Meer incidenten met verwarde personen |
|
Wybren van Haga (Groep Van Haga) |
|
Kuipers , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Meer incidenten verwarde personen»?1 .
Ja.
Wat vindt u van het feit dat steeds meer verwarde personen beslag leggen op de al overbelaste politiecapaciteit? Kunt u hierover een gedetailleerd antwoord geven?
Het aantal meldingen over personen met verward gedrag dat bekend is bij de politie, de zogenoemde E33 meldingen, laat de afgelopen jaren een stijging zien. Er is geen eenduidige verklaring voor de stijging te geven. Kijkend naar het type melding zien we dat de E33-meldingen gaan over een breed scala aan voorvallen en dat het aantal meldingen geen beeld geeft van de aard of omvang van de problemen van mensen met verward gedrag. De politie stelt bij een melding van verward gedrag geen diagnoses, de politie is daarvoor niet opgeleid.
Het aantal incidenten dat de politie registreert onder de noemer overlast «verward persoon», staat daarnaast niet gelijk aan het aantal mensen met verward of onbegrepen gedrag. Bij een incident kunnen namelijk meerdere personen betrokken zijn, en één persoon kan ook zorgen voor meerdere incidenten. Het aantal unieke personen met verward gedrag ligt daarmee lager dan het aantal meldingen. Zoals aangegeven in de voortgangsbrief over de aanpak voor personen met verward of onbegrepen gedrag die gelijktijdig met deze beantwoording aan de Kamer is gezonden, zal de politie in nauwe samenwerking met het Ministerie van JenV een analyse uitvoeren van de registraties in combinatie met andere data om meer zicht te krijgen op het aantal unieke personen dat achter deze meldingen schuilgaat en hun zorg- of ondersteuningsvraag.
We vinden het belangrijk te benadrukken dat we mensen die verward gedrag vertonen passende zorg en ondersteuning dienen te bieden, maar dat we tegelijkertijd ook aandacht moeten hebben voor de openbare orde en veiligheid van burgers, de persoon in kwestie zelf en zorg- en politiemedewerkers. Er moet steeds worden gezocht naar een juiste verdeling van taken en verantwoordelijkheden, gegeven de aard van de situatie en de achtergrond van de problematiek. Dit kan leiden tot inzet vanuit de zorg, maar ook indien noodzakelijk vanuit politie vanwege gevaarzetting.
Het vraagstuk van de als te krap ervaren politiecapaciteit is bekend. De vraag naar inzet van de politie zal altijd groter blijven dan de beschikbare capaciteit. Op lokaal niveau beslist het lokaal gezag (de burgemeester samen met de officier van justitie) over de prioriteiten en onderwerpen waarop de inzet van de politie dient plaats te vinden. In geval van nood en/of gevaar voor de openbare orde of veiligheid zal de politie altijd optreden.
Bent u bekend met het feit dat ondermeer de politievakbond Algemene Nederlandse Politie Vereniging (ANPV) heeft gesteld dat het gestegen aantal incidenten met verwarde personen te wijten is aan bezuinigingen op de geestelijke gezondheidszorg (GGZ)? Zo ja, heeft u de bereidheid de bezuinigingen op de GGZ terug te draaien, zodat er meer instellingen zijn waar verwarde personen onderdak kunnen vinden in plaats van deze in de wijken los te laten? Kunt u hierover een gedetailleerd antwoord geven?
We zijn daarvan op de hoogte, maar delen de opvatting van de ANVP niet en willen hier graag enkele kanttekeningen bij plaatsen. Ten eerste zijn mensen met verward of onbegrepen gedrag niet één op één gelijk te stellen met mensen met een psychische zorgvraag. Het betreft een bredere groep met veelal (een combinatie van) verslavings- en psychische problematiek, andere gedragsproblematiek en/of waarbij sprake is van levensproblemen zoals schuldenproblematiek of verlies van een naaste, die als gevolg hiervan een verwarde episode doormaken. Slechts een zeer klein gedeelte van deze doelgroep vormt een gevaar voor de veiligheid. Het is op basis van de registratie van E33- meldingen niet mogelijk om in algemene zin aan te geven in welk aandeel van deze gevallen de persoon waarover wordt gemeld een (psychische) zorgvraag heeft. In de Kamerbrief die tegelijk met deze beantwoording aan de Kamer wordt verzonden, geven wij aan een nadere analyse van de E33-meldingen en de zorg- en ondersteuningsbehoefte van de doelgroep die hierachter schuilgaat, uit te zullen voeren. Ten tweede zijn de afgelopen jaren (2018–2022) de uitgaven aan de curatieve ggz gestegen van 3,7 miljard euro naar 4,6 miljard euro.
Bent u van plan te zorgen voor een landelijk dekkend netwerk van de psycholance, een ambulance die bedoeld is voor verwarde en psychiatrische patiënten? Zo nee, waarom niet?
Met betrekking tot het vervoer van personen met verward gedrag is in 2020 met betrokken partijen afgesproken dat het vervoer met psychiatrische hulpverlening door de Regionale Ambulance Voorziening (RAV) wordt verzorgd. Immers, wanneer iemand zorg nodig heeft is vervoer door een politieauto niet passend, en ook voor de persoon in kwestie onnodig stigmatiserend en traumatiserend. De verantwoordelijkheid van de RAV voor dit vervoer is verankerd in de Wet Ambulancezorgvoorzieningen. Daarmee is sprake van een landelijk dekkend netwerk. Om de kwaliteit van dit vervoer te borgen heeft Ambulancezorg Nederland (AZN) heeft het «Kwaliteitskader Mobiele zorg rondom psychiatrische beoordeling» vastgesteld. De manier waarop dit vervoer precies wordt ingevuld en georganiseerd verschilt per regio. Op die manier kan rekening worden gehouden met specifieke kenmerken en behoeften van de regio. De psycholance is een vorm om dit vervoer in te richten, maar er zijn ook andere goede manieren om het vervoer van mensen met verward of onbegrepen gedrag vorm te geven. Omdat bij het landelijk uitrollen van één specifiek vervoersmodel zoals de psycholance geen rekening met de lokale context kan worden gehouden, vinden we dat niet wenselijk.
Het bericht 'Medisch toerisme in de lift, maar ingrepen niet zonder risico: ‘Deel van mijn wangen voel ik niet meer’' |
|
Judith Tielen (VVD), Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Medisch toerisme in de lift, maar ingrepen niet zonder risico: «Deel van mijn wangen voel ik niet meer»»?1
Ja, dit artikel is mij bekend. Daarnaast is tijdens het Notaoverleg «Cosmetische ingrepen zonder medische noodzaak» van 28 maart jl. het onderwerp cosmetische behandelingen in het buitenland uitgebreid aan bod gekomen.
Bent u van mening dat malafide bemiddelingsbureaus die burgers bewust verkeerd voorlichten over cosmetische ingrepen in het buitenland moeten worden aangepakt? Zo ja, welke stappen bent u van plan te ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat bemiddelingsbureaus die burgers bewust verkeerd voorlichten over cosmetische ingrepen in het buitenland aangepakt moeten worden. Echter, dergelijke bemiddelingsbureaus vallen niet altijd onder het toezicht van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Dit is alleen het geval als de activiteiten die zij uitvoeren vallen onder de reikwijdte van zorg zoals bedoeld in de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Het stellen van een diagnose, het ter handstellen van geneesmiddelen of het leveren van nazorg zijn allemaal voorbeelden van zorgverlening. Als dergelijke activiteiten in Nederland plaatsvinden, is de IGJ de aangewezen toezichthouder en kunnen zij interveniëren met gebruikmaking van het hun ter beschikking staande instrumentarium. Reisbemiddeling en het aanbieden van websites waarop te zien is welke operaties in het buitenland mogelijk zijn, zijn geen zorg in de zin van de Wkkgz en vallen daarom ook niet onder toezicht van de IGJ. Bij onrechtmatig handelen van bemiddelingsbureaus, die niet onder het toezicht van de IGJ staan, staat wel de weg naar een civiele rechter open.
Aan welke voorwaarden moeten (buitenlandse) aanbieders van cosmetische ingrepen voldoen om zich te vestigen in Nederland?
Allereerst wil ik benadrukken dat de cosmetische sector een brede sector is die reikt van het aanbrengen van make-up en peelings, tot andere schoonheidsbehandelingen en plastische chirurgie. Een deel van de beroepen in de cosmetische sector is gereguleerd in de Wet Beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Om de patiëntveiligheid te waarborgen zijn bepaalde cosmetische ingrepen/handelingen voorbehouden handelingen die alleen door een BIG-geregistreerde zorgmedewerker uitgevoerd mogen worden. Zo mogen enkel bepaalde beroepsgroepen, zoals cosmetisch artsen en plastisch chirurgen, behandelingen als snijden en injecteren uitvoeren.
Gezien het feit dat de cosmetisch arts en de plastisch chirurg geregistreerde gezondheidsberoepen zijn, moeten buitenlandse aanbieders die dit beroep willen uitoefenen in Nederland de BIG-toelatingsprocedure voor Buitenslands gediplomeerden doorlopen, conform de Wet BIG. In deze procedure beoordeelt de Commissie Buitenslands Gediplomeerden Volksgezondheid (CBGV) of de gevolgde opleiding en ervaring gelijkwaardig zijn aan de Nederlandse vereisten van het beroep in het BIG-register. Als iemand niet voldoet aan de eisen voor toelating tot het BIG-register, wordt bekeken of deze tekortkomingen kunnen worden gecompenseerd door een aanvullende opleiding, een aanpassingsstage of een proeve van vakbekwaamheid. Bovendien geldt voor werknemers van buiten de EER dat zij moeten voldoen aan de voorwaarden voor toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt die zijn vastgelegd in de Wet arbeid vreemdelingen.
Kunt u de Kamer inzicht geven in de landelijke registratie van complicaties van behandelingen in het buitenland door de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC)?
Er is geen centrale (nationale) registratie van complicaties na ingrepen in het buitenland omdat complicatieregistraties in de ziekenhuizen geen onderscheid maken tussen nationale of buitenlandse complicaties. De NVPC is per 11 mei 2022 een nieuwe (openbare) registratie gestart. Gezien de recente start zijn daar nog geen concrete bevindingen uit te halen. Sinds de start van de nieuwe registratie zijn er 7 complicaties gemeld uit het buitenland waarvoor nazorg is geleverd in Nederland. De nieuwe registratie zal hier in de toekomst hopelijk beter inzicht in geven.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze bemiddelingsbureaus in ieder geval (gedeeltelijk) onder het toezicht- en handhavingsgebied van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) komen te staan?
Zoals ik bij vraag 2 reeds aangegeven heb, vallen dergelijke bemiddelingsbureau niet altijd onder het toezicht- en handhavingsgebied van de IGJ. Dit is immers afhankelijk van de activiteiten die zij uitvoeren. Alleen wanneer sprake is van zorg in de zin van de Wkkgz, die in Nederland wordt geleverd, vallen de bemiddelingsbureaus onder toezicht van de IGJ. Wanneer bemiddelingsbureaus niet onder het toezicht van de IGJ vallen, staat bij onrechtmatig handelen de weg naar een civiele rechter open. Indien wel sprake is van zorgverlening zoals bedoeld in de Wkkgz, is de IGJ de aangewezen toezichthouder en kunnen zij interveniëren met gebruikmaking van het hun ter beschikking staande instrumentarium.
Ten slotte wil ik nog benadrukken dat het de eigen verantwoordelijkheid van consument is, wanneer hij of zij de keuze maakt om een niet medisch noodzakelijke behandeling in het buitenland te ondergaan en hierbij gebruik te maken van deze bemiddelingsbureaus.
Bent u bereid om op de website van de rijksoverheid, jezelfmooiermaken.nl, duidelijker te verwijzen naar de beroepstitel «Cosmetisch arts KNMG» en naar de relevante informatie die door veldpartijen al is samengesteld?
De website van rijksoverheid over cosmetische zorg is eind vorig jaar vernieuwd. Met de informatie die op deze website staat, hoop ik de cliënt te ondersteunen in hoe hij of zij zich vooraf goed kan laten informeren over een eventuele behandeling en over de risico’s. Hier is onder andere informatie terug te vinden over de beroepstitel «Cosmetisch arts KNMG». Ook wordt doorverwezen naar het «Register cosmetisch arts KNMG» van de Nederlandse Vereniging Cosmetische Geneeskunde (NVGC). In dit register is terug te vinden welke artsen de titel mogen voeren. Dit ondersteunt cliënten bij het vinden van een geschikte arts voor een cosmetische ingreep.
Daarnaast wordt op de website doorverwezen naar het Kwaliteitskader Cosmetische Zorg dat door het Zorginstituut Nederland in 2019 is vastgesteld. Hierin worden de landelijke afspraken beschreven over hoe de cosmetische zorg georganiseerd moet zijn om ervoor te zorgen dat een cliënt overal in Nederland dezelfde veilige en kwalitatief goede cosmetische zorg krijgt.
Welke stappen onderneemt u verder om burgers beter voor te lichten over de risico’s die kleven aan cosmetische ingrepen zonder medische noodzaak in het buitenland? Ziet u daarnaast ook de meerwaarde van het wijzen op counselingsmogelijkheden in deze campagne?
Zoals ik bij vraag 6 heb aangegeven, hoop ik met onze vernieuwde website over cosmetische zorg, de cliënt te ondersteunen in hoe hij of zij zich vooraf goed kan laten informeren over een eventuele behandeling en over de risico’s. Op de website is ook een voorlichtingsanimatie te vinden en zijn adviezen terug te vinden voor cliënten die er toch voor kiezen om hun ingreep in het buitenland te laten doen. Zoals toegezegd tijdens het nota-overleg cosmetische ingrepen zonder medische noodzaak op 28 maart jongstleden heb ik deze informatie ook via «socials» verspreid, zodat de doelgroep «jongeren» beter wordt bereikt.
Consumenten die (in het buitenland) een cosmetische operatie willen ondergaan moeten zich vooraf goed laten informeren over de behandeling en de risico’s die daaraan verbonden kunnen zijn en over de deskundigheid van de behandelaar. De consument is hier zelf verantwoordelijk voor, het gaat hier om niet verzekerde en niet medisch noodzakelijke ingrepen.
Op welke manieren betrekt u de veldpartijen bij voorlichtingscampagnes en informatieverstrekking over cosmetische ingrepen in het buitenland, bijvoorbeeld door gebruik te maken van door hen gemaakte folders?
Ik wil hier graag benadrukken dat het geven van voorlichting over cosmetische ingrepen geen kerntaak van de overheid is. Veldpartijen hebben mij en mijn voorgangers gevraagd hieraan een bijdrage te leveren en dat doe ik van harte, maar zoals gezegd zijn cosmetische ingrepen geen medisch noodzakelijke zorg.
De verantwoordelijkheid om zich goed te laten informeren ligt bij de consument. Deze dient zich vooraf relevante vragen te stellen, zoals: heb ik de eventuele risico’s goed afgewogen en heb ik te maken met een deskundige behandelaar. Het is daarom van belang om bewustwording aan de voorkant te creëren zodat consumenten zich voldoende laten informeren over een cosmetische ingreep en de eventuele risico’s die hieraan verbonden kunnen zijn, ook/zeker als men kiest voor een behandelaar in het buitenland. Daarbij is goede informatievoorziening belangrijk, zodat mensen zelf een weloverwogen keuze kunnen maken en de risico’s van ingrepen begrijpen. Dit geldt ook wanneer een cliënt ervoor kiest om in zee te gaan met een bemiddelingsbureau die cosmetische behandelingen in het buitenland aanbiedt.
De consument kan bij zijn of haar keuze gebruik maken van diverse communicatiekanalen en middelen die worden aangeboden door veldpartijen, ook in het buitenland. Daarnaast probeer ik cliënten met de informatie die op de website van de rijksoverheid over cosmetische zorg is te vinden te ondersteunen bij hun keuze. Hiermee hoop ik bij te dragen aan een stukje inzicht en doorverwijzing in de keuze die de consument maakt.
Op welke manier geeft u de voorlichting over malafide bemiddelingsbureaus een plek in de toekomstige voorlichtingscampagne, conform een eerder aangenomen motie?2
Zie antwoord vraag 8.
Hoe bent u van plan om, conform een hiertoe aangenomen motie, het gecertificeerde beroep «Cosmetisch arts KNMG» breder onder de aandacht te brengen bij het bredere publiek?3
Ik ben hierover in gesprek met onder andere de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) en de Nederlandse Vereniging Cosmetische Geneeskunde (NVCG). Gezamenlijk zullen wij dit oppakken en ervoor zorgen dat het beroep «Cosmetisch arts KNMG» meer bekendheid zal krijgen bij het bredere publiek.
Bent u van mening dat influencers, online (Youtube)kanalen en online platforms transparant moeten zijn over risico’s bij cosmetische producten of behandelingen waar ze reclame voor maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe zet u zich in om dit te bewerkstelligen?
Voor medisch cosmetische behandelingen geldt een reclamecode. Dit zijn afspraken waar adverteerders zich aan moeten houden. Reclame mag bijvoorbeeld niet gericht zijn op minderjarigen en geen garantie geven over het resultaat. Wanneer een advertentie over een medisch cosmetische behandeling misleidend is, kan een klacht worden ingediend bij de Reclame Code Commissie. Daarnaast geldt voor influencers, online (Youtube)kanalen en online platforms een Reclamecode Social Media & Influencer Marketing.
Het apenpokken-virus |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met dit Twitterbericht?1
Ja.
Heeft het RIVM inderdaad de informatie op hun website over het apenpokkenvirus onlangs aangepast, zoals in dit twitterbericht wordt gesteld?
Ja, het RIVM heeft de tekst meerdere malen aangepast:
Tekst op 20 mei:
Behandeling
Het pokkenvaccin kan in de eerste dagen na mogelijke besmetting (post-expositie profylaxe) gebruikt worden. Het vaccin kan ook gebruikt worden als bescherming vooraf voor mensen met een grotere besmettingskans. Er is een geregistreerd antiviraal middel tegen pokken en monkeypox in Europa.
Tekst op 21 mei:
Vaccinatie
Het Monkeypox-virus lijkt sterk op het virus dat de ziekte «pokken», veroorzaakt. Pokken komt niet meer voor in de wereld door het succes van vaccinatie ertegen. De pokkenvaccinatie was onderdeel van het Rijksvaccinatieprogramma tot de jaren 70, maar na het verdwijnen van pokken, is deze gestaakt.
Het pokkenvaccin kan in de eerste dagen na mogelijke besmetting (post-expositie profylaxe) gebruikt worden. Het vaccin kan ook gebruikt worden als bescherming vooraf voor mensen met een grotere besmettingskans.
Tekst op 23 mei bij Vragen en antwoorden monkeypox (apenpokken) | RIVM:
Is er een behandeling of medicijn tegen monkeypox (apenpokken)?
Het vaccin tegen pokken kan ook gebruikt worden voor monkeypox. Het pokkenvaccin kan in de eerste dagen na mogelijke besmetting (post-expositie profylaxe) gebruikt worden. Het vaccin kan ook gebruikt worden als bescherming vooraf voor mensen met een grotere besmettingskans. Er is een geregistreerd middel tegen monkeypox voor opgenomen patiënten met ernstige klachten, maar dat is beperkt beschikbaar. De behandeling van monkeypox met dit middel werkt ondersteunend.
Kan ik me laten vaccineren tegen monkeypox?
Nee, je kunt niet zelf de pokkenvaccinatie aanvragen. Alleen mensen die een grote kans hebben om de ziekte te krijgen krijgen de vaccinatie aangeboden.
Zo ja, wanneer heeft deze verandering plaatsgevonden en waarom is de informatie aangepast?
De informatie op de website wordt regelmatig aangepast op basis van nieuwe informatie, naar aanleiding van vragen uit het publiek of om de tekst te verduidelijken. Zoals op 23 mei jl. wordt vermeld, is het antivirale middel slechts beperkt beschikbaar. Ook het vaccin wordt beperkt aangeboden.
Wat was de status van het apenpokkenvirus begin deze maand, op 1 mei 2022? Had het virus toen de A-status?
Er was voor 21 mei 2022 geen meldplicht voor het apenpokkenvirus, alleen voor het klassieke pokkenvirus bestond een meldplicht.
Indien het virus 1 mei 2022 niet de A-status had, waarom heeft het virus op 21 mei 2022 volgens het RIVM dan de A-status gekregen?2
Bij deze opkomende infectieziekte, waarover nog veel onbekend is met betrekking tot ziektelast, overdracht en risicogroepen, is het essentieel om nieuwe gevallen zo vroeg mogelijk op te sporen, verdachte gevallen te kunnen isoleren en maatregelen te nemen bij contacten, zoals monitoring en quarantaine, om verdere verspreiding te voorkomen. Dit is alleen mogelijk indien een ziekte wordt aangemerkt als A-ziekte.
