Het ruimen van graven in de gemeente Ede |
|
Ronald van Raak |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Klopt het dat de gemeente Ede veertig graven heeft geruimd, zonder dat alle nabestaanden hierover zijn geïnformeerd?1
De houder van de begraafplaats, in dit geval de gemeente Ede, heeft de wettelijke plicht ten aanzien van algemene graven om ten minste zes maanden en ten hoogste twaalf maanden voor het verstrijken van de termijn van uitgifte van een algemeen graf daarvan schriftelijk mededeling te doen aan de belanghebbende bij dat graf wiens adres hem bekend is (artikel 27a Wet op de lijkbezorging). Een soortgelijke verplichting bestaat ten aanzien van particuliere graven (artikel 28, tweede lid). In de wet is alleen voor het verlopen van de termijn van grafrechten vastgelegd dat de houder van de begraafplaats schriftelijk mededeling moet doen dat het grafrecht verloopt. Gedachte is dat men dan nog kan kiezen voor een herbegraving (in geval van een algemeen graf) dan wel een verlening (in geval van een particulier graf).Wanneer het grafrecht is verlopen kan worden overgegaan tot het ruimen van het graf. Vaak worden graven echter pas lang nadat de termijn is verlopen geruimd. Er is geen wettelijke plicht om de ruiming te melden bij de nabestaanden. Dat is ook logisch omdat er op dat moment geen recht meer op het graf rust. Het is aan de gemeente, als houder van de begraafplaats, hoe hiermee om te gaan.
De gemeente Ede heeft het beleid dat zij wel melding doet van de ruiming van het graf, wanneer de naam en het adres van de nabestaande(n) bekend is bij de gemeente. Bij de ruiming in kwestie was de gemeente niet van alle nabestaanden in het bezit van de adresgegevens. Om ook de mensen die de gemeente niet per post kan bereiken toch te informeren over de ophanden zijnde ruiming, plaatst de gemeente Ede een jaar voor de ruiming bordjes bij de begraafplaats waarop de ruiming wordt aangekondigd. In de toekomst wil de gemeente ook nog bordjes op de te ruimen graven plaatsen.
Zijn er meer voorbeelden van gemeenten waarin nabestaanden niet tijdig zijn geïnformeerd over een ophanden zijnde ruiming?
Het is een misverstand dat de begraafplaatshouder de plicht heeft nabestaanden schriftelijk te informeren over de ophanden zijnde ruiming (zie antwoord op vraag 1).
Hoe is de ruiming van de graven in Ede uitgevoerd? Zijn daarbij de richtlijnen uit de «Handleiding opgraven en ruimen» gehanteerd?2
In de gemeente Ede vindt de ruiming van graven gedeeltelijk machinaal en gedeeltelijk met de hand plaats. De ruiming wordt uitgevoerd door een ruimingsbedrijf dat is aangesloten bij de Branchevereniging Ondernemers Begraafplaatsbeheer (BVOB), de koepel die betrokken was bij het opstellen van de Handleiding opgraven en ruimen. Hierbij worden de richtlijnen van de «Handleiding opgraven en ruimen» in acht genomen. Wanneer de graven zijn geruimd wordt de grond laag voor laag schoongemaakt en gezeefd en meermalen gecontroleerd op menselijke resten. Bovenop deze grond komt een toplaag, die bestaat uit nieuwe grond.
Wat is uw reactie op het feit dat op de plek waar de graven zijn geruimd een bot van een nabestaande is gevonden? Hoe gaat u ervoor zorgen dat alsnog op een piëteitsvolle wijze met deze resten wordt omgegaan?
De gemeente heeft een zeer zorgvuldige procedure voor het ruimen van graven gevolgd (zie het antwoord op vraag 3). Het is voor de gemeente dan ook een raadsel hoe op de betreffende plek mogelijk menselijke resten kunnen zijn gevonden. De gemeente betreurt dit zeer. Dit is voor nabestaanden een erg pijnlijke gebeurtenis. De gemeente heeft laten weten grondig onderzoek te laten verrichten naar de herkomst van deze resten. Deze zijn meegenomen door de mensen die het hebben gevonden, maar zullen door de gemeente worden teruggenomen en worden herbegraven. Op dit punt zijn geen bevoegdheden weggelegd voor de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het is een lokale aangelegenheid.
Hoe gaat u verzekeren dat nabestaanden in de toekomst wel van een ruiming op de hoogte worden gebracht en zij niet meer openlijk met resten worden geconfronteerd?
In de Wet op de lijkbezorging is – begrijpelijk – geen plicht opgenomen om melding te maken van een ruiming. Nabestaanden worden – voor zover hun adres bekend is – aangeschreven wanneer het grafrecht ten einde loopt, zodat zij eventueel kunnen kiezen voor herbegraving dan wel verlenging. Of de houder van de begraafplaats er aanvullend voor kiest nabestaanden al dan niet rechtstreeks te benaderen in geval van een voorgenomen ruiming, is aan de houder.
Naar aanleiding van de wijziging van de Wet op de lijkbezorging is in november 2010 de Handleiding opgraven en ruimen opgesteld door de Landelijke Organisatie van Begraafplaatsen (LOB), de Branche Vereniging Ondernemers Begraafplaatsbeheer (BVOB) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). De daarin vervatte richtlijnen dragen er aan bij dat het ruimen van graven op zorgvuldige en respectvolle wijze kan worden uitgevoerd. Incidenten zijn echter nooit helemaal uit te sluiten.
Een defecte OV-studentenchipkaart |
|
Anne-Wil Lucas-Smeerdijk (VVD) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het feit dat bij een defecte OV-studentenchipkaart de kaartjes voorgeschoten dienen te worden, en later eventueel gedeclareerd kunnen worden en dat veel studenten daarbij hinder ondervinden?
Ik ben bekend met het feit dat bij een defecte Studenten OV-chipkaart de kosten van losse vervoerbewijzen voorgeschoten dienen te worden. Dit was in de tijd van de papieren OV-studentenkaart ook het geval. Overigens geldt voor overige reizigers hetzelfde.
Met de vervoerbedrijven zijn vorig jaar de volgende afspraken gemaakt met betrekking tot de vervanging van OV-chipkaarten en de dienstverlening aan studenten:
De periode waarin studenten hun reiskosten moeten voorschieten is dus beperkt tot maximaal drie weken. De ingediende declaraties worden door het OV conform de gemaakte afspraken afgehandeld. Ik zie daarop toe.
Van alle in de maand maart 2011 geproduceerde vervangende kaarten was de reden voor aanvraag ervan in ruim 50% van de gevallen verlies of diefstal van de oude kaart. In ruim 30% van de gevallen bleek de student zelf verantwoordelijk te zijn voor het ontstaan van het defect. Er is vastgesteld dat bij studenten meer dan twee keer zo vaak sprake is van verlies of diefstal en van verwijtbare defecten dan bij overige reizigers, terwijl de kaarten in technische zin helemaal hetzelfde zijn. Studenten kunnen defecte kaarten deels voorkomen door er voorzichtiger mee om te gaan.
In de afgelopen weken is nagenoeg geen klacht ontvangen over de afhandeling van declaraties. Hieruit kan de conclusie worden getrokken dat het declaratieproces goed werkt.
Deelt u de mening dat er de laatste tijd (te) veel van dit soort verhalen over defecte OV-chipkaarten van studenten naar buiten komen? Deelt u de mening dat hier snel een oplossing voor gevonden moet worden, omdat er veel tijd en mankracht in het vergoeden van de gemaakte kosten gaat zitten?
Zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat het hele proces van het indienen van declaraties bij een verloren, gestolen of defecte OV-chipkaart veel makkelijker kan worden opgelost door middel van het beschikbaar stellen van een tijdelijke brief aan de student in kwestie, waarin staat dat deze persoon recht heeft op vrij reizen? Bent u bereid om met de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) in gesprek te gaan om vast te stellen of er een dergelijke brief aan de studenten in kwestie verstrekt kan worden?
Studenten moeten over een OV-chipkaart beschikken om van alle vormen van openbaar vervoer gebruik te kunnen maken, bijvoorbeeld om toegangspoortjes naar de metro te kunnen openen. In de nabije toekomst zal het gebruik van een OV-chipkaart noodzakelijk zijn, omdat de strippenkaart verdwijnt en er voor toegang tot het OV moet worden in- en uitgecheckt. Het verstrekken van een brief door DUO is dan ook geen alternatief.
Nog afgezien hiervan, zou het sturen van een brief door DUO aan studenten geen tijdwinst opleveren vanwege de noodzakelijke verificatieprocessen. DUO zal voor defect gemelde kaarten bijvoorbeeld eerst bij het OV moeten nagaan of de kaarten daadwerkelijk defect zijn. Het inrichten van een nieuw proces rond het reisproduct voor studenten zou de uitvoeringspraktijk complexer en daardoor ook duurder maken.
De introductie van brieven die dienst doen als tijdelijke vervoerbewijzen zou bovendien misbruik in de hand kunnen werken.
Ik acht het niet wenselijk af te wijken van het huidige regime waar het gaat om de productie van vervangende kaarten.
Het arrest van het Europese Hof van Justitie inzake El Dridi |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
|
|
|
Kent u het bericht dat de Terugkeerrichtlijn zich verzet tegen het opleggen van een gevangenisstraf bij illegaal verblijf?1
Ja.
Welke gevolgen heeft deze uitspraak van het Europese Hof van Justitie voor uw voornemen om illegaal verblijf in Nederland strafbaar te stellen?
De uitspraak van het Europese Hof van Justitie betreft een beoordeling van de Italiaanse wet- en regelgeving. Ten aanzien van de uitwerking van het kabinetsvoornemen om te komen tot een strafbaarstelling van illegaal verblijf is op dit moment een wetsvoorstel tot aanpassing van de Vreemdelingenwet 2000 in voorbereiding, waarbij vanzelfsprekend rekening wordt gehouden met de uitspraak van het Europese Hof van Justitie. Dat wetsvoorstel zal, na voorafgaande consultatie van de meest betrokken partijen, aan de Afdeling advisering van de Raad van State worden aangeboden. Daarna zal het wetsvoorstel bij Uw Kamer worden ingediend. Ik wil op die behandeling echter thans niet vooruitlopen.
Hoe verhoudt deze uitspraak zich tot de afspraken in het regeer- en gedoogakkoord? Deelt u de mening dat de in het vooruitzicht gestelde maatregelen ter strafrechtelijke bestrijding van illegaliteit met grote waarschijnlijkheid niet zullen voldoen aan de toets der kritiek van de in de jurisprudentie van het Hof van Justitie en het Europees Hof van de Rechten voor de Mens ontwikkelde criteria?
Nee. In het regeerakkoord is expliciet opgenomen dat het kabinet de door Nederland ondertekende verdragen, waaronder het Europees verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) zal respecteren. Daarnaast spreekt het voor zich dat toekomstige regelgeving niet in strijd mag zijn met de Europese richtlijnen waaraan Nederland is gebonden.
Bent u bereid om af te zien van het sanctioneren van illegaal verblijf? Zo nee, waarom niet? Bent u dan bereid om het Hof van Justitie een prejudicieel oordeel te vragen over de haalbaarheid van een dergelijk verbod?
Nee. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, is een wetsvoorstel om tot strafbaarstelling van illegaliteit te komen in voorbereiding. Het lijkt mij niet opportuun nu reeds op de behandeling van dit wetsvoorstel vooruit te lopen. Het stellen van prejudiciële vragen is verder niet aan mij. Dat is aan de rechter, indien deze dat van belang acht in een juridische procedure om een vraag over de juiste toepassing van het Europese recht te beantwoorden.
Kartelafspraken op executieveilingen |
|
Eric Lucassen (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de inhoud van het bericht «Kartelafspraken huizenhandel»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er onderzoek wordt gedaan naar honderden handelaren die door het illegaal sluiten van prijsafspraken vele duizenden huizen ver onder de redelijke prijs hebben bemachtigd?
De Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) heeft rapport opgemaakt tegen 15 personen die via executieveilingen handelen in onroerend goed, zoals woonhuizen en bedrijfspanden. De NMa verdenkt hen van kartelafspraken. Deze handelaren kunnen nu reageren op het rapport. Daarna stelt de NMa vast of er sprake is van een overtreding en zo ja, of de NMa een boete oplegt. In het onderzoek is de NMa de namen van enkele honderden handelaren tegengekomen die mogelijk hebben deelgenomen aan de kartelafspraken. De NMa onderneemt later dit jaar stappen tegen de overige handelaren.
Deelt u de mening dat deze handelaren niet alleen de geldverstrekkers maar vooral ook de voormalige eigenaren van de geveilde huizen voor enorme bedragen hebben benadeeld? Hoe groot is de schade voor de gedupeerden?
Als na hoor en wederhoor sprake blijkt te zijn van kartelafspraken, dan komen prijzen op executieveilingen niet tot stand onder normale concurrentie. Dat benadeelt dan huizenverkopers die hun woning noodgedwongen moeten verkopen, doordat zij achterblijven met een onnodig hoge restschuld. Over de exacte schade kan geen betrouwbaar cijfer worden gegeven, omdat niet bekend is wat het verschil is tussen een prijs die tot stand zou zijn gekomen op een veiling zonder afspraken en de prijs die tot stand komt op een veiling met afspraken.
Hoe beoordeelt u het toezicht op deze veilingen?
De notaris houdt als publiek ambtenaar onafhankelijk toezicht op de executieveiling. Zo heeft hij een rol bij de voorbereiding van de veiling, door bijvoorbeeld de veilingvoorwaarden te controleren. De notaris controleert verder of het bieden op de veiling eerlijk verloopt. Tot slot draagt hij zorg voor de levering van het verkochte goed aan de hoogste bieder. Dit betekent dat de notaris in de eerste plaats verantwoordelijk is voor een juist verloop van de executieveiling. Als er aanwijzingen zijn voor onrechtmatigheden, zoals kartelafspraken of strafbare feiten, dan kunnen de NMa of het Openbaar Ministerie worden ingeschakeld. Hiermee is naar mijn mening voldoende toezicht op de executieveilingen.
Welke maatregelen worden er genomen om executieveilingen toegankelijker te maken voor particulieren?
Op een gezamenlijk initiatief van het notariaat, geldgevers en het WEW (de Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen, de uitvoerende organisatie van de Nationale Hypotheekgarantie) is een 16-tal regioveilingen ingesteld om te komen tot een verdere regionalisering en professionalisering van de veilingpraktijk. Het WEW heeft in haar voorwaarden opgenomen dat indien sprake is van een executoriale verkoop, de woning uitsluitend mag worden aangeboden via één van deze regioveilingen. Het doel van de regioveiling is de veilingpraktijk transparanter en tevens toegankelijker te maken voor de particulier ,door onder andere publicaties op internet. Doordat de regioveilingen uniforme veilingvoorwaarden hanteren is het de verwachting dat het voor meer particulieren aantrekkelijker wordt om aan een dergelijke veiling deel te nemen.
Tevens is op dit moment een wetsvoorstel in voorbereiding, waarmee het voor particulieren aantrekkelijker moet worden om aan een executieveiling mee te doen. Zo voorziet het wetsvoorstel onder meer in een regeling van veilen via internet. Ook bevat het voorstel enkele voorzieningen die met name de particuliere koper beter moeten beschermen. Ik verwacht dit voorstel kort na het zomerreces bij uw Kamer te kunnen indienen.
Kunt u toezeggen dat de handelaren die zich schuldig hebben gemaakt aan onderlinge prijsafspraken nu kunnen rekenen op controles door de Belastingdienst en vervolging door het Openbaar Ministerie, zodat zij er niet met een lichte boete vanaf komen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de NMa om onderzoek te doen naar eventuele overtredingen van de Mededingingswet. Volgens de Mededingingswet kan de NMa maximaal een boete van 450 000 euro of, als dat hoger is, 10 procent van de omzet, worden opgelegd bij een geconstateerd kartel. Tegen dit besluit kan beroep worden ingesteld bij de rechter. Blijkt er daarnaast van strafbare feiten, dan kan het Openbaar Ministerie beoordelen of deze feiten strafrechtelijk onderzocht en vervolgd kunnen worden.
Illegale houtexport vanuit Madagaskar |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Zolang het loont blijft Madagaskar kappen»?1
Ja
Hoe beoordeelt u het feit dat er ondanks het verbod op houtexport dat de Madagassische regering vorig jaar instelde er toch nog op grote schaal wordt geëxporteerd naar met name China, waar er bedden van rozenhout van $ 1 miljoen van worden gemaakt?
Het in het bericht genoemde onderzoek van Global Witness en de Environmental Investigation Agency geeft aan dat ondanks een verbod toch houtexport plaatsvindt. Corruptie en zwak bestuur, maar ook andere oorzaken, kunnen ten grondslag liggen aan de illegale export van hout en andere producten uit natuurlijke hulpbronnen in arme landen.
Wat vindt u van de betrokkenheid van het Franse transportbedrijf Delmas, dat ook een Nederlandse vestiging heeft bij de export van illegaal hout?
Het transportbedrijf Delmas heeft in een brief aan de Environmental Investigation Agency (EIA) en Global Witness, beide niet gouvernementele milieuorganisaties, aangegeven zich strikt te willen houden aan de regelgeving door onder meer controle van de aanbieders op de legaliteit van het hout en dubbele controle op de exportvergunning. EIA en Global Witness zijn de opstellers van een rapport uit 2010 over de illegale handel in ebbenhout, rozenhout en palissander.
Kunt u uitsluiten dat Nederland illegaal hout uit Madagaskar heeft geïmporteerd?
Ik kan momenteel niet uitsluiten dat illegaal hout uit Madagaskar op de Nederlandse markt komt. Hout kan immers ook via andere EU Lid-Staten of vanuit andere landen worden geïmporteerd waarna het vrij kan worden verhandeld op de EU interne markt. Ik kan om die reden ook niet achterhalen of meubels of andere producten die met Madagassisch hout zijn gefabriceerd op de Nederlandse markt belanden.
Uit importcijfers blijkt wel dat er geen hout rechtstreeks vanuit Madagaskar in Nederland wordt geïmporteerd.
Overigens staat het bestrijden van de handel in illegaal gekapt hout en houtproducten al sinds het begin van deze eeuw hoog op de agenda van de Europese Unie. Het is namelijk bij uitstek een probleem dat een aanpak op EU-niveau vergt. In mei 2003 presenteerde de Europese Commissie het EU Forest Law Enforcement, Governance and Trade (FLEGT) actieplan. In het actieplan wordt een vernieuwende aanpak uiteengezet voor de bestrijding van illegale houtkap en worden ontwikkelingslanden gesteund in hun streven naar goed bestuur met behulp van de stimulansen die de Europese interne markt in dit verband kan bieden. Inmiddels heeft het actieplan geleid tot twee belangrijke Europeesrechtelijke instrumenten:
Met deze maatregelen hoopt de EU uiteindelijk de handel in illegaal gekapt hout uit te bannen en de productie en oogst van legaal en duurzaam geproduceerd hout te stimuleren.
Kunt u achterhalen of meubels en andere producten die met Madagassisch hout zijn gefabriceerd op de Nederlandse markt zijn beland?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u nagaan of de Bank of Africa middels het geven van leningen betrokken is bij het kappen en exporteren van illegaal hout?
Hoewel het rapport uit 2009 van de EIA en Global Witness aangeeft dat een bijkantoor van de Bank of Afrika in Madagaskar betrokken is bij de financiering van de export van hout, wordt dit niet verder onderbouwd. De grens tussen legaliteit en illegaliteit is niet zo eenvoudig aan te geven. Europese wetgeving op dit gebied is echter in een vergevorderd stadium.
FMO heeft laten weten niet betrokken te zijn bij de financiering van het kappen en exporteren van illegaal hout uit Madagaskar. Voorts past het niet in het beleid van FMO om dit soort praktijken te financieren.
Wat is u oordeel over de suggestie dat door het steunen van de Bank of Africa ook Europese organisaties waaronder de Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden (FMO) betrokken zijn bij de financiering?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe beoordeelt u de inzet van natuurorganisaties om rozenhout, waar het in de meeste gevallen om gaat, op te nemen in de lijst van verboden hout van CITES, het VN-verband dat de internationale handel in beschermde planten en dieren aan banden probeert te leggen?
De regering van Madagaskar heeft zelf op 10 juni 2010 een aanvraag ingediend bij de Secretaris-Generaal van CITES, Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora, met het verzoek om rozenhout, palissander en ebbenhout op de Appendix III lijst van CITES te plaatsen. In Appendix III staan soorten die op verzoek van een lidstaat op de lijst zijn geplaatst, omdat zij deze nationaal hebben beschermd. Deze lidstaat vraagt daarbij andere partijen om te helpen met de controle en het voorkomen van de illegale handel in die soorten.
Dat ook natuurorganisaties een dergelijk verzoek ondersteunen is een goede zaak.
Uiteraard zal Nederland de handhaving die voortvloeit uit de Appendix III listing volledig uitvoeren. Nederland heeft zich in CITES-kader altijd ingezet voor de opname van houtsoorten op de Appendices. Ik juich het dan ook toe dat Madagaskar deze stap heeft genomen.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het Europees Hof van Justitie over de verenigbaarheid van strafbaarstelling van illegaliteit met de, tevens in Nederland te implementeren, Terugkeerrichtlijn?1
Ja.
Op welke wijze zult u gevolg geven aan deze uitspraak?
De uitspraak van het Europese Hof van Justitie betreft een beoordeling van de Italiaanse wet- en regelgeving en geeft geen rechtstreeks oordeel over het Nederlandse voornemen om illegaal verblijf strafbaar te stellen. Vanzelfsprekend zal ik deze uitspraak wel betrekken bij de totstandkoming van voorgenomen wet- en regelgeving.
Is het gevolg van deze uitspraak dat de strafbaarstelling van illegaliteit, die u voornemens bent in te voeren, strijdig is met de Terugkeerrichtlijn? Zo nee, waarom niet?
De uitspraak van het Europese Hof van Justitie betreft een beoordeling van de Italiaanse wet- en regelgeving. Ten aanzien van de uitwerking van het kabinetsvoornemen om te komen tot een strafbaarstelling van illegaal verblijf is op dit moment een wetsvoorstel tot aanpassing van de Vreemdelingenwet 2000 in voorbereiding. Dat wetsvoorstel zal, na voorafgaande consultatie van de meest betrokken partijen, aan de Afdeling advisering van de Raad van State worden aangeboden. Daarna zal het wetsvoorstel bij Uw Kamer worden ingediend. Het lijkt mij niet opportuun nu reeds op de behandeling van dit wetsvoorstel vooruit te lopen.
Is het gevolg van deze uitspraak dat de door u voorgestelde strafbaarstelling van de overtreding van het inreisverbod (zoals bij de implementatie van de Terugkeerrichtlijn is voorzien, en welk voorstel nu ter voorlichting bij de Raad van State ligt) strijdig is met de Terugkeerrichtlijn? Zo nee, waarom niet?
In het kader van de implementatie van de Terugkeerrichtlijn heeft de Afdeling advisering van de Raad van State op dit moment een aantal door uw Kamer gestelde voorlichtingsvragen2 onder beraad over juist dit onderwerp. Gelet op de gevolgde procedure lijkt het mij verstandig niet op de uitkomsten van dit advies vooruit te lopen.
Deelt u de mening dat uit de uitspraak volgt dat, indien de terugkeer van een uitgeprocedeerde vreemdeling niet binnen de gegeven vertrektermijn is gerealiseerd, dit geen reden mag zijn om de vreemdeling, enkel vanwege zijn illegaal verblijf in Nederland, een gevangenisstraf op te leggen? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik graag naar mijn antwoord op vraag 3. Ik wil niet op het lopende wetgevingsproces vooruitlopen. Uiteraard zal staande en toekomstige wet- en regelgeving zodanig moeten zijn, dat deze niet in strijd is met Europees recht. Daarmee houd ik terdege rekening.
