Wachttijden bij in- en uitcheckpaaltjes voor de OV-chipkaart op stations |
|
Arie Slob (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Uitchecken studenten straks een tijdrovende kwestie»?1
Ja.
Deelt u de mening dat twee in- en uitcheckpaaltjes op station Overveen volstrekt ontoereikend zijn voor het verwerken van honderden studenten in de spitsuren?
Uitgangspunt is dat het aantal in- en uitcheckpalen per station, dus ook op station Overveen, gebaseerd is op het aantal reizigers dat uiteindelijk gaat reizen met de OV-chipkaart en dus zal moeten in- en uitchecken. Hierbij zijn ook studenten in beschouwing genomen. Ook is rekening gehouden met het feit dat het tijdens de spitsuren aanzienlijk drukker is dan in de daluren. NS monitort de drukte bij de in- en uitcheckpalen om, indien nodig, te kunnen bijsturen. Mocht blijken dat de capaciteit op bepaalde stations ontoereikend is, dan worden daar door de NS aanvullende maatregelen getroffen.
Klopt het dat volgens NS een wachttijd van 5 minuten op station Overveen voor in- of uitchecken aanvaardbaar is? Geldt deze norm ook voor andere stations?
Nee, dat klopt niet. NS heeft mij aangegeven dat een wachttijd van 5 minuten ver buiten de aanvaardbare norm valt.
Deelt u de mening dat dergelijke wachttijden onacceptabel zijn voor de Reiziger met hoofdletter R en dat wachttijden van deze lengte ook aansluitingen met het overige openbaar vervoer in gevaar brengen?
Ja, ik deel de mening van NS, zoals ik die in antwoord 3 heb weergegeven.
Deelt u de mening dat de wachttijd voor in- en uitchecken maximaal 30 seconden zou mogen zijn? Zo nee, welke wachttijd vindt u maximaal aanvaardbaar?
Ja, die mening deel ik. NS geeft aan dat deze tijd op dit moment als maximaal aanvaardbare norm wordt gehanteerd.
Bent u bereid met NS afspraken te maken over de maximale wachttijd bij in- en uitchecken en NS nog voor 1 januari op de stations met de grootste knelpunten paaltjes te laten bijplaatsen?
Gelet op het antwoord op de vragen 2 en 5 zie ik op dit moment geen aanleiding om nadere afspraken te maken met NS over de maximale wachttijd bij in- en uitchecken. NS heeft mij laten weten de drukte bij de in- en uitcheckpalen te monitoren. Als hieruit blijkt dat de wachttijden bij de in- en uitcheckpalen op sommige stations structureel te lang zijn, dan zal NS tijdelijk mobiele kaartlezers plaatsen en daarna, indien noodzakelijk, overgaan tot het bijplaatsen van «permanente» in- en uitcheckpalen.
Malafide praktijken bij parkeerbedrijven rond Schiphol |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
|
|
|
Wat vindt u van de malafide praktijken van sommige parkeerbedrijven rond Schiphol, waarbij klanten hun auto terug krijgen met deuken en/of 100 km extra op de teller? Bent u geschrokken van deze verhalen?1
Ja, ik ben geschrokken van deze verhalen.
Hoe vaak zijn mensen slachtoffer van dergelijke malafide praktijken bij parkeerbedrijven rond Schiphol? Zijn er bij u ook klachten bekend?
Van dergelijke zaken wordt bij de politie en de Koninklijke Marechaussee geen afzonderlijke registratie bijgehouden. Wel is nagegaan of de parkeerbedrijven die genoemd staan op de website www.parkerenluchthavenschiphol.nl in dit verband voorkomen in het landelijk politiesysteem BlueView. Daaruit is gebleken dat in 2011 11 maal aangifte is gedaan jegens deze parkeerbedrijven van onder meer vernieling, joyriding, oplichting, valsheid in geschrifte en diefstal uit auto’s. Afgezien van deze aangiften zijn mij geen meldingen of klachten bekend. In hoeverre bij andere instanties wel klachten zijn ingediend, is mij evenmin bekend.
Wat kunt u er aan doen om te voorkomen dat de hoge parkeertarieven rond Schiphol een voedingsbodem vormen voor dergelijke malafide parkeerbedrijven?
De hoogte van de parkeertarieven rond Schiphol heeft blijkbaar een aantrekkende werking op concurrerende parkeerbedrijven. Daaronder zullen zich goede en minder goede bedrijven bevinden. Daarin verschilt deze markt niet wezenlijk van andere markten. Automobilisten doen er goed aan om hun keuze voor een parkeerbedrijf zorgvuldig te maken. Zie in dit verband ook mijn antwoord op vraag 5.
Ziet u een taak voor de Inspectie Verkeer en Waterstaat om tegen de malafide praktijken van parkeerbedrijven op te treden? Zo ja, op welke wijze gaat de inspectie optreden? Zo nee, hoe gaat u dan optreden tegen deze bedrijven?
Ik zie geen taak voor de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). In de gevallen die worden beschreven in het artikel in Metro van 28 november 2011 «Malafide praktijken bij parkeerbedrijven Schiphol» wordt geen regel overtreden waarop door ILT toezicht wordt gehouden. Automobilisten die zijn benadeeld door het handelen van de parkeerbedrijven, kunnen deze bedrijven aansprakelijk stellen in een civiele procedure of aangifte doen bij de politie of de Koninklijke Marechaussee.
Hoe kunnen reizigers zich goed informeren over welke parkeerbedrijven betrouwbaar zijn?
Hiertoe bestaan zelfreguleringsiniatieven, zoals bijvoorbeeld de websites parkerenluchthavenschiphol.nl en parkeervergelijker.nl, waarop automobilisten verschillende parkeerbedrijven rondom Schiphol kunnen vergelijken.
Mogelijkheden tot het verlagen van het aantal dierproeven |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u van de kritiek van prof.dr. H. Schellekens betreffende het gebrek aan voorspellend vermogen van testen op proefdieren en de huidige, verouderde methoden voor de ontwikkeling van alternatieven voor proefdieronderzoek?1
De voorspellende waarde van dierproeven is soms beperkt. We zien juist op dit gebied de uitdaging om proefdiervrije alternatieven te ontwikkelen, die een betere voorspellende waarde hebben voor de mens. Uitermate belangrijk hierbij is de vraag «wat willen we precies weten op het gebied van gezondheid, ziekte en veiligheid», in dit geval de veiligheid van medicijnen. Dit is zowel een wetenschappelijk als een maatschappelijk vraagstuk en met het laatste ook een bestuurlijke uitdaging. De keuzes op dit vlak moeten leiden tot maatschappelijke en uiteindelijk ook internationale, regulatoire acceptatie. We willen immers het proefdiergebruik terugdringen en de veiligheid van geneesmiddelen borgen. Dierproeven worden vooralsnog noodzakelijk geacht om complexe maatschappelijk relevante vragen op dit gebied te beantwoorden. Dit blijkt althans uit uitgebreide consultaties van het wetenschappelijke veld.
Hoe staat u tegenover de nieuwe manier van risicobeoordeling die gericht is op de aandoeningen of gezondheidsschade bij de mens die men wil voorkomen, tegenover het verouderde kader waarin de werking van een stof in dieren, zoals bijvoorbeeld naar voren gebracht in het rapport «Het proefdier voorbij»2 en welke stappen neemt u om dit toe te passen en te bevorderen?
Deze beweging wordt in bepaalde kringen ook wel «paradigmashift» genoemd (zo ook in het rapport «Het proefdier voorbij»). Ik draag hieraan bij met het Actieplan Dierproeven en Alternatieven 2011–2021 en met het programma «Meer Kennis met Minder Dieren» van ZonMw, waaraan ook de gedachte van een paradigmashift ten grondslag ligt en waarin gewerkt wordt aan proefdiervrije technieken. Ook het beleidsondersteunend onderzoek bij het RIVM, TNO en het RIKILT is gericht op de vernieuwing van de risicobeoordeling in deze zin. Verder wordt de brug geslagen in het innovatiecontract Topsector Life Sciences and Health. Ik hecht eraan de verwachtingen – ten aanzien van het reducerend effect op het proefdiergebruik op de korte termijn – op een realistisch niveau te brengen. De vernieuwing van de risicobeoordeling is een buitengewoon complex wetenschappelijk vraagstuk, waarvan dierexperimenteel onderzoek voorlopig deel zal blijven uitmaken. In dit opzicht zijn de V's van «Vermindering» en «Verfijning» onverminderd actueel.
Zijn er al proeftuinen gerealiseerd waar ondernemers, wetenschap en overheid zich volgens het concept van «Het proefdier voorbij» richten op productontwikkeling van risicotesten die niet langer dierexperimenteel onderzoek nodig hebben?
Nee, er zijn nog geen proeftuinen gerealiseerd. Op dit moment zijn alle inspanningen gericht op de uitwerking van de innovatiecontracten. Hiervoor is een brede consultatie gaande. De invulling van de innovatiecontracten gaat vooraf aan de inrichting van de proeftuinen.
Welke maatschappelijke organisaties zijn betrokken bij de proeftuinen en het topsectorenbeleid?
Er zijn nog geen proeftuinen. Welke maatschappelijke organisaties bij de proeftuinen betrokken zijn, is daarom nog niet bekend. In het algemeen is bij het topsectorenbeleid met name sprake van betrokkenheid van het bedrijfsleven, van kennisinstellingen en van diverse koepelorganisaties, zoals bijv. koepels van (academische) ziekenhuizen en patiëntenorganisaties.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg over dierproeven op 8 december 2011?
