Het bericht 'Het leed in Hawija erkennen en verzachten is mislukt' |
|
Kati Piri (PvdA), Tom van der Lee (GL) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Het leed in Hawija erkennen en verzachten is mislukt»?1
Ja.
Onderschrijft u het feit dat de slachtoffers van het Nederlandse bombardement op Hawija niet direct baat hebben gehad bij de wederopbouwprojecten die Nederland via de VN steunde?
In 2020 is door het kabinet besloten tot een vorm van vrijwillige compensatie gericht op de gemeenschap in Hawija in plaats van een vorm van individuele compensatie. De argumentatie om op deze manier als Nederland verantwoordelijkheid te nemen voor de gevolgen van onze wapeninzet is met de Kamer gedeeld (zie o.a. naar Kamerstukken 27 925, nr. 725 d.d. 30 juni 2020 en 27 925, nr. 753 d.d. 2 oktober 2020).
Slachtoffers en/of nabestaanden die op dit moment nog in het gebied wonen maken onderdeel uit van de gemeenschap waar deze projecten op gericht zijn. Deze vorm van vrijwillige compensatie was op relatief korte termijn realiseerbaar door gebruik te maken van gespecialiseerde hulporganisaties, en heeft concrete resultaten opgeleverd op het gebied economisch post-conflict herstel en het verbeteren van het elektrische distributienetwerk, zoals uit de eindrapportages van de organisaties blijkt (Kamerstuk 27 925, nr. 937 d.d. 17 mei 2023). In dit kader is de vaste commissie voor Defensie in de voortgangsrapportage van 1 november 2022 (Kamerstuk 27 925, nr. 918) aangeboden om na afronding van beide projecten een virtueel werkbezoek af te leggen. Dit aanbod staat nog steeds.
Er is ter plaatse niet over deze projecten gecommuniceerd als een vorm van individuele compensatie. Het gaat om het tegemoet komen van de gemeenschap, vanwege het leed dat hen collectief is overkomen en de materiële schade die is geleden.
Deelt u de mening dat individuele herstelbetalingen het leed meer hadden kunnen verzachten voor de slachtoffers zelf dan wederopbouw via grote multilaterale organisaties?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het uitkeren van herstelbetalingen in het geval van de slachtoffers in Hawija terecht is? Deelt u de mening dat als het uitkeren van herstelbetalingen terecht is, dit gedaan moet worden ook als dit vervolgens een precedent zou scheppen?
In 2020 heeft het kabinet besloten om op deze manier als Nederland verantwoordelijkheid te nemen voor de gevolgen van onze wapeninzet (zie o.a. Kamerstukken 27 925, nr. 725 d.d. 30 juni 2020 en 27 925, nr. 753 d.d. 2 oktober 2020). Daarbij is ook ingegaan op het onderwerp precedentwerking.
Gaat u er met de kennis van nu alsnog voor zorgen dat de slachtoffers gepast gecompenseerd worden voor het leed dat ze is aangedaan door de Nederlandse staat?
Er zijn op dit moment geen andere vormen van vrijwillige compensatie voorzien.
Wat zijn tot nu toe de concrete resultaten van de mede door Nederland gefinancierde wederopbouwprojecten in Hawija? Hoe zijn de inwoners van Hawija en specifiek de slachtoffers die familieleden zijn verloren hierbij gebaat?
Zie het antwoord op vragen 2 en 3.
Wat is er precies gebeurd met het geld dat aan de International Organization for Migration (IOM) is gegeven? Hoe zijn de slachtoffers die familieleden hebben verloren hierbij gebaat? Zijn de 260 bedrijfspanden die door de IOM geïdentificeerd zijn nu hersteld?
Uit de financiële verantwoording van IOM waar Defensie over beschikt, blijkt dat de financiële middelen direct en volledig ten goede zijn gekomen aan dit project. Zoals gebruikelijk is er sprake van een mix van personeels-, kantoor en operationele uitgaven om de projecten vorm te geven en te bekostigen. Het percentage van het IOM-budget dat is opgegaan aan zogenaamde overheadkosten is het algemeen geldende percentage, in lijn met afspraken tussen de VN-lidstaten. Defensie is in gesprek met IOM of en hoe de financiële verantwoording met uw Kamer kan worden gedeeld.
Uit de eindrapportage van IOM blijkt dat er in totaal zijn 259 winkels zijn hersteld (rehabilitation) en 24 nieuwe winkels zijn gebouwd (construction). Zie verder het antwoord op vragen 2 t/m 3.
Waarom kreeg de IOM – een organisatie die gespecialiseerd is in migratie – drie miljoen voor «puin ruimen, voorbereidingen treffen voor ontmijning, verwoeste bedrijfspanden herstellen en investeren in werkgelegenheid en de aanleg van landbouwinfrastructuur»? Waarom werd er niet meer samengewerkt met lokale organisaties?
Naast migratie voert IOM voert ook projecten uit op onder andere het gebied van community stabilization en wederopbouw.
Er zijn in 2020 in totaal veertien VN-organisaties en internationale ngo’s die actief zijn in Hawija geïdentificeerd die in aanmerking kwamen voor opdrachtgunning. Met drie daarvan, waaronder IOM, zijn destijds concrete gesprekken gevoerd over projectvoorstellen. Deze organisaties waren uitgekozen op basis van hun thematische focus, die aansloot bij de geïdentificeerde noden binnen de gemeenschap, en hun capaciteit en ervaring in het gebied (zie Kamerstuk 27 925-753 d.d. 2 oktober 2020). Op basis van de analyse van de projectvoorstellen is gekozen voor de combinatie van projecten die het beste past bij de doelstellingen en het gewenste tempo voor deze inzet (zie Kamerstuk 27 925-766 d.d. 15 december 2020).
Hoe kan het dat zowel de lokale gemeenschap als de lokale autoriteiten spreken van corruptie bij de VN-uitvoerders? Zijn de projecten naar behoren afgerond? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat de projecten alsnog worden afgerond?
De eindrapportages van de organisaties (Kamerstuk 27 925, nr. 937 d.d. 17 mei 2023) bevatten hiervoor geen aanwijzingen.
Zijn verdenkingen van corruptie gemeld bij de investigations officies van het United Nations Development Programme (UNDP) en de IOM? Zijn deze kantoren een onderzoek gestart?
Zie antwoord vraag 9.
Op welke manier is de gemeenschap betrokken bij de besluitvorming rondom de projecten? Is dit volgens u voldoende gebeurd?
Beide organisaties geven aan dat zij de lokale autoriteiten en inwoners van Hawija bij de uitvoering van hun projecten betrokken om te zorgen dat deze zo goed mogelijk aansloten op de lokale behoefte. Beiden hadden regelmatig contact met de Iraakse autoriteiten op verschillende niveaus, waaronder de provincie Kirkuk en verschillende ministeries. Ten aanzien van de gemeente Hawija geeft IOM aan de burgemeester met regelmaat uit te hebben genodigd voor besprekingen. UNDP geeft aan de gemeente consequent over de voortgang te hebben geïnformeerd.
Hoe kan het dat de voorzitter van de onafhankelijke onderzoekscommissie naar het bombardement op Hawija die in 2020 werd ingesteld pas eind mei dit jaar voor het eerst in Hawija zelf was? Hoe kan het dat dit bezoek als een grote teleurstelling werd ervaren door de lokale gemeenschap?
De Commissie van onderzoek wapeninzet Hawija is onafhankelijk.
Bent u bereid om een IOB-onderzoek te starten over de effectiviteit van de hulp?
Dat is op dit moment niet voorzien.
Bent u voornemens om Hawija in de nabije toekomst te bezoeken?
Defensie monitort sinds 2020 doorlopend de veiligheidssituatie in Hawija. Lange tijd was deze van dusdanige aard dat ter plaatste gaan door Nederlandse (overheids)functionarissen niet verantwoord werd geacht. Eind 2022 heb ik zelf tijdens een bezoek aan Erbil gesproken met vertegenwoordigers van IOM en UNDP, enkele begunstigden van de projecten uit Hawija en met de burgermeester van Hawija. Uit het bezoek van de Commissie van onderzoek aan Hawija een aantal maanden geleden is gebleken dat er inmiddels wel mogelijkheden zijn.
Het bericht ‘Jumbo-echtpaar is overlast asielzoekers zat en stopt met winkel in Maarheeze’ |
|
Bart van den Brink (CDA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat voorzieningen zoals supermarkten dreigen te sluiten vanwege de aanhoudende overlast van asielzoekers?1
Ik ben van mening dat onze gastvrijheid nooit ten koste mag gaan van onze veiligheid. Iedere vorm van overlast veroorzaakt door asielzoekers is onacceptabel. Ik blijf in gesprek met de gemeente, winkeliers en omwonenden van COA-locaties om in gezamenlijkheid te bezien wat nodig is om de aanpak van overlast te versterken. Zo wordt het mobiele toezichtsteam in de gemeente Cranendonck nu ook in Maarheeze ingezet om winkeliers te ondersteunen.
Hoe worden meldingen van overlast rondom asielzoekerscentra (azc's) bijgehouden en welke acties zijn er ondernomen om deze sluiting te voorkomen?
Het COA registreert incidenten op de azc’s zoals verbale agressie (zoals schelden en dreigen), fysieke agressie (zoals slaan, schoppen, trappen), non-verbale agressie (zoals agressieve houding of gebaren), verbale suïcidedreiging of zelfdestructieve acties. Het COA kan naar aanleiding van een incident maatregelen toepassen. De maatregelen variëren van het voeren van een correctiegesprek tot het inhouden van verstrekkingen. Alle maatregelen staan beschreven in het COA maatregelenbeleid en het Reglement onthouding verstrekkingen.2 Het COA kan bijvoorbeeld het leefgeld van asielzoekers inhouden of bij een (zeer) ernstig incident de asielzoeker naar de Handhaving en toezichtlocatie (htl) overplaatsen. Hier geldt een sober regime en een gebiedsgebod, waardoor asielzoekers de locatie beperkt kunnen verlaten.
Wanneer er overlast buiten de azc’s plaatsvindt, dient de politie te worden ingeschakeld. De politie registreert incidenten in het registratiesysteem Basisvoorziening Handhaving (BVH) van Politie. In dit kader verwijs ik graag naar het recent uitgebrachte WODC rapport «Incidenten en misdrijven door bewoners van COA-en crisisnoodopvanglocaties 2017–2022».3 Dit rapport heeft als doel om overlast en criminaliteit door asielzoekers in beeld te brengen.
Ik ga regelmatig in gesprek met winkeliers en bewoners die hun zorgen uiten over de overlast veroorzaakt door asielzoekers. Zo was ik recent ook in Budel, waar ik heb meegelopen met het toezichtteam en waar ik met enkele winkeliers en bewoners in gesprek ben gegaan over de overlast die zij ervaren.
Zoals aangegeven is iedere vorm van overlast veroorzaakt door asielzoekers onaanvaardbaar. Er worden verschillende maatregelen genomen die zien op preventie van overlast en op de harde aanpak wanneer overlast zich voordoet.
Naast landelijke maatregelen heeft het COA op aanmeldcentrum Budel aanvullende maatregelen genomen. Zo heeft het COA het hekwerk rondom het terrein aangepast om mensen buiten te houden en is het toezicht op gebouw F16, waar de overlastgevende bewoners worden opgevangen, verscherpt.
Om verblijf op het azc-terrein voor de asielzoekers aantrekkelijker te maken wordt het naastgelegen terrein geëgaliseerd en ingericht als sportveld, wordt planmatig onderhoud uitgevoerd aan de buitenzijde van de gebouwen, zijn overtollige units verwijderd en is een mobiele winkel gerealiseerd die op doordeweekse dagen door bewoners van het azc druk wordt bezocht. Er wordt bekeken of het assortiment kan worden vergroot. Ten behoeve van plaatsing van permanente camera’s op het azc-terrein is een plan in ontwikkeling. Hierbij is ook uitvoerig onderzoek gedaan naar de impact op privacy.
Op een aantal plekken in het land, waaronder in de gemeente Cranendonck, is in samenwerking met de Coördinator Nationale Aanpak Overlast een toezichtteam gestart. Met hun zichtbaarheid en aanwezigheid zetten de toezichthouders zich in om bepaalde vormen van overlast te voorkomen. Door persoonlijk contact met de asielzoekers, weten zij in situaties waar onrust heerst of onenigheid dreigt, vaak de angel eruit halen voordat de spanning escaleert. Daarnaast onderhouden zij nauw en frequent contact met de lokale bewoners, winkeliers en ondernemers, de politie, het COA en vervoerders.
Ontvangt u signalen van andere azc’s waar lokale voorzieningen dreigen te sluiten vanwege overlastgevende asielzoekers?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met signalen dat bij NS-station Maarheeze de noodzakelijke inzet van beveiliging rondom vanwege overlastgevende asielzoekers wordt heroverwogen vanwege de onveiligheid en is hier middels gebiedsverboden of andere maatregelen tegen op te treden?
Ja ik ben bekend met de signalen. Ik ben doorlopend in gesprek met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en vervoerders over maatregelen om de overlast die door asielzoekers in het openbaar vervoer wordt veroorzaakt terug te dringen. De voortgang hierop wordt maandelijks met de gemeente besproken. Een van de aanvullende maatregelen die wordt uitgewerkt is de inzet van COA-hosts op station Maarheeze. Het COA en de NS zijn hier reeds over in gesprek. Dergelijke hosts zijn actief op het station van Emmen, waar ze een belangrijke preventieve werking hebben.
Het is aan de burgemeester om een gebiedsverbod op te leggen en daarbij een afweging te maken of dit in een concreet geval passend is. Daarnaast kunnen vervoerders een reis- of verblijfsverbod opleggen aan personen, waaronder ook asielzoekers, die veelvuldig overlast veroorzaken. Met het verbod kan de toegang tot een station of een bepaald traject worden ontzegd.
Hoe wilt u omgaan met het feit dat voorzieningen zoals supermarkten en openbaar vervoer-stations dreigen te sluiten of uit de dienstregeling worden gehaald vanwege het gevaar voor medewerkers door overlastgevende asielzoekers?
Zie mijn beantwoording vraag 2, 3, 4 en 7.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de geringe politiecapaciteit die wij hebben in dit land drie keer per dag naar een supermarkt moet omdat overlastgevende asielzoekers en veilige landers op grote schaal winkeldiefstal plegen?
Wanneer de dader van een winkeldiefstal op heterdaad wordt betrapt dient de medewerker de politie te bellen. De politie zal dan naar deze plek komen. Dit is onderdeel van de politietaak. Na de afhandeling kan de medewerker online aangifte doen. Wanneer de diefstal achteraf geconstateerd wordt kan er direct online aangifte worden gedaan. De afhandeling van winkeldiefstal is veranderd per 1 maart 2022.4 Deze nieuwe manier van werken levert de winkelier, de politie en het OM een tijdsbesparing op.
Welke middelen zijn er om overlastgevende asielzoekers aan te pakken in dit soort situaties?
Naast de reeds genoemde maatregelen, zet ik mij in nauwe samenwerking met de Coördinator Nationale Aanpak Overlast en het Openbaar Ministerie op de strafrechtelijke aanpak van overlast en criminaliteit te bevorderen. Het OM heeft een landelijke aanpak voor criminele asielzoekers ontwikkeld, die erop toeziet om na de aanhouding van een asielzoeker zo snel mogelijk een straf toe te passen. Op deze manier wordt voor de asielzoeker duidelijk dat het plegen van misdrijven direct strafrechtelijke gevolgen heeft (lik-op-stuk). Voor een overzicht van de maatregelen en de voortgang aanpak op de aanpak van overlastgevend en crimineel gedrag door asielzoekers verwijs ik u graag naar de Kamerbrief van 9 mei jl.5
Op welke manier kan er een hogere mate van toezicht en controle door middel van bijvoorbeeld HTL’s plaatsvinden op dergelijke locaties om dit soort overlastgevers in sobere opvang te plaatsen met een strenger regime?
Wanneer er sprake is van een (zeer) ernstig incident, kan een asielzoeker worden overgeplaatst naar de htl. Plaatsing op de htl is een bestuursrechtelijke maatregel en gaat gepaard met een oplegging van een gebiedsverbod (art. 56 Vw). Het vereist een grondige dossieropbouw op basis waarvan een zorgvuldige afweging wordt gemaakt voor de plaatsing. De oplegging van de htl-maatregel betreft een zogenaamde vrijheidsbeperkende maatregel en wordt regelmatig getoetst door een rechter.
De huisregels op de htl zijn strenger dan in een AZC, zo moeten asielzoekers zich tweemaal daags melden bij het COA en ontvangen ze geen leefgeld maar maaltijden en verzorgingsproducten in natura.
Op welke wijze hebben deze misdragingen en overtredingen noodzakelijkerwijs invloed op de asielprocedure en de beoordeling of deze persoon een verblijfsvergunning krijgt in Nederland?
Het uitgangspunt van het openbare-ordebeleid is dat vreemdelingen die misdrijven plegen niet in aanmerking komen voor verblijf in Nederland.
Op grond van Europese regelgeving kan de IND de vluchtelingenstatus of een subsidiaire beschermingsstatus echter alleen weigeren of intrekken op grond van openbare orde indien de vreemdeling (onherroepelijk) is veroordeeld voor een (bijzonder) ernstig misdrijf. Hiervan is sprake als een straf is opgelegd van minimaal zes maanden («ernstig misdrijf» in geval van subsidiaire bescherming) of tien maanden («bijzonder ernstig misdrijf» bij een vluchtelingenstatus). Ook moet er sprake zijn van een gevaar voor de gemeenschap, in artikel C2/7.10.1 van de Vreemdelingencirculaire (Openbare orde als afwijzingsgrond) is een verdere invulling van dit begrip gegeven. Daarnaast dient voor een intrekking van een reeds verleende vergunning gekeken te worden naar de zogenoemde glijdende schaal in het kader van de openbare orde (art. 3.86 Vb). Hoe langer de vreemdeling rechtmatig in Nederland verblijft, hoe hoger de straf moet zijn om tot beëindiging van het verblijfsrecht over te kunnen gaan.
Een veroordeling voor een (bijzonder) ernstig misdrijf kan dus grond zijn om geen verblijfsvergunning te verlenen. Na een afwijzend besluit van de IND start de DT&V het terugkeerproces. Dit kan ook vanuit strafdetentie of vreemdelingenbewaring.
De grote archeologische ontdekkingen bij Tiel |
|
Sandra Beckerman |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het bericht «Zonnekalender langs de Waal: archeologen ontdekken «Stonehenge van Nederland» bij Tiel?»1
Ja.
Bent u van mening dat op deze locatie vondsten van nationaal en internationaal belang zijn gedaan en deze vindplaats nogmaals aantoont hoe bijzonder ons bodemarchief is?
Ja.
Bent u van mening dat het treurig is dat er nu loodsen zullen worden gebouwd op deze bijzondere locatie?
De beoogde bouw van loodsen is de uitkomst van een proces dat de gemeente Tiel heeft doorlopen. Daarbij zijn verschillende belangen tegen elkaar afgewogen, inclusief dat van de archeologie. De gemeente heeft besloten om de vindplaats zorgvuldig te laten onderzoeken en te documenteren en op die manier ruimte te geven aan de voorgenomen bebouwing in het gebied. Zoals vaak het geval is, was juist de ontwikkeling van de locatie de reden voor het laten uitvoeren van het onderzoek waarmee dit bijzondere verhaal aan het licht is gekomen.
Bent u van mening dat het noodzakelijk is om te zorgen dat dit soort locaties beter beschermd worden?
Het wettelijk stelsel zoals we dat nu kennen borgt een zorgvuldige afweging ten aanzien van erfgoed. De kans dat waardevolle archeologische vindplaatsen ongezien verloren gaan, is daardoor klein. Per geval wordt bekeken wat de meest passende vorm van behoud is: in de bodem (in situ) of via een opgraving (ex situ). Het bevoegd gezag – meestal de gemeente – weegt het archeologisch belang daarbij af tegen de andere belangen (zoals woningbouw of ecologie) die een rol spelen op de locatie.
Bent u bereid rijksgeld in te zetten om de vondsten gedaan te Tiel te tonen aan een breed publiek? Bent u bereid met anderen na te denken over hoe deze vindplaats beleefbaar kan worden gemaakt, bijvoorbeeld door het maken van reconstructies?
Via het Mondriaanfonds is in de jaren 2023 t/m 2025 jaarlijks € 400.000 extra beschikbaar voor (grootschalige) archeologische publiekspresentaties. Partijen zoals musea, erfgoedinstellingen, uitgevers en beeldend kunstenaars die zich in willen zetten voor het publiekelijk tonen van de vondsten van Tiel, kunnen hier een financiële bijdrage aanvragen. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed kan met hen meedenken over hoe het verhaal van de vindplaats beleefbaar kan worden gemaakt.
Bent u bereid te borgen dat, ook wanneer voor behoud ex situ wordt gekozen, het mogelijk moet worden bebouwing van locaties vaker tegen te gaan of aan te passen wanneer er ontdekkingen van (inter)nationaal belang worden gedaan zodat deze locaties getoond kunnen worden aan een breed publiek?
Gemeentes kunnen ervoor kiezen om bebouwingsplannen voor een locatie bij te (laten) stellen. Dat zij hiervoor goede mogelijkheden hebben en deze ook gebruiken, blijkt uit diverse voorbeelden van locaties waar dit al is gebeurd. Op plekken als Knooppunt Paalgraven in de gemeente Oss en Museum Hoge Woerd in De Meern (Utrecht) is het archeologisch verhaal beleefbaar gemaakt en onderdeel geworden van de ruimtelijke inrichting. Als een locatie zich niet leent voor het ontvangen van bezoekers, kan het verhaal van de plek ook worden getoond door elders een presentatie in te richten, zoals in een (lokaal) museum of online.
Ziet u dat de rijksoverheid, zeker nu ze erkent hoe cruciaal rijksregie op de ruimtelijke ordening is, hierin een leidende rol moet spelen?
