Regionale omroepen |
|
Gerda Verburg (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de brief die de Stichting Regionale Omroep Overleg en Samenwerking (ROOS) op 15 februari 2011 aan u heeft geschreven, waarin deze stichting ROOS namens de regionale omroepen evenals in eerdere brieven bezwaren uit ten aanzien van het digitaliseringsbeleid voor de radio?
Ja.
Onderschrijft u de opvatting dat het belangrijk is dat er regionale omroepen zijn voor mensen in desbetreffende regio’s? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe worden de wensen van de regionale omroep bij uw beleid betrokken?
Ja, de regionale omroepen bedienen een grote groep luisteraars. Zij zijn daarmee een belangrijk onderdeel van het verlengings- en digitaliseringsbeleid voor etherradio, zoals dat is verwoord in de brief aan uw Kamer van juni 20091. Dit beleid gaat er van uit dat zowel publieke als commerciële omroepen kunnen deelnemen aan de digitalisering. Om de digitalisering van de regionale omroepen te bevorderen, heb ik in september 2009 een Taskforce Regionale Digitalisering opgericht, met daarin een vertegenwoordiging van de regionale publieke omroepen. Deze Taskforce heeft in oktober vorig jaar aan mij advies uitgebracht. Ik heb dit advies verwerkt in het beleid zoals dat eind vorig jaar is geconsulteerd en in de brief aan uw Kamer van 13 januari dit jaar2 verder is uitgewerkt.
Wat vindt u ervan dat – als regionale omroepen inderdaad het bovenregionale kavel krijgen toebedeeld – zeven van de dertien omroepen te maken krijgen met onvoldoende dekking, waardoor bijvoorbeeld Omroep Flevoland wel in Almelo maar niet in Almere kan worden ontvangen, Omroep Brabant niet in het westelijk deel van de provincie Brabant te ontvangen is, en Omroep Gelderland in een groot deel van de Betuwe niet te beluisteren is? Wat gaat u hieraan doen?
In de eind vorig jaar gehouden consultatie van het verlengings- en digitaliseringsbeleid heb ik een reactie ontvangen van de stichting ROOS die ziet op het punt van dekking. In de nadere uitwerking van het beleid naar aanleiding van de consultatie wordt hier rekening mee gehouden, zodat de regionale publieke omroepen ook digitaal hun hele verzorgingsgebied kunnen bedienen.
Daarnaast ben ik, conform mijn toezegging tijdens het Algemeen Overleg van 15 december 2010, met stichting ROOS in overleg over een eventuele kavelruil.
Deelt u de opvatting dat dit gebrekkige bereik niet alleen ongewenst is maar ook onverantwoord in verband met de rol van de lokale omroep in geval van (regionale) calamiteiten?
Ik ga er bij de beantwoording van uit dat in deze vraag de regionale omroep bedoeld wordt en niet de lokale omroep.
Zoals ik in mijn antwoord op de vorige vraag heb aangegeven, wordt bij de uitwerking van het beleid gerealiseerd dat de regionale publieke omroepen in heel hun verzorgingsgebied dekking kunnen krijgen. Daarmee voorzie ik geen problemen met het bereik.
Ten aanzien van de calamiteiten functie geldt dat de ontwikkeling van digitale radio zich op dit moment nog in het beginstadium bevindt; er zijn nog weinig omroepen op het digitale platform vertegenwoordigd en er zijn nog weinig luisteraars. Met het inzetten van het verlengings- en digitaliseringsbeleid is het de verwachting dat digitale radio de komende jaren radio in grote delen van Nederland beschikbaar komt en dat luisteraars overstappen van analoge naar digitale radio. Indien digitale radio een succes wordt, zal worden bezien welke rol de regionale publieke omroepen kunnen vervullen om de calamiteitenfunctie in het digitale domein te vervullen.
Bent u bereid om op zeer korte termijn hiervoor – in overleg met betrokken actoren – te komen tot een oplossing en de Kamer hierover voor 1 mei 2011 te informeren?
Ik kan u melden dat ik intensief met de stichting ROOS in overleg ben om te kijken onder welke condities zij deel kunnen nemen aan het digitaliseringsbeleid. Zoals ik tijdens het Algemeen Overleg van 15 december 2010 heb aangekondigd, wordt hierbij ook een eventuele kavelruil betrokken. Ik verwacht op korte termijn meer duidelijkheid te kunnen geven en zal u hierover voor 1 mei a.s. informeren.
Opsporingsproblemen bij politie |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Zembla «Opsporing verzocht» waarin een zeer verontrustend beeld wordt geschetst van de opsporing van misdrijven door de politie?1
Ja.
Wat is uw reactie op de problemen die in de uitzending van Zembla zijn aangekaart waaronder het beperkt invoeren van informatie in de Basisvoorziening Handhaving (BVH) en de Basisvoorziening Opsporing (BVO), de gebrekkige heterdaadkracht door een tekort aan politiemensen en de lage pakkans?
De Inspectie OOV heeft begin 2010 in het onderzoek naar de stand van zaken van de uitvoering van de Samenwerkingsafspraken 2008 geconstateerd dat medewerkers soms informatie niet invoeren in de BVH en BVO, of informatie in andere systemen invoeren. Beperkte invoer in de BVH en BVO is onwenselijk, omdat hierdoor informatie-uitwisseling tussen korpsen en medewerkers wordt belemmerd. De gebruiksvriendelijkheid en betrouwbaarheid van de BVH en BVO wordt op de korte termijn verbeterd. Na afronding van het onderzoek van de Algemene Rekenkamer zal ik een besluit nemen over de verdere verbetering dan wel vervanging van beide systemen.
Klopt het dat niet alle relevante informatie wordt ingevoerd in de BVH en in de BVO? Zo ja, wat wordt er ondernomen om dit te ondervangen? Zo nee, wat is uw reactie op de bewering dat niet alle relevante informatie in het systeem wordt opgenomen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de BVH en de BVO niet of slechts in beperkte mate op elkaar zijn aangesloten en informatie die verzameld wordt op straat niet bij rechercheurs terecht komt? Zo ja, hoe kan het dat beide relatief nieuw ontwikkelde systemen niet op elkaar zijn aangesloten? Zo nee, wat is uw reactie op de bewering dat de systemen niet op elkaar aansluiten en op basis waarvan kan worden gesteld dat niet klopt?
De Inspectie OOV heeft in het bovengenoemde onderzoek geconstateerd dat de BVH en de BVO niet zijn gekoppeld. De korpsbeheerders hebben er destijds voor gekozen om de BVH en BVO te realiseren op basis van de bestaande systemen, waarbij de opzet was om de systemen van de korpsen voor handhaving en opsporing te uniformeren, maar niet om de systemen te vernieuwen. Het op elkaar aansluiten van beide systemen zou een aanzienlijke verzwaring van de realisatie van de basisvoorzieningen Handhaving en Opsporing zijn geweest en niet hebben gepast binnen de bovenstaande opzet van de ontwikkeling van de basisvoorzieningen. Het onderzoek van de Algemene Rekenkamer zal meer helderheid verschaffen over de besluitvorming over de totstandkoming van de basisvoorzieningen.
Klopt het dat door de problemen met de BVH en de BVO minder zaken zijn opgelost en zo’n 20 000 minder zaken zijn aangeleverd bij het Openbaar Ministerie (OM)? Zo ja, hoe komt dit? Zo nee, waarom klopt dit niet?
De invoering van de systemen BVH en BVO heeft tijdelijk veel capaciteit gekost om medewerkers vertrouwd te maken met deze nieuwe systemen. Vertraging in de registratie van zaken is daarvan een van de gevolgen geweest. Tegelijkertijd kan worden geconstateerd dat de criminaliteit is afgenomen in 2010, zoals ook blijkt uit de Integrale Veiligheidsmonitor 2010. Ook dat kan een verklaring zijn voor een verminderd aanbod van zaken. Exacte informatie over het aantal verdachten OM over 2010 komt binnenkort beschikbaar.
Klopt het dat nog geen 3% van in totaal 8,5 miljoen misdrijven wordt opgelost? Zo ja, hoe komt het dat dit percentage zo laag is? Wat is het streefpercentage van dit kabinet? Wat gaat u concreet doen om dit percentage omhoog te krijgen? Zo nee, wat is dan wel het oplospercentage en hoe is dat gemeten?
Het aantal van 8,5 miljoen misdrijven is een schatting van het totaal aantal veel voorkomende misdrijven. Dit geschatte aantal is gebaseerd op de uitkomsten van twee enquêtes. De eerste is een jaarlijkse slachtofferenquête, de Integrale Veiligheidsmonitor, die onder een steekproef uit de Nederlandse bevolking van 15 jaar en ouder wordt afgenomen. De tweede is een jaarlijkse slachtofferenquête die onder het bedrijfsleven wordt uitgevoerd, de zogenaamde Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven. Van deze geschatte 8,5 miljoen veel voorkomende misdrijven wordt lang niet altijd aangifte bij de politie gedaan, in 2009 registreerde de politie ruim 1,2 miljoen misdrijven. Over dit aantal geregistreerde misdrijven wordt het ophelderingspercentage berekend. Het ophelderingspercentage verschilt sterk per type misdrijf. Voor de geweldsmisdrijven bedroeg dit in 2007 bijvoorbeeld 59%, terwijl voor alle misdrijven samen het percentage in dat jaar uit kwam op 23%. Dit kabinet wil het ophelderingspercentage van zware misdrijven met een kwart verhogen. Daartoe gaat met name het ophelderingspercentage van gewelddadige vermogenscriminaliteit omhoog van 23% naar 40% in 2015.
Klopt het dat jaarlijks zo’n 150 000 zaken op de plank blijven liggen en dat zaken worden weggegooid? Zo ja, om wat voor zaken gaat het? Hoe lang blijven deze zaken gemiddeld op de plank liggen? Wat gebeurt er uiteindelijk met deze zaken? Wat wordt concreet door u ondernomen om dit aantal te verlagen? Zo nee, hoeveel zaken blijven er volgens u op de plank liggen? Om wat voor zaken gaat het? Hoe lang blijven deze zaken op de plan liggen? Wat gebeurt er uiteindelijk met deze zaken? Wat wordt concreet door u ondernomen om dit aantal te verlagen?
Er bestaat geen landelijk overzicht van plankzaken. Het aantal van 150 000 kan ik daarom niet bevestigen, maar als dergelijke aantallen worden genoemd vat ik dat vanzelfsprekend op als een serieus signaal. Om meer zicht te krijgen op instroom, werkvoorraden en afdoening van zaken werk ik op dit moment aan de oprichting van de Nationale Politie. Daarnaast moet de invoering van een landelijk systeem: Betere Opsporing door Sturing op Zaken (BOSZ) bijdragen aan een beter zicht op het verloop van opsporingsproces. BOSZ is een «zicht op zaken» applicatie en heeft betrekking op de stuurmomenten in het opsporingsproces. Door de invoering BOSZ ontstaat een permanent en actueel zicht op aantallen, doorlooptijden, werkvoorraden, rendement, zaakstatus en interventies. Met behulp van de invoering van BOSZ, in combinatie met de vorming van de Nationale Politie, wordt het mogelijk om een beter inzicht te krijgen in de aard en omvang van de zaken die blijven liggen en wordt tegelijkertijd een betere sturing op de opsporing mogelijk. De Raad van Korpschefs heeft inmiddels besloten om BOSZ landelijk in te voeren. Uitrol van BOSZ wordt meegenomen in de landelijke invoering van Basisvoorziening Informatie (BVI).
Klopt het dat bij de 250 000 zaken die jaarlijks bij het OM moeten worden aangeleverd geen selectie plaatsvindt op de ernst van de zaak en dat dit tot gevolg heeft dat met name de makkelijk oplosbare zaken worden aangeleverd? Zo ja, wat vindt u van deze praktijk? Zo nee, kunt u inzichtelijk maken op basis waarvan deze bewering niet zou kloppen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 10 van de Kamervragen gesteld door het lid Marcouch (vraagnummer 2011Z03675).
Erkent u dat de politie te maken heeft met een onderbezette slagkracht in verhouding tot het aantal misdrijven dat jaarlijks wordt gepleegd?
Ik ben niet van mening dat er sprake is van onderbezetting bij de politie. De operationele sterkte van de politie is niet eerder zo groot geweest. Politiecapaciteit is per definitie schaars. Er zullen dus altijd keuzes moeten worden gemaakt.
Komt u nog voor de zomer met een aanvalsplan om de problemen met de BVH en de BVO aan te pakken?
Voor de maatregelen die ik op korte termijn zal nemen voor de genoemde systemen verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4 van het lid Marcouch (vraagnummer 2011Z03675). Verder zal ik na de zomer komen met een plan van aanpak voor de problemen van de BVH en BVO mede op basis van de conclusies en aanbevelingen van het onderzoek van de Algemene Rekenkamer naar de ICT bij de politie.
De ondertunneling van de A9 bij Amstelveen |
|
Farshad Bashir |
|
Wat is uw mening over het bericht dat Amstelveen het akkoord over de tunnel in de A9 opblaast?1
Zoals uit de bestuursovereenkomst blijkt kan Amstelveen niet eenzijdig de bestuursovereenkomst over het Stroomlijnalternatief planstudie SAA van 29 oktober 2007 opzeggen. De gemeente Amstelveen heeft aan mij aangegeven met de betrokken partijen opnieuw te willen onderhandelen over de hoogte van de bijdrage van Amstelveen.
Kunt u aangeven hoe de uitspraken van het Amstelveense stadsbestuur over de economische crisis en de dalende huizenprijzen zich verhouden tot uw eerdere opmerking dat de netto investering van Amstelveen uitkomt op 0 euro?2 Deelt u de opvatting van de gemeente Amstelveen dat zij een bijdrage van 100 miljoen niet kan opbrengen omdat zij dit niet meer terugverdienen?
