Franchisenemers die ten onder gaan aan wurgcontracten waarbij de franchisegever voordeel heeft |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat meerdere franchisenemers onder «valse voorwendsels», zoals veel te rooskleurige prognoses, een franchiseovereenkomst zijn aangegaan en daardoor in financiële problemen geraken?1
Op individuele basis kan ik geen uitspraak doen over de in de onderhands toegezonden brief genoemde zaken, die betrekking hebben op een al vele jaren bestaande franchiseketen met bijna 150 deelnemende winkels (cijfers Nederlandse Franchise Vereniging 2009). De drie voorvallen zijn, hoe vervelend voor de betreffende ondernemers ook, geen directe aanleiding om de keten, of de hele franchisewereld in Nederland, te verdenken van oplichting.
In 2008 en 2009 hebben wij franchiseketens tegen het licht gehouden, met als doel te zien of er vaker dan bij niet-franchisebedrijven sprake van misstanden zou zijn. Het Ministerie van Economische Zaken was opdrachtgever voor dit door onderzoeksbureau EIM uitgevoerde onderzoek, waaraan diverse specialisten, stakeholders en wetenschappers hebben meegewerkt. Uit dit onderzoek, Franchiseketens, marktaandeel en continuïteit, kwam naar voren dat er geen structurele misstanden in de franchisewereld zijn. Er is gekeken naar de volgende branches:
Uit het bovengenoemde onderzoek blijkt dat franchisenemers het over het algemeen beter doen (vaker na 5 jaar nog bestaan, sneller de eerste winst draaien, etc.) dan niet-franchisenemers. Deze uitkomsten wijzen niet op consequent «oneerlijk spel» in de franchisewereld. Franchisegevers die lid zijn van het Nederlandse Franchise Vereniging, hebben zich in ieder geval te houden aan de Europese Franchise code. Daarnaast bestaat (sinds kort) in de markt ook een (vrijwillig) keurmerk.
Deelt u de analyse dat franchisegevers er belang bij kunnen hebben om bijvoorbeeld franchisenemers met «wurgcontracten» en onder «valse voorwendsels» in hun pand te zetten, omdat dit de franchisegevers bijna niks kost terwijl het hen wel wat opbrengt om snel een huurder in hun pand te hebben, ook als deze franchisenemers hierdoor in financiële problemen geraken?2
Uit het bovengenoemde onderzoek bleek dat er een verschil in machtspositie is tussen franchisenemer en franchisegever. Er bleek echter ook dat er geen sprake lijkt te zijn van structurele misstanden. Het opzettelijk structureel benadelen van franchisenemers schaadt ook de franchisegever.
De experts adviseerden naar aanleiding van het onderzoek dat binnen de sector de franchisegevers hun zorgtaken en de voorlichting richting franchisenemers serieus moeten nemen; algemene informatie via Kamers van Koophandel en brancheorganisaties kan hierbij helpen. Wet- en regelgeving werd als een te zwaar middel gezien. Het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie heeft dit advies gevolgd.
Bent u bereid om een onderzoek in te stellen naar de schaalgrootte van dit probleem?
Uiteraard ben ik bereid om het onderzoek dat in december 2009 uitkwam te herhalen.
Als uit vervolgonderzoeken blijkt dat de franchisegevers in algemene zin hun taken niet afdoende vervullen, zal ik met de sector en belanghebbenden bezien wat vervolgstappen moeten zijn. Hierbij is voor mij de zorgplicht van franchiseketens en de openheid over omzetramingen cruciaal.
De afweging die ik in dat geval wil maken, is of het instellen van regels en verplichtingen niet een te zwaar middel is. Op individueel bedrijfsniveau zijn, ook in de franchisewereld, voorbeelden te vinden van (verwijtbare) fouten. In individuele gevallen staat voor ondernemers de weg naar de rechter open. Uit het rapport komt echter duidelijk naar voren dat er op macro-economisch vlak geen problemen zijn. Daarmee is naar mijn mening thans geen aanleiding voor aanvullende overheidsmaatregelen.
Bent u bereid additionele maatregelen te nemen om dit probleem nader te analyseren danwel op te lossen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 3.
Een alarmerende stijging van identiteitsfraude |
|
Pierre Heijnen (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Alarmerende stijging van identiteitsfraude»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de stelling van deskundigen dat identiteitsfraude in Nederland een steeds grotere vlucht neemt?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen 1 en 2 van het lid Gesthuizen van uw Kamer (2011Z00473, ingezonden 13 januari 2011).
Is het waar dat identiteitsfraude als vorm van oplichting niet apart door de politie wordt geregistreerd? Zo ja, waarom niet? Is het waar dat u hierdoor geen zicht heeft op de totale omvang van het probleem? Welke maatregelen overweegt u om een completer beeld te krijgen van de problematiek?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen 1, 2 en 4 van het lid Gesthuizen van uw Kamer (2011Z00473, ingezonden 13 januari 2011) en naar het antwoord op vraag 7.
Wat is uw reactie op de stelling dat identiteitsfraude in Nederland een grote vlucht neemt omdat het eenvoudig is voor criminelen om persoonsgegeven te bemachtigen uit databanken en dat uw ministerie van Veiligheid en Justitie hier nauwelijks aandacht voor heeft en laks is in het optreden hiertegen?
De stelling dat het in Nederland in zijn algemeenheid eenvoudig is voor criminelen om persoonsgegevens te bemachtigen uit databanken wordt niet door de mij beschikbare informatie ondersteund. Meer in het bijzonder is de veronderstelling onjuist dat overheidsdatabanken met persoonsgegevens eenvoudig te kraken zouden zijn omdat de overheid weinig aandacht aan beveiliging besteedt. Dat het relatief eenvoudig is om over personen via min of meer openbare bronnen zoals sociale netwerksites gegevens te verzamelen, is algemeen bekend. Het is ook bekend dat daarvan misbruik wordt gemaakt.
Voor databanken van de overheid en het bedrijfsleven waarin persoonsgegevens worden verwerkt gelden de regels en verplichtingen uit de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP). De WBP verplicht de verantwoordelijken tot het treffen van technische en organisatorische maatregelen om persoonsgegevens te beveiligen tegen verlies, inbraak of onrechtmatige verwerking. Voor de rijksoverheid geldt daarnaast het Voorschrift informatiebeveiliging, dat de verantwoordelijken verplicht een risicoafweging te maken en op basis daarvan gepaste maatregelen te nemen. GOVCERT.NL adviseert de overheid hierbij en brengt rapporten en handleidingen uit, zoals het Raamwerk beveiliging webapplicaties.
Verder verwijs ik naar het antwoord op 2 sets vragen van het lid Gesthuizen van uw Kamer (2011Z00473, ingezonden 13 januari 2011 en Kamerstukken II, 2010–2011, Aanhangsel Handelingen, nr. 165).
Hoe beoordeelt u de conclusie uit het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid dat veel mensen zich onvoldoende bewust zijn wat er met gegevens gebeurt of kan gebeuren die zij online aanleveren voor bijvoorbeeld het elektronisch patiëntendossier of online winkels? Bent u bereid maatregelen te treffen om bekendheid hiermee te vergroten? Zo ja, welke?
Nu het betreffende rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid nog niet is gepubliceerd, kan ik niet op de precieze inhoud daarvan vooruitlopen. De conclusie dat veel mensen niet weten wat identiteitsfraude is, is niet nieuw (ik verwijs naar een onderzoek van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uit 2010, www.rijksoverheid.nl/nieuws/2010/06/22/nederlanders-weten-weinig-over-id-fraude.html). Iedereen heeft een eigen verantwoordelijkheid om zich op de hoogte te stellen van de risico’s die verbonden zijn aan het verstrekken van persoonsgegevens en om de preventieve maatregelen te nemen die binnen zijn of haar invloedssfeer liggen. De overheid ziet het tot zijn taak dit onder de aandacht te brengen en concrete tips te geven, bijvoorbeeld met behulp van de website www.nederlandveilig.nl en publiekscampagnes in 2009 en 2010. Ook het bedrijfsleven doet dit met bijvoorbeeld de website www.veiligbankieren.nl. Verder geeft het Centraal Meldpunt Identiteitsfraude voorlichting over identiteitsfraude en het voorkomen daarvan. Er bestaat voor mij geen aanleiding voor het nemen van aanvullende maatregelen.
Welke wettelijk vastgelegde mogelijkheden heeft de politie momenteel om op te treden tegen identiteitsfraude? Heeft de politie voldoende kennis en mensen in huis om in dit opzicht effectief te zijn?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen 3 en 4 van het lid Gesthuizen van uw Kamer (2011Z00473, ingezonden 13 januari 2011). De uitvoering van deze taak vindt plaats binnen de bestaande, beschikbare politiecapaciteit, waarbij altijd prioriteitsafwegingen worden gemaakt.
Wat vindt u van de suggestie om in het Wetboek van Strafrecht een artikel op te nemen die de politie de mogelijkheid geeft sneller op te treden? Bent u bereid om deze aanbeveling op te volgen? Zo nee, waarom niet?
Gezien het antwoord op vragen 3 en 4 van het lid Gesthuizen van uw Kamer (2011Z00473, ingezonden 13 januari 2011) acht ik het apart strafbaar stellen van identiteitsfraude vooralsnog niet nodig.
Turkse kritiek op het Nederlandse immigratie- en integratiebeleid |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Turkije bekritiseert hard Nederlands immigratiebeleid»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de constante inmenging van de Turkse regering, nu bij monde van minister Celik, een negatieve invloed heeft op de integratiekansen van Turkse Nederlanders? Bent u van plan de Turkse regering ervan op de hoogte te brengen dat ook in de Turkse gemeenschap in Nederland zelf er grote zorgen zijn over de integratie, getuige de open brief van Turks-Nederlandse professionals in de Volkskrant van 10 januari 2010, een feit dat door de Turkse regering stelselmatig wordt verworpen en genegeerd?
Het kabinet is het niet eens met genoemde uitspraken van Minister Çelik. Nederland bepaalt zelf de integratievoorwaarden voor migranten. Daarbij is het aan Turkse Nederlanders om invulling te geven aan de mate waarin zij contacten met de Turkse regering wensen te onderhouden. Contacten tussen een vreemde mogendheid en haar (voormalige) onderdanen in Nederland mogen louter op basis van vrijwilligheid plaatsvinden. De inhoud van de open brief van Turks-Nederlandse professionals is, gezien de reactie van de Turkse minister, bekend bij de Turkse autoriteiten.
Kunt u, naar aanleiding van de opmerkingen van de Turkse minister, aan de Turkse regering vragen wat Nederland kan leren van Turkije op het gebied van integratie van minderheden, jeugdbeleid en de aanpak van ontspoorde jongeren? Kunt u uw Turkse collega ministers hierbij wellicht uitnodigen de Turkse visie en aanpak in Den Haag te komen toelichten?
In de voorbije periode is met de Turkse overheid geregeld gesproken over elkaars standpunten inzake integratie. Zo heeft de Minister van Buitenlandse Zaken op 2 februari jl. nadrukkelijk het Nederlandse integratiebeleid in Ankara uiteengezet. Dit kabinetsbeleid zal voortdurend in contacten met de Turkse overheid aan de orde blijven komen.
Deelt u de mening dat juist de sterke band met Turkije en Turks georiënteerde organisaties een rem is op de integratie van Turkse Nederlanders, zoals ook gesteld door Zihni Ozdil in de Volkskrant van 12 januari 2011?2
Turkse Nederlanders dienen hun individuele keuzevrijheid te behouden, gericht op participatie in de Nederlandse samenleving. Vrijwilligheid moet het uitgangspunt blijven in contacten met de Turkse overheid.
Kunt u, gezien het feit dat minister Verhagen op 4 oktober 2010 aangaf dat de kosten voor een verblijfsvergunning voor Turkse onderdanen die rechten ontlenen aan het associatieverdrag EU-Turkije juist zijn verlaagd, in tegenstelling tot de hernieuwde aantijging die minister Celik uit, aangeven of de Turkse regering de hoge kosten voor een verblijfsvergunning voor Nederlanders inmiddels zelf ook verlaagd heeft? Zo nee, zult u er werk van maken dat dit zo snel mogelijk gebeurt?
De verlaging van de kosten voor een verblijfsvergunning voor Turkse onderdanen, die toegang hebben tot de Nederlandse arbeidsmarkt, is inmiddels geëffectueerd. Dit verlaagde tarief geldt ook voor de gezinsleden van deze Turkse onderdanen. Nederland heeft in contacten met de Turkse autoriteiten de hoogte van de Turkse leges aan de orde gesteld. Het kabinet verwacht dat Turkije op zijn beurt, vanuit het oogpunt van reciprociteit, zijn tarieven zal verlagen.
Kunt u bij de Turkse regering onze zorgen uiten over de bescherming van minderheden als Alevieten, Koerden en Armeniërs in Turkije en het restrictieve beleid van de Turkse regering ten opzichte van de rechten van minderheden, zoals ook werd weergegeven in de Voortgangsrapportage Turkije 2010 van de Europese Commissie?3
Zoals aangegeven in de kabinetsappreciatie van het laatste EU-uitbreidingspakket, deelt het kabinet de conclusie van de Europese Commissie dat nog een flinke inspanning vereist is ten aanzien van de rechten van minderheden in Turkije. In de contacten met Turkse autoriteiten is de bescherming van etnische en religieuze minderheden een belangrijk gespreksonderwerp. Het kabinet vraagt hier consequent aandacht voor, zowel in EU-verband als in contacten met de Turkse overheid.
