Het bericht 'Bezorgdheid om bezuinigingsplannen onderwijs: ‘Maakt Nederland op lange termijn kapot’' |
|
Rob Jetten (D66), Harmen Krul (CDA), Jan Paternotte (D66), Don Ceder (CU), Chris Stoffer (SGP), Sandra Beckerman (SP), Joost Eerdmans (EénNL), Doğukan Ergin (DENK), Ines Kostić (PvdD), Luc Stultiens (GroenLinks-PvdA), Laurens Dassen (Volt) |
|
Dirk Beljaarts (minister ) , Femke Wiersma (minister ) (BBB), Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV), Eelco Heinen (minister ) (VVD), Eppo Bruins (minister ) (NSC), Fleur Agema (minister ) (PVV), Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bezorgdheid om bezuinigingsplannen onderwijs: «Maakt Nederland op lange termijn kapot»»?1
Ja.
Bent u bekend met de brandbrief van 23 oktober 2024 verstuurd namens VNO-NCW, Universiteiten van Nederland, de CEO’s van NXP Semiconductors Nederland, Siemens Nederland, Johnson & Johnson, Arcadis, VodafoneZiggo, RoyalHaskoningDHV, Adyen, Nationale Nederlanden, Elsevier, Randstad, Signify, Picnic, TomTom, IMC, Vandebron, FrieslandCampina, VDL Groep, Airbus Netherlands, Royal Cosun, Lely, RijkZwaan, Demcon, Thales Nederland, Urenco Nederland en 18 Nederlandse start-ups en scale-ups.
Ja.
Wat is uw reactie op het statement van deze CEO’s en bedrijven die stellen dat de bezuinigingen op onderwijs van dit kabinet een bezuiniging betekenen op het toekomstig verdienvermogen van Nederland? Deelt u de zorg van het bedrijfsleven over de effecten van de onderwijsbezuinigingen op de toekomst van de Nederlandse economie?
De coalitiepartijen hebben bij het Hoofdlijnenakkoord scherpe keuzes moeten maken om de overheidsfinanciën op orde te houden en tegelijkertijd ruimte te vinden voor maatschappelijke investeringen en lastenverlichting. De bezuinigingen op onderwijs komen voort uit deze bredere politieke afwegingen. Ik besef dat bezuinigingen pijnlijk zijn. Ik ga de te nemen maatregelen dan ook zeer zorgvuldig uitwerken, zodat deze zo min mogelijk negatieve impact hebben op het toekomstig verdienvermogen. Tegelijk blijft het kabinet jaarlijks € 45 miljard in onderwijs en onderzoek investeren via de OCW-begroting. Dat zijn forse investeringen die ten goede komen aan de welvaart en het verdienvermogen van ons land. Mijn ambitie is om te zorgen dat die basis op orde blijft en waar mogelijk zelfs effectiever wordt.
Kunt u aangeven hoe deze bezuiniging tot stand is gekomen? Kunt u aangeven welke afwegingen daarbij hebben meegespeeld? Kunt u een overzicht naar de Kamer sturen van de experts die zijn geconsulteerd bij de besluitvorming over deze bezuiniging?
De maatregelen in het Hoofdlijnenakkoord zijn het resultaat van het formatieproces van de kabinetspartijen. Het parlement is door de formateur geïnformeerd over het formatieproces, de onderliggende documentatie en de geraadpleegde partijen2. Het hoofdlijnenakkoord is vervolgens uitgewerkt in het regeerprogramma. In Bijlage 1 van het regeerprogramma is een overzicht van de belangrijkste gesprekpartners genoemd waarmee in aanloop naar het opstellen van het regeerprogramma is gesproken3.
Wat voor economie wil dit kabinet voor de toekomst van Nederland? Wat is de rol van publiek onderwijs, innovatie en onderzoek in deze economie?
Het kabinet wil een innovatieve concurrerende economie bevorderen, zodat Nederland tot de koplopers blijft behoren op het gebied van onderzoek, innovatie en digitalisering in Europa en daarbuiten. De ambitie is om een gediversifieerde economie te behouden en nieuwe waardeketens in technologisch hoogwaardige industrieën op te bouwen. Hiervoor wordt gewerkt aan de verdere uitrol van de Nationale Technologiestrategie. In het regeerprogramma is de ambitie opgenomen om 3 procent R&D-uitgaven van het bbp te halen in 2030. Daarnaast wordt er gewerkt aan de vernieuwing van het Topsectorenbeleid.
Om deze sterke economie te realiseren, moeten we ook keuzes maken over het soort werk dat we stimuleren. Deze keuzes komen terug in de brede arbeidsmarktagenda waarin het kabinet haar aanpak voor de arbeidsmarktkrapte nader uitwerkt. Het kabinet wil bovendien de productiviteit verhogen door onder meer innovatie en de toepassing van arbeidsbesparende technologieën te stimuleren. Hiervoor zal het kabinet een Productiviteitsagenda opstellen. Ook blijft het kabinet praktijkgericht onderzoek stimuleren om zo bij te dragen aan het oplossen van de maatschappelijke opgaven. Naast onderzoek en innovatie vervult ook kwalitatief goed onderwijs hierin een belangrijke rol.
Erkent u dat investeringen in onderwijs, wetenschap en innovatie noodzakelijk zijn voor de economie en het verdienvermogen van Nederland?
Dat erken ik. Nederland investeert daarom jaarlijks ruim € 46 miljard in onderwijs en onderzoek met uitgaven van de OCW-begroting.4 In de komende jaren zal dat volgens de OCW-begroting dalen tot ruim 45 miljard in 2028. Kijkend naar de publieke uitgaven aan R&D dan zijn deze investeringen toegenomen van € 4,7 miljard in 2012 naar € 9,1 miljard in 2023.5
Kunt u de analyse van het kabinet sturen van de effecten van deze bezuiniging op onderwijs en innovatie voor de groei van de Nederlandse economie?
Voor de raming van de economische ontwikkeling baseert dit kabinet zich op de ramingen van het CPB. Er is geen aparte doorrekening gemaakt van specifieke bezuinigingsmaatregelen. In algemene zin hebben publieke uitgaven aan onderwijs en innovatie een positief effect op het verdienvermogen maar dit effect hangt sterk af van de specifieke maatregel. Het is niet mogelijk om een precieze inschatting te geven van de gevolgen hiervan op de welvaart.
Wat is uw reactie op de conclusie van Rabobank dat de bezuinigingen van dit kabinet Nederland op termijn 27 tot 52 miljard euro kunnen kosten? Deelt u deze conclusie? Zo niet, wat is uw eigen raming van het effect op de lange termijn groei? Hoeveel miljard aan bbp gaat er mogelijk verloren?
Ik heb kennis genomen van de conclusie van de Rabobank. Het CPB geeft aan dat het op dit moment niet mogelijk is om langetermijn bbp-/groei-effecten van de uitgaven aan onderwijs en innovatie betrouwbaar te modelleren en te ramen, omdat het effect sterk afhangt van de vormgeving van specifieke maatregelen. Het Kabinet onderkent, net als het CPB dat onderwijs, onderzoek en innovatie een positief effect hebben op welzijn en welvaart. Desalniettemin gaat het niet alleen om de kwantiteit maar ook de kwaliteit van de investeringen en het kader van wet- en regelgeving.
Bestaat er een kans dat het verlies aan bbp meer kost dan dat de bezuinigingen opleveren? Zo nee, waarop baseert u dat?
Het CPB heeft vorig jaar in een publicatie aangegeven dat het op dit moment niet mogelijk is om productiviteitseffecten van R&D beleid betrouwbaar mee te nemen in een macro-economisch model.6 Zie ook de antwoorden op vragen 6, 8 en 10.
Erkent u dat de modellen van het CPB niet het volledige effect op de economische groei weergeven, bijvoorbeeld doordat de langetermijneffecten van bezuinigingen op onderwijs en innovatie niet worden meegewogen? Erkent u dat dit een tekortkoming is in de raming die ten koste gaat van de betrouwbaarheid?
Het klopt dat het CPB de langetermijneffecten van bezuinigingen (of investeringen) op het vlak van onderwijs en innovatie op economische groei niet meeweegt. Het CPB heeft drie jaar geleden een reactie geschreven op een motie die het kabinet opriep om het CPB te vragen om effecten van investeringen in kennis door te rekenen.7 Daarin geeft het CPB aan dat er weliswaar brede consensus is dat onderwijs, onderzoek en innovatie een positief effect hebben op welzijn en welvaart, maar dat niet iedere investering in kennis hetzelfde rendement oplevert. Daarnaast is er veel onduidelijkheid over de grootte van beleidseffecten. Door de grote variëteit in effectgroottes is het niet mogelijk een rendement toe te kennen aan een kennisinvestering als niet helder is op welke wijze de investering besteed zal worden. In aansluiting hierop heeft het CPB recent aangegeven dat het niet in staat is om de effecten van R&D-beleid op een betrouwbare manier mee te nemen in een macro-economisch model. De doorrekeningen van het CPB nemen wel de (korte termijn) budgettaire kosten van investeringen in onderwijs en innovatie mee, maar de (langere termijn) economische baten niet.
Kunt u schematisch weergeven hoeveel procent van het BBP de afgelopen 10 jaar is uitgegeven aan onderwijs en innovatie en schetsen hoe deze ambitie zich in de aankomende jaren ontwikkelt?
De publieke uitgaven aan onderwijs bedroegen in 2013 5,5 procent van het bbp. In 2023 is dat percentage gedaald naar 5,1 procent van het bbp. Het CPB8 raamt dat dit percentage verder daalt naar 4,9 procent van het bbp in 2028.
Voor wat betreft innovatie zijn gegevens over totale uitgaven aan R&D als percentage van het bbp beschikbaar. Deze uitgaven hebben zich ontwikkeld van 2,13 procent in 2013 tot 2,30 procent in 2022.9 Het betreft hier de optelsom van publieke en private uitgaven aan R&D. In tegenstelling tot onderwijsuitgaven is er op het terrein van R&D uitgaven geen raming beschikbaar. Het percentage van het bbp dat wordt uitgegeven aan R&D begeeft zich de afgelopen jaren steeds onder het gemiddelde van 2,73% van de OESO, maar boven het gemiddelde van 2,11% van de EU in 2022.
Erkent u dat publieke investeringen in innovaties een katalysator zijn voor private investeringen? Kunt u een inschatting maken van de omvang van de private investeringen in innovaties die Nederland misloopt door deze bezuiniging op publieke investeringen? Zo nee, waarom niet?
Uit onderzoek van de KNAW is gebleken dat meer publieke investeringen in onderzoek en ontwikkeling leiden tot meer private investeringen in onderzoek en ontwikkeling10. Tegelijkertijd levert niet elke extra investering in kennis hetzelfde rendement op. Het maakt dus uit op welke wijze extra investeringen in kennis worden ingezet, en voor welk onderzoek. Het is daarom niet mogelijk om te voorspellen in welke mate het effect van private investeringen verandert door de bezuinigingen.
Kunt u een inschatting geven van hoeveel internationale topwetenschappers Nederland als gevolg van de bezuinigingen zullen verlaten of niet kiezen en gaan voor een aanstelling aan een universiteit in het buitenland?
Ik begrijp de zorg die hierover heerst. De precieze inschatting van het effect hiervan kan ik echter niet maken. Dat hangt af van de wijze waarop de universiteiten en hogescholen de bezuinigingen vertalen naar hun personeelsbeleid.
Hoe verhouden de bezuinigingen op onderwijs, onderzoek en innovatie zich met de door de premier genoemde aanbevelingen uit het Draghi-rapport, dat stelt dat we grootschalig moeten investeren in kennis en innovatie om de concurrentiekracht van de Europese economie niet nog verder te laten afzwakken ten opzichte van de VS en China? Als u deze analyse van Draghi onderschrijft, hoe rijmt u dat dan met de grote onderwijsbezuinigingen van dit kabinet?
Onderwijs, onderzoek en innovatie zijn belangrijke factoren in de ontwikkeling van arbeidsproductiviteit. Hierbij gaat het niet enkel over publieke investeringen maar ook over het scheppen van de juiste randvoorwaarden voor private investeringen in onderwijs, onderzoek en innovatie. Het belang van onderwijs, onderzoek en innovatie is recent bevestigd in het rapport van Draghi: «The future of European competitiveness». Op 4 oktober jl. stuurde het kabinet de reactie op dit rapport aan de Tweede Kamer11. Het kabinet onderschrijft het belang van onderwijs, talent, vaardigheden, en onderzoek en innovatie om zo de productiviteit te verhogen in een vergrijzende samenleving. Hiermee versterken we ons verdienvermogen. Een betere aansluiting van vraag en aanbod van kennis en vaardigheden draagt ook bij aan het aanpakken van de arbeidsmarkttekorten. Ook erkent het kabinet in zijn reactie dat onderzoek en innovatie de katalysator zijn voor productiviteit en welvaart. Het is daarbij van belang om in te zetten op het volledige spectrum van kennisontwikkeling: van fundamenteel onderzoek tot toegepast onderzoek en innovatie en meer aandacht voor valorisatie. Draghi benoemt daarom de doelstelling van 3% van het Europese bbp naar onderzoek en innovatie, een doelstelling die voor 2030 ook in het regeerprogramma is opgenomen. Het kabinet onderschrijft ook de conclusie dat tegelijkertijd meer focus nodig is op strategische onderzoeksprioriteiten en technologiegebieden bij voorkeur in lijn met de Nationale Technologiestrategie, waaronder op het terrein van cybersecurity. Nederland heeft als groot voordeel dat het bij uitstek een land is waarin kennisinstellingen, industrie, en overheid intensief samenwerken. Het kabinet deelt de mening dat Europa, en dus ook Nederland, beter kan profiteren wanneer nauw wordt samengewerkt binnen onderzoeks- en innovatie-ecosystemen, en waarin gezamenlijk kennis wordt gecreëerd en gevaloriseerd.
Wat is uw verwachting van het effect van de bezuinigingen op onderwijs, wetenschap, innovatie voor de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit? Zal deze naar verwachting hierdoor stijgen, of juist dalen? Erkent u dat een stijging van de arbeidsproductiviteit cruciaal is, met het oog op de oplopende personeelstekorten dankzij de vergrijzing? Wat gaat u daaraan doen?
Er is consensus onder economen dat onderwijs en innovatie belangrijke determinanten zijn van arbeidsproductiviteit, hetgeen van belang is om het welvaartsniveau van Nederland op peil te houden12. Dit kabinet heeft in zijnregeerprogramma ook aangekondigd te willen komen tot een Productiviteitsagenda13, die erop gericht is hetzelfde werk te doen met minder mensen. Ook zet het kabinet met de bredere arbeidsmarktagenda in op het moderniseren van de economie en de arbeidsmarkt, door bijvoorbeeld te kiezen voor kwaliteit van werk.
Kunt u reflecteren op het feit dat door teruglopende economische ontwikkeling in de toekomst er minder middelen zullen zijn om onze leraren, zorgmedewerkers en andere publieke voorzieningen te betalen?
Over het belang van productiviteitsgroei heeft het kabinet recent gereflecteerd in een brief aan uw Kamer14. Daarin wordt betoogd dat productiviteitsgroei van belang is om het welvaartsniveau in Nederland vast te houden en om geld te blijven verdienen waarmee we publieke diensten, zoals onderwijs en zorg, kunnen bekostigen. Met de in het regeerprogramma aangekondigde Productiviteitsagenda is de inzet van dit kabinet om de trend van een vertraging van de productiviteitsgroei in de laatste 10 jaar ten opzichte van de decennia daarvoor te keren. Daarnaast heeft het kabinet aandacht voor het verbeteren van het concurrentievermogen, verminderen van administratieve belemmeringen en stimuleren van startups.
Kunt u gedetailleerd inzicht geven in hoe de bezuinigingen neerslaan per provincie? Kunt u daarbij een inschatting geven van de impact op de regionale economie en werkgelegenheid?
Het is niet mogelijk om gedetailleerd inzicht te geven in hoe de bezuinigingen neerslaan per provincie en wat de impact op de regionale economie en werkgelegenheid is. De bezuinigingsmaatregelen op de OCW-begroting kennen geen provinciale of regionale focus, met uitzondering van de afschaffing van de functiemix Randstad. Voor deze maatregel is gekozen, omdat de doelmatigheid en doeltreffendheid van de regeling niet kan worden aangetoond. Het kabinet heeft gekozen om de incidentele extra middelen voor het mbo en het hbo voor krimpregio’s te handhaven. Ook wordt gewerkt aan een stabiele bekostiging zodat mbo-instellingen, hogescholen en universiteiten bij dalende studentenaantallen een goed onderwijsaanbod op peil kunnen houden, in het bijzonder opleidingen die voor de regio vitaal zijn. Ook de incidentele intensivering in de Campus Groningen van € 50 miljoen blijft gehandhaafd. Daarnaast wordt met «Project Beethoven» in totaal € 2,51 miljard geïnvesteerd door de rijksoverheid, regio en bedrijfsleven in onderwijs, kennis en ruimtelijke infrastructuur in de Nederlandse microchipsector, onder andere in de regio Brainport Eindhoven tot en met 203015.
Weet u hoeveel minder start-ups en scale-ups er in Nederland zullen ontstaan als gevolg van de bezuinigingen? Zo nee, bent u bereid hier een nadere impactanalyse naar uit te voeren? Hoeveel startups vloeien er jaarlijks voort uit (onderzoek van) de universiteiten, hogescholen en mbo-instellingen? Verwacht u een daling van het aantal startups als gevolg van de bezuinigingen op innovatie, onderzoek en onderwijs?
Sinds 1990 zijn er vanuit Nederlandse kennisinstellingen 2.500 startups ontstaan16. Waaronder 1.200 kennisintensieve startups (deeptech startups) op basis van onderzoek. Vijfhonderdvan deze bedrijven zijn een spin-off, oftewel een kennisintensieve startup met een overeenkomst om het intellectuele eigendom van een kennisinstelling te gebruiken. Jaarlijks worden er gemiddeld 62 nieuwe startups op basis van onderzoek opgericht in Nederland.
Succesvolle valorisatie vraagt om zowel hoogwaardig onderzoek als ondernemerschap, waardoor een bedrijf kan starten en opschalen. Het kabinet blijft inzetten op een ondernemende cultuur binnen kennisinstellingen, betere begeleiding voor ondernemende onderzoekers en onderzoekende ondernemers en transparante en eenduidige IP-voorwaarden. Daarnaast maakt het kabinet middels de intensivering van Invest-NL meer middelen vrij die ten goede komen aan de doorgroei van onder andere kennisintensieve scale-ups, zoals deeptech bedrijven.
Het is niet bekend welke effecten de omvang van de budgetten voor onderzoek en innovatie hebben op het aantal nieuw op te richten startups. Wij verwachten op korte termijn geen daling van het aantal startups. Juist ook omdat het kabinet meer middelen vrijmaakt voor de doorgroei van startups, wat het aantrekkelijker maakt om een deeptech bedrijf te starten.
Wat zijn de arbeidsmarkteffecten van de bezuinigingen op onderwijs, onderzoek en innovatie voor de verschillende arbeidsmarktsectoren op de middellange en lange termijn? Wat voor directe effecten hebben deze onderwijsbezuinigingen op korte termijn voor de arbeidsmarkttekorten in zorg, onderwijs en techniek? Kunt u dit uitsplitsen per sector voor zowel lange als korte termijn?
Instellingen zullen de bezuinigingen op onderwijs, onderzoek en innovatie op verschillende wijzen opvangen. De keuzes die instellingen maken zijn afhankelijk van een diversiteit aan factoren. Hierdoor is het niet mogelijk om betrouwbare doorrekeningen te maken van de arbeidsmarkteffecten van de maatregelen. Het is daarom ook niet mogelijk een uitsplitsing per sector te maken voor zowel de korte als lange termijn. Het CPB raamt in zijn meest recente middellangetermijnraming (MEV 2024) dat de werkloosheid beperkt oploopt tot 4,5 procent in 202817.
Minder werkgelegenheid in de ene sector kan daarnaast ook betekenen dat arbeidskrachten beschikbaar komen voor andere sectoren in de economie. De daadwerkelijke arbeidsmarkteffecten voor onderwijsprofessionals en onderzoekers zullen echter afhangen van de keuzes die instellingen maken in budgetten en personeelsbeleid. De startersbeurzen voor onderzoekers zijn bijvoorbeeld nog niet toegekend, waardoor de stopzetting van deze middelen niet zorgt voor een directe terugval in de werkgelegenheid voor jonge onderzoekers. De eerder voorziene toename in de werkgelegenheid voor onderzoekers, die daarmee samenhing, zal echter niet plaatsvinden.
Welk effect hebben deze bezuinigingen op het Topsectorenbeleid en hoe raakt dit het internationale verdienmodel van Nederlandse ondernemers?
De bezuinigingen hebben beperkt impact op het Topsectorenbeleid. De verwachting is dan ook niet dat dit op korte termijn het internationale verdienmodel van ondernemers raakt. Daarnaast wordt het internationaal verdienmodel door vele factoren bepaald, denk bijvoorbeeld aan onnodige regeldruk.
Wat betekenen de bezuinigingen voor de Nationale Technologiestrategie (NTS)? Gaat het kabinet technologieën en sectoren naar rato korten, of gaat het kabinet technologieën/sectoren schrappen?
De Nationale Technologiestrategie heeft geen eigen budget, maar geeft richting aan de besteding van middelen voor onderzoek en innovatie uit bestaande budgetten op de aangegeven strategische prioriteiten. De NTS als strategie wordt gehandhaafd en in haar geheel onderschreven door dit kabinet, er worden dus geen technologieën uit de NTS geschrapt.
Wat zijn de gevolgen van de onderwijsbezuinigingen op de internationale handel, aangezien Nederland juist vanwege haar innovatieve bedrijven en hoogwaardige export een gewilde handelspartner is? Welke effecten hebben de bezuinigingen op het internationale verdienvermogen van Nederland?
Het is niet mogelijk om een schatting te geven van het effect dat de bezuiniging op de OCW-begroting heeft op toekomstige internationale handel. Dat komt omdat er veel factoren bepalend zijn voor de Nederlandse uitvoer van goederen en diensten. In algemene zin is het wel zo dat bedrijven met R&D en/of innovatie vaker actief zijn op internationale markten18. Hier kan sprake zijn van een selectie-effect omdat deze bedrijven blootstaan aan internationale concurrentie waardoor mogelijk alleen de meest innovatieve bedrijven deze stap kunnen maken. Het CPB verwacht in zijn meest recente middellangetermijnraming (MEV 2024) dat de uitvoer in de periode 2025–2028 blijft groeien met ca. 2,2 procent per jaar19.
Kan worden aangegeven hoe deze bezuinigingen invloed hebben op de toegang tot nieuwe behandelingen voor patiënten? Klopt het dat patiënten mogelijk door deze bezuiniging langer moeten wachten op een nieuwe behandeling? Zo nee, waarop baseert u dat?
De onderzoeksmiddelen waar nu op bezuinigd wordt, zijn bedoeld voor wetenschap. De bezuiniging daarop kan niet direct gelinkt worden aan de toegang tot nieuwe behandelingen voor patiënten. Tussen onderzoek en uiteindelijke behandeling zitten diverse schakels. Bovendien resulteert niet elk onderzoek in een mogelijke nieuwe behandelmethode.
Heeft u in kaart gebracht wat deze bezuinigingen betekenen voor de ontwikkeling van medicijnen of vaccins? Zo nee, heeft u een risico inschatting gemaakt wat dit betekent voor Nederlanders die nu en in de toekomst zorg nodig hebben? Wat is uw reactie op de gevolgen die KWF schetst voor kankeronderzoek en behandelingen door deze onderwijsbezuinigingen?
Het kabinet heeft die effecten niet in kaart gebracht omdat de relatie niet zo eenduidig is. Zie ook antwoord op vraag 23. Geneesmiddelenontwikkeling is een complex proces dat internationaal plaatsvindt, meestal in de private sector, al dan niet in samenwerking met verschillende publieke partijen. Ook zijn er veel verschillende financieringsvormen voor geneesmiddelenonderzoek, publiek en privaat. Hoewel Nederlandse onderzoekers een belangrijke rol spelen in geneesmiddelenonderzoek is het niet zo dat deze bezuiniging per definitie gaat leiden tot minder nieuwe geneesmiddelen voor de Nederlandse patiënt. Het voorbeeld van kankeronderzoek dat u aanhaalt illustreert dit. Kankeronderzoek kent met KWF een sterke financieringspartner in Nederland. Daarnaast is kankeronderzoek internationaal een terrein waarin ook door bedrijven fors wordt geïnvesteerd.
Wat zijn de effecten van het wegbezuinigen van het stagefonds voor het opleiden van mensen in de zorg? Hoe veel stageplekken financiert het Ministerie van VWS met het stagefond in het mbo en hbo? Hoe gaat het bezuinigen op stageplekken in de zorg bijdragen aan het grote tekort aan stageplekken in de regio Utrecht, Amersfoort en Haaglanden?
Door de Algemene Rekenkamer is onderzocht of het stopzetten van de subsidie gevolgen heeft voor het stageaanbod. De conclusie is dat dit onwaarschijnlijk is.20 Over het studiejaar 2022–2023 werd voor 13.549 fte aan subsidie voor hbo-studenten verstrekt en voor 44.553 fte aan mbo-studenten. In totaal gaat het om 58.102 fte. Volgens het rapport van de Algemene Rekenkamer is het aantal stageplaatsen in de zorg niet nauw verbonden met de beschikbare subsidie. Zorgaanbieders bieden stages aan om toekomstig personeel te werven en aan hen te binden. Dit is daarmee in hun eigen belang. Het stagefonds was daarbij slechts een financiële tegemoetkoming. Tegelijkertijd is de Minister van VWS met u van mening dat opleiden van zorgpersoneel blijvend onze aandacht verdient. Het is belangrijk om voldoende en goed toegerust zorgpersoneel op te leiden en te komen tot een goede verdeling tussen opleidingen binnen en buiten het ziekenhuis. Het is daarvoor van belang dat de kwaliteit van de stagebegeleiding, juist ook gezien de krapte op de arbeidsmarkt, van voldoende niveau blijft, ook met het wegvallen van het stagefonds. Dat blijft het kabinet monitoren en bevorderen, bijvoorbeeld via het stagepact mbo 2023–2027. Daarnaast worden momenteel concrete afspraken gemaakt met het veld voor de Leidraad Vakmanschap en Werkplezier. Scholing en ontwikkeling van medewerkers in de sector zorg en welzijn vormen een belangrijk onderdeel van deze leidraad.
Hoe rijmt u deze grove bezuiniging op stageplekken met de ambitie in het regeerprogramma om speciaal oog te hebben voor opleidingen voor tekortberoepen en het herwaarderen van praktische opleidingen en beroepen?
Werkgevers hebben de verantwoordelijkheid om voldoende stageplaatsen aan te bieden en te zorgen voor goede begeleiding van studenten. In totaal kent het beroepsonderwijs weinig stagetekorten. Het kabinet blijft volgen hoe het aantal stageplaatsen en de begeleiding van studenten in de zorg zich ontwikkelt. Daarnaast zet het kabinet zich voor alle studenten in om te zorgen voor voldoende stageplaatsen en goede begeleiding, onder andere via het stagepact mbo. Bovendien sluit het kabinet in de zomer van 2025 een pact met studenten, werknemers, werkgevers en onderwijsinstellingen in het mbo om studenten gericht op te leiden voor strategische tekortsectoren en voor de verwachte maatschappelijke opgaven waar Nederland voor staat op het gebied van onder andere zorg, techniek en onderwijs.
Kunt u schetsen hoeveel studenten op dit moment uitvallen of school vroegtijdig verlaten bij zorgopleidingen? Denkt u dat verslechterde stagebegeleiding een positieve bijdrage gaat leveren aan uitval bij opleidingen voor beroepen in de zorg? Zo nee, wat gaat u daaraan doen?
Het studierendement van de mbo-opleidingen voor zorg en welzijn is 65%, voor de hbo-opleidingen in zorg en welzijn is dat 48%21. Het studierendement is bepaald door te kijken naar het aandeel studenten dat is gestart met een opleiding en hun diploma heeft behaald binnen de nominale (oftewel «normale») studieduur + 1 jaar. Bijvoorbeeld voor verzorgenden is het studierendement 3 + 1 jaar. Voor deze afbakening is gekozen omdat blijkt dat van degenen die hun diploma halen, verreweg de meesten dat binnen de periode van de nominale studiejaar + 1 jaar doen. De cijfers geven dus een goede indicatie van het percentage studenten dat uitvalt of switcht naar een andere opleiding.
De Minister van VWS interpreteert de vraag zo dat met verslechterde stagebegeleiding gedoeld wordt op begeleidingscapaciteit. Zoals de Algemene Rekenkamer in het rapport van 2022 heeft geconcludeerd, is de belangrijkste belemmering om voldoende stages aan te bieden het gebrek aan begeleidingscapaciteit. Veel zorgorganisaties willen wel meer stages aanbieden dan ze nu doen, maar hebben niet genoeg gekwalificeerde medewerkers om de stagiairs op te leiden. Daar moeten andere oplossingen voor worden gevonden op het gebied van behoud en efficiëntie. De Leidraad Werkplezier en Vakmanschap moet daaraan bijdragen. Vanaf 2028 is daarvoor € 40 mln. beschikbaar. Daarnaast blijven we de kwaliteit van stagebegeleiding monitoren. Zie ook vraag 25.
Erkent u dat de Nederlandse veredelingssector en glastuinbouw een significante bijdrage leveren aan de Nederlandse economie en wereldwijde voedselzekerheid door de toonaangevende innovatie en expertise in deze sectoren? Zo ja, wat zal de impact zijn van deze bezuinigingen op deze sectoren?
Ja, het kabinet erkent de significante bijdrage van deze sectoren aan de Nederlandse economie en de wereldwijde voedselzekerheid. De Minister van LVVN beseft dat deze sectoren geraakt zullen worden door de bezuinigingen. Er wordt momenteel gewerkt aan een kabinetsbrede visie op biotechnologie, waaronder veredeling. Versterking van het innovatie-ecosysteem voor biotechnologie zal een aandachtspunt zijn in de visie. Daarnaast wil de Minister van LVVN zoals beschreven in het regeerprogramma, in deze kabinetsperiode stevig inzetten op innovatie in het LVVN domein, zodat de Nederlandse land- en tuinbouw en de keten ook in de toekomst tot de meest concurrerende, innovatieve en duurzame systemen van de wereld behoren. Besluitvorming over de inzet van middelen hiervoor moet nog plaatsvinden.
Erkent u dat de Wageningen Universiteit en Research de hofleverancier is van talent in agrarische topsectoren en een cruciale bijdrage kunnen leveren aan het ontwikkelen van nieuwe verdienmodellen in de landbouw? Wat zal het effect zijn van de onderwijsbezuinigingen op het aantal agro-economische experts in Nederland?