Amstelveen wil door middel van gebiedsontwikkeling rond de A9 hun bijdrage aan de tunnel financieren. Inmiddels heeft Amstelveen aangegeven dat door diverse recente ontwikkelingen de gebiedsontwikkeling minder zal gaan opbrengen dan eerder verwacht. Ik kan op basis van de mij beschikbare informatie geen goed beeld vormen over de recente verwachtingen ten aanzien van de opbrengsten van de gebiedsontwikkeling in zijn huidige vorm. Ik doe hier dus ook geen uitspraken over.
Is het feitelijk mogelijk dat de Stroomlijnovereenkomst3 opgezegd wordt doordat één van de ondertekenende partijen zich terugtrekt? Zo ja, wat betekent de (eventuele) terugtrekking van Amstelveen voor het restant van deze overeenkomst? Zo nee, hoe kunnen nieuwe inzichten dan tot nieuwe maatregelen leiden?
Zoals ook uit mijn antwoord op vraag 1 blijkt, kan Amstelveen niet eenzijdig de bestuursovereenkomst over het Stroomlijnalternatief planstudie SAA van 29 oktober 2007 opzeggen. Wel kan de bestuursovereenkomst worden aangepast indien alle betrokken partijen het hier over eens zijn.
Deelt u het uitgangspunt dat waar het Rijkswegen betreft het ook een Rijksverantwoordelijkheid is om te zorgen voor een goede inpassing? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u zorgen voor de gewenste inpassing nu Amstelveen niet bereid is om 100 miljoen euro mee te betalen?
Het is een rijksverantwoordelijkheid om bij rijksinfrastructuurprojecten voor een zodanige inpassing te zorgen dat aan de wettelijk verplichte milieunormen wordt voldaan. Volgens het Regeerakkoord betaalt het Rijk bij de inpassing van rijksinfrastructuur alleen de meest kosteneffectieve maatregelen om te voldoen aan de wettelijke vereisten. Daarnaast staat er in het Regeerakkoord dat er afspraken komen met provincies en grote gemeenten over het meebetalen aan infrastructuur, in elk geval voor bovenwettelijke inpassingen. Ten aanzien van de tunnel in de A9 zijn in een bestuursovereenkomst de oplossingsrichting en de kostenverdeling vastgelegd. Vooralsnog zie ik geen aanleiding om deze bestuursovereenkomst te herzien.
Deelt u de mening dat een wegverbreding zonder een goede inpassing geen doorgang kan vinden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke vertraging loopt de wegverbreding nu op?
Ik ben van mening dat de inwoners van Nederland een inpassing dienen te krijgen die voldoet aan de wettelijke (milieu)normen. Het ontwerp van de tunnel in de A9 door Amstelveen voldoet hier ruimschoots aan. De discussie met de gemeente Amstelveen richt zich op de hoogte van de financiële bijdrage van Amstelveen aan de tunnel in de A9. Daarom beïnvloed deze discussie de planning van het project niet.
Kunt u bevestigen dat u zich onverkort houdt aan het Meest Milieuvriendelijke Alternatief, zodat de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid in Amstelveen verbeteren?4 Zo nee, waarom niet?
Zoals uit mijn eerdere antwoorden ook blijkt, ben ik zoals de zaken er nu voor liggen niet voornemens om in te zetten op een aanpassing van de huidige afspraken in de Bestuursovereenkomst.
Kunt u de bewoners in Amstelveen garanderen dat er geen wegverbreding van de A9 komt die tot meer overlast leidt? Zo nee, waarom niet?
De nieuwe tunnel in de A9 betekent een grote verbetering van de leefbaarheid in Amstelveen. Veel mensen in Amstelveen zullen profiteren van het feit dat de A9 straks niet meer dwars door Amstelveen loopt. Echter bij een project met de omvang van de Wegverbreding Schiphol-Amsterdam-Almere kan ik niet garanderen dat niemand er op achteruit zal gaan. Uiteraard wordt aan de wettelijke vereisten voldaan.
Het toetreden van buitenlandse zorgondernemers tot de Nederlandse thuiszorg |
|
Renske Leijten (SP) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de Amerikaanse franchiseketen Home Instead Senior Care zijn oog heeft laten vallen op de Nederlandse thuiszorg? Vindt u dit een positieve ontwikkeling?1
Ik vind het een positieve ontwikkeling als cliënten uit voldoende aanbod kunnen kiezen voor de (thuis)zorg die het beste bij hen past.
Deelt u de mening dat, gelet op het feit dat van deze onderneming reeds in vijftien landen vestigingen bestaan, er hier sprake is van een heuse zorgmultinational? Vindt u dat dergelijke bedrijven in de Nederlandse zorg thuishoren? Wilt u uw antwoord toelichten?
Doordat Home Instead Senior Care reeds in vijftien landen vestigingen heeft past de definitie van multinational bij deze onderneming. Ik vind dat echter op zichzelf geen reden om dit bedrijf en soortgelijke andere buitenlandse zorgaanbieders de toegang tot de Nederlandse zorg te ontzeggen.
Herinnert u zich dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) regelmatig heeft gewezen op het moeizame toezicht op nieuwe (binnenlandse) toetreders in de zorg? Welke gevolgen verwacht u voor de kwaliteit en het toezicht indien ook buitenlandse partijen toetreden?2
Als een buitenlandse zorgaanbieder in Nederland zorg gaat aanbieden, moet deze gewoon voldoen aan de Nederlandse wetgeving. Dus als het een zorgaanbieder betreft die zorg aanbiedt als bedoeld in de Kwaliteitswet zorginstellingen, moet aan deze wetgeving worden voldaan en valt de (nieuwe) aanbieder dus onder het toezicht van de IGZ.
Deelt u de analyse dat de Nederlandse zorg steeds meer gaat lijken op de Amerikaanse zorgmarkt en dat daar de verklaring ligt voor de belangstelling van dit Amerikaanse bedrijf? Wilt u uw antwoord toelichten?
Aan de vraagzijde verwacht ik dat er geen verschil is tussen de wensen van de ouderen in Amerika en die van de Nederlandse ouderen ten aanzien van goede zorg en dat het voor hen belangrijk is om zo lang mogelijk onafhankelijk te zijn en in hun eigen huis te kunnen blijven wonen. Wat betreft de aanbodzijde wil ik nogmaals benadrukken – zie ook mijn antwoord op vraag 3 – dat zorginstellingen en zorgorganisaties, van welke origine dan ook, dienen te voldoen aan de eisen die de Nederlandse wetgever stelt.
Deelt u de mening dat de toetreding van buitenlandse multinationals in onze zorg zich slecht verdraagt met de wens om de kleinschaligheid en menselijke maat in de zorg te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik vind het belangrijk dat de zorg op het niveau van de interactie tussen cliënt en medewerker kleinschalig en naar de menselijke maat georganiseerd is. Zo lang dit het geval is, is het feitelijk irrelevant hoe groot of internationaal de organisatie is die er achter ligt.
Herinnert u zich het uiteenspatten van grote Nederlandse zorgconcerns, zoals Meavita, en de geringe invloed van de overheid op deze gebeurtenissen? Deelt u de mening dat dit een nog groter probleem zal zijn indien het een buitenlands zorgconcern betreft? Zo nee, waarom niet?
Ik herinner mij het faillissement van Meavita. Indien een in Nederland actieve vestiging van een buitenlandse onderneming in zwaar weer terecht komt zijn dezelfde regels van toepassing als in het geval waar een Nederlandse zorgaanbieder in die situatie terecht komt. De minister en ik sturen uw Kamer nog voor de zomer een brief over de beleidsvoornemens rondom faillissement en cruciale zorg.
Hoe groot is het risico dat delen van de Nederlandse gezondheidszorg in handen vallen van hedgefunds of vergelijkbare investeringsmaatschappijen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Private kapitaalverschaffers kunnen een waardevolle bijdrage leveren aan investeren in de zorg. Daarbij is het onderscheid naar soort privaat kapitaalverschaffer niet relevant. Het gaat er om dat de publieke belangen zoals kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid zijn gegarandeerd. Nogmaals dient te worden benadrukt dat voldaan moet worden aan de Nederlandse wetgeving.
Kunt u uitsluiten dat de thuiszorg te maken zal krijgen met een import van onderbetaalde buitenlandse arbeidskrachten, zoals we reeds zien in talloze sectoren als de schoonmaak, de bouw en de groenteteelt? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 en 4 al gezegd heb, moeten zorginstellingen die in Nederland werkzaam zijn, zich houden aan de Nederlandse wet- en regelgeving. De regels die van toepassing zijn op zorgaanbieders met een buitenlandse moedermaatschappij zijn dezelfde als de regels die van toepassing zijn op zorgaanbieders met een Nederlandse moedermaatschappij. Niet alleen ten aanzien van de (kwaliteit van) zorg, maar ook op financieel en fiscaal terrein en het terrein van het arbeidsrecht en het sociaal-verzekeringsrecht. Dus geldt voor alle zorgaanbieders met een vestiging in Nederland dat zij daarmee ook vallen onder het toezicht van IGZ, NZa en NMa. Uw vrees voor «een import van onderbetaalde buitenlandse arbeidskrachten» bij zorginstellingen lijkt mij dus ongegrond, temeer daar het, aldus de berichtgeving van Home Instead Senior Care, in deze casus om een organisatie gaat die Nederlandse franchisenemers zoekt. Zie ook mijn antwoord op vraag 12.
Hoe kan effectief worden opgetreden tegen uitbuiting van thuiszorgwerkers, indien het hoofdkantoor zich in het buitenland bevindt?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe kan financieel wanbeleid in een zorgorganisatie worden aangepakt, indien het hoofdkantoor zich in het buitenland bevindt?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat elke thuiszorgorganisatie een ondernemingsraad moet hebben? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de Wet op de ondernemingsraden is een ondernemingsraad al verplicht bij zorginstellingen die meer dan 50 personen in dienst hebben. Ik deel de mening dat het belangrijk is dat het personeel vertegenwoordigd is bij de onderhandelingen op het hoogste niveau binnen de zorginstelling. Om die reden heb ik ook uw Kamer tijdens het Algemeen Overleg arbeidsmarkt van 9 maart 2011 toegezegd om te onderzoeken hoe dit bewerkstelligd kan worden. Een mogelijkheid zou de Verzorgende Advies Raad (VAR) kunnen zijn. De manieren waarop dit doel kan worden bereikt zullen worden onderzocht.
Vergroot de toetreding van buitenlandse franchiseketens naar uw oordeel het risico op voor de zorg en het personeel schadelijke faillissementen of overnames? Wilt u uw antwoord toelichten?
Kenmerkend voor franchise is dat de franchisenemer een contract sluit met de eigenaar van een handelsnaam (de franchisegever) die de franchisenemer het recht geeft om tegen betaling een zaak met die handelsnaam te exploiteren. Veelal zijn daaraan regels verbonden over kwaliteit van dienstverlening en merkherkenbaarheid. Buitenlandse franchiseketens zullen contracten afsluiten met Nederlandse franchisenemers die hun zorgaanbod voor eigen risico en erkenning exploiteren en geen dochter zijn van de franchisegever. Op de Nederlandse franchisenemer zijn dezelfde regels van toepassing als op elke andere Nederlandse zorgaanbieder, ongeacht of de franchisegever buitenlands is of niet.
Hoeveel gemeenten en hoeveel zorgkantoren hebben thans interesse getoond voor deze Amerikaanse franchiseketen of andere buitenlandse aanbieders? Bent u bereid de Kamer op de hoogte te houden van verdere ontwikkelingen op dit gebied? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen inzicht in de interesses van gemeenten en zorgkantoren voor deze Amerikaanse franchiseketen of andere buitenlandse aanbieders. Ik kan u daarom dan ook niet toezeggen de Kamer op de hoogte te houden van enige ontwikkeling op dit gebied.
Het verband tussen narcolepsie en vaccinatie tegen Mexicaanse griep |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over een verband tussen vaccinatie tegen Mexicaanse griep en het voorkomen van narcolepsie bij kinderen en jongeren?1 Kunt u zich voorstellen dat mensen zich ongerust maken over deze mogelijke bijwerking van een vaccin dat werd aangeraden door de Nederlandse overheid?
Ja. De resultaten van onderzoek in Zweden en Finland naar narcolepsie (slaapziekte) laten een mogelijk verband zien met het gebruik van het pandemisch vaccin Pandemrix in de leeftijdsgroep 4 t/m 19 jaar.
In Finland wordt narcolepsie negen keer vaker gerapporteerd in de gevaccineerde groep (een toename van 1 naar 9 gevallen per 100 000). Ook in Zweden is een verhoogd risico op narcolepsie gevonden bij de leeftijdsgroep tussen 4 en 19 jaar die met Pandemrix gevaccineerd is. De resultaten zijn in lijn met de Finse data, maar met een kleinere omvang; er is een toename van 1 naar 4 gevallen per 100 000. In totaal zijn 229 gevallen van narcolepsie na vaccinatie gemeld in Europa2.
Het Committee for Medicinal Products for Human Use (CHMP), het wetenschappelijke comité van het EMA, adviseert voorschrijvers bij deze leeftijdsgroep rekening te houden met de voorlopige resultaten uit Finland en Zweden en om een individuele baten/risico analyse te maken.
Zowel het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA) als het European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC) doen studie naar het verband tussen vaccinatie met Pandemrix en het voorkomen van narcolepsie3.