Zult u ook, naar aanleiding van de Duitse en Oostenrijkse ervaringen in 2010 met Turkse integratiebemoeienis, onze zorgen over de aanhoudende inmenging van de Turkse regering met de integratie van in Nederland wonende minderheden delen met uw collega EU-ministers, waarvan een aantal immers dezelfde problemen ervaart? Zult u dit een rol laten spelen bij de onderhandelingen over Turkse toetreding tot de EU?
Nederland beschouwt dit vooraleerst als een bilaterale aangelegenheid. Daarbij geldt dat het kabinet in zijn contacten met Turkije het Nederlandse standpunt over het voetlicht zal blijven brengen. Bij de toetredingsonderhandelingen met Turkije richt de EU zich op de vastgestelde criteria die betrekking hebben op overname van de politieke en economische Kopenhagencriteria en de Europese wet- en regelgeving (acquiscommunautaire). Hier blijft het kabinet kritisch op toezien.
De kosten voor verkiezingsborden |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het voornemen van de gemeente Apeldoorn om in verband met bezuinigingen de kosten van het plaatsen van verkiezingsborden vanaf volgend jaar door te berekenen aan de politieke partijen die aan de verkiezingen deelnemen?
Ik ben van mening dat het goed is dat gemeenten, door het plaatsen van zogenaamde verkiezingsborden, politieke partijen een mogelijkheid bieden om posters te plakken. Er is evenwel geen wettelijke verplichting om dit te doen. Naar mijn mening is het toegestaan dat gemeenten kosten doorberekenen door een op artikel 229 Gemeentewet gebaseerd recht te heffen. De doorberekening van kosten is gemaximeerd door het algemene kostendekkendheidscriterium van artikel 229b Gemeentewet. Het is aan de betreffende gemeenteraad om zich over de wenselijkheid en over de hoogte van de kosten uit te spreken.
Deelt u de opvatting dat dit ongewenst is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Welke gemeenten zijn nog meer voornemens om op deze manier te bezuinigen?
Het is mij niet bekend of er meer gemeenten zijn die dit voornemen hebben.
Verklaringen omtrent gedrag voor criminele jongeren |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Weinig animo voor herkansing van criminele jongeren»1?
Ja
Hoeveel voorwaardelijke Verklaringen omtrent het Gedrag (VOG) zijn er aangevraagd en hoeveel zijn er afgegeven? Wat zijn doorgaans de redenen voor de afwijzingen?
Ter gelegenheid van de start van de pilot «VOG onder voorwaarden» (hierna de pilot) op 27 mei 2010, zijn in totaal zeven aanvragen voor een VOG onder voorwaarden ingediend bij het Centraal Orgaan verklaring Omtrent het gedrag (hierna COVOG). Het COVOG heeft hiervan in drie gevallen vastgesteld dat de aanvrager voldeed aan alle voorwaarden voor deelname aan de pilot. Deze drie VOG’s heeft de toenmalige Minister van Justitie bij de aftrap van de pilot aan de betreffende jongeren uitgereikt.
In de vier overige gevallen voldeden de aanvragers niet aan alle gestelde voorwaarden voor deelname aan de pilot. De aanvragers waren ofwel ouder dan de gestelde maximumleeftijd van 21 jaar, ofwel waren nog niet aantoonbaar op de goede weg omdat zij recentelijk met justitie in aanraking waren gekomen.
Is het waar dat er na de uitreiking van de eerste drie voorwaardelijke VOG slechts twee aanvragen zijn gedaan? Zo ja, waar ligt dat aan en wat gaat u doen om het aantal aanvragen toe te laten nemen? Zo nee, hoeveel aanvragen zijn er dan wel gedaan?
Sinds de start van de pilot heeft het COVOG geen nieuwe aanvragen voor afgifte van een VOG onder voorwaarden ontvangen. Ik verwijs overigens naar mijn antwoord op vraag 9.
Deelt u de mening dat het voor het voorkomen van herhaling van crimineel gedrag het van groot belang is dat jonge ex-delinquenten stage kunnen lopen en een opleiding kunnen afmaken? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het zeer geringe aantal voorwaardelijke VOG dat is afgegeven? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het is voor jongeren met een strafrechtelijk verleden van groot belang dat zij resocialiseren in de samenleving, zodat wordt voorkomen dat zij terugvallen in strafbaar gedrag. Het lopen van een stage of het volgen van een opleiding kan hieraan bijdragen. Hierbij merk ik op dat niet voor alle stages of opleidingen een VOG is vereist. Daar waar een VOG wordt gevraagd ben ik mij ervan bewust dat dit ertoe kan leiden dat stagiaires niet de door hen gewenste stage kunnen lopen. Om jongeren die aantoonbaar op de goede weg zijn zo goed mogelijk te kunnen laten resocialiseren heeft de toenmalige Minister van Justitie de pilot gestart waarin een VOG onder voorwaarden wordt verstrekt. Vanwege de beperkte vraag naar een VOG onder voorwaarden, is ook slechts in een beperkt aantal gevallen een VOG onder voorwaarden verstrekt.
In 2010 heb ik 15 645 reguliere VOG-aanvragen ontvangen van jongeren onder de 18 jaar. Daarvan zijn er 63 geweigerd. Dat is 0,4 % van de aanvragen. Toegespitst op de gemeente Rotterdam, waar de pilot plaatsvindt, ging het om 367 reguliere aanvragen van jongeren onder de 18 waarvan de toenmalige Minister van Justitie er drie heeft geweigerd. In de overige gevallen heeft hij wel een VOG verstrekt.
Deelt u de mening dat het teleurstellend is dat slechts een zeer gering aantal jongeren met criminele antecenten voorwaardelijke VOG hebben gekregen? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat dit aantal gaat stijgen? Zo nee, waarom niet?
De pilot is gestart vanwege het signaal dat jongeren met een strafrechtelijk verleden door de weigering van de VOG te veel werden belemmerd in het volgen van een stage of het vinden van een baan. Er wordt echter slechts zeer beperkt gebruikgemaakt van de mogelijkheid om een VOG onder voorwaarden te krijgen. Dat zou erop kunnen wijzen dat de behoefte daaraan minder groot is dan eerder werd verondersteld.
Onder verwijzing naar mijn antwoord op vraag 4, merk ik overigens op dat het reguliere beoordelingskader voor VOG-aanvragen ruimte biedt om een zorgvuldige belangenafweging te maken. Hierbij wordt rekening gehouden met de belangen die een jongere met een strafrechtelijk verleden heeft bij afgifte van de VOG.
Is het waar dat veel werkgevers wel weten van het strafblad van hun stagiair, maar er zelf geen problemen mee hebben? Zo ja, waarom moeten wettelijke regels in die gevallen een stageplek in de weg moeten staan?
Veelal brengt een stagiair de werkgever op de hoogte van zijn of haar strafrechtelijk verleden. Hierbij geldt dat het de verantwoordelijkheid is van de werkgever om te bepalen of hij van een stagiair een VOG verlangt of niet. Dit is anders als het overleggen van een VOG – zoals het geval is bij de pilot – wettelijk verplicht is gesteld. In deze gevallen kan de werkgever de stagiair niet zonder overlegging van een VOG stage laten lopen. De samenleving dient beschermd te worden tegen personen die bepaalde strafbare feiten hebben gepleegd waaraan bijzondere risico’s zijn verbonden die de behoorlijke uitoefening van de functies binnen deze branche in de weg staan. Te denken valt daarbij aan functies in de zorg en het onderwijs, waarbij sprake kan zijn van bijvoorbeeld een afhankelijkheidsrelatie. In die gevallen is het niet verantwoord om het kunnen vervullen van de functie te laten afhangen van de persoonlijke mening van de werkgever over de door de stagiair gepleegde strafbare feiten.
Deelt u de mening van de woordvoerder van het ROC Zadkine dat door jongens met een relatief gering crimineel verleden geen VOG te geven, zij in feite dus dubbel gestraft worden? Zo ja, wat gaat u doen om in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Hoewel het voorstelbaar is dat het als een straf gevoeld kan worden, is de weigering van de afgifte van de VOG geen straf. De VOG is een preventief bestuursrechtelijk instrument dat tot doel heeft om te voorkomen dat personen (ook jongeren) met een voor een functie of stage relevant strafrechtelijk verleden gedurende een vastgestelde periode werkzaam kunnen worden in die functie of daarin stage kunnen lopen. Dit vanwege het risico voor de samenleving dat het strafrechtelijk verleden van de jongere met zich brengt. Per geval wordt een individuele afweging gemaakt waarbij wordt beoordeeld of de VOG ondanks het strafrechtelijk verleden van de jongere kan worden afgegeven. Hierbij wordt het belang van de jongere zorgvuldig afgewogen tegen het belang van beperking van de risico’s voor de samenleving.
Is het waar dat de pilot met de voorwaardelijke VOG nog te weinig bekendheid geniet? Zo ja, wat gaat u doen om dit te veranderen?
De pilot heeft zowel bij de start als daarna in landelijke en lokale media aandacht gehad. Ook de burgemeester van Rotterdam heeft zich binnen de gemeente bij meerdere gelegenheden positief uitgelaten over de pilot. Bovendien vervult hij richting werkgevers een stimulerende en faciliterende rol om hen te bewegen om als werkgever deel te nemen aan de pilot.
Daarnaast wijzen de twee deelnemende ROC’s hun leerlingen die stage gaan lopen op het bestaan en de mogelijkheden van de pilot.
Tot wanneer loopt de pilot met de voorwaardelijke VOG en zijn de uitkomsten tot nu toe aanleiding om de duur of de opzet van de pilot te veranderen? Zijn er plannen om de pilot naar andere gemeenten uit te breiden?
De pilot loopt tot 1 oktober 2011. Hierbij is afgesproken om de pilot tussentijds te evalueren. Mede gezien mijn antwoorden op vragen 4. en 5. is het niet aannemelijk dat de evaluatie aanleiding geeft om de pilot voort te zetten. Gezien de huidige resultaten van de pilot, zal ik deze niet uitbreiden naar andere gemeenten.
Deelt u de zorg dat een (te) rigide toepassing van de regels rond het afgeven van een (voorwaardelijke) VOG resocialisatie kan belemmeren daar waar de veiligheid dit niet vereist?
Van rigiditeit in de toepassing van regels is geen sprake zoals hiervoor is uiteengezet.
Het bericht dat de staatssecretaris kleinere cellen beter vindt |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de artikelen «Kleinere cel is beter»1 en «Staatssecretaris ziet heil in private gevangenissen»2?
Ja.
Deelt u de mening dat het topprioriteit heeft om recidive van gedetineerden terug te dringen? Op welke manier draagt privatisering daaraan bij? Waarom kan de markt dat beter dan de overheid?
Het terugdringen van de recidive is voor dit Kabinet een belangrijke prioriteit. Het draagt bij aan de veiligheid van de maatschappij en beperkt de kosten van het strafrechtsproces. Het WODC zal een onderzoek uitvoeren naar de voor- en nadelen van privatisering. Het WODC zal hierbij onder meer aandacht besteden aan de prestaties op het gebied van het terugdringen van de recidive van publieke en private gevangenissen.
Deelt u de mening dat terugdringen van de recidive bijdraagt aan een veiliger Nederland en ook nog kosten bespaart en dat het daarom verstandig is dit als topprioriteit aan te wijzen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel kan worden bespaard door het gevangeniswezen te privatiseren? Waarom kan de overheid niet goedkoper gedetineerden huisvesten en de markt straks wel?
De financiële middelen van de overheid dienen zo efficiënt mogelijk te worden benut. Ook voor het gevangeniswezen geldt dat telkens een afweging moet worden gemaakt op welke wijze de taken het meest kosteneffectief kunnen worden uitgevoerd. In dit licht moet bijvoorbeeld het voornemen worden gezien om de privatisering van voor het gevangeniswezen relevante taken voor te bereiden. In het Verenigd Koninkrijk is een markt ontstaan van een vragende overheid en private aanbieders die met elkaar concurreren. De concurrentie tussen marktpartijen heeft in het Verenigd Koninkrijk niet alleen geleid tot kostenreducties, maar ook tot een hogere effectiviteit. Er zijn echter ook evaluatierapporten bekend die minder positief zijn over de gevolgen van privatisering. Vandaar het eerder in het antwoord op vraag 2 en 3 vermelde besluit om het WODC een onderzoek te laten verrichten naar de voor- en nadelen van privatisering.
Welke markt betreft het hier? Is dit een «markt» vergelijkbaar met een «markt» waar sprake is van vraag en aanbod?
Zie antwoord vraag 4.
Wat doet u met de waarschuwing van Britse deskundigen dat geprivatiseerde gevangenissen in Engeland onder de maat presteren? Heeft u daar onderzoek naar gedaan of gaat u daar onderzoek naar doen?
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u dat er gevaar bestaat dat de veiligheid in het geding is als de gevangenissen worden geprivatiseerd zoals de deskundigen in Engeland opmerken? Betreft het hier de veiligheid van de gedetineerden of van het personeel?
In het onderzoek van het WODC zal aandacht worden besteed aan de wijze waarop de veiligheid in al haar facetten bij private gevangenissen gewaarborgd wordt en hoe daarover door de verschillende deskundigen wordt gedacht.
Bent u van mening dat de bewakers die nu in gevangenissen werken te veel verdienen? Zo nee, klopt de berichtgeving dat u gezegd zou hebben dat vakbonden verlaging van lonen niet zouden toestaan en dat daarom de vakbonden minder macht moeten hebben? Als de beloning van bewakers wordt verlaagd, hoe schat u de kans in dat goedgekwalificeerd personeel zich aanmeldt voor een baan in de gevangenis?