Ja.
Gelden voor patiënten-, gehandicapten- en ouderenorganisaties die meerdere ziekten vertegenwoordigen |
|
Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u ervan op de hoogte dat er patiënten gehandicapten en ouderenorganisaties (pgo’s) zijn die meerdere ziekten vertegenwoordigen, welke in de knel komen door de kabinetsdoelstelling de pgo-gelden af te bouwen van 43 miljoen euro naar 25 miljoen euro in 2015?
Ter uitvoering van het regeer- en gedoogakkoord hebben de staatssecretaris en ik besloten tot een nieuwe subsidiesystematiek voor de ruim 200 patiënten- en gehandicaptenorganisaties (pg-organisaties), in plaats van een generieke korting op de subsidies door te voeren. In de brief «Bundel je kracht, samen sterk»1 van 25 mei 2011 is toegelicht hoe pg-organisaties met de nieuwe systematiek worden gestimuleerd om zich effectiever en efficiënter te organiseren, zodat zij de stem van de cliënt in de zorg krachtiger kunnen laten horen. Ik realiseer me dat sommige patiënten- en gehandicaptenorganisaties door deze nieuwe systematiek zwaarder getroffen worden, dan bij een generieke korting het geval zou zijn geweest. Dit betreft overigens zowel organisaties die één ziekte vertegenwoordigen als organisaties die meerdere ziekten vertegenwoordigen.
Is uw visie om met de nieuwe pgo-systematiek subsidies per aandoening uit te geven en de hoogte van de subsidie niet meer te baseren op ledenaantallen, zodat «dubbele» subsidieverstrekking wordt tegengegaan?
In het beleidskader voor subsidiëring van patiënten- en gehandicapten-organisaties2 staat het beleidsvoornemen om met ingang van 2014 minder pg-organisaties subsidie te verstrekken. Daarbij is het streven opgenomen om per aandoening of beperking nog maximaal één organisatie te subsidiëren, om huidige overlap in groepen die zij vertegenwoordigen tegen te gaan. Het is niet efficiënt om meerdere organisaties te subsidiëren voor het bieden van lotgenotencontact en voorlichting voor dezelfde categorie aandoeningen of beperkingen.
Hoe wilt u dan omgaan met pgo’s die over meerdere zeldzame ziekten informatie verstrekken aan (specialistische) professionals en elk samenleving, omdat deze zeldzame ziekten elk onbekend zijn maar grote gevolgen hebben voor de patiënt?
Ik behandel alle bestaande pg-organisaties die zich richten op mensen met een aandoening of beperking en die een minimale omvang hebben van 100 leden op gelijke wijze. De hoogte van de subsidie is niet afhankelijk van het aantal leden, het aantal aandoeningen waar zij voor staan, de ernst of het voorkomen van de aandoening of beperking, de leeftijd van de cliënten of hun geslacht. Dat betekent dat de pg-organisaties die over meerdere zeldzame ziekten informatie verstrekken aan professionals onder gelijke voorwaarden een subsidie kunnen ontvangen voor het delen van ervaringskennis door lotgenotencontact en voorlichting als andere pg-organisaties.
Wordt het met de nieuwe bekostigingssystematiek voor deze pgo’s aantrekkelijk zich weer op te splitsen tot individuele pgo’s met meer dan 100 leden, omdat ze zo afzonderlijk 35 000 euro instellingssubsidie kunnen ontvangen, terwijl de individuele organisaties juist bij elkaar zijn gezet om de krachten te bundelen en de kwaliteit te verbeteren?
De nieuwe subsidiesystematiek is erop gericht om samenwerking en krachtenbundeling te stimuleren. Het is daarom nadrukkelijk de bedoeling dat het niet aantrekkelijk is voor pg-organisaties om zich op te splitsen. In het beleidskader is hiertoe opgenomen dat een nieuwe, althans niet eerder gesubsidieerde pg-organisatie niet voor subsidie in aanmerking komt als er al een pg-organisatie is die zich richt op een gelijke of verwante aandoening of beperking of dat er een overkoepelende organisatie actief is waar de aanvrager zich bij aan kan sluiten.
In het beleidskader is tevens rekening gehouden met de situatie dat een organisatie er voor kiest om zichzelf op te heffen om meerdere nieuwe organisaties op te richten om zo meer subsidie te kunnen ontvangen. Er is expliciet opgenomen dat, indien uit een juridische splitsing twee of meer rechtsopvolgers ontstaan, deze zich niet kunnen beroepen op het verleden van de (oorspronkelijke) rechtspersoon van waaruit de splitsing heeft plaatsgevonden. Zij komen daardoor tenminste gedurende twee jaren niet in aanmerking voor subsidie. Een nog niet gesubsidieerde organisatie komt namelijk pas in aanmerking na verloop van twee jaren, waarin de organisatie aantoonbaar activiteiten op het gebied van lotgenotencontact en informatievoorziening heeft ontplooid voor zijn achterban.
Hoe wilt u bijvoorbeeld omgaan met de stichting VKS (Volwassen, Kinderen en Stofwisselingsziekten), welke 160 stofwisselingsziekten vertegenwoordigt en van 120 000 euro subsidie naar 35 000 euro instellingssubsidie gaat?
Ik waardeer het dat de stichting VKS lotgenotencontact organiseert voor 15 diagnosegroepen en informatie geeft over 160 verschillende stofwisselingsziekten.
Zij kunnen om die reden in aanmerking komen voor een instellingssubsidie voor lotgenotencontact en voorlichting van maximaal € 35 000 en voor een projectsubsidie voor het beïnvloeden van zorg, ondersteuning en maatschappelijke participatie, als zij dit met minimaal zes andere pg-organisaties samen doen. Deze zeven organisaties kunnen dan een subsidie van € 126 000 euro aanvragen. Er zijn naast de VKS meerdere organisaties actief op het gebied van stofwisselingsziekten danwel zeldzame aandoeningen waar de VKS mee kan samenwerken.
Het ontbreken van goede mondzorg voor veel verpleeghuisbewoners |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u de artikelen «Mondzorg ouderen is om te huilen»1 en «Betere mondzorg voor kwetsbare en zorgafhankelijke ouderen hard nodig»?2
Ja, ik heb de artikelen gelezen.
Wat vindt u van de constatering van verpleeghuisarts en promovendus Van der Putten dat de tanden van veel bewoners van verpleeghuizen niet worden gepoetst, met alle risico’s vandien? Kunt u dit toelichten? Schrikt u van zijn waarschuwing dat als de mondzorg niet aanzienlijk verbetert, tienduizenden ouderen per jaar hun gebitselementen zullen verliezen, het aantal mondziekten en mondgezondheidgerelateerde problemen zullen stijgen met grote gevolgen voor de algemene gezondheid en de levenskwaliteit van kwetsbare en zorgafhankelijke ouderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom?
Het is mij bekend dat het niet poetsen van de tanden risico’s op gezondheidsproblemen oplevert. Ik deel dan ook de mening dat mondzorg een onderdeel moet zijn van de dagelijkse verzorging en dat er goed gepoetst moet worden om problemen te voorkomen.
Er is onder andere in samenwerking met de beroepsvereniging voor specialisten ouderenzorg een richtlijn «mondzorg voor zorgafhankelijke cliënten in verpleeghuizen» ontwikkeld. De richtlijn is ontwikkeld voor de setting van verpleeghuizen en is daardoor in het bijzonder gericht op goede mondzorg van zorgafhankelijke cliënten. Het is een bruikbaar instrument voor alle zorgverleners en managers die betrokken zijn bij de zorg van deze cliënten. Ik vind het een verantwoordelijkheid van betrokken partijen om de ontwikkelde richtlijn onder de aandacht te brengen en te implementeren cq. toe te passen.
In de opleidingen wordt er aandacht besteed aan mondzorg. In het kader van Zorg voor Beter/ Nationaal Programma Ouderenzorg is het ROC in Nijmegen bezig met de ontwikkeling van een speciale module voor verzorgenden en verpleegkundigen over mondzorg. Na afloop van het project zullen de uitkomsten, inclusief de instrumenten, landelijk ter beschikking worden gesteld. Ik vind dit een goede ontwikkeling.
Deelt u de mening dat tweemaal daags goed tandenpoetsen en andere mondzorg een essentieel onderdeel vormen van dagelijkse verzorging, en dat ook verpleeghuisbewoners hier recht op hebben? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend dat slechte tand- en mondverzorging tot allerlei nare problemen als tanduitval, vermindering van het vermogen om te kauwen, pijn, tandvleesontstekingen en zelfs longontsteking kunnen leiden, en dat verpleeghuispatiënten een hoger risico op mondproblemen lopen, omdat 50% door medicijngebruik een droge mond heeft? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Controleert de Inspectie in verpleeghuizen op goede mondverzorging? Zo ja, waaruit blijkt deze controle en hoe verklaart u dan de resultaten van het promotieonderzoek aan de Radboud Universiteit? Zo nee, waarom niet? Zijn de gezondheidsrisico’s niet bekend bij de Inspectie? Bent u bereid de Inspectie te verzoeken zo spoedig mogelijk te controleren op goede mondzorg?
