Grensoverschrijdend vervoer |
|
Maarten Haverkamp (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat de Provinciale Staten van Limburg een tweetal moties hebben aangenomen over concrete afspraken met Duitsland en België over de aanleg van infrastructuur voor grensoverschrijdende verbindingen en financiering van de ombouw van treinstellen, om zo station Eijsden op korte termijn weer te bedienen?
Ja.
Bent u bereid uw medewerking te geven aan de uitvoering van deze moties voor zover dit binnen de bevoegdheden van de Rijksoverheid valt?
Wat betreft de motie inzake grensoverschrijdende aanbesteding regionale spoorconcessie merk ik op dat het hoofdzakelijk om regionale bevoegdheden gaat. In mijn voortgangsbrief van 7 maart 2011 heb ik aangegeven een inspanningsverplichting te zullen opnemen in de nieuwe vervoerconcessie vanaf 2015 voor het aanbieden van treindiensten op grensoverschrijdende trajecten (Kamerstuk 31553-7).
De motie spreekt ook over het toevoegen van de stoptreindiensten tussen Heerlen en Sittard en ten zuiden van Roermond aan de regionale concessie. Deze diensten vallen onder de huidige vervoerconcessie voor het hoofdrailnet. Momenteel laat ik een onderzoek uitvoeren naar de effecten van het veranderen van de reikwijdte van het hoofdrailnet. Mede op basis daarvan neem ik een besluit over de reikwijdte van het hoofdrailnet vanaf 2015. De Kamer wordt over dit onderzoek geïnformeerd in samenhang met het beleidsvoornemen over de vervoerconcessie.
Wat betreft de motie inzake bediening station Eijsden en verder volg ik de lijn van mijn ambtsvoorganger. Ik ben niet tegen de bediening van station Eijsden. Daarom blijft de infrastructuur van station Eijsden op orde, zodat bediening van het station in de toekomst mogelijk blijft.
Mijn ministerie heeft samen met de provincie Limburg en de gemeente Eijsden de mogelijkheden voor de bediening van station Eijsden onderzocht en dit heeft geleid tot de gezamenlijke conclusie dat er geen mogelijkheid was om de bediening van het station tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten te exploiteren. Naar aanleiding van de motie Anker/Mastwijk (Kamerstuk 32 351, nr. 9) heb ik de regio laten weten dat ik altijd open sta voor een gesprek wanneer men op basis van nieuwe inzichten wél mogelijkheden ziet om het station op een financieel verantwoorde manier weer te bedienen. Het initiatief is dus aan de regio.
Deelt u de opvatting dat een verbinding met de HSL-steden Aken en Luik de hele Euregio met zijn 3,5 miljoen inwoners aantrekkelijker maakt voor het internationale bedrijfsleven en kennisnetwerken?
Ja.
Houdt u bij de voorbereidingen voor de concessieverlening voor het hoofdrailnet rekening met het feit dat er in diverse regio’s, zoals Limburg, maatwerk geboden kan worden met betrekking tot grensoverschrijdend vervoer? Zo ja op welke wijze? Wilt u bij de beantwoording van deze vraag concreet ingaan op de eerder door de Kamer aangenomen motie-Mastwijk/Anker (Kamerstuk 32 351, nr. 3, 22 april 2010) waarin wordt opgeroepen om in toekomstige concessies nadrukkelijk aandacht te besteden aan verbindingen tussen buitenlandse steden en Nederland? Wilt u bij de beantwoording van deze vraag ingaan op de gedachte om een grensoverschrijdende vervoersautoriteit te vormen waarbinnen overleg gevoerd kan worden tussen de verschillende betrokken overheden en (rail)vervoerders om te komen tot een zo efficiënt mogelijk OV-systeem in de Euregio?
Conform de bestaande verantwoordelijkheidsverdeling tussen rijk en regio, verleen ik de concessie voor het nationale spoornet en zijn de decentrale overheden verantwoordelijk voor het regionale verkeer en vervoer.
In mijn voortgangsbrief grensoverschrijdend spoorvervoer1, ben ik onder meer ingegaan op de bediening van de HSL-stations net over de grens. Door deze bediening zou het nationale net gekoppeld worden aan het HSL-netwerk net over de grens.
Voor het regionale maatwerk ligt de bevoegdheid bij de decentrale overheden en haar collega’s over de grens. Voor grensoverschrijdende lijnen, zowel bus als gedecentraliseerd spoor, vindt uiteraard afstemming met de bevoegde buitenlandse autoriteiten plaats. Het is aan de regio’s om te overwegen om hun bevoegdheden te bundelen in een grensoverschrijdende vervoerautoriteit indien zij menen zo tot een efficiënter regionaal aanbod te kunnen komen voor de reiziger.
Zijn er tussen uw ministerie en de ministeries in Duitsland en België contacten over investeringstrajecten Heerlen-Herzogenrath, de Avantislijn en de lijn Hasselt-Maastricht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in welke fase is de besluitvorming rond deze trajecten?
Tussen het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en de relevante autoriteiten in de buurlanden vindt geregeld overleg plaats over de door u genoemde projecten. Ik verwijs u voor de stand van zaken rond deze projecten naar mijn voortgangsbrief over grensoverschrijdend spoorvervoer van 7 maart 2011.
Zijn er op dit moment businesscases ontwikkeld voor de lijnen Eindhoven–Venlo–Duisburg, en Eindhoven–Heerlen–Aken? Wat is de stand van zaken?
Ja. Zoals vermeld in de kamerbrief over treinverbindingen naar Duitsland van 28 januari 2010 (kenmerk VenW/DGMo-2010/153) heeft de NS businesscases ontwikkeld en besproken met Eindhoven en Limburg. Sindsdien is er gestudeerd op mogelijkheden om de verbindingen aantrekkelijker te maken. Op 13 april 2011 wordt een stakeholders bijeenkomst georganiseerd door de werkgroep van de projectorganisatie van de Regions of Connected Knowledge (RoCK) naar aanleiding van recent onderzoek naar de verbeter mogelijkheden voor het vervoer tussen Eindhoven – Düsseldorf. Zie voor wat betreft de stand van zaken ook mijn voortgangsbrief van 7 maart 2011.
De drukke overwegen bij station Naarden-Bussum |
|
Maarten Haverkamp (CDA) |
|
|
|
|
Kent u de situatie bij station Naarden-Bussum, waar de overwegen in het centrum lang en vaak dicht zijn door de nabijheid van het station en de drukke route van intercity-treinen? Kent u het pleidooi van lokale belangenorganisaties voor een verdiepte ligging van het spoor in Naarden en Bussum?
Ja.
Klopt het dat uitvoering van het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer er toe leidt dat deze route nog meer treinen te verwerken krijgt?
In de planstudie OV SAAL 2020 (onderdeel van het Programma hoogfrequent Spoorvervoer) zijn meerdere varianten onderzocht, waarvan enkele leiden tot toename van het aantal treinen op de Gooilijn. In het onderzoek wordt ook aandacht besteed aan overwegen in Naarden-Bussum.
Is het waar dat sluitingsduur van de overwegen verkort zou kunnen worden als in plaats van de huidige vijf sporen nog slechts twee of drie in de overweg zouden zitten?
Ja. Als de oversteeklengte van de overweg korter wordt door het saneren van sporen, mag de aankondigingstijd (dat is de tijd tussen het activeren van de overweg en het passeren van de trein) korter worden. Dit leidt tot kortere dichtligtijden.
Zoals ik uw Kamer op 22 november heb laten weten voert ProRail in de periode 2011–2013 een grootschalig meet- en onderzoeksprogramma uit om te bezien of dichtligtijden verkort kunnen worden (Kamerstuk 29 893, nr. 111). Overwegen op de Gooilijn zullen aandacht krijgen in dit programma.
Is het waar dat van de huidige sporen er slechts drie met enige regelmaat gebruikt worden en ook in de toekomst met drie sporen volstaan kan worden?
Van de huidige vijf sporen bij station Naarden-Bussum worden momenteel drie sporen intensief gebruikt en wordt soms een vierde spoor gebruikt. Voor de komende jaren onderzoekt ProRail momenteel of met een optimalisatie en vereenvoudiging van de sporenlayout voldaan kan worden aan de groeiende capaciteitsvraag.
In de planstudie OV SAAL 2020 is in een aantal varianten voorzien dat het aantal treinen toeneemt op de Gooilijn. Dat vraagt voldoende capaciteit. Besluitvorming over OV SAAL is dit voorjaar gepland.
Bent u bereid om te onderzoeken of het weghalen van ongebruikte sporen een eenvoudige en betaalbare manier kan zijn om de problemen rond de dichtligtijden van de spoorwegoverwegen in Naarden en Bussum aan te pakken?
Ja. Vermindering van het aantal sporen te Naarden-Bussum wordt momenteel reeds door Prorail onderzocht, in eerste instantie voor de korte termijn. Na besluitvorming over OV SAAL 2020 zal ook worden gekeken naar de mogelijkheden voor de middellange termijn.
Bent u bereid om te onderzoeken of met het verplaatsen van seinen tijdwinst te boeken is met betrekking tot de openstelling van overweg?
Ja, ik zal ProRail verzoeken optimalisatie van seinen mee te nemen in het bij antwoord 3 genoemde dichtligtijdenonderzoek en de verdere uitwerking van de maatregelen OV SAAL middellange termijn.
Overigens worden door ProRail de eerste helft van 2011 verschillende maatregelen uitgevoerd (waaronder het verplaatsen van activeringspunten) waardoor de dichtligtijden van de overwegen tussen Naarden-Bussum en Bussum Zuid op korte termijn verkort worden.
De resultaten van het landelijke onderzoek komen in de periode 2011–2013 beschikbaar. Deze tijd is nodig omdat het een complex onderzoek betreft vanwege het grote aantal overwegen die ieder op zich een unieke situatie vormen vanuit ligging, seinplaatsing, dienstregeling, uitvoering van de dienstregeling door de vervoerder etcetera. Het gaat dus steeds om maatwerk waarbij er ook baanvakgewijs sprake is van onderlinge beïnvloeding van de overwegen en de te kiezen oplossing.
Bent u bereid om dit onderzoek vóór de zomer van 2011 aan de Kamer te zenden?
Nee. De resultaten van het meet- en onderzoeksprogramma naar verkorting van dichtligtijden van overwegen op de PHS en OV SAAL corridors zijn naar verwachting in de loop van 2012 gereed. Over de voortgang van maatregelen op de OV SAAL corridor zal ik uw Kamer informeren na besluitvorming over genoemde planstudie voor 2020.
Het onteigenen van landerijen van het Mor Gabriel |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
|
|
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat voor de tweede keer in een maand tijd het Turkse hof een deel van de landerijen van het Mor Gabriel uit 397 onteigent?1
Is een vertegenwoordiger van de EU lidstaten aanwezig geweest bij het proces, zoals toegezegd in Kamervragen?2 Kunt u zijn/haar bevindingen over het verloop en de uitkomst van het proces delen met de Kamer?
Heeft u kennisgenomen van het artikel van professor Oran Baskin (http://www.suryoyo.uni-goettingen.de/news/morgabriel-Baskinoran.html), waarin hij helder stelt dat de Turkse staat alle mogelijke manieren gebruikt om de eigendommen van Mor Gabiel te confisceren? Deelt u die mening? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om in de Raad van Ministers van de Raad van Europa Turkije te vragen de onteigening terug te draaien en binnen twee weken antwoord te geven op de vragen?3
Bent u bereid de Turkse ambassadeur in een onderhoud mee te delen dat de onteigening van het klooster Mor Gabriel voor Nederland onacceptabel is?