Medewerkers van DJI vallen net als alle ambtenaren onder de CAO-Rijk en het ARAR. De functies bij DJI zijn gewaardeerd conform de rijksbrede functiewaarderingssystematiek (FUWASYS). Het inkomen van de medewerkers Beveiliging wordt mede bepaald door de toelages waarvoor zij (conform de CAO-Rijk) in aanmerking komen voor bijvoorbeeld onregelmatige diensten, het werken als bedrijfshulpverlener en de inzet in Interne Bijstand Teams.
De financiële aantrekkelijkheid van een baan bij het gevangeniswezen hangt in belangrijke mate af van de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en zal verschillen per regio. Bij het aantrekken van de economie zou het werven van medewerkers beveiliging binnen sommige regio’s met een krappe arbeidsmarkt kritisch kunnen worden.
Mijn opmerking tijdens een werkbezoek in het Verenigd Koninkrijk over de macht van de vakbonden, dient in de historische context aldaar te worden geplaatst. Naar ik heb begrepen heeft dit punt in het Verenigd Koninkrijk meegespeeld in het proces dat uiteindelijk heeft geleid tot het besluit een aantal gevangenissen te privatiseren.
Wat onderzoekt het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC)? Welke onderzoeksvragen heeft u het WODC meegegeven?
De hoofdvraag voor het WODC betreft het in beeld brengen van de ervaringen in het buitenland met privatisering van gevangenissen en wat hieruit kan worden geconcludeerd voor het voornemen om taken van het gevangeniswezen in Nederland te privatiseren. Onderzocht zal worden welke vormen van privatisering in de praktijk worden toegepast. Soms gaat het om het privatiseren van hele gevangenissen, soms over het uitbesteden van taken. Een belangrijk onderdeel van de vraagstelling vormt het in beeld brengen van de potentiële kosten en baten van privatisering. Ook de neveneffecten dienen in kaart te worden gebracht. Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op de vragen 5, 6 en 7 zal het WODC aandacht besteden aan de wijze waarop de veiligheid bij private gevangenissen gewaarborgd wordt. De prestaties op het gebied van het terugdringen van de recidive vormen eveneens een belangrijk aandachtspunt.
Wat is de omvang van de cellen in Nederland en wat is de omvang van de cellen in Engeland?
De omvang van cellen in Nederland varieert van ca. 10 m2 in koepelgevangenissen tot 12 – 14 m2 in justitiële inrichtingen van recenter datum. In Engeland varieert de omvang van de cellen. Recent in Engeland gebouwde cellen hebben een omvang van ca. 9,5 m2.
Hoeveel gedetineerden zitten op de cellen in Nederland en hoeveel zitten op de cellen in Engeland?
Binnen het gevangeniswezen bestaan standaard eenpersoonscellen en tweepersoonscellen. Uitzondering vormen de locaties Westlinge en Detentie concept Lelystad. Hier is sprake van 8 respectievelijk 6 persoonscellen. Ook in Engeland is sprake van eenpersoonscellen en meerpersoonscellen.
Hoeveel vierkante meter heeft een gedetineerde in Nederland tot zijn beschikking en hoeveel heeft een gedetineerde in Engeland tot zijn beschikking? Gelden deze cijfers ook voor gedetineerden die met meerdere mensen op een cel zitten? Zo nee, hoeveel vierkante meter heeft een gedetineerde tot zijn beschikking die met meerder mensen op een cel zit?
Het aantal vierkante meters dat een justitiabele tot zijn beschikking heeft varieert. Binnen het Gevangeniswezen geldt 30 – 40 m2 per gedetineerde inclusief de cel, binnen een Jeugdinrichting geldt 50 – 60 m2 per jeugdige inclusief de cel, binnen de Directie Forensische Zorg geldt 45 – 55 m2 per patiënt inclusief de cel. Deze cijfers gelden ook voor de meerpersoonscellen. Navraag in Engeland leert dat men in Engeland niet standaard bijhoudt hoeveel vierkante meter een gedetineerde tot zijn beschikking heeft.
Wat houdt de versobering in die u voor ogen heeft?
Dit kabinet spreekt de burger aan op diens eigen verantwoordelijkheid, dat geldt zeker voor gedetineerden. Gedetineerden die niet gemotiveerd zijn en/of bij wie sprake is van herhaalde recidive, komen in de toekomst niet zonder meer in aanmerking voor activiteiten gericht op re-integratie. Ik acht het niet verantwoord te blijven investeren in gedetineerden bij wie is vast komen te staan dat dat geen toegevoegde waarde heeft.
Het bericht ‘Den Haag schrijft tbs-kliniek pillen voor’ |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de artikelen «Rijk schrijft tbs-kliniek pillen voor»1 en «Tbs gaat kapot door gebrek aan draagvlak»?2
Ik heb kennisgenomen van de inhoud.
Is het waar dat ambtenaren van uw ministerie tbs-klinieken vertellen welke behandeling bepaalde patiënten moeten ondergaan en artsen zelfs opdragen bepaalde medicijnen voor te schrijven aan individuen? Gebeurt dit nog steeds of is dit iets uit het verleden? Hoe beoordeelt u dit feit? Welke regels en richtlijnen gelden hiervoor?
Nee. Voor zover ik heb kunnen nagaan, is dit ook in het verleden niet gebeurd. Voor geneeskundige behandelingen zijn gekwalificeerde artsen vereist. Opname in het BIG-register waarborgt de kundigheid van de behandelaars. Dat kunnen overigens rijksambtenaren zijn. Er zijn immers twee rijksklinieken die forensische zorg aanbieden.
Is het waar dat de toenmalige minister van Justitie zelfs het gehele medisch dossier van patiënten opeiste? Zo ja, waarom? Op grond waarvan is dit toegestaan? Gebeurt dit nu nog steeds?
In die gevallen dat de Kamer verzoekt om een reconstructie van een incident, inclusief inschattingen van behandelaars, moet ten behoeve van de beantwoording ook het medisch dossier worden geraadpleegd. Ter illustratie verwijs ik u naar Kamerstukken II, 29 452, nr. 22. Vermoedelijk is in het door u aangehaalde artikel op de zaak-B. gedoeld. Naar aanleiding van de commotie rond de ernstige recidive van B. in oktober 2006 heeft de toenmalige minister het gehele persoonsdossier opgevraagd. De Tweede Kamer heeft de toenmalige minister destijds tot in detail om opheldering gevraagd; die opheldering kon alleen worden gegeven door bestudering van het persoonsdossier. Dit dossier bevatte ook medische informatie over B.
De toenmalige minister heeft geen aanwijzingen of opdracht gegeven ter wijziging van de behandeling van B. Ook in deze zaak zijn en worden behandelinhoudelijke beslissingen overgelaten aan de behandelende arts(en).
Waarom worden mensen uit de tbs-praktijk, zoals de aan het woord zijnde ex-directeur, onder druk gezet om geen openheid te geven over de gang van zaken in tbs-klinieken en waarom mogen zij hun mening over het gevoerde beleid niet uiten? Welke gedachte zit daarachter? Bent u bereid er voor te zorgen dat dit onmiddellijk stopt?
De vrijheid van meningsuiting van de fpc-directeuren wordt door regels noch richtlijnen ingeperkt. Gezien de politieke verantwoordelijkheid van de Minister en de Staatssecretaris wordt verwacht dat voorafgaand aan een mediacontact hierover overleg plaatsvindt.
Overigens ben ik nergens bang voor.
Bent u bereid de regels en richtlijnen die de vrijheid van meningsuiting inperkt van mensen die werken in penitentiaire inrichtingen en tbs-klinieken zodanig te versoepelen dat zij niet langer bang hoeven te zijn hun mening te geven over het gevoerde beleid? Zo nee, waarom niet? Waar bent u bang voor?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u de recidivecijfers na tbs, afgezet tegen het recidivepercentage na gevangenisstraf? Bent u van mening dat de tbs-maatregel als een succes kan worden beschouwd, gelet op het lagere recidivecijfer? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze positieve boodschap ook zoveel mogelijk uit te dragen? Zo nee, waarom niet?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn bijdrage in eerste termijn van de begrotingsbehandeling 2011 van het ministerie van Veiligheid en Justitie in uw Kamer, d.d. 25 november 2010.
De fiscale aftrekbaarheid van schikkingen in fraudezaken |
|
Farshad Bashir (SP), Sharon Gesthuizen (SP) |
|
![]() |
Waarom zijn er weer transacties gesloten in het vastgoedfraudezaak Klimop? Op welk moment precies en op basis van welke argumenten heeft u hier mee ingestemd?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen van het lid Gesthuizen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3362) en naar het verslag van het spoeddebat van 30 juni 2010 over schikkingen in vastgoedfraudezaken (Kamerstukken II, 2009–2010, 93–7698 – 93–7704).
Ik heb op 24 december 2010 ingestemd met deze transacties op grond van de volgende argumenten. De strafbare feiten zijn terug te brengen tot één feitencomplex waarin de verschillende verdachten een rol hebben gespeeld. De natuurlijke persoon waarmee getransigeerd is had daarin een ondergeschikte rol. De verdachte met een leidende rol in dit feitencomplex wordt gedagvaard. Verder was aan de door het Openbaar Ministerie (OM) voor transigeren gestelde voorwaarde voldaan dat de verdachten tot een regeling met de benadeelde partijen zouden komen waarin het in de strafzaak berekende wederrechtelijk verkregen voordeel in ieder geval volledig zou zijn verwerkt. Daardoor zijn deze benadeelde partijen vroegtijdig schadeloos gesteld. Verder heb ik de transacties afgezet tegen de afdoening van het totale feitencomplex binnen het Klimop-onderzoek. Uit het feit dat ik op grond van deze argumenten met de transacties heb ingestemd kunt u afleiden dat ik van mening ben dat ze een doelmatige afdoening vormen van een deel van de Klimop-strafzaak, waarmee een effectieve en passende strafrechtelijke reactie wordt gegeven op de strafbare feiten. Overigens gaat het bij drie van de vier transacties om rechtspersonen, waartegen ook bij een dagvaarding geen taakstraf (of gevangenisstraf) kan worden geëist.
In dit omvangrijke onderzoek wordt ernaar gestreefd met de beschikbare capaciteit bij de opsporingsdiensten, het OM en de zittende magistratuur (ZM) een maximaal effect te bereiken door een aanpak waarbij aan zoveel mogelijk verdachten een sanctie kan worden opgelegd en maximaal herstel van de schade voor de benadeelde partijen wordt behaald. Dat heeft geleid tot een gedifferentieerde afdoening waarbij voor de openbare terechtzitting is geconcentreerd op de natuurlijke personen die als hoofdverdachte kunnen worden gekwalificeerd vanwege hun actief sturende rol en de omvang van het genoten voordeel. Dit is wat er in het persbericht van het OM (10 januari 2011, www.om.nl)bedoeld wordt met een passende, evenwichtige en doelmatige afdoening van de omvangrijke Klimop-strafzaak als geheel.
Wat wordt precies bedoeld met de zin in het persbericht van het Openbaar Ministerie (OM) dat met het afdoen van zaken van verdachten met een transactie een passende, evenwichtige en doelmatige afdoening wordt bereikt van deze omvangrijke strafzaak?1 Wat is er precies passend en evenwichtig aan deze schikking?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat deze vastgoedfraudezaak zo ingewikkeld en grootschalig is dat deze zaak met de huidige capaciteit van het OM, FIOD-ECD en rechterlijke macht onmogelijk volledig kan worden onderzocht en niet in het geheel voorgelegd kan worden aan de strafrechter? Zo ja, hoe beoordeelt u dit feit?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u het feit dat verdachten van miljoenenfraude in het kader van de transactie weg kunnen komen met een boete en maximaal 120 uur taakstraf?
Zie antwoord vraag 1.
Op basis waarvan wordt beoordeeld aan of verdachten een transactie wordt aangeboden dan wel voor de strafrechter worden gebracht?
Ik verwijs naar het antwoord op vragen van het lid Gesthuizen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3362).
Waarom is bij deze schikkingen geen openheid gegeven over de hoogte van de regelingen met benadeelde partijen en de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel?
In het persbericht is hoogte van de regeling tussen de benadeelde partijen en de verdachten niet weergegeven, omdat de partijen naast overeenstemming over het wederrechtelijk verkregen voordeel ook overeenstemming bereikt over schadeclaims en reële vorderingen en schulden uit werkzaamheden. Het onderscheid daartussen viel niet altijd eenduidig vast te stellen. Bij andere transacties in het onderzoek Klimop speelde deze complexe situatie niet.
Is het waar dat schikkingen in strafzaken, zoals in deze grootschalige vastgoedfraudezaak deels fiscaal aftrekbaar zijn, waardoor de schikking netto veel lager uit kan vallen?2 Hoe is dit mogelijk?
Ik verwijs naar de antwoorden op vragen van het lid Koolmees van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 1386) en naar het antwoord op vraag 6 van het lid Recourt van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 1423).
Deelt u de mening dat het volstrekt onaanvaardbaar is dat de belastingbetaler op deze manier meebetaalt aan schikkingen in strafzaken? Welke maatregelen gaat u nemen om er zo snel mogelijk voor te zorgen dat dit voorkomen wordt?
Zie antwoord vraag 7.
De uitspraak van de Raad van State over de vreemdelingenbewaring van Irakezen |
|
Hans Spekman (PvdA), Joël Voordewind (CU) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 januari 2011 over de vreemdelingenbewaring van een Irakese vreemdeling?
Ja.
Wat is uw verklaring voor het feit dat deze Irakese vreemdeling onrechtmatig in vreemdelingenbewaring is gehouden, terwijl het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in een brief van 3 november 2010 duidelijk had aangegeven dat uitzettingen naar Irak in elk geval tot en met 24 november 2010 moesten worden opgeschort? Bent u zich ervan bewust dat rechtmatige vreemdelingenbewaring slechts kan bestaan als er zicht is op uitzetting van de vreemdeling naar het land van herkomst?