De inspectie controleert structureel op allerlei zaken rondom verantwoorde zorg zoals eten en drinken en incontinentiezorg. Ook mondzorg kan een thema zijn dat tijdens een inspectiebezoek aan de orde komt. De inspectie doet navraag naar afspraken, werken volgens richtlijnen, scholing en uitvoering door de verzorgende en beoordeelt aan de hand hiervan of de randvoorwaarden voor goede zorg aanwezig zijn. De inspectie is op de hoogte van de gezondheidsrisico’s die ontstaan als er geen goede mondzorg wordt gegeven. De inspectie is voornemens om mondzorg als specifiek thema in een korte serie bezoeken extra aandacht te geven.
Is goede mondzorg opgenomen in de opleiding voor verzorgend personeel? Zo ja, hoe verklaart u dan dat er nauwelijks gepoetst wordt in verpleeghuizen? Zo nee, bent u bereid er alles aan te doen om dit zo snel mogelijk alsnog in het curriculum op te nemen? Welke stappen gaat u daartoe zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er cijfers bekend hoe vaak verpleeghuisbewoners de tandarts bezoeken? Wat is de adviserende taak van deze tandartsen richting bewoners en verzorgers?
Ik kan hier geen cijfers over leveren, deze zijn niet bekend. Veel bewoners van een verpleeghuis zijn niet meer in staat om een tandarts te bezoeken. Conform artikel 15.e van het Besluit Zorgaanspraken AWBZ hebben cliënten met een indicatie voor Behandeling met Verblijf, die verblijven in een instelling met een toelating voor Behandeling, recht op tandheelkundige zorg, geboden door de instelling. De ZZP-tarieven voor behandeling voorzien hier in. Op grond hiervan geldt dus dat tandartsen, mondhygiënisten en preventieassistenten werkzaam kunnen zijn in verpleeghuizen. Deze professionals kunnen bewoners en verzorgenden uitleggen welke handelingen belangrijk zijn voor het verlenen van goede mondzorg.
Wat dat betreft is er een verschil met ouderen die in een verzorgingshuis verblijven. Zij betalen hun mondzorg vanuit de eigen zorgverzekering.
Hoeveel wordt er jaarlijks uitgegeven aan tandartszorg voor verpleeghuisbewoners vanuit de AWBZ? Wat zullen naar uw verwachting de gevolgen van de invoering van de vrije tarieven in de tandartszorg voor deze kosten zijn? Kunt u dit toelichten?
Het is mij niet bekend hoeveel wordt uitgegeven aan tandartsenzorg voor verpleeghuisbewoners vanuit de AWBZ. De aanspraak hierop zit in de behandeling, de tarieven voorzien hier in. De invoering van de vrije tarieven is gestart op 1 januari 2012. Ik kan nog niet vooruit lopen op de effecten van dit experiment, die door de NZa gevolgd worden.
Het laten werken van gedetineerden na detentie en de rol van het Uitvoeringsorgaan Werknemers Verzekeringen |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over dit onderwerp1 waarin u stelde dat de nieuwe werkwijze en samenwerking tussen het gevangeniswezen, gemeenten en het UWV WERKbedrijf in 2010 was uitgebreid naar zes nieuwe locaties met als doel het aan de slag helpen van gedetineerden na detentie?
Ja.
Wat is op dit moment de stand van zaken met betrekking tot de arbeidsbemiddeling van gedetineerden vooraf aan vrijlating? Is deze werkwijze naar meer locaties uitgebreid? Wat zijn de aantoonbare resultaten op de zes genoemde locaties?
Op zes locaties in Nederland bemiddelt het UWV WERKbedrijf gedetineerden voorafgaand aan hun vrijlating naar werk. In 2011 is gebleken dat het voor deze doelgroep steeds moeilijker wordt via gemeenten re-integratietrajecten te financieren, omdat gemeenten vaker prioriteit geven aan re-integratie van andere doelgroepen. Het aantal gedetineerden dat in 2011 door UWV WERKbedrijf actief is bemiddeld, is daardoor afgenomen. De dienstverlening is daarom vooralsnog niet verder uitgebreid naar meer locaties.
In overleg met betrokken partijen2 is ervoor gekozen vanaf 2012 vanuit UWV WERKbedrijf de dienstverlening ten behoeve van de arbeidsbemiddeling gedigitaliseerd aan te bieden. Het gevangeniswezen zal in 2012 gedetineerden in staat stellen om van dit aanbod gebruik te maken (via internetvoorzieningen). In het najaar van 2011 is binnen het gevangeniswezen een pilot met internetgebruik gestart in het kader van re-integratieactiviteiten. Deze pilot wordt onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Veiligheid en Justitie in de eerste helft van 2012 geëvalueerd. Met deze toepassing kan de gedetineerde de website van het UWV benaderen. De resultaten uit deze pilot zullen worden gebruikt om verdere ontwikkelingen op het gebied van digitale re-integratieactiviteiten uit te breiden. Het streven is alle penitentiaire inrichtingen in 2012 te voorzien van computers waarbij internet op een veilige en beheersbare wijze gebruikt kan worden door gedetineerden.
Wat is er terecht gekomen van de afspraken die u begin 2011 met het gevangeniswezen zou maken over de invoering van de werkwijze arbeidstoeleiding als onderdeel van het regulier aanbod aan terugkeeractiviteiten voor gedetineerden? Zijn deze afspraken gemaakt? Worden de gemaakte afspraken ook nageleefd? Zo nee, ligt dat aan het gevangeniswezen, de gemeenten of het UWV WERKbedrijf? Wat is hiervan de achterliggende oorzaak? Spelen de bezuinigingen op de gemeentes en het UWV een rol? Wat vindt u hiervan?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat vanwege bezuinigingen op het UWV de activiteiten in de gevangenissen zijn stop gezet?2 Is het waar dat gedetineerden, net als alle anderen, zijn aangewezen op internet om dergelijke zaken te regelen, maar dat zij deze mogelijkheid niet hebben? Zo ja, kan dan worden gesteld dat er op dit moment niets terecht komt van alle mooie voornemens en beloftes over het aan de slag helpen van gedetineerden na detentie?
Nee, zoals in mijn antwoord op de vragen twee en drie is aangegeven, zijn de activiteiten van UWV binnen het gevangeniswezen niet stopgezet. Wel wordt de vorm waarin de dienstverlening door UWV WERKbedrijf wordt aangeboden, aangepast naar een meer digitale werkwijze.
Is het waar dat de nieuwe regels over werk en uitkering er voor gedetineerden jonger dan 27 jaar toe leiden dat, indien zij zich na vrijlating melden bij het UWV als werkzoekende, zij pas na vier weken wachten een uitkering aan kunnen vragen? Hoe groot acht u het risico op herhalingscriminaliteit, bij gebrek aan inkomen direct na de straf?
Met de wet van 22 december 2011 tot wijziging van de WWB en samenvoeging van die wet met de WIJ (Stb. 650) is per 1 januari 2012 een zoektijd van vier weken voor jongeren van 18 tot 27 jaar in de bijstand geïntroduceerd. Hiermee benadrukt de regering specifiek de eigen verantwoordelijkheid van jongeren voor hun toekomst. Zij moeten zich al vroeg realiseren dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor werk en inkomen opdat zij zelf in hun kosten van levensonderhoud kunnen voorzien.
De regering stelt de vier weken zoektijd voor alle jongeren die zich bij het UWV Werkbedrijf melden, zonder uitzondering, verplicht. Als de jongere zich dus na vrijlating meldt bij het UWV, kan hij vier weken na die melding, als dat dan nog nodig is, een bijstandsuitkering aanvragen. De bijstand kan ingaan vanaf de dag van melding, mits daarop recht bestaat.
Uit onderzoek is gebleken dat het na detentie niet kunnen beschikken over een inkomen een belangrijke criminogene factor is. Jongeren die uit een penitentiaire inrichting (PI) of justitiële jeugdinrichting (JJI) komen, worden daarom al tijdens hun verblijf in een inrichting begeleid bij hun terugkeer in de vrije samenleving, met name op het gebied van werk en inkomen. Daarbij wordt door de PI of JJI actief samengewerkt met onder andere de gemeente waar de betreffende jongere naar terugkeert. In 2009 is daarvoor het samenwerkingsmodel Nazorg met de gemeenten ontwikkeld. In 2011 is het samenwerkingsmodel geactualiseerd. Doel van nazorg is het terugdringen van recidive en overlast door het vergroten van re-integratiemogelijkheden voor (ex-) gedetineerde burgers middels een sluitende optimale nazorg. Nazorg richt zich niet alleen op inkomen/werk/scholing maar ook op huisvesting, schulden, zorg en id-bewijs,.
Al tijdens detentie zal de gedetineerde zelf de verantwoordelijkheid moeten nemen om na detentie in een eigen inkomen te kunnen voorzien. Een gemotiveerde gedetineerde kan zijn kansen daarop vergroten door tijdens detentie kennis en ervaring op te doen door scholing en/of arbeid. Een gemotiveerde gedetineerde zal daarbij ook ondersteund worden door het gevangeniswezen. Over arbeid in detentie wordt u uiterlijk 1 mei 2012 door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie geïnformeerd.
Zou het niet beter zijn de laatste vier weken van detentie aan te merken als wachttijd, en de inschrijving bij het UWV al tijdens detentie te verrichten? Op welke wijze gaat u dit mogelijk maken?