Het kabinet is het met u eens dat Wageningen Universiteit en Research een belangrijke leverancier is van talent en zeer belangrijk is voor het ontwikkelen van nieuwe verdienmodellen in de agrarische topsectoren.
Instellingen die met bezuinigingen te maken krijgen, zullen keuzes maken die negatieve effecten van de bezuinigingen zoveel mogelijk mitigeren. De Minister van OCW roept op dat ze dat waar nodig en relevant in gezamenlijkheid doen zodat er ook overkoepelend oog is voor het voortbestaan van landelijk benodigde expertise. Welke keuzes instellingen zullen maken en wat de effecten van de bezuinigingen en demografische krimp zullen zijn op de toekomstige arbeidsmarktcapaciteit in verschillende sectoren, zoals bijvoorbeeld op het aantal agro-economische experts, is nu nog niet te zeggen. Daarbij komt dat het aantal agro-economische experts in Nederland, naast het onderwijsaanbod, ook afhankelijk is van de vraag en de aansluiting tussen vraag en aanbod. Het SER-advies «Werken aan veranderkracht» gaat hierop in voor het zogeheten groen-blauwe domein.22 Een inhoudelijke reactie op dit advies is door de Minister van LVVN aan de Kamer toegezegd, begin 2025.
Wat zal de impact zijn van de innovatiebezuinigingen op landbouwinnovaties zoals voedersystemen, mestverwerkingssystemen, melksystemen, dierenwelzijn en innovaties voor uitstootreductie?
Innovatie van de land- en tuinbouwsector staat centraal in het regeerprogramma. De Minister van LVVN zet daarom in op ondersteunend innovatiebeleid. Er is in het Hoofdlijnenakkoord eenmalig € 5 miljard beschikbaar gesteld voor een meerjarige investering in de agrarische sector, onder andere voor innovatie. Over de verdere verdeling van deze middelen moet nog besluitvorming plaatsvinden en wordt de Kamer later door de Minister van LVVN geïnformeerd.
Welke landbouwsector zal het hardst geraakt worden door de innovatiebezuinigingen? Heeft u hier met het kabinet een impactanalyse van gemaakt? Zo nee, bent u bereid dit te doen? Zullen deze bezuinigingen impact hebben op de uitvoering van de nieuwe pesticiden richtlijnen waar zowel agronomische, ecologische als toxicologische kennis voor nodig is?
Er is vanuit het kabinet geen analyse gemaakt van de impact van de bezuinigingen voor de landbouwsector, dus ook niet voor een specifiek thema zoals bestrijdingsmiddelen (waaronder gewasbeschermingsmiddelen). Dit kabinet ziet echter wel het belang van innovatie van de land- en tuinbouwsector en heeft dit een van de prioriteiten gemaakt in het regeerprogramma. Dit kabinet stelt eenmalig € 5 miljard beschikbaar voor investeringen in de agrarische sector, waaronder voor innovatie, zie vraag 30.
Wat betekenen de bezuinigingen op onderwijs, onderzoek en innovatie op belangrijke maatschappelijke doelen?
Onderzoek en innovatie kunnen bijdragen aan belangrijke maatschappelijke doelen. Het kabinet streeft verschillende doelen na, maar heeft daarbij ook te stellen met onvermijdelijke lastige keuzes. Financiële middelen, maar bijvoorbeeld ook beschikbaar personeel zijn niet onbeperkt. De bezuinigingen moeten daarom ook bezien worden in het bredere beeld van het Hoofdlijnenakkoord, de effecten van de overheidsfinanciën en de overige maatschappelijke doelen. Zie ook de vragen 3 en 6.
Kunt u alle vragen separaat beantwoorden voor de behandeling van de onderwijsbegroting?
Ja, met deze beantwoording heb ik daaraan voldaan.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor donderdag 24 oktober om 9.00 uur aangezien de antwoorden op deze vragen relevant zijn voor de begrotingsbehandeling VWS?
Uiteraard zijn wij hiertoe bereid.
Hoeveel zorgorganisaties heeft het Ministerie van VWS sinds de oprichting van het Stagefonds Zorg ondersteund met stagesubsidies? Hoeveel geld is daar per jaar voor uitgekeerd? Ten behoeve van hoeveel stageplaatsen? Klopt het dat de middelen in het stagefonds de afgelopen jaren wel voor 100% benut zijn of dat er zelfs meer beroep op wordt gedaan dan wat er beschikbaar is?
Er is niet bijgehouden hoeveel zorgorganisaties gebruik hebben gemaakt van de subsidieregeling Stageplaatsen Zorg (hierna: Stagefonds) sinds de start van de regeling. Over het studiejaar 2022–2023 hebben 7.295 zorgorganisaties het stagefonds voor 58.102 fte gebruikt. Het Stagefonds werkt met een subsidieplafond van € 122 miljoen dat elk jaar volledig wordt benut. Dat heeft ook te maken met de inrichting van de regeling: op het moment dat er minder aanvragen worden gedaan wordt het bedrag per aanvraag verhoogd. Andersom wordt ook het bedrag per aanvraag verlaagd als er meer aanvragen worden gedaan. Zo past de vergoeding altijd binnen het beschikbare plafond. De berekening van de subsidie per zorgorganisatie hangt af van het totaal aantal zorgorganisaties dat een aanvraag indient. Ook de Algemene Rekenkamer stelt dat de uitgaven ondoelmatig zijn.
Hoeveel van het geld uit het Stagefonds Zorg werd gebruikt voor de begeleiding van mbo-studenten? Hoeveel daarvan werd gebruikt voor de begeleiding van hbo-studenten? Wat zijn de gevolgen voor de instroom van mbo-studenten voor opleidingen in de zorg wanneer het Stagefonds Zorg wegvalt?
Over het studiejaar 2022–2023 werd voor 13.549 fte aan subsidie voor hbo-studenten verstrekt en voor 44.553 fte aan mbo-studenten. In totaal gaat het om 58.102 fte.
De instroom van de studenten in het mbo is niet beperkt door het aantal stageplaatsen. Volgens het rapport van de Algemene Rekenkamer is het aantal stageplaatsen in de zorg niet nauw verbonden met de beschikbare subsidie.
Hoeveel tekorten aan stageplaatsen zijn er op dit moment in de zorg? Kunt u dit uitsplitsen naar de verschillende onderwijsniveaus?
Op 10 oktober 2023 is uw Kamer door de toenmalige Minister van OCW geïnformeerd over de stagetekorten in het hbo. Absolute cijfers ontbreken, maar ongeveer 29% van de ondervraagde studenten geeft aan dat het veel moeite kost om een stageplek te vinden. Vooral studenten gezondheidszorg, recht en gedrag & maatschappij zeggen meer moeite te hebben om een stageplaats te vinden. Voor het mbo heeft Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (hierna SBB) een stagebarometer gepubliceerd. Voor zorg, welzijn en sport breed was in 2023 een tekort van 885 stageplekken. Na het stopzetten van het Stagefonds blijft er vanaf 2028 € 40 miljoen beschikbaar om vakmanschap te bevorderen en afspraken in de akkoorden te maken om het Regeerprogramma uit te voeren. Bijvoorbeeld over voldoende instroom en doorstroom via opleiden en bij- en nascholing buiten het ziekenhuis.
Wat zijn de verwachte gevolgen van het niet verlengen van het Stagefonds Zorg op de personele capaciteit in de zorg?
Volgens het rapport van de Algemene Rekenkamer uit 2022 zorgt het Stagefonds niet voor meer stages. Het tekort aan stageplekken in de zorgsector kan niet opgelost worden met subsidie en dus een financiële aanpak zoals het Stagefonds. Daarmee is het Stagefonds ondoelmatig. Door de Algemene Rekenkamer is onderzocht of het stopzetten van de subsidie gevolgen heeft voor het stageaanbod. De conclusie is dat dit onwaarschijnlijk is.
Voor welk bedrag is in 2023 beroep gedaan op het Stagefonds Zorg? Hoeveel subsidie is aangevraagd en hoeveel daarvan is uitgekeerd?
Het subsidieplafond voor het studiejaar 2022–2023 was € 122 miljoen. Dit bedrag is volledig aangevraagd en uitgekeerd.
Welke gevolgen heeft het bezuinigen op het stagefonds voor de instellingen die stageplaatsen willen verlenen? Wat is de impact daarvan op de opleidingen, die van voldoende stageplaatsen afhankelijk zijn?
Volgens het rapport van de Algemene Rekenkamer uit 2022 zorgt het stagefonds niet voor meer stages. De Algemene Rekenkamer heeft onderzocht of het stopzetten van de subsidie gevolgen heeft voor het stageaanbod. De conclusie is dat dit onwaarschijnlijk is. Zorgaanbieders bieden stages aan om toekomstig personeel te werven en aan hen te binden. Dit is daarmee in hun eigen belang. Het stagefonds was daarbij slechts een financiële tegemoetkoming.
Tegelijkertijd ben ik, de Minister van VWS, met u van mening dat opleiden van zorgpersoneel blijvend onze aandacht verdient. Het is belangrijk om voldoende en goed toegerust zorgpersoneel op te leiden en te komen tot een goede verdeling tussen opleidingen binnen en buiten het ziekenhuis.
Na het stopzetten van het Stagefonds blijft er vanaf 2028 € 40 miljoen beschikbaar om vakmanschap te bevorderen en afspraken in de akkoorden te maken om het Regeerprogramma uit te voeren. Bijvoorbeeld over voldoende instroom en doorstroom via opleiden en bij- en nascholing buiten het ziekenhuis. Voor het einde van het jaar werk ik de leidraad vakmanschap en werkplezier uit. Deze genoemde middelen wil ik inzetten om afspraken te maken over voldoende instroom en doorstroom via opleiden en bij- en nascholing buiten het ziekenhuis.
Daarnaast blijf ik me inzetten voor voldoende en goed toegeruste zorgmedewerkers binnen het ziekenhuis en in de wijk. Zo heb ik op 11 oktober 2024 de Kamer geïnformeerd over mijn voornemen tot het publiceren van de subsidieregeling Strategisch Opleiden MSZ voor de subsidiejaren 2025 en 2026. Deze subsidieregeling stimuleert ziekenhuizen, umc’s en zelfstandig msz-klinieken strategisch op te leiden door bij- en nascholing.
Daarnaast stel ik per 2025 middelen beschikbaar om werkgevers te compenseren voor het opleiden van zij-instromers in de wijkverpleging via de regeling Werkgeverskosten opleiden wijkverpleging. Naast strategisch opleiden en bij- en nascholing blijf ik investeren in het bekostigen van een groot aantal (medische) vervolgopleidingen via de beschikbaarheidsbijdrage.
Wat zijn de verwachte gevolgen van het niet verlengen van het Stagefonds Zorg voor het aanbod van stageplekken in Caribisch Nederland en de personele capaciteit in de zorg in Caribisch Nederland?
Het Stagefonds is recent niet gebruikt voor instellingen in Caribisch Nederland.
Hoeveel transvrouwen hebben sinds 2019 gebruik gemaakt van de subsidieregeling borstprothesen? Kunt u hiervan een overzicht per jaar leveren? Kunt u toelichten waarom ervoor gekozen is om de subsidieregeling niet te verlengen na 2028?
Sinds 2019 hebben 623 transgender vrouwen gebruik gemaakt van de subsidieregeling. Een overzicht per jaar is te zien in de onderstaande tabel met het aantal toekenningen benoemd. Er wordt minder gebruik gemaakt van de regeling dan van tevoren werd verwacht. Het gebruik van de regeling, zowel de aanvragen als de toekenningen, neemt af. De beëindiging van de regeling is daarom een logische stap.
195
166
134
117
145
117
874
190
166
122
100
127
102
807
Huidig jaar. Er kunnen nog aanvragen binnenkomen.
Inclusief de toekenningen waarbij, door het niet uitvoeren van de behandeling, een terugvordering heeft plaatsgevonden. Dit betreft enkele gevallen.
In welke gevallen zouden transvrouwen borstprothesen niet meer vergoed krijgen als de subsidieregeling borstprothesen zou worden afgeschaft en in welke gevallen nog wel?
Transgender vrouwen kunnen na het verlopen van de regeling alsnog een vergoeding ontvangen voor borstprothesen vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) als zij voldoen aan de geldende criteria die gesteld worden voor agenesie/aplasie bij cisgender vrouwen. Dat is het geval als er geen plooi onder de borst aanwezig is en er minder dan 1 centimeter klierweefsel is. In alle andere gevallen moeten transgender vrouwen, net als cisgender vrouwen, de behandeling zelf betalen.
Kunt u nader toelichten op basis waarvan de keuze is gemaakt om een structurele korting toe te passen op het niet-verplichte budget voor oorlogsgetroffenen en herinnering Tweede Wereldoorlog?
Ik, de Staatssecretaris van Jeugd, Preventie en Sport, sta voor een kwalitatief hoogwaardige zorg- en dienstverlening aan oorlogsslachtoffers en voor de continuïteit van de huidige infrastructuur om de Tweede Wereldoorlog te herdenken en herinneren.
Tegelijkertijd besef ik dat de aangekondigde bezuinigingen ook dit beleidsterrein raken. Ik heb echter een maximale inspanning gedaan om de impact hiervan te minimaliseren. Ik kies er voor om de bestaande infrastructuur van veldpartijen te behouden, er wordt dus niet bezuinigd op bijvoorbeeld de herinneringscentra en de zorg en ondersteuning aan oorlogsslachtoffers. De bezuiniging bestaat met name uit het afzien van het opzetten van nieuw beleid en extra investeringen in de WOII sector.
Kunt u aangeven hoeveel personen in de afgelopen jaren zijn geholpen door het Joods Maatschappelijk Werk? Kunt u per jaar aangeven welke daling u voorziet in aanvragen en welk financieel gevolg dit heeft?
In 2023 had JMW in totaal ongeveer 1.975 cliënten. Voor de daling van het aantal cliënten, baseren we ons op de prognoses van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over het aantal cliënten dat een beroep doet op de wetten en regelingen voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen. De afgelopen jaren was deze daling iets meer dan 8% per jaar. De prognose van de SVB is dat deze doelgroep de komende jaren met 8–10% per jaar daalt. Op basis van deze prognose wordt verwacht dat de primaire doelgroep van JMW die bestaat uit eerste generatie oorlogsgetroffenen, met een vergelijkbaar percentage zal afnemen. Aangezien de kosten niet evenredig afnemen met de afname van de doelgroep, is de afname van de kosten vanaf 2027 begroot op 3%-4% per jaar.
Hoeveel aanvragen zijn er sinds 2023 geweest voor de subsidieregeling Intergenerationeel wonen? Hoeveel aanvragen staan op dit moment nog open en zullen zij nog wel gebruik kunnen maken van de subsidieregeling? Hoeveel geld is nog onbesteed binnen de subsidieregeling? Hoeveel geld wordt er gemiddeld uitgekeerd per aanvraag?
In 2023 is er door 8 organisaties subsidie aangevraagd en in 2024 door 4 organisaties. Er is gemiddeld € 100.000 per organisatie aangevraagd. Er zijn op dit moment geen openstaande aanvragen omdat het tijdvak van 2024 reeds is gesloten. Vanaf 18 november 2024 t/m 30 april 2025 is het weer mogelijk om subsidie aan te vragen. Dit is het laatste tijdvak van deze subsidieregeling dat open wordt gesteld. In 2023 was er een onderuitputting van +/- € 3, 5 mln. en in 2024 was er een onderuitputting van +/- € 7,7 mln. In 2023 was het subsidieplafond € 3,9 miljoen en in 2024 € 7,8 mln. Voor aanvragen hoger dan € 25.000, geldt dat 50% uit wordt betaald bij verlening en 50% bij vaststelling. De 50% die uit wordt betaald bij vaststelling, komt ten laste van het plafond van het jaar waarin de vaststelling plaatsvindt.
Wanneer wordt de Kamer exact geïnformeerd over de nadere invulling van het bedrag van 16 miljoen ter bevordering van de sociale cohesie?
De komende periode zal de vormgeving van de beleidsinzet ter bevordering van cohesie tussen samenwonende generaties nader worden uitgewerkt. Het streven is om de Kamer in de loop van 2025 te informeren over de nadere invulling van de beschikbare (en vanaf 2028 structurele) € 16 miljoen ter bevordering van de sociale cohesie.
Hoeveel patiënten maken op dit moment gebruik van de subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden (SOV)? Om wat voor soort zorg gaat het hierbij en welke groepen worden hier bediend?
Het is niet bekend voor hoeveel unieke patiënten gebruik wordt gemaakt van de subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden (SOV). Het CAK verwacht voor 2024 52.000 declaraties en € 95 miljoen aan zorgkosten te vergoeden. Het gaat om eerstelijnsverblijf, farmacie, GGZ, huisartsenzorg, kraamzorg, paramedische zorg, tandheelkundige hulp, verloskundige zorg, wijkverpleging, ziekenhuiszorg en zorg aan zintuigelijk gehandicapten. Het gaat budgettair gezien met name om ziekenhuiszorg en GGZ-zorg. De subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden is bedoeld voor zorg aan onverzekerde personen die rechtmatig in Nederland verblijven. Deze groep is onder te verdelen in de volgende subgroepen:
Onverzekerde personen die wél verzekeringsplichtig zijn:
Onverzekerde personen die niet verzekeringsplichtig zijn:
De maatregel richt zich op deze laatste groep onverzekerde personen die niet verzekeringsplichtig zijn.
Hoeveel minder mensen kunnen gebruik maken van de subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden (SOV) na de bezuiniging van € 40 miljoen per 2027? Hoe wordt de beoogde afweging gemaakt welke zorg vanaf 2027 wel en niet nodig is voor deze groep? Wat verstaat u onder acute zorg? Hoe verhoudt zich dit tot medisch noodzakelijke zorg?
Het is niet bekend voor hoeveel unieke patiënten gebruik wordt gemaakt van de SOV.
Acute zorg staat omschreven in artikel 1 van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) als «zorg in verband met een ervaren of geobserveerde mogelijke ernstige of een op korte termijn levensbedreigende situatie als gevolg van een gezondheidsprobleem of letsel dat plotseling is ontstaan of is verergerd.» Deze zorg blijft voor iedereen beschikbaar.
Soms is zorg medisch noodzakelijk, maar is er geen levensbedreigende situatie. Voor Nederlanders die in het buitenland op vakantie zijn geldt bijvoorbeeld ook dat acute zorg direct wordt geleverd. Maar als zorg planbaar is (dus niet-acuut) wordt de zorg niet zomaar vergoed. Dan moet de zorgverzekeraar daar eerst toestemming voor geven.
Hoeveel levensjaren zou het naar verwachting kosten als er in 2027 ruim de helft van het budget voor de SOV wordt wegbezuinigd?
Dat valt niet te zeggen.
Welk deel van het budget van de SOV wordt gebruikt door toeristen en welk deel door dak- en thuisloze mensen?
Dit is niet bekend.
Wat betekent de ingeboekte bezuiniging op subsidies voor de regeling voor onverzekerbare vreemdelingen?
De regeling onverzekerbare vreemdelingen (OVV) is geen subsidieregeling, maar een wettelijke regeling. Dit is een andere regeling dan de subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden (SOV). De OVV is bedoeld voor kosten van zorg aan onverzekerbare vreemdelingen. Dit zijn vreemdelingen die onrechtmatig in Nederland verblijven, zoals uitgeprocedeerde asielzoekers. De ingeboekte bezuiniging heeft geen invloed op het budget voor de OVV.
Wat voor gevolgen hebben de bezuinigingen naar onderzoek in kwaliteit en kwaliteitsverbetering van de zorg bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), het Zorginstituut en ZonMw? Hoeveel mensen verliezen hierdoor hun baan? Worden lopende onderzoeken afgerond? Hoe wordt bepaald op welke onderzoeken geschrapt wordt?
In de bijlage van de kamerbrief die u afgelopen maandag heeft ontvangen, heeft u kunnen lezen dat wij ervoor hebben gekozen om minder budget beschikbaar te stellen voor onderzoek en kwaliteit bij het RIVM, ZonMw en het Zorginstituut Nederland. De gevolgen hiervan voor RIVM en ZonMw, ook voor het personeel, worden nader in kaart gebracht. Het Zorginstituut voert de Subsidieregeling veelbelovende zorg uit. De regeling zal worden gestopt. Na het stoppen van de subsidieregeling kunnen geen nieuwe subsidies worden verleend. Onderzoeken waarvoor al subsidie is verleend worden conform planning afgerond.
Welke onderzoeken en programma's worden niet voortgezet bij het Zorginstituut doordat de regeling Veelbelovende zorg niet wordt verlengd?
De subsidieregeling Veelbelovende zorg stopt. Er was vaak sprake van onderuitputting. Na het aflopen van de subsidieregeling worden geen nieuwe subsidies verleend. Onderzoeken waarvoor al subsidie is verleend worden volgens planning afgerond. Zo wordt een huidig onderzoek naar neusdruppels met stamcellen bij pasgeborenen met hersenschade nog afgerond.
Hoeveel subsidie kreeg het Nederlandse Jeugdinstituut (NJI) en Stichting LOC waardevolle zorg de afgelopen jaren? Op welke manier is het doelmatig om € 2 miljoen te korten op beiden? Ten koste van welke taken gaat dit?
Stichting LOC en het Nederlands Jeugdinstituut (Nji) kregen over de periode 2022 tot en met 2024 de volgende bedragen.
2022
2023
2024
Stichting Loc
€ 440.000
€ 446.000
€ 447.600
Nji
€ 11.000.000
€ 12.500.000
€ 19.037.000
Het Nji kreeg in 2024 18 miljoen, hiervan is € 6,7 miljoen euro bestemd voor de uitvoering van de Hervormingsagenda jeugd, op dit gedeelte wordt niet gekort. Gezamenlijk voor beide instellingen is er met deze taakstelling een korting van € 1,7 miljoen euro ingeboekt. Per instelling is bekeken welke korting passend is. Beide organisaties zijn op de hoogte gesteld over de korting. Over welke specifieke taken dit gaat gaan we nog nader in gesprek met NJi en LOC.
Welke projecten en opdrachten zaten in de planning die door de circa € 2 miljoen oplopend tot structureel circa € 10 miljoen korting op de niet verplichte subsidie- en opdrachtenbudgetten Jeugd vanaf 2026 nu niet door kunnen gaan? In hoeverre raakt dit de afspraken van de Hervormingsagenda Jeugd?
Vanaf 2026 wordt het niet verplichte deel van het subsidie- en opdrachtenbudget gekort. Op het moment van inboeken van de taakstelling zijn hier nog geen verplichtingen voor aangegaan. Dit beperkt de ruimte, zeker vanaf 2028, om nieuwe regelingen, projectsubsidies en opdrachten in de toekomst te verstrekken. De middelen die reeds beschikbaar waren voor de uitvoering van de Hervormingsagenda zijn niet gekort met deze taakstelling.
Hoeveel subsidie wordt er in de duurzaam maatschappelijk vastgoed (DUMAVA) regeling beschikbaar gesteld voor specifiek de verduurzaming van sportverenigingen?
De regeling voor duurzaam maatschappelijk vastgoed (DUMAVA) is een subsidieregeling voor al het maatschappelijk vastgoed in Nederland. Samen met het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening zorg ik ervoor dat sportverenigingen vanaf 1 april 2025 gebruik kunnen maken van deze regeling. Daarbij is 2025 een overgangsjaar, waarbij sportverenigingen voor verschillende maatregelen gebruik kunnen maken van zowel de BOSA als DUMAVA. Binnen de DUMAVA is er geen geld geoormerkt voor sportverenigingen. Het zijn algemene middelen. Specifieke schotten zijn onwenselijk. Voor 2025 is er momenteel € 358 miljoen begroot voor de DUMAVA.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de nog niet ingewilligde Stimulering bouw en onderhoud van sportaccomodaties (BOSA) aanvragen bij de DUMAVA-regeling terecht komen, aangezien de DUMAVA-regeling op dit moment niet openstaat voor sportorganisaties?
Samen met het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening zorg ik, de Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport, ervoor dat sportverenigingen vanaf 1 april 2025 gebruik kunnen maken van deze regeling. Hiervoor wordt momenteel een wijzigingsregeling opgesteld om dit juridisch ook mogelijk te maken. Verenigingen met een niet ingewilligde BOSA-aanvraag kunnen volgend jaar een nieuwe aanvraag indienen bij DUMAVA.
Hoeveel sportverenigingen kunnen er de komende jaren verduurzaamd worden met hulp van de BOSA-subsidie, als we uitgaan van de gemiddelde hoogte van aanvragen uit het verleden?
Allereerst moet ik, de Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport, benadrukken dat het moeilijk is om hier exacte aantallen aan te koppelen, vanwege alle variabelen binnen de regeling. Bijvoorbeeld dat verenigingen meermaals een aanvraag kunnen indienen.
Voor 2025 is een budget van circa € 74 miljoen beschikbaar. Over de jaren heen kan ik grofweg concluderen dat 1/3 van dit bedrag naar verduurzamingsmaatregelen gaat. Dit betekent dat in 2025 een bedrag van circa € 24,5 miljoen uit de BOSA regeling gebruikt wordt voor verduurzamingsmaatregelen.
Concluderend is de verwachting dat in 2025 circa 900 sportverenigingen voor een totaal bedrag van circa € 24,5 miljoen verduurzamingsmaatregelen nemen. Voor de periode vanaf 2026 onderzoek ik de mogelijkheid de verduurzaming van sportverenigingen volledig bij DUMAVA te beleggen.
Wat bedoelt u precies met de zinsnee dat de bezuiniging van € 5 miljoen op onderzoek en innovatie voor de sport de sport «in de basis niet raakt»?
Deze middelen worden ingezet om onderzoek te doen, professionals te ondersteunen met kennis of om innovaties in de sport te ontwikkelen. Deze middelen worden niet ingezet ten behoeve van ondersteuning van sportverenigingen en -clubs of ten behoeve van het ondersteunen van mensen om te gaan of blijven sporten of bewegen. Zo worden subsidies aan bijvoorbeeld Jeugdfonds Sport en Cultuur en Fonds Gehandicaptensport Nederland niet geraakt.
Welke specifieke maatregelen worden geschrapt met de € 10 miljoen bezuiniging op het specifieke uitkering (SPUK) Sportakkoord 2?
De SPUK Sportakkoord zijn middelen voor gemeenten om uitvoering te geven aan het Sportakkoord. De bestuurlijke afspraken met gemeenten en de sportsector met betrekking tot het Sportakkoord lopen tot eind 2026. De middelen worden geschrapt vanaf 2027. Zoals afgesproken met de Tweede Kamer willen we deze eerst goed evalueren, alvorens we besluiten hoe en op welke manier we hier mee doorgaan. Er is nu nog geen vervolg vastgesteld voor het Sportakkoord.
Welke specifieke taken gaat NOC-NSF loslaten naar aanleiding van de € 900.000 bezuiniging?
De bezuiniging van € 900.000 in de sportsector gaat in vanaf 2027. De projectsubsidie aan NOC*NSF, waarmee de afspraken die in Sportakkoord II zijn gemaakt worden uitgevoerd, is dan afgelopen. In de lopende subsidie afspraken hoeft NOC*NSF niet te bezuinigen. Op basis van het dan in te zetten beleid worden nieuwe afspraken gemaakt met de sportsector waar eventuele middelen voor worden ingezet.
Ten koste van wat gaat de bezuiniging van € 400.000 op het Mulier instituut? Gaan andere instituten het sportonderzoek overnemen?
Er kunnen nu nog geen uitspraken worden gedaan wat er niet of minder onderzocht gaat worden door Mulier Instituut. In 2025 wordt er op de instellingssubsidie van Mulier Instituut nog geen bezuiniging gedaan. De bezuiniging van € 366.000 zal ingaan per 2026. In het eerste kwartaal van 2025 worden met Mulier Instituut besproken gemaakt welke onderzoeken wel, en welke onderzoeken niet zullen worden opgepakt. De kennisinstituten zijn momenteel met elkaar in overleg over hoe de onderzoeken zo goed mogelijk op elkaar kunnen worden afgestemd. Als Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport zal ik daar ook bij aansluiten.
Waar landt de generieke apparaatstelling? Om hoeveel fte gaat het? Kan dit uitgesplitst worden per uitvoeringsorganisatie? Hoe verhoudt zich dit tot eerdere berichtgeving dat de taakstelling op het ambtenarenapparaat niet bij uitvoeringsorganisaties terecht zou komen?
In antwoorden op Kamervragen is door de Minister van Binnenlandse Zaken aangegeven dat de generieke taakstelling op het apparaat een budgettaire taakstelling is.1 Daarbij is gesteld dat de Ministers zelf over de invulling gaan. Dit maakt dat ook de uitvoering onderdeel kan uitmaken van de taakstelling. De generieke taakstelling is toegepast voor het gehele VWS-concern. Dit is in 2025 een taakstelling van 1%, oplopend naar 2,5% in 2029 en structureel. Het toepassen van de generieke taakstelling is in lijn met de invulling van de taakstelling bij andere departementen.
In onderstaande tabel is een uitsplitsing gegeven van de generieke taakstelling per uitvoeringsorganisatie:
– 1%
– 1%
– 1,5%
– 2%
– 2,5%
Generieke taakstelling CCMO
– 0,1
– 0,1
– 0,2
– 0,2
– 0,3
Generieke taakstelling DUS-I
– 0,1
0
– 0,1
– 0,1
– 0,1
Generieke taakstelling ESTT
– 0,1
– 0,1
– 0,2
– 0,2
– 0,3
Generieke taakstelling GR
0
0
– 0,1
– 0,1
– 0,1
Generieke taakstelling NSR
0
0
0
0
0
Generieke taakstelling RVS
0
0
– 0,1
– 0,1
– 0,1
Generieke taakstelling SCP
– 0,2
– 0,2
– 0,3
– 0,4
– 0,5
Generieke taakstelling (a)CBG
– 0,1
– 0,1
– 0,1
– 0,1
– 0,1
Generieke taakstelling CIBG
– 0,5
– 0,5
– 0,7
– 0,9
– 1,1
Generieke taakstelling RIVM
– 5,2
– 4,6
– 6,3
– 7,9
– 9,4
Generieke taakstelling CAK
– 1,5
– 1,4
– 2,1
– 2,7
– 3,3
Generieke taakstelling CIZ
– 1,5
– 1,5
– 2,3
– 3,2
– 4,1
Generieke taakstelling CSZ
0
0
0
0
0
Generieke taakstelling Dopingautoriteit
0
0
– 0,1
– 0,1
– 0,1
Generieke taakstelling NVWA
– 1,4
– 1,5
– 2,2
– 3,1
– 3,9
Generieke taakstelling Nza
– 0,8
– 0,8
– 1,1
– 1,5
– 1,9
Generieke taakstelling PUR
0
0
0
0
0
Generieke taakstelling ZiNL
– 0,8
– 0,8
– 1,1
– 1,5
– 1,8
Generieke taakstelling ZonMw
– 0,6
– 0,6
– 0,9
– 1,2
– 1,4
Kunt u een volledig overzicht leveren van de bezuinigingen op de SPUKs, uitgesplitst per SPUK? Welke gevolgen, in het bijzonder op het vlak van seksuele gezondheid en preventie, ziet u naar aanleiding van deze bezuinigingen?