De komende tien tot dertig jaar krijgen we te maken met diverse ruimtelijke en maatschappelijke transities, die grote invloed zullen hebben op onze leefomgeving. Ik vind het heel belangrijk dat de ontstaansgeschiedenis en identiteit van ons land daarbij herkenbaar blijven. Erfgoed moet dan ook een goede plek krijgen en houden bij deze ruimtelijke ontwikkelingen. Ik zet er daarom sterk op in dat erfgoed integraal, vanaf de start, wordt meegenomen in plannen rondom ruimtelijke ontwikkelingen en nieuwe opgaven zoals klimaatadaptatie en energietransitie. Dit vraagt niet alleen om samenwerking tussen verschillende departementen van het Rijk en met andere overheden, maar ook om overheden die goed zijn uitgerust om hun erfgoedtaken naar behoren te kunnen uitvoeren. Ik heb € 1,5 miljoen extra ter beschikking gesteld, om gemeentes en provincies te ondersteunen bij de transities in de leefomgeving.
Bent u van mening dat een groot publiek kennis zou moeten kunnen maken met de vondsten die zijn gedaan?
De verbinding tussen erfgoed, mens en samenleving is van groot belang. Via de diverse berichten in de media heeft een groot publiek al kennis kunnen maken met de vondsten. Het zou mooi zijn als hier een vervolg aan wordt gegeven en het verhaal van deze vindplaats ergens (blijvend) kan worden gepresenteerd. Ik heb begrepen dat er al over diverse initiatieven wordt nagedacht. Zo is de gemeente Tiel – al vanaf de start van het archeologisch onderzoek naar de diverse vindplaatsen binnen bedrijvenpark Medel – in gesprek met het Flipje & Streekmuseum Tiel over hoe de vondsten daar kunnen worden gepresenteerd.
Bent u van mening dat archeologen zelf vaak fantastisch werk doen waar het gaat om het betrekken van het publiek bij onderzoek, maar dat de rijksoverheid het hier (te vaak) laat afweten en dit publiekswerk beter zou kunnen ondersteunen?
Naar aanleiding van de bevindingen in het rapport Archeologie bij de Tijd van de Raad voor Cultuur heb ik voor de jaren 2023 t/m 2025 € 400.000 extra beschikbaar gesteld voor (grootschalige) archeologische publiekspresentaties en € 300.000 voor publieksparticipatie en archeologie. Daarnaast heb ik binnen het werkveld de vraag uitgezet wat wenselijk is ten aanzien van het verbeteren van de mogelijkheden voor het uitvoeren (en eventueel verplichten) van dergelijk publiekswerk: in het najaar verwacht ik de adviezen van het Centraal College van Deskundigen Archeologie (dat over het kwaliteitsstelsel gaat) en van de programmaraad die zich buigt over het instellen van een onderzoeksplatform voor de Nederlandse archeologie.
Herkent u dat Nederland te weinig doet om archeologische (top)vondsten aan een breed publiek te tonen? Hoe heeft u uitvoering gegeven aan het in de motie van het lid Beckerman c.s. gemelde knelpunt dat archeologie bij een breed publiek te onzichtbaar is?2
In mijn beleidsreactie3 op het rapport Archeologie bij de Tijd van de Raad voor Cultuur, erken ik dat de kennis die wordt opgedaan met archeologisch onderzoek pas echt betekenis krijgt in relatie tot het publiek en dat het vinden van financiering voor activiteiten gericht op publieksbereik en/of -participatie vaak lastig is. Ik heb daarom diverse maatregelen aangekondigd om de relatie tussen archeologie en het publiek te versterken. Via het Mondriaanfonds heb ik in de jaren 2023 t/m 2025 jaarlijks € 400.000 extra beschikbaar gesteld voor (grootschalige) archeologische publiekspresentaties. Ook heb ik in deze jaren € 300.000 per jaar extra vrijgemaakt voor publieksparticipatie. Het Groot Reuvensoverleg (het verenigde platform voor de archeologie van Nederland) onderzoekt op dit moment hoe dit zo laagdrempelig mogelijk kan worden aangevraagd door geïnteresseerde partijen. Verder heb ik structurele financiering van de Archeohotspots mogelijk gemaakt. Dit zijn plekken, verspreid in het land, waar publiek aan de slag kan met vondsmateriaal. Met de koepel voor vrijwilligers in de archeologie – de AWN – ben ik in gesprek over hoe ik hen kan helpen met het versterken van hun organisatie.
Bent u bereid de aanbeveling van de Raad voor Cultuur op te volgen en te komen tot een fonds (landelijke voorziening) voor publieksbereik en participatie? Bent u tevens bereid het werkveld zeggenschap te geven over de besteding van dit fonds?
De Raad voor Cultuur adviseert om een landelijke voorziening voor publieksbereik en -participatie onder te brengen bij een op te richten beroepsvereniging in de archeologie. Zoals ik onder vraag 10 beschrijf, vind ik het belangrijk dat er een sterke band bestaat tussen de archeologie en het publiek. Toch heb ik in mijn reactie op het advies van de Raad aangegeven deze aanbeveling niet over te nemen. Er zijn reeds veel organisaties – lokaal en landelijk – actief op het brede terrein van cultuurparticipatie en -educatie (zoals Erfgoedhuizen, vrijwilligersorganisaties of gemeentelijke cultuurmenu’s). Ik ben van mening dat het effectiever is wanneer daarbinnen op een goede manier aandacht wordt besteed aan archeologie. Omdat het voor deze organisaties vaak lastig is om initiatieven te financieren heb ik – naast de (extra) middelen die via het Mondriaanfonds beschikbaar zijn voor publiekspresentaties – € 300.000 per jaar vrijgemaakt voor publieksbereik en -participatie. Het Groot Reuvensoverleg heeft het initiatief genomen om te onderzoeken hoe hiervoor een laagdrempelig fonds kan worden ingericht. Het werkveld is hiermee aan zet voor de besteding van dit geld. Ik ontvang hun voorstel later dit jaar.
Deelt u de opvatting dat niet alleen topvondsten maar ook onderzoek en vondsten die vooral van lokaal belang zijn interessant kunnen zijn om te tonen aan het publiek? Deelt u daarom de opvatting dat het borgen van publieksbereik niet enkel op topvondsten gericht moet zijn maar breder en verankering in de nationale wet- en regelgeving daarvoor noodzakelijk is?
Ik deel die opvatting. In mijn beleidsreactie op het rapport Archeologie bij de Tijd heb ik daarom aangegeven dat, via een aanpassing van het Besluit Erfgoedwet archeologie, zal worden geregeld dat een beargumenteerde afweging ten aanzien van publieksbereik en publieksparticipatie bij uit te voeren onderzoek, onderdeel wordt van de kwaliteitsnorm. Aan het Centraal College voor Deskundigen in de Archeologie, is gevraagd hoe dit het beste uitgewerkt kan worden. Ik verwacht hun advies in het najaar.
Herkent u dat belangrijke ontdekkingen die de Tielse vindplaats zo bijzonder maken, zoals dat we hier te maken hebben met een kalender, pas tijdens uitwerking in het lab zijn gedaan en deze zonder goede financiering mogelijk dus onontdekt zouden zijn gebleven?
Het verhaal dat gereconstrueerd kan worden uit archeologisch onderzoek is een combinatie van goed veldwerk en goede uitwerking. Voor beide aspecten geldt dat goede financiering en een doordachte handelwijze randvoorwaarden zijn om tot goed inzicht te komen over wat zich in het verleden op een locatie heeft afgespeeld. Daarom is het belangrijk dat er voor alle fasen van archeologisch onderzoek voldoende middelen beschikbaar zijn.
Deelt u de mening dat, om topvondsten niet onontdekt te laten blijven, financiering van zowel de uitwerking van archeologisch onderzoek in de breedte als de financiering van de uitwerking van topvondsten beter moet?
De financiering van (de uitwerking van) het merendeel van het archeologisch onderzoek verloopt via het «de verstoorder betaalt»-beginsel. Dit houdt in dat de initiatiefnemer van een activiteit die een archeologische vindplaats dreigt te verstoren, de kosten draagt voor het benodigde onderzoek en de uitwerking daarvan. Archeologische bedrijven voeren dit onderzoek uit. Via certificering van deze bedrijven – op basis van een achterliggend systeem van kwaliteitszorg – wordt een bepaalde basiskwaliteit van onderzoek gegarandeerd.
Ik deel de mening dat de uitwerking van topvondsten om meer vraagt dan basisonderzoek. De unieke vondsten van een grafveld en boerderij van circa 5.000 jaar oud – die in 2015 werden gedaan in de gemeente Dalfsen – waren aanleiding om via NWO € 250.000 per jaar vrij te maken voor dergelijk verdiepend onderzoek. Deze aanpak krijgt een vervolg via het onderzoeksplatform dat in voorbereiding is.
Bent u van mening dat meer nationale financiering voor (top)vondsten cruciaal is? Bent u voorts van mening dat het werkveld zeggenschap moet krijgen over de onderzoeksagenda?
Zoals ik in mijn beleidsreactie op het rapport Archeologie bij de Tijd heb aangegeven, vind ik het passend dat het Rijk (samen met anderen) onderzoek mogelijk maakt dat verder gaat dan de standaard diepgang en dat binnen het huidige archeologiebestel niet vanzelf tot stand komt. Ik heb structureel € 1,5 miljoen vrijgemaakt voor de inrichting van een onderzoeksplatform waarin bestaande partijen gaan samenwerken. Er is een programmaraad uit het werkveld aangesteld die eind 2023 adviseert over de doelen, structuur en financiering van dit initiatief. Vervolgens kunnen geïnteresseerde partijen vanaf 2024 concrete projecten aanvragen. In de programmaraad zijn bedrijven, specialisten, overheden, universiteiten, musea en initiatiefnemers vertegenwoordigd. Hiermee borg ik dat het (brede) werkveld zeggenschap krijgt over de onderzoeksagenda.
Herkent u zich in de conclusie van de Raad voor Cultuur dat de kwaliteit van archeologisch onderzoek onder druk staat?
Ja. Ik onderschrijf echter ook de conclusie van de Raad dat er veel goed gaat en dat er geen fundamentele wijziging van het stelsel nodig is. Gezien de zorg over de kwaliteit, heb ik diverse verbeteracties in gang gezet. Het betreft bijvoorbeeld de inrichting van het onderzoeksplatform (zie vraag 15) en het ondersteunen van de sector bij initiatieven om het certificeringsstelsel (met name de achterliggende kwaliteitsnorm) beter aan te laten sluiten bij wensen die voortkomen uit de dagelijkse uitvoeringspraktijk. In dat kader heb ik onder andere aan het Centraal College van Deskundigen Archeologie gevraagd of de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie dusdanig kan worden aangepast dat hierin ruimte ontstaat voor collegiale toetsing.
Herkent u dat dit een gevolg is van de gekozen vorm van marktwerking en een zich terugtrekkende rijksoverheid?
De druk op de kwaliteit van archeologisch onderzoek is niet aan één oorzaak toe te wijzen en vraagt dus ook om verbeteracties op verschillende vlakken. In mijn beleidsreactie heb ik daarom diverse maatregelen aangekondigd, zoals het verbeteren van de deskundigheid bij gemeenten en het laten maken van een economische analyse naar de prijsdruk in de archeologische markt. De uitvoering van de aangekondigde maatregelen is opgestart.
Deelt u de mening dat de rijksoverheid moet ingrijpen om te zorgen dat belangrijke vindplaatsen goed onderzocht en uitgewerkt moeten kunnen worden?
Het is belangrijk dat archeologische vindplaatsen goed onderzocht en uitgewerkt kunnen worden. Binnen het huidige wettelijke stelsel wordt een zorgvuldige afweging ten aanzien van erfgoed geborgd. De kans is daardoor zeer klein dat er vindplaatsen ongezien verloren gaan. Hoe er vervolgens met deze vindplaatsen wordt omgegaan (of, en hoe ze worden onderzocht en uitgewerkt) is – in de meeste gevallen – aan de gemeente. Ingrijpen van de rijksoverheid ligt daarbij niet voor de hand. Wel hebben diverse gemeenten aangegeven behoefte te hebben aan ondersteuning bij het verbeteren van hun erfgoedzorg. Ik investeer daarom in hun capaciteit en deskundigheid (zie ook mijn antwoord op de vragen 21 t/m 24). Om voor uitzonderlijke vindplaatsen verdiepend onderzoek mogelijk te maken dat binnen het huidige bestel niet vanzelf tot stand komt, richt ik een onderzoeksplatform in met een structureel werkbudget.
Herkent u dat de uitwerking van opgravingen en ander veldonderzoek onder druk staat doordat archeologen wel de plicht hebben om binnen twee jaar te publiceren, maar verstoorders zich niet altijd verplicht voelen om te betalen voor de uitwerking? Welke stappen wilt u gaan zetten om te zorgen dat dit probleem wordt verholpen?
Dit punt is bij mij onder de aandacht gebracht door een aantal uitvoerders van archeologisch onderzoek. Ik deel deze zorgen. Hoewel uit de evaluatie van de Erfgoedwet en het eerdere advies van de Raad voor Cultuur blijkt dat er geen fundamentele stelselwijziging nodig is, zijn er zeker knelpunten. In mijn beleidsreactie op het advies van de Raad heb ik geconcludeerd dat er geen draagvlak is bij gemeenten en initiatiefnemers om de rapportageplicht te verleggen naar de initiatiefnemer. Dit zou de handhaving voor gemeenten te complex maken.
Uitvoerders van archeologisch onderzoek mogen hier natuurlijk niet het slachtoffer van worden. Ze kunnen daarom uitstel of ontheffing aanvragen voor het binnen twee jaar publiceren van een onderzoek, wanneer ze – buiten hun schuld om – niet aan deze termijn kunnen voldoen. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed beoordeeld deze verzoeken. Uitstel wordt bijvoorbeeld verleend wanneer de uitwerking vraagt om een grote hoeveelheid specialistisch onderzoek dat maar beperkt kan worden uitgezet in de markt en dus een grote doorlooptijd kent. Ontheffing wordt bijvoorbeeld verleend wanneer een initiatiefnemer niet wil of kan betalen voor de uitwerking en deze hier niet toe verplicht kan worden. In dat kader is het ook zeer belangrijk dat gemeentes beschikken over voldoende kennis en mankracht om goede vergunningsvoorwaarden op te stellen en toe te zien op de naleving (en eventuele handhaving) daarvan. Ik investeer daarom in versterking van de gemeentelijke erfgoedzorg. Zo worden gemeenten beter in staat gesteld om initiatiefnemers aan hun verantwoordelijkheden te houden, waarmee zij de uitvoerders van onderzoek ondersteunen bij het doorlopen van hun proces.
Bent u van mening dat in het huidige bestel nauwelijks ruimte is voor synthetiserend onderzoek? Deelt u de opvatting dat er grote kenniswinst kan worden geboekt als vindplaatsen niet alleen individueel worden uitgewerkt, maar juist verschillende vindplaatsen met elkaar worden vergeleken? Welke stappen wilt u zetten om ervoor te zorgen dat er meer synthetiserend onderzoek zal plaatsvinden?
Het via synthetiserend onderzoek samenbrengen van de kennis uit verschillende vindplaatsen, is een belangrijk middel om onze kennis van het verleden uit te breiden. We kunnen daarmee niet alleen nieuwe verhalen aan onze geschiedenis toevoegen, maar ook nieuwe, betere vragen formuleren en het archeologisch belang bij processen van ruimtelijke ordening beter afwegen.
Al in 2012 kwam uit de evaluatie van de Wet op de archeologische monumentenzorg naar voren dat dit type onderzoek binnen het huidige bestel niet vanzelfsprekend van de grond komt.4 Daarom is toen het onderzoeksprogramma Oogst van Malta gestart. In de periode 2015 – 2022 heeft dit programma zestien indrukwekkende syntheses over uiteenlopende onderwerpen opgeleverd. Voor dit structurele programma is € 250.000 per jaar beschikbaar. Het Oogst van Malta programma wordt voortgezet in samenhang met het onderzoeksplatform archeologie dat in voorbereiding is (zie ook mijn antwoord op vraag 15).
Deelt u de analyse dat het feit dat Tiel goede eigen archeologische kennis had, dit cruciaal was voor het kunnen doen van deze belangrijke ontdekkingen?
De gemeenten in Nederland vervullen een sleutelrol binnen de erfgoedzorg. Om deze rol goed te kunnen vervullen – en zo te voorkomen dat waardevol archeologisch erfgoed ongezien verloren gaat – is inhoudelijke expertise onontbeerlijk. De capaciteit en deskundigheid bij gemeenten op het terrein van archeologie (en het erfgoedveld als geheel) staan echter onder druk. Zoals ik heb aangegeven in mijn beleidsreacties op het advies Archeologie bij de Tijd en de Beleidsdoorlichting erfgoed, vind ik dit zorgwekkend. Ik stel daarom € 3 miljoen per jaar beschikbaar voor het versterken van de erfgoedzorg bij gemeenten.
Om een traject op te zetten dat aansluit bij de behoefte, werk ik nauw samen met partijen als het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Convent van Gemeentelijke Archeologen (CGA), het Provinciaal Vakberaad archeologie (PVa) en de Federatie Grote Monumentengemeenten (FGM). Aan de start van het verbetertraject wordt (per provincie) geïnventariseerd waar de aandachtspunten en behoeftes zitten. Ook zal inzichtelijk worden gemaakt wat gemeenten minimaal moeten borgen en wat er nog meer mogelijk is. Vanuit die basis kunnen projecten worden gefinancierd gericht op concrete verbeteracties. Omdat deze acties zo goed mogelijk moeten aansluiten bij de lokale behoefte, kunnen deze diverse vormen aannemen. Te denken valt aan zaken als een cursus erfgoedzorg voor toezichthouders, of cofinanciering van een regio-archeoloog voor diverse kleine gemeentes.
Hoe beziet u in dat licht het feit dat, zoals het rapport van de Raad voor Cultuur aantoont, ondanks de decentralisatie, nog steeds 130 gemeenten geen gemeente- of regioarcheoloog tot hun beschikking hebben?
Zie antwoord vraag 21.
Bent u van mening dat het enkel gemeenten aanmoedigen om aan hun plicht te voldoen niet genoeg is en er meer nodig is om te voorkomen dat topvondsten onontdekt blijven?
Zie antwoord vraag 21.
Met andere woorden: deelt u de analyse van de Raad voor Cultuur dat het gebrek aan structurele rijksmiddelen ervoor zorgt dat veel gemeenten hun taak niet naar behoren (kunnen) uitvoeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 21.
Het bericht ‘Het internet is vervuilender dan de luchtvaart, met dank aan alle mails, crypto’s, videogesprekken, streams en de cloud’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Het internet is vervuilender dan de luchtvaart, met dank aan alle mails, crypto’s, videogesprekken, streams en de cloud»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Klopt het dat volgens nauwkeurige schattingen het digitale leven goed is voor zo’n 4 procent van de totale wereldwijde uitstoot van broeikasgassen?
Er doen vele schattingen de ronde over de uitstoot van digitale technologieën, als gevolg waarvan verschillende percentages worden gehanteerd. Deze percentages liggen veelal rond de 4 procent of komen op een lagere inschatting uit. Hieraan ligt ten grondslag dat de ontwikkelingen op dit gebied snel gaan en deze schattingen vaak verschillen in hun reikwijdte. Hoewel het percentage wellicht niet met zekerheid te benoemen is staat vast dat digitale technologie bijdraagt aan de uitstoot van broeikasgassen en dat de ontwikkeling van deze bijdrage in absolute en relatieve zin verband houdt met de adoptie van digitale technologieën.
Voor Nederland laat ik momenteel een tweetal onderzoeken uitvoeren, waarin de bijdrage aan de verduurzaming van Nederland en de uitstoot van Nederlandse digitale sector wordt meegenomen. Ik zal deze onderzoeken met uw Kamer delen, zoals eerder meegedeeld.
Heeft u de beschikking over soortgelijke cijfers of schattingen over het energieverbruik van het digitale leven en welk deel daarvan wordt veroorzaakt door Nederland?
Zie antwoord bij vraag 2.
In hoeverre levert Nederland wereldwijd een positieve of negatieve bijdrage aan de kosten van het digitale leven, gezien de hoge mate van digitalisering van de Nederlandse samenleving?
Het is niet mogelijk een exact antwoord te geven op de netto bijdrage van de Nederlandse digitale economie aan de totale mondiale milieukosten van digitalisering. Er is hierbij sprake van een complexe wisselwerking tussen het intensieve gebruik van digitale producten en diensten in Nederland en de positieve milieu-impact die het gebruik hiervan kan opleveren. Bovendien vereist dit een diepgaand inzicht in de precieze locaties van digitale infrastructuur die gebruikt wordt voor in Nederland gebruikte digitale producten en diensten.
Ik vind het belangrijk om te benadrukken dat in de Europese interne markt er een vrij verkeer van goederen en diensten is. De verspreiding van digitale diensten over de unie en het aanbod van deze diensten is daarmee vanwege het innovatie gedreven karakter inherent aan verandering en ontwikkeling onderhevig. Mede hierdoor is een feitelijk juist antwoord op de vraag moeilijk te geven. Bovendien hebben de vigerende beleidskaders op het gebied van economische ontwikkeling en klimaatmitigatie ook geen specifieke doelstellingen met betrekking tot de spreiding van digitale diensten over de interne markt.
In het algemeen kan gesteld worden dat Nederland relatief sterk gedigitaliseerd is. Het is echter zo dat niet alleen het gebruik maar ook het aanbod van digitale diensten in Nederland groot is. Een studie van de Europese Commissie over datastromen in de Unie toont aan dat in Nederland relatief veel data worden verwerkt, ook voor dienstverlening in andere lidstaten2. Dit heeft onder andere met de hoge kwaliteit van de Nederlandse digitale infrastructuur en onze positie als internetknooppunt te maken. Deze hoge dataverwerkingscapaciteit is positief voor de innovatiekracht van het Nederlandse digitale bedrijfsleven. Het beeld dat deze studie schetst is in die zin onvolledig dat datastromen naar derde landen hier niet in worden meegenomen. Op basis hiervan kan dus geen volledig beeld worden geschetst met betrekking tot de relatieve bijdrage die Nederland levert aan de kosten van het digitale leven.
Indien er geen of onvoldoende cijfers beschikbaar zijn over de kosten van het digitale leven in termen van CO2-uitstoot, energieverbruik en elektriciteitsverbruik, bent u bereid onderzoek te (laten) doen naar deze kosten en deze te delen met de Kamer?