De jongere die zich bij het UWV meldt voor een aanvraag voor algemene bijstand, wordt door het UWV op de hoogte gesteld van zijn verplichtingen, zoals het zoeken en aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid of zoeken naar scholing gedurende de vier weken zoektijd. Als een jongere in detentie de mogelijkheid wordt geboden om zich vier weken voor vrijlating bij het UWV te melden, dan zou de zoektijd in het kader van de WWB in individuele gevallen tijdens detentie kunnen ingaan. De jongere moet in die zoektijd wel feitelijk invulling kunnen geven aan de verplichtingen van de nieuwe wet. Het is na afloop van die vier weken ter beoordeling aan het college of in het individuele geval de jongere tijdens die vier weken voldoende inspanningen in verband met zijn verplichtingen heeft verricht. Dit zal afhankelijk zijn van de mogelijkheden die de jongere daarvoor in detentie heeft. Er zijn nu al mogelijkheden voor gedetineerden om te solliciteren en eventueel op sollicitatiegesprek te gaan terwijl de detentieperiode nog loopt. De verplichtingen van de jongere in de vier weken zoektijd gaan, zoals hierboven geschetst, verder. Uiteindelijk is het de bedoeling dat alle jongeren zo snel mogelijk aan het werk gaan of een opleiding vinden, beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt is daarbij een voorwaarde.
Bent u bekend met het feit dat met deze vier weken termijn ook voor deelnemers aan een penitentiair programma een probleem is ontstaan? Bent u bereid ook voor hen de laatste vier weken van detentie aan te merken als wachttijd? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deelnemers aan een penitentiair programma verblijven niet meer in een inrichting. Dat geldt ook voor deelnemers aan een scholing- en trainingsprogramma. Zij worden in die zin niet belemmerd om zich te melden bij het UWV en te voldoen aan de verplichting om te zoeken naar werk of scholing. De zoektijd van vier weken zou dus wel in kunnen gaan tijdens het deelnemen aan een penitentiair programma of een scholing- en trainingsprogramma buiten de muren van een inrichting.
Deelt u de mening dat stevig moet worden ingezet op het aan de slag helpen van gedetineerden zodat zij direct na hun straf aan het werk kunnen, en daardoor minder ex-gedetineerden een uitkering aanvragen of opnieuw een misdrijf plegen? Wat gaat u hieraan doen?
Een succesvolle terugkeer in de samenleving vraagt allereerst om de inzet van de gedetineerde zelf. Een gedetineerde is zelf verantwoordelijk voor de invulling van zijn detentieperiode. Dit geldt ook voor scholing en arbeid tijdens detentie. De eigen verantwoordelijkheid van gedetineerden krijgt vorm in het systeem van «promoveren» en «degraderen». Re-integratieactiviteiten, waaronder bijvoorbeeld vakmatige arbeid, kunnen worden verdiend als de gedetineerde aangetoond heeft dat hij om kan gaan met verantwoordelijkheden en zich wil inzetten voor zijn detentie- en re-integratieplan. Werken en/of het volgen van een opleiding binnen detentie kan op deze manier bijdragen aan een kansrijke start op de arbeidsmarkt na detentie. Hierover wordt u ook geïnformeerd in de brief over arbeid in detentie.
Kunt u deze vragen te beantwoorden voor het algemeen over het overleg gevangeniswezen op 13 december 2011?
Het algemeen overleg gevangeniswezen is verzet naar 15 februari 2012.
Import van nieuwe auto’s die niet aan de emissienormen voldoen |
|
Paulus Jansen (SP) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Klopt het bericht dat Volkswagen-importeur Pon nieuwe (retro)campers van het model T2 als gebruikte auto wil importeren1, om niet te hoeven voldoen aan de emissienormen voor nieuwe auto’s?
Dit bericht is niet juist. Een individuele Volkswagendealer heeft ten behoeve van een klant een eerder in het Verenigd Koninkrijk geregistreerde maar nog ongebruikte uit Brazilië afkomstige Volkswagen Transporter T2 (in camper-uitvoering) naar Nederland gehaald en in Nederland laten registreren. De Volkswagen importeur heeft hiermee geen enkele bemoeienis gehad, en heeft de desbetreffende dealer laten weten dat deze handel(s)wijze wordt afgekeurd.
Het lijkt er inderdaad op dat het onderhavige voertuig niet aan de in de EU en in Nederland geldende Euro 5 eisen voldoet, maar slechts aan de Euro 4 eisen.
Er zijn geen aanwijzingen dat de import heeft plaatsgevonden om de geldende emissienormen te omzeilen. De reden ligt er eerder in dat sommige automobilisten nostalgische gevoelens hebben bij dit type Transporter, dat in Europa al jaren geleden is vervangen door een versie met een modernere carrosserie, en dat de Braziliaanse T2 om andere redenen dan de emissie-eisen mogelijk tegen een lagere prijs kan worden aangeboden dan het modernere Europese model.
Hoeveel bedragen de relevante emissies van het geïmporteerde T2 model?
De geïmporteerde Transporter T2 is volgens mijn informatie voorzien van een Euro 4 gecertificeerde benzinemotor. De praktijkemissies daarvan van NOx en van fijn stof zijn vergelijkbaar met of beter dan die van een Euro 5 dieselmotor.
Onderschrijft u dat de gebruikte constructie, namelijk het importeren van nieuwe auto’s als gebruikte, neerkomt op het ontduiken van de wet? Zo ja, wat gaat u doen om handhavend op te treden dan wel zo snel mogelijk deze maas in de wet te dichten? Zo nee, kunt u uw standpunt onderbouwen?
Registratie in Nederland van een voertuig dat eerder een registratie heeft verkregen in een andere lidstaat van de EU kan niet worden tegengehouden, omdat het vast beleid is van de Europese Commissie, en gesteund door jurisprudentie van het Hof, dat voertuigen die in een van de lidstaten op grond van de daar geldende regels zijn toegelaten, automatisch en zonder verdere administratieve belemmeringen in alle andere lidstaten moeten worden toegelaten voor registratie. Of het om een gebruikt of om een ongebruikt voertuig gaat is daarop niet van invloed. Nederland zet zich van oudsher in Europa in voor verplichte toepassing van de Europese regels. In dat geval garandeert toelating in één lidstaat ook werkelijk dat aan de Europese toelatingseisen is voldaan, en kunnen andere lidstaten daarop terecht vertrouwen. Sommige lidstaten hanteren voor individuele gevallen echter nog nationale, soms wat minder strenge veiligheids- of milieu-eisen. Het VK heeft kennelijk argumenten gehad om in een geval als dit de Europese toelatingsregels niet toe te passen.
Moslim-aanval op christenen in Egypte |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Thousands of Muslims Attack Christians in Egypt, 2 Killed, Homes and Stores Torched»?1
Ja.
Klopt het dat duizenden moslims sinds 28 november jl. in elGhorayzat huizen en bedrijven van christenen hebben geplunderd en in brand gestoken?
Het incident in El Ghorayzat was het gevolg van een uit de hand gelopen burenruzie over het bouwen van een muur, waarbij een christelijke winkeleigenaar de broer van zijn moslim buurman gedood zou hebben. Als gevolg hiervan hebben familieleden van het slachtoffer de winkel van de christen aangevallen, alsook enkele andere huizen van christenen uit de buurt. Daarbij kwamen twee kopten om het leven en vielen enkele gewonden.
Klopt het dat de moslims verhinderen dat christenen de stad verlaten?
Dit bericht wordt niet bevestigd door onafhankelijke bronnen.
Kunt u bevestigen dat veiligheidstroepen pas ongeveer 12 uur na aanvang van de plunderingen arriveerden?
Volgens ooggetuigen zouden veiligheidstroepen drie uur na de dood van het moslim slachtoffer en de daaropvolgende wraakactie ter plaatse zijn gearriveerd.
Deelt u de mening dat de Egyptische autoriteiten opnieuw ernstig te kort schieten in het beschermen van de Kopten? Zo nee, waarom niet?
Egyptische autoriteiten hebben niet kunnen voorkomen dat er drie dodelijke slachtoffers zijn gevallen, waaronder twee Kopten. Inmiddels zijn drie moslims en drie christenen aangehouden voor verhoor. De resultaten van het strafrechtelijk onderzoek zijn nog niet bekend.
Wilt u nu eindelijk eens Egypte confronteren met een daad waaruit duidelijk blijkt van het Nederlands ongenoegen, zoals het ontbieden van de Egyptische ambassadeur? Of gaat u Egypte voor de duizendste keer waarschuwen met een briefje?
De Nederlandse zorg over de situatie van Kopten in Egypte is, meerdere keren en op verschillende niveaus in bilaterale contacten aan de orde gesteld, zo ook tijdens het gesprek dat ik op 2 november jl. had met mijn Egyptische ambtgenoot, minister Kamel Amr. Ook toen de Egyptische ambassadeur op 9 november jl. werd ontboden in verband met de weigering van de Egyptische autoriteiten om Kamerlid De Roon een visum te verschaffen, is over de positie van Kopten gesproken en gewezen op de verantwoordelijkheid van de Egyptische autoriteiten om de Kopten in Egypte te beschermen.
Het gebruik door de politie van een zwarte lijst van overvallers |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de zwarte lijst die de politie Zaanstreek-Waterland gebruikt om beginnende en gevorderde overvallers zeer actief te volgen, aan te sporen hun leven op orde te krijgen en daarmee het recidivegevaar te verminderen?
Ja.
Heeft u inzicht in de effectiviteit van het zeer actief volgen van bepaalde dadergroepen op de mate van recidive? Zo ja, bij welke dadergroepen is dit effectief en hoe past het hanteren van een zwarte lijst daarin? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
De methodiek van Top-X lijsten die door politie en gemeenten gebruikt wordt is nog relatief jong. In het kader van het Actieprogramma Ketenaanpak Overvalcriminaliteit wordt met ingang van 2012 van start gegaan met verscherpt toezicht op overvallers na detentie. Het effect van deze inzet op de recidive (binnen twee jaar) van overvallers wordt in een aantal gemeenten gemonitord. Omdat we recidive meten binnen twee jaar zal een eerste rapportage over de effecten van verscherpt toezicht op recidive pas na minimaal twee jaar beschikbaar komen.