Bij brief van 3 november 2010 is door het EHRM aangeven dat er voor 24 november 2010 een nader oordeel zou worden gegeven over de vraag of de algemene situatie in Irak rechtvaardigde dat verzoeken om interim measures zonder meer dienden te worden toegewezen. Tot 24 november 2010 zijn, zoals uw kamer op 4 november 2010 gemeld, geen uitzettingen verricht. Het is juist dat er in de periode van 3 november 2010 tot 24 november 2010 een uitzettingsbeletsel bestond. Echter, nu dit uitzettingsbeletsel in de tijd beperkt was, kon de maatregel van vreemdelingen bewaring in lijn met staande jurisprudentie van de Afdeling voortduren, nu het zeer wel mogelijk was dat de uitzetting na 24 november 2010 wederom ter hand kon worden genomen. Het EHRM heeft op 23 november 2010 aangegeven dat verzoeken om een interim measure te treffen vanaf dat moment wederom op individuele merites zouden worden beoordeeld en niet zonder meer zouden worden toegewezen. De maatregelen van vreemdelingenbewaring zijn voortgezet en de voorbereiding van de daadwerkelijke uitzetting is wederom ter hand genomen, behoudens die gevallen, waarin een maatregel niet kon worden voorgezet omdat een in het individuele geval getroffen interim measure na 24 november 2010 werd verlengd. Dit betrof ongeveer zes gevallen. In vier gevallen werd niet voldoende tijdig onderkend dat deze interim measures een duidelijke einddatum kenden en deze maatregelen zijn abusievelijk op of omstreeks 3 november 2010 beëindigd.
Er is in de periode tot 24 november 2010 en daarna steeds – voldoende – zicht op uitzetting geweest om de voortduring van de vreemdelingenbewaring van Irakese vreemdelingen te rechtvaardigen.
Deelt u de mening dat de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State betekent dat alle Irakese vreemdelingen die tussen 3 en 24 november 2010 in bewaring zaten, onrechtmatig in detentie zaten en recht hebben op een schadevergoeding? Kunt u dit toelichten?
Ik deel die mening niet. De Afdeling heeft uitspraak gedaan op basis van de feiten die voorlagen in het individuele dossier. Mij is gebleken dat het beeld van de gang van zaken in andere procedures dat ter zitting is ontstaan, niet strookt met de werkelijke gang van zaken, zoals beschreven in antwoord op vraag 2. Door hetgeen tijdens de zitting aan de Afdeling door beide partijen is gepresenteerd, heeft de Afdeling de indruk gekregen dat de minister de vreemdelingenbewaring van alle Irakese vreemdelingen heeft beëindigd, met uitzondering van die zaak welke voor de Afdeling werd gebracht. Tegen deze achtergrond heeft de Afdeling haar uitspraak gedaan. Ik heb de vreemdeling op wie de uitspraak betrekking heeft uiteraard in vrijheid gesteld. De context van de zaak maakt evenwel dat ik van mening ben dat deze uitspraak zich niet leent voor het trekken van verderstrekkende conclusies ten aanzien van andere zaken.
Bent u tevens van mening dat de vreemdelingbewaring van alle Irakese vreemdelingen die tussen 3 en 24 november 2010 vastzaten, moet worden opgeheven? Is dit inmiddels gebeurd? Kunt u beide antwoorden toelichten?
Op beide deelvragen is het antwoord ontkennend. Zoals uit de antwoorden 2 en 3 volgt, ben ik van mening dat de gekozen handelswijze niet onrechtmatig is.
Hoeveel Irakezen bevonden zich op 3 november 2010 in vreemdelingenbewaring? Hoeveel van hen zijn er in de periode van 3 november 2010 tot en met 24 november 2010 vastgehouden en hoeveel zijn er vrijgelaten? Hoelang hebben zij die niet zijn vrijgelaten uiteindelijk onrechtmatig in vreemdelingenbewaring gezeten?
Op 3 november 2010 bevonden zich ongeveer 160 Irakezen in vreemdelingenbewaring. Van die groep is de vreemdelingenbewaring van ongeveer 40 vreemdelingen om uiteenlopende redenen opgeheven in de periode tussen 3 en 24 november 2010. De andere Irakezen zijn in bewaring gebleven. Aangezien het een tijdelijk uitzettingsbeletsel betrof en het zeer wel mogelijk was dat de verwijdering na 24 november 2010 wederom ter hand kon worden genomen, is, zoals ik reeds uiteengezet heb, geen sprake van onrechtmatige vreemdelingenbewaring.
Welk beleid is door u in die periode toegepast met betrekking tot het al dan niet vrijlaten van Irakezen in vreemdelingenbewaring? Hoe kan het dat uw procesvertegenwoordiger ter zitting bij de Raad van State, waar hij uw beleid daaromtrent in een individuele zaak moest verdedigen, niet met zekerheid kon zeggen in welke gevallen de bewaring wel was opgeheven en in welke niet? Wat is uw oordeel daarover en over het feit dat het beleid blijkbaar niet eenduidig was, mede gelet op de kwetsbare positie en rechtszekerheid van Irakezen in vreemdelingenbewaring?
Mijn beleid heb ik in het antwoord op vraag 2 uiteengezet. De procesvertegenwoordiger heeft zich in die zaak voorbereid op de feiten en omstandigheden van het individuele dossier. De betreffende vraag van de Afdeling over de gang van zaken in andere dossiers, was niet voorbereid. De procesvertegenwoordiger beschikte niet over de feitelijke informatie om ter zitting de stellingen van de advocaat van de vreemdeling te weerleggen. Deze gang van zaken is geen reden om ten aanzien van de groep als geheel een ander standpunt in te nemen.
Deelt u de mening dat deze gang van zaken eens temeer bewijst dat u uitspraken van het EHRM adequaat moet opvolgen en dat het in vreemdelingenbewaring houden van mensen die niet kunnen worden uitgezet geen enkel doel dient en altijd moet worden voorkomen? Deelt u de mening dat voor deze Irakese vreemdelingen in deze situatie een lichter middel dan vreemdelingenbewaring had kunnen worden ingezet? Kan dit voor toekomstige Irakese vreemdelingen (voor wie een bewaringsgrond bestaat) alsnog, nu de terugkeer naar Irak nog steeds slechts zeer sporadisch mogelijk is? Kunt u deze antwoorden toelichten?
Vreemdelingenbewaring is een laatste middel dat eerst wordt toegepast als niet met een lichter middel kan worden volstaan. Indien voldoende blijkt dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken, kan de maatregel van vreemdelingenbewaring worden toegepast. Er is voldoende zicht op uitzetting om vreemdelingenbewaring van Irakese vreemdelingen in zijn algemeenheid te rechtvaardigen. Of de bewaring in het individuele geval gezien de feiten en omstandigheden moet voortduren, zal in dat dossier worden beoordeeld en kan door de rechter worden getoetst. Ik ben van oordeel dat ik in onderhavige casuïstiek de uitspraken adequaat zijn opgevolgd, zoals dat ook te doen gebruikelijk is.
Heeft deze uitspraak tevens tot gevolg dat in toekomstige situaties waarbij door het EHRM een soortgelijke gemotiveerde interim measure wordt afgegeven, de vreemdelingenbewaring van allen waarop die betrekking heeft, zal moeten worden opgeheven?
Deze uitspraak heeft dat gevolg niet. In mijn beantwoording van de vragen 2 en 3 heb ik uiteengezet waarom deze uitspraak zich niet leent voor het trekken van verderstrekkende conclusies ten aanzien van andere zaken. Dit zal per geval moeten worden beoordeeld en is afhankelijk van de aard en inhoud van de getroffen interim measure.
Koperdieven die anoniem hun koper kunnen verkopen |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Eénvandaag van maandag 10 januari 2011 en het artikel in de Volkskrant van zaterdag 8 januari 2011 over koperdiefstal?
Ja.
Hoe groot is de (immateriële) schade die de maatschappij jaarlijks lijdt als gevolg van koperdiefstal?
Ik heb geen zicht op de totale omvang van de schade die jaarlijks wordt geleden als gevolg van koperdiefstal. Volgens ProRail bedragen de directe schade en kosten van het herstel van schade, als het gevolg is van koperknippen op het spoor, circa twee miljoen euro per jaar, de kosten van preventieve maatregelen circa één miljoen euro per jaar en de maatschappelijke schade door vertraging van reizigers en goederenvervoer bijna 4 miljoen euro per jaar.
Deelt u de mening dat koperdiefstal dusdanig omvangrijk is dat op zeer korte termijn actie ondernomen moet worden om de maatschappelijke gevolgen van koperdiefstal terug te dringen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat het invoeren van een legitimatieplicht voor verkopers van koper, analoog aan de regeling van pandjeshuizen, een goed begin is om koperdiefstal te bestrijden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u voornemens om een legitimatieplicht voor verkopers van koper op een zo kort mogelijke termijn in te voeren?
Hoewel de exacte omvang van de schade onbekend is, blijkt alleen al uit het incident met de trein in Zevenaar dat de gevolgen van koperdiefstal niet onderschat mogen worden. In overleg met de betrokken partijen ben ik gestart met het inventariseren van mogelijkheden om koperdiefstal preventief en repressief beter te bestrijden. Ook de in artikel 437, eerste lid, sub b, van het Wetboek van Strafrecht opgenomen verplichting voor opkopers die zich toeleggen op de handel in ongeregelde en gebruikte goederen om een opkoperregister bij te houden en identiteitsgegevens op te vragen, wordt hierbij betrokken. De genoemde verplichting geldt ook voor handelaren in tweedehands metalen. Ik zal uw Kamer zo snel mogelijk over te nemen maatregelen informeren, naar verwachting halverwege dit jaar.
Op welke manier kan worden gerealiseerd dat alle opkopers van koper en andere niet edele metalen onder deze plicht vallen?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zou nog meer moeten gebeuren om te voorkomen dat koper gestolen wordt?
Ten einde de risico’s van koperdiefstal bij het treinspoor zoveel mogelijk te beperken, heeft ProRail reeds een pakket aan maatregelen genomen. Er is onder meer fors geïnvesteerd in betere afscherming van de spoorbaan, bewaking en surveillance, regelmatiger inspecties waardoor weggeknipte kabels eerder worden opgemerkt, toepassing van diefstalbeperkende kabelklemmen en gebruik van alternatieve materialen voor koper. Op eventuele aanvullende maatregelen kom ik terug in de hierboven toegezegde brief over de aanpak van koperdiefstal.
Het mogelijk maken van internationale kinderontvoering door bijschrijving van een kind in een buitenlands paspoort |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de website www.bezorgdemoeders.nl? Kent u de problemen die gescheiden moeders en hun kinderen na een scheiding ondervinden?
Ja.
Kent u de zaak van de Nederlandse moeder die het risico loopt dat haar kind wordt ontvoerd omdat de Algerijnse vader van wie zij is gescheiden, op grond van de Algerijnse wetgeving, het kind zonder haar toestemming, kan laten bijschrijven in zijn Algerijnse paspoort bij de Algerijnse ambassade in Nederland?
Het is mij bekend dat de Algerijnse autoriteiten voor het bijschrijven van een kind op het Algerijnse paspoort van zijn vader, genoegen nemen met een meertalig uittreksel uit de akte van geboorte van het kind. Mij is ook bekend dat voor de bijschrijving op het Algerijnse paspoort van zijn vader de toestemming van de moeder van het kind niet is vereist.
Bent u op de hoogte van het feit dat een ouder/gezaghouder slechts een meertalig uittreksel uit het geboorteregister van een in Nederland geboren kind nodig heeft voor een aanvraag tot het bijschrijven van kinderen in een Algerijns paspoort bij de Algerijnse ambassade?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat een meertalig uittreksel uit het geboorteregister zonder toestemming van de andere ouder/gezaghouder is te verkrijgen bij de gemeente waar het kind in kwestie is geboren?
Ja, dat klopt.
Deelt u de opvatting dat deze gang van zaken niet overeenkomt met de Nederlandse eis dat voor het bijschrijven van kinderen in het paspoort van een ouder/gezaghouder de andere ouder/gezaghouder (schriftelijke) toestemming moet hebben gegeven? Zo nee, waarom niet?
Hier te lande geldt dat een ouder voor de bijschrijving van het kind waarover hij het gezag uitoefent in zijn of haar paspoort, de schriftelijke toestemming van de andere ouder behoeft indien deze mede het gezag uitoefent. Naar Algerijns recht geldt het vereiste van toestemming van de Algerijnse vader voor de bijschrijving van het kind in het paspoort van zijn of haar moeder, en niet omgekeerd.
Dat een kind zonder toestemming van de moeder in het paspoort van zijn Algerijnse vader kan worden ingeschreven, maakt het inderdaad mogelijk dat die vader met dat kind reist op een Algerijns paspoort bij het passeren van (Nederlandse) landsgrenzen. Welke eisen de Algerijnse overheid stelt ter zake van de bijschrijving van minderjarige kinderen op het paspoort van hun ouder, tevens zijnde Algerijns onderdaan, is echter geheel aan het oordeel van de Algerijnse autoriteiten en het recht van dat land overgelaten. Algerije is daarin soeverein.
Deelt u de mening dat het zonder toestemming van de andere ouder/gezaghouder bijschrijven in een buitenlands paspoort onwenselijke gevolgen kan hebben, zoals het mogelijk maken van internationale kinderontvoering? Zo ja, welke middelen staan ter beschikking om hier wat aan te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om te bewerkstelligen dat voor het verkrijgen van een meertalig uittreksel uit het geboorteregister in geval een van de ouders/gezagshouders (ook) de niet-Nederlandse nationaliteit bezit voortaan de toestemming van beide ouders/gezagshouders nodig is? Zo ja, op welke termijn kan dit worden geregeld? Zo nee, waarom niet?