In een brief van het ECDC aan de EMA vraagt de directeur aan het EMA o.a. om het gebruik van Pandemrix voorlopig op te schorten, wachtend op definitieve resultaten en om een validatie van de Finse, Zweedse en VAESCO studie. De directeur van het ECDC wijst erop dat er nu geen reden voor gebruik van Pandemrix meer is. Dit vaccin is alleen tegen Nieuwe Influenza A (H1N1) gericht en was dus vooral bruikbaar tijdens de pandemie in 2009. Nu hebben we – zoals altijd – een seizoensgriepvaccin dat uit drie vaccinstammen bestaat, waaronder het Nieuwe Influenza A (H1N1) virus.
In Nederland is Pandemrix in 2009 gebruikt ter voorkoming van de Mexicaanse griep, met name bij kinderen tussen 0 t/m 5 jaar oud. Een signaal zoals gezien in Zweden en Finland wordt in Nederland niet gezien.
Ik kan mij goed voorstellen dat een bijwerking als gevolg van vaccinatie mensen die vaccinatie ontvangen hebben ongerust kan maken.
Is het waar dat onderzoeken er op wijzen dat het verband tussen het optreden van narcolepsie en vaccinatie tegen Mexicaanse griep naar alle waarschijnlijkheid wordt veroorzaakt door de toevoeging van de stof adjuvans aan het vaccin?
Het toevoegen van een adjuvans (een hulpstof) aan een vaccin wordt gedaan om het vaccin «sterker» te maken. In Pandemrix is een dergelijk adjuvans verwerkt. Op dit moment is het nog te vroeg om een definitieve conclusie te kunnen trekken over een mogelijk verband tussen vaccinatie met Pandemrix en het optreden van narcolepsie. Het College ter beoordeling van geneesmiddelen (CBG) houdt voortdurend, samen met haar Europese collega registratieautoriteiten, de vinger aan de pols.
Is het waar dat in Nederland gekozen is voor vaccinatie met het vaccin met adjuvans, op aanbeveling van de heer Osterhaus? In hoeverre was de bemoeienis van de heer Osterhaus van doorslaggevend belang bij de keuze voor een vaccin met adjuvans? Kan precies worden toegelicht op welke gronden de keuze voor dit vaccin tot stand is gekomen?
De beslissing om – wanneer tot aanschaf van vaccins over zou worden gegaan – geadjuveerde vaccins aan te kopen is gedaan op basis van een advies van de Gezondheidsraad4. Over de rol van prof. dr. Osterhaus bij de totstandkoming van dit advies van de Gezondheidsraad heb ik u op 30 september 2009 een brief5 gestuurd waarnaar ik u verwijs.
De Gezondheidsraad onderbouwt het advies als volgt:
Is het waar dat de heer Osterhaus heeft bijgedragen aan de ontwikkeling van een adjuvans en adjuvantia voor tal van bedrijven, waaronder GlaxoSmithKline (GSK), het bedrijf dat het geadjuveerde vaccin tegen de Mexicaanse griep maakte dat in Nederland en België werd gebruikt?
Prof. Osterhaus is in de wetenschappelijke wereld bekend om zijn bijdragen aan de ontwikkeling van alternatieve klassen adjuvantia. Dit werk bevindt zich nog in het experimentele stadium, het heeft nog niet tot producten op de markt geleid. Dit laatste is ook niet op korte termijn te verwachten. Hoewel enige bemoeienis met de ontwikkeling van adjuvantia door anderen dus niet in zijn eigen wetenschappelijke – en commerciële – belang is, heeft hij zonder twijfel door middel van bezoek aan congressen en vergaderingen kennis gedeeld met andere onderzoekers en bedrijven.
Is het waar dat het Europees Agentschap dat het vaccin met adjuvans goedkeurde wist dat er geen klinisch onderzoek bekend was bij kinderen, jongeren en ouderen, precies de groep die gevaccineerd is? Was bij de Nederlandse overheid bekend dat het vaccin onvoldoende getest was, toen de keuze voor dit vaccin werd gemaakt? Zo ja, waarom is deze keuze toch gemaakt? In hoeverre speelden financiële afwegingen daarbij een rol? Zo nee, waarom niet?
Pandemrix is gebaseerd op een zogenaamd «mock-up vaccin». Deze vaccins zijn gebaseerd op de formulering van de al jarenlang gebruikte seizoensgriepvaccins. Hieraan zijn geregistreerde adjuvantia toegevoegd. Deze mock-up vaccins zijn o.a. bij meer dan 8 000 proefpersonen getest, waaronder volwassenen, ouderen en kinderen. Op basis hiervan en op basis van jarenlange ervaring met het registeren en gebruiken van de seizoensgriepvaccins zijn deze vaccins in de Europese Unie goedgekeurd. Tijdens de pandemie is het specifieke vaccindeel voor het Nieuwe Influenza A (H1N1) virus aan het mock-up vaccin toegevoegd.
Financiële afwegingen spelen geen rol bij de toelating van geneesmiddelen tot de Europese markt. Het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA) heeft een onafhankelijke positie en besluit, evenals het CBG, dat in de EMA is vertegenwoordigd, louter op basis van wetenschappelijke afwegingen tot registratie.
De registratiestatus was de Gezondheidsraad bij advisering bekend.
Deelt u de mening dat de overheid de verantwoordelijkheid heeft burgers te informeren en zo nodig gerust te stellen, nu het gaat om een ernstige bijwerking van een vaccin dat op aanraden van de overheid werd toegediend? Zo ja, op welke wijze heeft voorlichting en communicatie plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet?
Het CBG heeft via zijn website burgers, maar daarmee ook artsen en apothekers, vanaf 10 september 2010 bij herhaling geïnformeerd over het mogelijk optreden van narcolepsie bij het gebruik van Pandemrix. Op maandag 14 februari heeft de voorzitter van het CBG, Bert Leufkens, in het televisieprogramma ÉénVandaag een toelichting gegeven op de stand van zaken. Daarbij is bevestigd dat er op dat moment geen reden tot zorgen zouden zijn ten aanzien van de Nederlandse situatie betreffende Pandemrix en narcolepsie.
Het Nederlands bijwerkingen centrum Lareb plaatste op 3 februari 2011 een bericht op de website6.
Deelt u de mening dat de overheid de verantwoordelijkheid heeft alle artsen in Nederland er op te wijzen alert te zijn op verschijnselen van narcolepsie bij risicogroepen en dat het optreden van narcolepsie centraal gemeld moet worden? In hoeverre gebeurt dat op dit moment? Welke stappen zijn ondernomen om artsen in Nederland te informeren? Op welke wijze worden nieuwe gevallen geregistreerd en opgespoord?
Via de CBG-website en door alle aandacht in de media (televisie en schrijvende [vak-]pers) zijn de verschijnselen van narcolepsie en het optreden hiervan in mijn ogen voldoende bekend geraakt bij de artsen in Nederland. De belangrijkste reden om hier niet actief de aandacht op te vestigen is dat het vaccin in Nederland éénmalig is gebruikt en nu niet meer wordt toegepast. Daarnaast is de leeftijdsgroep waarin in het buitenland de vermeende bijwerking gevonden wordt (5 t/m 19 jaar) een andere dan waarin het vaccin in Nederland is toegepast (0 t/m 4 jaar). Een signaal zoals gezien in Zweden en Finland wordt in Nederland niet gezien.
Meldingen van narcolepsie gebeuren centraal bij het Nederlands bijwerkingencentrum Lareb. Er kan daar zowel worden gemeld door artsen, apothekers als patiënten. Lareb heeft hiervoor een meldingenformulier op de website geplaatst7.
Daarnaast bestaat er het systeem van de zogenaamde «industriemeldingen»: farmaceutische bedrijven zijn verplicht bijwerkingen op hun geneesmiddelen te melden in Europees verband. Nieuwe gevallen worden geregistreerd en voortdurend wordt bekeken of de voordelen van een vaccin nog opwegen tegen de mogelijke nadelen.
Deelt u de mening dat er nog veel onduidelijk is over de hele gang van zaken rond Mexicaanse griep en dat het aanbeveling verdient dat een onafhankelijke onderzoekscommissie de hele gang van zaken in kaart brengt? Zo ja, bent u bereid een commissie in te stellen die de Kamer bericht welke invloeden ten grondslag lagen aan de beslissing van de World Health Organization (WHO) om de uitbraak van Mexicaanse griep tot een pandemie te verklaren, hoe vervolgens de besluitvorming in Nederland precies tot stand is gekomen, wie daar een rol in hebben gespeeld en in welke mate daarbij sprake was van belangenverstrengeling of financiële overwegingen? Zo nee, waarom niet? Kunt u zich voorstellen dat deze kennis van belang kan zijn voor de toekomst?
Op 14 maart jl. heb ik de Tweede Kamer het rapport gezonden van de Evaluatie Nieuwe Influenza A (H1N1), uitgevoerd door bureau Berenschot. In mei zullen wij een inhoudelijke reactie daarop aan de Tweede Kamer sturen.
In april 2010 is een omvangrijke, onafhankelijke evaluatie gestart naar de mondiale reactie op de pandemie, inclusief de rol van de World Health Organization (WHO) hierbij. Het definitieve rapport wordt gepresenteerd tijdens de World Health Assembly van mei 2011. Één van de onderzoeksvragen van deze evaluatie is of commerciële belangen een rol hebben gespeeld in de besluitvorming van de WHO.
Deze evaluaties leveren voldoende antwoord op de door u gestelde vragen. Ik zie daarom geen toegevoegde waarde in het instellen van een nieuwe commissie om deze vragen nogmaals te beantwoorden.
Wilt u de Kamer zo spoedig mogelijk berichten wanneer en op welke wijze de motie-Arib inzake een wettelijk register met banden tussen de farmaceutische industrie en artsen/onderzoekers, wordt uitgevoerd?2
Samenwerking tussen artsen en de farmaceutische industrie is noodzakelijk in het kader van de ontwikkeling en toepassing van geneesmiddelen. In het kader van deze samenwerking zijn er banden tussen artsen en farmaceutische bedrijven. Op 3 november 2009 is een motie9 van Kamerlid Arib aangenomen die verzoekt om te komen tot volstrekte helderheid over de banden die er zijn tussen artsen/
onderzoekers en farmaceutische bedrijven. Mijn beleid is er ook op gericht om tot deze transparantie te komen. De stichting Code Geneesmiddelenreclame (CGR) waarin de farmaceutische industrie, artsen en apothekers vertegenwoordigd zijn, legt momenteel de laatste hand aan een regeling om tot deze transparantie te komen. Ik heb begrepen dat deze regeling volgende maand gereed zal zijn. Ik vind het een groot voordeel dat partijen zelf met een dergelijke regeling komen. Dit betekent dat er draagvlak voor bestaat en dat de regeling in de praktijk voor partijen uitvoerbaar zal zijn. Mogelijk hadden partijen meer vaart in het tot stand komen van deze regeling mogen zetten. De materie is echter ingewikkeld, mede met het oog op de bepalingen van de Wet Bescherming Persoonsgegevens (Wbp) en de internationale context waarin de farmaceutische bedrijven opereren. Ik zal de Tweede Kamer de regeling toesturen zodra ik daarover beschik.
Nederlandse belangen in Wit-Rusland |
|
Harry van Bommel (SP), Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() ![]() |
Is het waar dat het Russische bedrijf Gazprom op 18 mei 2007 een aandeel van 50% in het Wit-Russische distributienetwerk Beltransgaz nam ter waarde van 2,5 miljard dollar? Is het waar dat deze overname in 2010 is afgerond?1 Is het waar dat ABN AMRO deze aankopen van Gazprom direct of indirect heeft gefinancierd door middel van het verstrekken van omvangrijke kredieten? Indien nee, wat zijn dan de feiten?
Is het tevens waar dat ABN AMRO in 2006 taxateur werd in het gasconflict tussen Rusland en Wit-Rusland? Is het waar dat het gasconflict werd beslecht doordat Gazprom voor 50% aandelen kreeg in Beltransgaz, waarmee Gazprom het distributienetwerk voor 50% in handen kreeg? Indien nee, wat zijn dan de feiten? Deelt u de opvatting dat ABN AMRO en Gazprom daarmee grote economische en financiële belangen in Wit-Rusland verwierven? Indien nee, waarom niet?
Is het tevens waar dat ABN AMRO sinds 1 juni 2007 een lange termijn samenwerking met Wit-Rusland is aangegaan en daarmee een rol in de Wit-Russische investerings- en kapitaalmarkt en de oliesector heeft verworven?2 Indien nee, wat zijn dan de feiten?
Is het waar dat de ABN AMRO vanaf 2007 de Wit-Russische regering adviseert over internationale kredietwaardigheid van de Wit-Russische economie, teneinde een betere uitgangspositie voor de Wit-Russische regering te verwerven op de internationale kredietmarkt? Is het waar dat ABN AMRO voor deze werkzaamheden is aangetrokken vanwege zijn betrouwbare reputatie?3
Is het tevens waar dat ABN AMRO de modernisering van de Mazyr- en van de Novapolotsk-olieraffinaderij financierde en een lening van 1 miljard euro verstrekte aan de Belarussian Oil Company? Zo ja, wanneer, en wat is de stand van deze projecten?4
Welke aankopen heeft ABN AMRO gefinancierd in Wit-Rusland sinds 2005? Om welke belangen gaat het daarbij voor ABN AMRO?
Heeft ABN AMRO ook leningen verstrekt aan de Wit-Russische regering en Wit-Russische staatsbedrijven in Wit-Rusland? Zo ja, welke en wanneer, om welke projecten gaat het en welke bedragen zijn daarbij in het geding? Op welke wijze is de Nederlandse regering betrokken bij de garantstelling van deze investeringen?
