Een misbruikschandaal dat Nederland in de doofpot zou hebben gestopt |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nederland stopte misbruikschandaal in doofpot»?1
Ja.
Is het waar de een hoge Nederlandse diplomaat in Jakarta in 2008 ondergeschikte Indonesische mannen seksueel heeft misbruikt? Zo nee, wat is hieraan dan niet waar en wat is er dan wel gebeurt?
Eind oktober 2008 heeft de eigenaar van het bewakingsbureau dat door de ambassade in Jakarta is ingehuurd ter bewaking van de dienstwoningen van de ambassade, een melding gedaan over vermeend seksueel misbruik van haar bewakers door een ambtenaar van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Door het ministerie is in november 2008 een onderzoek ter plekke verricht. Vooruitlopend op het tot stand komen van de eindrapportage is betrokkene met ingang van 3 december geschorst en is zijn plaatsing te Jakarta met ingang van 20 december 2008 beëindigd.
Op 13 januari 2009 is namens de minister van Buitenlandse Zaken aangifte gedaan tegen de diplomaat wegens het begaan van zedenmisdrijven. De zaak is door het Openbaar Ministerie onderzocht (zie hierover verder het antwoord op vragen 3 en 5). Aan betrokkene is met ingang van 20 februari 2009 de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd. Het beroep tegen dit strafontslag is door de Rechtbank te Middelburg op 2 december 2010 ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft nog geen uitspraak gedaan op het hoger beroep dat betrokkene heeft ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank.
Is er inderdaad op ambtelijk niveau besloten aan om geen strafvervolging in te stellen? Zo ja, op welk ambtelijk niveau was dat? Welke functionarissen hebben dit besloten en waren zij daartoe gerechtigd? Zo nee, wat is er niet waar in het in het artikel gestelde?
De beslissing om geen verder strafrechtelijk onderzoek in te stellen is genomen door een officier van justitie van het parket Middelburg, na afstemming met de hoofdofficier van justitie. Dit is de normale gang van zaken bij dergelijke vervolgingsbeslissingen. Voor de redenen van het sepot verwijs ik naar het antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat diplomatieke betrekkingen niet in de weg mogen staan van strafrechtelijke vervolging? Zo ja, hoe beziet u dit in het kader van wat er in het genoemde artikel staat? Zo nee, waarom niet?
De diplomatieke status heeft in de onderhavige casus geen invloed gehad op de beslissing van het Openbaar Ministerie (zie het antwoord op vraag 5). Het vereiste van dubbele strafbaarheid van artikel 5, eerste lid, sub 2 van het Wetboek van Strafrecht is toepasselijk op een ieder.
Is het waar dat er in Nederland aangifte is gedaan tegen deze diplomaat maar dat er vanwege het feit dat genoemde ontuchtige handelingen in Indonesië niet strafbaar waren is afgezien van strafvervolging? Zo ja, deelt u de mening dat dit een onwenselijke situatie is en dat het plegen van ontucht met misbruik van gezag door een Nederlander ook buiten Nederland strafbaar zou moeten zijn? Zo ja, gaat u de wet op dit punt aanpassen? Zo nee, waarom niet?
Er is destijds door de minister van Buitenlandse Zaken inderdaad aangifte gedaan tegen deze (inmiddels ex-)diplomaat wegens verkrachting, aanranding en ontucht met misbruik van gezag. Om tot vervolging in Nederland te kunnen overgaan is vereist dat de feiten zowel in Indonesië als in Nederland strafbaar zijn. Verkrachting is in Indonesië – anders dan in Nederland – slechts strafbaar als het slachtoffer een vrouw is. In deze zaak betreft het echter drie mannelijke slachtoffers. Vervolging wegens aanranding zou, met het oog op het vereiste van dubbele strafbaarheid, alleen haalbaar zijn als er sprake was van geweld of dreiging met geweld. Daarvoor was naar het oordeel van het Openbaar Ministerie echter onvoldoende bewijs. Tenslotte bleek vervolging wegens ontucht met misbruik van gezag niet mogelijk omdat daarvoor naar Nederlands recht sprake dient te zijn van een juridische, geformaliseerde relatie tussen de ambtenaar en het slachtoffer. In het onderhavige geval was van een dergelijke geformaliseerde gezagsrelatie geen sprake.
Om de hiervoor genoemde redenen heeft het Openbaar Ministerie in deze zaak besloten tot een sepot. Ik zie in deze beslissing geen aanleiding om de wet aan te passen terzake van het plegen van ontucht met misbruik van gezag door een Nederlander buiten Nederland. In het algemeen moet het uitbreiden van het bereik van de Nederlandse wet tot feiten gepleegd buiten Nederland terughoudend worden benaderd. Uitgangspunt is dat er internationale consensus dient te bestaan omtrent de wenselijkheid van strafbaarstelling.
Kunt u deze vragen voor 12 uur aanstaande dinsdag 26 april a.s. beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht 'Zoon was een tijdbom, er moet een plek komen waar ouders help kunnen zeggen' |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Zoon was een tijdbom, er moet een plek komen waar ouders help kunnen zeggen?»1
Ja.
Hoeveel gevallen zijn bekend van mensen die wel vrijwillig psychische hulp willen hebben, maar van hulpverlenende instanties geen zorg aangeboden krijgen?
Daar zijn geen cijfers over bekend. Wel bestaan er wachtlijstcijfers in de GGZ. Ik verwijs hiervoor naar de trendrapportage GGZ 2010 die ik in januari 2011 naar uw Kamer heb gestuurd (TK, 2010–2011, 25 424 nr. 110).
Wat zijn de achterliggende oorzaken dat zulke vrijwillige hulpvragers tussen wal en schip vallen bij hulpverlenende instanties die zich bezighouden met het verlenen van geestelijke gezondheidszorg of het signaleren van maatschappelijke onrust zoals de huisarts en de politie?
Achterliggende oorzaken kunnen zijn het feit dat patiënten geen indicatie hebben voor opname, dat er contra-indicaties zijn voor een opname (denk aan verslavingsproblematiek, extreme agressie, verstandelijke handicap) of eventueel het feit dat er sprake is van een wachtlijst waardoor de patiënt misschien niet direct kan worden opgenomen of ambulant kan worden behandeld. Er moet dan geen sprake zijn van een acuut gevaar. Bij patiënten met een machtiging in het kader van de Wet bopz geldt een opnameplicht voor instellingen.
Welke mogelijkheden hebben familieleden en naasten bij hulpverlenende instanties om alarmsignalen over het psychisch welzijn van mensen af te geven?
Zie ook antwoorden Kamervragen lid Bouwmeester (ingezonden 21 april 2011).
Familie of naastbetrokkenen kunnen in eerste instantie terecht bij de huisarts van de patiënt. Daarnaast bestaan er familievertrouwenspersonen. De familievertrouwenspersoon kan familie helpen contact te leggen met de hulpverlening of helpen bij klachten. Het is ook van belang dat er goed contact is tussen behandelaar van de patiënt en de familie of naastbetrokkenen. In de herziene versie Multidisciplinaire richtlijn voor schizofrenie staan voor de behandelaar meerdere aanwijzingen hoe familie te betrekken bij de behandeling.
In sommige regio’s bestaan er bemoeizorgteams. Dit zijn (vaak gemeentelijke gefinancierde) sociaal verpleegkundigen die op basis van signalen bij mensen langsgaan om te proberen hen in zorg te krijgen. Familieleden kunnen deze professionals ook inschakelen.
Nederland kent bovendien op dit moment 75 FACT (Functionele Assertive Community Treatment) teams. Dit zijn outreachende behandelteams die psychische patiënten in de wijk multidisciplinaire zorg en behandeling bieden. De patiënt wordt thuis opgezocht en in zorg gehouden waardoor gedwongen opnames en eventuele maatschappelijke overlast kunnen worden voorkomen. In FACT teams wordt indien nodig besloten een aparte familiebegeleider aan te wijzen om bijvoorbeeld een completer beeld te krijgen rondom de situatie van een cliënt.
De huidige Wet Bopz (Bijzondere opneming psychiatrische ziekenhuizen) biedt voldoende aangrijpingspunten om iemand tegen zijn wil te laten opnemen als hij een direct gevaar vormt voor zichzelf en/of zijn omgeving. Er moet dan wel sprake zijn van een causaal verband tussen de psychische stoornis en het gevaar. Als laatste redmiddel staat het een ieder vrij een melding te doen bij het IGZ loket over tekortkomingen in de zorg.
Welke manieren zijn er voor familie en naasten om met lotgenoten in contact te komen die familielid of naasten zijn van iemand met een psychische stoornis?
Familieleden of naasten van iemand met een psychische stoornis kunnen veel informatie krijgen. Voorbeelden zijn www.familievan.nl, www.labyrint-in-perspectief.nl, www.balansdigitaal.nl, www.ypsilon.org. Daarnaast heeft het Trimbos-instituut diverse cursussen ontwikkeld ter ondersteuning van familie en mantelzorgers. Dit zijn onder andere de cursussen «psychische problemen in de familie», «omgaan met borderline en «omgaan met mensen met een depressie en psycho-educatie voor familieleden van mensen met schizofrenie».
Hoe kunnen familie en naasten meer informatie krijgen, of hun ervaringen delen met deskundigen over de cliënt die ambulante zorg ontvangt?
Het delen van informatie over de behandeling valt onder het beroepsgeheim. Dit wil echter niet zeggen dat er helemaal geen informatie kan worden gegeven over de patiënt. In de nieuwe multidisciplinaire richtlijn schizofrenie staan bijvoorbeeld aanwijzingen hoe de behandelaar de familie kan betrekken bij de behandeling. Al een aantal jaar bestaat ook de «modelregeling betrokken omgeving». Het doel van de modelregeling is het geven van richtlijnen voor de omgang en communicatie met naastbetrokkenen door ggz-instellingen. Duidelijke afspraken en goede communicatie tussen cliënt, naastbetrokkenen en ggz-instellingen dragen bij aan de kwaliteit van zorg.
In hoeverre kan een meldpunt bijdragen aan een effectieve oplossing?
Ik ben niet voor het opzetten van een meldpunt. Eén centraal meldpunt is wel herkenbaar maar kan ook zorgen voor een extra schakel in de zorgketen. Familie kan beter direct melden bij een huisarts, die vervolgens voor goede zorg en doorverwijzing kan zorgen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat mensen die hulp nodig hebben die hulp ook daadwerkelijk en tijdig krijgen?
Ik ben van mening dat mensen nu al de hulp krijgen die zij nodig hebben. Het systeem is in ieder geval zo ingericht dat zij dit kunnen krijgen. Uiteraard kan er altijd wat worden verbeterd. De invoering van de nieuwe wet verplichte GGZ zie ik als een goede mogelijkheid om ook meer gedwongen ambulante zorg te bieden zodat opname niet altijd noodzakelijk is.
Het oproepen voor keuringen van voormalig werknemers, die een WGA 35-80% hebben |
|
Paul Ulenbelt , Roos Vermeij (PvdA), Léon de Jong (PVV), Pieter Omtzigt (CDA), Matthijs Huizing (VVD) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het feit dat een aantal ondernemingen waaronder het (semi-staatsbedrijf) Connexxion voormalig werknemers, die een Wet werkhervatting gedeelte arbeidsongeschikten (WGA) 35–80% hebben, oproept voor keuringen?
Ik heb begrepen dat hiervan melding is gemaakt tijdens het rondetafelgesprek over de WIA-evaluatie op 21 april jl.. Dat was voor mij de eerste keer dat ik van deze werkwijze heb gehoord.
Kunt u op de onderstaande feiten, afkomstig uit het rondetafelgesprek Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA), dat op 21 april jl. plaatsvond, reageren en aangeven of u ze wenselijk vindt of niet:
Gegeven de verantwoordelijkheidsverdeling, werkgevers en werknemers zijn zelf verantwoordelijk voor het goed laten verlopen van de re-integratie in geval van eigenrisicodragen, is het niet aan mij om de beschreven werkwijze in deze concrete situatie te verifiëren. Met betrekking tot de geschetste werkwijze is in zijn algemeenheid van belang dat in de Wet WIA benutting van de resterende verdiencapaciteit centraal staat. Hiertoe zijn in de Wet WIA verplichtingen opgenomen voor de WGA-gerechtigden. Deze plichten hebben onder meer betrekking op re-integratie en verstrekking van inlichtingen. Bij publiek verzekerde WGA-gerechtigden ziet UWV toe op de naleving van deze verplichtingen. Eigenrisicodragers zien hierop toe voor de eigen (ex-)werknemers. Het UWV of de eigenrisicodrager hebben de mogelijkheid om een WGA-gerechtigde op te roepen. Uiteraard dient de eigenrisicodrager daarbij zorgvuldig te handelen. Daarbij acht ik het van belang dat de eigenrisicodrager onder meer informatie verstrekt over de reden van de oproep en dat de WGA-gerechtigde in staat wordt gesteld om zijn zienswijze te geven op de bevindingen die gedaan worden tijdens de oproep.
Kunt u garanderen dat deze verslagen als zodanig niet leiden tot een herkeuring slechts op basis van het dossier, maar alleen na een oproep en herkeuring door een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige van het UWV?
De vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid is voorbehouden aan het UWV. Hiertoe verrichten de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige van het UWV zelfstandig onderzoek. Uiteraard kan bij deze onderzoeken input van de cliënt, de eigenrisicodrager of de behandelende sector betrokken worden. Deze input op zich is echter nooit reden om de mate van arbeidsongeschiktheid te wijzigen.