In welk opzicht verschilt het apenpokkenvirus, zoals dat 1 mei 2022 bekend was, virologisch van het apenpokkenvirus dat op 21 mei 2022 de A-status heeft gekregen?
Tot op heden is nog niet bekend in hoeverre er virologisch opzicht verschil is met de bekende stammen. Daar wordt nog onderzoek naar gedaan door middel van sequencing.
Kortom, welke virologische rechtvaardiging is er voor de A-status van dit virus sinds 21 mei 2022?
Zie het antwoord op vraag 5 en 6.
Is het apenpokkenvirus de afgelopen maand dodelijker geworden? Zo ja, wat was de sterftekans begin deze maand en wat is de sterftekans nu? Zo nee, wat is de sterftekans op dit moment?
De data wordt nog verzameld, over de verandering van mortaliteit is nog niets bekend.
Is het apenpokkenvirus de afgelopen maand wellicht besmettelijker geworden? Zo ja, waaruit blijkt dit?
Wat opvallend is bij deze internationale uitbraak, is dat er in één week tijd meer mensen besmet zijn dan de afgelopen decennia in Europa bij elkaar en het in veel verschillende landen tegelijkertijd opduikt. Of het daarmee besmettelijker is, valt nog niet te zeggen. Dat moet uit bron- en contactonderzoek, verdere typering van het virus en overig onderzoek blijken.
Kunt u de bovenstaande vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Waar relevant heb ik dit gedaan.
Kunt u de vragen, gezien de actualiteit en urgentie, binnen een week beantwoorden?
Dit bleek niet mogelijk te zijn.
Het recht op abortus in Polen |
|
Jan Paternotte (D66), Lilianne Ploumen (PvdA), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Kuipers , Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht in de Guardian1 waaruit blijkt dat de eerste vrouwen in Polen nu worden vervolgd voor (het assisteren bij) abortus?
Ja.
Bent u bekend met het bericht uit Euronews2 van 26 januari jl. over twee Poolse vrouwen die het leven hebben moeten laten door het verbod op abortus aldaar?3
Ja.
Wat kunt u in Nederland betekenen voor vrouwen in Polen die hun zwangerschap willen afbreken?
Vrouwen uit het buitenland, waaronder Poolse vrouwen, kunnen in Nederland een behandeling in een abortuskliniek ondergaan. Dit is echter geen recht en de Nederlandse staat biedt deze individuele vrouwen geen financiële ondersteuning. Wel maakt Nederland zich sterk voor het bereikbaar en toegankelijk houden van abortushulpverlening. Elk jaar maken ruim 3000 vrouwen, niet woonachtig in Nederland, hiervan gebruik. In 2020 betrof het 308 vrouwen uit Polen. De Nederlandse Zorgautoriteit stelt jaarlijks maximumtarieven vast voor abortusbehandelingen voor vrouwen die niet op grond van de Wet langdurige zorg verzekerd zijn. Afhankelijk van het soort behandeling gaat het om ca. 435 – 1.185 euro. De klinieken kunnen hier flexibel mee omgaan, en een lager tarief vragen als een vrouw het maximumtarief niet kan betalen. Van deze mogelijkheid maken de klinieken in praktijk ook gebruik.
Welke mogelijkheden zijn er om Poolse vrouwen die een abortus willen actief naar Nederland te halen voor een veilige en zorgvuldige abortus?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met het bericht van Euronews4 dat vrouwenrechtenactivisten worden opgepakt in Polen?
Ja.
Hoe kan de Nederlandse overheid de Poolse vrouwenrechtenactivisten bijstaan?
Het bevorderen van gelijke rechten voor vrouwen en meisjes is een van de prioriteiten binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Om deze beleidsprioriteit te ondersteunen worden via het Mensenrechtenfonds mensenrechtenorganisaties wereldwijd, waaronder in Polen, gefinancierd. Komende jaren zal, conform de motie van het lid Sjoerdsma over inzet van het Mensenrechtenfonds voor gelijke rechten voor LHBTI en vrouwen en andere kwetsbare groepen in de periode 2022–2027 in Europa, deze inzet vanuit het Mensenrechtenfonds ook in Polen worden voortgezet en waar mogelijk geïntensiveerd, inclusief op het terrein van informatievoorziening over en pleitbezorging voor toegang tot veilige abortus. Over dit onderwerp is ook met uw Kamer gesproken tijdens de begrotingsbehandeling van Buitenlandse Zaken op 18 november 2021. Daarbij moet worden vermeld dat het fonds niet ter ondersteuning van abortusdiensten voor individuen kan worden ingezet, enkel ter ondersteuning van organisaties die zich inzetten voor toegang tot en informatie over veilige abortus.
Ook financiert Nederland middels een ongeoormerkte bijdrage de International Planned Parenthood Federation (IPPF), dat zich wereldwijd inzet voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. In Polen organiseert de IPPF een netwerk van o.a. abortusactivisten en mensenrechtenorganisaties om de situatie van vrouwen in Polen te verbeteren en de effecten van de aangescherpte abortuswetgeving onder de aandacht te brengen van bijvoorbeeld parlementariërs, Europese instanties en de media.
Gezondheidszorg is een competentie van de lidstaten, maar binnen de EU kaders blijft Nederland het belang van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR), inclusief veilige en legale abortus, actief uitdragen.
Bent u zich ervan bewust dat vrouwen in Polen nu geen toegang meer hebben tot abortus?5
Ja. Het kabinet maakt zich zorgen over die toenemende regressieve druk op vrouwenrechten en SRGR, waaronder toegang tot veilige abortus, in Polen.
Door de uitspraak van het Pools Constitutioneel Tribunaal van 22 oktober 2020 is toegang tot legale en veilige abortus in Polen verder ingeperkt. Vrouwen in Polen komen alleen in aanmerking voor een abortus als de moeder in levensgevaar is of als de zwangerschap het resultaat is van verkrachting of incest.
Heeft u ook kennisgenomen van het bericht uit The Quint6 over het gebruik van seksueel geweld door Russische troepen als oorlogsmiddel, en dat gevluchte slachtoffers hiervan dus ook geen toegang hebben tot abortus in Polen?
Ja. Vrouwen in Polen komen alleen in aanmerking voor een abortus als de moeder in levensgevaar is of als de zwangerschap het resultaat is van verkrachting of incest. Wat dit precies betekent voor gevluchte vrouwen uit Oekraïne die een abortus zouden willen ondergaan, is momenteel onderdeel van bespreking in Polen.
Bent u bereid om samen te werken met Poolse pro-abortus groepen om vluchtelingen in Polen die toegang tot abortus nodig hebben te identificeren en hen de mogelijkheid te bieden om deze zorg in Nederland te verkrijgen?
Zoals ook aangegeven tijdens het plenair debat d.d. 10 maart 2022 (voortzetting) inzake het voorstel van wet van de leden Ellemeet, Ploumen, Paternotte en Van Wijngaarden tot wijziging van de Wet afbreking zwangerschap alsmede enkele andere wetten in verband met de legale medicamenteuze afbreking van de zwangerschap via de huisarts (34 891), geeft de Minister van VWS de garantie voor toegankelijkheid van abortuszorg, wanneer dat nodig is, voor vrouwen uit Oekraïne die naar Nederland komen. Zie ook de beantwoording op de vragen 3 en 4. De Nederlandse staat biedt geen faciliterende steun aan vrouwen uit het buitenland om naar Nederland te komen om een abortus te ondergaan.
Bent u bereid om abortus voor deze vluchtelingen uit Oekraïne te realiseren?
Zie antwoord vraag 9.
Voorgenomen sluiting van GGZ-instellingen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de geplande sluiting van de Kliniek Intensieve Behandeling (KIB) in Amsterdam West?1
Ja.
Hoeveel andere instellingen zijn er in Nederland die deze zorg (het KIB behandelt patiënten die reguliere klinieken niet meer aankonden) kunnen leveren? Hoe lang zijn de wachttijden voor deze instellingen?
Een KIB wordt in Nederland op 7 plekken (waaronder de KIB in Amsterdam West, die per 1 mei 2022 sluit) aangeboden, waarbij er ongeveer 170 klinische bedden beschikbaar zijn.
De wachttijd voor de KIB is niet exact weer te geven, omdat we wachttijden op het niveau van diagnosegroepen registreren. Bij een KIB worden personen met verschillende diagnosen behandeld die vastlopen in een reguliere behandelsetting, waardoor er niet sprake is van één wachttijd voor personen die zorg ontvangen in een KIB.
Klopt het dat het KIB sluit vanwege chronisch personeelstekort of spelen hier ook financiële redenen mee? Hoe wilt u wachttijden in de geestelijke gezondheidszorg (ggz) verminderen als het personeelstekort in de ggz ervoor zorgt dat instellingen moeten sluiten en er steeds minder zorg geleverd kan worden? Welke concrete acties wilt u nemen om te zorgen voor voldoende personeel voor de complexere ggz?
De instelling heeft mij laten weten dat recent gelijktijdig een aantal zorgverleners hun dienstverband heeft opgezegd. Door het ontstane capaciteitstekort kan de veiligheid en kwaliteit van zorg niet meer gegarandeerd worden, zo stelt de instelling.
In het kader van de wachttijden spelen er meerdere uitdagingen voor de ggz, in mijn brief over de wachttijden van 23 februari jl.2 heb ik aangegeven welke maatregelen ik neem om deze te ondervangen en om de wachttijden aan te pakken.
Om te zorgen dat er voldoende en goed geschoold personeel beschikbaar is, is het advies van het Capaciteitsorgaan leidend. In dit advies wordt aangegeven hoeveel opleidingsplaatsen er benodigd zijn, opdat er in de toekomst voldoende professionals aanwezig zijn. Voor de kwaliteit en continuïteit van zorg nu en in de toekomst is het daarnaast van belang dat de ggz voor alle medewerkers een aantrekkelijke branche is en blijft om in te werken. Helaas constateer ik dat er een uitstroom van werken in loondienst naar zzp-schap is ontstaan. In januari 2022 is
het Ministerie van VWS daarom in samenwerking met de Nederlandse ggz en de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie een traject gestart, gericht op het maken van gezamenlijke werkafspraken over de organisatie van zorg voor alle werkenden in de ggz3. Het streven is om vóór het zomerreces van 2022 gedragen oplossingsrichtingen en afspraken uitgewerkt te hebben.
Naast dit traject rondom werkafspraken, is het tevens van belang om ook breder in te zetten op het aantrekkelijk maken van het werken in de ggz, ook in de grotere (specialistische) ggz-instellingen waar de meeste complexe ggz verleend wordt. Dit betekent aandacht voor goed werkgeverschap, onder andere door het vergroten van zeggenschap van medewerkers, aandacht voor de werk-privé balans en een gezonde en veilige werkomgeving. Het is aan werkgevers om hiermee aan de slag te gaan en ik ben voornemens om ze hierbij te ondersteunen vanuit de sector brede arbeidsmarktaanpak. Uw Kamer ontvangt de hoofdlijnen van deze aanpak binnenkort.
Waarom sluit de KIB al binnen drie maanden? Wat betekent de sluiting van de KIB voor de cliënten die hier in behandeling zijn? Kan continuerende hulp gegarandeerd blijven voor cliënten, aangezien het hier om cliënten gaat die reguliere klinieken niet aankonden? Wat betekent dit voor cliënten die op de wachtlijsten stonden voor deze kliniek? Ziet u ook dat het ontbreken van goede opvolging van deze zorg zal leiden tot veel grotere (en duurdere) problemen bij deze cliëntengroep?
De instelling geeft aan dat KIB Amsterdam West sluit vanwege het acute personeelstekort, waardoor continuering van de zorg niet langer verantwoord is volgens de instelling en het behandelaanbod op korte termijn afgebouwd wordt. De instelling geeft aan dat de huidige cliënten, die in behandeling zijn, hun lopende behandeling kunnen afmaken bij een andere vestiging van deze zorgaanbieder of er wordt gezocht wordt naar passende behandeling bij een andere zorgaanbieder.
Wat betreft de beschikbaarheid van de psychische zorg, zoals de KIB in Amsterdam West deze aanbiedt, is het aan de zorgaanbieder en zorgverzekeraar om er zorg voor te dragen dat cliënten kunnen (blijven) rekenen op goede en passende zorg. Zorgverzekeraars hebben daarbij zorgplicht voor hun verzekerden en dus een verantwoordelijkheid voor de continuïteit van zorg. In dit proces houden de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) toezicht op de situatie vanuit het oogpunt van continuïteit van zorg voor cliënten.
Kloppen de signalen dat er bij Altrecht TOPGGz Psychosomatiek Eikenboom in Zeist ook zestien bedden weg moeten? Klopt het dat deze kliniek gespecialiseerde ggz-behandelingen aanbiedt voor mensen met zeer ernstige psychosomatiek? Op hoeveel plekken worden dergelijke behandelingen gegeven in Nederland? Klopt het dat er lange wachtlijsten zijn voor dergelijke behandelingen, tot soms wel een jaar?
Het bestuur van Altrecht heeft mij hier recent over geïnformeerd. Het klopt dat de instelling het voornemen heeft om de bestaande klinische capaciteit terug te brengen van tweeëndertig naar zestien bedden. Daarnaast geeft de instelling aan dat het deeltijd/dagprogramma wordt uitgebreid zodat er meer behandelplekken
komen voor patiënten die wel een intensief traject nodig hebben, maar geen 24-uurs zorg.
Locatie de Eikenboom van Altrecht is gespecialiseerd in ambulante en klinische behandeling van (jong) volwassenen met ernstige en/of complexe SOLK (somatisch onvoldoende verklaarde lichamelijke klachten), zoals somatoforme stoornissen, somatisch-symptoomstoornis en conversiestoornis. Het is de enige klinische voorziening voor patiënten met ernstige en/of complexe SOLK. De wachttijd voor somatoforme stoornissen is op dit moment 12 weken en daarmee onder de treeknorm. Voor klinische behandeling bij de Eikenboom geldt wel een wachtlijst van 26 weken. De instelling verwacht dat deze wachttijd gelijk zal blijven omdat voor een deel van de patiënten met een deeltijdprogramma een passend zorgaanbod wordt geboden.
Is u bekend waarom er bedden moeten verdwijnen? Heeft dit een financiële achtergrond? Is hier opnieuw sprake van zwaardere, specialistische zorg die te duur wordt gevonden en dus wordt afgebouwd?
Het doel van de instelling is, zoals hierboven aangegeven, om het aanbod anders in te richten waarbij de afbouw van bedden gepaard gaat met een uitbreiding van behandelplekken voor behandelingen op basis van deeltijd en dagprogramma.
Wat betekent deze afbouw van het aantal bedden voor de cliënten die op dit moment deze behandelingen volgen bij Altrecht TOPGGz Psychosomatiek Eikenboom? Op welke manier kan de zorg gecontinueerd worden, ook met het oog op de wachtlijst voor deze zorg? Wat gebeurt er met de mensen die nog op de wachtlijst staan voor deze vorm van behandeling op deze plek? Ziet u ook dat het ontbreken van goede opvolging van deze zorg zal leiden tot veel grotere (en duurdere) problemen bij deze cliëntengroep?
Hoe kijkt u ernaar dat de afgelopen weken (zie ook de eerdere schriftelijke vragen van het lid Westerveld d.d. 17 maart 2022) meerdere ggz-instellingen of afdelingen hebben aangegeven voornemens zijn te sluiten of af te bouwen? Is er sprake van een sluitingsgolf? Hebben deze instellingen en afdelingen iets gemeen? Hoe houdt u in de gaten dat er een dekkend aanbod blijft voor specialistische ggz? Wat gaat u doen tegen de oplopende wachtlijsten voor deze zorg?2
Er is op dit moment veel aandacht voor (voorgenomen) sluitingen en veranderingen in het behandelaanbod van ggz-instellingen. Wat betreft de motieven om te komen tot (voornemens van) sluiting heb ik in het kader van de casuïstiek waar u op wijst contact gehad met zorgaanbieders. Uit deze gesprekken blijken er verschillende overwegingen ten grondslag te liggen aan deze voornemens. Dit zijn bedrijfsmatige en behandelinhoudelijk overwegingen, maar ook personeelstekorten spelen. De zorgaanbieder en zorgverzekeraar moeten zorgen voor goede en passende zorg. Zorgaanbieders hebben de verantwoordelijkheid om goede zorg te leveren, zorgverzekeraars hebben de verantwoordelijkheid te zorgen dat hun verzekerden binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang hebben tot alle zorg uit het basispakket.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 houden in dit proces de NZa en de IGJ toezicht en houd ik via deze toezichthouders op mijn beurt vinger aan de pols. Omdat de aanpassingen van behandelaanbod in korte tijd plaatsvinden heb ik de NZa gevraagd om de casuïstiek nader te bezien en mij over eventuele gemeenschappelijke onderliggende factoren te informeren. Ik wil namelijk scherp in beeld hebben of dit incidenten zijn of dat hier sprake is van een breder onderliggend probleem dat vraagt om een aanpassing van beleid. De NZa zal mij hierover voor de zomer informeren.
Wat betreft de wachttijdenaanpak verwijs ik graag naar de brief die u 23 februari jl. van mij heeft ontvangen. Op korte termijn zal ik u voorzien van de antwoorden op uw vragen voortkomend uit het schriftelijk overleg wachttijden.
Het artikel 'Al 20 jaar geregeld tekort aan isotopen voor kankerbestraling: waarom het probleem maar niet wordt opgelost' |
|
Pieter Grinwis (CU), Judith Tielen (VVD), Eelco Heinen (VVD), Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Kuipers , Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel van EenVandaag gepubliceerd op 4 februari 2022?1
Ja.
In Petten wordt gebouwd aan de nieuwe isotopenreactor PALLAS, kunt u een update geven van de status van de bouw? Wanneer wordt verwacht dat deze reactor klaar zal zijn en welke stappen moeten hier nog voor worden gezet?
Uw Kamer is op Prinsjesdag geïnformeerd over het kabinetsbesluit om middelen te reserveren voor een mogelijke investering in de bouw van de nieuwe PALLAS-reactor in Petten. Met dit voornemen zet het kabinet in op het borgen van de toekomstige voorzieningszekerheid voor de patiënt.
Het kabinet zal naar verwachting in het voorjaar van 2023 een definitief besluit nemen over de investering in het PALLAS-project. Daarbij moet worden voldaan aan enkele belangrijke voorwaarden, namelijk:
Het Ministerie van VWS reserveert € 1,29 miljard beschikbaar uit de opbrengst van de vitamine D maatregel2 (€ 129 miljoen euro per jaar tot en met 2032) en € 30 miljoen vanuit de eigen begroting voor een mogelijke investering in PALLAS. Van deze middelen wordt € 129 miljoen in 2023 beschikbaar gesteld op de begroting van het Ministerie van VWS om, zonder onomkeerbare stappen, het investeringstraject te starten zodat de voorbereidingen voor de bouw voortgezet kunnen worden en het project op tijd en binnen budget opgeleverd wordt. Hiermee wordt geborgd dat PALLAS op tijd de rol van de bestaande reactor kan overnemen.
Zoals door de toenmalige Minister voor Medische Zorg en Sport aangekondigd in haar Kamerbrief3, zijn in de tussentijd al een aantal voorbereidingen in gang gezet waarbij geen onomkeerbare stappen mogen worden gezet, zolang er nog geen positief besluit ligt van het kabinet. Stichting voorbereiding PALLAS-reactor (verder PALLAS) heeft in 2021 het basisontwerp van de PALLAS-reactor afgerond. Ook heeft PALLAS in juni 2022 een aanvraag voor het verkrijgen van de Kernenergiewetvergunning voor het oprichten (bouwen) van de reactor ingediend bij de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming. Als het kabinet volgend jaar definitief besluit om het PALLAS-project voort te zetten, dan moeten de volgende stappen zijn doorlopen om met de bouw van de PALLAS-reactor te kunnen starten:
Na het afronden van de bouwfase zal een programma van testen doorlopen moet worden in het kader van het in bedrijf nemen van de reactor. Om te kunnen starten met dit programma dient PALLAS de volgende stappen succesvol te nemen:
Na het succesvol afronden van het programma van testen is de reactor gereed voor commercieel gebruik. Indien alle bovengenoemde stappen succesvol zijn doorlopen, is de verwachting dat PALLAS de productie van isotopen rond 2030 kan starten.
Vindt u ook dat de Nederlandse isotopenreactor een belangrijke bijdrage levert aan de gezondheidszorg in Nederland, maar ook wereldwijd? Deelt u de mening dat het voor Nederland goed is om een leidende positie na te streven op het gebied van innovatieve nucleaire geneeskunde en dat deze reactor daaraan bijdraagt?