Het bericht dat het vleesverwerkingsbedrijf VION te Enschede geen Nederlandse uitzendkrachten meer wil inhuren |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u kennis kunnen nemen van het artikel «VION weert Nederlandse uitzendkracht»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitlatingen van de directeur van VION dat hij geen Nederlandse uitzendkrachten meer aanneemt omdat een uitzendkracht uit een ander EU-land goedkoper is?
Het is aan het bedrijf zelf om te bepalen van welk uitzendbureau uitzendkrachten worden betrokken. Het is een in de EU gevestigde onderneming toegestaan om arbeidskrachten ter beschikking te stellen aan een Nederlands bedrijf. In sommige gevallen levert dit de werkgever wellicht een kostenvoordeel op.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel uitzendkrachten er via uitzendbureaus uit andere EU-landen hier in Nederland werkzaam zijn?
Dit aantal is niet bekend.
Deelt u de mening dat een dergelijke vorm van concurrentie op arbeidsvoorwaarden onacceptabel is? Zo ja, welke actie gaat u hierin ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Van concurrentie op arbeidsvoorwaarden via de cao is geen sprake indien een buitenlands uitzendbureau personeel ter beschikking stelt aan een in Nederland gevestigd bedrijf. De tijdelijk in Nederland gedetacheerde werknemers hebben op grond van de Wet arbeidsvoorwaarden grensoverschrijdende arbeid recht op de «harde kern» van arbeidsvoorwaarden, volgens de algemeen verbindend verklaarde cao in de betreffende sector: cao-loon (betaald door de dienstverlener), vakantiedagen, rusttijden, maximale werktijden, regels en voorwaarden voor uitzendwerk, veiligheidsmaatregelen en gelijke behandeling.
Gebruik van anonieme gegevens op werk.nl |
|
Paul Ulenbelt (SP) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Hoe kan het dat persoonlijke gegevens, waarvan het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV) beweert dat ze onzichtbaar zijn voor derden wanneer iemand zijn CV «anoniem» op werk.nl zet, toch door derden worden gebruikt?1
Het is van belang dat het CV van elke werkzoekende op werk.nl komt, zodat er matching tussen vraag en aanbod kan plaatsvinden.
Het UWV heeft naar aanleiding van de klachten van betrokkene de gang van zaken gereconstrueerd. De uitkomst van dit onderzoek is als volgt.
In de casus, die ten grondslag ligt aan de vragen, is gebleken dat de betrokkene zelf een anoniem CV op werk.nl heeft geplaatst. De betrokkene heeft zich daarna als werkzoekende ingeschreven. De werkcoach wordt geacht in overleg met de betrokkene het CV openbaar of anoniem op werk.nl te plaatsen. Kennelijk is in deze casus het CV van de betrokkene vervolgens door de werkcoach zonder diens uitdrukkelijke toestemming openbaar op Werk.nl geplaatst.
Het openbare CV van de betrokkene is inmiddels door UWV van Werk.nl verwijderd. De betrokkene heeft van het UWV uitleg over dit incident gekregen en excuses zijn gemaakt. UWV betreurt dit incident.
Het UWV heeft kenbaar gemaakt dat de betrokkene is benaderd door bedrijven, die gebruik hebben gemaakt van het op werk.nl geplaatste openbare CV. Er is derhalve geen sprake van misbruik op basis van niet-openbare gegevens. Er is dus geen sprake van een lek op werk.nl. Daarom zijn er geen mails aan andere werkzoekenden gestuurd.
Het betreft hier een menselijke fout. Bij de effectuering van het Redesign Werkbedrijf zal alleen nog de werkzoekende een CV op werk.nl plaatsen. Een dergelijke fout zal dan niet meer voorkomen.
Welke bedrijven gebruiken deze gegevens om hun diensten, al dan niet tegen vergoeding, voor bemiddeling aan te bieden? Wat heeft het UWV gedaan om dit misbruik aan te pakken?
Toegang tot de CV’s op Werk.nl is voorbehouden aan werkgevers die zich als zodanig hebben geregistreerd op Werk.nl. Een werkgever kan een kandidaat (ongeacht de status wel/niet anoniem) pas via werk.nl benaderen als hij/zij ingelogd is en een actieve vacature op werk.nl heeft.
Bemiddelingsbureaus kunnen ook actieve vacatures hebben en werk.nl benutten.
UWV heeft in zijn algemene voorwaarden Werk.nl opgenomen dat een gebruiker de CV’s en de daarin ter beschikking gestelde (persoons)gegevens slechts mag gebruiken voor contacten die plaatsvinden in het kader van de werving van personeel. Het ongevraagd verzenden van e-mails naar werkzoekenden, die geen verband houden met vacatures, is uitdrukkelijk niet toegestaan. Het UWV verricht in geval van klachten onderzoek en ontzegt, indien van toepassing werkgevers de toegang tot werk.nl. Dit is in de voorliggende casus ook gebeurd.
Hoeveel mails heeft het UWV aan werkzoekenden gestuurd met de waarschuwing om geen gebruik te maken van bedrijven die bemiddelingsdiensten aanbieden op basis van zogenaamde beveiligde gegevens van het UWV?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe lang weet het UWV dat kennelijk deze gegevens op werk.nl niet veilig zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer is het UWV begonnen met het onderzoek naar het lek op werk.nl? Hoe ziet dat onderzoek er uit? Wat zijn de resultaten van het onderzoek? Welke maatregelen zijn getroffen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u garanderen dat de anonieme gegevens die werkzoekenden achterlaten op werk.nl nu veilig zijn en niet door derden kunnen worden misbruikt? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Doodstraffen voor Oeigoeren in China |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat het hooggerechtshof van China de ter dood veroordeling van vier Oeigoeren heeft goedgekeurd?1 Kunt u bevestigen dat deze doodvonnissen zijn goedgekeurd?
Ja.
Zijn de processen tegen deze verdachten naar uw informatie in volledige openbaarheid gevoerd? Voldoen de processen naar uw oordeel aan de criteria van de regels van een «fair trial»? Indien nee, bent u bereid bij de Chinese autoriteiten aan te dringen op volledige transparantie over de gevoerde processen?
In mijn antwoorden op eerdere vragen over de processen tegen personen die werden vastgenomen in verband met de ongeregeldheden in juli 2009 in Xinjiang (Aanhangsel 1324, vergaderjaar 2009–2010, d.d.21 januari 2010) heb ik aangegeven hoe moeilijk het is hierover betrouwbare informatie te krijgen. Er bestaat geen goed overzicht van de stand van zaken van de processen tegen personen die worden vastgehouden in verband met de ongeregeldheden in juli 2009 in Xinjiang. De EU heeft inmiddels bij diverse gelegenheden haar zorg over de rechtsgang ten aanzien van deze personen uitgesproken, zoals tijdens de meest recente EU-China mensenrechtendialoog.
Deelt u de mening dat het voltrekken van de doodstraf onaanvaardbaar is? Bent u bereid er bij de Chinese autoriteiten op aan te dringen de doodstraf niet te voltrekken?
Nederland is ten principale tegen de doodstraf. Dit is bij de Chinese autoriteiten bekend. Nederland zal zowel in bilateraal als in EU verband bij de Chinese autoriteiten blijven aandringen de doodstraf af te schaffen, dan wel een moratorium op de uitvoering van de doodstraf in te stellen als eerste stap naar afschaffing.
Bent u bekend met de stand van zaken van het proces tegen de Oeigoeren aan wie eerder de doodstraf was opgelegd?2
Zie het antwoord op vraag 2.
De wijziging van de datum waarop de gemeenteraadsverkiezingen gehouden zullen worden in 2014 |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het bericht «gemeenteraadsverkiezingen 2014 verplaatst wegens carnaval»?1
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat de tweede woensdag van maart in 2014, dus de week na de oorspronkelijke datum van 5 maart, de biddag voor gewas en arbeid is? Deelt u de mening dat het niet wenselijk is de verkiezingen op deze dag te houden aangezien een aanzienlijk gedeelte van onze protestantse bevolking deze dag naar de kerk gaat?
Ja.
Bent u bereid om bij de wijziging van de kieswet hier rekening mee te houden zodat de verkiezingen niet op de biddag voor gewas en arbeid gehouden zullen worden, in lijn met 2006, toen de verkiezingen ook een dag verschoven werden hiervoor?
Ja.
Het personeelsbeleid op het ministerie van Buitenlandse Zaken |
|
Alexander Pechtold (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de publicatie «Zij vertrokken»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de drie interviews een precair beeld schetsen van het generieke personeelsbeleid van uw ministerie, en de specifieke rol van de Hoofddirectie Personeel en Organisatie daarin? Is dit uw inziens typerend voor het bredere beeld dat in uw organisatie leeft?
Ik heb begrip voor de teleurstelling van de geïnterviewden maar ik deel hun mening niet. Buitenlandse Zaken heeft een loopbaandienst met ruim 2 800 ambtenaren waarvan jaarlijks vele honderden wereldwijd van functie wisselen. Medewerkers worden zoveel mogelijk overeenkomstig hun eigen voorkeur geplaatst. Uitgangspunt is de juiste persoon op de juiste plaats. Daarbij kan dus ook voorkomen dat medewerkers niet geplaatst worden op een plaats van hun voorkeur. Door de inkrimping van het ministerie komt dit nu vaker voor. Het komt nauwelijks voor dat medewerkers naar aanleiding van een niet gewenste plaatsing ontslag nemen.
Wat is uw reactie op de uitspraken «Tekenend vond ik ook dat HDPO niet heeft geprobeerd mij binnen te houden» en «Wat me teleurstelde, was het gebrek aan bereidheid bij HDPO om te zoeken naar oplossingen»?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u nog steeds van mening dat Buitenlandse Zaken «het in hoge mate» zal moeten hebben van «voortreffelijke jonge BZ’ers die boordevol ideeën en plannen zitten»?2
Het ministerie haalt jonge mensen binnen en biedt ze kansen voor een interessante carrière. Ze krijgen een uitgebreid opleidingspakket aangeboden. Bovendien draaien jonge medewerkers van andere departementen sinds enkele jaren volledig mee in de opleiding BBBZ (Beginnend Beleidsmedewerker Buitenlandse Zaken). Het is essentieel dat er voldoende vernieuwing in de organisatie wordt gebracht. Daarom zijn jonge medewerkers ook nodig voor de toekomst en zal het ministerie extra jonge medewerkers werven.
Welke strategie heeft u om deze BZ’ers te behouden, en de gebrekkige doorgroeimogelijkheden het hoofd te bieden?
Buitenlandse Zaken biedt medewerkers uitdagende en afwisselende plaatsingen in binnen- en buitenland. Medewerkers zijn direct betrokken bij het vormgeven en uitdragen van de Nederlandse visie op het buitenland. Medewerkers kiezen voor de loopbaandienst en doen op verschillende terreinen ervaring op om «all round» diplomaat te worden of om zich meer te verdiepen in bepaalde regio’s of beleidsterreinen. Een carrière betekent niet altijd hogere schalen, maar ook verdieping in het werk.
