De mogelijke oprichting van een eigen tankbataljon |
|
Gijs Tuinman (BBB), Derk Boswijk (CDA), Diederik van Dijk (SGP) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met Kamerstuk 27 830, nr. 410 en het nieuwsartikel «Defensie heeft uitgewerkt plan voor terugkeer tanks klaarliggen»?1
Ja
Deelt u de mening dat het van wezenlijk belang is dat Nederland weer de beschikking krijgt over een eigen tankbataljon, eventueel binnen de Duits-Nederlandse samenwerking, voor het landgevecht van nu en de toekomst en om te voldoen aan de NATO Defence Planning Capability Review waarin Nederland tot nog toe in gebreke blijft met betrekking tot de prioriteitsdoelstelling voor het leveren van een zware en een medium infanteriebrigade?
Gezien de verslechterde veiligheidssituatie sinds 2022 is het van wezenlijk belang dat onze krijgsmacht verder wordt versterkt. In de NATO Defence Planning Capability Review (DPCR, Kamerstuk 28 676, nr. 421 van 15 november 2022) oordeelt de NAVO dat de Nederlandse krijgsmacht met de Defensienota ’22 (DN22) over de gehele linie een opwaartse lijn heeft ingezet, maar dat er ook aanhoudende tekortkomingen zijn, met name op het terrein van slagkracht en (operationele) gevechtsondersteuning in het landdomein. Daarbij is de NAVO kritisch over het niet voldoen aan de prioriteitsdoelstelling voor het leveren van een zware en medium infanteriebrigade.
In de Defensienota 2022 is op basis van de beschikbare financiële middelen en het nationale militaire advies besloten de slagkracht gericht te versterken. Daarom is binnen de keuzes van de Defensienota 2022 geen tankbataljon opgericht. Sinds 2022 is de veiligheidssituatie verder verslechterd. Tegen de achtergrond van de aanhoudende Russische aanvalsoorlog in Oekraïne en de sterk toegenomen dreiging richting het NAVO-verdragsgebied, hebben de bondgenoten daarom tijdens de NAVO-top in Vilnius met de Defence Investment Pledgeafgesproken om minimaal 2 procent van het BBP uit te geven aan Defensie (Kamerstuk 28 676, nr. 440). Indien er extra budget voor de Krijgsmacht komt, dan kijken we over de volle breedte naar capaciteiten. Een besluit over een tankbataljon is daarom aan een volgend Kabinet.
Kunt u aangeven hoe Nederland en Duitsland de oprichting van een mogelijk nieuw tankbataljon in gezamenlijkheid gaan organiseren?
Een mogelijk nieuw tankbataljon zou kunnen worden gespiegeld met het huidige Duits-Nederlandse 414 Tankbataljon. De tanks zouden dan volledig Nederlands eigendom zijn en 20% Duits bemenst.
Kunt u aangeven wat de oprichting van een mogelijk nieuw tankbataljon voor de gezamenlijke Duits-Nederlandse gevechtskracht betekent en wat dit voor de Nederlandse gevechtskracht betekent?
Een nieuw tankbataljon zou betekenen dat Nederland extra slagkracht toevoegt aan de gezamenlijke gevechtskracht van NAVO. Hiermee wordt tevens de prioriteitsdoelstelling voor een Heavy Infantry Brigade (HIB) verder ingevuld. Een tankbataljon biedt de HIB versterking in slagkracht, bescherming en genetwerkte sensoren. Dit betekent eveneens een versterking voor het divisie- en legerkorpsniveau waarbij de Nederlandse brigade is ingedeeld. In de Defensienota 2022 zijn al stappen gezet om de slagkracht van de krijgsmacht te vergroten. Keuzes over de verdere versterking van de krijgsmacht zijn aan een volgend kabinet.
Worden er ook verdere vervolgstappen gezet naar aanleiding van de inventarisatie inzake de oprichting van een eigen tankbataljon? Zo ja, welke? Of blijft het vooralsnog bij deze informatiebrief?
Uitbreiding van de krijgsmacht met een tankbataljon is thans niet begroot (Kamerstuk 27 830, nr. 410). Er worden op dit moment dan ook geen verdere vervolgstappen gezet.
Staat u nog steeds achter uw stellingname dat financiën de grote bottleneck is? Hoe verhoudt zich dit tot de onderbesteding van de afgelopen jaren en het feit dat waarschijnlijk ook de komende jaren sprake zal zijn van onderuitputting? In hoeverre is het mogelijk om de aanschaf van tanks te financieren uit de onderuitputting op de begroting van Defensie, inclusief het Defensiematerieelbegrotingsfonds?
Defensie heeft ten opzichte van 2022 in 2023 € 2 miljard meer uitgegeven en is € 5 miljard meer verplichtingen aangegaan. Een tankbataljon kost jaarlijks tussen € 260–315 miljoen. Dit omvat over een planperiode van 15 jaar zowel de investeringskosten, de materiële en personele exploitatiekosten als gerelateerde kosten voor zogeheten «tweede en derde orde effecten». De huidige begroting biedt geen financiële ruimte voor uitbreiding van de krijgsmacht met een tankbataljon. Ook niet vanuit onderbesteding. Er zijn namelijk al verplichtingen aangegaan voor dit budget. Het DMF biedt juist ruimte om budget te schuiven naar jaren dat het budget nodig is voor betalingen. Met incidenteel geld kan daarom geen structurele capaciteit worden gefinancierd. Een besluit over een tankbataljon is daarom aan een volgend Kabinet.
Wat zijn volgens u de consequenties op het gebied van personele en materiele gereedheid en geoefendheid van het eventueel stationeren van een op te richten tankbataljon in Nederland (Havelte bijvoorbeeld)?
De samenwerking met Duitsland levert diverse (schaal)voordelen op. Zo bieden de oefen- en schietterreinen bij de Nederlandse kazernes onvoldoende ruimte om realistisch met een tankbataljon te kunnen trainen of schieten; biedt stationering op Bergen-Hohne voordelen voor opleiden & trainen; legt het geen beslag op schaarse bouw-, stikstof- en geluidsruimte in Nederland; biedt het instandhoudingsvoordelen vanwege geografische nabijheid van de industrie en opleidingsvoordelen vanwege nabijheid van het tankopleidingscentrum. Daarnaast is in Duitsland de meeste infrastructuur, zoals legering, les- en kantoorgebouwen, logistieke magazijnen en technische ruimtes al beschikbaar.
Kunt u nader toelichten hoe de observatie over technologische ontwikkelingen en wenselijkheid van geïntegreerde bemande en onbemande systemen mee zijn genomen in de analyse over het oprichten van een eigen tankbataljon?
Technologische ontwikkelingen en voortschrijdend inzicht maken het mogelijk en wenselijk dat een eventueel tankbataljon in de toekomst 2/3 bemand en 1/3 onbemand wordt. Nederland werkt nationaal aan de ontwikkeling van Future Ground Combat Systems, o.a. door de Robotics & Autonomous Systems (RAS) eenheid en het kennisproject Combat Unmanned Ground Systems (CUGS). Met het project CUGS werkt Defensie toe naar oplossingen, die op de middellange termijn invulling kunnen geven aan de eerste onbemenste operationele capaciteit. Nederland zoekt daarbij, zoals in de motie-Stoffer (Kamerstuk 35 570 X, nr. 53) opgeroepen, internationale aansluiting bij het Frans-Duitse project Main Ground Combat System (MGCS). MGCS voorziet vanaf 2040 de eerste Europese next generation combat systems te leveren, waaronder de integratie met volledig onbemenste gevechtssystemen.
Kunt u de Kamer een nadere kostenspecificering toedoen hoe de jaarlijks terugkerende kosten (geraamd op € 260–315 miljoen) zijn opgebouwd? Welke schaalwinsten zijn daarin opgenomen, daar gezamenlijk in te kopen met Duitsland en gezamenlijk ketens te gebruiken op het gebied van voorraad, onderhoud, herstel en kennismanagement?
Deze kostenspecificatie bevat commercieel vertrouwelijke elementen. Derhalve is de specificering in de bijgaande vertrouwelijke bijlage opgenomen. Het Europese Leopard 2A8 Procurement Initiative biedt schaalvoordelen op het gebied van levertijd, prijs en Europese interoperabiliteit. Deze effecten op het benodigde budget voor de gevechtstanks en het bijbehorende pakket reservedelen zijn in het investeringsbedrag in de vertrouwelijke bijlage verwerkt. Daarnaast is voor alle afnemende landen de tank identiek, dus zonder land-specifieke eisen, met als enige uitzondering de voorzieningen voor nationale command & control middelen. Dit levert binnen de gehele Europese gebruikersgroep voordelen op voor kennismanagement,instandhouding, standaardisatie en interoperabiliteit.
Klopt het dat de Duitsers Nederland hebben gevraagd of wij mee willen doen aan een Duits-Europees initiatief om nieuwe Leopard 2A8-tanks te bestellen? Klopt het dat u Duitsland in augustus heeft laten weten dat Nederland meer tijd nodig heeft om een besluit te nemen?
Ja, Nederland is door de Duitse regering uitgenodigd om aan het vraagbundelingsinitiatief voor de Leopard-2A8 gevechtstanks deel te nemen. De Staatssecretaris heeft, mede vanwege de demissionaire status van het kabinet, in de zomer van 2023 uitstel-van-opgave aan zijn Duitse ambtsgenoot gevraagd en gekregen.
Hoeveel tijd heeft Nederland nog om tot een besluit tot deelname te komen?
Er is met Duitsland geen nadere datum voor opgave afgesproken. Keuzes voor de verdere versterking van de krijgsmacht zijn aan een nieuw kabinet.
Kunt u deze vragen ruim voor de begrotingsbehandeling Defensie beantwoorden?
Ja
Het smaakjesverbod voor e-sigaretten |
|
Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Deelt u de mening dat de verkoop van opzetbare smaakfilters voor e-sigaretten, zoals beschreven in het artikel «Zo probeert een populair e-sigarettenmerk het smaakjesverbod voor vapes te omzeilen», onwenselijk is?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat opzetbare smaakjesfilters voor e-sigaretten verboden zijn? Zo nee, waarom niet, en welke gevolgen vermoedt u dat dit zal hebben? Zo ja, bent u bereid om de relevante producenten, importeurs en detailhandels hiervan op de hoogte te brengen?
Ik kan hier kort over zijn: deze opzetbare smaakjesfilters zijn inderdaad verboden. In het Tabaks- en rookwarenbesluit is het zowel verboden om smaakstoffen te gebruiken als ingrediënt van een vloeistof als voor een onderdeel van elektronische dampwaar. Door dit laatste wordt voorkomen dat smaakstoffen die niet zijn toegestaan worden toegevoegd via bijvoorbeeld patronen, een los mondstuk of andere onderdelen van de e-sigaret, om zo alsnog een bepaalde smaak te creëren. Bij het opstellen van de regelgeving is er dus expliciet rekening mee gehouden dat de e-sigarettenindustrie op deze manier het smaakjesverbod zou willen omzeilen. Ik vind het teleurstellend dat dit nu inderdaad het geval lijkt te zijn.
Waarom is ervoor gekozen te spreken over onderdelen van elektronische dampwaar in de nota van toelichting op het smaakverbod, en niet over «losse smaakaccessoires»? Zou een andere formulering effectiever zijn in het stoppen van de verkoop van opzetbare smaakfilters?
Zoals onder vraag 2 is aangegeven ziet het smaakverbod ook op onderdelen van de e-sigaret.2 Een los mondstuk dat gebruikt (kan) worden voor het consumeren van nicotine middels een e-sigaret, al dan niet met een smaakje, is onmiskenbaar een product dat onder de definitie van e-sigaret valt. Deze luidt namelijk als volgt3: «een product dat gebruikt kan worden voor de consumptie van nicotinehoudende damp via een mondstuk, of een onderdeel van dat product, waaronder een patroon, een reservoir en het apparaat zonder patroon of reservoir». Gelet hierop geldt het smaakjesverbod ook voor «losse smaakaccessoires» als opzetbare smaakfilters. Omdat het smaakjesverbod ook van toepassing is op alle vaste onderdelen van een e-sigaret, is voor het bredere begrip «onderdelen van elektronisch dampwaar» gekozen. Deze onderdelen zouden immers buiten het begrip «losse smaakaccessoires» vallen. Voor de effectiviteit in de handhaving is dit niet relevant.
Hoe staat het met de handhaving van het leeftijdsgrens voor e-sigaretten en de uitvoering van de motie van de leden Mohandis en Bikker?2 Hoe vaak werden testkopers in 2023 ingezet? En hoe vaak wil de NVWA testkopers inzetten in 2024 nu de aanwijzing voor de uitzendkrachten, die als testkopers worden ingezet, is ingeregeld?3 Zullen zij ook letten op de handhaving van het smaakjesverbod?
De aanwijzing van de uitzendkrachten, die als assistent-inspecteur worden ingezet bij de uitvoering van de controles op de leeftijdgrens van e-sigaretten met testkopers, is eind 2023 geregeld6. Onder andere hierdoor kan de NVWA meer controles met testkopers inzetten voor de intensivering van het toezicht naar aanleiding van de motie van de leden Mohandis en Bikker. De NVWA heeft in 2023 1875 leeftijdgrenscontroles voor rookwaren uitgevoerd waarbij testkopers zijn ingezet. Voor 2024 zijn 2.200 leeftijdgrenzencontroles voor rookwaren gepland waarbij in principe altijd testkopers worden ingezet. De testkopers worden nu niet ingezet voor het smaakjesverbod. Daar worden andere inspectiemethoden voor toegepast.
Op welke termijn wilt u de wetswijziging doorvoeren om het boetemaximum te verhogen, zoals genoemd in de beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Mohandis, om de handhaafbaarheid van het online verkoopverbod te verbeteren?4
Op dit moment ben ik de wijziging van de boetebedragen aan het opstellen. Deze wijziging kan middels een algemene maatregel van bestuur. In het algemeen duurt de totstandkoming van een algemene maatregel van bestuur een jaar tot anderhalf jaar. Daarnaast werk ik aan een wijziging van de boetemaxima, hiervoor is een wetswijziging nodig. Dit neemt anderhalf tot twee jaar in beslag.
Op welke datum zijn de resultaten bekend van het onderzoek om te komen tot een uniform en neutraal uiterlijk van de e-sigaret5 en het onderzoek naar een verbod op wegwerp e-sigaret zoals recent in Frankrijk is ingevoerd?6 Informeert u de Kamer direct over deze onderzoeksresultaten? Bent u voornemens om een ontmoedigende maatregel voor neutrale verpakkingen voor e-sigaretten door te voeren? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer wetgeving tegemoetzien? Zo nee, waarom niet?
Om te kunnen bepalen welke stappen gezet moeten worden om de e-sigaret zelf een uniform en neutraal uiterlijk te geven heb ik het RIVM gevraagd onderzoek te doen naar de mogelijkheden hieromtrent. Het onderzoek loopt op dit moment en het streven is dat het rapport in maart met uw Kamer wordt gedeeld.
Met betrekking tot het onderzoek naar e-sigaretten voor eenmalig gebruik kan ik u melden dat de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat een inventarisatie laat uitvoeren waarin ook deze producten aan bod komen. Het betreft een inventarisatie van beleidsmaatregelen op het gebied van de aanpak van kunststofproducten voor eenmalig gebruik. De Staatssecretaris heeft aangegeven de resultaten voor het einde van 2024 met uw Kamer te kunnen delen.10
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de behandeling van de begroting VWS 2024?
Ik ben op dit moment in de afrondende fase van het opstellen van een wijziging van het Tabaks- en rookwarenbesluit in verband met de invoering van standaardverpakkingen voor elektronische dampwaar en sigaren. Het is mijn intentie om dit besluit dit voorjaar in het kader van de voorhangprocedure voor te leggen aan de Staten-Generaal.
‘Het artikel Hollandse Energie Maatschappij (HEM) verdacht van gesjoemel met prijsplafondmiljoenen’ |
|
Jimmy Dijk , Sandra Beckerman |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Kunt u bevestigen of het bericht in de Volkskrant over de verdenking van fraude door HEM met het prijsplafond accuraat is? Zo ja, welke stappen worden ondernomen om deze kwestie grondig te onderzoeken?1
Om een doelmatige en verantwoorde besteding van de prijsplafondsubsidie te borgen, ziet RVO toe op de naleving van de subsidievoorwaarden. Daarnaast controleert de Autoriteit Consument en Markt (ACM) vanuit haar rol als wettelijk toezichthouder of alle energiebedrijven, die met een leveringsvergunning actief zijn op de Nederlandse markt, zich aan de geldende wetten en regels houden.
Ik heb uw Kamer via de voortgangsrapportages2 geïnformeerd over de stappen die gezet zijn in het kader van het toezien op de naleving van de regeling prijsplafond. Bij nieuwe ontwikkelingen zal ik de Kamer uiteraard opnieuw informeren. Over eventueel lopende juridische procedures die hier direct mee samenhangen, kan ik op dit moment geen uitspraken doen.
Kunt u, in het licht van dit artikel, reageren op eerdere vragen gesteld door het lid Leijten (SP) over de energieleverancier HEM en reflecteren op de destijds gegeven antwoorden? (Aanhangsel handelingen 2022/23 nr. 621) Was er in november van 2022 niet al een vermoede dat dit geval fraudegevoelig zou zijn? Was het toezicht op HEM naar uw mening streng genoeg? Heeft u dit aangepast op basis van deze vragen?
Het toezien op de regels die op de energiemarkt gelden, en het verbeteren daarvan waar nodig, heeft mijn volle aandacht en ik blijf alert op de signalen uit de markt. Tijdens de uitzonderlijke situatie op de energiemarkt in het jaar 2022 viel door de energiecrisis het aanbod van vaste contracten weg. Eerder waren er al signalen over meerjarige contracten met variabele tarieven gekoppeld aan hoge opzegboetes. Per 1 juni 2023 zijn nieuwe opzegregels van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) van kracht geworden. Deze opzegregels gelden voor het vroegtijdig opzeggen van een contract met vaste tarieven én een bepaalde looptijd voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers. Met de nieuwe regels zijn opzegvergoedingen voor contracten met een onbepaalde looptijd of contracten met een bepaalde looptijd en variabele tarieven niet toegestaan.
In antwoord op de vragen van het lid Leijten (SP), schrijft u het volgende: «Op zijn minst roept de uitzending de vraag op of die regels goed zijn nageleefd in dit geval. Ik vind het daarom belangrijk dat de toezichthouder scherp let op eventuele overtredingen van deze regels en zo nodig optreedt waar die niet nageleefd worden.» Bent u van mening dat dit gelukt is?
Ik vind het belangrijk dat de toezichthouder scherp let op eventuele overtredingen van wet- en regelgeving. De ACM ziet als toezichthouder toe op de naleving van de regels. In dit kader kan de ACM bij eventuele overtredingen boetes opleggen of extra eisen opnemen in de vergunning. De bewijslast om op te treden tegen een leverancier is hoog en onderzoeken duren daarom lang. Op 22 december 2023 heeft de ACM bekendgemaakt in september 2022 een onderzoek gestart te zijn naar energieleverancier HEM en dat in juni 2023 een tweede onderzoek volgde. Op grond van deze onderzoeken heeft de ACM aanvullende voorschriften opgenomen in de aan HEM verleende vergunning voor het leveren van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers.
Bent u van mening dat het wenselijk is dat bedrijven zonder vergunning leverancier spelen? Wat voor gevaren ziet u in dit soort constructies? Bent u van mening dat deze risico’s van misbruik opwegen tegen de door u te definiëren baten?
Nee, dat is niet wenselijk en in principe niet toegestaan, wettelijke uitzonderingen daargelaten. Ik merk verder op dat in de berichtgeving wordt gesproken over een energieleverancier met leveringsvergunningen voor elektriciteit en gas.
HEM leverde energie zonder leveringsvergunning. Hoe kwam dit bedrijf dan in aanmerking voor het prijsplafond? Is het gepast dat dit bedrijf in aanmerking kwam voor het prijsplafond?
De ACM als onafhankelijke toezichthouder gaat over het afgeven van vergunningen voor de levering van elektriciteit en gas. Zij houden op hun website een openbaar register bij waarin alle energieleveranciers met een leveringsvergunning staan vermeld. Allround Hollands Energie B.V., de naam waaronder HEM staat geregistreerd, is opgenomen in dit register.
Bij totstandkoming van het prijsplafond was het streven om alle huishoudens met een kleinverbruikersaansluiting te bereiken met deze regeling. Naast deelname van alle leveranciers met een Nederlandse vergunning, was het daarom ook mogelijk voor energieleveranciers die conform wetgeving leveren, maar zonder een vergunning (bijvoorbeeld aan zogeheten multisites), om aan het prijsplafond deel te nemen. De genoemde leverancier is echter een partij die wel over een door de ACM verleende vergunning beschikt.
Hoe kunt u garanderen dat energieleveranciers op een eerlijke en transparante manier omgaan met het prijsplafond, en welke maatregelen worden overwogen om mogelijke misbruiken in de toekomst te voorkomen?
Het prijsplafond is in 2023 ingesteld om consumenten prijszekerheid te bieden tijdens een uitzonderlijke situatie op de energiemarkt. Het prijsplafond is per 31 december 2023 afgelopen. RVO en de energieleveranciers werken in 2024 en 2025 verder aan het afronden van de regeling. In 2024 leveren energieleveranciers, net zoals in 2023, maandelijks een eindnota aan bij de RVO. Hieruit blijkt of het voorschot dat de leverancier in 2023 over de betreffende periode heeft ontvangen te hoog of te laag is geweest. Dit wordt vervolgens door RVO gecorrigeerd.
Op verzoek van uw Kamer is in de prijsplafondregeling een brutomargetoets opgenomen. Deze toets voorkomt dat energieleveranciers als gevolg van het prijsplafond overwinsten kunnen boeken. Hiertoe wordt de behaalde brutomarge in 2023 vergeleken met het gemiddelde van de voorgaande jaren. Eventuele overschrijdingen van dit gemiddelde worden na de definitieve vaststelling in 2025 door RVO teruggevorderd. De toets geldt voor alle leveranciers die gebruik maken van de regeling.
Wat zijn de gevolgen voor de consumenten indien blijkt dat HEM inderdaad fraude heeft gepleegd met het prijsplafond, en welke stappen zult u ondernemen om gedupeerde consumenten te compenseren?
Alle energieleveranciers die onder de regeling van het prijsplafond in 2023 vielen, zijn gehouden aan de voorwaarden van het prijsplafond. Op dit moment zijn er geen aanwijzingen dat er consumenten zijn die over hun energieverbruik in 2023 onder het prijsplafond meer hebben betaald dan het prijsplafondtarief.
In hoeverre heeft de Autoriteit Consument en Markt (ACM) reeds onderzoek gedaan naar de handelspraktijken van HEM en welke verdere stappen onderneemt de ACM te ondernemen in reactie op deze verdenking van fraude?
