt planschade te lijden door een woningbouwproject, hij dat in bezwaar of beroep kan aanvoeren. Als partijen tevreden zijn met compensatie van die schade in plaats van het niet doorgaan van het project, is dat een gerechtvaardigde uitkomst van een procedure of van een overeenkomst ter minnelijke schikking. Een projectontwikkelaar is niet verplicht om een dergelijke overeenkomst te sluiten. Ook als een belanghebbende puur vanwege financiële motieven bezwaar maakt en een minnelijke schikking met financiële compensatie uitlokt voor zover dat al valt vast te stellen, is een projectontwikkelaar niet verplicht om een dergelijke overeenkomst te sluiten. Als partijen overeenkomen te schikken, hebben zij daar, ongeacht de hoogte van het bedrag, kennelijk beide belang bij. Dit valt onder een van de beginselen van contractvrijheid. Hoewel ik het uitermate belangrijk vind om procedures rondom woningbouw waar mogelijk te versnellen, acht ik het niet gewenst om in te grijpen in de contractvrijheid die partijen genieten.
Wat is uw visie op het gebruik en de afkoop van bezwaar- en beroepsprocedures door omwonenden? Kan u aangeven welke ruimte voor bezwaar- en beroepsprocedures u redelijk en proportioneel acht, mede gelet op de grote woningnood en de belangen van woningzoekenden?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre zijn de instrumenten uit de Wet versterking regie volkshuisvesting afdoende om situaties als deze in het vervolg te voorkomen?
In het wetsvoorstel versterking regie volkshuisvesting, dat bij uw Kamer ter behandeling voorligt2, is een grondslag opgenomen op basis waarvan een aantal versnellingen in de beroepsprocedure van toepassing kan worden verklaard op besluiten voor categorieën projecten waarvan de versnelde uitvoering noodzakelijk is vanwege zwaarwegende maatschappelijke belangen. Zo geldt voor die aangewezen besluiten beroep in één instantie bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, een uitsprakentermijn van zes maanden en het uitsluiten van pro forma beroep (de redenen van het beroep moeten binnen de beroepstermijn zijn ingediend). In het ontwerpbesluit versterking regie volkshuisvesting wordt een aantal besluiten voor woningbouwprojecten van twaalf of meer woningen aangewezen.
Daarnaast informeer ik u in mijn brief3 aan uw Kamer van 18 oktober over het opstarten van het programma STOER («Schrappen Tegenstrijdige en Overbodige Regelgeving») waarbij, in overleg met de sector en medeoverheden, onderzocht wordt waar mogelijkheden zijn om de regeldruk te verminderen. Nu, en ook voor de middellange termijn, geldt dat de inzet moet blijven om bij belemmeringen eerst na te gaan hoe het wel kan.
Bent u bereid om afspraken met ontwikkelaars te maken over gezamenlijke handelwijze voor afkopen van bezwaren, om precedentwerking en olievlekwerking van bezwaarindiening om daar financieel gewin uit te halen, te voorkomen?
Als partijen overeenkomen een dergelijke schikking te treffen, dan hebben zij daar kennelijk beide belang bij. Dit valt onder een van de beginselen van contractvrijheid. Een projectontwikkelaar is niet verplicht om een dergelijke overeenkomst te sluiten. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Verder is het onmogelijk om op voorhand onderscheid te maken tussen goedwillende belanghebbenden en belanghebbende die misbruik maken van hun recht. Ik vind het wel uitermate belangrijk om procedures rondom woningbouw waar mogelijk te versnellen.
Wat vindt u van het feit dat de bezwaarmaker een ambtenaar van uw eigen ministerie betreft? Begrijpt en deelt u de maatschappelijke verontwaardiging hierover?
Het betreft hier een privékwestie van een medewerker. De integriteit van de medewerker is niet in het geding. En er is geen relatie met het werk. Dat deze persoon een functie heeft bij het Ministerie van VRO, destijds BZK, is daarmee niet relevant. Ambtenaren hebben dezelfde rechten (en plichten) als iedere andere inwoner van Nederland. Zij mogen dus bezwaar maken of beroep instellen tegen plannen in hun omgeving en/of hierover afspraken maken met betrokken partijen.
Het Ministerie van VRO zet in op het versnellen van bouwprocedures en werkt als onderdeel daarvan ook aan het verkorten van beroepsprocedures. Daarbij moet het voor belanghebbenden zoals omwonenden altijd mogelijk blijven om voor hun rechten en belangen op te komen. Het is een verantwoordelijkheid van initiatiefnemers zoals ontwikkelaar en gemeente om de omgeving goed mee te nemen in de planvorming.
Zoals in het antwoord op vraag 4 is uiteengezet, wordt met het wetsvoorstel versterking regie volkshuisvesting dat nu bij uw Kamer ligt4, de behandeling van het beroep versneld, waarmee veel sneller duidelijk wordt of een plan kan doorgaan. De tijdwinst kan oplopen tot een jaar.
Hoe spant u zich in om dergelijke gedragingen van ambtenaren van uw ministerie in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat de minister alle basisscholen in Nederland het boek “Wat zeg ik? Hondentaal voor kids” toestuurt |
|
Laura Bromet (GL), Pieter Grinwis (CU), Thom van Campen (VVD) |
|
Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
|
|
|
Kunt u dit bericht bevestigen?1
Ja. Inmiddels is in overleg met de Staatssecretaris van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) besloten de boeken niet meer te versturen aan basisscholen.
Wat is de aanleiding geweest voor dit ontegenzeggelijk sympathieke, maar vanuit de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) kwestieuze initiatief?
Dit initiatief is verbonden aan het maatregelenpakket tegen bijtincidenten dat op 18 december 2023 aan uw Kamer is gestuurd. Deze maatregelen richten zich met name op volwassenen. Veel bijtincidenten vinden echter plaats met kinderen. Zij zijn een kwetsbare groep die bovendien moeilijker te bereiken is met de aangekondigde maatregelen.
Dit is de reden dat mijn ambtsvoorganger, door middel van een speciale editie van dit boek, kinderen van 6–10 jaar op een luchtige manier wil laten lezen over hoe zij veilig met honden kunnen omgaan. De inhoud van het boek is gebaseerd op de informatie van het door LVVN gesubsidieerde Landelijk InformatieCentrum Gezelschapsdieren (LICG), zoals op de website www.minderhondenbeten.nl te vinden is.
Vindt u het een verantwoordelijkheid van uw ministerie om kinderboeken te verspreiden over basisscholen in Nederland, terwijl het waarschijnlijk geen hond interesseert? Zo ja, hoe voorkomt u dat u uiteindelijk voor boer en natuur de gebeten hond wordt? Zo nee, waarom heeft u dan toch dit initiatief genomen?
Mijn beleidsterrein beperkt zich niet tot boer en natuur. Ook onderwerpen als dierenwelzijn en hondenbeleid behoren daartoe. Het verstrekken van informatie over veilige omgang met honden, met als doel om bijtincidenten te voorkomen zie ik dan ook als mijn verantwoordelijkheid.
Hoeveel geld kost dit initiatief het Ministerie van LVVN en vreest u niet dat hiermee geld voor boer en natuur aan verkeerde doelen wordt besteed, waardoor zij de hond in de pot dreigen te vinden?
De totale geraamde kosten voor dit initiatief bedragen € 45.000 exclusief btw.
Is dit een gezamenlijk initiatief van de Ministeries van LVVN en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, of dreigen onze fracties hiermee slapende honden wakker te maken?
Dit is een initiatief van het Ministerie van LVVN in het kader van de aanpak tegen bijtincidenten door honden.
In het nieuwe regeerprogramma dat op 13 september jl. is gepresenteerd staan ambities genoemd op het gebied van onderwijs. Zo staat er dat scholen zich in de eerste plaats moeten kunnen richten op lezen, schrijven en rekenen en die zaken die belangrijk zijn voor kinderen om zichzelf te kunnen ontwikkelen. Ook is het een ambitie van het kabinet om overladenheid van het curriculum bij basisscholen tegen te gaan.
In verband met deze ambities is in overleg met de Staatssecretaris van OCW besloten de boeken niet meer vanuit LVVN te versturen aan basisscholen. Dat besluit heeft niets te maken met de inhoud van de boeken. Er wordt op dit moment gekeken naar een alternatieve bestemming.
Kunt u deze vragen een voor een en zo spoedig mogelijk beantwoorden in samenhang met de gestelde vragen van het lid Kisteman (2024Z12563), teneinde te voorkomen dat blaffende honden zullen bijten?
Beide sets vragen zijn in samenhang beantwoord. De antwoorden op de vragen van lid Kisteman zullen door mijn collega, de Staatssecretaris van OCW worden verstuurd.
Bent u bekend met het onderzoek van SOMO over de kosten van het afschaffen van de belasting op de inkoop van eigen aandelen?
Ja.
Kunt u aangeven op welke brondata de huidige raming is gebaseerd?