Welke gezamenlijke projecten zijn er sindsdien verder afgesloten? Welke projecten zijn er sinds de verkiezingen van december 2010 gesloten? Hoe lang duurt deze samenwerking nog en wat is in het licht van het feit dat ABN AMRO genationaliseerd is, de consequentie hiervan voor de Nederlandse regering? Deelt u de mening dat de Nederlandse regering een grote invloed kan uitoefenen op de samenwerking tussen ABN AMRO en Wit-Rusland? Welk beleid voert u in dit opzicht?
Is het waar dat Shell Global Solutions en CRI-Criterion de raffinaderij van Novopolotsk heeft gemoderniseerd?5 Indien neen, wat zijn dan de feiten? Heeft Shell of hebben Shell-dochters nog andere olie- en gasinstallaties in Wit-Rusland gemoderniseerd of hebben zij bezittingen in Wit-Rusland verworven? Zo ja, welke? Is daarbij samengewerkt met ABN AMRO in de financiering van deze werkzaamheden en/ of acquisities? Zo ja, op welke wijze is dat gedaan? Kunt u dat toelichten?
Is het waar dat Wit-Rusland voor een bedrag van 2,4 miljard dollar aan goederen naar Nederland uitvoert? Is het los van de bedragen waar dat Nederland de tweede handelspartner is van Wit-Rusland, in termen van exportbestemmingen van dat land?6 Hoeveel olie, olieproducten en gas wordt uit of via Wit-Rusland naar Nederland geëxporteerd? Welke bedrijven in Nederland importeren en/of verwerken deze producten? Kunt u dat per bedrijf expliciteren? Welk bedrag aan olie importeert Nederland jaarlijks uit Wit-Rusland? Wat is de rol van Nederlandse oliebedrijven bij de import/verwerking van die olie?7
In de periode januari-oktober 2010 bedroeg de uitvoer van Wit-Rusland naar Nederland USD 2,3 miljard. Nederland is daarmee na de Russische Federatie de tweede handelspartner in termen van export. Bij deze uitvoer vanuit Wit-Rusland gaat het vermoedelijk om transito-stromen van Russische olie en gas dat via Wit-Rusland, al dan niet met tankers via de Baltische Zee (olie) of via pijpleidingen (gas) wordt uitgevoerd en Nederland bereikt. Omdat deze olie- en gasproducten niet oorspronkelijk uit Wit-Rusland komen maar veelal gekocht zijn in Rusland, kunnen deze stromen niet in de Nederlandse statistieken teruggevonden worden met Wit-Rusland als land van origine. Welke specifieke bedrijven hierbij betrokken zijn, valt om die reden, maar ook om redenen van vertrouwelijkheid van commerciële gegevens, niet nader aan te geven. Op welke wijze de transito-stromen in de Wit-Russische statistieken terugkomen is onduidelijk, maar de genoemde bedragen kunnen er op duiden dat Wit-Rusland op een andere manier registratie bijhoudt, en dat de export van Russische olie en gas ten onrechte ook nog eens als Wit-Russische export wordt geboekt.
Blijft u van mening dat «geostrategische afwegingen op dit moment ondergeschikt zijn aan de mensenrechtensituatie»? Blijft u tevens van mening dat het «gedrag van de Wit-Russische autoriteiten volstrekt onaanvaardbaar is in het Europa van deze eeuw»?8 Deelt u de mening dat het steunen van Loekasjenko neerkomt op het in steek laten van democratische ontwikkelingen in Wit-Rusland? Welke maatregelen bent u alsnog bereid te nemen of om in EU-verband voor te stellen om te voorkomen dat het regime in Wit-Rusland gesteund wordt door export van Wit-Russische olie en andere producten naar Nederland en Nederlandse export naar Wit-Rusland? Kunt u dat toelichten?
Op uw eerste drie vragen is mijn antwoord bevestigend. Wat betreft de maatregelen tegen het regime heeft de EU op 31 januari jl. de sancties aangescherpt door het opnieuw instellen van het EU-inreisverbod voor president Loekasjenko en zijn getrouwen. De sanctielijst werd hierbij uitgebreid van 41 naar 158 personen. Mede op aandringen van Nederland zijn hierbij ook de tegoeden van betrokkenen bevroren en is het EU-beleid van engagement ten aanzien van het Wit-Russische regime opgeschort, terwijl contact met onafhankelijke krachten in Wit-Rusland door de EU wordt geïntensiveerd. Het kabinet is tevens van mening dat het Wit-Russische regime vooralsnog geen aanspraak mag maken op financiële steun vanuit de EU en (Europese) financiële instellingen. Indien de situatie daar aanleiding toe geeft, zal Nederland met EU-partners spreken over mogelijke verdere maatregelen. Leidraad hierbij zal zijn dat maatregelen gericht moeten zijn tegen het regime en dat de bevolking niet moet worden getroffen.
Euroterminal Coevorden en spoorcapaciteit Zwolle-Coevorden-Emmen |
|
Arie Slob (CU) |
|
![]() |
Heeft ProRail op grond van artikel 8 van het Besluit Capaciteitsverdeling Hoofdspoorweginfrastructuur wel de bevoegdheid gedurende zo’n groot deel van de dag een spoorverbinding te sluiten voor goederenvervoer?1
Nee. ProRail heeft niet de bevoegdheid om een baanvak te sluiten op grond van artikel 8. ProRail heeft het baanvak ook niet gesloten; er waren in de jaardienst voor overdag (7.00 – 20.30 uur), m.u.v. zondag, geen goederentreinen aangevraagd. De ad-hoc aanvraag van deze vervoerder kan, gegeven de in de jaardienst reeds verdeelde capaciteit, niet overdag worden ingepast. Zie hiervoor verder het antwoord op vraag 2 van de heer Haverkamp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 1712).
Hoeveel goederentreinen kunnen nu niet rijden op de gewenste tijden? Is het waar dat deze goederentreinen niet kunnen rijden omdat de nieuwe vervoerder niet twee maar één locomotief per trein inzet?
In eerste aanleg betrof dit 3 treinen die in de ad-hoc fase zijn aangevraagd. Zie hiervoor het antwoord op vraag 2 van de heer Haverkamp.
Afhankelijk van het gewicht van de trein zal de vervoerder één of twee locomotieven moeten inzetten om voldoende snelheid te kunnen halen om binnen de beschikbare tijdsperiode te rijden. Hierbij gelden de definities van de verschillende soorten goederenvervoer zoals opgenomen in het Besluit capaciteitsverdeling hoofdspoorweginfrastructuur. Voor conventioneel vervoer wordt uitgegaan van een dienstregeling waarin treinen van 1 600 ton met een kruissnelheid van 85 km/u kunnen rijden. Indien de vervoerder op een trein onvoldoende locomotieven inzet, kan dit tot gevolg hebben dat zijn aanvraag niet past.
Deelt u de mening dat de capaciteit op een spoorverbinding te krap is, als blijkbaar het inzetten van twee locomotieven noodzakelijk is om de dienstregeling te kunnen rijden; en dat de uitvoering van de dienstregeling bij zo’n krappe marge wel erg gevoelig wordt voor vertragingen?
Ik deel die mening niet. Het is niet ongebruikelijk om met meer dan één locomotief te rijden. In het onderhavige geval rijdt de vervoerder met een type locomotief waarmee de dienstregeling niet gehaald kan worden met de inzet van één locomotief. Er zijn ook typen locomotieven in Nederland toegelaten die over voldoende trekkracht beschikken om de dienstregeling met één locomotief te rijden. Die keuze ligt bij de vervoerder.
Deelt u de mening dat op grond van de regelgeving over spoorcapaciteit niet van een goederenvervoerder kan worden gevraagd twee locs in te zetten en dat railterminal Coevorden zich uit de markt zou prijzen als dit wel zou worden geëist?
De regelgeving stelt geen eisen aan het aantal locs. Dit aantal is van meerdere factoren afhankelijk zoals type materieel, lading en snelheid. De businesscase is per vervoerder anders en onder andere afhankelijk van lading en inzet van materieel. Op basis van deze case is dan ook geen algemene uitspraak te doen over de marktomstandigheden voor de railterminal Coevorden.
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over de spoorcapaciteit Zwolle-Herfte Aansluiting-Emmen van 17 november 2010?2
Ja, ik herinner mij die antwoorden.
Deelt u de mening dat het niet mogelijk is gebleken om alle capaciteitsaanvragen op deze spoorverbinding naar tevredenheid van de gebruikers af te handelen?
Ik deel die mening niet. In de jaardienst zijn alle aanvragen naar tevredenheid van alle gebruikers afgehandeld. Ook in de ad-hoc fase is in overeenstemming met de vervoerder een oplossing gevonden voor gewenste wijzigingen.
Is de spoorverbinding Zwolle–Coevorden–Emmen op grond van de recente besluiten over het beperken van het goederenvervoer inmiddels overbelast verklaard? Zo nee, waarom niet? Kunt u in dat geval onderbouwen dat u hiermee nog handelt binnen de kaders van de Europese richtlijnen op dit punt en wat er dan wel moet gebeuren om deze spoorlijn overbelast te verklaren nu al jaren bekend is dat er een capaciteitsknelpunt is?
Deze verbinding is niet overbelast verklaard omdat alle aanvragen in de jaardienst van 2011 naar tevredenheid van de aanvragers (conform artikel 22 van Europese Richtlijn 2001/14) konden worden afgehandeld. In de komende jaardienstverdeling zal blijken of er sprake is van een situatie waarin voor 2012 of in de nabije toekomst niet alle aanvragen naar tevredenheid kunnen worden afgehandeld. In dat geval zal ProRail tot een overbelastverklaring moeten overgaan.
Is de spoorverbinding Zwolle–Coevorden–Emmen in uw ogen robuust? Zo ja, kunt u dit onderbouwen?
Ja, ProRail is er tot heden in geslaagd om in de jaardienstfase binnen de dienstregelingsontwerpnormen (die de robuustheid borgen) de aanvragen voor capaciteit op deze verbinding in te plannen.
Uitzendkrachten op de ambulance |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Is het waar dat er als gevolg van bezuinigingen op de ambulancezorg steeds vaker uitzendkrachten worden ingezet om ambulances te rijden terwijl ze niet goed bekend zijn met het gebied waarin ze moeten rijden?1 Zo ja, wat is hierover uw oordeel?
Vorig jaar is met de ambulancesector een convenant afgesloten waarin een efficiencytaakstelling overeen is gekomen betrekking hebbende op de budgetjaren 2011 tot en met 2013. Er is naar mijn mening, en ik heb dit bij de sector geverifieerd, op dit moment geen verband tussen het inzetten van uitzendkrachten en deze taakstelling. Redenen om uitzendkrachten in te schakelen hebben meestal te maken met uitval van eigen personeel.
Hoe groot is het aantal uitzendkrachten waarvan de ambulancediensten in Nederland gebruik maken in absolute aantallen en in percentages?
Deze aantallen worden niet landelijk bijgehouden en ik kan u deze cijfers dan ook niet geven. Voor de volledigheid wijs ik erop dat personeelsbeleid de verantwoordelijkheid is van de individuele ambulancediensten.
Vertonen deze aantallen een stijgende lijn? Zo ja, vindt u dit een wenselijke ontwikkeling?
Zie antwoord vraag 2, ik heb hier geen gegevens over.
Hoe worden deze uitzendkrachten geworven?
Er zijn binnen de sector ambulancezorg een aantal gespecialiseerde uitzendbureaus werkzaam die zich toeleggen op het uitzenden van ambulancechauffeurs en ambulanceverpleegkundigen.
Wat vindt u van het oordeel van de vakbond AbvaKabo dat werkgevers veel te laks omspringen met dit probleem en dat zij rigoreus bezuinigen op het personeel zonder dat zij nadenken over het verlies aan kwaliteit?
Het verband tussen de bezuiniging en uitzendkrachten is naar mijn mening niet aangetoond. Het inhuren van uitzendkrachten is in het algemeen niet goedkoper dan personeel in vaste dienst. Zoals gezegd liggen er mogelijk andere redenen ten grondslag aan het inhuren van personeel, bijvoorbeeld ziekte van eigen personeel enzovoorts. Landelijk zijn er opleidingseisen voor chauffeurs, verpleegkundigen en meldkamercentralisten om de kwaliteit van de ambulancezorg te waarborgen. Deze eisen gelden ook voor uitzendkrachten. De risico’s worden hiermee naar mijn mening beheerst.
Welke controle is er op de bekwaamheden en bevoegdheden van uitzendkrachten? Welke rol speelt de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) in deze?
Een uitzendkracht moet voldoen aan dezelfde (landelijk geldende) opleidingseisen als personeel in vaste dienst. Ook een uitzendkracht die als ambulancechauffeur in een regio werkzaam is heeft een landelijke opleiding tot ambulancechauffeur gevolgd. Een chauffeur wordt middels een geavanceerd navigatiesysteem ondersteund in het vinden van de weg.
De kwaliteit waaraan ambulancezorg moet voldoen is vastgelegd in onder andere de Kwaliteitswet zorginstellingen en in de veldnormen en richtlijnen van de ambulancesector. De ambulancediensten zijn uiteraard primair zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit en de IGZ houdt hier toezicht op.
Wie is verantwoordelijk als het gaat om niet BIG-geregistreerde medewerkers?
De ambulancedienst onder wiens verantwoordelijkheid het personeel wordt ingezet.
Bent u bereid actie te ondernemen om dit probleem te tackelen? Zo ja, wat gaat u ondernemen? Zo neen, waarom niet?