Deelt u de mening dat derhalve uit de uitspraak volgt dat het opleggen van een gevangenisstraf, enkel op grond van het niet tijdig verlaten van Nederland door een uitgeprocedeerde vreemdeling, strijdig is met Europees recht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat uit de uitspraak ondubbelzinnig volgt dat de Terugkeerrichtlijn slechts tot doel dient om in Europees verband gezamenlijke normen te bepalen voor de terugkeer van vreemdelingen, en dat het opleggen van strafrechtelijke sancties om terugkeer af te dwingen niet in overeenstemming is met dat doel? Volgt daaruit dat Nederland voornemens is de Terugkeerrichtlijn op zo’n wijze te implementeren dat deze strijdig is met Europees recht? Kunt u deze antwoorden toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u dat voorafgaand aan deze uitspraak verscheidene deskundigen op het terrein van Europees recht, de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ) en, meer in algemene zin, Europees Commissaris Malmström reeds hebben verklaard dat het strafbaar stellen van de overtreding van het inreisverbod (strafbaar stellen van illegaal verblijf) in het kader van de implementatie van de Terugkeerrichtlijn, niet strookt met die richtlijn? Waarom bent u desondanks blijven volharden in het indienen van een wetsvoorstel dat strijdig is met een Europese richtlijn? Bent u bereid gezaghebbende instanties in dit kader voortaan serieuzer te nemen?
Vanzelfsprekend ben ik bereid gezaghebbende instanties serieus te nemen. Wat uw vraag over het advies van de ACVZ betreft, verwijs ik graag naar de nadere nota naar aanleiding van het verslag waarin ik hierop reeds ben ingegaan. Verder deel ik niet uw mening dat de Europese Commissie zich tegen de strafbaarstelling van het inreisverbod zou hebben uitgesproken. In haar reactie op parlementaire vragen heeft de Europese Commissie, in lijn met hetgeen nu ook door het Hof is geoordeeld, zich uitgesproken tegen strafrechtelijke sancties die de uitvoering van de terugkeerrichtlijn belemmeren, zoals de gevangenisstraf die in de door u genoemde uitspraak aan de orde was.
Hoe beoordeelt u dat de staat al meerdere malen door Europese rechters op de vingers is getikt over nationale vreemdelingrechtelijke regels en voorstellen, mede in het licht van het gedoogakkoord, dat meerdere voorstellen bevat die mogelijk strijdig zijn met bestaande Europese richtlijnen en verdragen? Deelt u de mening dat steeds meer moet worden geconcludeerd dat die voorstellen niet haalbaar zullen blijken te zijn? Kunt u dit toelichten?
Het kabinet acht zich vanzelfsprekend gebonden aan de Europese regelgeving. Uit het regeer- en gedoogakkoord blijkt echter tevens de ambitie om in te zetten op de aanpassing van die Europese regelgeving. In het position paper Nederlandse inzet EU-migratiebeleid heb ik uiteen gezet welke voorstellen met welk verwacht effect ik daartoe zal doen.
Deelt u de mening dat het vanwege de uitspraak van het Europees Hof van Justitie noodzakelijk is om de tweede Nota van Wijziging bij het wetsvoorstel ter implementatie van de Terugkeerrichtlijn in te trekken? Bent u daartoe bereid? Kunt u deze antwoorden toelichten?
Nee. Daarbij verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 5, 6 en 7.
De positie van vrouwen in de Arabische regio |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
|
|
|
Is uw voornemen de positie van vrouwen te versterken in de Arabische regio aan de orde gekomen in uw gesprek met minister Hillary Clinton, 21 april 2011?1
Minister Clinton en ik hechten allebei groot belang aan het verbeteren van de positie van vrouwen in de Arabische regio en hebben daarover met elkaar van gedachten gewisseld. Zij was met mij van mening dat processen gericht op het bevorderen van democratie, vrede en veiligheid zonder actieve inbreng van vrouwen niet duurzaam kunnen zijn. Institutionele en culturele verandering is eveneens nodig om een omgeving te creëren, waarin vrouwen daadwerkelijk een zinvolle politieke en economische bijdrage kunnen leveren.
Hoe beoordeelt u haar opmerking dat het versterken van de positie van vrouwen juist nu, in de transitieprocessen in de Arabische regio, van groot belang is om democratisering werkelijk te bevorderen en wortel te doen schieten?
Zoals minister Clinton en ik in onze gezamenlijke verklaring hebben gesteld, zijn wij beiden van mening dat duurzame vrede en stabiliteit in een samenleving meer kans maken wanneer vrouwen, conform VNVR 1325, actief betrokken zijn bij democratiseringsprocessen. Toch waren in 2010 minder dan 10% van onderhandelaars in vredesprocessen vrouw en van de ondertekenaars nog geen 3%. Met betrekking tot de Arabische regio geldt dat zowel mannen als vrouwen lijden en hebben geleden onder repressieve overheden. De diep gewortelde wettelijke discriminatie van vrouwen heeft daarnaast een grote uitwerking gehad op de dagelijkse leefomstandigheden van vrouwen. Om die reden acht ik volledige implementatie van CEDAW (UN Convention on the Elimination of All Forms of Discrimination against Women) en het intrekken van door landen bij ratificatie gemaakte voorbehouden essentieel.
Op welke wijze worden vrouwen in Egypte betrokken bij de grondwetsherziening en bent u bereid er bij uw Egyptische collega op aan te dringen hen hierbij te betrekken?
Herziening van de Egyptische grondwet is voorzien voor de periode na de parlementsverkiezingen. Er bestaat nog onduidelijkheid over de wijze waarop invulling zal worden gegeven aan dit proces. Op 2 juni a.s. zal een door UNWomen, samen met UNDP, IDEA, IPU (Inter Parliamentary Union) en andere internationale organisaties, georganiseerde internationale ronde tafel plaatsvinden in Cairo. Het doel hiervan is te leren van ervaringen in andere landen met betrekking tot participatie van vrouwen in transitieprocessen. Het maatschappelijk middenveld in Egypte bereidt zich ook op de nieuwe constitutie voor. Nederland draagt, samen met UNWomen, financieel bij aan een op 4 juni 2011 te houden nationale conventie om de inbreng van vrouwen in dit proces te formuleren. Deze bijeenkomst wordt georganiseerd door de Arab Alliance for Women. Nederland zal beide bijeenkomsten bijwonen. Indien nodig zal ik mijn Egyptische collega aanspreken op de opvolging van de aanbevelingen.
Op welke wijze bevordert u de rechten van vrouwen en hun participatie in de transitieprocessen in de landen die zich nu, of mogelijk op een later moment, in een dergelijke fase bevinden?
Specifieke behoeften verschillen per land. Identificatie van mogelijkheden is in volle gang. Voor 2011 is recentelijk, onder begrotingsartikel 5.3, € 2 miljoen geoormerkt voor steun aan vrouwenparticipatie in de Arabische regio. Over deze mogelijkheid worden de posten in de regio en Nederlandse Ngo’s binnenkort geïnformeerd.
Van 17 t/m 20 mei jl. bezocht de Mensenrechtenambassadeur Egypte. Hij benadrukte de noodzaak vrouwenrechten te bevorderen in alle gesprekken met vertegenwoordigers van de Egyptische overheid en het maatschappelijk middenveld. In zijn gesprek met de VS ambassadeur in Egypte kwam mogelijke samenwerking tussen de VS en Nederland aan de orde. Over dit bezoek is de Tweede Kamer separaat een brief toegegaan.
Het factureren door Buma/Stemra van websites die een radiostream op hun site embedden |
|
Mariko Peters (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat Buma/Stemra websites factureert die een radiostream op hun site embedden?1
Ja.
Vindt u het terecht en wenselijk dat Buma/Stemra van websitebeheerders geld gaat vragen voor het embedden van radiostreams?
Ik vind het aan de betrokken partijen om in overleg tot een regeling te komen. Daarbij is een belangrijke vraag of er sprake is van een auteursrechtelijke relevante handeling in de vorm van een openbaarmaking. Evenals ten tijde van het eerdere schriftelijk overleg met uw Kamer het geval was (Kamerstukken II 2010–11, 29 838, nr. 26), bestaat hier nog geen duidelijkheid over. Voor de vraag of embedden gelijk is aan hyperlinken geldt voorts dat er (technische) verschillen tussen beide vormen zijn. Ingeval van embedden is de radiostream te beluisteren binnen de website van degene die op internet de embedded link heeft geplaatst. De gebruiker blijft dus op de site waarin de stream is ingebed. De stream zelf (het auteursrechtelijk beschermde werk) is echter afkomstig van de servers van de website waar de embedded link naar verwijst. Ingeval van een hyperlink wordt er een nieuw tabblad of venster geopend met de website waarnaar wordt gelinkt. De bezoeker verlaat aldus de website waar hij de link aantrof om zo de inhoud waar deze naar verwijst te kunnen raadplegen. Of het citaatrecht van toepassing is, moet worden beoordeeld op grond van artikel 15a van de Auteurswet. Één van de voorwaarden is dat de omvang van het citaat in overeenstemming is met wat in het maatschappelijk verkeer redelijkerwijs geoorloofd is. Of met succes een beroep kan worden gedaan op dit artikel is uiteindelijk aan de rechter. Ik heb begrepen dat Buma/Stemra met de betrokken website van mening verschilt over de vraag of een vergoeding verschuldigd is en dat inmiddels een procedure bij de rechter is gestart. Die zal daarover een uitspraak doen. Hiernaast heb ik begrepen dat voor de embedding van achtergrondmuziek nog overleg plaatsvindt tussen Buma/Stemra en VNO/NCW over een mogelijke regeling. Daarbij wordt ook de optie opengehouden om in goed overleg de kwestie voor te leggen aan de rechter.
Vooralsnog zie ik geen aanleiding om op dit punt de wet aan te passen. Ten eerste dekt het begrip «openbaarmaking» de zinsnede «mede delen aan het publiek» uit de artikelen 2 en 3 van de Richtlijn Auteursrecht (2001/29/EG), waarvan de uitleg uiteindelijk is voorbehouden aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Voorts is bij de invoering van het begrip bewust gekozen voor een open norm. Hierdoor is het aan de rechter om op grond van de concrete omstandigheden te beoordelen of er sprake is van openbaarmaking. Dit systeem heeft als voordeel dat de wet niet na elke technologische ontwikkeling en innovatie hoeft te worden aangepast.
Is bij het embedden van auteursrechtelijk beschermde muziek wel sprake van een nieuwe openbaarmaking of verveelvoudiging? Moet embedden niet veeleer worden vergeleken met hyperlinken?
Zie antwoord vraag 2.
Als er sprake is van heropenbaarmaking, is dan niet vaak het citaatrecht van toepassing?
Zie antwoord vraag 2.
Indien de wet hier onduidelijkheid over laat bestaan, bent u bereid aanpassingen door te voeren opdat het embedden van streams niet gezien kan worden als openbaarmaking of verveelvoudiging? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat geld vragen voor embedden een aanslag is op de rijke, multimediale cultuur van het web en Nederland op achterstand plaatst in de digitale revolutie? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van belang dat er goede balans bestaat tussen vrijheid van creativiteit enerzijds en bescherming van rechten van rechthebbenden anderzijds. Dat betekent dat ik voorstander ben van innovaties in de multimediale cultuur. Tegelijk mogen deze innovaties niet ten koste gaan van de auteurs en artiesten, die immers ook hun bijdrage leveren aan de rijke multimediale cultuur. Het is hierbij in eerste instantie aan de direct betrokken partijen om in goed overleg eruit te komen. Ik steun daarom de ontwikkeling dat VNO/NCW en BUMA/Stemra in overleg zijn over de embedding van achtergrondmuziek.
Bent u bereid stappen te zetten om Buma/Stemra te bewegen tot het terugdraaien van deze maatregel? Zo ja, welke stappen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe beoordeelt u deze actie van Buma/Stemra in het licht van de eerdere poging van Buma/Stemra in 2010 om websites te factureren voor het embedden van video’s en audiofragmenten zoals YouTube-video's, die strandde na de commotie die dit teweeg bracht?2
In 2010 het ging het om het sturen van facturen voor het embedden van video’s voor persoonlijk gebruik. In het onderhavige gebruik is er sprake van commercieel gebruik, waarbij dit gebruik het hoofddoel is van de website. Dat zijn relevante verschillen. Het gaat hier immers niet om consumenten die een factuur krijgen omdat ze hun websites met een stukje muziek verfraaien. Verder is het aan de betrokken partijen om in overleg of door tussenkomst van de rechter tot een goede oplossing te komen.