De afschaffing van de inkoopfaciliteit per 1 januari 2025 is geregeld door middel van het door de vorige samenstelling van uw Kamer aangenomen amendement Van der Lee c.s.1 op het Belastingplan 2024. De raming van het budgettaire effect van dit amendement is gebaseerd op openbare brondata over de totale omvang van de aandeleninkoop van aan de AEX genoteerde ondernemingen2. Deze data is in het najaar van 2023 geraadpleegd. Dit was op dat moment de best toegankelijke verifieerbare bron voor een schatting van de gemiddelde omvang van aandeleninkoop over een lange periode. Tegelijk had deze bron beperkingen omdat uit deze bron niet blijkt of werkelijk gebruik is gemaakt van de inkoopfaciliteit en wat precies de bijbehorende grondslag is. Het genoemde bedrag geeft derhalve slechts aan wat de omvang is van de aandeleninkoop maar specificeert niet welk deel door toepassing van de inkoopfaciliteit vrijgesteld is voor de dividendbelasting. Deze omvang is ook niet bekend bij de Belastingdienst omdat deze informatie niet in alle gevallen hoeft te worden opgegeven door beursfondsen.3 Een andere beperking is dat aan de AEX genoteerde ondernemingen niet volledig overeenkomen met de groep ondernemingen waarop de maatregel betrekking heeft. Er zijn namelijk enkele AEX-fondsen die niet fiscaal in Nederland zijn gevestigd en omgekeerd zijn er ook enkele ondernemingen die alleen een buitenlandse beursnotering hebben maar wel fiscaal in Nederland zijn gevestigd. Daarnaast is brondata over de dividendbelasting gebruikt om een schatting te maken welk gedeelte van de aandeelhouders is vrijgesteld van dividendbelasting en welk gedeelte van de dividendbelasting wordt verrekend.
Hoe reageert u op de vaststelling van SOMO dat de tot nu toe gehanteerde raming van bovengenoemde kosten gebaseerd is op onvolledige data, terwijl uitgebreidere data wel beschikbaar zijn?
Ten tijde van het ramen van het budgettair effect van de maatregel was er geen andere informatie voorhanden. Ik verwijs in dit kader ook naar het antwoord op vraag 2.
Waarop zijn de gedragseffecten die verondersteld worden in de eerder gedeelde raming gebaseerd?
Belastingramingen en de bijbehorende gedragseffecten zijn inherent onzeker. Voor deze raming specifiek geldt aanvullend dat de gedragsreactie van individuele fondsen een grote impact kan hebben op de daadwerkelijke uitkomst. In de raming is ervoor gekozen om een generieke afslag te hanteren. Dit betreft een afslag van 70% ten opzichte van de situatie waarin de volledige inkoop zou worden voortgezet en fondsen de kosten hiervan middels brutering voor eigen rekening zouden nemen. Een achterliggende aanname is dat een klein deel van de bedrijven (circa 20%) de inkoop zou voortzetten. Van de overige fondsen werd verondersteld dat circa de helft de inkoop zou vervangen door dividenduitkeringen of alternatieven met een vergelijkbare opbrengst. Omdat de omvang van verschillende gedragsreacties moeilijk is in te schatten, is in de onderliggende aannames aangesloten bij de vuistregelpercentages van 20% en 50%. Dividend uitkeren leidt in de regel tot een fors lagere opbrengst dan de daadwerkelijk aangegeven dividendbelasting over de uitkering doordat een deel van de buitenlandse aandeelhouders recht hebben op teruggaaf vanwege verdragsbepalingen. Uit aangiftedata volgt dat dit gemiddeld circa 30% van de totale aangegeven dividendbelasting is. Ook is op basis van aangiftegegevens bekend dat gemiddeld genomen ruim 50% van de dividendbelasting verrekend wordt in de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting. Deze percentages verschillen per fonds, omdat de raming was gebaseerd op de totale omvang van aandeleninkoop is daarbij gerekend met de gemiddelden. Vervolgens is het totale gedragseffect afgerond op 70% om schijnprecisie te vermijden. Merk op dat andere verhoudingen tussen onderliggende gedragsreacties, bijvoorbeeld een beperktere voortzetting van inkoop eigen aandelen en een grotere vervanging van inkoop door extra dividenduitkeringen, kunnen leiden tot een vergelijkbaar totaal budgettair gedragseffect. Door uit te gaan van een afgerond totaal gedragseffect wordt tevens recht gedaan aan een kleine kans op grotere derving bij verandering van de fiscale vestigingsplaats van fondsen.
In hoeverre acht u deze gedragseffecten realistisch? Bent u bereid deze gedragseffecten beter te laten onderzoeken?
Ik stel voorop dat er verschillende partijen zijn die uiteenlopende ramingen hebben opgesteld. De vragen refereren aan het SOMO onderzoek. Ook Stichting Economisch Onderzoek (SEO) heeft, in opdracht van VNO-NCW, een schatting gemaakt4. SOMO gaat uit van een hoger geraamde opbrengst, terwijl SEO uitgaat van een lagere opbrengst. Deze uiteenlopende ramingen benadrukken dat ramingen over belastinginkomsten inherent onzeker zijn. Dit komt met name door de gedragseffecten waarmee rekening wordt gehouden. Dat blijkt ook uit de onderzoeken van SOMO en SEO, waarbij het ene onderzoek met grotere gedragseffecten rekent en het andere juist met kleinere gedragseffecten. De raming voor het amendement Van der Lee c.s. gehanteerde aannames zijn de beste inschatting die op basis van de toen aanwezige data op dat moment gemaakt kon worden. Ook het CPB kwam tot deze conclusie. Omdat het kabinet heeft besloten de inkoopfaciliteit te behouden voordat afschaffing heeft plaatsgevonden en de eerder geraamde budgettaire opbrengst is uitgeboekt, is er geen directe aanleiding om gedragseffecten van deze maatregel nader te onderzoeken. Dat andere partijen tot andere schattingen zijn gekomen, betekent derhalve niet dat er een lagere of hogere opbrengst is waarmee budgettair rekening zou moeten worden gehouden. Met de afschaffing van de inkoopfaciliteit was een bedrag van € 800 miljoen geraamd. Ditzelfde bedrag is ook het bedrag dat samenhangt met het behouden van de inkoopfaciliteit.
Bent u het ermee eens dat een nieuwe raming mét gebruik van een meer volledige dataset en nieuw onderzoek naar de veronderstelde gedragseffecten noodzakelijk is? Kunt u het Centraal Planbureau (CPB) verzoeken deze nieuwe raming te maken en deze vóór de behandeling van het Belastingplan 2025 naar de Kamer te sturen?
Zoals hiervoor opgemerkt, is er vanwege het behouden van de inkoopfaciliteit geen aanleiding om een nieuw onderzoek te doen naar gedragseffecten of een nieuwe raming te maken. Dat neemt niet weg dat ik het verstandig acht om met het oog op eventuele toekomstige beleidsmaatregelen te bezien in hoeverre de onderzoeken van SOMO en SEO nieuwe inzichten hebben opgeleverd die relevant kunnen zijn voor de budgettaire raming. Ik zal hiervoor met zowel SOMO als SEO in gesprek treden.
Het tariefsysteem voor de kosten van het elektriciteitsnet voor kleinverbruikers |
|
Henri Bontenbal (CDA), Pieter Grinwis (CU) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat België in 2023 een nieuw tariefsysteem heeft ingevoerd voor de kosten van het elektriciteitsnet voor kleinverbruikers?1 Kunt u het tariefsysteem beschrijven, de voor- en nadelen benoemen en uw eigen oordeel geven?
Het artikel waar uw vraag naar verwijst betreft de situatie in Vlaanderen. Ik ben bekend met het nieuwe tariefsysteem voor kleinverbruikers dat daar in 2023 is ingevoerd.
Sinds 2023 betalen kleinverbruikers in Vlaanderen voor het gebruik van het elektriciteitsnet:
Het capaciteitstarief wordt als volgt berekend:
Elk tariefsysteem kent voor- en nadelen. Een voordeel van dit tariefsysteem is dat de verdeling van netkosten aansluit bij de mate waarin een kleinverbruiker het elektriciteitsnet gebruikt. Wie veel elektriciteit verbruikt en dit bovendien met hoge pieken doet, moet meer betalen dan wie weinig elektriciteit verbruikt en het verbruik verdeelt over de tijd. Dit tariefsysteem geeft kleinverbruikers daarmee ook een prikkel om piekverbruik te vermijden, door bijvoorbeeld een elektrische auto gespreid te laden.
Een mogelijk nadeel van het tariefsysteem in Vlaanderen is dat het gedurende de hele dag een prikkel geeft om piekverbruik te vermijden, ook op momenten dat er juist ruimte is op het net. Het tariefsysteem kan daardoor bijvoorbeeld een prikkel geven om een elektrische auto langzaam op te laden, ook op momenten dat er juist ruimte op het net is om de auto snel te laden. Mede daarom wordt in Vlaanderen onderzoek gedaan naar een aanvullende tijdsafhankelijke tariefcomponent, waarbij in daluren tarieven lager zijn en in piekuren hoger. Een ander mogelijk nadeel is de begrijpelijkheid voor kleinverbruikers. Kleinverbruikers hebben doorgaans beperkt zicht op hun piekverbruik. Ook kan het in combinatie met bijvoorbeeld een dynamisch leveringstarief lastig zijn om te bepalen met welk elektriciteitsverbruik de energierekening zo laag mogelijk blijft.
Deelt u de stelling van de Vlaamse Energie Regulator (VREG) dat er door slim gebruik van het net minder grote investeringen nodig zijn en dat, dat in het voordeel is van iedereen? Zo nee, waarom niet? Deelt u tevens de mening dat door slimme netbenutting veel capaciteit kan worden vrijgespeeld?
Ja. In de Nederlandse situatie kan slim netgebruik een bijdrage leveren om overbelasting van het elektriciteitsnet te voorkomen totdat het net is verzwaard. Op langere termijn kan slim netgebruik de kosten van netverzwaring beperken. Met slim netgebruik wordt namelijk de piek verminderd, waardoor netverzwaring in mindere mate nodig is. Een goed evenwicht tussen slim netgebruik en netverzwaring is in het algemeen belang omdat daarmee de energierekening zo laag mogelijk blijft. Het Landelijk Actieprogramma Netcongestie (LAN) richt zich daarom onder meer op het bevorderen van slim netgebruik.