Wat zijn de perspectieven van de huidige en toekomstige trainees op uw departement?
De perspectieven voor rijkstrainees op doorstroming naar vaste functies zijn, ondanks de taakstellingen, redelijk. Een cijfermatig overzicht staat bij het antwoord op vraag 17. Rijkstrainees kunnen nadien ook op basis van een aanstelling in tijdelijke dienst bij Buitenlandse Zaken werkzaam blijven voor een specialistische functie. Dit biedt echter geen uitzicht op een vast dienstverband en heeft geen invloed op het aantal traineeposities. Het rijkstraineeprogramma is rijksbreed vastgelegd.
Klopt het dat zij alleen maar op uw ministerie werkzaam kunnen blijven als ze toegelaten worden tot het diplomatenklasje? Zo ja, welke invloed heeft dit op het aantal trainees?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe zorgt u ervoor dat trainees zich optimaal kunnen ontplooien en uw ministerie hun kennis en kunde zoveel mogelijk kan benutten?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening uw ministerie niet alleen maar flexibiliteit van medewerkers kan verwachten, zonder een aantrekkelijk arbeidsvoorwaardenpakket te bieden? Zo ja, vindt u dat het overplaatsingssysteem kritisch tegen het licht gehouden moet worden?
Het overplaatsingssysteem wordt al enige maanden kritisch tegen het licht gehouden. Alle medewerkers zijn hiervoor herhaaldelijk en uitdrukkelijk uitgenodigd input te leveren. Voorzien is dat voorstellen voor aanpassingen over enkele maanden onderwerp van overleg met de Ondernemingsraad en de vakbonden zullen zijn.
Welke concrete invloed hebben uw twee pijlers en topprioriteiten stabiliteit en werkgelegenheid op het personeelsbestand van uw ministerie?
Prioriteiten in het beleid hebben invloed op het personeel. Dit komt tot uitdrukking in verschuiving van ambtelijke sterkte van afdelingen en opleidingspakketten die het personeel worden aangeboden. In de Kamerbrief over de herziening van het postennet wordt hier nader op ingegaan.
Heeft uw focus geleid tot aanpassingen van de competenties die gevraagd worden van het personeel? Zo ja, wat is er aangepast?
Door veranderende omstandigheden in binnen- en buitenland wordt bij de instroom het gevraagde profiel steeds bijgesteld. Aanvankelijk werden vooral juristen, historici en politicologen geworven. In de loop der jaren kwamen daarnaast ingenieurs, economen en linguïsten in dienst. Ook worden soms specialisten op het gebied van actuele thema's op het gebied van ontwikkelingssamenwerking of ICT geworven. Door om- en bijscholing worden medewerkers geschikt gehouden/gemaakt voor nieuw gestelde eisen, nieuwe kennis, talen, enz. Daarnaast kent het ministerie vele trainingen op het gebied van gedrag, zoals interculturele sensitiviteit, gesprekstechnieken, onderhandelingsvaardigheden, personal performance, assertiviteit, enz.
Hoe geeft uw ministerie concreet invulling aan de motie Schouw c.s.3 waarin wordt verzocht in het sociaal flankerend beleid ten behoeve van de inkrimping van het rijkspersoneel zorg te dragen voor een evenwichtig behoud van jonge ambtenaren?
Het Sociaal Flankerend Beleid (SFB) op het ministerie van Buitenlandse Zaken is ingezet om vrijwillige mobiliteit binnen en buiten Buitenlandse Zaken te stimuleren. Het SFB staat open voor alle medewerkers. Het zijn overigens vooral oudere medewerkers die een beroep op het SFB hebben gedaan:
Zijn de bezuinigingen op uw ministerie leeftijdneutraal? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo neen, bent u bereid dat zo spoedig mogelijk tot beleid te maken?
Ja. De huidige taakstelling is, zoals bij alle ministeries, ingegeven door de wens «kleiner maar beter». Bij dat uitgangspunt speelt leeftijd geen rol.
Hoe weegt u enerzijds het voordeel van meeroulerende HDPO’ers die de inhoud van het werk uit eerste hand kennen ten opzichte van mogelijke nadelen anderzijds, waaronder het eventuele gebrek aan professioneel personeelsbeleid en denkbare belangenverstrengeling van HDPO’ers die zelf (mee)beslissen over hun volgende functie?
HDPO is erg kritisch op vervolgplaatsingen van HDPO’ers om de schijn van belangenverstrengeling te voorkomen. Over voorgenomen plaatsingen wordt nadrukkelijk overlegd met de Commissie plaatsingsbeleid II, die onder leiding staat van plaatsvervangend Secretaris-Generaal en waarin tevens zitting hebben de Directeur-Generaal Politieke Zaken en vijf door de Ondernemingsraad aangewezen medewerkers. Deze commissie toetst de zorgvuldigheid van het overplaatsingsproces. Medewerkers van HDPO hebben daardoor eerder nadeel dan voordeel voor wat betreft hun vervolgplaatsing. In de periode 2007–2011 hebben 9 van de 110 medewerkers van HDPO die zijn overgeplaatst een promotie gekregen (8,18%, terwijl het Buitenlandse Zaken gemiddelde in die periode 22,56% bedroeg). Daarnaast werden 32 medewerkers van HDPO (29,01%) beneden hun eigen schaalniveau geplaatst.
Kunt u een overzicht geven van het aantal medewerkers onder de 35 die uw ministerie verlaten, vanaf het jaar 2000 tot en met 2011, gegevens over de schalen van het BBRA incluis? Hoe verhouden deze cijfers zich tot andere departementen?
Onderstaande tabel toont de uitstroom tussen 2000 en 2010 van ambtelijk personeel bij Buitenlandse Zaken, jonger dan 35 jaar, per schaal. De getoonde cijfers zijn inclusief uitstroom vanwege een overstap binnen de rijksdienst.
Schaal
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
3
–
–
–
–
–
–
–
–
–
–
2
4
–
2
–
1
3
1
–
2
5
1
4
5
3
2
4
5
5
7
3
10
11
9
15
6
6
7
7
7
6
6
6
6
9
9
11
7
–
1
4
4
–
3
3
2
–
6
3
8
–
3
2
3
2
1
–
1
2
4
6
9
–
–
1
5
–
2
1
5
4
2
4
10
8
8
11
18
12
7
15
7
4
3
5
11
21
39
35
26
10
11
10
11
5
10
9
12
6
3
2
4
5
2
4
3
1
2
–
13
1
–
2
–
1
–
1
–
1
4
1
14 en hoger
Het beeld van de relatief hoge uitstroom in de schalen 10 en 11, en in mindere mate schaal 12, is bij veel ministeries terug te zien. In het bijzonder vertoont de uitstroom bij BZK, EZ, OC&W, SZW, VROM en VWS hetzelfde beeld.
Kunt u een overzicht geven van het percentage van de verlengde contracten van medewerkers van uw ministerie onder de 35 vanaf het jaar 2000 tot en met 2011, gegevens over de schalen van het BBRA incluis? Hoe verhouden deze cijfers zich tot andere departementen?
Buitenlandse Zaken neemt jonge medewerkers onder de 35 jaar in tijdelijke dienst (o.a. uit de opleiding BBBZ) met wie na afloop een vast dienstverband wordt aangegaan (in 2000: 12; in 2001: 28, in 2002: 18, in 2003: 20, in 2004: 8, in 2005: 12, in 2006: 24, in 2007: 22, in 2008: 25, in 2009: 19 in 2010: 22).
Van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties werd onderstaande opgave ontvangen van de instroom van trainees bij start RTP.
Start
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
AZ
3
2
2
2
0
0
0
0
0
0
0
BuZa
4
2
5
5
2
2
3
3
3
8
5
BZK
12
10
5
8
17
15
28
26
24
21
18
DEF
0
0
0
0
0
5
0
0
0
0
0
EZ
8
10
9
12
5
4
9
15
15
16
6
FIN
13
14
13
13
4
5
6
6
8
11
3
JUS
15
14
13
13
10
10
12
15
16
15
13
LNV
15
15
15
0
0
5
6
5
10
10
8
OCW
6
13
6
6
3
4
5
8
8
10
16
SZW
12
10
14
12
6
6
6
6
6
9
9
V&W
19
24
31
13
10
28
23
44
40
42
46
VROM
5
3
8
8
4
15
15
15
15
15
15
VWS
7
8
8
7
10
8
8
10
8
8
16
R.v.State
2
2
2
2
0
0
0
0
0
0
0
Inspecties
0
0
0
0
0
0
0
0
6
4
0
Totaal
121
127
131
101
71
107
121
153
159
169
155
Daarnaast neemt Buitenlandse Zaken jaarlijks gemiddeld 15 jonge medewerkers aan in de opleiding BBBZ voor een eigen opleidingstraject. Deze medewerkers komen na een opleiding en twee jaar goed functioneren in vaste dienst.
Van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties werd onderstaand overzicht ontvangen van de doorstroming van trainees bij het Rijk.
Doorstroom na afloop traineeprogramma per jaar
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Totaal
Aanstelling bij eigen of ander ministerie*
88
58
88
90
127
119
570
Geen aanstelling
13
13
19
31
26
40
144
Totaal
101
71
107
121
153
159
714
Doorstroompercentage
85%
82%
83%
74%
83%
75%
80%
cijfers over vaste en tijdelijke aanstelling zijn van eerdere jaren niet volledig beschikbaar. In 2008, 2009 en 2010 was het percentage vaste aanstellingen resp. 59%, 58% en 46%.
De doorstroming van rijkstrainees binnen Buitenlandse Zaken geeft het volgende beeld (cijfermateriaal slechts beschikbaar vanaf het rijkstraineeprogramma 2003, de programma’s van 2009 en 2010 lopen nog):
Doorstroom na afloop traineeprogramma per jaar
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Aanstelling in vaste dienst
2
1
–
1
1
1
Aanstelling in tijdelijke dienst
–
–
–
1
1
Geen aanstelling
3
1
2
2
1
1
Totaal
5
2
2
3
3
3
NB: de jonge instromers die via de opleiding BBBZ bij Buitenlandse Zaken binnenkomen krijgen bijna allemaal een vaste aanstelling.
Kunt u een overzicht geven van het aantal trainees dat is aangenomen vanaf het jaar 2000 tot en met 2011? Hoe verhouden deze cijfers zich – absoluut en procentueel – tot andere departementen?
Zie antwoord vraag 16.
Een bezoek aan het recreatiepark Parc Patersven in Zundert |
|
Paul Ulenbelt |
|
Hoe verklaart u dat er bij uw bezoek aan Parc Patersven op 23 februari 2011 geen gesprek met bewoners van het park1 was gepland, terwijl dat wel in de lokale pers was aangekondigd?2 Wist u voorafgaand aan het bezoek dat er tijdens het bezoek alleen gesproken zou worden met lokale en regionale CDA-ers?
Ik ben door de provinciale afdeling van het CDA in Brabant uitgenodigd om een bezoek te brengen aan het recreatiepark Parc Patersven in Zundert. Het bezoek had de problematiek met betrekking tot de grote groep Poolse arbeidsmigranten in de gemeente Zundert als thema. Er was voorzien in een ontvangst door de burgemeester, gevolgd door een gesprek met de lokale fractie van het CDA, de Vereniging van Eigenaren en de beheerder van het park. Na afloop van het gesprek was er gelegenheid voor anderen om hun standpunten of andere onderwerpen naar voren te brengen.