Nigeria |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
|
|
|
Kent u de berichtgeving uit Nigeria, waaruit blijkt dat een groot aantal geweldsincidenten is uitgebroken na de presidentsverkiezingen? Kunt u een oordeel geven over de actuele situatie in Nigeria?1
Ja, deze berichten zijn mij bekend. Inmiddels is aan de ernstige geweldsuitbarstingen die na bekendmaking van de voorlopige uitslagen van de presidentsverkiezingen op 17 april uitbraken een einde gekomen. Naar schatting van Nigeriaanse NGO’s zijn daarbij tot dusver ongeveer 500 dodelijke slachtoffers te betreuren.
Hoe beoordeelt u het verkiezingsproces en de manier waarop de verliezende kandidaat Buhari heeft gereageerd op zijn verkiezingsnederlaag?
Zowel lokale als internationale verkiezingswaarnemers bestempelden de presidentsverkiezingen in Nigeria als de meest geloofwaardige verkiezingen sinds de hervatting van de democratie in 1999. Oppositiekandidaat Buhari heeft zich niet bereid getoond tot een inhoudsvolle politieke dialoog en heeft nagelaten zijn volgelingen op te roepen om af te zien van geweld. Zijn partij, de Congress for Progressive Change (CPC) is in beroep gegaan tegen de verkiezingsuitslag in 22 van de 36 deelstaten.
Kunt u een inschatting geven van de omvang van de vluchtelingenstroom, die als gevolg van het geweld op gang is gekomen, en de manier waarop deze vluchtelingen worden opgevangen?
Tot nu toe zijn ruim 74 000 mensen door het Nigeriaanse Rode Kruis als ontheemd geregistreerd. De Nigeriaanse overheid, het Rode Kruis en UNICEF zijn betrokken bij de hulpverlening aan en de opvang van slachtoffers.
Klopt de inschatting dat de geweldsincidenten hoofdzakelijk langs religieuze lijnen plaatsvinden, dat met name christenen slachtoffer worden van het geweld en dat kerken worden verbrand? Welke maatregelen worden genomen om dit geweld te beëindigen en de daders van deze gewelddadigheden te berechten?
In eerste instantie was het geweld vooral gericht op christelijke wijken, kerken en woningen van partijgenoten van president Jonathan. De daders waren voornamelijk ongeschoolde moslimjongeren uit de armste gelederen van de samenleving met weinig perspectief op sociaaleconomische vooruitgang. De Nigeriaanse overheid heeft na het uitbreken van het geweld de veiligheidsmaatregelen fors opgevoerd en tijdelijk een avondklok ingesteld in grote delen van Noord-Nigeria. Ook werden de gouverneursverkiezingen op 26 april 2011 in de noordelijke deelstaten Kaduna en Bauchi uitgesteld. Mede hierdoor verliepen de gouverneursverkiezingen relatief rustig. President Jonathan heeft inmiddels een overheidscommissie ingesteld die moet onderzoeken wat de exacte toedracht was en wie verantwoordelijk moet worden gehouden voor deze gewelddadigheden.
Welke initiatieven worden door de internationale gemeenschap ondernomen om beëindiging van dit geweld te bespoedigen? Welke betrokkenheid heeft de Afrikaanse Unie in dit proces?
De internationale gemeenschap en de EU hebben het verkiezingsgeweld veroordeeld. EU Hoge Vertegenwoordiger Ashton benadrukte in haar verklaringen van 18 en 21 april en 4 mei 2011 het geloofwaardige karakter van het verkiezingsverloop maar veroordeelde tegelijkertijd het geweld. Evenals de EU stuurde de Afrikaanse Unie (AU) een verkiezingswaarnemingsmissie naar Nigeria. In een voorlopige verklaring van de AU op 16 april 2011 werd het positieve verloop van het verkiezingsproces benadrukt en werd opgeroepen om verder geweld te voorkomen. Voor het overige is de betrokkenheid van de AU in dit proces gering.
Het bericht dat legertrucks al twee jaar vaststaan door plantjes |
|
Han ten Broeke (VVD), André Bosman (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat legertrucks al twee jaar vaststaan door de aanwezigheid van de zgn. «blaasvaren»?1
Ja.
Klopt dit bericht? Wat is er zo bijzonder aan de blaasvaren?
Het betreft hier twaalf niet meer in gebruik zijnde legertrucks. De blaasvaren is opgenomen in de Rode Lijst Vaatplanten in de categorie «zeer zeldzaam» en «sterk in aantal afgenomen». De blaasvaren valt onder de beschermde soorten van de Flora- en faunawet.
Is het feit dat deze planten onder legertrucks groeien een bewijs dat ze niet zeldzaam zijn, of een bewijs dat de inzet van deze wielvoertuigen zeldzaam is?
Zie antwoord vraag 2.
Wat bent u voornemens te doen om beweging te krijgen in de legertrucks?
Aanvankelijk ging het om 115 niet meer in gebruik zijnde legertrucks waaronder onder meer blaasvarens groeiden. Het ministerie van Defensie heeft voor deze varens een projectplan opgesteld. Op basis hiervan is voor verplanten van de varens een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet verleend. Inmiddels is een deel van de varens verplant en is het merendeel van de legertrucks niet meer op het terrein aanwezig. Met het ministerie van Defensie is de afspraak gemaakt dat, voordat de laatste varens worden verwijderd, eerst het projectplan wordt geëvalueerd. Die evaluatie vindt medio september plaats. Na ontvangst van de evaluatie zal in overleg met het ministerie van Defensie worden besloten hoe om te gaan met de nog resterende populatie. Van belang in dat verband is in hoeverre naar elders verplante varens levensvatbaar zijn gebleken. Daarna zouden de laatste vrachtauto’s kunnen worden weggehaald en is het terrein weer als parkeerplaats te gebruiken zonder beperkingen.
Is er nog meer defensiematerieel dat niet mag worden verplaatst of niet kan worden gebruikt vanwege zeldzame flora en/of fauna?
Nee.
Zijn er andere defensielocaties waar Defensie niets kan ondernemen vanwege zeldzame flora en/of fauna?
Nee.
Het bericht "Taxi's Schiphol weigeren ritten" |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Taxi’s Schiphol weigeren ritten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het weigeren van zakenpartners en toeristen door taxichauffeurs niet alleen schadelijk is voor het imago van de taxibranche, maar mogelijk ook negatieve consequenties heeft voor onze economie en toeristische sector? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze ritweigeraars geen schade meer aanrichten?
Het weigeren van klanten door taxichauffeurs is ongewenst. Het is klant-onvriendelijk en schaadt het imago van de taxibranche. Mogelijk negatieve (financiële) consequenties voor de economie en toeristische sector zijn mij niet bekend.
Op luchthaven Schiphol controleert de Stichting Taxicontrole Schiphol het gebruik van de taxistandplaats en de kwaliteit van de door de aanbieders geleverde diensten. De (rijks)overheid staat hier geheel buiten. Schiphol is als privaatrechtelijk eigenaar van het luchthavengebied gerechtigd om regels te stellen die gelden voor de gebruikers van de luchthaven, waaronder taxibestuurders.
Naast controle van kwaliteitseisen aan de taxi’s en het gebruik van schone auto’s, ziet de stichting ook toe op klantvriendelijkheid en gastvrijheid. Klanten kunnen bij de coördinator op de standplaats melding doen van ritweigering en/of andere misstanden door chauffeurs. De dienstdoende coördinator maakt van deze meldingen een rapport. Ook maakt de coördinator rapport op van ongewenste zaken en misstanden die hij zelf waar neemt, waaronder ritweigering. Nadat is vastgesteld dat een ritweigering en/of misstand heeft plaatsgevonden bepaalt het management van de stichting welke maatregel(en) genomen worden.
Schiphol heeft het gebruik van de taxistandplaats aanbesteed en concessies verleend aan enkele grote taxiondernemingen. Daarnaast hebben ook een groot aantal individuele chauffeurs een vergunning om als aanvullend vervoerder taxi-diensten op de luchthaven aan te bieden. Op de luchthaven Schiphol zijn in totaal 14 taxistandplaatsen beschikbaar op een door slagbomen afgesloten gebied (taxi opstelstrook). Van de 14 plaatsen zijn 10 plaatsen gereserveerd voor concessionarissen. 4 plaatsen zijn gereserveerd voor aanvullende vervoerders (zelfstandige taxiondernemers).
Indien een ritweigering of andere misstand een concessietaxi betreft, wordt de directie van de onderneming, die de betreffende concessie heeft gekregen, opgedragen de nodige maatregelen te nemen om herhaling te voorkomen. Indien het een aanvullende taxi betreft, wordt de chauffeur en/of ondernemer van die taxi daarop aangesproken en wordt er zo nodig en sanctie opgelegd. Ook iedere aanvullende taxi is gebonden aan de vastgestelde regelingen. Zie ook http://www.stichtingtaxicontrole.nl.
Daar Schiphol stelt dat er 24 uur per dag een coördinator rondloopt, hoe is het dan toch mogelijk dat dit kennelijk op grote schaal voorkomt? Heeft deze coördinator wel voldoende bevoegdheden om op te treden? Zo ja, waarom gebeurt dit dan niet?
Navraag bij de Stichting Taxi Controle Schiphol maakt duidelijk dat men de beweringen van veelvuldige ritweigering niet herkent. Het weigeren van (korte) ritten door taxichauffeurs op de door middel van slagbomen afgesloten taxistandplaats komt weinig voor. Een coördinator houdt toezicht op het gedrag van taxichauffeurs en hun klanten. Bij de coördinator en/of de Stichting Taxi Controle kunnen klanten melding maken van ritweigeringen. In 2010 is blijkens de ontvangen informatie een marginaal aantal ritweigeringen aangemeld en is door Schiphol in een enkel geval een sanctie opgelegd aan de chauffeur. In bepaalde situaties is een chauffeur overigens gerechtigd een klant te weigeren, zoals bij dronkenschap en agressief gedrag.
Bent u bereid, in overleg met Schiphol en de taxibranche, de functie van de coördinator te verbeteren naar een functie als taxigastheer, welke de bevoegdheid heeft om actief service te verlenen richting klanten en weigerende taxichauffeurs en andere misstanden direct aan te pakken en te rapporteren aan de bevoegde instanties? Zo nee, waarom niet?
4. Nee, zoals in de antwoorden op de vragen 2 en 3 is aangegeven, is de Stichting Taxi Controle Schiphol een onafhankelijke organisatie die tot doel heeft het aanbieden van taxivervoer op de luchthaven Schiphol te controleren op onder andere het nakomen van de gemaakte afspraken, kwaliteit van de dienstverlening en het coördineren van het logistieke proces. Het Rijk kan en wil niet treden in deze louter privaatrechtelijke constellatie.
Bent u bereid met de gemeente Haarlemmermeer in overleg te treden over een nieuwe verordening gebaseerd op de aanstaande taxiwet, waardoor vrije rijders gedwongen worden om in een groep te opereren zodat ze straks bij ritweigering of andere misstanden het risico lopen dat de hele groep de/zijn vergunning voor Schiphol kwijt raakt?
Niet de gemeente Haarlemmermeer, maar luchthaven Schiphol is verantwoordelijk voor het functioneren van de taxistandplaats Schiphol. Met het verlenen van concessies loopt de luchthaven vooruit op de verplichte groepsvorming die onder andere de gemeente Amsterdam, na invoeren van de taxiwet, kan eisen aan taxiondernemers. Voor de concessiehouders geldt al dat bij onvoldoende presteren de concessie niet wordt verlengd (geen gebruik maken van de verlengingsoptie). Bij het (ernstig) in gebreke blijven kan een concessieovereenkomst ook onmiddellijk worden opgezegd.