Kunt u aangeven wat in uw ogen minimumnormen zijn waaraan een onderneming dient te voldoen als zij, acterend als zelfstandig bestuursorgaan, wil controleren of het WGA-percentage nog actueel is?
Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven is de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid voorbehouden aan het UWV. De eigenrisicodrager kan een vooronderzoek doen en vervolgens het UWV verzoeken een herbeoordeling uit te voeren. De eigenrisicodrager is echter niet bevoegd om zelf de mate van arbeidsongeschiktheid vast te stellen. De eigenrisicodrager treedt hierbij dus ook niet op als zelfstandig bestuursorgaan.
De eigenrisicodrager heeft wel eigenstandig de bevoegdheid om sancties, met uitzondering van de sanctie van blijvende gehele weigering, op te leggen, in geval de WGA-gerechtigde onvoldoende uitvoering geeft aan verplichtingen die op hem rusten (bijvoorbeeld re-integratieverplichtingen). In dat geval dient de eigenrisicodrager te voldoen aan de eisen, die gesteld worden in de Algemene wet bestuursrecht. Deze eisen hebben onder meer betrekking op de kenbaarheid van een beslissing, de motivering van een beslissing en het wijzen op de mogelijkheid om tegen een beslissing in bezwaar te gaan. Dit laatste is onderwerp van onderzoek geweest in het kader van de WIA-evaluatie die op 25 maart jl. aan uw Kamer is aangeboden.
Welke minimum eisen heeft een onderneming voor re-integratie van deze groep mensen?
De eigenrisicodrager is verplicht om de inschakeling te bevorderen van de WGA-gerechtigde in zijn eigen bedrijf of in een ander bedrijf. Hiertoe moet de eigenrisicodrager maatregelen treffen gericht op het behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid door de WGA-gerechtigde. Naast deze wettelijke verplichting heeft de eigenrisicodrager ook een financieel belang, omdat een deel van de WGA-lasten direct ten laste komt van hem. Indien de (ex-)werknemer van oordeel is dat de eigenrisicodrager onvoldoende re-integratie-inspanningen pleegt dan kan hij hierover een deskundigenoordeel aan het UWV vragen.
Ziet u naar aanleiding van de antwoorden op de voorgaande vragen, reden om met Connexxion in gesprek te gaan?
Nee, hiertoe zie ik geen aanleiding. De Ondernemingsraad heeft adviesrecht met betrekking tot de beslissing van de werkgever om eigenrisicodrager WGA te worden. Mocht overleg met de werkgever gewenst zijn, dan ligt het voor de hand dat de Ondernemingsraad hiertoe initiatief neemt.
Op welke wijze is de werkgever verplicht aan iemand die zijn werkzaamheden hervat heeft te melden dat hij/zij in de ogen van de werkgever niet voor 100% bedongen arbeid verricht?1
De werkgever en werknemer bepalen onderling wat de aard is van de verrichte werkzaamheden. Er rust geen verplichting op de werkgever om te melden of betrokkene al dan niet de bedongen arbeid verricht. Evenmin rust er een verplichting op de werkgever om iemand hersteld te melden bij bijvoorbeeld de bedrijfsarts/arbodienst of bij de salarisadministratie. Een dergelijke verplichting acht ik ook niet gepast bij de verantwoordelijkheidsverdeling. In de eerste twee jaar van ziekte is de werkgever op grond van het Burgerlijk Wetboek verantwoordelijk voor de loondoorbetaling en re-integratie. De financiële prikkels zijn hierbij gericht op een zo spoedig mogelijke werkhervatting. Ook de verplichtingen voor de werkgever en werknemer die voortvloeien uit de Wet verbetering Poortwachter zijn gericht op een zo spoedig mogelijk herstel. Bij twijfel kan de werkgever of werknemer overigens aan het UWV een deskundigenoordeel vragen over de vraag of de werknemer nog ziek is
Deelt u de mening dat een werknemer op tenminste het 12 maanden punt en het 18 maanden punt hierover schriftelijk geïnformeerd dient te worden, inclusief het mogelijke vervolg (een WIA-keuring) en zijn rechten jegens de werkgever?
Nee. Bij ziekte van een werknemer is de werkgever verplicht om uitvoering te geven aan de Wet verbetering Poortwachter. In dit kader is de werkgever onder meer verplicht om een probleemanalyse en plan van aanpak op te stellen. Voorts dienen de werkgever en werknemer dit plan van aanpak regelmatig gezamenlijk te evalueren. Het UWV beoordeelt bij een eventuele WIA-aanvraag of de werkgever deze verplichtingen is nagekomen. Dit acht ik afdoende.
Deelt u, gezien het feit dat uit antwoorden van het UWV zelf blijkt dat UWV slechts in staat is een advies te geven over de status van de verrichte arbeid (passende arbeid of bedongen arbeid), de mening dat het op een redelijk laagdrempelige manier mogelijk moet zijn om over deze essentiële vraag een bindend antwoord te krijgen?
De verantwoordelijkheid voor de begeleiding en re-integratie van de zieke werknemer tijdens de eerste twee ziektejaren berust bij de werkgever. Dit is een private verantwoordelijkheid. Voor deskundig medisch en arbeidskundig advies kan de werkgever zich laten bijstaan door bijvoorbeeld een arbodienst. Het UWV heeft hiermee geen bemoeienis.
Tijdens de eerste twee ziektejaren heeft het UWV alleen een faciliterende taak, namelijk in de vorm van het geven van een deskundigenoordeel. Er is bewust voor gekozen om het UWV geen adviserende rol te geven in deze periode, omdat daardoor de private verantwoordelijkheid zou worden uitgehold. Wegens deze redenen is het deskundigenoordeel niet bindend. Ik zie geen aanleiding om hierin wijziging aan te brengen.
Kunt u deze vragen, met het oog op het algemeen overleg van 27 april 2011, beantwoorden voor 26 april 2011?
Beantwoording vóór 26 april is praktisch gezien niet mogelijk, aangezien maandag 25 april 2e Paasdag was. Wel heb ik mij ingespannen om mijn antwoorden voorafgaand aan het Algemeen Overleg arbeidsongeschiktheid van woensdag 27 april, aan uw Kamer te zenden.
Problemen met de financiering van de lokale omroep |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het feit dat diverse gemeenten zoals onder andere Overbetuwe, Zoetermeer, Leiden, Nijmegen en zeer recent Haarlem, geen of onvoldoende gevolg geven aan hun zorgplicht ten aanzien van het bekostigen van lokale publieke media zoals vastgelegd in de Mediawet 2008, artikel 2 170a?1
De bekostiging van de lokale publieke media-instellingen is een verantwoordelijkheid van de gemeenten. De Mediawet 2008 bepaalt sinds 1 januari 2010 dat een gemeente de lokale publieke media-instelling moet bekostigen wanneer de gemeenteraad positief adviseert over de representativiteit van het programmabeleidsbepalend orgaan. De precieze hoogte van het bekostigingsbedrag is niet in de wet vastgelegd. Wel is er in de wet een algemene bepaling over het niveau van de bekostiging opgenomen: «De bekostiging betreft de vergoeding van de kosten die rechtstreeks verband houden met het verzorgen van de lokale publieke omroepdienst, voor zover die kosten niet op andere wijze zijn gedekt, op zodanige wijze dat op lokaal niveau in een toereikend media-aanbod kan worden voorzien en continuïteit van de bekostiging is gewaarborgd.» (artikel 2 170a, tweede lid, van de Mediawet 2008). Verder blijkt uit de wetsgeschiedenis van de bekostigingsbepaling dat als indicatie wordt uitgegaan van bekostiging op het niveau van € 1,30 per woonruimte (niveau 2009). Zoals u terecht opmerkt heeft ook de VNG in een Ledenbrief van 29 april 2009 aangegeven dat als uitgangspunt € 1,30 per woonruimte (plus index) kan worden gehanteerd. Het is aan de gemeenten om te bepalen hoe zij deze indicatie hanteren, met inachtneming van de hiervoor genoemde wettelijke bepaling.
Deelt u de mening dat de gemeenten gehouden zijn naar letter en strekking van de wet om aan deze zorgplicht onverkort uitvoering te geven, mits voldaan aan de in de Mediawet gestelde criteria? Kunt u bevestigen dat de gemeenten niet gerechtigd zijn om te bezuinigingen op de hiervoor bestemde bedragen louter en alleen vanwege budgettaire motieven?
Wanneer de gemeenteraad positief adviseert over de representativiteit van het programmabeleidsbepalend orgaan is een gemeente verplicht de lokale publieke media-instelling te bekostigen. Zie voor het niveau van de bekostiging het antwoord op vraag 1.
Bent voornemens handhavend op te treden en de desbetreffende gemeenten middels een aanwijzing te verplichten aan deze zorgplicht onmiddellijk uitvoering te geven en hierop niet te bezuinigingen vanwege louter budgettaire motieven?
Het Commissariaat voor de Media is belast met de bestuursrechtelijke handhaving van de Mediawet 2008. Daarom heb ik over de bekostiging van de lokale publieke media-instellingen informatie bij het Commissariaat opgevraagd. Daaruit blijkt dat ook wat dit onderwerp betreft het Commissariaat de vinger aan de pols houdt. Het handhavend optreden door het Commissariaat vindt plaats indien een gemeenteraad weigert het in het antwoord op vraag 1 genoemde advies uit te brengen. Tot dusverre trad het Commissariaat in een dergelijk geval eenmaal handhavend op. Daarbij ging het om de gemeente Dronten. Dat resulteerde uiteindelijk in een positief advies over de representativiteit van het desbetreffende programmabeleidsbepalende orgaan.
Bij het ten onrechte negatief adviseren over de representativiteit van het programmabeleidsbepalende orgaan of het lager vaststellen van het bekostigingsbedrag dan € 1,30 per woonruimte (niveau 2009) staat voor de lokale publieke media-instelling de weg van bezwaar en beroep open. Volgens informatie van het Commissariaat voor de Media zal de Rechtbank Arnhem uiterlijk 19 mei 2011 een uitspraak doen betreffende het beroep van de lokale publieke media-instelling van Overbetuwe tegen de beslissing op bezwaar van de gemeente Overbetuwe. Bij deze beslissing op bezwaar heeft het gemeentebestuur zijn besluit gehandhaafd waarbij hij het bedrag voortvloeiende uit de mediawettelijke zorgplicht lager vaststelde dan € 1,30 per woonruimte (niveau 2009). Vergelijkbare beroepen van de lokale media-instellingen van Zoetermeer en Drimmelen zijn ingesteld bij de Rechtbank van respectievelijk Den Haag en Breda. De zittingsdag voor deze beroepen moet nog worden bepaald.
Het bericht ‘ROC Rijn IJssel treft schikking met OM’ |
|
Harm Beertema (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel ´ROC Rijn IJssel treft schikking met OM» over de schikking die het Openbaar Ministerie (OM) heeft getroffen met de onderwijsinstelling vanwege valsheid in geschrifte?1
Ja.
Deelt u de mening dat er voor iemand die een dergelijke valsheid in geschrifte pleegt geen plaats is als werknemer in een school en dat deze zaak reden zou moeten zijn voor ontslag op staande voet? Zo nee, waarom niet?
Alle strafbare feiten die op een school plaatsvinden betreur ik ten zeerste. Ik kan echter niet treden in de arbeidsrelatie tussen werkgever en werknemer.
Onderschrijft u de mening dat deze fraudezaak een ernstige inbreuk is op het rechtsgevoel van alle mensen die op allerlei manieren betrokken zijn bij het onderwijs als leerling, leraar of ouder? Deelt u ook de mening dat niet alleen de omvang van de fraude maar ook het geschokte rechtsgevoel, omdat deze fraude is geïnitieerd door een school, reden genoeg is om tot vervolging over te gaan en niet de gemakkelijke weg te kiezen van de schikking? Zo nee, waarom niet?
Iedere fraudezaak vormt een inbreuk op het recht. Om te voorkomen dat dit leidt tot een inbreuk op het rechtsgevoel is het van belang dat fraudeurs worden gestraft en dat het financieel voordeel dat zij van de fraude hebben genoten hen wordt ontnomen. Dat hebben het OM en het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in deze zaak ook gedaan. Vervolging is daarbij weliswaar het uitgangspunt, maar het is niet de enige manier om dit resultaat te bereiken. Voor de redenen waarom in dit geval voor een schikking is gekozen verwijs ik naar het antwoord op vraag 5 van de leden Gesthuizen en Smits (vraagnummer 2011Z08664).
Ziet u wettelijke mogelijkheden het ROC Rijn IJssel te bewegen tot stoppen met het procederen tegen de leraar die deze zaak aanhangig heeft gemaakt? Zo ja, bent u bereid die mogelijkheden te gebruiken? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie daartoe wettelijk geen mogelijkheden. Zoals in antwoord op vraag 2 is aangegeven betreft het in de onderhavige kwestie een arbeidsrelatie tussen werknemer (signaalgever) en werkgever. Ik heb hierin geen bemoeienis en kan dan ook niet treden in beslissingen die in het kader van die relatie worden genomen.
Deelt u de mening dat een ieder die misbruik van overheidsgeld aan het licht brengt ten minste bescherming zou moeten krijgen van de overheid tegen een eventuele werkgever? Bent u bereid hiervoor een regeling te realiseren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Klokkenluiders moeten beschermd worden. Sinds 1 januari 2009 heeft iedere mbo-instelling een regeling die klokkenluiders beschermt. Ik zie geen aanleiding om tot een wijziging van deze beleidslijn te komen.