Bent u bekend met het voorstel voor het invoeren van Time of Use tarieven in Wallonië?2 Kunt u het tariefsysteem zoals voorgesteld in Wallonië, beschrijven? Kunt u de voor- en nadelen beschrijven en uw eigen oordeel erover geven?
Ja, ik ben bekend met het voorstel voor een aangepast tariefsysteem voor kleinverbruikers in Wallonië dat per 2026 in zal gaan. Vanaf 2026 kunnen kleinverbruikers3 die beschikken over een slimme meter waarvan de communicatiefunctie actief is kiezen voor een «incentive tarief». Het incentive tarief is dus optioneel, de overige kleinverbruikers behouden het standaardtarief.
Het incentive tarief is te kenmerken als een tijdsafhankelijk tarief per afgenomen kWh. De uren van de dag worden ingedeeld in drie tariefcategorieën:
In de rode uren is het tarief een factor 5 hoger dan in de groene uren. In de oranje uren is het tarief een factor 3 hoger dan in de groene uren.
Een voordeel van dit incentive tarief is dat de verdeling van netkosten aansluit bij de mate waarin een kleinverbruiker het elektriciteitsnet gebruikt. In vergelijking met het tariefsysteem in Vlaanderen ligt in dit systeem de nadruk meer op het ontlasten van piekmomenten voor het net, zoals de piek tussen 17 uur en 22 uur. Wie de piekmomenten ontlast, wordt daarvoor beloond. De begrijpelijkheid van dit systeem is daarnaast wellicht iets hoger dan het systeem in Vlaanderen.
Dit tariefsysteem kent ook een aantal mogelijke nadelen. De vooraf vastgestelde piekmomenten en piektarieven kunnen er mogelijk toe leiden dat het piekverbruik op het net verschuift naar de dalmomenten. Het is bijvoorbeeld denkbaar dat alle elektrische auto’s in een wijk om 1:00 ’s nachts tegelijk gaan laden als het daltarief ingaat. Dat kan dan juist weer voor een nieuwe piek zorgen. Als dat gebeurt zijn er aanvullende maatregelen nodig om zo’n piek te voorkomen.
Daarnaast brengt het feit dat kleinverbruikers kunnen kiezen voor het incentive tarief ook een risico met zich mee. De kans bestaat dat iedereen het voor zijn situatie goedkoopste tarief kiest zonder dat dit leidt tot verschuiving van verbruik. Wie bijvoorbeeld toch al weinig elektriciteit op piekmomenten gebruikt, kiest voor het incentive tarief, maar wie juist tijdens piekmomenten elektriciteit gebruikt, kiest het standaard tarief. Kleinverbruikers gaan dan niet het net slimmer gebruiken door hun vraag te verschuiven, maar toch betalen ze minder omdat ieder het goedkoopste tarief voor zijn situatie kiest. Omdat de kosten van het elektriciteitsnet toch gedekt moeten worden, zullen de nettarieven daardoor stijgen.
Bent u het eens met de stelling dat het huidige tariefstelsel voor netkosten voor kleinverbruikers in Nederland niet meer houdbaar is, omdat het de kosten die worden veroorzaakt, niet langer eerlijk reflecteert? In hoeverre acht u de huidige situatie in Nederland waarin een huishouden met een piekbenutting van 2 kW evenveel betaalt als een huishouden dat 10 kW netcapaciteit vraagt eerlijk en rechtvaardig?
Een nieuw tariefsysteem voor kleinverbruikers kan bijdragen aan het tegengaan van netcongestie en kosten voor netverzwaring op termijn verminderen. Om die reden wordt is in het Landelijk Actieprogramma Netcongestie (LAN) iopgenomen dat netbeheerders hiermee aan de slag zijn. Dit najaar publiceren netbeheerders een onderzoek naar een alternatief nettarief voor kleinverbruikers. Vervolgens willen netbeheerders op korte termijn een codewijzigingsvoorstel indienen bij de ACM. De ACM zal hierover vervolgens een besluit nemen, omdat de ACM op grond van Europees recht de exclusieve bevoegdheid heeft om te beslissen over de nettarieven. De ACM zal het voorstel daarbij consulteren en toetsen aan (Europese) wet- en regelgeving. De wettelijke uitgangspunten voor de tariefstructuur zijn kostenreflectiviteit, het bevorderen van systeemefficiëntie, transparantie en non-discriminatie.4 De uiteindelijke weging van de voor- en nadelen van verschillende tariefsystemen is dan ook aan de ACM op basis van deze wettelijke uitgangspunten.
Welke lessen trekt u uit bovenstaande alternatieve tariefsystemen en op welke wijze bent u voornemens om ook in Nederland door middel van aanpassingen aan het tariefsysteem slimmer gebruik van schaarse netcapaciteit door huishoudens te stimuleren? Wordt er gewerkt aan een nieuw tariefstelsel voor kleinverbruikers en wanneer kunnen we het voorstel en de implementatie daarvan verwachten?
Ik kijk met belangstelling naar het voorstel van netbeheerders. Als huishoudens het net slim gebruiken, betekent dat ook dat er minder investeringen in het uitbreiden van het net nodig zijn. Ik vind het van groot belang dat in een dergelijk voorstel slim netgebruik wordt beloond en dat de meeste huishoudens er op vooruitgaan. Daarnaast vind ik het belangrijk dat kleinverbruikers grip houden op hun energierekening en dat prikkels om te verduurzamen behouden blijven.
De verwachte implementatietermijn is mede afhankelijk van het concrete voorstel van de netbeheerders. Een aanpassing van de tariefstructuur heeft voor netbeheerders en (groepen) kleinverbruikers hoe dan ook gevolgen die zorgvuldig moeten worden gewogen bij verdere uitwerking en implementatie. Tegelijkertijd is een nieuw tariefsysteem een belangrijk middel om overbelasting van het elektriciteitsnet te voorkomen en is snelheid dus ook van belang. Naast het rekenen van hogere tarieven op piekmomenten kan het wellicht ook interessant zijn om kleinverbruikers te belonen op het moment dat zij zelf hun verbruik op piekmomenten verminderen. Ik bekijk daarom waar ik de invoering van een nieuw tariefsysteem kan ondersteunen en bespoedigen, mits dat ook voldoet aan de hierboven genoemde randvoorwaarden.
Vanzelfsprekend houd ik uw Kamer op de hoogte van deze ontwikkelingen in de komende maanden. Na publicatie door Netbeheer Nederland van het onderzoek naar een alternatief nettarief voor kleinverbruikers zal ik mijn appreciatie daarvan met uw Kamer delen, voorafgaand aan het Commissiedebat Elektriciteitsnet, Energie-infrastructuur & RES op 28 november a.s.
Het bericht dat ondanks het verbod op tijdelijke huurcontracten, er nog altijd honderden woningen met een tijdelijk contract aangeboden worden |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Pieter Grinwis (CU) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Hoe luidt uw reactie op het bericht dat, ondanks het verbod op tijdelijke huurcontracten, er nog altijd honderden woningen met een tijdelijk contract aangeboden worden?1
Ik heb kennis genomen van het artikel.
Hoe spant u zich in om de Wet vaste huurcontracten te handhaven, zodat vaste huurcontracten de norm zijn en blijven?
Vanuit de Rijksoverheid is er duidelijke communicatie geweest over de inwerkingtreding en werking van de Wet vaste huurcontracten en we zullen deze informatie beschikbaar blijven stellen en waar nodig extra onder de aandacht brengen.
De Wet vaste huurcontracten kent geen eigen handhavingsmogelijkheden. In het Besluit specifieke groepen tijdelijke huurovereenkomsten zijn categorieën van personen opgenomen waarvoor het aanbieden van tijdelijk contracten mogelijk blijft. Indien een verhuurder ten onrechte een tijdelijk contract aanbiedt, heeft dit geen gevolgen voor de huurder. Het huurcontract wordt namelijk van rechtswege een huurcontact voor onbepaalde tijd. Een huurcontract voor onbepaalde tijd kan een verhuurder niet zomaar beëindigen. De huurder heeft dan namelijk huurbescherming. Dit betekent dat de huurder na het tijdsverloop van het vermeende tijdelijke huurcontract in het gehuurde kan blijven zitten. De verhuurder kan het huurcontract alleen onder strikte eisen opzeggen. De verhuurder is daarbij gehouden aan de opzeggingsgronden die het Burgerlijk Wetboek daarbij biedt. Stemt de huurder niet met de opzegging in? Dan zal de verhuurder een gerechtelijke procedure moeten starten en aan moeten tonen dat hij een geldige opzeggingsgrond heeft.
Hoe treedt u op tegen verhuurders die te kwader trouw en zonder wettelijke grondslag huurovereenkomsten van tijdelijke aard blijven aanbieden? Welke instrumenten heeft u of hebben gemeenten om dergelijke malafide verhuurders aan te pakken?
De Wet vaste huurcontracten kent geen handhavingsmogelijkheden, anders dan dat ten onrechte afgesloten tijdelijke contracten van rechtswege voor onbepaalde tijd zijn. Ook gemeenten hebben geen handhavingsmogelijkheden vanuit de wet Vaste huurcontracten. Voor alle andere huurders geldt dat er van rechtswege sprake is van een contract voor onbepaalde tijd. Zoals toegelicht in het antwoord bij vraag 2 kan de huurder in het gehuurde blijven zitten en hoeft de huurder geen actie te ondernemen indien ten onrechte een tijdelijk huurcontract is aangeboden.