Onderstaande tabel toont het overzicht van de kortingen per specifieke uitkering die bij verwerking van het Hoofdlijnenakkoord zijn geboekt op de begroting van het Ministerie van VWS.
In het regeerprogramma is aangegeven dat het kabinet werkt aan het omzetten van specifieke uitkeringen in fondsuitkeringen, wat leidt tot meer autonomie voor gemeenten en minder administratie- en controlelasten bij alle overheden. Het kabinet werkt aan een afwegingskader dat voor iedere specifieke uitkering wordt
doorlopen om begin 2025 te komen tot een definitieve lijst van SPUKS die worden omgezet. Hierbij wordt onder andere gekeken naar wat de consequenties zijn van omzetting van een specifieke uitkering in een fondsuitkering in samenhang met de toegepaste korting. Dit geldt ook voor de specifieke uitkeringen aanvullende seksuele gezondheidzorg en op het gebied van preventie.
1
SPUK gezondheidsachterstanden1
0
0
0
– 1.536
– 1.535
– 1.535
2
SPUK Kansrijke start1
0
0
0
– 1.536
– 1.535
– 1.535
3
SPUK Valpreventie1
0
0
0
– 3.755
– 3.752
– 3.752
4
Brede SPUK
0
0
– 20.996
0
0
0
5
SPUK Versterking GGD'en
0
0
– 4.546
– 3.517
– 3.515
– 3.515
6
SPUK Heroïnebehandeling
0
0
– 1.333
– 1.236
– 1.235
– 1.235
7
SPUK Aanvullende seksuele gezondheidzorg
0
0
– 3.924
– 3.302
– 3.273
– 3.273
8
SPUK Transformatiemiddelen
0
0
-495
-495
0
0
9
SPUK aanpak huiselijk geweld
0
0
– 770
– 770
– 770
– 770
10
SPUK IZA
0
0
– 14.100
– 15.000
– 15.000
– 15.000
11
SPUK Mantelzorg1
0
0
0
– 900
– 900
– 900
12
SPUK randv. functies jeugdhulp
0
0
– 3.210
– 3.210
– 3.210
– 3.210
13
SPUK frictiekosten jeugd
0
0
– 6.000
– 6.500
– 2.800
0
14
SPUK Lokaal Sportakkoord1
0
0
0
– 1.000
– 1.000
– 1.000
15
SPUK Stimulering Sport
0
0
– 19.800
– 19.800
– 19.800
– 19.800
17
SPUK BRC1
0
0
0
– 7.230
– 7.230
– 7.230
16
SPUK Stimulering Sport – ontvangsten
0
0
– 2.500
– 2.500
– 2.500
– 2.500
betreft budget voor specifieke uitkeringen die t/m 2026 onderdeel zijn van de brede SPUK (regel 4)
Kunt u inzichtelijk maken waar de ombuigingen op de niet-verplichte ruimte van de verschillende artikelen terecht komen?
Hieronder treft u in de tabel (kolom Artikel onderdeel») een overzicht op welke artikelonderdelen de ombuigingen op de niet verplichte ruimte worden verwerkt op de VWS begroting.
Korting op niet verplichte ruimte art. 1 Volksgezondheid (art. 1.1)
SJPS
–
– 457
– 457
– 457
– 457
Artikel 1.1 Gezondheidsbeleid (Subsidies):
– Lokaal gezondheidsbeleid
Korting op niet verplichte ruimte art. 3 Langdurige Zorg en Ondersteuning (art. 3.1)
SLMZ
–
– 1.690
– 1.690
– 1.690
– 1.690
Artikel 3.1 Participatie en zelfredzaamheid van kwetsbare groepen (Subsidies):
– Toegang tot zorg en ondersteuning
– Passende zorg en levensbrede ondersteuning
– Inclusieve samenleving
– Overige
Korting op niet verplichte ruimte art. 3 Langdurige Zorg en Ondersteuning (art. 3.2)
SLMZ
– 5.000
– 7.522
– 7.522
– 7.522
– 7.522
Artikel 3.2 Langdurige zorg tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten (Subsidies):
– Kennis, informatie en innovatiebeleid
– Zorg merkbaar beter maken
Korting op niet verplichte ruimte art. 4 Zorgbreed beleid (art. 4.1)1
MVWS
–
– 2.050
–
–
–
Artikel 4.2 Opleidingen, beroepenstructuur en arbeidsmarkt (Subsidies):
– Overige
Korting op niet verplichte ruimte art. 5 Jeugd (art. 5.3)
SJPS
–
– 1.956
– 5.268
– 9.863
– 10.080
Artikel 5.3 Effectief en efficiënt werkend jeugdstelsel (Subsidies):
– Jeugdbeleid
Artikel Effectief en efficiënt werkend jeugdstelsel (Opdrachten):
– Jeugdbeleid
Korting op niet verplichte ruimte art. 6 Sport en bewegen (art. 6.4)
SJPS
–
– 4.525
– 4.850
– 5.600
– 5.600
Artikel 6.4 Sport verenigt Nederland (Subsidies):
– Kennis en innovatie
– Sportakkoord
Korting op niet verplichte ruimte art. 7 Oorlogsgetroffenen en Herinnering WOII (art. 7.1)
SJPS
–
– 100
– 1.300
– 2.200
– 2.200
Artikel 7.1 De zorg- en dienstverlening aan verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen WOII en de herinnering aan WOII (Subsidies):
– Overige
Per abuis is er weergegeven dat de korting op de niet verplichte ruimte op artikelonderdeel 4.1 «Positie cliënt en transparantie van zorg» wordt verwerkt. Dit is niet correct aangezien het wordt verwerkt op artikelonderdeel 4.2 «Opleidingen, beroepenstructuur en arbeidsmarkt».
Welke bezuinigingen op subsidies gaan al in 2025 in? Kunt u dit in een tabel aangeven?
In de ontwerpbegroting 2025 is de taakstelling 2025 als volgt verwerkt:
4 Zorgbreed beleid
€ 30
Dit bestaat voor € 20 miljoen uit hogere ontvangsten, en € 10 miljoen lagere uitgaven. De ontvangsten hebben betrekking op afrekening van eerder verstrekte subsidievoorschotten. De uitgaven zijn met € 10 miljoen naar beneden bijgesteld omdat verwacht wordt dat er op het totaalbedrag van € 676 miljoen enige onderuitputting zal optreden.
6 Sport en bewegen
€ 23
De ontvangstenraming is opgehoogd met € 23 miljoen in verband met verwachte terugontvangsten uit de SPUK Meerkosten Energie Openbare Zwembaden (MEOZ). De voornaamste verklaring hiervoor is dat gasprijzen gedurende de regeling lager uitvielen dan de op voorhand geschatte gasprijzen.
Totaal
€ 53
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Klant betaalde seks vaak vrijuit» en «Zonder klanten geen seksuele uitbuiting» waarin wordt teruggeblikt op de aanpak van deze klanten tien jaar na de Valkenburgse zedenzaak?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Heeft u kennisgenomen van het standpunt van het Openbaar Ministerie (OM) Limburg dat aangeeft de beperkte opsporingscapaciteit niet in te willen zetten voor het opsporen van deze klanten? Wat is uw reactie hierop?
Ja, ik heb kennis genomen van het standpunt van het Arrondissementsparket Limburg van het Openbaar Ministerie (OM). Omdat de opsporings- en vervolgingscapaciteit per definitie schaars is, zullen er altijd keuzes moeten worden gemaakt over de inzet van deze capaciteit. Binnen deze keuzes en afwegingen die dagelijks rond de opsporing en vervolging van mensenhandel worden gemaakt speelt mee dat de opsporingsdiensten op basis van het doorlaatverbod uit artikel 126ff Wetboek van Strafvordering het delict mensenhandel, wanneer zij wetenschap hebben van het plaatsgevonden delict, deze situatie niet mogen laten voortduren. Hierdoor zal er eerder capaciteit worden ingezet op het beëindigen van de situatie.
In alle onderzoeken naar seksuele uitbuiting bekijken het OM en de politie altijd of er voldoende aanknopingspunten zijn voor de opsporing van klanten. Aan de hand daarvan zal de afweging worden gemaakt om wel of niet over te gaan tot het opsporen van klanten. Er is geen besluit dat er sowieso geen capaciteit wordt ingezet voor de opsporing van klanten van mensenhandel. De afweging is in specifieke gevallen aan het OM, ik kan niet in dit besluit treden.
Kunt u aangeven of het tevens landelijk beleid is van het OM om opsporingscapaciteit niet langer in te zetten voor deze klanten? Bent u het eens met de analyse dat deze keuze van het OM onwenselijk, maar begrijpelijk is gezien de lage straffen die sinds de Valkenburgse zedenzaak worden opgelegd aan klanten die seks kopen van minderjarigen, namelijk doorgaans één dag cel en een taakstraf, zoals ook is gebleken uit het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel (CKM)-onderzoek «Op de koop toe»? Wanneer kan de Kamer de kabinetsreactie op dit rapport verwachten?
Klanten die willens en wetens seks kopen van minderjarigen moeten worden aangepakt. Zoals ook vermeld in de beantwoording van vragen 2 en 4, is het geen landelijk beleid van het OM om opsporingscapaciteit niet in te zetten voor de opsporing van klanten van slachtoffers van mensenhandel. Ik verwijs hiervoor ook naar het antwoord op vraag 4, waar is aangegeven dat, indien het OM een opsporingsonderzoek naar seksuele uitbuiting start, ook wordt geïnvesteerd in het opsporen en vervolgen van klanten. Dit is landelijk beleid en is ongewijzigd. Over de aard en omvang van dergelijke opsporingsonderzoeken heeft de politie altijd overleg met de officier van justitie, waarbij in iedere zaak verschillende belangen worden afgewogen. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan over het al dan niet beschikbaar zijn van voldoende opsporingsinformatie.
De lagere straffen waar in het CKM-rapport naar wordt verwezen hebben betrekking op het verschil tussen de door het OM geëiste straf en de door de rechter opgelegde straffen. Deze vallen volgens het onderzoek lager uit dan door het OM geëist. Dit wordt met name gezien bij seksueel misbruik van minderjarigen. In deze categorie zitten grote verschillen tussen de strafzaken wat betreft onder meer het delict zelf, de geëiste strafmaat, aard van de seksuele handelingen, eventuele recidive en het leeftijdsverschil tussen slachtoffer en dader. Naast deze verschillen die bij kunnen dragen aan de lagere straffen die worden geëist, kan strafoplegging ook verschillende doeleinden dienen. Het leveren van maatwerk en het daarmee in sommige gevallen afwijken van de strafeis van het OM, is noodzakelijk om recht te doen aan alle omstandigheden van het geval en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Uw Kamer zal voor het kerstreces een beleidsreactie van het CKM-rapport «Op de koop toe» ontvangen.
In hoeverre verwacht u dat de verhoging van de maximale strafbedreiging voor deze klanten, die met de Wet seksuele misdrijven per 1 juli van dit jaar is ingegaan, bijdraagt aan een hogere strafmaat? Deelt u tevens de mening dat deze wetwijziging onvoldoende effect zal sorteren wanneer de opsporingscapaciteit niet op orde is?
Of de wettelijke verhoging van de maximale strafbedreiging voor klanten die betaalde seks hebben met kinderen in individuele strafzaken zal leiden tot een hogere strafeis en strafoplegging, zal uit de praktijk moeten blijken. Het OM is bij het bepalen van de strafeis in dit soort zaken gebonden aan de Richtlijn voor strafvordering seksueel misbruik van minderjarigen.2 In de richtlijn is bij de strafmaten aansluiting gezocht bij de door de wetgever doorgevoerde verhogingen van de wettelijke maximale straffen. De wettelijke maximale straf voor verkrachting van kinderen beneden de 12 jaar is bijvoorbeeld verhoogd van 12 naar 15 jaar. Mede gelet op die verhoging bevat de richtlijn sinds de invoering van de Wet seksuele misdrijven een hogere strafmaat voor verkrachting van kinderen beneden de 12 jaar.
De rechtbanken hebben als uitgangspunt voor de straftoemeting de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg van de Voorzitters van de Strafsectoren (LOVS).3 In de LOVS oriëntatiepunten is de strafmaat voor klanten die betaalde seks hebben met kinderen van 16 tot 18 jaar ongewijzigd gebleven. Voor betaalde seks met kinderen van 12 tot 16 jaar en beneden de 12 jaar is geen oriëntatiepunt opgenomen. Bij het bepalen van de strafmaat spelen ook andere factoren dan de strafmaxima een rol, zoals de omstandigheden waaronder het feit wordt gepleegd en de persoon van de verdachte.
Ik heb op dit moment geen aanleiding om te veronderstellen dat de wetswijziging onvoldoende effect zal sorteren vanwege gebrek aan capaciteit bij het OM. Er worden al langere tijd inspanningen verricht om de aanpak van zedenzaken én de capaciteit van de strafrechtketen, waaronder van het OM, te versterken. Het OM is in 2022 gestart met het in drie jaar laten instromen en opleiden van 250 officieren van justitie. Dit is bovenop de reguliere instroom van officieren van justitie. De officieren worden geworven als «allround» officier van justitie. Een deel hiervan zal naar verwachting worden ingezet voor de aanpak van seksuele delicten. Hoeveel officieren van justitie op de aanpak van seksuele delicten worden ingezet wordt deels bepaald door de parketten zelf. Dit is afhankelijk van de instroom van zaken en kan fluctueren. In aanvulling hierop zijn aan het OM extra middelen ter beschikking gesteld voor de uitvoering van de Wet seksuele misdrijven. Het betreft een bedrag van ruim 1,5 miljoen euro structureel vanaf 2024.
Bent u bereid in gesprek te treden met het OM en de politie om te bezien wat er nodig is voor effectief opsporingsbeleid van zowel mensenhandelaren als klanten? Bent u ook bereid om extra te investeren in capaciteit voor een dergelijk opsporingsbeleid bij het OM als de politie?
De afgelopen jaren is fors geïnvesteerd in de opsporing en vervolging van mensenhandel, onder andere aan de zijde van de politie en het OM (zie voor meer toelichting op de investeringen bij het OM het antwoord op vraag4. Zo zijn alle eerstelijns politiemedewerkers getraind op het herkennen van signalen van mensenhandel, zijn er naar aanleiding van de motie Segers/Asschers nieuwe medewerkers geworven ten behoeve van de versterking van de aanpak op mensenhandel en is mensenhandel wederom als landelijke beleidsdoelstelling voor de politie opgenomen in de Veiligheidsagenda. In de Veiligheidsagenda zijn zowel kwantitatieve als kwalitatieve afspraken gemaakt. Er wordt onder andere ingezet op de doorontwikkeling van de online opsporing en het vergroten van de eenheidsoverstijgende samenwerking. Over deze ontwikkelingen is nauw contact tussen het departement, de politie en het OM.
De politie en het OM hebben mijn departement bericht dat de sterkte voor de aanpak en de opsporing van mensenhandel voldoende op orde is. Omdat politiecapaciteit per definitie schaars is, is het van belang ook in te zetten op alternatieve interventies en andere aspecten binnen de aanpak van mensenhandel. Zo dragen de acties uit het Actieplan programma Samen tegen Mensenhandel, zoals de acties rond het verbeteren van de meldingsbereidheid en het delen van gegevens, bij aan het beter in zicht krijgen van slachtoffers en daders mensenhandel. Dit dient ook de opsporing en vervolging van mensenhandel ten goede te komen.
Is het de ambitie van dit kabinet om ervoor zorg te dragen dat klanten die seks kopen van minderjarigen niet langer de dans ontspringen? Bent u van mening dat de kabinetsaanpak Samen tegen Mensenhandel bijdraagt aan deze ambitie?
Het seksueel uitbuiten van minderjarigen is verwerpelijk. Het is in het belang van slachtoffers om te voorkomen dat klanten zich schuldig maken aan dit misdrijf. Klanten die zich hier willens en wetens schuldig aan maken dienen hard te worden aangepakt. Het voorkomen van dit misdrijf en het aanpakken van de groep klanten die zich hier schuldig aan maakt, heeft zeker mijn aandacht. Er zijn voldoende beleidsmatige en strafrechtelijke instrumenten voor de aanpak.
Het is sinds 1 januari 2022 mogelijk om klanten te vervolgen op basis van artikel 273g Wetboek van Strafrecht (Sr), voor het afnemen van een seksuele dienst van een sekswerker van wie ze weten of ernstige reden hebben om te vermoeden dat er sprake is van dwang, uitbuiting of mensenhandel. Dit artikel is ter aanvulling op het artikel 248b Sr. Op grond van dit artikel kunnen klanten die seksuele diensten van een minderjarige afnemen strafbaar worden gesteld. Sinds 1 januari 2022 zijn op grond van artikel 273f Sr 4 verdachten ingeschreven bij het OM voor vervolging, daarvan zijn er inmiddels 3 vervolgd. Voor 248b Sr geldt dat er sinds 1 januari 2022 31 verdachten bij het OM zijn ingeschreven voor vervolging, waarvan er 22 zijn vervolgd.
Het versterkte Actieplan programma Samen tegen mensenhandel, dat met uw Kamer is gedeeld op 17 juni jl., draagt bij aan de ambitie van het kabinet om de specifieke groep klanten van slachtoffers van seksuele uitbuiting aan te pakken. In het Actieplan, dat tot stand is gekomen met het brede werkveld, wordt onder Actielijn 1 ingezet op het creëren van brede bewustwording. Een aantal van deze acties is gericht op de aanpak van klanten. Een belangrijk onderdeel hiervan is het opzetten van een Mensenhandel Fieldlab Klanten. In dit Fieldlab worden professionals in multidisciplinaire teams getraind en gecoacht om tot nieuwe interventies te komen ten behoeve van een verbeterde aanpak van klanten. Ook zullen, eveneens onder Actielijn 1, de politie en het OM jaarlijks minimaal één landelijke actiedag organiseren in het kader van de aanpak van klanten, waarbij preventief gehandeld kan worden door klanten te waarschuwen dat ze strafbaar zijn. Indien de actiedag voldoende opsporingsindicaties oplevert, kan worden ingezet op strafrechtelijke vervolging. Inmiddels heeft al een eerste actiedag plaatsgevonden. Een andere actie uit het Actieplan is dat het OM bij het vervolgen van klanten van minderjarige seksuele diensten of seksuele uitbuiting vaker in de media zal uitleggen waarom een klant-dader wordt vervolgd om naast bewustwording ook een afschrikkende werking hiervan te laten uitgaan.
Klopt het dat veel klanten die betaalde seks hebben met minderjarigen via legale seksadvertentiewebsites in contact zijn gekomen met deze minderjarige slachtoffers zoals eerder ook is aangekaart door de OM fieldlab Tulpafslag? Bent u bereid om, in lijn met de aangenomen motie Ceder/Six Dijkstra (Kamerstuk 36 531, nr. 20) over online leeftijdsverificatie wettelijk te borgen voor gok en pornowebsites, ook zorg te dragen voor een wettelijke borging van leeftijdsverificatie van seksadvertentiesplaforms? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat uit het Fieldlab Tulpafslag de conclusie kan worden getrokken dat er klanten in contact zijn gekomen met minderjarigen via legale seksadvertentiewebsites. Sekswerk is een legaal beroep in Nederland. De seksadvertentiewebsites voorzien in de mogelijkheid voor sekswerkers om hun diensten aan te bieden. Het is verontrustend dat een groep klanten misbruik maakt van deze advertentieplatforms en bewust zoekt naar minderjarigen die zich aanbieden voor seks tegen betaling. Daarom zal mijn ministerie, zoals toegezegd in de beantwoording op de Kamervragen van de leden Boomsma en Bikker, in gesprek gaan met zowel de betrokken partijen bij het Fieldlab Tulpafslag als de advertentieplatforms zelf om te bezien hoe het aanbieden van minderjarige slachtoffers kan worden tegengegaan.
Leeftijdsverificatie dient op een veilige en privacy vriendelijke manier vorm te krijgen. Hiervoor dienen eerst duidelijke breed gedragen Europese kaders te worden opgesteld. Op dit moment werkt de Europese Commissie samen met lidstaten, waaronder Nederland, en de AVG- en DSA-toezichthouders aan een kader dat kan helpen technische tools te ontwikkelen waarmee leeftijdsverificatie kan plaatsvinden binnen de Europese wettelijke kaders. Het kabinet houdt deze ontwikkelingen en de ontwikkelingen in andere landen in de gaten.
Hoe beoordeelt u de analyse van de commissie rechtsstatelijke toets regeerprogramma dat het abrupt en eenzijdig opzeggen van afspraken over onderwijsinvesteringen in strijd is met het rechtsstatelijke uitgangspunt van een betrouwbare en voorspelbare overheid?2
Het rechtsstatelijke uitgangspunt van een betrouwbare en voorspelbare overheid houdt volgens de analyse van de commissie in dat de overheid zich houdt aan (eigen) regels, burgers de overheid daarop kunnen aanspreken, de overheid haar macht niet misbruikt, haar handelen baseert op rechtmatig en in de wet verankerd en kenbaar beleid, haar macht op een van tevoren duidelijke en achteraf te controleren manier uitvoert en verantwoordt en dat niemand gestraft mag worden voor iets dat nog niet strafbaar was op het moment dat het feit werd begaan.
Ik deel de mening van de commissie niet dat het aanpassen van de afspraken in het Bestuursakkoord 2022 hoger onderwijs en wetenschap in strijd is met dit uitgangspunt. Anders dan de vraag suggereert, is het bestuursakkoord niet de grondslag op basis waarvan de bekostiging wordt verstrekt. De begrotingswetgever stelt jaarlijks financiële middelen ter beschikking. Als er voldoende middelen zijn dan krijgen hogeronderwijsinstellingen conform de gemaakte afspraken in het bestuursakkoord jaarlijks bij de rijksbijdragebrief extra bekostiging erbij. Het is aan de begrotingswetgever om jaarlijks de hoogte van de landelijke rijksbijdrage te bepalen.
Ik besef ten zeerste dat de bezuinigingen pijn doen in het veld. Daarom is het des te belangrijker dat de budgettaire opgave verstandig wordt ingevuld, juist omdat ik veel waarde hecht aan een betrouwbare overheid. Zo heb ik er bijvoorbeeld voor gekozen om de sectorplannen overeind te houden, zodat vaste banen voor wetenschappers behouden konden worden. Dit is echter ten koste gegaan van de startersbeurzen, wat voor veel wetenschappers een teleurstelling is. Wel heb ik een resterend bedrag van gemiddeld € 78 miljoen tot en met 2031 van de stimuleringsbeurzen overeind weten te houden om de instellingen te helpen de werkdruk te verlagen, overeenkomstig de oorspronkelijke doelstelling van de stimuleringsbeurzen. Dit bedrag kan tevens ingezet worden om al toegezegde starters- en stimuleringsbeurzen toe te kennen.
Bent u bereid om alle ambtelijke advisering en de onderliggende nota’s op dit punt voor het commissiedebat DUO en hoger onderwijs d.d. 23 oktober 2024 naar de Kamer te sturen?
Dat ben ik niet, omdat het kabinet geen ambtelijke adviezen en nota’s deelt die zien op het opstellen van het Regeerprogramma, op grond van eenheid kabinetsbeleid.
Het bericht 'Einde aan diensttijd voor maatschappij' |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Kent u het bericht in De Limburger «Einde aan diensttijd voor de maatschappij» van 20 september 2024?1
Als u refereert aan de ingezonden brief met de titel «Einde aan diensttijd voor de maatschappij» die verwijst naar het nieuwsbericht op de website Sittard-Geleen.nieuws.nl «Einde oefening voor maatschappelijke diensttijd»2 dan ben ik hier inderdaad mee bekend.
Deelt u de stellingname dat de maatschappelijke diensttijd 200 miljoen euro kost, maar dat dit een investering is in de toekomst van jongeren? Waarom deelt u die stellingname wel of waarom niet?
Voordat ik reageer op uw stellingname, wil ik benadrukken dat dit kabinet voor een bezuinigingsopgave staat en dat er scherpe keuzes zijn gemaakt, waaronder de afschaffing van de OCW-subsidie (€ 200 miljoen) voor het programma Maatschappelijke Diensttijd (MDT), als financiële maatregel in het licht van die opgave. Ik deel uw standpunt dat MDT in de toekomst van jongeren investeert net als veel andere OCW-programma’s. Er is de afgelopen jaren veel geïnvesteerd in MDT, zowel door de rijksoverheid als door tal van partners uit het netwerk. Om die reden werken we, samen met het netwerk en jongeren, aan een zorgvuldige afbouw van de OCW-subsidie, waarbij we de fundamenten en geleerde lessen van het programma zorgvuldig borgen. In aanloop naar de begrotingsbehandeling van OCW zal ik uw Kamer nader informeren over hoe we het proces rondom de borging en verduurzaming van MDT inrichten.
Daarnaast wil ik ook meegeven dat de komende jaren (vanaf 2025 tot en met 2027) naar verwachting nog ruim 150.000 jongeren starten met een MDT-traject. Ondanks de bezuiniging bereiken en bedienen we nog een grote groep jongeren. Verder blijft het kabinet uiteraard ook via andere initiatieven en interventies in en buiten het onderwijs bijdragen aan de toekomst van jongeren.
Is er overleg geweest met maatschappelijke organisaties die betrokken zijn bij de maatschappelijke diensttijd en het effect dat deze bezuiniging op hen heeft?
Sinds het Hoofdlijnenakkoord is gepubliceerd, is er contact en overleg met partners uit het veld over hun zorgen en vragen. Dit betreft zowel maatschappelijke organisaties, onderwijsinstellingen, lokale overheden als jongeren. De komende tijd gaan we met deze partijen verder in gesprek om samen te werken aan een plan om de positieve effecten van MDT zo goed mogelijk te borgen in het netwerk en de samenleving.
Kunt u toelichten waarom de bezuiniging op de maatschappelijke diensttijd voor 2025 in de begroting van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) hoger is dan de bezuiniging die in de budgettaire bijlage in het hoofdlijnenakkoord wordt voorgesteld? Kunt u het verschil verklaren?
De besparingsreeks uit de budgettaire bijlage bij het hoofdlijnenakkoord is aangepast aan het kasbudget dat per jaar nodig is om de hoofdsubsidieregelingen MDT (gestart t/m 2024) uit te betalen volgens het betaalritme van de regelingen. Op deze manier is de totale besparing hetzelfde gebleven, maar het kasritme is veranderd, waardoor in 2025 inderdaad meer wordt bespaard dan in de budgettaire bijlage bij het hoofdlijnenakkoord. In 2026 en 2027 wordt echter minder bespaard. De totale besparing in de periode 2025 t/m 2027 blijft € 460 miljoen. Vanaf 2028 is sprake van een besparing zoals opgenomen in de budgettaire bijlage.
Kunt u aangeven hoeveel jongeren en hoeveel organisaties er in 2024 betrokken zijn bij de maatschappelijke diensttijd in de zorg?
In 2024 zijn 245 MDT-projecten actief die MDT-trajecten aan jongeren aanbieden. Ongeveer 80% van deze projecten geeft aan dat er MDT-trajecten plaatsvinden in de sector zorg en welzijn. Een MDT-project kan MDT-trajecten aanbieden in meerdere sectoren.
Hierbij zijn circa 1.500 organisaties als formele samenwerkingspartner3 en nog enkele duizenden organisaties als informele partners betrokken. We verwachten dat in 2024 circa 30.000 jongeren hebben deelgenomen aan een MDT-traject dat zich (ook) richt op de sector zorg en welzijn.
Kunt u aangeven hoeveel jongeren en hoeveel organisaties er in 2024 betrokken zijn bij de maatschappelijke diensttijd bij defensie?
Vanuit het project MDT Missie van het Ministerie van Defensie doen in 2024 1.000 jongeren een MDT-traject. Het Ministerie van Defensie werkt samen met 3 formele samenwerkingspartners en enkele tientallen informele partners.
Kunt u aangeven met hoeveel organisaties die een maatschappelijke diensttijd aanbieden er een subsidierelatie met OCW is in 2025?
We verwachten dat in 2025 in totaal circa 400 organisaties een subsidierelatie hebben met OCW/MDT. Dit is mede afhankelijk van het aantal toekenningen uit de subsidieronde MDT2024 die eerder dit jaar is opengesteld.
Kunt u aangeven hoeveel organisaties in 2024 voor het eerst een subsidierelatie met het Ministerie van OCW zijn aangegaan in verband met de maatschappelijke diensttijd?
In 2024 gaan ongeveer 280 organisaties voor het eerst een subsidierelatie aan met OCW/MDT. Dit is mede afhankelijk van het aantal toekenningen uit de subsidieronde MDT2024 die eerder dit jaar is opengesteld.
Kunnen deze vragen voor de behandeling van de OCW-begroting 2025 worden beantwoord?
Ja, de beantwoording op de vragen ontvangt u voor de begrotingsbehandeling OCW.
Het bericht ‘Jonge huisartsen springen in gat dat Co-Med achterlaat, maar worden tegengewerkt door curator’ |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat huisartsen die een nieuwe start willen maken in praktijken van Co-Med, bijvoorbeeld in Breezand, worden tegengewerkt doordat zij geen toegang krijgen tot de patiëntendossiers?1
De overdracht van individuele patiëntendossiers naar de zorgaanbieders en/of zorgverleners die tijdelijk de zorg bieden via het door de zorgverzekeraars georganiseerde alternatieve aanbod, is geborgd. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft per 27 juni 2024 bestuursdwang opgelegd om de inzage en (eventueel overdracht) van de patiëntendossiers te regelen2. Vervolgens geldt voor de curatoren, net als voor elke zorgaanbieder bij dossieroverdracht, de KNMG-handreiking «Overdracht patiëntendossier bij verandering van huisarts».
Naast de overdracht van individuele dossiers kan er ook sprake zijn van een overdracht van (een deel van) een praktijk. Bij de overname van huisartspraktijken kan sprake zijn van goodwill betalingen, die goodwill wordt vaak verdedigd, omdat het patiëntenbestand een bepaalde economisch waarde vertegenwoordigd. Indien van goodwill betalingen sprake is geweest bij de eerdere overname van een praktijk door Co-Med, stellen de curatoren zich op het standpunt dat zij deze waarde zoveel mogelijk terug willen zien. Het is ook de plicht van curatoren om zoveel mogelijk opbrengsten te verkrijgen voor de schuldeisers bij de afwikkeling van een faillissement. De curatoren van de failliet verklaarde Co-Med praktijken staan in nauw contact met andere betrokken partijen zoals zorgverzekeraar CZ, de huisartsen en de IGJ.