Nee. De huidige in Nederland geldende regeling van de verstrekking van een meertalig uittreksel uit het geboorteregister vloeit voort uit de Overeenkomst van Wenen betreffende de afgifte van meertalige uittreksels uit akten van de burgerlijke stand, waarbij Nederland partij is.
Het voornemen van Zorg Groep Twente om de afdeling klinische kraamzorg Almelo te verplaatsen naar Hengelo |
|
Nine Kooiman (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de Zorg Groep Twente (ZGT) de afdeling klinische verloskunde van het ziekenhuis in Almelo wil sluiten?1
Mijn ministerie heeft naar aanleiding van de berichtgeving contact gehad met Ziekenhuis Groep Twente (ZGT) in Almelo. Op dit moment biedt ZGT de klinische verloskunde aan op de locaties Hengelo en Almelo. Met het oog op de kwaliteit kijkt ZGT op welke wijze zij de klinische verloskundige zorg in de regio toekomstbestendig kan organiseren om zo de continuïteit van de verloskundige zorg in de regio voor de toekomst zeker te stellen.
Ik ben geen voorstander van concentratie om de concentratie. Zorg moet in beginsel zo dicht mogelijk bij de mensen aangeboden worden. Maar dit moet wel kunnen.
Ik vind het prima dat ziekenhuizen proactief aan de slag gaan met het nadenken over de wijze waarop zij de verloskundige zorg kunnen verbeteren door aan de gestelde kwaliteitseisen te voldoen. Dit kan betekenen dat het ziekenhuis noodzakelijkerwijs over moet gaan tot concentratie van de zorg. Immers als blijkt dat voor bepaalde ziekenhuizen de kwaliteitsnormen niet haalbaar zijn, kunnen zij geen veilige acute verloskundige zorg aanbieden.
Waarom kiest het ZGT voor centreren in Hengelo? Is de voorgestelde reorganisatie vooral ingegeven door kwaliteitsverbetering of door besparing? Is er een verband met de korting op het ziekenhuisbudget die de minister alle ziekenhuizen heeft opgelegd? Kunt u een toelichting geven?
ZGT heeft nog geen definitieve keuze gemaakt voor een locatie. ZGT heeft aangegeven voor het behoud van de kwaliteit niet voldoende bevallingen per jaar te kunnen realiseren indien zij de klinische verloskundige zorg op twee locaties, in Almelo en in Hengelo, blijft aanbieden. Om de klinische verloskundige zorg kwalitatief verantwoord te kunnen blijven aanbieden in de regio Twente sluit ZGT eventuele concentratie op één locatie niet uit.
Ik zie geen verband tussen het voornemen van ZGT en de korting op het ziekenhuisbudget. Het zijn kwalitatieve, en niet financiële overwegingen die ZGT heeft voor een eventuele andere organisatie van de klinische verloskundige zorg in de regio.
Wat zijn de gevolgen voor de aanrijtijden bij het centreren in Hengelo? Passen deze voor het hele werkgebied van het ziekenhuis te Almelo binnen de wettelijke normen?
Met een eventuele concentratie van de klinische verloskundige zorg in Hengelo komt de bereikbaarheidsnorm van 45 minuten voor acute zorg niet in gevaar.
Is een dergelijke concentratie niet in strijd met het rapport van de landelijke stuurgroep «Zwangerschap en geboorte» waarin wordt gepleit voor het kunnen starten van een noodzakelijke behandeling binnen 15 minuten?2
Een dergelijke concentratie hoeft niet in strijd te zijn met het advies van de Stuurgroep zwangerschap en geboorte. De 15 minuten betreft het starten van de noodzakelijke behandeling vanaf de aankomst van de zwangere vrouw in het ziekenhuis.
Klopt het dat in 2010 het ziekenhuis in Hengelo 1996 klinische en 98 poliklinische bevallingen heeft gedaan en het ziekenhuis in Almelo 1702 klinische en 98 poliklinische? Welk aantal bevallingen hanteert de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) als minimumnorm voor kwalitatief goede gezondheidzorg per ziekenhuis? Kan een toelichting worden gegeven? Beantwoordt het aantal bevallingen in de beide ziekenhuizen aan een dergelijke norm? Zo nee, waarom niet?
Van ZGT zijn de volgende cijfers ontvangen:
ZGT Almelo: 1399 klinische en 176 poliklinische bevallingen
ZGT Hengelo: 1626 klinische en 98 poliklinische bevallingen
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) hanteert geen minimumnorm voor het aantal bevallingen in relatie tot kwalitatief goede zorg. Het aantal bevallingen in de Nederlandse ziekenhuizen varieert van minder dan 500 tot 3000. De meeste ziekenhuizen (55%) begeleiden tussen de 500 en de 1500 bevallingen per jaar. Belangrijk is of er op beide locaties voldaan kan worden aan de veldnormen van de Stuurgroep zwangerschap en geboorte. Als blijkt dat voor bepaalde ziekenhuizen de normen niet haalbaar zijn, kunnen zij geen veilige acute zorg aanbieden. In een dergelijke situatie is concentratie noodzakelijk.
Is het waar dat het ZGT de afgelopen zomer heeft geëxperimenteerd met centreren van de afdeling klinische kraamzorg in zowel Almelo als in Hengelo? Wat waren de conclusies van die experimenten?
Volgens ZGT is er niet geëxperimenteerd, maar werd zij wel gedwongen tot het nemen van een tijdelijke concentratiemaatregel als gevolg van onvoldoende personele capaciteit gedurende de vakantieperiode. In die periode is de zorgverlening kwalitatief goed verlopen.
Is de keuze voor centreren in Hengelo een logische keuze als men kijkt naar de ligging van de andere ziekenhuizen? Heeft de keuze voor Hengelo meer te maken met een recente verbouwing van het ziekenhuis daar? Zo ja, wat vindt u van die afweging?
ZGT heeft nog geen definitieve keuze gemaakt voor een locatie. De afweging voor de keuze wordt op dit moment door het ziekenhuis getoetst in een haalbaarheidsonderzoek.
Is het risico aanwezig dat patiënten van de ZGT overstappen naar andere ziekenhuizen als de klinische kraamzorg wordt gecentreerd in Hengelo? Blijkt dat ook uit de conclusies van het experiment met de gecentreerde klinische kraamzorg afgelopen zomer?
Zoals blijkt uit mijn antwoord op vraag 6 is er geen sprake geweest van een experiment, maar een noodgedwongen maatregel door het ziekenhuis.
Het staat de patiënten altijd vrij om zelf te kiezen voor een ander ziekenhuis. Mijn beleid is er niet op gericht deze keuzevrijheid in te perken, maar deze juist te vergroten. Ik kan echter niet voorkomen dat omwille van de kwaliteit bepaalde zorg niet meer op een bepaalde locatie geleverd kan worden. In dergelijke situaties waarbij sprake is van ontmanteling van zorg in de omgeving van mensen zal ik bij de lokale partijen blijven aandringen op het verkennen en aanbieden van vervangende vormen van zorg zodat er voldoende alternatieven voor de mensen beschikbaar blijven.
Aan de andere kant wil ik ook wijzen op de positieve prikkel die uitgaat van kwaliteitsverbetering. ZGT beoogt de kwaliteit te waarborgen en dat kan ook juist patiënten aantrekken.
Bent u van mening dat deze ontwikkeling een verdere stap is in de golf van fusies en ontmanteling van ziekenhuizen die Nederland de afgelopen jaren heeft gekend? Hoe verhoudt zich deze ontwikkeling tot uw opmerking dat u geen verdere fusering in het ziekenhuislandschap wilt?3 Bent u ook van plan de verdere gevolgen van eerdere fusies aan te pakken?
In deze specifieke casus is geen sprake van een fusie, maar van een voornemen van een bestaand ziekenhuis om het zorgaanbod op een andere manier te gaan organiseren over verschillende locaties. Daarbij is het van groot belang dat de kwaliteit van de aangeboden zorg verantwoord is en blijft.
Over de aanscherping van de fusietoetsing waar in de vraag op wordt gedoeld, wil ik het volgende opmerken. Niet alle fusies zijn per definitieslecht. Fusies kunnen ook tot gevolg hebben dat de kwaliteit of doelmatigheid van de aangeboden zorg verbetert. Maar helaas is dat niet altijd het geval. Ik wil ervoor zorgen dat van te voren beter wordt getoetst dat de kwaliteit en de continuïteit van de aangeboden zorg niet door een fusie in gevaar komt. Dat is dus een andere toets dan de toets die de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) momenteel uit hoofde van de Mededingingswet uitvoert. Bij die beoordeling zal nadrukkelijk bezien moeten worden of de fuserende instellingen in redelijkheid rekening hebben gehouden met de inbreng van direct belanghebbenden rondom de kwaliteit en de continuïteit van zorg.
Wat betreft de gevolgen van eerdere fusies: iedere zorgverlener – gefuseerd of niet – moet voldoen aan de bestaande wet- en regelgeving. Zo niet, dan wordt daar via het reguliere toezicht op gehandhaafd.
Is dit de manier waarop u het voornemen uit het coalitieakkoord verwezenlijkt om tot kleinere zorginstellingen te komen?4 Zijn kleinere zorginstellingen vooral levensvatbaar als zij de verschillende basisspecialismen kunnen bieden, of juist als zij voor veel specialismen moeten doorverwijzen naar andere ziekenhuizen? Kunt u dit toelichten?
Ik vind een goede spreiding van kleinere zorginstellingen die basiszorg van goede kwaliteit kunnen leveren zeer belangrijk. Op de vraag wanneer deze kleinere zorginstellingen levensvatbaar zijn, kan ik geen eenduidig antwoord geven. Het antwoord is afhankelijk van verschillende factoren, zoals de aard van de zorg (wijkzorg, basiszorg, medisch specialistische zorg) die de instelling aanbiedt. Kleinere zorginstellingen kunnen hierop op verschillende manieren inspelen. Er zijn voldoende voorbeelden van kleine ziekenhuizen die zich met succes specialiseren op specifieke ingrepen, zoals het ziekenhuis Amstelland met de behandeling van liesbreuken en Nij Smellinghe met de behandeling van lymfoedeem. Er zijn ook voldoende voorbeelden van kleine ziekenhuizen die zich alleen richten op de basisspecialismen.
Is u bekend dat de ziekenhuizen in Oost-Groningen een verregaande vorm van samenwerking overwegen waarbij een gevraagd advies aan de Boston Consulting Group leidraad kan zijn?5
Het is mijn ambtenaren bekend dat de ziekenhuizen in Oost-Groningen samen met de regioverzekeraar in overleg zijn om te kijken op welke wijze het huidige zorgaanbod in de regio beter afgestemd kan worden op de ontwikkelingen in de regio. Het is mijn ministerie eveneens bekend dat de ziekenhuizen hiertoe advies hebben gevraagd aan de Boston Consulting Group.
Herinnert u zich uw in de beantwoording van eerdere Kamervragen waarin u aangeeft dat stakeholders hun inbreng moeten kunnen geven?6 Kunt u aangeven of eventuele veranderingen in de ziekenhuisvoorziening, zoals die nu mogelijk gestalte krijgt, voldoende wordt overlegd met alle betrokkenen, niet in de laatste plaats de burgers en de relevante voorzieningen in de eerstelijnszorg zoals de huisartsen en de verloskundigen?
ZGT heeft aangegeven dat het gaat om een voornemen en niet om een definitief besluit van de Raad van Bestuur om geen klinische verloskundige zorg meer aan te bieden op de locatie Almelo.
Een nader onderzoek door het ziekenhuis moet meer inzicht geven in de haalbaarheid van het voornemen. Bij dit haalbaarheidsonderzoek zullen de stakeholders worden betrokken. ZGT komt vóór de zomer nog met een definitief besluit.
Heeft u ook kennisgenomen van de optie om de verloskundige zorg voor heel Oost-Groningen te centreren in het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) waarbij ook de ziekenhuizen in Stadskanaal en Winschoten de verloskundige zorg opheffen?
Navraag bij het UMCG en de Oost Groningse ziekenhuizen leert dat er geen plannen bestaan om de verloskundige zorg uit Oost-Groningen in het UMCG te concentreren. Wel spreken de ziekenhuizen in deze regio in het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) over de consequenties van de bevolkingskrimp op de instandhouding van de acute verloskundige zorg. Tevens is sprake van samenwerking tussen de ziekenhuizen in deze regio en het UMCG gericht op instandhouding van voldoende zorg van voldoende kwaliteit in deze regio. Hierbij staat het behoud van de basiszorg in de regio Oost-Groningen centraal.
weet u dat daardoor de reistijden in acute situaties voor vrouwen die (moeten) bevallen tot wel rond het uur kunnen oplopen waar de norm voor ambulances voor de tijd van «plek des onheils» naar het ziekenhuis op circa 20 minuten kan worden aangehouden?
In antwoord op vraag 13 heb ik aangegeven dat de ziekenhuizen geen concentratieplannen hebben met betrekking tot de verloskundige zorg. Van een situatie waarin u in uw vraag op doelt, is geen sprake.
Deelt u de zorgen dat juist een poortspecialisme als gynaecologie voor de gewone geboortezorg met een dergelijke constructie in Oost-Groningen onder onze kwaliteitsgrens voor acute zorg uitkomt? Zo ja, bent u dan van oordeel dat bij concentraties als hier mogelijk aan de orde dezelfde regels moeten worden gehanteerd als bij fusie, en u de IGZ opdracht nauwgezet te beoordelen of de minutennorm niet wordt overschreden?