Hoe verhoudt deze aanpak van overvallers zich tot de landelijke prioriteit om criminaliteit met een grote impact te bestrijden? Hoe wordt de uitwerking van deze prioriteit afgestemd met de politiekorpsen?
De aanpak van overvallers past samen met de aanpak van straatroof, woninginbraak en geweld, in de landelijke prioriteit om criminaliteit met een grote impact te bestrijden.
In het gehele proces van de landelijke prioriteiten voor de Nederlandse politie vindt afstemming plaats. Vervolgens is het aan het gezag om met de politie invulling te geven aan de uitvoering van de prioriteiten. De aanpak van Zaanstreek-Waterland is een mooi voorbeeld van hoe de politie dit opgepakt heeft.
Acht u het zeer actief volgen van gestrafte daders met een hoog recidiverisico ook bruikbaar voor andere vormen van criminaliteit met een grote impact, namelijk straatroof, inbraak en geweld?
Afhankelijk van het succes van de aanpak bij overvallers acht ik het zeer actief volgen van gestrafte daders bruikbaar voor andere vormen van criminaliteit. De methodiek die gebruikt wordt is nog relatief jong, maar als dit project goede resultaten oplevert zal het ook voor andere gevallen van criminaliteit met een grote impact ingezet kunnen worden. Overigens blijft het effect van de dadergerichte aanpak niet beperkt tot het thema overvallen, omdat daders dikwijls ook voor andere vormen van criminaliteit verantwoordelijk zijn. Om die reden zet een aantal gemeenten de Top-X aanpak ook breder in dan alleen op overvallers. De in Amsterdam gehanteerde «groslijst» voor de Top-600 aanpak bestaat bijvoorbeeld uit personen die verdacht zijn van overvallen, straatroof, woninginbraken, zware mishandeling, moord en doodslag of openlijke geweldpleging.
Hoe wordt in andere politiekorpsen omgegaan met de persoonsgebonden aanpak bij het volgen van gestrafte criminelen? In hoeverre wordt hierbij intensief politietoezicht ingezet om recidive te verminderen, die alleen stopt als de criminelen aan kunnen tonen dat ze hun leven gebeterd hebben?
Elke regio maakt inmiddels, in samenwerking met het gezag, een Top-X op overvalcriminaliteit. De regio’s construeren deze lijst op basis van gegevens uit de politiesystemen. Een aantal regio’s gebruikt naast deze gegevens ook «straatinformatie» van bijvoorbeeld wijkagenten. Politie-inzet is uiteraard belangrijk, maar ook de inzet van andere partijen is van belang om te komen tot vermindering van recidive.
Deelt u de mening dat de politie in heel Nederland de daders van zeer overlastgevende criminaliteit, zoals overvallen, inbraken, straatroof en geweld, zeer intensief in de gaten zou moeten houden, zolang niet blijkt dat ze hun leven beteren?Hoe gaat u er voor zorgen dat deze aanpak in het hele land een standaard methode wordt?
Ik deel de mening dat daders van high impact crimes intensief in de gaten moeten worden gehouden. De politie speelt hierbij een belangrijke rol, maar ook andere partijen hebben een rol. Als er sprake is van een justitieel kader speelt de reclassering bijvoorbeeld een belangrijke rol. De burgemeester kan bestuurlijke maatregelen toepassen. De politie kan met gerichte interventies criminaliteit verstoren en tegenhouden.
Een van de landelijke prioriteiten van de Nederlandse politie is veiligheid op straat. In het kader daarvan worden op verzoek van gemeenten gebiedsscans Criminaliteit & Overlast op gemeenteniveau gemaakt. Op basis van deze gebiedsscan kan een lokale aanpak worden ingezet, die bestaat uit een dadergerichte aanpak (hot-shots en hot-groups), een gebiedsgerichte aanpak (hot-spots en hot-times) en een slachtoffergerichte aanpak (hot-victims). Daarin hebben alle ketenpartners een rol. Ik stimuleer de Top-X aanpak, die tevens ziet op toezicht na detentie. Voor 2012 worden aan de reclassering extra middelen beschikbaar gesteld voor de invoering van verscherpt toezicht op overvallers. De effecten van dit intensiever toezicht op de vermindering van recidive bij overvallers zal ik de komende twee jaar in een aantal gemeenten monitoren.
De uitbreiding van EU-sancties tegen de Islamitische Republiek Iran |
|
Wim Kortenoeven (PVV) |
|
|
|
|
Hoe corresponderen de «council conclusions on Iran» van 1 december jl.1 met de door u «omarmde» motie Kortenoeven van 10 november jl.2, waarin wordt opgeroepen het voortouw te nemen om met Europese en Amerikaanse bondgenoten doeltreffende en vooral snelle sancties te treffen? In welk opzicht heeft u het voortouw genomen en welk resultaat heeft dat gehad?
De Nederlandse regering heeft sinds het verschijnen van het IAEA-rapport op 8 november jl. in de EU een voortrekkersrol ingenomen m.b.t. het uitbreiden van sancties richting Iran. Op initiatief van Nederland worden er nu stevige additionele sancties uitgewerkt op het gebied van onder andere financiën, de energiesector en transport. Tevens werden er tijdens de Raad van Buitenlandse Zaken op 1 december jl. 180 Iraanse personen/entiteiten toegevoegd aan de EU-sanctielijst.
Deelt u de opvatting dat de alleingang van het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk, waar het gaat om het concreet treffen respectievelijk voorstellen van sancties tegen het Iraanse bankwezen, aantoont dat de EU op het Iran-dossier niet in staat is tot adequate en snelle collectieve actie? Zo nee waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat verzoenen met uw toezeggingen aan de Tweede Kamer?
Nee. De EU is eensgezind in haar standpunt dat er stevige additionele sancties tegen Iran dienen te worden afgekondigd. Het besluit van de Raad van Buitenlandse Zaken dd 1 december om 180 Iraanse personen/entititeiten nog in 2011 aan de sanctielijst toe te voegen is een goed begin. Momenteel wordt er gewerkt aan de uitwerking van een nader stevig sanctiepakket.
Hoe beoordeelt u het door het Verenigd Koninkrijk treffen van sancties tegen het Iraanse bankwezen, waaronder de Iraanse Centrale Bank3, en bent u thans bereid de Britse politiek ter zake te volgen? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse regering heeft tijdens de Raad van Buitenlandse Zaken gepleit voor EU-sancties tegen de Iraanse Centrale Bank. Het is zaak dat deze sancties doeltreffend zijn, het regime in het hart raken en de bevolking daar waar mogelijk ontzien. Met oog op de effectiviteit van de sancties, geeft Nederland er de voorkeur aan in EU-verband op te trekken.
Deelt u de opvatting dat, gezien de aanval op de Britse ambassade in Teheran, de daarop volgende Nederlandse diplomatieke maatregelen en de nieuwe Iraanse dreigementen, nu wel een oproep moet worden gedaan aan Nederlandse paspoorthouders in Iran om dat land zo spoedig mogelijk te verlaten4?
Nee, er zijn momenteel geen aanwijzingen voor een hoger veiligheidsrisico voor Nederlandse paspoorthouders. Het huidige reisadvies raadt niet-essentiële reizen naar Iran af. Bipatriden wordt in het geheel afgeraden naar Iran te reizen. Dit reisadvies is in lijn met adviezen van de andere EU-lidstaten (inclusief Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland en Italië).
Hoe heeft u uitvoering gegeven aan uw toezeggingen met betrekking tot de aangehouden motie Kortenoeven5, waarin wordt gevraagd de landingsrechten van Iran Air en Iran Air Cargo in te trekken?
Het is verboden Iraanse vrachtvluchten toegang tot luchthavens in de EU te verlenen, tenzij het gemengde vluchten (deels passagiers, deels vracht) betreft. Verdere maatregelen tegen de transportsector worden overwogen in de lopende besprekingen over additionele sancties. De maatregelen worden zo vormgegeven, dat zij de Iraanse bevolking ontzien.
Welke in Iran geregistreerde vliegtuigen staan vermeld op de door u in het algemeen overleg van 30 november jl. genoemde, op 22 november jl. geactualiseerde lijst met vliegtuigen die niet tot het Europese luchtruim mogen worden toegelaten?
In Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 1197/2011 van de Europese Commissie van 21 november 2011 is de volledige vloot van Iran Air opgenomen, behalve 14 luchtvaartuigen van het type A-300, 8 luchtvaartuigen van het type A-310 en 1 luchtvaartuig B-737.
Bent u bereid, vanwege de gewenste duidelijkheid, deze vragen ieder afzonderlijk en nog voor dinsdag 6 december 11.00 uur te beantwoorden?
Ja.
De betrokkenheid van het CJIB en een deurwaarder bij het incasseren van de bestuursrechtelijke zorgpremie |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte, dat het mogelijk is dat bij mensen de bestuursrechtelijke zorgpremie van maart 2011 in november 2011 wordt geïnd door tussenkomst van het College voor zorgverzekeringen, het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) en een gerechtsdeurwaarder?