Nederland heeft met de aanwezigheid van de huidige Hoge Flux Reactor (HFR) in Petten en partners zoals Curium en Urenco, een leidende positie op de wereldmarkt voor medische isotopen. Dagelijks zijn vele duizenden patiënten binnen en buiten Nederland voor hun diagnose of behandeling afhankelijk van medische isotopen die geproduceerd worden in Petten. Het gaat om patiënten met vaak ernstige aandoeningen, zoals verschillende vormen van kanker, hart- en vaatziekten en andere chronische aandoeningen.
Als gevolg van deze leidende positie, kunnen Nederlandse patiënten profiteren van de excellente nucleair geneeskundige zorg en het onderzoek dat in Nederland wordt gedaan naar nieuwe kankerbehandelingen, ook als het gaat om commercieel minder aantrekkelijke behandelingen.
Hoe apprecieert u dat verschillende projecten met een positieve business case en die bijdragen aan maatschappelijke transities, (in de beginfase) niet altijd private financiering kunnen aantrekken vanwege risico’s die niet door de markt kunnen worden beïnvloed? Denk bijvoorbeeld aan projecten, als PALLAS, met lange terugverdientijden of risico’s die afhangen van vergunningsverlening of wet- en regelgeving van de overheid. Wat doet u om deze projecten van de grond te laten komen?
Het PALLAS-project is een voorbeeld van een project dat maatschappelijke relevantie heeft maar vanwege de risico’s rondom dit project niet wordt opgepakt door de markt. Deze financiële risico’s bij grote nucleaire productiefaciliteiten voor medische isotopen worden ook geconstateerd in twee omvangrijke Europese studies die in 2021 zijn gepubliceerd en met uw Kamer zijn gedeeld4 , 5. Dit is de reden dat het kabinet substantiële middelen heeft gereserveerd voor een mogelijke investering in het PALLAS-project.
Wat vindt u van het verstrekken van voorfinanciering vanuit de overheid voor deze projecten? Welke andere mogelijkheden ziet u voor projecten die bijdragen aan maatschappelijke transities, een positieve business case hebben, maar geen private financiering kunnen aantrekken in de beginfase? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals in bovengenoemde antwoorden beschreven en aangekondigd in de Kamerbrief over PALLAS die op Prinsjesdag naar de Kamer is gestuurd, heeft het kabinet besloten om middelen op de VWS begroting te reserveren voor een mogelijke investering in de bouw van de nieuwe PALLAS-reactor in Petten. In het voorjaar van 2023 zal worden besloten over de resterende dekkingsopgave van € 330 miljoen. Het kabinet kijkt hierbij ook naar de mogelijkheden in het kader van het Nationaal Groeifonds. Onder andere de Ministers van VWS en EZK trekken hierin nauw samen op.
Deelt u de mening van de indieners dat het voor projecten die zichzelf kunnen terugverdienen, logischer is om te kiezen voor voorfinanciering in plaats van subsidies? Kunt u uw mening toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Een first loss facility kan als instrument worden gebruikt om vanuit de overheid voorfinanciering te verstrekken voor rendabele, maar risicovolle activiteiten; welke mogelijkheden ziet u om een first loss facility te creëren voor de bovenstaande projecten?
Zie antwoord vraag 5.
De facility zou als doel hebben om projecten te financieren die bijdragen aan vraagstukken op het gebied van klimaat, duurzaamheid, gezondheidszorg etc; ziet u daarom mogelijkheid om een deel van de hiervoor gereserveerde middelen in te zetten voor het buffervermogen van de facility? Ziet u mogelijkheden voor Invest NL om hier een rol bij te spelen? Wat is er volgens u nodig om Invest NL deze rol te laten vervullen en kan u dit realiseren?
Zie antwoord vraag 5.
Negen ernstig zieke MS-patiënten die voor een stamceltransplantatie vast zitten in een kliniek in Moskou |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «MS-patient Peter vast in kliniek Rusland, geen uitweg om terug te komen»?1
Ja.
Hoe gaat u bewerkstelligen dat deze negen ernstig zieke MS-patienten weer veilig thuiskomen?
Volgens het bericht waar u aan refereert heeft de betrokkene inmiddels zelfstandig via Turkije naar Nederland kunnen terugreizen. Personen die al in Rusland zijn en daar weg willen maar tegen problemen aanlopen om dat zelfstandig te organiseren kunnen zich richten tot de ambassade in Moskou met hun consulaire hulpvraag. Volgens mijn informatie zijn daar tot op heden daar geen hulpverzoeken van deze groep bekend.
Hoe kan het dat deze ernstig zieke MS-patienten voor deze stamceltherapie moeten uitwijken naar Rusland?
Gaat u bewerkstelligen dat deze stamceltherapie voortaan wordt vergoed vanuit het basispakket? Zo nee, waarom niet?
Ziet u nu in waar verkeerde zuinigheid toe leidt?
Endometriose |
|
Corinne Ellemeet (GL), Jesse Klaver (GL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Endometriose moet ook in Nederland hoger op de agenda»?1
Ja.
Hoeveel vrouwen in Nederland hebben endometriose?
Hoe vaak endometriose voorkomt in niet exact bekend (mede omdat maar een klein deel van de vrouwen met endometriose daadwerkelijk in zorg is). Er wordt geschat dat ongeveer 10% van de vrouwen endometriose heeft.
De cijfers hierover verschillen echter in de literatuur ((ESHRE richtlijn) tussen de 2 tot 10% binnen de algemene vrouwelijke populatie tot 50% bij vrouwen met vruchtbaarheidsproblemen.
Welke behandelingen zijn er voor vrouwen met endometriose?
De behandeling van endometriose kan op verschillende manieren plaatsvinden en is per patiënt zeer verschillend (pijnstilling, hormoonbehandeling, operatie en multidisciplinaire behandelingen). Multidisciplinaire behandelingen vinden plaats door bijvoorbeeld psycholoog, diëtiste, pijnspecialist, (bekkenbodem)fysiotherapeut, uroloog etc. Over het algemeen wordt in nauw overleg met patiënt en behandelaar een passend behandelplan besproken en uitgevoerd. Informatie hierover is te vinden op Thuisarts.nl, de website van de endometriose stichting en de patiëntenwebsite van de beroepsvereniging Nederlandse Vereniging van Gynaecologie en Obstetrie (NVOG).
Wat zijn de gevolgen voor vrouwen, zowel in hun persoonlijke leven als voor hun behandelopties, van het feit dat het zeven jaar duurt voordat een diagnose wordt gesteld?
De gevolgen voor vrouwen zijn afhankelijk van de ernst van de endometriose, de klachten en de behandeling. Endometriose is een chronische aandoening waarbij met behandeling van medicijnen of een operatie de aandoening redelijk onder controle gekregen kan worden, echter bij ernstige vormen van endometriose is dat een stuk lastiger. De impact van de ziekte is per persoon erg verschillend. Vroege diagnose van endometriose is belangrijk en wordt geassocieerd met minder uitgebreide ziekte en betere klinische uitkomsten (zie vraag 6).
Wat is de diagnosetijd van endometriose in andere landen in Europa?
In de internationale richtlijn endometriose (ESHRE richtlijn) wordt gesproken over een delay van start symptomen tot diagnose tussen de 8–12 jaar2.
Welke stappen wilt u zetten om meer bekendheid over endometriose bij vrouwen en artsen te genereren?
Endometriose moet meer bekendheid en aandacht krijgen, zowel voor patiënten maar ook zeker voor zorgverleners. De link met endometriose en buikpijnklachten zou sneller gelegd kunnen worden door zorgverleners en meer aandacht voor de veelzijdigheid van symptomen die bij endometriose passen zouden sneller herkend moeten worden. Binnen de opleidingen zou dan ook meer aandacht kunnen worden besteed aan dit onderwerp en ook bij nascholing is dit een belangrijk thema. De inhoud van de zorgopleidingen – vallend onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van OCW – wordt bepaald door onderwijs en werkveld samen. De inhoud van de medische vervolgopleidingen – waar VWS verantwoordelijk voor is voor wat betreft de bekostiging – wordt bepaald door de beroepsverenigingen. Voor de klinische richtlijnen zowel in 1e als in 2e lijn zijn de professionele beroepsgroepen en wetenschappelijke verenigingen zelf verantwoordelijk. Daarnaast is het goed dat er in tijdschriften zoals huisarts en wetenschap, medisch contact en het Nederlands tijdschrift voor geneeskunde meer aandacht komt voor endometriose. Dit is behulpzaam om de awareness te doen toenemen. Deze tijdschriften worden veel gelezen en hebben in de afgelopen jaren vele artikelen gepubliceerd over het diagnostisch delay en de veelheid aan symptomen die kunnen optreden als gevolg van endometriose. Ik vind het belangrijk dat vrouwen goede informatie kunnen vinden die behulpzaam zijn in de aanpak van endometriose. Ik verwijs hiervoor naar Thuisarts.nl. Voor de informatie op thuisarts.nl worden de wetenschappelijke richtlijnen gebruikt.
Zoals toegezegd tijdens het Kamerdebat over de initiatiefnota «de noodzaak van gendersensitieve zorg – ongelijke behandeling is betere zorg» zal ik bij betrokken organisaties aandacht vragen voor het vraagstuk gendersensitieve zorg en in dit licht ook de bekendheid die door betrokkenen kan worden gegeven aan endometriose.
Deelt u de mening dat endometriose deel moet zijn van voorlichting over seksuele gezondheid?
Partijen die betrokken zijn bij de voorlichting over seksuele gezondheid zijn vrij om zelf te kiezen welke informatie zij aanbieden en maken hun eigen afwegingen daarbij. Ik ben blij om te constateren dat via verschillende kanalen informatie over endometriose te vinden is. Zo staat bijvoorbeeld op de website van de Endometriose Stichting veel informatie voor patiënten en zorgverleners; www.endometriose.nl. Op het patiëntenplatform van de NVOG (Nederlands Vereniging van Obstetrie en Gynaecologie) staat tevens informatie over endometriose. Ook is er op thuisarts informatie over endometriose te vinden: Endometriose | Thuisarts.nl.
Jongeren, in dit geval jonge vrouwen, kunnen met vragen over seksualiteit en gezondheid ook terecht bij Sense.info via de website, chatfunctie of telefoon. Sense.info is een site die veel wordt bezocht door jongeren. Er is veel informatie vinden over menstruatie(welzijn). Deze informatie wordt door jongeren relatief vaak gezocht. Onlangs heeft Sense.info daarbij expliciet informatie over endometriose opgenomen (https://sense.info/nl/seks-abc/endometriose).
Bent u bereid om samen met de Gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD), Rutgers en de Endometriose Stichting te bezien hoe voorlichting over endometriose onderdeel kan worden van de scholingsprogramma’s over seksuele gezondheid op middelbare scholen?
Scholen in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs zijn op grond van het kerndoelonderdeel seksualiteit en seksuele diversiteit verplicht om in hun lesaanbod aandacht te besteden aan seksuele vorming en gezondheid, relaties en seksuele diversiteit. Scholen zijn vrij om zelf te kiezen welke methoden of lespakketten ze hiervoor gebruiken. Binnen het thema seksuele gezondheid besteden diverse lesmethoden aandacht aan menstruatie(welzijn). Het lespakket van de Endometriosestichting is een aanbod dat scholen kunnen gebruiken als zij invulling willen geven aan een aspect van dit kerndoel. Ik zal contact opnemen met de GGD GHOR en Stichting Rutgers met de vraag of de beschikbare informatie die zij bieden over endometriose voldoende is en of er ruimte is om hier meer aandacht aan te besteden.
Welke stappen wilt u zetten om tot betere richtlijnen te komen voor endometriose, zodat diagnoses sneller worden gesteld en de aandoening effectiever wordt behandeld? Bent u bereid om hierover om tafel te gaan met de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) en de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) / het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG)?
Beroepsgroepen zijn zelf verantwoordelijk voor het onderhoud van het professionele kennissysteem. De beroepsvereniging (Nederlandse Vereniging Gynaecologie en Obstetrie) hanteert de internationale richtlijn (ESHRE) welke zeer actueel en uitgebreid is. Endometriose neemt ook een belangrijke plaats in binnen de onderzoeksprogrammering van de beroepsgroep van de gynaecologen (NVOG). Dit valt uit de kennisagenda 2020–2023
(https://www.nvog.nl/wp-content/uploads/2019/07/NVOG-kennisagenda-2020-2023_def.pdf) van de NVOG op te maken. Endometriose is één van 8 prioritaire onderwerpen voor wat de betreft pijler gynaecologie van NVOG én tevens één van de prioritaire onderwerpen van de pijler voortplantingsgeneeskunde van de NOVG.
De belangrijkste reden voor het diagnostisch delay is naar mijn mening niet zo zeer de hoeveelheid beschikbare kennis is, maar de mate waarin die kennis indaalt in de opleiding en nascholing (zie vraag 8). Ik ben bereid om met de NVOG en de LHV/NHG om de tafel te gaan om te zien welke stappen er gezet moeten gaan worden om sneller een diagnose te kunnen stellen.
Hoeveel geld is nu vanuit de overheid beschikbaar voor onderzoek naar endometriose?
Ik heb geen volledig overzicht van alle onderzoeken die er in Nederland lopen op gebied van endometriose. Via ZonMw worden er in verschillende programma’s onderzoeksgelden beschikbaar gesteld. Voor de universitair medische centra is de beschikbaarheidsbijdrage academische zorg beschikbaar om onderzoek te doen. Hoewel die onderzoeksmiddelen niet ziektespecifiek toegekend worden, is daarbinnen ruimte om ook vragen met betrekking tot endometriose op te pakken. Bij ZonMw zijn er bijv. vragen met betrekking tot endometriose opgepakt binnen het COVID-19 onderzoek3 en doelmatigheidsonderzoek4.
Bent u bereid om geld vrij te maken voor onderzoek naar endometriose en aan te sluiten bij de internationale onderzoekagenda? Zo ja, hoe en hoeveel? Zo nee, waarom niet?2
Zoals besproken in het nota overleg van 14 maart jl., zal ik ZonMW vragen in beeld te brengen op welke wijze er binnen de bestaande en toekomstige onderzoeksprogramma en daarvoor gereserveerde middelen meer aandacht kan komen voor gender en man- vrouw verschillen in onderzoek.
Bent u bereid om naar voorbeeld van de Franse president Macron een Nederlands actieplan voor endometriose op te stellen, waarbinnen tenminste aandacht is voor onderzoek naar oorzaken en behandelmethodes en voor het vergroten van bekendheid over de aandoeningen bij vrouwen en behandelaars?
Ik constateer dat endometriose goed in beeld is bij de verschillende beroepsgroepen als het gaat om het opstellen van hun kennisagenda. Endometriose moet meer bekendheid en aandacht krijgen, zowel voor patiënten maar ook zeker voor zorgverleners. Er is meer aandacht in de opleiding, nascholing en klinische richtlijnen nodig zowel in 1e als 2e lijn. Dit is aan de beroepsgroepen en de opleiding. Ik zal daar hier nadrukkelijk aandacht voor vragen als ik met hen in gesprek ga. Voor patiënten is betrouwbare informatie te vinden over endometriose. Bijvoorbeeld via thuisarts.nl, de website van de endometriose stichting en op het patiëntenplatform (degynaecoloog.nl) van de NVOG (Nederlandse Verenging van Obstetrie en Gynaecologie).
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Wie vertegenwoordigde Nederland op 1 december 2021 op de WHO-bijeenkomst in Geneve en wat zijn de toezeggingen die daar gedaan zijn?1
Namens Nederland nam een ambtelijke delegatie vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het Ministerie van Buitenlandse Zaken deel. Nederland heeft daar via de Europese Unie steun uitgesproken voor het besluit om een proces van onderhandelingen over een pandemieverdrag te beginnen.
Wie zal Nederland vertegenwoordigen op de bijeenkomsten van de WHO op 1 maart 2022 en 1 augustus 2022?
Op 1 december 2021 hebben de lidstaten van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) tijdens een speciale sessie van de Wereldgezondheidsassemblee (WHA) besloten tot de onderhandeling van een conventie, overeenkomst of ander internationaal instrument met betrekking tot pandemische preventie, paraatheid en respons. Hiertoe is een Intergovernmental Negotiating Body (INB) opgericht. Donderdag 24 februari 2022 vond de eerste bijeenkomst van deze INB plaats, waarbij werkafspraken zijn gemaakt door de 194 lidstaten van de WHO over het onderhandelingsproces. Tevens zal er een onderhandelingsbestuur worden geïnstalleerd om de onderhandelingen te begeleiden en de INB te ondersteunen. Nederland werd tijdens de eerste zitting van de INB op 24 februari vertegenwoordigd door een ambtelijke delegatie vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Voor de bijeenkomst op 1 augustus is dat nog niet bepaald.
Welke partij: de WHO, de INB (het Intergouvernmetal Negotiating Body) of de Europese Commissie is in situaties van internationale pandemieën besluitvormend voor Nederland in geval van een internationale gezondheidscrisis?
In een situatie van ernstige grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen zijn er internationale afspraken gemaakt over de stappen die doorlopen moeten worden om te bepalen of er sprake is van een wereldwijde of regionale public health emergency of international concern (PHEIC) of een pandemie. De WHO stelt volgens haar mandaat vast of er sprake is van een dergelijke situatie. Voor Covid-19 stelde de WHO een PHEIC vast op 30 januari 2020 en stelde zij op 11 maart 2020 vast dat er sprake was van een mondiale pandemie. De Nederlandse regering besluit over de nationale aanpak en maatregelen die opportuun worden geacht bij grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen. Dit zal gebeuren met inachtneming van mogelijke bindende en niet-bindende verplichtingen of afspraken zoals vastgelegd in de Internationale Gezondheidsregeling uit 2005 die bindend is voor de WHO lidstaten; aanbevelingen van de WHO; alsook relevante Europese wetgeving omtrent de aanpak en het voorkomen van grensoverschrijdende gezondheidsbedreigingen.
In het voorstel van de Europese Commissie voor een aanbeveling voor een besluit van de Raad van de Europese Unie2 wordt gesproken over andere instrumentaria dan een pandemieverdrag; welke instrumentaria worden hiermee bedoeld?
In de 74e WHA van de WHO is in december 2021 besloten om te komen tot WHO Conventie, overeenkomst of ander internationaal instrument met betrekking tot pandemische preventie, paraatheid en respons. In het voorstel van de Europese Commissie wordt daarbij uitgegaan van een nog tot stand te komen internationale overeenkomst op het vlak van pandemische paraatheid en respons. Sommige andere WHO lidstaten hebben een voorkeur uitgesproken voor een andere vorm van een juridisch bindende afspraken dan een verdrag, zoals bijvoorbeeld een Regeling.
Is er al gesproken over wat de consequenties zijn voor democratische soevereine staten en de nationale wetten indien dit verdrag in werking treedt?
De Nederlandse inzet is dat de onderhandelingen zullen leiden tot een voorstel voor een pandemieverdrag. Als dit kan rekenen op steun van de WHO-lidstaten, zal dit verdrag door consensus worden aangenomen door de WHA. Vervolgens zullen de lidstaten na ondertekening het verdrag in lijn met hun eigen nationale goedkeuringsprocedures moeten laten ratificeren voordat het voor die lidstaten in werking kan treden. In Nederland betekent dit dat het verdrag aan de Staten-Generaal ter goedkeuring moet worden voorgelegd, voordat het voor Nederland in werking kan treden.
In hoeverre behoudt Nederland, met deze voorgenomen pandemieovereenkomst, de soevereiniteit om binnen de eigen landsgrenzen afwegingen te maken en besluiten te nemen die aansluiten bij de visie in Nederland?
De inhoud van het verdrag staat nog niet vast, en de onderhandelingen daarover zullen mogelijk tot 2024 plaatsvinden. De inzet van Nederland zal nog nader vorm krijgen, maar is erop gericht om tot bindende afspraken te komen voor het verbeteren van de preventie, paraatheid en aanpak van pandemieën door lidstaten, die aansluiten bij de visie van Nederland op dit vlak en waarbij nauwe samenwerking is met multilaterale instellingen, met name de WHO. Pas aan het einde van de onderhandelingen kan worden bepaald of Nederland partij wenst te worden bij het verdrag en of de regering dit ter goedkeuring zal voorleggen aan de Staten-Generaal. Belangrijk onderdeel bij de afweging of Nederland partij wenst te worden bij het dan voorliggende verdrag is hoe dit zich verhoudt tot bestaande wet- en regelgeving.
