Nigeriaanse vrouwenhandel naar Nederland |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Weer handel in vrouwen naar Nederland; route niet meer via Schiphol»?1
Ja.
Is het bericht waar dat de Nigeriaanse vrouwenhandel naar Nederland weer op het oude niveau van drie jaar geleden is? Zo ja, hoe verklaart u dat?
De cijfers in het bericht komen niet helemaal overeen met de cijfers die het Coördinatiecentrum Mensenhandel (CoMensha) zelf in zijn jaarverslagen heeft gepubliceerd. De correcte cijfers van CoMensha over het aantal Nigeriaanse slachtoffers van mensenhandel dat in ons land is aangemeld zijn: 91 in 2006, 102 in 2007, 64 in 2008, 101 in 2009, en 83 in de eerste acht maanden van 2010. Bij dit laatste cijfer moet worden aangetekend dat het aantal meldingen per maand sterk kan fluctueren. Uit deze reeks blijkt een vrij grote mate van stabiliteit over de jaren, waarbij het relatief lage aantal slachtoffers in 2008 opvalt. Het ligt voor de hand om te veronderstellen dat deze tijdelijke verbetering het gevolg was van het oprollen van een mensenhandelbende in oktober 2007, en dat sindsdien andere criminele netwerken in het ontstane gat zijn gesprongen.
Wat is uw mening over het in het genoemde bericht gestelde dat «als één gat wordt gedicht criminelen een ander gat [zoeken]. Om mensenhandel effectiever aan te pakken is meer Europese samenwerking nodig»?
Mensenhandelaren gaan steeds weer op zoek naar mogelijkheden om de tegen hen opgeworpen hindernissen te omzeilen. Mede om die reden onderschrijf ik de noodzaak van meer Europese samenwerking bij het tegengaan van mensenhandel. Daarbij gaat het niet alleen om aanscherping van de Europese regelgeving, maar moet er ook meer werk worden gemaakt van het verbeteren van de uitvoeringspraktijk. Met het oog op dat laatste heeft Nederland de afgelopen jaren diverse initiatieven ondernomen en zal dat ook blijven doen. Met name zijn in bilateraal en multilateraal verband diverse samenwerkingsprojecten gestart om mensenhandel tegen te gaan, waaronder een project met Nigeria. Verder onderhoudt mijn departement contact met de Europese Commissie bij de voorbereiding van een nieuwe geïntegreerde Europese strategie ter bestrijding van mensenhandel, die de Commissie voor 2011 heeft aangekondigd. Wat Nederland betreft zou een belangrijk doel van deze strategie moeten zijn om Lidstaten meer te committeren aan een gezamenlijke aanpak, en de onderlinge contacten en samenwerking op uitvoeringsniveau te verbeteren.
Deelt u de mening dat bestrijden van mensenhandel weinig effectief is als blijkt dat mensenhandelaren door het verleggen van hun «aanvoerroute» hun activiteiten naar de Europese Unie (EU) kunnen blijven voortzetten? Zo ja, bent u bereid om in overleg met uw Europese collega’s een sluitende Europese aanpak van mensenhandel tot speerpunt te maken van de justitiële samenwerking binnen Europa? Op welke wijze gaat u dit bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de stand van zaken van Kaderbesluit inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers (COM(2009)136)?
Op 4 juni 2010 heeft de JBZ-Raad een akkoord bereikt over een algemene benadering ten aanzien van deze richtlijn. Van de zijde van het Europees Parlement zijn in september amendementen ingediend. Thans wordt in de triloog tussen de Raad, het Europees Parlement en de Commissie getracht om te komen tot een voor ieder aanvaardbare compromistekst. Naar verwachting zal de richtlijn in zijn definitieve vorm nog dit jaar tot stand kunnen worden gebracht.
Het door de Palestijnse Autoriteit bekrachtigen van de doodstraf voor de verkoop van grond aan Joden |
|
Wim Kortenoeven (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «PA affirms death penalty for land sales to Israelis»?1
Ja.
Kent het in Ramallah zetelende regime van de Palestijnse Autoriteit strafrechtelijke of anderszins beperkende bepalingen met betrekking tot de verkoop van onroerend goed aan a) Joden; b) Israëlische staatsburgers; c) christenen? Zo ja, sinds wanneer zijn die bepalingen van kracht? Op welk rechtsbeginsel en/of religieus concept zijn zij gebaseerd? Voor welk grondgebied gelden zij precies? Wat zijn de concrete consequenties ervan – in de zin van aanklachten, strafzaken, veroordelingen en de tenuitvoerlegging van vonnissen, sinds het instellen van de bedoelde bepalingen?
Tot eind 2009 waren op zowel de Westelijke Jordaanoever als in Gaza 93 gevallen bekend van veroordeling tot de doodstraf, maar in geen van die gevallen was de verkoop van onroerend goed aanleiding tot deze ernstige strafmaatregel.
De Palestijnse Basic Law staat de doodstraf toe, echter noch de Jordaanse «Penal Code» uit 1960 (en de amendementen sindsdien)nochde «Revolutionary Military Penal Code» van de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie PLO uit 1979 omschrijven de verkoop van land in de Westelijke Jordaanoever aan genoemde categorieën personen tot een delict dat kan leiden tot de doodstraf. Aan de verkoop van land aan buitenlanders (niet nader gespecificeerd) is de voorwaarde van goedkeuring door de Palestijnse overheid verbonden, op straffe van een gevangenisstraf van maximaal vijf jaar. Overigens wordt ook de verkoop van land aan Palestijnen die woonachtig zijn in Oost-Jeruzalem, Jordanië en elders, met deze voorwaarde verbonden.
De interpretatie van de wetgeving door rechtbanken geeft wel aanleiding tot verwarring. In het aangehaalde artikel van de Jerusalem Post wordt het geval vermeld van een Palestijn die wegens verraad tot vijf jaar gevangenisstraf werd veroordeeld, omdat hij grond aan een Israëlische kolonist had verkocht. De beklaagde tekende beroep aan tegen dit vonnis, maar dat werd verworpen. Vervolgens ging hij naar het Hof van Cassatie. Deze oordeelde dat verkoop van land geen verraad is en verwees de zaak terug naar het Hof van Beroep. Deze instantie oordeelde op zijn beurt dat de verkoop van land aan een andere staat wél verraad is. De zaak ligt nu opnieuw voor aan het Hof van Cassatie.
Kent het in de Gazastrook zetelende regime van Hamas strafrechtelijke of anderszins beperkende bepalingen met betrekking tot de verkoop van onroerend goed aan a) Joden; b) Israëlische staatsburgers; c) christenen? Zo ja, sinds wanneer zijn die bepalingen van kracht? Op welk rechtsbeginsel en/of religieus concept zijn zij gebaseerd? Voor welk grondgebied gelden zij precies? Wat zijn de concrete consequenties ervan – in de zin van aanklachten, strafzaken, veroordelingen en de tenuitvoerlegging van vonnissen, sinds het instellen van de bedoelde bepalingen?
In Gaza geldt in beginsel dezelfde wetgeving als op de Westelijke Jordaanoever, met uitzondering van de wetten en regels die voortvloeien uit de Jordaanse administratie over de Westelijke Jordaanoever. Het Egyptische bestuur over Gaza tussen 1947 en 1967 hanteerde met name de wetgeving uit de Britse Mandaatperiode. Ook deze wetgeving uit de Mandaatperiode (met name de «Penal Code» van 1936) biedt geen aanknopingspunten voor het veroordelen tot de doodstraf voor de verkoop van land in Gaza aan genoemde categorieën personen.
Uitgaande van de veronderstelling dat het nieuwsbericht correct is, hoe beoordeelt u dan het met de dood bestraffen van onroerendgoedtransacties (in het algemeen en met Joden in het bijzonder) en wat gaat u er in dit specifieke geval tegen ondernemen?
Nederland is tegen de doodstraf, ongeacht het delict, en pleit voor het instellen van een universeel moratorium.
Bevat de wetgeving van Oost-Palestina (het Hasjemitisch Koninkrijk Jordanië) nog steeds een strafrechtelijke beperking met betrekking tot de verkoop van onroerend goed aan Joden? Zo ja, hoe luidt deze precies? Bent u dan met ons van mening dat dit een vorm van staatsantisemitisme is die in de bilaterale relaties met Nederland niet zonder consequenties kan blijven?
Nee. Volgend op het vredesverdrag tussen Jordanië en Israël is in 1995 de wet ingetrokken houdende het verbod op de verkoop van onroerend goed aan Israëlisch staatsburgers. Zij kunnen thans onder dezelfde voorwaarden als andere niet-Arabieren in Jordanië onroerend goed kopen. Ten overvloede zij opgemerkt dat de aanduiding Oost-Palestina voor Jordanië volkenrechtelijk onjuist is.
Het bericht dat ouders de gehele kinderopvangtoeslag terug moeten betalen wanneer het gastouderbureau verdacht wordt van fraude |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
André Rouvoet (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport, minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat ouders de gehele kinderopvangtoeslag moeten terugbetalen wanneer het gastouderbureau verdacht wordt van fraude?1
Dit bericht is onjuist. Terugvorderingen vinden plaats ingeval er (gedeeltelijk) geen recht bestaat op kinderopvangtoeslag. Vraagouders zijn ingevolge van de Wet kinderopvang immers zelf verantwoordelijk voor de juistheid van hun aanvraag. Eind 2009 is een vooronderzoek van de FIOD-ECD naar de handelwijze van gastouderbureau De Appelbloesem afgerond. Toen uit schriftelijke gegevens bleek dat ouders mogelijk (gedeeltelijk) geen recht hadden op kinderopvangtoeslag is de uitbetaling van de toeslagen eind 2009 aan vraagouders opgeschort en is een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de toeslagaanvragen.
De ouders die gebruik maakten van De Appelbloesem zijn eind 2009 over dit onderzoek, de opschorting van de uitbetaling van de toeslag en mogelijke terugvordering van al uitbetaalde toeslagen per brief door de Belastingdienst/Toeslagen geïnformeerd.
In september 2010 is het onderzoek naar de rechtmatigheid van de toeslagaanvragen afgerond. De ouders waarbij (gedeeltelijk) geen recht op kinderopvangtoeslag bestaat zijn per brief geïnformeerd. In die brief is toegelicht waarom zij (gedeeltelijk) geen recht hebben op kinderopvangtoeslag. Enkele dagen later kregen de ouders de terugvorderingsbeschikking. Tegen deze beschikking staat bezwaar en beroep open. Als vraagouders in bezwaar gaan dan wordt de invordering opgeschort, dit betekent dat zij het bedrag nog niet hoeven te betalen.
Hoe kan het zijn dat vraagouders hun gehele kinderopvangtoeslag moeten terugbetalen wanneer het gastouderbureau fraude heeft gepleegd?
Terugvordering vindt plaats in de gevallen dat er (gedeeltelijk) geen recht op kinderopvangtoeslag bestaat. In de wet- en regelgeving zijn eisen gesteld waaraan ouders moeten voldoen om in aanmerking te komen voor de kinderopvangtoeslag. In de gevallen waarbij de vraagouders hun gehele kinderopvangtoeslag moeten terugbetalen gaat het om aanvragen die niet voldoen aan de vereisten die voortvloeien uit Wet kinderopvang. Indien de aanvraag niet voldoet aan de wettelijke vereisten wordt het ten onrechte uitbetaalde bedrag teruggevorderd.
Wat gaat u doen voor de vraagouders uit de uitzending van Radar die de dupe zijn geworden van mogelijke fraude van het gastouderbureau?
Ten aanzien van de vraagouders geldt dat de ten onrechte uitbetaalde bedragen door de Belastingdienst/Toeslagen worden teruggevorderd. Vraagouders die van mening zijn dat zij wel aan de wettelijke vereisten hebben voldaan hebben de gelegenheid om in bezwaar en beroep te komen. Als in de bezwaarfase blijkt dat wel is voldaan aan de wettelijke vereisten, dan wordt de terugvorderingsbeschikking herzien.
