De geloofwaardigheid van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «ACM verliest geloofwaardigheid als ze niet bijt»?1
Ja.
Hoeveel formele handhavingsbesluiten op het gebied van mededinging heeft de ACM sinds oktober 2017 genomen?
De ACM heeft sinds oktober 2017 drie formele handhavingsbesluiten genomen op het gebied van mededinging.
Is het waar dat de ACM meer dan andere Europese toezichthouders voor informele handhaving van de mededingingsregels kiest? Zo ja, waar blijkt dat uit en waarom is dit zo? Zo nee, waaruit blijkt dat dit niet het geval is?
De ACM is inderdaad actiever op het vlak van informele handhaving dan sommige andere Europese toezichthouders. De achtergrond daarvan is de probleemoplossende toezichtstijl van de ACM, die niet alle toezichthouders kennen, alsmede de wettelijke taken die de ACM heeft op het gebied van markt en overheid. Ik wijs u in dit verband ook op het antwoord op vraag 8. Zoals de boetes in bijvoorbeeld de Limburgse OV-aanbestedingszaak, de zaak rond prijsafspraken bij accu’s voor vorkheftrucks en de dieselfraudezaak laten zien maakt de ACM als onderdeel van het probleemoplossend toezicht ook gebruik van formele instrumenten.
Waaruit bestaat de informele handhaving van de ACM en welke afspraken worden er gemaakt?
De ACM steekt ten eerste veel energie in het geven van duidelijkheid aan de markt. Dat betreft bijvoorbeeld ACM-richtsnoeren en zienswijzen voor huisartsen, fysiotherapeuten, zzp’ers, inkopende ziekenhuizen en duurzaamheidsinitiatieven. Dit voorkomt in een later stadium problemen. Daarnaast neemt de ACM regelmatig contact op met marktpartijen om schadelijke gedragingen in een vroegtijdig stadium te stoppen. Dat kan meer geïsoleerde gedragingen of marktpartijen betreffen, maar ook (deel)sectoren. Voorbeelden van sectorale acties zijn de ACM-aanpak in de haven- en transportsector en de waarschuwing dit jaar aan consumenten, garages en importeurs rond adviesprijzen voor auto-onderhoud. De afspraken die worden gemaakt betreffen vaak naast vanzelfsprekend het respecteren van de wettelijke grenzen, ook het werken aan bewustwording in de branche. Deze aanpak sluit overigens ook in die sectoren het opleggen van boetes niet uit.
Deelt u de mening dat transparanter moet worden gemaakt welke informele handhaving er plaatsvindt? Zo ja, waarom en hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
De ACM verantwoordt zich elk jaar in haar jaarverslag over de uitvoering van haar wettelijke taken. Waar passend gaat zij daarbij ook in op informele handhaving. Zo heeft zij in haar jaarverslag over 2017 toegelicht op welke wijze zij kartelvorming in de sector havens en transport heeft helpen te voorkomen. Verder publiceert de ACM met grote regelmaat berichten op haar website over onderzoeken naar mogelijke overtredingen van de mededingingsregels. Ik vind deze mate van transparantie voldoende. Nog meer openheid van zaken kan ook een averechts effect hebben op de effectiviteit van de ACM omdat ondernemingen dan kunnen inspelen op mogelijke handhaving door de ACM.
Deelt u de mening dat formele handhaving van mededingingsregels en bekendmaking van de desbetreffende sancties kunnen helpen bij het duidelijk maken aan welke regels bedrijven gebonden zijn en wat de gevolgen van overtreding daarvan zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De Mededingingswet schrijft voor aan welke regels ondernemingen gebonden zijn. Voor de interpretatie van die wet kan formele handhaving, en de gerechtelijke uitspraken die daar mogelijk uit volgen, helpen bij het verschaffen van duidelijkheid aan ondernemingen. Dit is niet de enige wijze waarop duidelijkheid kan ontstaan over de interpretatie van de mededingingsregels. De ACM kan bijvoorbeeld ook beleidsregels uitvaardigen over de wijze waarop zij toezicht houdt, of een (informele) zienswijze geven over een specifieke (nieuwe) casus. De ACM bekijkt afhankelijk van het geval wat de meest effectieve handelwijze is. Daarbij is van belang dat handhaving via boetes nooit primair tot doel mag hebben duidelijkheid over de interpretatie van een wet te verbeteren. Het belangrijkste is naleving van de regels te bewerkstelligen of af te dwingen zodat overtredingen worden voorkomen en consumenten worden beschermd.
Is het waar dat andere Europese toezichthouders (relatief) meer dan de ACM dat doet, formele besluiten zoals boetes nemen? Zo ja, in welke orde van grootte verschilt dit van de ACM? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Hoewel de aantallen boetes fluctueren over de jaren en over het algemeen bij de meeste toezichthouders een neergaande tendens laten zien, lijkt de ACM wel te behoren tot de toezichthouders in Europa die relatief minder boetebesluiten nemen. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening van de in het bericht genoemde vicepresident bij het Gerecht van de Europese Unie dat de ACM te weinig zijn tanden laat zien? Zo ja, waar blijkt dat uit en waarom is dat zo? Zo ja, wat kunt u doen om hier verandering in te laten brengen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van belang dat overtredingen van de mededingingsregels ook tot boetes kunnen leiden, omdat daar een afschrikwekkend en preventief effect van uitgaat. Formele handhaving hoeft echter niet altijd het meest geschikte instrument te zijn. Onderdeel van de toezichtstrategie van de ACM is de probleemoplossende toezichtstijl («probleemoplossend toezicht») waarbij het effect van het optreden centraal staat. De ACM kijkt daarbij met een breed vizier en onderzoekt niet alleen wat de mogelijke overtreding is, maar tevens wat de aard van het markt- of consumentenprobleem is. Vervolgens kiest de ACM het instrument, of een combinatie van instrumenten, die de meeste kans op een structurele oplossing van het probleem geeft.
De ACM is een onafhankelijke toezichthouder en zij maakt zelf de afweging welk instrument het meest geschikt is om een probleem effectief op te lossen. Door uiteenlopende omstandigheden, waaronder het aantal klachten en clementiemeldingen, de duur van een onderzoek of de complexiteit ervan, kan het gebeuren dat er in een jaar geen of minder boetes worden opgelegd. De ACM heeft mij laten weten dat boetes en maatregelen onverminderd een onderdeel zijn van haar toezichtstrategie. Hoewel ik van mening ben dat deze toezichtstrategie bijdraagt aan de doeltreffendheid en doelmatigheid van het toezicht door de ACM, zal deze onderdeel zijn van de eerstvolgende evaluatie van de ACM die ik ga uitvoeren.
Het bericht ‘Spanish cities grapple with invasion of electric scooters’ |
|
Martin Wörsdörfer (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van artikel van L’Agence France-Presse (AFP) over Spaanse steden en de invasie van elektrische scooters en steps van 5 oktober 2018?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Zijn er volgens u soortgelijke initiatieven bekend in Nederlandse steden, waarbij nieuwe vormen van elektrisch vervoer en elektrisch stepgebruik in overweging zijn? Zo ja, wie, wat, waar, wanneer en hoe? Hoe wordt de verkeersveiligheid hierbij gewaarborgd?
In verschillende steden in Nederland worden projecten opgezet met nieuwe vormen van elektrische vervoer. Het gaat momenteel in ieder geval om elektrische deelscooters in Rotterdam en Amsterdam. Deze voertuigen zijn toegelaten tot de openbare weg en zijn, mits gebruikt binnen de regels, veilig, ook in het gebruik. Elektrische stepjes mogen in zijn algemeenheid, afgezien van een aantal specifieke types die als bijzondere bromfiets zijn toegelaten, niet op de openbare weg worden gebruikt.
Welke toelatingseisen gelden er momenteel voor E-steps? In hoeverre zijn toelatingseisen toegesneden op nieuwe ontwikkelingen? Wat is te verwachten als het gaat om toelatingseisen voor E-mobility voertuigen die in vele soorten en maten op de markt komen? Welke veiligheidseisen stellen we en zijn afdoende? Welke regels verdienen aanpassing?
Elektrische stepjes vallen in Nederland in de categorie bijzondere bromfietsen. Die toelatingseisen staan omschreven in de Beleidsregel aanwijzing bijzondere bromfietsen. In mijn Kamerbrief van 21 september 20182 en in antwoord op feitelijke vragen over de Stint van 9 oktober 2018 heb ik aangeven dat ik de SWOV en de RDW heb gevraagd om met voorrang aan de slag te gaan om mij te adviseren over de wenselijkheid van een aanpassing van het kader voor toelating en veilig gebruik op de weg van licht gemotoriseerde voertuigen, voor zover deze niet al onder Europese regelgeving vallen. Daarnaast heeft de Onderzoeksraad voor Veiligheid op 9 oktober jl. besloten onderzoek te doen naar de wijze waarop in Nederland bijzondere voertuigen zoals de Stint op de openbare weg worden toegelaten. Verder zal in het kader van het nieuwe Strategisch Plan Verkeersveiligheid extra aandacht worden gegeven aan de groep kwetsbare verkeersdeelnemers en zal ook een mogelijke actualisering van het kader voor de toelating van nieuwe innovatieve voertuigen worden bezien.
In hoeverre mogen gemeenten in samenwerking met commerciële partijen zelf een afweging maken, bijvoorbeeld in een afgebakend gebied? In hoeverre is experimenteerruimte mogelijk? Is daar behoefte aan? Zo nee, acht u de kans waarschijnlijk dat een aantal grote steden best interesse kan hebben? Met welke pilots zou ervaring opgedaan kunnen worden?
Het is aan gemeenten om te besluiten met welke commerciële partijen ze willen samenwerken om nieuwe vormen van elektrische mobiliteit een plek te geven. De toelating van voertuigen op de openbare weg is voorbehouden aan de RDW of, in geval van bijzondere bromfietsen, aan mij. Gemeenten kunnen niet zelfstandig besluiten om voertuigen toe te laten tot de openbare weg. Op dit moment heb ik van gemeenten geen signalen gekregen dat er behoefte is aan experimenteerruimte. Rotterdam laat bijvoorbeeld het gebruik voor de deelsteps afhangen van de toelating van deze voertuigen en opereert daarmee binnen het wettelijke kader. Omdat er op dit moment geen behoefte lijkt te zijn aan experimenteerruimte, kan ik niet vooruitlopen op welke pilots hiervoor geschikt zouden kunnen zijn.
Neemt u deze ontwikkelingen (inclusief allerlei E-vormen van transport) mee in het Strategisch Plan Verkeersveiligheid?
Ja, ik neem deze ontwikkelingen mee.
Het onderzoek van de Consumentenbond dat veel winkels zich schuldig maken aan nepaanbiedingen |
|
Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Winkels hardleers met nepaanbiedingen»?1
Ja.
Kunt u de conclusies uit het onderzoek bevestigen en daarbij aangeven hoe vaak dergelijke nepaanbiedingen voorkomen?
Ik heb geen gegevens over hoe vaak dergelijke nepaanbiedingen voorkomen. Zie verder het antwoord op vraag drie van het lid Moorlag (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr.379).
Deelt u de mening dat een groot deel van de winkels hun gedrag niet heeft verbeterd na eerder onderzoek in 2014?
Op basis van het onderzoek van de Consumentenbond kan ik dat niet concluderen. In het artikel schrijft de Consumentenbond dat er enkele partijen zijn die hun gedrag niet hebben aangepast naar aanleiding van het vorige onderzoek van de Consumentenbond, maar ook dat er winkels zijn die wel hun gedrag hebben aangepast. Overigens constateert de Consumentenbond ook dat er bij bouwmarkten en supermarkten geen sprake is van nep-prijzen. Zie verder ook de antwoorden op vraag vier van het lid Moorlag (2018Z16903).
Kunt u aangeven of aanvullende maatregelen nodig zijn om prijsmisleiding in de toekomst te voorkomen en een impuls te geven aan de consumentenbescherming?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met het feit dat een aanzienlijk deel van de winkels niet op de hoogte is van de Wet Oneerlijke Handelspraktijken?2
Ik vind het goed dat de Consumentenbond dergelijk onderzoek doet, hierdoor blijven de ACM en ik scherp op structurele overtredingen van de consumentenregelgeving. Het onderzoek van de Consumentenbond is gedaan bij veertig webwinkels en in de fysieke winkels in drie sectoren (drogisterijen, bouwmarkten en supermarkten). Op basis daarvan kunnen geen algemene conclusies worden getrokken over in hoeverre de regels worden nageleefd.
Kunt u aangeven waarom voorlichting op dit gebied tekort schiet?
Zie antwoord vraag 5.
Winkels die nep-aanbiedingen doen |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de publicatie in de Consumentengids over nepaanbiedingen van webwinkels in de vorm van misleidende van-voorprijzen?1
Ja.
Deelt u de conclusie van de Consumentenbond dat het presenteren van misleidende van-voorprijzen in strijd is met de Wet oneerlijke handelspraktijken?
Ja die conclusie deel ik. Het is handelaren op grond van deze wetgeving (afdeling 3a van titel 3 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek) niet toegestaan om consumenten te misleiden over het bestaan van een specifiek prijsvoordeel.
Is de weergegeven opsomming van webwinkels die misleidende van-voorprijzen presenteren naar uw oordeel juist? Zo nee, waarom niet?