Ik heb aan de IGZ gevraagd om in de komende periode extra alert te zijn op signalen uit het veld of de sector die kunnen wijzen op tekortschietende zorg of risico’s dat normen en afspraken niet worden gehaald. De IGZ zal mij informeren wanneer er nieuwe informatie is die een nader onderzoek en daarmee gerichte actie wenselijk of noodzakelijk maakt.
Bent u bekend met artikel 54 van de Pensioenwet waarin ex-werknemers de mogelijkheid geboden wordt om hun pensioenregeling vrijwillig voort te zetten?
Ja.
Als civielrechtelijk een Zzp’er nog tien jaar pensioen mag opbouwen en fiscaal maar drie jaar wordt gefaciliteerd, deelt u de mening dat de civiele regeling voor zeven jaar effectief daarmee een «wassen neus» is en dat fiscale en civiele regelingen parallel dienen te lopen, in lijn met het SER-advies?1
Ik deel uw mening dat het ophouden van de fiscale facilitering na 3 jaar, niet bijdraagt aan de aantrekkelijkheid van de voortzetting van de pensioenopbouw bij de oude pensioenuitvoerder. Hoewel er vanuit de fiscaliteit goede redenen bestaan om grenzen te stellen aan de mate waarin van de omkeerregel gebruik kan worden gemaakt, vind ik het in deze situatie wenselijk om te faciliteren wat op grond van de Pensioenwet mogelijk is.
Kunt u nog vóór de kabinetsreactie op het SER-advies aangeven of u van plan bent om de voorgestelde verlenging daadwerkelijk te realiseren? Zo ja, wanneer?
Ik ben bereid de fiscale begeleiding van vrijwillige voortzetting te verlengen van 3 naar 10 jaar, zodat de in de Pensioenwet genoemde mogelijkheid ook fiscaal wordt gefaciliteerd. Voor de budgettaire dekking van deze maatregel, die ik met het Belastingplan 2012 wil realiseren, heb ik wel de steun nodig van uw Kamer.
Bij de invulling van de verlenging van de vrijwillige voortzetting wil ik nog onderzoeken of mogelijk is de pensioengrondslag na het derde jaar te maximeren op het actuele inkomen en met als bovengrens het laatstverdiende loon van de gewezen werknemer.
Het is de bedoeling dat vanaf 2012 gebruik kan worden gemaakt van de uitbreiding van de fiscale facilitering bij vrijwillige voortzetting.
Plannen voor een nieuwe afvaloven |
|
Richard de Mos (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat het Friese afvalverwerkingsbedrijf Omrin plannen heeft om binnenkort een afvaloven in gebruik te nemen?
Ja.
Bent u ermee bekend dat er nog tal van procedures lopen tegen de afvaloven van Omrin en dat de milieuvergunning vernietigd is? Bent u van mening dat er sowieso geen subsidie verstrekt mag worden, zolang er nog procedures lopen en er geen geldige milieuvergunning voor de afvaloven is? Zo nee, waarom niet?
Op 5 oktober 2010 heeft Gedeputeerde Staten van de provincie Fryslân aan Omrin/Afvalsturing Friesland N.V. te Leeuwarden de gevraagde vergunning verleend als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer, voor een Reststoffen Energie Centrale (REC).
Naar aanleiding van deze vergunning zijn vijf beroepschriften bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de afdeling) ingediend.
De Stichting Afvaloven Nee heeft toen tevens een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening (schorsingsverzoek) ingediend. Op 13 december 2010 is het betreffende verzoek om voorlopige voorziening van de stichting ter zitting behandeld door de afdeling, waarna de afdeling op 24 december 2010 het verzoek heeft afgewezen. Dit houdt in dat de milieuvergunning in werking is getreden en Omrin kan beginnen met de vergunde activiteiten.
De vijf beroepschriften worden in de bodemprocedure door de afdeling behandeld. De zitting waarin deze behandeling plaatsvindt, moet nog plaatshebben. De uitspraak in de bodemprocedure is bepalend voor het al dan niet onherroepelijk worden van de milieuvergunning.
Voor wat betreft de subsidie aan de REC: zie het antwoord op vraag 3.
Is het waar dat er zes miljoen euro rijkssubsidie wordt verstrekt voor deze afvaloven? Zo ja, kunt u aangeven wat de motivatie hiervoor was en bent u bereid om de subsidie niet te verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Door het voormalig ministerie van Economische Zaken is een subsidie toegezegd van 6 miljoen euro voor de bouw van de REC in Harlingen. De subsidie is verstrekt op grond van het Besluit Subsidies Regionale Investeringsprojecten (BSRI).
Aan de subsidieverlening is de verplichting gekoppeld om de REC in gebruik te nemen binnen de in de subsidieverlening opgenomen realisatietermijn van 1 mei 2011. Als de REC niet in gebruik kan worden genomen als gevolg van het ontbreken van een milieuvergunning, zal de subsidie op nihil worden vastgesteld. Eventueel betaalde subsidie zal dan terug moeten worden betaald.
Overigens kan de realisatiedatum van 1 mei 2011 op verzoek van de subsidieontvanger, onder opgave van redenen van de termijnoverschrijding, vóór het verstrijken van de realisatietermijn door de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie worden verlengd.
Deelt u de mening dat er momenteel sprake is van een surplus aan afvalverbrandingscapaciteit en dat het, mede gezien het ontbreken van lokaal draagvlak, zinloos is om als overheid mee te betalen aan nieuwe verbrandingsovens?
Over de verhouding tussen de beschikbare verbrandingscapaciteit in Nederland en het aanbod aan brandbaar afval, is de afgelopen jaren veel met de Kamer gecommuniceerd. Zie onder meer de brief van de voormalig minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijk Ordening en Milieubeheer van 18 maart 2010 (30872, nr. 53).
Op dit moment is het aanbod aan brandbaar restafval kleiner dan het volgens de prognoses uit het Landelijk afvalbeheerplan (LAP) zou zijn. Dat is met name het gevolg van de economische crisis. De verwachting is dat het aanbod brandbaar afval zal toenemen als de crisis minder wordt. Of het aanbod uitkomt op de hoeveelheid die in de oorspronkelijke prognoses is opgenomen en of er dan evenwicht zal ontstaan tussen de beschikbare capaciteit en het aanbod brandbaar afval, is nu niet te zeggen.
Overigens zijn er enkele verbrandingsinstallaties die brandbaar afval invoeren om het tekort aan Nederlands brandbaar afval op te vangen.
Voor wat betreft de subsidie aan de REC: zie het antwoord op vraag 3.
Het schrappen van elektronisch huisarrest |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Teeven wil elektronisch huisarrest veroordeelde schrappen»?1
Ja.
Ligt dit bericht in het verlengde van uw antwoorden over elektronisch huisarrest in de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel in verband met wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met wijzigingen van de regeling van de voorwaardelijke veroordeling en de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling (Kamerstuk 32 319)?2
Ja. Ik heb aangekondigd dat dit kabinet, het omzetten van een door de rechter opgelegde gevangenisstraf in elektronisch bewaakt huisarrest (thuisdetentie) geen geloofwaardige vorm acht van tenuitvoerlegging van straffen.
Deelt u de mening dat straffen, naast vergelding, ook preventief van aard moeten zijn? Zo ja, hoe ziet u dit in verhouding tot uw voorstel om elektronisch huisarrest te schrappen? Zo nee, waarom niet?
Het opleggen van een straf heeft inderdaad meerdere doelen. Bij elektronisch huisarrest is naar mijn mening sprake van een wijze van tenuitvoerlegging die afwijkt van hetgeen de rechter als straf heeft opgelegd, namelijk insluiting in een gevangenis. Veroordeelden tot een vrijheidsstraf zouden in het kader van het wetsvoorstel thuisdetentie hun straf thuis mogen uitzitten. Dat doet geen recht aan de rechterlijke uitspraak en aan de belangen van de slachtoffers.
Dit kabinet acht het principieel onjuist dat de administratie beslist dat een gevangenisstraf op andere wijze ten uitvoer wordt gelegd dan in een gevangenis. De rechter heeft er immers bewust voor gekozen om tot oplegging van de vrijheidsstraf over te gaan. Hij had ook een geldboete, taakstraf en/of voorwaardelijke gevangenisstraf kunnen opleggen, maar heeft dat niet gedaan. Het eigenstandig omzetten van een door de rechter opgelegde vrijheidsstraf in elektronisch huisarrest doet afbreuk aan het vergeldingsaspect van deze straf en de beveiliging van de samenleving. Hiermee is volgens dit kabinet de geloofwaardigheid van de sanctietoepassing niet gediend.
Deelt u de mening dat vanwege de confrontatie met de eigen omgeving en situering in de eigen buurt, thuisdetentie minstens zo confronterend en bestraffend kan zijn als een korte gevangenisstraf? Zo ja, waarom kiest u dan toch voor het afschaffen van thuisdetentie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de samenleving er meer baat bij heeft als kortgestraften door hun straf op het rechte pad terugkomen? Zo ja, waaruit blijkt dat korte gevangenisstraf effectiever is dan thuisdetentie? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het kabinet zet in op het bevorderen van de toepassing van bijzondere voorwaarden gericht op gedragsverandering in het kader van een voorwaardelijke bestraffing. Binnenkort bespreek ik het daartoe strekkende wetsvoorstel met uw Kamer. Het stimuleren van voorwaardelijke trajecten zal er aan kunnen bijdragen dat het aantal korte vrijheidsstraffen wordt teruggedrongen en heeft tot doel het verminderen van de recidive en daarmee het verhogen van de maatschappelijke veiligheid.
Blijkt uit wetenschappelijk onderzoek dat factoren zoals het hebben van werk, inkomen, huisvesting en een adequaat sociaal netwerk, een belangrijke rol vervullen bij het voorkomen van recidive? Zo ja, past hierbij elektronisch huisarrest niet veel beter dan celstraf? Zo nee, uit welk wetenschappelijk onderzoek blijkt dat deze factoren geen belangrijke rol vervullen bij het voorkomen van recidive?
Deelt u de mening dat dankzij elektronische detentie kortgestraften beter hun huis en baan kunnen houden dan wanneer zij in de cel verdwijnen? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat hierdoor het risico van recidive aanzienlijk kleiner is? Zo nee, hoe gaat u in het kader van het motto «uit de bak, is aan de bak» zorgen dat gedetineerden na hun detentie meteen weer aan werk gaan?
In hoeverre breekt celstraf voor kortgestraften reeds ingezette trajecten om recidive te voorkomen af en in hoeverre doet elektronisch huisarrest dit niet?
Is het schrappen van thuisdetentie ook een poging om aan uw schrikbeeld van lege cellen te ontkomen? Zo ja, acht u dit een gerechtvaardigde reden voor het schrappen van thuisdetentie? Zo nee, waarom niet?
De directe aanleiding voor de start van de proef met elektronische detentie was destijds het cellentekort. Daarvan is nu geen sprake meer. In 2010 is de praktijk van toepassing van elektronische detentie voor zelfmelders met een korte gevangenisstraf beëindigd, zoals gemeld in antwoord op vragen van het toenmalige lid van de Tweede Kamer Van Velzen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2947). De toenmalige minister van Justitie heeft destijds aangekondigd dat hij het niet langer wenselijk achtte dat deze proef zonder wettelijke normering plaatsvond. Het huidige kabinet is van mening dat het indienen van dit wetsvoorstel niet langer gewenst is.
Wat zijn de kosten van elektronische detentie per dag en wat zijn de kosten van een gevangenisstraf per dag?
Elektronische detentie kostte € 43,– per dag per persoon. ED werd uitsluitend toegepast bij personen die anders een oproep zouden hebben gekregen zichzelf te melden om hun vrijheidsstraf te ondergaan in een beperkt beveiligde inrichting (BBI). De dagprijs van een BBI is € 231,– per dag per persoon.
Nederlandse wapenexport naar Bahrein |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bloody crackdown smashes Bahrain protesters»1 en beelden op YouTube en via Twitter?2
Ja.
Klopt dat in de periode tussen 1994–1997 Nederland 35 M-113 en 25 YPR pantservoertuigen aan Bahrein heeft geëxporteerd?
In de jaren negentig is meermaals overtollig defensie materieel geleverd aan Bahrein. Hier behoorden ook 35 M-113 en 25 YPR-pantservoertuigen toe.
Klopt het dat de Nederlandse regering de wapenexport van voornamelijk overtollig defensie-materieel destijds verantwoord vond?
Nederland voert alleen overtollig defensiematerieel uit als dit verantwoord wordt bevonden. Dit wordt bepaald aan de hand van een zorgvuldige toets aan acht criteria, die oorspronkelijk zijn vastgesteld door de Europese Raden van Luxemburg (1991) en Lissabon (1992), en sinds die tijd worden gehanteerd. In 2008 is de Gedragscode inzake wapenexport, waarin deze criteria lagen vastgelegd, omgezet in een juridisch bindend EU Gemeenschappelijk Standpunt. De criteria hebben onder andere betrekking op de mensenrechtensituatie, en de binnenlandse en regionale stabiliteit van het land van eindbestemming.
Welke garanties heeft de regering dat door Nederland geleverd militair materieel niet wordt ingezet voor schendingen van mensenrechten?
De regering kan nooit de garantie krijgen dat door Nederland geleverd militair materieel niet wordt ingezet voor schendingen van mensenrechten. Om deze reden toetst Nederland zeer sterk aan het mensenrechtencriterium (criterium 2 van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport. Als een risico wordt voorzien dat de goederen worden ingezet bij eerder in het land van eindbestemming geconstateerde mensenrechtenschendingen, zullen de goederen niet worden uitgevoerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de aard van het goed, de eindgebruiker en de mensenrechtensituatie in het land van eindbestemming.