Hoe gaat u voorkomen dat meer vraagouders mogelijk een belastingaanslag krijgen van de belastingsdienst wanneer het gastouderbureau fraudeert?
Op de internetpagina van de Belastingdienst /Toeslagen is informatie te vinden waaraan moet worden voldaan om in aanmerking te komen voor een kinderopvangtoeslag. Belastingdienst /Toeslagen is voornemens op de site mensen te waarschuwen hun aanvraag te allen tijde zelf te beoordelen op de juistheid.
Hoe gaat u voorkomen dat gastouderbureaus op deze manier fraude kunnen plegen?
Met ingang van dit jaar is een aantal aanvullende maatregelen getroffen om fraude tegen te gaan:
Hoeveel vraagouders in Nederland moeten momenteel hun (gehele) kinderopvangtoeslag terugbetalen als gevolg van (mogelijke) fraude van het gastouderbureau?
Er zijn meerdere gastouderbureaus die van fraude verdacht worden. Ook dan vindt terugvordering plaats in de gevallen dat er (gedeeltelijk) geen recht op kinderopvangtoeslag bestaat. Tot op heden zijn er geen aanwijzingen dat dit het geval is. Onbekend is of er bureaus failliet dreigen te gaan.
Het databestand voor vingerafdrukken in paspoorten |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
![]() |
Is het waar dat de cijfers van «lookalike» fraude met identiteitsdocumenten bekend zijn, maar dat u die cijfers niet aan de Tweede Kamer wil geven?1 Bent u bereid deze cijfers naar de Tweede Kamer te sturen?
Nee, dit is niet waar. Omdat dergelijk cijfers mij niet bekend zijn, kan ik u die vanzelfsprekend niet toesturen.
Wat is uw reactie op de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in een klacht van twee burgers van Groot-Brittannië over de opslag van hun vingerafdrukken in een databestand?2 Welke gevolgen heeft deze uitspraak voor het databestand voor vingerafdrukken in paspoorten in Nederland?
De reactie van het kabinet op de uitspraak van het EHRM in de zaak Marper-UK alsmede de relevantie van de uitspraak voor het opslaan van vingerafdrukken in de reisdocumentenadministratie, is al gegeven in het kader van de behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Paspoortwet in verband met de herinrichting van de reisdocumentenadministratie, waar u namens uw fractie het woord voerde. Onder meer in mijn brief van 24 december 20083 ben ik ingegaan op de betreffende uitspraak en de gevolgen daarvan. Ik verwijs u dan ook naar die brief.
Wat is uw reactie op het voorbeeld van de Arnhemse officier van justitie, dat een «doorsnee» winkeldiefstal al aan alle eisen kan voldoen om een officier van justitie toegang te geven tot het vingerafdrukkenregister?3
In het artikel geeft de auteur, de heer Hermans, zijn visie over de mogelijke toegang van de officier van justitie tot de gegevens in de centrale reisdocumentenadministratie. Die visie laat ik voor zijn rekening. De «toegang» van de officier van justitie tot de gegevens in de reisdocumentenadministratie zal worden vastgelegd in een algemene maatregel van rijksbestuur. De algemene maatregel van rijksbestuur moet nog worden opgesteld. Bij de behandeling van de wijziging van de Paspoortwet is aangegeven dat aan de «toegang» strikte voorwaarden worden verbonden. Kortheidshalve verwijs ik naar de stukken5.
Het ondersteunen van mantelzorgers |
|
Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Ab Klink (CDA) |
|
![]() |
Kent u het onderzoek van de Erasmus Universiteit Rotterdam waaruit blijkt dat mantelzorgondersteuning tot uitstel van opname in verpleeghuizen leidt?1
Dít onderzoek is mij niet bekend. Uit andere onderzoeken (bijvoorbeeld van het SCP) is mij wel bekend dat het verlenen van mantelzorg kan leiden tot uitstel van opname in bijvoorbeeld een verpleeghuis.
Hoeveel zorgkantoren hebben inmiddels casemanagement ingekocht en in welke regio’s c.q. bij welke verzekeraars is dat nog niet gelukt? Gaan deze hekkensluiters in 2011 alsnog aan hun opdracht voldoen?
Alle zorgkantoren (concessiehouders/zorgverzekeraars) hebben ketenzorg dementie en daarmee casemanagement in hun inkoopbeleid opgenomen. In alle zorgkantoorregio’s wordt dementiezorg ingekocht. Bij de zorginkoop 2010 was er nog geen landelijk dekkend aanbod van ketenzorg dementie. Dit aanbod is echter ook afhankelijk van het aanbod dat de zorgaanbieders aan de zorgkantoren offreren. De zorgkantoren hebben hierbij een faciliterende rol.
Wat doet u eraan om werkgevers tot mantelzorgvriendelijk personeelsbeleid te motiveren?
In de beleidsbrief «Voor elkaar» van 17 oktober 2007 wordt aangegeven dat het combineren van zorg en werk een zware belasting voor mantelzorgers kan betekenen. Het bewust maken van werkgevers van het feit dat een deel van hun werknemers mantelzorg verleent en van het feit dat het combineren van arbeid en zorg voor deze werknemers vaak een zware belasting vormt, werd in genoemde brief als een van de speerpunten genoemd. Om dit doel te bereiken is VWS een bondgenootschap aangegaan met bedrijven. Een bondgenootschap is aangegaan met Achmea, Menzis, Tinguely Netwerken, het Waterland Ziekenhuis, de Isala Klinieken en Microsoft. Deze bedrijven spannen zich in om binnen hun organisatie, maar ook daarbuiten mantelzorg beter op de kaart te krijgen. Binnenkort kan ook de gemeente Amersfoort aan dit rijtje worden toegevoegd.
Daarnaast zijn de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik bezig met de voorbereiding van een bewustwordingscampagne binnen het Rijk, gericht op een mantelzorgvriendelijk personeelsbeleid bij de departementen.
Tenslotte wijs ik op het programma dat Mezzo en Qidos met subsidie van VWS uitvoeren op het terrein van werk en mantelzorg. In het kader van dit programma worden instrumenten ontwikkeld voor bedrijven die willen werken aan een mantelzorgvriendelijk personeelsbeleid. Dit project loopt tot medio 2012.
Wat doet de rijksoverheid als werkgever zelf aan mantelzorgvriendelijk personeelsbeleid? Welke ministeries hebben het keurmerk verworven een mantelzorgvriendelijke organisatie te zijn?
In de vorige vraag heb ik aangegeven dat BZK en VWS samen werken aan een campagne bij het Rijk, o.a. om ieder bewust te maken van het feit dat er werknemers in dienst zijn die ook mantelzorg verlenen. De vakbonden worden hierbij betrokken. Door middel van workshops, publicaties en voor ieder toegankelijke voorlichting worden de departementen aangemoedigd veel aandacht te besteden aan dit onderwerp. Als start voor dit project vindt op 10 november (de dag van de mantelzorg) een conferentie plaats waaraan o.a. personeelsfunctionarissen en leidinggevenden van de departementen deelnemen. Bezien wordt op welke wijze het toekennen van een keurmerk binnen dit project een plaats kan hebben.
Met de hierboven geschetste activiteiten geeft de Rijksoverheid het goede voorbeeld. Voor de sectoren Gemeenten en Provincies zullen BZK en VWS hierover ook in contact treden met de Vereniging van Nederlandse gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO).
Deelt u de mening dat de overheid het goede voorbeeld zou moeten geven? Bent u bereid om de inspanning te leveren die nodig is om de verschillende overheden tot mantelzorgvriendelijke organisaties te maken?
Zie antwoord vraag 4.
Het niet informeren van de Kamer over een nieuw paspoort |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
![]() |
Hoe reageert u op het bericht «Over een jaar een nieuw paspoort op de markt»?1
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik naar mijn brief d.d. 23 september 2010 en naar de beantwoording van de vragen van het lid Van Raak (TK 2009–2010 nummer 2067) en van het lid Teeven (TK 2009–2010 nummer 2280).
Is het waar dat op 1 oktober 2011 een nieuw paspoort in gebruik moet worden genomen? Zo ja, waarom is de Kamer hier niet over geïnformeerd? Deelt u de mening dat het ongepast is dat burgers en Kamerleden over deze plannen worden geïnformeerd via de media?
Zie antwoord vraag 1.
Is dit besluit door het huidige kabinet genomen? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de demissionaire status?
Zie antwoord vraag 1.
Indien er inderdaad een nieuw paspoort in gebruik moet worden genomen, wat is hier de aanleiding voor? Zijn er beveiligingsproblemen met het huidige paspoort?
Zie antwoord vraag 1.
Welke wijzigingen worden ten opzichte van het huidige paspoort doorgevoerd?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel kosten zijn gemoeid met het ontwikkelen en invoeren van een nieuw paspoort?
In de prijs van de huidige documenten zijn de kosten die verbonden zijn met het ontwerp van de documenten inbegrepen. Dat blijft ook na 1 oktober 2011 het geval.
Wat zijn de praktische implicaties van het naast elkaar bestaan van verschillende soorten paspoorten?
Het naast elkaar voorkomen van verschillende modellen van de reisdocumenten is dé praktijk. Thans komen de modellen 2001 en 2006 in de praktijk voor. Op 1 oktober 2011 zullen dat de modellen 2006 en het model 2011 zijn.
Deelt u de mening dat het niet opportuun is nu het paspoort te wijzigen, terwijl de problemen met vingerafdrukken en biometrische data in paspoorten nog niet zijn opgelost?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de levensduur van paspoortgeneraties steeds korter wordt? Waardoor komt dit?
Neen dat is niet juist, zoals blijkt uit onderstaand overzicht van de data waarop in de laatste 20 jaar modellen van Nederlandse reisdocumenten zijn ingevoerd:
• 1989 («Europees model»);
• 1995;
• 1997;
• 2001 (model «Nieuwe generatie reisdocumenten»);
• 2006 (model «Elektronische reisdocumenten»).
Welke gevolgen heeft de wijziging van het paspoort voor de leges die burgers betalen bij het aanvragen van dit reisdocument?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u exact aangeven op welke wijze het bedrijf Sagem betrokken is bij het productieproces van paspoorten? Kunt u aangeven hoe deze taken zich verhouden tot het jaarverslag van de AIVD, waarin de dienst aangeeft dat het uitbesteden van activiteiten als systeem- en serverbeheer, datawarehousing en gegevensverwerking aan (buitenlandse) private partijen spionagerisico’s met zich mee brengt?2 Kunt u tevens aangeven op welke wijze een integere omgang met persoonsgegevens gewaarborgd wordt?
Zie antwoord vraag 1.
Aanvullende vraag over de mogelijke overname van Crucell door Johnson & Johnson |
|
Paulus Jansen |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de bestuursvoorzitter van Crucell, de heer Brus, 11,9 miljoen euro ontvangt als het bedrijf wordt overgenomen?1 Bent u van mening dat bij een dergelijk persoonlijk financieel belang bij overname, het bedrijfsbelang in de verdringing kan komen? Is dit te verenigen met de strekking van het door de Tweede Kamer aangenomen amendement Tang/Irrgang?2 Zo ja, wilt u dit toelichten? Zo nee, welke maatregelen bent u bereid te nemen?
Het bericht is gebaseerd op een inschatting door derden van het optiepakket van de heer Brus dat voortvloeit uit de beloningsstructuur van Crucell. Het is niet aan mij om te beoordelen of door een persoonlijk financieel belang het bedrijfsbelang in het gedrang komt. Het bedrijfsbelang wordt bij een overname niet alleen beoordeeld door de bestuurders maar ook door de commissarissen en aandeelhouders. Uiteraard zal bij de overname aan de wetgeving moeten worden voldaan.