Op dit moment beschik ik niet over een integraal beeld van de duurzaamheidseffecten van onze digitale economie. Zoals eerder aangegeven wordt hier op dit moment onderzoek naar uitgevoerd. Wanneer deze onderzoeken afgerond zijn zal ik deze delen met de Tweede Kamer.
Wordt binnen de rijksoverheid de digitale voetafdruk gemonitord, om er bijvoorbeeld voor te zorgen dat overbodige data wordt verwijderd? Zo nee, waarom niet?
Er is op dit moment geen beeld van de digitale voetafdruk van de Rijksoverheid. Dit heeft ermee te maken dat er een overlap is met de andere domeinen van onze bedrijfsvoering. Het energieverbruik van onze ICT-hardware is bijvoorbeeld opgenomen in het energieverbruik van onze gebouwen, bijvoorbeeld voor monitors of wanneer medewerkers hun apparatuur op kantoor opladen.
Op deelaspecten wordt wel onze digitale voetafdruk gemonitord, zoals het energieverbruik van onze datacenters of de voetafdruk van alle ICT-hardware die we inkopen. In de Werkagenda Waardengedreven Digitaliseren (4.3.7) heeft mijn collega, de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, opgenomen dat we duurzaamheidsdata over onze ICT op het rijks ICT-dashboard zullen plaatsen. Hier wordt momenteel voorbereidend werk voor gedaan, zoals het valideren en structureren van de betreffende data. In 2023 zullen de eerste gegevens op het dashboard worden geplaatst. Wanneer nieuwe data beschikbaar komen zal dit verder worden aangevuld.
Daarnaast geeft u aan dat overbodige data mogelijk verwijderd kunnen worden. In de verschillende programma’s op het gebied van informatiehuishouding binnen het Rijk wordt hier aandacht aan besteed. Uiteraard wordt daarbij rekening gehouden met wettelijke kaders als de WOO en de archiefwet. Naast het verwijderen van overbodige data werken we ook aan het beperken van het ontstaan van overbodige data. Bijvoorbeeld door dataminimalisatie en het faciliteren van online samenwerking, waarmee mailverkeer en versiebeheer van documenten wordt beperkt.
Om de digitale voetafdruk van de Rijksoverheid verder te reduceren zullen ook interbestuurlijke en publiek-private coalities nodig zijn. In de agenda «Coalities voor de digitale samenleving» staat duurzaamheid dan ook genoemd als één van de vier thema’s. Onderzocht wordt of en op welke wijze een coalitie van toegevoegde waarde kan zijn op dit thema.
Deelt u de zorg dat het aandeel energieverbruik en CO2-uitstoot van het digitale leven in absolute zin en als percentage van het wereldwijde verbruik sterk stijgen zalmet de komst van de 5G- en 6G-netwerken en kunstmatige intelligentie waarvoor steeds meer rekenkracht en dus energie nodig is?
Ja, ik deel deze zorg voor zover het gaat om situaties waar de toename van het gebruik van nieuwe netwerktechnologieën en AI leiden tot een groter energiegebruik. Ik constateer dat digitale ontwikkelingen elkaar tegenwoordig in hoog tempo opvolgen en dat de economie en maatschappij steeds verder digitaliseren. Met een steeds groter deel van onze economische en maatschappelijke activiteit online is het evident dat energieverbruik en de CO2-uitstoot als gevolg van deze activiteit zullen stijgen wanneer er niet wordt geïnnoveerd op het gebied van duurzaamheid van deze technologieën. Het is daarom belangrijk dat nieuwe technologieën zelf ook zo duurzaam mogelijk zijn. Op dit vlak zien wij ook dat er door bedrijven veel stappen worden gezet, waardoor de toepassing van nieuwe technologieën niet a priori gelijkstaat met een toenemend energieverbruik.
Deelt u de mening dat nog flinke stappen gemaakt moeten worden in het monitoren van de digitale voetafdruk door overheden, bedrijven en consumenten?
Bewustwording en betere monitoring van de digitale voetafdruk is een proces dat binnen alle economische sectoren en activiteiten ontstaat. Voorbeelden van stappen die al genomen worden zijn bijvoorbeeld de Corporate Social Responsibility Richtlijn (CSRD-richtlijn) die vanaf 2024 steeds meer bedrijven verplicht om te rapporteren over hun klimaatimpact en de vierjaarlijkse rapportageplicht die voortkomt uit de energiebesparingsplicht. Ik deel met uw Kamer dat naast deze voorbeelden nog volop stappen te zetten zijn.
Bent u bereid te bezien of extra maatregelen nodig zijn om de digitale voetafdruk van de overheid en bedrijven te monitoren en daarmee ook te verminderen, bijvoorbeeld via nieuwe wettelijke normen, protocollen of gedragscodes? Wilt u hierover in gesprek gaan met het bedrijfsleven en de digitale sectoren?
Het goede nieuws is dat dit gesprek al volop gaande is. De Nationale Coalitie voor Duurzame Digitalisering heeft mij afgelopen jaar een Manifest aangeboden met ideeën voor een duurzame digitale sector. Dit manifest bevat handvatten voor de sector en overheden om actie te kunnen nemen. Ik vind het belangrijk dat we bij het aanpakken van dit probleem samenwerken met bedrijven, kennisinstellingen en medeoverheden.
Onder andere op basis van de onderzoeken die nu worden gedaan zal ik uitvoering geven aan de motie-Kathmann voor een duurzame digitale sector, hierbij is de NCDD een natuurlijke gesprekspartner. U kunt dit plan eind dit jaar verwachten. Ik kan daarbij nog niet stellen welke extra maatregelen nodig zijn.
In hoeverre zijn bedrijven en consumenten zich voldoende bewust van hun digitale voetafdruk? Vindt u dat er een rol is voor de overheid om dit bewustzijn te vergroten en zo ja, welke stappen neemt u hiertoe?
Zoals ook eerder gesteld: de bewustwording is nog zeker niet compleet binnen samenleving en bedrijfsleven. Ik wil met mijn collega’s inventariseren welke rol de Rijksoverheid hierin kan nemen.
Wat vindt u van het Franse principe Sobriété digitale, digitale gematigdheid, dat staat voor het bewust matigen met sommige digitale technologieën die weinig toevoegen maar vooral vervuilen?
Sobriété digitale is een interessante benadering van digitale ontwikkeling, niet alles wat kan hoeft immers ook gedaan te worden. Desalniettemin ben ik van mening dat de overheid terughoudend moet zijn in het sturen op de omvang van maatschappelijke activiteiten sector. De rol van de overheid ligt primair bij het voorkomen en terugdringen van negatieve effecten van activiteiten, waarbij steeds zorgvuldig zal moeten worden gekeken of sturen op de omvang een effectieve optie is. Hoe dit principe dan wel kan worden toegepast is een vraagstuk waar nog naar gekeken dient te worden samen met betrokkenen uit maatschappij en economie.
In hoeverre zou het Sobriété digitale-principe ook in Nederland als uitgangspunt voor nieuw beleid kunnen dienen?
Als het gaat om digitaliseringsbeleid binnen de overheid krijgt duurzaamheid een steeds prominentere plek in de belangenafwegingen, naast bijvoorbeeld belangen als informatieveiligheid, privacy en dienstverlening. De beleidskeuzes die we maken moeten het immers mogelijk maken dat we de klimaatdoelstellingen die we onszelf opleggen gaan realiseren.
Als het gaat om beleid richting bedrijfsleven en samenleving zetten we flinke stappen met de eerdergenoemde energiebesparingsplicht en CSRD-richtlijn. Ik onderschrijf het belang van bewustzijn over de digitale voetafdruk van bedrijven en de verantwoordelijkheid die bedrijven hebben. Ik hecht echter ook aan het belang van ondernemersvrijheid.
Het bericht ‘Verguisde stalvloer tegen stikstofuitstoot kan stoppende boer in de weg zitten’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verguisde stalvloer tegen stikstofuitstoot kan stoppende boer in de weg zitten»?1
Ja.
Klopt het dat melkveehouders met een emissiearme vloer (meestal) niet voor de piekbelastersregeling in aanmerking komen?
Ook een melkveehouder met een emissiearme vloer kan voldoen aan de drempelwaarde van de aanpak piekbelasting. Berekeningen in de tool, AERIUS Check, worden gemaakt op basis van meerdere factoren, waaronder de emissiefactoren per huisvestingssysteem zoals vastgesteld in bijlage 1 van de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav). Andere aspecten die hierbij meewegen zijn de grootte van het bedrijf en de afstand tot een Natura2000-gebied.
Zo ja, waarom geldt er voor hun een aftrek, terwijl in de brief van 30 juni 2023 wordt bevestigd dat de emissiearme stalvloeren van voor 2021 niet werken?
Binnen het kader van de aanpak piekbelasting en de Lbv wordt uitgegaan van de emissiefactoren zoals ze golden op het moment van inregelen van de tool en die op dit moment nog steeds gelden. In de Kamerbrief van 30 juni 20232 is aangegeven dat bij de onderzochte melkveevloeren de reductie van ammoniakemissie die verwacht zou worden volgens de emissiefactoren in bijlage 1 van de Rav in de praktijk helaas niet wordt gehaald. Dit heeft uiteindelijk consequenties voor de emissiefactoren die voor deze stalsystemen zijn vastgesteld. In genoemde brief wordt nader op deze consequenties ingegaan, waaronder op het proces voor de aanpassing van de emissiefactoren voor de emissiearme vloeren in melkveestallen. De emissiefactoren zijn op dit moment nog niet aangepast.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, worden berekeningen in AERIUS Check gemaakt mede op basis van emissiefactoren per huisvestingssysteem zoals vastgesteld in bijlage 1 van de Rav. Ik onderzoek momenteel wat de mogelijkheden zijn om binnen het kader van de aanpak piekbelasting en de Lbv onzekerheden over deelnamemogelijkheden weg te nemen.
Om hoeveel extra verborgen piekbelasters gaat het?
Om te toetsen aan de drempelwaarde van de aanpak piekbelasting, moet iedere ondernemer zelf gegevens invoeren in de tool. Er wordt niet gewerkt met een lijst. Om deze reden is ook niet precies te zeggen hoeveel bedrijven extra voldoen aan de drempelwaarde als met een hogere emissiefactor gerekend zou worden.
Ik heb het RIVM gevraagd om bij benadering te bepalen om hoeveel bedrijven het zou kunnen gaan. Deze informatie is nodig bij de verdere verkenning van de mogelijkheden.
Wat is het gevolg als boeren in het systeem invoeren dat ze een emissiearme vloer hebben die niet werkt? Klopt het dat ze alleen een melding krijgen dat hun vloer (mogelijk!) niet werkt, maar verder niets?
De tool doet geen uitspraken over de werking van een stalsysteem. De gebruiker vult zelf de aanwezige emissiebronnen in, waarbij voor stalsystemen automatisch de emissiefactor van ammoniak uit bijlage 1 van de Rav wordt toegepast. Het systeem rekent vervolgens met die emissie. Hierbij wordt een waarschuwing weergegeven dat de werking van sommige staltypen, en daarmee de berekende emissie, onzeker is.
Hoe groot is het effect op de beleidsresultaten, voor de natuur, als we bepaalde feitelijke piekbelasters niet uitkopen en andere die in de praktijk minder uitstoten wel?
Elke ondernemer die ervoor kiest om zijn of haar bedrijf te beëindigen, levert een bijdrage aan het herstel van de natuur. Het niet-beëindigen van ondernemingen die feitelijk wel voldoen aan de drempelwaarde van de aanpak piekbelasting heeft een remmend effect op de opbrengst van de aanpak.
Waarom is er dan nog een aftrek voor emissiearme vloeren gezien de conclusies van het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS) uit 2019 dat de emissiearme vloeren niet werken nu zijn bevestigd? Moet die aftrek niet nul zijn, zoals het onderzoek concludeert?
In de Kamerbrief van 30 juni jl. is de Kamer geïnformeerd over de resultaten van het onderzoek naar de stikstof-fosfaatverhouding in mest bij de excretie en bij het afvoeren van het bedrijf. Dit was één van de vervolgacties op het advies «Stikstofverliezen uit mest in stallen en opslagen» van de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM). Het onderzoek is een verificatie van een studie van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) uit 2019. In de Kamerbrief van 30 juni 20233 ingegaan op het proces voor aanpassing van de emissiefactoren voor emissiearme vloeren in melkveestallen. De emissiefactoren zijn op dit moment nog niet aangepast. Ik onderzoek momenteel wat de mogelijkheden zijn om binnen het kader van de aanpak piekbelasting en de Lbv onzekerheden over deelnamemogelijkheden weg te nemen.
Hoeveel melkveehouders hebben via de niet-werkende staltechniek een vergunning voor uitbreiding gekregen?
Provincies zijn het bevoegd gezag voor het verlenen van natuurvergunningen. Intern salderen is niet vergunningplichtig op dit moment. Dit betekent dat veehouders niet in alle gevallen toestemming hebben hoeven vragen voor uitbreiding. Daardoor is niet inzichtelijk om hoeveel en welke melkveehouders het precies gaat.
Hoeveel subsidie is hiervoor verstrekt en hoeveel hebben boeren zelf geïnvesteerd?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8, is niet inzichtelijk om hoeveel en welke melkveehouders het hier precies gaat. Zonder deze gegevens is het niet mogelijk om te achterhalen of en zo ja, hoeveel subsidie er voor investeringen in deze staltechnieken verstrekt is door het Rijk of door andere overheden.
Tot hoeveel extra vee en/of emissie heeft dit geleid?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 en 9, is niet inzichtelijk om hoeveel en welke melkveehouders het hier precies gaat. De emissie kan daarnaast verschillen per locatie, afhankelijk van de locatie specifieke omstandigheden. De feitelijke emissie kan hierdoor per individueel bedrijf anders zijn, waardoor het niet mogelijk is om een landelijk beeld te geven.
In de monitoring van de totale depositie op de natuur wordt door het RIVM gerekend met de feitelijke emissie. Op dit proces heeft het CBS onderzoek dus geen invloed.
Is dit een groter of een kleiner probleem dan de Programma Aanpak Stikstof (PAS)-melders, die ook te goeder trouw, maar onterecht mochten uitbreiden?
Dit zijn twee verschillende zaken die slecht met elkaar te vergelijken zijn. De PAS-meldingen betreft activiteiten waarvoor ten tijde van het PAS een meldingsplicht gold. Uit de PAS uitspraak volgt dat voor deze activiteiten niet had kunnen worden volstaan met een melding en dat deze activiteiten alsnog een vergunning nodig hebben. De toepassing van emissiearme stallen in de afgelopen jaren heeft daarentegen geleid tot in rechte vaststaande vergunningen.
Lopen deze boeren het risico dat hun vergunning wordt ingetrokken?
Verleende Wnb-vergunningen waar geen rechtsmiddel meer tegen open staat (dus waar geen bezwaar of beroep meer mogelijk is), zijn onherroepelijk en staan in rechte vast. Deze bieden rechtszekerheid voor de agrariër en zijn er daarvoor in principe geen gevolgen. De Wet natuurbescherming kent artikel 5.4 om vergunningen ambtshalve of op verzoek in te trekken. De provincies zijn op grond van deze wet het bevoegde gezag om te beslissen over aanvragen voor vergunningen en het wijzigen of intrekken daarvan.
Bent u voornemens de piekbelastersregeling alsnog open te stellen voor de verborgen piekbelasters met een niet-werkende stal? En andere beëindigingsregelingen?
Ik onderzoek momenteel of er mogelijkheden zijn om op korte termijn duidelijkheid te bieden aan de ondernemers die het betreft. Over de uitkomsten van dit onderzoek zal ik uw kamer op korte termijn informeren, in ieder geval ruim voor het sluiten van de openstellingsperiode van de Lbv (1 december 2023). De ondernemers die het betreft, adviseer ik om in gesprek te gaan met een zaakbegeleider van de aanpak piekbelasting. Meer informatie over het aanvragen van een zaakbegeleider is beschikbaar op de website aanpakpiekbelasting.nl.
Kunnen de fabrikanten van deze stallen aansprakelijk worden gesteld en de directies strafrechtelijk vervolgd, net als bij de sjoemeldiesels?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vergelijkbare Kamervragen van het lid Bromet (GL)4 is de problematiek rond de werking van emissiearme stalsystemen in de praktijk niet te vergelijken met het dieselschandaal. Uit eerder onderzoek van WUR5 is gebleken dat het nodige mis is met de effectiviteit van emissiearme stalsystemen in de praktijk. Dit heeft betrekking op zowel het ontwerp, de beoordeling en het gebruik van deze stalsystemen. Het rapport benadrukte de noodzaak om de effectiviteit van de werking van emissiearme stalsystemen fors te verbeteren en deed daartoe ook aanbevelingen. In de Kamerbrief van 25 november 20226 is geschetst hoe opvolging wordt gegeven aan de aanbevelingen.
Bij een aansprakelijkheidsstelling moet kenbaar zijn dat door het doen of nalaten van een ander schade is geleden. Het is aan de koper van een emissiearm stalsysteem om de fabrikant eventueel aansprakelijk te stellen.
Bent u bekend met de berichten «Jongeren stellen eigen diagnoses via TikTok: «Als je dit herkent heb je ADHD»» en «De TikTok psycholoog is in opkomst: «Als je deze vier dingen doet, heeft je relatie 90 procent kans te mislukken»»1, 2
Ja.
Deelt u de mening dat het van belang is dat feitelijk onderzoek wordt gedaan naar hoe vaak een beroep wordt gedaan op de huisarts en/of psycholoog op basis van een zelfdiagnose via sociale media? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kan dergelijk onderzoek beschikbaar zijn?
In het artikel van RTL nieuws geeft de vicevoorzitter van het NIP aan dat niet wordt bijgehouden of jongeren zich vaker melden bij de huisarts als gevolg van dergelijke video’s. Daarnaast geeft hij aan dat dit niet vreemd is: «Er komt bijna niemand meer bij de huisarts voordat hij «dokter Google» heeft geraadpleegd.»
Gezien de administratieve lasten voor zorgprofessionals vind ik het niet wenselijk om deze informatie door hen te laten registreren en/of deze informatie bij hen uit te vragen.
Deelt u de mening dat het voor jongeren onduidelijk is of influencers een medische achtergrond hebben en dat voor hen daardoor ook geen onderscheid te maken is tussen medische informatie en desinformatie op sociale media platformen zoals TikTok? Wat vindt u van het voorstel om proactieve «debunking» of «prebunking» bij medische (mis)informatie op sociale media toe te passen?
Het kabinet erkent dat het voor jongeren onduidelijk kan zijn of influencers een medische achtergrond hebben en dat zij daardoor moeite kunnen hebben om onderscheid te maken tussen medische informatie en des- of misinformatie op sociale media. De overheid zet zich dan ook actief in om de digitale weerbaarheid bij burgers en jongeren te vergroten en hen te helpen kritischer te zijn ten opzichte van de informatie die ze online tegenkomen. Voorbeelden zijn www.isdatechtzo.nl of steun aan de campagne «Goed in gesprek over verkeerde informatie» van Netwerk Mediawijsheid.3
Vanaf 25 augustus 2023 worden zeer grote online platforms, waaronder TikTok, gebonden aan de Digital Services Act. Zeer grote online platforms en zoekmachines hebben de zwaarste verplichtingen, waaronder het uitvoeren van risicoanalyses en het beperken van systeemrisico's. Onder deze systeemrisico’s vallen ook de verspreiding van desinformatie en eventuele werkelijke of voorzienbare negatieve effecten met betrekking tot de bescherming van de volksgezondheid en minderjarigen. Deze platformen moeten in augustus hun eerste risicoanalyse delen met de Europese Commissie. Indien hieruit blijkt dat (medische) des- of misinformatie een systeemrisico vormt, zijn deze platforms verplicht om maatregelen in te voeren die dit tegengaan. Het debunken van des- of misinformatie door onafhankelijke factcheckers is een mogelijke maatregel die platformen kunnen inzetten. Indien platformen geen risicobeperkende maatregelen nemen, kan de Europese Commissie boetes opleggen tot 6% van hun globale omzet en zelfs de diensten van het platform verbieden in de EU.
Hoeveel jongeren wachten op dit moment op professionele hulp van instellingen uit bijvoorbeeld de geestelijke gezondheidszorg? Deelt u de mening dat de lange wachttijden voor jongeren met ernstige psychische klachten leiden tot een toevlucht naar sociale media voor informatie, advies en erkenning over mentale gezondheid? Wat doet u om de wachtlijsten te verkorten en welke resultaten heeft dat tot nu toe gehad?
Wat wordt er nu gedaan om de informatievoorziening over mentale gezondheid voor jongeren eenduidiger en beter vindbaar te maken? Wat wordt er nu gedaan om voldoende wetenschappelijke onderbouwing te garanderen? Wat is daarbij de rol van uw departement en wat is de rol van de experts en organisaties in de geestelijke gezondheidszorg? Wat bent u van plan te doen om te zorgen dat jongeren zich niet fout laten informeren door TikTok en andere sociale media-influencers?
Ik zie dat jongeren behoefte hebben aan betrouwbare informatie over mentale gezondheid. Bijvoorbeeld om antwoorden te vinden op vragen over mentale gezondheid, omdat zij contact willen met gelijkgestemden, of een luisterend oor zoeken. Hiervoor zijn al talrijke initiatieven zoals luisterlijnen, platforms en andere mogelijkheden om met elkaar in contact te komen of je vraag kwijt te kunnen. Dit najaar laat ik een onderzoek uitvoeren of synergie tussen deze verschillende initiatieven mogelijk is voor een eenduidige en goed vindbare informatievoorziening.
Verder is de inzet van het netwerk mediawijsheid4 van het Ministerie van OCW om kinderen te beschermen tegen de risico’s van «ongezond» mediagebruik; niet door hen van schadelijke media weg te houden, maar door hen te leren hoe ze ermee om moeten gaan en hoe zij informatie van internet kunnen duiden. Vanuit het Ministerie van OCW wordt daartoe het Netwerk Mediawijsheid ondersteund. Dit is een uitgebreid programma om mediawijsheid onder alle Nederlanders te versterken. In het programma zit extra aandacht bij jongeren (via het onderwijs) en kwetsbaren (via bijvoorbeeld zorg- en welzijnsinstellingen). Bij mediawijsheid gaat het over het geheel aan kennis, vaardigheden en mentaliteit om goed te opereren in een wereld waarin sociale media een grote rol speelt. Bij het Netwerk Mediawijsheid zijn meer dan 1.000 partners aangesloten.