Het betreft hier een onderzoek van de Consumentenbond zelf, het is niet aan mij om te beoordelen of de resultaten van het onderzoek juist zijn. Ik heb ook geen gegevens om de bevindingen van de Consumentenbond te verifiëren.
Bent u bereid te bevorderen dat de bedrijven die zich bezondigen aan het presenteren van nep-van-voorprijzen deze praktijken gaan staken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke actie gaat u dan ondernemen en welke partijen en middelen gaat u dan inzetten?
Ik vind het belangrijk dat consumenten een weloverwogen beslissing kunnen nemen. Daar hoort bij dat verkopers de consument niet misleiden in hun uitingen rondom van-voor prijzen. Dat wordt bevorderd doordat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) als wettelijk taak heeft toe te zien op de naleving van de Wet Oneerlijke Handelspraktijken en meer in het bijzonder artikel 193c lid 1 sub d van het Burgerlijk Wetboek. De ACM heeft verschillende handhavingsinstrumenten tot haar beschikking. Zo kan zij overtreding van de regels over oneerlijke handelspraktijken sanctioneren met een boete van maximaal € 900.000 per overtreding of, indien dat meer is, 1% van de omzet van de overtreder.
Is naar uw oordeel een intensievere vorm van toezicht en handhaving van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) gewenst om oneerlijke handelspraktijken in de vorm van nepaanbiedingen uit te bannen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u dat bevorderen?
De ACM is een onafhankelijk toezichthouder, daar hoort bij dat het aan de ACM zelf is om haar prioriteiten te bepalen. De ACM doet dat op basis van het door haar vooraf vastgestelde prioriteringsbeleid.
Bent u bereid om met de Consumentenbond in overleg te treden om in gezamenlijk overleg te verkennen welke stappen nodig zijn en gezet kunnen worden om de praktijken van misleidende van-voorprijzen aan te pakken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan bereid de Kamer te informeren over de uitkomsten?
Er is regulier overleg tussen het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en de Consumentenbond waarbij wordt gesproken over de actualiteiten in het consumentenrecht. Het is echter aan de ACM om op basis van het eigen prioriteringsbeleid te besluiten al dan niet handhavend op te treden. Als de ACM een handhavingsbesluit neemt voor overtreding van artikel 193c lid 1 sub d van het Burgerlijk Wetboek dan publiceert zij, conform de Instellingswet ACM, dit besluit.
Het bel-me-niet-register |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bel-me-niet Register: waarom word je nog steeds gebeld?» en de uitzending van het programma Kassa van 23 september 2018?1
Ja.
Deelt u de mening dat uit de uitkomst van de enquête onder ruim 2.000 Kassa-kijkers blijkt dat het Bel-me-niet Register niet kan voorkomen dat mensen toch ongevraagde telefoontjes krijgen? Zo ja, hoe komt het dat die telefoontjes toch plaatsvinden? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Het klopt inderdaad dat consumenten die hun telefoonnummer in het Bel-Me-Niet Register hebben ingeschreven gebeld kunnen worden. Consumenten mogen – ook al zijn zij ingeschreven in het Bel-Me-Niet Register- gebeld worden door bedrijven als zij dat bedrijf daar toestemming voor hebben gegeven of als zij klant zijn (geweest) bij dat bedrijf. Consumenten kennen of begrijpen deze regels niet altijd. Voor deze consumenten is het verwarrend dat zij worden gebeld terwijl zij hun nummer in het Bel-Me-Niet Register hebben ingeschreven.
Om deze verwarring op te lossen, heb ik in de consumentenagenda die ik op 8 oktober jl. aan uw Kamer heb gezonden, aangekondigd om het hele systeem voor telemarketing opnieuw te bezien en maatregelen te treffen. Daarin heb ik een wettelijk opt-in systeem aangekondigd, het uitgangspunt is dat consumenten niet meer gebeld mogen worden tenzij ze daarvoor toestemming hebben gegeven.
Deelt u de mening dat de regel dat bedrijven tot in het oneindige mogen blijven bellen als de consument oud-klant is, moet worden geschrapt, bijvoorbeeld door de periode waarin gebeld mag worden te beperken of het mogen bellen te koppelen aan het verlenen van expliciete toestemming van de klant? Zo ja, hoe gaat u hier middels wet- of regelgeving voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met u eens dat het onwenselijk is dat consumenten nog gebeld worden door bedrijven waar zij al lang geen klant meer zijn. Ik begrijp dat dit voor irritatie zorgt bij consumenten. Ik overweeg dan ook maatregelen om dit aan te pakken maar ik vind het belangrijk om hierover eerst gesprekken te voeren met de telemarketing sector. Als de irritatie niet door middel van zelfregulering aangepakt kan worden, zal ik wettelijke maatregelen nemen.
Acht u het wenselijk om het bel-me-niet-register ook open te stellen voor (kleine) ondernemers die gevrijwaard willen blijven van ongevraagde telefonische marketing? Zo ja, hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Het Bel-Me-Niet Register is toegankelijk voor natuurlijke personen. Ook een (kleine) ondernemer die een natuurlijk persoon is, zoals een eenmanszaak, kan zich dus via het Bel-Me-Niet vrijwaren van ongevraagde telefonische marketing.
Is het u bekend dat een belangrijk deel van de consumenten niet, althans onvoldoende weet dat het recht van verzet bestaat, dan wel onvoldoende weet hoe dat recht kan worden geëffectueerd? Kan het recht van verzet ook worden ingeroepen anders dan door middel van het doorlopen van een boodschap na afloop van een ongewenst telefoongesprek? Zo ja, hoe dan?
De sector heeft via zelfregulering een systeem om de consument in ieder telemarketinggesprek actief te wijzen op het Recht van verzet en het Bel-me-niet Register en dat onmiddellijke opname in het Bel-me-niet Register faciliteert. Maar, dit is niet de enige manier waarop consumenten gebruik kunnen maken van het Recht van verzet. De consument kan zich in principe tijdens ieder telefoongesprek verzetten tegen het verdere gebruik van zijn contactgegevens voor telemarketing door eenvoudigweg aan te geven voortaan niet meer gebeld te willen worden. De consument is hiervoor niet afhankelijk van het Interactive Voice Response (de boodschap na afloop van het telefoongesprek).
Deelt u de mening dat het recht van verzet eenvoudiger aangeroepen zou moeten kunnen worden dan het doorlopen van een minutenlang bandje na afloop van een telefoongesprek? Ziet u andere of meer mogelijkheden om het recht van consumenten te versterken om gevrijwaard te blijven van ongewenste telefoontjes van bedrijven? Zo ja, welke en hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het verstrekken van Staatsgaranties over financiering van franchiseondernemingen |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert zich u de antwoorden van de Minister van Economische Zaken op eerdere Kamervragen over de financiering van franchiseondernemingen?1
Ja.
Kunt u een geactualiseerd overzicht tot op heden geven van de tabel, zoals die is gegeven in antwoord op vraag 7, over de periode vanaf 2012 tot en met heden?
Kent u het beleid van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) om bij subsidieverlening steeds meer uit te gaan van de verstrekte gegevens en de eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager en dat wie bewust foute informatie verstrekt of zaken achterhoudt, aangepakt wordt?2
Ja, ik ken en ondersteun het beleid van RVO. Het bijzondere van de BMKB-regeling is echter dat niet RVO, maar de kredietverlener de rol van loketfunctie vervult. Dat wil zeggen dat de kredietverlener zelfstandig kan bepalen of een borgstelling wordt ingepast of niet, uiteraard rekening houdend met de voorwaarden van de BMKB. Inpassing van een borgstellingskrediet wordt gemeld aan RVO middels een standaard meldformulier. Dit leidt tot een efficiënt en weinig administratief aanvraagproces. Het mooie van de BMKB-regeling is dat RVO pas aan het werk hoeft in het geval dat de kredietverlener daadwerkelijk een verliesdeclaratie bij de Staat indient. Op dat moment krijgt RVO inzage in de beoordeling van de bank bij verstrekking van het oorspronkelijk krediet. Deze informatie betreft o.a.:
Mocht blijken dat de initiële beoordeling van de kredietverlener niet strookt met de voorwaarden van de BMKB-regeling, en de borgstelling ten onrechte is ingepast, dan zal de verliesdeclaratie worden afgewezen. Een door RVO geaccrediteerde kredietverlener mag gebruik maken van de BMKB. Dit zijn voornamelijk banken en een aantal alternatieve financiers.
Wie vraagt feitelijk de borgstellingskrediet (BMKB) aan? Is dat een bank? Zo ja, wilt u dan een geanonimiseerd voorbeeld bijvoegen over wat een bank zoal aanlevert bij een dergelijke aanvraag?
Zie antwoord vraag 3.
Beschikt u over gegevens of signalen waaruit blijkt dat er bij de aanvraag van genoemde borgstellingskredieten voor franchiseondernemingen door banken met enige regelmaat te rooskleurige of anderszins onjuiste informatie wordt verstrekt? Zo ja, waar bestaan die gegevens of signalen uit? Zo nee, bent u bereid om te onderzoeken in hoeverre de informatie waarop deze borgstelling door banken wordt gevraagd een realistische risico-inschatting van de betreffende franchiseondernemingen geeft?
Ik herken niet het beeld dat er door franchiseondernemingen vaker onjuiste of te rooskleurige informatie wordt verstrekt. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 is de bank verantwoordelijk voor een juiste toepassing van de BMKB. Bij een verliesdeclaratie toetst RVO standaard of de bank een realistische risico-inschatting heeft gemaakt van de betreffende onderneming. Zo niet, dan zal de verliesdeclaratie niet of slechts ten dele worden gehonoreerd.
Deelt u de mening dat indien blijkt dat als een aanvrager bij een aangevraagde borgstellingskrediet niet realistische of evident onjuiste gegevens over de levensvatbaarheid van een franchiseonderneming heeft gegeven, bijvoorbeeld blijkend uit een evident te laag loonkostenpercentage, dat dat als foute informatie kan worden beschouwd? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Als de aanvrager bij de toepassing van de BMKB evident verkeerde inschattingen heeft gemaakt over de levensvatbaarheid van een franchiseondernemer, die duidelijk aan de aanvrager te verwijten valt, dan zal RVO een eventuele verliesdeclaratie afwijzen. Het is uiteindelijk aan RVO om te beoordelen of een bank al dan niet nalatig is geweest bij het inpassen van een borgstelling. Daarbij speelt proportionaliteit ook een rol. Er kunnen na verstrekking van een lening met borgstelling externe effecten optreden die de bank niet had kunnen voorzien.
Hoe vaak heeft RVO.nl sinds 2012 opgetreden tegen aanvragers van een borgstellingskrediet die informatie hebben verstrekt of zaken hebben achtergehouden bij het aanvragen van een dergelijke garantiestelling voor een te financieren franchiseorganisatie? Welke maatregelen zijn tegen deze aanvragers genomen? In hoeveel gevallen is er aangifte door RVO gedaan en voor welke strafbare feiten?
RVO is niet bekend met gevallen waar aanvragers bewust informatie achterhouden of verkeerde informatie verstrekken bij borgstellingen voor franchiseorganisaties en heeft daar dus ook geen actie op ondernomen.
Deelt u de mening dat indien een bank zich publiekelijk profileert als expert op het gebied van (de risico-inschatting bij) franchise, dat de franchisenemer in hoge mate op die risico-inschatting moet kunnen vertrouwen? Zo ja, welke juridische en praktische mogelijkheden zijn in een dergelijk geval beschikbaar voor een franchisenemer of de RVO als een franchisenemer op basis van verkeerde informatie een onderneming start en bij die bank financiert?
Belangrijk is dat een bank bij verstrekking van een borgstellingskrediet ook eigen risico loopt. Een borgstelling dekt immers maximaal 67,5% van het eigen risico (doorgaans een dekking van 45%). De bank heeft dus belang bij een zorgvuldig proces om kredieten (met borgstelling) te verstrekken en hier ligt ook de expertise van banken. Uiteraard hecht EZK veel waarde aan een juiste toepassing van borgstellingen, daarom worden alle ingediende verliesdeclaraties door RVO gecontroleerd.
Een franchisenemer moet kunnen vertrouwen op het professionele oordeel van de bank, mits de onderneming de juiste informatie aan de bank beschikbaar stelt. Mocht een ondernemer zich op onrechtmatige wijze benadeeld voelen door een bank, dan kan een ondernemer zich richten tot de rechtspraak. Mij zijn overigens geen signalen bekend dat er bij de kredietverlening aan franchiseondernemingen strafbare feiten plaatsvinden.
Acht u het denkbaar dat er in een dergelijk geval sprake kan zijn van strafbare feiten en zo ja, welke? Zijn er in dit verband door franchisenemers aangiftes gedaan en wat is de aard en de omvang daarvan? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zie antwoord vraag 8.
De stakingen van postbezorgers bij PostNL |
|
Mahir Alkaya (SP) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw mening over de staking van PostNL-medewerkers op 20 september 2018?
Bij voorkeur worden meningsverschillen tussen werkgevers en werknemers besproken aan de overlegtafel. Werknemers hebben echter het recht om ook op andere manieren hun stem te laten horen.