Zoals ik al heb aangegeven, is van een dergelijke constructie geen sprake. Ik ben geen voorstander van concentratie als dat niet echt nodig is. De zorg moet zo dicht mogelijk bij de mensen beschikbaar blijven. Ik realiseer me dat dit niet altijd kan omdat anders de kwaliteit onder de maat komt. Net als bij fusies zal ook bij concentraties goed gekeken moeten worden naar nut en noodzaak. Als het om kwaliteitsoverwegingen niet anders kan dan over te gaan op concentratie, zal ik de lokale partijen aanspreken op hun verantwoordelijkheid met alternatieve vormen van zorg te komen.
Deelt u de opvatting dat langere reistijden vooral gevolgen kunnen hebben voor de uitkomsten van zwangerschap voor de hoog risico zwangeren die al onder begeleiding van een gynaecoloog zijn, en waar vertraging in zorgverlening cruciaal kan zijn? Zo ja, wat gaat u hier dan aan doen?
Als zwangere vrouwen tijdig naar het ziekenhuis worden verwezen, hoeft een langere reistijd geen probleem te zijn. De problemen ontstaan pas als een zwangere vrouw last-minute naar een ziekenhuis wordt verwezen, want dan telt elke seconde en neemt het risico op complicaties toe.
Gynaecologen en verloskundigen dienen over de doorverwijzing lokaal protocollair vastgelegde afspraken te maken.
Deelt u de mening dat belangrijke oorzaken voor de problemen van de perifere ziekenhuizen met het continueren van de verloskundige zorg zijn, de capaciteit aan obstetristen en het wegvallen van de beschikbaarheidsfinanciering door opname van de verloskundige zorg in het zogenaamde B-segment van de Diagnose Behandeling Combinaties (DBC’s)? Zo nee, waarom niet? Zo ja wat gaat u doen met dit gegeven?
Er is geen sprake van het wegvallen van de beschikbaarheidsfinanciering in de DBC Verloskunde. Er is namelijk geen aparte beschikbaarheidsfinanciering voor de verloskunde. In iedere DBC is opgenomen hoeveel tijd een specialist gemiddeld besteedt aan een behandeling (normtijd). Hierin zijn al beloningsafspraken verwerkt over onregelmatig werken, dus het beschikbaar zijn van specialisten in avond-, nacht- en weekenduren. Zowel voor vrijgevestigde specialisten als specialisten in loondienst. Indien specialisten zorg leveren die een grotere mate van beschikbaarheid vereist kan voor deze buitengewone inconveniënten, de bandbreedte van het uurtarief worden gebruikt. Over het gebruik van de bandbreedte kan de maatschap of de medisch staf afspraken maken met de Raad van Bestuur.
Bent u van mening dat de vrouwen in Nederland, ieder jaar opnieuw circa 180 000, het recht op een keuze voor de plaats van bevallen moeten kunnen houden tenzij dat om individueel medisch en/of sociale argumenten niet houdbaar is? Houdt u de zorgverzekeraars aan hun zorgplicht om vrouwen in Nederland veilige geboortezorg te leveren?
Ik ben van mening dat de zwangere de keuze moet hebben om thuis of in het ziekenhuis van haar keuze te bevallen. Indien de bevalling thuis plaatsvindt, moet een snelle bereikbaarheid van het ziekenhuis (binnen 45 minuten) in geval van acute complicaties mogelijk zijn. Als dit niet het geval is, is het niet verantwoord om thuis te bevallen en is thuis bevallen op eigen risico. De zwangere dient goed geïnformeerd te worden over de voor- en nadelen en de mogelijke risico’s van het thuis bevallen.
De komende jaren zullen zorgverzekeraars hun rol moeten waarmaken. Zij moeten laten zien dat zij een belangrijke schakel zijn in het bevorderen van kwaliteit en veiligheid van zorg tegen een passende prijs.
Bent u van mening dat een goede spreiding van de klinische verloskunde door het land voor een adequate bereikbaarheid van de voorzieningen noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in antwoord op vraag 1 heb aangegeven, vind ik dat zorg in beginsel zo dicht mogelijk bij de mensen aangeboden moet worden.
Het is goed dat ziekenhuizen proactief nadenken over verbetering van de kwaliteit van de verloskundige zorg. Om de kwaliteit te kunnen blijven borgen kan in sommige gevallen concentratie niet worden uitgesloten. In mijn antwoord op vraag 18 heb ik de mogelijke gevolgen van een dergelijke concentratie aangegeven. Ik realiseer me dat in die gevallen de keuzevrijheid voor de mensen wordt ingeperkt. Ik vind dan ook dat in die gevallen lokaal alternatieven geboden moeten worden om voor de mensen in de regio voldoende keuzemogelijkheden beschikbaar te houden.
Acht u het opportuun om de ontwikkelingen die er nu zijn in het land om de verloskundige zorg te centreren te stoppen in afwachting van een helder advies hierover van het College Perinatale Zorg dat zeer binnenkort wordt ingesteld?
In de brief van 14 december 2010 geef ik aan dat ik de IGZ verzoek om van alle ziekenhuizen vóór de zomer van 2011 een plan van aanpak te vragen betreffende de acute verloskundige zorg. Hiertoe stuurt de IGZ na 1 april 2011 een brief aan de ziekenhuizen waarin zij aangeeft wat zij van de ziekenhuizen in hun plan van aanpak verwacht en hoe zij gaat toetsen en handhaven.
In dit plan dienen de ziekenhuizen aan te geven wat nodig is om aan de normen van de Stuurgroep zwangerschap en geboorte te voldoen. Op korte termijn vindt overleg plaats met de veldpartijen om duidelijkheid te krijgen over de definitie van de 15 minuten norm en de overige normen uit het advies met betrekking tot de optimalisering van de verloskundige keten uit het advies van de Stuurgroep.
Ik vind het prima dat ziekenhuizen proactief aan de slag gaan met het nadenken over de wijze waarop zij de verloskundige zorg kunnen verbeteren door aan de gestelde kwaliteitseisen te voldoen.
Het bericht 'Belastingbetaler draagt bij aan schikking' |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Belasting betaler draagt bij aan schikking»?1
Ja.
Klopt het dat de belastingbetaler bijdraagt aan een schikking?
Ik verwijs naar de antwoorden op vragen van het lid Koolmees van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 1386).
Deelt u de mening dat listigheid een rol kan spelen bij het bepalen van de hoogte van het schikkingsbedrag? Zo ja, hoe kan listigheid een rol spelen?
Alle relevante omstandigheden in een strafdossier worden meegewogen bij de vraag of het Openbaar Ministerie (OM) een transactie aanbiedt en zo ja, hoe hoog de transactie moet zijn. De geraffineerdheid van de fraude weegt mee ten aanzien van de strafelementen in een transactie, zoals een boete of taakstraf. Op de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de schadevergoeding die een verdachte rechtstreeks met de benadeelde partij overeenkomt heeft listigheid geen invloed, omdat uitgegaan wordt van het werkelijk verkregen voordeel of de werkelijk geleden schade.
Klopt het dat de schadevergoeding en het bedrag dat ontnomen wordt aftrekbaar zijn? Is dit alleen aftrekbaar voor rechtspersonen of bedrijven of ook voor natuurlijke personen?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het wenselijk dat schadevergoedingen en ontnomen wederrechtelijk verkregen voordeel aftrekbaar zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, wat moet er worden veranderd?
Zie antwoord vraag 2.
Houdt het Openbaar Ministerie (OM) bij het vaststellen van de hoogte van het schikkingsbedrag rekening met het deel dat eventueel aftrekbaar is al dan niet door van een nettobedrag uit te gaan?
Nee. Ik verwijs naar de antwoorden op vragen van het lid Koolmees van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 1386). Een transactie kan uit verschillende elementen bestaan. Het boeteelement van een transactie is niet aftrekbaar. Schadevergoeding en/of ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zijn gericht op herstel van de rechtmatige toestand. De inkomsten van de verdachte uit de in de transactie betrokken strafbare feiten zijn daardoor per saldo nihil, en hij betaalt dus per saldo geen winstbelasting. Het is daarom voor het OM niet aan de orde met deze fiscale gevolgen rekening te houden bij het bepalen van de hoogte van deze elementen van een transactie.
Heeft het OM bij het vaststellen van de hoogte van het schikkingsbedrag overleg met de fiscus over het wederrechtelijk verkregen deel van het schikkingsbedrag? Zo ja, wordt in zo’n overleg gesproken over de manier waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel het beste kan terugvloeien naar de staatskas, te weten door een schikking of door een vordering van de fiscus?
Nee, ik verwijs naar het antwoord op vraag 6. Het OM overlegt zonodig in ontnemingszaken wel met de belastingdienst over het voorkomen of wegnemen van opeenstapeling van ontneming en heffing van winstbelasting of over het toepassen van de fiscale regelgeving op zaken die geen onderdeel zijn van het ontnemingsonderzoek (Aanwijzing ontneming, Stcrt. 2009, 40). Overigens is ontnemen uitgesloten bij fiscale delicten (artikel 74 Algemene wet inzake rijksbelastingen), omdat in die gevallen het fiscale instrumentarium dient te worden ingezet.
Kinderrechtelijke problemen rondom gezinsmigratie |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Uitgesproken EO waarin de kinderrechtelijke problemen rondom gezinsmigratie centraal stonden?1
Ja.
Bent u bereid om in de Vreemdelingenwet op te nemen dat bij elk verzoek om gezinshereniging waarbij direct of indirect een minderjarige is betrokken een individuele, kenbare en gemotiveerde belangenafweging gemaakt moeten worden, in lijn met artikel 5, lid 5 Gezinsherenigingsrichtlijn, het EU Handvest en het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK)? Zo nee, waarom niet?
De in de vraagstelling genoemde belangenafweging vindt steeds plaats in het kader van de toetsing aan artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Indien er een voornemen bestaat een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming af te wijzen, wordt in alle gevallen getoetst of de afwijzing een schending van voornoemd artikel zou opleveren.
Als het gaat om een verzoek om gezinshereniging waarbij direct of indirect een minderjarige is betrokken worden bovendien in de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM enkele aspecten betrokken die specifiek zien op het minderjarige kind. Deze aspecten kunnen onder andere zijn: de duur van het legale verblijf in Nederland, de bijzondere situatie van het gezin in Nederland en de banden die het in Nederland wonende kind met het land van herkomst heeft. Het belang van het minderjarige kind zoals wordt verwoord in artikel 5, lid 5 Gezinsherenigingsrichtlijn, het EU handvest en het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) wordt derhalve in de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM meegenomen en is daarmee voldoende gewaarborgd.
Ik acht het dan ook niet nodig om een wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 door te voeren zoals in de vraagstelling bedoeld.
Bent u bereid om in het Vreemdelingenbesluit bij de familiebetrekkingen in artikel 3.14 ook die van de ouder van een minderjarige hoofdpersoon op te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie ook het antwoord op vraag 2. Het Vreemdelingenbesluit biedt thans reeds de mogelijkheid om belangen van kinderen te toetsen bij verzoeken om gezinshereniging.
De begroting van Curaçao en Sint Maarten |
|
André Bosman (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat de begroting van Sint Maarten pas op 23 december 2010 is vastgesteld, terwijl ingevolge de Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten, de begroting uiterlijk op 15 december van een jaar moet zijn vastgesteld?1
De begroting 2011 is op 23 december 2010 goedgekeurd door de Staten van Sint Maarten. Van vaststelling is pas sprake wanneer de landsverordening betreffende de begroting is ondertekend door de minister van Financiën én de Gouverneur van Sint Maarten, waarmee de begroting de kracht van wet krijgt.
Heeft het College financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten toestemming voor uitstel verleend? Zo ja, waarom?
Nee.
Bent u door het College financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten op de hoogte gesteld van het feit dat Sint Maarten de begroting niet tijdig heeft vastgesteld? Zo ja, wanneer? Wat heeft u of de raad van ministers van het Koninkrijk met deze informatie jegens Sint Maarten gedaan?
Het College financieel toezicht (Cft) heeft mij op 15 december bericht dat Sint Maarten nog geen vastgestelde begroting had, en dat Sint Maarten verwachtte een door de Staten goedgekeurde begroting uiterlijk 31 december 2010 aan het Cft aan te kunnen bieden. Vervolgens is dit op 17 december besproken in de raad van ministers van het Koninkrijk (RMR). Tijdens de bespreking in de RMR bevestigde de gevolmachtigde minister van Sint Maarten aan dat er voor 1 januari een door de Staten goedgekeurde begroting zou zijn. Dat is ook gebeurd. Omdat het ten aanzien van de situatie rond de begroting van Sint Maarten wellicht nodig is snel te kunnen reageren heeft de RMR de minister van Financiën en mijzelf gemachtigd eventuele vervolgstappen te nemen. Op dit moment wordt nog gewacht op het advies van het Cft bij de door de Staten vastgestelde begroting. Hierbij heeft de gouverneur laten weten te wachten met ondertekening van de begroting totdat het Cft daarover een positief oordeel heeft gegeven. Pas op dat moment wordt de begroting ook wet.
Ook heb ik op 10 januari op Sint Maarten gesproken met o.a. de minister van Financiën, het kabinet en de gouverneur van Sint Maarten. In die gesprekken heb ik duidelijk aangegeven dat Nederland ervan uitgaat dat Sint Maarten zich aan de wet houdt, in haar begroting ook rekening houdt met de afspraken voor wat betreft plannen van aanpak en met een realistische begroting komt die een sluitende gewone dienst laat zien en die een positief advies krijgt van het Cft. Ook heb ik hierbij aangegeven dat er daarbij niet gerekend moet worden op eventuele begrotingssteun vanuit Nederland. Nederland heeft de afgelopen jaren reeds ruimhartig ondersteunt met de hele schuldsanering en sinds 10-10-2010 is het loket van de schuldsanering ook voor Sint Maarten gesloten.