De eerste resultaten van jaar 2 van het Long COVID onderzoek van het Erasmus MC en C-support |
|
Jimmy Dijk |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op de eerste resultaten van jaar twee van het Long Covid-onderzoek van het Erasmus MC en C-support?1
Met interesse heb ik kennisgenomen van de eerste resultaten van het tweede jaar van het post-COVID onderzoek van het Erasmus MC en C-support. Ik vind het belangrijk dat C-support en het Erasmus MC de klachten, het herstel, het mentaal welbevinden, en de kwaliteit van leven van post-COVID patiënten in kaart brengen. De klachten waarmee mensen met post-COVID zich bij C-support melden, hebben grote impact op hun zorggebruik, werk, gezondheid en algehele kwaliteit van leven. Met de Kamerbrief Programma onderzoek en kennisdeling post-COVID van 1 juni jl.2 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de manier waarop ik post-COVID patiënten meer perspectief bied.
Hoe reageert u op het feit dat het aandeel deelnemers dat grotendeels of helemaal hersteld is, slechts is toegenomen van 15 naar 29 procent en het aandeel deelnemers dat helemaal niet hersteld is zelfs helemaal niet is afgenomen?
De eerste resultaten van het onderzoek tonen aan dat het herstel van post-COVID patiënten veranderlijk verloopt. Het is verdrietig dat een groot deel van de post-COVID patiënten nog steeds last heeft van langdurige klachten na een besmetting met SARS-CoV-2. Daarom intensiveert het kabinet met het Programma onderzoek en kennisdeling post-COVID de aanpak van langdurige klachten na een besmetting met SARS-CoV-2.
Hoe gaat u deze groep, die dus voor langere tijd ondersteuning nodig heeft, ondersteunen?
Het kabinet ondersteunt post-COVID patiënten op verschillende manieren. C-support adviseert en ondersteunt in opdracht van het Ministerie van VWS patiënten met post-COVID klachten. C-support heeft ongeveer 26.000 patiënten in hun bestand. C-support biedt ondersteuning en advies op alle leefgebieden, waar de langdurige gevolgen van COVID-19 op ingrijpen zoals gezondheid, (psycho)sociaal en werk & inkomen. C-support werkt in samenwerking met het reguliere veld, van huisarts tot bedrijfs- en verzekeringsarts, van paramedicus tot arbeidsdeskundige en van juridisch adviseur tot Wmo-consulent. Nazorg- en medisch adviseurs verrichten maatwerk voor iedere patiënt die na meer dan 3 maanden nog klachten ervaart en zich aanmeldt. Daarnaast verzorgt C-support scholingen, informatie en advies aan (zorg)professionals, het UWV, koepelorganisaties, de overheid en onderzoekers. Verder richt ik het Programma onderzoek en kennisdeling post-COVID in met als doel het vergroten en delen van kennis en expertise inzake post-COVID. Hiervoor is in totaal € 32,25 miljoen beschikbaar voor de periode 2023 tot en met 2026.
Op 13 juli 2023 heb ik goedkeuring verleend aan het programmavoorstel van ZonMw voor het inrichten van een expertisenetwerk en onderzoeksprogramma. Het nationaal expertisenetwerk zorgt voor betere organisatie, coördinatie en ondersteuning van onderzoek naar en kennis over post-COVID. Daarnaast beoogt het nationaal expertisenetwerk op termijn de totstandkoming van synergie tussen kennis en expertise rondom post-COVID en andere postinfectieuze aandoeningen. Ook draagt het nationaal expertisenetwerk bij aan een betere samenwerking tussen onderzoekers en zorgverleners en aan de verspreiding van kennis naar de zorgpraktijk. Met het meerjarig onderzoeksprogramma geef ik een stimulans aan onderzoek naar post-COVID. Verder heb ik ZonMw in maart 2023 de opdracht gegeven voor het opstellen van een kennisagenda post-COVID. Deze kennisagenda inventariseert de kennishiaten in post-COVID onderzoek en geeft richting aan het meerjarig onderzoeksprogramma om deze kennishiaten in te vullen. Bovendien zorg ik ervoor dat de nationale initiatieven met elkaar blijven verbonden middels het Europees expertisenetwerk post-COVID. Dit netwerk bevordert de EU-brede aanpak van post-COVID, dat grensoverschrijdend is.
Wat is uw reactie op het feit dat 40 procent van de deelnemers van het onderzoek wel eens zorg of ondersteuning voor klachten heeft gemeden vanwege de kosten? Wat zegt dit over de toegankelijkheid van de zorg voor Long Covidpatiënten? Moeten er wat u betreft stappen worden gezet om deze toegankelijkheid te verbeteren?
De eerste resultaten van het onderzoek van C-support en het Erasmus MC gaan niet in op welke vorm van zorg wordt gemeden. Het is daarom niet mogelijk om de impact van het mijden van zorg te duiden. De meeste post-COVID patiënten kunnen terecht in de reguliere, doorgaans verzekerde, eerstelijnszorg en tweedelijnszorg. Daarnaast biedt de tijdelijke regeling voor paramedische herstelzorg – welke kan bestaan uit fysiotherapie, oefentherapie, ergotherapie, diëtiek en logopedie – patiënten extra ondersteuning bij het herstelproces. De regeling paramedische herstelzorg3 is onder voorwaarden verlengd tot 1 januari 2025, zoals tevens vermeld in de Kamerbrief Programma onderzoek en kennisdeling post-COVID van 1 juni jl.4
Wat is uw reactie op het feit dat 54 procent van de deelnemers bestaat uit hoogopgeleiden? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat in toekomstig onderzoek meer praktisch geschoolden aan dit onderzoek meedoen?
Bij C-support zijn ruim 26.000 patiënten aangemeld. Navraag bij C-support leert dat jongeren, ouderen, laaggeletterden, mensen met een beperking en personen met een migratieachtergrond zijn ondervertegenwoordigd in de aanmeldingen bij C-support. Deze ondervertegenwoordiging is ook te zien in de eerste onderzoeksresultaten van het onderzoek van C-support en het Erasmus MC waarbij in het bijzonder praktisch geschoolden zijn ondervertegenwoordigd. Daarom probeert C-support ondervertegenwoordigde groepen beter te bereiken. Zo beschikt C-support over tolken en wordt informatie over post-COVID in tien verschillende talen aangeboden.
Tevens benadert C-support onder meer gemeenten, vluchtelingenorganisaties, zorgverleners en wijkcentra, zodat professionals post-COVID beter herkennen en patiënten beter bereiken. Daarnaast vindt structurele samenwerking plaats tussen C-support en het landelijke expertisecentrum Pharos dat zich inzet voor het terugdringen van gezondheidsverschillen die samenhangen met de sociaaleconomische positie en/of migratieachtergrond. Ook organiseert C-support nascholing aan zorgverleners en staat C-support in contact met huisartsen over de herkenning van post-COVID. C-support spant zich in om zoveel mogelijk patiënten te bereiken, zodat mensen bewust worden van zowel de klachten die gerelateerd zijn aan post-COVID als de ondersteuning die beschikbaar is. C-support blijft zich inspannen om deze moeilijk bereikbare groepen beter te bereiken.
Zou u nog steeds verwijzen naar het stelsel van sociale zekerheid voor de ondersteuning van mensen met Long Covid, na de berichten dat mensen met een laag inkomen vaak geen aanspraak kunnen maken op de WIA?2
Werknemers met post-COVID die langdurig minder of niet kunnen werken hebben, net als werknemers met andere ziekten of aandoeningen, gedurende twee jaar recht op loondoorbetaling door hun werkgever. Na die twee jaar komen zij mogelijk in aanmerking voor een uitkering op basis van de WIA. Bij de WIA-claimbeoordeling wordt door het UWV beoordeeld wat iemand nog kan en wat iemand met werk nog kan verdienen. Dat wordt afgezet tegen wat iemand eerder verdiende om het arbeidsongeschiktheidspercentage vast te stellen. Als uit de WIA-beoordeling volgt dat mensen 35% of meer verlies van verdiencapaciteit lijden, dan volgt een uitkering. Als er sprake is van minder dan 35% verlies van verdiencapaciteit volgt geen uitkering. Uit cijfers van het UWV blijkt dat mensen die post-COVID als hoofd- of nevendiagnose hebben vaker dan gemiddeld een uitkering toegekend krijgen.6 Het stelsel voor ziekte en arbeidsongeschiktheid werkt dus in de regel goed voor mensen met post-COVID. Tegelijkertijd zijn er knelpunten geïdentificeerd in de WIA die ook mensen met post-COVID kunnen raken. De Minister van SZW wil de knelpunten waar mogelijk op korte termijn aanpakken. Meer fundamentele knelpunten zijn onderdeel van de opdracht aan de Onafhankelijke Commissie Toekomst Arbeidsongeschiktheidsstelsel (Octas). Octas heeft de opdracht om met oplossingsrichtingen te komen voor een houdbaar stelsel voor ziekte en arbeidsongeschiktheid, met oog voor uitlegbaarheid, uitvoerbaarheid en betaalbaarheid. Deze commissie komt na de zomer met een tussenrapportage en uiterlijk in het eerste kwartaal van 2024 met een eindrapport.
Mogelijke sabotage van onderzoek naar nazi-uitingen in de krijgsmacht |
|
Frank Futselaar |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over de conclusies van een journalistiek onderzoek dat onderzoeken naar nazi-uitingen in de krijgsmacht zijn stukgelopen door interne tegenwerking? Deelt u deze conclusies? Zo nee, waarom niet?1
Interne tegenwerking van een onderzoek is onaanvaardbaar. Het beleid voor interne onderzoeken schrijft voor dat medewerkers van Defensie verplicht zijn daaraan mee te werken. Het weigeren van medewerking kan reden zijn voor het treffen van (rechtspositionele) maatregelen.
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 16 van de vandaag aan u aangeboden antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Piri (PvdA), zie ik op dit moment geen reden om aan de onderzoeken – en de daaraan verbonden conclusies – te twijfelen.
Ziet u aanleiding nader onderzoek te doen naar de totstandkoming van de onderzoeken waarvan het resultaat als bijlage bij een brief d.d. 20 juni 2019 van Staatssecretaris van Defensie? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?2
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 16 van de vandaag aan u aangeboden antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Piri (PvdA), zie ik op dit moment geen reden om aan de onderzoeken – en de daaraan verbonden conclusies – te twijfelen. Alle onderzoeksgegevens zijn door de commissie uitvoerig en zorgvuldig bekeken en beoordeeld. Daarnaast is ook van belang dat Defensie niet over informatie beschikt die aanleiding geeft tot een nieuw onderzoek.
Heeft u de op 20 juni 2019 aangekondigde SG-aanwijzing ingevoerd? Zo ja, wat zijn de gevolgen ervan? Kunt u stellen dat deze aanwijzing een positief effect heeft gehad? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Ja, de aangekondigde SG-Aanwijzing (SG-984 «Integriteit bij Defensie») is in juli 2022 door de secretaris-generaal vastgesteld. Uw Kamer is hierover geïnformeerd op 7 oktober 2022 (Kamerstuk 36 124 nr. 8). Het integriteitsbeleid is de afgelopen jaren tot stand gekomen in nauwe samenwerking met experts en medewerkers van alle defensieonderdelen. Dit beleid is erop gericht gewenst gedrag te bevorderen, de integriteit in de organisatie te bewaken door ongewenst gedrag (waaronder rechts-extremisme) te signaleren, te melden en ertegen op te treden en door te leren van incidenten, meldingen en onderzoeken.
Sociale veiligheid en integriteit worden niet vergroot door de invoering van een aanwijzing, maar door de uitvoering daarvan. Daarom investeren we sinds 2019 via verschillende sporen, zoals cultuurverandering, verbetering van het meldproces en -systeem het versterken van het leiderschap van onze leidinggevenden. Voorbeelden hiervan zijn een herziene Gedragscode Defensie en gedragsregels. Tevens is sociale veiligheid een vast onderdeel van initiële en loopbaanopleidingen (zoals de Middelbare Defensie Vorming) geworden, er is een extern bemenst Meldpunt Integriteit Defensie ingericht, het meldproces voor integriteitsschendingen en misstanden is vereenvoudigd en het stelsel van vertrouwenspersonen is geprofessionaliseerd. Verder worden leidinggevenden getraind op het gebied van sociaal leiderschap. Specifiek voor de NLDA zijn alle bestaande onderzoeken en rapporten van de afgelopen tien jaar door de in 2019 ingestelde Taskforce NLDA vertaald naar een toetssteen (Kamerstuk 35 000 X, nr. 144).
We zien dat de verschillende initiatieven al een aantal positieve effecten hebben. Zo wordt het gesprek over sociale veiligheid gevoerd op diverse niveaus in de organisaties, bijvoorbeeld tijdens themadagen. Daarnaast is er meer vraag naar trainingen over sociale veiligheid en diversiteit en inclusiviteit. De stijging van het aantal meldingen in de afgelopen jaren wijst mogelijk op een toename in de meldingsbereidheid van medewerkers. Vertrouwenspersonen worden bij ervaren problemen vaker en sneller gevonden; dat zorgt in veel situaties voor de-escalatie. Tegelijkertijd onderken ik dat sommige verbetermaatregelen nog niet (volledig) het gewenste effect hebben bereikt, zoals ook benoemd in mijn antwoord op vraag 5 van uw schriftelijke vragen over een hardnekkige misstandencultuur bij Defensie (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2022–2023, nr. 2644). Dit geldt voornamelijk voor de ingezette cultuurverandering en voor de rol en het voorbeeldgedrag van leidinggevenden. Deze processen kosten tijd en daarom blijven we hierin investeren.
Hebben de resultaten van de SG-aanwijzing een positief resultaat gehad en hoe is het resultaat te rijmen met de bevindingen in het Jaarverslag over 2022 van de MIVD dat «een nieuwe generatie rechts-extremisten van vooral jongens en jong mannen die streven naar een «blanke etnostaat»»? Kunt u uw antwoord toelichten?4
De MIVD stelt in het Jaarverslag 2022 (Kamerstuk 29 924, nr. 222) dat zij sinds 2020 een toegenomen interesse ziet bij rechts-extremisten om voor de krijgsmacht te werken. In het jaarverslag stelt de MIVD dat in 2022 het aantal personen uit deze kringen dat interesse toonde voor Defensie ongeveer gelijk was aan het jaar daarvoor. De MIVD stelt in het jaarverslag dat bij geen van deze personen indicaties zijn gevonden voor terroristische intenties.
Om te voorkomen dat deze personen bij de krijgsmacht in dienst komen of hun dienst voortzetten, heeft Defensie zowel het aannamebeleid als het integriteitsbeleid ingericht op het tegengaan van alle vormen van ongewenst gedrag. Ik verwijs u hiervoor graag naar mijn antwoord op vraag 4 van de vandaag aan u aangeboden antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Piri (PvdA).
Ik heb u in het antwoord op uw vorige vraag een aantal positieve effecten geschetst van het vorig jaar vastgestelde integriteitsbeleid (de SG-984 «Integriteit bij Defensie»).
Deelt u de opvatting van de woordvoerder van de Vakbond voor Burger en Militair Defensiepersoneel (VBMD) dat de marechaussee een onderzoek had moeten doen? Zo ja, bent u bereid dat alsnog te laten doen? Zo nee, waarom niet?5
In 2019 heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven op basis van welke meldingen de onderzoeken zijn uitgevoerd (Kamerstuk 35 000 X, nr. 144). Deze onderzoeken zijn uitgevoerd conform het geldende beleid van Defensie voor dit type meldingen. Er is destijds bezien of er aanleiding bestond tot het doen van aangifte op basis van de beschikbare informatie. Dit was niet het geval. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 16 van de vandaag aan u aangeboden antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Piri (PvdA), zie ik op dit moment geen reden om aan de onderzoeken – en de daaraan verbonden conclusies – te twijfelen. Ook zie ik op dit moment geen aanleiding om alsnog aangifte te doen.
Bent u bereid contact op te nemen met diegenen die de klachten over de nazi-uitingen hebben opgebracht? Zo nee, waarom niet?
Ik ben blij dat de melders destijds een melding hebben gedaan, zodat de kwesties onderzocht konden worden en er (verbeter)maatregelen zijn genomen. Als de melders behoefte hebben aan contact, kunnen zij dit kenbaar maken bij hun leidinggevende of het Meldpunt Integriteit Defensie.
Heeft u nog vertrouwen in het functioneren van de Centrale Organisatie Integriteit Defensie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Recent bent u geïnformeerd over het rapport van de Commissie van Onderzoek en Advies naar meldingen van vermoeden van misstanden bij de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) (Kamerstuk 2023Z12948). De Commissie constateerde dat er voor de COID stappen te zetten zijn in de professionalisering van de organisatie. Met het opvolgen van de aanbevelingen van de Commissie heb ik er vertrouwen in dat de COID die verdere professionalisering kan maken.
Het bericht ‘Omstreden moskee-infiltrant gaat bij politie aan de slag met discriminatie en uitsluiting: ‘Zorgwekkend’’ |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van het Algemeen Dagblad op 1 juni 2023: «Omstreden moskee-infiltrant gaat bij politie aan de slag met discriminatie en uitsluiting: «Zorgwekkend»»1?
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Ik heb kennisgenomen van de berichtgeving omtrent de externe inhuur van de betrokken persoon als programmamanager voor de realisatie van het plan uitsluiting, discriminatie en racisme bij de politie. In oktober 20212 heeft mijn voorganger uw Kamer bij brief geïnformeerd over de aanpak van radicalisering, extremisme en terrorisme en de ondersteuning van gemeenten daarin. Ook is het punt inzake de situatie en werkwijze van het particuliere bureau Nuance door Training en Advies (NTA), waar betrokkene directeur van is, hierin toegelicht. Nadien zijn er gesprekken geweest met de islamitische gemeenschap, is in verschillende debatten3 gesproken over de situatie en werkwijze, zijn er binnen gemeenten verschillende onderzoeken gedaan en hebben de betrokken burgemeesters verantwoording afgelegd aan hun gemeenteraad. Naar het oordeel van de korpsleiding bestaat er geen beletsel voor de externe inhuur van betrokkene als programmamanager voor de realisatie van het plan uitsluiting, discriminatie en racisme bij de politie.
Bent u van mening dat iemand die zich schuldig heeft gemaakt aan illegaal infiltreren bij moskeeën kan werken aan een landelijke aanpak voor racisme en discriminatie in de politieorganisatie? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ervan op de hoogte dat deze persoon jarenlang illegaal heeft geïnfiltreerd bij moskeeën en heimelijke onderzoeken heeft laten uitvoeren en hier nooit voor is gestraft of zijn excuses heeft aangeboden? Wat is uw mening hierover?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze persoon niet geschikt is om programma manager racisme, discriminatie en uitsluiting te worden bij de politie? Kunt u dit toelichten?
De korpsleiding heeft mij bericht dat de combinatie van de kennis van de politieorganisatie en de ervaring op het gebied van diversiteit en inclusie maakt dat betrokkene is ingehuurd voor de rol van programmamanager. Het werk dat betrokkene tot nu toe als extern projectleider heeft verricht in de eenheid Oost-Nederland voor het bevorderen van diversiteit en inclusie heeft opgeleverd, wordt als waardevol beoordeeld.
In hoeverre is de aanstelling van deze omstreden moskee-infiltrant in lijn met uw uitspraak dat u wilt dat mensen vertrouwen kunnen hebben in de bescherming die de rechtsstaat biedt? Begrijpt u dat de bezoekers van de moskeeën waar deze persoon illegaal heeft geïnfiltreerd, waar hij vertrouwensbanden heeft opgebouwd, nu hun vertrouwen in de rechtsstaat verliezen? Wat is uw reactie naar deze mensen toe?
Het vertrouwen van burgers in de overheid en rechtstaat vormt de basis voor onze democratie. Als er sprake is van verlies van vertrouwen doen wij er alles aan om dit vertrouwen te herstellen. Om die reden hebben gemeentelijke opdrachtgevers verantwoording afgelegd aan betrokkenen en de gemeenteraden. Tevens hebben gesprekken plaatsgevonden met de islamitische gemeenschap.
Wat verwacht u dat de aanstelling van deze omstreden moskee-infiltrant doet met het vertrouwen van moskeeën en hun bezoekers in de overheid? Is de aanstelling bevorderlijk voor hun vertrouwen?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het een zorgwekkende ontwikkeling is dat iemand die juist de specifieke functie van programmamanager racisme, discriminatie en uitsluiting gaat bekleden, directeur is geweest van een organisatie waar vanuit islamitische gemeenschappen veel weerstand en wantrouwen tegen is? Zo nee, waarom niet?
Zie beantwoording vraag 2.
Deelt u de mening dat iemand die eerder de verbinding tussen overheid en de islamitische gemeenschap heeft bemoeilijkt, niet in staat is om een functie uit te oefenen waarin een van zijn hoofdtaken zich inzetten voor verbinding tussen politie en de samenleving is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat het leed van de slachtoffers niet erkend wordt door met deze benoeming het illegaal handelen van de moskee-infiltrant goed te keuren en zelfs te belonen? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om te kijken wat u kunt doen om de benoeming van deze omstreden moskee-infiltrant terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
De politie geeft, binnen de kaders van de regelgeving op het gebied van arbeidsvoorwaarden en rechtspositie, invulling aan de werving, selectie en aanstelling van personeel. De Korpsleiding verantwoordt zich tegenover mij over het gevoerde beleid. Het is daarbij niet aan mij om te treden in individuele gevallen. Ik ben op de hoogte gebracht van de inhuur en taken van betrokkene na besluitvorming daaromtrent door de korpsleiding.
Algemeen Dagblad, 1 juli 2023, Omstreden moskee-infiltrant gaat bij politie aan slag met discriminatie en uitsluiting: «Zorgwekkend» (www.ad.nl/binnenland/omstreden-moskee-infiltrant-gaat-bij-politie-aan-slag-met-discriminatie-en-uitsluiting-zorgwekkend~ae6f4529/).