Massale vissterfte bij waterkrachtcentrales |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat de voorzitter van de Werkgroep Aalherstel heeft gewaarschuwd dat er massale vissterfte optreedt bij waterkrachtcentrales, waarbij ook (Europese) bedreigde en beschermde soorten als de paling en de zalm in de turbines vermalen worden?1
Ja.
Klopt het dat in de bestaande Nederlandse waterkrachtcentrales 20 tot 30% van de vissen vermalen wordt in de turbines als zij stroomafwaarts migreren? Zo nee, waar baseert u dat op?
Vissen die de turbines van een waterkrachtcentrale (WKC) passeren hebben kans beschadigd te raken. De omvang van de schade hangt echter af van diverse factoren, zoals de lengte van de vis, soort turbine, het turbinedebiet, het migratiegedrag en de migratieafstand. De geringste schade blijkt op te treden bij kleine vis en bij een hoog debiet door de turbines.
Uit het rapport «Effectiviteit visgeleidingssystemen bij de bestaande waterkrachtcentrales Linne en Alphen» (Bruijs, 2004) blijkt een gemiddelde sterfte voor stroomafwaartse migratie van 18,1% voor volwassen aal, 4,8% voor zalmachtigen en 18,1% voor volwassen zeeforel.
Hoeveel waterkrachtcentrales in Nederland zijn uitgerust met een aantoonbaar goed werkend visgeleidingssysteem, zodat stroomafwaarts migrerende vissen ongeschonden langs de centrale worden geleid, en bij hoeveel centrales is dit nog niet op orde? Op welk wetenschappelijk onderzoek en monitoringsgegevens baseert u dit?
Op dit moment bestaat er nog geen in de praktijk bewezen goed werkend visgeleidingssysteem voor waterkrachtcentrales in de Rijkswateren. Er loopt een proef met een visgeleidingssysteem bij de waterkrachtcentrale bij Linne. Het systeem is nog in ontwikkeling en wordt gemonitord.
Deelt u de mening dat bestaande centrales zo spoedig mogelijk voorzien moeten worden van een aantoonbaar goed werkend visgeleidingssysteem, zodat vissen wel ongeschonden de rivieren af kunnen zwemmen, en, als dit niet het geval is, de centrale stilgelegd zou moeten worden?
Uiterlijk in 2015 (einde planperiode Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren 2010–2015) moeten de bestaande centrales voorzien zijn van een goed werkend en betaalbaar visgeleidingssysteem. Zo niet, dan moeten de turbines worden stilgelegd tijdens pieken in de periode van vismigratie, dit zal worden opgenomen in de Watervergunning.
Kunt u uiteenzetten hoe de sterfte van paling bij waterkrachtcentrales zich verhoudt tot de afspraken die Nederland in Europa heeft vastgelegd in kader van het Aalbeheerplan om de paling te beschermen?
In het aalbeheerplan is een samenhangend maatregelenpakket opgenomen, dat ertoe strekt om uiteindelijk 40% van de aalpopulatie ongeschonden stroomafwaarts te kunnen laten migreren. Dit pakket bevat allerlei verschillende maatregelen, waaronder maatregelen ten aanzien van sterftereductie bij gemalen en waterkrachtcentrales. Het aalbeheerplan bepaalt niet dat de aalsterfte op een zeker moment tot 0% moet worden gereduceerd. Doelstelling is ervoor te zorgen dat genoeg aal stroomafwaarts kan migreren om de populatie op de lange termijn in (goede conditie) stand te houden.
Voor nieuwe waterkrachtcentrales is op grond van het aalbeheerplan de aanleg van een vispassage verplicht. Voor drie bestaande waterkrachtcentrales, te weten die in Linne, Lith en Amerongen, kent het aalbeheerplan de doelstelling om de stroomafwaartse sterfte met 35% te reduceren. Dit kan door middel van een voldoende functionerend visgeleidingssysteem, maar ook door het toepassen van visvriendelijk turbinebeheer.
Bij visvriendelijk turbinebeheer worden extra turbines pas aangezet als maximum van de al werkende turbines bereikt is en worden extra turbines eerder afgeschakeld, waardoor vissterfte met 35% kan worden beperkt.
In het aalbeheerplan is nog geen keuze gemaakt tussen de verschillende maatregelen en wordt ook geen einddatum bepaald voor het behalen van dit doel. Overigens blijkt uit het aalbeheerplan dat de vissterfte bij waterkrachtcentrales in absolute termen relatief gering is in verhouding tot de geschatte vissterfte bij gemalen en de sterfte als gevolg van visserij.
Zijn er in het kader van het Aalbeheerplan al maatregelen genomen om paling ongeschonden langs waterkrachtcentrales te leiden? Zo ja, welke maatregelen zijn er genomen en hoe effectief zijn deze aanpassingen? Zo nee, waanneer worden deze maatregelen dan wel genomen en geëvalueerd?
Eén van de maatregelen uit het Aalbeheerplan is dat bestaande grote waterkrachtcentrales een voldoende functionerend visgeleidingssysteem aanleggen of aangepast visvriendelijk turbinebeheer voeren. Door dit visvriendelijk turbinebeheer kan een reductie van 35% aalsterfte plaatsvinden ten opzichte van het huidige sterftepercentage. De exploitanten van de bestaande WKC’s in de Maas en de Nederrijn hebben toegezegd om in het najaar 2011 te starten met visvriendelijk turbinebeheer.
Kunt u een overzicht geven van de stand van zaken met betrekking tot de waterkrachtcentrale in Borgharen en toelichten of er al monitoringsgegevens over de vissterfte en vispasseerbaarheid zijn?
Aangezien de noodzakelijke procedures voor de aanleg van de WKC Borgharen nog niet zijn afgerond en de WKC Borgharen dus nog niet is aangelegd, zijn er ook nog geen monitoringsgegevens over de vissterfte en vispasseerbaarheid beschikbaar.
De stand van zaken met betrekking tot de procedures rond de WKC Borgharen is als volgt. Op 14 april 2011 heeft de zitting bij de rechtbank Maastricht plaatsgevonden inzake de watervergunning van Arbra voor de Waterkrachtcentrale Borgharen. Uitspraak wordt verwacht op 29 juni 2011.
Op 14 april 2011 vond tevens de zitting bij de rechtbank Maastricht plaats tegen de wijziging van het bestemmingsplan en de verleende bouwvergunning door de gemeente Maastricht.
Tot slot is er beroep ingediend tegen de Natuurbeschermingswet-vergunning die is verleend door de provincie Limburg. Dit beroep is in behandeling bij de Raad van State. Er is nog geen zitting gepland.
Het bericht ‘iPhone maakt elke minuut een foto van je, ook in bed’ |
|
Ard van der Steur (VVD), Afke Schaart (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de publiciteit, waaronder het weblog op de website van Trouw «iPhone maakt elke minuut een foto van je, ook in bed» van 21 april 2011, over de in Apple producten ingebouwde en voor gebruikers verborgen «Big Brother» functie waardoor het een peulenschil is om de historische locatiedata uit te lezen?1
Ja.
Acht u het wenselijk dat consumenten voorafgaand aan aankoop of huur expliciet worden gewezen op dergelijke eigenschappen?
Het bericht gaat over locatiegegevens die gebruikt worden om locatiediensten aan te bieden aan gebruikers van smartphones. Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bevat enkele voorschriften over informatie die aan een consument moet worden verstrekt. Een handelaar is op grond van artikel 193d van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW) verplicht om consumenten te voorzien van essentiële informatie die de consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit over een transactie te nemen. Het is dan ook niet toegestaan om essentiële informatie verborgen te houden of deze informatie op onduidelijke, onbegrijpelijke, of dubbelzinnige wijze te verstrekken, waardoor de gemiddelde consument een besluit over een overeenkomst neemt of kan nemen, dat hij anders niet had genomen. Het weglaten van essentiële informatie wordt beschouwd als een misleidende omissie en is onrechtmatig (zie ook artikel 6:193b BW). De richtlijn nr. 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt (PbEG L 149) geeft geen definitie van het begrip essentiële informatie. Wat als essentiële informatie kan worden aangemerkt wordt echter wel nader uitgewerkt in het vierde lid van artikel 6:193d BW. Hier staat: «Bij de beoordeling of essentiële informatie is weggelaten of verborgen is gehouden worden de feitelijke context, de beperkingen van het communicatiemedium alsook de maatregelen die zijn genomen om de informatie langs andere wegen ter beschikking van de consument te stellen, in aanmerking genomen». Daarbij geeft artikel 6:195e BW nog voorbeelden van essentiële informatie in geval van een uitnodiging tot aankoop. Hierbij wordt opgemerkt dat de voornaamste kenmerken van het product moeten worden vermeld op een manier die passend is voor het gebruikte medium. Voor het geven van een aanbod via een mobiele telefoon gelden andere eisen dan wanneer het product in de winkel wordt gekocht.
Een handelaar dient met het bovenstaande rekening te houden en de consument alle essentiële informatie te geven die de consument nodig heeft om een geïnformeerd besluit te nemen. Hierbij is het denkbaar dat deze informatie, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, ook de mogelijke registratie van locatiegegevens omvat.
Volledigheidshalve vermeld ik dat indien sprake is van verwerking van persoonsgegevens, ook de informatieplicht voor de verantwoordelijke geldt uit artikelen 33 en 34 Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Zie verder het antwoord op de vragen 3 en 4.
Wat is uw oordeel over het door het bedrijf Apple voor eindgebruikers en tussenhandelaren verborgen houden van deze eigenschappen van hun apparatuur?
Het betreft in dit geval de relatie tussen een producent en een consument. Het is niet aan mij om een oordeel uit te spreken over de invulling van die relatie. De wettelijke informatieverplichtingen zijn helder (zie mijn antwoord op vraag 2). Verder hebben de Europese privacytoezichthouders, verenigd in de Artikel 29-werkgroep, in een gemeenschappelijk standpunt van 16 mei 2011 (zie http://www.cbpweb.nl/downloads_int/wp185_en.pdf) aanbevelingen omtrent het verwerken van locatiegegevens opgesteld die een aanknopingspunt bieden voor verantwoordelijken in de zin van de Wet Bescherming Persoonsgegevens (Wbp). Voor klachten over de naleving van de wettelijke (informatie)verplichtingen kunnen de consumenten zich wenden tot de Consumentenautoriteit en het College bescherming persoonsgegevens. Ik acht een separaat advies op dit punt niet noodzakelijk.
Bent u bereid om de Consumentenautoriteit en het College ter Bescherming Persoonsgegevens te verzoeken om op korte termijn te adviseren over door de Regering te nemen maatregelen, opdat consumenten voortaan op tijd worden geïnformeerd en een eigen afweging kunnen maken?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat er binnen de overheid tal van kwetsbare functies zijn, zoals bij justitie, politie en defensie waarbij het van belang is dat locatiedata vertrouwelijk worden gehouden?
Ja.
Deelt u onze mening dat het wenselijk is dat binnen de overheid geen Apple producten worden gebruikt door functionarissen in kritische functies en dat er een stop komt op de aanschaf van nieuwe Apple producten, totdat volledige openheid is geboden over deze en mogelijk nog andere verborgen gehouden toepassingen?
Mij zijn geen signalen bekend van een (zodanig) veiligheidsrisico dat de aankoop of het gebruik van smartphones gestaakt zou moeten worden. Het categorisch uitsluiten van Apple-producten is niet aan de orde. Van belang is dat bij het gebruik van elk soort smartphone rekening wordt gehouden met de functionaliteiten van het apparaat en van de software die erop kan worden gedownload. Dat kan onder andere door ter beveiliging een van commercieel gebruik afwijkend concept te gebruiken. Verder dient de werkgever een op de functie toegespitst beveiligingsniveau te realiseren.
De trage procedures en hoge kosten bij de verlenging van rijbewijzen |
|
Arie Slob (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «CBR gaat jaarlijks kwaliteit van geleverde diensten meten»?12
Ja.
Waarom heeft het CBR vaak vier maanden of zelfs langer nodig voor het verwerken van een aanvraag van senioren die hun rijbewijs willen verlengen en hiertoe een ingevulde Eigen Verklaring overleggen?
De procedure om te komen tot een verlenging van het rijbewijs kan uit een groot aantal stappen bestaan. Bepalend voor de duur van de procedure is met name de vraag of er nader medisch onderzoek nodig is. Het kan hierbij gaan om aanvullende vragen aan de keurende (huis)arts, verwijzing naar een medisch specialist, verwijzing naar de rijtest en alle mogelijke combinaties daarvan. Hiervoor gelden de in de gezondheidszorg gangbare termijnen waarop het CBR geen invloed heeft. De termijnen die voor het CBR gelden, zijn vorig jaar in het Reglement Rijbewijzen vastgelegd naar aanleiding van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen. Omdat in een enkel geval de afwikkeling van de totale procedure langer dan vier maanden duurt, heb ik op verzoek van de Tweede Kamer besloten de herinneringsbrief voor het vervallen van het rijbewijs vanaf 1 september 2011 niet 18 weken, maar 24 weken vóór de vervaldatum te laten versturen door de RDW.
Bent u er mee bekend dat het CBR sommige van deze aanvragen na drie maanden zelfs nog niet in behandeling heeft genomen waardoor mensen die vier maanden van te voren een aanvraag hebben ingediend toch nog met een ongeldig rijbewijs komen te zitten?