Explosieve toename van discriminatie op het werk |
|
Sadet Karabulut |
|
Piet Hein Donner (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Vindt u een explosieve groei van discriminatie op het werk tegen vooral ouderen, allochtonen, homo's, gehandicapten en zwangere vrouwen, kortom alle minderheden ook onacceptabel? Zo ja, wat is uw analyse en wat gaat u hiertegen doen?1
Elke discriminatoire handeling of bejegening is onacceptabel. Discriminatie dient met kracht te worden bestreden. De overheid blijft strijden voor de bescherming van het gelijkheidsbeginsel dat is neergelegd in artikel 1 van onze Grondwet.
Een toename van het aantal klachten over discriminatie hoeft niet te betekenen dat de discriminatie toegenomen is. De stijging is grotendeels het gevolg van de publiekscampagne in 2009 van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in samenwerking met Art.1 om het melden van discriminatie te bevorderen. De explosieve groei waar het Algemeen Dagblad melding van maakt, wordt door de Discriminatiemonitor niet-westerse migranten op de arbeidsmarkt 2010 en de Monitor Rassendiscriminatie niet bevestigd (TK, vergaderjaar 2009–2010, kamerstuk 30 950, nr. 18). Uit deze monitors blijkt dat niet-westerse allochtonen in 2009 minder discriminatie op de arbeidsmarkt hebben ervaren dan in 2005.
Uit het landelijk Criminaliteitsbeeld Discriminatie van de politie (Poldis 2009) blijkt dat het aantal (2212) in 2009 geregistreerde discriminatie-incidenten lager is dan van 2008 (26 incidenten minder). Van de geregistreerde discriminatie-incidenten heeft slechts 10,5% betrekking op de werkomgeving.
Hoeveel medewerkers hebben zich in 2009 ziek gemeld vanwege discriminatie op de werkvloer? Kunt u dit toelichten?
Er is geen nationale registratie van ziekte wegens discriminatie beschikbaar.
Is het waar – zoals de FNV en Artikel 1 aangeven – dat er weinig terecht komt van de verplichting voor werkgevers om maatregelen te nemen tegen discriminatie op de werkvloer? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen?
Werkgevers zijn sinds 2009 verplicht maatregelen te nemen tegen discriminatie. Het onderzoek «Goede praktijken tegen geweld» (2006), uitgevoerd door DSP-groep in opdracht van SZW, toont aan dat werkgevers het onderwerp discriminatie al langer meenemen in hun algemene beleid inzake «ongewenst gedrag». Sinds 2007 zijn sociale partners bezig met het opstellen van arbocatalogi op sectorniveau. Een snelle rondgang langs sectoren laat zien dat het onderwerp ongewenst gedrag in de meeste relevante sectoren wordt opgepakt.
Of werknemers ervaring hebben met discriminatie op de werkplek wordt jaarlijks bevraagd in de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA). Daarbij wordt gevraagd of er op de werkplek van de werknemer discriminatie voorkomt naar sekse/ huidskleur/ geloofsovertuiging/ seksuele geaardheid/ leeftijd. De resultaten van de NEA onderzoeken laten een lichte daling zien in de «regelmatig» voorkomende discriminatie van ruim 3% van de werknemers in 2005 en 2006 tot bijna 2% in 2008. Deze vragen worden opnieuw gesteld in de NEA 2010; de resultaten worden openbaar in mei 2011.
Er zijn geen NEA cijfers over 2009. Momenteel wordt een evaluatieonderzoek voorbereid van de Arbeidsomstandighedenwet 2007 dat inzichtelijk moet maken in hoeverre sociale partners invulling hebben gegeven aan het onderwerp psychosociale arbeidsbelasting (PSA).
Kunt u een overzicht geven van de maatregelen die werkgevers – sinds de verplichting in 2009 – hebben genomen tegen discriminatie op de werkvloer?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel werkgevers zijn er in 2009 en 2010 gewaarschuwd, beboet of terechtgewezen vanwege het niet nemen van maatregelen tegen discriminatie op de werkvloer? Hoeveel situaties van discriminatie op de arbeidsmarkt heeft de arbeidsinspectie in 2009 behandeld en wat heeft dit opgeleverd?2
Er zijn bij de Arbeidsinspectie 13 klachten binnengekomen die (al dan niet mede) betrekking hebben op discriminatie op de werkvloer. Van de binnengekomen klachten zijn er 4 in behandeling genomen. Een van die klachten heeft betrekking op beleid ongewenste omgangsvormen. In dat kader loopt momenteel een handhavingstraject, waarin aan de betreffende werkgever een eis is gesteld. De overige 9 zaken zijn niet in behandeling genomen om verschillende redenen. Onder andere: de klager is een ex-werknemer of is nog geen werknemer, de klacht is ingetrokken want inmiddels door de werkgever opgelost, enkele klachten zijn niet in behandeling genomen maar wel doorgezonden naar andere relevante instanties, zoals de Commissie gelijke behandeling.
Kunt u uiteenzetten op welke schaal er wordt gediscrimineerd op ras en leeftijd bij sollicitaties? Wat heeft het project «Vacatures voor alle leeftijden» in 2009 opgeleverd?3
Uit de publicatie van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) «Liever Mark dan Mohammed» (januari 2010) blijkt onder meer dat autochtoon Nederlandse sollicitanten gemiddeld 44% kans hebben een uitnodiging voor een sollicitatiegesprek te ontvangen. Vergelijkbare niet-westerse migranten hebben gemiddeld 37% kans op een sollicitatiegesprek. Daarnaast blijkt uit dit onderzoek dat wanneer niet-westerse werkzoekenden voldoen aan het functieprofiel en een goede brief en passend curriculum vitae kunnen overleggen, zij vaak voor een sollicitatiegesprek worden uitgenodigd.
Het Hugo Sinzheimer Instituut (HSI) heeft in 2008 in het kader van de evaluatie van de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd (WGBL) onderzoek gedaan naar leeftijdsonderscheid. Een op de zeven respondenten uit dit onderzoek zegt wel eens last te hebben gehad van leeftijdsdiscriminatie (Kamerstukken II 2008–2009, 30 347, nr. 2). De Commissie gelijke behandeling heeft in 2009 105 verzoeken om een oordeel binnen gekregen over discriminatie op grond van leeftijd. In 2008 waren dat er 106. Het rapport «Kerncijfers 2009» van Art. 1 bevat een landelijk overzicht van klachten die bij antidiscriminatiebureaus (ADB’s) in Nederland zijn geregistreerd in het jaar 2009. Voor de discriminatiegrond leeftijd zijn er 798. 624 klachten die betrekking hadden op het terrein arbeidsmarkt. In 2008 registreerde Artikel 1 in totaal 970 klachten over de discriminatiegrond leeftijd.
Het Expertisecentrum LEEFtijd heeft sinds 2005 jaarlijks het project «Vacatures voor alle leeftijden» uitgevoerd. Het project is er op gericht ongerechtvaardigd leeftijdsonderscheid in vacatures tegen te gaan. Volgens LEEFtijd is het aantal vacatures met direct leeftijdsonderscheid fors afgenomen. Dit duidt er op dat werkgevers beter op de hoogte zijn van de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd (WGBL) zoals dat ook naar voren komt in onderzoek van het HSI. LEEFtijd constateerde in 2009 dat vacatures met indirect leeftijdsonderscheid nog met regelmaat voorkomen. In 2010 is het project «Vacatures voor alle leeftijden» wederom herhaald. Het project is nog niet afgerond maar LEEFtijd meldt de volgende voorlopige resultaten. Er zijn in totaal 500 vacatures met leeftijdsonderscheid gevonden op landelijke vacaturesites. Op enkele uitzonderingen na werd in de meeste van deze vacatures geen leeftijd genoemd, maar wel een term die aan leeftijd is gerelateerd zoals junior, senior, oud, en student. De werkgevers die verantwoordelijk zijn voor de gescreende vacatures zijn aangeschreven met het doel hen te attenderen op de gelijke behandelingswetgeving. Daarnaast is de brochure «Diversiteit werkt» meegestuurd, waarin tips staan voor een divers personeelsbestand. Organisaties en wervings- en selectiebureaus die in eerdere projecten gescreend zijn hebben een aparte brief ontvangen. Zij zijn gewezen op het feit dat zij hun wervingsgedrag ondanks eerder schrijven niet hebben aangepast.
Bent u van plan om met de antidiscriminatiebureaus in gesprek te gaan om te bekijken of er aanvullende maatregelen nodig zijn om discriminatie op de arbeidsmarkt en werkvloer te verminderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kunt de Kamer over de uitkomsten informeren?
Veel ADB’s zijn onafhankelijke stichtingen. Alle ADB’s voeren in het kader van de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen voor gemeenten twee wettelijke taken uit, namelijk bijstand verlenen bij discriminatieklachten en het registreren van die klachten. Afhankelijk van de contractrelatie met gemeenten kunnen ADB's ook facultatieve taken uitvoeren, zoals voorlichting over discriminatie. Die keuze wordt op lokaal niveau gemaakt. Ik heb geen directe invloed op de ADB’s. De landelijke vereniging Art. 1 bestaat uit een landelijk expertisecentrum en een branche die veel van de ADB's vertegenwoordigt. Het kabinet heeft regelmatig contacten met Art. 1 over de bestrijding van de discriminatie.
De mogelijke overname van Crucell door Johnson & Johnson |
|
Paulus Jansen |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
Onderschrijft u dat het Leidse biotechbedrijf Crucell een sleutelbedrijf is op het gebied van biotechnologische/farmaceutische research? Wat is in dit licht uw mening over de mogelijke overname van het bedrijf door Johnson & Johnson?1
Crucell is een belangrijk en succesvol Nederlands bedrijf op het gebied van de farmaceutica en de biofarmaceutische research. Een overname door Johnson & Johnson biedt het bedrijf waarschijnlijk meer mogelijkheden om sneller door te groeien dan Crucell op eigen kracht zou kunnen. Mede gezien de gezamenlijk gedane uitspraken van de bestuurders van Crucell en Johnson & Johnson over het behoud van het management, de naam en vestiging in Leiden, lijkt dit een goede ontwikkeling.
Bezitten de Universiteit Leiden, Universiteit Utrecht of enige Nederlandse overheid aandelen in het bedrijf? Zo nee, waarom is er bij deze spinoff van de Universiteit Leiden en de Universiteit Utrecht niet gekozen voor een vorm van publieke participatie?
De overheid heeft geen aandelen in Crucell. Vanuit het publieke belang is er geen aanleiding voor een staatsdeelneming in deze onderneming. Bovendien wordt door bedrijven zelf een overheidsdeelname veelal niet positief beschouwd, bijvoorbeeld bij het aantrekken van privaat risicodragend kapitaal om verdere groei te kunnen financieren.
De beide universiteiten hebben nooit aandelen in het bedrijf Crucell gehad. Wél waren zij mede aandeelhouder in de bedrijven Introgene (Universiteit Leiden) en Ubysis (universiteit Utrecht), waaruit in 2000 het bedrijf Crucell is voortgekomen. Alle aandelen van Crucell zijn bij de beursgang van Crucell in handen gekomen van beleggers.
Hoeveel hebben de Universiteit Leiden en/of de Universiteit Utrecht bij de afsplitsing van het bedrijf ontvangen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke subsidies heeft het bedrijf sinds de oprichting ontvangen?
Crucell heeft in de periode 2003–2009 voor diverse technologie samenwerkingsprojecten in totaal € 11,6 miljoen subsidie ontvangen.
Over de fiscale bijdrage in het kader van de WBSO wordt geen informatie verstrekt omdat het hierbij gaat om bedrijfsvertrouwelijke informatie.
Wat gaat u doen om te verzekeren dat een mogelijke overname geen voorbode is voor het wegsluizen van Nederlandse kennis en patenten, die voor een flink deel met publieke middelen zijn opgebouwd?