Indien het verdrag op gespannen voet staat met de soevereiniteit van Nederland, hoe zorgt u ervoor dat onze volksvertegenwoordiging haar grondwettelijke controlerende taak toch kan uitoefenen?
Zoals in het antwoord op vraag 6 aangegeven is de volksvertegenwoordiging in staat haar grondwettelijke controlerende taak uit te voeren omdat zowel instemming met de eventuele aanpassingen in de nationale wet- en regelgeving als instemming met de ratificatie van het verdrag door de Staten-Generaal noodzakelijk zijn.
Er bestaan reeds internationale afspraken op het vlak van pandemische paraatheid zoals de eerder genoemde Internationale Gezondheidsregeling uit 2005, die bindend is en waar Nederland zich aan dient te houden. Bindende afspraken uit deze regeling zijn verwerkt in de wet Publieke Gezondheid. Indien Nederland besluit partij te worden bij het pandemieverdrag, zullen eventuele specifieke aanpassingen in nationale wetgeving die daaruit voortvloeien worden voorgelegd aan de Staten-Generaal.
Deelt u de mening dat de WHO op dit moment geen onafhankelijke organisatie is?
Nee, ik deel die mening niet. De WHO is een gespecialiseerd agentschap van de Verenigde Naties. Het hoogste besluitvormende orgaan binnen de WHO is de World Health Assembly (WHA), de algemene vergadering van de 194 lidstaten. Het uitvoerend secretariaat in Genève is zowel bestuurlijk als financieel afhankelijk van de besluitvorming, inbreng en steun vanuit de lidstaten. Daarbij geldt bestuurlijk het uitgangspunt van «one country one vote».
Verschillende onafhankelijke evaluatiecomités en -panels hebben gewezen op de noodzaak om de onafhankelijkheid van de WHO te versterken; hoe beoordeelt u, met inachtneming hiervan, de stelling in het voorstel van de Europese Commissie «... dat de mogelijkheid moet worden overwogen deze voorlopig toe te passen in afwachting van de ratificaties, zodat zo spoedig mogelijk kan worden begonnen met de uitvoering van de bepalingen van de voorgenomen pandemieovereenkomst ...»?3
Dit is nu nog niet aan de orde en het kabinet zal zich daar op beraden op het moment dat dit wel het geval is.
Bovenstaande stelling in de bijlage van het besluit komt voort uit de afweging dat er nog geruime tijd kan bestaan tussen het hebben van een door de WHA goedgekeurde verdragstekst en de daadwerkelijke inwerkingtreding (bij een voldoende aantal ratificaties) ervan. Gegeven de ernst van het onderwerp (voorkomen en aanpakken van een pandemie), geeft de Europese Commissie aan dat het wellicht noodzakelijk en wenselijk is om (onderdelen van) het verdrag ook al voorlopig toe te passen voordat het in werking getreden is.
Zou u deze vragen voor het einde van deze maand kunnen beantwoorden vanwege de eerste onderhandelingen die op 1 maart 2022 beginnen?
Op de eerste INB zitting zal nader worden bepaald hoe de INB de komende jaren te werk zal gaan. Het onderhandelingsproces zal niet voor 1 augustus 2022 beginnen. De verwachting is dat deze zullen duren tot de WHA in het voorjaar van 2024.
De Kamerbrief van 20 december 2021 ‘Toekomstige organisatie van zorg voor patiënten met aangeboren hartafwijkingen’ |
|
Caroline van der Plas (BBB), Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Kuipers |
|
![]() ![]() |
Hoe verhoudt het besluit tot concentratie van hoogcomplexe zorg bij aangeboren hartafwijkingen (AHA) in twee centra zich tot de inschatting van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) dat het aantal volwassenen met AHA in de komende 30 jaar zal verdubbelen?
In het besluit is rekening gehouden met de verwachte toename van het aantal volwassen patiënten met een aangeboren hartafwijking door uitsluitend de hoogcomplexe interventies bij volwassenen te concentreren in de twee interventiecentra. Dit is een klein deel van het totale aantal interventies bij volwassenen. De matig en laagcomplexe interventies bij volwassenen kunnen in de toekomst nog steeds worden verricht in de hartcentra van de andere umc’s en algemene ziekenhuizen, zoals nu al het geval is.
Daarbij wil ik benadrukken dat de concentratie alleen betrekking heeft op de interventies, niet op alle overige zorg. Een groot deel van de cardiologische zorg, waaronder de periodieke controles, diagnostiek, onderzoek en voor- en nazorg bij een interventie, kunnen straks nog steeds in het eigen ziekenhuis worden geboden. Voor patiënten blijft de poliklinische zorg dus dichtbij. Er wordt dus een heel specifiek en in omvang beperkt deel van de zorg verplaatst naar de twee interventiecentra.
Heeft u deze toekomstverwachting meegenomen in uw beslissing?
Zie antwoord vraag 1.
Is de kwetsbaarheid van zorg meegenomen bij dit besluit, aangezien bij een calamiteit in één van de twee centra alle zorg terechtkomt bij het overgebleven centrum? Welke consequenties kan dit hebben en zijn die meegenomen?
In het besluit is rekening gehouden met de robuustheid van het toekomstige zorgnetwerk, door de interventies niet in één maar in twee centra onder te brengen. De beroepsgroep heeft in het eerdergenoemde visierapport aangegeven dat een zorgnetwerk met één interventiecentrum inderdaad kwetsbaar is, omdat uitval of calamiteiten niet kunnen worden opgevangen in een ander centrum. In een systeem met twee interventiecentra is die back up wel aanwezig en voorziet de beroepsgroep op dit punt geen knelpunten.
Erkent u dat de IGJ aangeeft dat alle huidige centra de nodige kwaliteit in zorg kunnen leveren?
Zoals mijn ambtsvoorganger in de Kamerbrief van 20 december1 heeft aangegeven, beoordeelt de inspectie de huidige kwaliteit van zorg in de centra als goed. Het besluit om de interventies te concentreren heeft dan ook niet zozeer te maken met de huidige prestaties van de centra, maar met de risico’s en knelpunten die de beroepsgroep voorziet voor de kwaliteit en continuïteit van zorg in de nabije toekomst. De capaciteit voor (kinder)hartchirurgie is bijvoorbeeld te klein om de dienstroosters in alle centra te kunnen vullen, waarbij uitval of uitstroom van specialisten niet kan worden opgevangen en de dienstbelasting van zorgprofessionals te hoog is. Dergelijke knelpunten kunnen binnen de huidige structuur met vier centra en vijf behandellocaties niet worden opgelost. Ook toekomstige generaties kinderen die geboren worden met een aangeboren hartafwijking moeten verzekerd zijn van optimale kwaliteit van zorg. Concentratie van de interventies is daarbij noodzakelijk, zoals de beroepsgroep zelf ook aangeeft.
Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Zo ja, wat is dan de reden om niet naar geografische spreiding van locaties te kijken?
Natuurlijk moeten patiënten in heel Nederland toegang hebben tot goede zorg. Ten aanzien van de interventies bij aangeboren hartafwijkingen is in de besluitvorming een afweging gemaakt tussen de kwaliteit en continuïteit van zorg, ten opzichte van de eenvoudige bereikbaarheid voor patiënten in heel Nederland. De geografische spreiding is daarbij niet van doorslaggevend belang, zoals de beroepsgroep bij het Ministerie van VWS heeft aangegeven. Hartinterventies bij kinderen en zeker bij volwassenen zijn vaak planbare zorg. In situaties dat patiënten acute zorg nodig hebben, kunnen zij terecht bij de dichtstbijzijnde spoedopvang of rechtstreeks worden verwezen naar een interventiecentrum. Bovendien gaat bij deze concentratie alleen om de interventies, niet om alle (kinder)cardiologische zorg voor patiënten met aangeboren hartafwijkingen. Een groot deel van de zorg kan straks nog steeds in het eigen ziekenhuis in de regio worden geboden, bijvoorbeeld de diagnostiek, onderzoeken, poliklinische controles en voor- en nazorg bij een interventie. Deze zorg blijft voor patiënten dus dichtbij beschikbaar.
Dit neemt niet weg dat een deel van de patiënten voor een interventie straks verder zal moeten reizen. Ik begrijp dat dit voor patiënten en hun families belastend kan zijn. Een verandering in de organisatie van deze zorg is echter nodig als we de kwaliteit en continuïteit ook in de toekomst willen verzekeren. Het gaat hier dus ook om de belangen van jonge kinderen en zelfs van kinderen die nog geboren zullen worden met een aangeboren hartafwijking. Uit het advies dat de betrokken patiëntenorganisaties op verzoek van de Minister hebben opgesteld, blijkt evenwel dat patiënten in ruime meerderheid bereid zijn om verder te reizen als dat betekent dat zij optimale zorg krijgen.
Bent u bekend met het feit dat patiënten die hoogcomplexe zorg bij AHA nodig hebben, maar beperkt belastbaar zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Is de belastbaarheid van patiënten die hoogcomplexe zorg bij AHA nodig hebben een onderdeel van de afweging geweest?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat zorg in heel Nederland toegankelijk en bereikbaar moet zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Onderkent u dat het weghalen van hoogcomplexe zorg voor aangeboren hartafwijkingen ook invloed heeft op de houdbaarheid van andere onderdelen van de zorg (zoals kinderlongchirurgie en -transplantaties, kinder pulmonale hypertensiezorg die al landelijk zijn gecentraliseerd en acute kinder Intensive Care (IC)-zorg)?
Ik onderken inderdaad dat er samenhang is tussen de hoogcomplexe zorg voor patiënten met aangeboren hartafwijkingen en andere, aanverwante vormen van hoogcomplexe medisch specialistische zorg. Het is echter niet zo dat een kinderhartcentrum verdwijnt als een UMC op termijn zelf geen hartinterventies meer uitvoert. Een groot deel van de kindercardiologische zorg blijft beschikbaar in de UMC’s die straks een functie gaan vervullen als shared care centrum binnen een landelijke netwerkstructuur van zorg voor patiënten met aangeboren hartafwijkingen.
Daarbij geldt dat de kennis en expertise van het UMC Groningen op het gebied van pulmonale hypertensie behouden kan blijven in het betreffende kinderhartcentrum. Het gaat hier hoofdzakelijk om poliklinische zorg die door kindercardiologen kan worden geboden. Indien er in het kader van de behandeling van pulmonale hypertensie invasieve metingen moeten worden uitgevoerd via een hartkatheterisatie, zal dit mogelijk wel in een interventiecentrum moeten plaatsvinden. Dit komt bij kinderen relatief weinig voor, gemiddeld tussen de tien en twintig keer per jaar.
Ik zal ook de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) vragen een impactanalyse uit te voeren en nog voor het zomerreces de gevolgen van de keuze voor deze twee locaties in kaart te brengen. Specifieke aandachtspunten voor deze impactanalyse zijn onder meer de acute zorg, de neonatale, kinder- en volwassen ic-zorg, en het waarborgen van unieke medisch specialistische functies die nu bij verschillende UMC’s zijn ondergebracht (denk aan foetale interventies, transplantatiezorg voor kinderen en zorg voor kinderen met pulmonale hypertensie).
Hoe denkt u ziekenhuizen te ondersteunen bij het op peil houden van deze overige zorg?
Zie antwoord vraag 10.
Waarom is het zogenaamde DC3-plan door uw ministerie afgewezen?
In de Kamerbrief van 20 december is aangegeven dat het Ministerie van VWS de voorzitters van de umc’s in november heeft gevraagd om te komen tot een unaniem gedragen voorstel voor de landelijke verdeling van de twee interventiecentra.2 Hiermee werd niet gedoeld op het DC3 plan dat in juni 2021 door een deel van de umc’s is opgesteld.
Het Ministerie van VWS heeft bij de beoordeling van het DC3 plan geconcludeerd dat een landelijke netwerkstructuur met drie interventiecentra niet voldoet aan de randvoorwaarden voor goede kwaliteit van zorg. In dit model worden de interventies bij kinderen verdeeld over drie centra. Aangezien de behandelvolumes vooral bij pasgeborenen en jonge kinderen te klein zijn om in drie centra te kunnen voldoen aan de volumenormen uit de kwaliteitsrichtlijnen van de beroepsgroep, zullen er altijd centra zijn die niet aan de kwaliteitseisen voldoen. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (inspectie) heeft dit in haar advies ook bevestigd en geadviseerd om toe te gaan naar een netwerkstructuur met twee interventiecentra.3 Om deze reden is besloten om de interventies te gaan concentreren in twee interventiecentra en is het DC3-plan geen optie.
Waarom vermeldt u in uw brief dat er geen voorstel vanuit de Universitair Medisch Centra (UMC’s) zelf lag (gesteund door zes van zeven UMC’s) terwijl drie UMC’s gezamenlijk tot het DC3-plan zijn gekomen?
Zie antwoord vraag 12.
Waarom vindt u levensloopzorg alleen van belang bij hoogcomplexe hartafwijkingen en niet bij andere hartafwijkingen?
Het besluit om niet alle interventies bij volwassenen te concentreren, is ingegeven door de verwachte volumegroei in deze patiëntengroep, in combinatie met de overweging dat niet alle ingrepen bij volwassenen specifiek zijn voor een aangeboren hartafwijking of heel complex. Een beperkt aantal operaties bij volwassenen is dermate complex en specifiek gerelateerd aan de aangeboren hartafwijking, zodat deze operaties omwille van de kwaliteit van de ingreep moeten worden uitgevoerd door een hartchirurg die specifieke expertise heeft op dat gebied. Op dit moment is het al zo dat de laag- en matig complexe interventies bij volwassenen ook worden uitgevoerd in andere hartcentra, zoals het St. Antonius Ziekenhuis in Nieuwegein. Daarbij worden de indicatiestelling en het behandelplan wel in samenwerking met een interventiecentrum voor aangeboren hartafwijkingen bepaald. Dit leidt tot goede behandelresultaten en tevreden patiënten. Gezien de verwachte groei van de patiëntengroep wil ik dat deze vorm van netwerkzorg bij de volwassenenzorg ook in de toekomst mogelijk blijft.
Kunt u aangeven waarom u bij volwassenen alleen de zeer complexe interventies wil concentreren en u in uw advies afwijkt van het advies in het visierapport van de (drie) beroepsgroepen, om alle interventies van aangeboren hartafwijkingen van alle patiënten te concentreren in twee of drie centra, vanuit het principe van levensloopzorg?
Zie antwoord vraag 14.
Is concentratie van zorg niet voor alle interventies van aangeboren hartafwijkingen van belang en waar legt u dan de grens?
Zie antwoord vraag 14.
Beseft u dat door uw huidige voorstel het enige centrum in Nederland dat zich bezighoudt met Pulmonale Hypertensie bij kinderen, gesloten gaat worden? Heeft u de gevolgen hiervan in beeld en hoe heeft u dit meegewogen in uw beslissing?
Ik verwijs u naar mijn eerdere antwoord op de vragen 10 en 11.
Beseft u dat het weghalen van planbare hartzorg voorbijgaat aan de noodzaak om snel en goed bereikbare acute zorg te kunnen verlenen in de regio?
Natuurlijk moet de acute zorg voor alle patiënten in Nederland gewaarborgd zijn. We beschikken in Nederland over een uitstekend landelijk netwerk voor traumazorg, met normen voor de beschikbaarheid van de zorg. In acute situaties kunnen patiënten met aangeboren hartafwijkingen straks nog steeds terecht bij de spoedopvang in het nabijgelegen ziekenhuis.
Het is ook niet zo dat de (kinder)hartcentra die straks geen interventies meer uitvoeren zullen sluiten. Deze centra blijven een belangrijke rol vervullen als shared care centra binnen een landelijke netwerkstructuur van zorg voor patiënten met aangeboren hartafwijkingen. In dit netwerk zullen de shared care centra en de interventiecentra zowel onderling als op landelijk niveau nauw moeten samenwerken. De kinderhartcentra die straks geen kinderhartchirurgie meer uitvoeren, blijven als gezegd beschikbaar voor poliklinische controles, diagnostiek, onderzoek en voor- en nazorg na een interventie. Voor patiënten blijft een groot deel van de zorg daarmee dichtbij beschikbaar in het eigen ziekenhuis in de regio.
Long COVID en de wet poortwachter |
|
Bart van Kent |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u ermee bekend dat de ziekte Long COVID een vrij nieuwe ziekte is en er nog veel onduidelijkheid is of deze ziekte chronisch of tijdelijk is?
Sinds de uitbraak van de coronapandemie is gebleken dat een groep mensen na een besmetting met het coronavirus langdurig klachten als vermoeidheid, benauwdheid, hoofdpijn en vergeetachtigheid houdt. Dat wordt «Long COVID» of «PASC» (Post-Acute Sequelae of SARS-CoV-2 Infection) genoemd (hierna: Long COVID). Deze klachten kunnen enkele weken, maar soms ook maanden na een infectie met het SARS-CoV-2 virus aanhouden en kunnen erg ingrijpend zijn in het dagelijks leven.
Er is nog weinig bekend over de langdurige klachten na een coronabesmetting omdat het gaat om een relatief nieuw ziektebeeld. Zoals in verslag van een schriftelijk overleg van 7 december 2021 van de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 is aangegeven, voert het RIVM een «Long COVID-onderzoek» uit om een goed beeld te krijgen van de aard en duur van de klachten, de risicofactoren van Long COVID, de impact op zorggebruik en kwaliteit van leven van patiënten. Naar verwachting worden de eerste resultaten van dit onderzoek gepubliceerd in het eerste kwartaal van 2022. Naar verwachting zal ook de Gezondheidsraad in het eerste kwartaal van 2022 op eigen initiatief met een advies komen over Long COVID. De Gezondheidsraad zal onder andere ingaan op de definitie (of afbakening) van het ziektebeeld Long COVID op basis van de huidige stand van de wetenschap.
Bent u ermee bekend dat Long COVID patiënten in elk geval voor langere tijd moeten herstellen en daarbij fysiek en mentaal vaak heel weinig kunnen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat Long COVID patiënten het sporentraject moeten doorlopen en daarbij ook worden geconfronteerd met re-integratie terwijl het in de medische wetenschap nog helemaal niet duidelijk is hoelang deze patiënten ziek zullen zijn en of zij na hun ziekteverloop hun oude werk weer kunnen oppakken?
Voor Long COVID-patiënten geldt dat iedere patiënt andere (mate van) klachten kan ervaren. Hiervoor is het belangrijk dat passende re-integratie plaatsvindt, naar de mogelijkheden van de individuele zieke werknemer op dat moment. In overleg met de bedrijfsarts en eventueel arbeidsdeskundige kan naar de mogelijkheden van de individuele werknemer een re-integratieplan worden opgesteld. Bijstelling van dit plan is vervolgens aan de orde als een verandering van de gezondheidssituatie van de werknemer dit nodig maakt. Re-integratie is maatwerk en dient dit ook te zijn voor Long COVID-patiënten.
Inmiddels zijn er handreikingen gepubliceerd over werken met langdurige coronaklachten om onder andere werkgevers, werknemers en zorgprofessionals te ondersteunen.2
Regelgeving binnen het stelsel van sociale zekerheid maakt geen onderscheid naar de reden van uitval/ziekte. Voor alle werknemers die ziek worden en daardoor hun eigen werk niet meer kunnen doen, ongeacht de aard of oorzaak van de ziekte, gelden de regels zoals vastgesteld in de Wet verbetering poortwachter. Helaas geldt voor meer ziekten dat het verloop slecht te voorspellen valt. Het is belangrijk dat alle mensen die door een ziekte zijn getroffen gelijke rechten en plichten hebben.
Bent u bereid om in overleg met gespecialiseerde artsen en patiënten het beleid rond de sociale zekerheid voor Long COVID patiënten aan te passen zolang er nog geen duidelijkheid is over deze ziekte?
Werknemers die door een ziekte of beperking minder of niet meer kunnen werken worden allen op basis van dezelfde wetten en regels beoordeeld, ongeacht het type ziekte of beperking of de oorzaak daarvan. Bij deze beoordeling (WIA of eerstejaarsziektewet-beoordeling) wordt geen onderscheid gemaakt naar de reden van uitval of ziekte, maar wordt gekeken naar iemands mogelijkheden in ander werk, rekening houdend met de beperkingen, en het inkomensverlies dat daardoor ontstaat. Dit inkomensverlies is de mate van arbeidsongeschiktheid. In elke situatie wordt er, zowel tijdens de loondoorbetalings- of Ziektewetperiode als tijdens de WIA-uitkering, aandacht gegeven aan de mogelijkheden om te werken van de individuele werknemer, waarbij rekening wordt gehouden met diens mogelijkheden en beperkingen op dat moment. Dit geldt dus ook voor Long COVID-patiënten.