De ACM houdt algemeen toezicht op de energieleveranciers. Doorgaans doet de ACM geen uitspraken over onderzoeken die nog niet zijn afgerond of lopende zaken. De ACM heeft meerdere keren gewaarschuwd voor de hoge tarieven die HEM rekent voor gas en elektriciteit bij vaste contracten3. In december heeft de ACM een besluit gepubliceerd waarbij zij de vergunningsvoorwaarden van HEM heeft aangescherpt (zie ook antwoord op vraag 3). Bij herhaalde overtreding van de voorschriften, kan de ACM besluiten om over te gaan tot het treffen van handhavende maatregelen, waaronder ook het intrekken van de vergunning.
Het artikel ‘Intrekken exportvergunning nieuwe tegenslag ASML’ |
|
Femke Zeedijk-Raeven (D66) |
|
Gerrit van Leeuwen |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel in Het Financiële Dagblad van 3 januari 2024 «Intrekken exportvergunning nieuwe tegenslag ASML»?1
Ja.
Is de informatie in het artikel juist dat verschillende exportvergunningen zijn ingetrokken?
Het kabinet doet geen uitspraken over individuele vergunningen. In algemene zin kan gesteld worden dat bij de beoordeling van een exportvergunningaanvraag per geval een specifieke afweging wordt gemaakt, waarbij gekeken wordt naar het risico van ongewenst eindgebruik. De overheid maakt deze risicoanalyse in het kader van de (inter)nationale veiligheid op basis van de daarvoor geldende criteria, zoals de eigenschappen van het te exporteren product, de toepasbaarheid van het product, de eindgebruiker en het land van bestemming. Dit kan ertoe leiden dat export wordt toegestaan, afgewezen of een eerdere afweging wordt herzien.
Wat is er aan de situatie veranderd, sinds de vergunningen waren afgegeven en wat zijn de afwegingen geweest om de vergunningen in te trekken?
Zie antwoord vraag 2.
Is de informatie in het artikel juist dat het om een type lithografie machine gaat dat al vaker aan klanten van ASML in China is geleverd?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een indicatie geven van het aantal exportvergunningen (enkelen, tientallen, meer dan honderd) dat in het verleden afgegeven is voor het leveren van dit type machine aan Chinese bedrijven in China?
Vanaf 1 september 2023 is bepaalde geavanceerde halfgeleiderproductieapparatuur vergunningplichtig in Nederland. Voorafgaand aan deze datum gold er geen vergunningplicht voor apparatuur vallende onder de regeling en zijn er derhalve geen vergunningen verleend. In de ministeriële regeling geavanceerde productieapparatuur voor halfgeleiders is als verwachting opgenomen dat door de introductie van de vergunningplicht eenmalig 24 vergunningen en daarna op jaarbasis 20 vergunningen worden aangevraagd. Inmiddels zijn enkele vergunningen voor de export van geavanceerde halfgeleiderapparatuur naar China verleend. Een exportvergunning geeft de mogelijkheid om gedurende de looptijd van een vergunning meerdere exporten plaats te laten vinden.
Is er een verzoek van de Amerikaanse autoriteiten geweest om de exportvergunnigen in te trekken, zoals het artikel suggereert? Zo ja, wat was de motivatie van hen om een dergelijk verzoek aan de Nederlandse regering te doen?
Er is geregeld contact met partners en bondgenoten in Europa, de VS en Azië over exportcontrolemaatregelen op geavanceerde productieapparatuur voor halfgeleiders. Over de inhoud van deze gesprekken doet het kabinet geen uitspraken.
Zijn er toezeggingen van de Amerikaanse autoriteiten gedaan aan de Nederlandse regering in ruil voor het intrekken van de exportvergunningen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 6.
Acht u het mogelijk dat China eerder geleverde machines van het type waar het hier om gaat inzet voor het vervaardigen van defensie materieel?
De vergunningplichtige machines en technologie zijn geschikt voor de ontwikkeling en productie van geavanceerde halfgeleiders. Deze geavanceerde halfgeleiders kunnen naast civiele toepassingen ook een cruciale bijdrage leveren aan militaire toepassingen en worden aangewend voor de ontwikkeling van hoogwaardige militaire (wapen)systemen en massavernietigingswapens.2 Zoals ook bevestigd door de MIVD3 richt China ten behoeve van de eigenstandige militair-technologische ontwikkeling de aandacht op buitenlandse expertise, waaronder op Nederlandse kennis op het gebied van lithografie. In algemene zin kan gesteld worden dat bij de beoordeling van (eerdere) exportvergunningaanvragen per geval een specifieke afweging wordt gemaakt, waarbij gekeken wordt naar het risico van ongewenst eindgebruik. Zie ook het antwoord op de vragen 2, 3 en 4.
Schat u in dat het niet leveren van de eind 2023 geplande machines een extra belemmering vormt voor de Chinese defensie industrie? Waarom wel/niet?
Zie antwoord vraag 8.
Overwegende dat geavanceerde computerchips (<14nm) wereldwijd volop verkrijgbaar zijn en de Amerikaanse regering moeite heeft de export vanuit de VS naar China te beperken2, 3, wa t is naar uw inzicht het voordeel voor Nederland en Europa om China te beletten zelf geavanceerde chips te ontwikkelen?
Nederland heeft eigenstandig een vergunningplicht ingesteld omdat de ongecontroleerde uitvoer van geavanceerde productieapparatuur voor halfgeleiders risico’s voor de nationale veiligheid kan meebrengen. Dit betreft een landenneutrale maatregel en is niet specifiek gericht op China. Bij elke beoordeling wordt individueel, dus per geval, gekeken of een exportvergunning kan worden verleend. Er wordt dan gekeken naar het risico van ongewenst eindgebruik. Uiteraard bespreekt Nederland deze maatregel met Europese partners en de VS en vindt ook een exportcontrole dialoog plaats met China.
De inzet van de Zr. Ms. Holland bij de hulpverlening aan de Gazastrook |
|
Don Ceder (CU) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
|
|
|
Klopt het dat de Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken Eli Cohen op 20 december jongstleden tijdens een bezoek aan Cyprus heeft gezegd dat Israël het idee van een maritieme humanitaire corridor wil steunen en Israël ermee instemt om via deze corridor een snelle route voor humanitaire hulp aan Gaza op te zetten?1
Het kabinet is bekend met de berichtgeving in de media over de uitspraken van Minister Cohen tijdens zijn bezoek aan Cyprus.
Hoe geeft Nederland vervolg aan deze instemming, gezien ook het feit dat Nederland een van de initiatiefnemers van deze maritieme humanitaire corridor is?
De meest effectieve weg om hulpgoederen aan Gaza te leveren op de schaal die nodig is om in de humanitaire noden te voorzien, is het verruimen en versnellen van toegang over land. In dit kader verwelkomt het kabinet de opening van de grensovergang bij Kerem Shalom en benadrukt Nederland bij alle gesprekspartners het belang van onmiddellijke en ongehinderde humanitaire toegang.
De ernst van de humanitaire crisis heeft er de afgelopen maanden toe genoopt om – in aanvulling op toegang over land – alle opties te onderzoeken, waaronder de mogelijkheid om hulpgoederen over zee te leveren. Cyprus heeft afgelopen najaar het initiatief genomen om dit met partners, waaronder Nederland, verder te verkennen. Ook het VK heeft uitvoerig de verschillende opties onderzocht. De volledige medewerking van Israël is een belangrijke voorwaarde voor het opzetten van een maritieme humanitaire corridor. Ondanks de uitspraken van Minister Cohen op 20 december 2023 dat Israël een dergelijke corridor wil steunen is die medewerking er niet. Het opzetten van een maritieme corridor kent tevens nog praktische en logistieke beperkingen. Ook de betrokkenheid van partnerlanden en VN-organisaties is essentieel. Vooralsnog heeft zich dit in internationaal verband onvoldoende uitgekristalliseerd.
Waarom wacht Nederland nu op een verzoek om humanitaire hulp te leveren, nu de Israëlische Minister Cohen heeft gezegd dat de hulp onmiddellijk kan beginnen?2 Nederland heeft toch met dit doel de Holland naar de regio gestuurd?
Nederland spant zich in internationaal verband op diverse manieren in om op grotere schaal humanitaire hulp aan Gaza te leveren. Naast de ongeoormerkte structurele bijdragen aan humanitaire organisaties heeft het kabinet EUR 50 mln. vrijgemaakt aan additionele humanitaire bijdragen voor Gaza (via UNRWA, het Nederlandse Rode Kruis en het World Food Program). Daarnaast heeft het kabinet een speciaal humanitair gezant voor Gaza benoemd om samen met internationale partners invulling te geven aan de Nederlandse humanitair diplomatieke inzet.
In de Kamerbrief d.d. 8 november 2023 «Militaire inzet ten behoeve van steun Gaza en de regio» is de Kamer geïnformeerd over het gereedstellen van Zr. Ms. Holland, voor ondersteuning van taken in het kader van een mogelijke evacuatie of het eventueel bieden van humanitaire hulp via een maritieme corridor. Een maritieme corridor heeft in internationaal verband echter nog geen invulling gekregen. De prioritaire weg om humanitaire toegang te verruimen blijft over land.
In de Kamerbrief «Update inzet Zr. Ms. Holland» informeerde de Minister van Defensie de Kamer dat Zr. Ms. Holland eind januari zal terugkeren naar Nederland. Indien de mogelijkheid voor het leveren van hulpgoederen over zee zich op een later moment toch voordoet, zal opnieuw worden bezien of en, zo ja, op welke manier Nederland hier een bijdrage aan kan leveren.
Kunt u niet zelf contact opnemen met de Israëlische regering om de inzet van de Holland te bespreken? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft zeer regelmatig en op diverse niveaus contact met de Israëlische autoriteiten. Behalve de bilaterale gesprekken van kabinetsleden en de contacten van de Nederlandse ambassade in Tel Aviv vinden er frequent politieke en hoogambtelijke bezoeken plaats. Eind december bracht de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking samen met de speciaal humanitair gezant voor Gaza een bezoek aan Egypte, de Palestijnse Gebieden en Israël dat in het teken stond van de humanitaire toegang. Daarbij lag de nadruk op het verruimen van toegang over land. Onlangs bezochten ook de Minister van Defensie en de Minister van Buitenlandse Zaken hun Israëlische counterparts. Zij benadrukken continu het belang van snelle en ongehinderde toegang voor humanitaire hulp in hun gesprekken met Israël. Dergelijke contacten zal Nederland voortzetten.
Hoe kan Nederland nu samen met de andere landen die deelnemen aan de maritieme humanitaire corridor meer hulp via zee bij de mensen krijgen die dit nodig hebben?
Het verlenen van humanitaire hulp aan Gaza is niet afhankelijk van de vorming van een maritieme corridor of van de Nederlandse inzet van militaire middelen. Ook bij partnerlanden is een volwaardige maritieme route voor de levering van hulpgoederen aan Gaza vooralsnog niet van de grond gekomen. Pogingen van andere landen om direct vanaf zee hulp in Gaza aan te landen, al dan niet vanaf Cyprus of via een haven in Egypte of Israël, hebben nog niet geleid tot het gewenste resultaat.
Het verruimen en versnellen van de toegang van humanitaire hulp aan Gaza over land is prioritair. De Nederlandse inzet blijft zich daarom primair richten op de steun aan internationale hulporganisaties en het bevorderen van veilige, onmiddellijke en ongehinderde humanitaire toegang over land. Tevens blijft het kabinet mogelijkheden voor steun via de lucht of over zee verkennen. Indien de mogelijkheid voor het leveren van hulpgoederen over zee zich op een later moment toch voordoet zal opnieuw worden bezien of en, zo ja, op welke manier Nederland hier een bijdrage aan kan leveren.
De kosten van afschalen van de steun aan Oekraïne |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Gerrit van Leeuwen , Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel The High Price of Losing Ukraine: Military-Strategic and Financial Implications of Russian Victory1 en het artikel De kosten en baten van «onze» lotsverbondenheid met Oekraïne2?
Ja.
Wat vindt u van de conclusie van de analyse van het Amerikaanse Institute for the Study of War (ISW) dat het Amerikaanse volk het recht heeft om te bevragen wat de financiële kosten zouden kunnen zijn als Oekraïne niét wordt geholpen, juist omdat zij zoveel besteden om Oekraïne in de strijd tegen Rusland te helpen? Deelt u de mening dat dit net zo goed geldt voor de Nederlandse (en Europese) bevolking?3
Het is het beleid van het kabinet de steun aan Oekraïne onverminderd voort te zetten. Nederland doet dit samen met partners in de EU, NAVO en daarbuiten. Nederland doet dit niet enkel in het belang van Oekraïne, maar ook in het eigen belang. De consequenties van deze oorlog zijn namelijk groot voor de wereld, Europa en daarmee ook voor Nederland. Het niet steunen van Oekraïne heeft ook (financiële) consequenties voor Nederland. De consequenties zijn breder dan een financiële kosten-baten analyse. Het is gestoeld op het besef dat naast de vrijheid, veiligheid en welvaart van Oekraïne, ook die van Nederland en Europa op het spel staan in deze oorlog, net zoals de internationale rechtsorde.
Onderschrijft u conclusie van het ISW dat nu korten op steun aan Oekraïne op langere termijn mogelijk veel hogere kosten met zich zal brengen en dat de kosten dus op dit moment in wezen voor de baten uitgaan?
Korten op steun aan Oekraïne heeft, behalve grote gevolgen voor Oekraïne, ook directe implicaties voor veiligheid en welvaart op het Europese continent. Als Rusland deze oorlog wint, zal dit de vrijheid, veiligheid en welvaart van zowel Oekraïne, Europa en Nederland ernstig aantasten. De kosten en vergaande consequenties hiervan zijn breder dan (enkel) financiële kosten en inderdaad veel hoger dan onze steun aan Oekraïne nu. Zo bezien is de internationale en Nederlandse steun aan Oekraïne een investering in onze collectieve vrijheid, veiligheid en welvaart op lange termijn.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat goed in kaart wordt gebracht wat, naast de immense klap voor onze waardengemeenschap, de financiële kosten voor Nederland en de Europese Unie zouden kunnen zijn als de steun, zowel militair als civiel, aan Oekraïne wordt afgeschaald en Oekraïne vervolgens de oorlog van Rusland verliest?
Het is evident dat een Oekraïens verlies zeer schadelijk zou zijn voor Nederland, de Europese Unie en de internationale rechtsorde. Hoewel deze kosten veel breder zijn dan enkel financieel en moeilijk te becijferen, voert het kabinet doorlopend gesprekken met onderzoeksinstituten, onder andere over scenario’s. Ook in de ministeries staat het denken hierover nooit stil. We blijven de Kamer doorlopend informeren over onze inzet ten aanzien van de oorlog, en welke afwegingen daaraan ten grondslag liggen.
Worden er ook door Nederlandse onderzoeksinstituten of door de ministeries zelf dergelijke kosten-baten scenario’s uitgewerkt met betrekking tot de oorlog in Oekraïne? Zo ja, welke zijn dit en kunnen deze met de Kamer worden gedeeld (indien afkomstig van het ministerie)? En zo nee, bent u voornemens een grondig onderzoek/analyse in gang te zetten naar de mogelijke gevolgen van een verlies van Oekraïne?
Zie antwoord vraag 4.
Wordt in bondgenootschappelijk verband (EU/NAVO) onderzocht welke financiële en militair-strategische gevolgen een verlies van Oekraïne mogelijk zou hebben?
Binnen de NAVO en EU wordt gesproken over alle scenario’s en de mogelijke gevolgen daarvan. De NAVO en de EU blijven daarbij alle nodige stappen nemen om de veiligheid van het verdragsgebied te waarborgen. Het kabinet kan omwille van de veiligheid niet publiekelijk ingaan op details van deze scenario’s.
Kan het demissionaire kabinet actiever gaan communiceren over de financiële en militaire risico’s die wij in Nederland lopen, indien Oekraïne de oorlog verliest?
Het kabinet communiceert reeds actief over het belang van steun aan Oekraïne en de bedreiging die Rusland vormt voor onze nationale en internationale veiligheid. Hierbij behoort ook het benoemen van risico’s van een eventueel verlies van Oekraïne. Deze boodschap wordt door onder andere de Ministers van Buitenlandse Zaken, Defensie en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking als ook de Commandant der Strijdkrachten consistent verwoord bij publieke optredens4. Ook in lijn met de motie Dassen c.s.5 zal het kabinet waar mogelijk en relevant blijven communiceren over eventuele maatschappelijke gevolgen en benodigde investeringen in de eigen veiligheid. Er wordt altijd een afweging gemaakt tussen het belang van operationele veiligheid en dat van het delen van informatie.
Heeft u kennisgenomen van het rapport Setting Transatlantic Defence up for Successvan het Estlandse Ministerie van Defensie, waarin wordt betoogd dat we Rusland in Oekraïne een halt kunnen toeroepen, indien EU-lidstaten samen 0,25 procent van hun bbp (120 miljard euro) zouden willen besteden aan militaire hulp aan Kyiv? Wat vindt u van dit voorstel?
Ja. Sinds het begin van de Russische invasie van Oekraïne zet Nederland zich, samen met internationale partners, in om Oekraïne militair te steunen en zo een halt toe te roepen aan de Russische agressie. Het is ook in het belang van onze eigen veiligheid en vrijheid om deze steun voort te zetten. Het is hierbij belangrijk dat alle internationale partners bijdragen. Het kabinet verwelkomt alle oproepen aan internationale bondgenoten om de steun aan Oekraïne kracht bij te zetten. Daarbij is Nederland pragmatisch over de manier waarop deze steun het beste wordt ingevuld.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken?
Helaas is dit niet voor de begrotingsbehandeling gelukt.
Het bericht dat milieuproblemen onbelangrijk waren voor miljoenensubsidie |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel op de NOS-site «Milieuproblemen waren onbelangrijk voor miljoenensubsidie voor chemiebedrijf DuPont»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat uw voorganger bij het verlenen van subsidie milieuproblemen onbelangrijk vond?
Uit de stukken die openbaar zijn gemaakt kan ik niet concluderen dat mijn voorganger milieuproblemen onbelangrijk vond. Ik constateer op basis van de stukken dat verschillende invalshoeken aan de orde zijn geweest bij het afwegen van de subsidieverlening.
Op welke manier wordt voorkomen dat op dit moment subsidies verleend kunnen worden aan activiteiten waarbij milieuproblemen onvoldoende meewegen?
In het algemeen geldt dat bijvoorbeeld generieke subsidieregelingen moeten voldoen aan de staatssteunregels van de EU. Deze zijn vervat in steunkaders, waarbij onder andere het milieusteunkader (Guidelines on State aid for climate, environmental protection and energy 2022 (CEEAG)) en de algemene groepsvrijstellingsverordening (AGGV) worden gebruikt voor steun aan investeringen in milieu en klimaatprojecten. Zowel de CEEAG als de AGGV stellen als voorwaarde aan de gesubsidieerde activiteit dat relevante EU-normen niet mogen worden geschonden.
Daarnaast beschikt Nederland over een op zichzelf staand stelsel voor vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) voor milieu. Hiervoor is de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) stelselverantwoordelijk. Gemeenten en provincies zijn als bevoegd gezag verantwoordelijk voor VTH van de milieutaken. Zij moeten op grond van de Omgevingswet de uitvoering van VTH van het basistakenpakket bij omgevingsdiensten hebben belegd. De afgelopen jaren is sterk ingezet op het versterken van het VTH-stelsel. Sinds augustus 2022 is het Interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel (IBP VTH) actief.2
Wat vindt u ervan dat uw voorganger wel vatbaar was voor het argument dat DuPont ook elders in Europa faciliteiten kon bouwen?
In welke mate mijn voorganger wel of niet vatbaar was voor het argument van DuPont om ook elders de nieuwe fabriek te bouwen weet ik niet. Op basis van de stukken kan ik niet reconstrueren in welke mate de argumenten van DuPont ruim 40 jaar geleden zijn meegewogen door de toenmalig Minister van Economische Zaken.
Hoe wordt op dit moment voorkomen dat bedrijven op dit moment Nederland uitspelen tegen andere landen en op die manier het voor elkaar krijgen dat milieuproblemen onbelangrijk worden gevonden?
Door milieunormen zoveel mogelijk op Europees niveau vast te leggen, onder andere via REACH (Registration, Evaluation, Authorisation and Restriction of Chemicals) en de Richtlijn Industriële Emissies (2010/75/EU), is er een level playing field in Europa waardoor er door bedrijven niet te onderhandelen valt over milieunormen. De milieunormen van de EU behoren tot de strengste ter wereld3.
Wat vindt u ervan dat uw voorganger vatbaar was voor de argumenten van een onderzoeksrapport van het bedrijf zelf dat de schadelijke effecten van de fabriek wel mee zouden vallen?
In welke mate het onderzoeksrapport van het bedrijf een rol heeft gespeeld in de afwegingen van mijn voorganger kan ik niet beoordelen.
Hoe wordt op dit moment voorkomen dat rapporten van bedrijven zelf meewegen bij het inschatten van de schadelijke effecten van vervuilende activiteiten?
In wet- en regelgeving is juist verankerd dat bedrijven verantwoordelijk zijn voor het aanleveren van informatie over de risico’s van chemische stoffen en milieugevolgen van hun activiteiten bij onder andere het Europese Chemicaliën Agentschap ECHA en in Nederland bij het bevoegd gezag. Die informatie moet aan voorgeschreven voorwaarden voldoen. Het aanleveren van deze gegevens maakt onderdeel uit van de zorgplicht van bedrijven. Daarop wordt toegezien door het bevoegde gezag.
In het VTH-stelsel is afhankelijk van de activiteit bepaald wie het bevoegde gezag is (gemeente, provincie en/of de waterkwaliteitsbeheerder). Zodra er sprake is van een basistaak wordt het VTH uitgevoerd door een omgevingsdienst. De omgevingsdienst beoordeelt de aangeleverde en zelfstandig verkregen informatie en kan hierbij advies vragen bij andere (kennis)instanties zoals de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en Rijkswaterstaat met het informatiepunt leefomgeving (IPLO). Tevens is de ILT wettelijk adviseur op de omgevingsvergunningen van de zwaarst vervuilende bedrijven in Nederland zodat ook bij het opstellen of reviseren van vergunningen aan kennisuitwisseling en verificatie wordt gedaan. Zoals in de Kamerbrief van de Staatssecretaris van IenW van 10 januari 20244 is benoemd, is dit een instrument met aanzienlijk effect.
Kan het zijn dat in diezelfde tijd nog andere subsidies zijn versterkt aan bedrijven met vervuilende activiteiten?
Deze vraag is lastig te beantwoorden. Data over subsidieverlening en vervuilende activiteiten uit die tijd zijn niet aan elkaar gekoppeld.
Kunt u een overzicht verstrekken van bedrijven die Rijkssubsidies hebben ontvangen de afgelopen twee kabinetsperioden terwijl er ook sprake was van aantoonbare milieuverontreiniging? Welke belangenafwegingen zijn hierbij gemaakt?