De aangekondigde overname behoort tot de ontwikkelingen in de private sector. Er is thans geen sprake van het eventueel wegsluizen van kennis en patenten. Integendeel, Crucell zal blijkens de berichten van Crucell het vaccincentrum worden van Johnson & Johnson.
Het massaal kopen van stemmen bij de verkiezingen op Sint Maarten |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Duncan: Heyliger koopt stemmen»1 en «National Alliance wint verkiezingen Sint Maarten»?2
Ja, ik heb daar kennis van genomen.
Is het waar dat bij de verkiezingen op Sint Maarten van 17 september 2010 massaal stemmen zijn gekocht, onder andere door middel van «laptops, betaling van het schoolgeld, van de huur, de stroomrekening, een ijskast [en] bouwblokken»? Is het waar dat per persoon meer stemkaarten zijn uitgereikt?
Ik kan dergelijke berichten niet bevestigen of ontkennen. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is niet betrokken bij of verantwoordelijk voor de wijze waarop in andere landen binnen het Koninkrijk verkiezingen worden georganiseerd en uitslagen daarvan worden vastgesteld.
Dat geldt derhalve ook voor de verkiezingen op Curaçao van 27 augustus 2010.
Is het waar dat zich bij de verkiezingen op Curaçao van 27 augustus 2010 soortgelijke praktijken hebben voorgedaan?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe zou u – in licht van deze ontwikkelingen – het verloop van de verkiezingen op Sint Maarten willen karakteriseren? In hoeverre kan gesteld worden dat er zich in grote mate onrechtmatigheden hebben voorgedaan?
Zie antwoord vraag 2.
Is het kopen van stemmen op de Nederlandse Antillen en Aruba strafbaar? In hoeverre is het verstrekken van goederen door politieke partijen in strijd met de eed die de gekozen volksvertegenwoordigers hebben afgelegd of zullen afleggen? In welke mate wordt er in de huidige situatie door lokale autoriteiten opgetreden tegen dit soort activiteiten?
Naar het destijds geldende recht is zowel het kopen van stemmen als het verkopen van het eigen stemrecht strafbaar, zo is onder meer bepaald in het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen in artikel 132. Die bepaling geldt nu ook voor de beide nieuwe landen. Nog afgezien van het feit dat dergelijk handelen strafbaar is, is het duidelijk dat het op een dergelijke wijze beïnvloeden van het stemgedrag van kiezers, de legitimiteit van aldus verkozen Statenleden ondermijnt en de deugdelijkheid van bestuur op voorhand negatief wordt beïnvloed. Daarmee is geen uitspraak gedaan over de vraag of en in welke mate dergelijk handelen ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
Mij is bekend dat er binnen het politiekorps van Sint Maarten een intern onderzoek plaats vindt naar aanleiding van aanwijzingen dat er sprake zou kunnen zijn van overtreding van eerder genoemde bepaling van het Wetboek van strafrecht. Indien daartoe aanleiding is zal het Openbaar Ministerie moeten bezien of strafrechtelijke vervolging dient te worden ingesteld.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is daarbij op geen enkele wijze betrokken.
Deelt u de mening dat het kopen van stemmen in strijd is tot de uitgangspunten van deugdelijk bestuur die centraal staan in het thans lopende traject van staatkundige hervorming? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om op te treden tegen dergelijke praktijken in het Caribische gedeelte van het Koninkrijk?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verhoudt het verloop van de verkiezingen op Sint Maarten zich tot de conclusie van de Commissie van Deskundigen in het Rapport Toetsing Overheidsapparaten Curaçao en Sint Maarten dat verkiezingen en referenda op het eiland «naar behoren [worden] uitgevoerd?» Strookt deze conclusie met de praktijk op Sint Maarten?
Het oordeel van genoemde commissie heeft uitsluitend betrekking op de wijze waarop door de betrokken autoriteiten verkiezingen uitgeschreven en georganiseerd worden en waarop de uitslag wordt vastgesteld. De wijze waarop individuele kandidaten en partijen dan wel kiesgerechtigden zich gedragen voorafgaand en tijdens verkiezingen is onvoorspelbaar. Het oordeel van de commissie heeft daar derhalve geen betrekking op.
Overweegt u om de Electorale Raad alsnog onder het regime van de Algemene Maatregel van Rijksbestuur Waarborging plannen van aanpak landstaken Curaçao en Sint Maarten te brengen? Zo niet, waarom niet?
Nee. Uit artikel 2 van de samenwerkingsregeling waarborging plannen van aanpak volgt dat de verplichting voor het opstellen en uitvoeren van een plan van aanpak alleen geldt voor taken (of diensten) die als zodanig benoemd en bekrachtigd zijn door de Slot Ronde Tafel Conferentie.
Welke vooruitgang is geboekt bij het nemen van maatregelen om de onafhankelijkheid van het hoofdstembureau blijvend te verzekeren?
Zie antwoord vraag 8.
Jaarlijkse verlofreizen van ambassadepersoneel |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Ambassadeverlof kost 3 miljoen euro» en «Meerderheid wil soberder reisregeling»?1
Ja.
Is het waar dat uw departement drie miljoen euro per jaar besteedt aan verlofreizen voor uitgezonden werknemers? Zo nee, wat is het correcte bedrag?
Mijn departement besteedt gemiddeld 3,5 miljoen euro per jaar aan verlofreizen naar Nederland voor uitgezonden ambtenaren en hun op de standplaats verblijvende afhankelijke gezinsleden. Dit bedrag kan per jaar variëren, afhankelijk van het aantal uitgezonden ambtenaren (momenteel 1155) en afhankelijke gezinsleden (momenteel 1648), de ticketprijzen en de valutakoersen.
Is het waar dat uitgezonden werknemers buiten Europa één keer per jaar recht hebben op een businessclassticket terug naar Nederland voor het hele gezin?
Alle uitgezonden ambtenaren en op de standplaats verblijvende afhankelijke gezinsleden maken inderdaad één keer per jaar aanspraak op een verlofreis naar Nederland. Hiermee worden zij onder meer in staat gesteld voeling met Nederland te houden, contacten met familie en kennissen in Nederland te onderhouden, de bedrijfsarts te bezoeken en op het departement besprekingen te voeren en cursussen te volgen. Voor nabije standplaatsen zoals binnen Europa en Noord-Afrika wordt economy class gereisd. Bij verre bestemmingen mag business class worden gereisd. Dit is onderdeel van de secundaire arbeidsvoorwaarden die met de vakbonden zijn overeengekomen. Een eventuele bijstelling hiervan vereist daarom overeenstemming met de vakbonden.
Kunt u aangeven welk deel van de totale verlofreiskosten wordt opgemaakt door deze businessclasstickets?
Ongeveer 90%.
Welke besparing zou gerealiseerd worden als de uitgezonden werknemers buiten Europa (en hun gezinnen) economyclass zouden reizen?
Jaarlijkse verlofreizen naar Nederland horen bij het werken bij het ministerie van Buitenlandse Zaken. Het is een regeling die geldt voor alle uitgezonden ambtenaren en die ook gebruikelijk is voor medewerkers van organisaties die wereldwijd werken. Indien bij alle verlofreizen economy class gereisd zou worden, zou dat naar verwachting besparing kunnen opleveren van 25% tot 30% van de kosten van de business class. Die schatting is gebaseerd op tickets onder vergelijkbare voorwaarden en met aanzienlijke kortingen die het ministerie van Buitenlandse Zaken op al haar vliegtickets heeft bedongen met marktpartijen.
Een werkbezoek van Israëlische burgemeesters |
|
Geert Wilders (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Holland calls off settlement heads’ visit»?1
Ja
Is het waar dat u en/of de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) bezwaren heeft/hebben gemaakt tegen de deelname van Israëlische lokale bestuurders uit Judea en Samaria aan een werkbezoek aan Nederland? Zo ja, waaruit bestaan die bezwaren?
Gaarne verwijs ik naar mijn antwoorden op de soortgelijke vragen die gesteld zijn door het lid Voordewind, luidende:
De ambassade in Tel Aviv is begin september 2010 benaderd door de Israëlische vestiging van de Amerikaans-Joodse organisatie Joint Distribution Committee (JDC) met het verzoek om een briefing ter voorbereiding van een reis van 23 Israëlische burgemeesters naar Nederland. Volgens JDC zou de VNG betrokken zijn bij de organisatorische ondersteuning van dit bezoek. In dat verband heeft de JDC de ambassade een lijst overhandigd van de voorgenomen delegatie. Op deze lijst waren zes burgemeesters van nederzettingen vermeld. Hierop heeft de ambassade contact opgenomen met het departement met het verzoek om instructie.
Het ministerie heeft vervolgens navraag gedaan bij de VNG naar de achtergronden van de reis. Desgevraagd heeft het ministerie de VNG geïnformeerd dat vertegenwoordigers van de Rijksoverheid in het algemeen geen contacten onderhouden met de lokale overheden in de nederzettingen. Andere organisaties in Nederland – waaronder de VNG – staat het evenwel vrij zelfstandig te beslissen of het contacten wil aangaan.
Over de status van de nederzettingen bestaat volkenrechtelijk geen verschil van mening. Deze zijn in strijd met het internationaal recht, zoals onder meer is vastgesteld door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties en herbevestigd in het advies van het Internationaal Gerechtshof d.d. 9 juli 2004 over de bouw van de veiligheidsbarrière op de Westelijke Jordaanoever. De Europese Raad van 16 september 2010 heeft de strijdigheid van de nederzettingen met het internationaal recht nogmaals bevestigd in zijn verklaring over het Midden-Oosten Vredesproces.
De regering onthoudt zich actief van handelingen die kunnen bijdragen aan de legitimering van deze nederzettingen. Daaronder is ook te verstaan het onderhouden van contacten met autoriteiten in de nederzettingen, zoals burgemeesters. Dit betekent echter niet dat de regering anderen verhindert om contacten met hen te onderhouden.
Betwist u de legitimiteit van de bestuurlijke functie van die lokale bestuurders? Zo ja, waarom?
Waar het hier om gaat is de vraag of de nederzettingen als zodanig legitiem zijn en het antwoord daarop luidt ontkennend.
Deelt u de mening dat een werkbezoek van lokale bestuurders uit een democratische rechtsstaat als Israël, dat er op is gericht om kennis te krijgen van organisatie en werkwijze van Nederlands lokaal bestuur, niet moet worden verhinderd om overwegingen van internationale politiek? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin ondersteun ik de stelling dat bedoelde uitwisselingen tussen lokale overheden zeer nuttig zijn en ik juich toe dat VNG ook een actieve bijdrage levert aan dergelijke uitwisselingen met en tussen gemeentelijke overheden, onder meer in haar hoedanigheid van voorzitter van de «Municipal Alliance for Peace».
De VNG is een autonome ledenorganisatie die eigenstandig een positie in deze zaak inneemt.
Bent u bereid om alles in het werk te stellen om dit werkbezoek op korte termijn door te laten gaan en de VNG op te roepen om daar alle medewerking aan te geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Onterechte en gemiste diagnose ADHD en de gevolgen voor behandeling |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met nieuw onderzoek van Michigan State University dat wijst op 1 miljoen kinderen die mogelijk onterecht zijn gediagnosticeerd met aandachtsstoornis ADHD?1
Ja.
Bent u van mening dat het stellen van de diagnose ADHD gecompliceerd is, dat het mogelijk is dat daardoor onvoldoende rekening wordt gehouden met leeftijd en achtergrond, en dat er sprake kan zijn van een onjuiste diagnose ADHD? In hoeverre is hiervan sprake in Nederland?