Wat is uw visie op het versterken van de handhaving van het tijdelijke huurcontract door gemeenten – in lijn met de Wet goed verhuurderschap – handhavende instrumenten op dit gebied toe te kennen?
Gemeenten hebben vanuit de Wet goed verhuurderschap geen handhavende taken m.b.t. het soort huurcontract dat wordt aangeboden. Handhaving van contractvormen zou neerkomen op een nieuwe aanvullende taak voor gemeenten. Ik zie op dit moment – nog voor een wetsevaluatie van de Wet goed verhuurderschap of de Wet vaste huurcontracten heeft plaatsgevonden – geen aanleiding een dergelijke uitbereiding voor te stellen. Wel kent de Wet goed verhuurderschap de verplichting voor de verhuurder om de huurder te informeren over de verschillende soorten huurovereenkomsten en de betreffende huur- en huurprijsbescherming. Gemeenten kunnen daarop handhaven.
Kunt u bevestigen dat huurders die na 1 juli 2024 een huurovereenkomst van tijdelijke aard zijn aangegaan geacht moeten worden een overeenkomst voor onbepaalde tijd te krijgen, met als gevolg dat de huurder de woning mag blijven huren, (tenzij sprake is van bestaande uitzonderingen zoals dringend eigen gebruik of slecht huurderschap)?
In het Besluit specifieke groepen tijdelijke huurovereenkomsten zijn categorieën van personen opgenomen waarvoor het aanbieden van tijdelijk contracten mogelijk blijft. Voor alle andere huurders geldt dat er van rechtswege sprake is van een contract voor onbepaalde tijd. Deze huurders kunnen zich beroepen op hun huurbescherming voor onbepaalde tijd. Zoals in het antwoord op vraag 2 toegelicht is het aan de verhuurder om in een uiterst geval via de kantonrechter, beëindiging van het huurcontract te bepleiten. De verhuurder is daarbij gehouden aan de opzeggingsgronden die het Burgerlijk Wetboek daarbij biedt. Bij «dringend eigen gebruik» e.d. is er sprake van een bijzondere opzeggingsgrond van een vast huurcontract.
Herkent u het beeld dat met name studenten nog in grote getalen geconfronteerd worden met tijdelijke huurcontracten? Kunt u bevestigen dat artikel 1 lid a van het Besluit specifieke groepen tijdelijke huurovereenkomst alleen bedoeld is om tijdelijk vrijkomende studentenkamers kortstondig te kunnen verhuren aan studenten die tijdelijk op zoek zijn naar een woonruimte? Kunt u bevestigen dat het niet de bedoeling is dat deze uitzondering ingezet wordt om reguliere studentenkamers tijdelijk te verhuren? Hoe voorkomt u dat niet alle studenten alsnog met een tijdelijk huurcontract worden opgezadeld, op basis van deze uitzondering?
Ik heb geen signalen dat studenten in grote getalen worden geconfronteerd met tijdelijke huurcontracten. De uitzondering in artikel 1 lid a van het besluit is gericht op «personen die voor hun studie tijdelijk in een andere gemeente binnen Nederland willen wonen of afkomstig zijn uit het buitenland en in Nederland studeren». In de nota van toelichting is daarbij aanvullend toegelicht dat een campuscontract (doelgroepen-contract) veel wordt gebruikt bij de huisvesting van studenten; daarmee mag een student in een studentenwoning blijven zolang deze bij een onderwijsinstelling ingeschreven staat. Toegelicht is dat de uitzondering in het Besluit specifieke groepen tijdelijke huurovereenkomsten aanvullend nodig is om studentenkamers die tijdelijk vrijkomen, te kunnen verhuren aan studenten die tijdelijk op zoek zijn naar een woonruimte. Ik vind het belangrijk dat dat aanbod blijft bestaan en kamers niet onnodig leeg staan. Met de Wet betaalbare huur en het moderniseren en dwingend maken van het woningwaarderingsstelsel is het niet aannemelijk dat verhuurders kiezen voor een tijdelijk contract met de bedoeling bij het aflopen ervan de huur te kunnen verhogen; de huurprijzen zijn immers dwingend gemaximeerd.
Hoe spant u zich in om huurders te informeren over hun rechten als zij onverhoopt na 1 juli 2024 een tijdelijk huurcontract hebben afgesloten?
Via de gebruikelijk kanalen van Rijkoverheid.nl, Volkshuisvesting.nl en via de Huurcommissie.
Bent u bereid om in overleg te treden met verhuurdersorganisaties, verhuurmakelaars en verhuurplatforms van woningen om te benadrukken dat tijdelijke huurcontracten nog slechts onder zeer beperkte voorwaarden aangeboden mogen worden?
Ik ga ervan uit dat verhuurdersorganisaties, verhuurmakelaars en verhuurplatforms voldoende op de hoogte zijn van de werking van de Wet vaste huurcontracten. Ik ben bereid om samen met verhuurdersorganisaties, verhuurmakelaars en verhuurplatforms te bekijken hoe ook via hen de informatieverstrekking aan huurders en verhuurders zo optimaal mogelijk kan worden benut zodat eenieder die een huurcontract wilt afsluiten op de hoogte is van de werking van de wet vaste huurcontracten.
Het bericht 'Holland Casino maakt forse verliezen en dreigt met agressieve gokcampagnes' |
|
Mirjam Bikker (CU), Pieter Grinwis (CU) |
|
Folkert Idsinga (VVD), Struycken |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht in de Volkskrant van 22 augustus 2024, waarin wordt gemeld dat Holland Casino forse verliezen maakt en overweegt om agressievere gokcampagnes in te zetten om deze verliezen te compenseren?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Holland Casino, als staatsdeelneming, overweegt om agressievere gokcampagnes in te zetten? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de maatschappelijke verantwoordelijkheid die van een staatsdeelneming mag worden verwacht, zeker in een sector die zoveel schade kan toebrengen aan de volksgezondheid?
Nee, Holland Casino heeft richting het Ministerie van Financiën bevestigd dat het geen plannen heeft om zijn marketinguitgaven significant te vergroten. Het vindt agressieve reclamecampagnes onacceptabel, onverantwoord en niet passend binnen zijn beleid rondom kansspelen.
Deelt u de opvatting van de directeur van Holland Casino, die erkent dat deze maatregel «onverantwoord» is, maar met de huidige financiële situatie geen ander alternatief ziet dan klanten sneller te laten verliezen, het prijzengeld stevig te verlagen of meer reclame te maken?
Ik deel de opvatting van de CEO van Holland Casino dat agressieve marketingcampagnes om meer klanten te werven onacceptabel en onverantwoord zijn. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 is Holland Casino ook niet van plan om zijn marketinguitgaven significant te vergroten. Maatregelen om agressieve marketingcampagnes van Holland Casino te voorkomen zijn dus niet nodig.
Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat Holland Casino niet overgaat tot het inzetten van agressievere gokcampagnes die het risico op gokverslaving kunnen vergroten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat de huidige wettelijke kaders en toezicht op gokreclames voldoende zijn om te voorkomen dat staatsdeelnemingen zoals Holland Casino hun verantwoordelijkheid uit het oog verliezen in hun commerciële activiteiten? Zo ja, waarom? Zo nee, welke aanvullende maatregelen bent u voornemens te nemen?
Holland Casino heeft richting het Ministerie van Financiën bevestigd dat het geen plannen heeft om zijn marketinguitgaven significant te vergroten. Het kansspelbeleid, dat valt onder de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris Rechtsbescherming, is er op gericht risicovol en problematisch speelgedrag en gokverslaving zoveel mogelijk te voorkomen. Daarbij is het aanzetten tot onmatig speelgedrag niet alleen zeer onwenselijk, maar ook verboden op grond van artikel 2, eerste lid, van het Besluit werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen (Bwrvk). Op grond van artikel 2, derde en vijfde lid, Bwrvk, is het vergunninghouders ook niet toegestaan om hun wervings- en reclameactiviteiten te richten op maatschappelijk kwetsbare groepen van personen, zoals minderjarigen, jongvolwassenen en personen die kenmerken van risicovol speelgedrag vertonen. Met betrekking tot risicovolle kansspelen, is het sinds 30 juni 2022 daarnaast verboden om rolmodellen in te zetten in reclames.2 Verder is het met Besluit ongerichte reclame kansspelen op afstand (Besluit orka) sinds 1 juli 2023 verboden om ongericht reclame te maken voor online kansspelen.3 Holland Casino is voor zijn reclameactiviteiten gehouden aan deze wet- en regelgeving. Als staatsdeelneming verwachten de Staatssecretaris Rechtsbescherming en ik van Holland Casino een voorbeeldrol in dezen. De Kansspelautoriteit houdt toezicht op de reclameactiviteiten van alle kansspelaanbieders en handhaaft waar nodig. Op basis van de evaluatie van de Wet kansspelen op afstand zal worden bezien of, en zo ja waar, de wettelijke kaders voor reclame aanscherping behoeven. Volgens planning wordt de evaluatie aankomende oktober opgeleverd en in de week van 28 oktober aan uw Kamer toegezonden.
Wat is uw reactie op de mogelijke maatschappelijke gevolgen van een toename in gokreclames, in het bijzonder gericht op kwetsbare groepen, en hoe denkt u deze te kunnen mitigeren? Hoe voorkomt u een nieuwe vloedgolf aan reclames van gokbedrijven of laat u dat gebeuren?