Nee. Zodra het CBR de Eigen Verklaring en het medisch rapport van de keuringsarts in bezit heeft, gaat de aanvraag de procedure in en heeft het CBR in beginsel 4 weken om een besluit te nemen. Dit is de wettelijke termijn ingevolge het genoemde Reglement Rijbewijzen. Wel kan het voorkomen dat de aanvrager niet binnen de door u genoemde termijn van 3 maanden terecht kan bij een medisch specialist naar wie het CBR op basis van het medisch rapport van de keuringsarts voor nader onderzoek doorverwijst. Dat ligt echter niet aan het CBR, maar aan de beschikbaarheid van de medisch specialist (die overigens niet in dienst is van het CBR) en/of aan de beschikbaarheid van de aanvrager.
Bent u bereid het CBR hierop aan te spreken en te eisen dat aanvragen voor het verlengen van het rijbewijs voor senioren binnen twee maanden worden afgehandeld?
Zoals ik heb aangegeven, zijn de beslistermijnen voor deze procedure in het Reglement Rijbewijzen vastgelegd. Het CBR is daarbij slechts één van de actoren. Daarnaast zal de RDW de herinneringsbrief voortaan 24 in plaats van 18 weken voor de vervaldatum van het rijbewijs versturen. De Nationale Ombudsman heeft vier maanden een reële termijn genoemd. Om de voortgang van het proces maximaal te sturen, rappelleert het CBR na drie weken de arts of medisch specialist indien het medisch rapport nog niet is ingestuurd.
Klopt het dat de autoverzekering van senioren bij het verlopen van een rijbewijs wegens de trage afhandeling van het CBR automatisch wordt stopgezet? Deelt u de mening dat dit niet zou mogen aangezien ook anderen van dezelfde auto gebruik kunnen maken?
Ik heb hierover contact opgenomen met de verzekeraars. Indien van iemand het rijbewijs is verlopen, wordt de verzekering voor zijn auto niet automatisch stopgezet.
Waarom is de medisch adviseur van het CBR niet op de hoogte van de datum waarop de geldigheid van een rijbewijs vervalt?
De medisch adviseur is verantwoordelijk voor het beoordelen of er al dan niet een Verklaring van geschiktheid kan worden geregistreerd in het rijbewijzenregister. Daartoe heeft de klant door middel van het insturen van een Eigen verklaring een verzoek gedaan. De verwerking gebeurt in volgorde van binnenkomst van de Eigen verklaringen en niet in volgorde van het moment van vervallen van de geldigheid van het rijbewijs. Het is dus de klant die de start van de procedure bepaalt.
Is het waar dat het CBR ook een tijdelijke voorziening kan treffen en zo ja, waarom wordt dat dan niet standaard aan de aanvrager aangeboden?
Er bestaat geen tijdelijke voorziening.
Waarom wordt bij verlenging van rijbewijzen waarbij sprake is van een medische beoordeling uitgegaan van de datum van de rijtest voor de verlenging en niet van de datum waarop het huidige rijbewijs afloopt?
Deze veronderstelling is niet juist. Aanvragers krijgen een Verklaring van geschiktheid waarvan de geldigheid loopt vanaf de datum van het besluit door het CBR. De datum van de rijtest speelt daarin geen rol. Er is niet gekozen voor de datum waarop het huidige rijbewijs afloopt omdat de verlenging is gekoppeld aan het besluit over de geschiktheid.
Klopt het dat het CBR nergens in de correspondentie vermeldt dat de datum van de rijtest bepalend is en dat het CBR ook nergens aangeeft met welke andere termijnen bij een aanvraag rekening moet worden gehouden?
In algemene termen wordt in de herinneringsbrief en op de website van het CBR de maximale termijn van afhandeling van vier maanden genoemd.
Ik heb het CBR verzocht zorg te dragen voor extra informatie over de te volgen procedure en de bijbehorende termijnen, bij voorbeeld op de website van het CBR.
Deelt u de mening dat het, gezien de kosten die moeten worden gemaakt voor een aanvraag, onacceptabel is dat mensen die op advies van het CBR een dergelijke aanvraag ruim van te voren indienen een verlenging krijgen van maar negen maanden terwijl anderen die een verlenging op het laatste moment aanvragen een verlenging van een jaar krijgen?
Zoals ik bij het antwoord op vraag 8 heb aangegeven, wordt de verlenging van het rijbewijs bepaald door de datum waarop het CBR een besluit neemt over de geschiktheid. De in de vraag genoemde termijn van een jaar start dus vanaf dat moment. In geval nader medisch onderzoek noodzakelijk is, neemt het CBR een besluit op basis van bevindingen van de medisch specialist. Diens bevindingen hebben betrekking op de geschiktheid op het moment van onderzoek en diens verwachtingen over de termijn waarvoor deze geschiktheid geldt.
Wat is de maximale toegestane periode tussen de aanvraag voor een verlenging van het rijbewijs en een rijtest? Bent u ermee bekend dat er mensen zijn die meer dan een half jaar op een rijtest moeten wachten waardoor hun rijbewijs verloopt terwijl ze tijdig verlenging hebben aangevraagd?
Op grond van artikel 101 van het Reglement rijbewijzen moet de aanvrager binnen vier weken na ontvangst van de Eigen verklaring, afhankelijk van de situatie, een verklaring van geschiktheid, aanvullende vragen aan de keurend (huis)arts, een verwijzing naar een medisch specialist of een uitnodiging voor een rijtest krijgen. Het CBR streeft er naar de rijtest te laten plaatsvinden binnen vier weken na de verzendatum van de uitnodiging. Bij grote drukte kan dat wel eens een paar weken oplopen, maar nooit naar zes maanden.
Klopt het dat voor een verlenging van het rijbewijs soms door het CBR meerdere medische keuringen worden opgelegd, waardoor de kosten kunnen oplopen tot € 300 (exclusief de kosten voor verlenging)? Vindt u het acceptabel om dergelijke bijdragen voor medische onderzoeken te vragen van mensen met alleen een AOW?
Aanvragers van een Verklaring van geschiktheid kunnen helaas lijden aan meerdere, met de rijgeschiktheid interfererende, aandoeningen die onderzoek door meer dan één specialist noodzakelijk maken. Art 101 Reglement Rijbewijzen kent de bevoegdheid meerdere artsen aan te wijzen, aan het CBR toe. Aangezien het CBR geen enkel belang heeft bij meerdere specialistische keuringen, gaat het CBR hier terughoudend mee om.
Het is de aangewezen specialist die de kosten voor de keuring bij de aanvrager in rekening brengt. Het CBR staat daar buiten. De tarieven van rijbewijskeuringen door specialisten worden vastgesteld door de Nederlandse Zorgautoriteit en zijn gebaseerd op het uurtarief van een medisch specialist.
Klopt het dat het CBR zich niet in alle gevallen aan de maximale prijzen houdt, die vanaf 1 januari 2011 zijn voorgeschreven voor de medische testen die de mensen moeten ondergaan?
Nee dat klopt niet. Het CBR brengt voor het indienen van een Eigen verklaring een bedrag in rekening van € 23,05 inclusief BTW, ongeacht de complexiteit van de beoordeling, het aantal doorverwijzingen naar medisch specialisten of de door het CBR zelf uitgevoerde rijtesten.
Vindt u het acceptabel dat ruim 3 maanden na een ingediende aanvraag inclusief Eigen Verklaring het CBR alsnog om een herkeuring vraagt door een door het CBR toegewezen neuroloog en daarbij met een voorstel komt voor een afspraak 4 maanden na deze reactie, dus zeven maanden na het indienen van de aanvraag? Deelt u de mening dat het CBR ervoor moet zorgen dat herkeuringen bij tijdig ingediende aanvragen kunnen worden uitgevoerd voor het rijbewijs verloopt?
Na ontvangst van de Eigen verklaring zal het CBR zo spoedig mogelijk (binnen 4 weken) een neuroloog aanwijzen als dat op grond van de gemelde aandoening noodzakelijk is. De aanvrager moet zelf de afspraak maken en het CBR doet daarbij geen voorstellen.
Indien een goedkeuring op een bepaald moment om medische redenen nog niet mogelijk is, wordt in individuele gevallen wel eens geadviseerd pas over enkele maanden de keuring te laten plaatsvinden. Eerder mag natuurlijk ook, maar zal zeer waarschijnlijk leiden tot afkeuring. Natuurlijk deel ik de mening dat de procedure voor de aanvraag van een verklaring van geschiktheid bij voorkeur is afgerond voor het huidige rijbewijs verloopt. Maar daarin hebben naast het CBR ook de aanvrager zelf en de keurende specialist een rol.
Waarom wordt de beslissing van de medisch adviseur van het CBR niet standaard gemotiveerd, bijvoorbeeld in situaties waarbij het rijbewijs voor een kortere periode wordt verlengd dan volgens de Regeling Eisen Geschiktheid 2000 is toegestaan?
Elk besluit van het CBR om een Verklaring van geschiktheid met beperkte termijn af te geven valt onder de Algemene Wet Bestuursrecht en heeft dus een motivering. Als deze motivering als gebrekkig of onjuist wordt ervaren staat daar bezwaar en beroep tegen open.
De situatie bij de Viva zorggroep |
|
Renske Leijten |
|
Wat is uw oordeel over het feit dat de Viva Zorggroep voor 650 thuishulpen collectief ontslag is aangevraagd, terwijl er voor hen gewoon werk is, namelijk in de gemeenten die Wmo-zorg hebben gecontracteerd bij Viva Zorggroep? Kunt u uw oordeel toelichten?1
Bij collectief ontslag treedt een aantal regels in werking om de werknemers speciale bescherming te bieden. Die regels zijn neergelegd in zowel de cao waar de Viva! Zorggroep onder valt (de cao Verpleging, Verzorging en Thuiszorg) als in de Wet melding collectief ontslag (Wmco). De Ondernemingsraad en de vakbonden krijgen op grond van deze regels een rol in het verdere proces over de mogelijke ontslagen. Op grond van de Wmco beoordeelt het UWV WERKbedrijf ondermeer de redelijkheid van de ontslaggrond. Dit betekent dat:
te herplaatsen.
Pas nadat alle bovenstaand genoemde regels zijn gevolgd doet het UWV een uitspraak over de gevraagde ontslagvergunning. Ik ga er vanuit dat het UWV dit zorgvuldig doet.
Overigens heb ik begrepen dat het UWV recent circa 350 ontslagaanvragen van de ViVa! Zorggroep heeft ontvangen. De verwachting is dat het UWV in de loop van juni over deze ontslagaanvragen zal besluiten.
Hoe oordeelt u over de Ondernemingsraad van Viva Zorggroep die, zonder consultatie van de werknemers, ingestemd heeft met de loonsverlaging van de thuishulpen of het collectieve ontslag? Bent u van mening dat zij juist heeft gehandeld? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Ik ben niet in de positie om een oordeel over de Ondernemingsraad te geven. De Ondernemingsraad (OR) wordt gekozen door werknemers en voert namens de werknemers overleg met de werkgever over het ondernemingsbeleid en de personeelsbelangen. Bij overnames en fusies, reorganisaties en bedrijfssluiting heeft de OR adviesrecht. De OR heeft hierbij het recht – zoals ook de OR van ViVa! Zorggroep heeft gedaan – om deskundigen te raadplegen. De OR kan bij belangrijke kwesties ook de achterban raadplegen, of zij hier al dan niet gebruik van maakt is zijn eigen afweging.
Bent u van mening dat het juist is dat protesterende medewerkers die met ontslag bedreigd worden, zijn tegen gehouden door bewakers?3 Acht u hen gevaarlijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik was niet ter plaatse en ben dus niet op de hoogte van de specifieke omstandigheden.
Acht u het juist dat de gemeenten het aan Viva Zorggroep om de FWG te verlagen voor de huishoudelijke zorg naar FWG 10, terwijl er in de raamovereenkomst bij het aanbestedingsbestek is afgesproken dat thuishulpen in FWG 15 horen vanwege de signalerende functie? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Arbeidsvoorwaarden is het terrein van sociale partners. Voor arbeidsconflicten, waar het hier in eerste instantie over gaat, geldt dat daar in het arbeidsrecht regels over zijn gesteld waardoor ondermeer werknemers in staat worden gesteld (individueel dan wel collectief) hun werknemersbelang veilig te stellen. Daar heb ik als bewindspersoon van VWS geen rol in. Mijn verantwoordelijkheid in dezen is dat burgers de juiste ondersteuning krijgen.
Welk nut heeft het aanbesteden als zowel de aanbestedende partij als de aannemende partij zich niet houden aan een raamovereenkomst? Kunt u uw antwoord toelichten?
De (kwaliteits)afspraken inzake de uitvoering van de hulp bij het huishouden worden vastgelegd in een overeenkomst tussen een gemeente en aanbieders. Het is vervolgens aan aanbieders om de hulp bij het huishouden conform de afgesproken voorwaarden uit te voeren en aan gemeenten om er op toe te zien dat dit ook daadwerkelijk gebeurt. Indien één van beide partijen zich niet aan de overeenkomst houdt, kan de andere partij naar de rechter stappen. Indien beide partijen zich niet aan de overeenkomst houden, kunnen ook andere betrokkenen (bijvoorbeeld de verliezende partijen van de aanbestedingsprocedure) juridische stappen ondernemen. Bovendien kunnen burgers hun gelijk bij de rechter halen indien zij niet voldoende gecompenseerd worden.