De brief van 19 december 2023 aan de Provinciale Regietafel (PRT) Noord-Holland |
|
Mona Keijzer (BBB) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Klopt het dat de brief een voorstel is van demissionair Minister De Jonge en demissionair Staatssecretaris Van der Burg aan de Provinciale Regietafel (PRT) van Noord-Holland om Amsterdam 1.200 asielzoekers op te laten vangen die zij volgens de verdeling onder het regiem van de Spreidingswet sowieso zouden moeten opvangen in ruil voor het opvangen van 1.200 statushouders door andere gemeenten in Noord-Holland?1
Nee dat klopt niet. De gemeente Amsterdam realiseert, ondanks de grote krapte en de schaarse grond meer opvang voor Oekraïense ontheemden, asielzoekers en andere aandachtsgroepen zoals dak- en thuislozen dan volgt uit de gemeentelijke opgave. Amsterdam blijft in verhouding echter fors achter op de taakstelling van de te huisvesten statushouders.
Om deze achterstand in te lopen heeft de gemeente Amsterdam het aanbod gedaan, waaraan reeds geruime tijd, sinds 2021, zorgvuldig wordt gewerkt, om structureel meer asielopvang te realiseren en daarbij de asielopvang die de gemeente zo realiseert bovenop de gemeentelijke opgave op basis van vrijwilligheid te verevenen met andere Noord Hollandse gemeenten voor wie huisvesting eenvoudiger te organiseren is dan opvang. Omdat zowel het huisvesten van statushouders, als het realiseren van meer opvanglocaties in het gezamenlijk belang van het Rijk en de gemeente is, steunt het Rijk dit initiatief. Er rust op ons allen een verantwoordelijkheid om concurrentie tussen de verschillende doelgroepen zoveel als mogelijk te voorkomen en er ook zorg voor te dragen dat deze niet tegenover elkaar komen te staan. Wij vinden het dan ook verstandig en verantwoordelijk om dit initiatief te steunen.
In de brief aan de Provinciale Regietafel (PRT) van Noord-Holland wordt het voornemen van Amsterdam genoemd. Zoals vermeld in de brief, steunen wij het voorstel van Amsterdam en komen wij graag, samen met het provinciebestuur en de gemeente, op basis van vrijwilligheid met gemeenten in gesprek om de verevening te laten slagen.
Klopt het dat Amsterdam, onder het voorgestelde regiem van de Spreidingswet en bij een instroom van 50.000 asielzoekers, in totaal ongeveer 2.577 asielzoekers moet opvangen?
Nee, dit klopt niet. De Tweede Kamer heeft met het amendement Van Dijk c.s. bepaald dat bij de verdeling van het aantal opvangplaatsen ook rekening moet worden gehouden met de SES-WOA-score van de betreffende gemeente. In het «Besluit gemeentelijke taak mogelijk maken opvangvoorzieningen», dat nu voor advisering bij de Raad van State ligt, is de rekenmethode opgenomen hoe te komen tot de indicatieve verdeling per gemeente. De berekening is gebaseerd op het totale aantal benodigde opvangplaatsen voor heel Nederland (de capaciteitsraming), het inwoneraantal van de gemeente en de SES-WOA-score van de gemeente.
Wij hechten er overigens aan op te merken dat de systematiek van de Spreidingswet gebaseerd is op het «aantal benodigde opvangplaatsen» en niet de «instroom» zoals in de vraag wordt vermeld. Ervan uitgaande dat de vraag van het lid Keijzer is hoe groot de indicatieve verdeling voor de gemeente Amsterdam is bij een (fictieve) capaciteitsraming van 50.000 plekken, dan leidt deze berekening op basis van inwoneraantal en SES-WOA-score tot een aantal van ongeveer 2.300 opvangplaatsen.
Zijn de 1.200 plekken waarover de brief spreekt inclusief aan de plekken die Amsterdam moet realiseren onder een eventuele Spreidingswet? Of komen deze plekken bovenop een eventuele verplichting?
Zoals vermeld bij vraag 1 komen deze plekken bovenop de (indicatieve) gemeentelijke opgave van Amsterdam en niet in plaats ervan. Amsterdam realiseert momenteel ongeveer 3300 asielopvangplekken (en tijdelijk nog 650 noodopvangplekken) en wil dit ophogen met maximaal 1200 plekken.
Waarom is deze mogelijke afspraak tot op heden niet gedeeld met gemeenten in Noord-Holland, met de provinciale staten van Noord-Holland en met de Tweede Kamer?
Middels de brief van 19 december aan de leden van de Provinciale Regietafel Noord-Holland zijn de gemeentebesturen van de gemeenten in Noord Holland in kennis gesteld van het aanbod van Amsterdam om asielopvangplekken op basis van vrijwilligheid te verevenen met te huisvesten statushouders. Dit aanbod is ook besproken met de verantwoordelijke gedeputeerde, alsmede met de commissaris van de Koning. Hiermee is ook het provinciebestuur betrokken.
Omdat het regionale aangelegenheid betreft die onder het huidige landelijke beleid al mogelijk is, is de Tweede Kamer hierover niet geïnformeerd.
Hebben de genoemde bewindslieden ook namens andere grote steden een soortgelijk verzoek gedaan aan de andere PRT’s? Zo ja, kunt u aangeven welke steden en/of gemeenten het betreft?
Afgelopen jaar hebben wij op meerdere momenten een verzoek gedaan aan de colleges van burgemeesters en wethouders om snel aanvullende asielopvangplekken te realiseren en de uitstroom van statushouders te versnellen. In dit verband verwijzen wijgraag naar de brieven van 6 juni jl., 22 september jl. alsmede 6 oktober jl. Vanuit Amsterdam is het onder vraag 1 genoemde aanbod gedaan. Om het aanbod van Amsterdam te kunnen realiseren is een gesprek nodig. Om dit gesprek te openen is besloten om dit specifieke aanbod onder de aandacht van de Provinciale Regietafel Noord-Holland te brengen.
Met andere gemeenten zijn we ook op verschillende wijze in gesprek om aanvullende asielopvangplekken te realiseren en de uitstroom van statushouders te versnellen, bijvoorbeeld door de realisatie van zogenaamde doorstroomlocaties.
Stuurt het Rijk voor andere gemeenten ook aan op maatwerk met betrekking tot het aantal op te vangen asielzoekers en statushouders in het geval de Spreidingswet wordt aangenomen? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot het gelijkheidsbeginsel?
Zoals hiervoor onder vraag 5 beschreven spreken wij met meerdere gemeenten over de opvang van asielzoekers en de huisvesting van statushouders. De Huisvestingswet maakt vrijwillige uitruil tussen gemeenten mogelijk ten aanzien van de taakstelling huisvesting vergunninghouders. In ons antwoord op vraag 13 gaan wij hier verder op in.
Zijn er afspraken gemaakt met Amsterdam of andere gemeenten over het maximum aantal op te vangen veiligelanders? Zo ja, welke steden en/of gemeenten zijn dat? Gelden die afspraken voor alle gemeenten?
Het COA sluit met gemeenten een bestuursovereenkomst af waarin afspraken staan rondom de opvang van asielzoekers. In het verleden zijn er met individuele gemeenten afspraken gemaakt ten aanzien van de opvang van verschillende doelgroepen, waaronder veilige landers. Reden hiervoor wat dat COA alle plekken nodig had. Bij nader inzien vindt de Staatssecretaris dit onwenselijk, elke asielzoeker moet worden opgevangen en het is in het kader van draagvlak voor opvang dan ook belangrijk dat iedere COA locatie een representatieve afspiegeling is van de populatie van het COA. Doelgroepbeperkingen maakt dan ook geen deel meer uit van nieuwe bestuursovereenkomsten. Wel wordt rekening gehouden met de geschiktheid van locaties voor bepaalde doelgroepen, denk hierbij aan het opvangen van kinderen op bijvoorbeeld boten.
Is het een correcte observatie dat u de provinciale regietafel(s) nu al actief probeert aan te sturen volgens de regels van de nog niet ingevoerde Spreidingswet en de Wet versterking regie volkshuisvesting?
Dat is een onjuiste observatie. Wij hebben het aanbod van Amsterdam onder de aandacht gebracht bij de leden van de Provinciale Regietafel Noord-Holland, met daarbij de oproep om, tezamen met Amsterdam op basis van vrijwilligheid in gesprek te treden over eventuele verevening. Het voorstel van de gemeente Amsterdam steunen wij, omdat er een grote noodzaak is om snel aanvullende asielopvangplekken te realiseren en de uitstroom van statushouders te bespoedigen. Daarbij waarderen wij dat de gemeente Amsterdam serieus werk maakt van het realiseren van deze extra asielopvang en de inspanning van de provincie om dit in gezamenlijkheid vorm te geven in samenwerking met de PRT. Overigens is het nu ook al mogelijk, op basis van de Huisvestingswet (art 29, tweede lid), om afspraken te maken tussen gemeenten onderling om meer of minder statushouders te huisvesten zolang de totale taakstelling gelijk blijft.
Daarnaast is het wel de verwachting dat, onder het model van de Spreidingswet en de Wet Regie op de Volkshuisvesting, (meer) gemeenten de verschillende opgaven in regionaal verband zullen oppakken.
Wat betekent het voor het aanzien van het kabinet en het respect voor onze volksvertegenwoordiging, dat u als demissionair bewindslieden al druk doende bent om te sturen op basis van wetgeving die nog niet eens is aangenomen door de Eerste Kamer? Dit in het licht van opmerkingen vanuit het kabinet dat het «onverstandig» (De Jonge), «slecht voor het aanzien van de politiek» (Van Gennip) en «niet chic» (Adema) zou zijn om in het licht van de verkiezingsuitslag pas op de plaats te maken met de behandeling van de Spreidingswet?
De Huisvestingswet maakt nu al een vrijwillige uitruil tussen gemeenten mogelijk ten aanzien van de taakstelling huisvesting vergunninghouders. In het antwoord op vraag 13 gaan wij hier verder op in.
Voorts heeft de Eerste Kamer de spreidingswet niet controversieel verklaard, hierop is het wetsvoorstel opnieuw in behandeling genomen door de vaste commissie Immigratie & Asiel/JBZ-Raad (I&A/JBZ). De Eerste Kamer gaat, conform het Reglement van Orde van de Eerste Kamer, over de eigen agenda, waaronder de wijze van behandeling van bij de Eerste Kamer ingediende wetsvoorstellen. Het kabinet staat achter dit wetsvoorstel en vindt het belangrijk dat er rust in het asielopvangsysteem komt en dat asielopvang meer evenwichtig over Nederland verspreid wordt. Indien het wetsvoorstel wordt aangenomen ontstaat er voor gemeenten een wettelijke taak om asielopvang mogelijk te maken. Gemeenten hebben daarnaast reeds een wettelijke taak om statushouders te huisvesten. Gemeenten krijgen de ruimte om gezamenlijk aan de PRT te bepalen hoe deze opgaven het beste ingevuld kunnen worden
Wanneer is deze brief binnen het kabinet tot stand gekomen? Kunt u daar een tijdspad van delen? Zo ja, wanneer?
Op maandag 18 december heeft er een bestuurlijk overleg met de betrokken wethouders van de gemeente Amsterdam, commissaris van de Koning van de provincie Noord-Holland en betrokken gedeputeerde plaatsgevonden. Tijdens dit overleg is mede op verzoek van de CdK voorgesteld door het Rijk om een brief te sturen aan de Provinciale Regietafel Noord-Holland waarin het Rijk het aanbod van de gemeente Amsterdam om extra asielopvangplekken te realiseren bovenop de gemeentelijke opgave en deze te verevenen met te huisvesten statushouders zou steunen. Na dit overleg is de brief opgesteld.
Heeft de gemeente Amsterdam, of een vertegenwoordiger daarvan, formeel of informeel contact gehad met het kabinet over een mogelijke afspraak zoals voorgesteld in deze brief?
Ja, de brief is op maandag 18 december jl. in concept gedeeld met ambtenaren van de gemeente Amsterdam alsmede met de provincie Noord-Holland.
Kunt u de Tweede Kamer alle communicatie tussen de rijksoverheid en gemeente Amsterdam laten toekomen die vooraf is gegaan aan het opstellen van deze brief en alle communicatie die heeft gevolgd op deze brief tussen de rijksoverheid en de gemeente Amsterdam?
Wij zullen de communicatie tussen de gemeente en het rijk inventariseren en u doen toekomen. Gezien het verzoek om spoedige beantwoording en het feit dat de stukken moeten worden beoordeeld in het kader van het functioneren van de staat zal dit op een later moment aan uw kamer worden verstuurd.
Welke juridische onderlegger heeft de PRT van Noord-Holland om uitruilafspraken te maken zonder invoering van de Spreidingswet?
De Huisvestingswet 20142, artikel 29 lid 2, biedt burgemeester en wethouders van twee of meer gemeenten de mogelijkheid gezamenlijk te besluiten de taakstelling voor de huisvesting van vergunninghouders die voor de betrokken gemeenten geldt te wijzigen zolang de som van de aantallen te huisvesten vergunninghouders door die wijziging niet verandert. De Huisvestingswet stelt daarmee alleen dat wanneer een gemeente een deel van de taakstelling van een ander overneemt, dit voor die gemeente een plus op hun taakstelling oplevert die in omvang gelijk is aan de min op de taakstelling voor de andere gemeente. Daarnaast zijn er bestuurlijke afspraken gemaakt over hoeveel asielopvang provincies zouden moeten verzorgen. Hier ligt nog geen wettelijke bepaling onder. Daarvoor dient het wetsvoorstel gemeentelijke taak mogelijk maken asielopvangvoorzieningen (de Spreidingswet). De Huisvestingswet en de bestuurlijke afspraken omtrent asielopvang vormen daarmee de basis voor een mogelijke vrijwillige uitruil die tussen gemeenten onderling vormgegeven kan worden.
Bent u voornemens om de Wet versterking regie volkshuisvesting naar de Kamer te sturen? Zo ja, wanneer?
De Minister van BZK is voornemens de Wet versterking regie volkshuisvesting naar de Kamer te sturen. De Kamer kan het wetsvoorstel naar verwachting dit voorjaar tegemoet zien.
En past een dergelijke wet bij de status van een demmisionair kabinet?
De wet geeft invulling aan beleid dat reeds is vastgesteld. Daarvoor verwijst de Minister graag naar de Nationale Woon- en Bouwagenda, het programma Woningbouw en het programma Een Thuis voor Iedereen. Daarnaast heeft de Kamer dit onderwerp niet controversieel verklaard. Dat is voor hem aanleiding om het wetsvoorstel verder uit te werken en binnenkort aan uw Kamer aan te bieden.
Welke juridische status heeft het door u gepromote vooruitgrijpen op het wetsvoorstel versterking regie volkshuisvesting, zolang deze wet niet in werking is getreden?
Op dit moment heeft het wetsvoorstel versterking regie volkshuisvesting geen juridische status. De Huisvestingswet biedt de ruimte om in gezamenlijkheid tussen gemeenten naar de opgave voor statushouders en groepen urgent woningzoekenden te kijken en tot verdeelafspraken te komen.
Worden statushouders in de nieuwe Wet versterking regie volkshuisvesting aan gewezen moeten worden als doelgroep die valt onder de verplichte voorrang op sociale huurwoningen?
Nee, statushouders worden in Wet versterking regie niet aangewezen als verplichte urgentiecategorie. De taakstelling voor statushouders uit de Huisvestingswet blijft bestaan, daaraan verandert als gevolg van het wetsvoorstel niets. De huisvesting van statushouders moet plaatsvinden naast de huisvesting van urgent woningzoekenden. Gemeenten hebben de mogelijkheid om statushouders aan te wijzen als urgentiecategorie om invulling te geven aan de wettelijke taakstelling.
Past het dit demissionaire kabinet om vergaande afspraken te maken vooruitlopend op een wet die nog is ingediend bij de Staten-Generaal?
Wij verwijzen u naar het antwoord op vraag 9 en 13.
Welke rol heeft de PRT in de Wet versterking regie volkshuisvesting en wordt het toezicht hierop ondergebracht bij de provincie of bij de commissaris van de Koning (CvdK) als Rijksheer zoals ook beoogd in de Spreidingswet?
De PRT heeft geen rol in de Wet versterking regie volkshuisvesting.
Welke bijdragen ontvangen gemeenten in Noord-Holland per opgevangen Oekraïner voor verblijf, zorg en onderwijs?
De bijdragen aan de gemeenten in Noord-Holland per opgevangen Oekraïner komen op dezelfde manier tot stand als die aan andere gemeenten in Nederland.
Ter bekostiging van verblijf van ontheemden uit Oekraïne in gemeentelijke of particuliere opvang ontvangen gemeenten een specifieke uitkering op basis van de Bekostigingsregeling opvang ontheemden Oekraïne (BooO). Het uitgangspunt is dat gemeenten geen financieel nadeel ondervinden van de opvang en dat de bekostiging bijdraagt aan het creëren van voldoende opvangplekken door financiële drempels weg te nemen. Voor verdere informatie over de systematiek en financiering verwijzen wijnaar de regeling BooO3.
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de zorg en ondersteuning vanuit de Wmo 2015 en de Jeugdwet, de uitvoering van het basistakenpakket Jeugdgezondheidszorg, het Rijksvaccinatieprogramma en het prenataal huisbezoek uit de Wet publieke gezondheid. Voor 2023 is er een bedrag van € 20,2 mln. over gemeenten verdeeld naar rato van het aantal opgevangen ontheemden per gemeente.
Voor het geven van onderwijs zijn schoolbesturen verantwoordelijk en krijgen daarvoor bekostiging vanuit het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor onderwijshuisvesting, leerlingvervoer en schoolmaatschappelijk werk.
Vanwege de plotselinge toestroom in 2022, is er een éénmalige specifieke uitkering (SPUK) beschikbaar gesteld aan gemeenten om de kosten voor onderwijshuisvesting te overbruggen. Het ging om kosten die gemeenten hebben gemaakt tussen 1 maart 2022 en 31 juli 2023. Daarnaast ontvingen gemeenten voor de periode van 1 augustus 2022 tot en met 31 december 2023 een eenmalige tegemoetkoming in de kosten voor voorschoolse educatie van Oekraïense kinderen en ontvingen zij in 2022 en 2023 een Decentralisatie Uitkering voor leerlingenvervoer voor Oekraïense ontheemden in zowel het primair als voortgezet onderwijs.
De incidentele inzet was erop gericht om tijdens de periode direct na de massale toestroom in te kunnen spelen op urgente situaties. Nu steeds meer leerlingen doorgestroomd zijn naar regulier onderwijs en langer in Nederland zijn, is aanvullende inzet niet meer nodig. Gemeenten kunnen waar nodig de middelen via de reguliere systematiek vanuit het gemeentefonds inzetten.
Op basis van welke regeling verblijven Oekraïners gratis in Nederland, tot wanneer is deze regeling van kracht en om hoeveel personen gaat het, uitgesplitst naar leeftijd?
Bij besluit van 4 maart 2022 (EU) 2022/382 heeft de Raad van de Europese Unie besloten dat tijdelijke bescherming wordt verleend aan personen die Oekraïne hebben verlaten in verband met de grootschalige invasie door de Russische strijdkrachten op 24 februari 2022.
Gelet hierop kennen de lidstaten van de Europese Unie aan deze groep de rechten toe als genoemd in Richtlijn 2011/55/EG (de Richtlijn tijdelijke bescherming). In Nederland is de richtlijn geïmplementeerd in Nederlandse wetgeving. Hierbij is er toentertijd voor gekozen om de richtlijn te laten aansluiten bij het stelsel en de uitgangspunten van de Vreemdelingenwet 2000. Op 28 september 2023 heeft de Europese Commissie besloten om de tijdelijke bescherming te verlengen tot 4 maart 2025.
Om de grote toestroom van ontheemden uit Oekraïne aan te kunnen, heeft de regering in het begin van de oorlog de artikelen 2c en 4 van de Wet verplaatsing bevolking (Wvb) in werking gesteld. Met de activering van het noodrecht is een wettelijke taak belegd bij burgemeesters om zorg te dragen voor opvang, waaronder de huisvesting en verzorging van ontheemden alsook de voorbereiding daartoe. Doel hiervan was om met elkaar in staat te zijn voldoende opvangplekken te creëren. Naast activering van het staatsnoodrecht is de Regeling opvang ontheemden Oekraïne (hierna: RooO) opgesteld. Deze ministeriële regeling omvat nadere regelgeving over de taken van de burgmeester met betrekking tot het zorgdragen van opvang en voorzieningen, of zogeheten verstrekkingen. De regeling is in werking getreden op 1 april 2022 en behoudt geldigheid onder artikelen 2c en 4 van de Wvb.
De Tijdelijke wet opvang ontheemden Oekraïne ligt momenteel voor bij uw Kamer ter behandeling. Bij inwerkingtreding zal deze wet de juridische grondslag gaan vormen voor de RooO.
Op 29 december 2023 stonden er 105.650 ontheemden met de Oekraïense nationaliteit ingeschreven in de Basisregistratie Personen, waarvan 23.880 in de leeftijd van 0–18, 76.650 in de leeftijd van 18–65 en 5.120 in de leeftijd van 65+. Eind december zijn er ruim 88.000 gemeentelijke noodopvangplekken gerealiseerd, waarvan er rond de 87.500 zijn bezet. Ongeveer 20% van de ontheemden vindt eigen onderdak.
Is het evenredig tegenover Nederlandse minima, welke huur en zorgpremie betalen, dat mensen die hier verblijven vanwege hun status als onheemde, maar ook kunnen en/of mogen werken, deze kosten niet betalen?
Het kabinet vindt het wenselijk dat ontheemden bijdragen in de kosten voor de opvang. In de praktijk is dit echter complex om in te regelen. In de verzamelbrief opvang Oekraïne van 19 december 20234 heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheiduw Kamer hierover nader geïnformeerd.
Werkende ontheemden vallen, net als niet-werkende ontheemden, onder de Regeling Medische Zorg Ontheemden (RMO), omdat het niet uitvoerbaar is om alleen werkende ontheemden onder de zorgverzekering te laten vallen. Vanwege het sterk wisselen tussen werk en geen werk, zouden zij de zorgverzekering en de eventuele zorgtoeslag regelmatig stop moeten zetten en zouden zorgverzekeraars uitbetaalde zorgkosten moeten terugontvangen. Werkende ontheemden betalen wel de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (ZVW) en dragen op die manier bij aan ons zorgstelsel. Een relatief groot deel van de werkende ontheemden zou zorgtoeslag ontvangen wanneer zij onder de ZVW zouden vallen, waarmee een groot deel van de zorgpremie zou worden betaald. De macro-financiële effecten van een overgang van de RMO naar de zorgverzekering zijn dan ook beperkt. Desondanks wordt geïnventariseerd op welke wijze ontheemden kunnen worden opgenomen in het zorgverzekeringsstelsel.
Overweegt u de regeling af te schaffen dan wel te versoberen tot een punt waarin ontheemden die in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien zelf verantwoordelijk zijn voor de kosten? Zo ja, wanneer gaat u dat doen en wilt u de Kamer hierover informeren zodra de versobering intreedt?
De RooO biedt de minimaal benodigde ondersteuning in het levensonderhoud van ontheemden. De bedragen zijn niet hoger dan het minimum dat volgens Nibud nodig is om in het levensonderhoud te kunnen voorzien. Het kabinet beoordeelt de huidige bedragen als sober maar toereikend. Het kabinet ziet geen ruimte om deze ondersteuning af te schaffen aangezien ontheemden ingevolge de RTB recht hebben in ondersteuning in hun levensonderhoud. Voor nadere informatie van de RTB5 hiervan verwijzen we naar de richtlijn.