In het algemeen vind ik goodwill betalingen in de huisartsenzorg geen goede zaak. Daarom roep ik bestaande praktijkhouders op om geen goodwill te vragen bij de overdracht van hun praktijk, om zo geen onnodige drempels op te werpen voor jonge huisartsen om praktijkhouder te worden.
Klopt het dat de curator de patiëntendossiers alleen tegen een vergoeding wil vrijgeven en zo ja, wat is daarvan de reden?
Na een faillissement zijn de curatoren verantwoordelijk voor de kwaliteit van zorg, zolang de zorgverlening wordt voortgezet of afgebouwd. Dit geldt onder meer voor het borgen van de continuïteit van zorg, door middel van inzage en eventuele overdracht van de individuele patiëntendossiers.
De curatoren geven aan dat individuele patiëntendossiers zonder extra kosten kunnen worden overgedragen. Zoals ook aangegeven bij de beantwoording van vraag 1, wordt er wel gekeken naar de economische waarde van een praktijk bij overname van een (gedeelte van een) praktijk. Bij de overname van een praktijk, die meer dan alleen patiëntendossiers omvat, moeten de curatoren de waarde van de praktijk realiseren volgens de faillissementswet. Dit is nodig om de belangen van de schuldeisers te behartigen.
De NZa heeft mij geïnformeerd en laten weten dat de huisarts die de praktijk in Breezand wil overnemen en curatoren in onderhandeling zijn over een maatschappelijk aanvaardbaar bedrag voor de overname.
Klopt het dat volgens de richtlijn van artsenfederatie KNMG een curator geen geld mag vragen voor patiëntendossiers?
Na een faillissement is de curator verantwoordelijk voor de overdracht van medische dossiers en de bijbehorende kosten. De handreiking van de KNMG bevat geen expliciete bepalingen die aangeven dat een curator geen geld mag vragen voor het verstrekken van patiëntendossiers.
Zijn er ook specifieke richtlijnen voor curatoren met betrekking tot patiëntendossiers en zo ja, welke verantwoordelijkheid voor de curator vloeit daaruit voort?
Nee, er zijn geen specifieke richtlijnen voor curatoren met betrekking tot patiëntendossiers. Momenteel fungeren de curatoren als zorgaanbieder, aangezien zij de nieuwe «bestuurder» van Co-Med zijn. Daarom moeten zij zich houden aan alle richtlijnen en normen voor zorgaanbieders.
De verantwoordelijkheid van de curator is om de dossiers conform KNMG-handreiking «Overdracht patiëntendossier bij verandering van huisarts» over te dragen. Dit omvat het waarborgen van de beheer- en bewaarplicht van medische dossiers en het faciliteren van de overdracht op een wijze die de continuïteit van zorg niet in gevaar brengt.
Wie heeft op dit moment het eigendomsrecht van de patiëntendossiers van Co-Med en op wie rust daarmee de beheer- en bewaarplicht?
Er is in het Nederlands recht geen sprake van eigendom van medische gegevens. De zeggenschap over (medische) gegevens is wel geregeld. Hier valt ook de in de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) geregelde beheer- en bewaarplicht onder die rust op patiëntendossiers. Op grond van de WGBO is de huisarts verplicht om een dossier bij te houden (art. 7:454 BW). Ook rust op die arts de plicht om dit dossier 20 jaar te bewaren of zoveel langer als redelijkerwijs uit de zorg van een goed hulpverlener voortvloeit (art. 7:454 lid 3 BW).
De verantwoordelijkheid voor de beheer- en bewaarplicht van medische dossiers ligt na het faillissement van Co-Med bij de curatoren. De curatoren zijn verantwoordelijk voor een zorgvuldige en veilige overdracht van de dossiers, conform KNMG-handreiking «Overdracht patiëntendossier bij verandering van huisarts».
Wat zijn de wettelijke regels rondom het overdragen van patiëntendossiers en gegevensdragers in de situatie dat door een faillissement dossiers en gegevensdragers in handen komen van een curator?
Patiëntendossiers en gegevensdragers moeten zorgvuldig worden beheerd en overgedragen, ook in geval van faillissement conform de KNMG-handreiking «Overdracht patiëntendossier bij verandering van huisarts». De IGJ ziet toe op de naleving van deze regels.
Wat gebeurt er met patiëntendossiers als er geen opvolger gevonden wordt voor een praktijk van Co-Med? Klopt het dat er in zo’n situatie nog geen goede wettelijke oplossing is voor de overdracht van dossiers?
Indien er geen opvolger wordt gevonden voor een praktijk, blijft de curator verantwoordelijk voor de dossiers, een en ander conform artikel 5.2 van de voornoemde handreiking van de KNMG. De curator dient de dossiers over te dragen aan een hulpverlener die zorg kan dragen voor de beheer- en bewaarplicht.
In hoeverre speelt hierbij de Algemene verordening gegevensverwerking (AVG) en het aanhangige wetsvoorstel Verzamelwet gegevensbescherming een rol, dat voorziet in het wegnemen van onduidelijkheden rondom het overdragen van dossiers als derde instanties zoals een curator betrokken zijn?
Het wetsvoorstel Verzamelwet gegevensbescherming regelt onder meer dat in de Uitvoeringswet AVG een wettelijke grondslag wordt opgenomen voor de overdracht van medische dossiers door hulpverleners en niet-hulpverleners (bijvoorbeeld een curator, erfgenaam of executeur) aan een opvolgende hulpverlener. Dit met het oog op het waarborgen van de beheer- en bewaarplicht die rust op medische dossiers. Deze grondslag maakt het voor curatoren mogelijk om zonder toestemming van individuele patiënten, medische dossiers over te dragen aan een opvolgende hulpverlener.
Bent u bereid te bezien of in het wetsvoorstel Verzamelwet gegevensbescherming aanvullende regels nodig zijn om de overdracht van dossiers in geval van faillissement soepel te laten verlopen, of er nu wel of geen opvolger is?
Het wetsvoorstel Verzamelwet gegevensbescherming bevat aanpassingen van de Uitvoeringswet AVG, waaronder het creëren van grondslagen voor de overdracht van medische dossiers. Aanvullende regels zijn niet de oplossing voor het ontbreken van een opvolgende hulpverlener die zorg kan dragen voor de patiënt en daarmee voor de beheer- en bewaarplicht van medische dossiers.
Deelt u de mening dat het belang van goede hulpverlening vereist dat dossiers adequaat, snel en zonder belemmeringen worden overgedragen aan huisartsen die een nieuwe start willen maken?
Ja, ik deel de mening dat het essentieel is voor goede hulpverlening dat dossiers adequaat, snel en zonder belemmeringen worden overgedragen aan nieuwe huisartsen. De continuïteit van zorg voor patiënten moet gewaarborgd blijven.
Welke stappen zet u om ervoor te zorgen dat huisartsen die een nieuwe start willen maken in praktijken van Co-Med zoals in Breezand worden geholpen?
Ik word door de toezichthouders NZa en IGJ op de hoogte gehouden van alle ontwikkelingen rondom de afwikkeling van het faillissement. Als er knelpunten zijn waarvan de toezichthouders vinden dat daar een rol is voor VWS, zal ik mijn rol pakken en bezien wat nodig is. Zoals aangeven in de beantwoording van voorgaande vragen moet daarbij onderscheid gemaakt worden in de overdracht van individuele medische dossiers en de overdracht van medische dossiers bij overname van een praktijk. Voor de overdracht van individuele medische dossiers geldt de opgelegde bestuursdwang van de IGJ die de overdracht daarmee mogelijk maakt en de handreiking van KNMG die gevolgd moet worden door curatoren.
Bij een overname van een praktijk is het op dit moment een aangelegenheid tussen o.a. curatoren en de overnamekandidaat, waarbij de curatoren ook een rol hebben om de opbrengsten voor de schuldeisers zo hoog mogelijk te krijgen.
Inmiddels hebben de zorgverzekeraars ook laten weten in onderhandeling te zijn met de curatoren over een financiële vergoeding. De zorgverzekeraars benadrukken dat ze, net als ik, tegen het betalen van goodwill zijn of het betalen voor overdracht van patiëntendossiers. Maar ondanks deze bezwaren zien zij dat een financiële vergoeding nodig is en zijn ze in onderhandeling3.
Ik blijf de ontwikkelingen nauwgezet volgen en vind het van belang dat voor alle patiënten zo snel als mogelijk zicht is op een structurele oplossing.
Wilt u van alle praktijken van Co-Med een update geven per praktijk hoe de toekomst er voor deze praktijken en hun patiënten uitziet?
Op https://www.cz.nl/co-med#praktijken is per praktijk de meest actuele informatie te vinden over het alternatieve aanbod en eventuele structurele oplossingen.
Het item in Nieuwsuur “Hoe schoolbestuurders zakendoen met bekenden en zichzelf” |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
Mariëlle Paul (VVD), Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Heeft u het item «Hoe schoolbestuurders zakendoen met bekenden en zichzelf» van Nieuwsuur gezien?1
Ja.
Zo ja, wat vindt u ervan, ondanks dat zij niets doen dat niet mag binnen de huidige wet- en regelgeving?
Vooropgesteld, als er sprake is van belangenverstrengeling, vind ik dit onwenselijk en ontoelaatbaar. Bestuurders en intern toezichthouders moeten boven elke twijfel verheven zijn. Het gaat immers om de ontwikkeling en toekomst van kinderen én om gemeenschapsgeld waar zorgvuldig en doelmatig mee moet worden omgegaan.
Er zijn situaties waarin het voor kan komen dat een onderwijsbestuurder of intern toezichthouder een nevenfunctie heeft. Een bestuurder of intern toezichthouder dient zich hierbij te houden aan de geldende wet- en regelgeving. Binnen deze wet- en regelgeving is bepaald dat, als er sprake is van direct of indirect tegenstrijdig belang, de bestuurder of het lid van de raad van toezicht om wie het gaat niet deel mag nemen aan de beraadslaging en besluitvorming. De onderwijswetgeving bevat ook een verplichting op dit punt, namelijk de verplichting om een code goed bestuur te hanteren. In deze code moet staan hoe een integere bedrijfsvoering wordt vormgegeven en hoe belangenverstrengeling wordt tegengegaan. Dat dit (norm)besef en deze verantwoordelijkheid mogelijk niet voor iedere bestuurder of intern toezichthouder vanzelfsprekend zijn, is zeer verontrustend.
Het is in de eerste plaats het interne toezicht dat het bestuur moet controleren bij belangenverstrengeling bij het nemen van bepaalde besluiten. Indien het interne toezicht dit onvoldoende doet, kan de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) het interne toezicht daarop aanspreken, en zo nodig een sanctie opleggen. Indien sprake is van ongerechtvaardigde verrijking kan de Minister op grond van de diverse onderwijswetten een aanwijzing geven tot het nemen van bepaalde maatregelen, zoals het ontslaan van de bestuurder die zich daaraan schuldig heeft gemaakt, indien de casus daar voldoende ernstig voor is.
Wat vindt u ervan dat er sinds de jaren ’90 honderden onderwijsbureaus zijn gekomen die worden gefinancierd uit publieke middelen?
De overheveling van de onderwijsondersteuning vanuit de overheid naar de markt was destijds een bewuste keuze. De gedachte was dat, voortvloeiend uit hun onderwijskundige autonomie, de scholen zelf het beste weten wat ze nodig hebben, en de ondersteuning met een systeem van vraag en aanbod daarom beter zou aansluiten bij de behoefte van scholen. Dat zou de kwaliteit en duurzame impact van de ondersteuning ten goede komen, en daarmee de kwaliteit van het onderwijs.
De onderwijsadviesmarkt kwam aan de orde in het debat met uw Kamer van 27 maart 2024. Naar aanleiding van de daarbij aangenomen motie Paternotte/Pijpelink2 wordt uw Kamer, zoals toegezegd, dit najaar geïnformeerd over de werking van deze markt en opties voor eventuele regulering van de markt. De manier waarop ondersteuning is ingericht moet uiteindelijk het publieke belang (kwaliteit, toegankelijkheid en doelmatigheid) zo goed mogelijk dienen.
Is het waar dat onderwijsbureaus geen bewezen effectieve onderwijsdiensten hoeven aan te bieden, maar dat het een markt is van vraag en aanbod?
De onderwijsadviesmarkt is destijds opengesteld vanuit de gedachte dat scholen zelf het beste kunnen bepalen wat er nodig is en wat er in hun context werkt, en dat de markt zich daarnaar zou richten. Immers, als van scholen gevraagd wordt om met bewezen effectieve aanpakken te werken, heeft dat effect op de vraag die zij aan de onderwijsadviesbureaus stellen. Zoals toegezegd wordt uw Kamer dit najaar nader geïnformeerd over de werking van deze markt en de opties voor eventuele regulering.
Wat vindt u van de schatting van Nieuwsuur dat tussen de één en drie procent van de onderwijsmiddelen naar onderwijsbureaus gaat, dat neerkomt op ongeveer 100 miljoen euro per jaar? Is dat, volgens u, waar?
Het is niet bekend hoeveel onderwijsbesturen uitgeven aan onderwijsbureaus.
Waarom hoeven schoolbesturen geen duidelijkheid en transparantie te geven over hoe deze middelen besteed worden?
Voor de specifieke besteding aan onderwijsbureaus is geen separate verantwoordingsplicht. In zijn algemeenheid geldt dat onderwijsbesturen zich verantwoorden over de inzet van de middelen in het jaarverslag. Hiervoor geldt de jaarverslagregelgeving, zoals vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek, de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving en de Regeling jaarverslaggeving onderwijs. De besteding van de middelen moet plaats vinden binnen de kaders van de sectorwetten en daar controleert de accountant op. Daarnaast houdt de inspectie toezicht op de rechtmatigheid van de besteding van middelen en op de kosten- en doelbewuste aanwending van de onderwijsmiddelen (doelmatigheid). In het hoofdlijnenakkoord is aangekondigd dat er aanvullende normen gesteld gaan worden aan de besteding van middelen. Daarbij is een goede balans met de administratieve belasting van het personeel op school van belang.
Hoe functioneert naar uw mening het intern toezicht van schoolbesturen als dit regelmatig voorkomt?
Het intern toezicht vervult de werkgeversrol voor het bestuur en houdt toezicht op de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden door het bestuur, en staat het bestuur met raad terzijde. Tot deze taken behoort ook het toezien op de naleving door het bestuur van wettelijke verplichtingen (zie bijvoorbeeld artikel 17c, eerste lid, onderdeel c van de WPO) en de code goed bestuur. Dit houdt onder andere in dat het intern toezicht er op moet toezien dat een bestuurder niet deelneemt aan de beraadslaging en de besluitvorming bij een tegenstrijdig belang en doorlopend met het bestuur en bestuurders in gesprek moet zijn over eventuele nevenfuncties en hoe hier mee om te gaan.
Uit de berichtgeving van NOS en Nieuwsuur lijkt dit niet op alle plekken goed of goed genoeg te zijn gegaan. Mocht dit inderdaad het geval zijn, dan beschouw ik dit (ook) als een tekortkoming in het functioneren van het intern toezicht bij de desbetreffende onderwijsorganisatie. Naast de gesprekken met de PO-Raad en de VO-raad ga ik hier het gesprek over aan met de vertegenwoordigers van intern toezichthouders (de VTOI-NVTK) en de onderwijssector. En ik blijf hun acties nauwlettend volgen.
Wat vindt u ervan dat de onderwijskoepels hun integriteitscode aanpassen en deelt u hun standpunt dat actief zijn bij een schoolbestuur en onderwijsbureau in hetzelfde regiogebied niet tot de mogelijkheden moet behoren?
Het is positief dat de PO-Raad, de VO-raad en de VTOI-NVTK de verantwoordelijkheid nemen om hun codes te actualiseren en aan te scherpen. Het standpunt van de raden dat actief zijn bij een onderwijsbestuur en onderwijsbureau in hetzelfde regiogebied niet tot de mogelijkheden moet behoren, is een goede ontwikkeling.
Waarom kiezen de onderwijskoepels er niet voor om functies bij een schoolbestuur en een Raad van Toezicht te allen tijde te scheiden van een functie bij een onderwijsbureau?
Dit zijn afwegingen die de onderwijskoepels zelfstandig maken en is de verantwoordelijkheid van de koepels. Wel hebben de PO-Raad en de VO-raad laten weten dat bestuurders en toezichthouders op basis van de huidige code goed bestuur nevenfuncties die belangen van hun onderwijsstichting zouden kunnen schaden dienen voor te leggen aan de intern toezichthouder. De intern toezichthouder legt verantwoording af over de handelwijze in de jaarverslaggeving. Naar aanleiding van de berichtgeving van NOS en Nieuwsuur werken de raden toe naar het aanscherpen van de code goed bestuur.
Vindt u dat de overheid meer toezicht moet houden op schoolbesturen? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
De wet schrijft voor dat de inspectie in het reguliere toezicht tenminste één keer in de vier jaar een representatief aantal instellingen onder een bestuur bezoekt. De inspectie streeft naar een goede balans in het toezicht op de verschillende niveaus: stelsel, besturen, en scholen en opleidingen. De inspectie richt haar activiteiten op de gebieden waar ze het meest nodig zijn – bij besturen, scholen en opleidingen, en op specifieke thema's. De doelen en activiteiten van de inspectie worden jaarlijks in een jaarwerkplan vastgesteld door de inspectie. Vier weken nadat het ontwerp van het jaarwerkplan aan de Eerste en Tweede Kamer is overgelegd, dient het jaarwerkplan goedgekeurd te worden door de Minister.
Bovendien wordt van het intern toezicht een stevige en actieve functie-invulling verwacht. Het interne toezicht heeft ook als taak om toe te zien op de wettelijke verplichting dat bestuurders bij een persoonlijk belang niet deelnemen aan de beraadslaging en besluitvorming in het bestuur. Daarbij kan de overheid meer eisen stellen aan zowel onderwijsbesturen als het intern toezicht. Binnen mijn ministerie wordt gewerkt aan een wetsvoorstel waarin nadere eisen worden gesteld aan het bestuur en intern toezicht. Met dit wetsvoorstel wil ik onder meer de professionalisering van onderwijsbesturen een nadere en niet-vrijblijvende impuls geven en wordt er meer richting gegeven aan het intern toezicht over wat er wordt verwacht. Ook zullen in dit wetsvoorstel nadere integriteitseisen worden neergelegd. De inspectie zal hier ook toezicht op gaan houden. Het streven is dat eind december van dit jaar de internetconsultatie start.
Vindt u dat de Inspectie van het Onderwijs meer bevoegdheden moet krijgen om toezicht te houden op de integriteit en belangenverstrengeling van schoolbesturen en raden van bestuur?
In het wetsvoorstel waarin eisen worden gesteld aan het bestuur en intern toezicht wordt onderzocht welke nadere integriteitseisen wenselijk zijn, zoals procedures die gevolgd moeten worden wanneer een bestuurder of lid van de raad van toezicht een nevenfunctie heeft. Bovendien wordt bekeken of er een VOG-verplichting moet komen voor bestuurders en intern toezichthouders, zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 8 mei jl. «Stand van zaken rond de Verklaring Omtrent het Gedrag in het primair en voortgezet onderwijs.3 Dit komt bovenop de reeds bestaande verplichtingen van bestuurders om te zorgen voor een integere bedrijfsvoering, waaronder het treffen van voorzieningen om verstrengeling van belangen te voorkomen. Het is primair aan het intern toezicht om hierop toe te zien. Als het intern toezicht die taak niet naar behoren vervult, kan de inspectie ingrijpen. Door middel van genoemd wetsvoorstel zal de inspectie dus meer mogelijkheden krijgen om toezicht te houden op de integriteit en belangenverstrengeling.
Het bericht ‘Groeiende groep mensen kijkt naar seksueel misbruik van minderjarigen, ook jongeren ‘voor de kick’’ |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Groeiende groep mensen kijkt naar seksueel misbruik van minderjarigen, ook jongeren «voor de kick»?1
Ja, ik ben hiermee bekend.
Deelt u de mening dat het afschuwelijk en onwijs treurig is dat onder andere Whatsappstickers van kinderporno door jongeren achteloos worden doorgestuurd, waardoor het slachtoffer van kinderporno elke keer weer opnieuw slachtoffer wordt?
Deze mening deel ik. De achteloosheid waarmee dergelijk materiaal doorgestuurd wordt is verschrikkelijk en werkt herhaald slachtofferschap van de afgebeelde personen in de hand. In mijn beleid zet ik dan ook volop in op het voorkomen hiervan.
Welke maatregelen gaat u nemen om de toename en de verspreiding van kinderpornografische beelden via kanalen zoals Whatsapp en Snapchat te stoppen om te voorkomen dat (nog meer) kinderlevens worden verwoest?
Om de productie en de verspreiding van online seksueel kindermisbruik te voorkomen, wordt ingezet op een sterke strafrechtelijke en bestuursrechtelijke aanpak en worden preventieve acties ondernomen en gestimuleerd. Voor een update over alle maatregelen die mijn ministerie neemt en gaat nemen om de toename en verspreiding van materiaal van seksueel kindermisbruik te voorkomen, verwijs ik graag naar de voortgangsbrief over de aanpak seksuele misdrijven die mijn ambtsvoorganger uw Kamer heeft doen toekomen op 19 juni 2024.2 Op basis van het hoofdlijnenakkoord zal de aanpak van kindermisbruik worden geïntensiveerd.
In Europees verband wordt al enkele jaren onderhandeld over een verordening die ziet op het voorkomen van het verspreiden van online materiaal van seksueel kindermisbruik. De maatregelen in deze ontwerpverordening zien nadrukkelijk ook op interpersoonlijke communicatiediensten, zoals Whatsapp en Signal.
Op welke manier hindert end-to-end-encryptie bij Whatsapp de opsporing van de makers en verspreiders van kinderporno?
In groepsgesprekken en 1-op-1 gesprekken via Whatsapp (en veel andere interpersoonlijke communicatiediensten) is de onderlinge communicatie end-to-end versleuteld en wordt door Whatsapp geen inzicht verschaft in de inhoud van berichten – dus ook niet in afbeeldingen of stickers. Het bedrijf geeft daarbij aan geen toegang te hebben tot de inhoud van deze berichten. Dit betekent overigens niet dat diensten als Whatsapp geen mogelijkheden hebben om makers en verspreiders van kinderpornografisch materiaal op hun applicatie te traceren of te verwijderen.3
In de praktijk is het voor opsporingsinstanties om bovengenoemde redenen moeilijk om zicht te krijgen op illegale activiteiten die zich afspelen op end-to-end versleutelde chatapplicaties zoals Whatsapp. Het vergt voor opsporingsinstanties daarom de inzet van zwaardere bijzondere opsporingsbevoegdheden om de inhoud van Whatsappgesprekken te verkrijgen. Zo kan soms de bevoegdheid tot binnendringen in een geautomatiseerd werk – de «hackbevoegdheid» – worden ingezet om een deel van de inhoud op het apparaat zelf te ontsluiten. Dit is echter een zwaar middel dat in de praktijk in een beperkt aantal gevallen kan worden ingezet, en ook dan is er geen garantie op succes. Het kabinet zet zich ervoor in dat beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik effectief kan worden bestreden, maar dat inperking van grondrechten alleen plaatsvindt wanneer dit strikt noodzakelijk en proportioneel is, en omkleed met passende waarborgen. In Europees verband wordt deze problematiek ook besproken in de High Level Group (HLG) on lawful access to data. Eind mei 2024 heeft de HLG mede namens de vele experts die hieraan hebben gewerkt een concept eindrapport gepresenteerd met daarin 42 aanbevelingen voor de verdere ontwikkeling van EU-beleid en -regelgeving voor het verbeteren van de toegang tot digitaal bewijs voor de rechtshandhaving.4 Veel lidstaten, waaronder Nederland, hebben het werk en de aanbevelingen van de (HLG) verwelkomd en gesteund in de JBZ-Raad.5 De JBZ-Raad heeft verzocht om een gecoördineerde aanpak op basis van een routekaart waarin de voorstellen van HLG worden uitgewerkt.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er meer bewustwording komt bij de personen die deze beelden verspreiden, aangezien het lijkt alsof het gevoel van ernst van de kinderpornografische beelden naar de achtergrond aan het verdwijnen is?
Er mag geen twijfel bestaan over de ernst van kinderpornografische beelden. Het doorsturen van materiaal van seksueel kindermisbruik is een probleem dat niet enkel op repressieve wijze dient te worden aangepakt. Goede voorlichting over de schadelijke gevolgen van het doorsturen van dit materiaal is in dit kader van groot belang. Op deze wijze wordt meer bewustwording bij jongeren gecreëerd over de schadelijke effecten voor het slachtoffer bij het doorsturen van dit materiaal. Ouders en het onderwijs kunnen hierin een belangrijke rol spelen. Aan bewustwording wordt in het onderwijs al veel aandacht besteed. Bijvoorbeeld in de lessen relationele en seksuele vorming of bij digitale geletterdheid. Daarnaast bestaan er de wegwijzers «Seksualiteit online». Hierin staat advies, stappenplannen en meldpunten om ongewenste sexting of shame sexting aan te pakken. Momenteel wordt bezien door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap of, in het kader van de actualisatie van de wegwijzers die in het onderwijs worden aangeboden, passende aandacht kan worden besteed aan dit probleem. Hier is mijn ministerie bij aangesloten. Voor verdere toelichting op de inzet van onderwijs op dit vlak verwijs ik graag naar het antwoord op vraag 6.
Voor maatregelen om het kijken naar of verspreiden van materiaal van seksueel kindermisbruik te voorkomen, zou ik willen verwijzen naar de voortgangsbrief over de aanpak van seksuele misdrijven, die mijn ambtsvoorganger u op 19 juni 2024 deed toekomen.6 Zo is de capaciteit van de Teams ter Bestrijding van Kinderpornografie en Kindersekstoerisme recent uitgebreid en is op 1 juli jl. de Wet Bestuursrechtelijke Aanpak Kinderpornografisch Materiaal in werking getreden waarmee de Autoriteit Kinderpornografisch en Terroristisch Materiaal bestuursrechtelijke bevoegdheden verkregen heeft om online materiaal ontoegankelijk te maken. Daarnaast wordt er momenteel onderhandeld over de Child Sexual Abuse(CSA)-richtlijn die zich richt op de strafbaarstelling van seksueel misbruik, de opsporing en vervolging daarvan door de rechtshandhavingsautoriteiten en een versterking van preventie en ondersteuning aan slachtoffers. Deze richtlijn is, net als de CSAM-verordening, onderdeel van de EU-strategie voor een doeltreffendere bestrijding van seksueel misbruik van kinderen.7
Aanvullend heeft mijn departement recent een subsidie aan Offlimits verstrekt om het plaatsen van banners op pornowebsites door het programma «Stop it Now» uit te breiden. Bij Stop it Now kunnen mensen anoniem hulp krijgen wanneer zij zich zorgen maken over hun kijkgedrag of pedofiele gevoelens. Deze banners worden getoond wanneer iemand zorgwekkende zoektermen gebruikt met de boodschap dat iemand mogelijk zoekt naar strafbaar materiaal en dat het mogelijk is om hulp te zoeken voor verontrustend kijkgedrag bij Stop it Now. Ik zou willen benadrukken dat aanbieders van pornowebsites hier ook een eigen verantwoordelijkheid in zouden moeten nemen door zelf proactief naar Stop it Now te verwijzen wanneer mensen zoekresultaten gebruiken die mogelijk verwijzen naar strafrechtelijk verboden materiaal. Google verwijst naar het Meldpunt Kinderporno, en bij doorklikken op «meer informatie» naar Stop it Now, indien een internetgebruiker zoekt op «kinderporno». Dergelijke sectorinitiatieven onderschrijf ik ten zeerste.
Ook draagt het initiatief hetstoptbijjou.nl van Offlimits bij aan het opsporen van schadelijke content, het stoppen van verspreiding van deze beelden en het voorkomen van online grensoverschrijdend gedrag. Op de website hetstoptbijjou.nl kunnen ontvangers bij het ontvangen van ongewenste beelden zelf een melding maken waarna het materiaal wordt geanalyseerd en indien nodig gemeld aan de politie.
Op welke manier krijgen jongeren voorlichting over zowel de gevaren van het verspreiden van kinderporno als de gevolgen die dit heeft voor het slachtoffer?
Zoals ook in vraag 5 genoemd wordt in het kader van de actualisatie van de wegwijzers «Seksualiteit online» bezien of passende aandacht kan worden besteed aan deze thematiek. Daarnaast financiert het Ministerie van Justitie en Veiligheid in het kader van digitale weerbaarheid het programma «Mijn Cyberrijbewijs».8 Ook in dit initiatief is er specifieke aandacht voor sexting en het online delen van beeldmateriaal.
Tevens speelt het onderwijs ook een rol in de juiste voorlichting. Aandacht voor de gevaren en gevolgen van het verspreiden van materiaal van seksueel kindermisbruik en veiligheid online in het algemeen is belangrijk, zeker in de huidige maatschappij. Er mag immers geen discussie bestaan over dat het verspreiden van materiaal van seksueel misbruik echt niet kan en dat de gevaren voor de slachtoffers groot zijn. Aandacht voor deze thema’s sluit op diverse manieren aan bij de huidige kerndoelen voor het funderend onderwijs. In landelijke, wettelijke, kerndoelen staat wat kinderen aan het eind van de basisschoolperiode moeten kennen en kunnen. Op dit moment worden landelijke kerndoelen voor het funderend onderwijs geactualiseerd. Voor een aantal leergebieden zijn er al conceptkerndoelen opgeleverd, zo ook voor het nieuwe leergebied digitale geletterdheid.
Digitaal geletterd zijn betekent dat iemand bewust, verantwoordelijk, kritisch en creatief gebruik kan maken van digitale technologie, digitale media en andere technologieën. Jongeren zijn vaardig in het bedienen van apparaten als tablets en smartphones, maar zijn zich vaak niet bewust van de werking, mogelijkheden, beperkingen en risico's van de technologie erachter. Behalve dat leerlingen leren nadenken over de kansen en risico’s van de digitale wereld, denken ze ook na over de betekenis van digitale technologie voor hun eigen leven en voor de vorming van hun eigen identiteit.9 Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft het Expertisepunt digitale geletterdheid opgericht om scholen wegwijs te maken in het nieuwe leergebied digitale geletterdheid door te verbinden, te inspireren en te informeren. Scholen kunnen daarnaast kiezen uit diverse lespakketten (van verschillende aanbieders) gericht op aandacht voor thema’s als relaties, seksualiteit en (digitale) weerbaarheid.