Aangezien in het bestaande beleid al ruimte bestaat om maatwerk toe te passen naar de situatie van de individuele werknemer, zie ik geen noodzaak om het beleid rond de sociale zekerheid voor Long COVID-patiënten aan te passen.
In het geval van Long COVID kunnen, ondanks dat er nog geen kennis is over de lange termijn gevolgen, ook re-integratie-instrumenten worden ingezet die passend zijn bij de beperkingen die die werknemer heeft. Mochten er, door de (tijdelijke) ernst van de klachten tijdelijk geen mogelijkheden zijn om te werken, dan gelden er geen re-integratie-verplichtingen. Kan de werknemer gedeeltelijke taken van de eigen functie wel uitvoeren, dan kunnen werknemer en werkgever, in samenspraak met de bedrijfsarts en/of arbeidsdeskundige, gezamenlijk onderzoeken of die taken langzaam uitgebreid kunnen worden. Zo wordt de individuele werknemer ondersteund om terug te keren op de arbeidsmarkt. Dit kan in het eigen werk zijn of in ander werk.
Mocht de zieke werknemer geen werkgever meer hebben of de ziekteduur langer dan 104 weken duren, dan zal ook de mate van arbeidsongeschiktheid voor het recht op Ziektewet- of WIA-uitkering worden vastgesteld op basis van de functionele mogelijkheden in arbeid van het individuele geval.
Het bericht ‘Nederland grote abortussponsor’ |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21), Don Ceder (CU), Chris Stoffer (SGP) |
|
de Th. Bruijn , Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Nederland grote abortussponsor» en «Ruim kwart miljoen abortusdiensten betaald, maar veel is onduidelijk»?1
Ja.
Klopt de onderzoeksbevinding van het Reformatorisch Dagblad dat in de afgelopen vijf jaar met Nederlands belastinggeld gemiddeld minstens ruim 250.000 «abortusdiensten» per jaar – ruim 1,25 miljoen cumulatief – werden bekostigd in armere landen? Hoe vaak ging het daarbij om zwangerschapsafbrekingen?
De term «abortusdienst» houdt een breed scala aan medische diensten in conform WHO richtlijnen op dit thema. Verschillende organisaties hanteren verschillende definities. Als gevolg daarvan bestaat er geen internationaal overeengekomen methodiek voor het tellen van een abortusdienst en worden verschillende methodieken gebruikt. Om die reden is het niet mogelijk om exact aan te geven hoeveel veilige abortusdiensten of zwangerschapsafbrekingen Nederland de afgelopen vijf jaar mogelijk heeft gemaakt. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft er om deze methodologische redenen voor gekozen om vanaf 2017 de aantallen abortusdiensten niet langer bij elkaar op te tellen en bij te houden.
De onderzoeksbevinding van het Reformatorisch Dagblad is daarom voor mij niet te verifiëren.
Als u genoemde onderzoeksbevinding niet deelt, om hoeveel abortusdiensten en om welk aantal zwangerschapsafbrekingen ging het dan wel?
Het kabinet zet in haar beleid in op keuzevrijheid en het brede spectrum van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR). Dit omvat onder andere het verbeteren van toegang tot basisgezondheidszorg, zorg rondom zwangerschap en bevalling, moderne anticonceptiemiddelen, hiv-testen, counseling en medicatie, seksuele voorlichting aan jongeren en ook veilige abortuszorg. De Nederlandse bijdragen aan programma’s en organisaties zijn over het algemeen niet-geoormerkt en richten zich nooit alleen op het uitvoeren van veilige abortuszorg, maar op verschillende componenten van dat SRGR-spectrum.
In het werk van enkele internationale maatschappelijke organisaties, die door Nederland grotendeels ongeoormerkt worden gesteund, maakt het bieden van toegang tot en de kwaliteit van veilige abortuszorg onderdeel uit van hun werk. Dit geldt voor Ipas, het Safe Abortion Action Fund (SAAF), Marie Stopes International (MSI), de International Planned Parenthood Federation (IPPF) en Population Services International (PSI).
Deze door Nederland gesteunde organisaties hanteren, in lijn met de Technische Guidance van de WHO rondom abortus, een brede interpretatie van een abortusdienst, die naast de onderbreking van de zwangerschap ook voorlichting en counseling vooraf en achteraf omvat, als ook post-abortuszorg – bijvoorbeeld wanneer een vrouw na een onveilige abortus in levensgevaar is. Gezien deze manier van tellen kan het dus ook zo zijn dat een vrouw in een zorgtraject meerdere abortusdiensten ontvangt. Sommige organisaties splitsen een abortusdienst wel weer verder uit, door bijvoorbeeld post-abortuszorg of zwangerschapsafbrekingen apart te tellen.
Zoals in het antwoord op vraag 2 is gedeeld, bestaat er geen internationaal overeengekomen methodiek voor het tellen van een abortusdienst. Het is daarom niet mogelijk om exact aan te geven hoeveel veilige abortusdiensten of zwangerschapsafbrekingen Nederland de afgelopen vijf jaar mogelijk heeft gemaakt, of die gegevens per focusland aan te leveren.
In bijgevoegde tabel2 ziet u, over de afgelopen vijf jaar, de totale budgetten van de genoemde organisaties en de door hen gerapporteerde aantallen abortussendiensten die daarmee zijn gefaciliteerd. Deze gegevens zijn terug te vinden in de jaarrapportages van de betreffende organisaties die op hun websites gepubliceerd zijn. U ziet ook de Nederlandse financiële bijdrage aan deze organisaties voor die periode. Het is van belang te benoemen dat de verschillende organisaties hun eigen definitie van «abortusdiensten» hanteren en eigen methodiek voor het registreren hiervan. Rapportages zijn afhankelijk van registratie van diensten op landenniveau en, mede door het ontbreken van een uniforme definitie, kunnen cijfers fluctueren.
Kunt u per «doelland» aangeven hoeveel abortusdiensten in de afgelopen vijf jaar geleverd werden, hoe vaak het daarbij ging om zwangerschapsafbrekingen, hoe veel belastinggeld hiermee gemoeid was, en door of via welke organisatie(s) deze abortusdiensten (waaronder zwangerschapsafbrekingen) uitgevoerd werden? Zo nee, waarom niet, en beaamt u dat maximale informatie en transparantie voorwaarde is voor effectieve uitoefening van de controlerende functie van het Parlement als «tegenmacht» in een democratische rechtsstaat?
Zie antwoord vraag 3.
Welk percentage van het Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR)-budget van gemiddeld 432 miljoen euro per jaar ging de afgelopen vijf jaar naar abortusdiensten?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op de vragen 3 en 4 zet het kabinet in haar beleid in op keuzevrijheid en het brede spectrum van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. De Nederlandse bijdragen aan programma’s en organisaties zijn grotendeels ongeoormerkt en richten zich nooit alleen op het uitvoeren van veilige abortuszorg, maar op verschillende, met elkaar samenhangende componenten van het SRGR-spectrum.
Omdat Nederland een brede integrale steun verleent op het gebied van SRGR en veelal ongeoormerkt bijdraagt is het niet mogelijk is om het budget uit te splitsen naar specifieke interventies zoals abortusdiensten, in de brede zin van het woord zoals in het antwoord op vraag 3 en 4 omschreven, of zorg rondom zwangerschap en bevalling.
Welk percentage van hettotale ODA-budget ging de afgelopen vijf jaar naar abortusdiensten, en op welk bedrag komt dat gemiddeld per jaar neer?
Zie antwoord vraag 5.
Welk percentage van het SRGR-budget en van het totale ODA-budget ging de afgelopen vijf jaar naar maatregelen voor de zorg aan (aanstaande) moeders, bijvoorbeeld via inzet op goede «maternity care» of praktische steun voor vrouwen middels bijvoorbeeld moeder-kindcentra?
Zie antwoord vraag 5.
Beaamt u dat bovengenoemde vormen van zorg substantieel (kunnen) bijdragen aan het voorkomen van sterfte of blijvend letsel door onveilige abortus, en daarom nadrukkelijk (financiële) steun van Nederland verdienen?
Nederland staat voor een geïntegreerde benadering van SRGR inclusief hiv/aids, in lijn met recente adviezen van de WHO, zoals bijvoorbeeld te vinden in «Sexual and reproductive health» binnen het WHO UHC Compendium3 die naast goede moeder- en kindzorg ook veilige abortuszorg omvat.
Zorg rondom zwangerschap en bevalling zijn belangrijke interventies om moedersterfte te voorkomen. Daarom investeert Nederland bijvoorbeeld in het Global Financing Facility (GFF), waarmee gezondheidssystemen worden ondersteund om met name moeder- en kindsterfte te voorkomen. Echter is dit niet voldoende om onveilige abortus, en de sterfte of letsel veroorzaakt door onveilige abortus tegen te gaan. Daarvoor is het juist belangrijk om enerzijds in te zetten op preventie van ongeplande zwangerschappen, bijvoorbeeld door seksuele voorlichting en toegang tot moderne anticonceptiemiddelen, en anderzijds te zorgen dat vrouwen toegang hebben tot veilige abortuszorg wanneer zij dit nodig hebben en daarvoor kiezen.
In hoeverre en op welke wijze houdt Nederland bij (financiële) steun aan abortusdiensten rekening met de nationale wet- en regelgeving van «doellanden» op het vlak van SRGR en abortusdiensten?
Alle partners die Nederland financiert op het terrein van SRGR inclusief hiv/aids, en dus ook veilige abortuszorg, handelen binnen de kaders van de nationale wet- en regelgeving van het betreffende land. Daarnaast zijn de internationale WHO richtlijnen en VN mensenrechtenafspraken belangrijke kaders voor de Nederlandse internationale inzet voor veilige abortus. Internationale richtlijnen betreffen de WHO technische richtlijnen over veilige abortus, het Actieprogramma van de International Conference on Population and Development (ICPD), en het internationale kader en recht. Zo stelt de Convention on All Forms of Discrimination against Women (CEDAW), dat is geratificeerd door 189 landen, dat lidstaten wettelijke provisies die abortus criminaliseren zouden moeten intrekken.
Welke (juridische) kaders worden gehanteerd bij het financieren of anderszins mogelijk maken van abortusdiensten in het buitenland, bijvoorbeeld op het vlak van abortustermijn, bedenktermijn, vrijwaring van drang of dwang tegen vrouwen om welke reden dan ook, en de kwaliteit van medische zorg?
Zie antwoord vraag 9.
Welk Nederlands overheidstoezicht vindt plaats op (handhaving van genoemde kaders door) organisaties die Nederlands belastinggeld ontvangen om abortusdiensten (te helpen) uitvoeren, zoals Ipas, SAAF, MSI, IPFF en PSI?
Partnerorganisaties zijn verplicht jaarlijks inhoudelijke en financiële rapportages aan te leveren, deze te uploaden in IATI zodat deze openbaar zijn, alsmede audits uit te voeren (voor activiteiten boven EUR 5 mln). Deze rapportages worden gecontroleerd en beoordeeld. Vrijwel alle partnerorganisaties maken hun jaarverslagen publiek toegankelijk, bijvoorbeeld via hun website. Voor alle programma’s boven EUR 5 miljoen is een eindevaluatie verplicht.
Daarnaast worden ook monitoringsmissies uitgevoerd door beleidsmedewerkers uit Den Haag, maar ook door de collega’s op de ambassades. Zo wordt de uitvoering van programma’s ook ter plaatse gecontroleerd. Dit is evenwel sinds COVID-19 maar beperkt mogelijk.
Beleidsevaluaties van BZ, bijvoorbeeld door de IOB, zijn publiekelijk toegankelijk op de website van rijksoverheid.
Bestaat er een plicht voor deze en soortgelijke door Nederland gesubsidieerde organisaties om te rapporteren over de aantallen en aard van «abortusdiensten», en de wijze waarop deze zijn verleend? Zo nee, waarom niet, en bent u bereid alsnog zo’n rapportageplicht in te voeren?
Nee, deze verplichting is er niet. Partnerorganisaties die ongeoormerkte bijdragen ontvangen rapporteren op indicatoren die in lijn zijn met hun eigen (meerjaren) strategie. Bij het aangaan van een samenwerking met zo’n partnerorganisatie wordt beoordeeld of deze strategie bijdraagt aan de Nederlandse beleidsinzet gericht op het verbeteren van SRGR inclusief hiv/aids. Partners worden verzocht om op een aantal kernindicatoren uit het Nederlandse resultatenkader voor SRGR inclusief hiv/aids te rapporteren. Deze zijn te vinden op www.nlontwikkelingssamenwerking.nl. Omdat Nederland geen indicator hanteert op «abortusdiensten», om hierboven genoemde methodologische redenen, verplicht het kabinet partnerorganisaties niet om daarop te rapporteren en is het ook niet voornemens dit te zullen gaan doen.
Deelt u de mening dat, juist omdat abortusdiensten ingrijpende fysieke en psychische gevolgen kunnen hebben, zowel intensief overheidstoezicht vanuit Nederland als het donorland, als ook gedegen rapportage door uitvoerende organisaties, van groot belang is? Zo nee, waarom niet?
Toezicht op het handelen van partnerorganisaties en gedegen rapportages zijn in alle gevallen van groot belang. Alle organisaties zijn dan ook verplicht om jaarlijkse te rapporteren, inclusief in IATI. Daarnaast worden er monitoringsmissies uitgevoerd, en regelmatige beleidsevaluaties door de IOB. Natuurlijk onderhoudt Nederland tussentijds intensief informeel contact met partnerorganisaties, ook via de posten, om betrokken te zijn en blijven bij de uitvoering van hun werk.
Wat is concreet de inhoud van door Nederland gesteunde programma’s op het vlak van «comprehensive sexuality education» (CSE) en wat zijn de Nederlandse beleidsdoelstellingen daarbij?
Binnen de beleidsinzet voor SRGR inclusief hiv/aids zet Nederland zich in om meer jongeren, tussen 10 en 24 jaar, toegang te geven tot kennis over seksualiteit en reproductieve gezondheid en rechten, met als doel om keuzevrijheid te vergroten en gezondheid te verbeteren. Veel jongeren hebben nu geen of beperkt toegang tot juiste informatie omtrent seksuele en reproductieve gezondheid, waardoor zij een groter risico lopen op ongeplande (tiener-)zwangerschappen, seksueel overdraagbare aandoeningen, seksueel en gender-gerelateerd geweld en schadelijke gebruiken zoals meisjesbesnijdenis en kindhuwelijken.
Programma’s gericht op het verbeteren van seksuele voorlichting, of ook wel «comprehensive sexuality education» (CSE), zijn in lijn met de UNESCO International Technical Guidance on Sexuality Education (2018). Dit betekent dat de programma’s gericht zijn op het verbeteren van toegang tot door onderzoek ondersteunde informatie (scientifically acurate), op een breed scala aan thema’s inclusief seksualiteit, mensenrechten, gezondheid en welzijn, respectvolle relaties, waarden, gendergelijkheid, het stellen van grenzen en lichamelijke integriteit. Inhoud van CSE programma’s verschillen per leeftijds- en doelgroep, context, als ook nationale beleidskaders.
Begrijpt of deelt u de zorg, die ook geuit is door een organisatie alsFamily Watch International, dat CSE-programma’s promiscuïteit en risicovol seksueel gedrag (kunnen) aanmoedigen onder jongeren of zelfs jonge kinderen?
Nee. De bewering van Family Watch International wordt tegengesproken door onderzoek en advies van de Verenigde Naties op dit thema. In seksuele voorlichting staat het bieden van kennis en mogelijkheden voor ieder jongere om eigen weloverwogen keuzes rondom seksualiteit te kunnen maken centraal. Daarbij ligt de focus juist op het verbeteren van de gezondheid en het welzijn van jongeren.
De UNESCO International Technical Guidance on Sexuality Education geeft op basis van onderzoek aan dat CSE programma’s bijdragen aan latere eerste seksuele ervaring, het verminderen van het aantal seksuele partners, het verminderen van risicovol gedrag, en het verhogen van condoomgebruik en gebruik van anticonceptie. Onder andere het onderzoek van E.S. Goldfarb en L.D. Lieberman «Three Decades of Research: the Case for Comprehensive Sex Education» (2021) in The Journal for Adolescent Health ondersteunt deze bevindingen, en geeft aan dat CSE, gericht op een breed scala aan gender, mensenrechten en SRGR-gerelateerde thema’s, opgenomen zou moeten worden in nationaal beleid.
Klopt de bewering dat programma’s in Burundi en Jemen gericht zijn op zaken als «verzachten van de demografische druk» of het «verlagen van het vruchtbaarheidscijfer», en zo ja, hoe verhoudt dat zich tot het zelfbeschikkingsrecht van moeders (en vaders) wereldwijd om juist wel kinderen te willen krijgen?
De Nederlandse beleidsinzet voor het verbeteren van SRGR inclusief hiv/aids is gericht op het vergroten van keuzevrijheid. Zelfbeschikking en mensenrechten staan daarbij centraal, voor individuen om zelf te kunnen beslissen of, wanneer en hoeveel kinderen te krijgen, en te beschikken over hun eigen lichaam. Dit is ook in lijn met het Actieprogramma van de International Conference on Population and Development (ICPD).
De SRGR programma’s richten zich dus ook in Burundi en Jemen op het vergroten van keuzevrijheid en toegang tot goede kwaliteit zorg rondom zwangerschap en bevalling met als doel moeder- en kindsterfte te verlagen. In landen met hoge demografische druk blijkt juist dat die keuzevrijheid in het gedrang is, en dat veel mensen minder kinderen zouden willen krijgen maar bijvoorbeeld onvoldoende of geen toegang hebben tot moderne anticonceptiemiddelen of zelf geen keuzes kunnen maken over gebruik daarvan. In Burundi en Jemen hebben respectievelijk slechts 47% en 48% van de vrouwen (15–49 jaar) die moderne anticonceptie willen gebruik daar ook toegang toe, en dus ruim de helft niet. Beide landen hebben een zeer jonge bevolkingsstructuur, en hoge aantallen tienerzwangerschappen.
Kunt u vaststellen dat bij abortusdiensten die Nederland financiert, en zeker in het geval van zwangerschapsafbreking, geen sprake is van enige drang of dwang, bijvoorbeeld vanuit de omgeving van de vrouw, om een abortus te ondergaan? Zo nee, zou u nader onderzoek willen doen naar het vóórkomen en voorkómen van dergelijke dwang of drang rondom door Nederland gefinancierde abortusdiensten?
Nee, dat kan niet worden vastgesteld. Zoals aangegeven in Notaoverleg d.d. 27 september 2021 en conform de daaruit volgende toezeggingen is het kabinet tegen elke vorm van gedwongen abortus. Nederland zet zich al decennialang actief in voor keuzevrijheid. Juist deze inzet op het totale pakket aan SRGR, gericht op keuzevrijheid, gelijke toegang tot informatie en zorg, moet bijdragen aan voorkomen van dwang en drang rond abortus. Ook zet het kabinet zich in voor het aanpakken van grondoorzaken van genderongelijkheid en genderdiscriminatie inclusief grond oorzaken van son preference die leidt tot sekseselectie voor de geboorte.
Onder andere de VN, EU en het Guttmacher Institute publiceerden rapporten inzake gedwongen abortus. Deze rapporten heb ik op 5 oktober 2021 met uw kamer gedeeld. Ik zie op dit moment dan ook geen noodzaak voor aanvullend onderzoek.
Wilt u deze schriftelijke vragen afzonderlijk en nauwgezet beantwoorden, en niet volstaan met algemene antwoorden of algemene verwijzingen naar bijvoorbeeld de website https://www.nlontwikkelingssamenwerking.nl, tenzij een dergelijke bron daadwerkelijk en direct antwoord geeft op de gestelde vraag?
Ik heb uw vragen met alle zorgvuldigheid, aandacht en transparantie beantwoord.
Het bericht dat zelfstandige klinieken graag meer patiënten zouden behandelen die op inhaalzorg wachten, maar daarvoor niet de ruimte krijgen |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat zelfstandige klinieken graag meer patiënten zouden behandelen die op inhaalzorg wachten, maar daarvoor niet de ruimte krijgen?1
Zorgaanbieders en zorgverzekeraars moeten samenwerken om de capaciteit die er is, optimaal beschikbaar te maken. Dit hebben partijen ook met elkaar afgesproken in het «Kader passende inhaalzorg msz».2 De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ziet er op toe dat de afspraken uit het kader worden uitgevoerd. Ik ben bekend met de signalen van zelfstandige behandelcentra (zbc’s) dat ze onvoldoende een rol zouden spelen bij de afspraken over de inhaalzorg. Naar aanleiding van de signalen zijn zorgverzekeraars de afgelopen periode in gesprek geweest met Zelfstandige Klinieken Nederland (ZKN). De NZa doet daarnaast naar aanleiding van deze signalen een uitvraag bij de zorgverzekeraars over de manier waarop zorg bij de zelfstandige klinieken wordt ingekocht. In verband met de zorgplicht van verzekeraars is het van belang dat zij hierbij aangeven hoe zij tijdige zorg voor hun verzekerden borgen. De resultaten van deze gesprekken zal de NZa bespreken met ZKN en de zorgverzekeraars.