In Nederland is een diagnostiekprotocol met gestandaardiseerde instrumenten beschikbaar voor diagnostiek rondom ADHD, waarin rekening wordt gehouden met leeftijd en achtergrond van de patiënt. Diagnostiek wordt uitgevoerd door BIG geregistreerde professionals. Ik ga er vanuit dat deze professionals bekend zijn met de beschikbare protocollen en werken met de gestandaardiseerde instrumenten die hen beschikbaar zijn en die gebaseerd zijn op wetenschappelijke kennis. Hierdoor worden de kansen op een onjuiste diagnose geminimaliseerd.
Bent u ervan op de hoogte dat de Gezondheidsraad2 al in 2000 aangaf dat de afbakening van het begrip ADHD tot op zekere hoogte arbitrair is, dat richtlijnen en protocollering een sterk positieve invloed op de kwaliteit van diagnostiek en behandeling hebben en dat de overheid een kenniscentrum op dit gebied zou moeten ontwikkelen? Zo ja, wat is er sindsdien door de overheid in gang gezet? Zo nee, bent u bereid een regierol te vervullen in het opzetten van een kenniscentrum en onderzoek naar de kwalitatieve en kwantitatieve praktijk van diagnostiek en behandeling te stimuleren?
Ik ben op de hoogte van de aanbevelingen die de Gezondheidsraad destijds heeft gedaan.
In opdracht van het ministerie van VWS en met betrokkenheid van het ministerie van OCW is destijds door het Trimbosinstituut het project Actieplan ADHD opgezet om uitvoering te geven aan de aanbevelingen van de Gezondheidsraad voor verbeterde zorg bij ADHD. Concrete producten daarvan op het gebied van diagnostiek en behandeling zijn onder andere:
Om niet alleen de bundeling en verspreiding van kennis over ADHD te stimuleren, maar dit ook voor andere stoornissen mogelijk te maken, is destijds bewust gekozen om de oprichting van een algemeen kenniscentrum voor kinder- en jeugdpsychiatrie te stimuleren. Het Landelijk Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie, waarbij alle academische centra voor kinder- en jeugdpsychiatrie en alle regionale partnerinstituten voor kinder- en jeugdpsychiatrische zorg en de relevante ouder/patiëntenverenigingen zijn aangesloten, heeft tot taak het bundelen en verspreiden van actuele wetenschappelijke kennis over kinder- en jeugdpsychiatrische stoornissen en de beschikbare protocollaire behandelvormen. Tegen deze achtergrond is er voor mij geen aanleiding om het oprichten van een specifiek kenniscentrum ADHD te stimuleren.
Over ADHD is op de website van het Landelijk Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie informatie over het ziektebeeld, diagnostiek, medicatie en protocollaire behandelvormen te vinden, die gebaseerd is op de laatste wetenschappelijke inzichten. Deze website is voor iedereen toegankelijk.
ADHD is in deze periode ook het onderwerp geweest van vele wetenschappelijke onderzoeken. Gelet op al deze ontwikkelingen vind ik het niet opportuun om onderzoek naar de praktijk van diagnostiek en behandeling verder te stimuleren.
Maakt u zich zorgen over de enorme stijging van het aantal jonge kinderen met de diagnose ADHD en ook over de grote toename van het medicijngebruik door hen? Welke alternatieve behandelingen zijn er voor ADHD? Welke van deze behandelingen worden in Nederland toegepast en in welke mate?3
Mede dankzij de acties genoemd in het antwoord op vraag 3 is de kennis over ADHD de laatste jaren toegenomen. Het wordt steeds beter en eerder herkend, waardoor kinderen sneller in zorg komen. Tevens spelen ontwikkelingen als het verminderen van het taboe op psychiatrische stoornissen en het steeds ingewikkelder worden van de maatschappij waardoor kinderen eerder tegen problemen aanlopen een rol bij het toegenomen aantal jeugdigen dat in behandeling komt bij de jeugd-ggz.
De multidisciplinaire richtlijn ADHD (2005) stelt dat de behandeling van ADHD in het algemeen op twee pijlers berust: medicatie en gedragstherapeutische / psychosociale behandeling. Er is tevens een medicatieprotocol ADHD beschikbaar op de website van het Landelijk Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie. Methylfenidaat, het middel dat als eerste wordt ingezet bij de behandeling van ADHD, is uitgebreid wetenschappelijk onderzocht bij kinderen. Het medicatieprotocol ADHD is in maart 2010 geactualiseerd en gebaseerd op de laatste wetenschappelijke inzichten.
Tot gedragstherapeutische / psychosociale behandeling behoren psycho-educatie, gedragstherapie en begeleiding gericht op de ouders, de leerkracht en de school en niet-medicamenteuze behandeling van het kind, bijvoorbeeld via zelfregulatietraining. Waarbij de gedragstherapeutische / psychosociale behandeling van kortere duur kan zijn dan het medicatiegebruik. Mij zijn geen signalen bekend dat deze richtlijn niet goed nageleefd wordt.
Bent u op de hoogte van het onderzoek van Trimbos-onderzoeker Van de Glind, in samenwerking met onderzoekers uit elf landen, die stelt dat ADHD’ers extra gevoelig zijn voor verslaving?
Ik ben bekend met het onderzoek.
Het is bekend dat er een relatie bestaat tussen enerzijds ADHD en verslaving en anderzijds tussen depressie en verslaving. De relatie tussen ADHD en depressie wordt verondersteld. Het beantwoorden van de vraag naar de aard, de relevantie en de consequenties van deze relatie, moet worden overgelaten aan de professionals en wetenschappers.
Dit is door het veld ook opgepakt. Ik licht enkele punten uit. Zo heeft ZonMW in het kader van het Richtlijnenprogramma Jeugdgezondheid opdracht gegeven voor de ontwikkeling van een Richtlijn Jeugdgezondheidszorg ADHD. Deze richtlijn geeft aan hoe artsen op het consultatiebureau of schoolartsen ADHD in een vroeg stadium kunnen signaleren en wanneer zij voor verdere diagnostiek door moeten verwijzen. Daarbij geeft de richtlijn aandacht aan de samenwerking met huisartsen, kinderartsen en Jeugd-GGZ. Ook is een Richtlijn ADHD voor de behandeling van ADHD in ontwikkeling. Via het programma Zorg voor jeugd heeft ZonMw opdracht gegeven om een proefimplementatie van de Richtlijn ADHD voor behandelaars uit te voeren. Deze is gericht op medewerkers in de Jeugd-GGZ en Jeugdzorg.
Het Landelijk Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie ontwikkelt in 2011 samen met het Trimbos instituut en het Nederlands Jeugdinstituut een evidence-based protocol voor diagnostiek, behandeling met psychofarmaca en effectieve interventies voor jeugdigen waarbij comorbiditeit van psychiatrische stoornissen en middelengebruik speelt. Dit protocol wordt ontwikkeld met behulp van een gerichte subsidie van VWS in het programma «effectieve interventies» van ZonMw Jeugd.
Door het Trimbos wordt naar aanleiding van Nemesis II, een grootschalige studie naar de psychische gezondheidstoestand van de Nederlandse bevolking van 18 tot en met 64 jaar,gewerkt aan een onderzoek met als doel het nagaan van in welke mate ADHD en gedragsstoornissen een effect hebben op het ontstaan en beloop van alcoholstoornissen.
Wat is uw reactie op zijn opvatting dat mensen in de verslavingszorg, maar ook cliënten in de geestelijke gezondheidszorg en patiënten van huisartsen met depressieve klachten als onderliggende oorzaak ADHD hebben?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat het goed mogelijk is dat enerzijds veel kinderen ten onrechte de diagnose ADHD krijgen en daarmee samenhangend ten onrechte behandeld worden met geneesmiddelen, terwijl anderzijds de diagnose ADHD bij volwassenen met depressieve klachten wordt gemist?
Ik ben niet van mening dat veel kinderen ten onrechte de diagnose ADHD krijgen en daarmee samenhangend ten onrechte behandeld worden met geneesmiddelen. Ik ga er vanuit dat de professionals die deze diagnose kunnen stellen bekend zijn met de beschikbare protocollen en werken met de gestandaardiseerde instrumenten die hen beschikbaar zijn en die gebaseerd zijn op wetenschappelijke kennis. Hierdoor wordt de kans op een onjuiste diagnose geminimaliseerd. Overigens zijn minder jeugdigen in behandeling zijn voor ADHD dan op grond van prevalentiecijfers verwacht mag worden. Het Landelijk Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie wijst er op dat er in het veld eerder zorgen zijn over dat bepaalde groepen jeugdigen die nog onvoldoende bereikt worden, bijvoorbeeld allochtone jeugdigen en jeugdigen in de jeugdzorg. In de visie van het demissonaire kabinet «Perspectief voor jeugd en gezin» wijzen wij er wel op dat door dicht bij het kind en het gezin tijdig passende ondersteuning te bieden in aansluiting op de eigen kracht en het sociale netwerk, ernstiger problemen later zo veel mogelijk voorkomen kunnen worden. Naar onze mening is hier nog veel winst te boeken.
De relatie tussen ADHD en depressie is nog onderwerp van professioneel / wetenschappelijk debat. Zie ook mijn antwoord op vraag 6. Derhalve kan over de in de vraag gesuggereerde relatie tussen beide mijnerzijds geen uitspraak worden gedaan.
Vormt dit gegeven voor u extra aanleiding om nu het opzetten van een kenniscentrum ADHD te stimuleren? Zo ja, hoe en wanneer?
Het Landelijk Kenniscentrum voor Kinder- en Jeugdpsychiatrie heeft tot taak het bundelen en verspreiden van actuele wetenschappelijke kennis over kinder- en jeugdpsychiatrische stoornissen en de beschikbare protocollaire behandelvormen.
Over ADHD is op de website van het Landelijk Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie informatie over het ziektebeeld, diagnostiek, medicatie en protocollaire behandelvormen te vinden, die gebaseerd is op de laatste wetenschappelijke inzichten. Deze website is voor iedereen toegankelijk.
Voor volwassenen is door het veld in 2002 het Kenniscentrum ADHD bij volwassenen opgericht bij Psyq. Dit kenniscentrum heeft tot doel het ontwikkelen, verspreiden en implementeren van kennis over ADHD bij volwassenen. Hiernaast coördineert het Kenniscentrum de Stichting Netwerk ADHD bij volwassenen, dat professionals verenigt met interesse in deze stoornis in Nederland, en het European Network Adult ADHD, voor Europese onderzoekers en behandelaars. Ook werkt het Kenniscentrum samen met patiëntenorganisaties en vele anderen in het veld.
Gezien bovenstaande zie ik geen aanleiding om een kenniscentrum ADHD te stimuleren.
Een informatief bericht voor diplomaten over de deelname aan coalitie(-onderhandelingen) door de PVV |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u in aansluiting op uw antwoorden d.d. 13 september 2010 op de schriftelijke vragen terzake aangeven welke ambassades een informatief bericht met enkele elementen van publieksdiplomatie hebben ontvangen over het formatieproces in Nederland?1
Het betreffende bericht is gezonden aan ambassades in Afrika (waaronder Cairo), Azie (waaronder Jakarta en Kaboel), Amerika (waaronder Washington) en Europa (waaronder Brussel).
Is het informeren van bepaalde ambassades gebleven bij dit informatieve bericht of zijn meerdere informatieve berichten dan wel instructies verzonden?
Over de stand van zaken in het formatieproces is dat het enige informatieve bericht dat is toegegaan aan de betreffende posten.
Heeft u signalen ontvangen van één of meerdere ambassades dat extra informatie over de onderhandelingen ten aanzien van een kabinet van CDA en VVD met gedoogsteun van de PVV gewenst is, en zo ja, wat was de strekking van deze signalen?
Neen, ik heb voorafgaand aan de publicatie van het concept-regeerakkoord geen verzoeken gekregen om nadere informatie.