Zie antwoord vraag 5.
Nu Holland Casino een staatsdeelneming is en met deze uitspraken al snel de indruk ontstaat dat de overheid meer mensen aan het gokken wil krijgen, kunt u nader toelichten welk doel de regering heeft met deze staatsdeelneming? Indien Holland Casino als missie heeft om een betrouwbaar en veilig alternatief te bieden voor illegaal gokken, hoe waarborgt de overheid dat deze missie niet in gevaar komt door het nastreven van winstmaximalisatie?
Holland Casino draagt bij aan de doelstellingen van het Nederlands kansspelbeleid, zijnde het reguleren en beheersen van kansspelen met bijzondere aandacht voor het tegengaan van kansspelverslaving, het beschermen van de consument en het tegengaan van illegaliteit en criminaliteit. Holland Casino biedt een betrouwbaar en veilig alternatief voor illegale kansspelen. Ik verwacht dat Holland Casino zich met zijn activiteiten houdt aan de wet- en regelgeving en een voorbeeldrol vervult voor de kansspelsector. Dit is randvoorwaardelijk voor de activiteiten van Holland Casino. Als aandeelhouder verwacht ik niet dat Holland Casino streeft naar winstmaximalisatie. Wel verwacht ik dat de onderneming het rendement maakt dat voldoende is om zichzelf op de lange termijn te financieren zonder structurele overheidsbijdrage. Hierdoor wordt de levensvatbaarheid van de onderneming en langetermijnwaardecreatie gewaarborgd. Vanuit deze overtuiging vul ik mijn aandeelhouderschap van Holland Casino in.
Op welke wijze worden de verliezen van Holland Casino momenteel gecompenseerd en in hoeverre acht u het verantwoord dat een staatsdeelneming mogelijkerwijs commerciële doelen boven maatschappelijke verantwoordelijkheid stelt?
Holland Casino heeft een verlies van 3 miljoen euro gepresenteerd over de eerste helft van 2024. Holland Casino vangt dit verlies op met zijn reserves. Zoals hierboven ook genoemd, verwacht ik dat een staatsdeelneming een bepaald rendement maakt om zichzelf op de lange termijn te financieren, maar hierbij is zijn bijdrage aan maatschappelijke doelstellingen randvoorwaardelijk.
Wordt in lijn met de opmerking van professor Olfers in bovengenoemd bericht en gelet op de dalende omzet sluiting of beperktere openingstijden van verschillende verlieslijdende vestigingen voorbereid? Zo ja, op welke wijze en per wanneer? Zo nee, bent u bereid deze suggestie met klem over te brengen aan de staatsdeelneming?
Holland Casino heeft in zijn communicatie rond de publicatie van de halfjaarcijfers een aantal suggesties genoemd om kosten te besparen om de voorgenomen verhoging van de kansspelbelasting op te vangen. Het sluiten van vestigingen is één van de opties die Holland Casino overweegt.4 Het is aan het bestuur van Holland Casino, en niet de aandeelhouder, om deze en andere opties verder te onderzoeken. Ik vind het als aandeelhouder wel van belang dat Holland Casino alle mogelijkheden onderzoekt om kosten te besparen. De maatschappelijke rol van Holland Casino blijft hierin randvoorwaardelijk. Dit betekent dat het ook rekening houdt met de spreiding van een legaal kansspelaanbod over Nederland. Holland Casino heeft richting het Ministerie van Financiën bevestigd dat het bij kostenbesparingen altijd oog houdt voor het op hoog niveau laten functioneren van zijn zorgtaak en maatschappelijke opdracht.
Bent u in dit licht bekend met het ongenoegen van de gemeente Rotterdam met de 24/7 geopende Holland Casino-vestiging aldaar en welke stappen zijn er gezet sinds het laatste tweeminutendebat Kansspelen en de aangehouden motie-Bikker (Kamerstuk 24 557, nr. 228)?
Met dit ongenoegen zijn de Staatssecretaris Rechtsbescherming en ik bekend. Op 12 september jl. heeft de gemeente Rotterdam openbaar gemaakt dat vanaf 1 januari 2025 Holland Casino voornemens is te stoppen met het 24 uurs aanbod. In de komende voortgangsbrief over kansspelen op afstand zal de Staatssecretaris Rechtsbescherming uw Kamer nader informeren over de uitkomsten van de evaluatie van Holland Casino aangaande diens openingstijdenbeleid. Deze brief ontvangt uw Kamer uiterlijk op 10 oktober 2024.
Bent u bereid om, gezien de geuite dreiging van agressieve gokcampagnes, met Holland Casino in gesprek te gaan om zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid te benadrukken en te waarborgen dat het zijn beleid aanpast indien nodig? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Financiën is in een voortdurende dialoog met Holland Casino over de invulling van zijn maatschappelijke rol. Ook heeft het ministerie specifiek contact opgenomen met Holland Casino naar aanleiding van diens communicatie rondom de publicatie van zijn halfjaarcijfers. In deze gesprekken heeft het ministerie de maatschappelijke verantwoordelijkheid van Holland Casino wederom onderstreept. Holland Casino erkent dit ook en heeft bevestigd geen plannen te hebben om zijn marketinguitgaven aanzienlijk te vergroten en dat het bij kostenbesparingen altijd oog houdt voor het op hoog niveau laten functioneren van zijn zorgtaak en maatschappelijke opdracht.
Hoe ziet u de rol van het Ministerie van Financiën, als aandeelhouder van Holland Casino, in het voorkomen van beleid dat potentieel schadelijk is voor de samenleving, zoals het inzetten van agressieve gokcampagnes?
Als aandeelhouder verwacht ik dat Holland Casino zijn maatschappelijke rol zoals in het antwoord op vraag 3 en 4 beschreven staat centraal stelt. Daarnaast verwacht ik dat Holland Casino zich houdt aan wet- en regelgeving en een voorbeeldrol vervult voor de kansspelsector. Dit is randvoorwaardelijk voor de activiteiten van Holland Casino. Hier spreek ik Holland Casino op aan.
De doelstellingen van het kansspelbeleid, het tegengaan van kansspelverslaving, het beschermen van de consument en het tegengaan van fraude en criminaliteit, worden daarnaast geborgd door wet- en regelgeving, zoals de Wet op de kansspelen en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme. De Kansspelautoriteit houdt in dit kader toezicht op Holland Casino.
Hoe verhoudt zich dit voornemen tot de motie-Grinwis/Alkaya (Kamerstuk 28 165, nr. 366) over een terughoudender en minder wervende inzet van gokreclames door de staatsdeelnemingen Nederlandse Loterij en Holland Casino? Kunt u beschrijven wat verder gedaan is om deze motie uit te voeren?
Ik wil nogmaals benadrukken dat Holland Casino heeft bevestigd dat het niet voornemens is zijn marketinguitgaven significant te vergroten. Zoals één van mijn voorgangers ook aan uw Kamer heeft gecommuniceerd, zijn er in lijn met de motie Grinwis/Alkaya begin 2022 gesprekken geweest met de staatsdeelnemingen Holland Casino en Nederlandse Loterij over hun reclamebeleid. In deze gesprekken is benadrukt dat van de staatsdeelnemingen een voorbeeldrol wordt verwacht, waarbij, in lijn met de motie, met name de bescherming van kwetsbare groepen zoals minderjarigen en jongvolwassenen vooropstaat. Hiermee beschouwde mijn voorganger de motie als afgedaan.5
De uitvoeringsaspecten van het nieuwe kinderopvangstelsel |
|
Pieter Grinwis (CU), Senna Maatoug (GL) |
|
Jurgen Nobel (VVD) |
|
|
|
|
Deelt u de opvatting van de Kamer dat er een inherent probleem zit in de vormgeving van de huidige kinderopvangtoeslag die tot terugvorderingen leidt waardoor mensen in de knel komen, dat het risico van grote terugvorderingen van kinderopvangtoeslag niet meer bij ouders moet komen te liggen en dat directe financiering wenselijk is?1
Ja. De huidige kinderopvangtoeslag kent fundamentele problemen. Ouders krijgen een zekere rekening van de kinderopvangorganisatie waar een onzekere toeslag tegenover staat. Alle risico’s en verantwoordelijkheden liggen bij de ouders die de toeslag aanvragen. Zij ontvangen grote bedragen op hun rekening. Daardoor lopen zij risico op (hoge) terugvorderingen. De kinderopvangtoeslagaffaire heeft duidelijk gemaakt wat de gevolgen voor ouders kunnen zijn. Het stelsel moet eenvoudiger worden en meer zekerheid voor ouders is nodig. Daarom is in het hoofdlijnenakkoord ook opgenomen dat de stelselherziening wordt doorgezet. De kinderopvangtoeslag wordt vervangen door een nieuw financieringsstelsel waarbij de vergoeding direct wordt overgemaakt naar kinderopvangorganisaties en waarbij de risico’s en verantwoordelijkheden tussen ouders, kinderopvangorganisaties en de overheid evenwichtig worden verdeeld.
Wat zijn de deadlines om de uitvoerig van directe financiering van de kinderopvang per 1 januari 2027 te realiseren?
In het najaar ontvangt uw Kamer een hoofdlijnenbrief over de stelselherziening financieringsstelsel kinderopvang. Daarin gaat het kabinet in op het beoogde nieuwe stelsel, waaronder de verwachte effecten, aandachtspunten en de noodzakelijke stappen in de planning om het stelsel te realiseren. De hoofdlijnenbrief is de basis voor de wetgeving. Samen met de uitvoerder en naar aanleiding van het debat met uw Kamer moeten keuzes worden gemaakt die resulteren in een wetsvoorstel in 2025.