De bestuursrechtelijke premie wordt sedert de inwerkingtreding van de Wet Structurele maatregelen wanbetalers zorgverzekering op 1 september 2009, geheven en geïnd door het College voor zorgverzekeringen (CVZ). De inning kan op verschillende manieren plaatsvinden. Het CVZ gebruikt zoveel mogelijk de methode van bronheffing, waarbij rechtstreekse inhouding van de bestuursrechtelijke premie op het inkomen plaatsvindt.
Als er geen inkomen is, geen werkgever of uitkeringsinstantie bekend is of het inkomen niet toereikend is om het gehele bedrag aan bestuursrechtelijke premie te innen, dan wordt door CVZ het CJIB ingeschakeld. Voorbeelden van groepen wanbetalers waarbij geen (volledige) broninhouding plaatsvindt zijn onder andere studenten, zelfstandigen, uitzendkrachten en uitkeringsgerechtigden. Kennelijk heeft zich bij ook de casus die de aanleiding vormt voor deze schriftelijke vragen een situatie voorgedaan waardoor het niet mogelijk is gebleken via bronheffing de bestuursrechtelijke premie te innen.
Het CJIB hanteert de gebruikelijke incassomethoden, waaronder, in eerste instantie, het sturen van een acceptgiro. Als geen betaling plaatsvindt en ook na aanmaning niet wordt betaald, wordt een deurwaarder ingeschakeld.
Het incassoproces heeft een doorlooptijd van enige maanden. Het is dus mogelijk dat een vordering over de premiemaand maart 2011 uiteindelijk in november 2011 bij de deurwaarder ligt.
Herkent u het beeld dat de kosten kunnen verlopen van € 148,95, voor de bestuursrechtelijke zorgpremie zoals die voor 2011 is vastgesteld, tot een gevorderd bedrag van € 610,71?
Indien een wanbetaler niet reageert op een brief van het CJIB om de verschuldigde premie door middel van een acceptgiro te voldoen en ook niet reageert op aanmaningen, dan wordt de vordering in handen gesteld van een deurwaarder. De deurwaarder mag kosten in rekening brengen voor benoemde wettelijke taken (bijvoorbeeld kosten naar aanleiding van het betekenen van een exploot) en voor de zogenoemde buitengerechtelijke kosten. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de maximumbedragen zoals beschreven in het rapport Voorwerk II. Het in uw vraag genoemde bedrag valt binnen dit maximum.
Waarom wordt de voorgeschreven werkwijze om een betalingsachterstand van een zorgpremie te innen niet gevolgd? 2) Het College voor zorgverzekeringen (CVZ) heeft toch juist een bijzondere positie gekregen om de bestuursrechtelijke premie direct te innen bij werkgever of uitkeringsinstantie, waardoor ze geen dure gerechtelijke procedure hoeven te voeren?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak maakt het CVZ gebruik van de diensten van het CJIB en een gerechtsdeurwaarder, die de kosten vooral opdrijven?
Het CVZ heeft in 2010 1 274 506 maandvorderingen aan het CJIB overgedragen.
Eind 2010 waren er 24 816 dwangbevelen (van merendeels maandelijkse vorderingen) in behandeling bij de door het CJIB ingezette deurwaarders.
In 2011 heeft het CVZ 2 219 318 maandvorderingen aan het CJIB overgedragen.
Begin december 2011 waren er 377 201 dwangbevelen in behandeling (van merendeels maandelijkse vorderingen) bij de door het CJIB ingezette deurwaarders.
Kunt u uitleggen waarom de inningskosten niet reeds zijn verwerkt in de boeteopslag van 30% bovenop de zorgpremie die het CVZ standaard hanteert? Erkent u dat de premiestijging fors meer is dan 30%?
De opslagcomponent van 30% is bestuursrechtelijke premie. Zoals in antwoord op vraag 1 en 3 is vermeld wordt zoveel mogelijk getracht deze opslag door bronheffing te innen. Als dat niet lukt, wordt de vordering aan het CJIB overgedragen.
Het CJIB brengt haar uitvoeringskosten niet bij de wanbetaler in rekening. Deze kosten worden door VWS gedragen. De kosten van inzet van de deurwaarder worden in eerste instantie op de wanbetaler verhaald. Als dat niet lukt vergoedt het CJIB voor een deel de door de deurwaarder gemaakte kosten.
Hoeveel effect heeft het inschakelen van het CJIB en een gerechtsdeurwaarder door het CVZ? Indien € 148,95 niet betaald kan worden, hoe groot is dan de kans dat het viervoudige door de schuldenaar wél betaald kan worden? In hoeveel gevallen is de premie uiteindelijk niet inbaar?
Er wordt niet bij voorbaat vanuit gegaan dat een wanbetaler de premie niet kan voldoen. Pas wanneer de verschuldigde premie niet door middel van een acceptgiro wordt voldaan en ook niet is gereageerd op aanmaningen, wordt de vordering in handen gesteld van een deurwaarder. In dat kader wordt door een deurwaarder onderzoek gedaan naar de betaalcapaciteit van een wanbetaler.
Een deel van de kosten is dan al gemaakt. Als de wanbetaler in contact treedt met de deurwaarder kan in onderling overleg gekeken worden naar het bereiken van een maximaal incassoresultaat, waarbij het beperken van extra kosten altijd wordt meegenomen.
Deurwaarders hebben in 2010 1 776 vorderingen met een positief resultaat bij het CJIB afgemeld en 926 vorderingen zonder resultaat.
In 2011 zijn (tot heden) 18 385 vorderingen met een positief resultaat bij het CJIB afgemeld en 5 672 vorderingen zonder resultaat.
Indien de premie van maart 2011 op deze wijze wordt geïnd, en daarbij ruim vier keer zo hoog wordt, zullen de achtereenvolgende achterstallige betalingstermijnen dan ook op deze kostenopdrijvende wijze geïnd gaan worden? Is dit toegestaan? Zo ja, waarom?
Het CJIB probeert in eerste instantie op één vordering via de inzet van een deurwaarder tot incasso te komen. Als dat niet lukt worden de volgende elf premiemaanden niet afzonderlijk doorgezet naar de deurwaarder. Het CJIB zal na twaalf maanden op de dan geclusterde vorderingen een verhaalsonderzoek doen. Als er indicaties zijn dat een wanbetaler wel zou moeten kunnen betalen worden de geclusterde vorderingen via één dwangbevel naar de deurwaarder doorgestuurd. Hierdoor worden voor de wanbetaler belangrijke kostenbesparingen bereikt.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat achterstallige betalingen van de zorgpremie geïnd zullen worden op een zo effectief mogelijke manier, waarbij kostenopdrijving door het CJIB en een gerechtsdeurwaarder zoveel mogelijk zal worden voorkomen? Zo niet, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Ik heb u in mijn brief van 4 november 2011 (Kamerstukken II, 2011/12, 33 077, nr. 1) geschetst hoe ik de wanbetalersregeling, en dus ook de inning van de bestuursrechtelijke premie, verder wil verbeteren. Zo zal in de eerste maanden van 2012 een periodieke controle op het bestaan van een inkomen worden ingevoerd, zodat er vaker door middel van broninhouding kan worden geïnd. Een ander voorbeeld is het benutten van de zorgtoeslag voor de betaling van de bestuursrechtelijke premie.
Is het niet veel raadzamer om de boete van 30% op de zorgpremie te verlagen tot bijvoorbeeld de inningskosten, om zodoende de drempel om tot een oplossing van de betalingsproblematiek te komen te verlagen? Zo neen, waarom niet?
In mijn bovenvermelde reactie op de aanbevelingen in het Eindrapport van de evaluatie van de wanbetalersregeling heb ik uw Kamer al medegedeeld dat ik geen afschaffing van de opslag van 30% overweeg, en ook geen aanpassing naar een lager percentage. Het achterwege laten of een verlaging van de opslag zou weliswaar gunstig zijn voor wanbetalers in het bestuursrechtelijk regime, maar zou er tevens toe leiden dat er voor hen geen enkele prikkel meer is om terug te keren naar het normale premieregime. Dat vind ik onwenselijk. Het is ook in het belang van de wanbetaler zelf om zo snel mogelijk terug te keren naar het normale premieregime.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg op 15 december a.s.?
Ja.
De benoeming van een lid van de Raad van Toezicht bij Osira-Amstelring |
|
Renske Leijten |
|
Is het waar dat de heer H.K.B per 14 november 2011 is toegetreden tot de Raad van Toezicht van Osira-Amstelring?
Ervan uitgaande dat u de heer Hans Klein Breteler bedoelt met de initialen H.K.B., heb ik niet uit openbare bronnen kunnen opmaken dat hij is benoemd tot lid van de raad van toezicht van Osira-Amstelring.
Hoe oordeelt u over de benoeming, terwijl hij eerder adviseur was van de Raad van Toezicht?1
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, heb ik niet uit openbare bronnen kunnen opmaken dat de heer Klein Breteler benoemd zou zijn tot lid van de raad van toezicht. In het algemeen geldt dat het niet aan mij is om mij een oordeel te vormen over de benoeming van een lid van de raad van toezicht. De raad van toezicht als geheel is primair verantwoordelijk voor de benoeming van nieuwe leden van de raad van toezicht. Belangrijk om te melden is dat de cliëntenraad op grond van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen een bindende voordracht heeft voor één lid van de raad van toezicht. Bij de benoeming van toezichthouders heb ik als Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geen rol. Ik vind dat zorgvuldig moet worden gekeken naar de functies en rollen die een sollicitant heeft vervuld. Gewaakt moet worden voor rolvermenging en de negatieve gevolgen die dit kan veroorzaken.