Wat is uw oordeel dat Viva Zorggroep wederom het HKZ-certificaat heeft ontvangen5, ondanks het feit dat zij de FWG verlaagd en dus de signalerende functie uit de huishoudelijke zorg heeft gehaald? Kunt u uw antwoord toelichten?
Om voor een HKZ-certificaat in aanmerking te komen moet het kwaliteitsmanagementsysteem van een organisatie voldoen aan de HKZ-normen. De toetsing van uw kwaliteitszorgsysteem wordt uitgevoerd door een onafhankelijke certificatie-instelling. Het HKZ-certificaat blijft drie jaar geldig, waarna opnieuw een uitgebreide audit plaats vindt. Uit het feit dat de ViVa! Zorggroep wederom het HKZ-certificaat heeft ontvangen, leid ik af deze organisatie nog steeds aan de HKZ-normen voldoet.
Gebrek aan provinciale registratie van jachtgegevens |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de uitspraak van de bestuursrechter dat de provincie dient te beschikken over een administratie van afgeschoten dieren?1
Ik ben op de hoogte van de aangehaalde uitspraak. De rechtbank concludeert niet dat de Provincie dient te beschikken over een administratie van afgeschoten dieren. De uitspraak van de bestuursrechter volgt op een besluit op bezwaar van gedeputeerde staten (GS) van de provincie Gelderland. In dit besluit hebben GS aangegeven dat toezichthouders zelf bevoegd zijn besluiten te nemen over het al dan niet op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) openbaar maken van documenten die bij hen berusten. Op grond van dat argument hebben GS geweigerd bepaalde informatie te verstrekken.
De rechtbank oordeelt dat voorzover de toezichthouders in dienst van GS zijn, niet gezegd kan worden dat informatie die onder de toezichthouder berust niet onder GS berusten. GS hadden de toezichthouders dus moeten vragen of ze over de opgevraagde gegevens beschikten, voordat ze het Wob-verzoek deels van de hand deden.
Hoe beoordeelt u het feit dat de provincie geen beschikking heeft over afschotgegevens terwijl zij wel opdrachtgever is? Onderschrijft u dat deze omissie de controlefunctie van de provincie ernstig beperkt? Zo neen, waarom niet?
Beheer en schadebestrijding is de verantwoordelijkheid van gedeputeerde staten van de provincie. Dat geldt ook voor de wijze waarop zij invulling geven aan de ondersteunende registratie. Ik ben niet voornemens op rijksniveau hieraan eisen te stellen.
Deelt u de mening dat een goed en gedetailleerd registratiesysteem van het afschot van hoefdieren een voorwaarde voor goed beheer is? Zo neen, waarom niet
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u informatie over hoe andere provincies gegevens over afschot registeren? Zo ja, kunt u deze informatie toezenden aan de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid deze gerechtelijke uitspraak onder de aandacht van de andere provincies te brengen zodat zij zich bewust worden van hun verantwoordelijkheid als opdrachtgever? Zo ja, op welke wijze en termijn? Zo nee, waarom niet?
Bestuursorganen zijn zelfstandig bevoegd om te beslissen op verzoeken op grond van de Wob. Ik heb geen rol in de wijze waarop gedeputeerde staten uitvoering geven aan de Wob.
Deelt u de mening dat registratie een sterke meerwaarde heeft als deze in het gehele land op gelijke wijze plaatsvindt, zodat gegevens vergeleken kunnen worden? Zo ja, bent u bereid hier voorbereidingen voor te treffen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het onmogelijk is de juistheid van het gevoerde faunabeleid en de uitwerking ervan te toetsen op provinciaal niveau, wanneer de provincie niet over adequate en controleerbare cijfers kan beschikken? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het curieus is dat jaarlijks driemaal zoveel adulte vrouwelijke zwijnen in Gelderland worden geschoten, volgens opgave van de jagers, terwijl tellingen aangeven dat er elk voorjaar in vergelijking met de mannelijke dieren, tweemaal zoveel adulte vrouwelijke zwijnen in de Gelderse bossen zijn? Zo ja, bent u bereid onderzoek te doen naar de structurele scheefgroei in de populatie van deze wettelijk beschermde diersoort? Zo neen, hoe verklaart u dit?
Zie antwoord vraag 2.
Het aantal opgeloste woninginbraken |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Woninginbraak zelden opgelost»1 en «Explosieve toename inbraken Almere»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de informatie over het aantal opgeloste woninginbraken en de zorgwekkende toename van het aantal woninginbraken? Kloppen de cijfers in de genoemde artikelen? Wat voor acties onderneemt u om het aantal woninginbraken te verminderen en de pakkans te vergroten?
Er is sinds 2007 sprake van een lichte toename in de woninginbraken. Dat is vanzelfsprekend een ongewenste ontwikkeling. Daarbij is van belang dat er sinds de piekjaren 1994–1995 sprake is van een forse daling in het aantal woninginbraken met circa 40%. De maatregelen die genomen zijn, zowel op het gebied van preventie als bij het opsporen van daders, hebben dus een aanzienlijk effect gesorteerd. Deze maatregelen zullen ook in de komende jaren prioriteit moeten blijven houden.
Om tot een verbetering van de het oplossingspercentage op woninginbraken te komen werkt de politie aan een verbetering van de aanpak van woninginbraak. De politie gaat in zes regio's aan de slag met een landelijke pilot om verbeterpunten en de nieuwste inzichten uit programma’s op het gebied van forensische opsporing en intelligence in de praktijk te brengen.
Is het ook uw inschatting dat inbrekers die opgepakt worden veel meer inbraken op hun geweten hebben dan waarvoor ze veroordeeld worden? Zo ja, hecht de politie er voldoende waarde aan om een inbreker veroordeeld te krijgen voor alle delicten die hij gepleegd heeft? Wat zijn de resultaten van de inzet van extra forensische experts bij het oplossen van woninginbraken?
Ik deel de inschatting dat woninginbrekers over het algemeen bestempeld kunnen worden als multiplegers. Vaak plegen zij in wisselende samenstellingen verschillende soorten delicten. Na aanhouding van een woninginbreker onderzoekt de politie door middel van zaaksvergelijking of er meerdere feiten kunnen worden toegewezen aan de verdachte. Het succes van deze vergelijking hangt af van een aantal aspecten, waaronder de aanwezigheid van voldoende forensische sporen en andere tactische aanwijzingen. Met behulp van het Landelijk Coördinatiebestand Sporen van het KLPD, waarin zich informatie bevindt over sporen van DNA, vingerafdrukken, kogels en hulzen, lukt het om regelmatig succesvol relaties te leggen tussen meerdere zaken en meerdere daders.
In 2010 is onderzoek gedaan naar het effect van de extra forensisch assistenten. Daarbij werd onder andere geconstateerd dat het aantal veilig gestelde DNA-sporen in het kader van woninginbraken licht was toegenomen (met 2,5%). Daarnaast was een duidelijke toename van sporen waarneembaar in complexere zaken, zoals de bedoeling was. De verwachting is dat door de toename van het aantal forensisch assistenten het aantal veilig gestelde sporen eind 2011 nog verder zal zijn toegenomen.
Zijn er aanwijzingen dat Oost-Europeanen een bovengemiddeld aandeel hebben in het plegen van woninginbraken, zoals de medewerkers van de politie Gooi- en Vechtstreek en Almere opperen? Zo ja, betekent dit dat deze dadergroepen landelijk opereren? Welke gerichte landelijke maatregelen zijn genomen om inbraken door deze dadergroepen te voorkomen en op te lossen?
Er bestaat geen gedetailleerd beeld van de omvang van het aandeel Oost-Europeanen bij woninginbraken, onder andere omdat niet alle woninginbraken worden gemeld en lang niet alle gemelde woninginbraken worden opgelost. Dit laat onverlet dat rondtrekkende bendes een stevige aanpak behoeven. Na een succesvolle proeftuin om winkeldiefstal in georganiseerd verband tegen te gaan, is daarom op dit moment een integrale aanpak van rondtrekkende bendes in voorbereiding, waarbij ook woninginbraak door deze dadergroepen wordt betrokken.
Is er uit onderzoek af te leiden welke woningen en wijken meer dan gemiddeld gevoelig zijn voor inbraken? Is het waar dat in sommige wijken meerdere inbraken per dag de norm zijn en hoe worden deze gegevens betrokken bij inspanningen op het gebied van preventie?
Uit het beschikbare onderzoek blijkt dat woninginbraak niet evenredig geografisch is verdeeld. Sommige woningen en wijken lopen een verhoogd risico ten opzichte van het landelijk gemiddelde. Dit zijn de zogenaamde «hot targets» en «hot places». In sommige politieregio’s worden deze woningen en buurten via zogenaamde criminaliteitsanalyses gedetailleerd in kaart gebracht. Op basis van deze analyses wordt gericht aandacht geschonken aan zowel preventieve als opsporingsactiviteiten in relatie tot woninginbraak. Het blijkt dat een gerichte aanpak van woninginbraak op deze plaatsen effect heeft.
Deelt u de mening dat er een belangrijke rol voor de overheid is weggelegd bij het voorkomen van woninginbraken, die voor de betrokkenen zeer traumatisch zijn? Zo ja, hoe wordt de preventie van woninginbraken, onder andere door verbetering van de beveiliging van woningen gestimuleerd?
De overheid stimuleert inbraakpreventie langs verschillende lijnen. In het Bouwbesluit is bepaald dat nieuw te bouwen woningen moeten voldoen aan de daarin vastgelegde vereisten van inbraakwerendheid. Voor bestaande woningen zijn geen vereisten vastgelegd. Met het politiekeurmerk veilig wonen wordt gestimuleerd dat mensen op vrijwillige basis veranderingen aanbrengen ter verbetering van de inbraakwerendheid van hun bestaande woning. Met een kopie van het certificaat Veilige Woning kan men bij de verzekeringmaatschappij om een premiekorting op de inboedelverzekering vragen.
Bent u bereid huurders van woningen het recht te geven om adequate beveiliging van hun woning te eisen, op het niveau van het politiekeurmerk veilig wonen? Zo ja, hoe wilt u waarborgen dat particuliere verhuurders en corporaties hun woningen aan deze basale beveiligingsvereisten laten voldoen?
Zoals in het antwoord op vraag 6 is aangegeven wordt met het politiekeurmerk veilig wonen gestimuleerd dat mensen op vrijwillige basis veranderingen aanbrengen ter verbetering van de inbraakwerendheid van hun bestaande woning(en). Dit geldt ook voor verhuurders. Verhuurders zijn echter niet verplicht om die voorzieningen aan hun bestaande woningen aan te brengen. Alleen indien het hang- en sluitwerk ondeugdelijk is, in de zin dat het gebreken vertoont, kan de huurder eisen dat de verhuurder het repareert en zo nodig vervangt. Dat valt onder de onderhoudsplicht van verhuurders van woonruimten.
Huurders kunnen hun verhuurders vragen om inbraakwerende voorzieningen aan te brengen aan de woning. Huurders en verhuurders zijn in de meeste gevallen in staat om onderling afspraken te maken over verbeteringen aan de woning. De praktijk is dat veel verhuurders op vrijwillige basis meewerken aan renovatievoorstellen van de huurder. Ook de verhuurder heeft er immers baat bij dat de waarde van het gehuurde op peil blijft. In de praktijk komt men er dus doorgaans uit, daarom is er geen behoefte aan een wettelijke regeling.
Is het waar dat militairen en marechaussees die Afghaanse agenten in Kunduz gaan opleiden straks 100 euro per dag minder verdienen dan hun politiecollega’s, die een extra toelage krijgen van de Europese Unie voor hotel- en dinerkosten? Zo ja, hoe beoordeelt u deze beloningsverschillen tussen beide beroepsgroepen die hetzelfde werk gaan verrichten?
Er bestaat een verschil tussen de vergoeding van militairen en marechaussees werkzaam in NAVO verband en de vergoeding voor de civiele politie functionarissen werkzaam voor EUPOL. Het verschil in vergoeding is ongeveer € 100 euro per dag. De civiele politiefunctionarissen werkzaam voor EUPOL betalen aan EUPOL een maaltijdvergoeding. Huisvesting wordt zowel bij de militairen als bij de civiele politiefunctionarissen in EUPOL niet in rekening gebracht.
Militairen en marechaussees bouwen in tegenstelling tot civiele politiefunctionarissen verlof en dubbel pensioen op en kunnen tevens vervroegd met pensioen.Civiele Politiefunctionarissen bij EUPOL gaan op vrijwillige basis naar Afghanistan, ze nemen voor deze periode bijzonder verlof op.
Deelt u de mening dat de politiemensen onder EU-vlag in de praktijk geen beroep hoeven te doen op hun toelage voor hotel- en dinerkosten, aangezien zij onder worden gebracht op de Nederlandse militaire basis met al haar faciliteiten? Zo nee, waarom niet?
De civiele politiefunctionarissen ontvangen van EUPOL een vergoeding; deze vergoeding bestaat uit verschillende componenten. De vergoeding wordt vastgesteld door de EU en geldt voor alle deelnemende landen aan de EUPOL missie. De civiele politiefunctionarissen in Kunduz nemen de faciliteiten niet af van Defensie, zij nemen deze af van lead nation Duitsland;.EUPOL heeft hierover een technical agreement gesloten met Duitsland.