Op welke momenten moeten welke keuzes zijn gemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Welke informatie heeft de uitvoering nodig om tijdig de systemen in te regelen?
De keuzes die gemaakt worden voor het wetsvoorstel zijn noodzakelijk voor de uitvoerder om de systemen in te regelen. Op basis van de wetgeving wordt de uitvoeringstoets gedaan. Het moet voor de uitvoerder bijvoorbeeld duidelijk zijn:
Kunt u deze vragen beantwoorden voor Prinsjesdag?
Hierbij ontvangt uw Kamer de antwoorden op de vragen voor Prinsjesdag.
Het bericht ‘Eneco kijkt over de grens bij investeren in opslag en opwek’ |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Eneco kijkt over de grens bij investeren in opslag en opwek»?1
Ja.
Welke rol moeten grootschalige batterijen volgens u gaan spelen in het oplossen van netcongestie en het waarborgen van de leveringszekerheid in het toekomstig energiesysteem?
Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen de rol van grootschalige batterijen bij invoedingscongestie en bij afnamecongestie. Invoedingcongestie treedt op wanneer er te veel aanbod van elektriciteit is ten opzichte van de transportcapaciteit op het net. Dit gebeurt met name in gebieden met een hoge concentratie aan hernieuwbare energiebronnen. Afnamecongestie, daarentegen, ontstaat wanneer de vraag naar elektriciteit de capaciteit van het net overschrijdt. Dit type congestie komt bijvoorbeeld voor tijdens piekmomenten van energieverbruik.
Bij invoedingscongestie kunnen batterijen een rol spelen door elektriciteit op te slaan wanneer er veel energieaanbod is en deze later te leveren als het aanbod lager ligt, bijvoorbeeld in de avond wanneer zonnepanelen minder elektriciteit leveren. Om de netcongestieproblematiek te verminderen middels grootschalige batterijen is er een budget beschikbaar uit het Klimaatfonds voor de ontwikkeling van dit type batterijen.
Met betrekking tot afnamecongestie heeft CE Delft2 geconcludeerd dat de huidige generatie grootschalige batterijen die tot 2030 worden ontwikkeld (lithium-ion, maximaal 4 uur energiecapaciteit) geen betrouwbare, betaalbare, schaalbare en uitvoerbare oplossing zijn om netcongestie voor de afname van elektriciteit op te lossen. De huidige generatie batterijen heeft niet genoeg capaciteit om bijvoorbeeld een fabriek op te laten draaien. Wel kunnen batterijen een rol spelen bij het ontwikkelen van energy hubs en het lokaal bij elkaar brengen van vraag en aanbod van elektriciteit, bijvoorbeeld door inzet van een batterij «achter-de-meter». Daarmee kunnen bedrijven wel elektrificeren of groeien zonder een grotere aansluiting.
In alle gevallen is het belangrijk om batterijen congestieneutraal aan te sluiten en dus netcongestie niet te verergeren. Hiervoor moeten afspraken worden gemaakt tussen netbeheerders en batterij-exploitanten: in ruil voor een lager transporttarief wordt het gebruik van het net op piekmomenten gereduceerd. In september 2023 vond er een Bestuurlijk Overleg over batterijen plaats. Eén van de belangrijkste uitkomsten is een nieuw, tijdsduurgebonden transportrecht (ATR85) dat beschikbaar komt voor alle aangeslotenen op het TenneT net, maar naar verwachting vooral interessant is voor batterij-exploitanten. Een recent voorbeeld is de batterij die Giga Storage bouwt in Delfzijl op de eerste tijdsduurgebonden aansluiting op het hoofdspanningsnet.
In de Kamerbrief3 van oktober 2023 over de rol van batterijen in het energiesysteem wordt de rol van grootschalige batterijen en potentiële andere technieken die als flexibiliteitsmechanisme kan worden ingezet nader toegelicht.
Acht u het onwenselijk dat grote investeerders, zoals Eneco, niet in Nederland investeren in batterijen, maar in plaats daarvan naar het buitenland uitwijken? Op welke manier wilt u het voor investeerders aantrekkelijker maken om in Nederland te investeren?
Ik ben voorstander van een gelijk speelveld ten aanzien van netwerktarieven om te voorkomen dat investeringen in batterijopslag in andere landen plaatsvinden wanneer de meest gunstige opslaglocaties in Nederland bevinden. Ik zet mij daarom in voor een sterkere harmonisatie van de nettariefmethodiek op Europees niveau.
Sinds het Bestuurlijk Overleg Batterijen op 23 september 2023 is er in Nederland met het besluit van de ACM tot invoering van alternatieve transportrechten een belemmering voor flexibele netgebruikers zoals batterijen weggenomen. Netgebruikers die minder netkosten veroorzaken, bijvoorbeeld door op piekmomenten juist minder van het elektriciteitsnet gebruik te maken, kunnen met een alternatief transportrecht ook lagere nettarieven betalen.
De realisatie en aankondiging van steeds grotere batterijprojecten door o.a. SemperPower, DEO en Giga Storage laat zien dat grootschalige energieopslag ook in Nederland op gang komt.
Hoe luidt uw reactie op de bevinding uit het laatste rapport Monitor Leveringszekerheid van TenneT dat onder andere de achterblijvende groei van flexibiliteit, mede in de vorm van batterijen, ertoe leidt dat er na 2030 een duidelijke verslechtering van de leveringszekerheid optreedt?2
Conform de toezegging van de Minister voor Klimaat en Energie (Kamerstuk 29 023, nr. 487) zal ik de Kamer over de mogelijkheden om de leveringszekerheid na 2030 te versterken eind 2024 nader informeren. Dit is ook in lijn met de op 5 maart 2024 aangenomen motie van de leden Erkens en Grinwis (Kamerstuk 36 197, nr. 15).
Deelt u het standpunt dat grootschalige batterijen grote baten kunnen leveren, enerzijds in het omlaag brengen van de energierekening voor huishoudens alsmede het verlagen van de netbeheerkosten, zoals is aangetoond in de studie «The costs and benefits of batteries in the power system» door Kalavasta en Energy Storage NL?3 Deelt u om die reden de mening dat bij het bepalen van de transporttariefhoogte niet alleen de kostenreflectiviteit, maar ook de «batenreflectiviteit» moet worden meegenomen, om flexibiliteit, zoals batterijen, eerlijk te belonen? Waarom wel of niet?
Grootschalige batterijen kunnen inderdaad de integratie van meer elektriciteit uit wind en zon (mede) mogelijk maken en de elektriciteitskosten voor huishoudens verlagen. Dat is precies de manier waarop met batterijen geld wordt verdiend, door op momenten met veel aanbod uit wind en/of zon en lage prijzen elektriciteit op te laden en op momenten met weinig aanbod en hoge prijzen die weer te ontladen. Grootschalige batterijen verdienen in eerste instantie geld door bij te dragen aan het balanceren van het elektriciteitsnet. Om hun businesscase te verbeteren, handelen ze daarnaast in elektriciteit (slaan elektriciteit op als het goedkoop is, verkopen het als duurder is). Voor batterijen wordt zo een vergoeding verkregen voor de baten die zij genereren. Voor de optimale inzet van batterijen is het van belang dat de baten toekomen aan degene die de baten genereert, en de kosten worden betaald door de veroorzaker ervan.
Het is denkbaar dat de marktconforme prijs die TenneT betaalt voor balanceringsdiensten daalt door extra batterijen en dat hierdoor de kosten voor TenneT dalen. Aangezien de ACM de nettarieven bepaalt op basis van kostenreflectiviteit, zullen potentiële lagere kosten van TenneT in dat geval worden gereflecteerd in de nettarieven.
Wanneer kan er over worden gegaan tot een korting of een vrijstelling in de transporttarievensystematiek? Hoe wordt de hoogte van deze korting bepaald en wanneer is deze gerechtvaardigd?
Met de invoering van alternatieve transportrechten waar de ACM recent een besluit over heeft genomen, worden transportrechten ingevoerd waarmee de aangeslotene het net minder belast en er geen of minder investeringen voor het netgebruik hoeven te worden gedaan. Hier staat een lager transporttarief tegenover. Een aangepast, lager nettarief moet conform Europese regels voldoen aan het uitgangspunt van kostenreflectiviteit: er moet aangetoond worden dat met het netgebruik minder kosten worden veroorzaakt.
Het eerder aangehaalde onderzoek van CE Delft laat zien dat batterijen het net ook zwaarder kunnen belasten en netcongestie in dat geval verergeren. Hetzelfde geldt voor andere netgebruikers. Een lager tarief moet daarom gepaard gaan met afspraken over het netgebruik.
Het vaststellen van de tariefstructuur is een exclusieve bevoegdheid van de nationale regulerende instantie, de ACM. De ACM kan ambtshalve de tariefstructuur wijzigen of de netbeheerders kunnen een codevoorstel indienen bij ACM voor een wijziging van nettarieven. De belangrijkste uitgangspunten voor de tariefstructuur zijn, op basis van de Elektriciteitsverordening, volgens de ACM kostenreflectiviteit, bevorderen van systeemefficiëntie, transparantie en non-discriminatie.6
Welke bevoegdheden heeft u als Minister in de transporttarievensystematiek, ten opzichte van de Autoriteit Consument & Markt (ACM)? Bent u bevoegd tot het definiëren van een aparte tariefcategorie voor opslag of het plaatsen van batterijen binnen categorie «invoeder», waardoor er een vrijstelling kan worden gegeven, binnen de transporttarievensystematiek?