Heeft volgens u het nieuwe Hongaarse voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie gevolgen voor de onderhandelingen omtrent de Verordening ter voorkoming en bestrijding van seksueel misbruik van kinderen (de CSAM-verordening)? Zo ja, welke gevolgen?
Het Hongaars voorzitterschap heeft een nieuw voorstel gedaan waarmee ze tegemoet lijkt te komen aan zorgen geuit door het vorige kabinet. Het kabinet beraadt zich momenteel over een standpunt over het nieuwe voorstel.
Wat is volgens u de reden dat jongeren steeds extremere (van onthoofdingsfilmpjes tot misbruik van baby’s) vormen van kinderpornografisch materiaal bekijken?
Voorheen dienden mensen zeer specifiek op zoek te gaan naar online materiaal middels websites of zoekmachines. Er lijkt een trend te zijn waarbij jongeren en kinderen zich in online groepsgesprekken of chatomgevingen begeven met veel deelnemers waarin ze niet iedereen kennen, maar er wel veel materiaal gedeeld wordt. Daarbij wordt niet alleen materiaal van seksueel kindermisbruik gedeeld, maar ook filmpjes van mishandeling, vernedering of met een extremistische inhoud.10
Onderzoeken suggereren dat kijkers van legale pornografie de neiging hebben om in de loop van de tijd extremere content te gaan bekijken.11 Dit wordt toegeschreven aan een vermindering van het opwindingsniveau met betrekking tot dezelfde stimuli bij herhaaldelijke blootstelling aan deze stimuli.
Deelt u de zorgen van het Team Bestrijding Kinderporno en Kindersekstoerisme dat kinderpornografisch materiaal makkelijk bereikbaar is en de vraag alleen maar aan het toenemen is? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Ja, ik deel de zorgen dat het materiaal makkelijk bereikbaar is. Uiteraard neem ik het signaal van de politie serieus dat de meldingen van materiaal van seksueel kindermisbruik toenemen. Daarom zet mijn ministerie zich onvermoeid in op de aanpak hiervan. Met betrekking tot de maatregelen die mijn ministerie neemt tegen de verspreiding van materiaal van seksueel kindermisbruik en het voorkomen daarvan, verwijs ik graag naar het antwoord op vraag 3.
Heeft u een overzicht van het aantal gevallen van grooming en online sadistische dwang van minderjarigen van de afgelopen vijf jaren?
De politie geeft aan dat er voor 2024, tot en met juni 2024, 24 gevallen van grooming als misdrijf geregistreerd zijn. In 2023 waren dat er 88 en in 2022 registreerde de politie 97 gevallen van grooming.
De politie beschikt niet over cijfers van online sadistische dwang van minderjarigen. Hiervoor bestaat geen aparte categorisering in de politie-registratiesystemen en deze kunnen daardoor in verschillende categorieën worden geregistreerd.
Is er volgens u voldoende psychische hulp beschikbaar voor de hulp- en opsporingsdiensten die zich elke dag inzetten om kinderporno tegen te gaan en slachtoffers te helpen?
Vanuit de nationale overheid zijn er twee partijen die veelvuldig te maken hebben met het moeten bekijken van materiaal van seksueel kindermisbruik: de Autoriteit Kinderpornografisch en Terroristisch Materiaal en het Team Bestrijding Kinderpornografie en Kindersekstoerisme van de politie. Bij beide organisaties is er ondersteuning voor werknemers die blootstelling aan heftig materiaal ervaren tijdens hun werkzaamheden. Het betreft onder meer verplichte psychologische ondersteuningsgesprekken, ondersteuning binnen het veelal hechte teamverband en een breed gedragen coulance wanneer iemand aangeeft behoefte te hebben aan tijdelijk andere werkzaamheden of een pauze. Vergelijkbare ondersteuning vindt plaats bij Offlimits, de organisatie waar het Meldpunt Kinderporno is ondergebracht en waar medewerkers eveneens beeldmateriaal dienen te beoordelen.
Bovengenoemde diensten geven aan dat de ondersteuning die door hen wordt geboden in principe als afdoende wordt ervaren. Dit neemt niet weg dat ik wel signalen krijg dat de toename in heftigheid van het materiaal een toenemend effect op werknemers heeft. Dergelijke signalen worden altijd serieus genomen en met hen wordt meegedacht over eventuele verbetermogelijkheden van de ondersteuning indien daar behoefte aan is.
Het bericht ‘Als model gelokt, voor de camera misbruikt’ |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Als model gelokt, voor de camera misbruikt»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Kunt u reageren op het feit dat uit onderzoek van de Volkskrant blijkt dat een persoon in ruim 20 jaar honderden Oost-Europese vrouwen heeft geronseld voor de illegale productie van porno en prostitutie, zonder dat hij hiervoor is vervolgd?
Ik ben geschrokken van de ervaringen die in het artikel in de Volkskrant zijn opgetekend. Hoewel sekswerk in Nederland legaal kan worden verricht, vind ik het van het allergrootste belang dat dit gebeurt onder juiste omstandigheden en conform de wet- en regelgeving ter zake. Bovendien geldt boven alles dat het van het allergrootste belang is dat het verrichten van seksuele handelingen in een professionele context, of dit nu in het kader van sekswerk wordt verricht of in het kader van de productie van pornografische films, veilig moet gebeuren, waarbij de bescherming van sekswerkers onderscheidenlijk acteurs een speerpunt moet zijn.
In het artikel worden zaken behandeld die aspecten bevatten die wijzen op signalen van mensenhandel. In zijn algemeenheid geldt dat wanneer sprake is van een signaal mensenhandel, dit signaal altijd wordt opgevolgd door de betreffende opsporingsdiensten en het openbaar ministerie, conform de OM-aanwijzing mensenhandel. Indien sprake is van mogelijke strafbare feiten, verricht de politie onderzoek naar aanknopingspunten die opsporingshandelingen rechtvaardigen. Op basis van deze verzamelde aanknopingspunten wordt in afstemming met het openbaar ministerie een weloverwogen keuze gemaakt om al dan niet tot verdere vervolging over te gaan. Deze procedure en afweging kunnen, indien er te weinig aanknopingspunten aanwezig zijn die vervolging rechtvaardigen, leiden tot een beslissing om niet tot verdere vervolging over te gaan. Het is voor mij als Minister echter niet mogelijk om in te gaan op specifieke vragen die zien op informatie over individuele strafzaken.
Is hiervan aangifte gedaan door slachtoffers of andere personen en zo ja, hoe vaak?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 2, is het niet mogelijk om in te gaan op vragen die betrekking hebben op individuele (straf)zaken.
Hoe plaatst u de bevindingen van de Volkskrant in het licht van uw verkenning naar misstanden in de porno-industrie uit maart 2023, waarin u schreef dat er geen signalen waren van strafbare feiten of andere misstanden in de Nederlandse porno-industrie?
In maart 2023 is er, op verzoek van uw Kamer, een verkenning uitgevoerd naar het bestaan van eventuele misstanden in de Nederlandse porno-industrie (Kamerstukken II, 2022–23, 34 843, nr. 17). Aanleiding hiervoor was een Frans Senaatsrapport waarin misstanden op de filmset van Franse pornoproducenten stonden beschreven. De uitvraag in het kader van deze verkenning heeft zich, zoals verzocht door uw Kamer, specifiek toegelegd op het in kaart brengen van dergelijke misstanden en/of strafbare feiten op filmsets binnen de Nederlandse porno-industrie en niet over het werven voor de porno-industrie. Meer specifiek heeft de verkenning zich gericht op het bestaan van strafbare feiten bij de productie van pornografisch materiaal op een Nederlandse filmset.
Na raadpleging van de politie, het openbaar ministerie en de Arbeidsinspectie blijkt uit de verkenning van destijds niet van enige signalen van strafbare feiten bij de productie van pornografisch materiaal op een Nederlandse filmset. Vanuit hulpverleningsinstanties volgde vrijwel een gelijkluidend beeld, daarbij opgemerkt dat één hulpverleningsinstantie aangeeft in 2019 een melding te hebben ontvangen waarbij mogelijk sprake is van een link met de porno-industrie. Vanuit belangenorganisaties (SWAD, Soa Aids Nederland en Sekswerkexpertise) waren eveneens geen meldingen bekend van eventuele misstanden bij de productie van pornografisch materiaal in Nederland. Dat bij producties binnen de porno-industrie geen misstanden bij de bevraagde instanties bekend waren, betekent niet dat deze er niet zijn. Wel dat deze ten tijde van de verkenning niet bekend waren bij de bevraagde organisaties die over een goede informatiepositie beschikken over seksuele misdrijven, ook ten aanzien van specifieke sectoren, en mensenhandel.
Wat is de reden dat uit uw verkenning volgt dat er geen sprake is van misstanden, maar dat uit onderzoek van de Volkskrant blijkt dat de politie de afgelopen 20 jaar meerdere keren meldingen heeft ontvangen over Van der W. en meermaals is binnengevallen bij hem, en ook nog eens is vastgesteld dat er sprake was van illegale prostitutie?
Zoals bij vraag 4 toegelicht was de verkenning gericht op het kaart brengen van strafbare feiten bij de productie van pornografisch materiaal op filmsets in de Nederlandse porno-industrie en niet op de werving daarvoor. Bovendien heeft de verkenning zich beperkt tot een interne uitvraag bij het openbaar ministerie, de Arbeidsinspectie, politie en hulpverleningsinstanties en belangenorganisaties, aangezien niet specifiek op misstanden in de porno-industrie geregistreerd wordt. Het ontbreken van verdere aanknopingspunten voor vervolging in bepaalde zaken in zijn algemeenheid, kan een reden zijn waarom deze zaken niet in de verkenning naar boven zijn gekomen.
Was u hiermee bekend en zo ja, wat is dan de reden dat u heeft aangegeven dat er geen signalen zijn van misstanden in de Nederlandse porno-industrie?
Nee, ik ben hier niet mee bekend. Zie beantwoording vraag 4 en 5 voor de reden waarom er uit de verkenning is gebleken dat er geen signalen van misstanden in de Nederlandse porno-industrie zijn.
Deelt u de mening dat het schrijnend is dat bij deze gevallen van uitbuiting, illegale prostitutie en mensenhandel jarenlang geen actie wordt ondernomen en daders hierdoor hun gang kunnen blijven gaan met het uitbuiten van kwetsbare slachtoffers uit zowel Nederland als andere landen?
Het beeld dat u schetst dat geen actie wordt ondernomen tegen het uitbuiten van (kwetsbare) slachtoffers, zowel uit Nederland als uit het buitenland, herken ik niet. Wanneer de politie meldingen ontvangt over signalen van mensenhandel, wordt dit altijd door politie opgepakt, conform de uitgangspunten in de OM-aanwijzing over mensenhandel. Zoals onder de beantwoording van vraag 2 aangegeven doet de politie, wanneer sprake is van mogelijke strafbare feiten zoals mensenhandel, onderzoek naar nadere aanknopingspunten over deze misstanden. Op basis van deze aanknopingspunten wordt in afstemming met het OM een weloverwogen keuze gemaakt om al dan niet tot verdere vervolging over te gaan. Het ontbreken van voldoende aanknopingspunten kan een reden zijn om niet tot verdere vervolging over te gaan. Het is belangrijk dat potentiële slachtoffers worden voorkomen en daders worden aangepakt. Daarom sta ik samen met de betrokken partners voor een effectieve en daadkrachtige aanpak van mensenhandel. Zo wordt door middel van het actieplan Samen tegen Mensenhandel ingezet op onder meer het creëren van een brede bewustwording over mensenhandel bij verschillende groepen in de samenleving, het vergroten van de meldingsbereidheid van slachtoffers en burgers en wordt gewerkt aan een betere vaststelling van slachtofferschap en bescherming van slachtoffers. Daarnaast wordt het met de modernisering en uitbreiding van de strafbaarstelling van mensenhandel, opgenomen in artikel 273f Wetboek van Strafrecht, makkelijker om daders aan te pakken en te straffen. De nota naar aanleiding van het verslag verwacht ik in oktober naar uw Kamer te zenden.
Klopt het dat er geen enkel zicht is op wat er in de Nederlandse porno-industrie gebeurt en dus blijkbaar ook geen zicht is op de illegale praktijken, uitbuiting en prostitutie die hierin plaatsvinden?
Het werken in deze industrie is legaal en is daarom, net als in andere branches, onderhevig aan regels voortvloeiend uit arbeidsrechtelijke wet- en regelgeving. Werkgevers, waaronder werkgevers in de Nederlandse porno-industrie, zijn primair zelf verantwoordelijk voor naleving van de verschillende arbeidswetten. In bepaalde situaties moet de werkgever ook maatregelen nemen ter voorkoming van gevaar voor de veiligheid of gezondheid van andere personen dan zijn werknemers. De Arbeidsinspectie houdt toezicht op naleving van deze arbeidswetten. Dit doet zij risicogericht en programmatisch. Meldingen zijn de basis van het reactieve toezicht en worden volgens vaste procedures en kaders beoordeeld. Wanneer de meldingen niet het domein van de Arbeidsinspectie betreffen worden zij, waar nodig, doorgezet naar bijvoorbeeld de politie (bij seksuele uitbuiting of een andersoortig zedenfeit). Ook houdt de Arbeidsinspectie proactief toezicht met landelijke programma’s, zoals het programma Psychosociale Arbeidsbelasting, Arbeidsdiscriminatie en Fysieke Belasting. Onder Psychosociale Arbeidsbelasting vallen onder andere seksuele intimidatie op de werkvloer en agressie en geweld. Werkgevers zijn verplicht om een beleid te voeren om Psychosociale Arbeidsbelasting te voorkomen. De werkgever is verplicht om in de Risico Inventarisatie en Evaluatie het risico op Psychosociale Arbeidsbelasting te inventariseren en in het bijbehorende Plan van Aanpak maatregelen op te nemen en uit te voeren. De Risico Inventarisatie en Evaluatie is de ingang voor de Arbeidsinspectie om te controleren op Psychosociale Arbeidsbelasting bij werkgevers. Dit betekent dat de Arbeidsinspectie geen toezicht houdt of handhaaft op individuele gevallen, maar kijkt naar het door het bedrijf gevoerde beleid. De Arbeidsinspectie heeft geen specifiek programma of project dat zich richt op de Nederlandse porno-industrie, hetgeen betekent dat er geen gericht toezicht wordt gehouden op deze industrie. Eventuele meldingen vanuit deze branche doorlopen het reguliere wegings- en beoordelingsproces van de Arbeidsinspectie en worden waar nodig en mogelijk opgevolgd.
Op welke manier wordt op dit moment toezicht gehouden op de porno-industrie om misstanden te signaleren en te voorkomen?
Zie vraag 8.
Hoe worden kwetsbare (buitenlandse) vrouwen beschermd tegen uitbuiting, illegale prostitutie en andere seksuele misdrijven binnen de porno-industrie?
Laat ik vooropstellen: wanneer dergelijke misstanden zich zouden voordoen, dan vind ik dat onacceptabel. Het is van belang dat slachtoffers zich melden indien zij misstanden waarnemen of zijzelf slachtoffer worden hiervan. Indien sprake hiervan is kan de overheid op basis van deze meldingen adequaat op treden. Daarom geldt, zoals hierboven al genoemd, dat elk signaal van mensenhandel door de opsporingsdiensten en het openbaar ministerie wordt opgepakt, conform de OM-aanwijzing over mensenhandel. Ook is mensenhandel voor de jaren 2023–2026 één van de thema’s waarover door middel van de Veiligheidsagenda landelijke beleidsdoelstellingen voor de taakuitvoering van de politie zijn opgenomen en heeft ook op deze wijze een grote prioriteit. Ten slotte is ook de Wet seksuele misdrijven op 1 juli 2024 in werking getreden: hiermee kunnen seksuele misdrijven beter worden aangepakt.
Bent u na het lezen van het onderzoek uit de Volkskrant nu wel bereid om net als in Frankrijk een grootschalig onderzoek uit te voeren naar misstanden in de Nederlandse porno-industrie, en niet alleen een verkenning uit te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zoals tijdens het commissiedebat over mensenhandel en prostitutie van 11 september jl. toegezegd, zal ik een WODC-onderzoek naar misstanden in de Nederlandse porno-industrie laten uitvoeren. Uw Kamer zal hierover nader worden geïnformeerd.
Het bericht ‘Eén op twintig ouderen wordt mishandeld: ‘We zien het topje van de ijsberg’’ |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
Maarten van Ooijen (CU) |
|
![]() |
Heeft u het artikel «We zien het topje van de ijsberg» gelezen?1
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak dat één op de twintig ouderen wordt mishandeld en dat we slechts het topje van de ijsberg zien?
Ouderenmishandeling is net als andere vormen van huiselijk geweld en kindermishandeling een ernstig maatschappelijk probleem. Het meest recente prevalentieonderzoek (Regioplan, 2018) schat inderdaad in dat 1 op de 20 ouderen ooit slachtoffer is geworden van ouderenmishandeling. Dat zijn schrikbarende cijfers. Het is wel zo dat er jaarlijks bij Veilig Thuis minder meldingen worden gedaan (ongeveer 2.400 meldingen op jaarbasis). Dit kan samenhangen met gevoelens schaamte bij ouderen en taboe, de afhankelijkheid van de pleger en onvoldoende herkenning door ouderen zelf, professionals en vrijwilligers. Het aantal meldingen bij Veilig Thuis schetst hierin dan ook niet het volledige beeld van ouderenmishandeling in Nederland.
Deelt u de mening van Veilig Thuis Midden-Brabant dat er nog steeds een taboe rust op ouderenmishandeling en dat ouderen zich schamen om dit te vertellen of om hulp te vragen?
Ja, helaas signaleer ik ook dat er nog steeds een taboe rust op ouderenmishandeling en dat schaamte een rol speelt. Ik vind het belangrijk dat ouderenmishandeling wordt voorkomen en teruggedrongen. Daarom zet het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) zich met onder andere het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV), de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en Veilig Thuis in op bewustwording en voorlichting.
Welke landelijke projecten lopen er op dit moment om ouderenmishandeling bekend en bespreekbaar te maken?
VWS en JenV hebben in de zomer en het najaar van 2023 de campagne «Ik vermoed huiselijk geweld» gelanceerd. Dit betreft onder andere video’s op social media, posters en TV commercials. Binnen de campagne is – mede op verzoek van de Kamer – aandacht voor drie vormen van huiselijk geweld, waaronder specifiek ouderenmishandeling. Vanaf 28 augustus 2024 wordt deze campagne opnieuw vertoond.
Daarnaast werkt VWS samen met JenV, de VNG, Veilig Thuis, banken, ouderenorganisaties en Movisie binnen de Brede Alliantie Financieel Veilig Ouder Worden. De Brede Alliantie werkt samen aan speerpunten als preventie (vaker voorkomen), signalering (eerder en beter in beeld) en versterking van de aanpak (slachtoffers ondersteunen en misbruik eerder doen stoppen). Op lokaal niveau maken verschillende lokale partners zich ook samen hard tegen ouderenmishandeling. Dit gebeurt in de zogeheten Lokale Allianties, waar onder andere gemeenten, Veilig Thuisorganisaties, banken, notarissen en zorg- en welzijnsorganisaties samenwerken. Momenteel bestaan er ongeveer 42 lokale allianties verspreid door het land heen. VWS heeft in 2022/2023 opdracht gegeven voor het oprichten van een tijdelijke expertpool. Dit betrof de inzet van ervarings- en kennisdeskundigen om gemeenten en Lokale Allianties te ondersteunen. Dit jaar zal er worden gestart met een vervolg aan de expertpool en het ondersteuningsaanbod. Op basis van de ervaringen van afgelopen jaren is het doel om een handreiking te maken voor gemeenten en andere lokale samenwerkingspartners, zodat deze partners lokaal de handen in één kunnen slaan om de lokale aanpak te versterken.
Daarnaast zijn er verschillende maatschappelijke partijen en veldorganisaties die zich ook landelijk ontplooien en inzetten tegen ouderenmishandeling. Zo is er het Landelijk Platform Bestrijding Ouderenmishandeling, waar verschillende medewerkers van de Veilig Thuis organisaties in Nederland samenwerken aan het versterken van kennis en delen van ervaringen.
Klopt het dat in 2018 één op de 50 ouderen mishandeld werden en dit in 2024 is gestegen naar één op de twintig ouderen?
Nee. De prevalentiestudie uit 2018 heeft onderzocht hoeveel ouderen ooit te maken hebben gehad met ouderenmishandeling en heeft daarnaast gekeken naar het aantal ouderen dat jaarlijks slachtoffer wordt. Jaarlijks geldt dat 1 op de 50 ouderen slachtoffer wordt van ouderenmishandeling, 1 op de 20 ouderen heeft ooit te maken met ouderenmishandeling.
In 2024 is er in Nederland geen nieuw landelijk prevalentieonderzoek naar ouderenmishandeling uitgevoerd. Momenteel is VWS aan het verkennen of een nieuw onderzoek kan worden uitgevoerd naar de huidige aard en omvang van ouderenmishandeling in Nederland.
Deelt u de mening van Veilig Thuis Midden-Brabant, dat het aantal meldingen van ouderenmishandeling stijgt omdat ouderen langer thuis wonen? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Momenteel zijn er verschillende ontwikkelingen in onze maatschappij die ouderen kwetsbaarder kunnen maken voor ouderenmishandeling. Het langer thuis wonen van ouderen is één van de factoren die hier een rol in kunnen spelen. Blijvende aandacht en ondersteuning voor veilig ouder worden is dan ook van onverminderd belang. Ik vind het ook belangrijk dat mensen op tijd nadenken over hun toekomst. In gezamenlijkheid met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) is in 2022 het programma Wonen, Zorg en Ondersteuning voor ouderen gestart. Met dit programma wordt ingezet op dat mensen langer zelfstandig thuis blijven wonen. Eerder dit jaar is zo de publiekscampagne «praat vandaag over morgen» gelanceerd. Onderdeel daarvan is om op tijd na te denken over een geschikte woonvorm en een stevig sociaal netwerk.
Denkt u dat het voldoende bekend is dat ouderen die mishandeld worden zich kunnen melden bij een organisatie als Veilig Thuis? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Op landelijk niveau is er bij Veilig Thuis geen zicht op wie welke vorm van huiselijk geweld meldt (beroepsmatig of niet-beroepsmatig, zoals bijvoorbeeld een oudere zelf). Ditzelfde geldt ook voor de adviezen. Zoals eerder genoemd bij vraag 2 en 3 is het wel bekend dat er een taboe heerst op ouderenmishandeling. Ouderen kunnen een hoge mate van afhankelijkheid hebben van de pleger en/of is er nog niet altijd herkenning door ouderen zelf of omstanders. Dit alles kan de bereidheid om een melding te doen bij een organisatie als Veilig Thuis doen afnemen.
De bekendheid van ouderenmishandeling en het vragen van advies, of het maken van een melding door ouderen en omstanders, is van essentieel belang om ouderenmishandeling te voorkomen, te stoppen en op te lossen. Daarom zet VWS zich in om de bewustwording te vergroten, onder andere via de landelijke campagne «Ik vermoed huiselijk geweld», genoemd in vraag 4. Verder stelt VWS de gratis informatiebox «Financieel veilig ouder worden» beschikbaar, zowel fysiek als digitaal, met daarin ook handelingsperspectief voor ouderen zelf en hun naasten. Bij vraag 11 wordt hier verder op in gegaan.
Op landelijk niveau is Veilig Thuis bezig met de opzet van een wervingscampagne en wordt bij media-optredens aandacht gegeven aan wanneer (en hoe) mensen terecht kunnen bij Veilig Thuis. Veilig Thuisorganisaties zetten zich ook zelf in om de bekendheid van hun meld- en adviesfunctie te vergroten. Zo hebben een aantal organisaties expliciet aandacht besteed aan de internationale dag tegen ouderenmishandeling.
Is voldoende bekend bij thuiszorgmedewerkers dat zij Veilig Thuis kunnen inschakelen bij een vermoeden van mishandeling of misbruik? Hoe weten zij wat de signalen van ouderenmishandeling zijn?
Op landelijk niveau wordt er niet apart geregistreerd of thuiszorgmedewerkers een melding doen of om advies vragen bij Veilig Thuis.
Thuiszorgmedewerkers zijn in Nederland gebonden aan de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. De Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling verplicht professionals die werkzaam zijn binnen de gezondheidszorg en maatschappelijke ondersteuning om een besluit te nemen over het melden van signalen (van vermoedens) van fysiek, psychisch of seksueel geweld. Voor het gebruik en de kennis hieromheen draagt de werkgever verantwoordelijkheid.
Zijn er verschillen tussen de vijfentwintig Veilig Thuisorganisaties qua meldingen/adviezen over ouderenmishandeling? Zijn de meldingen de afgelopen jaren gestegen?
Ja, er zijn verschillen tussen de 25 Veilig Thuisorganisaties in het aantal meldingen en adviezen over ouderenmishandeling. Het aantal meldingen en adviezen per Veilig Thuis zijn terug te vinden op de website van CBS: StatLine - Huiselijk geweld; aard geweld, aanvullende informatie, regio (cbs.nl). De range in 2023 betreft 245 meldingen bij Veilig Thuis Rotterdam-Rijnmond, tot 25 meldingen bij Veilig Thuis Gooi en Vechtstreek. Het landelijk aantal meldingen bij Veilig Thuis voor ouderenmishandeling is redelijk stabiel: met 2.495 meldingen in 2019, 2.595 meldingen in 2020, 2.395 meldingen in 2021, 2.460 meldingen in 2022 en 2.310 meldingen in 2023. Mogelijke redenen voor deze verschillen en wat met deze informatie kan worden gedaan, is onderwerp van gesprek binnen het Landelijk Platform Bestrijding Ouderenmishandeling van Veilig Thuis.
Klopt het dat er in de meeste gevallen van ouderenmishandeling sprake is van financieel misbruik? Hoe groot is dat percentage ten opzichte van overig misbruik?
Het meest recente prevalentieonderzoek van Regioplan (2018) concludeert inderdaad dat financieel misbruik de meest voorkomende vorm is van ouderenmishandeling. In totaal rapporteert 5,5% van de respondenten slachtoffer te zijn geweest van een vorm van ouderenmishandeling. Van alle respondenten rapporteert 3,0% specifiek slachtoffer te zijn geweest van financiële benadeling.
Hoe staat het met de veilig ouder worden box? Wordt deze box nog actief uitgedeeld om financieel misbruik tegen te gaan?
De informatiebox financieel veilig ouder worden is nog steeds gratis fysiek en online beschikbaar. De box is te bestellen op Informatiebox Financieel Veilig Ouder Worden | Publicatie | Huiselijk Geweld. De informatiebox wordt actief uitgedeeld om ouderen te informeren en ondersteunen in het regelen van hun geldzaken. In 2023 is de informatiebox ruim 6.450 keer besteld. In de eerste helft van 2024 is de informatiebox al bijna 4.000 keer besteld en het aantal bestellingen blijft toenemen. De partijen die de box bestellen en uitdelen zijn voornamelijk banken of zorgorganisaties, maar ook gemeenten en lokale allianties financieel veilig ouder worden. Momenteel wordt de informatiebox voorzien van een inhoudelijke update. De vernieuwde informatiebox zal voor 2025 beschikbaar zijn, op bovengenoemde website.
Hoe vaak wordt er bij de politie aangifte gedaan van ouderenmishandeling of financieel misbruik? Hoe vaak leidt een aangifte tot vervolging?
De politie en het Openbaar Ministerie registreren niet in hoeveel zaken aangifte is gedaan en vervolging wordt ingesteld naar aanleiding van aangiftes van financieel misbruik van ouderen en geweld tegen ouderen. Om deze vraag te beantwoorden is nader dossieronderzoek nodig.
Van strafbare feiten kan aangifte worden gedaan bij de politie. Het Openbaar Ministerie heeft vervolgens de beslissingsbevoegdheid om te vervolgen. Vormen van financiële uitbuiting zoals diefstal, verduistering, valsheid in geschrifte of oplichting vallen onder de vermogensdelicten en zijn strafbaar op grond van het Wetboek van Strafrecht. Ouderenmishandeling is een vorm van huiselijk geweld dat zich ook kan manifesteren in psychisch, fysiek en/of seksueel geweld, dat eveneens strafbaar is op grond van het Wetboek van Strafrecht.
In hoeverre zijn er afspraken gemaakt met notarissen en banken om financiële uitbuiting van ouderen te herkennen, op te sporen en vervolgens tegen te gaan?
De Brede Alliantie financieel veilig ouder worden zet zich hiervoor in (zie vraag 4). Binnen deze alliantie zijn ook banken vertegenwoordigd (Rabobank, ING, ABNAmro en de Volksbank), waarbij deze partijen met elkaar afstemmen, krachten bundelen en zich inzetten voor het aanpakken van ouderenmishandeling. De Brede Alliantie kent een diverse samenstelling waarbij oog is voor relevante (zakelijke) partners, waaronder dus ook banken en notarissen.
VWS heeft in samenwerking met de Vereniging Nederlandse Banken (NVB) de voorlichtingsbrochure Financieel veilig ouder worden ontwikkeld. De NVB is momenteel bezig met het vernieuwen van de brochure. Deze is digitaal beschikbaar via de website van de NVB en ook een onderdeel van de informatiebox Financieel veilig ouder worden.
Naast mishandeling of misbruik door familie of bekenden kunnen zorgprofessionals ook grensoverschrijdend gedrag vertonen, is bekend hoe vaak dit voorkomt?
In het onderzoek van Regioplan (2018) dat zich richt op ouderenmishandeling geeft 1 op de 55 slachtoffers aan dat de pleger een (beroeps)hulpverlener was. Verdere cijfers van grensoverschrijdend gedrag vanuit zorgprofessionals naar ouderen is helaas niet bekend. Zoals ook genoemd bij vraag 5 is VWS momenteel aan het verkennen of er een onderzoek naar de aard en omvang van ouderenmishandeling kan worden uitgevoerd. Hierbij wordt er ook gekeken naar de mogelijkheid om mishandeling of misbruik door verschillende plegers mee te nemen, zoals zorgprofessionals.
Wat kan een oudere of diens familie doen als er sprake is van misbruik en of mishandeling in een oudereninstelling? Hebben instellingen een stappenplan?