Wat is uw oordeel over het feit dat de beheerder van het park wel van de organiserende CDA-fractie de mogelijkheid kreeg om met u in gesprek te gaan over de problematiek van de arbeidsmigranten op het park, en de bewoners en andere belangstellenden niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw antwoord op de vragen van de lokale CDA-afdeling zoals die in een persbericht zijn geformuleerd?3
De onderwerpen, zoals die door de lokale fractie van het CDA aan de orde zijn gesteld worden, waar mogelijk, meegenomen met het pakket van maatregelen dat door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de minister van Binnenlandse Zaken en mijzelf wordt voorbereid. Ik verwijs u voor het overige naar de antwoorden op de Kamervragen van de heren Spekman en Van Dam.4
Hebt u al contact gelegd met de burgemeester om te bemiddelen tussen de partijen op Patersven, zoals u toezegde aan de bewoners na de CDA-bijeenkomst? Zo nee, wanneer gebeurt dat? Zo ja, wanneer vinden de gesprekken plaats?
Er is contact geweest met de burgemeester. Er is in de gemeente op bestuurlijk niveau veel aandacht voor de problematiek op het park Patersven. In het kader van het legaliseringstraject ten behoeve van permanente bewoning dat door de gemeente Zundert is opgestart, worden strakke regels gesteld en afspraken gemaakt met de beheerder.
De problematiek is echter gecompliceerd, omdat het om én eigen bewoning én verhuur aan uitzendbureaus gaat. Ik heb er niettemin alle vertrouwen in dat betrokken partijen zich zullen inzetten om tot een werkbare verstandhouding te komen.
Onterechte claim door fabrikanten vcan vitaminepillen dat vitamine C de weerstand verhoogt |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de actie van de Consumentenbond inzake onterechte claims van producenten van vitamine C-pillen, die stellen dat deze pillen de weerstand verhogen?1
Ja.
Wat is uw mening over de claim van verschillende fabrikanten van vitaminepillen dat Vitamine C de weerstand verhoogt, terwijl de Europese Voedselautoriteit ESFA deze claim wetenschappelijk niet bewezen acht?
De EFSA heeft geoordeeld dat vitamine C de weerstand ondersteunt. Ik ondersteun dit oordeel van de EFSA.
Bent u het eens met de stelling van de Consumentenbond dat de claims van verschillende fabrikanten dat vitamine C-pillen de weerstand verhogen misleiding zijn?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Klopt de stelling van de Consumentenbond dat deze gezondheidsclaims in strijd zijn met de Warenwet? Zo ja, welke stappen bent u bereid te nemen om te voorkomen dat fabrikanten van voedingsmiddelen gezondheidsclaims doen die in strijd zijn met de Warenwet?
Deze gezondheidsclaims zijn op dit moment niet in strijd met de Warenwet. De besluitvorming over deze claim moet nog door de lidstaten in EU verband plaats vinden. De lidstaten gaan hierbij uit van de wetenschappelijke adviezen die door de EFSA worden afgegeven. De besluitvorming hierover en het vastleggen in de verordening wordt eind 2011 verwacht.
De handhaving van de nieuwe Voedsel en Warenautoriteit (nVWA) van de generieke lijst met gezondheidsclaims zal op zich laten wachten totdat deze vastgelegd is in de claimsverordening nr. 1924/2006.
Deelt u de mening dat deze claims op verpakkingen en in reclame niet ongefundeerd gedaan kunnen worden, en dienen te berusten op deugdelijke wetenschappelijke onderbouwing?
Claims op verpakkingen en in reclame dienen te berusten op deugdelijke wetenschappelijke onderbouwing. Hierbij ga ik uit van het wetenschappelijke advies van de EFSA. De claimsverordening zal ertoe leiden dat alle claims onderbouwd zullen zijn.
Bent u van mening dat de stelling die op dit moment op verpakkingen van vitaminepillen staat, namelijk dat de supplementen geen vervanging van een goede voeding zijn, voldoende voorlichting aan de consument over de waarde van deze supplementen geeft?
Het Voedingscentrum geeft voorlichting over gezonde en veilige voeding en voedselkwaliteit in breedste zin. Ook het Voedingscentrum geeft aan dat supplementen geen vervanging van een goede voeding zijn en ik deel die mening. Ik vind het goed dat op de verpakking van vitaminepillen staat dat supplementen geen vervanging van een goede voeding zijn.
Deelt u de mening dat een goede gezondheid niet afgekocht kan worden met vitaminepreparaten? Op welke wijze wordt nu voorgelicht over de waarde van vitaminepreparaten voor de gezondheid?
Zie mijn antwoord op vraag 6.
Welke stappen kunt u nemen en bent u bereid te nemen om onterechte gezondheidsclaims op verpakkingen en in reclameuitingen over voedingsmiddelen tegen te gaan?
Zie ook mijn antwoord op vraag 4. De nVWA treedt reeds op tegen verboden claims en aanprijzingen op onder andere zuigelingenvoeding. Ook is de nVWA actief in het handhaven op medische claims: het onterecht toeschrijven van medische eigenschappen aan een levensmiddel. Daarnaast zal de nVWA de eerste afgekeurde individuele kinderclaims, ziekterisicoreductieclaims en claims gebaseerd op «new scientific evidence» (artikel 14 en artikel 13.5 van claims verordening 1924/2006) gaan handhaven. Deze claims hebben immers al wel de volledige procedure (inclusief overgangtermijnen) doorlopen.
Wat is uw reactie op de stelling van de Consumentenbond dat veel fabrikanten de claims nog op de verpakking laten staan en afwachten totdat de Europese Unie ze definitief heeft verboden?
Zie mijn antwoorden op vraag 4 en vraag 8. Voor handhaving van niet toegelaten claims moet eerst de Europese besluitvorming worden afgewacht.
Bent u het eens met de Consumentenbond dat de nieuwe Voedsel en Warenautoriteit op basis van de reeds gepubliceerde EFSA-opinies kan handhaven op grond van de Warenwet?
Zie mijn antwoorden op vraag 4 en vraag 8.
Bent u bereid met uw Europese collega’s stappen te ondernemen om onterechte gezondheidsclaims tegen te gaan, en aan te dringen op uitvoering van de verordening inzake voedings- en gezondheidsclaims? Zo nee, waarom niet?
Het bericht dat uitzendkrachten met een Nederlands paspoort van vleesverwerker Vion in Enschede moeten vertrekken |
|
Paul Ulenbelt (SP) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat uitzendkrachten met een Nederlands paspoort van vleesverwerker Vion in Enschede moeten vertrekken?1
Het is aan een bedrijf om te kiezen of gebruik wordt gemaakt van binnenlandse of buitenlandse uitzendkrachten. Vanzelfsprekend dient men zich te houden aan het wettelijk kader. Zo is bijvoorbeeld op grond van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) in bepaalde gevallen een tewerkstellingsvergunning noodzakelijk.
Bent u bereid om met grote spoed in overleg te gaan met Vion teneinde te bereiken dat het ontslag op basis van nationaliteit wordt teruggedraaid? Zo nee, waarom niet?
Er is hier geen sprake van ontslag door Vion. In het algemeen geldt dat wanneer een bedrijf personeel betrekt van een uitzendbureau er gebruik wordt gemaakt van een uitzendconstructie. De uitzendkrachten zijn in dienst van het uitzendbureau. De inlener sluit een contract met het uitzendbureau en niet met de uitzendkracht. Dat betekent dat het beëindigen van het contract tussen de inlener en het uitzendbureau geen invloed heeft op de arbeidsrelatie tussen uitzendkracht en uitzendbureau.
Bent u bereid om een onderzoek te starten naar de naleving van de CAO bij Vion in Enschede? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer de resultaten verwachten?
Voor zover het gaat om het nakomen van cao- of pensioenafspraken is dit een zaak van het bedrijf en de betrokken uitzendbureaus zelf.
Het is aan cao-partijen om toe te zien op de naleving van arbeidsvoorwaarden zoals vastgelegd in de cao’s. Cao-partijen kunnen bij cao’s waarvan bepalingen algemeen verbindend zijn verklaard, de Arbeidsinspectie verzoeken om een onderzoek bij een bedrijf in te stellen. Dit kan indien er een gegrond vermoeden van overtreding bestaat en een cao-partij de intentie heeft tot het indienen van een vordering bij de rechter. Voor meer informatie over de handhaving van cao’s verwijs ik naar de brieven over dit onderwerp (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 29 544 en 32 123 XV, nr. 219).
Acht u het maken van onderscheid op basis van de nationaliteit bij het ontslaan van arbeidskrachten in strijd met de wet en in strijd met fatsoensnormen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vragen 1 en 2. Voor de volledigheid vermeld ik dat betrokkenen die van mening zijn te zijn gediscrimineerd op grond van nationaliteit een klacht kunnen indienen bij de Commissie Gelijke Behandeling.
Wilt u een inspectie uitvoeren bij het uitzendbureau waarvan Vion nu uitzendkrachten gaat betrekken? Zo nee, waarom niet?
De Arbeidsinspectie voert jaarlijks circa 30 000 inspecties uit. Werkgevers worden gecontroleerd op arbeidsomstandigheden, werktijden en illegale tewerkstelling. De controles worden uitgevoerd op basis van risicoanalyses, meldingen en klachten. Bij de Arbeidsinspectie zijn recentelijk geen klachten of meldingen binnengekomen over genoemd bedrijf. Er is op dit moment dan ook geen aanleiding om daar een inspectie uit te voeren.
De Nederlandse belangen van Kadhafi |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat dochtermaatschappijen van de Libische Investeringsautoriteit, waaronder Oilinvest B.V. uit Ridderkerk in Nederland zijn gevestigd?1 Kunt u een overzicht geven van alle Nederlandse bedrijven waarin Libische autoriteiten een belang hebben?
Ja, de regering is bekend met dit bericht. Nederland kent een open economie. De overheid registreert niet welke buitenlandse personen/entiteiten investeren in Nederlandse bedrijven. De regering beschikt dan ook niet over een overzicht van alle Nederlandse bedrijven waarin Libische autoriteiten een belang hebben.
Kunt u de mogelijkheden uiteenzetten die de Nederlandse staat op dit moment heeft om de vermogensbestanddelen en activiteiten van Nederlandse dochtermaatschappijen van Libische autoriteiten te bevriezen? Behoort het leggen van een conservatoir beslag tot de mogelijkheden om te voorkomen dat personen van het Libische regime Libische staatsdeelnemingen leegplunderen?
Op grond van VNVR resolutie 1970 en het EU Raadsbesluit van 28 februari jl. zijn de tegoeden van kolonel Qaddafi en een aantal andere personen die betrokken zijn of zijn geweest bij de recente ernstige mensenrechtenschendingen in Libië bevroren. In het kader van de tegoedenbevriezing is het Nederlandse bedrijven en personen verboden economische middelen of tegoeden ter beschikking te stellen aan deze personen. Sindsdien heeft de EU o.a. naar aanleiding van VNVR resolutie 1973 eveneens de tegoeden en bezittingen van belangrijke Libische staatsentiteiten, waaronder de Centrale Bank van Libië, de Libyan Foreign Bank en de Libyan Investment Authority (LIA) en de National Oil Corporation (NOC) bevroren. Reden voor deze bevriezing is de controle die Qaddafi en aan hem gelieerde personen op deze entiteiten uitoefenen.