Bent u uit hoofde van uw functie verantwoordelijk voor het aanstellen van personen binnen de politieorganisatie? Zo nee, op welke manier wordt er verantwoording afgelegd over het personeelsbeleid van de politie?
Zie antwoord vraag 11.
Legt de politie verantwoording af over het personeelsbeleid? Zo ja, hoe wordt dit dan gedaan?
Zie antwoord vraag 11.
Wanneer bent u op de hoogte gebracht van de aanstelling? Wat was uw eerste reactie hierop?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht 'Doorstart kinderdagcentrum Uithuizen mislukt op laatste moment, ouders zijn ten einde raad' |
|
Jimmy Dijk |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Deelt u de mening dat er in Nederland voldoende kinderdagcentra aanwezig zouden moeten zijn om kinderen met een beperking op te vangen? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?1
Ja, ik deel die mening.
Wat is volgens u de acceptabele afstand tussen een kinderdagcentrum en het ouderlijk huis?
Gemeenten zijn op grond van de Jeugdwet verplicht om passende jeugdhulp te bieden. Het is wenselijk dat een jeugdige zoveel mogelijk binnen de regio zorg krijgt, zodat een jeugdige zo thuisnabij mogelijk kan opgroeien. Als meer gespecialiseerde zorg nodig is, kan deze soms maar op enkele plekken in de regio of in het land worden geboden, waardoor reisafstanden naar een passende voorziening groter zijn.
Welke verantwoordelijkheid heeft de rijksoverheid volgens u om ervoor te zorgen dat er voldoende kinderdagcentra in Nederland aanwezig zijn?
Vanuit de Rijksoverheid zie ik toe op het stelsel en zet ik me in voor de zorg van jeugdigen die altijd voorop dient te staan. De verantwoordelijkheid voor het zorgen van voldoende jeugdhulpaanbod ligt in het decentrale stelsel wettelijk bij gemeenten.
Om de beschikbaarheid van specialistische vormen van jeugdhulp te verbeteren heb ik afspraken gemaakt in het kader van de Hervormingsagenda Jeugd. Het betreft onder andere maatregelen die zien op verplichte regionale samenwerking en regionaal contracteren van specialistische vormen van jeugdhulp. Dit wordt vastgelegd in het wetsvoorstel «Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg», dat ik eind dit jaar verwacht in te dienen bij uw Kamer. Hiernaast wordt lagere regelgeving voorbereid waarin vormen van jeugdhulp worden aangewezen die regionaal moeten worden georganiseerd. Momenteel werk ik met gemeenten en aanbieders uit, welke specialistische vormen van jeugdhulp het zou moeten betreffen. Kinderdagcentra worden ook bij deze uitwerking betrokken.
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet toe op de uitvoering van de jeugdwet door de kwaliteit en veiligheid van de jeugdhulp te bewaken en kan vanuit haar toezicht knelpunten signaleren in de beschikbaarheid van passende hulp. Gemeenten kunnen door het Rijk worden aangesproken bij het niet nakomen van die verantwoordelijkheden via het interbestuurlijk toezicht.
Deelt u de mening dat de afwezigheid van een kinderdagcentrum in de nabije omgeving ouders in de knel brengt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik erken dat gebrek aan passend zorgaanbod, daar waar zorg nodig is, ouders in de knel kan brengen. Het is aan gemeenten, samenwerkend in de jeugdregio’s, om bij het inkopen en organiseren van specialistische jeugdhulp rekening te houden met voldoende regionale spreiding van voorzieningen. Vooral in regio’s met relatief veel kleine kernen is het soms zoeken naar balans tussen enerzijds voldoende spreiding en daardoor nabijheid, en anderzijds financiële en personele haalbaarheid. In de regio Groningen hebben de gemeenten ervoor gekozen, deze vorm van jeugdhulp in te kopen middels een open house overeenkomst. Daardoor kunnen ook lokale en sub-regionale voorzieningen voor jeugdhulp gecontracteerd worden, mits zij voldoen aan de in de regio afgesproken kwaliteitseisen en uitvoeringsvoorwaarden.
Beschouwt u een kinderdagcentrum als een essentiële voorziening? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Gemeenten zijn op grond van de Jeugdwet verplicht om passende jeugdhulp te bieden. Een kinderdagcentrum is een vorm van jeugdhulp die hierin zou kunnen voorzien. Gemeenten kunnen zelf of samenwerkend in de regio jeugdhulp inkopen om te ervoor dat het passend zorgaanbod gerealiseerd wordt.
Deelt u de mening dat een kinderdagcentrum vanwege zijn functie niet failliet zou mogen gaan?
Jeugdhulpaanbieders zijn zelf verantwoordelijk voor hun bedrijfsvoering en governance, en daarbij zijn faillissementen niet altijd te voorkomen. De zorg voor kwetsbare kinderen moet echter ten alle tijden voorop staan. Gemeenten dienen daarbij te zorgen voor een toereikend aanbod van jeugdhulp. Ook na eventuele sluiting van een jeugdhulpaanbieder moeten zij zorgen dat kinderen en hun gezinnen hulp krijgen die passend is.
Zijn er bij uw andere gevallen bekend waarbij kinderdagcentra in de problemen zijn gekomen doordat deze dicht moesten vanwege de coronacrisis?
Nee, er zijn bij mij geen andere gevallen bekend.
Bent u van mening dat gemeenten voldoende middelen toegekend hebben gekregen om kinderdagcentra tijdens de coronaperiode te ondersteunen? Kunt u uw antwoord toelichten?
VNG en het Rijk hebben de afgelopen jaren afspraken gemaakt over het bieden van financiële vergoeding voor corona gerelateerde meerkosten aan zorgorganisaties en professionals als gevolg van corona. Jaarlijks is onderzoek gedaan naar de meerkosten in het sociaal domein met als input de afspraken tussen het Rijk en de VNG. Het Rijk heeft in lijn met de uitkomsten van het onderzoek gemeenten financiële middelen toegekend. Ik ga er daarmee vanuit dat gemeenten hiervoor voldoende zijn gecompenseerd.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja, dat ben ik.
Het Advies van de Gezondheidsraad ‘Vaccinatie van ouderen tegen pneumokokken (2023)’ |
|
Liane den Haan (Fractie Den Haan) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het advies van de Gezondheidsraad «Vaccinatie van ouderen tegen pneumokokken (2023)»?
Ja, de Gezondheidsraad heeft mij het advies aangeboden en ik heb deze op 20 juni jl. naar uw Kamer verzonden.1
Deelt u de mening van de Gezondheidsraad dat mensen die voorheen niet in aanmerking kwamen voor pneumokokken-vaccinatie (zij die in 2020 tachtig jaar en ouder waren, dus geboren zijn voor 1941), maar die wel een pneumokokkenvaccinatie zouden willen, met voorrang in aanmerking zouden moeten komen voor deze vaccinatie?
Zoals ik in mijn brief van 20 juni jl. heb aangegeven, ga ik mij beraden over het advies van de Gezondheidsraad. Ik heb ook aangegeven dat het niet mogelijk is om de Kamer binnen de gebruikelijke termijn van drie maanden van mijn beleidsreactie te voorzien. De verkenning naar de financiële haalbaarheid van de uitvoering van het advies kost namelijk meer tijd. Zodra ik hier meer duidelijkheid over heb, zal ik de Kamer zo spoedig als mogelijk is informeren.
Zou een dergelijk besluit niet goed aansluiten bij het tijdens COVID-19 gevoerde beleid waarin kwetsbare ouderen met voorrang werden gevaccineerd?
Zie antwoord vraag 2.
Overweegt u ook om, gelet op het advies van de Gezondheidsraad inzake COVID-19, de COVID-19-vaccinatie en de pneumokokkenvaccinatie aan kwetsbare ouderen nog dit jaar in één ronde mee te nemen?
Via het Nationaal Programma Pneumokokkenvaccinatie voor Volwassenen worden alle mensen tussen de 60 en 80 jaar door de huisarts uitgenodigd voor een pneumokokkenvaccinatie. Dat gebeurt per leeftijdscohort, van oud naar jong. Dit najaar worden alle 63 tot 66-jarigen uitgenodigd voor de pneumokokkenvaccinatie. Zij kunnen dan bij de huisarts ook hun griepvaccinatie halen in het kader van het Nationaal Programma Grieppreventie.
Het is dit jaar niet mogelijk om zowel de pneumokokkenvaccinatie, de griepvaccinatie als de COVID-19-vaccinatie in één ronde mee te nemen. De COVID-19-vaccinatie wordt, net als de vorige keren, uitgevoerd door de GGD’en.
Zoals de Minister van VWS in zijn brief van 5 juli jl. heeft aangegeven2, streeft hij naar een startdatum in oktober. Dit is echter afhankelijk van de leveringsdatum van de nieuwe vaccins en de voorbereidingen door de GGD’en.
De beantwoording over het bericht dat Amsterdam autoroutes dwars door de stad wil afsluiten |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw beantwoording op de schriftelijke vragen over het bericht «Amsterdam wil autoroutes dwars door de stad schrappen»?1
Ja.
Klopt het dat u in uw beantwoording heeft gezegd dat Rijkswaterstaat zitting heeft in de escalatielijn van de pilot «knip» Weesperstraat en dat Rijkswaterstaat het mandaat heeft om in te grijpen in de uitvoering van de pilot als de verkeerssituatie hier aanleiding toe geeft?
Ja.
Wat zijn voor u aanleidingen om in te grijpen in de uitvoering van de pilot?
Ik begrijp dat Amsterdam in deze pilot maatregelen onderzoekt die de leefbaarheid in de stad verbeteren. Mijn belang is dat deze pilot de doorstroming op de Ring niet hindert.
Klopt het dat de Amsterdamse wethouder in het debat «knip» Weesperstraat heeft gezegd dat het beeld niet moet ontstaan dat u heel erg kan ingrijpen en dat de Weesperstraat een echte Amsterdamse weg is (ingebracht 28 juni 2023)?
Het is aan de wethouder van Amsterdam om te bevestigen of zij dit op deze wijze heeft gezegd.
Hoe kan het dat de Amsterdamse wethouder een ander beeld in het debat schetst over uw mandaat om in te grijpen in de uitvoering van de pilot dan u in uw beantwoording?
Ik meen dat de wethouder hetzelfde beeld heeft als ik over de samenwerking in deze pilot. Zoals eerder aan de Kamer aangegeven2 op 3 mei jl., is met Amsterdam afgesproken dat Rijkswaterstaat kan eisen dat Amsterdam tijdelijk slagbomen op de Weesperstraat openstelt als er files op de A10 ontstaan als gevolg van de pilot. Indien dit het geval is, dan kan de pilot worden voortgezet als de drukte op de A10 is opgelost.
Als zou blijken dat Rijkswaterstaat regelmatig moet eisen dat Amsterdam de slagbomen opent, dan ga ik in gesprek met de wethouder over het aanpassen van de pilot of beëindigen van de pilot. Als Minister heb ik niet het mandaat om de pilot te beëindigen; dat mandaat ligt bij de wethouder van Amsterdam. Tot nu toe heeft die situatie zich niet voorgedaan.
Kunt u de escalatielijn van de pilot, waarin Rijkswaterstaat zitting heeft, toelichten en specifiek onder welke voorwaarden Rijkswaterstaat kan ingrijpen in de uitvoering van de pilot?
Zie antwoord op vraag 5.
Het bericht ‘Canadese vastgoedbelegger zet duizenden Nederlandse huurhuizen te koop’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht; «Canadese vastgoedbelegger zet duizenden Nederlandse huurhuizen te koop» in het Financieel Dagblad d.d. van 26 juni jongstleden?1
Ja.
Wat vindt u van dit bericht?
Naar aanleiding van het bericht in het Financieel Dagblad heeft ERES REIT, de Canadese vastgoedbelegger waaraan wordt gerefereerd, een bericht naar buiten gebracht waarin zij heeft aangeven een strategic review te laten doen2. Volgens het bericht moet de strategic review nog worden afgerond en er wordt aangegeven dat er op voorhand geen uitspraken kunnen worden gedaan of, in hoeverre en op welke termijn dit mogelijk zou kunnen leiden tot enige transactie met ERES. Gegeven het feit dat deze investeerder alleen een onderzoek laat doen en er (nog) geen besluit is genomen, kan ik alleen melden dat ik deze ontwikkeling volg.
Wat vindt u van de volgende uitspraak van stadsgeograaf Cody Hochstenbach; «Wat deze ontwikkeling wat mij betreft vooral laat zien: als je betaalbaar huren mogelijk wil maken zonder afhankelijk te zijn van beleggers die zich laten leiden door de grillen van de markt, dan moet je zorgen voor volkshuisvestelijke alternatieven»?
Betaalbaar wonen is belangrijk voor ons allemaal. Met het programma betaalbaar wonen laat ik zien dat dit een speerpunt van mijn beleid is. Betaalbaar wonen in de sociale huursector wordt voor een groot deel mogelijk gemaakt door woningcorporaties. Institutionele investeerders leggen zich meer toe op het huisvesten van middeninkomens in middenhuur. Om te zorgen voor voldoende betaalbare woningen zijn zowel woningcorporaties als marktpartijen nodig. De financiële positie van corporaties laat zien dat er ook kapitaal van marktpartijen nodig is om het gewenste aantal betaalbare huurwoningen te realiseren. Het gaat er uiteindelijk niet om wie de eigenaar is, iedere huurder heeft het recht op een kwalitatief goede woningen tegen een redelijke prijs. Om dat te borgen heb ik recent het wetsvoorstel betaalbare huur ondanks de demissionaire status van het Kabinet, ter advisering naar de Raad van State gestuurd.
Bent u het eens met de stelling dat dat maatregelen tegen beleggers goed zijn, mits er tegelijk ook gezorgd wordt voor volkshuisvestelijke alternatieven?
De maatregelen die afgelopen tijd zijn genomen (zoals de differentiatie van de overdrachtsbelasting en het wetsvoorstel betaalbare huur) zijn niet enkel gericht tegen beleggers. Het zijn maatregelen die leiden tot een ander evenwicht tussen bijvoorbeeld starters en beleggers.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 is er kapitaal vanuit marktpartijen nodig die willen investeren in nieuwbouw om mensen betaalbaar te huisvesten. Ik ben van mening dat investeren in woningen mogelijk is, zeker wanneer dat beleggers zijn die voor de lange termijn willen investeren en genoegen nemen met een acceptabel rendement door redelijke huurprijzen te hanteren.
Bent u het eens met de stelling dat dit het moment is om huurders niet meer afhankelijk te laten maken van beleggers en te zorgen voor betaalbare huren door klaar te staan met volkshuisvestelijke alternatieven die goed zijn voor huurders? Zo ja, met welke volkshuisvestelijke alternatieven gaat u komen om onder andere toekomstige verkopen van huurwoningen van beleggers over te (laten) nemen en voldoende huuraanbod te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangeven in het antwoord op de vragen 3 en 4 ben ik van mening dat er én corporaties én beleggers nodig zijn voor de nieuwbouwopgave als het gaat om betaalbare woningen. De financiële positie van corporaties laat zien dat er ook kapitaal van marktpartijen nodig is om het gewenste aantal betaalbare huurwoningen te realiseren. Vanuit het wetsvoorstel betaalbare huur heb ik de afspraak met institutionele investeerders en ontwikkelaars gemaakt dat zij zich committeren om zich in te spannen om 50.000 middenhuurwoningen tot 2030 te realiseren. Hiermee laten investeerders zien dat zij ook zelf in betaalbare huurwoningen willen investeren.
Kunt u ook reflecteren op de volgende uitspraak van de heer Hochstenbach; «Het reguleren van de huren en tegelijkertijd hopen dat beleggers met winstmotieven onverstoord door blijven bouwen en exploiteren, zorgt onvermijdelijk ergens voor een knelpunt»?
In algemene zin kan ik de uitspraak van de heer Hochstenbach volgen. De gevolgen van het wetsvoorstel betaalbare huur zal zijn dat in sommige gevallen het realiseren van middenhuur minder rendabel kan worden. Daarom heb ik heb ik gezocht naar een goede balans in het wetsvoorstel betaalbare huur tussen enerzijds het meer betaalbaar maken van huren voor middeninkomens en anderzijds door het aantrekkelijk te houden om te investeren in middenhuur.
Bent u het eens met de stelling dat dat deze verkoop aantoont dat u veel meer dan nu het geval is, moet inzetten op woningcorporaties en wooncoöperaties omdat ze geen winstoogmerk hebben en er daardoor niet alleen meer gebouwd kan worden maar ook betaalbaarder verhuurd wordt? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee dat ben ik niet, het gaat uiteindelijk, zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven om een kwalitatief goede woning tegen een redelijke prijs. De eigendomssituatie is daarbij niet bepalend en hoort dat ook niet te zijn, hetzelfde doel kan beter worden bereikt door middel van wet- en regelgeving, zoals met het wetsvoorstel betaalbare huur.
Bent u bereid te bezien of en hoe deze woningen weer publiek kunnen worden?
Bij de beantwoording van deze vraag ga ik er vanuit dat met «publiek» wordt bedoeld het eigendom van woningen bij een woningcorporatie, dit gezien vraag 9 gaat over de mogelijke rol van gemeenten. Woningcorporaties zijn private partijen die hun eigen vastgoedstrategie bepalen. Het is dan ook aan de corporaties om te bepalen of zij bepaalde woningen aan hun voorraad willen en kunnen toevoegen daarnaast is, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 en 7, de eigendomssituatie niet relevant.
Bent u bereid te bezien of de sociale huurwoningen van deze belegger in handen kunnen worden gebracht van de gemeenten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 doet ERES REIT een intern onderzoek en is er nog geen besluit genomen over hetgeen zij met hun woningportefeuille willen doen.
Bent u bereid om samen met Aedes het gesprek met deze belegger aan te gaan om te bezien of deze woningen in handen van corporaties gebracht kunnen worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen 4 en 8 gaat het niet om de eigendomssituatie en is het aan corporaties zelf om te bepalen of zij vastgoed willen overnemen. Ik zal Aedes op de hoogte stellen van de door uw Kamer gestelde vragen en mijn antwoorden, het is dan aan de corporaties zelf om al dan niet verdere stappen te nemen.
Wat vindt u ervan dat huurwoningen in Nederland worden verkocht om daarmee kapitaal op te halen voor investeringen in het buitenland, omdat de huidige rente hoger is dan in de voorgaande periode?
Ik vind het belangrijk dat er voldoende betaalbare woningen beschikbaar zijn. Verkoop van woningen leidt in beginsel niet tot een kleinere woningvoorraad. Het is de vraag waar de te verkopen woningen terechtkomen. Als woningen ook aan particulieren worden verkocht kan dat ook bijvoorbeeld starters of mensen met een middeninkomen aan een woning helpen, dan is dat positief.
Bent u het met de stelling eens dat deze verkoop en/of toekomstige verkopen een mogelijkheid bieden om private huurwoningen die voorheen sociaal verhuurd werden, terug te brengen in het sociale segment, waardoor de enorme wachtlijsten kunnen worden teruggebracht?
Het gaat bij de bepaling van de huurprijs om de kwaliteit van de woning. Soms kunnen woningen, na mutatie, uit het sociale segment verdwijnen omdat de huurprijs omhoog gebracht mag worden. Tegelijkertijd zijn er ook woningen die nu in het middenhuursegment vallen, of daarboven, als gevolg van de invoering van de wet betaalbare huur na mutatie in het sociale segment (terug)komen. Ik vind de kwaliteit van de woning daarbij leidend.
Bent u het met de stelling eens dat beleggers een aantal nieuwe maatregelen, dat grondrechten van huurders beter moet beschermen, misbruiken om de verkoop van hun woningen te legitimeren terwijl andere factoren zoals de rentestand een veel grotere rol spelen?
Beleggers kunnen vanwege meerdere redenen ervoor kiezen om hun woningen te verkopen. Veelal zullen daar bedrijfseconomische motieven aan ten grondslag liggen. De gestegen rente kan inderdaad van invloed zijn op de vraag of het voor een belegger nog rendabel is om een woning te verhuren.
Bent u het met de stelling eens dat beleggers zodra er tegenwind is geen betrouwbare partner zijn in het oplossen van de wooncrisis? Zo nee, waarom niet?
Beleggers zien zich geconfronteerd met de huidige marktomstandigheden, zoals de gestegen rente en bouwkosten. Dat betekent dat het rondrekenen van projecten lastiger dan een paar jaar terug zal zijn. Met alle maatregelen die ik neem tracht ik marktpartijen, maar ook gemeenten en corporaties, aan te sporen om vaart te maken met nieuwbouw. Tegelijkertijd weten we dat het tijd kost voor partijen, zowel woningcorporaties als beleggers, zich aan te laten passen aan de huidige marktomstandigheden.
Bent u het met de stelling eens dat beleggers, die op zoek zijn naar maximaal rendement door bijvoorbeeld (extreem) hoge huurverhogingen door te voeren, beleid voeren dat haaks staat op het fundamenteel mensenrecht op behoorlijke huisvesting?
Extreme huurstijgingen vind ik niet wenselijk. Daarom wil ik naar aanleiding van de evaluatie van de Wet maximering huurprijsverhogingen geliberaliseerde huurovereenkomsten de jaarlijkse maximale huurprijsstijging in de vrije sector tot en met 2027 maximeren.
Bent u het met de stelling eens dat deze verkoop en deze belegger het zoveelste voorbeeld zijn dat je wonen niet aan de markt kunt overlaten? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
In voorgaande antwoorden heb ik reeds aangegeven dat we zowel marktpartijen, als gemeenten en corporaties hard nodig hebben voor het oplossen van het nieuwbouwtekort.
Kunt u bij benadering aangeven hoeveel brutowinst afkomstig van huurders en eventuele toekomstige eigenaar-bewoners uit Nederland nu naar het buitenland gaat, wetende dat dit geld door woningcorporaties en wooncoöperaties in Nederland geherinvesteerd zou worden?
In heb geen inzicht in de geldstromen tussen Nederlandse dochterondernemingen en de betreffende buitenlandse moederbedrijven. Los daarvan kunnen verhuurders er voor kiezen om te investeren in het bezit bijvoorbeeld voor verbetering kwaliteit of investeringen in duurzaamheid.