Welke rol hebben de gekozen volksvertegenwoordigers zoals provinciale staten en de betrokken gemeenteraden in proces zoals opgenomen in de brief van 19 december jl, gelet op het gegeven dat deelnemers aan de PRT, te weten de commissaris van de Koning, gedeputeerden, burgemeesters en wethouders, niet gekozen bestuurders zijn?
Conform het Nederlands staatsrecht kent iedere gemeente een college van burgemeesters en wethouders. Het college voert het dagelijks bestuur van de gemeente uit en is verantwoordelijk voor de voorbereiding van raadsbesluiten. Voor de provincie is deze bevoegdheid belegd bij de gedeputeerde staten. Het college van burgemeester en wethouders, alsmede de gedeputeerde staten legt vervolgens verantwoording af aan de gemeenteraad, dan wel de provinciale staten.
In de Provinciale Regietafel Noord-Holland is een voorstel gedeeld, maar worden geen besluiten genomen. Het betreft een bestuurlijk afstemmingsgremium. Het is aan de betrokken bestuursorganen zelf om te bepalen wanneer de gemeenteraad dan wel de provinciale staten geïnformeerd worden.
Is het voorstel dat Amsterdam 1.200 asielzoekers extra gaat opvangen reeds bekend bij de gemeenteraad van Amsterdam? Kunt u de Kamer informeren wanneer en hoe de gemeenteraad hierover is geïnformeerd?
Zie antwoord op vraag 24.
Is het voorstel dat de omliggende gemeenten meer statushouders gaan plaatsen reeds bekend bij de betrokken gemeenteraden? Kunt u de Kamer informeren wanneer en hoe de gemeenteraden hierover zijn geïnformeerd?
Zie antwoord op vraag 24.
Is het voorstel dat commissaris van de Koning Van Dijk en gedeputeerde Beemsterboer namens de bewindslieden hebben gedaan bekend bij provinciale staten van Noord-Holland? Kunt u de Kamer informeren wanneer en hoe provinciale staten hierover zijn geïnformeerd?
Zoals hiervoor vermeld bij vraag 24, het is aan de gedeputeerde staten om aan de provinciale staten indien noodzakelijk in te lichten. Wij vinden het niet gepast om hier vanuit onze rol uitspraken over te doen. Het verzoek is overigens niet door de betreffende provinciebestuurders gedaan.
Welke inspraak hebben de inwoners van Amsterdam en de omliggende gemeenten over deze gemaakte afspraken?
Tot op heden zijn er nog geen afspraken gemaakt met omliggende gemeenten naar aanleiding van het voorstel van de gemeente Amsterdam. Voorts verwijzen wij graag naar het antwoord op vraag 24 en is het college van burgemeester en wethouders in principe verantwoordelijk voor het realiseren van inspraak met de omwonenden als er een concreet plan ligt.
Kan u de Kamer een gespreksverslag laten toekomen van het gesprek dat op 21 december 2023 volgens de brief heeft plaatsgevonden?
De provinciale regietafels vinden plaats ten behoeve van de noodzakelijke afstemming tussen het COA en de gemeenten in een provincie. Behoefte en mogelijkheden van asielopvang worden hier gezamenlijk besproken onder voorzitterschap van de commissaris van de Koning in zijn hoedanigheid als rijksorgaan. Wij vinden het van belang dat de leden van de PRT´s vrijelijk kunnen spreken tijdens bijeenkomsten van de PRT´s. Tegelijkertijd begrijpen wij de wens om transparantie. Over het delen van het verslag willen wij dan ook een zorgvuldige afweging maken, waarbij wij ook kijken naar het belang van de staat en in overleg met de leden van de PRT. Wij komen hier op korte termijn op terug bij uw Kamer.
Is de observatie juist dat alleen voor de structurele opvang van extra asielzoekers (zoals voorgesteld in Amsterdam) een financiële bonus beschikbaar is en niet voor opvang van extra statushouders (zoals voorgesteld in Noord-Holland buiten Amsterdam), terwijl een gemeente daar ook substantiële extra kosten voor moet maken, naast het effect dat de wachtlijsten voor reguliere woningzoekenden langer zullen worden?
Deze observatie klopt niet. Op basis van de Spreidingswet kunnen onder voorwaarden uitkeringen worden verstrekt voor opvangplaatsen van bijzondere aard, duurzame opvangplaatsen en, na ommekomst van de wetscyclus van 2 jaar voor opvangplaatsen indien 75% van de provinciale opgave is behaald. De Spreidingswet is momenteel nog niet van kracht. Er is geen financiële tegemoetkoming met de gemeente afgesproken voor de extra asiel- opvangplekken. Voor de extra woningbouw zijn wel enkele financiële regelingen van kracht. De snelle bouw van extra woningen kan naast voor lokale woningzoekenden ook gunstig zijn voor de huisvesting van statushouders en andere aandachtsgroepen.
Welke financiële vergoeding dan wel extra financiële bonus krijgt Amsterdam voor het opvangen van 1.200 asielzoekers structureel extra? Deelt u de mening dat dit dan een dubbele financiële beloning is voor het tekortschieten in haar verantwoordelijkheden door onze hoofdstad?
Zoals hiervoor aangegeven is er geen sprake van een financiële vergoeding aan de gemeente Amsterdam. Indien de Spreidingswet wordt aangenomen en in werking treedt kan er, onder voorwaarden, aanspraak worden gemaakt op een specifieke uitkering. Derhalve is hier op dit moment geen sprake van een dubbele vergoeding.
Klopt het dat Amsterdam achterloopt op haar taakstelling van opvang van statushouders en dat ingrijpen door de provincie dreigt, inclusief plaatsen van statushouders in hotels op kosten van de gemeente (en niet het COA zoals nu het geval is)?
Het klopt dat de gemeente Amsterdam achterloopt op de taakstelling. Het jaar 2023 is afgesloten met een achterstand van 1.360 te huisvesten statushouders. De provincie, in dezen vertegenwoordigd door de gedeputeerde die verantwoordelijk is voor het toezicht op de naleving van de taakstelling voert hierover gesprekken met de gemeente. De wijze waarop het interbestuurlijk toezicht wordt uitgeoefend door de provincie is aan het provinciebestuur om te bepalen.
Welk bedrag per extra geplaatste statushouder, een voornemen dat uit de brief spreekt, wil het Rijk geven aan de kleinere Noord-Hollandse gemeenten en wordt hierbij ook rekening gehouden met niet alleen huisvesting maar ook kosten voor communicatie/participatie met inwoners en bedrijven of extra voorzieningen die nodig zijn voor uitkeringen, OV, medische begeleiding en onderwijs?
De kosten die gepaard gaan met reguliere huisvesting kennen een vast karakter. Er zijn op dit moment geen afspraken met betrekking tot financiële compensatie met de gemeente voor extra asiel-opvangplekken. Hierbij is van belang op te merken dat het voor gemeenten mogelijk is om voor te lopen op de taakstelling. Extra te huisvesten statushouders tellen mee voor de taakstelling.
Realiseert het kabinet zich dat de wachtlijsten voor woningzoekenden ook in de Noord-Hollandse gemeenten buiten Amsterdam erg lang zijn en dat door dit voorstel de wachtlijsten in de omringende gemeenten langer worden om die van Amsterdam te kunnen ontzien?
Het uitgangspunt van het kabinet is dat iedereen recht heeft op een passende woning. Op dit moment is dit helaas niet altijd het geval. De beschikbaarheid van een passende woning staat voor veel mensen onder druk: mensen zijn onvoldoende in staat om snel een woning te vinden die bij hen past. Met de Nationale Woon- en Bouwagenda wil het kabinet het landelijk woningtekort oplossen. Eén van de doelen van deze agenda is de bouw van 981.000 woningen tot en met 2030 voor alle woningzoekenden. In de regionale woondeals zijn deze afspraken nader uitgewerkt. Ook zet het kabinet met het programma «Een thuis voor iedereen» in op voldoende betaalbare woningen voor aandachtsgroepen waaronder statushouders, dak- en thuisloze mensen, uitstromers uit een intramurale voorziening, studenten en arbeidsmigranten. Van gemeenten wordt verlangd dat zij de huisvestingsopgave van aandachtsgroepen in beeld brengt en in regionaal verband afspraken maken over een evenwichtige verdeling van de huisvesting van deze mensen. Er rust op ons allen een verantwoordelijkheid om concurrentie tussen de verschillende doelgroepen zoveel als mogelijk te voorkomen en er ook zorg voor te dragen dat deze niet tegenover elkaar komen te staan.
Meent het kabinet daar draagvlak voor te zien bij de betrokken inwoners en lokale gemeenteraden? Zo ja, kunt u de Kamer informeren op grond waarvan draagvlak bij de overige Noord-Hollandse gemeenten blijkt?
Aan de Provinciale Regietafel is het voorstel van de gemeente Amsterdam besproken om extra asielopvangplekken te realiseren en deze te verevenen met te huisvesten statushouders. Wij steunen het aanbod van Amsterdam om meer asielopvangplekken mogelijk te maken en waardeer de inzet die zij daarop leveren. Verevening kan zowel in het belang van Amsterdam als in het belang van de gemeenten in de regio zijn, bijvoorbeeld wanneer dit gepaard gaat met een impuls in de woningbouw, waar de gemeente Amsterdam en het Rijk aan kunnen bijdragen. De komende periode zal door de gemeente Amsterdam en andere gemeenten in Noord-Holland verkend worden of dit daadwerkelijk gewenst en mogelijk is. Ook waarderen wij de inzet die de provincie Noord-Holland en de commissaris van de Koning als voorzitter van de PRT levert om dit gesprek op regionaal niveau mogelijk te maken. Op dit moment kan nog niet geconcludeerd worden of er voldoende draagvlak is.
Wilt u deze vragen afzonderlijk en in detail beantwoorden?
Wij hebben de vragen zoveel mogelijk afzonderlijk beantwoord en enkel waar dat de leesbaarheid ten goed kwam naar eerdere antwoorden verwezen.
Wilt u deze vragen voor 16 januari 2024 beantwoorden?
Ja.
De grote zorgen van het internationale artsencollectief (SEGM) over genderrichtlijn WHO |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Kuipers |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Artsencollectief bezorgd over genderrichtlijn Wereldgezondheidsorganisatie»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de reeks geuite zorgen van het internationale artsencollectief Society for Evidence Based Gender Medicine (SEGM) over de werkwijze en de inhoudelijke koers van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)?
Ik deel de zorgen niet van de Society for Evidence Based Gender Medicine (SEGM) met betrekking tot de ontwikkeling van de Richtlijnen voor de gezondheid van trans- en genderdiverse personen door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO).
De WHO heeft voor samenstelling van de richtlijnontwikkelingsgroep (guideline development group – GDG) de gebruikelijke procedure gevolgd, in lijn met het WHO Handboek voor richtlijnontwikkeling2. Al in juni 2023 heeft WHO een lijst van de eerste 14 geselecteerde GDG-leden gepubliceerd voor een publieke consultatie van twee weken. Vervolgens heeft WHO in december 2023 de lijst van alle 21 geselecteerde GDG-leden gepubliceerd voor een publieke consultatie van drie weken.
Om tegemoet te komen aan de zorg dat de laatstgenoemde periode van publieke consultatie gedeeltelijk met de kerstdagen overlapte en de vele vragen die zijn binnengekomen, heeft de WHO vervolgens besloten de periode van publieke consultatie met drie extra weken te verlengen. Het is nog niet duidelijk wanneer ontwikkeling van de richtlijnen zal zijn afgerond. Ten slotte heeft WHO aangegeven dat deze richtlijnen zich specifiek richten op volwassenen en niet op kinderen noch tieners.
Voor wat betreft de inhoudelijke koers geldt dat de richtlijnontwikkelingsgroep bestaand onderzoek zal analyseren en aan de hand daarvan zal adviseren welke behandelingen de beste gezondheidsuitkomst hebben voor trans- en genderdiverse personen. Hierbij zal specifiek gekeken worden naar de volgende vijf punten:
Deelt u de mening dat bij het ontwikkelen van internationale richtlijnen aan professionals royaal gelegenheid moet worden geboden om in de voorbereidingsfase een inbreng te leveren?
Ja.
Vindt u het zorgvuldig dat de WHO in de week voor de kerstdagen 2023 de plannen bekendmaakte om vervolgens de openbare consultatie al te sluiten op 8 januari 2024? Was u op de hoogte van deze procedure en in hoeverre is die met organisaties in Nederland gedeeld? Zo ja, wanneer, op welke wijze en hoe is hierop vervolgens gereageerd?
De gevolgde procedure is conform de WHO-brede standaard die gehanteerd wordt voor alle richtlijnontwikkelingen. Het uitzetten van openbare consultaties verloopt niet via lidstaten, maar via het eigen netwerk van WHO. Al in juni 2023 is een eerste lijst namen van geselecteerde experts gedeeld voor publieke consultatie waarop inbreng mogelijk was. Vervolgens heeft de WHO in december 2023 de volledige lijst van 21 geselecteerde GDG-leden gepubliceerd voor publieke consultatie. Naar aanleiding van de vele vragen omtrent de publieke consultatie voor de volledige lijst met experts, heeft de WHO vervolgens besloten de periode van publieke consultatie met drie extra weken te verlengen tot en met 2 februari 2024.
Hoe beoordeelt u de zorgen van de SEGM over de inhoudelijke koers van de WHO en de indruk dat reeds vooraf het stimuleren van geslachtsaanpassing als uitgangspunt lijkt te gelden? Deelt u de mening dat alle relevante wetenschappelijke gegevens bij het ontwikkelen van (internationale) richtlijnen met betrekking tot «genderinclusieve zorg» serieus gewogen moeten worden, ook kritische bijdragen inzake medische behandelingen bij minderjarigen?
Ik deel de zorgen van de Society for Evidence Based Gender Medicine (SEGM) niet, zoals reeds toegelicht in mijn antwoord op vraag 2.
De ontwikkeling van deze richtlijnen met betrekking tot de gezondheid van trans- en genderdiverse personen is in lijn met het mandaat van de WHO, dat zich richt op het bereiken van het hoogst mogelijke niveau van gezondheid wereldwijd voor iedereen.
Waar de term transgender verwijst naar mensen wiens genderidentiteit niet overeenkomt met het geslacht dat hen bij de geboorte is toegewezen, verwijst de term genderdivers naar mensen die zich niet identificeren volgens een binair concept van mannelijkheid en vrouwelijkheid. Derhalve is geslachtsaanpassing niet per definitie het uitgangspunt voor de ontwikkeling van deze richtlijnen.
Zoals voorgeschreven in het WHO Handboek voor richtlijnontwikkeling betrekt de WHO alle relevante wetenschappelijke bewijslast in de analyses die ten grondslag liggen aan de ontwikkeling van deze Richtlijnen voor de gezondheid van trans- en gender diverse personen. Na de initiële ontwikkeling zullen de richtlijnen aan een peer review worden onderworpen, waarbij partijen uit verschillende invalshoeken worden uitgenodigd. Ik vind het uiteraard van groot belang dat dit gebeurt, omdat het essentieel is voor de ontwikkeling van hoog kwalitatieve richtlijnen.
Zoals aangegeven in mijn beantwoording van vraag 2 hebben deze richtlijnen geen betrekking op de zorg voor minderjarigen. De WHO heeft dit ook bevestigd in de berichtgeving over deze richtlijnontwikkeling.3
Kunt u aangeven hoe de onafhankelijkheid van de panels van de WHO gewaarborgd wordt? Vindt u het wenselijk dat het wegen van wetenschappelijke gegevens gebeurt door personen die zich actief uitspreken voor geslachtsaanpassing of die zelfs voor belangenorganisaties actief zijn?
De WHO selecteert een diverse groep van technische experts, beoogd gebruikers van de richtlijn, personen die te maken krijgen met de aanbevelingen van de richtlijn, wetenschappelijke experts en andere technische experts waar nodig.
Zij worden geselecteerd op basis van hun kennis, kunde en ervaring en de WHO houdt bij de samenstelling van de groep rekening met de geografische spreiding en genderbalans. Deze mensen doen hun werk op persoonlijke titel. Zij worden door de WHO gescreend en gewogen in de mate waarin zij een nuttige, professionele bijdrage kunnen leveren aan de discussie. Vervolgens worden de namen van geselecteerde personen met hun CV’s gepubliceerd, zodat eventuele zorgen omtrent hun kandidatuur door het brede publiek en geïnteresseerde organisaties kunnen worden gemeld. Naar aanleiding van eventuele meldingen, heroverweegt de WHO de selectie en presenteert de uiteindelijke lijst. Dit proces is standaard voor alle richtlijnontwikkelingen en wordt beschreven in het WHO Handboek voor richtlijnontwikkeling.
De meeste wetenschappers hebben een professioneel onderbouwde publieke mening over het terrein waar ze aan werken. Zij worden ook geselecteerd op hun vermogen hun persoonlijke mening te scheiden van de wetenschappelijke gegevens die ze bestuderen. Diversiteit binnen de geselecteerde richtlijnontwikkelingsgroep verkleint de kans op een tunnelvisie en draagt zorg voor het scherp ondervragen van elkaars analyses. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 zal het werk van de richtlijnontwikkelingsgroep nog worden onderworpen aan een peer review. Ook organisaties of invalshoeken die niet vertegenwoordigd zijn in de richtlijnontwikkelingsgroep, zullen hiervoor worden uitgenodigd. Ik vertrouw erop dat dit gestandaardiseerde proces leidt tot een correcte weging van het bestaande wetenschappelijk bewijs.
Kunt u bevestigen en borgen dat de richtlijnen van de WHO geen beperking kunnen betekenen van de ruimte voor (medische) professionals in Nederland om verantwoorde afwegingen te maken, zéker wanneer het minderjarigen en jongvolwassenen met genderdysforie betreft?
Ik benadruk nogmaals dat deze richtlijnen geen betrekking hebben op de zorg voor minderjarigen.
De richtlijnen van de WHO kunnen vrij gebruikt worden door medische professionals om hun protocollen voor behandelingen te ontwikkelen. Zij zijn daartoe vrij naast de richtlijnen van de WHO ook andere bronnen te gebruiken.
In Nederland wordt zorg geboden op basis van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch4 en de Kwaliteitsstandaard Psychische Transgenderzorg5. Geen enkele richtlijn of protocol beperkt medische professionals om een verantwoorde afweging te maken voor de individuele patiënt die zij behandelen. Welke afweging wordt gemaakt is uiteindelijk een zaak tussen de patiënt en de behandelaar.
Het is van belang hierbij te weten dat op dit moment binnen Nederland de evaluatie van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch loopt. Zoals ik uw Kamer al eerder heb gemeld, heeft mijn voorganger ZonMw de opdracht gegeven tot evaluatie van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch. Deze evaluatie wordt momenteel uitgevoerd door het Kennisinstituut van de Federatie Medisch Specialisten (Kennisinstituut), en zal binnenkort worden opgeleverd. Bij de evaluatie zal gekeken worden naar actualiteit en implementatie van de bestaande kwaliteitsstandaard. In de evaluatie worden op verzoek van mijn ministerie onder andere de volgende thema’s meegenomen:6 1) ontwikkelingen en mogelijkheden met betrekking tot «depathologisering» van genderincongruentie;7 2) rol van de huisarts bij hormoonbehandeling;8 3) nazorg na geslachtsbevestigende behandelingen of ingrepen; en9 4) de ontwikkeling en groei van netwerken voor transgenderzorg.
Bent u bereid om namens Nederland, als lid van de WHO, bij de WHO aan te dringen op ruimere mogelijkheden voor de volwaardige inbreng van professionals en organisaties, onder andere door een serieuze verlenging van de consultatietermijn?
Naar aanleiding van uw vragen heeft mijn ministerie contact gehad met de betrokkenen bij de WHO om een en ander te duiden. Inmiddels heeft de WHO de publieke consultatietermijn reeds verlengd tot en met 2 februari 2024.
Het bericht 'Long covid is lichamelijk en ‘zit niet tussen de oren’, toont onderzoek aan' |
|
Daniëlle Jansen (NSC), Agnes Joseph (NSC) |
|
Kuipers |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Long covid is lichamelijk en «zit niet tussen de oren», toont onderzoek aan»?1
Ja.
Erkent u dat postcovid een fysieke oorzaak heeft?
Er wordt door onderzoekers in binnen- en buitenland hard gewerkt aan het zoeken naar de oorzaken van post-COVID en naar de mogelijke behandelingen van deze aandoening. We zien gelukkig ook al resultaten, zoals voornoemd onderzoek naar lichamelijke effecten van post-COVID. Inhoudelijke uitspraken over de oorzaken van post-COVID laat ik graag aan wetenschappers. De resultaten van onderzoek zijn belangrijk voor patiënten, omdat het bijdraagt aan de erkenning van de ziekte. Ik hoop dat er snel meer bekend wordt over de oorzaken van post-COVID en een mogelijke genezende behandeling daarvan.
Erkent u dat postcovid veelal een multi-orgaan aandoening is, die door meerdere (orgaan)specialisten en zorgprofessionals behandeld moet worden in afstemming met elkaar, en dat de zorg aan en voor postcovid daarmee per definitie complexe zorg is?
De WHO hanteert als definitie van post-COVID «de voortzetting of ontwikkeling van deze symptomen vanaf drie maanden na de initiële besmetting met COVID-19, waarbij deze symptomen langer dan twee maanden aanhouden zonder dat daar een andere verklaring voor is».
De gezondheidsproblemen als gevolg van post-COVID zijn divers (ruim 200 mogelijke symptomen) en kunnen variëren van mild tot ernstig. Voor de patiënten is het belangrijk dat post-COVID zorg op een passende manier wordt georganiseerd. En dat de ervaringen van patiënten en zorgverleners snel kunnen worden gedeeld met betrokken behandelaren, zodat zij met actuele kennis over post-COVID zorg kunnen geven. Voor patiënten en hun naasten moet bovendien duidelijk zijn waar ze met hun medische vragen terecht kunnen, ook nu er nog geen genezende behandeling is.
Het is aan de zorgprofessionals om te bepalen welke zorg geboden moet worden per individuele patiënt met post-COVID. Het is daarbij belangrijk dat zorgprofessionals samenwerken en indien nodig onderling afstemmen over de zorg van de patiënt.
Een deel van de post-COVID patiënten heeft een complex ziektebeeld. Ook voor deze groep patiënten is het belangrijk dat zij goede zorg ontvangen. Zowel voor de eerste- als de tweedelijnszorg geldt de multidisciplinaire richtlijn «Langdurige klachten na COVID-19» van het Nederlandse Huisartsen Genootschap (NHG), de Federatie Medisch Specialisten (FMS) en Longalliantie Nederland (LAN). In deze richtlijn wordt ook benadrukt dat onderlinge afstemming belangrijk is.