Het besluit om de tegoeden en bezittingen van deze entiteiten te bevriezen heeft vanzelfsprekend ook gevolgen voor EU-bedrijven, waarin de LIA, de NOC of andere geliste personen en entiteiten een belang hebben. Artikel 6bis van EU-verordening 204/2011 stelt dat de bevriezing van de tegoeden en bezittingen van de eigenaren van dergelijke EU-bedrijven (die zelf niet gelist zijn) geen beletsel vormt om wettig zaken te blijven doen. Wel zullen dergelijke bedrijven maatregelen moeten treffen om te voorkomen dat deze zakelijke activiteiten ertoe leiden dat geliste personen en entiteiten over tegoeden of economische middelen kunnen beschikken.
De regering ziet binnen de kaders van de wet geen mogelijkheden tot het op korte termijn gebruik maken van de maatregel van conservatoir beslag.
Steunt u het pleidooi van de Franse president Sarkozy voor EU-sancties tegen Libië, zodat alle economische, commerciële en financiële relaties met Libië opgeschort kunnen worden?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit pleidooi concreet ondersteunen?
Nederland heeft zich actief ingezet voor snelle maatregelen van de EU tegen Libië en de regering is verheugd over de spoedige implementatie van VNVR resolutie 1970 en de autonome sanctiemaatregelen van de EU.
Bent u bekend met het Zwitserse initiatief om het makkelijker te maken vermogensbestanddelen van dictators van zogenaamde falende staten te kunnen bevriezen?3
Ja, de regering is bekend met dit initiatief.
Deelt u de mening dat Nederland dan wel Europa de bevoegdheid moet hebben om vermogensbestanddelen van (dictators van) falende staten te kunnen bevriezen, zonder dat daar per se een verzoek van de desbetreffende staat voor nodig is? Zo ja, hoe gaat u zich daar concreet voor inzetten? Zo nee, waarom niet?
De EU is niet afhankelijk van het verzoek van een andere staat om tot tegoedenbevriezing over te gaan gericht tegen personen/entiteiten die zich schuldig maken aan ernstige schendingen van internationaalrechtelijke verplichtingen; zij kan daartoe zelf besluiten. De regering meent dat dergelijke maatregelen omwille van hun effect bij voorkeur in EU- of breder verband moeten worden getroffen en niet door Nederland alleen.
Misbruik van 'Britse BV's' |
|
Ed Groot (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Britse bv-vorm snel misbruikt»?1
Ja.
Hoeveel Britse «limited companies» (ltd’s) zijn er bij de Kamer van Koophandels geregistreerd? Hebt u de indruk dat het aantal ltd’s dat in Nederland is geregistreerd de laatste jaren toeneemt? Zo ja, in welke mate en waarom neemt dit aantal naar uw mening toe?
Het aantal ltd’s dat bij de Kamers van Koophandel is ingeschreven fluctueerde in de afgelopen jaren van 200 (2002) naar 1 100 (2005) en bijna 700 in 2010. Het aantal geregistreerde limiteds was in het afgelopen jaar het laagste in de laatste 7 jaren. Ter vergelijking merken wij op dat het aantal bij de Kamers van Koophandel ingeschreven BV’s ruim 780 000 bedraagt.
Wat is uw oordeel over het in het artikel gestelde dat in bijna tweederde van de faillissementen van Nederlandse bedrijven met de ltd als rechtsvorm sprake is van onbehoorlijk bestuur?
Wij zouden de cijfers die worden genoemd in het artikel, in een breder perspectief willen plaatsen. In het afgelopen jaar gingen ongeveer 6 500 Nederlandse bedrijven failliet. In het artikel wordt gesproken over de verslagen van 123 faillissementen van limiteds. Voorts wordt vermeld dat in 79 gevallen waarin een limited failliet is verklaard sprake was van onbehoorlijk bestuur. Op basis van het artikel kunnen wij niet beoordelen in hoeveel gevallen niet alleen door de curator of de schrijvers van het artikel is verondersteld dat in deze rechtspersonen sprake is van onbehoorlijk bestuur, maar dit ook door de rechter is vastgesteld.
Bent u op de hoogte van het frequente misbruik van ltd’s? Zo ja, is dat voor u aanleiding om, bijvoorbeeld via de fiscus, extra alert te zijn op deze ltd’s?
Uit berekeningen op basis van gegevens van de Kamers van Koophandel blijkt dat het bij ondernemingen die worden gedreven door een Nederlandse rechtspersoon gebruikelijk is dat na 5 jaar na de start 50% van de ingeschreven ondernemingen weer is uitgeschreven. Uit dezelfde berekeningen volgt dat dit aandeel bij limiteds de laatste jaren rond 65% bedraagt. Uit deze «verdwijnquote» zou kunnen worden afgeleid dat limiteds minder lang blijven bestaan dan BV’s, maar volgt naar onze mening niet dat met limiteds meer fraude wordt gepleegd dan met BV’s.
Over welke mogelijkheden beschikt u om toezicht op in Nederland geregistreerde ltd’s te houden? Acht u die mogelijkheden adequaat? Zo nee, hoe denkt u wel adequaat toezicht te gaan houden?
Het vernieuwde toezicht op rechtspersonen dat naar verwachting op 1 juli van dit jaar van start zal gaan, biedt de mogelijkheid om alle in Nederland actieve rechtspersonen op een gelijke manier te volgen door middel van een deels geautomatiseerd toezicht. Ook buitenlandse rechtspersonen die in Nederland in het handelsregister staan ingeschreven, zullen onder het bereik van het toezicht worden gebracht. Daarmee zal een eind komen aan de nu bestaande situatie dat er relatief weinig zicht is op naar buitenlands recht opgerichte rechtspersonen. De verwachting is dat het nieuwe toezicht de mogelijkheden van misbruik van rechtspersonen zal beperken. Dit geldt dan eveneens voor de limited.
Acht u het wenselijk om ook voor (bestuurders van) ltd’s of andere buitenlandse rechtspersonen die in Nederland worden geregistreerd een antecedentenonderzoek of verklaring van geen bezwaar te vereisen? Zo ja, op welke wijze gaat u dit mogelijk maken? Zo nee, hoe kan anders worden voorkomen dat bestuurders van rechtspersonen met dubieuze antecedenten in Nederland actief worden?
In de Europese Unie opgerichte vennootschappen beschikken op grond van artikel 49 en 54 Verdrag betreffende de werking van de EU (voorheen: artikel 43 en 48 EG-Verdrag) over het recht van vrijheid van vestiging. Op grond van dit recht mogen vennootschappen die in een lidstaat van de Europese Unie zijn opgericht zich in de gehele Europese vestigen en zakelijke activiteiten ontplooien. Door het Europese Hof van Justitie is in haar uitspraken van 9 maart 1999, JOR 1999, 117 (Centros), 5 november 2002, JOR 2003/4 (Überseering) en 30 september 2003, JOR 2003/249 (Inspire Art) bepaald dat lidstaten van de Europese Unie rechtspersonen die in andere lidstaten zijn opgericht, moeten erkennen en moeten accepteren dat die vennootschappen worden beheerst door het recht van het land waar zij zijn opgericht. Aldus mag Nederland niet verlangen dat binnen de Europese Unie opgerichte vennootschappen die hier zaken doen, kiezen voor een Nederlandse rechtsvorm en mag Nederland ook geen Nederlandse regels van vennootschapsrecht toepassen op in een andere EU-lidstaat opgerichte vennootschappen. Het eisen van een verklaring van geen bezwaar of een antecedentenonderzoek van limiteds die hier in het handelsregister willen worden geregistreerd of van hun bestuurders behoort dan ook niet tot de mogelijkheden. Overigens kan ook in het Verenigd Koninkrijk niet iedereen zomaar bestuurder van een vennootschap worden en voorziet het recht aldaar in bepalingen die personen met dubieuze antecedenten beogen te weren. Een voorbeeld daarvan is de regel dat personen die zich in staat van faillissement bevinden, of een tijdelijke «directors disqualification» hebben opgelegd gekregen, niet mogen optreden als bestuurder of feitelijk leidinggevende van een limited.
Ten aanzien van buiten de Europese Unie opgerichte vennootschappen geldt dat oneigenlijk gebruik daarvan door in Nederland gevestigde ondernemingen wordt geadresseerd door de Wet op de formeel buitenlandse vennootschappen («WFBV»). Teneinde de ontwijking van dwingende regels van Nederlands recht te voorkomen en een afdoende bescherming van Nederlandse schuldeisers te bewerkstelligen, verklaart de WFBV bepaalde dwingende voorschriften van Nederlands recht van toepassing op naar buitenlands recht opgerichte vennootschappen die hun werkzaamheden geheel of nagenoeg geheel in Nederland verrichten, de zogenaamde formeel buitenlandse vennootschappen. Indien de betreffende voorschriften niet worden gerespecteerd, leidt dat tot aansprakelijkheid van de bestuurders of feitelijk leidinggevenden van de formeel buitenlandse vennootschap.
In het verleden gold de WFBV ook voor binnen de Europese Unie opgerichte vennootschappen. Uit de uitspraak van het Europese Hof van Justitie inzake Inspire Art volgt dat de WFBV niet meer op zodanige vennootschappen kan worden toegepast, maar lidstaten wel maatregelen kunnen treffen ter bestrijding van fraude en om te voorkomen dat ondernemers zich onttrekken aan hun verplichtingen jegens schuldeisers. Een Nederlandse maatregel is het vernieuwde toezicht op rechtspersonen dat de mogelijkheid biedt om alle in Nederland actieve rechtspersonen en hun bestuurders op een gelijke manier te volgen. Met het nieuwe toezicht op rechtspersonen zullen bestuurders met dubieuze antecedenten eerder kunnen worden gesignaleerd en weerhouden van het aanrichten van schade.
Heeft u de indruk dat nog andere buitenlandse rechtsvormen in Nederland worden misbruikt voor fraude of wanbeleid? Zo ja, van welke rechtsvormen is u dit bekend en in welke mate doet zich dit voor?
Ons hebben geen signalen bereikt op grond waarvan moet worden aangenomen dat bepaalde buitenlandse rechtsvormen in Nederland op grote schaal worden gebruikt voor onoorbare doeleinden.
Bent u voornemens om het probleem dat er binnen de Europese Unie rechtspersonen bestaan die gebruikt worden om in andere lidstaten fraude te plegen met uw Europese collega’s te bespreken? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Bij de onderhandelingen over Europese rechtsvormen, zoals de thans lopende onderhandelingen over de Europese besloten vennootschap (Societas Privata Europaea, SPE) heeft Nederland voortdurend benadrukt het belangrijk te vinden dat Europese rechtsvormen betrouwbaar zijn en niet kunnen worden gebruikt om nationale regels inzake de bescherming van schuldeisers te omzeilen. Ten aanzien van nationale rechtsvormen geldt dat het aan de lidstaten zelf is te bepalen welke (oprichtings-)eisen zij aan hun vennootschappen stellen. Deze eisen moeten niet op zichzelf worden gezien, maar maken deel uit van een meer omvattend stelsel waarvan bijvoorbeeld ook regels van strafrechtelijke aard, regels van faillissementsrecht en regels omtrent aansprakelijkheid van bestuurders deel uitmaken. In het geval van limiteds geldt dat deze combinatie in het recht van het Verenigd Koninkrijk leidt tot een streng regime van aansprakelijkheid indien de onderneming ten gevolge van frauduleus handelen failliet gaat. Aan bestuurders kan in dat geval bovendien een in een openbaar raadpleegbaar register zichtbare sanctie (directors disqualification) worden opgelegd die verhindert dat zij opnieuw bestuurder van een andere limited kunnen worden. Dit regime is ook van toepassing op limiteds die hun activiteiten geheel of nagenoeg geheel in Nederland verrichten. Indien komt vast te staan dat rechtsvormen uit bepaalde lidstaten in Nederland onevenredig vaak voor onoorbare doeleinden worden gebruikt, zullen wij de collega’s uit de betreffende lidstaten daarop attent maken.