Een oudere of diens familie kan, ongeacht of een oudere verblijft in een oudereninstelling of niet, advies vragen of een melding maken bij Veilig Thuis. Veilig Thuis beantwoordt vragen, kan meedenken over vervolgstappen en daar zelf ook bij ondersteunen. Daarbij geldt voor professionals in de zorg de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling, waaronder ouderenmishandeling. Bij (vermoedens van) fysiek, psychisch of seksueel geweld en verwaarlozing volgen de professionals een stappenplan die hen ondersteunt bij het signaleren van geweld, het bespreken van deze signalen en de beslissing tot het al dan niet maken van een melding bij Veilig Thuis. Voor verschillende beroepsgroepen is er een afwegingskader opgesteld (onder andere voor verpleegkundigen en verzorgenden), om binnen het stappenplan gericht te kijken vanuit het perspectief van de beroepsgroep.
Het bericht ‘Als de politie alle Amsterdamse taxi’s aan de kant zet, dan heb je de grootste drugsvangst ooit’ |
|
Derk Boswijk (CDA), Harmen Krul (CDA) |
|
Mark Harbers (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Als de politie alle Amsterdamse taxi’s aan de kant zet, dan heb je de grootste drugsvangst ooit»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de Amsterdamse politie nauwelijks zicht heeft op wat voor criminele praktijken er soms in de taxiwereld plaatsvinden?
De stelling dat de Amsterdamse politie nauwelijks zicht heeft op criminele praktijken in de taxiwereld is onjuist. De politie is bekend met de signalen over betrokkenheid van (Amsterdamse) taxichauffeurs bij de activiteiten van georganiseerde drugscriminaliteit. Om meer zicht te krijgen op de criminele activiteiten worden er, naast diverse controles (zie antwoord op vraag 5), in Amsterdam diverse rechercheonderzoeken uitgevoerd naar malafide taxibedrijven waarbij vervoer en/of een andere faciliterende rol bij de handel in verdovende middelen een rol speelt. In het verlengde van de aanpak door de politie heeft de gemeente Amsterdam afspraken gemaakt over de kwaliteit van taxivervoer middels Toegelaten Taxi Ondernemingen. Door de samenwerking, kwaliteitseisen en toezicht is de criminaliteit binnen deze ondernemingen sterk verminderd.
Deelt u de mening dat het op zijn minst zorgwekkend is dat taxi’s kunnen dienen als dekmantel voor misdaad, en dat dit ook een aantasting is op de veiligheid van de passagiers en andere betrokkenen?
Georganiseerde criminaliteit komt op veel plekken in onze samenleving voor, zo ook in de taxibranche. Het is niet nieuw dat criminele netwerken voortdurend naar manier blijven zoeken om hun activiteiten voort te blijven zetten. Dat is zeer zorgwekkend en vormt, in het algemeen, inderdaad een dreiging voor de veiligheid van burgers.
Wat is volgens u de reden dat de taxiwereld nu gevaarlijker en crimineler is dan 25 jaar geleden?
Bureau Beke deed in 2021 een onderzoek naar criminaliteit in de taxibranche op verzoek van Regionale Informatie- en Expertisecentrum (RIEC) Amsterdam Amstelland. Uit dit onderzoek bleek dat de taxibranche een kwetsbare branche is die vatbaar is voor criminaliteit en interessant is voor criminelen. Het is belangrijk om daarbij te vermelden dat het (on)bewuste aandeel van taxichauffeurs betrokken bij georganiseerde drugscriminaliteit destijds hoogstwaarschijnlijk relatief klein was. Hoe deze cijfers zich echter concreet verhouden tot de situatie van 25 jaar geleden, is lastig in te schatten. Daarom kunnen er geen gegronde uitspraken worden gedaan over of de taxiwereld crimineler zou zijn dan 25 jaar geleden.
Hoe vaak worden taxi-auto’s door de politie gecontroleerd op verboden middelen en verboden (drugs)handel?
Dagelijks worden door Toezicht en Handhaving Openbare Ruimte, een afdeling van de gemeente Amsterdam, en de politie gerichte en aselectieve controles uitgevoerd bij taxi’s. Maandelijks voert de politie samen met de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en de gemeente Amsterdam een integrale controle uit op het taxivervoer. Minimaal vier keer per jaar worden er grootschalige controles uitgevoerd met als thema «Drugs uit taxi» waarbij zowel op vervoer als op gebruik door de taxichauffeur wordt gecontroleerd en eenmaal per kwartaal wordt een grootscheepse taxicontrole georganiseerd binnen de Eenheid Amsterdam.
Wat zijn precies de eisen om aan een taxivergunning te kunnen komen en hoeveel mensen komen hier jaarlijks voor in aanmerking? Wordt hierbij ook gekeken naar een eventueel strafblad?
Om als taxichauffeur te mogen werken, is een chauffeurskaart nodig. De eisen hiervoor zijn:
Taxichauffeurs mogen enkel werken in een als taxi goedgekeurd en geregistreerd voertuig met een boordcomputer en een blauw kenteken. Om als taxichauffeur te mogen werken, moet degene tevens aangesloten zijn bij een taxiondernemer met een ondernemersvergunning.
Bij het aanvragen van een VOG wordt onder andere gekeken naar een eventueel strafblad. Het afgelopen jaar kwamen rond de 3.500 personen in aanmerking voor een chauffeurskaart. In totaal zijn er op dit moment ruim 58 duizend personen met een chauffeurskaart.
Voor taxichauffeurs geldt dat zij doorlopend gescreend worden door Dienst Justis. Dit houdt in dat elke verandering in de justitiële documentatie van chauffeurs wordt doorgegeven aan Dienst Justis. Indien blijkt dat een chauffeur een overtreding heeft begaan die leidt tot het oordeel dat hij of zij niet langer in aanmerking komt voor een VOG, dan geeft Dienst Justis dit door aan de ILT. De ILT verzoekt de chauffeur dan een nieuwe VOG aan te leveren. Als een chauffeur dat niet doet, wordt de chauffeurskaart ingetrokken. De ILT kan chauffeurs ook verzoeken een nieuwe VOG aan te leveren naar aanleiding van een proces-verbaal door de politie.
Voor een ondernemersvergunning taxi gelden de volgende eisen:
Iedere vijf jaar wordt gecontroleerd of een taxiondernemer nog aan de geldende eisen voldoet. Er zijn momenteel ruim 14 duizend taxiondernemingen.
Hoeveel taxichauffeurs verliezen er jaarlijks hun vergunning door illegale praktijken, zoals het fungeren als drugskoeriers of meewerken aan drugshandel?
In 2023 zijn er 182 chauffeurskaarten ingetrokken. Dit is voor feiten als rijden onder invloed (alcohol of drugs), ernstige snelheidsovertredingen, het veroorzaken van een (dodelijk) ongeval of handel in drugs.
Welke maatregelen gaat u nemen om misstanden in de taxibranche als het gaat om criminaliteit zo snel en effectief mogelijk in de kiem te smoren?
In 2022 heeft mijn voorganger in de beantwoording van Kamervragen die Kamerlid Kathmann (GroenLinks-PvdA) had gesteld, mede namens de toenmalige Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat benadrukt dat wordt ingezet op het voorkomen van de georganiseerde drugscriminaliteit in deze branche en welke maatregelen verder getroffen worden om de weerbaarheid van deze sector te vergroten.2
In overleg met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en het Regionale Informatie en Expertise Centrum Amsterdam-Amstelland zijn en worden gesprekken gevoerd over de mogelijkheden voor maatregelen toegespitst op de Amsterdamse problematiek.
Daarnaast zal ik met betrokken partners bezien in hoeverre deze branche mee kan als één van de geprioriteerde branches in een aanstaand project van Platform Veilig Ondernemen-Nederland, VNO-NCW en MKB-Nederland aangaande het weerbaar maken van branches. Dat project wordt momenteel nog opgezet en een selectie van branches moet nog worden gemaakt. Medewerking vanuit de branche, in dit geval de taxibranche, is daarvoor een vereiste. Dat moet nog worden verkend.
Bent u bereid om te onderzoeken of naast Amsterdam ook op andere plekken sprake is van criminaliteit in de taxisector?
De problematiek per regio heeft onze continue aandacht. Hierbij worden de behorende maatregelen getroffen. Daarom is er op dit moment geen aanleiding om een breed onderzoek te starten in andere steden.
Welke maatregelen heeft u genomen sinds het opzienbarende onderzoek «Taxi! Malafide activiteiten en (ondermijnende) criminaliteit in de Amsterdamse taxibranche» uit 2021?
Zie antwoord op vraag 8.
Kunt u reflecteren op de vraag hoe de genoemde criminaliteit samenhangt met de invoering en het functioneren met de Wet personenvervoer 2000?
Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de in het artikel genoemde criminaliteit samenhangt met de inwerkingtreding of het functioneren van de taxiwet- en regelgeving in de Wet personenvervoer 2000 (Wp2000).
Met de inwerkingtreding van de Wp2000 is de taximarkt geliberaliseerd. Concreet betekent dit dat het decentrale capaciteitsbeleid is afgeschaft, wat inhoudt dat het aantal taxivergunningen per vervoersgebied niet langer is beperkt. De tweede verandering is dat ondernemers met de inwerkingtreding de mogelijkheid hebben gekregen om hun tarieven naar eigen inzicht vast te stellen. Op de opstapmarkt moeten deze wel onder het landelijk vastgesteld maximum blijven. Met de inwerkingtreding van de Wp2000 zijn dus het capaciteits- en tarievenbeleid gedereguleerd; de eisen om als taxichauffeur te mogen werken zijn met de inwerkingtreding van de Wp2000 niet versoepeld.
Het functioneren van de taxiwet- en regelgeving in de Wp2000 is afgelopen jaar geëvalueerd, over de uitkomsten is uw Kamer 11 maart jl. geïnformeerd.3 In de evaluatie wordt geconcludeerd dat de taxiwet- en regelgeving in de Wp2000 over het algemeen naar behoren werkt en dat het taxivervoer in Nederland over het algemeen veilig, betrouwbaar, beschikbaar, en betaalbaar is. Wel constateren de onderzoekers dat de effectiviteit van de reguleringsopties die gemeenten binnen de Wp2000 hebben door het toenemende gebruik van de platforms daalt en zijn er knelpunten in de handhaving (zie antwoord 12).
Zou u willen inventariseren welke wijzigingen van de Wet personenvervoer 2000 er mogelijk zijn om de in het nieuwsartikel genoemde ontwikkelingen tegen te gaan?
De Wp2000 is bedoeld om de kwaliteit van het taxivervoer in Nederland te borgen. Het tegengaan van criminaliteit in de sector vraagt dan ook een andere aanpak dan het wijzigen van de Wp2000 (zie het antwoord op vraag 8).
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat verkent daarnaast de aankomende tijd aan de hand van het evaluatierapport verschillende beleidsopties om de kwaliteit van het taxivervoer verder te verbeteren, eventueel via een wijziging van de Wp2000. Hierbij worden naast het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat ook de Ministeries van Financiën en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid betrokken. Samen met de ILT en andere handhavingspartijen wordt verkend hoe de handhaving verbeterd kan worden.
Het bericht ‘Serieus toezicht op webwinkels als Temu ontbreekt: 'Oneerlijke concurrentie'’ |
|
Harmen Krul (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Alexandra van Huffelen (D66), Micky Adriaansens (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Serieus toezicht op webwinkels als Temu ontbreekt: «Oneerlijke concurrentie»»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van de Consumentenbond en toezichthouders zoals de Autoriteit Consument en Markt (ACM) over oneerlijke handelspraktijken door met name Chinese webshops als Temu, Shein en AliExpress?
De razendsnelle opkomst van deze online marktplaatsen is voor een belangrijk deel het gevolg van het grote productaanbod, de lage prijzen die zij hanteren en hun grootschalige marketingcampagnes. Zo besteedt Temu naar schatting meer dan 450 miljoen euro per kwartaal aan marketing.1 De berichten van consumentenorganisaties2 dat Temu onveilige producten zou aanbieden, cruciale informatie achterhoudt voor consumenten en manipulatieve online technieken (dark patterns) toepast, vind ik zorgelijk. Deze opkomst van niet-Europese online marktplaatsen beïnvloedt de concurrentiepositie van Nederlandse en andere Europese online marktplaatsen. Ik vind het van belang dat consumenten erop kunnen vertrouwen dat ze veilig en op basis van betrouwbare informatie hun aankopen kunnen doen. Op Europees niveau zijn er maatregelen genomen om dit te waarborgen. Deze maatregelen licht ik in de antwoorden op uw overige vragen toe.
Deelt u de zorgen dat de razendsnelle opkomst van deze webshops, aangejaagd door het gebruik van oneerlijke handelspraktijken, negatieve gevolgen heeft voor de concurrentiepositie van Europese en Nederlandse webshops?
Zie antwoord vraag 2.
Vallen verleidingstechnieken op de website en app van Temu, zoals «flitsaanbiedingen» met aftelklokken en het gebruik van spelletjes gericht op kinderen onder verboden dark patterns? Kunt u hier per voorbeeld op ingaan?
Op grond van de Richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken (OHP) is het bedrijven niet toegestaan om commerciële dark patterns te gebruiken wanneer deze oneerlijke handelspraktijken zijn, zoals bedoeld in de Richtlijn OHP. Dark patterns zijn manipulatieve of misleidende technieken die consumenten ertoe aan kunnen zetten om keuzes te maken die niet in hun belang zijn. De Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) geeft in haar Leidraad Bescherming van de Online Consument aan wat volgens haar de normen zijn als het gaat om verschillende dark patterns.
Het gebruik van flitsaanbiedingen met aftelklokken mag consumenten niet misleiden. Het bedrieglijk beweren dat een product slechts voor een zeer beperkte tijd beschikbaar is, met als doel om de consument onder druk te zetten tot het nemen van een aankoopbeslissing, is op grond van de Richtlijn OHP onder geen enkele omstandigheid toegestaan. Het aanbieden van spelletjes gericht op kinderen is op grond van de Richtlijn OHP ook niet toegestaan als deze spelletjes worden ingezet als reclamemiddel met als doel om kinderen geadverteerde producten te laten kopen.
Bij een overtreding van de Richtlijn OHP kan de ACM handhavend optreden. Zo heeft de ACM in juni 2023 tientallen webshops bevolen te stoppen met het gebruikmaken van misleidende countdowntimers.3
Als de genoemde verleidingstechnieken op dit moment niet onder verboden handelspraktijken vallen, bent u bereid om de Europese lijst met verboden handelspraktijken te herzien en aan te vullen met misleidende technieken die door Temu worden gebruikt?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 kunnen dark patterns op grond van de Richtlijn OHP nu al worden aangepakt. Sommige van de genoemde verleidingstechnieken staan al op de zogenaamde «zwarte lijst» van verboden handelspraktijken.
Verder onderzoekt de Europese Commissie momenteel of de huidige regels consumenten ook online voldoende beschermen (fitness check).4 Mogelijk wordt de Richtlijn OHP herzien op basis van de uitkomsten van de fitness check. De resultaten van de fitness check worden in het najaar van 2024 verwacht.
Wat vindt u van de oproep van de ACM om met nieuwe wetgeving te komen tegen oneerlijke handelspraktijken door webshops? Welke stappen neemt u hierin?
De ACM heeft in het kader van de fitness check van de Europese Commissie op 21 november 2022 een non-paper uitgebracht met haar inzet. 5 De ACM is van mening dat de Europese consumentenregels aangescherpt moeten worden om consumenten online voldoende te beschermen. Zo pleit de ACM voor het expliciet verbieden van bepaalde schadelijke en oneerlijke online handelspraktijken.
Dit standpunt is in lijn met de eerdere oproep van mijn ministerie aan de Europese Commissie.6 Daarbij is benadrukt dat de ontwikkelingen in de digitale economie snel gaan en dat het niveau van consumentenbescherming hierdoor onder druk kan komen te staan, bijvoorbeeld als gevolg van het ontwerp van websites en apps. Het verdient dan ook aanbeveling om consumentenwetgeving te flexibiliseren om hier sneller op te kunnen reageren. Ik wacht de uitkomsten van de fitness check van de Europese Commissie hierover met interesse af.
Klopt het dat Temu, Shein en AliExpress onder de Digital Services Act (DSA) zijn aangewezen als Very Large Online Platforms and Search Engines (VLOPS), waardoor extra regels voor toezicht gelden?
Ja. De Europese Commissie houdt op haar website een openbare lijst bij van de diensten die zijn aangewezen als Very Large Online Platforms en Search Engines.7
Kunt u aangeven of u verwacht dat deze webshops binnen de gestelde termijnen zullen voldoen aan de verplichtingen uit de DSA?
Ik heb geen reden om aan te nemen dat deze webshops niet van plan zijn om aan hun verplichtingen uit de DSA te voldoen. Het toezicht op de naleving van de DSA door zeer grote online platforms ligt overigens primair bij de Europese Commissie, en daarnaast (mede) bij de bevoegde autoriteiten uit de lidstaten waar die diensten gevestigd zijn, of waar zij hun wettelijk vertegenwoordiger hebben gekozen. Voor Shein en Temu is dat de digitaledienstencoördinator van Ierland. Voor AliExpress is dat de ACM als digitaledienstencoördinator in Nederland.
Bent u bereid om bij de Europese Commissie, die uit hoofde van de DSA toezicht houdt op VLOPS, te pleiten voor het openen van onderzoek naar oneerlijke handelspraktijken door Temu en Shein, in lijn met het onderzoek dat naar AliExpress is geopend?
Oneerlijke handelspraktijken zijn gereguleerd door middel van de Richtlijn OHP. Daar wordt toezicht op gehouden door onafhankelijke nationale markttoezichthouders, zoals in Nederland de ACM. Het onderzoek naar eventuele overtredingen van de DSA door AliExpress ziet niet op eventuele oneerlijke handelspraktijken, maar onder meer op de inrichting van het mechanisme voor het melden van illegale inhoud, de interne klachtenprocedure, en de verrichte systeemrisicoanalyse van AliExpress.
Ook het toezicht op de DSA is belegd bij onafhankelijke markttoezichthouders. Het is aan deze markttoezichthouders om al dan niet een onderzoek te starten. Overigens heeft de Europese Commissie recentelijk een informatieverzoek over de verplichtingen uit de DSA verzonden aan Temu en Shein. De ACM is de beoogde Digitale Diensten Coördinator (DDC) in Nederland. Zodra de uitvoeringswet DSA in werking is getreden, kan de ACM, wanneer zij van mening is dat Temu of Shein de DSA overtreedt, de Digitale Diensten Coördinator van de lidstaat van vestiging of de Europese Commissie een onderbouwd handhavingsverzoek sturen.
Bent u bereid om de ACM te verzoeken om hun bevoegdheden als nationale toezichthouder in te zetten om onderzoek te doen naar oneerlijke handelspraktijken door Temu, AliExpress en Shein in Nederland?
De ACM is een onafhankelijke markttoezichthouder. Het besluit om al dan niet een onderzoek te starten naar een bedrijf ligt dan ook bij de ACM.
Wat is uw beeld van de arbeidsomstandigheden in fabrieken waar producten voor Temu worden gemaakt, gezien de lage prijzen van veel producten? Is hier volgens u voldoende zicht op en zo nee, wat wilt u hieraan doen?
Het kabinet houdt geen toezicht op arbeidsomstandigheden in de waardeketens van buitenlandse bedrijven en kan daarom geen uitspraken doen over individuele casussen. Uiteraard kan er in het algemeen een verband zijn tussen lage prijzen van producten enerzijds en gebrekkige arbeidsomstandigheden of niet-leefbare lonen in de keten anderzijds. Het kabinet neemt dit thema serieus en bevordert daarom internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO). Het IMVO-beleid heeft als doel dat bedrijven gepaste zorgvuldigheid toepassen om negatieve gevolgen van hun activiteiten, producten of diensten op mens en milieu te identificeren en aan te pakken in hun waardeketens, ongeacht het land waarin die impact zich voordoet.
Op 24 mei jl. is de brede Europese IMVO-wet Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDD) aangenomen. Voor nationale implementatie van de CSDDD zullen de gebruikelijke procedures doorlopen worden. Het vormgeven van onafhankelijk toezicht zal daar ook een belangrijk onderdeel van zijn. De richtlijn gaat gelden voor in de EU gevestigde bedrijven met meer dan 1.000 medewerkers en een netto jaaromzet van meer dan EUR 450 miljoen, en voor niet in de EU gevestigde bedrijven met een netto jaaromzet van meer dan EUR 450 miljoen in de EU. Dit bevordert een gelijk speelveld met andere bedrijven in de EU en leidt tot een grotere impact bij het Europees en mondiaal bevorderen van arbeids- en mensenrechten. Na publicatie in het EU Publicatieblad en inwerkingtreding hebben lidstaten twee jaar de tijd om de CSDDD om te zetten in nationale wetgeving.
Wat is uw reactie op onderzoeken die laten zien dat producten zoals speelgoed in webshops als Temu vrijwel nooit voldoen aan de Europese eisen voor productveiligheid?
De uitkomsten van de onderzoeken naar productveiligheid op online marktplaatsen zijn zorgwekkend.8 Het is van belang dat consumenten erop kunnen vertrouwen dat de producten die zij kopen veilig zijn. Ten aanzien van speelgoed gelden strenge veiligheidseisen in de EU waar bedrijven die ontwerpen, produceren of verhandelen zich aan moeten houden.9 Deze regels gelden ook voor partijen die buiten de Unie zijn gevestigd en hun product op de interne markt aanbieden. De NVWA houdt toezicht op de Speelgoed Veiligheidsrichtlijn. De inwerkingtreding van de Algemene Productveiligheidsverordening per december van dit jaar vormt een belangrijke ontwikkeling op het gebied van productveiligheidsregelgeving. Onder deze verordening worden Europese marktdeelnemers en niet-Europese online marktplaatsen en fabrikanten meer verantwoordelijk voor de veiligheid van producten die niet onder productspecifieke wetgeving vallen, zogeheten niet-geharmoniseerde producten. Voor dergelijke producten moet zo dadelijk een verantwoordelijke partij in de EU gevestigd zijn. Dit kan de fabrikant óf een juridische vertegenwoordiger van de fabrikant zijn. Anders mag een product niet worden aangeboden op de interne markt. Indien de online marktplaats niet in de EU is gevestigd, dan kunnen markttoezichthouders deze via de gemachtigde vertegenwoordiger verplichten om de inhoud (productpagina) van de online-interface te verwijderen of een expliciete waarschuwing bij producten te tonen.
Hebben toezichthouders op dit moment voldoende handvatten om voorraden en/of producten van internationale webshops te inspecteren? Zo nee, wat is daarvoor nodig?
Om goed toezicht te houden is het van belang dat markttoezichthouders met de juiste bevoegdheden kunnen optreden tegen partijen die onveilige producten aanbieden. De realiteit is echter ook dat vorig jaar bijna twee miljoen e-commerce zendingen per dag via Nederland de EU binnen kwamen.10Deze enorme instroom aan goederen maakt het onmogelijk voor markttoezichthouders om alle producten te controleren. Door middel van steekproeven en risico gebaseerd toezicht werken markttoezichthouders – ondanks de hoge volumes – hard aan het weren van onveilige producten. De afgelopen jaren zette mijn ministerie zich in Europa in voor het verbreden van de bevoegdheden van markttoezichthouders om beter toezicht te kunnen houden op online marktplaatsen, zoals bij de totstandkoming van de Algemene Productveiligheidsverordening en de DSA (zie het antwoord op vraag 12). Ook is het beheersbaar maken van de grote stroom van e-commerce zendingen een belangrijke prioriteit van Nederland in de onderhandelingen over het nieuwe Douane Wetboek van de Unie.
Daarom heb ik de Europese Commissie voorgesteld dat de verplichting tot het aanwijzen van een verantwoordelijke persoon, zoals onder de algemene productveiligheidsverordening, ook moet gaan gelden voor producten die reeds onder sectorspecifieke regelgeving vallen maar waarvoor deze (nieuwe) verplichting nog niet geldt. Producten waarvoor al sectorspecifieke regelgeving bestaat zijn te herkennen aan hun CE-markering. Bovendien zijn handvatten voor risico-gebaseerd toezicht hierbij essentieel. Mijn inzet is daarom dat het Digitale Product Paspoort (DPP) voor alle producten verplicht wordt. Het DPP maakt het makkelijker voor autoriteiten om de meest actuele informatie van producten snel in te zien. Daarnaast zet ik in Nederland een uniforme meldwijzer op waar consumenten en ondernemers onveilige producten kunnen melden. Dit draagt bij aan betere data voor markttoezichthouders voor hun risico-gebaseerd toezicht. Deze meldwijzer komt in het najaar online.
Deelt u de mening dat wat niet in Europa geproduceerd mag worden, ook niet in Europa verkocht zou mogen worden? Zo ja, hoe weert u onveilige producten die via Temu verkocht worden van de Europese markt?
Het is belangrijk dat producten die zowel in de winkel als online verkocht worden veilig zijn, of deze nu uit Europa komen of daarbuiten. In de vorige antwoorden licht ik toe welke mogelijkheden de toezichthouder heeft en krijgt om dit te waarborgen.
Wat is uw reactie op de zorgen over de inbreuk op privacy door met name de app van Temu, zoals bijvoorbeeld blijkt uit onderzoek door de Belgische VRT? Bent u bereid om de Autoriteit Persoonsgegevens te vragen hier onderzoek naar te doen?
Het houden van toezicht op en het handhaven van de rechtmatigheid van gegevensverwerkingen in de private sector is geen taak van het kabinet, maar van de Autoriteit Persoonsgegevens. Deze toezichthouder is onafhankelijk en heeft een ruim mandaat en uitgebreide bevoegdheden om te onderzoeken of partijen voldoen aan hun verplichtingen uit de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).
Deelt u de mening dat de app van Temu mogelijk een nog grotere «datastofzuiger» is dan TikTok?
De toezichthouder Autoriteit Persoonsgegevens ziet via het stelsel van de AVG toe op het verzamelen en gebruik van persoonsgegevens. Als bewindspersoon beschik ik niet over informatie omtrent dataverzameling door specifieke bedrijven.
Wilt u ervoor zorgen dat de app van Temu net als TikTok niet meer gebruikt kan worden op werktelefoons van Rijksambtenaren?
De Kamer is op 24 november 2023 vertrouwelijk geïnformeerd over technische risicobeperkende maatregelen die genomen zijn in het kader van het appbeleid rijksoverheid. Door deze vertrouwelijkheid kan ik dan ook niet verder ingaan op deze maatregelen. Ik kan u wel melden dat deze maatregelen met enige regelmaat worden geëvalueerd, waarin ook Temu onder de loep is genomen.
Wat is uw reactie op berichten over de banden van Temu met de Chinese overheid? Ziet u risico’s in de opkomst van webshops als Temu voor onze strategische autonomie? Bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Onze strategische autonomie ziet op het borgen en het versterken van de weerbaarheid en de publieke belangen Nederland en de EU. In de berichtgeving over online marktplaatsen als Temu zien deze publieke belangen op privacy-, data- en consumentenbescherming. Ter bescherming van deze factoren kent de EU wetgeving waaraan bedrijven moeten voldoen die actief zijn of willen zijn op de Europese interne markt. Dit geldt ook voor bedrijven die mogelijkerwijs banden hebben met de overheid in hun land van herkomst of voor webshops en e-commerce ondernemingen van buiten de EU die op de interne markt hun producten aanbieden. Bedrijven dienen zich hierbij ook te houden aan het Europese consumentenrecht. Het tegengaan van schendingen hiervan is belangrijk. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt in de eerste plaats bij de aangewezen toezichthouder(s), waaronder de ACM.
Wat vindt u ervan dat juist bij de genoemde webshops het gebruik van Buy Now Pay Later wordt gepromoot, bijvoorbeeld via een paginabrede button van Klarna op de website van Temu, terwijl steeds meer duidelijk wordt wat daarvan de schadelijke gevolgen zijn met name voor kinderen en jongeren?
In antwoorden op Kamervragen over Buy Now Pay Later (BNPL)-diensten hebben de Ministers voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, voor Rechtsbescherming en van Financiën hun zorg uitgesproken over het gebruik van BNPL-diensten door jongeren.11 Die zorg deel ik. Ik sta dan ook achter de aangekondigde maatregelen die het gebruik van BNPL-diensten door jongeren tegen moeten gaan. Zo hebben aanbieders van Nederlandse BNPL-diensten, waaronder de Nederlandse tak van Klarna, hun gedragscode op dit punt aangescherpt. Daarnaast gaan vanaf november 2026 voor BNPL-diensten in heel Europa dezelfde strenge regels gelden als voor aanbieders van consumptief krediet op grond van de herziene richtlijn consumentenkrediet (CCD2). Ook onderzoekt het kabinet de mogelijkheden om leeftijdscontrole verplicht te stellen bij BNPL.
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Staatssecretaris: begrip voor uitstel concerten Israëlische groep» en «Driehoek wist niets van het besluit over afgelasting Israëlisch kwartet: «Beslissing was al gevallen»»1, 2?
Ja.
Welke afspraken zijn gemaakt tussen het kabinet en de culturele sector om ervoor te zorgen dat artiesten ongeacht hun afkomst veilig hun werk kunnen doen?
Afgesproken is dat het uitgangspunt is en blijft dat activiteiten altijd moeten doorgaan en dat ondersteuning van de veiligheidsdriehoek kan worden ingeroepen waar nodig. Afgesproken is dat we een algemene handreiking maken, naast een set van sectorale protocollen.
Hoe verhouden de hierboven genoemde afspraken zich tot het besluit van Het Concertgebouw om de concerten van het Jerusalem Quartet af te gelasten?
Ik constateer dat het niet gelukt is om de concerten onder de huidige omstandigheden te laten doorgaan. Dat wordt zeer betreurd zoals ook is aangegeven in de antwoorden op de vragen van het lid Ceder.
Hoe beoordeelt u het feit dat Het Concertgebouw de driehoek niet betrokken heeft bij de totstandkoming van het besluit, terwijl deze had willen en kunnen helpen?
Er is contact gelegd vanuit Het Concertgebouw met partners binnen de driehoek. Het Concertgebouw heeft echter zelf de beslissing genomen om dit concert af te gelasten voordat er een advies vanuit de driehoek was gegeven. Ik betreur de keuze dat niet eerst is gewacht op advies van de driehoek alvorens dit besluit is genomen.
Waarom heeft de Staatssecretaris van OCW laten weten begrip te hebben voor het besluit van Het Concertgebouw en deelt u onze zorg dat dit de deur opent naar nog meer «zelfstandige afwegingen» in de culturele sector om culturele activiteiten af te zeggen vanwege de achtergrond van artiesten en de dreiging door een groep activisten?