Hoe ziet u de afspraak die vastgelegd is in het Integraal Zorgakkoord (IZA) met de betrokken veldpartijen, waaronder zorgaanbieders en zorgverzekeraars, dat complexe zorg in het kader van passende zorg en regionalisering, geconcentreerd dient te worden? Dit mede in het licht van de vraag van de Kamer om tot een aantal expertisecentra te komen, die de behandeling voor en onderzoek naar postcovid kunnen gaan verzorgen?
In het Integraal Zorgakkoord (IZA) zijn afspraken gemaakt om netwerkzorg te versterken en concentratie en spreiding van zorg te versnellen. Daarbij is gekozen voor een stapsgewijze aanpak waarbij wordt gekeken naar waar de grootste voordelen zijn te verwachten ten aanzien van kwaliteit, patiënten-aantallen en samenwerkingsmogelijkheden. De uitwerking van de IZA afspraken richt zich in de eerste plaats op kwaliteitsverhoging van hoogcomplexe oncologische zorg en vaatchirurgie door middel van verhoging van de volumenormen, en dus niet op het concentreren en spreiden van post-COVID zorg.
Dat neemt uiteraard niet weg dat samenwerking in de zorg belangrijk is bij een ziektebeeld als post-COVID, dat veel verschillende symptomen kent. Het uitgangspunt is dat zorg moet worden verleend op de plek waar dat het meest passend is en in goede afstemming tussen de betrokken zorgverleners. Dit vanuit het belang van de patiënt zelf, als ook vanuit de efficiënte inzet van zorgprofessionals en middelen.
Het is van belang dat partijen zo passend mogelijk vorm geven aan post-COVID zorg en hierover afspraken maken, waarbij expertise wordt opgebouwd en direct gedeeld kan worden met betrokken behandelaren. Het is primair aan de zorgpartijen zelf om met elkaar goede zorg rondom de patiënt te organiseren. Als Minister kan ik dat niet overnemen, wat ik wel kan doen is zorgpartijen bij elkaar brengen en hen stimuleren om de benodigde stappen te zetten. Zo ben ik in lijn met motie Drost2 actief op zoek gegaan naar koplopers en andere zorgaanbieders die zich (willen) inzetten om de zorg die nu reeds geboden kan worden aan post-COVID patiënten te organiseren. Ik faciliteer het gesprek tussen betrokken partijen en bespreek met hen hoe zij de integrale ondersteuning voor post-COVID patiënten zo goed mogelijk gaan inrichten. Eind februari organiseer ik een werkconferentie om met de zorgpartijen te bezien hoe de organisatie van integrale ondersteuning voor post-COVID patiënten kan worden verbeterd.
Kunt u toelichten hoe dit zich verhoudt tot de subsidie die recent via ZonMw is vergeven om alleen onderzoek te doen naar mogelijke behandelmethoden en in het geheel geen middelen te besteden aan de behandeling van deze groep patiënten?
Juist omdat er nog te weinig bekend is over mogelijke behandeling, is onderzoek belangrijk. Met de inrichting van het onderzoeksprogramma en expertisenetwerk bij ZonMw zet ik in op het komen tot een effectieve behandeling door middel van wetenschappelijk onderzoek, en het inrichten van een expertisenetwerk waarin opgedane kennis snel gedeeld kan worden richting het zorgveld. Dit allemaal om zo snel als mogelijk te komen tot een effectieve behandeling van post-COVID patiënten.
Het is niet aan mij – en ik heb daar ook geen rechtmatige mogelijkheid toe – om begrotingsmiddelen (zoals subsidies) in te zetten voor daadwerkelijke zorgverlening aan patiënten zoals diagnosestelling, behandeling of nazorg. In het Nederlandse zorgsysteem is het aan de zorgverzekeraars om dit in voldoende mate in te kopen voor hun verzekerden. Het premiekader bevat de middelen en de ruimte om dit systeem te laten werken. Het is nu van belang dat er passend zorgaanbod tot stand komt en zorgaanbieders en zorgverzekeraars hierover afspraken maken. Ik faciliteer en stimuleer partijen om te bezien hoe de organisatie van integrale ondersteuning voor post-COVID patiënten kan worden verbeterd.
Waar doelt u op wanneer u in meerdere uitlatingen in de media aangeeft dat de huidige manier van zorgverlening en financiering voor de betreffende groep patiënten afdoende geregeld zou zijn met geld en middelen? Ziet u ook de kans en mogelijkheid om dit, in lijn met het IZA, op een passende en doelmatige manier voor patiënten te organiseren door de zorg te concentreren?
Het is van belang dat partijen zo passend mogelijk vorm geven aan post-COVID zorg en hierover afspraken maken, waarbij expertise wordt opgebouwd en direct gedeeld kan worden met betrokken behandelaren. In het Nederlandse zorgsysteem is het aan de zorgaanbieders om met een passend zorgaanbod te komen en het is aan de zorgverzekeraars om dit in voldoende mate in te kopen voor hun verzekerden. Het premiekader bevat de middelen en de ruimte om dit systeem te laten werken. Het is nu van belang dat dit passende zorgaanbod tot stand komt en zorgaanbieders en zorgverzekeraars hierover afspraken maken.
Zoals hierboven (bij antwoord 4) aangegeven, kan ik dit als Minister niet overnemen. Wat ik wel kan doen is zorgpartijen bij elkaar brengen en hen stimuleren om de benodigde stappen te zetten. Zo ben ik in lijn met motie Drost3 actief op zoek gegaan naar koplopers en andere zorgaanbieders die zich (willen) inzetten om de zorg die nu reeds geboden kan worden aan post-COVID patiënten te organiseren. Ik faciliteer het gesprek tussen betrokken partijen en bespreek met hen hoe zij de integrale ondersteuning voor post-COVID patiënten zo goed mogelijk gaan inrichten. Daarbij heb ik aangegeven dat er in het IZA geen specifieke afspraken zijn gemaakt over concentratie en spreiding van post-COVID zorg.
Kunt u in lijn hiermee toelichten wat u heeft geleerd van en gedaan heeft met de evaluaties van de behandeling van Q-Koorts patiënten?
Ik heb belangrijke lessen getrokken uit de Q-koortsepidemie en toegepast bij de aanpak van post-COVID. Een van deze lessen is dat er op verschillende aspecten ondersteuning wordt geboden aan patiënten. Het is namelijk belangrijk om niet alleen te kijken naar de gevolgen van post-COVID klachten voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid, maar ook naar de gevolgen voor het sociale leven, werk en inkomen van de patiënten. C-support biedt patiënten, in opdracht van en gefinancierd door het Ministerie van VWS, ondersteuning bij die verschillende aspecten. Daarnaast zorgen C-support en patiëntenorganisatie PostCovidNL voor meer bewustwording over post-COVID bij het algemene publiek en voorzien zij zorgprofessionals van voorlichting en informatie over deze ziekte. Dankzij de ervaring met Q-support en het bestaande model was het mogelijk om C-support vrij snel op te richten.
Daarnaast heeft de Q-koortsepidemie het belang van onderzoek onderkend, en van multidisciplinaire richtlijnen voor behandeling. Dit is vertaald naar post-COVID. Zo is er eerder al 14 miljoen euro vrijgemaakt voor onderzoek naar post-COVID en heeft het kabinet in aanvulling daarop 32,25 miljoen euro geïnvesteerd in het recent gestarte ZonMw onderzoeksprogramma, kennisinfrastructuur en expertisenetwerk post-COVID. Naast onderzoek is er voor zowel de eerste als tweedelijns zorg de multidisciplinaire richtlijn «Langdurige klachten na COVID-19» van het Nederlandse Huisartsen Genootschap (NHG), de Federatie Medisch Specialisten (FMS) en Longalliantie Nederland (LAN). Deze geeft antwoord op vragen over diagnostiek, begeleiding en behandeling van patiënten met langdurige coronaklachten en patiëntvoorlichting.
Wat betreft de organisatie van zorg merk ik overigens wel op dat Q-koorts en post-COVID, gezien de grote verschillen in aantallen en geografische spreiding van patiënten, niet goed vergelijkbaar zijn.
Onderschrijft u de uitkomsten en aanbevelingen uit het advies van het Maatschappelijk Impact Team (MIT) over de maatschappelijke gevolgen van postcovid, dat afgelopen zomer 19 juni 2023 is verschenen, als ook de inschattingen van de aantallen getroffen burgers (specifiek door postcovid)?2
Voor de reactie op het MIT-advies verwijs ik u graag naar de kabinetsreactie op het MIT-rapport5. Voor de inschatting van het aantal getroffen burgers houd ik het onderzoek van The Lancet6 en de Lifelines studie van UMC Groningen en Radboudumc aan waaruit blijkt dat naar schatting 1 op de 8 mensen langdurige klachten heeft na een COVID-19-diagnose.
Hoe gaat u om met werkgerelateerde aspecten, zoals ziekteverlof en re-integratie, voor mensen met postcovid? Wat zijn bijvoorbeeld de gevolgen van dit onderzoek voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)-keuring van mensen met postcovid?
UWV kijkt naar de functionele mogelijkheden van mensen. De diagnose die iemand heeft gekregen en de specifieke medische aandoening zijn op zich niet van belang voor de wijze waarop de beoordeling bij UWV wordt gedaan en de re-integratie wordt vormgegeven. De verzekeringsarts stelt vast of betrokkene ten gevolge van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ongeschikt is om het eigen werk te doen. Daarbij onderzoekt de verzekeringsarts of bij betrokkene sprake is van vermindering of verlies van lichamelijke of psychische structuur of functie, die vermindering of verlies van normale gedragingen en activiteiten en van normale sociale rolvervulling tot gevolg heeft. Vervolgens maakt de verzekeringsarts een Probleemanalyse waarmee de re-integratiebegeleider of arbeidsdeskundige in samenspraak met de betrokkene een Plan van Aanpak opstelt waarin de richting van de re-integratie en de afspraken die zijn gemaakt met de betrokkene staan beschreven.
Wel kunnen dankzij het onderzoek waar u naar refereert de functionele beperkingen van mensen door Post Exercertionele Malaise (PEM) klachten bij post-COVID duidelijker dan voorheen worden geduid als gevolg van ziekte. De bevindingen kunnen namelijk de onderliggende fysiologie van vermoeidheid en verminderde inspanningstolerantie verklaren.
Op welke manier bent u van plan om betrokken veldpartijen aan te spreken op hun verantwoordelijkheid om in het kader van de afspraken van het Integraal Zorgakkoord om de complexe postcovidzorg te centraliseren in gespecialiseerde expertisecentra en daar de transitiemiddelen voor het opstarten van dergelijke expertisecentra voor behandeling en onderzoek, te (laten) financieren uit de reeds beschikbare transitiegelden van het IZA?
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, zijn er in het IZA geen specifieke afspraken gemaakt over concentratie en spreiding van post-COVID zorg. Het is uiteraard wel van belang dat partijen zo passend mogelijk vorm geven aan post-COVID zorg en hierover afspraken maken. Zoals eerder vermeld zie ik het hierbij als mijn taak om partijen samen te brengen en te stimuleren om de benodigde stappen te zetten. Zo faciliteer ik in lijn met motie Drost het gesprek tussen betrokken partijen en moedig ik hen aan om de organisatie van integrale ondersteuning voor post-COVID patiënten te verbeteren.
Hoe staat u tegenover samenwerking op internationaal niveau om kennis en best practices uit te wisselen met andere landen? Bent u bereid om de ruimte te geven (al dan niet via de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) of het Zorginstituut Nederland (ZIN) om binnen de huidige wettelijke kaders (experimentele) behandelmethoden toe te staan in die expertisecentra, die bijvoorbeeld in andere landen (met vergelijkbare zorgsystemen) reeds succesvol toegepast worden?
Het is goed om ervaringen en kennis over post-COVID tussen landen uit te wisselen. Zo zet ik met het Europees expertisenetwerk post-COVID in op meer Europese samenwerking rondom het uitwisselen en verbinden van kennis en onderzoek naar post-COVID. Het is aan het zorgveld om te beoordelen wat goede zorg is. Indien besloten wordt dat een behandelmethode succesvol is, wordt deze opgenomen in de richtlijnen. Om in aanmerking te komen voor vergoeding moet de zorg daarnaast ook voldoen aan andere pakketcriteria (bijvoorbeeld uitvoerbaarheid). De IGJ houdt hierbij toezicht op de kwaliteit en veiligheid van de zorg.
Welke mechanismen gaat u implementeren voor het monitoren en evalueren van de effectiviteit van het beleid (zorg en arbeid) rondom mensen met postcovid?
Op dit moment zijn er middelen beschikbaar voor het ZonMw post-COVID onderzoeksprogramma tot en met 2026. ZonMw monitort de voortgang van de gefinancierde projecten, middels voortgangs- en eindverslagen, en zal op haar website verslag doen van de toegekende subsidies en van de resultaten van het onderzoek.
Verder is de inrichting van monitoring en evaluatie van de effectiviteit van de zorg voor post-COVID patiënten aan het zorgveld. De medische wereld kent haar eigen kwaliteitssystemen en methodieken om continu te leren en om de effectiviteit van behandelingen te evalueren.
Ten aanzien van arbeid heeft het MIT als onderdeel van de sociaal-maatschappelijke context in juni 2023 een advies met een analyse van de maatschappelijke gevolgen van post-COVID uitgebracht7. Dit advies bevatte ook een stand van zaken omtrent post-COVID en arbeid. Het MIT is bevoegd aanvullende adviezen te geven. Daarmee heeft het MIT een adviserende en signalerende rol voor het kabinet. Hiermee kan het kabinet het perspectief van mensen met post-COVID borgen bij het opstellen van beleid, de onderzoeksprogramma’s, de kennisverspreiding en bij de uitvoering van diverse maatregelen.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Helaas heb ik deze termijn niet gehaald. Ik heb mijn uiterste best gedaan uw vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
Het bericht dat private equity leidt tot meer medische complicaties |
|
Jimmy Dijk |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat private equity leidt tot meer medische complicaties?1
Alle zorg die in Nederland wordt verleend, dient van goede kwaliteit te zijn en te voldoen aan de eisen in de geldende regelgeving. Het onderzoek waar dit bericht naar verwijst heeft betrekking op de relatie tussen private equity financiering en kwaliteit in Amerikaanse ziekenhuizen. Gezien de grote verschillen tussen het Nederlandse zorgstelsel en het Amerikaanse zorgstelsel ben ik van mening dat de conclusies uit dit onderzoek niet één op één zijn te vertalen naar de Nederlandse situatie.
Heeft u redenen om aan te nemen dat de effecten van private equity op de zorg in Nederland wezenlijk anders zijn dan in de Verenigde Staten?
In het Nederlandse zorgstelsel staan de publieke belangen kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg centraal. Op deze vlakken kennen we veel regulering door de overheid. Denk aan de Zorgverzekeringswet (Zvw), Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz), Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg), Wet toelating zorginstellingen (WTZi) en de Wet toetreding zorgaanbieders (WTZa). De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) zien daarop toe. De borging van deze publieke belangen is daarmee veel strakker gereguleerd dan in de Verenigde Staten. Dat neemt niet weg dat ook in Nederland risico’s voor de publieke belangen kunnen ontstaan. Dat is bijvoorbeeld wanneer financiële doelstellingen van door private equity partijen gefinancierde zorgaanbieders, een groter belang kunnen krijgen dan de kwaliteit en toegankelijkheid van zorg. Op dit moment is er echter weinig bekend over de effecten van private equity in de diverse zorgsectoren in Nederland. Naar aanleiding van de door uw Kamer aangenomen motie Van den Berg en Dijk2 wordt daar op dit moment onderzoek naar gedaan. Dit onderzoek is volledig gericht op het Nederlandse zorgstelsel. Naar verwachting zullen de resultaten van dit onderzoek rond het einde van het eerste kwartaal 2024 beschikbaar komen.
Zorgen deze onderzoeksresultaten ervoor dat u nu meer beseft hoe schadelijk op winst beluste private equity kapitalisten voor de zorg kunnen zijn?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, loopt op dit moment het onderzoek naar de effecten van private equity in het Nederlandse zorgstelsel. Ik vind het van belang om eerst beter zicht te krijgen in de mate waarin sprake is van private equity in de zorg en het effect van private equity om te bepalen of, en zo welke, nadere maatregelen gewenst zijn voor de diverse zorgsectoren.
Bent u nu wel bereid om op korte termijn in te grijpen om de opmars van private equity in de Nederlandse zorg een halt toe te roepen? Zo ja, welke stappen gaat u hiervoor zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u nu wel bereid om de aangenomen motie Marijnissen en Bikker2 uit te voeren om ervoor te zorgen dat binnen de huisartsenzorg, eigenaarschap van private equitypartijen tot het verleden gaat behoren?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom zou een verbod op private equity in de huisartsenzorg niet juridisch uitvoerbaar zijn?3
Zorgaanbieders (dus ook huisartsen) zijn in Nederland private partijen. Zij zijn in beginsel vrij om een investeringsovereenkomst of geldlening aan te gaan met allerlei soorten investeerders, zoals familieleden, banken, vermogende particulieren of participatiemaatschappijen. Als de contractsvrijheid beperkt wordt door zorgaanbieders te verbieden om met bepaalde investeerders een overeenkomst te sluiten, raakt dat aan de vrijheid van ondernemerschap (artikel 16 EU-handvest), het eigendomsrecht (Artikel 1, eerste protocol EVRM, artikel 17 van het EU-handvest) en ook aan vrij verkeerbepalingen uit het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, zoals bijvoorbeeld het vrij verkeer van kapitaal. Als daarbij slechts voorwaarden gesteld worden aan één specifieke partij, kan ook het gelijkheidsbeginsel in het gedrang komen.
Om een maatregel te kunnen nemen, moet in ieder geval onderbouwd kunnen worden dat de getroffen maatregel proportioneel is en noodzakelijk en, waar van toepassing, ook dat deze niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel.
Zoals hierboven al vermeld, wordt momenteel onderzoek gedaan naar de effecten van private equity op de kwaliteit, betaalbaarheid en toegankelijkheid van de zorg. Ik acht het niet zorgvuldig om vooruitlopend op de uitkomsten van dit onderzoek specifieke maatregelen te nemen tegen private equity partijen.
Waarom zouden we als land verplicht zijn om op winst beluste sprinkhaankapitalisten toe te staan om huisartsenpraktijken op te kopen, terwijl bekend is dat de kans groot is dat daarna de kwaliteit en toegankelijkheid van de zorg achteruit holt en dat soms zelfs de volledige praktijk omvalt?
Het zorgbeleid is erop gericht dat de zorg betaalbaar is, van goede kwaliteit en toegankelijk voor iedereen die haar nodig heeft. Om hiervoor te zorgen moet onder andere worden voldaan aan de eisen rond kwaliteit van zorg door zorgaanbieders zoals vastgelegd in de Wkkgz, de bepalingen rond het winstuitkeringsverbod in de WTZi en de bepalingen over bestuursstructuur zoals vastgelegd in de WTZa. De IGJ en NZa zien daarop toe en handhaven wanneer nodig.
Voor een algeheel verbod op private equity in de huisartsenzorg of andere aanvullende maatregelen, heb ik eerst meer zicht nodig op de effecten van private equity op de zorg. Daarnaast kunnen private investeringen en commerciële bedrijven in de zorg een waardevolle aanvulling zijn om het huidige tekort aan praktijk houdende huisartsen op te vangen en helpen om de druk op de zorg te verminderen. Nieuwe initiatieven kunnen bijdragen aan het voorkomen dat patiënten toegang tot huisartsenzorg verliezen.
De verkoop van Intravacc |
|
Jimmy Dijk |
|
Kuipers |
|
Bent u zich ervan bewust dat de partijen die uw besluit om Intravacc B.V. te privatiseren steunden, in de nieuwe Kamer nog maar minder dan een derde van de zetels hebben?
De zetelverdeling in de Kamer is mij bekend.
Bent u van mening dat de steun van 42 Kamerleden voldoende is om de verkoop van de laatste publieke vaccinontwikkelaar door te zetten?
De Kamer is eerder akkoord gegaan met de verkoop van Intravacc B.V. Al enige tijd wordt uitvoering gegeven aan het verkoopproces en het bevindt zich momenteel in de laatste fase voor overdracht van de aandelen.
De voormalig Minister van VWS heeft eerder met u gedeeld dat verkoop van belang is voor de toekomst van Intravacc B.V. en het personeel, omdat Intravacc B.V. dan beter kan participeren in het mondiale vaccin ecosysteem. De huidige positie van de overheid belemmert het aantrekken van benodigde nieuwe private investeringen in Intravacc B.V. Het is daarom van belang deze verkoopprocedure binnen afzienbare termijn af te ronden. Het nu terugdraaien van de verkoop zou niet getuigen van een betrouwbare overheid.
Wanneer verwacht u dat de verkoop van Intravacc B.V. definitief zal zijn?
De wederzijds door de voormalig Minister van VWS en de koper getekende overeenkomst waarin de voorgenomen beslissing tot verkoop is vastgelegd bevat een aantal voorwaarden die de komende tijd worden ingevuld. Als aan deze voorwaarden is voldaan, ben ik verplicht de verkoop definitief af te ronden door de aandelen over te dragen. Ik zal uw Kamer daarover te zijner tijd informeren.
Bent u bereid om te wachten met de definitieve verkoop van Intravacc B.V. totdat de nieuwe Kamer zich hierover heeft kunnen uitspreken?
Nee, daartoe ben ik niet bereid gezien de mogelijke financiële en juridische gevolgen. Het getuigt daarnaast niet van een betrouwbare overheid als de verkoop nu teruggedraaid zou worden. Daarmee zou eveneens het aanzien van de Staat als betrouwbare partij geschaad kunnen worden.
De Turkse militaire aanvallen in Syrië en Irak |
|
Caspar Veldkamp (NSC), Isa Kahraman (NSC) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u de berichten over aanvallen van Turkije in Syrië en Irak in de afgelopen jaren en recent nog op maandag 25 december 2023 (eerste kerstdag)?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat bij deze recente Turkse luchtaanvallen meerdere burgerdoden en gewonden gevallen zijn?
In de periode 23 t/m 29 december 2023 hebben meerdere Turkse drone- en luchtaanvallen in Syrië en Noord-Irak plaatsgevonden. De Turkse operaties richtten zich tegen de Syrian Democratic Forces (SDF) en de Koerdische Arbeiderspartij (PKK). Volgens verschillende openbare bronnen zijn hierbij diverse SDF en PKK-strijders omgekomen. In openbare bronnen wordt regelmatig melding gemaakt van burgerslachtoffers.
Kunt u ook bevestigen dat er bij deze luchtaanvallen kritische burgerinfrastructuur als waterverdeelstations, elektriciteitscentrales en ziekenhuizen zijn getroffen?2 Zijn dergelijke burgerdoelen vanuit internationaal recht gerechtvaardigde doelen?
Het kabinet heeft niet eigenstandig kunnen verifiëren of bij de drone- en luchtaanvallen kritieke civiele infrastructuur is getroffen. Wel staat vast dat civiele infrastructuur (o.a. industrie) is beschadigd als gevolg van de aanvallen. Het leefgebied van burgers in de grensstreek staat als gevolg van de aanvallen onder druk.