Klopt het dat dit bedrijf na de aankoop van deze de huren in de vrije sector bewust enorm verhoogd heeft waaronder absurde huurprijsverhogingen in Utrecht? Zo ja, kunnen we constateren dat deze belegger ongewenst is?
In 2019 is een door ERES aangekocht woningcomplex in het nieuws gekomen vanwege schriftelijke vragen van de Utrechtse gemeenteraad3. Bewoners van het woningcomplex uit 1960 dat in 2017 is gerenoveerd kregen te maken met een huurverhoging van 7,6 procent. De gemiddelde huurstijging in Utrecht in het betreffende jaar was identiek als bij dit complex.
De net average monthly rents (AMR) stijgt bij Eres met circa 16 procent van 2018 naar 20224. In diezelfde periode is de gemiddelde vierkantemeterprijs in Nederland met circa 4 procent gestegen. Echter is de gemiddelde vierkantemeterprijs in Amsterdam en Utrecht in die periode met circa 12 procent gestegen5. ERES geeft zelf aan dat zij een lange termijn institutionele belegger zijn, met als business model het kopen van woningcomplexen die woningcorporaties dan wel andere institutionele beleggers in de verkoop zetten. ERES investeert in de woningcomplexen die zij aankoopt en behoudt deze daarmee voor de huurmarkt.
Dit laat onverlet dat ik extreme huurstijgingen niet wenselijk vindt. Daarom wil ik naar aanleiding van de evaluatie van de Wet maximering huurprijsverhogingen geliberaliseerde huurovereenkomsten de jaarlijkse maximale huurprijsstijging in de vrije sector tot en met 2027 maximeren.
Klopt het dat dit Canadese bedrijf ook in Canada ongewenst is mede als gevolg van hoge huurverhogingen?
Ik kan niet beoordelen of de Canadese organisatie Capreit in Canada ongewenst is, waarbij ERES zelf aangeeft dat zij in Nederland een eigen entiteit heeft en zelfstandig opereert.
Eind 2020 heeft Acorn (een organisatie in Canada die opkomt voor lage- en middeninkomens) een manifest gepubliceerd tegen Capreit6. Hierin ageren zij tegen de huurverhogingen, de hoge marges, het afschuiven van onderhoud op huurders en het lage bedrag dat aan belasting wordt betaald. Ik ken de situatie in Canada onvoldoende om hier een eigen oordeel over te vellen.
Klopt het dat dit bedrijf naast het doorvoeren van hoge huurverhogingen in Canada nauwelijks belasting betaalt en slecht onderhoudt?
Zoals bij vraag 19 beschreven heeft Acorn deze kritiek geuit. Volgens Acorn heeft Capreit in de periode 2019–2022 circa 120.000 dollar belasting betaald. Het netto inkomen in die periode was volgens Acorn circa 3,5 miljard dollar. Hiervan is circa 2 miljard dollar door de waardestijging van het vastgoed7.
Ik heb geen zicht op de staat van het onderhoud van het vastgoed van Capreit.
Klopt het dat de stad Montréal het bezit aldaar van dit Canadese bedrijf wil overnemen?
Op 27 juni 2023 heeft CBC bericht dat Capreit enkele honderden woningen in Montréal wil verkopen8. Als reden wordt aangegeven dat Capreit met de opbrengst wil investeren in nieuwbouwwoningen. De stad Montreal is volgens het artikel inderdaad geïnteresseerd om die woningen te kopen.
De stad Montreal heeft reeds vastgoed van verschillende marktpartijen gekocht om de huren betaalbaar te houden. Ze zijn ook niet alleen geïnteresseerd om woningen van Capreit te kopen, maar ook van andere eigenaren. Hiervoor is de komende tien jaar 600 miljoen dollar beschikbaar gesteld.
Zijn er nog meer (grote) beleggers die op dezelfde manier opereren van opkopen, huren verhogen, niet of nauwelijks onderhoud plegen en vervolgens verkopen? Zo ja, welke en hoeveel woningen bezitten?
Hierover is mij geen data bekend.
Bent u nog steeds een groot voorstander van het binnenhalen van (grote) private partijen die in woonrechten beleggen?
De woningbouwopgave is groot. Dat maakt dat zowel corporaties, maar zeker ook marktpartijen nodig zijn om te investeren in nieuwbouw.
Heeft de verkoop van private huurwoningen in het gereguleerd segment aan de zittende huurder of andere toekomstige eigenaar-bewoner nog invloed op de verkoopdoelstelling die in de Nationale Prestatieafspraken opgenomen is, aangezien de verkoop van woningen in het gereguleerd huursegment van invloed is op de beschikbaarheid van woningen in het gereguleerd huursegment? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet en kunt u dan aangeven wanneer de verkoop van deze gereguleerde private huurwoningen wel van invloed zijn op de beschikbaarheid en dus ook op de bouwdoelstelling van sociale huurwoningen?
Verkoop van het sociale huurwoningen kan, maar hoeft niet, van invloed zijn op de beschikbaarheid in het gereguleerde segment. Dat is afhankelijk van de kwaliteit van de woningen en welke huur (maximaal) wordt gerekend bij mutatie. Er is echter geen koppeling met de Nationale prestatieafspraken omdat die afspraken zijn gemaakt met de woningcorporaties, de Nationale Prestatieafspraken bevatten daarnaast geen verkoopdoelstelling.
Bent u het met de stelling eens dat woningen van partners die in publieke handen zijn een betrouwbaarder partner is dan beleggers in het oplossen van de wooncrisis?
Ik kan het met deze stelling niet eens of oneens zijn. Zoals aangegeven hebben private investeerders ook een rol in de woningmarkt. Zo kan nieuwbouw door een institutionele belegger ervoor zorgen dat huishoudens met een iets hoger inkomen een sociale huurwoning achterlaten. De verkoop van een gereguleerde huurwoning of een middenhuur woning kan betekenen dat een jong huishouden een eerste stap kan zetten op de woningmarkt. Wel is het zo dat woningcorporaties voor de zeer lange termijn investeren en het hen ook niet is toegestaan om hun vermogen in een andere sector te investeren. Eenmaal gebouwde woningen, door bijvoorbeeld een institutionele belegger, verdwijnen echter ook bij economische tegenwind niet uit de voorraad.
Kunt u de vragen ieder afzonderlijk beantwoorden en gelieve niet te clusteren?
Ja.
Heldere en toegankelijke publiekscommunicatie over de Wet toekomst pensioenen |
|
Bart Smals (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht ««Gevolgen toekomstige portemonnee groot»; Deskundigen: meer communicatie pensioenwet»1 en een opiniepeiling inzake de bekendheid van de nieuwe pensioenwet?2
Ja.
Deelt u de zorgen over het feit dat het voor een groot deel van de Nederlanders nog niet helder is wat de Wet toekomst pensioenen (Wtp) concreet voor hun pensioenvoorziening betekent?
De zorgen over de bekendheid van de Wtp deel ik. Pensioen is een belangrijke pijler in de bestaanszekerheid van mensen en ik wil iedereen goed meenemen in de wijzigingen die worden doorgevoerd. Samen met vakbonden, werkgeversorganisaties en de pensioenuitvoerders heb ik een campagne ontwikkeld om personen van 18 jaar en ouder te informeren over de nieuwe pensioenregels. We verwijzen telkens naar het centrale platform Pensioenduidelijkheid.nl.
De campagne bestaat uit de volgende fases:
In de campagne wordt rekening gehouden met een divers kennisniveau onder verschillende groepen over pensioen. Uit de publieksmonitor van het ministerie, waarmee elk kwartaal het vertrouwen, kennis en gedrag van het publiek ten aanzien van het pensioenstelsel wordt gemeten, is bekend dat er in algemene zin beperkte kennis en interesse in pensioenen is.3 Financieel hooggeletterden (mensen die met vertrouwen vrijwel alle financiële zaken zelf kunnen regelen) en reeds gepensioneerden zijn over het algemeen beter op de hoogte en de eerstgenoemde groep is meer met zijn eigen pensioen bezig.
Uit de publieksmonitor blijkt dat de basiskenmerken van het pensioen, zoals dat het uit drie pijlers bestaat, bij een ruime meerderheid bekend zijn. 56% van de mensen is bekend met het feit dat er dingen gaan veranderen aan het pensioen in Nederland. Niet-gepensioneerden ouder dan 55 jaar en reeds gepensioneerden zijn vaker bekend met deze verandering dan 55-minners. De bekendheid met het feit dat er dingen gaan veranderen neemt toe naarmate men meer financieel geletterd is. Er leeft echter ook een aantal misverstanden over pensioenen en de aankomende veranderingen.
De concrete persoonlijke berekeningen door de pensioenuitvoerders zijn nu nog niet bekend. Deze volgen uit de afspraken over de nieuwe pensioenregeling tussen werkgevers en werknemers, die tijdens de transitieperiode naar het nieuwe stelsel worden gemaakt. De komende jaren gebruik ik om samen met vakbonden, werkgeversorganisaties en de pensioenuitvoerders stapsgewijs en doelgericht iedereen van 18 jaar en ouder te infomeren over de nieuwe regels voor pensioen.
Deelt u de zorgen over het feit dat er hardnekkige misverstanden leven over wat de Wtp voor mensen betekent, zoals dat de individuele pensioenpot «eindig» zou zijn?
Ik vind het van belang dat de juiste, feitelijke informatie over het nieuwe pensioenstelsel in begrijpelijke taal beschikbaar is. Ook vind ik het van belang om waar nodig misvattingen weg te nemen. Dit is ook onderdeel van de communicatie-aanpak. Samen met sectorpartijen (werkgeversorganisaties, vakbonden, pensioensector) inventariseer ik welke vragen en eventuele misverstanden er over pensioenen leven. Maandelijks worden de veel gestelde vragen en antwoorden via Pensioenduidelijkheid.nl en Werkenaanonspensioen.nl gepubliceerd en gedeeld via onze partners, zodat zij dit ook verder kunnen verspreiden. Op basis van de gestelde vragen wordt ook de publiekscampagne verder aangescherpt.
Kunt u toelichten welke andere vaak voorkomende misverstanden er leven over de Wtp en wat deze wet voor individuele pensioenvoorziening van mensen betekent? En kunt u daarbij deze misverstanden ontkrachten?
Met de genoemde sectorpartijen zijn misverstanden over de Wtp geïnventariseerd. Op de websites Pensioenduidelijkheid.nl en Werkenaanonspensioen.nl zijn de antwoorden opgenomen. De volgende misverstanden worden vaak genoemd:
Ook voor jongeren is er straks pensioen. Het opgebouwde pensioen is gebaseerd op de voor en door hen ingelegde premies, plus het daarover gemaakte rendement.
Er is geen sprake van een individuele pensioenpot, die individuen zelf gaan beheren. We blijven pensioen gezamenlijk opbouwen en de risico’s met elkaar delen. En het beheer doen we ook nog steeds gezamenlijk, via een pensioenfonds of verzekeraar. Voor iedereen wordt duidelijker wat je zelf hebt opgebouwd en ingelegd samen met je werkgever.
Nee. We blijven pensioen gezamenlijk opbouwen en de risico’s met elkaar delen. De pensioenuitvoerder berekent welke premie nodig is om te zorgen dat alle deelnemers levenslang een pensioenuitkering kunnen krijgen; dit hangt onder andere af van de gemiddelde levensverwachting van de deelnemers.
In het nieuwe pensioenstelsel wordt de hoogte van je pensioen één keer per jaar aangepast. Je pensioen verandert dus niet elke maand.
Er zijn waarborgen om te zorgen dat het pensioen niet ineens enorm omlaag gaat. In het nieuwe stelsel kunnen pensioenfondsen en verzekeraars de opbrengst van hun beleggingen sneller gebruiken om de pensioenen te verhogen. Omgekeerd werkt het ook: als het tegenzit, kunnen de pensioenen omlaag. De nieuwe pensioenwet regelt wel dat er reserves zijn om dat zo veel mogelijk op te vangen. Ook mogen pensioenfondsen en verzekeraars de verandering in de uitkering spreiden over meerdere jaren.
Het nieuwe pensioenstelsel gaat ook gelden voor politici en ambtenaren. Ambtenaren zijn aangesloten bij het ABP en volgen dus de nieuwe regels voor pensioenfondsen. Voor politici geldt dat hun pensioen uit de begroting van de overheid wordt betaald. Om dat te wijzigen zal de wet moeten worden aangepast. De Eerste Kamer heeft de motie Crone aangenomen om hier zo snel mogelijk werk van te maken.4 Deze nieuwe (wettelijke) pensioenregeling zal ook voldoen aan de vereisten uit de nieuwe pensioenwet.
Bent u bereid om de inzet op heldere, laagdrempelige communicatie te intensiveren in de periode na inwerkingtreding van de wet, om op deze manier deze veelgehoorde misverstanden uit de wereld te helpen?
Dat ben ik zeker. Bij de vormgeving van de campagne wordt gebruik gemaakt van zeer directe vragen en zorgen van Nederlanders over de nieuwe pensioenregels. Ons streven is dat mensen een kort, eenvoudig en duidelijk antwoord krijgen. Op ons platform Pensioenduidelijkheid.nl werken we met toegankelijke video’s, animaties en infographics.
Hoe beoordeelt u de aanbevelingen van dhr. Visser ten aanzien van toegankelijke communicatie richting bijvoorbeeld ouderen en de optie van een pensioenloket, waar mensen terechtkunnen met vragen? Zou dit kunnen bijdragen aan goede informatievoorziening richting kwetsbare ouderen? Zo nee, welke alternatieve vormen van informatievoorziening richt u op deze specifieke groep?
De aanbeveling over toegankelijke communicatie onderschrijf ik. Het bieden van duidelijke, eenvoudige en toegankelijke informatie is uitgangspunt van de publiekscampagne en de website Pensioenduidelijkheid.nl. Hierin houden we ook rekening met verschillende doelgroepen en mate van (financiële) geletterdheid. Nederlanders kunnen bij hun pensioenuitvoerder terecht met meer persoonlijke vragen. Met deze partijen werk ik ook samen in de campagne en bij het opstellen van veel gestelde vragen en antwoorden. Daarnaast kunnen mensen ook bij het Informatiepunt Digitale Overheid hun algemene vragen over pensioen stellen. Deze informatiepunten zijn onder andere te vinden in bibliotheken en buurthuizen; zo zorgen we dat de informatie niet alleen online, maar ook fysiek op een laagdrempelige manier beschikbaar is.
Zal in de voorlichtingscampagne die in september moet gaan starten ook aandacht zijn voor de mogelijkheden die de Wtp biedt voor het derdepijlerpensioen, zoals de fiscale harmonisatie? Zo nee, bent u bereid om dit onderdeel ook terug te laten komen in de publiekscommunicatie?
Ja, via Pensioenduidelijkheid.nl zal aandacht worden besteed aan de gevolgen van de Wtp voor de derde pijler. Ook wordt deze informatie, waaronder ook over fiscale harmonisatie, door de pensioenuitvoerders gericht onder de aandacht gebracht. De campagne via radio, televisie en online video die in augustus van start gaat, staat in het teken van de veranderingen in de tweede pijler.
Wat is uw strategie ten aanzien van de publiekscommunicatie over de Wtp gedurende de transitieperiode? Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat heldere, feitelijke informatie over bijvoorbeeld het invaren, de verschillende contractsvormen en compensatie voor het afschaffen van de doorsneesystematiek gedurende die hele periode makkelijk vindbaar en toegankelijk blijft?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe worden deelnemers aangespoord om gedurende de transitieperiode te controleren of al hun aangeleverde gegevens bij de pensioenuitvoerder op orde zijn?
De oproep om je contactgegevens te controleren en zo nodig aan te passen wordt benoemd op Pensioenduidelijkheid.nl. Ook is de oproep onderdeel van de veel gestelde vragen en antwoorden die worden ingezet in de publiekscommunicatie. Het is daarnaast de taak van de pensioenuitvoerders om de contactgegevens te verifiëren en zelf deelnemers te benaderen.
Het bericht ‘Hells Angels zijn niet te stopen, ze zijn het voor altijd’ |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht en de podcast «Hells angels zijn niet te stoppen, ze zijn het voor altijd»?1
Ja.
Uit de podcast blijkt dat een harde kern nog steeds met zichtbare Hells Angels uitingen in de openbare ruimte rondloopt, hoe kan dit?
De lokale driehoek (politie, justitie en gemeente) en de Koninklijke Marechaussee handhaven op zichtbare uitingen van de Hells Angels en andere verboden Outlaw Motorcycle Gangs. In mijn reactie op uw eerdere Kamervragen heb ik aangegeven dat het dragen van colors onwenselijk is gelet op de intimidatie en dreiging die daarvan uitgaat of uit kan gaan.2 Uit de civielrechtelijke uitspraken blijkt dat uiterlijke kenmerken onlosmakelijk onderdeel zijn van de cultuur van wetteloosheid van Outlaw Motorcycle Gangs, waarin het plegen van (ernstig) geweld wordt gestimuleerd. Deze uitstraling leidt tot intimidatie en geweld in onder andere de openbare ruimte en die cultuur is in strijd met de openbare orde en is daarom verboden.
Waar mogelijk worden bewegingen van Outlaw Motorcycle Gangs, altijd door deze organisaties nauwlettend gemonitord. Het behouden van het zicht op Outlaw Motorcycle Gangs blijft, ook na de civiele verboden, essentieel.
Hoe wordt gecontroleerd dat Hells Angels niet ondergronds toch de verboden organisatie gedeeltelijk voortzetten?
De lokale driehoek en de Koninklijke Marechaussee houden op diverse wijzen zicht op basis van hun bevoegdheden op de Hells Angels en op andere (verboden) Outlaw Motorcycle Gangs, en handhaven waar mogelijk. Zo is er bijvoorbeeld onlangs nog een illegale kroeg van de Hells Angels gesloten door de burgemeester in samenwerking met politie en justitie.3 Een ander voorbeeld waar een burgemeester doortastend gebruik heeft gemaakt van het juridisch instrumentarium – in lijn met de civiele verbodsverklaring door de Hoge Raad – is de sluiting van een gelegenheid in Raamsdonk in de gemeente Geertruidenberg die werd gebruikt door de Hells Angels.4
Hoe wordt gecontroleerd of Outlaw Motorcycle Gangs (hierna: OMG’s) onder een andere naam, of op andere wijze, bijeenkomen en zo gedeeltelijk toch de verboden organisatie voortzetten?
Ook op deze zogenoemde voortzettingsvormen wordt zicht gehouden door de hierboven genoemde partners. Indien blijkt dat er sprake is van voortzetting van de werkzaamheid van een verboden Outlaw Motorcycle Gang, wordt hier op gehandhaafd.
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen over het arrest van de Hoge Raad over het colorverbod?2
Ja. Aanvullend heb ik naar aanleiding van uw vragen bij dit onderwerp stilgestaan in de halfjaarbrief over de voortgang van de aanpak van ondermijnende criminaliteit die in mei dit jaar naar uw Kamer is gestuurd.6 Daarin heb ik aangegeven dat ik het advies van het Landelijk Strategisch Overleg Outlaw Motorcycle Gangs, integraal overneem. Dit advies houdt in dat huidig instrumentarium ten aanzien van de handhaving op colors momenteel voldoet en dat een aantal rechterlijke uitspraken nog wordt afgewacht, maar dat het Strategisch Overleg dit vraagstuk nauwlettend blijft monitoren. Onder meer een uitspraak van de Hoge Raad op dit punt zal met voorrang en met bijzondere interesse worden bestudeerd. Het Strategisch Overleg staat nog steeds achter dit advies en zal dit advies aanscherpen indien de jurisprudentie daar de komende periode aanleiding toe geeft.
Hoeveel gerechterlijke procedures zijn op dit moment aanhangig bij rechtbanken, gerechtshoven en de Hoge Raad waarin de aanpak van OMG’s een rol speelt?
In totaal zijn er voor zover nu bekend ongeveer 15 zaken momenteel aanhangig bij rechtbanken, gerechtshoven en de Hoge Raad.
Hoe vaak is, en op welke manieren is, in 2022 en 2023 het colorverbod gehandhaafd en hoe vaak is het recent aangevulde instrumentarium dat beschikbaar is sinds 1 januari 2022 gebruikt?
Exacte cijfers over de handhaving zijn in de registratiesystemen niet te achterhalen. Deze zijn namelijk niet op een eenduidige manier geregistreerd.
Het aangevulde instrumentarium is nog niet gebruikt, omdat er na inwerkingtreding van dit instrumentarium (de verruiming van de mogelijkheden tot het verbieden van rechtspersonen)7 geen nieuwe Outlaw Motorcycle Gang meer is verboden. De wet heeft geen terugwerkende kracht en kan alleen worden toegepast op Outlaw Motorcycle Gangs waartegen na 1 januari 2022 een civiele procedure is gestart.
Kunt u Het Landelijk Strategisch Overleg OMG’s opnieuw advies vragen of het huidige instrumentarium toereikend is om OMG’s effectief tegen te gaan?
Het Landelijk Strategisch Overleg Outlaw Motorcycle Gangs houdt de aanpak en de effectiviteit van het instrumentarium om Outlaw Motorcycle Gangs tegen te gaan doorlopend en nauwlettend in de gaten. Vorig jaar heb ik het Strategisch Overleg al om advies gevraagd als het gaat om de handhaving op colors. Over dit advies heb ik uw Kamer in de halfjaarbrief geïnformeerd (zie hiervoor ook het antwoord op vraag 5). Het Strategisch Overleg staat nog steeds achter dit advies, maar volgt de ontwikkelingen op de voet en zal dit advies aanscherpen indien de jurisprudentie daar de komende periode aanleiding toe geeft.
Wanneer wordt de integrale aanpak OMG’s geëvalueerd?
Ik heb dit jaar opdracht gegeven aan het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum om de effecten van de civiele verboden op Outlaw Motorcycle Gangs te onderzoeken en verdere aanbevelingen te doen voor de integrale aanpak.8 De uitkomsten van dit onderzoek worden in het voorjaar van 2024 verwacht.
De parlementaire BBQ |
|
Eva Akerboom (PvdD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), van der Ch. Wal-Zeggelink , Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u uitgenodigd voor de parlementaire BBQ («NLvoedt»)?1
Ja, alle aangeschreven bewindspersonen waren uitgenodigd voor dit evenement.