Wat zijn de gevolgen van het feit dat de begroting van Sint Maarten niet op tijd is vastgesteld? Wat zijn de gevolgen voor de verplichtingen van Sint Maarten? Wat zijn de gevolgen voor burgers en bedrijven?
De Rijkswet schrijft voor dat wanneer op 1 januari van het begrotingsjaar geen sprake is van een vastgestelde begroting, de begroting van het aan het betrokken begrotingsjaar voorafgaande jaar tot grondslag strekt van het beheer. Complicerende factor daarbij is dat de begroting 2010 betrekking had op Sint Maarten als eilandgebied, terwijl het takenpakket van Sint Maarten in 2011 flink is uitgebreid nu het de status van land heeft. Hier is een praktische oplossing voor gevonden. Daarom heeft het Cft voor Sint Maarten een maximaal verplichtingenkader berekend dat lager is dan de op 23 december 2010 door de Staten goedgekeurde begroting. Sint Maarten is zodoende in staat om de reeds vastliggende (juridische) verplichtingen te voldoen. Hierbij hanteert de minister van Financiën van Sint Maarten tevens het instrument van voorafgaand toezicht, wat inhoudt dat alle beslissingen met financiële gevolgen eerst ter toetsing aan hem moeten worden voorgelegd. Vooralsnog is het niet de verwachting dat burgers en bedrijven hiervan veel zullen merken. Er wordt momenteel hard gewerkt om zo snel mogelijk te kunnen beschikken over een vastgestelde begroting 2011 die voldoet aan de normen van de Rijkswet, zodat deze begroting volledig in uitvoering kan worden genomen.
Wat waren de bevindingen van het college met betrekking tot de begroting van Sint Maarten? Geven de bevindingen van het college u of de raad van ministers van het Koninkrijk aanleiding om nadere stappen te ondernemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke?
Begin oktober 2010 heeft Sint Maarten een ontwerpbegroting voorgelegd aan het Cft. Daarop heeft het Cft, conform artikel 11 van de Rijkswet, op 21 oktober 2010 een (negatief) advies gegeven. Vervolgens heeft Sint Maarten de ontwerpbegroting aangepast en ingediend bij de Staten, die het op 23 december 2010 hebben goedgekeurd. Op 27 december 2010 is de goedgekeurde begroting ingediend bij het Cft voor advies, conform artikel 12 lid 1. Dat advies had volgens de wettelijke termijn op 10 januari 2011 (artikel 12 lid 2 gereed moeten zijn. Het Cft heeft Sint Maarten om nadere informatie gevraagd die het nodig heeft om de begroting goed te kunnen beoordelen. Sint Maarten heeft aangegeven dat het opleveren van deze informatie enige tijd in beslag neemt. Daarop heeft het Cft laten weten dat daarmee het advies later zal verschijnen. Er zijn dus op dit moment nog geen bevindingen van het Cft en dus ook geen aanleiding tot verdere stappen dan eerder beschreven.
Voldoet de begroting inmiddels aan de normen in artikel 15 van de Rijkswet financieel toezicht Curacao en Sint Maarten? Is er inmiddels sprake van een sluitende begroting? Zo neen, wat wordt eraan gedaan om te bereiken dat er een sluitende begroting komt?
Zoals eerder vermeld is er bij het Cft een vastgestelde begroting ingediend op 27 december. Deze was op papier sluitend. Verder wordt het advies van het Cft bij deze begroting afgewacht.
Wat wordt er gedaan om te bereiken dat de begroting voor het jaar 2012 wel op de goede wijze tot stand komt en dat er sprake is van een sluitende begroting?
Bedacht moet worden dat de begroting voor 2011 een unieke gebeurtenis is. Het is de allereerste begroting van het zelfstandige land Sint Maarten. Vlak voordat het land Sint Maarten zelfstandig was geworden werd duidelijk dat het moeite had met het maken van een adequate begroting voor 2011 die aan alle wettelijke verplichtingen voldoet. Mede daarom heeft de toenmalige staatsecretaris van BZK met Sint Maarten en het Cft afspraken gemaakt over intensiever overleg tussen het Cft en Sint Maarten bij zowel de begrotingsopstelling als de begrotingsuitvoering. Hierbij is uiteraard wel scherp in het oog gehouden dat het Cft zijn hoofdtaak, namelijk het onafhankelijk uitoefenen van financieel toezicht, niet vermengd met zijn adviserende rol. Dit geïntensiveerde overleg zal ook in 2011 gecontinueerd worden, waarbij ik de hoop heb dat mede daardoor de totstandkoming van een afdoende begroting voor 2012 minder moeizaam zal verlopen. Daarnaast kan verwacht worden dat er leereffecten zullen optreden. Mocht dit alles in de loop van dit jaar niet voldoende blijken te zijn dan zal de RMR zich beraden op nadere stappen.
Het voornemen van het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV) om de helft tot tweederde van de 130 vestigingen te sluiten |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «VNG bezorgd over dienstverlening UWV»?1
Ja.
Bent u bekend met de berichten dat het UWV door de kabinetsbezuinigen de helft tot twee derde van de 130 vestigingen zal moeten gaan sluiten?
Kunt u inzichtelijk maken welke overwegingen het UWV maakt inzake de kabinetsbezuinigingen en welke overwegingen ten grondslag liggen aan het direct bezuinigen op de uitvoering en daarmee de dienstverlening? Zo nee, waarom niet?
Kunt u reageren op het bericht dat hiermee de klanten van het UWV in belangrijke mate e-klanten zullen worden ofwel op afstand via de computer?
Deelt u de mening dat het face-to-facecontact in belangrijke mate bijdraagt aan het op een effectieve en optimale wijze aan het werk helpen van klanten van het UWV? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat uw ambities om meer mensen aan het werk te krijgen belemmerd zal worden als UWV-dienstverlening op deze wijze zal worden wegbezuinigd? Zo nee, waarom niet?
Kunt u uiteenzetten op welke wijze de dienstverlening van het UWV zijn haar klanten wordt gegarandeerd?
Verspreiding privégegevens via het Landelijk Register Kinderopvang (LRK) |
|
|
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Privégegevens gastouders op straat»?1
Ja.
Waarom worden privéadressen en telefoonnummers van gastouders gepubliceerd via het Landelijk Register Kinderopvang (LRK) terwijl sommige gastouders dit niet willen?
Het Landelijk Register Kinderopvang (LRK) heeft als belangrijk doel het registreren en tevens openbaar zichtbaar maken van alle kinderopvang die voldoet aan de wettelijk vastgestelde kwaliteitsnormen. Vraagouders kunnen, door het LRK te raadplegen, zelf met zekerheid vaststellen of hun kinderopvangorganisatie of gastouder aan de eisen voldoet en of zij derhalve recht hebben op een kinderopvangtoeslag. Zij kunnen bovendien de gegevens uit het LRK gebruiken voor het aanvragen van die toeslag.
Gastouderopvang wordt pas in het LRK opgenomen als zowel de gastouder zelf als de opvanglocatie aan de eisen voldoet. Omdat gastouders op meer lokaties werkzaam kunnen zijn, biedt alleen het tonen van de opvanglokatie aan vraagouders zekerheid over het «goedgekeurd zijn» van hun gastouderopvang en over het daaraan gekoppelde recht op een kinderopvangtoeslag.
Doordat gastouders in de meeste gevallen op het eigen woonadres opvang verzorgen, staat dat eigen woonadres vaak als opvanglokatie in het LRK vermeld.
In het Besluit registratie kinderopvang is geregeld dat gastouders en hun opvanglocaties die in het LRK zijn geregistreerd, zichtbaar zijn via internet.
Deze wetgeving is in juni 2009 voorgelegd aan het College Bescherming Persoongegevens, die tegen de openbaarheid van deze gegevens geen bezwaar maakte.
In het LRK worden naast de naam van de gastouder en de opvanglokatie ook de contactgegevens van het gastouderbureau getoond, waaronder het telefononnummer van het gastouderbureau. In een aantal gevallen heeft de gemeente – die de gegevens in het LRK invoert – hier abusievelijk het telefoonnummer van de gastouder zelf ingevoerd, in plaats van dat van het gastouderbureau. Gastouders die dit vaststellen kunnen dit via hun gastouderbureau door de gemeente laten herstellen.
Kunt u ervoor zorgen dat de privégegevens van gastouders in principe niet worden verspreid via het LRK tenzij de betrokkene hier expliciet toestemming voor heeft gegeven?
In mijn antwoord op vraag 2 heb ik beschreven wat de achtergrond is van het tonen van het opvangadres in het LRK. Op het moment dat een gastouder zich laat registeren in het LRK en zich derhalve op een professionele manier met kinderopvang gaat bezighouden, is de consequentie dat de opvanglocatie in het LRK getoond wordt. Door een aanvraag tot registratie in te dienen gaat de gastouder impliciet akkoord met die vermelding. Gezien het doel van het LRK kan ik de gastouder hierin geen keuze bieden.
Kunt u de privégegevens op korte termijn verwijderen van het LRK?
In mijn antwoord op vraag 2 heb ik uitgelegd wat het doel is van het tonen van de opvanglokatie in het LRK. Ik wil vasthouden aan de huidige opzet van het LRK, waarin van iedere gastouder de opvanglocatie wordt getoond. In mijn antwoord op vraag 2 heb ik tevens aangegeven dat gastouders hun telefoonnummer wel kunnen laten verwijderen, indien dat abusievelijk door de gemeente in de contactgegevens is opgenomen. Het gastouderbureau dient hiertoe een mutatieformulier in bij de gemeente.
De plannen voor privatisering van het gevangeniswezen en het bericht 'kleinere cel is beter' |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat u van mening bent dat de gevangenissen soberder moeten en Nederlandse cellen wel wat kleiner kunnen?1 Wanneer kan de Kamer een gemotiveerde onderbouwing van deze standpunten, inclusief uitgewerkte plannen voor het gevangeniswezen, verwachten?
Ook voor het gevangeniswezen geldt dat telkens een afweging moet worden gemaakt op welke wijze de taken het meest kosteneffectief kunnen worden uitgevoerd. Tijdens een recent werkbezoek in het Verenigd Koninkrijk heb ik een (private) gevangenis bezocht. Ik heb daar kunnen vaststellen dat het kennelijk ook mogelijk is om op een adequate wijze invulling te geven aan de detentietaak in cellen die kleiner zijn dan in Nederland. Daarmee heb ik niet willen aangeven dat ik een voorstander ben van kleinere cellen in Nederland. Ik heb dan ook geen concrete voornemens op dit punt, zeker niet wat betreft het aanpassen van de huidige gevangenissen.
Blijft u nog steeds van mening dat de uitgangspunten van het programma «Modernisering Gevangeniswezen» overeind staan?
De persoonsgerichte aanpak vormt het hart van het programma Modernisering Gevangeniswezen (MGW). Met deze aanpak worden bemoedigende resultaten geboekt en het kabinet zet deze aanpak dan ook voort. Er is wel sprake van een belangrijk accentverschil: de eigen verantwoordelijkheid van de gedetineerde staat meer voorop. Gedetineerden die geen gebruik maken van de mogelijkheden die hun worden geboden en niet serieus werken aan hun eigen toekomst en bij herhaling recidiveren, kunnen rekenen op een soberder aanpak. Ik acht het niet verantwoord te blijven investeren in gedetineerden bij wie is vast komen te staan dat dat geen toegevoegde waarde heeft.
Bent u bereid een volledig overzicht te geven van de kosten voor het huisvesten van gedetineerden, uitgesplitst naar beveiliging, dagprogramma, kosten gebouwen, etc?
Het gevangeniswezen kent verschillende bestemmingen met een eigen dagprijs. De hoogte van de dagprijs is onder meer afhankelijk van het van toepassing zijnde dagprogramma en de benodigde mate van beveiliging en zorg (inclusief psycho-medische zorg). In de begroting 2011 is een gemiddelde dagprijs per cel voor het gevangeniswezen opgenomen van € 231. Dit bedrag is inclusief de toeslagen voor de landelijke diensten (waaronder de Dienst Vervoer en Ondersteuning en de shared service centra) en de centrale overhead, waaronder de kosten voor het hoofdkantoor. De kosten voor het dagprogramma bedragen gemiddeld genomen ca. 25% van het totaal. Ditzelfde percentage van 25% geldt ook voor zowel de beveiligingskosten als de huisvestingskosten. De resterende 25% bestaat met name uit verzorgingskosten en trajectkosten.
Hoeveel denkt u de komende tijd extra te kunnen besparen op de gevangenissen? Ten koste van welke in de vorige vraag genoemde aspecten zal dit gaan?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, kunnen gedetineerden die geen gebruik maken van de mogelijkheden die hun worden geboden en niet serieus werken aan hun eigen toekomst en bij herhaling recidiveren, voortaan rekenen op een soberder aanpak. Uw Kamer kan nog dit jaar een uitwerking verwachten van deze nieuwe aanpak.
Hoeveel is er de laatste jaren reeds bezuinigd op het gevangeniswezen, inclusief (nog niet gerealiseerde) «taakstellingen»?