Herkent u het beeld dat de invoering van de combibundel een voorbeeld is van «ideeën van mensen die op kantoor werken en niet in de praktijk»?1 Ziet u parallellen met de invoering van een nieuw sorteersysteem bij PostNL ten tijde van de drukke Kerstdagen van 2017?2
Ik heb in uw Kamer tijdens het debat over de toekomst van de postbezorging op 12 september jl. benadrukt dat ik mij hard wil maken voor de belangen van de werknemers in de postsector. In het antwoord hierboven staat op welke wijze werknemers zijn beschermd. Daarnaast is de regelgeving gericht op een kostenefficiënte uitvoering van de postdienst door de verlener van de Universele Postdienst (UPD). Daarbij komt dat uit eerdere onderzoeken die ik heb laten uitvoeren uitdrukkelijk blijkt dat structurele wijzigingen nodig zijn om de financierbaarheid van de UPD op de langere termijn te borgen. PostNL is verantwoordelijk voor het vinden van een adequate balans tussen deze verschillende belangen. Het is niet aan mij om me te bemoeien met het interne bedrijfsproces van een marktpartij en de keuzes die deze daarbij maakt.
Deelt u de mening dat een fundamentele verandering van werkwijze zoals de invoering van de combibundel bij PostNL met instemming van medewerkers moet worden gedaan? Zo nee, waarom niet?3
Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever om te beoordelen welke arbeidsrisico’s een veranderde werkwijze met zich brengt. Op basis van de Arbowet is het de taak van de werkgever om – met instemming van werknemers – in een risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) vast te leggen welke risico’s het werk met zich brengt en welke maatregelen zijn genomen om deze risico’s te voorkomen of te beperken.
Wanneer sprake is van een belangrijke inkrimping, uitbreiding of andere wijziging van de werkzaamheden bij een bedrijf dan moet de ondernemingsraad in de gelegenheid zijn gesteld advies uit te brengen over het voorgenomen besluit. Ik heb begrepen dat dit in het onderhavige geval is gebeurd. Als het betreffende bedrijf het advies van de ondernemingsraad niet opvolgt, kan de ondernemingsraad beroep instellen tegen het besluit bij de Ondernemingskamer van de Rechtbank te Amsterdam. Naar ik begrijp heeft de OR van PostNL geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.
Het is mogelijk dat een verandering van werkwijze leidt tot een dermate fundamentele wijziging in takenpakketten van betrokken werknemers dat de in een cao opgenomen functieomschrijvingen aanpassing behoeven en deze aanpassing mogelijk ook leidt tot een andere waardering van deze functies. Het is primair aan cao-partijen om uit te maken of dat aan de orde is en om daar bij een mogelijk verschil van inzicht in onderling overleg uit te komen.
Bent u bereid PostNL op te roepen de reorganisaties en de invoering van de combibundel uit te stellen, mede in het licht van de aankomende veranderingen als gevolg van de uitkomsten van de Postdialoog?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Australische overheid verbiedt Huawei en ZTE apparatuur te leveren voor 5g’ |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Australische overheid verbiedt Huawei en ZTE apparatuur te leveren voor 5G» en de verklaring van de Australische overheid?1
Ja.
Onderschrijft u het grote economische en maatschappelijke belang van 5G op het gebied van connectiviteit en communicatie voor bedrijven en burgers, het belang van 5G voor vitale (toekomstige) systemen op het gebied van mobiliteit, elektriciteit en zorg en het belang voor de ontwikkeling van het Internet of Things?
Ja.
Aangezien zowel Australië als de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk hebben maatregelen genomen om de nationale veiligheid van dergelijke vitale infrastructuur te garanderen, bent u in contact met deze landen over de genomen besluiten en de informatie waarop deze besluiten zijn genomen? Is er aanleiding om een dergelijk besluit ook voor Nederland te nemen?
Uiteraard heeft het kabinet aandacht voor ontwikkelingen in technologieën en kwetsbaarheden daarin en voor de noodzaak scherp te blijven op de beveiliging hiervan. Ook de internationale ontwikkelingen rond Chinese technologiebedrijven worden door het kabinet gevolgd.
Nederland maakt een eigenstandige afweging. De Nederlandse overheid beziet de risico’s die verbonden zijn aan dergelijke producten en bedrijven op een zorgvuldige «case by case» basis, waarbij in ieder geval de volgende criteria worden betrokken:
Gezien de nationale veiligheidsbelangen en de belangen van het bedrijfsleven wordt niet vooruitgelopen of gespeculeerd over al dan niet mogelijke toekomstige maatregelen.
Wat is uw reactie op de vier eisen aan het 5G-netwerk die de Australische regering formuleert in haar verklaring over deze kwestie? Bent u het eens met de analyse van de Australische regering over het vervagen van grenzen tussen «rand» en «kern»-apparatuur bij 5G?
5G heeft inderdaad een architectuur die verschilt van die van de huidige generatie mobiele netwerken. Op basis van een analyse van de risico’s die dat met zich meebrengt wordt een afweging gemaakt van mogelijke toekomstige maatregelen. Ieder land maakt daarbij zijn eigen risico-afweging, zoals Australië dat heeft gedaan met zijn eisen, en de Nederlandse overheid eveneens een eigen afweging maakt.
In hoeverre valt de hardware van bedrijven als Huawei en ZTE binnen het in de brief over Kaspersky virussoftware geformuleerde kader (Kamerstuk 30 821, nr. 46), namelijk: a) diepgaande toegang tot ICT-systemen, b) een plicht tot het navolgen van buitenlandse wetgeving (in dat geval Russische) en c) een offensief cyberprogramma van dat betreffende land?
Gezien de nationale veiligheidsbelangen en de belangen van het bedrijfsleven wordt niet vooruitgelopen op of gespeculeerd over welke producten, diensten of bedrijven al dan niet een risico zouden kunnen vormen voor de nationale veiligheid en over al dan niet mogelijke toekomstige maatregelen.
Op welke manier geschiedt de besluitvorming om tot dergelijke besluiten, zoals met de antivirussoftware van Kaspersky, te komen? Ziet u reden om een uitgebreider kader op te stellen om dergelijke besluiten van nationale veiligheid te nemen?
De Nederlandse overheid beziet de risico’s die verbonden zijn aan dergelijke producten en bedrijven op een zorgvuldige «case by case» basis, waarbij in ieder geval de volgende criteria worden betrokken:
Omdat elke casus specifieke kenmerken heeft, biedt het huidige kader voldoende flexibiliteit om bij elke afzonderlijke casus een analyse naar de eventuele risico’s voor de nationale veiligheid uit te voeren.
Op wat voor manier vindt er Europese samenwerking op dergelijke kwesties van nationale veiligheid plaats? Vindt u het wenselijk als er ook op Europees niveau strategisch vanuit nationaal veiligheidsbelang gekeken wordt naar dergelijke kwesties?
Nationale veiligheid is een primaire verantwoordelijkheid van de lidstaten. Echter faciliteert de EU samenwerking tussen lidstaten op het gebied van veiligheid, bijvoorbeeld middels werkgroepen waarin kennis, informatie en «best practices» worden uitgewisseld over dergelijke onderwerpen. Nederland acht het van belang dat informatie en kennis wordt uitgewisseld over dergelijke onderwerpen in EU-verband, hierbij is het echter van belang dat de nationale competentie van nationale veiligheid wordt gerespecteerd.
Het bericht '430.000 gulden voor onderzeeër' |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «430.000 gulden voor onderzeeër»?1
Ja.
Herinnert u zich de volgende uitspraken van de Staatssecretaris van Defensie dat « wij (...) bij de verwerving van materieel het nationaal veiligheidsbelang zwaarder (gaan) laten meewegen. Dat doen onze buurlanden ook» en «we moeten ook niet de «gekke Henkie» van Europa willen zijn»?2
Ja.
Herinnert u zich tevens de uitspraak dat de ministeries van Defensie en Economische Zaken en Klimaat in ieder geval gaan kijken naar de Defensie Industrie Strategie als het gaat om de wijze waarop het kabinet artikel 346 VWEU wil gaan toepassen, alsmede naar industriële participatie, aangezien dit «echt een wezenlijk element is om het Nederlandse bedrijfsleven erbij te betrekken»?3
Ja.
Deelt u de opvatting dat de miljarden aan investeringen bij Defensie onder dit kabinet en het zwaarder laten wegen van het nationaal veiligheidsbelang grote kansen bieden voor de Nederlandse defensie-gerelateerde industrie en de «Gouden Driehoek» van Defensie, bedrijfsleven en kennisinstituten?
Nieuwe investeringsprojecten bieden vanzelfsprekend kansen voor de Nederlandse industrie en de «Gouden Driehoek». Daarbij blijft voor Defensie een belangrijk uitgangspunt dat, binnen de financiële kaders, voor onze militairen het beste materieel voor de beste prijs moet worden verkregen. Bij een aanbestedingstraject worden zoveel als mogelijk aanbiedingen van de Nederlandse industrie betrokken.
Zal de nieuwe Defensie Industrie Strategie conform de eerdere planning in het derde kwartaal van 2018 verschijnen, dus uiterlijk 30 september 2018?
Het verschijnen van de nieuwe Defensie Industrie Strategie (DIS) is nu voorzien voor het vierde kwartaal van 2018.
Bent u bereid de nieuwe Defensie Industrie Strategie, waar mogelijk, zo snel mogelijk te betrekken bij nieuwe en lopende materieelprojecten waarbij nog geen aanbestedingstraject in gang is gezet? Zo nee, waarom niet?
De nieuwe DIS zal na publicatie onmiddellijk worden betrokken bij verwervingstrajecten voor materieel. Bij verwervingstrajecten waar dit evident is, worden nationale veiligheidsbelangen al meegenomen op grond van de DIS van 2013. Dit is bijvoorbeeld het geval geweest bij de vervanging van de M-fregatten en de verwerving van het Combat Support Ship. De Kamer heeft van deze projecten op 3 mei jl. de A-brieven ontvangen (Kamerstuk 27 830, nrs. 212 en 224).
Klopt het dat Defensie in het kader van de B-fase van het project Vervanging Onderzeebootcapaciteit diverse potentiële leveranciers gevraagd heeft informatie aan te leveren bij Defensie over hun voorstellen voor nieuwe onderzeeboten?4
Ja, dat klopt. Zoals uiteengezet in de herziene brochure «DMP bij de tijd» (Kamerstuk 27 830, nr. 197 van 3 februari 2017) hoort bij B-fase een inventarisatie van kansrijke verwervingsalternatieven, van kansen op materieelsamenwerking en van samenwerking met de industrie. De Defensie Materieel Organisatie heeft dan ook in het kader van de onderzoeksfase (DMP B-fase) van het project Vervanging onderzeebootcapaciteit een marktverkenning uitgevoerd.
Is uw verwachting nog steeds dat de B-fase van dit proces eind 2018 wordt voltooid?
De vervanging van de onderzeeboten is het grootste investeringsproject van de krijgsmacht in voorbereiding. Daarom is het zorgvuldig doorlopen van het besluitvormingsproces van groot belang. Anders dan in het Materieelprojectenoverzicht 2018 staat vermeld, verwacht ik de B-brief daarom pas begin 2019 aan u te kunnen aanbieden.
Welke kansen en mogelijkheden ziet u om juist in deze fase, waarin de verwervingsstrategie bepaald wordt en de mogelijkheden tot internationale samenwerking en industriële participatie onderzocht worden, de nieuwe Defensie Industrie Strategie toe te passen?
Zie het antwoord op vraag 6.
Bent u in elk geval bereid de Defensie Industrie Strategie ruimschoots eerder aan de Kamer te doen toekomen dan de B-brief Vervanging Onderzeebootcapaciteit?
De DIS zal eerder aan de Kamer worden aangeboden dan de B-brief voor de vervanging van onderzeebootcapaciteit.
De partijdigheid van de evaluatie van de netneutraliteitsverordening |
|
Mahir Alkaya (SP) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de brief aan de Europese Commissie van diversie belangenorganisaties, waaronder het Nederlandse Bits of Freedom, waarin zij hun bezwaren uiten over de aanstelling van onderzoeksbureau Bird & Bird voor het onderzoek naar de implementatie van de netneutraliteitsverordening?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze organisatie, die in het verleden Nederlandse wetgeving op het gebied van netneutraliteit aanvocht, onvoldoende in staat is om een onafhankelijke evaluatie uit te voeren waarbij de vraag of een strengere vorm van netneutraliteit in het belang is van burgers aan bod komt? Zo ja, heeft u deze mening over gebracht aan de Europese Commissie of gaat u dit nog doen?
De Europese Commissie volgt voor het verlenen van opdrachten de regels van de Financiële Verordening (Vo. (EU) 2015/1929 en uitvoeringsverordening Vo. (EU) 2015/2462). Die lijken sterk op de regels voor aanbestedingsprocedures zoals die gelden voor de lidstaten op basis van richtlijn 2014/24/EU en de daarop gebaseerde nationale regelgeving. Deze procedures beogen zorgvuldigheid en transparantie te creëren. De uiteindelijke selectie van de meest geschikte partij in een concreet geval is aan de Europese Commissie. Die selectie doet zij op basis van vooraf vastgestelde, openbare criteria. Voorbeelden hiervan zijn: vastgestelde ernstige beroepsfouten, frauduleuze handelingen of het tekortkomen in de nakoming van belangrijke verplichtingen. Kantoren worden niet per definitie uitgesloten van overheidsopdrachten op basis van het enkele feit dat ze ook voor partijen uit het bedrijfsleven werkzaam zijn. Dit geldt ook voor partijen die al dan niet betrokken zijn geweest via rechtszaken bij het aanvechten van wetgeving. Als de Commissie van oordeel is, dat er sprake is van conflicterende belangen kan zij de inschrijving terzijde leggen met als argument dat het kantoor niet over de vereiste beroepsbekwaamheid beschikt. De opdrachtnemers van het onderzoek, Bird & Bird en Ecorys, zijn gehouden aan de algemene voorwaarden voor opdrachtovereenkomsten van de Europese Commissie van januari 2016. In deze voorwaarden is onder andere vastgelegd dat de opdrachtnemer alle nodige maatregelen dient te nemen om elke situatie van belangenconflict te voorkomen. Als de Commissie van oordeel is dat er desalniettemin sprake is van conflicterende belangen kan zij de overeenkomst beëindigen. De objectiviteit en onpartijdigheid van het onderzoek zijn hiermee gewaarborgd.