De ACM is exclusief bevoegd om transporttarieven vast te stellen. De wetgever is niet bevoegd om tariefcategorieën te bepalen. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Hoe luidt uw reactie op de conclusie uit de studie door Kalavasta dat het ontwerpbesluit Alternatieve transportrechten (ATR85) onvoldoende perspectief biedt op een financieel haalbare businesscase voor batterijen?
We zien op dit moment veel grote batterijprojecten die worden aangekondigd in Nederland, dus ik zie wel perspectief in tegenstelling tot Kalavasta. Een recent voorbeeld van grote batterijprojecten is de reeds genoemde batterij die Giga Storage bouwt in Delfzijl op de eerste tijdsduurgebonden aansluiting op het hoofdspanningsnet. De algemene observatie van Kalavasta dat batterijopslag een belangrijke rol speelt in het energiesysteem van de toekomst onderschrijf ik. Zie verder ook de beantwoording op vraag 2.
Hoe reflecteert u op het feit dat in Duitsland een verlenging op de huidige tariefvrijstelling van batterijen is aangekondigd en daarmee het ongelijke speelveld blijft bestaan?
Het is onwenselijk dat er op Europees niveau verschillende methoden voor de vaststelling van tarieven worden gehanteerd. Ik wil mij inspannen om, net als mijn voorganger, op Europees niveau en in pentalateraal verband (de energiesamenwerking in Noordwest-Europa) te pleiten voor een eenduidige transporttarievensystematiek in Europa. Europese toezichthouders zijn zelfstandig bevoegd om transporttarieven vast te stellen op basis van het Europese kader.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie-Grinwis/Flach over harmonisering van de tariefmethodieken met Duitsland en België (Kamerstuk 36 378, nr. 36)? Welke stappen heeft u gezet en welke gaat u nog zetten?
Ik zet mij samen met de ACM in om dit vraagstuk onder de aandacht te brengen bij ACER (het Europees agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators), andere EU lidstaten en de Europese Commissie om te komen tot meer geharmoniseerde tariefstructuren op Europees niveau.
Uw Kamer is recent geïnformeerd over twee non-papers waarin door Nederland hiervoor is gepleit, die met de Europese Commissie en breder zijn gedeeld (Verslag Energieraad 4 maart 2024, Kamerstuk 21501–33, nr. 1060). Op initiatief van Nederland is in de recent vastgestelde Raadsconclusies over duurzame elektriciteitsnetten een oproep aan de Europese Commissie opgenomen om een reflectie op gang brengen over het kader voor nettarieven (Verslag Energieraad 30 mei 2024, Kamerstuk 21501–33, nr. 1075).
De ACM vraagt zowel in bilateraal als in gezamenlijk verband, via ACER, aandacht voor de implementatie van een nettarievenstructuur gebaseerd op daadwerkelijke kosten. De ACM ziet geen ruimte om rekening te houden met de concurrentiepositie bij de nettarieven. In het laatste overleg van Europese energietoezichthouders en ACER is afgesproken een gecoördineerde aanpak te verkennen voor een geharmoniseerde toepassing van de regels voor nettarieven in de EU.
Bent u bereid om de Routekaart Energieopslag om te zetten in een Programma Energieopslag, zoals eerder is gebeurd bij de Routekaart Groen Gras en Waterstof en een concreet doel te stellen voor de hoeveelheid energieopslag die in 2030 en 2050 noodzakelijk is, waarmee richting wordt gegeven aan de markt en tevens duidelijkheid aan overheden, netbeheerders en financiers?
De Routekaart Energieopslag gaat in op verschillende vormen van opslag: elektriciteits-, moleculen-, en warmteopslag. In de Routekaart komt energieopslag terug als een onmisbaar onderdeel van het energiesysteem van de toekomst. Hierbij hebben we de verschillende energiedragers nodig.
Energieopslag is geen doel op zich, maar een middel om meerdere doelen te dienen, waaronder het balanceren van vraag en aanbod op verschillende tijdsschalen, het opvangen van de warmtepiekvraag, het verlichten van netcongestie en het bieden van strategische voorraden. Deze doelen zijn essentieel voor het functioneren van ons huidige energiesysteem, voor het mogelijk maken van de energietransitie en voor de ontwikkeling van het energiesysteem van de toekomst.
Uw Kamer ontvangt dit najaar een vervolg op de Routekaart Energieopslag. Voor het bereiken van de doelen en acties uit de Routekaart is het niet noodzakelijk deze om te zetten naar een Programma.
Bent u bereid om, in overleg met de ACM, de netbeheerders en de energieopslagsector, tot een nieuw tarief voor batterijen te komen? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
In september 2023 vond er een Bestuurlijk Overleg over batterijen plaats. Eén van de belangrijkste uitkomsten is een nieuw, tijdsduurgebonden transportrecht (ATR85) dat beschikbaar is gekomen voor alle aangeslotenen op het TenneT net. Naar verwachting is dit transportrecht vooral interessant voor batterij-exploitanten, zoals bijvoorbeeld de recente aangekondigde batterij die Giga Storage bouwt in Delfzijl. Vooralsnog zie ik geen reden op dit moment opnieuw een gesprek te voeren over de nettarieven voor batterijen.
Bent u bereid om maatregelen uit te werken zodat investeren in opslag een financieel aantrekkelijker wordt, zoals een aanvullende subsidie met betrekking tot de leveringszekerheidsnorm, en de Kamer hierover te informeren?
De realisatie en aankondiging van steeds grotere batterij projecten door o.a. SemperPower, DEO en Giga Storage laat zien dat grootschalige energieopslag ook in Nederland op gang komt. Ik zie daarom op dit moment geen aanleiding om maatregelen uit te werken zodat investeren in opslag financieel aantrekkelijker wordt.
Zie ook het antwoord op vraag 4 en 5.
Wat is de stand van zaken rond de verruiming van het sluizencomplex Kornwerderzand?
Op 30 augustus is uw Kamer geïnformeerd, dat vanwege de zorgvuldigheid in het proces eerst de uitkomsten van een onafhankelijk onderzoek – waar de gedeputeerde van de provincie Fryslân en de Minister van IenW opdrachtgever van zijn – worden besproken om met de gedeputeerde de vervolgstappen te bepalen. In het eerste gesprek is afgesproken dat:
Kunt u bevestigen dat er – mede door de demissionaire status van het kabinet – nog steeds geen afspraken zijn gemaakt over de voortgang van de verruiming van het sluizencomplex bij Kornwerderzand? Begrijpt u de teleurstelling van de regionale overheden en bijdragende marktpartijen hierover?
Het klopt dat er vanwege de demissionaire status van het vorig kabinet geen afspraken zijn gemaakt over de voortgang van het project. De teleurstelling hierover van de regionale overheden en marktpartijen is begrijpelijk. Zoals eerder is gemeld zijn de gesprekken weer opgestart.
Kunt u bevestigen dat er sprake is van een forse kostentoename bij dit project? Zo ja, kunt u aangeven hoe groot deze kostentoename is en wat de oorzaken zijn van deze kostentoename? Welk deel heeft te maken met meer dan vooraf geraamde prijsstijgingen en welk deel met aangescherpte normen?
Er is inderdaad sprake van een forse toename van de kosten. In het onafhankelijk rapport is opgenomen dat de kosten van het totale project zijn opgelopen tot € 381 mln. of € 461 mln. (afhankelijk van welk scenario). De stijging van de kosten wordt veroorzaakt doordat een meer realistische projectraming is opgesteld, een betere kwantificering van de risico’s is gemaakt en voor een deel wordt de hogere raming veroorzaakt door (extreme) prijsstijgingen.
Kunt u bevestigen dat een deel van de kostentoename is ontstaan door gewijzigde normen en aanvullende eisen, zoals hogere normen voor waterveiligheid, de grotere vaarwegklasse en de verziltingsproblematiek, waardoor het sluizencomplex versterkt en/of aangepast moet worden?
De kostenstijging – zoals opgenomen in het rapport – heeft niet te maken met hogere normen, maar zijn vooral het gevolg van een meer realistische projectraming. De wijzigingen in de normen, waar de Provincie aan refereert zijn reguliere eisen die al in de raming van de Provincie hadden moeten zitten. Vanuit die optiek is optie B (voorkeursvariant door de Provincie ingebracht in het onafhankelijk onderzoek) dan ook geen gewenste optie vanuit optiek RWS.
In deze variant wordt alleen de sluis verbreed en niet de overige infrastructuur rondom de sluis. Daarmee voldoet deze optie niet aan normen die horen bij dit type vaarweg en bijbehorende sluis en zal RWS voor een langdurige periode ontheffingen moeten verlenen voor de grote schepen. Dit is daarmee geen robuuste oplossing. Het verlenen van ontheffingen gaat uiteindelijk ten koste van de betrouwbaarheid van het netwerk, aangezien er met te grote schepen gevaren wordt dan waar het object voor is gebouwd.
Naast de kostenstijging voor de sluisverruiming is er ook sprake van een verziltingsopgave, die ten tijde van het ondertekenen van de Bestuursovereenkomst Kornwerderzand nog onvoldoende in beeld was. Deze verziltingproblematiek is bij de huidige sluis al een probleem, zoals in 2018 en de droge jaren daarna is gebleken. Naast deze huidige verziltingsopgave, wordt de verziltingsopgave groter als gevolg van het project Kornwerderzand. Tegelijkertijd blijkt uit een verkenning dat er robuuste maatregelen mogelijk zijn die de verzilting sterk reduceren, ook als de sluis verruimd wordt. De omvang van de totale verziltingsopgave is volgens een eerste inschatting € 114 mln. bij sluisverruiming.