Deelt u de mening dat deze inkomensverschillen ongedaan moeten worden gemaakt om scheve gezichten tussen de beide beroepsgroepen tijdens de missie te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Nee, politiefunctionarissen vallen onder de regelingen van de EU, en die verschillen van de NAVO of van Nederland. Voor elk land dat deelneemt aan de internationale vredesmacht in Afghanistan geldt dat voor politiemensen in EUPOL verband een andere regeling geldt dan voor de militairen in NAVO verband. Naast de Nederlandse arbeidsvoorwaarden zijn er afspraken gemaakt over vergoedingen door EUPOL die op Europees niveau worden toegezegd.
Bent u bereid van de politiecollega’s de extra toelage die zij van de EU krijgen voor hotel- en dinerkosten op te eisen als bijdrage voor de gemaakte kosten op de Nederlandse militaire basis? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie antwoord op vraag 2 en 3.
Het naast zich neerleggen van een gerechtelijke uitspraak door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u van mening dat alle tot 23 maart 2010 door partijen in het geding naar voren gebrachte argumenten en omstandigheden, inclusief in de primaire Beslissing op Bezwaar (BoB), in de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) zijn gewogen en vervat? Zo nee, waarom niet?
Bij brief van 11 oktober 2010 (29 248, nr. 153) en in de antwoorden op de eerdere Kamervragen van 17 januari 2011 (ah-tk-20102011-1104) heb ik u bericht over de gevolgen van de uitspraak van het CBb van 2 augustus 2010. Zoals ik destijds heb aangegeven, heeft het CBb het belang dat verzekeraars hebben bij het beschikbaar hebben van diagnose-informatie bij de uitvoering van hun controle- en inkooptaak onderschreven. Ook heeft het CBb geoordeeld dat de NZa onvoldoende de noodzaak heeft aangetoond dat deze diagnose-informatie bij verzekeraars onder ogen komt van personen voor wie geen medisch beroepsgeheim geldt en die niet onder medisch tuchtrecht vallen.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) is de hoogste rechterlijke instantie inzake de toetsing van NZa–besluiten. Het is niet aan mij om een gerechtelijke uitspraak te beoordelen op volledigheid.
Bent u van mening dat de NZa in de secundaire BoB (ook) nieuwe argumenten en omstandigheden naar voren had moeten brengen om aan de uitspraak van het CBb te voldoen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om de secundaire BoB van de NZa te beoordelen. Indien belanghebbenden van mening zijn dat de motivering van de secundaire BoB onvoldoende of onvolledig is, kunnen zij in beroep gaan bij het CBb. Het is aan de rechter om te oordelen of het nieuwe besluit van de NZa in stand kan blijven.
Welke nieuwe argumenten en omstandigheden heeft de NZa in haar secundaire BoB naar voren gebracht? Kan een gespecificeerd antwoord worden gegeven?
Bij de secundaire Bob heeft de NZa uitvoering gegeven aan de uitspraak van het CBb. De NZa heeft daarbij een nieuwe integrale beoordeling gemaakt en daarbij de volgende argumenten en omstandigheden naar voren gebracht:
De toezegging in mijn brief van 11 oktober 2010 (29 248, nr. 153) en in de antwoorden van 17 januari 2011 op eerdere Kamervragen (ah-tk-20102011-1104) om u te informeren over de beslissing van de NZa is hiermee afgedaan.
Acht u deze (eventuele) nieuwe argumenten en omstandigheden van voldoende gewicht om te voldoen aan de hierboven genoemde opdracht van het CBb? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik heb aangegeven bij antwoord 2 is dat oordeel aan het CBb. Van de NZa heb ik vernomen dat tegen de secundaire BoB inmiddels beroep is aangetekend bij het CBb. Ik zal de CBb-procedure nauwlettend volgen.
Wat is uw oordeel over het artikel «NZa legt uitspraak rechter naast zich neer»? Deelt u de mening dat het opnieuw verplicht stellen door de NZa van het vermelden van diagnoses op de rekening van psychiaters en psychotherapeuten in strijd is met de uitspraak van het CBb? Zo nee, waarom niet?1
Zoals ik heb toegelicht in mijn antwoord op vraag 3 heeft de NZa de secundaire BoB opnieuw en uitgebreid gemotiveerd. Het oordeel of dat afdoende is, is niet aan mij maar aan het CBb. In aanvulling hierop wijs ik er nog op dat het CBb bij de uitspraak van 2 augustus 2010 heeft bepaald dat de verplichting voor vrijgevestigde psychiaters en psychotherapeuten om de diagnose-informatie en de lekenomschrijving op declaraties te vermelden en aan zorgverzekeraars en cliënten te verstrekken, wordt geschorst tot zes weken na het nemen van een nieuw besluit op bezwaar door de NZa. Deze termijn stelt belanghebbenden in de gelegenheid om de nieuwe BoB van de NZa tijdig ter toetsing aan de rechter voor te leggen.
Deelt u de mening dat de NZa te allen tijde gerechtelijke vonnissen moet opvolgen? Zo nee, in welke gevallen is het naar uw oordeel gerechtvaardigd dat de NZa een vonnis naast zich neerlegt?
Het CBb is de hoogste rechterlijke instantie inzake de toetsing van besluiten van de NZa. Ik ben van mening dat de NZa uitspraken van het CBb dient op te volgen. Voor zover het gaat om vonnissen van lagere rechterlijke instanties staat ook de NZa de mogelijkheid van (hoger) beroep open.
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere schriftelijke vragen, waarin u stelde dat het CBb de NZa heeft opgedragen om de verplichting tot het aanleveren van diagnose-informatie aan zorgverzekeraars beter te onderbouwen? Op grond waarvan meent u dat door het CBb-vonnis deze verplichting in stand kan blijven en de NZa slechts een nadere onderbouwing moest leveren? Wilt u uw antwoord toelichten?23
Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op de vragen 1, 2, 4 en 5.
Ik wil u graag attent maken op een onjuistheid in de beantwoording van de Kamervragen van 10 december jl. (ah-tk-20102011–1104) naar aanleiding van de CBb-uitspraak. Vraag nummer 10 betrof de versleuteling van DBC-gegevens in het DIS (DBC Informatie Systeem) en de rol van ZorgTTP daarin. ZorgTTP is een onafhankelijke organisatie die de DBC-gegevens pseudonimiseert voordat deze worden opgenomen in het DIS. In mijn antwoord stelde ik dat ZorgTTP de pseudonimisering ook weer kan omkeren. ZorgTTP heeft mij laten weten dat dit onjuist is. De pseudonimisering is zo ingericht dat deze onomkeerbaar is. Daarmee is er geen sprake van persoonsgegevens.
Deelt u de mening dat de verplichting tot aanleveren van diagnosegegevens aan zorgverzekeraars strijdig is met de eed van geheimhouding die behandelaren hebben gezworen? Zo nee, waarom niet?
Voor de curatieve GGZ is gekozen voor een systeem van dbc’s. De informatiebehoefte en het bekostigingsysteem dienen goed op elkaar aan te sluiten anders zijn sturing en verantwoordelijkheden die aan de onderscheiden partijen zijn opgelegd niet waar te maken. Daarbij dient naar gelang de omstandigheden te worden beoordeeld of persoonsgegevens tussen zorgaanbieder en verzekeraar moeten worden gewisseld. De NZa legt in prestatiebeschrijvingen en declaratieregels de uitkomsten van die beoordeling vast. Voor het doorbreken van het beroepsgeheim door zorgaanbieders en het verwerken van persoonsgegevens door verzekeraars is een wettelijke grondslag noodzakelijk. Daarbij dienen de belangen van de patiënt, zorgaanbieder, verzekeraar en de overheid zorgvuldig te worden gewogen. Op basis van artikel 87 Zorgverzekeringswet (Zvw) is een ministeriële regeling vastgesteld die:
Die regeling is tot stand gekomen met instemming van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) en het veld. De regeling op grond van de Zvw bestaat al sinds de invoering van de zorgverzekering als bedoeld in de Zvw. Die regeling is in 2010 geactualiseerd en bevat algemene bepalingen inzake de wijze van uitvoering van formele en materiële controle, fraudebestrijding waarbij het doorbreken van het beroepsgeheim wordt herbevestigd en inzake enquêtes (Stcrt 2010, 10581). Die bepalingen hebben voor alle ziektekostenverzekeringen dezelfde werking door in de regelingen op grond van de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) en de Wet marktordening gezondheidszorg (WMG) expliciet de relevante bepalingen uit de Zvw-regeling van overeenkomstige toepassing te verklaren.
Herinnert u zich dat u in een schriftelijk overleg met de Eerste Kamer heeft gesteld dat NZa-beleidsregels slechts voor vernietiging in aanmerking komen indien deze in strijd zijn met het algemene (volksgezondheids)belang? Deelt u de mening dat schending van de privacy van patiënten en het frustreren van de vertrouwensrelatie tussen patiënt en behandelaar aan uw criterium voor vernietiging voldoet? Zo nee, waarom niet?4
Ja, dat herinner ik mij. Indien er sprake zou zijn van schending van de privacy van patiënten en het frustreren van de vertrouwensrelatie tussen patiënt en behandelaar zou ik vernietiging kunnen overwegen. In mijn antwoord op vraag 8 heb ik echter toegelicht dat voor het doorbreken van het beroepsgeheim door zorgaanbieders en het verwerken van medische persoonsgegevens door verzekeraars een afdoende wettelijke grondslag bestaat. Vernietiging is daarom niet aan de orde.
Waar is het door u gehanteerde criterium voor het al dan niet vernietigen van NZa-besluiten op gebaseerd? Betreffen het hier bestaande wetten, jurisprudentie ed., of uw persoonlijke opvatting? Wilt u uw antwoord toelichten?
In de WMG is geregeld dat besluiten van algemene strekking van de NZa kunnen worden vernietigd. De vernietigingsgronden zijn: strijd met het recht of met het belang van de volksgezondheid. Volgens vaste jurisprudentie omvat het belang van de volksgezondheid ook het ontbreken van voldoende financiële middelen4. De (beleids)regels van de NZa zijn besluiten van algemene strekking en vallen onder het vernietigingsrecht zoals dat in de WMG is geregeld (artikel 9).
Bent u, in algemene zin, van mening dat strijdigheid met een gerechtelijk vonnis per definitie voldoende grond is om een NZa-beleidsregel te vernietigen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik eerder heb toegelicht is het aan het CBb om te oordelen of er sprake is van strijdigheid met de eerdere uitspraak. Indien het CBb zou oordelen dat het besluit van de NZa niet in stand kan blijven, zal de NZa een nieuw besluit moeten nemen. In dat geval zal de NZa ook opnieuw moeten bezien of de NZa-beleidsregel in stand kan blijven. Ik zal de procedure bij het CBb nauwgezet volgen en u informeren over de uitkomsten daarvan.
Bent u bereid de opnieuw door de NZa ingestelde verplichting om diagnoses te vermelden op declaraties, te vernietigen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals eerder toegelicht is het eerst aan het CBb om te oordelen over de rechtmatigheid van het NZa-besluit.
Het beëindigen van de Huygens-beurzen en de gevolgen voor Nederland als mondiale kenniseconomie |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Een nieuwe ambitieboete»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de signalen van de in het buitenland studerende Nederlandse studenten die aangeven dat door beëindiging van de Huygens beurzen in feite een nieuwe ambitieboete wordt ingevoerd?
De kwalificatie «nieuwe ambitieboete» deel ik niet. Uiteraard kan ik mij voorstellen dat de beëindiging van het HSP als pijnlijk wordt ervaren. Excellentie en internationalisering blijven echter aandachtspunten van beleid.
Deelt u de mening dat met beëindiging van deze internationale studiebeurs de positie en ontwikkeling van o.a. academische toptalent uit Nederland onder druk komt te staan? Zo nee, waarop baseert u dat?
Nee. Er zijn andere wegen waarlangs ons toptalent tot bloei kan worden gebracht. Ik denk hier met name aan het Sirius Programma van de afgelopen jaren. In de Strategische Agenda Hoger Onderwijs en Onderzoek doe ik nadere voorstellen voor het bevorderen van excellentie.
Kunt u aangeven wat de logica en feitelijke onderbouwing is achter de in uw beleidsbrief2 opgenomen zinsnede dat «het Huygens Scholarship programma beëindigd wordt, mede vanwege het beperkte aantal bursalen»? Hoe is dit afgewogen tegen het belang en het effect van een dergelijk belangrijk internationaal beurzenprogramma?
Mijn overweging om deze subsidie te beëindigen is gelegen in het feit dat slechts een beperkte groep studenten kan profiteren van deze regeling. Ik heb bij het invullen van de subsidietaakstelling prioriteit gegeven aan het in stand houden van de infrastructuur voor de internationalisering van het hoger onderwijs, die een breder bereik heeft.
Het totaal aantal buitenlandse studenten in Nederland (alle mobiliteit meegerekend) is in de afgelopen jaren gegroeid naar bijna 60 000 in 2010. Het totaal aantal Nederlandse studenten in het buitenland is de afgelopen jaren toegenomen tot iets meer dan 20 000 in 20103. In 2010 waren er 239 internationale (=instroom) en 122 Nederlandse (=uitstroom) Huygens bursalen (Nuffic). Het aantal Huygens bursalen vormt van dit geheel dus een klein aandeel, voor een relatief groot bedrag.
Op welke wijze en in welke mate verwacht u dat de onderwijssector nog in staat is om zelf beleid te voeren en de financiële middelen op te brengen voor een dergelijke beursvorm, zeker in het licht van de bezuinigingen die u generiek doorvoert in het hoger onderwijs?