Bent u bekend met de zorg van een deel van de samenleving dat zero-rating een inperking van netneutraliteit is? Zo ja, hoe gaat u deze zorg overbrengen in de evaluatie van de netneutraliteitsverordening?
Ik ben bekend met deze zorg. Mijn voorganger en uw Kamer hebben alle ruimte gezocht voor behoud van het verbod op prijsdiscriminatie. In Europa heeft Nederland zich ingezet voor het opnemen van een expliciet verbod op prijsdiscriminatie in de netneutraliteitsverordening. Dit is niet gelukt. De rechter heeft geoordeeld dat het Nederlandse verbod op prijsdiscriminatie in de Telecommunicatiewet niet in lijn was met de verordening. De Telecommunicatiewet is conform de rechterlijke uitspraak aangepast. Dit betekent niet dat alle vormen van zero-rating, oftewel positieve prijsdiscriminatie, nu mogelijk zijn. Het samenwerkingsverband van Europese telecom toezichthouders, BEREC, heeft op 30 augustus 2016 uitvoerige richtsnoeren vastgesteld over de toepassing van de netneutraliteitsverordening. Deze richtsnoeren geven een kader voor de wijze waarop toezichthouders een zero-rating casus dienen te beoordelen. Voor positieve prijsdiscriminatie staat in deze richtsnoeren dat dit mogelijk is, mits het niet strijdig is met het non-discriminatiebeginsel en de rechten van eindgebruikers niet worden beperkt. Onder omstandigheden kan het oordeel dus nog steeds zijn dat een specifieke vorm van zero-rating niet is toegestaan.
Welk beleid heeft u ten aanzien van het inschakelen van onderzoeksbureaus bij de evaluatie van regels en wetgeving die tevens betrokken zijn of zijn geweest bij het aanvechten van deze regels en wetgeving?
Voor Nederlandse aanbestedende diensten, zoals het Ministerie van EZK, geldt grosso modo hetzelfde als ik hierboven onder 2 geschetst heb voor de Europese Commissie. Tevens stelt de Aanbestedingswet 2012 dat de keuze voor het uitnodigen van ondernemer(s) die worden toegelaten tot een aanbestedingsprocedure op objectieve criteria moet plaatsvinden. Ik heb geen aanvullend inhoudelijk beleid voor dit soort situaties, omdat deze situaties naar mijn mening juist maatwerk en individuele afwegingen vragen. Daarbij speelt mee dat mijn ambtenaren gehouden zijn aan de Gedragscode Integriteit Rijk, ook bij het selecteren van leveranciers.
Bent u bereid zich er in Europees verband voor in te spannen dat bureaus die aantoonbaar betrokken zijn bij juridische procedures tegen nationale wetten en regels in de toekomst niet betrokken worden bij de evaluatie van richtlijnen of verordeningen waaruit die wetten en regels voortvloeien?
Ik zie geen aanleiding om actie te ondernemen in Brussel. Ik vertrouw op de procedures die belangenverstrengeling tegengaan en transparantie bevorderen, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2.
De verhoging van de postzegelprijs |
|
Mahir Alkaya (SP) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Hoe verklaart u dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft besloten dat PostNL de postzegelprijs met 14,2% mag verhogen?1
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) berekent jaarlijks vóór 1 september op grond van artikel 14b, eerste lid, van de Postregeling 2009 de tariefruimte voor de universele postdienst (UPD) voor het komende kalenderjaar. In dezelfde regeling is vastgelegd dat de ACM bij deze berekening rekening houdt met inflatie, volumeontwikkeling en eventueel gerealiseerd overrendement (bijlage 3, onderdeel C). Deze regels moeten enerzijds zorgen voor de betaalbaarheid van de UPD door consumenten en bedrijven niet teveel te laten betalen voor de postbezorging. Anderzijds moet ook de continuïteit van de UPD geborgd worden door te zorgen dat PostNL de UPD rendabel kan uitvoeren. In dit geval heeft de ACM berekend dat de tariefruimte voor de UPD voor 2019 14,2% hoger ligt dan de tariefruimte voor 2018. De verhoogde tariefruimte is te verklaren door aanhoudende daling van het aantal poststukken. Deze daling bedroeg in 2017 15,53%. Het is uiteindelijk aan PostNL om te besluiten in welke mate zij gebruik maakt van de tariefruimte en te bepalen wat de postzegelprijs in 2019 wordt.
Deelt u de mening dat een voor vele mensen essentiële dienst steeds minder betaalbaar en daarmee ontoegankelijk wordt?
Vorig jaar hebben onderzoekers bij de evaluatie van de UPD vastgesteld dat de betaalbaarheid en de toegankelijkheid van de UPD inderdaad onder druk staan, maar dat ze nog wel zijn gegarandeerd (bijlage bij Kamerstuk 29 502, nr. 140). Zo zit de postzegelprijs als meest zichtbare indicator voor de betaalbaarheid van de UPD in een stijgende lijn, maar deze ligt – na correctie voor koopkracht – niettemin nog steeds onder de gemiddelde prijs in Europa. Ten aanzien van het aantal en de spreiding van brievenbussen verwijs ik graag naar de beantwoording van de vragen van het lid Weverling (VVD), die tegelijkertijd met deze vragen wordt verstuurd.
Ik ben van mening dat er op korte termijn maatregelen nodig zijn om de betaalbaarheid en toegankelijkheid ook de komende jaren te kunnen garanderen. Ik heb uw Kamer daarom wijzigingen van de Postwet 2009 en de Postrichtlijn voorgesteld in mijn recente brief (Kamerstuk 29 502, nr. 158). Ik ga hier graag op korte termijn met uw Kamer over in gesprek.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is dat postzegels ieder jaar fors in prijs stijgen, terwijl de dienstverlening met flinke sprongen achteruit gaat, onder meer door het verwijderen van 9.000 brievenbussen?2
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt de stijging van de kosten die burgers en kleine bedrijven maken voor gebruik van postdiensten zich tot de kosten die grote zakelijke klanten maken?
De prijs van enkelstuks UPD-post is hoger dan de prijs die grote zakelijke gebruikers betalen voor de diensten van postvervoerders. Dit heeft verschillende oorzaken. Deze grote afnemers, zoals banken of verzekeraars, hebben dankzij grote volumes een sterke positie bij de contract- en tariefonderhandelingen met de postvervoerder. Ook verschillen de kosten voor collectie en sortering.
De krimp vergroot het prijsverschil tussen consumentenpost en partijenpost van zakelijke afnemers verder. De kosten van het netwerk van de UPD-verlener worden verdeeld over de UPD-post en de zakelijke post, omdat dit over hetzelfde netwerk gaat. De invloed hiervan op de kosten van de UPD is onderwerp van de door mij voorgestelde wijzigingen van de Postwet in mijn recente brief (Kamerstuk 29 502, nr. 158). De aanzienlijke concurrentie op de markt voor zakelijke partijenpost in de 24-, 48- en 72+-uurs markt zorgt voor versnippering van zakelijke volumes over meerdere spelers op de markt, en daarmee versmalt de basis voor het financierbaar houden van het UPD-netwerk. Hoe minder volume, hoe hoger de (vaste) kosten per poststuk. Tegelijkertijd profiteert de UPD van kostenreducties behaald door concurrentie op het zakelijke segment. Door de krimp slaan de baten van concurrentie op de postmarkt vooral neer in het zakelijke segment in de vorm van lagere prijzen, innovatie en keuzevrijheid, terwijl duplicatie van kosten met name van invloed is op de betaalbaarheid van de UPD.
Vindt u het rechtvaardig dat PostNL bezuinigt op werknemers en de prijs van postzegels jaarlijks fors verhoogt, terwijl PostNL de afgelopen jaren miljoenen euro's aan dividenden uitkeerde aan aandeelhouders?
Met de Postregeling 2009 is geborgd dat met de opbrengst van de UPD PostNL alleen de kosten terugverdient die zij maakt om die post te verzamelen, te sorteren en te bezorgen. Hierbij is een beperkt rendement toegestaan. Wanneer PostNL een positief rendement heeft, is het aan het beursgenoteerde bedrijf zelf om de verschillende belangen van haar stakeholders af te wegen en over uit te keren dividend te beslissen. Zo heeft PostNL in de periode 2012–2015 besloten geen dividend uit te keren.
Betrekt de ACM toegankelijkheid en betaalbaarheid van postdiensten bij de berekeningen en het besluit over de tariefaanpassingen? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij het antwoord op vraag 1 is geschetst, is wettelijk vastgelegd dat de ACM bij de berekening van de tariefruimte rekening houdt met inflatie, volumeontwikkeling en eventueel gerealiseerd overrendement. Het doel van deze regels is het borgen van de betaalbaarheid van de UPD enerzijds en de continuïteit van de UPD-verlener anderzijds. Het besluit van de ACM draagt op deze manier indirect bij aan de betaalbaarheid en continuïteit van de UPD.
Bent u bereid het toezicht op de prijs van postzegels over te nemen van de ACM om ervoor te zorgen dat de belangen van de gebruikers van postdiensten geborgd zijn bij de berekening van de postzegelprijs?
Het belang van een betaalbare en toegankelijke postvoorziening in Nederland voor de consument en mkb’ers is geborgd door de regels inzake de UPD. Het is de verantwoordelijkheid van de wetgever te zorgen dat publieke belangen zijn verankerd in de wet- en regelgeving. Vervolgens is het aan de ACM om vanuit haar onafhankelijke rol en met haar specialistische expertise en ervaring hier toezicht op te houden. De ACM voert daarmee de regels uit die de wetgever heeft gemaakt. Ik hecht aan deze rolverdeling en ben van mening dat toezicht door de ACM bijdraagt aan het borgen van het publieke belang van een betaalbare UPD.
Het bericht ‘Kostenbesparende operatie 'brievenbus weghalen' is in volle gang’ |
|
Arne Weverling (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kostenbesparende operatie «brievenbus weghalen» is in volle gang»1?
Ja.
Was u op de hoogte van het voornemen van PostNL om bijna 50 procent van de brievenbussen in Nederland te verwijderen? Zo nee, waarom niet?
In de Postrichtlijn worden eisen aan het niveau van dienstverlening gesteld, bijvoorbeeld ten aanzien van het aantal bezorgdagen per week. Dit zijn minimumeisen, afhankelijk van de behoeften van gebruikers staat het elke lidstaat vrij om nationaal aanvullende eisen aan de Universele Postdienst (UPD) te stellen. Ten aanzien van de brievenbussen stelt de Postrichtlijn alleen dat de lidstaat erop toe moet zien dat de dichtheid voldoet aan de behoeften van de gebruikers.
In de Postwet 2009 en het Postbesluit 2009 staan de Nederlandse kwaliteitseisen die aan de UPD-verlener worden gesteld met betrekking tot de maximale afstand tot waarbinnen straatbrievenbussen beschikbaar moeten zijn. Met deze eisen beschikte PostNL tot 2016 in de praktijk over circa 19.000 brievenbussen. Doordat een belangrijk deel van de brievenbussen slechts beperkt werd gebruikt maar wel op alle verplichte ophaaldagen geleegd diende te worden, zetten deze eisen een rendabele uitvoering van de UPD onder druk.
In 2015 is uw Kamer akkoord gegaan met de aanpassing van de spreidingseisen in de Postwet 2009 en het Postbesluit 2009 per 1 januari 2016 (Kamerstuk 34 024, nr. 30). Door deze aanpassing zijn de eisen meer gericht op de behoeften en het gedrag van gebruikers dan op de maximale onderlinge afstand van brievenbussen. Dit stimuleert PostNL als verlener van de UPD om brievenbussen te plaatsen op locaties waar mensen regelmatig komen, zoals bij supermarkten, winkelcentra en/of openbaarvervoerlocaties. De verlener van de UPD wordt met deze wijziging in staat gesteld het aantal brievenbussen te verminderen naar circa 8.700 brievenbussen. Op deze manier realiseert PostNL een aanzienlijke kostenbesparing en blijft de toegankelijkheid van de postdiensten gegarandeerd. PostNL voert deze vermindering gefaseerd over meerdere jaren uit, waardoor dit proces op dit moment nog gaande is.