Hoe oordeelt u over de benoeming, terwijl hij eerder (2009) als interim-directeur bij Amstelring is benoemd en mede de fusie tussen Osira en Amstelring heeft begeleid?2
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het niet gek dat de heer H.K.B. als adviseur optrad voor een Raad van Toezicht die in eerste instantie toezicht hield op de Raad van Bestuur, waaronder de heer H.K.B werkte als interim-directeur?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat de fusie tussen Osira en Amstelring er mede toe heeft geleid dat er geen oog meer was voor de kwaliteit, en er een afstand ontstond tussen de Raad van Bestuur en de werkvloer?3
Bij het instellen van verscherpt toezicht bij Osira-Amstelring, afgelopen maart, heeft de IGZ een aantal onderzoeksrapporten gepubliceerd3. In deze rapporten heeft de IGZ geen relatie gelegd tussen de fusie, de kwaliteit van zorg en de relatie van de werknemers met de raad van bestuur.
Ik deel met u dat niet elke fusie positieve effecten heeft. Er zijn ook fusies geweest die hebben geleid tot zeer grote zorginstellingen waar de efficiency, de integraliteit van zorg, de cliëntgerichtheid en/of de kwaliteit van zorg onder druk is komen te staan. Dergelijke fusies zijn ongewenst. Om te zorgen dat de kwaliteit en bereikbaarheid van de zorg beter is gewaarborgd bij fusies introduceer ik de fusie-effectrapportage en de zorgspecifieke fusietoets.
Op welke wijze heeft de heer H.K.B. aan deze afstand bijgedragen in zijn periode als interim-directeur en fusiebegeleider? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Welke openbare procedure heeft de Raad van Toezicht van Osira-Amstelring gevolgd om een nieuwe toezichthouder aan te trekken?
Door middel van informatie uit openbare bronnen kan ik concluderen dat een vacature voor twee nieuwe leden van de raad van toezicht van Osira-Amstelring op internet is geplaatst4.
Op welke wijze is de onafhankelijkheid van de Raad van Toezicht van Osira-Amstelring gegarandeerd, zoals bedoeld in de Health care governance code, artikel 4.4? Staat daar niet onder 5 dat een lid van de Raad van Bestuur gedurende drie jaar niet benoemd mag worden als lid van de Raad van Toezicht?
De Zorgbrede Governancecode (hierna: de code) is een initiatief van de Brancheorganisaties Zorg. Het klopt inderdaad dat er bepalingen in de code zijn opgenomen om de onafhankelijkheid van toezichthouders te waarborgen. Op grond van de code is het inderdaad niet toegestaan dat een voormalig lid van de raad van bestuur, binnen drie jaar na het einde van zijn bestuurlijke functie, lid wordt van de raad van toezicht van dezelfde zorgorganisatie.
Er bestaan in de code waarborgen tegen het handelen in strijd met de code. Zo hanteert de code het «pas toe of leg uit» principe, wat betekent dat wanneer een zorgaanbieder van de code afwijkt, deze afwijking verantwoord zal moeten worden. In de regel zal in het komende jaarverslag van de zorgaanbieder verantwoording volgen. Relevant is dat elke belanghebbende, zoals de cliëntenraad, terecht kan bij de governancecommissie van het Scheidsgerecht Gezondheidszorg. Zij moeten een oordeel vellen. De governancecommissie behandelt klachten met betrekking tot de naleving van de code. Als uiterste middel kan het lidmaatschap van de desbetreffende zorgaanbieder worden opgezegd door de brancheorganisatie, wat ten minste reputatieschade tot gevolg heeft.
Erkent u dat het zijn van interim directeur, als vervanger van een afgetreden bestuurder, door mensen gezien wordt als een vervanger van deze bestuurder, en dat hierdoor de governance code wordt overtreden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Erkent u dat deze benoeming de suggestie dat de bestuurders en toezichthouders elkaar baantjes toeschuiven versterkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat erken ik niet. Een vacature op het internet suggereert immers het tegenovergestelde, namelijk dat openbaar gezocht is naar nieuwe leden voor de raad van toezicht.
Wanneer u kijkt naar de Raad van Toezicht van Osira-Amstelring en de nevenfuncties die de toezichthouders nog meer vervullen, krijgt u dan ook niet het gevoel dat deze toezichthouders elkaar in meerdere toezichthoudende functies ontmoeten, wat in strijd kan zijn met de governance code (art. 4.4 en 4.5)? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Psychedelische truffels |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Psychedelisch truffel net zo populair als eerder de paddo» en «Truffelverbod stimuleert synthetische drugs»?1
Ja.
Is het waar dat psychedelische truffels niet onder een van de lijsten van de Opiumwet vallen? Zo ja, was dat bekend toen de paddo’s op de lijst van de Opiumwet werden geplaatst?
De psychedelische truffels of sclerotia vallen niet onder de Opiumwet. Dit was bekend toen de 186 soorten hallucinogene paddenstoelen per 1 december 2008 op lijst II van de Opiumwet werden geplaatst.
Is het u bekend dat, sinds het verbod op paddo’s er is, er een verschuiving plaatsvindt van het gebruik van paddo’s naar psychedelische truffels? Zo ja, heeft u met dit effect rekening gehouden op het moment dat u paddo’s ging verbieden?
Met een dergelijke verschuiving is rekening gehouden, in zoverre dat een verschuiving als gevolg van de introductie van het verbod op de teelt en de verkoop van hallucinogene paddenstoelen niet uit te sluiten is. In antwoord op eerdere vragen van het lid Joldersma van uw Kamer heeft mijn ambtsvoorganger reeds aangegeven dat uit onderzoek van de VWA uit 2002 is gebleken dat sclerotia een lagere waarde aan hallucinogene stoffen bevatten dan hallucinogene paddenstoelen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, Aanhangsel, nr. 1509).
Deelt u de mening dat het vrijwel onmogelijk is om een verbod op hallucinerende of psychedelische middelen door middel van plaatsing op een lijst te handhaven aangezien er steeds nieuwe middelen met een dergelijke werking ontdekt worden die in de natuur aanwezig zijn? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat het beter is om mensen te informeren en adviseren over het gebruik ervan, in plaats van het steeds verbieden van deze middelen om, vervolgens te moeten constateren bij dat er bij de handhaving achter de feiten wordt aangelopen? Zo nee, kunt u dan met cijfers onderbouwd aantonen dat het verbod op paddo’s daadwerkelijk tot een vermindering van het gebruik van hallucinerende, psychedelische of vergelijkbare drugs heeft geleid?
Die mening deel ik niet, aangezien het paddoverbod wel degelijk succesvol is gebleken in het tegengaan van het aantal incidenten.
Er zijn alleen cijfers beschikbaar van Amsterdam over het aantal gezondheidsincidenten (ambulanceritten) gerelateerd aan hallucinogenen, voornamelijk paddo’s en sclerotia. Daaruit blijkt dat het aantal incidenten is gedaald van 149 in 2007 tot 69 in 2010.
Kent u alle middelen die wereldwijd in de natuur bekend staan vanwege hun hallucinerende of psychedelische werking? Zo ja, hoe kunt u die allemaal kennen en bent u voornemens die allemaal te gaan verbieden? Zo nee, wat zegt dat dan over de waarde van het opnemen van paddo’s op lijst 2 van de Opiumwet?
Het is onmogelijk wereldwijd alle middelen te kennen, maar de meeste middelen met hallucinerende of psychedelische werking die in Nederland worden verhandeld zijn bekend. Het plaatsen van hallucinogene middelen op een van de lijsten van de Opiumwet heeft alleen zin als er sprake is van een zekere mate van bestendig gebruik en er sprake is van aantoonbare gezondheidsschade en schade voor de samenleving. In het geval van de hallucinogene paddenstoelen was er sprake van een bepaalde groep mensen die deze middelen op onverantwoorde wijze gebruikte. Na de introductie van het verbod is het gebruik van deze hallucinogene paddenstoelen aanzienlijk afgenomen en daarmee ook de met dit gebruik samenhangende schade. Een en ander laat onverlet dat naast een verbod goede voorlichting over de effecten en de risico’s van deze middelen van belang is. Het een sluit het ander niet uit.
Deelt u de mening dat de natuur zich niet laat afremmen door wetten en dat de lijsten met hallucinerende middelen nooit compleet kunnen worden? Zo ja, erkent u dan dat beter ingezet kan worden op voorlichting zodat mensen zich bewust worden van de producten die ze gebruiken? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat psychedelische truffels worden verkocht in souvenirshops? Deelt u de mening dat dat onwenselijk is en dat het beter is om de verkoop te reguleren via verkooppunten die verantwoord om gaan met het verstrekken van drugs zoals de meeste coffeeshops? Zo ja, hoe gaat u die gereguleerde verkoop bewerkstelligen? Zo nee, waarom vindt u het beter om psychedelische truffels via souvenirshops te laten verkopen?
Ik heb daarvan kennisgenomen. Het gaat hier echter niet om middelen die onder het regime van de Opiumwet vallen, maar om legale producten, die onder het regime van de Warenwet vallen. Het heeft mijn voorkeur dat dergelijke producten alleen via de zogenaamde smartshops worden verkocht, omdat er dan sprake is van een meer restrictief verkoopbeleid en van voorlichting tijdens de verkoop. Vooralsnog zie ik geen reden voor het introduceren van maatregelen die leiden tot een gereguleerde verkoop van deze truffels.