Klopt het dat er op jaarbasis nog 100.000 patiënten extra kunnen worden geholpen bij zelfstandige behandelcentra (zbc’s)?
In 2020 bedroeg het aandeel van de zorg van zbc’s ruim 5%3 van de totale medisch-specialistische zorg in Nederland. Uit de monitor «Toegankelijkheid van zorg» van de NZa blijkt de zelfstandige klinieken inmiddels meer zorg leveren dan voor de coronacrisis en de verwijzingen naar deze klinieken zijn gestegen.4 Van de operaties die tijdens de coronacrisis in de ziekenhuizen zijn uitgesteld, is circa 10% inmiddels in een zbc ingehaald. Een groter deel van alle patiënten die verwezen worden door de huisarts voor medisch specialistische zorg wordt nu verwezen naar zelfstandige klinieken. De schatting dat de zbc’s op jaarbasis 100.000 patiënten extra kunnen helpen kan ik niet beoordelen. Zelfstandige klinieken leveren voor een groot aantal specialismen voornamelijk planbare zorg en de (inhaal)zorgvraag sluit niet altijd aan bij het aanbod van klinieken. Ook zijn er mensen die willen wachten op hun eigen dokter. De planbare zorg is immers over het algemeen niet urgent.
Klopt het dat de inhaalzorg momenteel minder in zbc’s plaatsvindt dan mogelijk zou zijn doordat zorgverzekeraars dan dubbel zouden betalen voor deze zorg? Kunt u dit toelichten?
De huidige afspraken en het beleid zijn erop gericht om de capaciteit die er is optimaal beschikbaar te maken. We zien dat de productie van zbc’s verhoogd is en dat zij daarmee een bijdrage leveren aan het leveren van inhaalzorg. Het is aan zorgverzekeraars om de zorg in te kopen zodat ze aan hun zorgplicht kunnen voldoen, waarbij het ook aan de verzekeraars is om te bepalen hoe en waar dat gebeurt – uiteraard rekening houdend met de afspraken uit het kader passende inhaalzorg – en het is aan de NZa om hierop toe te zien. Dat geeft de NZa onder meer vorm met de uitvraag die genoemd is in het antwoord op vraag 1.
Zo ja, welke mogelijke oplossingen bestaan er voor dit probleem?
Zoals ik in antwoord op vraag 1 heb aangegeven, doet de NZa momenteel een uitvraag bij zorgverzekeraars over de manier waarop zorg bij zelfstandige klinieken wordt ingekocht. De NZa ziet ook toe op de uitvoering van het kader inhaalzorg. Als de NZa een probleem constateert, verwacht ik dat de NZa daarop acteert.
Bent u het ermee eens dat in de huidige situatie, waarin vele patiënten wachten op het moment dat hun uitgestelde operatie kan plaatsvinden, zoveel mogelijk van deze operaties zo spoedig mogelijk zouden moeten worden uitgevoerd?
We bevinden ons sinds 26 november jl. in fase 2d van het «Opschalingsplan COVID-19» van het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ). Dat betekent dat de zorgcontinuïteit in ernstig gevaar is en dat de planbare zorg in de ziekenhuizen volledig moet worden afgeschaald. De toezichthouders hebben de zbc’s opgedragen om de VVT niet te belasten en waar mogelijk de ziekenhuizen te ondersteunen. Dat betekent helaas dat er opnieuw operaties van patiënten moeten worden uitgesteld. Dat is nodig om zorgpersoneel in te kunnen zetten voor het leveren van de kritiek planbare en (semi)-acute zorg.
Zo ja, waarom wordt er dan nog geen gebruik gemaakt van de capaciteit bij de zbc’s?
Er wordt op dit moment gebruik gemaakt van de capaciteit van zbc’s, zoals beschreven in voorgaande antwoorden.
Wat bent u van plan te doen om ervoor te zorgen dat patiënten die wachten op uitgestelde operaties niet langer moeten wachten, doordat capaciteit bij de zbc’s niet kan worden gebruikt om financiële redenen?
Zie het antwoord op vraag 1, 3 en 4.
Bent u bereid om deze vragen voor het eerstvolgende debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de Poolse Izabela is overleden omdat zij geen abortus mocht ondergaan |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Jeanet van der Laan (D66) |
|
Ben Knapen (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met dit bericht: «Thanks to the abortion law, there’s nothing they can do,» wrote woman before death in Polish hospital?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dit bericht?
Het kabinet maakt zich zorgen over de toenemende regressieve druk op deze vrouwenrechten, ook binnen de EU. Een voorbeeld hiervan is de uitspraak van het Pools Constitutioneel Tribunaal van 22 oktober 2020 waarmee toegang tot legale en veilige abortus in Polen verder werd ingeperkt. Vrouwen in Polen komen in aanmerking voor een abortus als de moeder in levensgevaar is of als de zwangerschap het resultaat is van verkrachting of incest. In deze specifieke zaak is het onduidelijk of het tragische overlijden het rechtstreekse gevolg is van de abortuswetgeving of het gevolg was van een medische fout.
Vrouwenrechten en gendergelijkheid zijn Europese kernwaarden die tevens verankerd zijn in Artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, waaraan alle lidstaten zich derhalve hebben gecommitteerd. In de EU zet het kabinet zich dan ook in voor het beschermen en bevorderen van de genoemde kernwaarden. Tevens heeft de Europese Raad sinds 2015 in meerdere conclusies het belang van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten erkend. Gezondheidszorg is een competentie van de lidstaten, maar binnen de EU kaders draagt Nederland het belang van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, inclusief veilige en legale abortus, actief uit.
Deelt u de mening dat het tragisch is dat er binnen onze Unie, in deze tijd, nog vrouwen het recht op een veilige abortus ontzegd wordt, met de dood als gevolg? Deelt u de mening dat het overlijden van deze vrouw een rechtstreeks gevolg is van de onmenselijke Poolse abortuswetgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u zich hierover uitgesproken tegen uw Poolse evenknie? Zo nee, waarom nog niet? Bent u van plan om dit alsnog te doen? Zo ja, hoe reageerde de Poolse overheid hierop? Bent u bereid om tegenover uw Poolse evenknie en de Poolse Minister van Volksgezondheid de Poolse abortuswet te veroordelen?
In Europees en bilateraal verband vraagt Nederland met regelmaat aandacht voor Europese kernwaarden zoals vrouwenrechten, gendergelijkheid en SRGR. Daarbij bepleit Nederland het belang van toegang tot veilige en legale abortus als onderdeel van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. Bij de introductie van de aangescherpte abortuswetgeving in Polen in oktober 2020 heeft Nederland zijn zorgen gedeeld. In politieke contacten met Poolse ambtsgenoten spreekt het kabinet waar opportuun over vrouwenrechten en SRGR, en dit zal het kabinet blijven doen. Ook worden hoogambtelijke ontmoetingen, zoals het recente bezoek van de Mensenrechtenambassadeur aan Polen, en reguliere diplomatieke contacten aangegrepen om zorgen te delen.
Klopt het dat Polen financiering naar het maatschappelijk middenveld heeft gekort? Klopt het dat maatschappelijke organisaties in Polen die zich inzetten voor het beschermen van vrouwenrechten geen geld meer krijgen van de Poolse regering?
De Poolse regering bepaalt welke maatschappelijke organisaties worden gefinancierd op basis van zogenoemde calls for proposals. Het zwaartepunt van de financiering is in de afgelopen jaren verschoven naar organisaties die een conservatief gedachtengoed koesteren. Dit betekent niet dat organisaties die zich inzetten voor vrouwenrechten geen geld meer krijgen.
Wat doet Nederland om de positie van vrouwen in Polen te verbeteren? Steunt Nederland maatschappelijke organisaties in Polen die zich inzet voor vrouwenrechten? Steunt Nederland organisaties die vrouwen helpt bij het veilig beëindigen van een zwangerschap?
Vrouwenrechten, gendergelijkheid en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten zijn belangrijke prioriteiten van Nederland. In Europa en wereldwijd zet het kabinet zich actief in voor de bevordering van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, inclusief legale en veilige abortus, in lijn met internationale afspraken en Nederlandse wetgeving en beleid. Nederland speelt hierin een voortrekkers rol en trekt daarbij nauw op met gelijkgezinde landen.
Het Mensenrechtenfonds wordt ingezet om organisaties die zich inzetten voor de rechten van vrouwen en meisjes en gendergelijkheid te ondersteunen. Ook financiert Nederland middels een ongeoormerkte bijdrage de International Planned Parenthood Federation (IPPF), die zich wereldwijd inzet voor SRGR. In Polen organiseert IPPF een netwerk van o.a. abortusactivisten en mensenrechtenorganisaties om de situatie van vrouwen in Polen te verbeteren en de effecten van de aanscherping van de abortuswetgeving aan te kaarten bij bijvoorbeeld parlementariërs, Europese instanties en de media.
Beschikt de ambassade over middelen om zwangere vrouwen in Polen te ondersteunen bij een abortus? Wat doet de ambassade nu om vrouwen die een zwangerschap wensen te beëindigen in te ondersteunen?
Het bevorderen van gelijke rechten voor vrouwen en meisjes is een van de thematische prioriteiten binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid in het buitenland. Om deze beleidsprioriteit te ondersteunen worden via het Mensenrechtenfonds mensenrechtenorganisaties in derde landen, waaronder Polen, gefinancierd. Aan de motie van het lid Sjoerdsma, over inzet van het Mensenrechtenfonds voor gelijke rechten voor LHBTI en vrouwen en andere kwetsbare groepen in de periode 2022–2027 in Europa, zal uitvoering gegeven worden door blijvende inzet van het Mensenrechtenfonds in Europese landen, waaronder EU lidstaten inclusief Polen, waar zorgen zijn over de positie van vrouwen, LHBTI en andere kwetsbare groepen. In verscheidene EU lidstaten worden reeds projecten gesteund die zien op vrouwenrechten, SRGR, en gelijke rechten voor LHBTI. De komende jaren zal deze inzet waar mogelijk geïntensiveerd worden, inclusief op het terrein van informatievoorziening over en advocacy voor toegang tot veilige abortus. Over dit onderwerp is ook met u gesproken tijdens de begrotingsbehandeling van Buitenlandse Zaken op 18 november 2021. Daarbij moet worden vermeld dat het fonds niet ter ondersteuning van individuen of abortusdiensten kan worden ingezet, enkel ter ondersteuning van organisaties. Gezondheidszorg is een competentie van de lidstaten, maar binnen de EU kaders blijft Nederland het belang van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, inclusief veilige en legale abortus, actief uitdragen.
Bent u bereid om hiervoor geld vrij te maken uit het mensenrechtenfonds?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat Poolse vrouwen die zich op Nederlands grondgebied bevinden wél recht zouden hebben op een abortus? Ongeacht of ze hier ingezetene zijn? Zou de Nederlandse ambassade in Polen dus vrouwen kunnen ondersteunen, indien zij hulp nodig hebben bij het beëindigen van een zwangerschap? Ziet u hier mogelijkheid toe?
Vrouwen uit het buitenland, waaronder Poolse vrouwen, kunnen in Nederland een behandeling in een abortuskliniek ondergaan. Dit is echter geen recht en de Nederlandse staat biedt deze individuele vrouwen geen financiële ondersteuning. Wel maakt Nederland zich sterk voor het bereikbaar en toegankelijk houden van abortushulpverlening. Elk jaar maken ruim 3000 vrouwen, niet woonachtig in Nederland, hiervan gebruik. In 2019 betrof het 266 vrouwen uit Polen. Het is mogelijk dat dit aantal hoger is geworden als gevolg van de nieuwe Poolse wetgeving die eerder dit jaar van kracht werd. De Nederlandse Zorgautoriteit heeft maximumtarieven vastgesteld voor abortusbehandelingen voor vrouwen die niet op grond van de Wet langdurige zorg verzekerd zijn. Afhankelijk van het soort behandeling gaat het om ca. 435 – 1.185 euro. De klinieken kunnen hier flexibel mee omgaan, en een lager tarief vragen als een vrouw het maximumtarief niet kan betalen. Van deze mogelijkheid maken de klinieken in praktijk ook gebruik. Hier is geen rol weggelegd voor de Nederlandse ambassade in Polen, behalve het verstrekken van informatie indien gewenst.
Het tweetbericht dat de kans dat een volledig gevaccineerd persoon door corona in het ziekenhuis moet worden opgenomen twintig keer kleiner is dan iemand die niet volledig gevaccineerd is. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met uw tweet van 26 oktober jl. waarin u stelt dat de kans dat een volledig gevaccineerd persoon door corona in het ziekenhuis moet worden opgenomen, twintig keer kleiner is dan iemand die niet volledig gevaccineerd is?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat het Regeringscommissariaat Corona in België uitgaat van een elf keer kleinere kans op ziekenhuisopname door corona voor volledig gevaccineerde 18–64 jarigen en drie keer kleinere kans voor volledig gevaccineerde 65-plussers?2
Ja, ik ben bekend met de bijlage die is meegestuurd.
Kunt u dit grote verschil verklaren?
De cijfers die in de bijlage genoemd worden betreffen de periode van één week, te weten 12 tot en met 18 oktober. Het is belangrijk om aan te geven dat dit twee weken was na versoepelingen in België. Voor de bepaling van de vaccineffectiviteit is het beter te kijken naar een langere periode, zoals het RIVM ook doet. Bovendien zijn de gegevens uit België niet direct met de Nederlandse vaccin-effectiviteit te vergelijken, de methoden om het te bepalen zijn verschillend. Zo wordt in Nederland gecorrigeerd voor het verstorende effect van leeftijd bij het bepalen van de vaccin-effectiviteit.
Op 18 november jl. heeft het RIVM een update gepubliceerd betreft vaccinatiestatus in ziekenhuizen3. Daarin wordt aangegeven dat over de periode van 11 juli tot 14 november 9582 mensen met COVID-19 opgenomen zijn in het ziekenhuis. Hiervan waren er 3142 (33%) volledig gevaccineerd op hun eerste ziektedag en 6028 (64%) ongevaccineerd. Specifiek voor de periode tussen 1 november en 14 november 2021 werden 2134 mensen met COVID-19 opgenomen in het ziekenhuis. Hiervan waren er 1001 (47%) volledig gevaccineerd op hun eerste ziektedag en 1087 (51%) ongevaccineerd.
Wanneer men alleen naar deze laatste 8 weken kijkt dan is de kans op ziekenhuisopname 12,5 keer kleiner en de kans op IC-opname 25 keer kleiner.
De vaccineffectiviteit is nog steeds hoog. In de periode van 11 juli t/m 14 november was de bescherming 94% tegen ziekenhuisopname en 97% tegen IC-opname. De vaccineffectiviteit gemeten over de afgelopen acht weken was respectievelijk 92% en 96%. Voor mensen van 70 jaar en ouder was de kans op ziekenhuisopname in deze van 8 weken 7 keer kleiner voor gevaccineerden. Dit correspondeert met een vaccineffectiviteit van 86%.
Het RIVM heeft regelmatig contact met de collega’s die in België de epidemiologische situatie modelleren. Zij werken ook samen in EPIPOSE. Zij geven hierbij aan dat er geen grote verschillen tussen Nederland en België bekend zijn in de modellering. Daarbij geven de Belgische collega’s aan momenteel geen verschil te maken tussen leeftijden wat betreft kans op besmetting na vaccinatie in de modellering.
Waart er in België een ander virus?
Nee, ook in België is de deltavariant van het coronavirus (SARS-CoV-2) vanaf juli 2021 dominant, net als in Nederland.
De brief die het Ministerie van VWS stuurde aan het LNAZ |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Waarom heeft uw ministerie een brief verstuurd aan het Landelijke Netwerk Acute Zorg (LNAZ) met het verzoek te kijken hoe de IC-capaciteit toch boven de 1350 bedden kan worden gebracht, nadat zij eerder aan hadden gegeven dat dit niet haalbaar was?1
Om ons voor te bereiden op het najaar en deze winter en de mogelijk zware belasting op de zorg heb ik het LNAZ gevraagd om het bestaande Opschalingsplan te evalueren en te actualiseren. Ik heb het LNAZ daarbij ook gevraagd om te verkennen of de COVID-19 zorg ten tijde van de piekbelasting op de IC en in de kliniek anders ingericht kan worden naast de al bestaande capaciteit in de ziekenhuizen. Ik heb inmiddels de evaluatie van het oorspronkelijke Opschalingsplan, het geactualiseerde Opschalingsplan en de begeleidende brief van de LNAZ ontvangen en als bijlages bij de COVID-19 Kamerbrief van 2 november 20212 aan uw Kamer aangeboden. In deze plannen geeft het LNAZ onder andere aan dat er komend najaar en deze winter voor een korte piekperiode maximaal 1.350 IC-bedden beschikbaar kunnen worden gemaakt.
Hoe komt het dat het huidige Opschalingsplan voor IC-zorg niet haalbaar is gebleken?
Het LNAZ geeft in het geactualiseerde Opschalingsplan aan waarom de maximum van 1.700 IC-bedden, zoals genoemd in het oorspronkelijke Opschalingsplan, op dit moment niet haalbaar is. Zo geeft het LNAZ aan dat, ondanks dat de afgesproken 1.700 IC-bedden op dit moment qua materieel en fysieke infrastructuur beschikbaar zijn en er is ingezet op opleiden van meer personeel, factoren als ziekteverzuim en uitstroom er voor zorgen dat er voor deze IC-bedden op dit moment onvoldoende personeel beschikbaar is. Een lagere beschikbaarheid van personeel op de IC, in vergelijking met de eerste golf, komt ook doordat de reguliere zorg, en zeker de kritiek planbare zorg die binnen 6 weken geleverd moet worden, zo lang mogelijk door moet kunnen gaan.
Hoe komt het dat er niet eerder duidelijk is geworden dat het opschalingsplan niet haalbaar zou zijn?
De COVID-19 belasting was het afgelopen jaar veel hoger en langer dan bij het opstellen van het Opschalingsplan in juni 2020 was ingeschat. Dat heeft zijn weerslag gehad op de betrokken zorgprofessionals in de hele keten. Toen duidelijk werd dat de COVID-19 belasting in de ziekenhuizen voorlopig nog niet voorbij zou zijn, heb ik aan het LNAZ gevraagd om een actualisatie van het Opschalingsplan, rekening houdend met de situatie en de verwachtingen op dat moment. Het LNAZ heeft de afgelopen maanden intensieve gesprekken gevoerd met alle betrokken partijen over de (on)mogelijkheden wat betreft de opschaling van de IC-capaciteit. Daaruit bleek dat opschaling zoals beschreven in het oorspronkelijke Opschalingsplan niet haalbaar was.
Hoe reageert u op de uitspraken van V&VN over deze brief, waarin wordt gesteld dat de opschaling die wordt voorgesteld in deze brief «volstrekt onverantwoord» is?2
Het LNAZ geeft in het geactualiseerde Opschalingsplan en de begeleidende brief aan hoe op een verantwoorde manier kortdurend opgeschaald kan worden naar 1.350 IC-bedden. Daarnaast geeft het LNAZ aan dat een uitbreiding naar meer dan 1.350 IC-bedden op dit moment niet haalbaar is, ook niet wanneer die extra opschaling geconcentreerd zou worden in enkele ziekenhuizen. Datzelfde beeld kwam naar voren uit de gesprekken die ik heb gevoerd met diverse partijen, waaronder V&VN, over de (on)mogelijkheden om verdere opschaling boven de 1.350 bedden te bewerkstelligen. De belangrijkste oorzaak hiervoor is een tekort aan zorgprofessionals – met name IC-verpleegkundigen – door een aanhoudend hoog ziekteverzuim en een verhoogde uitstroom. Mochten we op enig moment alsnog tegen een tekort aan IC-capaciteit aanlopen, zal ik opnieuw met het LNAZ en het veld in overleg treden om te bezien welke vervolgstappen nog genomen kunnen worden om een dergelijke onverhoopte «piek van de piek» aan te kunnen.
Wat zijn de gevolgen voor de coronamaatregelen, nu de IC-capaciteit niet boven de 1350 bedden kan worden opgeschaald?