Volgens het humanitair oorlogsrecht zijn militaire doelen uitsluitend die objecten die naar hun aard, ligging, bestemming of gebruik een daadwerkelijke bijdrage tot de krijgsverrichtingen leveren en waarvan de gehele of gedeeltelijke vernietiging, verovering of onbruikbaarmaking onder de omstandigheden van dat moment een duidelijk militair voordeel oplevert. Gezien het ontbreken van de benodigde informatie over de specifieke omstandigheden en afwegingen van Turkije, is het zeer complex om een oordeel te vormen over de naleving van het humanitair oorlogsrecht door Turkije in deze situatie.
Daar waar NAVO-lid Turkije stelt dat de luchtaanvallen legitieme militaire (zelfverdediging)acties zijn tegen (terreur)dreigingen van de Koerdische Arbeiderspartij (PKK) vanuit Syrië en Irak, in hoeverre zijn volgens u deze Turkse claims gerechtvaardigd? Hoe verhoudt zich deze claim met de structurele Westerse samenwerking met de Syrian Democratic Forces (SDF) in de strijd tegen ISIS?
Het kabinet erkent de veiligheidszorgen van Turkije in de grensregio met Syrië en Irak. Het land beroept zich op het recht van zelfverdediging en stelt dat de operaties gericht zijn op het tegengaan van aanvallen van PKK en YPG op Turks grondgebied. Daarbij stelt het kabinet voorop dat alle landen en dus ook Turkije moeten handelen conform het internationaal recht, zodoende met de aantoonbare inachtneming van de eisen van noodzakelijkheid en proportionaliteit. Daarnaast is het van groot belang dat burgerslachtoffers worden vermeden. Dit benadrukt het kabinet ook in gesprekken met de Turkse autoriteiten.
Nederland blijft, evenals andere bondgenoten, ook met Turkije in gesprek over de impact van de Turkse militaire acties in Noordoost Syrië op de capaciteit van de SDF om ISIS te bestrijden en om detentiecentra en vluchtelingenkampen waar Foreign Terrorist Fighters (FTFs) en hun familieleden zich bevinden te beveiligen.
Gelet op het feit dat Amerikaanse militairen die gestationeerd zijn in Syrië, een Turkse drone hebben neergehaald die zich te dicht bij de Amerikaanse troepen bevond3, hoe voorkomen NAVO-leden dat ze tegenover elkaar komen te staan in Syrië en Irak als Turkije deze aanvallen blijft uitvoeren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 voert Turkije operaties uit in Noord-Irak en Syrië vanwege veiligheidszorgen in de grensregio.
Naar aanleiding van het neerhalen van de Turkse drone door de VS hebben de Ministers van Defensie van de VS en Turkije beiden benadrukt dat nauwe coördinatie in de regio van belang is. Nederland brengt de Turkse activiteiten, het belang van aandacht voor mogelijke consequenties en het belang van onderlinge coördinatie tussen Turkije en de bondgenoten regelmatig op in bilaterale gesprekken met Turkije.
Hebben deze militaire bombardementen door Turkije in Noord-Irak consequenties voor de Nederlandse militaire inzet voor de NAVO-missie in Irak (NMI)?4 Hoe borgt Nederland dat onze militairen, die in het noorden van Irak worden gestationeerd, geen slachtoffer worden van deze bombardementen? Heeft Turkije contact met zijn NAVO-bondgenoten over deze bombardementen en worden ze vooraf gewaarschuwd?
De Turkse militaire operaties vinden plaats in het grensgebied van Turkije met Noord-Irak. De Turkse militaire activiteiten hebben vooralsnog geen consequenties voor de Nederlandse militaire inzet voor de NMI. NMI is niet actief in Noord-Irak.
Nederland heeft sinds de redeployment van de Force Protection eenheid die ten behoeve van Operation Inherent Resolve (OIR) gestationeerd was in Erbil nog enkele militairen gestationeerd op de bases van de Anti-ISIS Coalitie in omgeving Erbil. De Nederlandse militairen in Erbil bevinden zich niet in het gebied waar de Turkse operaties worden uitgevoerd. Het kabinet voorziet dan ook geen consequenties voor de Nederlandse militairen ter plaatse.
Ten aanzien van Turkse contacten met NAVO-bondgenoten verwijs ik u naar het antwoord op vragen 4 en 5.
Zijn er in internationaal verband gesprekken met Turkije over deze militaire aanvallen in deze twee landen, bijvoorbeeld in NAVO-verband? Kunt u aangeven wat de houding is van Turkije in deze gesprekken?
De situatie in Noordoost Syrië en Irak is regelmatig onderwerp van gesprek in verschillende internationale fora, waaronder de EU en de Anti-ISIS-coalitie. Zorgen over de mogelijke gevolgen van deze militaire operaties worden daarin besproken. In bilaterale gesprekken met de Turkse autoriteiten worden de Turkse operaties in Noord-Irak en Syrië regelmatig besproken langs de lijnen van het antwoorden op vraag 4 en 5. De Turkse militaire operaties zijn binnen de NAVO geen onderwerp van gesprek.
Aangezien de grootste instroom van asielzoekers in Nederland komt vanuit Syrië (12.625 personen) en gelet op het feit dat Irak ook in de top 10 staat5, kunt u duiden wat de bombardementen door Turkije in deze twee landen voor impact hebben op de asielinstroom in Nederland vanuit deze landen?
Het valt niet te voorspellen wat de impact van de Turkse militaire operaties in Noord-Irak en Syrië is op de asielinstroom in Nederland. De asielinstroom in Nederland van personen met de Syrische en Iraakse nationaliteit in de afgelopen jaren is niet direct te relateren aan de diverse geweldsincidenten in Irak or Syrië.
Op welke wijze zet Nederland zich in voor de minderheden in de gebieden waar Turkije bombardementen uitvoert, zoals Jezidis en Arameeërs, Assyriërs en Chaldeeërs, en voor leniging van de humanitaire nood in Syrië?
Het kabinet blijft zich inzetten voor de bescherming van kwetsbare minderheden in Noord-Irak, waaronder jezidi’s en christenen. Het kabinet doet dit door deze gemeenschappen te ondersteunen met het streven naar gerechtigheid, het verlenen van psychosociale en geestelijke hulp (MHPSS), en het bijdragen aan een sociaaleconomisch toekomstperspectief.
De humanitaire noden in Syrië zijn zeer groot. Nederland is sinds aanvang van het conflict een grote humanitaire donor in Syrië. Hulpbijdragen worden ter beschikking gesteld via vaste kanalen, zoals de VN humanitaire fondsen en de Dutch Relief Alliance. Nederland behoort tot de top-3 donoren van het mondiale VN-noodhulpfonds Central Emergency Response Fund (CERF).
De opvolging van de aanbevelingen bij het rapport “De archivering van chatberichten bij het Ministerie van Algemene Zaken” |
|
Sandra Palmen (NSC) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de brief van 22 november 2023 van de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed over de «bevindingen opvolging aanbevelingen inspectie»? Dat gaat over de «De archivering van chatberichten bij het Ministerie van Algemene Zaken» en het onder verlengd toezicht plaatsen van het ministerie1
Ja.
Welke instanties binnen de overheid vallen onder verlengd toezicht van de Inspectie?
Navraag bij de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed heeft opgeleverd dat het Ministerie van Algemene Zaken en de dienst Toeslagen van de Belastingdienst vallen onder verlengd toezicht.
Hoe waardeert u het dat uw ministerie onder verlengd toezicht staat?
Het verlengde toezicht draagt in zijn algemeenheid bij aan het op een goede wijze uitvoeren van de aanbevelingen van de Inspectie. De Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed is onafhankelijk in de uitoefening van haar taken. Het is niet aan mij om daar een oordeel over te hebben.
De Inspectie geeft aan meer voortgang te hebben verwacht, onder meer op de invoering van het nieuwe Document Management Systeem (DMS) en ontwikkeling van een kwaliteitssysteem. Kunt u zich vinden in deze conclusie?
Het is helaas niet mogelijk gebleken om het nieuwe DMS-systeem conform planning in te voeren. Het Ministerie van Algemene Zaken zal het nieuwe DMS-systeem invoeren zodra dit verantwoord is met het oog op de uitvoering van haar taken. De Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed is onafhankelijk in de uitoefening van haar taken. Het is niet aan mij om een oordeel over hun conclusie te hebben.
Kunt u per aanbeveling uit het oorspronkelijke rapport uit september 2022, «De archivering van chatberichten bij het Ministerie van Algemene Zaken» aangeven hoe die is opgevolgd en wat de huidige stand van zaken is?
Zie hiervoor de bij deze brief gevoegde bijlage.
Kunt u, na meer dan twee jaar debat en ondertoezichtstelling van het ministerie, nu aangeven hoe de berichten van de Minister-President systematisch, toetsbaar en doorzoekbaar worden gearchiveerd?
De Inspectie voor Overheidsinformatie en Erfgoed heeft onderzoek gedaan naar de archivering bij het Ministerie van Algemene Zaken. Dit onderzoek is aangeboden aan het Ministerie van Algemene Zaken op 28 september 2022, en, met reactie, op 3 oktober 2022 aan de Kamer verzonden.2 Zoals ik heb gemeld in deze reactie op het Inspectierapport verwijder ik sinds eind mei 2022 geen chatberichten meer en worden deze bewaard ten behoeve van veiligstelling en archivering. De chatberichten van de Minister-President worden per oktober 2023 ook opgeslagen in het bestaande document management systeem. Voor de goede orde zij vermeld dat voordien berichten werden gearchiveerd conform de toen geldende richtlijn inzake het bewaren van chatberichten.3
Het Ministerie van Algemene Zaken volgt voorts het rijksbrede beleid ten aanzien van archivering van chatberichten van bewindspersonen. Zie hiervoor onder andere de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 6 april 20234, het antwoord op vragen van de vaste Kamercommissie van 23 mei 20235 en de brief van 15 september 2023 inzake een tijdelijke instructie voor bewindspersonen chatberichten archivering.6 Ik wijs er voorts op dat op dit moment een voorstel tot wijziging van de Archiefwet bij de Tweede Kamer aanhangig is, waarin de vraag naar het archiveren van chatberichten ook aan de orde is gekomen.7
Indien de parlementaire enquêtecommissie Corona de berichten van de Minister-President zou vorderen, die betrekking hebben op de aanpak van de coronacrisis, krijgt de commissie dan binnen twee weken geordend alle berichten, inclusief de berichten met sleutelfiguren in deze (zoals dhr. Van Dissel, Minister De Jonge, de vicepremiers, de relevante raadsadviseurs), vanaf het begin van de crisis?
Uiteraard zal aan een vordering van een parlementaire enquêtecommissie, waar nodig na overleg en voor zover mogelijk, worden voldaan.
Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u het toegezegde gehanteerde afbakeningsdocument (met de instructies die concreet opgevolgd zijn) in de periode maart 2020 tot 30 september 2021 aan de Kamer doen toekomen?
Aangenomen wordt dat hier niet is bedoeld op het afbakeningsdocument met betrekking tot de hotspot archivering rond corona dat immers de Kamer reeds is verstrekt (TK 2022–2023, 25 295 nr. 1986), maar dat is gedoeld op de werkinstructie van het Ministerie van Algemene Zaken van 10 juli 2020 (zie «De archivering van chatberichten bij het Ministerie van algemene zaken», Inspectie overheidsinformatie en erfgoed, p 39). In de bijlage vindt u de instructie die hiertoe op 10 juli 2020 door de secretaris-generaal is verspreid.
Vindt de archivering van de berichten van de Minister-President nu conform de Archiefwet plaats?
Zie het antwoord op vraag 6.
Kunt u dit antwoord uitgebreid toelichten en daarin ook ingaan op de tijdelijke instructie voor alle bewindspersonen voor het archiveren van chatberichten?
Zie het antwoord op vraag 6.
Het nieuwe DMS met de naam DIAZ heeft als doel ¨dat na de invoering van DIAZ de medewerkers van de afdelingen meer zelf moeten opslaan». Deelt u de visie dat medewerkers niet belast zouden moeten worden met extra administratieve taken?
Van medewerkers van Algemene Zaken wordt verwacht dat zij conform de Archiefwet de relevante informatie in beheer brengen door deze in het DMS te plaatsen. Het nieuwe DMS is gebruiksvriendelijker, waardoor de kwaliteit van het onder beheer brengen van informatie op een natuurlijke manier hoger wordt. De geciteerde zin heeft betrekking op de benodigde ondersteuning bij het uitvoeren van deze handelingen en impliceert geen verdere belasting van medewerkers met extra administratieve taken.
Wat betreft de aanbevelingen voor de archivering van chatberichten is het Ministerie van Algemene Zaken nog afwachtend aldus de Inspectie. Hoe verklaart u deze afwachtende houding, afgezien van het wachten op een Rijksbrede invulling?
Zie het antwoord op vraag 6.
In het verslag zoals vastgesteld op 24 mei 20232 geeft u bij vraag 39 aan dat «de uitdagingen tweeledig zijn». In hoeverre vind u het een uitdaging om de privacy van burgers en medewerkers te beschermen? Hoe gaat u deze uitdagingen aan?
De uitdaging in de uitvoering van het informatiebeheer zit, op basis van navraag bij het Nationaal Archief, vooral in het gebruik van chatapps. Zie hiervoor ook de brief van 15 september 2023 inzake een tijdelijke instructie voor bewindspersonen chatberichten archivering.9 In chatapps loopt zakelijke, privé en partijpolitieke communicatie regelmatig door elkaar heen. Dit zorgt voor vraagstukken rond een goede uitvoering van informatiebeheer rekening houdend met de eisen uit o.a. de Archiefwet, de Wet open overheid (Woo) en de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Privé en partijpolitieke chatconversaties vallen niet onder de Archiefwet en horen dus niet thuis in het archief van de organisatie.
Voor een goede uitvoerbaarheid van het informatiebeheer is het noodzakelijk dat het uitgangspunt om privé, partijpolitieke en zakelijke conversaties aan de voorkant zoveel mogelijk te scheiden op termijn wordt gerealiseerd. Hiermee wordt voorkomen dat privé en partijpolitieke conversaties met onder andere burgers en medewerkers in het archief van de organisatie worden opgenomen.
U geeft in hetzelfde verslag aan dat het Nationaal Archief contact heeft met andere landen over de toepassing van de sleutelfunctiemethodiek. Waarom is Nederland (in navolging van België) nog steeds niet over gegaan tot invoering van de sleutelfunctiemethodiek?
De sleutelfunctiemethodiek is, op basis van navraag bij het Nationaal Archief, in de Verenigde Staten ontwikkeld en daar een tiental jaar geleden voor e-mail ingevoerd. Sinds kort wordt deze methodiek er ook toegepast op chatberichten. Europese landen die deze methodiek willen overnemen moeten echter rekening houden met de verhoudingsgewijs strengere Europese en nationale privacywetgeving en dus passende technische en organisatorische maatregelen nemen om persoonsgegevens te beschermen. Dat omvat in Nederland onder andere het uittekenen van procedures, het ontwikkelen van aangepaste technische voorzieningen en het betrekken van de medezeggenschap. Dat is een complexe opgave, die veel tijd en capaciteit vraagt. Nederland is Europees niettemin één van de voorlopers, zowel voor e-mail als chat: andere Europese landen volgen de Nederlandse aanpak met interesse of wisselen ervaringen met het Nationaal Archief uit. Dat geldt ook voor België, dat op dit moment de invoering van de sleutelfunctiemethodiek voor e-mail onderzoekt en geleidelijk zal uitrollen. Meer informatie is te vinden op de website van het Rijksarchief in België: https://arch.arch.be/index.php?l=nl&m=ambtenaar&r=termen-en-thema-s&sr=e-mailarchivering.
In Nederland is de sleutelfunctie methodiek voor gebruik bij e-mail in 2018 vastgesteld door de Interdepartementale Commissie Bedrijfsvoering Rijksdienst (ICBR). Daarbij is een modelselectielijst voor e-mail ontwikkeld voor gebruik bij de verschillende organisaties. Voor e-mail zijn vervolgens de eerste selectielijsten in 2023 vastgesteld. Voor publicatie van deze lijsten wordt gewacht tot ook de technische voorziening gereed is. Zonder de passende technische en organisatorische maatregelen, zoals eerder vermeld kan deze methodiek niet daadwerkelijk worden toegepast.
Voor de archivering van chatberichten ontwikkelt het Nationaal Archief momenteel een modelselectielijst. De modelselectielijst wordt binnenkort met de Tweede Kamer gedeeld. Ook hier geldt dat op basis van de modelselectielijst verantwoordelijke overheidsorganen een eigen selectielijst zullen opstellen. Naast de selectielijst moeten ook hier de passende technische en organisatorische maatregelen genomen worden. Hier wordt vanuit het Programma Open Overheid van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan gewerkt. Het Nationaal Archief is hierbij nauw betrokken.
Er is sprake van een innovatielab bij het Nationaal Archief, waar gekeken wordt naar het verbeteren van technieken en naar verschil tussen applicaties in eigen beheer en extern (niet in eigen) beheer waar een marktverkenning naar wordt gedaan. Welke oplossingen worden voor welk probleem precies gezocht in een marktverkenning?
Er lopen, op basis van navraag bij het Nationaal Archief, twee trajecten door elkaar. Het Nationaal Archief heeft zich in een innovatielab geconcentreerd op de duurzame toegankelijkheid van tekstberichten. Hier zijn een aantal prototypes bedacht, ontwikkeld en voorgelegd aan een begeleidingscommissie. In een volgende fase worden deze prototypes verder uitgewerkt. Meer informatie hierover is hier vinden: https://kia.pleio.nl/groups/view/7f52406f-53bf-4c10-a1d3-0d2f5b16c1c7/innovatielab-informatiehuishouding/blog/view/cdcaf361-fe27-4ad5-8d60-1e7dc1753a7b/beoordelingscommissie-prototypes-team-tekstberichten.
Het innovatielab heeft geen onderzoek en marktverkenning gedaan naar applicaties in eigen beheer en extern.
Het onderzoek en de markverkenning zijn uitgevoerd door een projectgroep van het Rijksprogramma voor Duurzame digitale Informatiehuishouding (RDDI) (https://www.informatiehuishouding.nl/projecten/voorziening-chatarchivering). Het Nationaal Archief maakt deel uit van deze projectgroep. In de marktverkenning zijn methodieken verkend voor het veiligstellen van chatberichten. Deze markverkenning is afgerond en het resultaat en de aspecten die zijn meegenomen vindt u hier: https://www.informatiehuishouding.nl/projecten/voorziening-chatarchivering/documenten/verslagen/2023/12/18/verslag-verkenning-van-methodieken-voor-veiligstellen-chatberichten
Op welke termijn worden resultaten van deze marktverkenning verwacht?
Zie het antwoord op vraag 16.
Zou u de Kamer uiterlijk twee dagen voor de vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Algemene Zaken (naar verwachting 18 januari 2024) de beantwoording van deze vragen willen doen toekomen?
Dit is mijn streven geweest.
De veroordeling van Nobelprijswinnaar Muhammad Yunus in Bangladesh |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat in Bangladesh op 1 januari de 83-jarige Muhammad Yunus, die in 2006 de Nobelprijs voor de Vrede won vanwege zijn werk ten behoeve van de allerarmsten van zijn land, is veroordeeld tot een celstraf van zes maanden na beschuldigingen van het overtreden van arbeidswetten?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat in augustus 2023 een groep van 180 wereldleiders, onder wie 108 Nobelprijswinnaars, inclusief Barack Obama, voormalig secretaris-generaal van de VN Ban Ki-moon en vele (voormalig) leiders van Europese landen, in een open brief aan de Minister-President van Bangladesh hun zorg hebben uitgesproken over de vervolging van Yunus?2 Zo ja, wat vindt u ervan dat hier geen gehoor aan is gegeven?
Ja, ik ben bekend met de inhoud van deze brief. Het kabinet onderschrijft het belang van ruimte voor het maatschappelijk middenveld en de bescherming van mensenrechtenverdedigers, in het bijzonder voor duurzame en inclusieve groei in Bangladesh. Daarnaast heeft Nederland zich meerdere malen uitgesproken voor eerlijke en vrije verkiezingen. De EU heeft hierover verschillende verklaringen3 4 gepubliceerd. Het kabinet steunt deze verklaringen.
Deelt u de zorg die in de open brief wordt beschreven ten aanzien van de bedreigingen voor de democratie en de mensenrechten die in Bangladesh zijn waargenomen? Zo nee, waarop baseert u dit inzicht? Zo ja, in hoeverre heeft u vertrouwen dat de aankomende nationale verkiezingen van 7 januari wel op een vrije en eerlijke manier zullen verlopen?
Nederland monitort de ontwikkelingen op het gebied van mensenrechten en ruimte voor het maatschappelijk middenveld in Bangladesh nauwgezet. Nederland spreekt hier zowel bilateraal als in EU verband over met de Bangladeshi autoriteiten. De EU spreekt zich ook kritisch uit over de situatie in Bangladesh, zoals ook recentelijk over het verloop van de verkiezingen middels een verklaring van EU Hoge Vertegenwoordiger Borrell. Daarnaast ondersteunt Nederland verscheidene maatschappelijke organisaties in Bangladesh.
Ten aanzien van de nationale verkiezingen op 7 januari in Bangladesh heeft Nederland zich op meerdere niveaus uitgesproken voor vrije en eerlijke verkiezingen en het belang van een vrij maatschappelijk middenveld benadrukt. Dit is besproken tijdens onder andere de politieke consultaties met Bangladesh in mei 2023 en tijdens een bilateraal gesprek tussen mijn collega Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Bangladeshi Minister van Buitenlandse Zaken tijdens de AVVN 2023 in New York.
Bent u het eens met organisaties als Amnesty International die beschrijven dat de meer dan 150 rechtszaken tegen Muhammad Yunus gezien moeten worden als een misbruik van de arbeidswetten en het rechtssysteem en een vorm van politieke vergelding voor zijn werk en afwijkende meningen?3 Zo nee, waarop baseert u deze inzichten?
Nederland intervenieert niet in de rechtsgang van andere landen. Nederland heeft wel op verschillende niveaus zorgen geuit over de scherpe toename van het aantal arrestaties van critici van de zittende regering.
Heeft de Nederlandse overheid zich al publiekelijk uitgesproken tegen de veroordeling van Muhammad Yunus? Zo ja, wanneer en met welke woorden? Zo nee, deelt u de mening dat dit zo snel mogelijk moet gebeuren, het liefst nog voor de nationale verkiezingen van 7 januari?
Nederland intervenieert niet in de rechtsgang van andere landen en heeft zich dus niet publiekelijk uitgesproken tegen de veroordeling van Muhammad Yunus.