Kunt u bevestigen dat het op norm brengen van de waterveiligheid, vaarklasse en aanpakken van de verziltingsproblematiek van het sluizencomplex een Rijksverantwoordelijkheid betreft? Kunt u bevestigen dat de gewijzigde normen en aanvullende eisen, zoals het op norm brengen van de waterveiligheid, het treffen van maatregelen voor de verziltingsproblematiek van dit complex óók zal moeten geschieden als er geen sprake zou zijn geweest van een vergroting van het sluizencomplex? Erkent u daarmee dat de kosten hiervan eerst en vooral bij het Rijk liggen?
Zoals bij de eerdere beantwoording is aangegeven is er in de optiek van IenW geen sprake van gewijzigde normen en hadden deze al in de eerder ramingen meegenomen moeten worden door de Provincie. De verziltingsopgave bestaat uit een huidige opgave van € 83 mln. en een aanvullende verziltingsopgave van € 31 mln. bij een sluisverruiming. De autonome verzilting is een opgave die óók zal moeten geschieden zonder vergroting van het sluizencomplex, waarvoor op dit moment geen dekking is binnen de begroting van het ministerie. De aanvullende verziltingsopgave en daaraan gekoppelde meerkosten is onderdeel van het project verruiming sluis Kornwerderzand.
Indien aangescherpte waterveiligheidsnormen een belangrijke oorzaak zijn voor vertraging en kostentoename bij dit project, wat betekent dit voor andere kustwerken in de hoogwaterbescherming die op termijn moeten worden aangepakt? Kunt u een overzicht van de financiële en uitvoeringstechnische gevolgen geven?
Zie het antwoord op vraag 5.
Kunt u bevestigen dat op basis van de uitkomsten van het verziltingsrapport de vaargeulen verdiept kunnen worden? Kunt u bevestigen dat het daarom mogelijk is om met de regionale partijen afspraken te maken over het vervolg van het project?
In het onafhankelijk onderzoek is geconcludeerd dat verdiepen van de vaargeulen tot de voor de scheepvaart gewenste diepte, zonder extra maatregelen leidt tot toename van de verzilting van het IJsselmeer. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven zijn er effectieve maatregelen mogelijk om de zoutlast via de schutsluizen sterk te beperken, ook als de sluis wordt verruimd en de vaargeulen worden verdiept. Uitvoeren van deze maatregelen is daarmee een randvoorwaarde voor sluisverruiming.
Kunt u aangeven hoe u in het licht van de gesloten Bestuursovereenkomst wilt omgaan met de kostentoename bij de verruiming van het sluizencomplex?
In de Bestuursovereenkomst is opgenomen dat het project wordt uitgevoerd voor rekening en risico van de Provincie, met een taakstellende bijdrage van het Rijk. Het is niet realistisch dat – gezien de oorzaak van de kostenstijging – de Provincie de kostenstijging eenzijdig bij het Rijk neerlegt. In het overleg met de gedeputeerde is aangegeven dat als de regio ervoor kiest het project te willen realiseren, IenW eerst een substantiële bijdrage van de regionale overheden verwacht voor de geconstateerde kostenstijging.
Kunt u aangeven welke maatregelen u heeft genomen om de kostentoename te mitigeren?
Het project sluisverruiming Kornwerderzand is een project dat door de Provincie Fryslân wordt uitgevoerd. Zoals opgenomen in de Bestuursovereenkomst doet het Rijk een taakstellende bijdrage voor dit regionale project.
Kunt u bevestigen dat aanvullende afspraken over financiering van het sluizencomplex nodig zijn, en dat u hiervoor ook naar de regio kijkt? Houdt u daarbij rekening met het feit dat zowel de regionale overheden áls marktpartijen reeds diep in de buidel tasten om de uitbreiding van het sluizencomplex mogelijk te maken?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 9 betreft het hier een project van de provincie Fryslân. Het is de provincie Fryslân die een beroep doet op het Rijk voor een aanvullende bijdrage. In het gesprek is aangegeven dat een substantiële bijdrage van de regio zelf wordt verwacht en gezien onderbouwing van kostenstijging en de gemaakte afspraken in de bestuursovereenkomst dit ook uitlegbaar is.
Kunt u aangeven of u overweegt de bruggen in de A7 afzonderlijk van het sluizencomplex aan te pakken? Zo ja, welke redenen heeft u hiervoor? Kunt u aangeven hoe groot het risico is dat een aslast-beperking op de huidige bruggen moet worden toegepast?
De bruggen bij Kornwerderzand zouden conform de afspraken in de Bestuursovereenkomst in 2025 vervangen moeten zijn. De reden hiervoor is dat de bruggen in slechte staat en vaak in storing zijn. De bruggen zijn dan regelmatig niet bedienbaar voor weg- en het huidige scheepvaartverkeer. De meest recente storing was 11 september. Weg- en scheepvaart ondervonden enige uren hinder van deze stremming. Verdere uitval en beperkingen moeten voorkomen worden. Daarom vraagt RWS ook om spoedige besluitvorming. Indien gekozen wordt om de huidige bruggen 1 op 1 te vervangen, kunnen deze nog meelopen in de reeds lopende aanbesteding van het vervangen van de bruggen bij Den Oever. Anders kan RWS niet inspelen op die situatie en zal er langere tijd geen capaciteit en contractmogelijkheid zijn om de bruggen 1 op 1 te vervangen. Gelet op de staat van de bruggen is dat niet wenselijk. Er is nog geen sprake van een aslast-beperking, maar dat zou in de toekomst een risicobeheersmaatregel kunnen zijn. Keerzijde van het 1 op 1 vervangen van de bruggen is dat een sluisverbreding de eerste 25 jaar niet in de rede ligt.
Kunt u aangeven in hoeverre u overweegt om het sluizencomplex niet te verruimen, maar dit complex op te nemen in het programma Vervanging en Renovatie (V&R)?
Het is mogelijk om het sluiscomplex (bruggen en sluis) op te nemen in de instandhoudingsopgave. Dit is optie D in het onafhankelijke onderzoek. Indien zowel Provincie als het Rijk geen zicht op financiering heeft, dan is, gezien de staat van de bruggen en de toenemende storingen, een 1 op 1 vervanging van de bruggen een optie
Erkent u dat het opnemen van de sluis in het V&R-programma slechts een tijdelijke oplossing biedt, terwijl bij verruiming van het sluiscomplex een definitieve oplossing voor het complex gerealiseerd wordt? Klopt het dat verruiming daarmee op langere termijn kostenefficïenter is? Erkent u dat het opnemen van het sluizencomplex in het V&R-programma geen oplossing biedt voor het huidige onveilige gebruik (van zowel de weg als de vaarweg) en ook het verziltingsprobleem niet oplost?
Er is momenteel geen sprake van onveilig gebruik van zowel weg als vaarweg. Er is wel sprake van een toenemend aantal stremmingen van de brug voor het weg- en huidige scheepvaartverkeer. De bruggen bij Kornwerderzand zouden in 2025 vervangen moeten zijn. De storingen nemen steeds meer toe. Beredeneerd vanuit de weg, moeten de bruggen zo snel mogelijk vervangen worden. Er is nog geen sprake van een aslast-beperking, maar dat kan wel een risico beheersmaatregel worden. Met het 1 op 1 vervangen van de brug kan deze ten minste weer 25 jaar mee. Of de verruiming van de sluis kosten efficiënter is, kan ik nu niet beoordelen. Het verziltingsprobleem wordt inderdaad niet opgelost, maar kan worden aangepakt door het nemen van maatregelen zonder en los van een sluisverruiming. Echter, indien gekozen wordt voor een sluisverruiming, dan moet de verzilting wel gelijktijdig en voorafgaand aan de vaargeulverdieping worden aangepakt.
Hoe weegt u het feit dat de maritieme maakindustrie zich al heeft voorbereid op én investering heeft gedaan in onder andere grotere montagehallen op basis van de eerdere planningen dat het sluizencomplex al in 2028 gereed is, en nu weer geconfronteerd worden met uitstel? Wat is uw boodschap aan deze bedrijven?
De gedeputeerde heeft mij inderdaad geïnformeerd dat dat er bedrijven zijn die hebben geanticipeerd op een verruimde sluis. Mijn boodschap aan deze bedrijven is dat Provincie en Rijk met elkaar nog in gesprek zijn met elkaar over de scenario’s en over de kostenstijging.
Beseft u dat uitstel van de verruiming van het sluizencomplex Kornwerderzand grote financiële en economische gevolgen heeft voor deze bedrijven én de omgeving waarin zij zich bevinden? Kunt u deze economische gevolgen bij benadering kwantificeren? Hoe spant u zich in om het eventuele wegvallen van de substantiële regionale bijdrage als het project verdere vertraging of uitstel oploopt te voorkomen?
Zie het antwoord op vraag 14.
Bent u bereid om zo spoedig mogelijk na het aantreden van het nieuwe kabinet in overleg te treden met de regionale partijen waarmee de Bestuursovereenkomst is gesloten, om duidelijkheid te scheppen over het vervolg van de aanpak van het sluizencomplex Kornwerderzand en afspraken te maken over de prijsstijgingen en planning en ons over de uitkomsten te informeren?
Zie de aanbiedingsbrief bij de beantwoording van deze vragen.