De gemeente Haarlemmermeer is een van de zeven gemeenten die het model van groepsvorming kan toepassen op het (aanpalende) gemeentelijke grondgebied. Met de zeven gemeenten ben ik in overleg over nieuwe verordeningen op basis van de aanstaande taxiwet.
Syrië |
|
Mariko Peters (GL) |
|
|
|
|
Heeft u inmiddels met EU Hoge Vertegenwoordiger Catharine Ashton gesproken over de diplomatieke mogelijkheden van de EU om druk te zetten op de Syrische autoriteiten om meer rechten en vrijheden voor burgers in te voeren en het geweld tegen burgers te staken? Welke acties heeft Ashton toegezegd te zullen nemen? Welke acties heeft zij ondertussen genomen?
Ja, ik heb zowel mondeling als schriftelijk de volgende maatregelen voorgesteld:
De EU heeft in eerste aanleg op 9 mei jl. een wapenembargo en een verbod op de uitvoer van goederen bestemd voor interne repressie ingesteld. Ook heeft de EU besloten tot het instellen van een sanctielijst inhoudende een bevriezing van tegoeden en een reisverbod tegen 13 personen die verantwoordelijk gehouden kunnen worden voor het gewelddadig optreden van de autoriteiten tegen demonstranten. Tijdens de Raad voor Buitenlandse Zaken d.d. 23 mei jl. is de sanctielijst uitgebreid met onder anderen president Assad. Nederland had zich hiervoor sterk gemaakt. Voorts is besloten dat geen verdere stappen met betrekking tot het sluiten van een Associatie Akkoord met Syrië zullen worden gezet. Ondertekening van de overeenkomst is niet aan de orde. Ook is besloten dat het EU-hulpprogramma nagenoeg geheel (o.a. het European Neighbourhood Policy Instrument) wordt opgeschort. Na de Raad voor Buitenlandse Zaken d.d. 20 juni jl. is de sanctielijst nog verder uitgebreid, ditmaal tevens met vermelding van een aantal economische entiteiten.
De VN-Mensenrechtenraad heeft het optreden van Syrië veroordeeld en opgeroepen tot een «fact-finding»-missie van het Hoge Commissariaat voor de Mensenrechten. Deze wacht nog op het verkrijgen van toegang tot Syrië.
Deelt u de mening dat Turkije als belangrijke handelspartner van Syrië en regionale grootmacht een belangrijke rol kan vervullen bij de beïnvloeding van de Syrische autoriteiten? Bent u bereid met Ashton en uw Europese collega’s de mogelijkheden te bespreken om Turkije te vragen onderhandelingen met de Syrische autoriteiten te starten? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de inspanningen van de EU en Turkije elkaar in de regio kunnen versterken. Zo riep de Turkse premier Erdoğan het Syrische regime onlangs onder meer op tot onverwijlde democratisering. Gegeven de contacten van Turkije met de Syrische regering, is het van belang waar mogelijk – ook in EU- en VN-verband – gezamenlijk op te trekken. In elk geval blijven de regionale ontwikkelingen in consultaties met de Turkse regering aan de orde komen.
Bent u bereid er bij uw Europese collega’s voor te pleiten de (financiële) steun die Syrië via het European Neighbourhood Policy ontvangt, op te schorten? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid ervoor te pleiten deze middelen ter beschikking te stellen van mensenrechten- en democratiseringsorganisaties?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid bij uw Europese collega’s en collega’s van de Schengenlanden te pleiten voor een reisverbod voor de belangrijkste leden van het Syrische regime, ook als zij reizen met een paspoort afgegeven door de EU of de VS? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid in Europees verband de tegoeden van de familie van Assad en de belangrijkste leden van het regime in Europa te bevriezen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid het Internationaal Strafhof ICC te vragen een onderzoek te starten naar misdaden tegen burgers en betogers begaan door en/of onder verantwoordelijk van president Assad en Maher Assad (leider van de speciale brigade die mogelijk verantwoordelijk is voor veel burgerslachtoffers)? Zo nee, waarom niet?
Het ICC en aanklager zijn onafhankelijk en het is dan ook niet aan NL om aan te dringen op een onderzoek. Syrië is geen partij van de Statuut van Rome en het ICC heeft op dit moment geen rechtsmacht in Syrië. Het ICC kan rechtsmacht uitoefenen indien de Veiligheidsraad de situatie naar het ICC verwijst.
Wat is de door Nederland gewenste uitkomst van de speciale vergadering van de VN Mensenrechtenraad over Syrië, van 29 april? Kunt u de Kamer berichten over de resultaten van de vergadering?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden, gelet op de steeds verder uit de hand lopende situatie in Syrië?
Gegeven de snel opvolgende gebeurtenissen en om u een zo volledig mogelijk beeld te geven, is ervoor gekozen u te antwoorden na het aannemen van aanvullende sancties door de EU.
Het Jaarbericht 2010 vban Inspectie Jeugdzorg |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Jeugdzorg brengt afspraken niet in de praktijk»? Hoe beoordeelt u dit bericht?1
Ik ben bekend met het bericht.
Ingevolge de Wet op de jeugdzorg zijn provincies verantwoordelijk voor het leveren van verantwoorde zorg. Om verantwoorde zorg te kunnen leveren, worden afspraken gemaakt door betrokken veldpartijen. Ik ben een voorstander van afspraken en initiatieven ontwikkeld door het veld zelf omdat dit het draagvlak voor de uitvoering vergroot. Indien de Inspectie Jeugdzorg (IJZ) constateert dat het niet nakomen van deze afspraken leidt tot onveilige situaties, kan zij aanbevelingen doen ter verbetering. Deze aanbevelingen richt zij tot de betreffende instelling en, afhankelijk van de aard van het onderzoek, aan de betrokken provincie en/of aan het Rijk. Daarnaast heeft de inspectie een signaleringsfunctie richting de betrokken overheidslaag om deze op de hoogte te brengen van de door haar geconstateerde knelpunten.
De IJZ heeft verschillende instrumenten in handen om het nakomen van gemaakte afspraken te bevorderen. Indien aanbevelingen onvoldoende effect hebben en de IJZ constateert ernstige risico’s voor het kind, dan kan zij de instelling onder verscherpt toezicht plaatsen. Op deze manier kan de inspectie de instelling extra in de gaten houden. De inspectie heeft eveneens de mogelijkheid om een handhavende maatregel te vragen aan Gedeputeerde Staten (GS). GS kan vervolgens een schriftelijke aanwijzing geven aan het bureau jeugdzorg of de betrokken instelling.
Pas in tweede instantie is het Rijk aan zet. Als de inspectie van mening is dat de provincie onvoldoende handhaaft, kan zij de betrokken bewindspersoon adviseren GS een aanwijzing te geven om te handhaven.
Zoals de inspectie in haar Jaarbericht schrijft, acht zij het nakomen van afspraken van dermate groot belang voor de kwaliteit van de jeugdzorg dat zij hiervoor de komende tijd nadrukkelijk aandacht zal vragen in haar contacten met instellingen, maatschappelijke organisaties, betrokken ministeries en provincies. Ik heb de inspectie gevraagd mij hier nadrukkelijk van op de hoogte te houden.
Gezien bovenstaande acht ik het niet nodig om aanvullende maatregelen te treffen om het nakomen van afspraken te waarborgen.
Kunt u verklaren waarom op landelijk niveau gemaakte afspraken en protocollen in de dagelijkse praktijk van de jeugdzorg onvoldoende worden toegepast? Bent u bereid maatregelen te treffen zodat nieuwe afspraken in de praktijk beter worden geïmplementeerd? Zo ja, welke maatregelen zijn dit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat kwetsbare kinderen soms al maandenlang uit huis zijn geplaatst zonder dat gecontroleerd wordt of de nieuwe verzorgers wel geschikt zijn voor deze taak? Op welke wijze zou dit toezicht verbeterd kunnen worden? Bent u bereid deze maatregelen te treffen om het toezicht op pleeggezinnen te verbeteren?
Uiteraard ben ik met u van mening dat tijdig moet worden vastgesteld of de nieuwe verzorgers geschikt zijn voor het pleegouderschap. Daarom is het van belang dat het proces van voorbereiding en screening van aspirant-pleegouders goed is ingericht. Jeugdzorg Nederland heeft recent, met input van andere (veld)partijen, een kwaliteitskader opgesteld voor de voorbereiding en screening van aspirant-pleegouders. Het kader heeft zowel betrekking op bestands- als netwerkpleeggezinnen. Jeugdzorg Nederland heeft met het kader bekeken op welke punten het proces van voorbereiding en screening van aspirant-pleegouders verbeterd kon worden. Bovendien zorgt het kader voor meer uniformiteit. Het kwaliteitskader zal op korte termijn aan uw Kamer worden aangeboden.
In het Volkskrantartikel wordt specifiek gesproken over de plaatsing van kinderen in netwerkpleeggezinnen. De Inspectie Jeugdzorg heeft in 2008 geconstateerd dat de screening op veiligheidsrisico’s door pleegzorgaanbieders onvoldoende systematisch was uitgewerkt. Eén van de bevindingen was dat er geen duidelijke afspraken waren over wie wat doet om zicht te houden op de veiligheid van pleegkinderen vanaf het moment dat zij in een netwerkpleeggezin zijn geplaatst. Uit het rapport dat de IJZ in oktober 2010 heeft gepubliceerd, blijkt echter dat hierover inmiddels wel afspraken zijn gemaakt. Deze afspraken zijn vastgelegd in het «Schematisch protocol netwerkpleegzorg». De inspectie schrijft in haar Jaarbericht dat ze in 2011 actief zal toetsen of de pleegzorgaanbieders en de bureaus jeugdzorg de afspraken uit protocol in de praktijk nakomen. Wanneer uit dit onderzoek blijkt dat de gemaakte afspraken onvoldoende in de praktijk worden gebracht, zal ik met het IPO en Jeugdzorg Nederland bespreken op welke wijze zij ervoor kunnen zorgen dat dit zo snel mogelijk gebeurt.
Gelet op het bovenstaand zijn verdere afspraken rond het toezicht op pleegzorg mijns inziens niet nodig.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat in «aardig wat» personeelsdossiers de Verklaring Omtrent het Gedrag ontbreekt? Deelt u de mening van De Inspectie Jeugdzorg dat dit onacceptabel is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid met onmiddellijke ingang actie te ondernemen en op welke wijze zult u dit doen?
De inspectie heeft mij geïnformeerd dat de passage in het Volkskrantartikel betrekking heeft op de jeugdzorg plus.
In het toetsingskader dat de inspectie voor het stapsgewijze toezicht op de jeugdzorg plus instellingen heeft opgesteld is opgenomen dat inspectie toetst op het criterium dat de instelling alleen personeel met een Verklaringen omtrent het Gedrag (VOG) in dienst heeft. De inspectie heeft dit toetsingskader opgesteld naar aanleiding van het kwaliteitskader dat de sector zelf heeft afgesproken.
Tijdens recent toezicht bij twaalf instellingen voor jeugdzorg plus heeft de inspectie in navolging van het toetsingskader een steekproef van de personeelsdossiers genomen en onderzocht op o.a. de aanwezigheid van een VOG. Bij 25% van de instellingen bleken één of meer VOG’s te ontbreken of niet volledig te zijn. Wanneer een VOG ontbreekt, krijgen de instellingen een half jaar de tijd om de VOG’s in alle personeelsdossiers te controleren en zo nodig op orde te brengen.
Overigens is de VOG op dit moment nog niet wettelijk verplicht in de jeugdzorg. Zoals ik u heb toegezegd in het overleg over buitenlands en particulier zorgaanbod op 17 maart jl. ben ik wel van plan de VOG wettelijk verplicht te stellen in de jeugdzorg. Ik zal dit meenemen bij een wetsvoorstel dat op dit moment al in voorbereiding is.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg over het jaarverslag van De Inspectie Jeugdzorg?
Ja.