Het bericht 'Grote zorgen bij medewerkers GGD Noord- en Oost-Gelderland: ‘Ik heb zoiets nog nooit eerder meegemaakt’' |
|
Sarah Dobbe (SP) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het beeld dat in het artikel wordt geschetst door medewerkers van GGD Noord- en Oost-Gelderland over de huidige staat van de GGD’en in deze regio?1
Het beeld van onrust binnen de organisatie dat in het artikel wordt geschetst, gaf mij reden tot navraag en overleg met de Vereniging Nederlandse Gemeenten en GGD Noord- en Oost-Gelderland. Ik heb van GGD Noord- en Oost-Gelderland (GGD NOG) begrepen dat er anonieme bronnen zijn die dit geschetst hebben en dat daarom de precieze informatie niet geverifieerd kan worden. GGD NOG geeft zelf aan dat deze signalen al ouder zijn, zoals wordt aangegeven in het artikel. GGD NOG heeft aangegeven de afgelopen periode grote stappen gezet te hebben om de basis weer op orde te maken en daar de komende periode ook op te blijven inzetten. Het medewerkersonderzoek van november 2023 laat bijvoorbeeld ook zien dat GGD NOG goed scoort op sociale veiligheid: medewerkers geven aan zich veilig te voelen op hun werk. Daarnaast heeft GGD NOG verschillende medische functies inmiddels structureel ingevuld waarmee de continuïteit is gewaarborgd.
Tevens heb ik bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) navraag gedaan naar deze signalen. Van de IGJ heb ik vernomen dat zij in september 2022 signalen ontving over de structurele personeelstekorten bij de afdeling Infectieziektebestrijding (IZB) van deze GGD. Naar aanleiding hiervan heeft de IGJ in de periode oktober 2022 tot en met november 2023 nauwgezet zicht gehouden op de actuele situatie bij de afdeling IZB, de maatregelen die op korte en middellange termijn werden genomen door de Directeur Publieke Gezondheid (DPG) en het effect van deze maatregelen op de feitelijke situatie bij de afdeling IZB. Medio november 2023 concludeerde de IGJ dat de maatregelen die waren genomen tot verbeteringen bij de afdeling IZB hadden geleid. Wel was de uitvoering van de IZB kwetsbaar en is dit nog steeds een punt van zorg. De IGJ blijft hierover, alsook over de signalen die recent in de media zijn verschenen, in gesprek met de DPG.
Is het bekend of bij GGD’s in andere regio’s vergelijkbare signalen zijn? Wordt hier onderzoek naar gedaan? Zo nee, ziet u op basis van deze berichtgeving aanleiding om onderzoek te doen bij de andere GGD’s in Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de Wet publieke gezondheid (Wpg) is vastgelegd dat gemeenten op regionaal niveau gezamenlijk een gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD) instellen. Het algemeen bestuur van de GGD, dat bestaat uit wethouders van de gemeenten in een regio, stuurt de directeur Publieke Gezondheid (DPG) aan. Hiermee is de rol van de GGD wettelijk geborgd via gemeenten. De financiering loopt via het Gemeentefonds en daarmee ligt het opdrachtgeverschap van de GGD’en voor deze taken ook primair bij de gemeenten.
Ik heb uit GGD-regio’s of via de GGD GHOR NL geen vergelijkbare signalen ontvangen. Vanwege de gekozen verantwoordelijkheidsverdeling in het stelstel ziet VWS geen rol voor zichzelf om dergelijk onderzoek op te pakken. Voor zover ik weet, zien gemeenten vanuit hun autonome rol als opdrachtgever richting GGD’en ook geen aanleiding een onderzoek te starten.
Hoe groot was het verloop van GGD Noord- en Oost-Gelderland vanaf 2020 tot nu, uitgedrukt in cijfers en uitgesplitst naar reden voor vertrek?
Ik heb GGD Noord- en Oost-Gelderland (GGD NOG) gevraagd naar deze cijfers, maar zij concludeerden dat hier geen adequaat beeld van te schetsen is, aangezien er veel tijdelijke krachten hebben gewerkt aan de coronacrisis. De cijfers geven daarom een vertekend beeld. Op het hoogtepunt van de coronacrisis waren er 1.500 extra mensen aan het werk; in het najaar 2023 had GGD NOG ca. 340 medewerkers (ca. 225 fte). Dit is ongeveer vergelijkbaar met het aantal medewerkers van voor de coronacrisis.
Wat is uw reactie op de opmerking: «Vroeger ging het over mensen, nu alleen maar over geld», die aan het eind van het artikel gemaakt wordt door een medewerker?
Aangezien deze opmerking anoniem is gemaakt, kan ik hier niet dieper op ingaan, omdat ik niet kan verifiëren wat hiermee precies wordt bedoeld.
Hoe hoog was de gemeentelijke financiering voor GGD Noord- en Oost-Gelderland van 2015 tot nu uitgesplitst per jaar?
In onderstaande tabel vindt u een overzicht van de gemeentelijke financiering aan GGD NOG. Dit bedrag betreft taakveld 7.1 uit de Wet PG met uitzondering van jeugdgezondheidszorg 0–4 jarigen. Voor de gemeente Apeldoorn wordt vanaf 2017 jeugdgezondheidzorg 0–18 jarigen niet meegenomen.2
2023
835.111
€ 14.158.341
2022
831.319
€ 12.623.483
2021
827.802
€ 12.135.291
2020
824.162
€ 11.693.169
2019
820.759
€ 11.108.227
2018
817.453
€ 10.385.697
2017
812.262
€ 10.302.308
2016
812.224
€ 11.124.369
2015
811.298
€ 11.114.105
Erkent u dat bepaalde mensen niet meer de zorg krijgen waar zij recht op hebben door deze problemen bij de GGD’s? Kunt u uw antwoord toelichten?
GGD’en zijn een uitvoeringsorganisatie die voor meerdere partijen diensten leveren. Naast de financiering vanuit gemeenten ontvangen individuele GGD’en ook gelden via andere kanalen, zoals ZonMW, kennisinstellingen of uit private middelen. In een rapport van AndersonElffersFelix «GGD in beeld» dat in 2017 in opdracht van het Ministerie van VWS is uitgevoerd, is nagegaan welke taken de GGD’en uitvoeren en welke capaciteit hiervoor beschikbaar is. (Kamerstukken II 2016–2017, 32 620, nr. 277.) Uit dit rapport bleek dat destijds landelijk circa 50% van de financiering van GGD’en uit vaste gemeentelijke bijdragen kwam. De gemeentelijke bijdrage is vaak op basis van een bedrag per inwoner. De overige middelen die GGD’en ontvangen, zijn afkomstig van contractafspraken, subsidies en de markt. Uit navraag bij de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) heb ik geen signalen ontvangen waaruit blijkt dat de wettelijke taken die door de GGD’en uitgevoerd moeten worden niet kunnen worden gegarandeerd. Gelet op de signalen, wil ik met de VNG bespreken of onderzoek nodig is om een landelijk beeld te krijgen.
Kunt u een schatting geven van hoeveel mensen door deze situatie bij de GGD Noord- en Oost-Gelderland niet meer gegarandeerd zijn van goede zorg? Welke type zorg heeft het meest te lijden onder deze problemen en welke mensen worden naar schatting het meest getroffen door deze situatie? Welke stappen gaat u als Staatssecretaris ondernemen, eventueel in samenwerking met de gemeenten, om ervoor te zorgen dat deze mensen zo spoedig mogelijk geholpen worden?
Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 6, heb ik geen aanwijzingen dat de zorg niet gegarandeerd is. Overigens wordt, naast de inzet op preventie, in het kader van pandemische paraatheid de infectieziektebestrijding (IZB) bij de GGD’en versterkt. In 2023 en 2024 is in totaal ruim 75 mln. beschikbaar voor het versterken van de IZB en pandemische paraatheid bij de GGD’en. Vanaf 2025 is ongeveer 44 miljoen structurele financiering beschikbaar om hierop voort te bouwen.
In hoeverre relateert u de genoemde problemen in dit artikel aan het financieringsprobleem bij de GGD’s, zoals die eerder naar voren is gebracht in de initiatiefnotaNu investeren in de GGDvan de leden Van Gerven en Hijink?2
Zoals ambtsvoorgangers Minister van VWS De Jonge, Minister voor medische zorg en sport Van Ark en Staatssecretaris volksgezondheid Blokhuis in reactie op de initiatiefnota in hun brief van 9 juli 2021 aangaven (Kamerstuk 35 758, nr. 3), is het lastig te beoordelen of de financiering van de GGD’en passend is bij de taken die ze hebben. Het zoeken van de juiste intensiteit van
taken en de bijbehorende financiering is een iteratief proces van onderhandelingen tussen professionele uitvoeringsdiensten en bestuurders, in dit geval de gemeenten. Zie ook mijn antwoord op vraag 10.
Deelt u de mening dat GGD’s een essentiële rol hebben als het gaat om het terugdringen van sociaaleconomische gezondheidsverschillen? Welke gevolgen verwacht u als gevolg van de problemen bij de GGD’s ten aanzien van doel om sociaaleconomische gezondheidsverschillen terug te dringen?
GGD’en zijn een van de partijen die een belangrijke rol hebben op het gebied van het verminderen van sociaaleconomische gezondheidsachterstanden, met name op het gebied van kennis en advisering. De aanpak van gezondheidsachterstanden is complex en niet eenvoudig op te lossen omdat ze vaak samenhangen met andere problemen, zoals armoede, schulden en een slechte leefomgeving. Daarom is een brede aanpak met inzet van verschillende partijen nodig. Met het Gezond en Actief Leven Akkoord (GALA) krijgen gemeenten structureel financiële ondersteuning om een integrale aanpak van gezondheid en gezondheidsachterstanden vorm te geven. Hierbij spelen GGD’en een belangrijke rol als kennisadviseur. In het GALA zijn afspraken tot en met 2025 gemaakt over het versterken van de GGD’en in deze rol als kennisadviseur.
Deelt u de mening dat deze problemen niet als incidenten moeten worden beschouwd, maar voortkomen uit een systeem en dat dus structurele oplossingen nodig zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Individuele GGD’en ontvangen – naast de financiering van gemeenten – ook gelden via andere kanalen, zoals ZonMw, kennisinstellingen, zorgverzekeraars of uit private middelen. Om die reden kunnen incidenten mijns inziens niet direct toegeschreven worden aan het systeem van de publieke gezondheid. Wel noem ik de twee rapporten die in 2023 zijn uitgebracht door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving. Deze rapporten dienen als belangrijke uitgangspunten voor de toekomst van de publieke gezondheid.
De inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft in de winter van 2022/23 bij de GGD’en een beeld opgehaald van de stand van zaken op dat moment. Dit heeft geleid tot het rapport GGD’en werken toegewijd aan herstel publieke gezondheid.4 Centraal in de bezoeken van de IGJ stond de vraag welke stappen worden gezet om de versterking vorm te geven en welke knelpunten en risico’s er zijn. De inspectie doet ook aanbevelingen voor versterking van de publieke gezondheidszorg. Zij geeft aan dat het goed zou zijn de samenwerking met regionale zorgpartijen te versterken en dat een samenhangende aanpak tussen landelijk, regionaal en lokaal beleid en uitvoering nodig is. Ook geeft de Inspectie aan dat de GGD benut moet worden voor een stevigere inbedding en dat het belangrijk is te investeren in een GGD voor aantrekkelijker werkgeverschap. Voor dit laatste punt geeft de GGD ook een aantal adviezen in haar rapport, zoals aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden of het vak meer onder de aandacht brengen bij studenten geneeskunde en verpleegkunde. Ook noemt de Inspectie het belang van taakherschikking en verschuiving en de aandacht voor innovatie die nodig is.
Op 18 april jongstleden heeft de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS) het advies Op onze gezondheid5 over de publieke gezondheid gepubliceerd, waarin ook de noodzaak van een versterking van de slagkracht van GGD’en wordt aangehaald. Dit advies is op 23 mei 2023 aangeboden aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 32 793, nr. 693). Zoals ik op 28 augustus 2023 in mijn beantwoording op Kamervragen van het lid Van Esch (PvdD) over het opnemen van gezondheidsdoelen in de wet (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 3443) heb aangegeven, is een reactie op het advies van de RVS aan het volgende kabinet.
Op dit moment ben ik met veldpartijen in gesprek over de toekomst van de publieke gezondheid. Naast de doorlopende opgaven zoals de vaccinatiegraad, bevolkingsonderzoeken en de infectieziektebestrijding staat Nederland voor een aantal belangrijke opgaven, zoals het verminderen van gezondheidsachterstanden, het bevorderen van mentale gezondheid en het zorgen voor een gezonde leefomgeving. Hiervoor is een goedwerkend stelsel van publieke gezondheid essentieel. De samenwerking tussen Rijk, het RIVM, gemeenten, JGZ-organisaties en GGD’en staat niet stil. Door alle spelers wordt hard gewerkt aan de publieke gezondheid op zowel landelijk, regionaal als lokaal niveau.
Desalniettemin is er zoals gezegd de afgelopen periode ook een aantal kritische rapporten verschenen die het huidige stelsel van publieke gezondheid onder de loep nemen en oproepen tot verder nadenken over deze toekomst van de Publieke Gezondheid. De publieke gezondheid heeft een stevig fundament nodig om goed in te kunnen spelen op de maatschappelijke uitdagingen die er liggen. Dit vergt een visie op het stelsel van de Wet Publieke Gezondheid, de samenhang met andere wetten (Wmo, Wlz, Zvw, Jeugdwet) en ook een goede samenwerking met andere departementen.
Om beter voorbereid te zijn op een volgende pandemie wordt de Wpg in tranches aangepast. De inhoud van de tranches komt voort uit het beleidsprogramma pandemische paraatheid, waarbij gebruik is gemaakt van evaluaties van en lessen tijdens de bestrijding van de covid-19-pandemie.
Daarnaast gaan we dit jaar aan de slag om op verschillende thema’s die de publieke gezondheid aangaan verdieping aan te brengen en zo te werken aan het genoemde stevige fundament. Dit doen we in samenspraak met relevante partijen, zoals GGD GHOR NL, DPG-en van GGD’en, JGZ-uitvoerders en de VNG. Daarbij zullen ook dwarsdoorsnijdende onderwerpen aan bod komen, zoals het vraagstuk rondom de centrale of decentrale aansturing of de slagkracht van GGD’en. Ik verwacht dat mijn opvolgers zich verder over dit vraagstuk zullen buigen en knopen zullen doorhakken.
Welke stappen gaat u als Staatssecretaris, eventueel in samenwerking met de gemeenten, ondernemen om van deze GGD’s weer gezonde organisaties te maken?
Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 10 heb aangegeven, zal ik de komende periode met relevante partijen in gesprek gaan over de toekomst van de publieke gezondheid en nagaan welke beleidsimpulsen er nodig zijn om het systeem toekomstbestendig te houden. Ik vertrouw erop dat een nieuw kabinet deze input meeneemt bij het maken van eventuele beslissingen hieromtrent.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja, zie hierboven.
Het artikel 'Veiligheidsregio gebruikte jarenlang Chinese apparatuur ondanks spionagerisico’s' |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Veiligheidsregio gebruikte jarenlang Chinese apparatuur ondanks spionagerisico’s»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht «Veiligheidsregio gebruikte jarenlang Chinese apparatuur ondanks spionagerisico’s.
Deelt u de opvatting dat het vanuit het perspectief van nationale veiligheid onverantwoord is om Chinese routers en switches te gebruiken binnen het netwerk van vitale instellingen?
Zoals eerder is aangegeven in onder meer het Cybersecuritybeeld Nederland2 en het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren 23 is in algemene zin bekend dat statelijke actoren gebruik maken van supply-chain aanvallen via toeleveranciers, digitale dienstverleners of veelgebruikte software. Er kunnen aanvullende risico’s zijn als dergelijke toeleveranciers, dienstverleners en software afkomstig zijn uit landen met een offensief cyberprogramma tegen Nederland. Het is echter niet per definitie zo dat het gebruik van hard- en software uit deze landen risico’s met zich meebrengt. Om dit te kunnen beoordelen is onder meer het proces waarvoor de hard- en software wordt gebruikt relevant en bijvoorbeeld ook de manier waarop dit binnen organisaties gebruikt wordt. Routers en switches zijn onderdeel van de netwerkinfrastructuur van organisaties en om eventuele risico’s van het gebruik hiervan te kunnen duiden, prioriteren en beheersen is het van belang te bepalen welke rol de routers en switches hebben in deze infrastructuur. De risico’s zijn bijvoorbeeld mogelijk groter als ze onderdeel zijn van de data/informatieverwerking van de organisatie of specifieke (vitale) processen ondersteunen. Ook is relevant of het land waar de leverancier uit afkomstig is wetgeving kent die burgers en bedrijven verplichten mee te werken met de overheid. Een solide risicoanalyse en risicomanagementproces zijn nodig om eventuele passende maatregelen te kunnen nemen.
Het is in dat verband van belang dat organisaties zich bewust zijn van mogelijke risico’s in de toeleveringsketen, dit meenemen in hun inkoop- en aanbestedingsprocessen en waar nodig een risicoanalyse uitvoeren. Het kabinetsbeleid schrijft daarom voor dat nationale veiligheidsoverwegingen meegewogen worden bij de inkoop en het gebruik van producten en diensten bij de Rijksoverheid, lokale overheden en vitale aanbieders. In de Kamerbrief Uitvoering moties Rajkowski van 17 april 2023 wordt dit beleid nader toegelicht4. Het uitgangspunt is bij iedere inkoopopdracht risico’s voor de nationale veiligheid in kaart te brengen en hier waar nodig gepaste maatregelen op te treffen. Ter ondersteuning van dit beleid is in 2018 en 2019 instrumentarium ontwikkeld dat organisaties mogelijkheden biedt bij het maken van een risicoanalyse en het treffen van maatregelen. Dit instrumentarium is recent geactualiseerd5. Deze instrumenten worden beschikbaar gesteld voor en actief verspreid onder vitale aanbieders. Tevens wordt doorlopend ingezet op bewustwording bij vitale aanbieders over het signaleren van risico’s in het inkoopproces.
Daarnaast kunnen organisaties gebruik maken van de handreiking Omgaan met risico’s in de toeleveringsketen van het Nationaal Cyber Security Centrum. Deze publicatie geeft publieke en private organisaties handvatten om zicht en grip te krijgen op risico’s die voortvloeien uit de toeleveringsketen, ook in relatie tot leveranciers uit landen met een offensief cyberprogramma. Overheidsorganisaties kunnen ook gebruikmaken van de Inkoopeisen Cybersecurity Overheid wizard (ICO-wizard) die is opgesteld door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) samen met EZK. Deze inkooptool is ontwikkeld om veilig inkopen te vergemakkelijken. Met de ICO-wizard kunnen eisenpakketten worden geselecteerd die aansluiten op verschillende typen aan te besteden of in te kopen producten en/of diensten.
Heeft u zicht op welke Chinese netwerkapparatuur door de veiligheidsregio’s is gebruikt sinds de inwerkingtreding van het Besluit veiligheid en integriteit telecommunicatie in 2019?
Nee. Ik heb geen volledig zicht op welke netwerkapparatuur wordt gebruikt door veiligheidsregio’s. Het is aan de besturen van veiligheidsregio’s zelf om bij de aanschaf en ingebruikname van ICT-producten en diensten zich bewust te zijn van mogelijke risico’s in de toeleveringsketen, dit mee te nemen in hun inkoop- en aanbestedingsprocessen en waar nodig een risicoanalyse uit te voeren.
Heeft u zicht op welke Chinese netwerkapparatuur momenteel wordt gebruikt door de veiligheidsregio’s?
Zie antwoord vraag 3.
Zo nee, bent u bereid dit (3 en2 in kaart te brengen?
Veiligheidsregio’s spelen een belangrijke rol in de crisisbeheersing en nationale veiligheid van Nederland. In algemene zin is het conform bestaand beleid (zie onder meer de beantwoording op vraag 2 en 4) aan de besturen van veiligheidsregio’s zelf om afwegingen te maken daar waar het gaat om het gebruik van (netwerk-)apparatuur.
Meer specifiek is digitale weerbaarheid voor de veiligheidsregio’s een belangrijk onderwerp. De 25 veiligheidsregio’s werken in een gezamenlijk meerjarig programma informatievoorziening aan hun eigen weerbaarheid. Ik zal de komende tijd met de veiligheidsregio’s het gesprek aangaan over dit onderwerp en met hen bespreken of aanvullende stappen nodig zijn.
Wordt er bij het aanbestedingsbeleid van de Rijksoverheid ook specifiek gekeken of er geschikte Europese alternatieven voor netwerkapparatuur beschikbaar zijn?
Het kabinet voert zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 een landenneutraal beleid. Dit betekent dat leveranciers uit specifieke landen door de aanbestedende dienst niet op voorhand categorisch worden uitgesloten, maar dat dit per casus op basis van een risicoafweging wordt bepaald. Hierbij kan per casus tevens door de organisatie zelf een marktanalyse worden uitgevoerd, waarbij in kaart kan worden gebracht of Europese aanbieders bij een inkoop- en aanbestedingstraject kunnen worden betrokken.
Het heeft de prioriteit van het kabinet om in samenwerking met alle departementen het veilig inkopen en aanbesteden in onderlinge samenhang verder te verbeteren en te versterken. Er is stevig ingezet op het sterker benutten van de huidige mogelijkheden binnen de Aanbestedingswetgeving en op het vergroten van de bewustwording ten aanzien van nationale veiligheidsrisico’s. Tevens vindt meer voorlichting en communicatie plaats over de (juridische) mogelijkheden ten aanzien van veilig inkopen en aanbesteden. Ook wordt een regeling opgezet (genaamd Algemene Beveiligingseisen Rijksoverheid Opdrachten of afgekort ABRO) voor aanbestedingen van de Rijksoverheid en de Politie die de nationale veiligheid raken. De nieuwe regeling zal eisen stellen aan opdrachtnemers op het gebied van fysieke beveiliging, (digitale) informatiebeveiliging en cybersecurity, (wijzigingen in) eigendomsstructuren, economische veiligheid, screening van personeel en procedures bij incidenten.
De chatberichten van bewindspersonen en topambtenaren die niet zijn opgenomen in de hotspot archief corona |
|
Eddy van Hijum (CDA), Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
|
|
|
Herinnert u zich dat u antwoorden gaf op vragen van de vaste commissie voor Financiën over uw brief van 3 juli 2023 inzake het Afbakeningsdocument van het Ministerie van Financiën met overzicht van de beschikbare informatie over de hotspot COVID-19?1
Ja.
Herinnert u zich dat u over de sms’jes van de huidige bewindspersonen antwoordde: «Daarnaast worden per 4 oktober 2022 de chatberichten op de telefoons van bewindspersonen veiliggesteld, conform de tijdelijke instructie van de MR. Eind 2023 zullen de zakelijke chatberichten van de huidige bewindspersonen en ambtelijke top op een locatie staan die onder beheer van de organisatie is.»?
Ja, zie voor de genomen maatregelen het antwoord op vraag 5.
Kunt u per bewindspersoon en per topambtenaar (plv. directeur-generaal en hoger en andere ambtenaren die sleutelfunctionaris zijn volgens de hotspotdefinitie) in functie in de periode maart 2020–december 2023 aangeven of en wanneer de berichten zijn veiliggesteld en hoeveel berichten per persoon en over welke periode?
De bewindspersonen van het huidige demissionaire kabinet en ambtelijke leiding bewaren sinds 4 oktober 2022 de zakelijke chatberichten op de telefoon en in de iCloud.