Heeft PostNL, gezien de recente ervaringen met het weghalen van brievenbussen in Overschild, overleg gehad met de Autoriteit Consument en Markt (ACM) over het weghalen van brievenbussen? Zo ja, wat heeft de ACM in dit overleg aan PostNL geadviseerd?2
Om te zorgen dat PostNL bij het verminderen van het aantal brievenbussen rekening houdt met de lokale situatie en met kwetsbare groepen, bevat postwetgeving eisen ten aanzien van het proces dat dient te worden gevolgd bij het wijzigen van de locatie van straatbrievenbussen (zie beantwoording van vraag 6). Ik ben van mening dat PostNL dit proces zorgvuldig doorloopt, waarbij zij zo veel mogelijk maatwerk probeert te leveren. Het is aan de ACM om te toetsen of de UPD-verlener zich houdt aan de wettelijke eisen. Ik heb van de ACM begrepen dat zij als onderdeel van het reguliere contact met PostNL heeft gesproken over het betrekken van belangenorganisaties, zoals vertegenwoordigers van ouderen, bij het weghalen van brievenbussen. Indien nodig neemt de ACM naar aanleiding van vragen die bij haar binnen komen over het weghalen van brievenbussen ook contact op met PostNL. Ik heb van de ACM begrepen dat er op dit moment geen indicaties zijn dat PostNL zich niet houdt aan de regels ten aanzien van de beschikbaarheid van brievenbussen.
In hoeverre is het mogelijk de brievenbussen te verwijderen met het oog op Europese en nationale wetgeving en algemene maatregelen van bestuur?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe rijmt u het weghalen van brievenbussen met de in het regeerakkoord uitgesproken ambitie dat het kabinet de universele postdienst op het huidige kwaliteitsniveau, op het platteland en in krimpregio’s wil verankeren?
In 2016 zijn de spreidingseisen in het Postbesluit 2009 versoepeld. PostNL voert dit besluit gefaseerd door. Dat PostNL nu brievenbussen weghaalt, is dus het gevolg van een besluit dat enkele jaren voor het regeerakkoord van dit kabinet is genomen. In het regeerakkoord heeft dit kabinet afgesproken om het huidige wettelijke kwaliteitsniveau te handhaven. Met betrekking tot de brievenbussen betekent dit dat dit kabinet de wettelijke spreidingseisen niet verder wil verruimen en het minimumaantal van circa 8.700 brievenbussen wil handhaven.
De Wereldpostunie stelt dat het kwaliteitsniveau van de UPD in Nederland goed op peil is. Dit jaar bleek uit hun onderzoek dat PostNL goed en op constant hoog niveau presteert als uitvoerder van de UPD en wereldwijd het een na beste postbedrijf is dat werkt in opdracht van de overheid.
Bent u bekend met de regelmatige protesten die voorkomen tegen het verwijderen van brievenbussen, met name door kwetsbare groepen in Nederland (bijvoorbeeld bewoners van een serviceflat of mindervaliden)? Wordt vanuit het ministerie overleg tussen PostNL en belangenorganisaties voor deze kwetsbare groepen aangemoedigd? Zo nee, waarom niet?
Bij de wijziging van het Postbesluit 2009 (Stb. 2015, 404) is expliciet rekening gehouden met de toegankelijkheid van de UPD, met name op lokaal niveau en voor kwetsbare groepen (zoals ouderen). Zo is in de Postwet 2009 een verplichting voor de UPD-verlener opgenomen om bij een voorgenomen wijziging in het aantal en de spreiding van straatbrievenbussen advies te vragen aan consumentenorganisaties die de belangen behartigen van kwetsbare gebruikers van de UPD (artikel 18a, eerste lid). Vervolgens is de UPD-verlener verplicht om bij de wijziging rekening te houden met dat advies (artikel 4d van het Postbesluit 2009), dient de UPD-verlener schriftelijk te reageren op het advies van deze organisaties, en redenen aan te geven waarom het advies al dan niet wordt overgenomen (artikel 18a, derde lid, van de Postwet 2009). Met deze regels is het overleg tussen PostNL en belangenorganisaties voor kwetsbare groepen wettelijk verankerd.
Het wettelijk voorgeschreven adviesproces is onderdeel van het locatiebeleid van PostNL. Dit lokale proces met lokale belangenverenigingen en plaatselijke afdelingen van landelijke organisaties voor kwetsbare gebruikers stelt PostNL in staat om zoveel mogelijk rekening te houden met de behoeften van kwetsbare groepen. Dit locatiebeleid is bij het tot stand komen in 2015 afgestemd met koepelorganisaties als de ouderenbonden, Ieder(in), vertegenwoordigers van VNG, het RIVM en de Landelijke Vereniging van Kleine Kernen. Ik hecht aan het overleg tussen PostNL en belangenorganisaties voor kwetsbare groepen over de brievenbussen. Naar mijn mening doorloopt PostNL dit adviesproces zorgvuldig en biedt het locatiebeleid van PostNL voldoende waarborg en stimulans voor overleg tussen PostNL en belangenorganisaties voor kwetsbare groepen in Nederland.
Deelt u de mening dat het niet wenselijk is dat ingrijpende handelingen, zoals het verwijderen van bijna de helft van de Nederlandse brievenbussen, worden doorgevoerd aan de vooravond van het debat over de toekomst en inrichting van de Nederlandse postmarkt? Zo nee, waarom niet?
De aanhoudende krimp blijft de betaalbaarheid van de UPD in Nederland onder druk zetten. Uw Kamer is in 2015 in dat kader akkoord gegaan met versoepelde spreidingseisen en PostNL voert het reductieprogramma van de straatbrievenbussen sinds 2016 gefaseerd uit. Om de publieke belangen voor de komende jaren te blijven borgen, is verdere aanpassing van regelgeving op korte termijn wel noodzakelijk. Ik heb uw Kamer daarom wijzigingen van de Postwet 2009 en de Postrichtlijn voorgesteld in mijn recente brief (Kamerstuk 29 502, nr. 158). Net zoals er uitgebreid met uw Kamer is gesproken over de eerdere wijziging van de eisen aan het aantal en de spreiding van de brievenbussen per 1 januari 2016 overleg ik uiteraard graag met uw Kamer over deze brief.
Kunt u toezeggen dat de brievenbussen worden teruggeplaatst, indien blijkt dat de gewenste kwaliteit van de postdienstverlening in Nederland niet kan worden nagestreefd door het weghalen van de brievenbussen?
In 2015 heeft de Minister van Economische Zaken in overleg met uw Kamer geconcludeerd dat met het terugbrengen van het aantal brievenbussen naar 8.700 de bereikbaarheid en toegankelijkheid van de postdienst nog steeds is geborgd. Ik zie geen reden om deze conclusie te herzien en de wettelijke eisen voor het aantal en de spreiding van brievenbussen te verhogen.
Betaaltermijnen aan mkb’ers |
|
Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Mkb’er wacht lager op betalingen»?1
Ja, daar ben ik bekend mee.
Kunt u verklaren waarom uit het onderzoek van Betaalme.nu blijkt dat ondernemers in het midden- en kleinbedrijf (mkb'ers) gemiddeld langer moeten wachten op betalingen terwijl in de beantwoording van de vragen van de leden Wörsdörfer en Veldman2 juist gesteld wordt dat bedrijven hun facturen sneller betaald krijgen?
De beantwoording van de Kamervragen waar u aan refereert was gebaseerd op de monitor van Graydon (Barometer Betaalgedrag over 2017) die op dat moment de meest actuele informatie bevatte. Betaalme.nu heeft in het voorjaar van 2018 onder een beperkte groep mkb’ers navraag gedaan naar de betaaltermijnen. Tevens is inmiddels de Graydon Barometer Betaalgedrag over de eerste helft van 2018 uitgekomen die de meting van Betaalme.nu bevestigt. Beide onderzoeken hebben evenwel een beperktere scope dan de jaarrapportage en zijn daarom niet één op één vergelijkbaar. Voor het onderzoek van Betaalme.nu geldt dit in termen van doelgroep en voor de halfjaarrapportage van Graydon in termen van tijd en seizoenseffecten.
Deelt u de mening dat de strengere wetgeving juist een verbetering van betaalgedrag aan onder meer mkb’ers tot doel had?
Ja, die mening deel ik. Ik roep uw Kamer evenwel in herinnering dat in de reactie van de toenmalige Minister van Economische Zaken op het initiatiefwetsvoorstel van 19 februari 20163 reeds is aangegeven dat niet te garanderen is dat de wet dit positieve effect op betaaltermijnen ook daadwerkelijk zal hebben.
Bent u bereid de evaluatie van de wetgeving met het oog op het tegengaan van onredelijk lange betaaltermijnen die begin 2019 gepland staat al in het najaar van 2018 uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Nee, het starten van een evaluatie eerder dan het geplande tijdstip van medio 2019 acht ik niet zinvol. De wetgeving bestaat uit twee componenten, waarvan de tweede pas op 1 juli 2018 in werking is getreden. Dit betreft de verplichte aanpassing tot maximaal 6 maanden van overeengekomen betaaltermijnen in lang lopende overeenkomsten tussen grote afnemers en kleinere aanbieders. In het MKB-actieplan heb ik echter reeds aangegeven dat ik met ondernemers in contact ben om tot het moment van evaluatie de markt te monitoren.
Wilt u bij de invulling van de evaluatie expliciet onderzoek doen naar eventuele aanvullende voorwaarden die afnemers mogelijk stellen aan mkb’ers voor een tijdige betaling? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik kan niet op voorhand beloven naar aanvullende voorwaarden te kijken. De betaaltermijn is een onderdeel van het contract tussen afnemer en toeleverancier dat een veelheid aan afspraken omvat. Deze afspraken zijn alleen te vinden in die privaatrechtelijke overeenkomst die tussen partijen gesloten wordt. Dit maakt deze informatie bijzonder moeilijk vindbaar en verifieerbaar. Te zijner tijd zal een afweging gemaakt moeten worden tussen het nut van deze gegevens en de kosten van zo’n onderzoek. Verder is de overeenkomst het resultaat van onderhandeling tussen partijen die weliswaar niet altijd gelijkwaardig zijn aan elkaar, maar wel beide hun akkoord geven. In die zin rust er ook een eigen verantwoordelijkheid op beide contractpartijen om niet in te stemmen met voorwaarden die (te) nadelig zijn.
Wilt u tevens in kaart brengen hoe de kaders voor betaaltermijnen zijn in ons omringende landen en daarbij bezien of sprake is van een gelijk speelveld op de Europese interne markt? Zo nee, waarom niet?
De regelgeving inzake betaaltermijnen is gebaseerd op de Richtlijn 2011/7/EU van het Europees parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende bestrijding van betalingsachterstand in handelstransacties. De Europese Commissie monitort de implementatie van de richtlijn en de ontwikkelingen met betrekking tot betaaltermijnen in de lidstaten en rapporteert hierover4.
Bij deze periodieke evaluaties worden ook best practices in de lidstaten betrokken. De rapportages van de Europese Commissie voorzien in de informatiebehoefte omtrent de stand van zaken van het beleid in omringende landen.
Wilt u, tot slot, ook ingaan op de risico’s van een trend van langere betaaltermijnen voor mkb’ers die concurreren met grote bedrijven die minder geraakt worden door langere betaaltermijnen?
Blijkens onderzoek van Betaalme.nu ervaren ondernemers op dit moment weinig hinder van lange betaaltermijnen. Dit hangt vermoedelijk samen met de lage rentestand en de gunstige economische omstandigheden. In principe is dit een goed moment, ook voor minder sterke leveranciers op de markt, om de betaaltermijnen die zij hun afnemers bieden wat in te korten. Aan de gemeten betaaltermijnen is (nog) niet zichtbaar dat ondernemers deze gelegenheid ook inderdaad aangrijpen. Risico’s ontstaan vooral wanneer de marktomstandigheden op enig moment verslechteren. Dan kunnen lange betaaltermijnen opnieuw leiden tot liquiditeitsproblemen bij het mkb.
Het benutten van sociale ondernemingen via de Aanbestedingswet voor het creëren van banenkansen voor mensen met achterstand op de arbeidsmarkt |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u van mening dat artikel 2.82 van de Aanbestedingswet bedoeld is om de werkgelegenheid voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt te vergroten?
Artikel 2.82 van de Aanbestedingswet geeft aanbestedende diensten de mogelijkheid om de deelname aan aanbestedingsprocedures voor te behouden aan sociale werkplaatsen en ondernemers die de maatschappelijke en professionele integratie van gehandicapten of kansarmen tot belangrijkste doel hebben, of de uitvoering van deze opdrachten voor te behouden in het kader van programma’s voor beschermde arbeid. De reden om opdrachten voor te behouden aan dergelijke werkplaatsen, programma’s of ondernemingen is gelegen in het feit dat dit het makkelijker voor hen maakt om opdrachten te verwerven. Voorwaarde daarbij is dat ten minste 30% van de werknemers gehandicapt of kansarm is. Zo kan door middel van beroep en werk worden bijgedragen aan het bevorderen van de maatschappelijke integratie van gehandicapten en kansarmen.
Het artikel draagt daarmee bij aan het vergroten van de werkgelegenheid voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt.
Ten overvloede merk ik daarbij op dat artikel 2.82 van de Aanbestedingswet niet tot gevolg heeft dat een opdracht rechtstreeks gegund kan worden aan een organisatie die onder de reikwijdte van het artikel valt. De gunning moet alsnog plaatsvinden door middel van een aanbestedingsprocedure, georganiseerd tussen de tot de procedure toegelaten organisaties.
Deelt u de opvatting dat het, vanuit de doelstelling om mensen met een achterstand op de arbeidsmarkt aan het werk te krijgen, voor overheden aantrekkelijk moet zijn om te kiezen voor voorbehouden opdrachten?