Er bestaan naast HSP diverse instellingsspecifieke, Europese en private fondsen voor internationale mobiliteit, zoals de VSBfonds beurs, Erasmus Mundus en de McKinsey beurs. Ik ga er vanuit dat deze in stand blijven. Daarbij zou ik het gerechtvaardigd vinden als in tijden van noodzakelijke overheidsbezuinigingen een groter beroep kan worden gedaan op investeringen uit particuliere hoek. De Nuffic onderzoekt de mogelijkheid om met privaat geld ook in de toekomst onder de naam Huygens Scholarship Programme beurzen aan studenten te verstrekken.
Openbaarmaking van rulings |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de 22 rulings die juli 2009 openbaar zijn gemaakt naar aanleiding van een verzoek daartoe op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) op www.minfin/nl/actueel/wob verzoeken?
Ja, het betreft hier echter de openbaarmaking van geanonimiseerde handhavingsconvenanten en geen rulings.
Bent u zich er van bewust, dat bij de openbaarmaking niet alleen de gegevens van de betreffende organisaties werden geheimgehouden, maar tevens belangrijke gegevens van de rulings zelf (exacte afspraken, bedragen, overeengekomen percentages etc.)?
In handhavingsconvenanten worden afspraken gemaakt over de wijze en intensiteit van het toezicht op basis van wederzijds vertrouwen, transparantie en begrip. Deze convenanten gaan over het proces, zij bevatten geen inhoudelijk afspraken, noch overeengekomen bedragen of overeengekomen percentages. Er zijn geen afspraken weggelaten. Er zijn slechts niet-inhoudelijke passages weggelaten als dit noodzakelijk was voor de anonimisering.
Deelt u de mening dat het beroep op de geheimhouding zich in deze kwestie zou moeten beperken tot het anonimiseren van bedrijfsgegevens?
Ja, de handhavingsconvenanten zijn slechts ontdaan van gegevens die kunnen leiden tot de identificatie van de betrokken bedrijven. Dat is uiteraard meer dan alleen het weglaten van namen, daar ook andere gegevens kunnen leiden tot herkenning. Afdoende anonimisering is anders niet mogelijk, doordat ingewijde derden uit de omstandigheden van het geval kunnen afleiden om welke belastingplichtige het gaat.
Deelt u de mening dat de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) weliswaar voorziet in geheimhoudingsplicht, maar dat u ook de bevoegdheid hebt om hier op grond van artikel 67 Awr, 3e lid van af te wijken? Kunt u inzicht geven in de exacte grenzen van de Wob, het parlementaire recht en de Awr waar het gaat om het op verzoek openbaar maken dan wel het inzicht verkrijgen in gegevens die betrekking hebben op rulings door leden van de Tweede Kamer?
In de parlementaire behandeling bij de aanpassing van de fiscale geheimhoudingsplicht waarbij het huidige derde lid van artikel 67 van de Awr is opgenomen en de geheimhoudingsplicht is aangescherpt, is uitdrukkelijk aan de orde geweest dat de fiscale geheimhoudingsbepaling voorrang heeft boven de Wob. De reikwijdte van het ontheffingenstelsel van het derde lid is beperkt tot uitzonderingsgevallen. Waarbij overigens geldt dat de geheimhoudingsplicht op het verstrekte gegeven blijft rusten (doelbinding) en er dus geen sprake kan zijn van openbaarmaking van het gegeven. Er is in het tweede lid geregeld welke gegevens aan de betrokkene zelf mogen worden verstrekt. Verder zijn de structurele ontheffingen geregeld in de uitvoeringsregeling Awr. Dit betreft verstrekking van fiscale gegevens aan bestuursorganen noodzakelijk voor de goede vervulling van hun publiekrechtelijke taak en nimmer voor openbaarmaking. Op grond van de fiscale geheimhoudingsplicht moeten belastingplichtigen erop kunnen vertrouwen dat hetgeen zij vertrouwelijk aan de Belastingdienst hebben verstrekt niet openbaar wordt. Het zou de werkwijze van de Belastingdienst ernstig schaden als dit vertrouwen wordt beschaamd door verstrekking van zijn gegevens op grond van de Wob.
Bent u bereid de geanonimiseerde rulings te verstrekken van de vijftig grootste juridisch in Nederland gehuisveste bedrijven, inclusief alle relevante voorgelegde risicovolle belastingbeslissingen, de details over de afhandeling van de historie bij verschillen van inzicht en de kengetallen, zoals afgesproken bedragen, tarieven, percentages etc.?
Het is niet eenduidig te bepalen welke bedrijven tot de vijftig grootste juridisch in Nederland gehuisveste bedrijven behoren, waardoor het vrijwel niet mogelijk is om deze informatie af te bakenen. Daarnaast zou anonimisering lastig zijn, omdat ook wordt gevraagd naar de details over de afhandeling van de historie bij verschillen van inzicht en de kengetallen, zoals afgesproken bedragen, tarieven, percentages etc. Veelal zal door de aard van de afspraken voor ingewijden al blijken om welk bedrijf het gaat. Daarom moet in verband met de anonimisering vaak meer dan alleen namen weggehaald worden.
Overigens is het maken afspraken over de fiscale gevolgen van de voorgenomen rechtshandeling of structuur op basis van feiten en omstandigheden van een concrete situatie onderdeel van de dagelijkse uitvoeringstaken van de Belastingdienst. Alle afspraken die de Belastingdienst maakt vallen binnen de kaders van wet, jurisprudentie en het uitvoeringsbeleid. Mocht een afspraak nieuw beleid bevatten, dan zal dit nieuwe beleid gepubliceerd worden.
In antwoord op vragen van de leden Bashir, Van Bommel en Irrgang, allen SP, van 15 april 2011, AFP/2011/0141, heb ik uiteengezet welke afspraken in het kader van de APA-/ATR-praktijk worden gemaakt door de Belastingdienst. In heb daarin aangegeven dat de afkorting APA staat voor advance pricing agreement en de afkorting ATR voor advance tax ruling. Een APA is een afspraak vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning of een methode voor de vaststelling van een dergelijke beloning voor grensoverschrijdende transacties (goederen en dienstverlening) tussen gelieerde lichamen of tussen onderdelen van eenzelfde lichaam. Een ATR is eveneens een afspraak vooraf en geeft zekerheid over de fiscale gevolgen van een voorgenomen transactie of samenstel van transacties voor bepaalde internationale onderwerpen. Het betreft veelal een combinatie van vragen over de toepassing van de deelnemingsvrijstelling in internationale structuren en de vraag of al dan niet sprake is van een vaste inrichting in Nederland van een in het buitenland gevestigde vennootschap of anderszins buitenlandse belastingplicht, aldus mijn antwoord op die vragen. Overigens maakt de Belastingdienst geen afspraken over van wet- en regelgeving afwijkende belastingtarieven, percentages of bedragen.
Zoals ik ook in antwoord op vragen van het Lid Braakhuis van uw Kamer van heden, IFZ/2011/382 M, heb aangegeven wil ik u en de andere leden van de vaste Kamercommissie voor Financiën van de Tweede Kamer graag een technische briefing aanbieden door het APA/ATR-team van de Belastingdienst, waarin zij nadere uitleg van deze praktijk kunnen geven.
Zou u deze gegevens willen verstrekken vóór het algemeen overleg Fiscaal Verdragsbeleid 2011 dat is gepland voor 28 april a.s.?
Het algemeen overleg is verplaatst naar 8 juni 2011.
Het tracébesluit A4 Steenbergen |
|
Léon de Jong (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat het nieuwe tracébesluit A4 Steenbergen veel langer en duurder is dan de oostelijke tracés, maar ook op veel meer weerstand stuit van de plaatselijke bevolking? Zo ja, waarom is er dan toch voor de aanleg van een westelijke variant gekozen?
De keuze tussen oostelijk of westelijk langs de kern Steenbergen is één van de belangrijkste afwegingen in het Tracébesluit A4 Dinteloord – Bergen op Zoom, gedeelte Steenbergen. Voor beide varianten zijn voor- en tegenstanders. Er is een aanvullend MER gemaakt, juist om deze afweging goed te kunnen maken. De westvariant scoort in het aanvullend MER iets gunstiger dan de oostvariant, ondermeer voor de luchtkwaliteit. Bovendien is in het aanvullend MER berekend dat de westvariant € 20 mln. goedkoper is (en dus niet duurder) dan de oostvariant. Om deze redenen, en ook vanwege het grote draagvlak in de (bestuurlijke) omgeving, is de keuze op de westvariant gevallen.
Deelt u de mening dat, als omwonenden een breed gedragen, constructieve bijdrage leveren die ogenschijnlijk goedkoper is en wellicht een betere uitkomst voor alle partijen biedt, dat hier te allen tijde naar gekeken moet worden? Zo ja, waarom is dit bij Steenbergen dan niet gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Ja. Een meer oostelijk van Steenbergen gelegen alternatief is echter afgevallen vanwege de ongewenste nieuwe doorsnijding van gebieden, waaronder de ecologische hoofdstructuur. De oost-Oost-variant is als een niet redelijkerwijs te beschouwen alternatief aangemerkt; deze variant zal ik dus niet alsnog in overweging nemen.
Deelt u de mening dat dit na de discussie over knooppunt Hoevelaken, wederom een voorbeeld is waarin Rijkswaterstaat kennelijk constructieve bijdrages van omwonenden negeert en al is dit wellicht conform de huidige wet- en regelgeving toegestaan: deelt u onze mening dat dit verkeerd is en aangepast dient te worden? Zo ja, wordt deze regelgeving middels de nieuwe Tracéwet aangepast en hoe? Zo neen, waarom niet?
Nee. Zie het antwoord op vraag 2.
Als gevolg van de inspraak en ingebrachte adviezen zijn daadwerkelijk aanpassingen gedaan aan het tracé. Het betreft onder andere het toevoegen van een fietsviaduct bij de Steenbergseweg (N259) in Klutsdorp, een dwarsverbinding voor lokaal verkeer bij de Westlandse Langeweg, een aquaduct ten behoeve van de Steenbergsche Haven en het aansluiten op een te ontwikkelen ecologische verbindingszone (EVZ). De huidige Tracéwet biedt de mogelijkheid om te reageren op het milieueffectrapport en het ontwerp-tracébesluit. De nieuwe Tracéwet bevat de verplichting om ook naast de formele inspraakmomenten participatie in het besluitvormingsproces mogelijk te maken.
Als gedurende het beroep bij de Raad van State alsnog gekeken wordt naar een oost-Oost variant, er geen sprake is van tijdverlies en de omwonenden alsnog het gevoel hebben dat naar hun inbreng serieus onderzoek is verricht, bent u dan daartoe bereid? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie het antwoord op vraag 2.
Het niet doorbreken van de zesjescultuur door middel van selectie aan de poort |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het opiniestuk over selectie aan de poort in relatie tot de zesjescultuur in het hoger onderwijs en onderwijs als ondergeschoven kindje op Nederlandse universiteiten?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de signalen van de auteur rond de beperkte werking van selectie aan de poort als middel om studenten extra te motiveren tijdens hun studie? Deelt u de analyse dat de zesjescultuur niet significant zal afnemen doorhet opwerken van drempels?
Selectie aan de poort is vooral bedoeld om studenten, gelet op hun eigen leerstijl, motivatie en inhoudelijke interesses, de juiste plek te geven. Daarnaast kan het een positief effect hebben op het rendement. Louter selectie van geschikte en gemotiveerde studenten leidt niet vanzelf tot studenten die ook tijdens de studie gemotiveerd zijn en tot afname van de zesjescultuur. Daarvoor is ook nodig dat instellingen een ambitieuze studiecultuur creëren, bijvoorbeeld door kleinschalige onderwijsvormen, onderwijs op maat, betrokken docenten en goede begeleidingsvormen te bieden.
Wat vindt u van de weergegeven stellingname voor het inbouwen van aanvullende prikkels voor studenten die bovengemiddelde studieresultaten behalen? In hoeverre schat u in dat dit een bijdrage kan leveren aan het extra motiveren van studenten tot excellente prestaties?
Het inbouwen van aanvullende prikkels als een student bovengemiddeld presteert, lijkt mij zeker interessant. Het initiatief hiervoor en de kosten hiervan liggen bij de instellingen; zij bepalen wanneer een student bovengemiddeld presteert. Zo heeft Universiteit van Tilburg beurzen voor excellente studenten; studenten die met gemiddeld een 8 en nominaal afstuderen bij hun bachelor komen in aanmerking voor een beurs voor een researchmaster of een masterstudie aan een buitenlandse universiteit. Universiteit Maastricht (UM) heeft een programma waarbij de beste 3% van de studenten «gratis» aan de UM studeren. Binnenkort zal binnen het Sirius Programma dat gericht is op excellentie in het hoger onderwijs geëxperimenteerd kunnen worden met beurzen voor excellente studenten die een master gaan volgen.
Deelt u de opvatting van de auteur dat binnen het wetenschappelijk onderwijs de onderwijscomponent al snel het onderspit delft ten opzichte van de onderzoekscomponent? Zo nee, hoe bewaakt u dat ook de onderwijskant voldoende kwaliteit en ontwikkelingsmogelijkheden voor docenten blijven behouden, ongeacht de bezuinigingen die u doorvoert binnen het hoger onderwijs?