Deelt u de mening dat, gezien de ontwikkelingen in het Midden-Oosten, wapenexportbeleid naar Noord-Afrika en het Midden-Oosten moet worden herzien?
Elke individuele aanvraag voor de export van militair materieel naar Noord-Afrika en het Midden-Oosten wordt, als altijd, zorgvuldig getoetst aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport. Bij nieuwe vergunningaanvragen voor uitvoer van militair materieel naar landen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten, zal in het licht van de huidige ontwikkelingen worden gekeken of er een risico bestaat dat het uit te voeren materieel gebruikt zal worden voor mensenrechtenschendingen of binnenlandse onderdrukking. In veel gevallen zal dit op basis van de criteria tot een afwijzing leiden. Inmiddels is zowel in VN- als in EU-verband een wapenembargo ten aanzien van Libië afgekondigd.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg wapenexport op 16 maart 2011?
Ja.
Het Dokkumer Lokaaltje |
|
Arie Slob (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de sloop door ProRail van het laatste stukje authentieke Noord-friesche locaalspoorweg (Dokkumer Lokaaltje)?
Op 1 december 2003 heeft mijn ambtsvoorganger bij brief aan de voorganger van ProRail (N.V. Nederlandse Spoorwegen) gevraagd om de sanering van de spoorlijn Leeuwarden-Stiens ter hand te nemen. ProRail had daartoe de geldende procedure inclusief het raadplegen van gerechtigden doorlopen. Aan het verzoek was geen termijn verbonden. ProRail heeft, gezien de huidige gunstige prijs van grondstoffen, besloten om de sloop nu ter hand te nemen.
Is het waar dat er plannen zijn om delen van deze historische spoorlijn te reactiveren als museumlijn en dat om het project te promoten binnen enkele maanden zou worden gestart met spoorfietsen tussen Stiens en Jelsum?
Ik heb deze plannen uit de krantenberichten mogen vernemen.
Wat is de reden dat ProRail dit spoor nu opbreekt?
Zoals bij het antwoord op vraag 1 al aangegeven neemt ProRail de sanering nu ter hand in verband met de gunstige grondstofprijzen; de saneringskosten kunnen nu gedekt worden uit de opbrengsten.
Is het waar dat hiermee de stichting, die de spoorfietsen en de museumtrein wil introduceren, hiermee op extra kosten wordt gejaagd om het spoor weer terug te krijgen?
Gezien het feit dat het spoor gesaneerd zou worden, is er al jaren geen onderhoud aan gepleegd. Helaas is het daardoor in zo’n slechte staat, dat het onbruikbaar is geworden voor spoorvervoer. Als er opnieuw treinen zouden gaan rijden, zou het spoor sowieso vervangen moeten worden. Daarom kan niet gesproken worden van extra kosten.
Bent u bereid ProRail te vragen onmiddellijk te stoppen met de sloop? Zo nee, waarom niet?
De Stichting heeft in haar brief aan ProRail1 aangegeven dat zij vooral graag de grondposities zou willen verwerven. ProRail laat weten dat er nog geen grond is verkocht. Alleen de sporen zijn, om eerder genoemde redenen, verwijderd.
Bent u bereid deze vragen vóór 1 maart te beantwoorden?
Helaas heb ik de termijn van 1 maart niet kunnen halen. Hierbij ontvangt u alsnog de antwoorden.
De financiële schade voor waterschap Brabantse Delta vanwege de brand bij Chemie-Pack |
|
Paulus Jansen (SP) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Inwoners West-Brabant betalen kosten reinigen brand Chemie-Pack»?1 Kloppen de beschreven feiten?
Op beide vragen luidt het antwoord ja.
Onderschrijft u de stelling dat door snel en adequaat handelen van het waterschap veel schade aan bodem en grond- en oppervlaktewater in de omgeving van Moerdijk en aan het riool is voorkomen?
Op dit moment worden verschillende onderzoeken naar de brand bij Chemie-Pack te Moerdijk uitgevoerd. Voordat ik oordeel over het optreden, wacht ik de uitkomsten van deze onderzoeken af.
Onderschrijft u de stelling dat dit snelle en adequate handelen onvermijdelijk was en dat wachten op duidelijkheid over eventuele financiële vergoedingen ernstige gevolgen voor natuur, milieu en volksgezondheid had opgeleverd?
Zie de beantwoording bij de vorige vraag.
Acht u het eerlijk dat het waterschap zelf voor de financiële consequenties van dit snelle en adequate handelen moet opdraaien?
Waterschappen zijn binnen hun beheergebied belast met onder meer de zorg voor de kwaliteit van oppervlaktewater- en grondwater. Zij kunnen de kosten daarvan omslaan over de belastingplichtigen in dat gebied. Dus in algemene zin en in beginsel past het binnen het stelsel dat het waterschap voor de financiële consequenties opdraait. Daarbij geldt dat het waterschap een verhaalsmogelijkheid heeft (en zelfs een verhaalsplicht op grond van artikel 17.16 Wet milieubeheer voor zover het milieuschade in de zin van artikel 17.6 Wet milieubeheer betreft) op de veroorzaker van de schade. Dit moet de inzet zijn. Als dat niet lukt, is er reden voor nader overleg.
Deelt u de mening dat het een staaltje «stank voor dank» zou zijn als het waterschap voor zijn goede gedrag de rekening gepresenteerd krijgt, indien zou blijken dat Chemie-Pack de financiële schade niet (volledig) kan compenseren waardoor de ingezetenen met een verhoging van de waterschapslasten met 40% worden geconfronteerd? Zo nee, hoe gaat u er dan voor zorgen dat die financiële compensatie anderszins plaats vindt?
Allereerst zal moeten worden vastgesteld wat de daadwerkelijke kosten voor het Waterschap Brabantse Delta zijn. Daarna moet worden bezien of door verhaal en eventueel bestaande regelingen deze kosten kunnen worden gedekt. Voor het restantschadebedrag geldt dan dat indien dit leidt tot een (eenmalige) extreme verhoging van de waterschapslasten in het waterschap Brabantse Delta, dit aanleiding kan zijn om te kijken welke mogelijkheden er zijn voor financiële compensatie. Ik zal hierover dan met de ministers van Veiligheid en Justitie en Financiën in overleg treden.
Risico's door uitzendkrachten op ambulances |
|
Attje Kuiken (PvdA), Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Uitzendkrachten op ambulance levensgevaarlijk»1 en «Met patiënt achterin op zoek naar het ziekenhuis»?1
Ja.
Wat vindt u van de noodkreet van Abvakabo FNV dat op steeds meer plekken uitzendkrachten op ambulances moeten rijden?
Naar aanleiding van deze berichten heb ik contact gehad met Ambulancezorg Nederland (AZN). Zij heeft mij te kennen gegeven zich niet te herkennen in het beeld dat in het Algemeen Dagblad wordt geschetst. Volgens AZN zijn er voldoende waarborgen in de opleiding van chauffeurs om de kwaliteit te waarborgen. De opleiding tot ambulancechauffeur is verplicht voor alle chauffeurs, ook voor uitzendkrachten. Verder werkt de sector met landelijke protocollen om de kwaliteit van de ambulancezorg te waarborgen en wordt een ambulancechauffeur in zijn werk ondersteund door geavanceerde navigatiesystemen.
Hoe beoordeelt u de risico’s van de inzet van uitzendkrachten als ambulancechauffeur die de verkeerssituatie en het stratenplan in de regio waar ze werken niet kennen? Wat zijn volgens u de gevolgen voor aanrijtijden? Vindt u het acceptabel dat uitzendkrachten zonder voldoende stratenkennis worden ingezet op ambulances?
De inzet van personeel is primair een verantwoordelijkheid van de Regionale ambulancevoorziening (RAV). De RAV moet beoordelen of een uitzendkracht ingezet kan worden in een specifieke regio. Landelijk zijn er opleidingseisen om de kwaliteit van de ambulancezorg te waarborgen. De risico’s worden hiermee naar mijn mening beheerst. Eventuele gevolgen voor de aanrijdtijden door het inzetten van uitzendkrachten zouden zichtbaar moeten worden in de prestaties van de RAV-en. Jaarlijks wordt door AZN de benchmark «Ambulances in-zicht» uitgebracht. Dit rapport geeft inzicht in de prestaties van de individuele ambulancediensten. Waar de prestaties niet aan de gestelde normen voldoen moet een RAV dit kunnen uitleggen.
Vindt u dat werkgevers voldoende doen om te voorkomen dat uitzendkrachten die de verkeerssituatie en het stratenplan niet goed genoeg kennen op ambulances rijden? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, hoe gaat u ze hiertoe aansporen?
Ja, naar mijn mening worden de risico’s voldoende beheerst.
Zie verder antwoord op vraag 2 en 3.
Is het waar dat steeds vaker verpleegkundigen een verkorte opleiding tot ambulancemedewerker krijgen aangeboden en/of al als ambulancemedewerker aan het werk zijn voordat de opleiding is afgerond?
Nee, dit is niet waar. De opleidingseisen en competenties van de ambulanceverpleegkundigen zijn afgestemd op de inhoud van hun functie en de eisen in het kader van de Wet BIG. Het Koninklijk Besluit 524 van 29 oktober 1997 regelt de deskundigheid van ambulanceverpleegkundigen op het gebied van voorbehouden handelingen in het kader van artikel 39 Wet BIG. Een ambulanceverpleegkundige is op basis van dit besluit een verpleegkundige die in het bezit is van het getuigschrift ambulanceverpleegkundige dat is afgegeven door de Stichting Opleidingen Scholing Ambulancehulpverlening (SOSA).
De gewenste minimale deskundigheid, in termen van (basis)opleiding en noodzakelijke kennis en vaardigheden is sectoraal vastgesteld. De zorgprofessionals werkzaam in het primaire proces, starten zo spoedig mogelijk na indiensttreding met een sectoraal erkende (vervolg) opleiding aan de Academie voor Ambulancezorg. De opleiding tot ambulanceverpleegkundige is zodanig ingericht dat de cursist aan het einde van de opleiding in staat is het beroep ambulanceverpleegkundige zelfstandig uit te voeren en is daarmee ook deskundig en bekwaam voor het functioneel zelfstandig uitvoeren van bepaalde voorbehouden handelingen.
Is het toegestaan om verpleegkundigen zonder afgeronde opleiding tot ambulancemedewerker in te zetten als ambulancemedewerker? Zo ja, vindt u dit wenselijk/acceptabel? Zo nee, welke stappen gaat u ondernemen tegen werkgevers die niet-opgeleide verpleegkundigen inzetten?
Nee, dit is niet toegestaan. RAV-en onderzoeken en initiëren met de ketenpartners nieuwe zorgproducten. Voorbeelden hiervan zijn Mobiele Intensieve Care Unit (MICU), de rapid responder en de hulp- zorg ambulance. Daarbij wordt taakherschikking zoveel mogelijk op het niveau van de werkvloer georganiseerd waarbij kwaliteit en doelmatigheid belangrijke criteria zijn. De RAV-en spelen hierop in door middel van een verantwoorde zorg- en opleidingsdifferentiatie. Sectoraal is afgesproken dat de RAV voor externe toetsing en certificatie gebruik maakt van een branchespecifiek certificatieschema. De RAV laat zich, op basis van dit schema en conform de eisen voor (her)certificering van de certificerende organisatie, periodiek toetsen.
Heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg(IGZ) onderzoek gedaan naar het halen van de bereikbaarheidsnorm door ambulances die met uitzendkrachten of niet gekwalificeerd personeel werken? Zo ja, wat is de uitkomst van het onderzoek?
De IGZ heeft tot nu toe geen onderzoek gedaan.
Bent u bereid de IGZ te vragen onmiddellijk onderzoek te doen naar het halen van de bereikbaarheidsnorm door ambulances die met uitzendkrachten of niet gekwalificeerd personeel werken? Zo ja, Kunt u de resultaten van dit onderzoek vóór 1 oktober 2011 aan de Kamer zenden? Zo nee, waarom niet?
Ik heb aan de IGZ gevraagd om in de komende periode extra alert te zijn op signalen uit het veld of de sector die kunnen wijzen op tekortschietende zorg of risico’s dat normen en afspraken niet worden gehaald. De IGZ zal mij informeren wanneer er nieuwe informatie is die een nader onderzoek en daarmee gerichte actie wenselijk of noodzakelijk maakt.
Fraude in het Westland |
|
Hans Spekman (PvdA), Roos Vermeij (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kamp: nog te veel fraudeurs in het Westland»?1
Ja.
Wat gaat de regering, naast voortzetting van de inspecties door het Westland Interventie Team (WIT), ondernemen om het aantal fraudeurs verder terug te brengen?
Voor de beantwoording van de vragen 2 t/m 5 verwijs ik kortheidshalve naar mijn antwoorden op eerdere Kamervragen van de leden Spekman en Vermeij die door uw Kamer op 22 februari jl. zijn ontvangen. Zoals aangegeven in het Regeerakkoord wil dit kabinet zich sterk maken om fraude op krachtige wijze te bestrijden. Ik heb uw Kamer daarover op 10 maart een brief gezonden.