Ik deel de opvatting dat het voor overheden mogelijk moet zijn opdrachten voor te behouden aan sociale werkbedrijven/ondernemingen vanuit de doelstelling mensen met een achterstand op de arbeidsmarkt aan het werk te helpen.
Acht u het aannemelijk dat het voor overheden aantrekkelijker wordt om opdrachten weg te zetten binnen het kader van artikel 2.82 van de Aanbestedingswet naarmate meer ondernemingen voldoen aan de eis van 30% «gehandicapte of kansarme werknemers» en daardoor in onderlinge concurrentie kunnen treden?
Artikel 2.82 van de Aanbestedingswet 2012 biedt overheden mogelijkheden om bij aanbestedingen alleen sociale werkplaatsen en ondernemers die de maatschappelijke en professionele integratie van gehandicapten of kansarmen tot hoofddoel hebben, te laten meedoen. Artikel 2.82 biedt gemeenten uitdrukkelijk niet de mogelijkheid opdrachten onderhands te gunnen aan het «eigen» SW-bedrijf, maar ze kunnen op deze manier wel bevorderen dat de opdracht naar een «sociale onderneming» gaat.
Om op een voorbehouden opdracht in te kunnen schrijven, dient een onderneming de maatschappelijke en professionele integratie van gehandicapten of kansarmen tot hoofddoel te hebben, en ten minste 30% van de werknemers moeten werknemers zijn die binnen de doelgroep van artikel 2.82 vallen, zoals gehandicapte of kansarme werknemers. Deze eis komt voort uit Europese regelgeving.
Naarmate meer bedrijven voldoen aan de criteria, wordt de keuze voor de overheid groter en kunnen meer bedrijven meedingen naar voorbehouden aanbestedingen.
Erkent u dat bij de banenafspraak een fors deel van de gerealiseerde garantiebanen via detacheringsconstructies wordt ingevuld? Erkent u dat gekozen is voor het materieel werkgeverschap als uitgangspunt, net als bij andere wetgeving (onder andere arbeidsomstandigheden) en jurisprudentie? Vindt u het, vanuit de doelstelling om meer mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt aan een betaalde baan te helpen, logisch en gewenst dat ook gedetacheerde werknemers meetellen bij de bepaling of een onderneming voldoet aan het 30%-vereiste om mee te dingen naar een voorbehouden opdracht?
In de Banenafspraak kunnen werkgevers niet alleen via formele dienstverbanden, maar ook via inleenverbanden banen realiseren. Inleenverbanden zijn zowel uitzendrelaties als Wsw-detacheringen (Wet sociale werkvoorziening). De banen via inleenverbanden tellen mee bij de sector waar de werknemer daadwerkelijk werkt. De ingeleende mensen uit de doelgroep worden bij iedere meting opnieuw toegedeeld aan de sectoren op basis van de verdeelsleutel inleenverbanden. Deze wordt vastgesteld op basis van objectief, representatief onderzoek. Uit dit onderzoek blijkt dat in 2017 42% van het totale aantal banen gerealiseerd is via inleenverbanden.
Of het mogelijk is om gedetacheerde werknemers mee te tellen bij het voldoen aan het 30%-criterium is afhankelijk van de interpretatie van het begrip «werknemer». In ieder geval staat vast dat, voor de toepassing van artikel 2.82, de werkgelegenheid die het bedrijf biedt structureel moet zijn: er kan niet slechts sprake zijn van tijdelijke dienstverbanden om aan deze eis te voldoen voor een bepaalde aanbesteding. Zie ook de beantwoording van vraag 5.
Bent u bereid om op korte termijn duidelijkheid te bieden dat art. 2.82 ook van toepassing is op gedetacheerde werknemers?
Alleen sociale ondernemingen die tot hoofddoel hebben om mensen met een achterstand op de arbeidsmarkt aan het werk te helpen, kunnen deelnemen aan procedures voor voorbehouden opdrachten, mits ze ook voldoen aan het 30%-criterium. Zie ook beantwoording van vraag 3.
Of gedetacheerde werknemers aangemerkt kunnen worden als werknemers binnen dit artikel is een vraag naar de interpretatie van de wet. In de Europese jurisprudentie zijn voldoende aanknopingspunten te vinden om een gedetacheerde werknemer te kwalificeren als een werknemer in de zin van artikel 2.82 Aw, als sprake is van een duurzame arbeidsrelatie.
Benadrukt moet worden dat de precieze uitwerking en invulling van de criteria altijd afhankelijk blijft van de concrete omstandigheden van het geval. Het is aan de rechter of de argumentatie in een bepaald geval sluitend is en of deze werknemers meetellen voor het 30%-criterium.
Het bericht ‘Multibandveiling zou ook 2021 kunnen worden’ |
|
Jan Paternotte (D66), Arne Weverling (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Multibandveiling zou ook 2021 kunnen worden»?1
Ja.
Is het mogelijk dat de multibandveiling pas in 2021 plaatsvindt, zoals in het artikel wordt beweerd? Zo ja, wat is hier de reden voor en hoe groot acht u deze kans?
Zoals ik in mijn reactie op de motie Weverling heb meegedeeld, is het mijn ambitie om de veiling nog eind 2019 te houden, maar dat dit mogelijk een paar maanden later kan worden. Ik richt de veilingvoorbereiding op die planning, maar ben wel afhankelijk van een aantal zaken. De belangrijkste daarvan is een tijdig besluit van de Europese Commissie over de voorgenomen fusie van T-Mobile Nederland en Tele2 Nederland. Dat verwacht ik eind dit jaar. Dit besluit is van grote invloed op de Nederlandse telecommunicatiemarkt en kan tot eventuele marktordenende maatregelen in de veiling leiden. Daarover zal de Autoriteit Consument en Markt (ACM) zo spoedig mogelijk na het besluit advies uitbrengen. Ik zal dit advies zwaar meewegen in de vormgeving van de veiling.
Bent u bekend met EU-beschikking 2017/899 die bepaalt dat lidstaten op 30 juni 2020 mobiele breedband-systemen moeten toestaan op de 700 megahertz(MHz)-band?
Ja, dat heb ik ook beschreven in mijn reactie op de motie Weverling (Kamerstuk 24 095, nr. 442).
Hoe denkt u hier invulling aan te geven als de multibandveiling niet op tijd plaatsvindt of heeft plaatsgevonden?
Ik ga er vanuit dat de veiling op tijd plaats zal vinden en vertrouw er daarbij op dat alle belanghebbende partijen de noodzaak inzien om mee te werken aan een tijdige ingebruikname van deze belangrijke frequenties.
Is het in dat kader ondenkbaar dat de veiling van de 700 MHz-band wordt losgekoppeld van de veiling van frequenties in de 1400 MHz- en 2100 MHz-banden en eerder kan plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Ja, zo’n ontkoppeling is onwenselijk. Voor de1400 MHz-band geldt dat deze in feite nu al beschikbaar is en verdere vertraging onwenselijk is. Voor de 2100 MHz-band geldt een tijdsklem; de frequenties worden al gebruikt en de betreffende vergunningen lopen eind 2020 af. Deze vergunningen zijn al eens verlengd. Daarnaast bestaat er technische en economische samenhang tussen de banden die tot een gelijktijdige (multiband)veiling nopen2. Loskoppelen zou die samenhang doorbreken en de veiling voor deelnemers kunnen bemoeilijken.
Welke signalen of informatie had u of hadden uw diensten over het besluit van de Europese Commissie om over te gaan tot diepgaander fase II onderzoek naar het fusieplan?
Op basis van eerdere beslissingen van de Europese Commissie inzake vergelijkbare «vier-naar-drie»-fusies hield ik er serieus rekening mee dat dit zou gebeuren. Dit heb ik ook laten blijken in mijn beantwoording van de motie Weverling c.s., waarin ik de gevolgen voor de planning bij een keuze voor een fase II onderzoek heb beschreven.
Heeft u bij de Europes Commissie aangedrongen op een spoedige, maar zorgvuldige, behandeling van het onderzoek naar het fusieplan van T-Mobile en Tele2? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik heb de Europese Commissie laten weten hoe belangrijk een tijdige besluitvorming is voor de planning van de multibandveiling. Ik dien me in deze zaak overigens behoedzaam en terughoudend op te stellen richting de Europese Commissie gegeven diens onafhankelijke positie als toezichthouder. Ik vertrouw wel op een zodanige voortgang in de besluitvorming over de fusie, dat de planning van de veiling gericht kan blijven op eind 2019 of enkele maanden later. Daarbij richt ik mij op de huidige planning van het besluit van de Europese Commissie, dat thans op 30 november 2018 voorzien wordt.
Als de Europese Commissie het fusieplan afkeurt, wat zijn de scenario’s waar u dan rekening houdt ten aanzien van de multibandveiling?
In antwoord op schriftelijke vragen van het lid Van der Lee3 heb ik aangegeven dat ik inderdaad met scenario’s rekening houd, maar dat het onwenselijk is om voor alle mogelijke (sub)scenario’s de veilingopzet uit te werken en te publiceren. Door te speculeren over de mogelijke besluitvorming van de Europese Commissie en het advies van de ACM zou ik hun besluitvormingsproces kunnen frustreren. Voorts zouden derden de indruk kunnen krijgen dat bepaalde scenario’s wel of niet worden overwogen door de toezichthouder, hetgeen van ongewenste invloed kan zijn op beslissingen van aandeelhouders en/of kapitaalverschaffers.
Hoe reëel acht u de kans op een afkeurend besluit van de Europese Commissie?
Gelet op de beantwoording van de vragen 7 en 8, kan ik hier geen antwoord op geven. Dit zou zowel indruisen tegen de terughoudende positie die ik in acht moet nemen in verband met de onafhankelijke positie van de Europese Commissie, als ook mijn intentie om niet te speculeren over mogelijke scenario’s.
Zijn er reeds processen of veilingscenario’s in gang gezet ingezet, vooruitlopend op een eventueel afkeurend besluit van de Europese Commissie, om geen onnodig tijdverlies te leiden? Zo ja, welke zijn dat?
Zoals ik in de beantwoording van de motie Weverling heb beschreven, heb ik, vooruitlopend op enig besluit van de Europese Commissie, een consultatie gehouden om input te vergaren voor de vormgeving van het veilingmodel. Daarmee is een belangrijke stap gezet in de ontwikkeling van de veiling. Deze vertrouwelijke consultatie is inmiddels afgerond en de resultaten worden geanalyseerd.
Deelt u de mening dat als de Europese Commissie het fusieplan ongeclausuleerd goedkeurt, de Autorititeit Consument en Markt (ACM) sneller dan de gebruikelijke drie à vier maanden haar advies moet uitbrengen, gezien het feit dat het fusieplan al maandenlang bekend is?
Die mening deel ik niet. Ook de ACM is zich terdege bewust van de noodzaak tot snelheid in het proces, maar is evenzeer gehouden aan zorgvuldigheid. Zo zal de ACM aansluitend op het besluit van de Europese Commissie eerst een conceptadvies consulteren in de markt. De bijbehorende consultatieperiode, de verwerking van consultatiereacties en de besluitvorming over het definitieve advies aan mij vergen de genoemde tijd.
Hoe plaatst u de opmerking in het artikel dat u enkele stappen, die volgens het bestuursrecht standaard zijn, onbenoemd heeft gelaten in de eerder genoemde Kamerbrief (Kamerstuk 24 095, nr. 437)?
In de brief heb ik de planning op hoofdlijnen beschreven. In het artikel wordt gesteld dat ik bij het beschrijven van de planning de inschrijftermijn niet heb genoemd. In de brief heb ik uitgelegd dat in de veilingregeling «de uiterste datum waarop aanvragen ingediend kunnen worden» bekend wordt gemaakt. Hiermee is de inschrijf- of aanvraagtermijn bedoeld. Dat is de periode waarbinnen marktpartijen hun aanvraag om deel te nemen aan de veiling kunnen indienen. Dit is een vast onderdeel van de veilingprocedure. Met deze termijn is dan ook rekening gehouden in de planning.
Als dit feitelijk klopt, wat zijn die bestuursrechtelijke stappen precies?
Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 12.
Zou u tevens inzicht kunnen geven in de stappen die u reeds heeft genomen ter voorbereiding van de multibandveiling, welke nog moeten worden genomen en hoeveel tijd deze stappen in beslag zullen nemen?
Eerder zijn er stappen gezet in de voorbereiding van de veiling. De eerste stap was feitelijk de publicatie van de Nota Frequentiebeleid in december 2016, die het algemene kader schetst voor het frequentiebeleid. Daarna is een concept van de Nota Mobiele Communicatie geconsulteerd, waarin meer specifiek het uitgiftebeleid van frequenties in de eerstkomende vijf à tien jaar wordt beschreven. De afronding van deze Nota is afhankelijk van het besluit van de Europese Commissie. Daarover heb ik de Kamer geïnformeerd. Meer specifiek voor de veiling van de 700 MHz-, 1400 MHz- en 2100 MHz-frequenties heb ik onderzoeken laten uitzetten over de samenhang tussen deze banden en de vraag wat binnen die banden precies beschikbaar gesteld kan worden.