Waterkrachtcentrales en visgeleidingssystemen |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Diederik Samsom (PvdA) |
|
|
|
|
Is het u bekend dat er in de bestaande Nederlandse waterkrachtcentrales 20% tot 30% vissterfte optreedt bij vissen die stroomafwaarts migreren, terwijl het wel degelijk mogelijk is om waterkracht te benutten zonder de vissterfte significant te vergroten?1
Ja, het is mij bekend dat in de Rijkswateren bij bestaande waterkrachtcentrales (WKC’s) vissterfte optreedt bij stroomafwaarts migrerende vissen. Ik ben ervan op de hoogte dat er thans nieuwe innovatieve WKC’s beschikbaar zijn die minder vissterfte veroorzaken. Dit zijn doorgaans echter kleinschalige WKC’s met een opgewekt vermogen dat aanzienlijk lager ligt dan de bestaande WKC’s.
In de huidige situatie gaat het echter over bestaande WKC’s in een bestaande infrastructuur waarvoor een oplossing moet worden gezocht om vissterfte zoveel als mogelijk te reduceren. Uiterlijk in 2015 dienen de bestaande WKC’s te beschikken over afdoende visbeschermende maatregelen, zoniet dienen de turbines te worden stilgelegd tijdens de periode van vismigratie, zo zal worden opgenomen in de Watervergunning.
Bent u ervan op de hoogte dat er, ondanks de mogelijkheden, in Nederland nog geen enkele waterkrachtcentrale is uitgerust met een goed werkend visgeleidingssysteem voor stroomafwaarts migrerende vissen?
Ja, op dit moment zijn er voor de bestaande in de Nederlandse Rijkswateren werkende WKC’s (nog) géén goed werkende visgeleidingsystemen voorhanden.
Wat gaat u doen om de combinatie van duurzame energie en bescherming van de visstand mogelijk te maken en de bestaande waterkrachtcentrales zo spoedig mogelijk te voorzien van een goed werkend visgeleidingssysteem (conform motie Van der Vlies)?2
De exploitanten van de bestaande WKC’s in de Maas en de Nederrijn hebben in gesprekken met RWS en EL&I toegezegd om in het najaar 2011 te starten met een aangepast turbinebeheer. Dit houdt in dat de tweede en volgende turbines pas worden aangezet bij een hoger rivierdebiet. Hierdoor ontstaat minder schade aan vis. Uit onderzoek blijkt dat dit aangepast turbinebeheer leidt tot een reductie van 35% aalsterfte ten opzichte van het huidige sterftepercentage. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft het voornemen om dit vast te leggen als verplichting in een te verlenen ambtshalve Watervergunning die in het najaar 2011 zal worden verleend. Verder zal in deze Watervergunning de verplichting worden opgenomen tot het nemen van visbeschermende maatregelen uiterlijk in 2015.
De groei van payrolling |
|
Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Payroll biedt werkgever sluiproute»?1
Ja.
Wat is uw opvatting over de in dit bericht beschreven groei van het aantal werknemers dat onder contract staat bij payroll-bedrijven?
Ik heb daar geen specifieke opvatting over. Er wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de wetgeving biedt en kennelijk bestaat er bij werkgevers behoefte om werknemers op basis van een payrollconstructie in dienst te nemen.
Wat is uw opvatting over de gemakzuchtige bepaling in de beleidsregels van het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV) dat een opzegging van een inleenovereenkomst op zichzelf een bedrijfseconomische grond voor ontslag is? Bent u bereid om met UWV af te spreken dat meer bewijs gevraagd zal worden voor een bedrijfseconomische grond voor ontslag? Zo nee, waarom niet?
Bij payrollling is sprake van een zogenoemde driehoeksrelatie: het payrollbedrijf, de werknemer waarmee het payrollbedrijf een arbeidsovereenkomst heeft en de opdrachtgever waar de werknemer werkzaam is. Mij is bekend dat er in rechtspraak en literatuur discussie is ontstaan over de vraag of bij payrolling het payrollbedrijf (de formele werkgever) danwel de opdrachtgever (de materiële werkgever) als juridische werkgever moet worden aangemerkt. Uiteindelijk zal daarover in de jurisprudentie duidelijkheid moeten ontstaan. Vooralsnog wordt bij de toepassing van het Ontslagbesluit dan ook uitgegaan van de veronderstelling dat het payrollbedrijf (de formele werkgever) de juridische werkgever is.
Als de opdrachtgever (de materiële werkgever) de relatie met een payrollmedewerker wil beëindigen en om die reden de payrollopdracht met het payrollbedrijf voor de betreffende werknemer beëindigt, komt zijn arbeidsplaats bij het payrollbedrijf in beginsel te vervallen. Als er voor deze werknemer geen andere mogelijkheden zijn om in dienst van het payrollbedrijf werkzaam te zijn, zal het payrollbedrijf een ontslagvergunning aanvragen om bedrijfseconomische redenen (geen werk bij het payrollbedrijf). Dat is ook wat het payrollbedrijf aannemelijk moet maken. Het gaat wat betreft de toepassing van het Ontslagbesluit om het vervallen van een arbeidsplaats bij het payrollbedrijf, niet om het vervallen van een arbeidsplaats bij de materiële werkgever. Dat betekent niet dat het payrollbedrijf kan volstaan met het zich beroepen op het feit dat de payrollopdracht is beëindigd. Op grond van het Ontslagbesluit en de beleidsregels UWV dient het payrollbedrijf aannemelijk te maken dat herplaatsing van de betreffende werknemer niet mogelijk is. Bij een ontslagverzoek moet dan ook blijken dat het payrollbedrijf nagegaan is of er bij andere opdrachtgevers geschikte vacatures zijn (of op korte termijn komen). Ook moet blijken dat het payrollbedrijf de werknemer op het bestaan van de vacatures heeft gewezen en dat hij de werknemer met de betreffende opdrachtgevers in contact heeft gebracht. Als hier niet aan is voldaan, wordt een vergunning geweigerd, feitelijk vanwege onvoldoende onderbouwing van de bedrijfseconomische noodzaak van het ontslag. Ik meen dat hiermee voldoende bewijs wordt gevraagd voor de bedrijfseconomische noodzaak voor ontslag bij het payrollbedrijf en merk op dat deze wijze van toetsing al enige tijd bestaat.
Deelt u de mening dat de vaak gehanteerde exclusiviteitsbepaling in inleenovereenkomsten leidt tot een schijnconstructie omdat de werknemers op wie de overeenkomst betrekking heeft gewoon blijven werken bij de «oude» werkgever? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
De terminologie «schijnconstructie» suggereert dat hier sprake is van een onoorbare constructie. Dat is niet zonder meer het geval. De mogelijkheid voor payrolling is ontstaan door het vervallen van de beperking die voorheen bestond voor het uitzenden van personeel bij dezelfde opdrachtgever. Dat was vroeger beperkt tot zes maanden maar deze beperking is komen te vervallen mede als gevolg van afspraken tussen werkgevers en werknemers in het zogenoemde Flexakkoord, midden jaren negentig van de vorige eeuw. Daardoor is het nu mogelijk werknemers voor langere duur op basis van een uitzendovereenkomst bij een opdrachtgever werkzaam te doen zijn. Hiervan wordt bij payrolling gebruik gemaakt.
Deelt u de mening dat de geconstateerde groei van het aantal payrolling-klanten leidt tot een scheefgroei op de arbeidsmarkt, waarbij werknemers ongewild een stuk zekerheid inleveren zodat hun werkgevers goedkoper uit zijn? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de informatie die nu beschikbaar is, kan ik niet onderschrijven dat er sprake zou zijn van een scheefgroei. Feit is dat het aantal werkgevers en werknemers dat gebruik maakt van de payrollconstructie de afgelopen jaren is gestegen. Feit is ook dat payrollwerknemers een ander type contract hebben dan normaal gesproken het geval is. Of dat voor werknemers een ongewilde keuze is, kan ik niet uit de beschikbare gegevens afleiden.
Deelt u de mening dat de mogelijkheid om een inleencontract zeven keer te verlengen buitensporig is, ook in vergelijking met de uitzendsector? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer een voorstel verwachten om deze hernieuwingsmogelijkheid te beperken?
Ik deel de mening niet dat de mogelijkheid om een tijdelijke arbeidsovereenkomst zeven keer te verlengen (op basis van de zogenoemde VPO-CAO) zonder dat een vast contract ontstaat, buitensporig is in vergelijking met de uitzendsector. Voor de uitzendsector geldt (op grond van de zogenoemde ABU-CAO) dat gedurende de eerste 78 weken een onbeperkt aantal uitzendcontracten kan worden aangegaan en voor de periode van 24 maanden daarna, een tijdelijk contract bij het uitzendbureau zeven keer kan worden verlengd alvorens een vast contract ontstaat.
Hoe verhoudt de payrollconstructie zich met de uitzendsector?
Payrollbedrijven en uitzendbureaus lijken op elkaar wat betreft het tewerkstellen van werknemers bij derden. Net als bij uitzendbureaus is er ook bij payrollbedrijven sprake van een zogenoemde driehoeksrelatie: het payrollbedrijf, de werknemer waarmee het payrollbedrijf een arbeidsovereenkomst heeft en de opdrachtgever waar de werknemer werkzaam is. Het verschil tussen een medewerker werkzaam via een uitzendbureau en een medewerker werkzaam via een payrollorganisatie betreft onder meer de werving en de duur van de tewerkstelling. Bij een uitzendovereenkomst via het uitzendbureau werft het uitzendbureau de medewerker voor het bedrijf dat inleent. De terbeschikkingstelling aan derden is veelal van kortere duur. In het geval van payrolling werft het inlenende bedrijf de werknemer zelf en is de terbeschikkingstelling door het payrollbedrijf veelal voor onbepaalde tijd.
Bent u bereid de regels voor payrollingbedrijven zodanig aan te passen dat de evidente nadelen voor werknemers die onder zo’n contract werken, niet langer groter zijn dan voor werknemers die onder contract staan bij de organisatie waar zij ook daadwerkelijk hun taak verrichten? Zo nee, waarom niet?
Ik zal de Stichting van de Arbeid vragen hoe wordt aangekeken tegen de ontwikkeling van payrolling, mede in het licht van de gevolgen voor werknemers als het gaat om ontslag.
De toepassing van een luiersensor in de ouderenzorg |
|
Renske Leijten |
|
Wat is uw reactie op de ontwikkeling van een incontinentieluier met een ingebouwde sensor die waarschuwt wanneer het materiaal verzadigd is? Deelt u de mening van de ontwikkelaars dat deze uitvinding een toepassing kan vinden in zorginstellingen? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Ik verwacht dat zorgaanbieders innovaties inzetten om hiermee direct of indirect de kwaliteit van de zorg te verbeteren. Het idee achter de toepassing van sensortechnologie om de verzadiging in incontinentiemeteriaal exacter en discreter te kunnen bepalen, zodat het materiaal tijdig verwisseld kan worden, vind ik op zichzelf sympathiek. Zie in dit verband het eerste deel van mijn antwoord op vraag 5. Vooropgesteld ben ik van mening dat het dragen van incontinentiemateriaal alleen aan de orde is als hier cliëntgerelateerde noodzaak toe is. Instellingen waar cliënten incontinentiemateriaal moeten dragen terwijl die noodzaak er niet is, leveren feitelijk onverantwoorde zorg. Voor cliënten die door bovengenoemde redenen afhankelijk zijn van het gebruik van incontinentiemateriaal kan ik mij voorstellen dat toepassing van sensortechnologie een uitkomst kan zijn. Bijvoorbeeld omdat men hierdoor niet steeds inbreuk hoeft te plegen op de lichamelijke privacy van cliënten bij een vermoeden dat zij urine of ontlasting hebben gehad, ook wanneer dit uiteindelijk niet zo is. En aan de andere kant om hiermee te voorkomen dat niet op tijd wordt opgemerkt dat het incontinentiemateriaal overvol is, met alle onprettige gevolgen van dien voor de cliënt en zijn omgeving. Overigens geldt op grond van mijn voorstel voor de Zorginstellingen Beginselenwet, zoals die op dit moment voorligt ter advisering bij de Raad van State, dat de wens van de cliënt in dezen leidend moet zijn.