Bij het treffen van maatregelen baseren wij ons op de adviezen van het OMT en adviezen van andere experts zoals gedragswetenschappers, communicatie-experts en handhavers. Op basis van deze adviezen wordt er een bestuurlijke afweging gemaakt over het maatregelenpakket. In de Kamerbrief van 2 november jl.4 is het pakket aan maatregelen beschreven die, naar aanleiding van het 128e OMT-advies over COVID-19, genomen zijn en ingaan op respectievelijk 2 november en 6 november 2021.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het eerstvolgende debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus?
Nee, dat is helaas niet gelukt.
Het bericht ‘Honderden studenten lopen coronacompensatie mis, vaak buiten eigen schuld’. |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Honderden studenten lopen coronacompensatie mis, vaak buiten eigen schuld»?1
Ja.
Is het waar dat honderden studenten de coronacompensatie mislopen, omdat ze na 31 augustus 2021 afstudeerden wegens vertraging door de coronapandemie?
In juni 2020, een aantal maanden na het uitbreken van de pandemie, heeft het kabinet besloten een tegemoetkomingsregeling voor extra kosten in verband met studievertraging in het leven te roepen. Studenten die in de laatste fase van hun studie zaten, konden hun studievertraging niet inlopen. Daarom kregen alle afstudeerders tussen 1 september 2020 en 31 januari 2021 in het mbo, hbo en in de wo-master die vertraging hadden opgelopen, automatisch een tegemoetkoming van DUO. In januari is besloten de periode uit te breiden tot en met 31 augustus 2021. Zo gaven we de studenten die in 2019/2020 in de afrondende fase van hun studie waren extra ruimte om af te studeren en een tegemoetkoming te ontvangen. Inmiddels hebben 130.000 studenten deze tegemoetkoming ontvangen.
Studenten die een diploma na 31 augustus 2021 hebben behaald, komen niet aanmerking voor deze tegemoetkoming. Studenten die in het huidige collegejaar ingeschreven staan, betalen een lager collegegeld.
Bent u het ermee eens dat een halvering van het collegegeld voor deze studenten geen compensatie is, omdat zij zonder vertraging helemaal geen collegegeld zouden moeten betalen?
Nee, de halvering van het collegegeld is een generieke tegemoetkoming voor studenten in studiejaar 2021/2022. Daarmee erkennen we dat de coronapandemie voor studenten een moeilijke tijd is geweest en komen we studenten tegemoet voor eventueel opgelopen vertragingen.
Heeft u een overzicht van het aantal studenten dat verder uitloopt met hun studie dan 31 augustus 2021 en hierdoor geen aanspraak heeft kunnen doen op de coronacompensatie? Zo nee, bent u voornemens dit in kaart te brengen?
Er is geen landelijk overzicht van de studievoortgang van individuele studenten, het is dan ook niet mogelijk om op voorhand in kaart te brengen welke studenten na 31 augustus 2021 studeren en in aanmerking hadden kunnen komen voor de tegemoetkoming. Het is niet bekend of in kaart te brengen welke studenten die in 2019/2020 voor een opleiding ingeschreven stonden, in de komende maanden gaan afstuderen. Studenten die een diploma na 31 augustus 2021 hebben behaald, komen niet aanmerking voor deze tegemoetkoming maar betalen een lager collegegeld.
Bent u voornemens de regeling te verruimen naar studenten die afstuderen in het eerste semester van het nieuwe studiejaar, zoals de Landelijke Studentenvakbond (LSVb) dat vraagt? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft in 2020 besloten € 200 miljoen uit te trekken voor het verlengen van het recht op studiefinanciering en de tegemoetkoming voor studenten die tijdens de pandemie in de afrondende fase van hun opleiding waren. De oorspronkelijke groep afstudeerders waar de regeling op gericht was, heeft dan een jaar in aanmerking voor de tegemoetkoming kunnen komen. Studenten die in het huidige studiejaar (door)studeren kunnen dit tegen een gehalveerd tarief voor het wettelijk collegegeld doen. De studenten die hier maar beperkt gebruik van maken, zal ik, ook vanwege de financiële kaders voor deze regeling, niet op een andere manier nog aanvullend tegemoet komen.
Het voorstel van de LSVb houdt in dat studenten in de periode tot 31 januari 2022 twee tegemoetkomingen zouden ontvangen, dat vind ik onwenselijk. Daarnaast bevat het een einddatum, daardoor zullen studenten die vanaf 1 februari 2022 afstuderen een vergelijkbare teleurstelling te verwerken krijgen als de studenten die vanaf 1 september 2021 afstuderen.
Kunt u uiteenzetten hoeveel het kost om deze studenten ook coronacompensatie te bieden? Zo nee, waarom niet?
Er is geen landelijk overzicht van de studievertraging van studenten. De onderbouwing van de aantallen studenten is dan ook gebaseerd op het totaal aantal diploma’s dat in jaren voor de corona-pandemie geregistreerd is. Het uitbreiden van de regeling met studenten in het mbo en hoger onderwijs die in de periode 1 september 2021 tot en met 31 januari 2022 hun diploma halen en in studiejaar 2019/2020 ten minste één maand ingeschreven stonden in deze opleiding, kost naar schatting € 24 miljoen, exclusief uitvoeringskosten voor DUO. Deze schatting is gebaseerd op de aantallen diploma’s die in eerdere jaren in de periode september tot en met januari zijn verstrekt, aangezien er geen exacte aantallen van toekomstige afstudeerders in deze specifieke periode bekend zijn. Overigens zou het opnieuw verlengen van de periode betekenen dat een deel van de studenten twee tegemoetkoming ontvangt: een halvering van het collegegeld en het bedrag na afstuderen. Ik vind dat niet wenselijk.
Is het waar dat pre-master studenten, die vertraging hebben opgelopen en daardoor ook tijdens hun master vertraging hebben opgelopen, nu geen compensatie krijgen? Zo ja, wordt voor deze groep nog een compensatieregeling getroffen?
De tijdelijke regeling tegemoetkoming studenten in verband met de uitbraak van COVID-19 verwijst naar artikel 7.3a van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. De «pre-master» is hier niet in opgenomen. Studenten die tussen 1 september 2020 en 31 augustus 2021 een masteropleiding af hebben gerond en voor die opleiding ook in studiejaar 2019/2020 ingeschreven stonden, ontvangen de tegemoetkoming. Wanneer een student tussen 1 september 2020 en 31 augustus 2021 een masteropleiding begint en afrondt, is er feitelijk geen sprake van studievertraging in die masteropleiding en wordt geen tegemoetkoming verstrekt. Studenten die vertraging hebben opgelopen tijdens hun pre-master en inmiddels hun masteropleiding volgen, studeren dit studiejaar tegen een gehalveerd collegegeld.
De voortgang in de inhaalzorg |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u een globaal beeld geven van de onderlinge verschillen tussen ziekenhuizen als het aankomt op het tijdig verlenen van inhaalzorg of zijn deze wachttijden voor alle ziekenhuizen min of meer gelijk?1
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) geeft in de «Monitor Toegankelijkheid van Zorg» inzicht in de wachttijden per regio.2 Daarin is te zien dat de wachttijden verschillen per behandeling en per regio. Dat was ook voor de COVID-19 crisis al het geval. Voor meer inzicht in de onderlinge verschillen in wachttijden bij ziekenhuizen verwijs ik u naar www.zorgkaartnederland.nl/wachttijden.
Hoeveel operaties de komende tijd ingehaald worden, moet blijken uit de ontwikkeling de zogenoemde werkvoorraad die ziekenhuizen inzichtelijk moeten maken en de productie van ziekenhuizen en klinieken. Deze cijfers over de werkvoorraad in de NZa-monitor zijn op dit moment nog gebaseerd op gegevens van ongeveer 40% (academische) ziekenhuizen. Deze cijfers moeten dan ook met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden, ook omdat de NZa grote verschillen ziet tussen ziekenhuizen. Zorgaanbieders en zorgverzekeraars krijgen steeds beter zicht op de stijging van de werkvoorraad als gevolg van de coronapandemie. De NZa zal dit beeld in de maandelijkse monitor steeds verder verfijnen.
Kunt u uiteenzetten welk percentage van de geleverde zorg in Universitair Medische Centra (UMC’s) niet verplaatsbaar is naar andere zorgverleners?
Voor hoogcomplexe medisch specialistische zorg (msz) kunnen patiënten terecht in umc’s, voor minder complexe medisch specialistische zorg in de andere ziekenhuizen. Wanneer deze zorg overgedragen wordt, kunnen umc’s zich richten op de behandeling van andere patiënten met zeer specialistische aandoeningen. Het is daarom van belang dat umc’s zich richten op de taken waar zij echt meerwaarde scheppen, namelijk op de complexe derdelijnszorg (last resort functie). En dat umc’s zich inspannen om patiënten die geen complexe zorg nodig hebben, te verwijzen naar een ander (algemeen) ziekenhuis. Dit geldt ook voor de rol bij umc’s bij inhaalzorg. Over welk deel van de zorg door umc’s niet kan worden overgedragen aan andere ziekenhuizen is geen percentage bekend.
In 2019 heeft de Tweede Kamer ingestemd met de motie van mevrouw van den Berg (CDA) die verzoekt om de Kamer jaarlijks te informeren over de uitkomsten van de monitoring met betrekking tot de verwijzing van basiszorgpatiënten in een umc naar een ander (algemeen) ziekenhuis. Ik heb de NZa gevraagd om dit op te pakken. De eerste monitor heeft uw Kamer begin oktober 2020 ontvangen3. Op basis van deze eerste monitor, een nulmeting, ziet de NZa mogelijkheden tot verbetering van de patiëntenstromen binnen umc’s. De NZa nodigt alle betrokken partijen uit om onder andere kritisch te kijken naar de oncologische zorg, diabeteszorg, korte consulten en SEH-zorg. De NZa is samen met de umc’s bezig om de monitor verder te ontwikkelen. De monitor zal, in het licht van de maatschappelijke opgaven van umc’s, een belangrijk aandachtspunt blijven in de overleggen tussen VWS en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU).
Kunt uiteenzetten welke stappen er worden gezet om de druk op UMC’s te verlichten zodat deze zich volledig kunnen richten op zorg die niet elders kan worden geleverd, zoals hoog-specialistische zorg?
In het hoofdlijnakkoord medisch-specialistische zorg 2019 t/m 2022 zijn afspraken gemaakt over onder andere de juiste zorg op de juiste plek. De beweging naar juiste zorg op de juiste plek heeft ook als effect het verplaatsen van zorg (dichter) bij mensen thuis als dat kan, dan wel verder weg (geconcentreerd) als het omwille van de kwaliteit en doelmatigheid moet. Om partijen hierin te ondersteunen zijn transformatiegelden beschikbaar gesteld.
Specifiek ten aanzien van inhaalzorg zijn afspraken gemaakt in het «Kader passende inhaalzorg msz» (hierna «Kader inhaalzorg»). Het doel van deze afspraken is om de uitgestelde zorg zo snel mogelijk in te halen en daarbij regionale verschillen in toegankelijkheid te minimaliseren.4 Een belangrijke afspraak in dat kader is om COVID-19 patiënten te blijven spreiden, zowel landelijk als binnen de regio’s. Daarvoor is er continue monitoring op verschillende niveaus. Deze afspraken zien ook op de zorg die in de umc’s geleverd moet worden.
Daarnaast hebben alle ziekenhuizen, dus ook de umc’s, plannen gemaakt voor het uitvoeren van inhaalzorg en voorgelegd aan de zorgverzekeraar. Eind september was 90% van deze plannen goedgekeurd door de zorgverzekeraars. De zorgverzekeraars hebben op basis van deze plannen knelpunten geïdentificeerd en zijn deze aan het oplossen in samenwerking met partijen in de regio. Daarvoor is door de zorgverzekeraars in elke regio een regio-overleg gevoerd met ziekenhuizen/umc’s, zelfstandige behandelcentra (zbc’s) en ketenpartners. In het Kader inhaalzorg is immers afgesproken dat er (boven)regionaal afspraken gemaakt kunnen worden over zo efficiënt en effectief mogelijk benutten van de beschikbare zorgcapaciteit.
Kunt u uiteenzetten welke factor de «onbekende patiënten» spelen in de strategie voor de inhaalzorg?2
De aanpak rondom inhaalzorg en het Kader inhaalzorg richten zich op «bekende patiënten», dus mensen die al in behandeling waren of een verwijzing naar de medisch-specialistische zorg hadden, maar die niet geholpen konden worden vanwege de COVID-19 pandemie.
Tijdens de corona-pandemie heb ik – samen met andere betrokken partijen – mensen altijd opgeroepen om zich met klachten bij hun huisarts of behandelaar te melden. Helaas is het beeld, op basis van de cijfers van de NZa, dat met name tijdens de eerste golf de verwijzingen vanuit de huisartsen naar de medisch-specialistische zorg zijn achtergebleven in vergelijking met voorgaande jaren. Dat kan betekenen dat er toen mensen zijn geweest die de afweging hebben gemaakt om op dat moment niet naar hun (huis)arts te gaan. Het is niet goed mogelijk om nu een inschatting te maken van deze groep en welke zorgvraag daar nu nog ligt. Mogelijk zijn deze mensen inmiddels op een andere manier geholpen of zijn klachten vanzelf over gegaan.
Uit de monitor van de NZa blijkt dat het aantal verwijzingen naar de medisch specialistische zorg zich sinds de zomer van 2020 weer ontwikkeld heeft naar ongeveer het normale niveau. Er is dus geen sprake geweest van een inhaalslag rond niet-gedane verwijzingen en er zijn op dit moment geen signalen dat die zich alsnog zou gaan voordoen. Uiteraard zijn de (huis)artsen alert op eventuele nieuwe ontwikkelingen die met deze «onbekende» groep patiënten te maken zouden kunnen hebben.
Bent u bekend met het bericht «154 COVID-patiënten op de IC, 321 in de kliniek; geen COVID-patiënten verplaatst» van 28 september jongstleden?3
Ja.
Hoe verhoudt het uitblijven van bovenregionale verplaatsingen zich tot de constatering dat bij enkele ziekenhuizen de wachttijden disproportioneel hoog zijn ten opzichte van andere ziekenhuizen?
In het Kader inhaalzorg is over het spreiden van COVID-19 patiënten opgenomen: «Om landelijk een gelijke uitgangssituatie te realiseren voor het inhalen van reguliere zorg is het noodzakelijk dat regio’s een gelijke inspanning blijven leveren bij het leveren van de zorg aan COVID-19 patiënten. Regionale verschillen qua COVID-druk worden op deze wijze beperkt, waardoor alle regio’s kunnen starten met het inhalen van zorg.» Daarom is afgesproken dat het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding (LCPS) zijn functie behoudt (incl. doorzettingsmacht) in de spreiding van COVID-19 patiënten om zo landelijk een gelijk speelveld te creëren voor opschaling. Het spreiden van COVID-19 patiënten is dus niet direct gekoppeld aan de wachttijden in een ziekenhuis. Op het moment dat de aantallen COVID-19 patiënten laag zijn of redelijk verspreid over de regio’s, is het niet nodig om patiënten te verplaatsen om dit gelijke speelveld voor opschaling te realiseren.
Is een bredere inzet van (boven)regionale verspreiding van COVID-patiënten nog wenselijk om de wachtlijsten bij ziekenhuizen terug te dringen? Zo ja, hoe wordt hier op gestuurd? Zo nee, waarom niet?
De insteek van het Kader inhaalzorg zoals beschreven in het antwoord op vraag 6 blijft van kracht. Het is aan het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) en de Regionale Overleggen Acute Zorgketen (ROAZ’en) om met het LCPS invulling te geven aan deze afspraak in het kader.
Kunt u uiteenzetten hoe de (boven)regionale verspreiding van inhaalzorgpatiënten er momenteel uitziet? Welke rol spelen de zorgverzekeraar en zorgverleners en over wat voor aantallen gaat het? Ziet u mogelijkheden tot verbetering van de communicatie tussen zorgverzekeraar, zorgverlener en patiënt?
Het Kader inhaalzorg bevat geen afspraken over het spreiden van non-COVID patiënten. Patiënten hebben wel zelf de keuze om op een andere plek te worden geholpen. Patiënten die wachten op een behandeling die eerder door COVID-19 drukte is uitgesteld, worden door hun zorgverlener geïnformeerd wanneer ze aan de beurt zijn. De zorgverlener zal ook de mogelijkheid tot zorgbemiddeling via de zorgverzekeraar toelichten of kan iemand naar een andere zorginstelling verwijzen als iemand elders sneller wil worden geholpen. Dat is ook zo afgesproken in het Kader inhaalzorg.
Het overstappen naar een andere behandelaar is de keus van een patiënt. Het zal per geval verschillen of iemand liever langer wacht en bij de eigen behandelaar blijft of elders sneller aan de beurt is. Zorgverzekeraars geven aan dat zij elke week 450 succesvolle bemiddelingen verzorgen. Ziekenhuizen proberen momenteel (onder andere door patiënten te bellen) een beeld te krijgen voor hoeveel patiënten het mogelijk is om elders behandeld te worden en zo de inhaalzorg in de regio te spreiden. De zorgverzekeraars zien dat, als er spreiding van patiënten plaatsvindt, dit vaak binnen de regio gebeurt. Naast reguliere zorgbemiddeling zetten zorgverzekeraars en zorgverleners ook in op regio-overleggen (waarin alle zorgaanbieders en verzekeraars in de regio oplossingen zoeken), actuele inzichten in data, intervisie op landelijk niveau onder verzekeraars en het delen van best-practices.
Ik vind het belangrijk dat patiënten die wachten op een behandeling, weten waar zij aan toe zijn. Ik ben daarom blij dat de NZa samen met Patiëntenfederatie Nederland, Zorgverzekeraars Nederland, Federatie Medisch Specialisten, LHV (Landelijke Huisartsen Vereniging), MIND, V&VN (beroepsvereniging voor verpleegkundigen en verzorgenden), NFU, ZKN (Zelfstandige Klinieken Nederland), NVZ (Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen) en VWS een handreiking heeft ontwikkeld die alle partijen kan ondersteunen bij de communicatie over inhaalzorg. Deze handreiking is in september bij zorgverleners onder de aandacht gebracht, om te stimuleren dat patiënten zo goed mogelijk worden geïnformeerd. De zorgverzekeraars besteden ook extra aandacht aan de mogelijkheid tot zorgbemiddeling. Op de website www.zorgkaartnederland.nl kunnen patiënten de wachttijden inzien van ziekenhuizen en klinieken.
Is een bredere inzet van (boven)regionale verplaatsingen van inhaalzorg-patiënten mogelijk om de wachtlijsten bij ziekenhuizen terug te dringen? Zo ja, hoe gaat u hier op sturen komende periode? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zie ik geen aanleiding voor een bredere inzet op het bovenregionaal verplaatsen van patiënten. Zoals in het antwoord op vraag 8 beschreven, hebben patiënten mogelijkheden om eventueel elders sneller te worden geholpen. Het is uiteraard wel van belang dat wordt gezocht naar oplossingen voor knelpunten in de inhaalzorg, bijvoorbeeld bij bepaalde diagnoses en behandelingen. Hiervoor zijn de zorgverzekeraars aan de slag, samen met de ziekenhuizen/umc’s, vertegenwoordiger van zbc’s en ketenpartners. De NZa monitort maandelijks hoe het gaat met de toegankelijk van de zorg, inclusief de inhaalzorg.
In hoeverre kunnen uitplaatsingen van COVID-patiënten naar Noordrijn-Westfalen bijdragen aan het terugdringen van de wachtlijsten voor de inhaalzorg in het oosten des lands?
De afspraken tussen Nederland en Duitsland over COVID-19 voorzien in het gebruik van elkaars IC-bedden in gevallen van nood. Dit betekent dat, op het moment dat in Nederland wordt opgeschaald richting de 1.350 IC-bedden en deze capaciteit onvoldoende dreigt te worden, Nederland in overleg zal treden over het sturen van IC-behoeftige patiënten naar Duitsland. In deze fase zal in Nederland parallel ook noodgedwongen worden ingezet op afschalen van non-COVID zorg. Dit is dus geen oplossing voor het terugdringen van wachtlijsten voor inhaalzorg. In de grensregio’s zijn er (vaak al langer bestaande) reguliere afspraken over samenwerking over de grenzen heen. Hier kan uiteraard wel gebruik van worden gemaakt.
Kunt u bij benadering uiteenzetten bij hoeveel mensen afgelopen periode klachten vanzelf zijn overgegaan waardoor een behandeling niet meer nodig was?
De gegevens over inhaalzorg in de monitor Toegankelijkheid van zorg» van de NZa richten zich op («bekende») patiënten die bij de medisch specialistische zorg in beeld zijn, bijvoorbeeld omdat zij zijn verwezen of in behandeling zijn. Over («onbekende») mensen met klachten die niet in beeld zijn bij de medisch specialistische zorg, kan ik op basis van de data van de NZa geen uitspraken doen.