Kunt u bevestigen dat «NLvoedt» de nieuwe naam is voor de parlementaire BBQ, maar dat dit evenement nog steeds bijna exclusief wordt georganiseerd door vertegenwoordigers van de vlees-, vis- en zuivelindustrie?
NLvoedt is de nieuwe naam voor deze gelegenheid. Deelnemende partners van NLvoedt waren COV, Nepluvi, GroentenFruit Huis, Nederlands Visbureau, ZuivelNL en Nederland Vleesland.
Deelt u de mening dat in 2004 de naam van de BBQ is veranderd van «parlementaire BBQ» naar «Binnenhof BBQ» om de connectie tussen de lobbyorganisaties van de vleessector en het parlement te verhullen en dat nu, met de naamswijziging naar «NLvoedt», wordt gepoogd te verhullen dat het evenement een lobbyactiviteit van de vlees-, vis- en zuivelsector is? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. De organisatie is, onder andere op hun website, transparant over welke partners bijdragen aan de totstandkoming van het evenement. Naast de sectoren die u noemt is ook de groente- en fruitsector betrokken.
Deelt u de zorgen over de risico’s van lobbyen, de disproportionele invloed van bepaalde organisaties en het gebrek aan transparantie, zoals verwoord in het rapport «Lifting the lid on lobbying» van Transparency International Nederland2?
Belangenvertegenwoordiging speelt een wezenlijke rol in publieke besluitvorming en is onderdeel van de democratie. Maatschappelijke belanghebbenden moeten zich kunnen organiseren om beleidsvorming te beïnvloeden en deze belangen moeten in het openbaar bestuur goed worden afgewogen. Het is daarbij van groot belang dat er zo min mogelijk onevenwichtigheden zijn in het vermogen van verschillende maatschappelijke belangen om toegang te krijgen tot het openbaar bestuur. Daarnaast moet transparant zijn hoe maatschappelijke inbreng de beleidsvorming beïnvloedt. Deze aandachtspunten, zoals ook verwoord in het «Afwegingskader legitieme belangenvertegenwoordiging» van prof. dr. Braun en dr. Fraussen, deel ik.
Om transparantie en verantwoording te verbeteren is de «Uitvoeringsrichtlijn transparantie agenda’s bewindslieden» aangescherpt in lijn met de motie Van Baarle-Dassen (Kamerstuk 28 844, nr. 261) en is adequate naleving van deze richtlijn van belang. Voorts wordt in overeenstemming met artikel 4.44 van de «Aanwijzingen voor de regelgeving» het belang van gedegen lobbyparagrafen in memories van toelichting opnieuw bij de ministeries onder de aandacht gebracht. De openbaarmaking van agenda’s en de lobbyparagrafen in memories van toelichting als instrumenten om transparantie en verantwoording te bevorderen, wordt door prof. dr. Braun en andere onderzoekers van het Instituut Bestuurskunde van de Universiteit Leiden geëvalueerd. Hierover is uw Kamer per brief op 7 juli 2023 geïnformeerd (Kamerstuk 28 844, nr. 269). Naar verwachting zijn de evaluaties in september 2024 gereed en zal de Kamer van de uitkomsten op de hoogte worden gesteld.
Erkent u dat lobbyactiviteiten zoals de parlementaire BBQ, onvoldoende transparant zijn en kunnen leiden tot disproportionele invloed van bepaalde organisaties? Zo nee, waarom niet?
Het beeld dat NLvoedt onvoldoende transparant is over de organisatie van het evenement herken ik niet. Via publieke bronnen is te raadplegen welke organisaties bij het evenement betrokken zijn (zie bijvoorbeeld: https://www.nlvoedt.nl/deelnemende-partners).
Het is de eigen verantwoordelijkheid van bewindspersonen en Kamerleden om van alle relevante belangen kennis te nemen, deze zorgvuldig af te wegen en vervolgens mee te nemen in besluitvorming. De brancheorganisaties die NLvoedt organiseren, vertegenwoordigen een bepaald deelbelang. Het organiseren van een dergelijk evenement met aanwezigheid van politici betekent niet dat er sprake is van disproportionele invloed op het besluitvormingsproces.
Erkent u dat de naamswijziging naar «NLvoedt» deze transparantie nog verder vermindert aangezien hierdoor niet in een oogopslag duidelijk is dat het een lobbyactiviteit van de vlees-, vis- en zuivelsector is?
Er zijn geen vereisten die betrekking hebben op de naamgeving of aanduiding van een organisatie. Het is aan een organisatie zelf om een naam of aanduiding te kiezen. Daarnaast is het transparant welke partijen NLvoedt organiseren (zie het antwoord op vraag 3 en 5).
Deelt u de mening dat het opzichtig fêteren van politici in de laatste vergaderweek van het parlement onwenselijk is gelet op het belang van onafhankelijke politiek?
Het staat een organisatie vrij om politici uit te nodigen voor een bijeenkomst of evenement.
Kunt u bevestigen dat de BBQ mede is georganiseerd door Gert-Jan Oplaat, senator van de BBB, die tevens ook voorzitter is van Nepluvi (de vertegenwoordiger van de Nederlandse pluimvee-industrie) en van AVEC (de vertegenwoordiger van de Europese pluimvee-industrie)?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 is Nepluvi betrokken bij de organisatie van dit evenement.
Hoe oordeelt u over het gegeven dat een zittend parlementariër als vertegenwoordiger van de Nederlandse en Europese pluimvee-industrie een vleeslobbyevenement organiseert op een locatie die sterk is gelieerd aan het parlement?
Het is niet aan het Kabinet om een oordeel te vellen over het functioneren van Kamerleden.
Hoe rijmt u uw eventuele aanwezigheid bij deze BBQ met het belang van een onafhankelijk en transparant bestuur?
Ik ben – als Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit – kort aanwezig geweest bij NLvoedt, omdat ik een belangrijke rol weggelegd zie voor de grote ketenpartijen in de transitie van de landbouw. Dit evenement bood mij de kans om deze boodschap onder de aandacht te brengen. Het doel van mijn aanwezigheid was transparant. De andere aangeschreven bewindspersonen waren niet aanwezig op het evenement.
Hoe rijmt u uw eventuele aanwezigheid bij deze BBQ met de uitdagingen en doelen op het gebied van dierenwelzijn, klimaat, natuur en volksgezondheid?
De uitdagingen op bovengenoemde onderwerpen zijn groot en vragen onze volledige inzet. Het bezoek aan NLvoedt heeft voor mij bevestigd dat de samenwerking met de grote ketenpartijen en industrieën op deze thema’s verbetering behoeft. Ik zou graag zien dat er veel meer aandacht is voor de duurzaamheid en diervriendelijkheid van de producten, de herkomst en op welke manier de aanwezige ketenpartijen boeren kunnen ondersteunen bij een duurzaam verdienvermogen. Ik heb daarom op deze bijeenkomst publiekelijk deze partijen opgeroepen om te verduurzamen en diervriendelijker te produceren en daarmee niet te wachten op de vraag vanuit de samenleving, maar daar al op te anticiperen en er vanuit intrinsieke motivatie mee aan de slag te gaan. Ook had ik tijdens NLvoedt graag meer willen horen over de inzet van de grote ketenpartijen voor een duurzame en toekomstbestendige landbouw. Dat zou wat mij betreft beter passen in de huidige actualiteit. Ik hoop dat mijn oproep eraan bijdraagt dat NLvoedt zich blijft ontwikkelen en tijdens toekomstige bijeenkomsten meer zal inspelen op de transitie van de landbouw en op de thema’s die u noemt. Daarbij zou het mooi zijn als ook de boeren zelf een onderdeel zijn van de bijeenkomst en er een nog breder en passender voedselaanbod is.
Kunt u toezeggen dat u vanwege bovenstaande bezwaren afziet van een bezoek aan de BBQ? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 11 hoop ik dat NLvoedt zich blijft ontwikkelen in het bieden van een volledig en representatief voedselaanbod, waarbij ook andere sectoren een grotere rol krijgen, zoals bijvoorbeeld de akkerbouw en plantaardige eiwitten. Met meer aandacht voor een duurzame en toekomstbestendige landbouw en de positie en het verdienvermogen van boeren. Daarbij hoop ik dat de ketenpartijen de volgende keer kunnen laten zien hoe zij de boeren ondersteunen in de opgaven die er liggen op het gebied van klimaat, natuur, water en dierenwelzijn.
Volgend jaar is het aan het nieuwe kabinet om opnieuw een afweging te maken om wel of niet aan te sluiten bij de bijeenkomst.
Bent u bereid in overleg met Nieuwspoort te komen tot beleid waarin dergelijke lobbyactiviteiten worden uitgesloten? Zo nee, waarom niet?
Nee, er is geen grond om dergelijke bijeenkomsten uit te sluiten. Net als vertegenwoordigers van andere maatschappelijke belangen, staat het de organiserende partners van NLvoedt alsook Nieuwspoort zelf vrij een dergelijk evenement te organiseren en hiervoor politici en journalisten uit te nodigen.
Zoals ook in antwoord 7 gesteld, maken politici vervolgens – met inachtneming van het belang van hun onafhankelijke positie – de afweging of zij bij een dergelijk evenement aanwezig zijn. Het staat uw Kamer vrij om zelf met Nieuwspoort hierover in overleg te treden.
Het bericht 'Niet-afgedekt renterisico maakt private equity opeens kwetsbaar' |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Niet-afgedekt renterisico maakt private equity kwetsbaar»?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
In hoeverre verwacht u dat private equity fondsen en de door hen gefinancierde bedrijven zullen bezwijken onder de met miljarden gestegen rentelast en heeft u inzicht in hoeverre Nederlandse fondsen, of buitenlandse fondsen die hebben geïnvesteerd in Nederlandse bedrijven hierdoor geraakt worden?
De verwachte impact van de gestegen rentelasten op private equity (PE)-fondsen en hun gefinancierde bedrijven hangt af van verschillende factoren, zoals de omvang van de leningen, de rentegevoeligheid van de activa waarin ze hebben geïnvesteerd en de flexibiliteit van hun financieringsstructuur. Een aanzienlijke stijging van de rente kan leiden tot hogere financieringskosten voor PE-fondsen en hun portfoliobedrijven, wat de financiële gezondheid kan beïnvloeden. Het is relevant om hierin onderscheid te maken tussen PE-beleggingsfondsen en bedrijven die worden gefinancierd door deze fondsen. Het is onwaarschijnlijk dat een PE-fonds zal bezwijken door de toegenomen rentelasten, maar de bedrijven waarin zij investeren kunnen hierdoor wel problemen ervaren. Dit kan op zijn beurt de waarde van de investeringen van het PE-fonds negatief beïnvloeden, wat kan resulteren in lagere rendementen voor beleggers. Bij Nederlandse PE-fondsen wordt over het algemeen weinig gebruik gemaakt van leverage (geleend geld of derivaten). Niettemin kan de gestegen rente wel gevolgen hebben voor de onderliggende investeringen van deze fondsen. Hogere rentelasten kunnen ook bedrijven treffen die klanten, werknemers en andere belanghebbenden hebben die niet bewust hebben geïnvesteerd. De impact kan zich dus uitstrekken tot een bredere groep stakeholders buiten de directe beleggers.
Omdat dit vaak illiquide en lastig te waarderen investeringen betreft, kunnen deze risico's niet direct materialiseren. Het is daarbij belangrijk op te merken dat het renterisico een onderdeel is van de inherente risico's die gepaard gaan met investeringen. Daarnaast beperken de gevolgen van de veranderde rentestanden zich niet enkel tot PE-fondsen, maar geldt het renterisico – dat weliswaar kleiner is bij transacties die zonder of met minder vreemd vermogen worden gefinancierd – ook voor andere investeerders en bedrijven die niet (deels) door PE zijn gefinancierd.
Deelt u de conclusie dat de gevolgen van de rentestijgingen voor honderden, zo niet duizenden, bedrijven desastreus kunnen zijn en dat de rampspoed niet alleen investeerders of werknemers, maar ook de wereldeconomie kan raken, die kan ontsporen als de faillissementen zich opstapelen?
De afgelopen jaren hebben toezichthouders en internationale instellingen geregeld gewaarschuwd voor het toegenomen gebruik van hefboomfinanciering en afgenomen kredietstandaarden bij overnames en het aantrekken van financiering. Een significant deel van die markt bevindt zich in de Verenigde Staten. De stijgende rente zorgt ervoor dat de kans toeneemt dat het risico op wanbetalingen zich materialiseert. Daarom is het wenselijk dat bedrijven een proactieve aanpak hanteren om hun financiële soliditeit te waarborgen. Tegelijkertijd hebben alle partijen die betrokken zijn bij de financiering van (overnames van) bedrijven (mede) door middel van vreemd vermogen doorgaans belang bij het voorkomen van faillissementen als het voortbestaan van een onderneming (rente)risico loopt. In dergelijke gevallen is het de taak van de beheerders van PE-fondsen en de bestuurders van bedrijven die zijn gefinancierd door vreemd vermogen, om onder actief toezicht van de raad van commissarissen zich maximaal in te spannen om discontinuïteit te voorkomen. Niettemin wil ik benadrukken dat rentestijgingen niet alleen negatieve effecten met zich meebrengen. Buiten de uitdagingen voor bedrijven die afhankelijk zijn van schuldfinanciering, hebben rentestijgingen ook positieve aspecten voor de gezondheid van de economie. Ze kunnen bijvoorbeeld bijdragen aan een meer evenwichtige prijsstelling van activa, financiële discipline bevorderen en de spaar- en investeringsbeslissingen van bedrijven beïnvloeden. Een matige stijging van de rente kan ook de stabiliteit van het financiële systeem bevorderen door overmatige risico's te ontmoedigen en speculatie te temperen.
Vindt u het verstandig dat het overgrote deel van de private-equity fondsen zowel binnen (ruim 70% van de leningen) als buiten Europa het risico op rentestijgingen op leningen niet heeft afgedekt?
Ik heb ook kennis genomen van het Bloomberg-bericht dat 70% van alle leningen niet zou zijn afgedekt, maar dat er ook marktanalisten zijn die er juist op wijzen dat grote Europese PE-fondsen het merendeel van hun renterisico wel hebben afgedekt. Daarbuiten vind ik het belangrijk dat investeringsfondsen – binnen de kaders van het toezichtraamwerk – de vrijheid hebben om zelf te bepalen of en hoe zij renterisico's willen afdekken, op basis van hun eigen investeringsstrategieën en risicobereidheid. Er bestaan verschillende methoden en instrumenten om renterisico's af te dekken. Het is aan de beheerder van een PE-fonds om te bepalen of deze risico’s moeten worden afgedekt en welke strategie het meest geschikt is voor hun specifieke situatie. Het niet afdekken van renterisico's kan voordelen bieden, zoals flexibiliteit en mogelijk hogere rendementen in periodes van lage rente. Aan de andere kant brengt het ook risico's met zich mee, met name in periodes van stijgende rente, waarbij de financieringskosten kunnen toenemen en daarmee de winstgevendheid van investeringen kan worden beïnvloed. Het is van cruciaal belang dat beheerders van PE-fondsen een grondige risicoanalyse uitvoeren en goed op de hoogte zijn van de mogelijke gevolgen van hun beslissingen om renterisico's al dan niet af te dekken.
Wie is volgens u verantwoordelijk voor afdekken van het renterisico, de private-equityfondsen of de bedrijven daaronder?
Zowel beheerders van PE-fondsen als de bedrijven die zij financieren dragen verantwoordelijkheid voor het afdekken van renterisico's. Conform de wet rust in Nederland de plicht op bestuurders van elke vennootschap – dus zowel van beheerders van PE-fondsen als van bedrijven waarin PE-fondsen (willen) investeren – om zich bij de vervulling van hun taak te richten naar het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming. Daarom moeten zowel de bestuurders van beheerders van PE-fondsen als van de bedrijven die zij financieren, bij het nemen van beslissingen met betrekking tot renterisico's zorgvuldig overwegen wat in het belang is van de vennootschap en haar belanghebbenden, en vermijden dat zij onverantwoorde risico's nemen. Als het bestuur die taak niet behoorlijk vervult, is er het risico van een persoonlijke aansprakelijkheidsstelling op grond van artikel 2:9 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Vindt u dat er regels zouden moeten zijn voor het al dan niet afdekken van mogelijk zeer impactvolle risico’s die bij voltrekking daarvan het voortbestaan van dergelijke fondsen en de door hen gefinancierde bedrijven, bedreigen?
Het afdekken van (rente)risico's is een complexe financiële beslissing met meerdere facetten, waaronder de aard van de investeringen, de financiële positie van de fondsen, de macro-economische omstandigheden en de marktvooruitzichten. Zoals ik hiervoor al schreef is het van groot belang dat PE-fondsen, net als andere investeerders, binnen de kaders van het toezichtraamwerk, de ruimte hebben om hun eigen beslissingen te nemen op basis van een gedegen risicoanalyse en beoordeling van hun investeringsportefeuille. PE-fondsen en de bedrijven waarin zij investeren kunnen hierdoor snel reageren op veranderende omstandigheden en hebben de mogelijkheid om strategieën en operaties aan te passen. Zo geeft dit hen en hun portfoliobedrijven de flexibiliteit om zich aan te passen aan veranderende rentestanden.
De beoordeling van de noodzaak voor additionele regels doe ik op basis van afwegingen met betrekking tot de noodzaak van extra bescherming van investeerders of de financiële stabiliteit.
Het vaststellen van extra regels voor het afdekken van risico’s kan leiden tot inflexibiliteit en mogelijk tot het beperken van innovatie binnen de sector. Bovendien kunnen regels die voor de hele industrie gelden niet altijd rekening houden met de unieke kenmerken en verschillende risicoprofielen van individuele fondsen. Daarom zie ik op dit moment niet voldoende aanleiding om regels op te stellen voor het al dan niet afdekken van renterisico. Het is aan de PE-fondsen en de bedrijven zelf om hun blootstelling aan renterisico's te beheren en passende maatregelen te nemen om eventuele negatieve gevolgen te minimaliseren.
Hoe beoordeelt u de mogelijke gevolgen van deze ontwikkeling op de Nederlandse economie, aangezien binnen- en buitenlandse private-equitypartijen alleen al vorig jaar 8,5 miljard euro in Nederlandse bedrijven investeerden?
PE maakt onderdeel uit van een divers financieringslandschap, en biedt een alternatieve en vaak specifieke financieringsbron voor veel bedrijven. PE-investeringen kunnen daarmee een belangrijke bijdrage leveren aan de Nederlandse economie, met potentiële voordelen zoals het stimuleren van innovatie en groei van bedrijven.
De mogelijke gevolgen van deze ontwikkeling op de Nederlandse economie zijn afhankelijk van de omvang en aard van de investeringen, de financiële positie van de betrokken bedrijven en de algemene economische omstandigheden. Bepaalde sectoren die sterk afhankelijk zijn van externe financiering kunnen bijzonder kwetsbaar zijn voor de gevolgen van rentestijgingen. Het is van belang dat beheerders van PE-fondsen en hun bedrijven in portefeuille zich bewust zijn van de risico's en gepaste maatregelen nemen om deze risico’s te beheersen.
Hoe beoordeelt u de mogelijke gevolgen van deze ontwikkeling voor Nederlandse start-ups in het bijzonder, waarin binnen- en buitenlandse venture capitalists alleen al vorig jaar een miljard euro investeerden?
De mogelijke gevolgen van rentestijgingen kunnen ook van invloed zijn op Nederlandse start-ups, aangezien zij vaak afhankelijk zijn van externe financiering, waaronder venture capital. Over het algemeen zal de financieringsmix voor start-ups variëren afhankelijk van verschillende factoren, zoals de branche, de fase van ontwikkeling, de bedrijfsstrategie en de investeerders die beschikbaar zijn. In de beginfase vertrouwen veel start-ups op eigen vermogen, maar naarmate de risico's afnemen en de groei van het bedrijf meer kapitaal vereist om uit te breiden kunnen ze op zoek gaan naar vreemd vermogen, quasi-equity en (verdere) PE-investeringen. Het is belangrijk op te merken dat de specifieke financieringsbenadering van elke start-up vaak uniek is en wordt beïnvloed door verschillende variabelen. Het is van belang om de start-ups en scale-ups te ondersteunen en een gunstig ondernemersklimaat hiervoor te behouden. Veel start-ups, scale-ups en andere midden- en kleinbedrijven (mkb) kunnen met behulp van PE- en venture-capital-financiering blijven innoveren. Het is evenwel belangrijk dat venture capitalists en andere investeerders zich bewust zijn van de mogelijke risico's van rentestijgingen en proactief maatregelen nemen om hun portefeuillebedrijven te beschermen.
Kun u gezamenlijk met DNB en de AFM de mogelijke impact op de Nederlandse economie in kaart brengen als gevolg van de rentestijgingen voor private-equityfondsen en hun bedrijven, die de risico’s hierop niet hebben afgedekt?
Nederlandse PE-fondsen zijn reeds onderworpen aan het toezicht van De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM), die erop toezien dat zij voldoen aan geldende voorschriften en prudentiële normen. Het is wel mogelijk dat er vrijstelling van de Wet op het financieel toezicht (Wft) geldt als de fondsen niet voldoen aan de criteria voor regulering onder deze wet. De bedrijven waarin PE-fondsen investeren vallen doorgaans buiten dit toezichtsbereik. Als gevolg hiervan kunnen de AFM en DNB weliswaar toezicht houden op Nederlandse PE-fondsen, maar zijn zij beperkt in het mitigeren van de impact van rentestijgingen op de bedrijven waarin PE-fondsen geïnvesteerd hebben en de gevolgen van deze impact op de Nederlandse economie. Ik zal de mogelijke impact op de Nederlandse economie als gevolg van rentestijgingen voor PE-fondsen en hun bedrijven bespreken met DNB en de AFM.
Herinnert u zich de aangehouden motie-Eppink/Koerhuis (Kamerstuk 31 936, nr. 1074) over in overleg met de sector de omvang en samenstelling van een structureel fonds voor het verduurzamen van de luchtvaart bepalen?