Het weigeren van een delegatie burgemeesters uit Israël |
|
Atzo Nicolaï (VVD), Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft besloten een delegatie van burgemeesters uit Israël, die volgende maand een bezoek aan Nederland zou brengen, te weigeren?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse ambassade een negatief advies heeft gegeven aan de VNG ten aanzien van het ontvangen van sommige leden van deze delegatie, namelijk diegene die komen uit de westelijke Jordaanoever? Zo nee, welke rol heeft de Nederlandse ambassade in Israël dan wel gespeeld hierin?
Neen, dat kan ik niet bevestigen. De ambassade in Tel Aviv is begin september 2010 benaderd door de Israëlische vestiging van de Amerikaans-Joodse organisatie Joint Distribution Committee (JDC) met het verzoek om een briefing ter voorbereiding van een reis van 23 Israëlische burgemeesters naar Nederland. Volgens JDC zou de VNG betrokken zijn bij de organisatorische ondersteuning van dit bezoek. In dat verband heeft de JDC de ambassade een lijst overhandigd van de voorgenomen delegatie. Op deze lijst waren zes burgemeesters van nederzettingen vermeld. Hierop heeft de ambassade contact opgenomen met het departement met het verzoek om instructie.
Het ministerie heeft vervolgens navraag gedaan bij de VNG naar de achtergronden van de reis. Desgevraagd heeft het ministerie de VNG geïnformeerd dat vertegenwoordigers van de Rijksoverheid in het algemeen geen contacten onderhouden met de lokale overheden in de nederzettingen. Andere organisaties in Nederland – waaronder de VNG – staat het evenwel vrij zelfstandig te beslissen of het contacten wil aangaan.
Op welke volkenrechtelijke gronden heeft de Nederlandse ambassade zijn zorgen uitgesproken over de samenstelling van deze delegatie?
Over de status van de nederzettingen bestaat volkenrechtelijk geen verschil van mening. Deze zijn in strijd met het internationaal recht, zoals onder meer is vastgesteld door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties en herbevestigd in het advies van het Internationaal Gerechtshof d.d. 9 juli 2004 over de bouw van de veiligheidsbarrière op de Westelijke Jordaanoever. De Europese Raad van 16 september 2010 heeft de strijdigheid van de nederzettingen met het internationaal recht nogmaals bevestigd in zijn verklaring over het Midden-Oosten Vredesproces.
De regering onthoudt zich actief van handelingen die kunnen bijdragen aan de legitimering van deze nederzettingen. Daaronder is ook te verstaan het onderhouden van contacten met autoriteiten in de nederzettingen, zoals burgemeesters. Dit betekent echter niet dat de regering anderen verhindert om contacten met hen te onderhouden.
Zou zonder het advies van de Nederlandse ambassade het bezoek aan de VNG wel zijn doorgegaan?
Er is geen sprake van schade in de vriendschappelijke betrekkingen met Israël. De Israëlische regering is goed op de hoogte van het feit dat de VNG een autonome ledenorganisatie is die eigenstandig een positie in deze zaak mag innemen. De woordvoerder van het Israëlische Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft dat in zijn persreacties ook onderstreept.
Van groter belang is dat partijen in het Midden-Oosten voortgang maken met onderhandelingen gericht op een duurzame vredesregeling, zodat in de toekomst dit soort incidenten niet meer voorkomt. De regering steunt Israëli’s en Palestijnen in dit streven.
Wat gaat u doen, nu er grote ophef in Israël is ontstaan over de weigering van een Israëlische delegatie naar Nederland, om de schade in de vriendschappelijke betrekkingen met Israël te beperken en te bevorderen dat het bezoek van de Israëlische delegatie alsnog doorgang kan vinden?
Wat is uw oordeel over het bericht dat steeds meer kinderen en volwassenen gediagnosticeerd worden met ADHD en het gebruik van ADHD-medicatie de afgelopen vijf jaar is verdubbeld?12
Cijfers van de Stichting Farmaceutische Kengetallen (SFK) laten zien dat er inderdaad sprake is van een forse groei in het aantal voorschriften en gebruikers van methylfenidaat, het middel wat gebruikt wordt tegen ADHD klachten. Dit geldt zowel voor jeugdigen als volwassenen. De cijfers laten het volgende zien.
Gebruikers:
Medicijngebruik:
Wat is uw verklaring voor het feit dat de afgelopen vijf jaar het gebruik van ADHD-medicatie is verdubbeld?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik naar de antwoorden op vraag 2 en vraag 4 van het lid Bouwmeester over onterechte en gemiste diagnose ADHD en de gevolgen voor behandeling (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 740).
Bent u van mening dat er een mogelijke overdiagnosticering is van ADHD bij kinderen? Zo ja, wat gaat u doen om dit probleem aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat uit het MTE onderzoek blijkt dat op de lange termijn ADHD-medicatie onvoldoende werkt maar behandeling wel positieve effecten laat zien? Zo ja, wat gaat u eraan doen dat kinderen ook behandeling krijgen voor hun ADHD?
Nee. Uit de eerste MTA studie bleek dat afname van ADHD symptomen na 14 maanden het grootst was bij de jeugdigen die behandeld werden met medicatie, al dan niet in combinatie met gedragstherapie. Na dit onderzoek gingen de deelnemers verder met een behandeling naar eigen keuze in de eigen omgeving. Daarna zijn er twee follow-upstudies gedaan onder dezelfde personen, een na 24 maanden en een na 36 maanden.
Bij de follow-up studie na 36 maanden werd geconstateerd dat de verschillen tussen de jeugdigen die tijdens de eerste 14 maanden werden behandeld met medicatie en de jeugdigen die tijdens de eerste 14 maanden niet werden behandeld met medicatie, waren verdwenen. Of voortzetting van de intensieve medicatiebehandeling na 14 maanden wel geleid zou hebben tot meerwaarde bij de 36-maandenmeting is niet onderzocht, dus niet bekend.
Voor verdere beantwoording verwijs ik naar het antwoord op vraag 4 van het lid Bouwmeester over onterechte en gemiste diagnose ADHD en de gevolgen voor behandeling. (ingezonden 21 september 2010)
Hoeveel kinderen krijgen ADHD-medicatie voorgeschreven zonder dat zij ook behandeld worden voor hun ADHD? Bent u bereid dit te onderzoeken wanneer dit niet bekend is? Zo nee, waarom niet?
Mij zijn geen signalen bekend dat de multidisciplinaire richtlijn ADHD, waarin gesteld wordt dat de behandeling van ADHD over het algemeen op twee pijlers berust, te weten medicamenteuze behandeling en gedragstherapeutische / psychosociale behandeling, niet wordt nageleefd. Naast deze richtlijn is ook een medicatieprotocol ADHD beschikbaar op de website van het Landelijk Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie.
Navraag bij het Landelijk Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie leert dat wanneer in een behandeltraject ADHD gestart wordt met medicatie, dit vrijwel altijd in combinatie is met een psychosociale / gedragstherapeutische behandeling. Als de benodigde veranderingen die de psychosociale / gedragstherapeutische behandeling tot doel had zijn bewerkstelligd, kan worden volstaan met alleen medicatie met periodieke controle.
Gezien bovenstaande zie ik geen reden te onderzoeken hoeveel kinderen alleen medicatie krijgen voor ADHD.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat leraren in staat worden gesteld om goed les te geven aan zowel zorgleerlingen (bijvoorbeeld drukke kinderen of kinderen met ADHD) als aan reguliere leerlingen?
Onderzoek heeft uitgewezen dat als leraren goed zijn in het bieden van structuur voor zorgleerlingen, dit ook een positief effect heeft op de «reguliere» leerlingen in de klas. Goed klassenmanagement is dan ook essentieel om in de klas een leerklimaat te creëren waarin alle leerlingen kunnen werken.
In de uitzending van Zembla (18 september 2010) wordt hier terecht door een van de moeders aandacht voor gevraagd.
In het beleid rond passend onderwijs is deskundigheidsbevordering van leraren op het gebied van het omgaan met zorgleerlingen dan ook een belangrijk speerpunt. Uw Kamer is eerder in de brief over de voortgang van passend onderwijs (Kamerstukken 31 497, nr. 21) en in de beleidsreactie op het advies van de Onderwijsraad ("De school en leerlingen met gedragsproblemen", Kamerstukken 31 497, nr. 23) geïnformeerd over wat er door verschillende partijen in het onderwijs gedaan wordt om leraren beter toe te rusten op het omgaan met leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben.
Bent u van mening dat kleinere klassen kunnen bijdragen aan goede begeleiding van zorgleerlingen in de klas? Zo ja, wat gaat u doen om dit te verbeteren?
Er is mij geen onderzoek bekend waarin een directe causale relatie tussen de grootte van de klassen en goede begeleiding van leerlingen is aangetoond. Kleinere klassen zijn niet per se in alle gevallen de oplossing. Geen twee scholen zijn immers hetzelfde. De ervaring van het team van leerkrachten, de samenstelling van de leerlingenpopulatie en de al aanwezige ondersteuning in en om de school kunnen zodanig verschillen, dat de ene school de zorg op een andere manier wil inrichten dan een andere school. De ene school kan dan ook kiezen voor de inzet van klassenassistenten terwijl een andere school kiest voor scholing, al dan niet in combinatie met de inzet van een remedial teacher, etc.
Bent u bereid om te onderzoeken welke rol de farmaceutische industrie heeft in de toename van ADHD-medicatiegebruik? Zo nee, waarom niet?
De farmaceutische industrie ontwikkelt geneesmiddelen en brengt deze op de markt. De registratie autoriteiten (European Medicines Agency / College ter Beoordeling van Geneesmiddelen) wegen de werkzaamheid en veiligheid af en laten het middel toe op de markt.
Het is aan de professional om af te wegen of hij dit middel voorschrijft aan een patiënt, rekening houdend met professionele richtlijnen hieromtrent.
Het staat alle partijen vrij een klacht in te dienen bij de stichting Code Geneesmiddelen Reclame over ongeoorloofde (publicitaire) druk van de farmaceutische industrie. De Inspectie voor de Gezondheidszorg houdt toezicht.
Er bereiken mij geen signalen dat dit stelsel van checks and balances onvoldoende zou functioneren ten aanzien van het ADHD medicatiegebruik.
Gezien het bovenstaande en ook gezien de eerder genoemde oorzaken voor de stijging van het aantal diagnosen en behandeling voor ADHD zie ik geen noodzaak om de rol van de farmaceutische industrie in de toename van het medicatiegebruik voor ADHD te onderzoeken.
De proef arbeidstoeleiding vanuit detentie |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de berichten «UWV helpt gedetineerden aan baan» van augustus 20091, alsmede de toezegging van de staatssecretaris van Justitie dat de proef in Lelystad zo succesvol was verlopen dat de arbeidsbemiddeling van gedetineerden en de samenwerkende instanties, zoals het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV), de penitentiaire inrichting en de gemeente, naar zes andere plaatsen in het land zou worden uitgebreid?2 Wat is op deze zes locaties de stand van zaken?
Ja. Er heeft in 2010 uitbreiding plaatsgevonden naar zes nieuwe locaties. Daar wordt de werkwijze tussen het Gevangeniswezen, gemeenten, en het UWV WERKbedrijf op dit moment verder beproefd.
Is het waar dat de zes genoemde locaties en gemeenten (Alkmaar, Almere, Arnhem, Grave, Ter Apel en Krimpen aan de IJssel) nauwelijks tot geen aantoonbare resultaten hebben geboekt met deze proef, en dat men op enkele plaatsen zelfs in het geheel niet bekend is met het bestaan van deze proef? Wat is uw reactie hierop?
De locaties zijn op verschillende momenten in 2010 gestart met de werkwijze. Ik kan u verzekeren dat de proef bij alle betrokken medewerkers van de locaties bekend is. De medewerkers hebben met actieve begeleiding vanuit de pilot met elkaar kennisgemaakt en voorlichting en trainingen gekregen. Verder zijn er ICT maatregelen (werkplekken, internet) getroffen die nodig zijn om aan de pilot deel te kunnen nemen.