Het bericht dat het Europees Parlement en de Duitse regering de Europese betrekkingen met de islamitische schurkenstaat Iran willen verdiepen en uitbreiden |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het op 23 februari door het officiële Iraanse mediabedrijf Iran Press TV verspreide bericht «EU Parliament seeks Iran Majlis ties»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de in het persbericht weergegeven woorden van de voorzitter van de delegatie van het Europese Parlement voor de betrekkingen met Iran, mevrouw Barbara Lochbihler (Duitse Groenen)? Deelt u de kennelijke opvatting van Lochbihler dat Iran een stabiel land is en dat de betrekkingen met dat land moeten worden verdiept en uitgebreid?
Iran is voor de EU een belangrijke actor in de regio en heeft een rol te spelen waar het onderwerpen als regionale stabiliteit, drugsbestrijding, energie en terrorisme betreft. Het gedrag van het Iraanse regime is echter onberekenbaar en houdt zich op het gebied van nucleaire technologie en mensenrechten niet aan internationale afspraken. Het is van belang de bilaterale en EU-relaties met Iran in stand te houden om Iran continu aan te spreken op zijn internationale verantwoordelijkheden. Uitbreiding of verdieping van de betrekkingen is wat mij betreft alleen aan de orde waar het onze of de EU-belangen ten goede komt. Dit Nederlandse standpunt is bij mijn EU-collega’s bekend.
Hoe beoordeelt u de in het persbericht weergegeven woorden van uw Duitse collega Guido Westerwelle? Deelt u de kennelijke opvatting van Westerwelle dat de Europees-Iraanse dialoog verdiept moet worden en dat de samenwerking tussen de Europese Unie en Iran uitgebreid moet worden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het onverantwoordelijk en schadelijk is om op te roepen tot het uitbreiden en verdiepen van de Europese betrekkingen met de islamitische schurkenstaat Iran? Bent u bereid uw Duitse collega op zijn gedrag ter zake aan te spreken?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de oproep van Lochbihler in het licht van haar samen met haar D66-collega Marietje Schaake aan u geschreven brief van 9 februari 2011, waarin u door deze linkse politici wordt gevraagd de Europese betrekkingen met Iran zo goed mogelijk te houden omdat het zo’n belangrijk land zou zijn?2
Ik onderschrijf de opvatting van Lochbihler en Schaake dat het van belang is om met Iran in gesprek te blijven, om op deze wijze gestalte te blijven geven aan het tweesporenbeleid dat EU-breed en dus ook door Nederland wordt gehandhaafd. Dit tweesporenbeleid houdt in dat er in gesprekken met de Iraanse autoriteiten druk wordt uitgeoefend om Iran terug aan de onderhandelingstafel te krijgen, en dat er sancties zijn ingesteld aangezien Iran geen openheid van zaken geeft over zijn nucleaire programma.
Handhaaft u uw opvatting dat het Iraanse regime barbaars is?
Deze uitspraak heb ik gedaan naar aanleiding van de executie van mevrouw Baahrami. Nederland heeft naar aanleiding van de executie en de gang van zaken rond de begrafenis een aantal maatregelen tegen de Iraanse autoriteiten afgekondigd. In deze situatie komt pas verandering als de Iraanse regering daar in positieve zin aanleiding toe geeft.
Het gebrek aan informatie over de interpretatie en toepassing van het EU-US TFTP Agreement |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de notitie van de Duitse delegatie die binnen de Raad van Ministers circuleert?1
Ja.
Klopt het dat alle informatie en documenten van het EU-US TFTP Agreement als «top secret»2 zijn geclassificeerd? Deelt u de zorgen geuit door de Duitse delegatie over het «top secret» classificeren van alle informatie en documenten aangaande het EU-US TFTP Agreement?
Het is de regering niet bekend of daadwerkelijk alle aan de tenuitvoerlegging van de TFTP-overeenkomst gerelateerde documenten en informatie als «top secret» zijn geclassificeerd. Het betreft hier een EU-aangelegenheid en niet een verantwoordelijkheid van Nederland. In algemene zin is de regering wel voorstander van een zo groot mogelijke mate van transparantie op dit punt. De regering is eveneens van mening dat degenen die op basis van deze overeenkomst met tussentijdse evaluatiewerkzaamheden zijn belast maximale toegang tot alle relevante stukken en informatie dienen te hebben om hun rol goed te kunnen vervullen. Tegelijkertijd heeft de regering begrip voor het feit dat sommige van de desbetreffende documenten op operationele gronden niet aan de openbaarheid zullen kunnen worden prijsgegeven. Dit geldt ook voor de afweging om bepaalde bedrijfsgevoelige gegevens van de betrokken ondernemingen vertrouwelijk te behandelen.
Deelt u de mening dat er voor een adequate evaluatie en een daadwerkelijke beoordeling van de toepassing van het akkoord volledige en onconditionele toegang nodig is tot alle documenten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de Europese Commissie dat zowel zij, als Europol, als de lidstaten niet bevoegd zijn om het EU-US TFTP Agreement te interpreteren? Zo ja, heeft de Europese Commissie laten weten op grond waarvan zijzelf, Europol en de lidstaten niet bevoegd zou zijn? Heeft de Europese Commissie aangegeven welke instantie dan wel bevoegd is om het EU-US TFTP Agreement te interpreteren? Bent u bereid om bij die instantie die wel bevoegd is er op aan te dringen met een juridisch bindende interpretatie van het akkoord te komen?
De toepassing van de overeenkomst is een zaak van de de Verenigde Staten enerzijds en de Europese Unie anderzijds. Dit vereist aan de kant van de EU een eenvormige uitvoering van de overeenkomst. Onder meer om deze reden zal de Europese Commissie binnenkort een expertbijeenkomst organiseren (zie hieromtrent verder het antwoord op vraag 7 en 8). Nederland wacht de uitkomst daarvan af en ziet op dit moment geen aanleiding om bij de Europese Commissie of elders aan te dringen op een (juridisch bindende) interpretatie van de overeenkomst. Het is uiteraard zo dat de Europese Commissie, die als onderhandelaar betrokken was bij de opstelling van de overeenkomst, een belangrijke rol toekomt bij de praktische toepassing van de overeenkomst. Voor de goede orde merk ik op dat het Hof van Justitie in laatste instantie bevoegd is de eenvormige uitleg van deze overeenkomst te verzekeren, onder de voorwaarden die in het EU-Werkingsverdrag zijn bepaald.
Welke vragen leven er bij de Nederlandse regering over de toepassing van het EU-US TFTP Agreement?
Vooralsnog leven er bij de Nederlandse regering geen concrete vragen over de interpretatie van de TFTP-overeenkomst. Nederland is uiteraard wel benieuwd naar de uitkomsten van de eerste tussentijdse evaluatie van de toepassing van de overeenkomst, die onlangs heeft plaatsgevonden. Die uitkomsten zullen naar verwachting eind deze maand beschikbaar komen en ook met de JBZ-Raad en het Europees Parlement worden gedeeld.
Deelt u de mening van de Duitse delegatie dat de Europese Commissie essentieel is voor interpretatie van het akkoord omdat zij als onderhandelaar namens de Europese Unie (EU) de enige is die de motivatie en houding van de partners in het akkoord kent? Indien ja, welke stappen worden ondernomen om dit aan de Europese Commissie kenbaar te maken? Indien nee, bent u dan niet van mening dat de onduidelijkheid en het gebrek aan informatie leidt tot wantrouwen ten aanzien van het verdrag?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u vernomen wanneer de geplande workshop zal plaatsvinden die de Europese Commissie in haar brief van 20 December 2010 voorstelde en waarin zij oppert om alle vragen die leven bij de lidstaten over het EU-US TFTP Agreement aan de orde te stellen? Zo ja, wanneer zal deze workshop plaatshebben? Wilt u aanwezig zijn? Welke vragen wil de minister beantwoord zien tijdens deze workshop?
Op 14 maart a.s. zal een expertbijeenkomst plaatsvinden onder leiding van de Europese Commissie. Nederland zal vertegenwoordigd zijn. De Europese Commissie heeft de lidstaten de gelegenheid geboden schriftelijke vragen in te dienen met betrekking tot de interpretatie van de overeenkomst. Nederland heeft, onder verwijzing naar het antwoord op vraag 5, geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.
Indien de workshop plaatsvindt, wie gaat de vragen van de lidstaten beantwoorden en in hoeverre wordt daarbij openheid van zaken gegeven over uitgewisselde informatie en documenten aangaande het EU-US TFTP Agreement?
Tijdens de workshop op 14 maart aanstaande is het de bedoeling dat de vertegenwoordigers van de lidstaten en de Europese Commissie onderling over eventueel nog levende vragen discussiëren, zonder de intentie tot een bindende uitleg te komen.
De afnemende toegankelijkheid van de havens van Stellendam door opslibbing van het zogenoemde Slijkgat |
|
Ad Koppejan (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel1 waarin melding wordt gemaakt van verondieping van het zogenoemde Slijkgat (Goereese Gat), de belangrijkste vaarweg richting Haringvliet en de toegangspoort tot de haven van Stellendam?
Ik heb kennisgenomen van het desbetreffende artikel.
Bent u bekend met het feit dat de haven van Stellendam als gevolg van verondieping van het zogenoemde Slijkgat nu al wekenlang moeilijk bereikbaar is? Dat uit peilingen van 17 februari 2011, uitgevoerd door het Havenbedrijf Rotterdam, is gebleken dat er nog immer sprake is van een gevaarlijke situatie, omdat de gepeilde diepte slechts 4,50 m bedraagt over een breedte van 20 meter daar waar 5,50 meter over een breedte van 100 meter vereist is? Dat deze situatie, gelet op de huidige baggerinzet, nog weken, zo niet maanden, voort kan duren? Dat deze slechte bereikbaarheid de lokale economie treft in al haar facetten, bijvoorbeeld doordat vissersschepen uitwijken naar andere havens en door een verminderende omzet van de visafslag?
De situatie ter plekke is mij bekend. Het feit dat lokale schepen met een diepgang van 4,50 m of meer gedwongen zijn uit te wijken is mij eveneens bekend.