Ja, ik ken de motie en heb deze destijds ontraden. Zoals al eerder aangegeven heeft het kabinet op dit moment helaas geen extra structurele middelen voor dit doel. Daarom is deze motie ontraden. Vanuit het Nationaal Groeifonds wordt met incidentele middelen geïnvesteerd in de verduurzaming van de luchtvaart. In april 2022 is vanuit het Nationaal Groeifonds in totaal 383 miljoen euro toegekend aan het project Luchtvaart in Transitie. Hiervan is 264 miljoen euro onvoorwaardelijk en 119 miljoen euro voorwaardelijk toegekend.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de coalitieafspraak om de opbrengst van de verhoging van de vliegticketbelasting deels te gebruiken voor de verduurzaming van de luchtvaart en de vermindering van leefomgevingseffecten?
De opbrengsten van de vliegbelasting gaan naar de algemene middelen van de begroting. Daaruit kunnen verduurzamingsmaatregelen gefinancierd worden.
Er is, zoals in de beantwoording van vraag 1 te lezen valt, incidenteel geld ingezet voor de verduurzaming van de luchtvaart vanuit het Nationaal Groeifonds. Er is helaas geen dekking om een deel van de opbrengsten van de vliegbelasting structureel en meer direct in te zetten voor dit doel. Uiteraard worden mogelijkheden om verduurzaming van de luchtvaart te stimuleren goed in de gaten gehouden.
Bent u het ermee eens dat er, aangezien de vliegticketbelasting structurele inkomsten zijn, de mogelijkheid is om een structureel verduurzamingsfonds voor de luchtvaart op te richten?
Dit is op het moment niet mogelijk. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, zijn er momenteel geen aanvullende financiële middelen beschikbaar voor dit doel.
Welke stappen heeft u tot op heden genomen om een structureel verduurzamingsfonds voor de luchtvaart op te richten?
Zie antwoorden op vragen 2 en 3.
Hoeveel extra opbrengst verwacht u de komende jaren, gelet op het feit dat de opbrengst van de verhoging van de vliegbelasting voor de algemene middelen is ingeboekt op 400 miljoen euro per jaar?1 Bent u voornemens om dit extra bedrag in te zetten voor de verduurzaming van luchtvaart?
In de Memorie van Toelichting bij het Belastingplan 2023 is aangegeven dat de verhoging van de vliegbelasting per 1 januari 2023 leidt tot een budgettaire opbrengst van ongeveer 354 mln. euro in 2023 en oploopt tot 416 mln. euro per jaar structureel vanaf 2025. De opbrengsten van de vliegbelasting (inclusief de verhoging van de vliegbelasting) gaan conform de startnota en begrotingsregels naar de algemene middelen.
Bent u, gezien uw oordeel op de aangehouden motie-Koerhuis/Eppink – waaruit geen inhoudelijke bezwaren sprak anders dan het ontbreken van financiële dekking – bereid om een structureel verduurzamingsfonds voor de luchtvaart op te richten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Er zijn op dit moment geen financiële middelen voor dit fonds. Er is dan ook geen nut om een fonds op te zetten: daarmee worden verwachtingen geschapen bij de luchtvaartsector die de overheid niet waar kan maken.
De rol van ijzerpoeder in het energiesysteem van de toekomst |
|
Henri Bontenbal (CDA), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «IJzerpoeder succesvol toegepast om woningen te verwarmen»1 Bent u bekend met ijzerpoeder en de bijbehorende iron power technology, zoals ontwikkeld aan de TU Eindhoven?
Ja.
Hoe beoordeelt u de potentie van ijzerpoeder en iron power technology in het energiesysteem van de toekomst? Kan ijzerpoeder een significante rol spelen in het decarboniseren van ons energiesysteem? Zo ja, krijgt deze iron power technology dan ook een plek in het Nationaal Plan Energiesysteem? Welke toepassingen zijn denkbaar voor deze technologie in ons energiesysteem?
IJzerpoeder is een mogelijk veelbelovende techniek waarvoor in Nederland ook de benodigde kennisbasis aanwezig is om dit verder door te ontwikkelen.
Flexibiliteit in het energiesysteem is essentieel vanwege de toenemende afhankelijkheid van zon- en windenergie. In de verschillende ketens van het Nationaal Plan Energiesysteem is het realiseren van een hoge graad van systeemintegratie één van de ontwikkelpaden. Hiervoor moeten verschillende technologieën voor conversie en opslag ontwikkeld, gedemonstreerd en opgeschaald worden. IJzerpoeder kan in potentie deel uitmaken van deze technologieën, bijvoorbeeld voor toepassingen als energie-import en seizoensopslag. Hiervoor moet de technologie nog wel verder ontwikkeld en gedemonstreerd worden. De eerste stappen zijn hierin al gezet met verschillende projecten en pilots in o.a. de omgeving Helmond.
Met ijzerpoeder kan de energie uit waterstof worden opgeslagen in vaste vorm. Dit betekent dat de technologie in principe zal moeten gaan concurreren met andere waterstofdragers, zoals ammoniak, methanol, vloeibare organische waterstofdragers (LOCH) en zouten. Hierin moet ijzerpoeder zich nog in bewijzen. Hierbij heeft ijzerpoeder het voordeel dat opslag en transport relatief makkelijk en veilig is, waardoor bepaalde toepassingen aantrekkelijker worden. Een nadeel daarbij is het relatief zware gewicht van ijzerpoeder. Daarnaast is het restproduct roestpoeder groter in gewicht en volume dan het ijzerpoeder waarmee de verbrandingsreactie begint. Het importeren van goedkope duurzame energie uit zonnige landen met enorme overschotten via ijzerpoeder lijkt daarmee minder voor de hand liggend. Waterstof of ammoniak als alternatief hebben geen retourvrachten nodig en water en stikstof zijn overal beschikbaar.
Hoe beoordeelt u de maturiteit van deze technologie? Deelt u de constatering dat «de meest cruciale beginselen» van deze technologie «succesvol en reproduceerbaar bewezen [zijn] in een industriële omgeving»?
Met de proef uit het artikel zoals vermeld in vraag 1 is bewezen dat deze technologie in principe kan worden toegepast. Hiermee deel ik de constatering dat de beginselen van deze technologie in principe reproduceerbaar bewezen zijn in een industriële omgeving. De stap naar opschaling en grootschalige toepassing van ijzerpoeder zijn bij een aantal toepassingen ook op beperkte schaal bewezen, maar nog niet op grote schaal en reproduceerbaar. Daarnaast zijn er nog andere uitdagingen, zoals het afvangen en reduceren van (een groter deel van) het restproduct roest naar ijzerpoeder met behulp van groene waterstof (of blauwe waterstof) en het verhogen van de efficiëntie van het totale proces. De beschikbaarheid van groene waterstof zal de komende jaren nog een schaars goed zijn.
Welke rol kan ijzerpoeder spelen in het vraagstuk van seizoensopslag van energie? Ziet u naast waterstofopslag een rol voor ijzerpoeder in seizoensopslag?
Ik zie voor ijzerpoeder een mogelijke rol als waterstofdrager met als toepassing seizoensopslag. IJzerpoeder is veilig (het kan tijdens bulkopslag geen vlam vatten) en daarmee ook erg stabiel en kan dus relatief gemakkelijk opgeslagen en vervoerd worden. Zoals gezegd is het restproduct roest nog wel een punt waarvoor een oplossing nodig is.
Welke rol zou ijzerpoeder kunnen spelen in het opbouwen van voldoende strategische reserves voor energiedragers om daarmee de kwetsbaarheid van ons energiesysteem te verkleinen?
Ook in de toekomst zullen we te maken hebben met periodes waar er zowel geen wind als zon is en het dus niet mogelijk zal zijn om met deze bronnen energie op te wekken. Er zijn reserves nodig voor het toekomstige energiesysteem om deze gaten dan op te kunnen vangen. Hiervoor zijn verschillende invullingen mogelijk en er zal een verscheidenheid aan technologieën nodig zijn om verantwoord reserves aan te leggen, ook om daarmee verder bij te dragen aan een meer energie-onafhankelijk Nederland. Gelet op de stabiliteit van ijzerpoeder als opslagvorm, kan ijzerpoeder mogelijk een rol spelen in het opbouwen van voldoende strategische reserves gezamenlijk met andere oplossingen om verschillende omstandigheden zoveel als mogelijk op te kunnen vangen.
Klopt het dat de iron power technology voor aanzienlijke lagere NOx-uitstoot zorgt dan bijvoorbeeld waterstof?
Dit is afhankelijk van de toepassing waarin ijzerpoeder gebruikt wordt. Als ijzerpoeder weer omgezet wordt naar waterstof vindt er geen verbranding plaats en zal er in dit proces geen NOx-uitstoot plaatsvinden. Uiteraard was er ook geen NOx-uitstoot geweest als dit waterstof was gebleven. Wanneer ijzerpoeder direct verbrand wordt, is de NOx-uitstoot afhankelijk van de condities van de verbranding, met name de verbrandingstemperatuur. In de regel is NOx-uitstoot hoger naarmate de verbrandingstemperatuur hoger is. De NOx-uitstoot van ijzerpoeder is dus afhankelijk van het proces waarin het toegepast wordt. Of de NOx-uitstoot dan daadwerkelijk lager is, is ook afhankelijk van de alternatieve optie. Het kan zeker het geval zijn dat waterstofverbranding in bepaalde toepassingen leidt tot hogere NOx-uitstoot. Echter, er geldt ook dat als directe elektrificatie (geen verbranding) de alternatieve optie is voor een warmtevraag, de NOx-uitstoot van ijzerpoeder hoger is.
Kan deze iron power technology een rol spelen in het leveren van voldoende schone elektriciteit en warmte op plekken waar binnen afzienbare tijd geen waterstofbackbone aanwezig is en ook het elektriciteitsnet niet tijdig verzwaard kan worden, zoals bij tal van bedrijven in het zogenaamde «zesde cluster»?
Het is, zoals met elke energie-technologie, van belang dat ijzerpoeder wordt toegepast in de best mogelijke vorm op de plek waar de technologie het beste tot haar recht komt. Daarbij is het streven om het energiesysteem zo efficiënt mogelijk te maken. Het minimaliseren van omzetting naar andere vormen van energiedragers is hierbij belangrijk. Elke stap/omzetting naar ander vormen van energie/energiedragers leidt immers tot energieverlies (en dus kosten). In dat opzicht is elektrificatie het meest efficiënt, dan volgt directe toepassing van waterstof en daarna vanuit opslag in waterstofderivaten en vaste-vorm opslag zoals ijzerpoeder. Voor het leveren van schone warmte wordt ijzerpoeder systeemtechnisch dus een nuttige optie in situaties waar directe elektrificatie en directe waterstoftoepassing niet mogelijk is.
Voor het leveren van schone elektriciteit zie ik geen of een zeer beperkte rol voor ijzerpoeder. De energieverliezen om de potentiële energie in ijzerpoeder weer om te zetten in elektriciteit zullen waarschijnlijk te groot zijn om op kosten nog te kunnen concurreren met andere opties die schone elektriciteit kunnen leveren.
Daarnaast is het van belang voor het gehele energiesysteem, om verschillende technologieën voor een bepaalde toepassing beschikbaar te hebben om zo de kwetsbaarheid en afhankelijkheid van ons energiesysteem zo klein mogelijk te maken.
Op welke wijze kan deze iron power technology het beste worden gestimuleerd? Zijn stimuleringsregelingen zoals de SDE++, de MIA/EIA of andere stimuleringsinstrumenten geschikt (te maken)?
Technieken zoals ijzerpoeder kunnen binnen meerdere instrumenten aan bod komen afhankelijk van de mate waarin de techniek zich al bewezen heeft en de mate waarin er sprake is van een voorspelbare business case. Er is bijvoorbeeld al binnen de MOOI-regeling een subsidie verstrekt in december 2022 van € 3,4 mln. aan een innovatieproject rondom Iron Fuel Technology. In dit project gaat een consortia aan de slag om een pilotinstallatie op circa 1MW schaal te ontwikkelen en te testen. Daarnaast is het in de DEI+ waterstof en groene chemie voor Groenvermogen NL (komt voort uit het project van het Nationaal Groeifonds) mogelijk om pilot- en demoprojecten in te dienen die raken aan opslag en conversie van waterstof. Hier valt ijzerpoeder in principe ook onder. Een kanttekening hierbij is dat volgens de Europese staatsteunkaders, steun aan demoprojecten moet leiden tot directie CO2-reductie, waardoor er dus gebruik gemaakt zal moeten worden van weinig beschikbare groene waterstof bij deze ijzerpoeder projecten.
Daarnaast wordt er ook binnen de opschalingsprogrammering van het Klimaatfonds gekeken naar innovatieve opslagtechnieken. Er wordt onder andere gekeken naar de relevantie van ijzerpoeder in het eindbeeld en welke ondersteuning hier dan nog passend bij is.
In de marktconsultatie voor de openstelling van de SDE++ in 2024, die in de eerste helft van 2023 door PBL is uitgevoerd, is ijzerpoeder ook meegenomen. PBL gaat op basis van de aangereikte informatie bezien of ijzerpoeder past binnen de uitgangspunten voor de SDE++. Hierbij is de voorspelbaarheid van de business case nog wel een uitdaging. Het is onzeker of PBL hiervoor ook al in 2024 een advies zal uitbrengen gegeven de complexiteit van deze techniek.
Het bericht ‘Woningcorporatiebazen privé actief als vastgoedbelegger, sector scherpt integriteitscode aan’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Woningcorporatiebazen privé actief als vastgoedbelegger, sector scherpt integriteitscode aan»?1
Ja.
Kunt u toelichten of er, naar aanleiding van dit bericht, verder onderzoek gaat plaatsvinden naar functionarissen van woningcorporaties die ook beleggen in de particuliere huursector?
Het is in eerste instantie aan de corporaties zelf, en in het bijzonder de Raden van Commissarissen (RvC) om de casussen die in het onderzoek van Nieuwsuur naar voren zijn gebracht verder te onderzoeken. De Autoriteit woningcorporaties (Aw) heeft in haar rol als extern toezichthouder de casussen die naar voren zijn gekomen ook tegen het licht gehouden en hierover met de betreffende corporaties gesproken. Inmiddels heeft een aantal functionarissen zelf de conclusies uit het onderzoek van Nieuwsuur getrokken door zich terug te trekken uit hun functie of door hun vastgoedpositie te (gaan) verkopen. De Aw beoordeelt of de RvC daar waar nodig passende maatregelen neemt. Wanneer deze uitblijven kan de Aw gebruik maken van de interventies die haar ter beschikking staan.
Deelt u de mening dat er hier geen sprake is van een incident? Waarom wel, waarom niet?
Uit het onderzoek van Nieuwsuur komt naar voren dat bij tientallen topfunctionarissen (bestuurders en commissarissen) sprake is van vastgoedbezit. Gezien dit aantal gaat het om meer dan een incident.
Kunt u reflecteren op deze berichtgeving in relatie tot de sleutelrol die u de woningcorporaties de komende tijd wilt geven in de aanpak van het woningtekort?
Wanneer er sprake is van (de schijn van) belangenverstrengeling of wanneer topfunctionarissen bij woningcorporaties zich niet gedragen als goed verhuurder, dan schaadt dit naar mijn mening inderdaad de integriteit van de corporatiesector.
Het gaat er wat mij betreft om dat topfunctionarissen opereren vanuit een juiste houding, dat wil zeggen rekening houdend met het maatschappelijke karakter van de corporatie en met oog voor hun voorbeeldfunctie. Verder is het van belang dat topfunctionarissen elkaar daar op aanspreken. Dit is primair aan de sector zelf, en in dat licht ben ik tevreden met de aangekondigde aanscherping van de governancecode van Aedes en de Vereniging van Toezichthouders in Woningcorporaties (VTW), waarbij voor het verhuren van woningen met een rendementsdoelstelling als uitgangspunt geldt: «Nee, tenzij». Dit is een streng uitgangspunt, dat er in de praktijk naar verwachting toe zal leiden dat er minder topfunctionarissen met een eigen commerciële vastgoedportefeuille bij woningcorporaties werkzaam zullen zijn.
Kunt u uiteenzetten waar de integriteitscode van de sector betrekking op heeft, gelet op het feit dat het niet specifiek ingaat op privébezit van vastgoed?
De governancecode is openbaar te raadplegen en door de sector opgesteld aan de hand van vijf principes; er worden waarden en normen gehanteerd die passen bij de maatschappelijke opdracht, er wordt actief verantwoording afgelegd, het bestuur en de Raad van Commissarissen (RvC) zijn geschikt voor hun taak, de dialoog met belanghebbenden wordt aangegaan en de risico’s worden beheerst.
De aanscherping van de governancecode formuleert een scherp uitgangspunt, namelijk «Nee, tenzij». Het uitgangspunt door aanpassing van de code wordt dus dat topfunctionarissen bij woningcorporaties in principe geen eigen commercieel vastgoed bezitten, tenzij dit heel goed uitlegbaar is en er waarborgen zijn dat (de schijn van) belangenverstrengeling wordt voorkomen.
Deelt u de mening dat de integriteitscode vernieuwd dient te worden om deze ongewenste situaties te voorkomen?
Ik ondersteun de aanscherping van de governancecode door Aedes en VTW. De verantwoordelijkheid voor de inhoud ligt bij Aedes en VTW.
In hoeverre hebben deze functionarissen hun positie binnen de corporatie kunnen gebruiken om zichzelf te verrijken, door middel van voorkennis, om een huis te kopen en de waarden deze huizen te vergroten?
Een dergelijk relatie is niet aangetoond en zal in de regel ook lastig aan te tonen zijn. Daarom gaat het ook om het voorkomen van de schijn van belangenverstrengeling en niet om het aantonen van daadwerkelijke verrijking of botsende belangen.
Deelt u de mening dat dit een zeer onwenselijke situatie is, gelet op het feit dat het hier een maatschappelijke sector betreft, die maatschappelijke opdrachten vervult en waarbij de functionarissen een voorbeeldfunctie hebben voor de hele huursector?
Belangenverstrengeling (of de schijn daarvan) moet te allen tijde worden voorkomen. Van topfunctionarissen van woningcorporaties, zowel bestuurders als commissarissen, mag worden verwacht dat zij de sensitiviteit hebben dat commerciële verhuur door henzelf snel kan leiden tot verstrengeling met het belang van de woningcorporatie, ook al is de verhuur niet expliciet door wet- en regelgeving verboden.
Bovendien hebben topfunctionarissen bij woningcorporaties een voorbeeldfunctie. Dat houdt ook in dat, voor zover zij eigenaar zijn van een eigen vastgoedportefeuille waarvan is vastgesteld dat deze niet in strijd is met de belangen van de woningcorporatie, zij geen onredelijke huurprijzen vragen en zich te allen tijde als goed verhuurder gedragen.
Bent u van mening dat er sprake is van botsende belangen? Waarom wel, waarom niet?
Er kan sprake zijn van botsende belangen, maar of deze zich in de praktijk daadwerkelijk hebben voorgedaan kan ik niet beoordelen. Het gaat daarom, zoals ik ook op heb aangegeven in mijn antwoord op vraag 7, om het voorkomen van de schijn van belangenverstrengeling. Met de woningcorporaties waarover signalen bekend zijn, is de Aw in gesprek over het vastgoedbezit van bestuurders en commissarissen.
Hoe kan het dat de Autoriteit woningcorporaties, die toezicht moet houden op de sector, onvoldoende op de hoogte blijkt te zijn? Waarom wisten ook de koepels hier niks van?
De Aw stelt bij de beoordeling van aankomende bestuurders en commissarissen vragen over mogelijke deelbelangen van de kandidaat, over de verwevenheid met andere leden van de RvC en/of bestuur en over de onverenigbaarheid met (neven)functies van de kandidaat. Ook wordt gevraagd naar beheersmaatregelen die de RvC treft om mogelijke (schijn van) belangenverstrengeling te voorkomen, beëindigen of beheersen. De vragen zijn bewust open geformuleerd om te voorkomen dat door het specifiek noemen van het ene mogelijke deelbelang, andere deelbelangen onderbelicht worden.
Ondanks dat niet expliciet naar vastgoed wordt gevraagd mag van (beoogde) topfunctionarissen bij woningcorporaties worden verwacht dat zij begrijpen dat het hebben van eigen commercieel vastgoed een belang is dat kan botsen met het corporatiebelang. De functionarissen die dit niet hebben gemeld zijn hierin tekortgeschoten.
Gaat er een evaluatie plaatsvinden naar het functioneren van de Autoriteit woningcorporaties in deze casus?
De Aw heeft de casussen die naar voren zijn gekomen zelf ook tegen het licht gehouden en hierover met de betreffende corporaties gesproken. Inmiddels heeft een aantal functionarissen zelf de conclusies uit het onderzoek van Nieuwsuur getrokken door zich terug te trekken uit hun functie of door hun vastgoedpositie te (gaan) verkopen. De Aw beoordeelt of de RvC daar waar nodig passende maatregelen neemt. Wanneer deze uitblijven kan de Aw gebruik maken van de interventies die haar ter beschikking staan.
Ten aanzien van het voorkomen van soortgelijke problematiek in de toekomst is de Aw als extern toezichthouder van mening dat de acties en maatregelen die de sector zelf in reactie op het onderzoek van Nieuwsuur neemt voldoende vertrouwen bieden. Dit past bij de principle-based uitgangspunten in de recent herziene Woningwet en het risicogericht toezicht door de Aw hierop. Hierbij ligt de focus op het bredere belang van stevig intern toezicht bij woningcorporaties om (de schijn van) belangenverstrengeling en niet-integer handelen te voorkomen. De Aw zal de komende tijd die acties blijven monitoren, maar ziet gegeven de reactie vanuit de sector vooralsnog geen reden om zelf aanvullende maatregelen te nemen. Ik ondersteun deze lijn.
Welke mogelijkheden heeft u om te voorkomen dat ook maar de schijn van belangenverstrengeling wordt gewekt door functionarissen van de woningcorporaties?
Ik verwacht dat, met de aanscherping van de governancecode van Aedes en VTW, het risico op situaties als de onderhavige sterk wordt beperkt. Daarnaast onderzoekt de Aw de verschillende signalen en zal de Aw de uitvoering van de acties die de sector neemt ook blijven monitoren.
Op welke manier is het wel mogelijk voor een functionaris van een woningcorporatie om vastgoed in bezit te hebben voor de verhuur? Aan welke voorwaarden moet dan worden voldaan?
Ja.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?