Nee, deze zorg wordt niet gedeeld. De omstandigheden in Amsterdam in de afgelopen weken zijn uitzonderlijk geweest, met meerdere demonstraties waarbij sprake is geweest van onveilige situaties. Bij het plannen van dit concert is daar geen rekening mee gehouden. De directie van Het Concertgebouw heeft moeten vaststellen dat de veiligheid in het gebouw in deze omstandigheden en op deze termijn niet gegarandeerd kan worden. In het licht van deze veiligheidsoverweging heb ik begrip getoond voor de keuze van Het Concertgebouw. Daarbij moet helder zijn dat dit een uitzondering is en dat bezien moet worden of en hoe de concerten alsnog kunnen doorgaan op een andere datum. Op basis van de gesprekken met de sector is het beeld dat de culturele sector zich heel goed bewust is van het belang van zijn rol en verantwoordelijkheid. Het besluit van Het Concertgebouw zie ik als een uitzondering. Het Concertgebouw heeft inmiddels ook aangegeven dat er naar een nieuwe datum voor het concert wordt gezocht.
Hoe verhoudt het besluit van Het Concertgebouw zich tot de uitspraken van de Minister-President na het Catshuisoverleg dat het duidelijker uitdragen van de normen nodig is bij de aanpak van antisemitisme?
Het gaat hier om een op grond van veiligheidsoverwegingen genomen besluit door Het Concertgebouw, dat vergelijkbaar is met het besluit van de UvA om de gebouwen twee dagen te sluiten. Als de veiligheid van het personeel en het publiek niet gegarandeerd kan worden is dit besluit onvermijdelijk. Het duidelijker uitdragen van normen staat hier los van. Het tegengaan van antisemitisme is iets wat ons allemaal aangaat.
Welke aanvullende afspraken zijn gemaakt na het gesprek in het Catshuis over bestrijden van het antisemitisme?
In het Catshuis is een goed en inhoudelijk gesprek gevoerd. Het doel van dit gesprek was voor de culturele sector niet om aanvullende afspraken te maken, maar om een constructieve dialoog te voeren over de bestrijding van antisemitisme, gezamenlijk de ernst van het probleem vast te stellen, en ervaringen en inzichten uit diverse sectoren te verzamelen, en van gedachten te wisselen over mogelijke aanvullende intenties en maatregelen tegen antisemitisme. Zoals ik in de eerdere antwoorden aan het lid Ceder heb beschreven is uitvoerig gesproken over de waarde van meerstemmigheid en het belang dat culturele instellingen een veilige ruimte faciliteren, voor iedereen. Dit vraagt «moed en steun». Moed vanuit de gehele samenleving. Vanuit de culturele sector is ook benadrukt dat zij deze rol wil spelen. De vrijheid van expressie is essentieel en mag niet onder druk komen.
Welk tijdpad is er voor de culturele sector om uitvoering te geven aan de gemaakte afspraken en worden de uitkomsten gedeeld met de Tweede Kamer?
Kunsten’92 werkt zoals afgesproken aan een algemene handreiking. Hierover is ook gesproken met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Een bestuurlijk overleg staat gepland. Ik verwacht dat op afzienbare termijn een handreiking tot stand komt. De uitkomsten worden gedeeld met de Tweede Kamer.
Hoe verhouden de gemaakte afspraken met de cultuursector zich tot de uitspraken van de Staatssecretaris over het besluit van Het Concertgebouw?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u zo spoedig mogelijk in overleg met de culturele sector en de lokale driehoek ervoor zorgen dat artiesten ongeacht hun afkomst veilig in Nederland kunnen optreden en in het bijzonder ervoor zorgen dat de geplande concerten van het Jerusalem Quartet doorgang kunnen vinden?
Als aangegeven bij het antwoord op vraag 8 is het bestuurlijk overleg reeds ingepland.
Kunt u deze vragen uiterlijk donderdag 16 mei 2024 beantwoorden?
ja
De Nieuwsuur-uitzending over de zorgen van plastische chirurgen betreffende bekwaamheid van cosmetische artsen |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Nieuwsuur-uitzending van 12 mei jl. en het fragment daarin over cosmetische ingrepen?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het overleg tussen cosmetische artsen en plastisch chirurgen is geklapt?
Ik vind het teleurstellend dat de cosmetische sector nog niet voor alle ingrepen bekwaamheidseisen heeft kunnen opstellen. Dat is niet in het belang van goede en veilige zorg.
Waarom heeft u in een reactie aangegeven toch op verder overleg te hopen, terwijl dit in drie jaar tot niets heeft geleid?
Het stellen van bekwaamheidseisen is een verantwoordelijkheid van de sector. De sector beschikt over de hiervoor noodzakelijke kennis en praktijkervaring. Mijn voorganger heeft in de reactie het vertrouwen uitgesproken dat de cosmetisch artsen KNMG en de plastisch chirurgen vanuit hun professionaliteit de kwaliteit van de zorg, waarbij zij de patiëntveiligheid hoog in het vaandel hebben staan, gezamenlijk verantwoordelijkheid zullen nemen voor het opstellen van bekwaamheidseisen voor cosmetische ingrepen, daar waar deze nu nog ontbreken.
Wat vindt u van de reactie van stuurgroepvoorzitter Keuzenkamp, die vindt dat het ministerie de regie moet pakken?
Ik vind het belangrijk om te benadrukken dat de cosmetische sector mijn aandacht heeft en er de afgelopen jaren vanuit de rol en verantwoordelijkheid die past bij het Ministerie van VWS, diverse initiatieven genomen zijn om de kwaliteit en veiligheid van de cosmetische zorg te borgen. In 2014 heeft het Ministerie van VWS subsidie verleend aan de Nederlandse Stichting Esthetische Geneeskunde voor het opstellen van multidisciplinaire richtlijnen en normen voor cosmetische zorg. In 2017 heeft mijn voorganger de ontwikkeling van een Kwaliteitskader cosmetische zorg op de Meerjarenagenda van het Zorginstituut Nederland (hierna: het Zorginstituut) laten plaatsen. Dit Kwaliteitskader is, nadat het Zorginstituut gebruik heeft moeten maken van zijn wettelijke doorzettingsmacht, in 2019 opgenomen in het openbare Register van het Zorginstituut.
Het Kwaliteitskader cosmetische zorg beschrijft wat goede en veilige cosmetische zorg is en hoe alle betrokkenen daaraan kunnen bijdragen. Hierin worden algemene kwaliteitseisen aan de opleiding en ervaring van zorgverleners gesteld. Dit Kwaliteitskader bevat (onder andere) de opdracht aan de sector om binnen deze algemene kwaliteitseisen nog verdere bekwaamheidseisen te stellen. Over een aantal van deze bekwaamheidseisen is inmiddels overeenstemming bereikt.
Wat betreft de bekwaamheidseisen waarover nog geen overeenstemming is bereikt, ben ik het ermee eens dat partijen in de cosmetische zorg die impasse moeten doorbreken. Op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) is het in eerste instantie de rol van het Zorginstituut om in te grijpen in de (ontbrekende) afspraken van veldpartijen over de beschrijving van kwaliteit van zorg. Mijn rol is hierbij dat ik het Zorginstituut kan verzoeken om het onderwerp bekwaamheidseisen cosmetische zorg op hun Meerjarenagenda te plaatsen. Het is aan het Zorginstituut als zelfstandig bestuursorgaan om te besluiten om het onderwerp aan de Meerjarenagenda toe te voegen en om, mochten veldpartijen zelf niet tot een invulling komen, te besluiten om doorzettingsmacht in te zetten of niet.
Het heeft echter mijn sterke voorkeur dat de partijen in de cosmetische sector zelf hun verantwoordelijkheid nemen en professionaliteit laten zien door de eigen bekwaamheidseisen te stellen. Hierbij speelt mee dat mij geen specifieke signalen bereiken over eventuele misstanden bij deze beroepsgroepen ten gevolge van het ontbreken van deze bekwaamheidseisen, en mijns inziens ingrijpen daarom op dit moment buitenproportioneel is. Vanaf januari 2023 tot 15 mei 2024 zijn er in totaal 255 signalen en meldingen over de gehele breedte aan cosmetische ingrepen en behandelaren ontvangen bij het Landelijk Meldpunt Zorg van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Deze meldingen kunnen complicaties betreffen en bijvoorbeeld ook ontevredenheid over het resultaat van een behandeling, klachten over de bejegening of de financiële afwikkeling. Hoeveel van deze meldingen een complicatie van een behandeling betrof, of hoeveel van deze meldingen zorg door een plastisch chirurg of cosmetisch arts KNMG betrof, is niet te achterhalen. Ook speelt bij mijn overweging mee dat patiënten wettelijk beschermd zijn tegen onzorgvuldig handelen. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 6.
Wat let u om zelf de regie te nemen? Zijn er inhoudelijke redenen waarom u dit niet doet en zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat iedere verminking er een teveel is, dat dit zo snel mogelijk moet stoppen en wat is uw inzet daartoe?
Ik deel de mening dat iedere verminking er één teveel is. Daarom is iedere zorgverlener ten alle tijden gebonden aan een aantal wetten die patiënten moeten beschermen tegen het nemen van onverantwoorde risico’s. Ten eerste schrijft de Wkkgz voor dat er goede zorg geleverd moet worden. Onder goede zorg wordt verstaan: zorg van goede kwaliteit en van goed niveau die in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en patiëntgericht is, tijdig wordt verleend, en is afgestemd op de reële behoefte van de patiënt. De Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst schrijft voor dat aanbieders van (cosmetische) behandelingen verplicht zijn om patiënten goed te informeren over de risico’s van een (cosmetische) ingreep. Artsen die cosmetische zorg verlenen, waaronder zowel de plastisch chirurgen als de cosmetisch artsen KNMG, hebben bovendien een BIG-registratie en zijn hiermee tuchtrechtelijk aansprakelijk als zij onverantwoorde risico’s nemen. Het veroorzaken van (een aanmerkelijke kans op) schade aan iemands gezondheid door ondeskundig te handelen is een strafbaar feit conform art. 96 Wet BIG.
Deelt u de mening dat er zo snel mogelijk afspraken moeten komen over bekwaamheidseisen voor cosmetische artsen en wat is uw inzet daartoe?
Ik ben van mening dat de partijen in de cosmetische sector zo snel als mogelijk bekwaamheidseisen voor cosmetische ingrepen moeten stellen, daar waar deze nu nog ontbreken. Mijn voorganger heeft tijdens het debat ziekenhuiszorg van 25 oktober 2023 opnieuw de medisch specialisten en cosmetisch artsen KNMG opgeroepen om overeenstemming te bereiken. Ook is het Ministerie van VWS naar aanleiding van de motie van den Berg2 in contact getreden met de Nederlandse Vereniging Cosmetische Geneeskunde (NVCG), de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC) en de IGJ. In deze gesprekken is het belang van goede afspraken tussen partijen nogmaals benadrukt en zijn partijen opgeroepen om afspraken over bekwaamheidseisen te maken. Ik zal met deze partijen, als ook de Federatie Medisch Specialisten, halfjaarlijks in gesprek blijven over het aantal en soort meldingen over basisartsen, cosmetisch artsen KNMG en plastisch chirurgen. Hierbij hoort ook de voorlichting aan patiënten over de mogelijkheden om een melding te doen.
Zoals ik in de beantwoording hierboven toelicht, acht ik het in dit stadium niet opportuun om in te grijpen in de kwaliteitsafspraken van een sector. Mocht de sector er niet in slagen om binnen een jaar de impasse rond de bekwaamheidseisen in de cosmetische sector te doorbreken, en mocht op basis van de meldingen bij de IGJ ingrijpen proportioneel lijken, dan zal ik overwegen om het Zorginstituut te verzoeken het onderwerp bekwaamheidseisen cosmetische zorg op de Meerjarenagenda te plaatsen.
Het bericht ‘Minstens 172 mensen overleden door het innemen van zelfdodingspoeder middel X’ |
|
Harmen Krul (CDA), Caroline van der Plas (BBB), Mirjam Bikker (CU), Diederik van Dijk (SGP) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Pia Dijkstra (D66) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Minstens 172 mensen overleden door het innemen van zelfdodingspoeder middel X»1 en het onderzoek «Suïcide door middel van zelfdodingspoeders; een trendonderzoek op basis van registraties van forensisch artsen»2?
Ja, ik heb hiervan kennisgenomen.
Wat is uw reactie op het feit dat er zeker 172 mensen gestorven zijn nadat zij het zelfdodingspoeder middel X gebruikten en dat 70 procent van hen een «psychiatrische voorgeschiedenis» is geregistreerd?
Het is goed dat er nu inzicht is in het aantal mensen dat in Nederland is overleden ten gevolge van het gebruik van zelfdodingspoeders (Middel X) en de demografische en klinische kenmerken van deze mensen. Het onderzoek – dat zich uitstrekt over de periode 1 januari 2015 tot en met 31 december 2022 – laat zien dat het gebruik van Middel X vooral sinds 2019 flink is toegenomen. Daarnaast blijkt de groep mensen die overlijdt na inname van Middel X heel divers te zijn en te bestaan uit mensen van alle leeftijden. Zo vonden in de leeftijdsgroep van 70-plussers weliswaar de meeste suïcides met Middel X plaats, een kwart van de overledenen was echter jonger dan 50 jaar. Ook is het inderdaad opvallend dat er in 70% van de suïcides met Middel X sprake was van mensen met een psychiatrische voorgeschiedenis. Verder was in 19% van de gevallen sprake van een euthanasieaanvraag, waarvan meer dan de helft was afgewezen. Eén en ander wijst erop dat niet alle mensen die Middel X innemen mensen betreft die hun leven als «voltooid» beschouwen, zonder dat daar een medische reden aan ten grondslag ligt.
De onderzoeksresultaten roepen daarom onder meer vragen op over de achtergronden van mensen en ik vind het dan ook goed dat 113 Zelfmoordpreventie overweegt om vervolgonderzoek te doen om hierop beter zicht te krijgen.
Hoe zou u de groep gebruikers van het middel op basis van het onderzoek omschrijven en in welke mate past dit bij het beeld dat Coöperatie Laatste Wil van de afnemers en gebruikers schetst, namelijk mensen die autonoom en weloverwogen uit het leven stappen?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 blijkt uit het onderzoek dat de groep gebruikers van Middel X heel divers is en bestaat uit mensen van alle leeftijden. Ook blijkt dat het inderdaad niet alleen (oudere) mensen betreft die hun leven als «voltooid» beschouwen zonder dat daar een medische grondslag voor is. Op basis van het onderzoek is niet te zeggen of mensen al dan niet autonoom en weloverwogen tot hun besluit zijn gekomen. Wel blijkt de groep veel diverser te zijn dan de doelgroep die Coöperatie Laatste Wil voor ogen heeft.
Welke verantwoordelijkheid neemt u om kwetsbare mensen, bij wie de wens om niet verder te leven leeft, te beschermen tegen zelfdodingsmiddelen en het zelfdodingspoeder middel X in het bijzonder? Hoe geeft u daarin rekenschap van het gegeven dat bij psychiatrische ziektes, die te behandelen zijn, juist gedachten aan de dood en gevoelens van hopeloosheid en uitzichtloosheid de ernstigste symptomen van de ziekte kunnen zijn?
Het is de taak van de overheid om mensen in een kwetsbare situatie te beschermen. Het beperken van de toegang tot dodelijke middelen is een zeer effectieve manier om impulsieve, eenzame en radeloze zelfdodingen te voorkomen. Via afspraken met de chemiebranche en de detailhandel in de code «Signalering van risico’s op suïcide met behulp van chemische stoffen» zorgt de overheid er daarom voor dat de toegang tot zelfdodingspoeders voor particulieren wordt tegen gegaan. In deze code hebben partijen afspraken gemaakt om geen stoffen aan particulieren te leveren die gebruikt kunnen worden voor suïcide. Deelnemers aan de code informeren elkaar ook als er een toename van de vraag door particulieren naar dergelijke stoffen wordt gesignaleerd. De praktijk laat zien dat de afspraken in de code voorkomen dat dergelijke stoffen worden geleverd aan particulieren. Middel X kan echter niet alleen verkregen worden via de reguliere kanalen die zich gecommitteerd hebben aan de code. Daarnaast was Middel X al in omloop voor inwerkingtreding van de code. Het middel lijkt ook te worden verhandeld tussen particulieren onderling.
Op www.rijksoverheid.nl staat feitelijke en neutrale informatie over Middel X, bijvoorbeeld over het verloop na inname en wat te doen bij een vermoeden dat iemand Middel X in huis heeft.3
De uitkomst van het onderzoek dat ruim 70% van de mensen die zijn overleden door gebruik van Middel X een psychiatrische voorgeschiedenis heeft baart mij zorgen. Zoals gezegd heeft de overheid de taak om mensen in een kwetsbare situatie te beschermen, waar nodig ook tegen zichzelf. Juist voor deze doelgroep is het daarom belangrijk om de toegang tot dodelijke middelen zoveel mogelijk te beperken.
Hoe is in dit licht het niet verbieden van het middel X te rijmen met de ambitie van het kabinet om suïcides te voorkomen?
Om het aantal suïcides in Nederland te verminderen, wordt ingezet op een breed pallet van acties en maatregelen die aansluiten bij de complexiteit van suïcidaliteit. Denk aan bewustwording, vroeg signalering en het bieden van handelingsperspectief. Maar ook het beperken van de toegang tot dodelijke middelen is hier één van. Het gaat dan onder andere over het opwerpen van drempels om Middel X te gebruiken bij suïcidepogingen. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 4 zet de overheid via afspraken met de chemiebranche en de detailhandel in de code «Signalering van risico’s op suïcide met behulp van chemische stoffen» voor het beperken van de toegang van particulieren tot zelfdodingpoeders. Eventuele juridische maatregelen om de beschikbaarheid van Middel X verder te beperken (waaronder een verbod) zijn echter ingewikkeld en beperkt effectief. Zo zou nieuwe wetgeving contraproductief kunnen zijn voor het voorkomen van suïcides, aangezien juridische maatregelen bekendheid geven aan stoffen. Verder is het niet mogelijk een uitputtende lijst te maken van stoffen die gebruikt kunnen worden voor suïcide.
Neemt het bedrijfsleven dat middel X verkoopt nog extra maatregelen naar aanleiding van deze informatie?
Dit is vooralsnog niet nodig. De aan de code «Signalering van risico’s op suïcide met behulp van chemische stoffen» deelnemende bedrijven hebben sinds de ondertekening van de code geen Middel X aan particulieren geleverd. Dit onderzoek onderstreept dat men alert moet blijven om de reguliere maatregelen zorgvuldig na te leven.
Wat zijn de bevindingen uit de evaluatie van de code «Signalering van risico’s op suïcide met behulp van chemische stoffen» en heeft dit geleid tot een aanpassing van de code? Bent u bereid bij de volgende samenkomst van de deelnemers van de code de bevindingen van het onderzoek te bespreken?
De code is niet geëvalueerd op effectiviteit omdat er te weinig gevallen zijn geweest waarbij consumenten probeerden Middel X te verkrijgen via de aan de code deelnemende partijen. Wel zijn eind 2021 het doel en de werkwijze van de code geëvalueerd. Hieruit bleek dat de deelnemers de code als nuttig ervaren.
Welk onderzoek is gebruikelijk na een suïcide? En na een andere vorm van een niet-natuurlijke dood? Ziet u reden om forensisch onderzoek en psychosociale autopsie na een suïcide als standaard te hanteren, om zo meer inzicht te krijgen in redenen en oorzaken en zo uiteindelijk beter in staat te zijn suïcides te voorkomen?
Een suïcide is een niet-natuurlijk overlijden en dient in Nederland altijd geschouwd te worden door een forensisch arts. Bij het vermoeden van een niet-natuurlijk overlijden onderzoekt de forensisch arts, vaak samen met de forensische recherche en de tactische recherche, het lichaam en de directe omgeving. Bij een niet-natuurlijk overlijden dient de forensisch arts de officier van justitie te informeren. Deze beslist over mogelijke vervolgstappen, zoals een gerechtelijke sectie of nader politieonderzoek. Bij (een vermoeden van) suïcide wordt gezocht naar aanwijzingen daarvoor. De forensisch arts probeert gegevens van de medische en psychiatrische voorgeschiedenis van de overledene te verkrijgen via de huisarts of andere behandelaars. Bevindingen worden vastgelegd in een lijkschouwverslag.
Momenteel wordt gewerkt aan een wijziging van de Wet op de lijkbezorging (Wlb), waarbij de forensisch arts meer bevoegdheden krijgt om nader onderzoek te doen als hij er niet van overtuigd is dat er sprake is van een natuurlijk overlijden. Hij kan dan toxicologisch en/of radiologisch onderzoek (laten) verrichten om de aard van het overlijden en de doodsoorzaak te achterhalen. Dit aanvullende onderzoek is nu slechts mogelijk in het kader van strafrechtelijk onderzoek. Als de forensisch arts deze aanvullende bevoegdheden krijgt, zal meer zicht kunnen worden verkregen op het gebruik van zelfdodingspoeders.
De inzet van psychosociale autopsie (nabestaandenonderzoek) door 113 Zelfmoordpreventie, waarbij op basis van informatie van nabestaanden een reconstructie gemaakt wordt van de laatste periode voor het overlijden, kan ook meer inzicht bieden in redenen en oorzaken van de suïcide. Momenteel wordt de gestandaardiseerde psychosociale autopsie binnen de Derde Landelijke Agenda Suïcidepreventie uitgevoerd middels een landelijke aanpak.
Op welke manier zou de registratie door forensisch artsen verbeterd kunnen worden zodat bevindingen over een zelfdodingsmiddel altijd geregistreerd worden?
De aanvullende bevoegdheden voor de forensisch arts om nader (toxicologisch) onderzoek te doen (zie mijn antwoord op vraag4 gaan meer mogelijkheden bieden om zicht te krijgen op het gebruik van zelfdodingspoeders voor suïcide. De desbetreffende wijziging van de Wlb gaat binnenkort in consultatie en ik zal de consultatieperiode benutten om in gesprek gaan met de beroepsvereniging van forensisch artsen over de praktische uitwerking van deze nieuwe bevoegdheden en wat er eventueel gedaan kan worden om de registratie van het gebruik van zelfdodingspoeders te verbeteren.
Krijgt het onderzoek een vervolg, verdiepend of in de tijd? Wordt er dan ook met nabestaanden gesproken?
113 Zelfmoordpreventie heeft aangegeven grote meerwaarde te zien in vervolgonderzoek met betrekking tot het gebruik van Middel X. Een mogelijkheid zou zijn om via verdiepend onderzoek meer zicht te verkrijgen op de aanloop naar het innemen van Middel X en de factoren die daarin een rol speelden. Hierbij kan psychosociale autopsie (nabestaandenonderzoek) worden ingezet (zie ook het antwoord op vraag5. Daarnaast is het ook een optie om het aantal suïcides met zelfdodingspoeders blijvend te monitoren. Monitoring maakt het bovendien mogelijk om de eventuele effecten van berichtgeving over Middel X, dan wel van preventieve maatregelen, te onderzoeken. Het is aan 113 Zelfmoordpreventie en GGD Amsterdam om een besluit te nemen over vervolgonderzoek.
Het bericht ‘Huisartsenpraktijk in Anna Paulowna al drie weken dicht: 45 meldingen bij inspectie’ |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de plotselinge sluiting van de huisartsenpraktijk in Anna Paulowna?1
Ja.
Is er bij u reeds meer informatie bekend over de oorzaak van de sluiting, de gevolgen voor patiënten en wanneer de praktijk weer opengaat?
Ik vind het een uiterst vervelende en onwenselijke situatie voor de patiënten van deze huisartsenpraktijk. Bij een (tijdelijke) sluiting van een huisartsenpraktijk staat continuïteit van zorg voor mij voorop. Volgens de NZa is de praktijk in Anna Paulowna een nevenlocatie van de locatie Hollands Kroon. Vooralsnog is niet bekend wanneer de praktijk in Anna Paulowna weer geopend is. Tot dat moment kunnen alle patiënten die ingeschreven staan bij de praktijk Hollands Kroon terecht op de locatie Breezand. Patiënten zijn schriftelijk over de situatie geïnformeerd. Deze informatie is ook beschikbaar via de website van Co-Med. De NZa volgt de situatie nauwlettend en houdt mij op de hoogte.
Wat vindt u ervan dat een huisartsenpraktijk plotseling en zonder opgaaf van redenen dicht gaat en vervolgens wekenlang gesloten blijft zonder duidelijkheid voor patiënten?
Zie antwoord vraag 2.
Welke (wettelijke) verantwoordelijkheid heeft een huisartsenpraktijk richting hun patiënten met betrekking tot (plotselinge) sluiting?
Er is sprake van een behandelrelatie tussen een huisartsenpraktijk en een patiënt als de patiënt is ingeschreven bij de betreffende praktijk. Als er geen behandelrelatie is, heeft een arts een algemene zorgplicht die voortvloeit uit de gedragscode voor artsen. Als er wel sprake is van een behandelrelatie geldt de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (Wgbo). Een behandelingsovereenkomst mag op grond van de Wgbo niet zonder meer worden beëindigd. Uit de (tucht)rechtspraak volgt dat een zorginstelling bij het beëindigen een aantal zorgvuldigheidseisen in acht moet nemen. Zo moet de zorginstelling de patiënt tijdig mondeling informeren en noodzakelijke hulp blijven verlenen tot aan de daadwerkelijke beëindiging. Ook moet de zorginstelling medewerking verlenen bij het zoeken naar passende zorg elders.
Hoe heeft de dominante zorgverzekeraar in de regio in deze casus gehandeld in het kader van zijn zorgplicht?
De tijdelijke sluiting van de locatie in Anna Paulowna heeft onrust opgeleverd in de regio. Om die reden heeft VGZ (de grootste zorgverzekeraar in de regio), vanuit zijn verantwoordelijkheid voor het borgen van toegankelijke huisartsenzorg, aangegeven het belangrijk te vinden dat er snel een oplossing wordt gevonden. Op dit moment is er nog geen duidelijkheid over een heropening van de locatie in Anna Paulowna. VGZ is daarom een alternatief aan het organiseren in samenwerking met regionale huisartsenorganisatie HKN, lokale huisartsenpraktijken en de gemeente. Het streven is dat patiënten in Anna Paulowna zo spoedig mogelijk weer in hun eigen dorp gebruik kunnen maken van huisartsenzorg. Op dit moment is de toegankelijkheid en bereikbaarheid volgens VGZ geborgd vanuit de hoofdlocatie in Breezand. De NZa staat in nauw contact met VGZ en houdt mij op de hoogte.
In hoeverre en tot welke grens zijn personeelstekort en onvoorziene omstandigheden als ziekte legitieme redenen om als huisartsenpraktijk meerdere weken dicht te gaan?
Huisartsenpraktijken moeten conform wet- en regelgeving zorgen voor waarneming van de (spoedeisende) huisartsenzorg als een huisartsenpraktijk gesloten is. Dit geldt onafhankelijk van de reden en duur van de sluiting. De IGJ bekijkt verder per situatie wat er speelt en hoe een zorgaanbieder omgaat met een personeelstekort. In algemene zin verwijst de IGJ hiervoor naar haar publicatie «Zorg, jeugdhulp en toezicht in tijden van personeelstekorten»2.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de aanwijzing voor Co-Med om de bezetting van hun praktijken op orde te brengen?2
Volgens de IGJ heeft Co-Med de bereikbaarheid en de beschikbaarheid van de zorg in meerdere huisartsenpraktijken structureel niet goed geregeld. Dit leidt tijdens de praktijkuren tot grote risico’s voor de veiligheid van patiënten. Om die reden heeft de IGJ Co-Med een aanwijzing gegeven. De rechter heeft op 17 april 2024 geoordeeld dat de zakelijke weergave van de aanwijzing openbaar gemaakt kan worden. De aanwijzing is – na een eerdere schorsing door de voorzieningenrechter – per 9 februari 2024 ingegaan en loopt een half jaar.
Wat is de stand van zaken van het lopende onderzoek van de inspectie naar Co-Med? Worden de meldingen over de praktijk in Anna Pauwlona hierin meegenomen?
De IGJ heeft aangegeven geen uitspraken te kunnen doen over lopend onderzoek.
Wat vindt u ervan dat Co-Med doorgaat met overnames van praktijken op verschillende plekken in Nederland terwijl zij ogenschijnlijk de basis niet op orde hebben?
Ik vind het niet verstandig en onverantwoord als Co-Med door zou gaan met het overnemen van nieuwe praktijken. Ik vind het belangrijk dat Co-Med al haar aandacht richt op het verbeteren van de beschikbaarheid en bereikbaarheid waar de aanwijzing van de IGJ betrekking op heeft. Hiertoe heeft het bestuur van Co-Med een maatschappelijke verantwoordelijkheid als organisatie van huisartsenzorg.
Gezien het feit dat de inspectie in november 2023 Co-Med verbood twee praktijken over te nemen, wat is de laatste stand van zaken hierin en is de NZa voornemens om meer commerciële huisartsenpraktijken te sluiten of overnames te verbieden?
Ik zie de situatie van Co-Med als een uitzonderlijke situatie. Specifiek voor Co-Med geldt dat blijkt dat zij de bereikbaarheid en beschikbaarheid van zorg niet op orde heeft. Co-Med is een commerciële zorgaanbieder. De zorg kent in bijna alle sectoren zorgaanbieders waarin met privaat geld is geïnvesteerd. Denk bijvoorbeeld aan apothekers en gezondheidscentra. Dat betekent niet dat je al deze zorgaanbieders zou moeten willen weren. Vooropstaat dat elke zorgaanbieder moet voldoen aan geldende wet- en regelgeving.
De NZa heeft aangegeven geen uitspraken te kunnen doen over lopende zaken. Daarnaast heeft de NZa niet als doel commerciële huisartspraktijken te sluiten of overnames te verbieden. De NZa beoordeelt of een zorgaanbieder voldoet aan de wet- en regelgeving, en grijpt in wanneer dit niet het geval is, ongeacht wat de organisatievorm is van de zorgaanbieder.
Herinnert u zich uw toezegging om in het eerste kwartaal van 2024 onderzoek te doen naar een bevoegdheid van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) om overnames door aanbieders (tijdelijk) te verbieden gedurende onderzoek dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en/of de NZa doet naar deze aanbieders? Zo ja, wat is de stand van zaken en waarom is deze toezegging niet uitgevoerd?
De Minister van VWS heeft deze toezegging scherp op het netvlies en werkt op dit moment aan de nadere uitwerking daarvan. Binnenkort informeert zij uw Kamer hierover.
Deelt u de mening dat dit onderzoek urgentie vereist gezien de negatieve gevolgen voor patiënten op dit moment? Bent u bereid de Kamer hier zo snel mogelijk over te informeren?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht ‘Zijn rechtszaken over misbruik straks niet meer openbaar?’ |
|
Harmen Krul (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zijn rechtszaken over misbruik straks niet meer openbaar?»?1
Ja.
Klopt het dat een slachtoffer aan de rechter kan verzoeken om een strafzitting achter gesloten deuren te laten behandelen, en zo ja, in welke gevallen wordt dit verzoek doorgaans toegewezen?