Ja. Het gaat hier overigens niet om een eenduidig vast te stellen fenomeen. Enerzijds zijn er veel signalen dat bij bezuinigingen, bij de druk om onderzoekspublicaties te publiceren en onderzoekssubsidies te verwerven, of bij de ambitie een onderzoekscarrière te ontwikkelen, het onderwijs het onderspit delft. Anderzijds blijkt bijvoorbeeld uit onderzoek van EIM (2007) naar de tijdsbesteding van universitair wetenschappelijk personeel dat hoogleraren, universitair hoofddocenten en universitair docenten meer tijd aan onderwijs besteden dan aan onderzoek. Zo besteden hoogleraren 41% van hun tijd aan onderwijs, 37% aan onderzoek en de rest aan maatschappelijke dienstverlening en overige werkzaamheden. Ook hebben de universiteiten het Convenant Basiskwalificatie Onderwijs (BKO) afgesloten. Beginnende en zittende docenten kwalificeren zich via scholing voor de basiskwaliteit onderwijs. Op alle universiteiten wordt inmiddels met de BKO gewerkt voor nieuwe en zittende docenten. Ik bewaak dat ook aan de onderwijskant voldoende kwaliteit en ontwikkelingsmogelijkheden voor docenten behouden blijven. De implementatie van het rapport van de Commissie «Toekomstbestendig Hoger Onderwijs Stelsel» is daarvoor het vehikel. Belangrijke elementen daarbij zijn investeren in de onderwijsintensiteit en een bekostiging die meer stuurt op kwaliteit van het onderwijs.
Deelt u de mening dat met de invoering van een stelsel voor bursalen de tijdsbesteding aan onderwijstaken door universitair docenten en onderzoekers verder onder druk zal zetten? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom schat u in dat meer nadruk op onderzoekstempo en onderzoekstaken van assistenten in opleiding (AIO’s) hun onderwijstaken niet zullen schaden?
Nee, die mening deel ik niet. Mijn inzet is erop gericht universiteiten de mogelijkheid tegeven te kunnen kiezen tussen promovendi met studentstatus (bursalen) en promovendi met werknemerstatus (voorheen aio’s). Ik verwacht dat ook in de toekomst de meerderheid van de promovendi de werknemerstatus zal hebben. De mogelijkheid voor een studentstatus impliceert niet dat daarmee ook de invulling van de bestaande promovenduspositie (werknemerstatus) inhoudelijk zal veranderen. Ik beoog hiermee niet om het onderzoekstempo of de onderzoekstaken van de bestaande promovenduspositie te veranderen. Het is de verantwoordelijkheid van de (autonome) universiteiten om bursalen slechts daar in te zetten waar voldoende onderwijspersoneel beschikbaar is, of ervoor te zorgen dat dat beschikbaar komt.
Benoemingsprocedure van rechters |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
![]() |
Kent u het opiniërende artikel in Trema met de titel «Een blije intrede»?1
Ja.
Ziet u iets in de suggestie van de auteur dat het wenselijk zou zijn om een staatscommissie in te richten die zich bezig gaat houden met de benoemingsprocedures van rechters op alle niveaus en de kwaliteit van de rechtspraak in het algemeen? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
De auteur beschrijft enkele ontwikkelingen rondom de werkwijze van de Hoge Raad en ook meer – in brede zin – de toegenomen maatschappelijke aandacht voor het functioneren van de rechterlijke macht en van de individuele rechter. Ik onderken deze toegenomen maatschappelijke aandacht, en met mij de Raad voor de rechtspraak. De Raad heeft het onderwerp maatschappelijke oriëntatie hoog op zijn agenda gezet en heeft mij toegezegd mij binnenkort te informeren welke concrete maatregelen de Raad in dat kader voor ogen heeft. Je wacht die rapportage af. Een staatscommissie die de benoemingsprocedures voor rechters en de samenstelling van de rechterlijke macht onder de loep neemt vind ik voorhandt een erg zware aanpak, waartoe de door de auteur geschetst ontwikkelingen niet nopen.
Zo ja, bent u dan ook voornemens het pleidooi daarbij te betrekken, dat het wenselijk is dat er meer disciplinaire instrumenten komen voor de rechterlijke macht?
De mogelijkheden om disciplinaire maatregelen te nemen tegen rechters zijn thans beperkt tot een schriftelijke waarschuwing en ontslag. Ik stel vast dat in de afgelopen jaren een grotere behoefte is ontstaan, onder meer bij gerechtsbesturen, aan meer mogelijkheden op dit vlak. Inmiddels heeft overleg plaatsgevonden tussen mijn departement, de Raad voor de rechtspraak, en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak over een uitbreiding van het scala aan (disciplinaire) maatregelen. Hiertoe zal wetgeving worden voorbereid, waarin ook andere maatregelen ter bevordering van de integriteit van rechterlijke ambtenaren zullen worden opgenomen.
Welke stappen worden nu door u dan wel door de Raad voor de rechtspraak ondernomen op de genoemde gebieden?
Zie antwoord vraag 3.
Het behoud van de EU Speciale Vertegenwoordiger voor het Grote Merengebied |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
![]() |
Kent u de brief die een groot aantal maatschappelijke organisaties aan de EU Hoge Vertegenwoordiger Ashton hebben gestuurd met een pleidooi voor het behoud van de EU Speciale Vertegenwoordiger voor het Grote Merengebied?
Ja.
Klopt de aanname dat Ashton het voornemen heeft deze positie niet opnieuw in te vullen? Zo ja, welke overwegingen liggen ten grondslag aan dit besluit?
De EU Speciale Vertegenwoordiger voor het Grote Merengebied heeft de afgelopen jaren een belangrijke rol gespeeld bij het coördineren van de EU-bijdrage aan veiligheid en stabiliteit in het gebied. Nederland heeft de EUSV daarbij waar nodig zoveel mogelijk ondersteund.
Hoge Vertegenwoordiger (HV) Ashton is voornemens negen EU Speciale Vertegenwoordigers te (her)benoemen, te weten voor Kosovo, het Midden Oosten Vredes Proces, Zuidelijke Kaukasus, Centraal Azië, Afghanistan, Afrikaanse Unie, Bosnië, Soedan, alsmede de Hoorn van Afrika. Dit is een beperkte lijst functionarissen.
Volgens de Europese Dienst Extern Optreden (EDEO) is de situatie in de Grote Meren verbeterd, waardoor een Speciale Vertegenwoordiger op dit moment niet noodzakelijk is. De EU-delegaties in de betreffende landen kunnen de taken van de Speciale Vertegenwoordiger overnemen.
Nederland en de overige lidstaten respecteren het besluit van HV Ashton om voorlopig geen Speciale Vertegenwoordiger voor het Grote Merengebied aan te stellen. Zij heeft een eigenstandige bevoegdheid voor het ambtelijk indelen van de EDEO. Nederland wenst daar niet in te treden. Daar komt bij dat Nederland altijd heeft gepleit voor terughoudendheid bij het aanstellen van EU Speciale Vertegenwoordigers. De taken van de Speciale Vertegenwoordigers dienen zo veel mogelijk door de reguliere EDEO-structuren te worden vervuld, mede ook in verband met het kostenaspect.
Diverse lidstaten, waaronder Nederland, hebben erop aangedrongen dat de regionale kennis van het team van de Speciale Vertegenwoordiger voor de Grote Meren zal worden behouden door zijn staf toe te voegen aan de EU-delegaties, de Afrika-eenheid van de EDEO in Brussel en de EU Speciale Vertegenwoordiger voor Soedan. Ook moet zorgvuldige aandacht worden gegeven aan goede coördinatie tussen de EU-delegaties in de regio zodat de EU de complexiteit van de regionale aspecten goed kan verwerken in het eigen beleid.
Het besluit betekent niet dat de rol van de EU in de regio afneemt maar dat deze anders wordt ingevuld. De EU blijft politiek nauw betrokken bij de regio. Daarnaast is de EU de grootste donor in de regio en hebben alle landen in de regio tariefvrije toegang tot de Europese markt met het Everything But Arms handelsregime. Deze inzet sluit aan bij het Nederlandse beleid voor de regio.
Deelt u de mening dat een speciale vertegenwoordiger voor het Grote Merengebied een belangrijke rol speelt in de bevordering van de stabiliteit en veiligheid in dit gebied en daarmee aansluit bij één van de speerpunten in het Nederlandse ontwikkelingsbeleid?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat verlenging van het mandaat van de speciale vertegenwoordiger voor dit gebied goed aansluit bij uw beslissing om de ontwikkelingsrelatie met Congo uit te faseren? Zo nee, welke rol ziet u voor de EU in dit gebied om de stabiliteit en veiligheid te bevorderen? Zo ja, bent u bereid in Brussel een pleidooi te houden voor het behoud van deze speciale vertegenwoordiger?
Zie antwoord vraag 2.
Drugstoerisme in Breda |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Drugstoerisme in Breda neemt verder toe»?1
Ja.
Klopt het dat het aantal bezoekers dat coffeeshops bezoekt in Breda met bijna de helft is gestegen? Zo nee, wat zijn dan wel de exacte cijfers? Zo ja, klopt het dat de stijging met name Belgische en Franse drugstoeristen betreft? Hoe verhoudt dit zich tot uw eerdere berichtgeving waarin u dit ontkent?
De gemeente Breda heeft het aantal bezoekers aan de gedoogde coffeeshops in Breda door een onderzoeksbureau laten tellen in de periode van september 2009 tot en met september 2010. Daarbij werd mede gekeken naar de herkomst. Aan het eind van de tellingen in september 2010 was het totale aantal bezoekers gestegen met 50% ten opzichte van de eerste telling in 2009. De betrokken onderzoekers concluderen in hun eindrapportage dat er na de sluiting van de coffeeshops in Roosendaal en Bergen op Zoom sprake is van een toename van bezoekers aan de Bredase coffeeshops. Naast een toename van de «drugstoeristen» afkomstig uit België, Frankrijk en West-Brabant, is er ook een toename vanuit Breda zelf. De onderzoekers merken op dat de toename derhalve niet alleen is toe te schrijven aan de beëindiging van het gedoogbeleid in Roosendaal en Bergen op Zoom.
Klopt het dat de stijging van het aantal coffeeshopbezoekers niet heeft geleid tot overlast? Hoe kwalificeert u de toename van het aantal coffeeshopbezoekers zonder een toename van overlast?
De gemeente Breda heeft mij gemeld dat in het onderzoek de drugsgerelateerde meldingen uit de registratie van de politie in de analyse betrokken zijn. Daarbij is bij direct omwonenden en bedrijven van zeven van de acht Bredase gedoogde coffeeshops een vragenlijst afgenomen met vragen over de beleving in termen van overlast als gevolg van de aanwezigheid van een coffeeshop in de buurt. Deze vragenlijst is bij de nulmeting afgenomen en na 6 maanden nogmaals.
De onderzoekers concludeerden in de eindrapportage van oktober 2010 dat op basis van de politieregistratie niet kan worden geconstateerd dat, ondanks de geconstateerde toename van het aantal bezoekers, sprake is van een toename van het aantal meldingen/incidenten als gevolg van de sluiting van de shops in Roosendaal en Bergen op Zoom.Ook uit de beleving van de omwonenden/bedrijven leiden de onderzoekers niet af dat er sprake is van een toename van overlast.
Deelt u de mening dat uit deze cijfers blijkt dat het sluiten van de coffeeshops in Bergen op Zoom en Roosendaal toch heeft geleid tot een verplaatsing van de verkoop? Zo nee, waar komt deze stijging van bezoekers dan vandaan?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de toename van de handel in drugs bij tankstations in Roosendaal en omstreken, en de klachten die omwonenden hebben? Zo ja, wat is de reden dat er meer illegaal gehandeld wordt bij tankstations? Wat gaat u daar aan doen? Zo nee, bent u bereid u hierover te laten informeren door de burgemeester van Roosendaal?
De gemeente Roosendaal heeft mij gemeld dat er bij hun meldpunt Drugsoverlast Courage geen meldingen binnen gekomen zijn met betrekking tot overlast bij de tankstations in Roosendaal en Bergen op Zoom.
Illegale verkooppunten worden krachtig aangepakt door het lokaal bestuur, het Openbaar Ministerie en de politie. Alleen in coffeeshops wordt de verkoop van cannabis gedoogd. Coffeeshops worden besloten clubs die alleen voor meerderjarige inwoners van Nederland toegankelijk zijn op vertoon van een clubpas.
Voor het toepassen van het ingezetenencriterium wordt de uitkomst van de rechtszaak bij de Raad van State tussen de gemeente Maastricht en een coffeeshophouder afgewacht. De verwachting is dat de Raad van State uiterlijk begin juli 2011 uitspraak zal doen. Deze uitspraak zal worden afgewacht om er zeker van te zijn dat tot implementatie van deze maatregel kan worden overgegaan.
Hoe helpt de wietpas tegen de verschuiving van de coffeeshopverkoop aan buitenlanders naar tankstations in de grensstreek?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat deze cijfers uitwijzen dat drugstoeristen op zoek gaan naar wiet ondanks het sluiten van coffeeshops, coffeeshop-vrij maken van gemeentes, of het invoeren van een wietpas? Zo nee, waar duiden deze cijfers dan op?
Ik deel die mening niet. Het voornaamste effect van de invoering van het ingezetenencriterium zal zijn dat de drugstoeristen niet meer naar ons land zullen komen voor hun cannabis. Veel drugstoeristen blijken immers juist te komen omdat ze in de coffeeshops rustig en veilig cannabis kunnen consumeren2. In eigen land kunnen ze ook gebruik maken van al bestaande illegale markten.