Een volgende, belangrijke stap die gezet wordt, zal zijn na het bekend worden van het besluit van de Europese Commissie en het ACM-advies. Dan zal ik de Nota Mobiele Communicatie finaliseren en publiceren. In de Nota zal ik beschrijven welke maatregelen ik tref om de huidige goede concurrentiesituatie in de mobiele telecommunicatie te bestendigen. Ik streef ernaar deze Nota zeer spoedig na het ACM-advies te publiceren.
De Nota Mobiele Communicatie legt vervolgens de basis voor de veilingregelgeving. Het veilingmodel kan dan specifiek worden toegerust op de eventuele marktordenende maatregelen die in de Nota beschreven worden. Dat kunnen bijvoorbeeld spectrumcaps zijn (maxima aan te verwerven frequenties) of reserveringen voor bepaalde categorieën marktpartijen.
Om tijd te winnen werk ik inmiddels wel aan de voorbereiding van de veiling, waarbij ik de sector reeds zoveel als mogelijk betrek. Met dit voorwerk beoog ik om zo spoedig mogelijk na de publicatie van de Nota naar buiten te kunnen gaan met de veilingregelgeving. Ik streef ernaar de concept regelgeving zo spoedig mogelijk na de publicatie van de Nota Mobiele Communicatie naar buiten te brengen. Er zal vervolgens een formele consultatie conform de procedure van hoofdstuk 3.4a Awb plaatsvinden. De Eerste en Tweede Kamer zullen op grond van artikel 3.10 van de Telecommunicatiewet van het bekendmakingsbesluit op de hoogte worden gesteld, waarbij ik uw Kamer zal wijzen op de concept-veilingregelgeving.
De betreffende consultatieperiode zal zes weken zijn. De inhoud van de consultatiereacties en overige inbreng, zoals bijvoorbeeld die van uw Kamer, zullen het tijdpad dicteren voor de verdere voortgang. Ik ga er daarbij van uit dat snelheid in dit proces mogelijk is omdat de meest bepalende besluiten over de veiling, te weten de eventuele maatregelen in de veiling, reeds in het Actieplan Digitale Connectiviteit en de Nota Mobiele Communicatie beschreven worden.
Na het definitief worden van de veilingregelgeving streef ik ernaar de aanvraagprocedure zo snel mogelijk daadwerkelijk te starten en de veiling af te ronden binnen negen maanden.
Deelt u de mening dat de Kamer zich op adequate wijze moet kunnen uitspreken over de Nota Mobiele Communicatie, het veilingproces en de vergunningverlening? Zo ja, op welke manier denkt u aan de wens van de Kamer te kunnen voldoen om het parlementair proces spoedig en zorgvuldig met u te doorlopen?
Ja, die mening deel ik uiteraard. Zoals aangegeven zal de eerste -en zo spoedig mogelijke- stap na het besluit van de Europese Commissie en het ACM-advies de publicatie van de Nota Mobiele Communicatie zijn. Daarin worden belangrijke veilingmaatregelen reeds beschreven. Ik hoop dat deze Nota tot een spoedige en vruchtbare discussie met uw Kamer leidt. Uw inbreng op dat moment helpt mij bij de uitwerking van de veilingregelgeving en daarmee de voortgang in het proces.
Ik wijs er hierbij ook op dat het voor de veiling ook van belang is welke vergunningvoorschriften er specifiek zullen gelden. Daarbij moet gedacht worden aan de dekkingseisen en de ingebruiknameverplichtingen. Over deze maatschappelijke doelstellingen heb ik mijn beleid reeds neergelegd in het Actieplan Digitale Connectiviteit.
Wat zijn volgens u de te verwachten planmatige gevolgen van een eventueel uitstel van de multibandveiling voor de veiling van de 3,5 gigahertz(GHz)-frequenties?
Vooralsnog zie ik geen relatie tussen eventueel uitstel van de multibandveiling en de veiling van de 3,5 GHz-band. Het besluit over de toekomst van de 3,5 GHz-band volgt eind dit jaar. Ik heb u daarover geïnformeerd.4
Daarna moet het uitgiftebeleid nog verder worden uitgewerkt. Om deze reden verschillen de tijdspaden van de verschillende de betreffende veilingen: eerst de veiling van de 700 MHz-, 1400 MHz- en 2100 MHz-frequenties, dan de 3,5 GHz-frequenties.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Zoals u ziet heb ik de vragen afzonderlijk beantwoord.
Het plan om brievenbussen weg te halen in Gorinchem |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Acht brievenbussen weg in Gorinchem: «onbegrijpelijk»»?1
Ja.
Wat is de reden dat zeker twee brievenbussen die volgens de Stichting Gorinchems Platform voor Gehandicaptenbeleid (SGPG) op onmisbare plekken staan mogelijk worden weggehaald?
Met de wijziging van de Postwet 2009 tot modernisering en flexibilisering van de universele postdienstverlening in 2016 heeft PostNL de ruimte gekregen om het aantal brievenbussen en postvestigingen te verminderen. Dit proces wordt gefaseerd uitgevoerd. In het kader van de herinrichting van haar locatienetwerk hanteert PostNL het zogenaamde «Locatiebeleid» (van december 2015), waarvan de uitgangspunten zijn afgestemd met koepelorganisaties als de ouderenbonden, Ieder(in), vertegenwoordigers van VNG, het RIVM en de Landelijke Vereniging van Kleine Kernen. Drie factoren zijn van belang bij de keuze voor de locatie van brievenbussen en dienstverleningspunten: het wettelijk kader waaraan PostNL moet voldoen, de klantbehoefte, en tot slot het daadwerkelijke gebruik van het netwerk. PostNL meet systematisch het gebruik van brievenbussen. Deze cijfers geven een betrouwbaar beeld van het gebruik van brievenbussen, inclusief seizoensinvloeden. Daarmee ontstaat gedegen informatie voor de optimale inrichting van het netwerk en voor de keuze tussen brievenbussen op lokaal niveau. Indien de benuttingsgraad onder een bepaald minimum komt, kost het in stand houden van de brievenbus meer dan dat het oplevert. PostNL heeft een sterke prikkel om haar netwerk zo kostenefficiënt mogelijk in te richten. Het optimaliseren van de benuttingsgraad van een brievenbus kan in dat verband leiden tot het opheffen of herplaatsen van een brievenbus op een andere locatie. Ook geografische en demografische factoren als een nieuwe wijk, toegangswegen, ontsluiting van OV-punten, winkelcentra of de nabijheid van een zorginstelling spelen daarbij een rol.
Voorafgaand aan een voorgenomen wijziging van het aantal brievenbussen start PostNL een adviesproces. In dat kader ontvangt een gemeente een informatieve brief over de voorgenomen herplaatsing van brievenbussen met de uitnodiging om belangenorganisaties aan te dragen. Lokaal vindt het adviesproces met lokale belangenverenigingen en plaatselijke afdelingen van landelijke organisaties voor kwetsbare gebruikers plaats. Dit overleg is bedoeld om PostNL in staat te stellen zoveel mogelijk rekening te houden met de behoeften van kwetsbare groepen. Deze inbreng wordt meegenomen bij de herplaatsingsplannen, waarna PostNL tot uitvoering overgaat. Het is aan PostNL om uiteindelijk een definitieve afweging te maken binnen de wettelijke kaders. Als er daarna toch nog nieuwe klachten binnenkomen, doet PostNL zo nodig nieuw onderzoek. Als daar aanleiding voor bestaat, kan dat bijvoorbeeld leiden tot herplaatsing van een brievenbus. Ik begrijp van PostNL dat in het geval van Gorinchem de werkzaamheden nog niet zijn gestart.
Kunt u aangeven of PostNL de adviezen van de SGPG (deels) niet heeft overgenomen? Zo ja, wat was hiervan de reden?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het bericht dat veel gebruikte brievenbussen moeten verdwijnen en veel minder «populaire» bussen blijven staan? Zo ja, wat is hiervan de reden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om aan PostNL te vragen of zij bereid is om opnieuw met de betreffende welzijnsorganisatie(s) en de gemeente Gorinchem in overleg te treden om te bezien op welke wijze de brievenbussen in Gorinchem voldoende toegankelijk kunnen blijven voor kwetsbare groepen, zoals senioren die minder goed ter been zijn en inwoners met een beperking?
De huidige wet- en regelgeving, tezamen met het door PostNL in samenspraak met belangenorganisaties ingerichte adviesproces zoals beschreven in het «Locatiebeleid», biedt reeds meer dan voldoende basis voor adequate afstemming tussen PostNL en lokale behoeften en wensen. Naar mijn stellige overtuiging doorloopt PostNL dit proces uitermate zorgvuldig, verzorgt zij tijdige communicatie met betrokken lokale vertegenwoordigers en bestuurders en tracht zij reeds zoveel mogelijk maatwerk te leveren. De ACM is verantwoordelijk voor het toezicht op de uitvoering van de regelgeving ten aanzien van de universele postdienst. Ik heb van de ACM geen signalen ontvangen die voor mij aanleiding zijn mij hierin te mengen.
Het niet aansluiten van Standaard Bedrijfsindeling (SBI) op economische activiteiten in de digitale economie |
|
Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Standaard Bedrijfsindeling 2008, zoals gehanteerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Handelsregister?
Ja.
Bent u bekend met het CBS-rapport «Measuring the internet economy in The Netherlands»?1
Ja.
Deelt u de mening van de opstellers van het rapport (pagina2 dat de digitale economie buiten de Standaard Bedrijfsindeling valt en dat deze codering ontoereikend is om deze economische ontwikkelingen in beeld te krijgen?
Ik deel de mening van de opstellers van het rapport (pagina 9) dat afbakening van de interneteconomie niet mogelijk is op basis van een selectie van SBI-codes. De internet economie raakt namelijk vrijwel alle sectoren.
Deelt u de mening dat inzicht in deze economische activiteiten wenselijk is?
Ja.
Bent u bereid zich in te spannen om de genoemde Standaard Bedrijfsindeling aan te (laten) passen zodat de indeling ook nieuwe ontwikkelingen in de digitale economie reflecteert? Zo ja, hoe denkt u dat dit kan worden bereikt?
Allereerst valt op te merken dat de digitale economie conceptueel, laat staan statistisch, niet eenvoudig is af te bakenen. De focus moet dus niet per se gelegd worden op een nieuwe afbakening, maar veel meer op de vraag hoe het belang en impact van digitale ontwikkelingen gemeten kunnen worden.
Niettemin zal ik in overleg gaan met CBS om na te gaan wat de mogelijkheden zijn om de SBI internationaal aan te passen om nieuwe ontwikkelingen in de digitale economie beter te reflecteren. Aanpassing van de internationale richtlijnen die de basis vormen voor de SBI vereisen brede consensus op Europees niveau.
Bent u, zo lang de Standaard Bedrijfsindeling onvoldoende aansluit bij de digitale economie, bereid het CBS te verzoeken zich in te spannen om ontwikkelingen van alternatieve meetmethodes in kaart te blijven brengen?
Ja. In 2018 wordt bijvoorbeeld door het CBS de online omzet in de detailhandel in kaart gebracht en een eerste monitor van de platformeconomie opgesteld. In 2019 zal het CBS onderzoek «Measuring the internet economy in The Netherlands: a big data analysis» uit 2016 worden herhaald. Hiervoor stelt het Ministerie van EZK zowel reguliere als aanvullende financiering beschikbaar aan het CBS. Tenslotte, zoals aangekondigd in de Nederlandse Digitaliseringsstrategie, werken we aan een monitor om de digitale transformatie beter in kaart te brengen.
Zijn er nog meer organisaties of instellingen waar een bedrijfsindeling gehanteerd wordt die niet aansluit op de digitale economie? Zo ja, waar is dat en bent u bereid ook daar uitbreiding na te streven?
Dit soort organisaties of instellingen zijn mij niet bekend.
Het tegengaan van winkeldiefstal |
|
Martin Wörsdörfer (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Reizende roofbendes gaan vrolijk hun gang»?1
Ja.
Klopt het dat de materiële schade van winkeldiefstal jaarlijks tussen € 700 miljoen en € 1 miljard beloopt?
Uit een validatieonderzoek, dat vorig jaar in mijn opdracht is uitgevoerd, blijkt dat op basis van de beschikbare bronnen geen betrouwbare (of «beste» schatting) van de omvang van winkeldiefstal in Nederland in termen van aantal delicten en schade kan worden gegeven. Op dit moment wordt een vervolgonderzoek uitgevoerd dat antwoord moet geven op de vraag of het mogelijk is tot een goede registratie en betrouwbare gegevens te komen.
Is bekend hoe vaak in winkelgebied(en) wordt overgegaan tot het opleggen van een collectieve winkelontzegging aan winkeldieven? Zo nee, bent u bereid dit in kaart te brengen?
In het Collectief Winkelverbod zijn op dit moment (juni 2018) 257 actieve verboden en 206 waarschuwingen opgenomen. Deze waarschuwingen en verboden verlopen na een vooraf ingestelde tijd (1 of 2 jaar) en worden dan automatisch uit de systemen verwijderd. Uiteraard komen er ook steeds waarschuwingen en verboden bij. Het exacte aantal zal dus steeds wijzigen.
Bent u bereid tevens na te gaan of er belemmeringen worden ervaren bij het overgaan tot het opleggen van genoemde winkelontzegging? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
In de praktijk worden volgens het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid, bij het opleggen van een winkelontzegging of een waarschuwing die aan een winkelontzegging vooraf gaat, weinig belemmeringen ervaren.