Bij het aftreden van het voorgaande kabinet Rutte III in januari 2022 zijn er bij FIN geen chatberichten van bewindspersonen veiliggesteld. De chatberichten van de Staatssecretaris voor Toeslagen en Douane zijn, op een later moment, alsnog veiliggesteld.
Voor bewindspersonen en ambtelijke leiding geldt dat sinds september 2023 chatberichten bij vertrek van de telefoon worden gehaald en in een door het ministerie beheerde omgeving worden opgeslagen. Dit is sindsdien gebeurd voor Minister Kaag en een plaatsvervangend secretaris- generaal. Het gaat om berichten vanaf 1 januari 2020 tot moment van aftreden c.q. uitdiensttreden.
Van de volgende bewindspersonen zijn de chatberichten veiliggesteld door het ministerie: Minister Kaag en Staatssecretaris van Huffelen.
Van de volgende bewindspersonen zijn geen chatberichten veiliggesteld door het ministerie: Minister Hoekstra en Staatssecretaris Vijlbrief.
Sinds de aanvang van de hotspot in maart 2020 zijn er vijf ambtenaren uit dienst gegaan waarvan de chatberichten niet zijn veiliggesteld door het ministerie: twee directeuren-generaal en drie plaatsvervangend directeuren-generaal. Van deze ambtenaren zijn er vier nog in dienst van de Rijksoverheid (deze hebben hun telefoonnummer behouden). Met alle vijf wordt contact gelegd om mogelijk alsnog berichten veilig te stellen. Zie voor de genomen maatregelen ook het antwoord op vraag 5.
Herinnert u zich dat in de beslisnota staat: «van de oud bewindspersonen zijn momenteel alleen de berichten van mw. Van Huffelen bij FIN aanwezig. Deze zijn verstrekt voor een ander doel.»?
Ja.
Kunt u aangeven wanneer aan de voormalig bewindspersonen op Financiën sinds januari 2020 gevraagd is hun berichten veilig te stellen en op welke wijze dat gebeurd is?
Sinds de aanvang van de coronapandemie is het beleid rondom het archiveren van chatberichten enige malen aangescherpt en gecommuniceerd. Hier volgt een chronologisch overzicht:
Toen de coronapandemie uitbrak gold het Rijksbeleid over het gebruik en opslag van berichten uit juli 2019 en de Instructie Archivering chatberichten uit oktober 2019 van het SG-overleg. Deze zijn in mei 2020 binnen FIN vertaald naar instructies voor alle ambtenaren en intern gecommuniceerd. Daarbij golden de volgende aanwijzingen voor de politieke en ambtelijke leiding:
Het vastleggen van de individuele berichten moet gebeuren in het documentmanagementsysteem, tenzij de inhoud van de berichten al op een andere manier is vastgelegd, bijvoorbeeld in een gearchiveerde e-mail of in een nota. Na het vastleggen mochten de oorspronkelijke berichten van de telefoon worden verwijderd.
Voor bewindspersonen en de ambtelijke leiding zijn deze regels later aangescherpt op basis van het kabinetsbesluit van 4 oktober 2022.
Op 4 oktober 2022 is, in de MR besloten dat de chatberichten van de leden van het kabinet bewaard worden voor veiligstelling en archivering. Kabinetsleden zullen geen chatberichten meer verwijderen, met uitzondering van partijpolitieke en privéberichten, aangezien die niet onder de reikwijdte van de Archiefwet vallen. Hierover zijn de bewindspersonen bij FIN geïnformeerd via de tijdelijke instructie bewaren chatberichten voor bewindspersonen, welke op 20 oktober 2022 nader is toegelicht in een nota. De chatberichten zijn in eerste instantie veiliggesteld op de telefoons van de bewindspersonen en in de iCloud.
In de kabinetsreactie van 6 april 20232 op verschillende adviesrapporten over chatberichtenarchivering en informatiebeheer is aangegeven welke activiteiten interdepartementaal in gang gezet zijn om het archiveren van chatberichten in lijn met de eisen van de Archiefwet te brengen. FIN sluit bij deze activiteiten aan en neemt deel aan een pilot voor geautomatiseerd vastleggen van berichtenverkeer.
Medio 2023 is de tijdelijke instructie bewaren chatberichten voor bewindspersonen aangescherpt. Op 15 september is deze ter informatie aan het parlement aangeboden3. In de instructie zijn de afspraken aangescherpt die als doel hebben om vernietiging van chatberichten en -conversaties te voorkomen. Deze aanpassingen heeft het Ministerie van Financiën doorgevoerd in de opzet van het proces van veiligstellen van chatberichten.
Bij aftreden of uitdiensttreden van bewindspersonen of ambtelijke leiding worden chatberichten van de telefoons gehaald en veiliggesteld op een door de organisatie beheerde locatie. Dit is gebeurd bij het vertrek van een topambtenaar in september 2023 en bij het aftreden van Minister Kaag.
Het ministerie is in juli 2022 gestart met het inrichten van een proces om de berichten tweemaandelijks van de telefoons van politieke en ambtelijke leiding af te halen. Bij chatberichten lopen zakelijke, privé en partijpolitieke communicatie regelmatig door elkaar. Dat vraagt om een veilige manier van ophalen, opslaan en toegangsbewaking die voldoet aan hoge eisen wat betreft informatiebeveiliging en privacy. Daarvoor zijn meerdere scenario’s verkend. Tegelijk is het ministerie aangesloten bij interdepartementale ontwikkelingen om zo gelijkwaardige oplossingen en procedures voor het archiveren van chatberichten te realiseren. Ook interdepartementaal zijn nog niet alle vragen over het archiveren beantwoord. Het inrichten van het proces heeft zodoende veel meer tijd gevraagd dan eerder is ingeschat.
FIN heeft het streven om begin Q2 2024 van alle bewindspersonen van dit demissionair kabinet en de ambtelijke leiding de SMS-, iMessage- en Whatsappberichten, vanaf 1 januari 2020 of het moment van aantreden, veilig te stellen in de beheerde omgeving.
De inspanningen zijn vooralsnog vooral gericht op het borgen dat er geen zakelijke berichten verloren gaan. Het gaat om opslag van alle chatberichten op een, afgeschermde, beheerde omgeving, in afwachting van een technische voorziening voor de archivering en rijksbrede richtlijnen voor de bewaartermijnen voor chatberichten en instemming van de medezeggenschap.
Herinnert u zich dat in het afbakeningsdocument2 (waarvan wij alleen de definitieve versie uit september 2011 ontvangen hebben) in de maatregelentabel van het kerndepartement stond: Bron: berichtenapps In scope hotspot: ja, voor wat betreft besluitvorming die niet op een andere wijze is vastgelegd. Onduidelijk is in hoeverre dit is gebeurd. Risico dat informatie op korte termijn verloren gaat: midden Maatregelen naar bron/proces:
Ja.
Kunt u aangeven wanneer welke maatregelen uit de vorige vraag genomen zijn, of er inzicht is in de omvang van het probleem en of het opgelost is?
Het ministerie heeft inzicht in de personeelswisselingen binnen de ambtelijke leiding tussen maart 2020, de start van de hotspot Covid-19 voor het Ministerie van Financiën, en september 2023. Binnen de ambtelijke leiding zijn sinds maart 2020 (aanvang hotspot Covid-19 bij FIN) op niveaus van (plaatsvervangend) DG’s 5 functionarissen vetrokken bij Financiën. Enkele daarvan hebben mogelijk relevante chatberichten voor de covid-19 hotspot. Indien dit zo is worden deze daar opgehaald.
Zie voor overige maatregelen het antwoord op vraag 5.
Kunt u er zorg voor dragen dat de chatberichten in het hotspotarchief worden opgenomen? Kunt u aangeven hoe u dat zult doen?
Ja. De SMS-, iMessage- en Whatsappberichten uit de coronaperiode van de bewindspersonen van dit demissionair kabinet en ambtelijke leiding worden begin Q2 2024 veiliggesteld op een locatie die onder beheer is van het ministerie. Uit deze verzameling worden daarna handmatig de conversaties geselecteerd die daadwerkelijk betrekking hebben op beleid en maatregelen t.a.v. de coronapandemie. Deze komen in het hotspotarchief.
Voordat de uiteindelijke selectie en archivering kan gebeuren moeten de rijksbrede richtlijnen voor het archiveren van chatconversaties helder zijn. Het Nationaal Archief werkt momenteel aan een modelselectielijst met een richtlijn voor de bewaartermijnen en aanwijzingen voor het valideren en selecteren van berichten.
Kunt u er zorg voor dragen dat de chatberichten van bewindspersonen en sleutelfunctionarissen beschikbaar zijn voor de parlementaire enquête corona?
Ja. Zie ook het antwoord bij vraag 8.
Kunt u aangeven over welke periode uw chatberichten als Minister van Buitenlandse Zaken en van Financiën zijn veiliggesteld?
Voor de periode van mw. Kaag als Minister van Buitenlandse Zaken geeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan dat er door BuZa geen chatberichten veiliggesteld zijn.
Het Ministerie van Financien heeft bij het aftreden van mw. Kaag de SMS-, iMessage- en Whatsappberichten uit de periode 1 januari 2020–4 januari 2024 veiliggesteld. Hiermee zijn dus ook de SMS-, iMessage- en Whatsappberichten uit de periode 1 januari 2020–17 september 2021 van mw. Kaag als bewindspersoon bij BuZa veiliggesteld.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden voordat u vertrekt als Minister van Financiën?
Het streven is geweest te antwoorden binnen de gebruikelijke termijn van 3 weken, wegens interdepartementale afstemming heeft dit langer geduurd.
Het bericht 'Mijn kinderen voelen zich door mij in de steek gelaten, mijn dochter gelooft niet dat een asielaanvraag zo lang kan duren' |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Hoeveel Palestijnse asielaanvragers worden geraakt door het moratorium, inclusief staatloze Palestijnen en Palestijnen van wie de nationaliteit onbekend is?1
Het is niet mogelijk om betrouwbare cijfers te genereren ten aanzien van instroom en terugkeer van (staatloze) Palestijnen uit de Palestijnse Gebieden. De cijfers zijn niet nader te specificeren op Palestijnen, omdat de Palestijnse nationaliteit niet wordt erkend en vreemdelingen dus niet als zodanig kunnen worden geregistreerd. Daarnaast geldt dat (staatloze) Palestijnen verschillende landen van gebruikelijke verblijfplaats kunnen hebben.
Of iemand onder de werking van het besluit- en vertrekmoratorium valt, blijkt aan de hand van de individuele dossiers, en bij nieuwe asielaanvragen komt dit naar voren bij het aanmeldgehoor. In het aanmeldgehoor wordt aandacht besteed aan de gestelde herkomst van de Palestijnse vreemdeling. Aan de hand daarvan wordt beoordeeld of een persoon onder de werking van het moratorium valt.
Bent u het ermee eens dat, gezien de recente uitlatingen van de Israëlische regering, het noodzakelijk is het beleid ten aanzien van asielverzoeken van Palestijnen te herzien, omdat de situatie in Gaza waarschijnlijk nog lang duurt, terwijl gezinsleden in groot gevaar verkeren?
Zoals ook aangegeven in mijn brief van 19 december jl.2 wordt een besluit- en vertrekmoratorium afgekondigd wanneer er naar verwachting voor een korte periode onzekerheid bestaat over de situatie in een land van herkomst en op grond daarvan redelijkerwijs niet kan worden beslist op aanvragen van vreemdelingen die daar vandaan komen.
Een dergelijke situatie doet zich momenteel voor in de Palestijnse gebieden. Het is op dit moment nog te vroeg om definitieve conclusies te verbinden aan de implicaties die de situatie aldaar heeft voor verzoeken om internationale bescherming. Het is immers niet mogelijk om op grond van de huidige onzekere en veranderlijke situatie te komen tot bestendig beleid. Uiteraard wordt de situatie in de Palestijnse Gebieden tussentijds gemonitord. Indien daartoe aanleiding bestaat kan dan ook bezien worden of het moratorium voortijdig beëindigd kan worden.
Bent u bereid om, in elk geval in die gevallen waarbij mensen afhankelijk zijn van een snel besluit, zoals in het geval van gezinsleden in de Palestijnse gebieden en in die gevallen waarbij het asielverzoek losstaat van Israëlische aanvallen op Gaza en de West Bank en geweld van kolonisten, deze verzoeken met voorrang te behandelen?
Het besluit- en vertrekmoratorium is afgekondigd omdat er op dit moment onvoldoende duidelijkheid bestaat over de situatie in de Palestijnse Gebieden om een zorgvuldige beoordeling te kunnen maken voor verzoeken om internationale bescherming. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 is het namelijk niet mogelijk om op grond van de huidige onzekere en veranderlijke situatie te komen tot bestendig beleid. Dit heeft tot gevolg dat er dus ook in de gevallen die u noemt geen weloverwogen besluitvorming kan plaatsvinden omtrent de betreffende aanvragen.
Hierop zijn wel enkele uitzonderingen. In zaken die ouder zijn dan 21 maanden en waarin dus de maximale beslistermijn is overschreden zal een besluit genomen moeten worden. Daarnaast kan de IND beslissen in zaken van (staatloze) Palestijnen die onder het mandaat van de UNWRA vallen, waarin – op het moment dat het besluit- en vertrekmoratorium werd ingesteld – reeds een nader gehoor was afgenomen en die op grond van artikel 1D positief beslist kunnen worden.3 Het moet hierbij gaan om zaken waarbij de (staatloze) Palestijn de Palestijnse Gebieden voor 7 oktober jl. heeft verlaten.
Bent u bereid om het beleid voor verzoeken van Palestijnen meer te laten aansluiten bij dat van asielverzoeken uit Syrië en Yemen, waarbij het ook altijd mogelijk is een vergunning in te trekken als de veiligheidssituatie in het land van herkomst verbetert?
Het is op basis van Europese regelgeving mogelijk om een asielvergunning in te trekken indien de grond waarop deze is verleend komt te vervallen. In relatie tot vergunningen die zijn verleend vanwege de algemene veiligheidssituatie in een bepaald land betekent dit inderdaad dat een vergunning ingetrokken kan worden indien de veiligheidssituatie duurzaam en bestendig is verbeterd.
Echter, kunnen er op dit moment zoals reeds aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 geen bestendige beleidsmatige conclusies verbonden worden aan de situatie in de Palestijnse Gebieden. Het is daarmee op dit moment niet mogelijk om zorgvuldig te beoordelen of eenieder die afkomstig is uit de Palestijnse Gebieden vanwege de veiligheidssituatie aldaar internationale bescherming behoeft dan wel of een reeds verleende vergunning ingetrokken kan worden.
Indien het antwoord op vraag 3 en 4 ontkennend is, bent u bereid binnen drie maanden dit beleid opnieuw te bezien (via een brief aan de Kamer) op basis van de dan actuele situatie in Gaza en de West Bank?
De situatie in de Palestijnse Gebieden wordt tussentijds nauwgezet gemonitord. Indien daartoe aanleiding bestaat kan bezien worden of het moratorium voortijdig beëindigd kan worden. Uw Kamer zal in ieder geval uiterlijk binnen zes maanden geïnformeerd worden over het verlengen dan wel vervallen van het besluit- en vertrekmoratorium. Indien de situatie over drie maanden voldoende uitgekristalliseerd is zal uw Kamer uiteraard reeds dan geïnformeerd worden. Dit kan ik op dit moment echter nog niet met volledige zekerheid toezeggen.
Bent u, gezien de actualiteit, bereid deze vragen snel te behandelen?
Ja.
De voortgang van het dienjaar |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Hoe staat het met de opschaling van het dienjaar bij Defensie? Ligt alles op schema om in 2024 met 625 deelnemers aan de slag te gaan?
De opschaling van het dienjaar ligt op schema. In 2023 is het dienjaar van start gegaan met 132 dienjaarmilitairen. De eerste lichting van 2024 bestaat uit circa 190 mensen. De verwachting is dat de doelstelling van 625 deelnemers in 2024, verspreid over drie lichtingen, zal worden behaald.
Is het primaire doel van het dienjaar het structureel ophogen van de vulling van militaire functies doordat deelnemers vaker kiezen voor een carrière bij Defensie? Zo nee, zou dit niet het doel moeten zijn?
Ja, in de Kamerbrief Dienjaar Defensie van 1 november 2022 (Kamerstuk, 36 200 X, nr. 16) wordt de verhoging van de instroom in de krijgsmacht en de directe bijdrage aan de personele gereedheid als belangrijke doelstelling van het dienjaar genoemd. De verwachting is dat een substantieel aantal deelnemers na het dienjaar kiest voor een carrière bij Defensie, als beroepsmilitair, reservist of burger, en zo bijdraagt aan de verhoging van de personele gereedheid.
Waarom is gekozen voor een doel van 1.000 deelnemers in 2025? Is dat niet te beperkt om de vullingspercentages van de militaire functies snel en substantieel te verhogen? Hoe verdeelt u de 1.000 deelnemers over verschillende krijgsmachtonderdelen?
Bij de vaststelling van het doel van 1.000 deelnemers in 2025 is rekening gehouden met het absorptievermogen van de verschillende krijgsmachtdelen. Gelet op het animo voor het dienjaar onderzoekt Defensie de mogelijkheden om sneller op te schalen.
Gedurende de eerste lichtingen zal ongeveer de helft van de dienjaarmilitairen bij de Landmacht worden ingezet en de rest worden verdeeld over de andere krijgsmachtdelen.
Heeft u al onderzocht wat noodzakelijke aantallen deelnemers zijn voor het dienjaar om daarmee binnen 5 jaar de vullingspercentages van militaire functies naar het gewenste niveau te krijgen? Wat is dit gewenste niveau indien het niet 100% is? Als dit niet onderzocht is, zou u dit niet moeten onderzoeken en gaat u dit nu doen?
Voor het op sterkte krijgen van de krijgsmacht is vanaf 2028 een instroom van 3.000 à 4.000 dienjaarmilitairen per jaar nodig, naast de reguliere instroom van 4.500 beroepsmilitairen per jaar. Daarnaast zet Defensie actief in op meer samenwerking met overheden en het bedrijfsleven om te kunnen beschikken over noodzakelijke capaciteiten bij dreigingssituaties. Onze veiligheid is niet alleen een verantwoordelijkheid van Defensie, maar van de gehele samenleving. Ten slotte wordt de reservisten-capaciteit verder versterkt. Het resultaat van deze inspanningen is een schaalbare krijgsmacht waarbij Defensie in crisistijd kan beschikken over capaciteiten die buiten crisistijd niet voortdurend benodigd zijn.
Hoe krijgt u het dienjaar onder de aandacht van de te bereiken doelgroep? Heeft u al gekeken naar de optie een verplichte enquête te koppelen aan de dienstplichtbrief? Zo nee, bent u bereid deze optie uit te werken?
Het dienjaar wordt onder meer via sociale media onder de aandacht gebracht bij jongeren. Het dienjaar moet gezien worden als een zinvolle en waardevolle invulling van bijvoorbeeld een tussenjaar.
Mede als gevolg van mijn werkbezoek aan Zweden heb ik opdracht gegeven in kaart te brengen hoe een verplichte enquête voor alle 17-jarigen in Nederland vorm zou kunnen krijgen. Met zo’n enquête wordt jongeren gevraagd na te denken over de vraag of ze een vrijwillige bijdrage willen leveren aan de krijgsmacht. Hoewel het aan een nieuw Kabinet is om hierin verdere keuzes te maken, worden verschillende mogelijkheden hiervoor alvast verkend.
Hoe ziet de selectie en/of keuring van deelnemers aan het dienjaar eruit in 2024? Ziet u daar nog ruimte voor verbetering?
De dienjaarmilitairen worden regulier gekeurd als militair. Er wordt gewerkt aan een andere inrichting van het selectie- en keuringsproces die beter aansluit bij de doelgroep van het dienjaar.
Bent u in contact met uw collega’s in Scandinavië over hun varianten van het dienjaar en wat we van hen kunnen leren op dit vlak? Ziet u dat in deze landen de vulgraad van militaire functies hoger is doordat men een variant op het dienjaar heeft? Wat doen ze daar goed waar wij nu van kunnen leren? Hoe zorgen zij voor een permanente binding met de krijgsmacht in hun programma?
In mei vorig jaar heb ik een bezoek gebracht aan mijn Zweedse ambtgenoot en uitvoerig gesproken over het Zweedse dienstplichtmodel. Elk jaar ontvangen ruim 100.000 Zweedse 18-jarigen een verplichte vragenlijst. Op grond van de ingevulde vragenlijsten worden circa 25.000 jongeren opgeroepen voor selectie en keuring. Circa 40% van de jongeren blijkt geschikt om de militaire dienstplicht te vervullen. De selectie van dienstplichtigen vindt plaats op grond van competenties, motivatie en cijferlijst middelbare school. Uiteindelijk worden 6.000 jongeren per jaar opgeroepen voor de militaire dienstplicht. In Zweden is nog discussie over de haalbaarheid van het verder opschalen naar 10.000 jongeren per jaar. Er is nu nog sprake van onvoldoende instructeurs voor dienstplichtigen, problemen met de levering van kleding en persoonsgebonden uitrusting, en onvoldoende legering en oefenterreinen.
De interesse onder Zweedse dienstplichtigen om door te stromen binnen de krijgsmacht na voltooiing van de dienstplicht is 50%: voltijds beroepsmilitair niet zijnde officier (27%), reservist/deeltijd (10%), home guard (4%), officier (3%), reserveofficier (2%), burger (2%). Na voltooiing van de dienstplicht beveelt 82% de dienstplicht aan bij vrienden en/of familie.
Hoe bent u voornemens de opleidingscapaciteit de komende jaren te vergroten om meer deelnemers aan het dienjaar te faciliteren?
De krijgsmacht versterkt de opleidingscapaciteit en innoveert opleidings- en trainingsconcepten vanwege de toename van de instroom van dienjaarmilitairen. Daarbij moet rekening worden gehouden met een goede balans tussen direct beschikbare operationele capaciteit en capaciteit voor opleiding en training. De benodigde opleidings- en trainingscapaciteit zal geleidelijk worden vergroot om meer deelnemers aan het dienjaar te kunnen faciliteren.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat zoveel mogelijk deelnemers aan het dienjaar na afloop kiezen voor een carrière bij Defensie? Hoe gaat u ervoor zorgen dat deelnemers die niet besluiten te gaan voor een carrière bij Defensie wel kiezen voor de rol van reservist?
Het is cruciaal dat dienjaarmilitairen hun tijd bij Defensie als waardevol ervaren. Dienjaarmilitairen worden intensief begeleid en doen ervaring op met de operationele aspecten van het militaire beroep. Defensie blijft gedurende het dienjaar met de militairen in gesprek over hun ervaringen en de mogelijkheden van doorstroom naar een functie als militair, reservist of burger.
Welke vergoedingen krijgen deelnemers aan het dienjaar? Zijn deelnemers hier tevreden over? Bent u voornemens dit de komende jaren nog aan te passen?
Dienjaarmilitairen ontvangen hetzelfde salaris als beroepsmilitairen in dezelfde rang, inclusief vaartoelage en oefentoelage. Tot dusver zijn de dienjaarmilitairen hier positief over.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden voorafgaand het Wetgevingsoverleg personeel & materieel dat gepland staat op 29 januari?
Ja.