Ik wil hierbij ingaan op de afspraken die hierover zijn gemaakt. Tijdens de parlementaire behandeling van de Deltaschadewet in 1970 heeft de toenmalige Minister van Verkeer en Waterstaat de toezegging gedaan het Slijkgat gedurende zeven jaar te onderhouden op een diepte van NAP – 4,00 meter op kosten van het Rijk. Deze toezegging hield verband met de afsluiting van het Haringvliet en het daarmee gepaard gaande verzandingsproces. Deze toezegging is bij een schrijven van 3 juli 1980 door de Minister van Verkeer en Waterstaat bevestigd in die zin, dat het Rijk in de toekomst een vaargeul zal blijven onderhouden op een diepte van NAP – 4 meter «zolang de gemeentelijke en visserijbelangen de kosten van het onderhoud van een vaargeul rechtvaardigen». De Minister van Verkeer en Waterstaat heeft indertijd al wel gewaarschuwd dat de garantie niet verandert door een eventuele toename van de diepgang van schepen in de toekomst. Deze situatie is nu wel gecreëerd door de sector. Hiervoor zijn afspraken gemaakt met het Havenbedrijf Rotterdam. Deze zijn vastgelegd in het Alders-Akkoord. In mijn antwoord op uw vraag 3 ga ik daar op in.
Bent u bereid toe te zien op een adequate naleving van het Alders-Akkoord uit 2002, en de verantwoordelijke partijen, in casu Havenbedrijf Rotterdam en Rijkswaterstaat, aan te spreken op het tijdig nakomen van de afspraken teneinde verdere schade aan de vissersvloot en aan de aan de visserij gerelateerde bedrijven, waaronder de visafslag, in Stellendam te voorkomen?
Het «Alders akkoord» van 29 november 2001 is een overeenkomst tussen een aantal partijen waaronder de provincie Zuid-Holland, gemeente Rotterdam, gemeente Goedereede en diverse andere regionale overheden. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu of het onderdeel Rijkswaterstaat is geen partij bij dit akkoord.
Van belang is dat de gemeente Rotterdam in het akkoord aan de gemeente Goedereede de garantie heeft gegeven dat de diepte van het Slijkgat over een lengte van 1800 meter op NAP – 5,50 meter zal worden gehouden. De daarmee gemoeide kosten zijn voor rekening van de gemeente Rotterdam. Deze verplichting rust nu op het Havenbedrijf Rotterdam N.V.
Rijkswaterstaat garandeert, zoals hierboven is aangegeven, alleen een diepte tot NAP – 4,00 meter. Over de toegankelijkheid van de haven bij Stellendam is Rijkswaterstaat met het Havenbedrijf Rotterdam wel met regelmaat in overleg. Verder levert Rijkswaterstaat de noodzakelijke loding gegevens.
Welke mogelijkheden ziet u om bij dreigende verondieping van het Slijkgat tot onder de overeengekomen 5,50 meter, nadere afspraken te maken met betrokken partijen over capaciteit en inzetbaarheid van het baggermaterieel om in voorkomend geval sneller en adequater gezamenlijk actie te ondernemen om situaties zoals die zich nu voordoen in de toekomst te voorkomen?
Rijkswaterstaat heeft de lodingen van de vaargeul en het omliggend gebied opgevoerd in frequentie en stelt het Havenbedrijf Rotterdam N.V. op de hoogte van de constateringen. Het Havenbedrijf Rotterdam N.V. is verantwoordelijk voor het uitvoeren van de werkzaamheden en het te bereiken resultaat, te weten het garanderen van een diepte van NAP – 5,50 meter. Dat commitment van het Havenbedrijf Rotterdam wordt in de praktijk ook uitgevoerd want de vaargeul wordt inmiddels uitgebaggerd. Het noodzakelijke profiel is binnen enkele weken weer terug. De vaargeul is mogelijk al weer eerder bevaarbaar. De voortgang van de werkzaamheden is wel afhankelijk van de weersomstandigheden.
Bent u bereid een onderzoek in te stellen naar de mogelijke oorzaken van de nu kennelijk sneller en vaker voorkomende verondieping van het Slijkgat, waarbij onder andere onderzocht wordt of de aanleg van de Tweede Maasvlakte hierop van invloed is?
In uw vraag wordt al voorzien. RWS voert lodingen uit die inzicht geven in de bodemontwikkeling en voor het instandhouden van een diepte tot NAP – 4,00 meter. Daarnaast is in het kader van de aanleg van Maasvlakte 2 op grond van de vergunning voor de Wet beheer rijkswaterstaatswerken en de Concessie op grond van de Wet van 14 juli 1904, (Stb. 147) aan het Havenbedrijf Rotterdam N.V. een verplichting tot monitoring opgelegd.
Deze monitoring stoelt op de te verwachten effecten die in de MER als significant zijn geïdentificeerd. Voor de MER is grondig en uitgebreid onderzoek uitgevoerd naar mogelijke effecten van Maasvlakte 2 op de kustmorfologie in de omgeving. Uit de MER blijkt dat Maasvlakte 2 geen significante invloed heeft op verondiepingen in het Slijkgat. De vierwekelijkse monitoring tot op heden bevestigt deze uitgangspunten.
Het bericht dat de apothekersruzie het kookpunt heeft bereikt |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Apothekersruzie naar kookpunt»?1
Ja, ik ben bekend met dat bericht in de Telegraaf.
Klopt het bericht dat De Thuisapotheek over medische gegevens beschikt en is bekend hoe men daaraan komt? Hoe verhoudt deze praktijk zich tot de invoering van het Elektronisch Patiënten Dossier (EPD)?
Ook in de TV-uitzendingen van Radar en Meldpunt over de Thuisapotheek kwam naar voren dat de Thuisapotheek over medische gegevens van (potentiële) klanten zou beschikken. Het is niet aanvaardbaar als (potentiële) klanten geen toestemming daarvoor hebben gegeven of als zij niet zelf eerder hun medicatiegebruik hebben opgegeven, bijvoorbeeld via een enquête. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) stelt hiernaar een onderzoek in.
Wat de invoering van het Elektronisch Patiënten Dossier betreft merk ik op dat zorgverleners slechts via een zogenaamde UZI-pas met pincode via het landelijk schakelpunt toegang kunnen krijgen tot voor hen relevante delen van het dossier met gegevens van een patiënt. Dat mag pas nadat patiënten toestemming daarvoor hebben gegeven. Omdat bijgehouden wordt wie met welke UZI-pas welk dossier heeft opgevraagd kan misbruik worden bestraft en onterechte beschuldiging van misbruik worden weerlegd.
Klopt het bericht dat De Centrale Apotheek artsen een bonus aanbieden als ze patiënten aandragen?
Nee, dit bericht is niet juist. Dat is ook geconstateerd door de rechter. Op 9 maart 2011 heeft de rechtbank in Den Haag uitspraak gedaan in het beroep van de KNMP tegen de IGZ wegens het niet handhaven door de IGZ van het verbod op belangenverstrengeling tussen een voorschrijvende arts en De Centrale Apotheek. De Rechtbank wijst het beroep van de KNMP af en overweegt daarbij dat niet kan worden vastgesteld dat de huisarts een financieel voordeel heeft van het samenwerkingsverband met De Centrale Apotheek. Daarnaast overweegt de rechtbank dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) in een onderzoek op grond van artikel 35, tweede lid, van de Wet marktordening Gezondheidszorg in de onderzochte periode geen betalingen (noch in geld noch in natura) van De Centrale Apotheek aan meewerkende huisartsenpraktijken heeft aangetroffen.
Deelt u de mening dat de telefonische verkoop misleidend is en dat patiënten onvoldoende worden voorgelicht over de versnippering van de medicijnafgifte, wat kan leiden tot onvolledige medicijnoverzichten van de patiënt?
Telefonische verkoop is als zodanig niet misleidend. Ik vind wel dat het duidelijk moet zijn voor de mensen op grond waarvan zij worden benaderd door de Thuisapotheek of andere aanbieders. Als dat een internetenquête is, zou dat aan het begin van het klantcontact moeten worden aangegeven. Daarnaast zou bij het invullen van een dergelijke enquête het helder moeten zijn voor de mensen dat zij toestemming geven om telefonisch benaderd te worden. De Inspectie voor de Gezondheidszorg stelt een onderzoek hiernaar in.
Wat de versnippering van de medicijnafgifte betreft geldt dat iedere klant de keuzevrijheid heeft om te bepalen van welke apotheek hij zijn geneesmiddelen betrekt. Onvolledige medicijnoverzichten ontslaan de apotheekhoudende die de geneesmiddelen ter hand stelt niet van de verplichting zich op de hoogte te stellen van het actuele geneesmiddelengebruik van de betrokken klant. Dat kan op verschillende manieren. Idealiter via één elektronisch dossier of via uitwisseling van de betrokken medicatiegegevens door de betrokken apotheken. Mocht dat onverhoopt niet plaatsvinden dan zal de afleverende apotheker zich op een andere manier op de hoogte moeten stellen van het geneesmiddelengebruik van de patiënt, bijvoorbeeld door het vragen aan de klant en diens voorschrijvers, al dan niet aan de hand van een daarvoor ontwikkeld protocol zoals De Centrale Apotheek gebruikt.
Deelt u de mening dat de medicatieverstrekking buiten kantooruren in grote problemen kan komen, doordat in dunner bevolkte gebieden, waar weinig apotheekvoorzieningen zijn, veel patiënten de makkelijke klussen laten doen door de Thuisapotheek en daardoor de kleine plaatselijke apotheek weleens het onderspit zou kunnen delven?
Nee. De Thuisapotheek en andere landelijk werkende apotheken die zich toeleggen op herhaalmedicatie voorzien in een behoefte van de klant. De klant kiest hiervoor. Met de introductie van vrije tarieven wordt het veel gemakkelijker dan nu mogelijk om differentiatie aan te brengen in de bedragen die voor verschillende prestaties worden betaald. Nu is het nog gebruikelijk dat het door de NZa vastgestelde maximale receptregeltarief in rekening wordt gebracht voor diensten van zeer verschillende zwaarten. Straks zullen diensten met een geringe toegevoegde waarde minder beloond worden dan diensten met een hoge toegevoegde waarde. De beschikbaarheid van de diensten komt daarmee niet onder druk te staan. Uitgangspunt van vrije tarieven is immers dat de beloning is afgestemd op de toegevoegde waarde van de dienst. Dat zal ongetwijfeld betekenen dat de minder bewerkelijke en planbare diensten zoals het terhandstellen van herhaalreceptuur naar verhouding minder en de meer bewerkelijke diensten (ook in kleine plaatselijke apotheken) meer zullen worden beloond.
Bent u bereid onderzoek te doen naar deze nieuwkomers op de markt en eventueel de regels aan te scherpen?
De regels waaraan nieuwkomers op de markt moeten voldoen zijn duidelijk en behoeven geen aanscherping. Het zijn dezelfde regels waaraan alle andere apotheken moeten voldoen. Apotheekhoudenden zijn zich over het algemeen zeer goed bewust van hun zorgplicht en de verplichting om verantwoorde farmaceutische zorg te leveren. De IGZ ziet op de naleving van deze regels en beoordeelt zonodig de afwegingen die apothekers in het kader van het verlenen van verantwoorde farmaceutische zorg maken.
Het afschaffen van de nachttrein naar Gouda |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
|
|
|
Is het waar dat de Nederlandse Spoorwegen het experiment met de nachtelijke bediening van station Gouda begin februari 2011 hebben stopgezet?1
Ja.