Door het voorkomen van overbodig wisselen van schoon incontinentiemateriaal als ontluisterend ervaren controle en het eerder verwisselen van vervuild materiaal kan een innovatie als de luiersensor dus bijdragen aan het welbevinden van hierboven genoemde cliënten. Wel vind ik het van belang dat de tijd en de middelen die deze vinding uitspaart, gebruikt wordt om de cliënten positieve aandacht te geven. Wat dat betreft dient er oog te zijn voor de schaduwzijden van de toepassing van de sensorsticker waar u in uw vraagstelling aan refereert. Daarom vind ik dit een goede vraag. Ik wijs echter in dit verband op het hoofdstuk Ouderenzorg in het Regeer- /Gedoogakkoord. Hierin staat dat er een einde moet komen aan 24-uursluiers. De 24-uursluier geldt hier als een metafoor voor de verschraling van de zorg aan ouderen in verpleeghuizen. Mijn inzet is er op gericht de kwaliteit van de ouderenzorg te vergroten. Ik vind dat uitvindingen als bijvoorbeeld de sensorsticker in incontinentiemateriaal in geen geval alibi mogen zijn om de verzorging binnen instellingen terug te brengen tot het verrichten van uitsluitend de aller-noodzakelijkste handelingen, hetgeen ten koste gaat van de tijd, aandacht en respect voor de cliënten. In die zin zitten wij zeker op dezelfde lijn.
Deelt u de mening dat deze «zorginnovatie» tekenend is voor de ontmenselijking van de zorg voor onze ouderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhouden uw beleidsvoornemens met betrekking tot de rechten van bewoners van zorginstellingen zich tot een uitvinding die bewerkstelligt dat ouderen pas verschoond worden nadat zij zichzelf «voldoende» hebben bevuild? Vindt u deze ontwikkeling bevorderlijk voor de menselijke waardigheid?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw opvatting over de uitspraak dat de ernstige personeelstekorten in de ouderenzorg kansen creëren waar ondernemers op kunnen inspelen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de in het artikel genoemde ondernemers inmiddels contact hebben opgenomen met uw ministerie? Wat was/is de aard van dit contact, welk voorstel of verzoek is gedaan en op welke wijze heeft u gereageerd? Bent u voornemens medewerking te verlenen aan het implementeren van de luiersensor in de langdurige zorg?
De ondernemers hebben op 14 april 2010 een offerte ingediend bij Agentschap NL in het kader van de SBIR Call voor Experimenten Preventie door Sectoroverstijgende Initiatieven van 16 februari 2010. SBIR staat voor Small Business Innovation Research. In dit interdepartementale programma ontwikkelen bedrijven in opdracht van de overheid in competitie innovaties die bijdragen aan het oplossen van maatschappelijke vraagstukken. In de SBIR Preventie door Sectoroverstijgende Initiatieven riep het Zorginnovatieplatform ondernemers op projectvoorstellen in te dienen die uiteindelijk leiden tot het positief beïnvloeden van het gezond ouder worden van 55-plussers. Het gaat daarbij om innovaties die de vraag naar zorg en de druk op het zorgsysteem verminderen. Het programma bestaat uit 2 fasen: (1) haalbaarheidsonderzoek naar de innovatie; en (2) ontwikkeling van de innovatie.
Op advies van een onafhankelijke beoordelingscommissie van deskundigen uit de zorg van deze SBIR heeft de minister op 12 augustus 2010 opdracht verleend tot het verrichten van een haalbaarheidsonderzoek naar een «Mobiel, draagbaar incontinentienotificatiesysteem met accu». Het eindrapport van dit haalbaarheidsonderzoek is 28 februari 2011 door Agentschap NL ontvangen. Hiermee was fase 1 afgesloten en konden de ondernemers zich kandideren voor fase 2. Op 28 april 2011 is de offerte voor fase 2 ingediend bij Agentschap NL. 7 Juni zal de beoordelingscommissie alle ingediende offertes beoordelen en vervolgens advies uitbrengen aan de minister.
Daarnaast is er contact geweest met de ondernemers naar aanleiding van deze vragen.
Het moge duidelijk zijn dat ik niet meewerk aan het stimuleren, faciliteren of implementeren van innovaties die contrair zijn aan mijn ambitie de kwaliteit van de ouderenzorg te verbeteren.
Wat is uw opvatting over het feit dat met de luiersensor is geëxperimenteerd bij zorginstelling Pieter van Foreest te Delft? Hebben alle bewoners en hun familie expliciet toestemming verleend aan dit experiment? Is het zorgpersoneel hierin gekend? Kunt u de procedure van het experiment naar de Kamer sturen?
Onderdeel van een innovatieproces is altijd dat een nieuwe vinding eerst op beperkte schaal in de praktijk wordt uitgeprobeerd. Welke innovaties waar en op welk moment worden getest, is niet aan mij. Innovatie is immers primair de verantwoordelijkheid van het veld zelf en dient plaats te vinden binnen de bestaande wettelijke kaders voor kwaliteit en veiligheid.
In het contact naar aanleiding van deze vragen is mij verteld dat het experiment 4 dagen heeft geduurd en dat de betrokken cliënten en medewerkers vrijwillig hebben ingestemd met deelname. De procedure van het experiment is niet in mijn bezit.
Wat is uw oordeel over het feit dat de zorginstelling Pieter van Foreest en verschillende andere zorginstellingen voornemens zijn gebruik te gaan maken van de luiersensor? Kampen deze instellingen met dusdanige personeelstekorten dat de lichamelijke verzorging, incontinentiezorg en persoonlijke aandacht voor bewoners in het geding is?
Zie antwoord vraag 1.
Staat u sympathiek tegenover de opvatting in het artikel dat, doordat de luiersensor voorkomt dat niet-verzadigd incontinentiemateriaal wordt weggegooid, er sprake is van een efficiënter zorgproces en besparingen kunnen worden geboekt?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het magnetrondoekje als alternatief voor een wasbeurt en nu de luiersensor als alternatief voor voldoende aandacht en personeelsbezetting, eerder getuigen van zorgwekkend moreel verval dan van prijzenswaardige innovativiteit? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een weekje meelopen in de nachtdienst van een verpleeghuis wellicht van meer nut zou zijn voor de genoemde ondernemers dan een geldprijs van 10 000 euro van een oliemaatschappij? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik voel de strekking van uw vraag. Op grond van eigen ervaring kan ik bevestigen dat werken in de zorg verrijkend is. Dat geldt zeker ook voor degenen die een tijdje in een zorginstelling willen meelopen. Ik stimuleer mijn medewerkers dan ook om dit regelmatig te doen.
Welke volgende «innovatie» verwacht u de komende jaren in de zorg? Een geautomatiseerde wasstraat voor ouderen, wellicht? Of een vuilafstotende spray waardoor verpleeghuisbewoners slechts één keer per maand gewassen hoeven te worden?
Dat is een schrikbeeld. Mijn voorspellende gaven zijn niet van een zodanige aard en kwaliteit dat ik in staat ben uw vraag serieus te beantwoorden, maar zoals u weet deel ik uw toewijding aan de zorg voor kwetsbare ouderen, dus zullen we er samen voor zorgen dat het niet zo wordt.
Buitenlandse beurzen |
|
Kees Verhoeven (D66), Boris van der Ham (D66) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is de reden dat de regering het Huygens Scholarship Programme schrapt?1
Mijn overweging om deze subsidie te beëindigen is gelegen in het feit dat slechts een beperkte groep studenten kan profiteren van deze regeling. Ik heb bij het invullen van de subsidietaakstelling prioriteit gegeven aan het in stand houden van de infrastructuur voor de internationalisering van het hoger onderwijs, die een breder bereik heeft.
Het totaal aantal buitenlandse studenten in Nederland (alle mobiliteit meegerekend) is in de afgelopen jaren gegroeid naar bijna 60 000 in 2010. Het totaal aantal Nederlandse studenten in het buitenland is de afgelopen jaren toegenomen tot iets meer dan 20 000 in 20102. In 2010 waren er 239 internationale (=instroom) en 122 Nederlandse (=uitstroom) Huygens bursalen (Nuffic). Het aantal Huygens bursalen vormt van dit geheel dus een klein aandeel, voor een relatief groot bedrag.
Deelt u de mening dat Nederlandse studenten die aan topuniversiteiten studeren van belang zijn voor de versterking van de Nederlandse kenniseconomie?
Ja.
Deelt u de visie dat de Huygensbeurzen een belangrijk onderdeel zijn van de strategie om meer toptalent voor het Nederlandse bedrijfsleven aan te leveren en daarmee Nederland aantrekkelijk te houden voor Nederlandse en buitenlandse bedrijven?
Ik ben het met u eens dat het HSP in die strategie een rol vervult. De beëindiging van dit programma is dan ook geen eenvoudige of lichtvaardige beslissing geweest. Er zijn echter ook andere strategieën om ons bedrijfsleven van talent te voorzien. Daarover wissel ik graag met de Kamer van gedachten naar aanleiding van de Strategische Agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek, die u voor het zomerreces ontvangt.
Tegen deze achtergrond wijs ik op een regeling van de IND, die mogelijk maakt dat in ons land afgestudeerde buitenlandse studenten ná afstuderen een jaar lang de kans krijgen op het vinden van een baan. In dat zoekjaar zijn deze studenten vrij op de arbeidsmarkt. Naar mijn mening kan deze regeling een grote bijdrage leveren aan het aantrekken van talent voor Nederland.
Kunt u aangeven welke alternatieve beurzen Nederlandse bedrijven beschikbaar stellen nu dit kabinet het niet langer als zijn taak ziet om Nederlandse studenten de kans te bieden aan een topuniversiteit te studeren?
Diverse beursmogelijkheden worden door zowel Nederlandse als niet-Nederlandse stichtingen, fondsen en bedrijven aangeboden. En daarnaast zijn er Europese beurzenprogramma’s zoals Erasmus en Erasmus Mundus. De Nuffic geeft met de zogenaamde «beursopener»3 informatie aan studenten die een periode in het buitenland willen studeren en voor de bekostiging daarvan beurzen en fondsen zoeken. Verder is de studiefinanciering van studenten meeneembaar naar het buitenland.
Als er geen beurzen beschikbaar zijn gekomen vanuit het Nederlandse bedrijfsleven, waarom bent u dan van mening dat u kunt bezuinigen op het Huygens Scholarship Programme?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn van deze bezuiniging voor het aantal Nederlandse studenten dat aan een buitenlandse topuniversiteit kan studeren?
Ik verwacht geen grote negatieve gevolgen voor het aantal Nederlandse studenten aan buitenlandse topuniversiteiten vanwege het wegvallen van het HSP, mede gezien het beperkte aantal Nederlandse HSP-bursalen (122 in 2010).
Kunt u aangeven hoeveel deze bezuiniging oplevert?
In 2012–2015 gaat het op jaarbasis om € 11,3 miljoen.
Wat is uw reactie op de stelling dat deze relatief kleine bezuiniging een grote schade aanricht aan de Nederlandse economie en dat deze niet past in het beleid van dit Kabinet om Nederland terug te laten keren in de Top 5 van kenniseconomieën?
De beëindiging van een programma als het HSP betekent niet dat Nederland geen topkenniseconomie kan zijn. Andere wegen voor het ontwikkelen van academisch talent in Nederland zullen benut moeten worden. Het in stand houden van de infrastructuur voor internationalisering biedt daartoe goede mogelijkheden. Andere voorstellen om het hoger onderwijs te verterken doe ik in de Strategische Agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat het aantal Nederlandse studenten dat aan buitenlandse topuniversiteiten studeert tijdens deze kabinetsperiode toeneemt? Hoeveel extra studenten wil dit kabinet de mogelijkheid bieden te studeren aan een topuniversiteit in het buitenland?
Ik stel geen kwantitatief doel op als het gaat om het aantal Nederlandse studenten dat aan buitenlandse topuniversiteiten studeert. Wel zorg ik er voor dat studenten voldoende mogelijkheden hebben voor internationale mobiliteit door de infrastructuur voor de internationalisering van het hoger onderwijs in stand te houden en meeneembare studiefinanciering beschikbaar te stellen. Ook neem ik maatregelen ter verhoging van de effectiviteit en efficiëntie van die infrastructuur.