De NZa heeft becijferd dat er sinds de start van de pandemie ongeveer 380–420 duizend minder operaties zijn uitgevoerd in vergelijking met voorgaande jaren. De NZa schat dat voor ongeveer 45–55% van deze operaties geen inhaalzorgvraag aan de orde is. Bijvoorbeeld omdat de klacht niet heeft kunnen ontstaan (denk aan minder luchtweginfecties vanwege de afstandsmaatregelen en minder verkeers- en sportongevallen), in de tussentijd verdwenen is of omdat er is gekozen voor een andere behandeling (denk aan zorg op afstand of zorg geleverd door een andere zorgprofessional zoals de huisarts). Het is voor de NZa niet mogelijk om hier nadere duiding aan te geven. De NZa ziet bijvoorbeeld dat er veel minder patiënten zijn geholpen in verband met infecties aan de bovenste luchtwegen en het middenoor, maar het is niet bekend in hoeverre dit komt doordat er (als gevolg van de coronamaatregelen) minder infecties optraden en in hoeverre infecties zijn overgegaan voordat een ingreep kon plaatsvinden.
Is nader te specificeren hoeveel operaties niet ingehaald hoefden te worden doordat klachten zijn overgegaan, aangezien de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) schat dat 45–55% van de totaal uitgestelde operaties niet ingehaald hoeft te worden?4
Zoals in het antwoord op vraag 11 beschreven, is het niet mogelijk om op basis van de beschikbare gegevens een onderscheid te maken tussen klachten die niet zijn ontstaan en klachten die vanzelf zijn overgegaan. Het is dus niet mogelijk om een nadere specificatie te geven van het aantal operaties dat niet ingehaald hoefde te worden doordat klachten zijn overgegaan.
Wordt binnen de aanpak van inhaalzorg rekening gehouden met de mogelijkheid dat nog meer zorgvraag verdwijnt, bijvoorbeeld omdat klachten afnemen? Met andere woorden: is alle uitgestelde zorg ook zinnige zorg? Is er een schatting te maken hoeveel van de 180–200 duizend operaties uiteindelijk ook alsnog niet hoeft te worden ingehaald?5
Bij de berekening van de 180–200 duizend heeft de NZa al ingeschat dat bepaalde zorgvragen niet noodzakelijkerwijs ingehaald hoeven te worden. Het plaatsen van trommelvliesbuisjes en het knippen van keelamandelen zijn hiervan een voorbeeld.
Welke rol spelen de eerstelijnszorg en zelfstandige behandelcentra (ZBC’s) momenteel in het terugdringen van de wachtlijsten voor de inhaalzorg?
Patiënten die wachten op een behandeling zullen soms terugvallen op de eerste lijn. Het is daarom van groot belang dat ook bijvoorbeeld huisartsen goed op de hoogte zijn van afspraken in hun regio over inhaalzorg, wachttijden en de mogelijkheid tot zorgbemiddeling. De handreiking voor zorgverleners die ik in het antwoord op vraag 8 benoem, is daarom ook gericht op huisartsen en in overleg met de LHV opgesteld.
Zbc’s leveren een bijdrage aan het verminderen van wachttijden als gevolg van de COVID-19 pandemie. De NZa ziet dat de zbc’s in 2020 aanvankelijk ook flink hebben afgeschaald, maar dat zij in de loop van dat jaar de productie hebben verhoogd. Het precieze aandeel van zbc’s in de inhaalzorg is nog niet bekend, omdat er minder actuele productiedata beschikbaar is van zbc’s.
Bent u van mening dat de eerstelijnszorg en ZBC’s momenteel effectief genoeg worden ingezet voor de inhaalzorg? Zo ja, wat is uw reactie op het artikel in Zorgvisie waarin ZBC’s spreken van een «niet constructieve sfeer»? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?6
Zorgaanbieders en zorgverzekeraars moeten samenwerken om de capaciteit die er is, optimaal beschikbaar te maken. Dit hebben partijen ook met elkaar afgesproken in het Kader inhaalzorg. We zien dat zbc’s hun productie hebben verhoogd en daarmee een bijdrage leveren aan het leveren van inhaalzorg. Ik heb ook begrepen dat patiënten en hun verwijzers de weg naar de zbc’s ook steeds beter weten te vinden. De NZa ziet erop toe dat het Kader inhaalzorg goed wordt uitgevoerd.
Welke lessen heeft u getrokken met betrekking tot De Juiste Zorg op de Juiste Plek die nu worden toegepast op de inhaalzorg?
Van belang is dat de zorg toegankelijk moet blijven voor mensen die dat nodig hebben. Een belangrijke les is dat digitale zorg kan hier een behulpzame bijdrage aan leveren. Wat we hebben gezien is dat tijdens de crisis vaker werd ingezet op vormen van digitale en/of hybride zorg om mensen zorg thuis of dichtbij te bieden. En dat die vormen van zorg over het algemeen ook positief door patiënten werden gewaardeerd, zoals beeldschermzorg en vormen van telemonitoring of telebegeleiding van mensen met chronische ziekten. Tegelijkertijd blijkt ook dat lang niet alle organisaties van die mogelijkheden gebruik hebben gemaakt en dat een aantal organisaties deze mogelijkheden van digitale/hybride zorg ook weer afschalen.
Samen met veldpartijen en NZa, Zorginstituut Nederland, Inspectie Gezondheidzorg en Jeugd, ZonMw kijken we hoe we kunnen doorpakken met de inzet van digitale/hybride zorg. Binnenkort informeer ik de Tweede Kamer (in reactie op de motie van lid de Vries) nader over de versnellingsimpuls die op initiatief van VWS is ingezet en de initiatieven van de betrokken partijen.
In hoeverre kan een brede inzet op De Juiste Zorg op de Juiste Plek leiden tot een lagere druk op zorgpersoneel en lagere wachttijden voor inhaalzorgpatiënten?
Met de coronacrisis is het belang van de Juiste Zorg op de Juiste Plek nog duidelijker geworden. En ondanks de lastige omstandigheden heeft de crisis ook een impuls gegeven aan ontwikkelingen en initiatieven die nauw aansluiten bij de bedoeling en geest van de beweging. Zaken die voorheen lastig te organiseren leken, zijn in een stroomversnelling geraakt. Bij veldpartijen signaleer ik een gezamenlijk gedeeld gevoel van urgentie om hiermee aan de slag te gaan. Ik heb uw Kamer op 18 oktober jl.10 een voortgangsbrief over de Juiste Zorg op de Juiste Plek gestuurd.
Er is op het gebied van landelijke en regionale coördinatie al veel gewonnen in de afgelopen periode. De beweging die is ingezet op domeinoverstijgende en gestroomlijnde samenwerking in de regio moet daarom met kracht worden doorgezet. Goede afstemming en focus in besluitvormingsprocessen helpen onnodige administratieve lasten te voorkomen en bij het gericht sturen op capaciteitsmanagement.
De coronacrisis bleek een impuls voor het versneld toepassen van innovaties. In korte tijd werden grote stappen gezet om digitale zorg voor zoveel mogelijk patiënten mogelijk te maken. Innovaties voor communicatie als beeldbellen en medisch-inhoudelijke digitale toepassingen (bijvoorbeeld apps voor triage) kunnen helpen bij het zo efficiënt en effectief mogelijk inrichten van zorgprocessen en zorgcapaciteit vrij te spelen. Digitale en/of hybride zorg is daarbij nooit een doel op zich. Het streven is om deze vorm van zorg altijd beschikbaar te hebben opdat de patiënt daar indien gewenst, in overleg met de zorgaanbieder, gebruik van kan maken: «dichtbij en digitaal als het kan, fysiek als het moet».
In het Kader inhaalzorg hebben partijen met elkaar afgesproken dat ziekenhuizen, klinieken en zorgverzekeraars ervoor zorgen dat het uitvoeren van de inhaalzorg in lijn gebeurt met de principes van De Juiste Zorg op de Juiste Plek, passende zorg en met de doelen uit het Hoofdlijnenakkoord. De afspraak is ook dat in de Plannen Inhaalzorg van de ziekenhuizen wordt ingezet op het creëren van ruimte en capaciteit via bovengenoemde principes.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk, en uiterlijk de week voor de begrotingsbehandeling voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport beantwoorden?
Uw Kamer ontvangt deze antwoorden voorafgaand aan de begrotingsbehandeling VWS. Voor het beantwoorden van deze vragen was het nodig om af te stemmen met andere partijen, daarom is het niet gelukt om de antwoorden de week voorafgaand aan de begrotingsbehandeling te verzenden.
Het artikel 'Zij moest naar België voor de abortus van haar ernstig gehandicapte kind, omdat artsen verzwegen dat het ook in Nederland kon' |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Zij moest naar België voor de abortus van haar ernstig gehandicapte kind, omdat artsen verzwegen dat het ook in Nederland kon' van 5 juni 2021?1
Ja, ik ben bekend met dat artikel.
Wat vindt u ervan dat Nederlandse vrouwen zich genoodzaakt zien naar België uit te wijken voor een late zwangerschapsafbreking wanneer er ernstige afwijkingen bij hun ongeboren kind geconstateerd zijn?
De Regeling beoordelingscommissie late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen (hierna: Regeling LZA/LP) biedt juridische waarborgen voor artsen die op grond van hun professionele norm samen met de vrouw en diens eventuele partner besluiten tot een late zwangerschapsafbreking. Als de arts zich houdt aan de zorgvuldigheidseisen zoals opgenomen in de Regeling LZA/LP, kan hij een beroep doen op de rechtvaardigingsgrond van overmacht in de zin van noodtoestand (artikel 40 van het Wetboek van Strafrecht). Uiteraard kan een arts principiële bezwaren hebben om een late zwangerschapsafbreking uit te voeren. In dat geval kan de arts gezien zijn zorgplicht de optie tot afbreking benoemen en de betreffende vrouw doorverwijzen naar een andere zorgverlener of ziekenhuis. Het is onwenselijk dat vrouwen zich in die situatie genoodzaakt zien om uit te wijken naar het buitenland.
Hoe verklaart u het feit dat er in Nederland sinds 2016 drie á vier meldingen per jaar zijn gedaan van late zwangerschapsafbrekingen, terwijl in één ziekenhuis in Antwerpen het aantal meldingen jaarlijks rond de 40 ligt?
Het is goed om te realiseren dat de abortusgrens in België op 12 weken na de conceptie of 14 weken na de eerste dag van laatste menstruatie ligt. In België is dus al sprake van een late zwangerschapsafbreking vanaf 12 weken na de conceptie of vanaf 14 weken na de eerste dag van de laatste menstruatie. In Nederland wordt gerekend op basis van het aantal weken na de eerste dag van de laatste menstruatie en is pas sprake van een late zwangerschapsafbreking na 24 weken. Dit verschil geeft mogelijk een vertekend beeld.
Ik ga ervanuit dat er weinig meldingen bij de beoordelingscommissie binnen komen, omdat het niet vaak voorkomt dat ernstige afwijkingen pas na 24 weken ontdekt worden. De prenatale screening is in de afgelopen jaren sterk verbeterd. Ik ken de casussen die gemeld worden in België niet en kan daar niet over oordelen.
Ik verwacht meer inzicht in de oorzaak van het lage aantal meldingen te krijgen door de evaluatie van de Regeling LZA/LP die op dit moment uitgevoerd wordt. De resultaten van deze evaluatie worden in maart 2022 verwacht.
Kunt u reflecteren op de stappen die zijn genomen naar aanleiding van de conclusie uit de laatste evaluatie van de Regeling beoordelingscommissie late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen (LZA/LP) uit 2013 dat artsen zich onvoldoende zeker voelen om een late zwangerschapsafbreking uit te voeren? Welke acties zijn ondernomen en hebben deze tot verbetering van de Regeling late zwangerschapsbreking in Nederland geleid? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Allereerst is de samenstelling van de beoordelingscommissie aangepast. De commissie is uitgebreid met een arts en heeft nu zes leden, waarvan één rechtsgeleerde, één deskundige inzake ethische of zingevingvraagstukken en vier artsen, afkomstig uit ter zake doende disciplines. De voorzitter is op dit moment een gynaecoloog en met deze benoeming is mede beoogd de drempel om te melden te verlagen.
Daarnaast is uit de evaluatie van de Regeling LZA/LP in 2013 een aantal knelpunten naar voren gekomen, waaronder de onduidelijkheid over de zorgvuldigheidseisen ten aanzien van late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen. In februari 2016 is naar aanleiding hiervan de nieuwe Regeling LZA/LP in werking getreden. De nieuwe regeling biedt zowel de beoordelingscommissie als de beroepsgroepen een duidelijk kader, dat zoveel mogelijk aansluit bij de praktijk. De zorgvuldigheidseisen zijn op onderdelen nader geformuleerd en de medische en juridische aspecten zijn verhelderd. Tevens zijn de zorgvuldigheidseisen nu opgenomen in de regeling zelf in plaats van in de toelichting.
De beoordelingscommissie LZA/LP heeft veel informatie over het melden van een late zwangerschapsafbreking of levensbeëindiging bij pasgeborenen op haar website geplaatst. Ook zijn op de website samenvattingen van geanonimiseerde oordelen van de commissie te vinden. De commissie heeft tevens werkbezoeken aan verschillende ziekenhuizen gebracht.
Of deze acties tezamen geleid hebben tot meer vertrouwen in de regeling bij artsen moet blijken uit de evaluatie van de Regeling LZA/LP.
Klopt het dat Nederlandse artsen niet tot nauwelijks overgaan tot het uitvoeren van een late zwangerschapsafbreking uit angst voor justitiële vervolging? Zijn er hier verschillen met België?
Ik verwacht dat de evaluatie van de Regeling LZA/LP op deze vragen een antwoord kan geven. Overigens is sinds het bestaan van de Regeling LZA/LP nog geen sprake geweest van strafrechtelijke vervolging van een arts wegens late zwangerschapsafbreking.
In België zijn in 2018 de artikelen die bepaalden onder welke voorwaarden zwangerschapsafbreking niet strafbaar was uit het Strafwetboek gehaald. In de Wet vrijwillige zwangerschapsafbreking die in 2018 in werking is getreden zijn wel bepalingen opgenomen die zien op straffen voor vrouwen en artsen die een zwangerschapsafbreking verrichten buiten de voorwaarden uit de wet.
Wat vindt u ervan dat Nederlandse artsen vanwege angst voor vervolging geen officiële doorverwijzing naar een Belgische hulpverlener durven te geven, terwijl dit in 2013 al een belangrijke conclusie was uit de evaluatie?
Ik vind dit een onwenselijke situatie. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Denkt u dat de huidige praktijk invloed heeft op het welzijn van vrouwen die de moeilijke beslissing nemen hun zwangerschap in een laat stadium af te breken? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het onwenselijk dat deze vrouwen moeten uitwijken naar het buitenland gezien de wettelijke mogelijkheden die er zijn in Nederland op het terrein van late zwangerschapsafbreking. Ik ben ervan overtuigd dat een besluit tot een (late) zwangerschapsafbreking niet lichtvaardig wordt genomen en dat het ondergaan van deze behandeling ingrijpend is. Het behoort tot de zorgplicht van artsen deze vrouwen en hun eventuele partners in te lichten over de mogelijkheden die er zijn in Nederland en hen te ondersteunen bij het maken van een keuze en indien nodig door te verwijzen naar een andere zorgverlener of ziekenhuis.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat vrouwen ondanks de wettelijke mogelijkheden in Nederland voor een late zwangerschapsafbreking toch moeten uitwijken naar het buitenland? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u voornemens actie te ondernemen om de huidige praktijk rondom late zwangerschapsafbreking in Nederland te verbeteren? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Ik zal de resultaten van de evaluatie van de Regeling LAZ/LP afwachten, omdat ik dan eventueel gericht actie kan ondernemen in samenspraak met de beroepsgroep.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóórdat de resultaten van de evaluatie van de LZA/LP naar de Kamer worden gestuurd?
Ja, zie de beantwoording hierboven.
Het bericht ‘Hulp aan duikslachtoffers in gevaar: behandelcentrum in Goes heeft geld nodig’ |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat het behandelcentrum voor duikslachtoffers in Goes financieel onder druk staat?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat het behandelcentrum in Goes ook zorg levert aan duikers die ingezet worden tijdens marine-oefeningen en die paraat staan tijdens werkzaamheden aan windmolenparken en waterinfrastructuurprojecten?
Nederland heeft op meerdere locaties overdruk-behandelfaciliteiten beschikbaar, waaronder maar niet uitsluitend in Goes. Indien er professionele duikers worden ingezet, bijvoorbeeld tijdens marine-oefeningen of werkzaamheden aan windmolenparken en waterinfrastructuurprojecten, draagt de werkgever in het kader van de Arbowet de verantwoordelijkheid dat adequaat hulp kan worden verleend, door competente personen op de werklocatie met het juiste materieel en middelen. Daarnaast moet een risicoinventarisatie en -evaluatie (RIE) worden uitgevoerd, waaruit blijkt wat nodig is om een duiker adequaat te behandelen op de werklocatie. Als daarvoor afspraken gemaakt moeten worden met een specifiek behandelcentrum, moet dat door de werkgever worden opgenomen in de RIE. Er zijn voor zover mij bekend geen specifieke of exclusieve afspraken gemaakt met het Medisch Centrum voor Hyperbare Zuurstoftherapie in Goes over het leveren van zorg voor deze groepen. Bovendien geldt voor de Koninklijke Marine dat zij beschikken over een eigen Duikmedisch Centrum met overdruk- behandelfaciliteiten.
Vinden op dit moment gesprekken plaats tussen zorgverzekeraars en het Medisch Centrum voor Hyperbare Zuurstoftherapie? Zo ja, hoe verlopen deze gesprekken?
Naar aanleiding van het artikel en deze Kamervragen heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) contact opgenomen met het behandelcentrum. Hieruit is gebleken dat er geen sprake is van financiële problemen bij het centrum. Wel speelt bij het centrum een vraag omtrent de toekomstige bekostiging van de 24/7 beschikbaarheid van de zorg die zij leveren. De 24/7 beschikbaarheid wordt op dit moment gedekt door een arts die gedeeltelijk op basis van vrijwilligheid werkt, aldus het centrum. Wanneer deze arts vertrekt zal personeel aangenomen moeten worden om de 24/7 beschikbaarheid te kunnen garanderen. Het centrum vraagt zich af of de 24/7 beschikbaarheid ook in de toekomst gewenst is, en zo ja, hoe deze bekostigd wordt. Dit gesprek zal in eerste instantie gevoerd moeten worden tussen het centrum en de zorgverzekeraar.
Binnen ons zorgstelsel hebben zorgverzekeraars zorgplicht en zijn zij verantwoordelijk voor het inkopen van voldoende zorg van goede kwaliteit en op redelijke afstand. Dat geldt ook voor de zorg voor duikslachtoffers. Het is dus niet aan mij om een mening te vormen over de toekomst van de zorg voor duikslachtoffers of de positie van het behandelcentrum in Goes.
De NZa heeft naar aanleiding van het artikel en deze Kamervragen contact opgenomen met zorgverzekeraar CZ. CZ geeft aan het belang te zien van de toegankelijkheid van de zorg zoals geboden in het behandelcentrum in Goes en dit mee te nemen bij de inrichting van het (acute) zorglandschap. De vraag daarbij is wel wat een effectieve en efficiënte manier is om deze zorg te organiseren. Wellicht kan de acute functie (deels) in samenwerking met het Admiraal de Ruyter Ziekenhuis worden georganiseerd, dan wel kunnen er afspraken worden gemaakt over bijvoorbeeld de wederzijdse inzet van medisch specialisten, aldus CZ.
Wordt in deze gesprekken ook ingegaan op het toegankelijk houden van goede en veilige zorg voor duikslachtoffers, patiënten die specialistische mondzorg (ook op het gebied van doorligwonden) nodig hebben, patiënten met koolmonoxidevergiftiging en patiënten met crushletsel, gezien Amsterdam en Goes elkaar vervangen als op één van de locaties onderhoud wordt verricht?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de positie van het behandelcentrum voor duikslachtoffers in Goes binnen het kader van de Nederlandse zorg voor duikslachtoffers in het geheel?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe wordt gewaarborgd dat de opgebouwde specialistische kennis, mocht het centrum de deuren moeten sluiten, niet verloren gaat voor de Nederlandse zorgsector, daarbij rekeninghoudend met het verlenen van specialistische zorg in de regio?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe ziet u het toekomstbeeld van de zorg voor duikslachtoffers?
Zie antwoord vraag 3.