De nachttreinen zijn geen onderdeel van de vervoerconcessie voor het hoofdrailnet. NS rijdt alle nachttreinen voor eigen rekening en risico en moet daarom rekening houden met de rentabiliteit van de nachttreinen en dus onder andere met het aantal reizigers.
NS rijdt al vele jaren de nachttreinen Rotterdam – Den Haag – Amsterdam – Utrecht v.v. Blijkbaar is dit bedrijfseconomisch verantwoord. Daarnaast heeft NS de afgelopen jaren diverse uitbreidingen van het nachtnet beproefd:
Kunt u aangeven hoeveel reizigers gebruik maakten van de nachttreinen Utrecht–Gouda–Rotterdam?
In het geval van de nachttrein Rotterdam – Gouda – Utrecht v.v. heeft NS vooraf gemeld dat de proef twee jaar zou gaan duren en gecontinueerd zou worden als de gemiddelde bezetting per trein 65 reizigers of meer zou bedragen.
Na één jaar werd voor NS al duidelijk dat de nachttreindiensten in de nacht van donderdag op vrijdag op geen enkele manier kans maakten in de buurt van de 65 reizigers te komen. De gemiddelde bezetting bedroeg 7 reizigers. De exploitatie van deze treinen is daarom per april 2010 beëindigd.
Op basis van marktontwikkelingen heeft NS vastgesteld dat er medio 2010 in de resterende nachten (van vrijdag op zaterdag en van zaterdag op zondag) slechts één trein voldoet aan het criterium «65-of-meer». Voor de overige treinen is de gemiddelde bezetting 31 reizigers. NS acht het niet realistisch dat deze treinen op afzienbare termijn het criterium van 65-of-meer reizigers zullen halen en concludeert dat er onvoldoende markt is voor een zinvolle exploitatie van deze nachttreinen. NS continueert deze treinen niet en heeft ze met ingang van maandag 7 februari 2011 beëindigd. Een uitzondering hierop vormt de trein die in de nachten van vrijdag op zaterdag en van zaterdag op zondag wel voldoende reizigers trekt; deze trein (van Utrecht Centraal naar Rotterdam Centraal, vertrek 1.16 uur) blijft rijden.
Wat waren de criteria die de Nederlandse Spoorwegen hebben gehanteerd om de mate van succes van het experiment met de nachtelijke bediening van station Gouda aan af te meten?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Heeft de Nederlandse Spoorwegen naar uw weten (markt)onderzoek gedaan naar de potentiële hoeveelheid reizigers die van deze verbinding gebruik zouden willen maken?
NS heeft een marktonderzoek gedaan in de praktijk, door daadwerkelijk nachttreinen Rotterdam – Gouda – Utrecht aan te bieden. De hoeveelheid (potentiële) reizigers die van deze verbinding gebruik maken, blijkt niet groot te zijn.
Kunt u aangeven welke actie de Nederlandse Spoorwegen sinds 2008 heeft ondernomen om bekendheid te geven aan de nachtelijke uitbreiding van de dienstregeling voor station Gouda?
Op 18 december 2008 is het nachtnet op het traject Rotterdam Centraal – Gouda – Utrecht Centraal van start gegaan. Het nachtnet op deze lijn werd geïntroduceerd bij de (potentiële) reizigers door middel van een promotiecampagne die liep van december 2008 t/m maart 2009 en waarin diverse communicatiemiddelen werden gebruikt. Aan de opening op 18 december 2008 is extra aandacht besteed. Tussen juni 2010 en eind 2010 is er opnieuw een promotiecampagne voor het nachtnet op het traject Rotterdam Centraal – Gouda – Utrecht Centraal geweest, waarbij weer diverse communicatiemiddelen zijn ingezet.
Is het waar dat een nachtelijke treinreis tussen Rotterdam en Utrecht, door het schrappen van de directe verbinding tussen deze steden, met een uur verlengd wordt en dus niet alleen Goudse reizigers, maar alle nachtelijke reizigers tussen Utrecht en Rotterdam dupeert, omdat het «rondje randstad» hiermee is komen te vervallen?
Ja. Met het beëindigen van het tijdelijke experiment is de situatie hersteld die de reizigers jarenlang gewend waren. Het aantal gedupeerde reizigers is echter zeer beperkt (zie mijn antwoord op vraag 2). Dit te meer daar er in de nachten van vrijdag op zaterdag en van zaterdag op zondag één nachttrein Utrecht Centraal – Gouda – Rotterdam Centraal blijft rijden op een tijdstip dat er wel een aanzienlijk aantal reizigers is dat er gebruik van maakt.
Kunt u deze vragen in elk geval beantwoorden vóór het AO spoor op 16 maart 2011?
Ja, dat heb ik bij deze gedaan.
Uitbetaling toeslagrechten |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Veenweide boer wacht op toeslag»?1
Ja, ik heb kennis genomen van dat artikel.
Klopt het dat er nogal wat bedrijven zijn die door de late uitbetaling van toeslagrechten het risico lopen failliet te gaan en hun financiering aan moeten passen? Heeft de regering zicht op de aantallen bedrijven die dit aangaat? Hebben LTO, NMV en andere organisaties daar zicht op?
Voor de uitvoering van de Bedrijfstoeslagregeling (BTR) is het niet nodig om financiële bedrijfsgegevens te verzamelen. Daarom zijn er op voorhand geen gegevens bekend over bedrijven die in financiële moeilijkheden verkeren. Ik ben afhankelijk van signalen uit de sector, maar die signalen, voor zover ze er al zijn, zijn voor mij niet verifieerbaar. Ik heb immers geen toegang tot gegevens die de noodlijdende financiële positie van deze landbouwers zouden kunnen onderbouwen. Aangezien er geen verifieerbare signalen zijn, is het voor mij ook niet mogelijk om vast te stellen hoe groot dit aantal zou zijn. Ik heb regelmatig contact met LTO en NMV, maar ook van deze organisaties heb ik deze signalen niet ontvangen.
Deelt u de mening dat bedrijven die mogelijk in hun continuïteit bedreigd worden door de indeling van de betaalschema versneld geholpen dienen te worden? Bent u bereid om zulks op te pakken?
Zoals ik in antwoord op vraag 2 al aangaf, heb ik geen verifieerbare signalen ontvangen van bedrijven die in acute financiële problemen zijn gekomen door het uitbetalingschema van de BTR 2010. Maar daarnaast is al meer dan 70% van de BTR 2010 uitbetaald en zou ingrijpen in het proces in een dergelijk laat stadium alleen maar leiden tot vertraging van de uitbetaling van andere landbouwers. Ik verwijs hierbij naar mijn brief van 28 januari jl. (Kamerstuk 28 625, nr. 112), waar ik de complexiteit van het verwerkings- en controleproces van de BTR hebt geschetst. Mijn inspanning zal er op gericht zijn om het toegezegde betaalschema uit te voeren zodat eind volgende maand 90 tot 95% van de landbouwers hun geld hebben ontvangen.
De berichten dat burgers voor kosten van de brand bij Chemie Pack in Moerdijk moeten opdraaien |
|
Diederik Samsom (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Beslag geld verzekering Chemie Pack»?1 en het persbericht2 over de verhoging van waterschapslasten vanwege de brand bij Chemie Pack?
Ja.
Is het waar dat waterschap Brabantse Delta beslag heeft laten leggen op tegoeden van het bedrijf Chemie Pack?
Er is beslag gelegd op de verzekeringsgelden van Chemie Pack.
Zijn de in het krantenbericht genoemde schadebedragen bij benadering correct? Zo nee, wat klopt er dan niet aan die bedragen?
De genoemde bedragen komen overeen met de bedragen zoals opgenomen in mijn brief aan uw Kamer van 7 februari 2011 (kamerstukken II, 2010–2011, 26 956, nr. 92).
Weet u of het bedrijf Chemie Pack, al dan niet gedekt via een verzekering, in financiële zin in staat is om de schade die bij derden ten gevolge van de brand is ontstaan, te vergoeden?
Voor een juiste en volledige beantwoording van deze vragen is op dit moment nog te weinig informatie voorhanden. Er wordt op dit moment gewerkt aan een volledig en gedetailleerd overzicht met daarin aangegeven bij wie welke schade en kosten zijn ontstaan. Vervolgens moet – indien mogelijk parallel – onderzocht worden welke schade waar verhaald kan worden en of bestaande regelingen en verzekeringen voorzien in een gehele of gedeeltelijke dekking van de geleden schade en gemaakte kosten. Mede op basis van de uitkomsten van de thans lopende onderzoeken kan worden bepaald welke financiële middelen beschikbaar zijn bij het bedrijf Chemie-Pack en in hoeverre daar een beroep op gedaan kan worden. Aldus ontstaat inzicht in de financiële situatie die benodigd is om de gestelde en mogelijk nog te stellen vragen te beantwoorden. Het is nu niet wenselijk om vooruit te lopen op mogelijke scenario’s, Voor het algemene kabinetsstandpunt verwijs ik u naar mijn brief van 7 februari 2011 (kamerstukken II, 2010–2011, 26 956, nr. 92).
Wie moet er als Chemie Pack niet in staat blijkt te zijn de rekening van het opruimen van de gevolgen van de brand te betalen, deze kosten dan wel betalen?
Zie antwoord vraag 4.
Hebben de overheidsorganisaties havenschap Moerdijk en waterschap Brabantse Delta het bedrijf Chemie Pack aansprakelijk gesteld voor de schade ten gevolge van de brand? Zo ja, hoe heeft Chemie Pack daar op gereageerd?
Het waterschap Brabantse Delta heeft het bedrijf via publiekrechtelijke weg (beschikking van spoedeisende bestuursdwang) aansprakelijk gesteld en het havenschap Moerdijk heeft het bedrijf privaatrechtelijk aansprakelijk gesteld. Chemie-Pack heeft bezwaar aangetekend tegen de bestuursdwangbeschikking en heeft nog niet gereageerd op de aansprakelijkstelling door het havenschap Moerdijk
Deelt u de mening dat als zou blijken dat de schade van de brand (mede) is ontstaan ten gevolge van het overtreden van regels door Chemie Pack dan wel voortvloeit uit fouten die zijn gemaakt bij het beoordelen van de brandgevaarlijkheid van het bedrijf dan wel een combinatie van beide, de daar daarvoor verantwoordelijke instanties ook de financiële schade zouden moeten dragen? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen kan worden gesteld dat de veroorzaakte financiële schade door de veroorzaker dient te worden gedragen, daarbij rekening houdend met wet- en regelgeving en met jurisprudentie.
Deelt u de mening dat in ieder geval niet de burgers moeten opdraaien voor deze kosten, ook niet via een verhoging van waterschapslasten? Zo ja, hoe kunt u dit voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw oordeel over de suggestie van de PvdA-fractie van de gemeenteraad te Breda om de restschade via een heffing bij alle chemische bedrijven te verhalen, indien blijkt dat de voor de veroorzaakte schade verantwoordelijke organisaties niet in staat zijn die schade geheel te vergoeden?
Er is geen juridische grond om, naar aanleiding van de brand bij Chemie-Pack, de mogelijke restschade via een heffing bij alle chemische bedrijven te verhalen. De risicoaansprakelijkheid strekt zich normaal gesproken niet verder uit dan de directe schade voor het milieu en voor de omgeving van het bedrijf als gevolg van de in het bedrijf aanwezige stoffen. De schade kan alleen worden verhaald op de veroorzaker daarvan.