Het bericht 'Jeugdzorg brengt afsprakeb niet in de praktijk' |
|
Sabine Uitslag (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Jeugdzorg brengt afspraken niet in de praktijk»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Klopt het dat de provincies de verantwoordelijkheid hebben om de naleving te controleren van de afspraken die de Inspectie maakt met de Jeugdzorgaanbieders? Zo ja, op welke wijze pakken de provincies deze rol op? Zijn er grote verschillen tussen de provincies? Hoe beoordeelt u deze verschillen?
Ik interpreteer deze vraag zo dat verwezen wordt naar de controle op de naleving van afspraken die instellingen in de jeugdzorg met elkaar maken op basis van aanbevelingen van de inspectie.
Ingevolge de Wet op de jeugdzorg zijn provincies verantwoordelijk voor het leveren van verantwoorde zorg. Om verantwoorde zorg te kunnen leveren, worden afspraken gemaakt met betrokken veldpartijen. Naast deze afspraken maken veldpartijen onderling ook afspraken met elkaar, bijvoorbeeld op basis van aanbevelingen van de inspectie. Bij het maken van dit soort afspraken is de provincie niet altijd betrokken. Het veld is zelf verantwoordelijk voor de correcte uitvoering van gemaakte afspraken. Indien de Inspectie Jeugdzorg (IJZ) constateert dat het niet nakomen van door veldpartijen gemaakte afspraken leidt tot onveilige situaties, kan zij aanbevelingen doen ter verbetering. Deze aanbevelingen richt zij tot de betreffende instelling en, afhankelijk van de aard van het onderzoek, aan de betrokken provincie en/of aan het Rijk. Daarnaast heeft de inspectie een signaleringsfunctie richting de betrokken overheidslaag om deze op de hoogte te brengen van de door haar geconstateerde knelpunten, zoals het niet nakomen van afspraken.
De verantwoordelijkheid voor de controle op de naleving van gemaakte afspraken tussen de inspectie en jeugdzorgaanbieders ligt niet primair bij provincies. Zoals gezegd hebben instellingen in eerste instantie een eigen verantwoordelijkheid. Daarnaast heeft de inspectie verschillende instrumenten in handen om het nakomen van gemaakte afspraken te bevorderen, bijvoorbeeld het inzetten van verscherpt toezicht. De inspectie heeft eveneens de mogelijkheid om een handhavende maatregel te vragen aan Gedeputeerde Staten (GS). GS kan vervolgens een schriftelijke aanwijzing geven aan het bureau jeugdzorg of de betrokken instelling.
Pas in tweede instantie is het Rijk aan zet. Als de inspectie van mening is dat de provincie onvoldoende handhaaft, kan zij de betrokken bewindspersoon adviseren GS een aanwijzing te geven om te handhaven.
Welke rol kunt u op u nemen om te zorgen dat alle provincies hun taak op adequate wijze oppakken?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe worden in de toekomst gemeenten voldoende geëquipeerd wanneer zij de verantwoordelijkheid krijgen voor de jeugdzorg? Op welke wijze vindt dan toezicht concreet plaats? Wie krijgt na de decentralisatie welke verantwoordelijkheid?
Rijk, VNG en IPO maken samen afspraken om ervoor te zorgen dat gemeenten zijn voorbereid op hun nieuwe verantwoordelijkheid met betrekking tot zorg voor jeugdigen.
De mate van toezicht door het Rijk zal afhankelijk zijn van de zorgzwaarte en/of mate van ingrijpen in het gezin. Rijk, inspectie en VNG werken dit gezamenlijk nader uit.
U wordt zo spoedig mogelijk nader geïnformeerd over de aanpak van decentralisatie van de zorg voor jeugd.
Hoe kan dit worden meegenomen in de overheveling van provincie naar gemeenten?
Zie antwoord vraag 4.
De gevolgen van het SBF-verlof voor gevangenispersoneel |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van de problematiek van de groep mensen met een substantieel bezwarende functie (SBF) en een toekomstig SBF-verlof, meer specifiek de mensen werkzaam voor de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), en de onrust die dit onder gevangenispersoneel met zich meebrengt?
Ja.
Kunt u toelichten hoe het komt dat de SBF-regeling, die voor de FLO/FPU-regeling in de plaats is gekomen, een grote financiële achteruitgang met zich meebrengt voor het gevangenispersoneel dat na 1949 geboren is? Hoe zit dit precies?
De Regeling uitkering substantieel bezwarende functies 2006 (hierna: SBF-regeling) kent twee uitkeringsvormen, te weten de SBF-verlofuitkering en de SBF-ontslaguitkering (voorheen de FLO-uitkering). Beide uitkeringen bedragen bruto 80% van de laatstverdiende bezoldiging. De netto-uitkering van de SBF-verlofuitkering, die geldt voor de medewerker geboren na 1949 en voor 1965, kent de volgende inhoudingen:
De netto-uitkering van de SBF-ontslaguitkering, die geldt voor de medewerker geboren voor 1950, kent de volgende inhoudingen:
De netto-uitkering van de SBF-ontslaguitkering is hoger in verband met de compensatie voor de inkomensafhankelijke premie Zorgverzekeringswet over een deel van de FPU-uitkering. Bovendien wordt er minder pensioenpremie afgedragen. De medewerker met een SBF-verlofuitkering betaalt meer pensioenpremie en bouwt daarmee ook meer pensioen op.
Is deze financiële achteruitgang, waarbij sommige mensen maandelijks netto tot meer dan € 200 minder te besteden hebben ten opzichte van de FLO/FPU regeling, beoogd? Hoe rechtvaardigt u dit?
De SBF-regeling is in 2008 ingevoerd met terugwerkende kracht tot 1 januari 2006. Deze regeling heeft de regeling ontslaguitkering substantieel bezwarende functies vervangen in verband met het in werking treden van de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling (Wet VPL), de met ingang van 1 januari 2006 aangebrachte wijzigingen in het pensioenreglement en het reglement FPU en de wijzigingen die zijn afgesproken in de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Rijk 2005–2006 met betrekking tot de regeling substantieel bezwarende functies.
De netto SBF-verlofuitkering is lager dan de netto SBF-ontslaguitkering. De lagere netto SBF-verlofuitkering is niet beoogd, maar is de uitkomst van inhoudingen op de uitkering volgens algemeen wettelijke voorschriften ten aanzien van belastingen en premies. De oorzaken van de lagere uitkomst zijn bij vraag twee benoemd.
Om hoeveel mensen gaat het bij de Rijksoverheid en meer specifiek voor de DJI?
Van 1 januari 2010 tot 1 mei 2011 hebben 249 mensen Rijksbreed, waarvan 207 mensen van DJI, gebruik gemaakt van de SBF-regeling.
Waarom wordt deze financiële achteruitgang niet gecompenseerd?
Ik verwijs naar het antwoord op de vragen 3 en 7.
Waarom biedt u aan deze groep geen andere functies aan, die niet «substantieel bezwarend» zijn? Heeft u dit overwogen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik heb hiervoor bij DJI een regeling getroffen, te weten, de Regeling arrangementen tweede carrière na een substantieel bezwarende functie bij DJI (hierna: regeling tweede carrière). Deze regeling biedt de medewerker de mogelijkheid om over te stappen naar een niet substantieel bezwarende functie. De medewerker dient minimaal acht dienstjaren onafgebroken in een substantieel bezwarende functie te hebben gewerkt. Deze regeling kent drie arrangementen te weten:
Uitgangspunt van deze regeling is een vrijwillige keuze van de medewerker. De meeste medewerkers, die van de regeling gebruik maken, maken gebruik van arrangement C.
Deelt u de mening dat de gevolgen van deze beleidswijzigingen voor deze relatief kleine groep oudere werknemers, die veelal een lang dienstverband hebben in een substantieel bezwarende functie, buitengewoon hard zijn? Zo neet, waarom niet? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om voor deze groep verzachtende omstandigheden te creëren?
Nee, deze medewerker ontvangt gedurende de verlofperiode een uitkering van 80% bruto van de laatstverdiende bezoldiging. De netto lagere opbrengst daarvan is het gevolg van inhoudingen op de uitkering volgens algemeen wettelijke voorschriften ten aanzien van belastingen en premies.
Het schrappen van regels om de import van de Aziatische tijgermug te weren |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Is het waar dat u de Tijdelijke Warenwetregeling Lucky Bamboo wil schrappen? Waarom heeft u dit voornemen?
De Tijdelijke Warenwetregeling Lucky Bamboo was een spoedregeling die per 11 januari 2011 is vervallen. De voorschriften die aan de verhandeling van Lucky Bamboo werden gesteld, zijn op grond van voortschrijdend inzicht aangepast en met ingang van 4 mei 2011 opgenomen in het Warenwetbesluit Lucky Bamboo (Staatsblad 2011, 196).
Deelt u de mening dat de import van de Aziatische tijgermug een groot gevaar kan opleveren voor de volksgezondheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wilt u import van Lucky Bamboo, waar de Aziatische tijgermug zich vaak op bevindt, weer toestaan?
De tijgermug vormt een risico voor de volksgezondheid en kan met de import van onder andere Lucky Bamboo in Nederland worden geïntroduceerd. Daarom heb ik onder andere voorschriften gesteld aan de verhandeling van Lucky Bamboo. Er is nimmer sprake geweest van een importverbod van Lucky Bamboo. Lucky Bamboo mag onder voorwaarden worden geïmporteerd in Nederland. De nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA) ziet toe op correcte handhaving van de AMvB.
Kunt u bevestigen dat tijgermuggen in Italië en Frankrijk uitbraken van chikungunya en knokkelkoorts hebben veroorzaakt?
Ja. Er is in Italië een uitbraak van chikungunya geweest. In Frankrijk zijn enkele mensen met knokkelkoorts gemeld die de ziekte hoogstwaarschijnlijk in Frankrijk hebben opgelopen. De tijgermug komt zowel in Italië, Frankrijk, als in andere Europese lidstaten voor. Dit maakt ook dat de muggen in Europa slecht uitroeibaar zijn. Hiermee houd ik rekening in mijn beleid.
Deelt u de mening dat de introductie en vestiging van invasieve exoten schadelijk kan zijn voor de inheemse natuur, de economie en de volksgezondheid, dat deze schade vaak onomkeerbaar is, en dat, omdat de soort vaak niet meer uit zijn nieuwe leefgebied te verwijderen is, alles op alles moet worden gezet de introductie en vestiging van invasieve exoten voorkomen moet worden door het probleem aan te pakken bij de bron?
Ik deel de mening dat exotische muggen, als zij zich zouden vestigen, moeilijk of in sommige gevallen zelfs niet uitroeibaar zijn en dat dit gevolgen kan hebben voor de mens en de natuur. Daarom richt mijn beleid zich op het voorkomen van vestiging van exotische muggen. Verschillende nationale en internationale experts buigen zich over de vraag op welke wijze de bestrijding van exotische muggen adequaat en optimaal kan plaatsvinden. Ik verwacht de diverse adviezen in de loop van 2011. Tot die tijd werk in nauw samen met de importeurs van Lucky Bamboo, de importeurs van tweedehands autobanden, de bestrijdingsdiensten, het Centrum Monitoring Vectoren van de nVWA, diverse gemeenten en hun GGD’en om zicht te houden op de eventuele introductie van exotische muggen en om in gezamenlijkheid de bestrijding optimaal vorm te geven.
Hoe verhoudt uw voornemen de import van Lucky Bamboo weer toe te staan zich tot de met algemene stemmen aangenomen motie Waalkens1 die de regering opdraagt over te gaan tot daadwerkelijke handhaving en sanctionering, toe te zien op een nultolerantie van tijgermuggen dan wel hun eieren en larven in geïmporteerde Lucky Bambooplanten uit China in de containers waarin ze vervoerd zijn, en ook importeurs van tweedehands autobanden in het toezichtregime te betrekken?
Voor beantwoording van deze vraag verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 4, 5, 6, 7 en 9 van mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (2011Z09254).
Bent u bereid uw voornemen import van Lucky Bamboo weer toe te staan in te trekken en in plaats daarvan over te gaan tot versterkte handhaving op de import van Lucky Bamboo? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.