Hoeveel gedetineerden zijn in het kader van deze proef en de samenwerking tussen UWV, de penitentiaire inrichting en gemeente aan het eind van hun detentie succesvol naar werk toe geleid? Kunt u deze aantallen uitsplitsen per locatie?
Er zijn in het kader van deze proef in de eerste fase (Lelystad) van de 60 aanmeldingen, 10 deelnemers naar werk toegeleid. In de tweede (uitbreidings)fase zijn nog geen gedetineerden naar werk toegeleid. Er zijn 95 gedetineerden aangemeld voor toeleiding naar arbeid bij het UWV WERKbedrijf.
Is het waar dat de intentie was dat in 2010 in alle gevangenissen deze nieuwe samenwerking tussen het UWV, de penitentiaire inrichting en de gemeente zou worden gehanteerd? (1) Wat is hierin de stand van zaken?
De intentie was om de pilot in 2010 uit te breiden met zes locaties om de ontwikkelde werkwijze van Lelystad te beproeven. In Alkmaar is per februari gestart, in Arnhem en Grave per maart, in Krimpen a/d IJssel in mei en in Almere en Ter Apel in juli 2010.
Hoe beoordeelt u nu, meer dan twee jaar na het starten van de proef in Lelystad en een jaar na de uitbreiding van de arbeidstoeleiding van gedetineerden naar zes locaties, de concrete resultaten die hiermee zijn geboekt?
Binnen de uitbreidingsfase wordt een werkwijze arbeidstoeleiding ontwikkeld die landelijk bruikbaar is. De pilot loopt tot 31 december 2010 en levert als eindresultaat de beschrijving van de beproefde werkwijze inclusief toolkit op. Dit loopt op schema. Deze wordt in januari 2011 beschikbaar gesteld aan alle penitentiaire inrichtingen, het UWV WERKbedrijf en gemeenten waarmee zij desgewenst gezamenlijk de samenwerking in de regio kunnen aangaan. Door de werkwijze arbeidstoeleiding gezamenlijk in te voeren kunnen penitentiaire inrichtingen, Werkpleinen en gemeenten tijdens detentie een arbeidstoeleidingstraject (zo nodig inclusief opleiding) voor gedetineerden starten zodat hun kansen op de arbeidsmarkt toenemen én de detentietijd optimaal benut wordt.
Deelt u de mening dat hier veel meer uit te halen is, en dat het van groot belang is dat gedetineerden worden gestimuleerd en begeleid om direct na het uitzitten van detentie aan het werk te gaan omdat dit in belangrijke mate bij kan dragen aan het verminderen van recidive? Welke verbeteringen gaat u aanbrengen om van de arbeidstoeleiding vanuit detentie wel een succes te maken? Op welke termijn kunnen er concrete resultaten worden verwacht?
Ik heb vertrouwen in de werkwijze en zal mij inzetten om deze verder gestalte te geven. Het totaal aantal deelnemers van 95 aan de pilot tot nu toe is laag gelet op de potentiële doelgroep. Uit de monitor nazorg van het WODC blijkt 58,6% van de gedetineerden direct na detentie over een inkomen te beschikken. Hiervan is niet bekend of dit inkomen uit werk of uitkering is, waardoor het aantal gedetineerden dat in aanmerking zou komen voor toeleiding naar werk ver boven de 40% ligt.
Tijdens de detentie is het gevangeniswezen eerstverantwoordelijk voor de zorg van gedetineerde burgers. Het gevangeniswezen biedt gemeenten en maatschappelijke partners actief de mogelijkheid om al tijdens detentie met gedetineerde burgers aan hun re-integratie te werken (het zogenaamde importmodel). Door de veelheid aan prioriteiten zijn de pilots binnen het gevangeniswezen op de achtergrond geraakt. Vanuit het management wordt nu actief gestuurd op het aanmelden van gedetineerden voor toeleiding naar arbeid bij het UWV WERKbedrijf. Op basis van de uitkomsten van de evaluatie van de pilots zal ik begin 2011 met het gevangeniswezen afspraken maken over de invoering van de werkwijze arbeidstoeleiding als onderdeel van het regulier aanbod aan terugkeer activiteiten voor gedetineerden.
Voorkruipzorg in het Groene Hart ziekenhuis in Gouda |
|
Henk van Gerven (SP), Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat het Groene Hart Ziekenhuis in Gouda reeds is gestart met businessclub-arrangementen? Zo ja, is dit ondergebracht bij de gezondheidsonderneming «Groene Hart Extra Zorg»?
Nee, het Groene Hart Ziekenhuis in Gouda is niet gestart met businessclub-arrangementen en dit is dus ook niet ondergebracht bij «Groene Hart Extra Zorg» (GHEZ).
Zijn de plannen vooraf ter toetsing voorgelegd aan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) zoals door u is toegezegd in antwoord op eerdere vragen van de leden Kant en Van Gerven over deze arrangementen?1 Zo ja, wat was het oordeel van de NZa? Zo nee, waarom niet en gaat u dat alsnog doen?
Nee. De plannen zijn niet voorgelegd aan de NZa omdat de businessarrangementen nog niet concreet zijn.
Klopt de bewering van het ziekenhuis in Gouda dat vanuit Groene Hart Extra Zorg aanvullende zorgactiviteiten worden aangeboden die buiten de reguliere ziekenhuiszorg vallen? Zo nee, welke activiteiten vallen wel binnen de reguliere ziekenhuiszorg?
Ja. Het gaat bijvoorbeeld om diensten op het gebied van preventie (zoals keuringen en gezondheidsonderzoeken) en arbeidsdiagnostiek (een dienst specifiek gericht op diagnostiek van medewerkers van bedrijven.)
Is hier net zoals bij de afspraken tussen Quality Medical Services (QMS) en het Kennemer Gasthuis te Haarlem sprake van overtreding van artikel 35 van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) omdat niet is toegestaan dat zorgaanbieders buiten de diagnose behandeling combinaties (DBC’s) om een extra betaling doen?2
Nee, Extra Zorg is niet een bemiddelaar tussen werkgever en ziekenhuis volgens de definitie in het NZa-document «Zorgbemiddeling» van 11 februari 2009): GHEZ betaalt geen extra fee aan de zorgaanbieder voor het leveren van diensten, maar betaalt een regulier tarief aan deze zorgaanbieder. De zorgaanbieder krijgt dit tarief buiten de reguliere DBC-systematiek om. De vergoeding wordt rechtstreeks betaald door de werkgever aan Groene Hart Extra Zorg, waarbij de werkgever vooraf kan beoordelen of hij deze kosten aanvaardbaar acht. Er wordt geen DBC geopend en er wordt niet gedeclareerd aan de patiënt/zorgverzekeraar middels een DBC. Er wordt voor de dienst gebruik gemaakt van dagen en tijden waarop niet standaard reguliere zorg wordt geleverd.
Gaat het hier – ook als er geen extra betalingen zijn en al zou het gaan om zorg buiten kantoortijden en om extra capaciteit waar iedereen beter van wordt – toch ook niet om ongelijke toegang op basis van niet-medische criteria?
Nee, het gaat hier niet om ongelijke toegang op basis van niet medische criteria. De preventieve diensten van Groene Hart Extra Zorg vallen buiten het basispakket. GHEZ brengt bij de werknemer de mogelijke risicofactoren op aandoeningen in kaart en geeft vervolgens adviezen over het voorkomen/behandelen van deze aandoeningen. Het is de werkgever die de kosten voor zijn rekening neemt.
Deelt u de mening van de NZa dat het een taak is voor de Inspectie voor de Gezondheidszorg om er op toe te zien dat verdringing of selectie van verzekerden op niet-medische gronden niet plaatsvindt, bijvoorbeeld bij alle zorgbemiddeling?3
Allereerst dient te worden vermeld dat de NZa een voorstander is van zorgbemiddelingsinitiatieven. De NZa wijst wel op het mogelijke risico dat zorgaanbieders op niet medische gronden voorrang geven aan patiënten die zijn bemiddeld. Het is de taak van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) om erop toe te zien dat dergelijke initiatieven niet leiden tot situaties waarin niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden voor verantwoorde zorg. Op dat punt deel ik de mening van de NZa.
Kunt u uiteenzetten wat het morele verschil is tussen de initiatieven van QMS en het wel toegestane initiatief waarbij zorgverzekeraar Zorg en Zekerheid extra capaciteit inkocht voor staaroperaties uitsluitend voor zijn polishouders bij het Diaconessenhuis in Leiden, anders dan de technisch-juridische verschillen zoals dat QMS geen zorgverzekeraar is in de zin van de Zorgverzekeringswet die tijdigheid in zijn onderhandelingen kan meenemen en in een tarief kan verdisconteren?4
Als minister beoordeel ik of initiatieven passen in de wet- en regelgeving en of deze niet leiden tot situaties waarin niet meer voldaan wordt aan de voorwaarden voor verantwoorde zorg. Op deze terreinen zie ik geen belemmering. Zie ook mijn antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat nationale wetten in overeenstemming moeten zijn met internationale verdragen zoals in dit geval het recht op gelijke toegang dat geregeld is in het Verdrag inzake de rechten van de mens en de biogeneeskunde (VRMB) waarbij elke staat dient te garanderen dat «een ieder gelijke toegang tot de gezondheidszorg heeft in overeenstemming met zijn of haar medische behoefte» en dat «gelijkheid eerst en vooral de afwezigheid van discriminatie inhoudt»?4
Ja. In Nederland is deze toegang ook volgens deze principes geregeld.
Acht u zich, nu het VRMB nog niet is geratificeerd, desondanks gehouden aan een verdragsconforme uitleg met betrekking tot gelijke toegang tot de gezondheidszorg?5
Ja, ik houd me aan de verdragsconforme uitleg met betrekking tot gelijke toegang tot de zorg. Ratificatie van het VRMB staat hier overigens los van omdat het uitgangspunt van gelijke toegang tot de zorg in veel internationale verdragen een algemeen uitgangspunt is.
Hoe verhouden de genoemde initatieven (QMS, Zorg en Zekerheid, Groene Hart) en andere zorgbemiddelings- of voorrangsinitiatieven zich met Het VRMB en met de algemene non-discriminatiebepaling in het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten en in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens?
De initiatieven van Zorg en Zekerheid en het Groene Hart ziekenhuis (Extra Zorg) passen binnen internationale wetgeving voor zover er sprake is van verantwoorde zorg. Zie ook mijn antwoord op vraag 6. Het initiatief van QMS levert strijdigheid op met de Wmg.
Deelt u de mening dat het bezit van een polis bij een exclusief inkopende zorgverzekeraar een niet-medisch criterium is en dat afgemeten aan de meest basale normen – de rechten van de mens – arrangementen op basis hiervan niet dienen te worden toegestaan? Zo ja, gaat u maatregelen treffen en indien nodig de Zorgverzekeringswet aanpassen?
Nee, die mening deel ik niet. Ik zie geen aanleiding om de Zorgverzekeringswet aan te passen.
Onderschrijft u de stelling dat «verschillen in behandelingen in de gezondheidszorg geoorloofd zijn, doch slechts indien en voorzover daaraan objectief vaststelbare verschillen in behoefte aan noodzakelijke medische zorg ten grondslag liggen»?
Ik ben van mening dat patiënten binnen medisch aanvaardbare wachttijden behandeld moeten worden. Arrangementen die dit uitgangspunt respecteren zijn dus mogelijk.
Herinnert u zich dat u hebt toegezegd een wetsvoorstel ter goedkeuring van het VRMB op te stellen omdat u het VRMB een belangrijk verdrag voor de bescherming van de rechten van de mens vindt en graag zou zien dat Nederland behoort tot de landen die dit verdrag hebben geratificeerd?67 Zo ja, hoever staat het hiermee? Indien het wetsvoorstel nog niet is voorgelegd aan de Raad van State, op welke termijn gaat dit wel gebeuren en zo niet, waarom niet?