Bent u bereid de capaciteit van de Arbeidsinspectie uit te breiden naar een niveau waarop de slagkracht groter is, zoals eerder voorgesteld in het amendement-Spekman?2 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het tijd voor een zwarte lijst van herhaaldelijke overtreders van sociale wetgeving, in het Westland en daarbuiten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het boeteniveau hoog genoeg? Deelt u de mening dat het verhogen van de boetes bij economische delicten als in het Westland vaak geconstateerd, bij kan dragen aan de oplossing van het probleem? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Een onbedoeld effect van de wijzigingen in de Uitvoeringsregeling loonbelasting |
|
Roos Vermeij (PvdA), Ed Groot (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het nieuwsbericht van AWVN over het nieuwe artikel 12.2a Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 (URLB 2011) voor regelingen van vervroegde uittreding (RVU) die in de periode 2006 tot 2011 bij een verzekeraar zijn ondergebracht?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom dit artikel is opgenomen en in uitvoering lijkt af te wijken van artikel 12.2 Uitvoeringsbesluit loonbelasting (UBLB) dat ziet op de periode vóór 2006?2
Bij de beantwoording van deze vraag wordt ervan uitgegaan dat bedoeld wordt artikel 12.2 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 (hierna: URLB 2011).
Om de arbeidsparticipatie van ouderen te bevorderen en de vervroegde uittreding te ontmoedigen is per 1 januari 2005 bij de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling (hierna: Wet VPL) 3 een zogenoemde VUT-heffing geïntroduceerd. De VUT-heffing rust op de inhoudingsplichtige (werkgever of verzekeraar) en wordt geheven over de op hem drukkende VUT-uitkeringen. Bij uitvoering door een andere inhoudingsplichtige (hierna:verzekeraar) vindt de VUT-heffing tevens plaats over de op de werkgever drukkende bijdrage aan de verzekeraar. Om in de laatstgenoemde situatie cumulatie van VUT-heffingen te voorkomen, is met de in artikel 32ba, derde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964) opgenomen anticumulatiebepaling onder meer geregeld4 dat bij de verzekeraar geen VUT-heffing over de VUT-uitkering plaatsvindt voor zover reeds VUT-heffing is geheven over de werkgeversbijdrage aan de verzekeraar (saldomethode); de VUT-uitkering wordt geacht in zoverre niet op de verzekeraar te drukken. Het tarief voor de VUT-heffing bedroeg 26% in de periode tot en met 31 december 2010. Vanaf 1 januari 2011 geldt voor de VUT-heffing – op grond van de per 1 januari 2005 geldende Wet VPL – het tarief van 52%.
Artikel 106 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 (hierna: URLB 2001), dat per 1 januari 2011 is vervangen door artikel 12.2 van de URLB 2011, is per 1 januari 2005 in werking getreden om te bereiken dat de VUT-heffing ook geheven zou worden in de gevallen waarin nog voor de invoering van de VUT-heffing een werkgeversbijdrage aan de verzekeraar is betaald, in welke gevallen derhalve geen VUT-heffing over die werkgeversbijdrage heeft plaatsgevonden. Indien in die situatie bij de verzekeraar toch de anticumulatiebepaling zou worden toegepast met betrekking tot die werkgeversbijdragen, zou ten onrechte niet de beoogde VUT-heffing van 26% plaatsvinden over de uitkeringen die in de periode tot 2011 door de verzekeraar werden gedaan. Om dit te voorkomen is in artikel 106, tweede lid, van de URLB 2001 geregeld dat de genoemde werkgeversbijdragen bij de toepassing van de anticumulatiebepaling buiten aanmerking bleven.
Artikel 12.2a van de URLB 2011 heeft een vergelijkbare strekking als artikel 12.2 van de URLB 2011 (en artikel 106 van de URLB 2001). Ook artikel 12.2a van de URLB 2011 beoogt te voorkomen dat de toepassing van de genoemde anticumulatiebepaling tot een onbedoeld voordeel zou leiden. Van een onbedoeld voordeel is sprake bij constructies waarbij met betrekking tot regelingen voor vervroegde uittreding een ongebruikelijke voorfinanciering heeft plaatsgevonden die slechts tot doel had gebruik te maken van de hiervoor genoemde anticumulatiebepaling en daarmee de toepassing van het per 1.1. 2011 voor de VUT-heffing geldende tarief van 52% in zoverre te ontlopen.
Artikel 12.2a van de URLB 2011 heeft op grond van de huidige tekst echter ook gevolgen voor situaties waarin geen sprake is van het hiervoor bedoelde oneigenlijk gebruik. Dat is uiteraard niet beoogd. Ik heb daarom besloten artikel 12.2a van de URLB 2011 met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2011 zodanig aan te passen dat artikel 12.2a van de URLB 2011 slechts van toepassing is in situaties waarin de inspecteur kan aantonen dat er sprake is van een ongebruikelijke voorfinanciering die samenhangt met de verhoging van het tarief van de VUT-heffing per 1 januari 2011.
Gegeven het feit dat de rechten (de uitkeringen) en verplichtingen (de koopsom voor de uitkeringen) van de werknemer direct tegenover elkaar staan en er in die situatie geen sprake is van extra premiestortingen, deelt u dan de mening dat oneigenlijk gebruik van het overgangsrecht zich niet voordoet bij een RVU die – in het kader van ontslag – wordt verzekerd?
Voor zover hier wordt gedoeld op ontslaguitkeringen die ineens worden afgestort bij een verzekeraar is uiteraard geen sprake van een ongebruikelijke voorfinanciering die samenhangt met de verhoging van het tarief van de VUT-heffing. Zoals bij de beantwoording van vraag 2 is aangegeven, zal de tekst van artikel 12.2a van de URLB 2011 zodanig worden aangepast dat dit artikel in die situatie niet van toepassing is.
Hoe werkt artikel 12.2a UBLB volgens u uit in de volgende situatie? Een werknemer wordt in 2008 ontslagen en brengt zijn ontslagvergoeding van € 100 000 onder bij een verzekeraar waarbij sprake is van een RVU en er wordt een periodieke uitkering aangekocht van € 24 000 per jaar voor de periode 2009–2013.
Ik ga bij de beantwoording van deze vraag ervan uit dat hier bedoeld wordt artikel 12.2a van de URLB 2011.
Zoals bij de beantwoording van vraag 2 is aangegeven wordt artikel 12.2a van de URLB 2011 zodanig aangepast dat die bepaling in de bij deze vraag bedoelde situatie niet van toepassing is. Bij een in het jaar 2008 bij een verzekeraar ondergebrachte ontslagvergoeding van € 100 000 die in de periode 2009–2013 tot een jaarlijkse uitkering van € 24 000 leidt, kan niet worden gesproken van een ongebruikelijke voorfinanciering die met de verhoging van het tarief van de VUT-heffing per 1 januari 2011 samenhangt.
Is er overleg geweest met belangenorganisaties van werkgevers en werknemers of met het Verbond van Verzekeraars over de invoering van deze anti-misbruik maatregel? Hoe kwalificeert u de opmerking uit het nieuwsbericht van AWVN dat deze regeling «geheel onverwacht» is ingevoerd?
De in het antwoord op vraag 2 aangekondigde wijziging van artikel 12.2a van de URLB 2011 zal ertoe leiden dat die bepaling slechts in situaties van oneigenlijk gebruik van het overgangsrecht toegepast zal worden. Daarmee zal in zoverre ook het bezwaar van onverwachte invoering van artikel 12.2a van de URLB 2011 weggenomen worden. Dat bezwaar speelt in situaties van gebruikelijke financieringen van regelingen voor vervroegde uittreding immers geen rol meer, omdat artikel 12.2a van de URLB 2011 in die situaties buiten toepassing blijft. In de situaties van oneigenlijk gebruik die in de lijn van de bedoeling van de wetgever wel getroffen worden door artikel 12.2a van de URLB 2011 is niet van belang of de invoering van die bepaling al dan niet verwacht kon worden.
Deelt u de mening dat voor getroffen houders van stamrechten een ongewenste en onvoorziene situatie is ontstaan, waarbij deze houders plotseling substantieel minder geld krijgen dan verwacht kon worden op basis van de gemaakte afspraken?
Zoals uit het antwoord op vraag 2 volgt, zal artikel 12.2a van de URLB 2001 geen gevolgen hebben voor de in vraag 6 en vraag 7 bedoelde houders van stamrechten.
Bent u bereid deze situatie voor verzekerde rechten waar rechten en verplichtingen direct tegenover elkaar staan, en geen sprake is van extra premiestortingen, ongedaan te maken?
Zie antwoord vraag 6.
De componist die zijn eigen zak spekt dankzij Buma/Stemra |
|
Pauline Smeets (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de het artikel «Componist spekt eigen zak dankzij Buma/Stemra»?1
Ja.
Is het waar dat een componist onder valse naam in 2009 ruim 2 miljoen euro heeft ontvangen van Buma/Stemra?
Buma heeft aangegeven dat in de periode 2007–2009 er 2 deelnemers een bedrag van meer dan 1 miljoen euro hebben ontvangen. Het gebruik van de term «valse naam» wekt een verkeerde indruk. Het is niet ongebruikelijk dat componisten artiestennamen of pseudoniemen gebruiken. De website van Buma geeft zelfs informatie over hoe iemand zich onder een pseudoniem kan aanmelden.
Waarom heeft Buma/Stemra onmiddellijke actie ondernomen toen bleek dat er substantieel meer dan de gehanteerde bovengrens € 500 000 was uitgekeerd?
Voor de uitkering aan een rechthebbende wordt geen bovengrens gehanteerd. De geïncasseerde gelden worden bij radio en televisie uitgekeerd aan de hand van een fingerprintingsysteem. Dat systeem registreert softwarematig de seconden gedurende welke bepaalde muziek wordt gedraaid. De hoogte van het secondenbedrag verschilt per categorie. De uitkering is dus rechtstreeks gerelateerd aan het aantal seconden muziekgebruik.
De besturen van Buma/Stemra hebben twee bestuurscommissies die permanent de bestaande repartitieregelingen doorlichten en waar nodig verbetervoorstellen doen. Buma heeft aangegeven dat de secondewaarde van muziekgebruik bij tekst-tv is gehalveerd nadat uit analyse van de jaarlijkse uitkeringen was gebleken dat er in het type muziekgebruik aanmerkelijke verschuivingen plaatsvonden – van gebruik van traditionele muziek naar gebruik van jingles en tunes en van gebruik overdag naar gebruik ’s nachts. Het College van Toezicht heeft aangekondigd nader te zullen onderzoeken of het aangebrachte onderscheid tussen jingles en tunes enerzijds en andersoortige muziek anderzijds noodzakelijk is vanuit het vereiste van een rechtmatige repartitie.
Waarom is het onderzoek van KPMG niet openbaar gemaakt? Gaat u dat alsnog eisen van Buma/Stemra?
Het is de verantwoordelijkheid van Buma/Stemra om de in haar opdracht gedane onderzoeken al dan niet openbaar te maken. Voor mij is van belang dat het College van Toezicht Auteursrechten over het onderzoek beschikt.
Heeft Buma/Stemra naar uw oordeel voldoende maatregelen getroffen naar aanleiding van de uitkomsten van het KPMG-onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan de Minister van Justitie om een oordeel te vellen over de vraag of een vereniging voldoende maatregelen heeft getroffen naar aanleiding van een bepaald onderzoek.
Buma geeft aan dat in het onderzoek geen onrechtmatigheden zijn vastgesteld en dat er dus geen aanleiding was voor het nemen van maatregelen. Het College van Toezicht meldt dat in het rapport een aantal risico’s zijn onderkend maar dat niet is vastgesteld dat de risico’s zich daadwerkelijk hebben verwezenlijkt. De aanbevelingen inzake Buma over het bij een aantal werkprocessen op een andere wijze verdelen van bevoegdheden, dan wel nadere controle in te voeren (vier-ogen-principe) zijn naar het oordeel van het College van Toezicht door Buma overgenomen.
Is het waar dat componisten substantieel minder geld krijgen uitgekeerd en dat klachten daarover worden genegeerd door Buma/Stemra?
Buma geeft aan dat invoering van het fingerprinting systeem heeft geleid tot een nauwkeuriger meting van het muziekgebruik. Voorheen werd de repartitie gebaseerd op een logboekadministratie door de omroepen. Een manuele logboekadministratie is minder accuraat dan een geautomatiseerd fingerprintingsysteem waarmee per seconde wordt gedetecteerd welke muziek wordt gebruikt en wie de auteur daarvan is. De introductie van het systeem heeft ertoe geleid dat sommige componisten minder kregen uitgekeerd en anderen juist meer. Het Platform Makers merkt op dat in eerste instantie bij de invoering problemen zijn gerezen omdat niet alle fingerprints van muziek voorhanden waren in het systeem.
Buma erkent dat de huidige procedure van klachtverwerking niet voldoet en de directie heeft een project ingericht om de snelheid en de kwaliteit van de klachtafhandeling te verbeteren. Het College van Toezicht Auteursrechten heeft aangegeven bekend te zijn met de jarenlange achterstand in de klachtafhandeling maar meent dat Buma de juiste stappen heeft gezet om het probleem te ondervangen. Buma heeft aangegeven te verwachten de achterstand dit jaar volledig te hebben weggewerkt zodat nieuwe klachten direct in behandeling kunnen worden genomen.
Deelt u de mening dat de «financiële black-box», die Buma/Stemra volgens diverse componisten is, zo spoedig mogelijk moet leiden tot concrete verbetering van de transparantie naar de componisten?
Buma stelt jaarlijks een jaarrekening op die door een accountant wordt gecontroleerd. De leden van de vereniging Buma krijgen een jaarlijkse presentatie van de cijfers en tijdens de ledenvergadering worden ze in de gelegenheid gesteld vragen te stellen over de jaarrekening.