Ja, dat klopt. Een slachtoffer kan als procesdeelnemer aan de rechter verzoeken om een bevel te geven dat het onderzoek ter terechtzitting geheel of gedeeltelijk achter gesloten deuren wordt behandeld. Dit is vastgelegd in artikel 269, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Of dit verzoek wordt toegewezen is afhankelijk van de (belangen)afweging van de rechter. Het gaat daarbij altijd om maatwerk, waardoor er geen algemeen antwoord kan worden gegeven op de vraag wanneer het verzoek doorgaans wordt toegewezen. De rechter bekijkt van geval tot geval of een zaak achter gesloten deuren moet worden behandeld.
Klopt het dat wanneer sprake is van een minderjarig slachtoffer en een meerderjarige dader, de zitting in beginsel in het openbaar wordt behandeld?
Ja, dat klopt. Volgens artikel 121 van de Grondwet zijn zittingen in beginsel openbaar. De openbaarheid maakt publieke controle op de berechting mogelijk. Verder wordt door de openbaarheid zichtbaar dat de overheid optreedt als strafbare feiten worden gepleegd. Het strafproces krijgt daarmee een preventieve en normbevestigende werking. De overheid dient zich bij het vervolgen van strafbare feiten aan de wet te houden en de rechten van burgers te respecteren. De openbaarheid versterkt daarmee het vertrouwen in de strafrechtspleging.
Artikel 269, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dan ook dat het onderzoek ter terechtzitting in het openbaar geschiedt. Op deze bepaling bestaat een uitzondering. De rechter kan op vordering van het Openbaar Ministerie of op verzoek van de verdachte of andere procesdeelnemers bevelen om een zaak geheel of gedeeltelijk achter gesloten deuren te behandelen. Gronden hiervoor zijn: het belang van de goede zeden, de openbare orde, de veiligheid van de staat, alsmede indien de belangen van minderjarigen, of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte, andere procesdeelnemers of anderszins bij de zaak betrokkenen dit eisen. Ook indien de openbaarheid naar het oordeel van de rechter het belang van een goede rechtspleging ernstig zou schaden, kan de rechter een dergelijk bevel gegeven.
De rechter geeft het bevel nadat het Openbaar Ministerie, de verdachte en andere procesdeelnemers, zo nodig achter gesloten deuren, hierover zijn gehoord. Het blijft dus altijd een belangenafweging.
Hoe vaak wordt een verzoek door een slachtoffer tot behandeling van de zitting achter gesloten deuren toegewezen?
Zowel bij het Openbaar Ministerie als bij de rechterlijke macht zijn geen cijfers beschikbaar over het aantal toegewezen verzoeken.
Onder welke voorwaarden wordt een verzoek tot een zitting achter gesloten deuren doorgaans afgewezen wanneer sprake is van een slachtoffer van een seksueel (gewelds)misdrijf of seksuele uitbuiting?
Nu het al dan niet toewijzen van een verzoek tot zitting achter gesloten deuren van geval tot geval wordt beoordeeld, is er geen algemeen antwoord te geven op de vraag over wanneer het verzoek doorgaans wordt afgewezen. Zie ook mijn antwoorden op vragen 1 en 2.
Bent u het met de stelling eens dat het schrijnend is dat zowel meerderjarige als minderjarige slachtoffers van een seksueel misdrijf of seksuele uitbuiting soms vrezen voor een openbare behandeling van een strafzitting, bijvoorbeeld omdat er (gevoelige) details over seksueel misbruik tijdens de zitting gedeeld worden in het openbaar?
Ik ben mij ervan bewust dat er slachtoffers zijn die vrezen voor de openbare behandeling van de strafzitting waar gevoelige details worden besproken. De rechter heeft echter voldoende mogelijkheden om rekening te houden met de belangen van slachtoffers.
Zo is op 1 april 2017 is het Besluit slachtoffers van strafbare feiten in werking getreden (Stb. 2016, 310). In dit besluit zijn maatregelen opgenomen voor de bescherming van slachtoffers tijdens het voorbereidend onderzoek en het onderzoek op de terechtzitting.
Op grond van dit besluit zijn opsporingsambtenaren verplicht om tijdig en individueel te beoordelen of slachtoffers specifieke beschermingsbehoeften hebben. Daarbij moeten zij bepalen of en in welke mate het slachtoffer tijdens het strafproces en de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen van bijzondere maatregelen gebruik moet kunnen maken. Dit vanwege de bijzondere kwetsbaarheid van slachtoffers voor secundaire en herhaalde victimisatie, voor intimidatie en voor vergelding. Ook regelt dit besluit de bijzondere maatregelen die kunnen worden genomen als blijkt dat het slachtoffer specifieke beschermingsbehoeften heeft. Als die behoeften zijn vastgesteld dan kan tijdens het onderzoek ter terechtzitting een aantal maatregelen worden genomen. Een van die maatregelen is dat de rechter een behandeling achter gesloten deuren kan bevelen overeenkomstig artikel 269 van het Wetboek van Strafvordering. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Het besluit regelt dat minderjarige slachtoffers worden beschouwd als slachtoffers met specifieke beschermingsbehoeften. Ook bij minderjarige slachtoffers wordt aan de hand van een individuele beoordeling bepaald of en in welke mate zij in aanmerking komen voor bijzondere maatregelen. Als de leeftijd van een slachtoffer niet vaststaat en er voldoende reden is om aan te nemen dat het slachtoffer minderjarig is, wordt het slachtoffer voor de toepassing van dit besluit verondersteld minderjarig te zijn.
Naast de maatregelen die zijn neergelegd in het Besluit slachtoffers van strafbare feiten kunnen (andere) maatregelen worden toegepast ter bescherming van de identiteit van het slachtoffer en – in meer algemene zin – van de persoonlijke levenssfeer. Zo is het in de praktijk bij de behandeling van een grote zedenzaak voorgekomen dat het Openbaar Ministerie de namen van minderjarige slachtoffers in de dagvaarding heeft gecodeerd in cijfers. Op die manier werd hun anonimiteit tijdens de openbare zittingen gewaarborgd.
Tot slot bereiden de slachtofferadvocatuur en Slachtofferhulp Nederland het slachtoffer zo veel mogelijk voor op een zitting. Het Openbaar Ministerie zal voor de zomer 2024 een tweetal informatieproducten op hun website ter beschikking stellen zodat (minderjarige) slachtoffers en nabestaanden een beter beeld hebben en inzicht krijgen hoe een zitting verloopt en wat hen te wachten staat.
Wat is de reden dat zittingen waarbij intieme en gevoelige details van een slachtoffer van een seksueel misdrijf worden besproken standaard openbaar worden gehouden, ook als het gaat om een minderjarig slachtoffer?
Het uitgangspunt van de openbaarheid van de terechtzitting is toegelicht in mijn antwoord op vraag 3. Daar heb ik toegelicht dat de rechter, bijvoorbeeld in het belang van het slachtoffer, kan bevelen dat de zaak achter gesloten deuren wordt behandeld. In mijn antwoord op vraag 6 heb ik uitgewerkt op welke manier de belangen van het slachtoffer worden gewaarborgd.
Ziet u belang bij de mogelijkheid tot het behandelen van een zitting achter gesloten deuren wanneer specifieke details en gevoeligheden over een seksueel misdrijf worden besproken, die gevolgen kunnen hebben voor de privéomstandigheden van het (minderjarige) slachtoffer?
Ja, ik zie het belang van zittingen in sommige gevallen achter gesloten deuren behandelen. Het (wettelijk) stelsel voorziet daar ook voldoende in. Het is aan de deskundigheid van de rechter om af te wegen of een zaak openbaar moet worden behandeld of niet. De rechter dient niet alleen de belangen van het slachtoffer mee te wegen, maar ook die van andere procesdeelnemers en van het publiek. Dit geldt dus ook voor zittingen waarbij gevoelige details van een slachtoffer van een seksueel misdrijf worden besproken.
Bent u bekend met de wet die in België is ingediend, waarin wordt voorgesteld om de behandeling van de zaak achter gesloten deuren bij seksuele misdrijven vast te leggen in de wet?2 Zo ja, wat is uw reactie op dit voorstel?
Ja, daar ben ik mee bekend. Zie verder mijn antwoord op vraag 10.
Bent u bereid om te onderzoeken of het mogelijk is, onder andere ten opzichte van Europese wet- en regelgeving, om de voorwaarden die gelden voor een zitting achter gesloten deuren uit te breiden naar zaken van seksuele misdrijven en seksuele uitbuiting ter bescherming van zowel meerderjarige als minderjarige slachtoffers? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het voorgaande is geantwoord bestaat de mogelijkheid om een zitting achter gesloten deuren te bevelen al, ook bij zaken die seksuele misdrijven en seksuele uitbuiting betreffen.
Ik zie geen aanleiding om het huidige wettelijk systeem aan te passen. Als zaken waarbij sprake is van een verdenking van seksueel misbruik van een minderjarig slachtoffer standaard achter gesloten deuren worden behandeld, wordt dit type delict uitgesloten van de openbaarheid. Het in zijn algemeenheid uitsluiten van delicten voor openbare behandeling acht ik niet wenselijk. Ook bij delicten als seksueel misbruik is openbaarheid het uitgangspunt, zodat publieke controle mogelijk is. Als de belangen van het minderjarige slachtoffer in een specifieke zaak toch zwaarder moeten wegen is er, binnen de bestaande wettelijke mogelijkheden, voldoende ruimte om de zaak achter gesloten deuren te behandelen. Ik vertrouw daarbij op de deskundigheid van de rechter om daarin een afweging in te maken waarbij rekening wordt gehouden met het voorkomen van victimisatie, intimidatie en vergelding.
Overigens wordt in Unieverband een voorstel behandeld voor de herziening van de richtlijn bestrijding van seksueel kindermisbruik en materiaal betreffende seksueel kindermisbruik. Het BNC-fiche ten aanzien van dit voorstel werd op 15 maart 2024 aan de Tweede Kamer gestuurd. Deze richtlijn ziet ook op maatregelen voor de strafprocedure. Maatregelen die verzekeren dat in strafprocedures, tijdens het onderzoek op de terechtzitting, bij bepaalde delicten kan worden bevolen dat minderjarigen worden gehoord zonder aanwezigheid van publiek. Ook kan het minderjarige slachtoffer worden gehoord zonder aanwezig te zijn in de zittingszaal. Dit kan door middel van het gebruik van geschikte communicatietechnologie. De Nederlandse wetgeving kent deze voorzieningen al.
Het evenement ‘Navigating Nicotine Regulation: Insights from Sweden’, 26 maart 2024 in Nieuwspoort |
|
Harmen Krul (CDA), Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() ![]() |
Ben u op de hoogte van het evenement «Navigating Nicotine Regulation: Insights from Sweden», georganiseerd door Business Sweden en de ambassade van Zweden in Nederland?1
Ja.
Bent u bekend met het artikel waarin vermeld staat dat Tweede Kamerleden zijn uitgenodigd voor een lobbybijeenkomst over «harm reduction», waarbij de sprekers banden hebben met de tabaksindustrie en producenten van nicotineproducten?2
Ja.
Hoe beoordeelt u dit evenement? Deelt u de zorgen zoals beschreven in het artikel van Tabaknee, dat dit een poging van de tabaks- en nicotine-industrie zou kunnen zijn om via Business Sweden en de Zweedse ambassade het Nederlandse tabaksontmoedigingsbeleid te beïnvloeden?
Ik ben geen voorstander van dit evenement. Integendeel. Ik deel de zorgen en het Nederlandse tabaksontmoedigingsbeleid zal worden voortgezet. Voor beïnvloeding door de tabaksindustrie is hierin geen plaats.
Kunt u bevestigen dat er geen wetenschappelijk bewijs is dat wijst op voordelen van het gebruik van snus of nicotinezakjes, maar dat wetenschappeijk bewijs juist het tegendeel aantoont?
Ik ben niet op de hoogte van overtuigend wetenschappelijk bewijs dat wijst op voordelen van het gebruik van snus of nicotinezakjes. Wel is wetenschappelijk bewezen dat nicotine schadelijk is omdat nicotine de bloeddruk verhoogt en schade aan de vaatwanden aanbrengt en daarnaast verslavend is. Om die reden wil de Nederlandse regering het gebruik van nicotinezakjes zoveel mogelijk beperken, met name voor jongeren.
Deelt u de opvatting dat het onwenselijk is dat buitenlandse mogendheden proberen invloed uit te oefenen op Nederlandse parlementariërs, vooral wanneer dit wordt gedaan ten behoeve van de tabaksindustrie die een schadelijk product onder de aandacht wil brengen? Zo niet, waarom niet? Zo ja, welke stappen onderneemt u om dit tegen te gaan?
Ik ben het met u eens dat het onwenselijk is dat er met deze boodschap, die haaks staat op het Nederlandse tabaksontmoedigingsbeleid, getracht wordt invloed uit te oefenen op Nederlandse parlementariërs. Tegelijkertijd heeft de Kamer, binnen de Nederlandse constitutionele verhoudingen, een eigen verantwoordelijkheid voor wat betreft contacten met de tabaksindustrie.
Bent u bereid om met uw Zweedse collega en de Zweedse ambassadeur in gesprek te gaan over dit onderwerp? Zo niet, waarom niet?
Ik heb contact opgenomen met de Zweedse ambassade. De Zweedse ambassade heeft mij te kennen gegeven dat de verantwoordelijkheid van dit evenement bij Business Sweden ligt. Het evenement was een initiatief van Business Sweden.
Deelt u de opvatting dat producten zoals snus en nicotinezakjes geen plaats hebben in het Nederlandse tabaksontmoedigingsbeleid? Bent u bereid om dit standpunt aan uw Zweedse collega toe te lichten?
Ik ben van mening dat snus en nicotinezakjes geen plaats hebben in het Nederlandse tabaksontmoedigingsbeleid. Het gebruik van tabak voor oraal gebruik (snus) is ingevolge de Tabaksproductenrichtlijn verboden in heel Europa. Omdat het gebruik van snus in Zweden een culturele status heeft, is Zweden uitgezonderd van dit verbod. Overeenkomstig het Europese verbod op het gebruik van snus is de Nederlandse regering van mening dat ook nicotinezakjes (zonder tabak) in Nederland verboden moeten worden. Snus en ook nicotinezakjes zijn zeer verslavend en schadelijk voor de gezondheid. Het gebruik van snus kan bijvoorbeeld mondkanker veroorzaken. Bovendien zijn deze producten met name aantrekkelijk voor jongeren, vanwege het onzichtbare gebruik onder de (boven)lip. Daarnaast is het risico op nicotineverslaving zowel bij snus als bij nicotinezakjes groot en dat maakt de stap naar het roken van sigaretten mogelijk kleiner. Ik vertrouw erop dat Kamerleden deze boodschap aan de Zweden kenbaar hebben gemaakt.
Ziet u in deze bijeenkomst een schending van artikel 5.3 van het VN-Kaderverdrag inzake Tabaksontmoediging – dat stelt dat overheden geen contact onderhouden met de tabaksindustrie met betrekking tot tabaksontmoedigingsbeleid – door de Zweedse overheid? Zo niet, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om Zweden, als verdragspartner, hierop aan te spreken?
Ik heb mijn zorgen over de bijeenkomst, waarvoor ook Nederlandse parlementariërs zijn uitgenodigd, besproken met de Zweedse ambassade. De organisatie en eindverantwoordelijkheid van dit evenement ligt bij Business Sweden. De Tweede Kamer heeft (binnen de Nederlandse constitutionele verhoudingen) een eigen verantwoordelijkheid voor wat betreft contact met de tabaksindustrie en het Presidium van de Kamer heeft eerder te kennen gegeven dat de aanwijzingen van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport niet van toepassing zijn op de Kamer.3 Ik vertrouw erop dat Kamerleden elkaar aanspreken wanneer sprake is van contact met de tabaksindustrie.
De dalende vaccinatiegraad onder jonge kinderen |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het NOS-bericht «Vaccinatiegraad onder kinderen in Den Haag nog nooit zo gevaarlijk laag» (nos.nl)?1
Ja.
Herkent u de zorgen uit het artikel over de fors dalende vaccinatiegraad onder (jonge) kinderen? Zo ja, kunt u de ernst hiervan nader toelichten?
Ja, de huidige vaccinatiegraad is zorgelijk, zowel landelijk als in verschillende regio’s. De informatie over de vaccinatiegraad in Den Haag is afkomstig uit het jaarlijkse vaccinatiegraadrapport dat het RIVM opmaakt. Dit rapport heb ik samen met mijn voortgangsbrief over de aanpak «Vol vertrouwen in vaccinaties» op 29 juni jl.2 met uw Kamer gedeeld. Een daling van de vaccinatiegraad maakt dat de kans op uitbraken van infectieziekten toeneemt, vooral daar waar clusters zijn van niet-gevaccineerde individuen.
Kan u ingaan op de verschillende risico's van de ziektes waarvoor het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) bestaat?
Het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) beschermt tegen 13 ernstige infectieziekten. Deze ziekten hebben verschillende ziektebeelden en verschillende risico’s3. Infectieziekten kunnen ernstige gevolgen hebben. Zo kan kortademigheid of uitdroging optreden, maar ook hersenvliesontsteking, bloedvergiftiging, chronische leverontsteking of kanker. Sommige ziekten kunnen levenslange gevolgen hebben (zoals Rodehond en Polio) of zelfs overlijden als gevolg hebben (zoals Meningokokkenziekte).
Acht u het verstandig dat u in uw gesprek met het NPO Radio1 journaal op donderdag 14 maart 2024 de door u genoemde ineffectiviteit van foldertjes van de overheid uit de covidpandemie, over een kam scheert met informatieverstrekking voor reguliere vaccinaties voor jonge kinderen? Zo ja, waarom denkt u dat het wantrouwen tegenover covidvaccins in een pandemie vergelijkbaar is met wantrouwen tegen vaccins voor ziekten als mazelen en polio, die we gelukkig al decennia niet of nauwelijks in Nederland hebben? Zo nee, kunt u een toelichting geven waarom de ontstane situatie rondom covidvaccins nu leidt tot uw conclusie dat de overheid maar beperkte invloed heeft op de algehele vaccinatiegraad onder (jonge) kinderen?
Zoals gedeeld in mijn voortgangsbrief op de aanpak «Vol vertrouwen in vaccinaties»4 blijkt uit onderzoek dat, mede vanwege de COVID-19-vaccinatie, meer ouders vragen en twijfels hebben over vaccineren. Daarnaast blijkt uit onderzoek van het RIVM dat er sprake is van een dalend vertrouwen in aanbevelingen van de overheid over vaccineren5. Dit zien we ook terug in de landen om ons heen. Van de COVID-pandemie hebben we geleerd dat het vertrouwen in artsen het hoogst is en dat mensen zich beter gehoord voelen door artsen dan door de overheid.
Wat betekent het dat u concludeert in bovengenoemd interview dat voorlichting en/of informatie vanuit de overheid niet of nauwelijks effect heeft op de vaccinatiebereidheid?
Voor verschillende mensen kunnen verschillende vormen van communicatie en informatie helpend zijn. Het is belangrijk om als overheid juiste en objectieve informatie beschikbaar te maken. Dit doen we via het RIVM. Ik zet mij dan ook in voor het beschikbaar en goed vindbaar maken van de juiste informatie, die zo goed mogelijk aansluit bij de informatiebehoefte van de doelgroep. Daarnaast is voor een grote groep mensen de zorgverlener een belangrijke en betrouwbare bron van informatie. De overheid kan zorgverleners hierin ondersteunen.
Hoe ziet uw de rol van de overheid met betrekking tot het verhogen van de vaccinatiegraad?
Ik zet mij in op tien acties om het vertrouwen in het Rijksvaccinatieprogramma te verhogen. Zie hiervoor mijn brief over «Acties vaccinatiegraad Rijksvaccinatieprogramma»6. Ik vind vaccinatie van het grootste belang en zet mij ervoor in dat de juiste informatie vindbaar is en dat het communicatiemateriaal zodanig ontwikkeld wordt, dat het zo goed mogelijk aansluit bij de behoeften van de doelgroep. Daarnaast ben ik van mening dat de overheid kan faciliteren om de mensen in het veld te ondersteunen zich zo goed mogelijk in te kunnen zetten voor het voorkomen van infectieziekten. Dit doe ik bijvoorbeeld middels de Vaccinatiealliantie. Ook is het van belang te beseffen dat iedere gemeente en zelfs iedere wijk iets anders vraagt (maatwerk). Hierbij past de beleidsvrijheid, die gemeenten nu hebben voor een lokale aanpak.
Wat gaat u concreet doen om (huis)artsen te ondersteunen om de vaccinatiegraad omhoog te stuwen?
Zie antwoord vraag 6.
Staat u nog steeds achter uw schrijven in de Kamerbrief van 5 februari jl. dat een campagneweek of anderszins brede campagne een impuls zou kunnen geven aan het herstel van het vertrouwen in het RVP en het vergroten van de kennis?
We zien dat de dalende vaccinatiegraad meerdere oorzaken heeft: een dalend vertrouwen in de overheid, de preventieparadox en toename van het gebruik van sociale media en verspreiding van desinformatie. Allereerst zien we dat juist doordat vaccins zo goed werken en vele ziekten, waartegen gevaccineerd wordt, uit het straatbeeld zijn verdwenen, de noodzaak van vaccineren voor steeds meer mensen onduidelijk is. Daarnaast zien we dat mensen het meest vertrouwen hebben in hun zorgverlener. Daarom stimuleer ik JGZ-organisaties om zoveel mogelijk de wijken in te gaan om ouders en jeugdigen te bereiken. Ook ben ik verheugd over initiatieven van zorgverleners die zich online betrouwbare informatie over vaccinaties delen.
Bent u, gezien de laatste GGD-cijfers, bereid om haast te maken met een brede vaccinatiecampagne en voorlichting, en dit niet afhankelijk te maken van een nieuw kabinet? En bent u bereid de Kamer hier voor het zomerreces over te informeren?
Ik heb uw Kamer recent geïnformeerd over de acties die ik in gang zet om het vertrouwen in het Rijksvaccinatieprogramma te verhogen7. Ik informeer uw Kamer voor de zomer over de voortgang op de tien ingezette acties.
Het bericht 'Coffeeshops Tilburg en Breda mogen meer legale cannabisvoorraad in huis hebben: ‘genoeg voor een week’' |
|
Harmen Krul (CDA), Mirjam Bikker (CU), Diederik van Dijk (SGP), Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Coffeeshops Tilburg en Breda mogen meer legale cannabisvoorraad in huis hebben: «genoeg voor een week»»?1
Ja.
Was dit een kabinetsbesluit?
Nee. In het Besluit Experiment gesloten coffeeshopketen, dat op 1 juli 2020 in werking is getreden, is vastgelegd dat de voorraad hennep of hasjiesj die door een coffeeshophouder wordt aangehouden niet meer bedraagt dan de hoeveelheid die hij op weekbasis nodig heeft voor de verkoop aan klanten. De burgemeester is bevoegd om nadere eisen te stellen aan deze maximaal toegestane handelsvoorraad. Bij de start van de aanloopfase hebben de burgemeesters van Breda en Tilburg in overleg met de Ministers van Justitie en Veiligheid en Volksgezondheid, Welzijn en Sport de wettelijke norm voor de maximale handelsvoorraad voor de periode van de aanloopfase naar beneden bijgesteld tot 500 gram. Na een paar maanden hebben de burgemeesters in overleg met de Ministers de lokale nadere eis laten vervallen, vanwege de te grote belemmeringen voor de uitvoering door deze beperking. Zo vonden de burgemeesters het onwenselijk dat als gevolg van de 500-gram maatregel coffeeshops meermaals per dag bevoorraad moesten worden. De beveiligd-vervoerders bewaarden de producten in hun voertuig om later op de dag de voorraden van de coffeeshops opnieuw aan te vullen. Het is veiliger en beter beheersbaar wanneer de gereguleerde producten in de coffeeshop worden bewaard in plaats van in rondrijdende voertuigen. Daarnaast was de registratie in het track & trace-systeem door de vele extra handelingen die uitgevoerd moesten worden foutgevoeliger dan wanneer er grotere leveringen kunnen plaatsvinden. Tot slot maakte de 500 gram-beperking het moeilijk om vraag en aanbod van gereguleerde cannabis tijdens de aanloopfase op elkaar af te stemmen.
Waarom moet de Kamer in de media vernemen dat de regering een uniforme norm in het geheel loslaat, coffeeshophouders aanvankelijk zelf laat bepalen hoeveel voorraad zij aanwezig hebben en in strijd met het besluit experiment gesloten coffeeshopketen zelfs gaat toestaan méér dan de handelsvoorraad die nodig is voor één week aanwezig te hebben?
Op 28 februari jl. is uw Kamer tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet experiment gesloten coffeeshopketen in verband met de toevoeging van een elfde gemeente aan het experiment geïnformeerd hierover. Ik, de Minister van Medische zorg, heb het volgende medegedeeld tijdens dit debat naar aanleiding van een vraag van het lid Sneller: «Het doel van de aanloopfase die nu in Breda en Tilburg is begonnen, is het verbeteren van de systemen en processen. Er waren bijvoorbeeld problemen met het track-and-tracesysteem die naar boven zijn gekomen. Die zijn inmiddels verholpen. Er waren ook problemen met de maximaal toegestane handelsvoorraad. Daarover zijn we in gesprek gegaan met de burgemeesters en andere betrokken partijen. We hebben besloten om de handelsvoorraad op te hogen.»
Volledigheidshalve hebben wij uw Kamer nogmaals per brief op 15 maart jl. geïnformeerd over de ophoging van de handelsvoorraad.
Het is daarbij onjuist dat de regering de uniforme norm in het geheel zou hebben losgelaten, noch is er sprake van geweest dat coffeeshophouders aanvankelijk de voorraad zelf mochten bepalen of dat in strijd met het Besluit Experiment gesloten coffeeshopketen er meer dan een weekvoorraad zou zijn toegestaan. In overleg met de burgemeesters is juist geconstateerd dat de uitzondering die we hadden afgesproken voor de aanloopfase (tot 500 gram) op de wettelijk vastgelegde norm in het Besluit (weekvoorraad) te belemmerend bleek.
Bent u met de stelling eens dat dit veel verstrekkender is dan de in het debat van 28 februari genoemde «voorgenomen verhoging» van de handelsvoorraad?
Nee.
Vindt u dit getuigen van goede en volledige informatievoorziening naar de Kamer?
Ja. De Kamer is op 28 februari jl. geïnformeerd tijdens het plenaire debat en op 15 maart jl. heeft de Kamer een brief ontvangen waarin dit nogmaals wordt toegelicht.
Waarom is aanvankelijk gekozen voor een maximaal aanwezige handelshoeveelheid van 500 gram? Kunt u de onderliggende adviezen delen van politie en Openbaar Ministerie die bij de totstandkoming van die handelshoeveelheid destijds zijn betrokken?
Aanvankelijk is gekozen voor een maximum van 500 gram, zodat op kleine schaal getest kon worden met het track & trace-systeem en het toezicht op de gereguleerde voorraad in de coffeeshop. Per Kamerbrief d.d. 30 maart 20232 is de Kamer toentertijd geïnformeerd over de gemaakte afwegingen bij het besluit over de aanloopfase en over de ontvangen input van alle stakeholders, zo ook de input ontvangen van politie en het Openbaar Ministerie. In deze brief is gemeld dat de politie en het Openbaar Ministerie een aantal overdenkingen en vragen aan de Ministers hebben meegegeven, wijzende op de risico’s van twee handhavingsregimes. Deze overdenkingen zien op hoe handhaafbaar twee handhavingsregimes zijn, hoe daar effectief toezicht op wordt gehouden, of de rechtszekerheid niet in gevaar komt en of een dergelijk regime geen misbruik in de hand werkt. De politie en het Openbaar Ministerie stelden daarnaast dat de tijdelijke aanwezigheid van twee stromen in de coffeeshop niet aansluit bij de kern van het experiment, te weten een gesloten gedecriminaliseerde coffeeshopketen. De politie en het Openbaar Ministerie hebben evenwel laten weten dat het een politiek bestuurlijk experiment is en dat zij dit besluit zullen uitvoeren en zich vanuit hun rol uiteraard ten volle zullen inzetten.
Het Openbaar Ministerie en de politie hebben vorig jaar geen specifiek advies uitgebracht over de grootte van de handelshoeveelheid.
Zijn de politie en het Openbaar Ministerie om advies gevraagd bij het loslaten van deze norm en het opstellen van de voorgestelde open norm? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dat alsnog te doen en de adviezen met de Kamer te delen? Zo ja, kunt u deze adviezen met de Kamer delen?
Ja, de politie en het Openbaar Ministerie zijn om advies gevraagd net als de andere betrokken partijen. De burgemeesters hebben middels een gesprek met de Ministers aangegeven dat de beperking van 500 gram belemmerend werkt en verzochten de Ministers om deze beperking los te laten. Telers en coffeeshophouders wensten eveneens een verhoging van de handelsvoorraad naar een weekvoorraad. En ook de Inspectie JenV gaf aan zich te herkennen in de knelpunten. In een gesprek met het Openbaar Ministerie op 19 februari jl. heeft het Openbaar Ministerie mede namens de politie aangegeven vanuit hun strafvorderlijke en strafrechtelijk perspectief geen bezwaren te hebben. Daarbij is benadrukt dat het een bestuurlijk experiment betreft met bestuurlijk toezicht. Wel gaven het Openbaar Ministerie en de politie de overweging mee om een vast gewicht voor de maximale handelsvoorraad vast te stellen. Wij hebben de burgemeesters dit signaal meegegeven en verzocht onderling afstemming te zoeken. Inmiddels hebben beide burgemeesters in het beleid opgenomen dat de maximale handelsvoorraad wordt vastgesteld op basis van het gemiddelde van de verkochte hoeveelheid van de vier voorgaande weken, met een maximale afwijking van 5%.3
Is hier sprake geweest van het geven van opvolging aan adviezen van politie en het Openbaar Ministerie zoals is verzocht in de overgenomen motie Bikker c.s. (Kamerstuk 36 279, nr. 11) die specifiek ook spreekt over de voorschriften voor coffeeshops?
Aan adviezen van politie en OM wordt opvolging gegeven in de overwegingen rondom het experiment. Ook op terreinen waar het niet de taakuitvoering van politie en OM zelf betreft wordt hun advies meegenomen. De voorschriften voor coffeeshops zijn vastgelegd in het Besluit coffeeshops experiment gesloten coffeeshopketen. Daarover is destijds ook advies gevraagd aan het OM en politie, dit advies is nadrukkelijk meegenomen. Het is aan de burgemeester om lokaal beleid in de driehoek te bespreken.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat over drugsbeleid?
De vragen zijn beantwoord binnen de reguliere termijn.