In de beleidsbrief ethiek heeft de vorige staatssecretaris aangegeven dat stappen zullen worden gezet ter bevordering van de ratificatie van het Verdrag inzake de rechten van de mens en de biogeneeskunde (VRMB) (Kamerstukken II, 2006/07, 30 800 XVI, nr. 183). Het wetsvoorstel ter goedkeuring van het VRMB is inmiddels voor het overgrote deel gereed. Het VRMB gaat echter over zeer veel terreinen van de medische ethiek. Voor een enkel onderwerp, te weten medisch-wetenschappelijk onderzoek met minderjarigen, is het nationale beleid in ontwikkeling. Dit geldt met name voor het medisch wetenschappelijk onderzoek met minderjarigen. Het goedkeuringswetsvoorstel zal dan ook pas aan de Raad van State gezonden kunnen worden, nadat het standpunt op het advies van de Commissie Doek gereed is.
Een vermeende inspectie van Nederlandse militairen aan een ziekenhuis in Tarin Kowt |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
![]() |
Kent u de artikelen «Faux pas in Uruzgan» en «We zijn hier niet trots op» uit de Groene Amsterdammer?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja.
Is het waar dat op 12 april 2009 gewapende Nederlandse militairen het provinciaal ziekenhuis in Tarin Kowt hebben betreden? Zo ja, wat is de reden geweest?
Begin april 2009 was informatie ontvangen dat gewonde vijandelijke strijders in het provinciaal ziekenhuis in Tarin Kowt en het nabijgelegen Health Training Center van de Afghan Health and Development Services aanwezig zouden zijn. Bovendien was bekend dat vijandelijke strijders in Afghanistan in voorkomend geval onder dreiging van geweld medische behandeling afdwingen of zich medicijnen toe-eigenen. Op grond van deze informatie hebben Nederlandse militairen op 12 april 2009 een bezoek gebracht aan het ziekenhuis van Tarin Kowt en het Health Training Center, waarbij onder meer het ziekenhuis is betreden. Alvorens het ziekenhuis binnen te gaan, hebben de militairen daartoe toestemming gekregen van de aanwezige staf van het ziekenhuis. Bij het bezoek waren vrouwelijke militairen en militaire artsen aanwezig. Tijdens het bezoek hebben de desbetreffende militairen de normale gang van zaken in het ziekenhuis zo min mogelijk verstoord.
Nederland hecht sterk aan een goede samenwerking met het ziekenhuis en het Health Training Center. De regering betreurt dat het bezoek bij de betrokken instanties een negatieve indruk heeft gemaakt. Na het bezoek zijn er klachten ontvangen over de handelwijze van de Nederlandse militairen. De klachten zijn onderzocht en er zijn enkele deels gegrond verklaard. Het betrof het niet vooraf aankondigen van het bezoek, het zeer kort betreden van de vrouwenvleugel van het ziekenhuis en het forceren van het hangslot van een kast. Naar aanleiding van deze conclusies zijn enkele relevante procedures aangescherpt. Bovendien is de Task Force Uruzgan met de betrokken instanties in overleg getreden om de constructieve relaties en het vertrouwen te bestendigen. Er was geen sprake van schending van het internationaal recht.
Is het waar dat zij hierbij ziekenhuispersoneel en/of andere mensen in het ziekenhuis onder schot hebben gehouden?
Nee.
Wat is uw reactie op de stelling van dhr. Khan Agha Miakhil, dat er geen sprake was van een «rondleiding» onder zijn begeleiding, maar van dwingend binnentreden van Nederlandse militairen?
Zie antwoord vraag 2.
Zou u de gebeurtenis kenmerken als een inval, een inspectie, een bezoek of een rondleiding?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft u deze gebeurtenis niet aangemerkt als een incident? Hebben Nederlandse militairen in Afghanistan vaker gewapenderhand ziekenhuizen betreden, en zo ja, zijn deze handelingen gerapporteerd?
De gebeurtenissen zijn intern gemeld conform de daarvoor geldende procedures. Nederlandse militairen hebben in Afghanistan nooit gewapenderhand een civiel ziekenhuis betreden. Wel zijn bij het betreden van het ziekenhuis van Tarin Kowt wapens mee naar binnen genomen. Dit is overigens niet in strijd met het internationaal recht.
Is het waar dat tegelijk met de gebeurtenis bij het ziekenhuis het kantoor van de Afghaanse NGO AHDS werd omsingeld en doorzocht? Zo ja, kunt u uiteenzetten wat er gebeurde? Hoe zou u deze gebeurtenis kenmerken? Wat is de relatie tussen de genoemde gebeurtenissen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhouden uws inziens deze handelingen zich tot de Vierde Conventie van Genève?
De handelingen van Nederlandse militairen in Uruzgan op 12 april 2009 waren niet in strijd met de Vierde Conventie van Genève of enig ander onderdeel van het internationaal recht.
De Nederlandse regering hecht groot belang aan het internationaal recht. De Nederlandse krijgsmacht handelt ook in Afghanistan binnen de kaders die het internationaal recht stelt. Noch de Vierde Conventie van Genève noch enig ander onderdeel van het internationaal recht verbiedt het inspecteren of bezoeken van ziekenhuizen. Het is tevens toegestaan in voorkomend geval gewonde vijandelijke strijders te arresteren, onder de voorwaarde dat hun de noodzakelijke medische hulp niet wordt ontzegd. Bij het bezoek van het ziekenhuis van Tarin Kowt en het Health Training Center op 12 april 2009 zijn overigens geen personen gevangen genomen.
Het aantal alleenstaande minderjarige asielzoekers (ama's) in de cel in 2009 is verdubbeld |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Steeds meer ama’s in gevangenis»?1
Ja.
Klopt het dat het aantal alleenstaande minderjarige asielzoekers (ama’s) in de cel in 2009 is verdubbeld? Zo ja, wat is de oorzaak van deze verdubbeling?
In 2009 heeft tijdelijk een toename plaatsgevonden van het aantal alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) in bewaring ten opzichte van het aantal in 2008. In 2009 betrof het aantal 300 amv’s ten opzichte van 160 amv’s in het jaar 2008.
Inmiddels is het aantal amv’s in bewaring weer afgenomen. In de eerste helft van 2010 betrof het aantal inbewaringgestelden 110 amv’s ten opzichte van 170 amv’s in bewaring in de eerste helft van 2009. Deze amv’s verblijven in de Justitiële Jeugdinrichting (JJI) De Maasberg die onderdeel uitmaakt van De Hunnerberg, die speciaal voor deze doelgroep is ingericht.
Vreemdelingenbewaring is en blijft een ultimum remedium en wordt alleen toegepast wanneer er geen lichtere middelen voorhanden zijn om hetzelfde doel te bereiken. Vooral bij een kwetsbare groep als amv's is het van belang om zo veel mogelijk te volstaan met lichtere toezichtsinstrumenten dan bewaring.
Hoe verhoudt de toename van het aantal ama’s in de cel zich tot uw beleid om vreemdelingenbewaring slechts als «uiterste middel» in te zetten, en om kwetsbare groepen, zoals jonge kinderen, daarbij te ontzien?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat het plaatsen van alleenstaande minderjarige kinderen in vreemdelingenbewaring in strijd is met artikel 17 van de Terugkeerrichtlijn? Voldoen de plaatsingen van de ama’s in bewaring aan de voorwaarden die in dat artikel zijn genoemd? Kunt u dat toelichten?
Zie bij antwoord 6 en 7.
In welke inrichtingen zijn de betreffende 300 ama’s uit 2009 in vreemdelingenbewaring geplaatst? Hoe lang duurde gemiddeld die inbewaringstelling? Wat was het regime in die inrichtingen? In hoeveel gevallen heeft de vreemdelingenbewaring geleid tot terugkeer naar het land van herkomst?
Bij instroom werd ruim 60% van de ongeveer 300 amv’s in 2009 direct in de JJI-locatie De Maasberg in De Hunnerberg geplaatst. Het overgrote deel van de overige 40% amv’s die in alle andere JJI’s instroomde, werd in een later stadium alsnog overgeplaatst naar de Maasberg. In de loop van 2009 is de capaciteit van De Maasberg uitgebreid van 20 plekken naar 40 plekken, omdat deze locatie te vaak vol zat, en op dat moment door de toenemende instroom amv’s deze elders geplaatst moesten worden.
Vanaf 2010 worden alle amv’s in De Maasberg geplaatst. JJI De Maasberg is speciaal voor deze doelgroep ingericht. Het personeel in De Maasberg is opgeleid om vanuit een pedagogische invalshoek met amv’s te werken. Er wordt onderwijs verzorgd en er is aandacht voor vrijetijdsbesteding.
Vanwege het geringe aantal worden meisjes bij voorkeur in De Hunnerberg geplaatst.
Volgens de gegevens van DJI bedroeg in 2009 de verblijfsduur van de amv’s in vreemdelingenbewaring ongeveer 35 dagen.
Van de vreemdelingen die in 2009 zijn overgedragen aan de DT&V zijn circa 45 vreemdelingen na opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel aantoonbaar vertrokken uit Nederland.
Bent u van mening dat ama’s niet in de cel horen? Bent u bereid de inrichtingen voor vreemdelingenbewaring voor alleenstaande minderjarige kinderen «opener» te maken, zodat meer sprake is van «gecontroleerde opvang»?
In artikel 17 van de Terugkeerrichtlijn wordt niet bepaald dat alleenstaande minderjarige vreemdelingen niet in vreemdelingenbewaring mogen worden gesteld. Het artikel bepaalt wel dat vreemdelingenbewaring slechts in laatste instantie en voor een zo kort mogelijke periode dient plaats te vinden.
Het Nederlandse beleid is hiermee in overeenstemming. Vreemdelingenbewaring is een ultimum remedium en wordt alleen toegepast wanneer er geen lichtere middelen voorhanden zijn om hetzelfde doel te bereiken. Met name bij een kwetsbare groep als alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) is het van belang om zo veel mogelijk te volstaan met lichtere toezichtsinstrumenten dan bewaring.
De omstandigheden waaronder alleenstaande minderjarige vreemdelingen in vreemdelingenbewaring verblijven voldoen aan de voorwaarden die in artikel 17 worden genoemd.
In verband met de herijking van het amv-beleid is door de toenmalige staatssecretaris en minister van Justitie toegezegd dat in combinatie met de implementatie van de beschermende maatregelen voor zogenaamde risico-amv's wordt onderzocht of het karakter van De Maasberg kan worden aangepast en de voorzieningen een meer open karakter kunnen krijgen, zodat slechts sprake is van vrijheidsbeperking in plaats van vrijheidsontneming (Kamerstukken II, 2009/10, 27 062, nr. 64 en 65). Ik zal uw Kamer informeren over de uitkomst zodra het onderzoek is afgerond.
De stichting Nidos is een voogdij-instelling die zelf geen opvang biedt aan alleenstaande minderjarige vreemdelingen (met uitzondering van pleegzorg voor een beperkt aantal amv). De positie van Nidos als voogdij-instelling is dezelfde als die van de bureaus jeugdzorg. Beide zijn voor de huisvesting van de onder hun gezag staande minderjarigen aangewezen op accommodaties van respectievelijk COA en provinciale zorgaanbieders. Bij het onderzoek naar alternatieven voor vreemdelingenbewaring wordt Nidos, net als de overige relevante organisaties, geconsulteerd.
Bent u bereid de betreffende ama’s in afwachting van het aantreden van een nieuw kabinet bij de opvang van het NIDOS (jeugdbescherming voor vluchtelingen) onder te brengen?
Zie antwoord vraag 6.