De vereniging Buma en de stichting Stemra beschikken over repartitiereglementen waarin in detail wordt aangegeven hoe de geïnde gelden moeten worden verdeeld over de rechthebbenden (componisten, tekstdichters en
uitgevers). De reglementen zijn vastgesteld (en kunnen alleen worden gewijzigd) door de ledenvergadering van de vereniging Buma en de vergadering van aangeslotenen van de stichting Stemra. Het reglement, de aanhangsels en de toelichting worden ter hand gesteld van alle aangeslotenen en zijn daarnaast beschikbaar op de website van Buma/Stemra. Buma erkent dat het repartitieproces een gecompliceerd proces is en derhalve niet voor eenieder eenvoudig te volgen is. Buma zendt bij de repartitie aan deelnemers een schriftelijke toelichting waarin uitleg wordt gegeven over hoe de uitkering is samengesteld en een verklaring wordt gegeven voor mogelijke verschillen met eerdere uitkeringsjaren.
Het College van Toezicht Auteursrechten ziet toe op de rechtmatige verdeling van de geïnde vergoedingen aan de rechthebbenden overeenkomstig het repartitiereglement. Het College heeft gemeld geen klachten te hebben ontvangen van rechthebbenden met betrekking tot de repartitie.
Welke maatregelen treft u om de componisten te garanderen dat ze het geld krijgen via Buma/Stemra waar ze recht op hebben?
Zie antwoord vraag 7.
Had de situatie met een componist onder valse naam voorkomen kunnen worden als er sprake was geweest van een sterk aangescherpt toezicht conform de voorgestelde wijziging van de wet toezicht op collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten?2
Nee, er is gereparteerd conform het toentertijd geldende repartitiereglement. Zoals hiervoor bij het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is het hanteren van een artiestennaam of pseudoniem niet ongebruikelijk.
Autokredieten |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Tros Radar 14 februari 2011 over de financiering van auto’s?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het gedrag van de autohandelaren in hun rol als bemiddelaar tussen consument en kredietverlener? Hoe ziet u dit in het licht van de noodzaak dat de financiële markten het vertrouwen van de consument moeten terugverdienen?
Autohandelaren die ook adviseren en/of bemiddelen in krediet vallen onder gedragstoezicht, net als anderen die bemiddelen en/of adviseren of krediet aanbieden. Onderdeel van dit gedragstoezicht is dat getoetst moet worden of het krediet past bij de financiële positie van de consument. Ook moet op basis van het gedragstoezicht worden voldaan aan transparantievereisten. Deze normen bestaan om verantwoorde kredietverstrekking te waarborgen. Verantwoorde verstrekking van consumptief krediet is van groot belang. Dit onderwerp krijgt daarom veel aandacht van de Stichting Autoriteit Financiële Markten (AFM). Zo heeft de AFM de afgelopen jaren twee keer marktbreed onderzoek gedaan naar verantwoorde consumptieve kredietverstrekking. In deze onderzoeken waren ook autofinancieringen betrokken. De onderzoeken hebben geleid tot diverse handhavingmaatregelen; waaronder verschillende aanwijzingen en vijf boetes. Ook een automerkgebonden financier is destijds beboet.
Deelt u de mening dat gedragstoezicht op deze tussenpersonen noodzakelijk is? Zo ja, gaat u de AFM opdracht geven dit nader te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is er een uitzondering in de wet ten aanzien van provisietransparantie voor consumptief krediet terwijl het, bijvoorbeeld bij de aankoop van een auto gaat het over consumptieve kredieten van een behoorlijke omvang? Zo ja, wat is de achterliggende reden om bij consumptief krediet, in tegenstelling tot bij complexe producten, de tussenpersoon niet te verplichten inzichtelijk te maken welke provisie hij/zij opstrijkt?
Op basis van evaluatie van de provisieregelgeving is uw Kamer op 12 oktober 2010 geïnformeerd over mijn inzet om per 1 januari 2013 een provisieverbod in te voeren voor complexe en impactvolle producten. Ik informeer u op korte termijn nader over de uitwerking.
Consumptief krediet valt op dit moment niet onder de regels met betrekking tot provisies bij complexe producten en ook zal consumptief krediet niet meegenomen worden in de reikwijdte van het provisieverbod. Voor consumptief krediet geldt op dit moment in de wet een verbod om de consument rechtstreeks om een vergoeding te vragen. Dit verbod is juist in het verleden ingevoerd om hit-and-run praktijken in de consumptief krediet markt te bestrijden. De komst van het provisieverbod voor complexe en impactvolle producten zorgt voor een verandering in de markt die mogelijk ook effect zal hebben op de advisering en bemiddeling in consumptief krediet.
Ik vind het daarom van belang om de marktontwikkelingen goed te volgen en zal onderzoeken of bij consumptief krediet aanvullende maatregelen nodig zijn. Daarbij zal ik onder andere onderzoek doen naar de door u genoemde transparantievoorschriften en andere maatregelen. Ik zal u later informeren over de uitkomsten van dit onderzoek.
Overigens worden op dit moment in het effectieve kredietvergoedingspercentage bij consumptief krediet de totale kosten die de consument moet betalen weergegeven (uitgedrukt in een percentage). De provisies die door de aanbieder van krediet worden betaald zijn daar onderdeel van. De effectieve kredietvergoeding is gemaximeerd.
Deelt u de mening dat de consument hierdoor een informatieachterstand heeft, waardoor deze overgeleverd is aan de selectieve informatieverstrekking van de autoverkoper, die een belang heeft de lening te verstrekken waarop hij zelf het meeste verdient, zonder dit inzichtelijk te hoeven maken? Zo ja, vindt u dit wenselijk? Zo niet, gaat u hier wat aan doen?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich uw brief van 12 oktober 20102 waarin u schrijft dat het niet evident is hoe met consumptief krediet om te gaan inzake provisietransparantie en dat onderzoek noodzakelijk is? Wat is de voortgang van dit onderzoek en wordt in dit onderzoek specifiek meegenomen hoe met deze praktijken rondom de financiering van auto’s wordt omgegaan?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het wel evident is dat er misstanden zijn ten gevolge van het gebrek aan provisietransparantie? Bent u voornemens deze uitzondering op de provisietransparantie af te schaffen oftewel provisietransparantie voor tussenpersonen ook te verplichten bij consumptief krediet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe schat u het effect van de waarschuwing «geld lenen kost geld» bij reclame waarin gesteld wordt dat het «financieren» niets kost of tegen 0% geleend kan worden? Hoe staat dit in verhouding tot het risico dat de consument loopt op hoge financieringskosten, wanneer niet voldaan kan worden aan betalingsverplichtingen?
In algemene zin merk ik op dat uit consumentenonderzoek uit december 2009 blijkt dat de waarschuwingszin «Let op! Geld lenen kost geld» effectief is. Uit dat onderzoek blijkt dat 73% van de consumenten aangeeft dat de zin consumenten aanzet tot nadenken over de nadelige gevolgen van lenen. Ook bij kredieten waarbij daadwerkelijk 0% rente en € 0 kosten in rekening wordt gebracht, gelden de reclameregels en moet de waarschuwingszin worden vermeld. Juist omdat de consument wel gedurende de looptijd van het krediet betalingsverplichtingen heeft, die moeten passen bij zijn financiële positie, is het van belang dat bij deze kredieten dezelfde regels gelden. Wanneer de consument na de looptijd van het krediet de schuld nog niet heeft afgelost, kan een vertragingsvergoeding worden gevraagd. Deze vertragingsvergoeding is echter wel gemaximeerd op grond van het Besluit kredietvergoeding. Door deze maximering kunnen de kosten niet disproportioneel worden. Bij consumptief krediet wordt de waarschuwing door middel van genoemde waarschuwingszin verzorgd. Ook wordt de individuele risico-inschatting ingevuld door de wettelijk verplichte kredietwaardigheidstoets.
Bent voornemens te onderzoeken hoe verplicht kan worden dat bij reclame-uitingen vermelding wordt gemaakt welk risico er is bij financiering, opdat er wel een heldere waarschuwing is, bijvoorbeeld conform de vermelding van de financiële bijsluiter bij complexe producten en de daarin vermelde hoogte van het risico?
Zie antwoord vraag 8.
Kwaliteit van inschrijvingen in de gemeentelijke basisadministratie |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Uitkeringstrekker duikt onder»1 en van de brief van burgemeester Van der Laan van Amsterdam omtrent de kwaliteit van inschrijvingen GBA?2
Ja.
Is het waar, dat bijvoorbeeld in Amsterdam bij vergelijking van de adresgegevens in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) met de door het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV) beheerde polisadministratie blijkt, dat meer dan 30 000 personen onjuist in de GBA staan ingeschreven of helemaal niet staan ingeschreven, maar wel in Nederland verblijven en werken?
Op basis van de mij beschikbare informatie herken ik de genoemde cijfers niet. Uit de verkenning die UWV heeft uitgevoerd bleek dat er 40 000 adresverschillen waren en dat 5000 van deze verschillen een nog niet verklaarbare reden hadden. Het hoeft daarbij niet, zoals gesuggereerd, om fraude of onjuiste inschrijving in de GBA te gaan, zelfs niet om uitkeringsgerechtigden.
Klopt het dat in alle gemeenten in Nederland vergelijkbare verschillen aan de orde kunnen zijn?
Dat klopt.
Is het terecht, dat het UWV zich erop beroept dat de Wet structuur uitvoering werk en inkomen (SUWI) geen wettelijke basis biedt voor een nadere analyse van de geconstateerde verschillen? Zo ja, bent u bereid op dit punt wijziging van de Wet SUWI te bepleiten bij uw collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ?
Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik u naar de beantwoording van vragen 2,3 en 4 van de leden Heijnen en Vermeij (nr. 2011Z03490). Op dit moment is er geen aanleiding om de Wet SUWI op dit punt te wijzigen.
Hoe verhoudt zich dit tot de terugmeldplicht voor afnemers op grond van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen neemt u om burgers te attenderen op hun plicht om goed ingeschreven te staan in de gemeentelijke basisadministratie?
Burgers hebben een relatie of direct contact met de gemeente of andere afnemers van de GBA. Dat betekent dat communicatie richting burgers over hun rechten en plichten ten aanzien van hun inschrijving in de GBA in eerste instantie via de gemeente of die afnemer loopt. Mede om die reden komt dit onderwerp ook altijd aan bod tijdens voorlichting van het Agentschap BPR aan gemeenten en afnemers over de invoering van de GBA als basisregistratie. Het Agentschap BPR wijst gemeenten en afnemers er altijd op dat de GBA als basisregistratie niet alleen rechten en plichten meeneemt voor bestuursorganen, maar ook voor burgers. En dat het mede aan deze bestuursorganen is om burgers hier op te wijzen. Bestuursorganen worden hierin verder ondersteund doordat het Ministerie van BZK een brochure met de relevante informatie over de GBA als basisregistratie ter beschikking stelt. Gemeenten en afnemers van de GBA kunnen deze brochure gebruiken in hun voorlichting richting burgers. In het najaar van 2010 zijn er gericht een aantal afnemers benaderd. Zo heeft het UWV ermee ingestemd om een groot aantal van die brochures te verspreiden via haar kantoren. Dit initiatief wordt zeer gewaardeerd door afnemers van de GBA.
Welke maatregelen neemt u om calculerend handelen van burgers met hun inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie tegen te gaan?
De ambtenaar burgerzaken van de gemeente zal zich ervan dienen te vergewissen dat de gegevens in de aangifte die een burger doet juist zijn alvorens hij deze gegevens in de GBA opneemt. Ingeval de ambtenaar twijfelt aan de juistheid kan hij de burger om nadere informatie vragen. Door de positionering van de GBA als basisregistratie en daarmee het verplichte gebruik en verplichte terugmelding wordt tevens opgetreden tegen calculerend handelen.
Welke maatregelen neemt u om wettelijke, technische en culturele belemmeringen voor het gebruik van de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens door overheidsinstanties weg te nemen?
De Staatssecretaris van BZK heeft in juni 2008 het actieplan Kwaliteit GBA gepresenteerd om de betrouwbaarheid van de GBA op het gewenste niveau te brengen. In de komende periode zal ik het actieplan evalueren. Onderdeel van deze evaluatie is dat in nauwe samenwerking met VNG, NVVB, gemeenten en afnemers wordt vastgesteld wat het actieplan aan resultaten heeft opgeleverd. Onderdeel van de evaluatie is ook de stand van de invoering van de GBA als basisregistratie en de betrouwbaarheid daarvan. Ik zal uw Kamer uiterlijk december 2011 over de uitkomsten van de evaluatie en eventuele vervolgstappen informeren.
Deelt u de mening, dat grote uitvoeringsorganisaties zoals UWV, Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), Sociale Verzekeringsbank (SVB), Rijksdienst Wegverkeer (RDW) en andere, mede verantwoordelijk zijn voor verbetering van de kwaliteit van de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens? Zo ja, welke maatregelen neemt u om de medewerking van deze organisaties te waarborgen?
Zoals ook aangegeven bij de beantwoording van vraag 5 van de leden Heijnen en Vermeij (nr. 2011Z03490) melden overheidsorganisaties terug. Op deze wijze dragen overheidsorganisaties bij aan de verbetering van de kwaliteit van de GBA.
Is het waar, dat overheidsorganisaties nog steeds hun eigen persoonsadministratie (incl. adressen) bijhouden? Zo ja, hoe verhoudt dat zich tot het principe van het stelsel van basisregistraties: enkelvoudig vastleggen en meervoudig gebruiken van gegevens door de overheid?
Het uitgangspunt is dat een afnemer van de GBA zijn werkprocessen efficiënt inricht, daarbij gebruik maakt van gegevens uit de GBA en terugmeldt ingeval van gerede twijfel aan de juistheid van die gegevens. Vanuit de specifieke taakuitvoering van overheidsorganisaties is het mogelijk dat aanvullende of andere gegevens worden vastgelegd. Zo heeft het UWV bijvoorbeeld verblijfadressen of verpleegadressen nodig voor de uitvoering van bepaalde taken.