Bent u bekend met signalen dat het doen van aangifte van winkeldiefstal door winkeliers nogal eens als niet eenvoudig wordt ervaren? Zo ja, hoe komt dit? Zo nee, zou u dat in kaart willen brengen?
Mijn inzet is en blijft om burgers en bedrijven te stimuleren om altijd aangifte te doen van een strafbaar feit.2 De politie werkt aan een verbeterd aangifteproces bij winkeldiefstal. Detailhandel Nederland wordt daar nauw bij betrokken en signalen van winkeliers kunnen in dit traject worden meegenomen. Om de aangiftebereidheid te verhogen ontwikkelt de politie momenteel een nieuwe visie op de dienstverlening die inspeelt op technologische en maatschappelijke ontwikkelingen en de behoefte van de burger. Zo zijn er laagdrempelige aangiftemogelijkheden gecreëerd. Er kan voor onder andere winkeldiefstal aangifte worden gedaan op het politiebureau, in wijksteunpunten, via een 3-D aangifteloket, telefonisch, met het landelijk aangifteformulier winkeldiefstal en via internet.
Deelt u de mening dat het doen van aangifte een eenvoudig proces zou moeten zijn? Zo ja, hoe kan het proces van het doen van aangifte vereenvoudigd worden?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat het doen van aangifte nodig is om over te gaan tot het mogelijk maken van een civiele schikking tussen winkels en dieven? Hoeveel tijd gaat gemiddeld genomen gemoeid met het «afwikkelen» van een winkeldiefstal (aanhouding, opmaken proces-verbaal, etc.)?
Op basis van onrechtmatige daad in artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek kunnen ondernemers een verdachte een bedrag in rekening brengen. In het geval van winkeldiefstal wordt hiervoor een standaardbedrag van € 181,– gehanteerd voor de indirecte schade die ondernemers lijden door de tijd die zij kwijt zijn aan het aanhouden van de winkeldief en overdragen aan de politie. Aangifte doen is hiervoor een vereiste. Daarnaast bestaat er ook de mogelijkheid voor slachtoffers om zich te voegen in het strafproces.
De doorlooptijden van een winkeldiefstal worden niet separaat door de politie geregistreerd. Als de afhandeling met een bekende dader via ZSM loopt is het één of twee dagen. Indien de dader niet bekend is of de zaak complexer is loopt de doorlooptijd op.
Is het waar dat het doen van aangifte een vereiste is om over te mogen gaan tot het delen van informatie, zoals signalementen van winkeldieven? Zo ja, waarom is dat zo?
Nee. Binnen het systeem van het Collectief Winkelverbod mag deze informatie worden gedeeld met alle deelnemers. Dit mag ook zonder het doen van aangifte.
Onveilige telefoons van Samsung |
|
Mahir Alkaya (SP) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Samsung geen beveiligingsupdates hoeft te leveren voor telefoons ouder dan twee jaar?1 Wat is uw reactie hierop?
Ja. Ik ga hier nader op in bij de beantwoording van de overige vragen.
Bij welke producenten is dit probleem ook aanwezig en hoeveel burgers hebben in Nederland een toestel dat de noodzakelijke beveiligingsupdates mist of kan missen als gevolg van het willekeurige updatebeleid van Samsung of andere producenten?
Ik heb geen cijfers over bij welke telefoons dit een probleem zou zijn en hoeveel Nederlanders een dergelijke telefoon gebruiken. De Consumentenbond heeft onderzoek gedaan naar het verstrekken van updates door fabrikanten die gebruik maken van het Android besturingssysteem. Voor de resultaten verwijs ik naar de website van de Consumentenbond.2 Wel moet ik daarbij opmerken dat de Consumentenbond van een beperkt aantal modellen heeft bijgehouden of er updates worden verstrekt, daardoor is er geen volledig beeld. Het onderzoek schetst een goed beeld maar is helaas niet geschikt om algemene uitspraken te doen over hoeveel burgers worden geraakt door «willekeurig updatebeleid».
Deelt u de mening dat digitale veiligheid van een product een essentieel onderdeel is van de deugdelijkheid van elektronische producten als telefoons? Zo nee, waarom niet?
Eén van de belangrijkste onderdelen van het Nederlandse consumentenrecht is dat de consument het recht heeft op een deugdelijk product. Of een product deugdelijk is, hangt samen met wat de consument redelijkerwijs van het product mag verwachten en wordt mede bepaald aan de hand van de afspraken die de verkoper en consument hebben gemaakt. Per geval moet worden beoordeeld of een product deugdelijk is. Relevant zijn bijvoorbeeld welke reclame-uitingen de verkoper heeft gedaan en welke prijs voor het product is betaald. Bij de beantwoording van de vraag of een product deugdelijk is, kunnen alle omstandigheden worden meegenomen, ook de digitale veiligheid van een product.
Digitale veiligheid is echter geen zwart-wit situatie. Of er in een concreet geval sprake is van een ondeugdelijk product door gebrekkige digitale veiligheid, is afhankelijk van de concrete omstandigheden, zoals het soort product en het risico dat het gebrek met zich brengt. Ik kan daarom geen algemene uitspraken doen over wanneer een product ondeugdelijk is vanwege (gebrekkige) digitale veiligheid.
Deelt u de mening dat digitale veiligheid onder het conformiteitsbeginsel dient te vallen en daarmee onderdeel wordt van de garantie op een product?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat telefoons voor de levensduur van het toestel via updates moeten worden beveiligd door de producent van het toestel? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk om de digitale veiligheid van producten zoals telefoons te bevorderen. De ministeries van Economische Zaken en Klimaat en Justitie en Veiligheid hebben daarom, mede op basis van inbreng van publieke en private partijen, de Roadmap Digitaal Veilige Hard- en Software opgesteld. Deze Roadmap bevat een samenhangende set van maatregelen om onveiligheden in hard- en software te voorkomen, kwetsbaarheden te detecteren, en om de gevolgen daarvan te beperken. Wetgeving maakt hier ook onderdeel van uit. Zo onderzoekt het kabinet welke minimale veiligheidseisen gesteld kunnen worden aan apparaten via de Europese Radio Equipment Directive. Daarnaast wordt met de Cybersecurity Act op Europees niveau gewerkt aan een raamwerk voor (vrijwillige) cybersecurity-certificatie. Omdat digitale veiligheid bij uitstek een grensoverschrijdend onderwerp is, vind ik het van belang om hierover op EU-niveau afspraken te maken.
In EU-verband wordt op dit moment ook onderhandeld over een richtlijnvoorstel «betreffende bepaalde aspecten met betrekking tot de contracten voor de levering van digitale inhoud» (films, muziek, software etc.). Het voorstel regelt de rechten voor de consument en de verkoper, zoals contractuele eisen aan de te leveren digitale inhoud en rechtsmiddelen voor de consument als de verkoper de overeenkomst niet nakomt. Het voorstel waar de lidstaten onderling overeenstemming over hebben bereikt, verplicht de verkoper – kort gezegd – om beveiligingsupdates te verstrekken. Deze verplichting geldt niet als de consument er uitdrukkelijk op is gewezen dat deze updates niet worden verstrekt en hij hiermee uitdrukkelijk heeft ingestemd. Een vermelding in de algemene voorwaarden, bijvoorbeeld, volstaat dus niet. De onderhandelingen tussen de Raad en het Europees parlement lopen nog.
Bent u bereid met wetgeving te komen die de eisen aan de digitale veiligheid van telefoons aanscherpt, zodat kopers van Samsungproducten verzekerd kunnen zijn van een deugdelijk product?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Agentschap Telecom slaat alarm over hackbare apparaten’ |
|
Arno Rutte (VVD), Jan Middendorp (VVD), Arne Weverling (VVD), Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Agentschap Telecom slaat alarm over hackbare apparaten»?1
Ja, dat bericht is bekend.
Kunt u zich vinden in de uitspraak van het Agentschap Telecom (AT) dat er haast gemaakt moet worden met een keurmerk voor veilige apparaten? Zo nee, waarom niet?
Het Agentschap Telecom (AT) houdt in de Staat van de Ether 20172 een pleidooi voor de snelle invoering in Europa van minimumeisen aan met internet verbonden apparatuur (IoT) via een CE-markering (of keurmerk). Ik deel dit pleidooi gezien de enorme groei van (onveilige) IoT-apparatuur. Vandaar dat ik deze oplossingsrichting ook noem in de Roadmap Digitaal Veilige Hard- en Software3. Omdat er niet één maatregel bestaat die de digitale veiligheid van IoT-apparatuur kan realiseren, bevat de roadmap een mix van maatregelen.
Eerder heeft u aangegeven dat u bezig bent met een keurmerk voor veilige apparaten, kunt u aangeven hoe dit proces vordert? Wanneer verwacht u een voorstel te kunnen doen?
Het CE-keurmerk waar het AT op doelt, is gebaseerd op de Radio Equipment Directive (RED). De RED schrijft eisen voor waar (radio)apparatuur aan moet voldoen om het Europese keurmerk CE te mogen dragen. AT is toezichthouder op de RED. De voorschriften gaan tot dusver over zaken als gebruiksveiligheid, het voorkomen van interferentie en storingsgevoeligheid. De RED biedt daarnaast de mogelijkheid om, na activering door de Europese Commissie, minimale eisen te stellen aan de digitale veiligheid van draadloze apparaten. Het kan daarmee dan ook dienen als keurmerk voor veilige «slimme» draadloze apparaten.
Met de Europese Commissie onderzoekt het kabinet hoe invulling te gegeven aan voornoemde mogelijkheid om het huidige CE-keurmerk van de RED uit te breiden met minimale eisen aan de digitale veiligheid van draadloze apparaten. Nederland heeft daartoe onlangs in Europa een voorstel gedaan. De Commissie heeft positief op dit voorstel gereageerd en overweegt om als eerste stap veiligheidseisen voor bepaalde productcategorieën versneld in te voeren. Dit is een belangrijke eerste stap. Daarbij is de Nederlandse inzet dat op de langere termijn alle met internet verbonden apparatuur moet voldoen aan minimale eisen ten aanzien van de digitale veiligheid (security by design).
Deelt u de mening van het AT dat het CE-keurmerk als voorbeeld zou kunnen dienen voor een keurmerk voor veilige «slimme» apparaten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wordt in de ontwikkeling van het keurmerk voor veilige apparaten ook nagedacht over hoe voor consumenten zo zichtbaar en duidelijk mogelijk kan worden gemaakt welke «slimme» apparaten veilig zijn en welke niet, aangezien dit volgens het AT vaak niet zichtbaar is? Zo nee, waarom niet?
Het CE-keurmerk op basis van de RED betekent dat alle apparaten die onder deze richtlijn vallen aan de minimumeisen moeten voldoen. Onveilige apparatuur die niet aan de minimum eisen voldoet, kan door de toezichthouder (het AT) van de markt worden verwijderd. Als de regelgeving van de RED wordt uitgebreid met veiligheidseisen voor digitale veiligheid, is het CE-keurmerk daarvoor ook geldend. De CE markering (in de vorm van een CE-logo) moet op ieder apparaat aangebracht zijn. AT houdt toezicht of dit ook terecht gebeurt.
Ziet u voldoende kansen voor telecommunicatie- en internetproviders om hun netwerk af te speuren naar onveilige apparaten? Zo nee, waarom niet?
Aanbieders van internettoegang kunnen vanuit hun beheerstaak van de internetverbinding een rol spelen bij het terugdringen van digitale kwetsbaarheden. In dialoog met aanbieders van internettoegang wordt bekeken hoe zij, analoog aan de succesvolle aanpak van botnets, een bijdrage kunnen leveren aan de bestrijding van onveilige apparaten.
Vindt u het wenselijk dat bedrijven zelf met een keurmerk zouden komen, zoals het AT suggereert? Zo nee, waarom niet?
Mijn voorkeur gaat uit naar een Europees keurmerk, zoals het eerdergenoemde CE-keurmerk met verplichte minimumeisen. Dit is het meest effectief en draagt bij aan de Digitale Interne Markt (het voorkomt versnippering en verstoring van het level playing field). Totdat zo’n keurmerk er is, kan de overheid geen toezicht houden om zo nodig producten van de markt te weren. De roadmap bevat mede daarom meerdere maatregelen om onveilige producten samen met bedrijven aan te pakken. Zoals standaardisering en certificering. Met de Cybersecurity Act wordt op Europees niveau gewerkt aan een raamwerk voor (vrijwillige) cybersecurity certificatie. Uw Kamer is onlangs, voorafgaand aan de Telecomraad van 8 juni, geïnformeerd over de Cybersecurity Act4. Dat raamwerk biedt bedrijven de mogelijkheid om Europese standaarden en certificaten te (helpen) ontwikkelen voor specifieke producten, processen of diensten. Bedrijven kunnen er vervolgens voor kiezen om hun product, proces of dienst vrijwillig te laten certificeren tegen de bij een certificaat behorende eisen.
Deelt u de mening dat het snel en actief invoeren van een keurmerk voor «slimme» apparaten nodig is om innovaties, ontwikkelingen en ondernemerschap te stimuleren? Zo nee, waarom niet?
Een keurmerk kan het maatschappelijk verantwoord innoveren stimuleren als het zo wordt ingericht dat apparaten digitaal veiliger worden en er ruimte blijft voor innovatie, het meenemen van ontwikkelingen en ondernemerschap.