Het gevangeniswezen is onderdeel van het agentschap Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Aan DJI opgelegde algemene kortingen (bijvoorbeeld het niet uitkeren van de loonbijstelling) en taakstellingen (bijvoorbeeld de algemene doelmatigheidskorting) worden naar rato toebedeeld aan de onder DJI ressorterende sectoren, waaronder het gevangeniswezen. De afgelopen jaren zijn aan het gevangeniswezen taakstellingen en kortingen opgelegd die oplopen tot een bedrag van ca. € 220 miljoen op jaarbasis. Ongeveer de helft hiervan betreft capaciteitsgerelateerde taakstellingen en kortingen. De andere helft heeft met name betrekking op efficiencykortingen, niet uitkeren van loon- en prijsbijstellingen en arbeidsvoorwaarden, alsmede het beperken van de kosten voor externen. Deze taakstellingen en kortingen hebben een structureel karakter.
Op welke wijze denkt u de gevangenissen verder te kunnen versoberen?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze gaat u de cellen verkleinen? Geldt dit alleen voor nieuwbouw of gaan er ook grootschalige verbouwingen plaatsvinden? Welke minimum afmetingen van de cellen heeft u hierbij in gedachten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn nu precies uw plannen met betrekking tot de privatisering van het gevangeniswezen? Voor welke taken denkt u dat privatisering in optie kan zijn? En voor welke taken sluit u privatisering uit? Bent u bereid privatisering van het zogeheten «primaire proces» (het werken met gedetineerden) uit te sluiten van privatisering omdat dit een publieke taak is en bezuinigingen hierop als gevolg van commerciële doelstellingen rechtstreeks de veiligheid van de maatschappij raken? Zo nee, waarom niet?
In het Regeerakkoord staat het voornemen om de privatisering van voor het gevangeniswezen relevante taken voor te bereiden. Alvorens een besluit te nemen laat ik een onderzoek uitvoeren door het WODC naar de ervaringen met private gevangenissen in verschillende landen en de mogelijkheden voor Nederland. Een grondig onderzoek is nodig, omdat het hier gaat om een complexe materie die een zorgvuldige besluitvorming vereist. Ik verwacht de uitkomsten van het onderzoek deze zomer, waarna ik uw Kamer na het zomerreces nader zal informeren.
Er zijn in het Verenigd Koninkrijk en ook daarbuiten goede ervaringen opgedaan met de privatisering van gevangenissen. Door de komst van private gevangenissen in het Verenigd Koninkrijk is het publieke monopolie doorbroken en de concurrentie die als gevolg hiervan is ontstaan heeft niet alleen geleid tot kostenreducties, maar ook tot een hogere effectiviteit. Ook bij publieke gevangenissen heeft dit geleid tot verbeteringen, omdat zij geleerd hebben van de technieken die door de marktpartijen zijn toegepast. Tot nu toe ging het in het Verenigd Koninkrijk om nieuwe gevangenissen. Er zijn echter ook evaluatierapporten bekend die minder positief zijn over de gevolgen van privatisering. Vandaar het besluit om het WODC een grondig literatuuronderzoek te laten verrichten en de voor- en nadelen van privatisering op een rij te laten zetten. Op voorhand sluit ik geen activiteiten uit van privatisering. Het onderzoek van het WODC moet er juist meer duidelijkheid in brengen welke mogelijkheden er zijn en aan welke voorwaarden moet worden voldaan. Het garanderen van de veiligheid van de maatschappij is en blijft uiteraard ook wat betreft het kabinet een eerste vereiste.
Hoeveel mensen die dagelijks werkzaam zijn in de Nederlandse gevangenissen heeft u sinds uw aantreden als staatssecretaris gesproken?
Sinds het aantreden van dit kabinet heb ik aan drie penitentiaire inrichtingen, twee justitiële jeugdinrichtingen en een detentiecentrum een werkbezoek gebracht. Tijdens deze bezoeken heb ik met tal van medewerkers gesproken uit de betreffende inrichtingen. In de komende periode heb ik het voornemen om alle justitiële inrichtingen te bezoeken.
Klopt het dat u van mening dat de macht van de vakbonden doorbroken moet worden om veranderingen in het gevangeniswezen te bewerkstelligen? Zo ja, hoe komt u hierbij? Bent u bereid om er voor te zorgen dat het personeel niet minder maar juist meer te zeggen moet krijgen over werk dat zij doen?
Het gevangeniswezen maakt een groot veranderingsproces door als gevolg van de implementatie van het programma MGW. MGW is een participatief proces, waarbij vanaf de ontwikkeling van de visie en het strategisch kader vertegenwoordigers van alle functiegroepen binnen het gevangeniswezen betrokken zijn geweest. Ook de medezeggenschap en de bonden zijn op alle daarvoor bestemde momenten in het proces betrokken. Mijn opmerking tijdens een werkbezoek in het Verenigd Koninkrijk over de macht van de vakbonden, dient in de historische context aldaar te worden geplaatst. Naar ik heb begrepen heeft dit punt in het Verenigd Koninkrijk wel meegespeeld in het proces dat uiteindelijk heeft geleid tot het besluit een aantal gevangenissen te privatiseren.
Hoe gaat u de veiligheid van het personeel waarborgen wanneer er, al dan niet als gevolg van privatisering, verder bezuinigd gaat worden op de gevangenissen?
Zoals ik reeds heb aangegeven in het antwoord op vraag 8 blijft het garanderen van de veiligheid van de maatschappij een eerste vereiste. Dat geldt evenzeer voor het garanderen van de veiligheid van het personeel en de gedetineerden. Zie overigens ook het antwoord op de vragen 9 en 10.
Bent u bereid de veiligheid van het personeel op de eerste plaats te zetten, hieraan nooit of te nimmer concessies te doen en vooral goed te luisteren naar de mensen zelf die dit belangrijke werk doen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Zie antwoord vraag 11.
De maatschappelijke stage |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de opmerkingen van Movisie dat de helft van de scholen geen afdoende uitvoering geeft aan de maatschappelijke stage?1
Deze opmerkingen zijn mijns inziens geen goede weergave van de werkelijkheid. Movisie en haar achterban, de stagebiedende organisaties, zouden graag zien dat OCW voor de scholen en daarmee voor de leerlingen bepaalt wat een geschikte maatschappelijke stage is. Ik vind eigen initiatief van de leerling en ruimte voor de school erg belangrijk. Vrijheid in de uitvoering van de maatschappelijke stage is daarbij onontbeerlijk.
Wat is uw reactie op de inschatting dat veel scholen het daartoe beoogde geld per leerling (60 euro) niet besteed aan het begeleiden van de stagiaires? Hoe wilt u scholen ertoe bewegen dat dit geld wel toekomst aan die instellingen of personen die de stage begeleiden?
Het geld dat scholen ontvangen is niet enkel bedoeld voor de begeleiding van leerlingen, maar voor alle personele en materiële kosten die gemoeid zijn met het organiseren en uitvoeren van de maatschappelijke stage, zowel binnen de school als bij de stagebieder. Ik stimuleer scholen en hun samenwerkingspartners in gesprek te gaan. Ik vind het echter niet wenselijk om een uurtarief voor het begeleiden van maatschappelijke stagiairs in te stellen. Een maatschappelijke stage is maatwerk. De intensiteit van de benodigde begeleiding verschilt per leerling, per stageplek en -activiteit. Scholen bepalen zelf, afhankelijk van de specifieke lokale situatie op welke wijze zij de gelden inzetten.
Hoe beoordeelt u de stelling dat stagebedrijven en instellingen steeds meer afhaken doordat er geen voldoende vergoeding voor begeleiding tegenover staat?
Ik ben het niet eens met de stelling. Met uitzondering van de zorgsector worden maatschappelijke stages zelden gelopen bij stagebedrijven. De meeste stages vinden juist plaats bij vrijwilligersorganisaties of in andere omgevingen met meer vrijwilligers. Deze partijen haken niet af wanneer zij geen financiële tegemoetkoming ontvangen. Wanneer begeleiding een aandachtspunt is, maken ze dat bespreekbaar met de school en vinden samen een oplossing, bijvoorbeeld door vrijwillige begeleiders aan te trekken. Het is de taak van zowel de stagebiedende organisatie als de school om in gesprek te gaan over een mogelijke vergoeding voor de geboden begeleiding.
Wat is uw reactie op de stelling dat de inhoud van veel maatschappelijke stages niet voldoende meerwaarde hebben? Kunt u ingaan op de voorbeelden die in de betreffende radio-uitzending worden genoemd? Dient een «verhaal schrijf cursus» niet gewoon onderdeel te zijn van de lessen Nederlands
Ik ben het niet eens met deze stelling. Uit verschillende onderzoeken onder ouders, leerlingen en docenten blijkt dat de stages als nuttig worden ervaren. Zo blijkt uit onderzoek van de NJR dat 71% van de jongeren de werkzaamheden van hun maatschappelijke stage zinvol vindt. Dit sluit aan bij de bevinding van de Laks-monitor. Hier geeft 61% aan de maatschappelijke stage nuttig te vinden.
Zoals u weet is in Nederland sprake van een grote autonomie van de scholen. Dit geldt ook voor de uitvoering van de maatschappelijke stage. Scholen bepalen zelf op welke wijze zij invulling geven aan de stage. Belangrijke randvoorwaarde is dat het gaat om vrijwilligerswerk: maatschappelijke stagiairs doen geen werk waar anderen voor betaald krijgen. Een schrijfcursus kan onderdeel zijn van de lessen Nederlands met als doel om beter te leren schrijven. Maar het kan ook onderdeel zijn van een maatschappelijke stage als de leerling de geleerde kennis op een creatieve manier overbrengt aan anderen, bijvoorbeeld door zelf geschreven verhalen voor te lezen op een basisschool of daar te helpen met de schrijfles van de basisschoolleerlingen.
Bent u bereid de landelijk verplichte maatschappelijke stage te heroverwegen op de punten van het verdrukken van normale onderwijstijd en betere benutting van overheidsgeld?
Nee, ik sta achter de landelijke verplichting. Ik ben overtuigd van de meerwaarde van de maatschappelijke stage. Leerlingen, hun ouders, docenten en ook stagebieders ervaren deze meerwaarde. De overheidsgelden worden dus goed benut. Op praktisch alle scholen is de maatschappelijke stage inmiddels ingevoerd. De maatschappelijke stage geeft concreet invulling aan de wettelijke opdracht aan het onderwijs om burgerschap en sociale integratie te bevorderen (artikel 17 van de WVO). De maatschappelijke stage is onderwijstijd, er is dus geen sprake van het verdrukken van normale onderwijstijd. Het voortgezet onderwijs bereidt jongeren in brede zin voor op een goede deelname aan de maatschappij en de maatschappelijke stage levert daar een belangrijke bijdrage aan.
Dalende misdaadcijfers |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de opvatting van politievakbonden en ondernemingsraden dat de misdaadcijfers mogelijk niet betrouwbaar zijn?1
De criminaliteitscijfers die het ministerie heeft geleverd zijn voornamelijk afkomstig van het CBS. Het CBS publiceert pas cijfers als het achter de kwaliteit van de cijfers staat.
Het bericht in het AD betreft misdaadcijfers van de politie. Er dient een kanttekening te worden gemaakt bij de daling van die cijfers. Deze algehele daling van die cijfers kan te wijten zijn aan andere factoren dan alleen de daling van de (veelvoorkomende) criminaliteit. Uit statistieken die het CBS medio 2010 publiceerde over de periode 2005–2009 blijkt dat de daling van de geregistreerde criminaliteit zich doorzet. Ook is waarneembaar uit OM-cijfers dat het aantal door de politie aan het OM ter vervolging aangeboden zaken sterk is gedaald. De invoering van de bestuurlijke boete en de bestuurlijke strafbeschikking heeft mede tot doel het verminderen van de instroom van OM en ZM en dit effect wordt nu zichtbaar. Ook heeft de invoering van het registratiesysteem BVH bij de politie een rol gespeeld. Zie daaromtrent verder het antwoord op de vragen 4 en 5.
Kunt u garanderen dat de criminaliteitscijfers die het ministerie sinds 2008 heeft geleverd allemaal kloppen?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer kunt u de cijfers over 2010 naar de Tweede Kamer sturen?
Het CBS zal in de loop van zomer 2011 de Politiestatistiek over 2010 uitbrengen, onder voorwaarde dat de door de politie aan het CBS geleverde cijfers van voldoende kwaliteit zijn. Daarnaast zal ook in het Jaarverslag Nederlandse Politie 2010 worden gerapporteerd over het aantal verdachten dat aan het Openbaar Ministerie is aangeleverd alsmede over het aantal aangiften en verdachten op het thema geweld (geweldsratio). Dit verslag zal in mei aan de Tweede Kamer worden gezonden.
Hoe groot zijn de achterstanden met betrekking tot de invoer van gegevens in het registratiesysteem BVH?
De invoering van de BVH zorgde voor tijdelijk minder beschikbare capaciteit in verband met het volgen van opleidingen en het leren werken met de BVH. Verder heeft de invoering van de BVH, volgens de Inspectie OOV, gevolgen voor het inzicht in de omvang van criminaliteit. De Inspectie heeft aanbevolen om hiernaar nader onderzoek te doen. Zoals u weet wordt er op dit moment door de Algemene Rekenkamer onderzoek gedaan naar de ICT-systemen van de politie, waaronder de BVH. Ik heb de Algemene Rekenkamer gevraagd om ook onderzoek te doen naar de gevolgen van de invoering van de BVH op het inzicht in de criminaliteit en het daaraan verbonden zaaksaanbod.
De beschikbare cijfers zijn bruikbaar voor beleidsdoeleinden. De ontwikkeling van de criminaliteit wordt bovendien niet zo zeer aan de hand van deze cijfers bepaald, maar gemeten met behulp van slachtofferenquêtes onder burgers en bedrijven. De berichtgeving naar de Kamer is daar ook op gebaseerd.
Wat betekenen deze achterstanden voor de betrouwbaarheid van de politiestatistieken, die een basis vormen voor uw beleid?
Zie antwoord vraag 4.