Het bericht dat verscheidene gemeente de preventieve seksuele gezondheidszorg van jongeren staken |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Klopt het dat het dagelijks bestuur van de GGD Midden Nederland als gevolg van door landelijk beleid ingegeven gemeentelijke bezuinigingen heeft besloten om vanaf 2012 alle taken op het terrein van seksuele gezondheidsbevordering en preventie in vijfentwintig gemeenten te staken? Zo nee, kunt u dat toelichten?
Nee, voor de toelichting op dit antwoord verwijs ik naar het antwoord op vraag 1 van het lid Arib (2011Z25258).
Zijn er bij u meer gemeenten bekend waar deze taken zijn dan wel worden gestaakt?
De taken van gemeenten op het terrein van infectieziektebestrijding en gezondheidsbevordering zijn wettelijk verankerd. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 4 van het lid Arib (2011Z25258).
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat gemeenten geen of minder aandacht schenken aan de seksuele gezondheidsbevordering en preventie van soa/hiv, ongewenste zwangerschap en seksuele dwang? Deelt u de mening dat dit negatieve gevolgen heeft voor de seksuele gezondheid van jongeren?
Ja, ik deel deze mening en verwijs daarbij naar het Nationaal soa/hiv plan 2012–2016 «Bestendigen en versterken» dat ik op 5 december jl. aan uw Kamer heb doen toekomen. Ik merk daarbij wel op dat de wijze waarop gemeenten en GGD-en invulling geven aan deze taken verschillend is en dat ook de behoefte niet in alle gemeenten gelijk is. Voor mij staat voorop dat gemeenten hun taken in het kader van de Wet Publieke Gezondheid, inclusief de taken op het gebied van infectieziekten en seksuele gezondheid op voldoende niveau uitvoeren. Zie ook het antwoord op vragen 1 en 7 van het lid Arib (2011Z25258).
Bent u bereid gemeenten aan te moedigen om de bevordering van de seksuele gezondheid van jongeren op te nemen in de gemeentelijke gezondheidsnota en het gesprek hierover met de gemeentes aan te gaan?
De gemeenten kiezen zelf de prioriteiten in hun nota’s gemeentelijk gezondheidsbeleid. Dat doen ze op basis van lokale epidemiologische gegevens; zij nemen daarbij de landelijke prioriteiten in acht. Bij gezondheidsbevorderende taken hebben gemeenten meer beleidsvrijheid dan bij uitvoeringstaken zoals de jeugdgezondheidszorg.
Het bevorderen van seksuele gezondheid van jongeren behoort niet tot de landelijke speerpunten; wel staat in de landelijke nota dat de focus van het gezondheidsbeleid meer moet worden gelegd bij de jeugd. In de handreiking gezonde gemeente van het Centrum Gezond Leven (CGL), die gemeenten kunnen gebruiken bij het opstellen van hun nota, is het bevorderen van seksuele gezondheid één van de specifieke thema’s. Dit kan gemeenten stimuleren om het onderwerp in hun nota’s op te nemen. Daarnaast vinden er de komende tijd gesprekken plaats met gemeenten en GGD-besturen over de ondersteuningsbehoeften van gemeenten bij hun lokaal gezondheidsbeleid. Indien nodig zal daar ook aandacht voor dit onderwerp zijn.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het notaoverleg gezondheidsbeleid «Gezondheid dichtbij» op 19 december 2011 a.s.?
Ja.
Het bericht 'Onwettige prijsverhogingen stad- en streekvervoer |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht: «Onwettige prijsverhogingen stad- en streekvervoer»?1
Ja.
Klopt het dat er «extreme» prijsverhogingen van wel tientallen procenten worden doorgevoerd die hoger liggen dan wettelijk is toegestaan en tevens indruisen tegen de met u gemaakte afspraken wat betreft «rust» in de tarieven na invoering van de OV-chipkaart?
De tarieven in het regionaal openbaar vervoer worden in de regio’s door decentrale overheden vastgesteld. Zij hebben mij laten weten dat de voorzitters van de koepelorganisaties IPO en SkVV hebben ingestemd met een voorstel van de regionale vervoerders om de tarieven van de in het bericht genoemde OV-abonnementen per 1 januari 2012 te verhogen. Het gaat om de stad-/streeksupplementen bij het NS-trajectabonnement en de 2e en meerdere «bijkaarten» bij het OV-jaarabonnement voor gezinsleden (samen circa 5% van de jaarlijkse opbrengsten in het stad- en streekvervoer).
In het kader van het Aanvalsplan OV-chipkaart (februari 2008) is tussen het Rijk en de decentrale overheden afgesproken dat in het eerste jaar nadat het NVB in een regio is afgeschaft, voor de verschillende producten geen tariefsverhogingen behoudens indexering worden doorgevoerd in de decentrale concessies. Deze afspraak, die ook wel bekend staat als het zogenaamde «jaar tariefrust», is gemaakt om bij de introductie van de OV-chipkaart rust te hebben op het tarievenfront. Dit betreft overigens geen wettelijke regeling maar een bestuurlijke afspraak.
Ten aanzien van de indexering voor 2012 hebben de decentrale overheden mij laten weten dat zij hebben besloten de tarieven van het regionale openbaar vervoer met gemiddeld 4,9% te verhogen in 2012. Deze verhoging ziet in beginsel op alle abonnementen en het reizen op saldo, en past in de afspraak over de tariefrust.
Uit het bericht blijkt echter dat de verhoging van de genoemde OV-abonnementen per 1 januari 2012 hoger is dan de landelijke indexering. Een dergelijke verhoging past niet binnen de afspraken van de tariefrust.
Ik heb de decentrale overheden daarom, middels een brief aan de voorzitters van de koepelorganisaties IPO en SkVV, laten weten dat ik er van uitga dat ze zich zullen houden aan de gemaakte afspraken over de tariefrust, alvorens de genoemde tariefsverhoging door te voeren. Een afschrift van beide brieven 2 treft u als bijlage aan.
Klopt het dat deze prijsverhogingen niet, zoals wettelijk verplicht is, zijn voorgelegd aan de consumentenorganisaties? Zo ja, wat is de reden daarvan? Zo ja, gaat u de overheden en vervoerders hier op aanspreken?
De decentrale overheden hebben mij laten weten dat er oorspronkelijk vanuit werd gegaan dat per 1 januari 2012 de stad-/streeksupplementen voor de particuliere markt per die datum zouden worden afgeschaft en vervangen door een nieuw product. Dit bleek echter niet haalbaar. Hierop hebben overheden en vervoerders besloten om het supplement nog enige maanden te handhaven en hebben de decentrale overheden uiteindelijk ingestemd met de tariefsverhoging. Dit gebeurde vooruitlopend op advisering door de verschillende Regionale Overlegorganen Consumentenbelangen Openbaar Vervoer (ROCOV). Volgens de decentrale overheden konden deze nieuwe tarieven procedureel niet meer door de regio’s ter advisering aan de ROCOV’s worden voorgelegd. Dat gebeurt nu alsnog. Bij een aantal overheden is dit al gebeurd, bij andere loopt dit adviestraject nog. Ik ga er vanuit dat de decentrale overheden een zorgvuldige procedure volgen voordat de tariefsverhoging daadwerkelijk wordt doorgevoerd.
Voordat de decentrale overheden besluiten nemen over de tarieven moet hierover advies gevraagd worden aan de consumentenorganisaties. In de in antwoord 2 genoemde brieven aan IPO en SkVV heb ik de decentrale overheden hier op aangesproken en gewezen op de wettelijke adviesplicht van consumentenorganisaties.
Denkt u dat door deze prijsverhogingen meer reizigers gebruik gaan maken van het openbaar vervoer?
Ik heb geen inzicht in het effect van de voorgenomen tariefsverhogingen op het gebruik van het openbaar vervoer. Zoals ik uw Kamer eerder al heb aangegeven, acht ik tariefsverhoging in het stad- en streekvervoer in beginsel gerechtvaardigd in het licht van de op lange termijn gewenste verhoging van de kostendekkingsgraad. De invulling hiervan moet uiteraard wel passen binnen de gezamenlijk gemaakte afspraken, waarbij in deze kwestie de afspraak van een jaar tariefrust geldt.
Mogelijke corruptie van een bestuurslid van Buma/Stemra |
|
Mariko Peters (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de PowNews uitzending van 30 november 2011 over mogelijke corruptie van een bestuurslid van Buma/Stemra, door een aanbod om bemiddeling voor teruggave aan een componist van onterecht door Buma/Stemra aan die componist niet uitbetaalde royalties tot een bedrag van circa 1 miljoen euro te koppelen aan ontvangst van een eenderde van dat bedrag?
Ja.
Hoe oordeelt u over dit beschreven gedrag van de bestuurder van Buma/Stemra, dat tot wettelijk opgedragen taak heeft de auteursrechten van artiesten ten behoeve van die artiesten te beheren?
Het betreft een verontrustend bericht. Bestuursleden van welke rechtspersoon dan ook dienen integer te handelen en de besluitvorming binnen het bestuur van de rechtspersoon niet ten eigen voordele te beïnvloeden. Dit volgt ook uit de Richtlijnen goed bestuur en integriteit cbo’s die onderdeel uitmaken van de CBO keurmerkcriteria en die Buma/Stemra heeft aangegeven te zullen naleven.
Naar aanleiding van de uitzending heb ik contact opgenomen met het College van Toezicht Auteursrechten met het verzoek de zaak met voorrang te onderzoeken. Het College van Toezicht Auteursrechten is belast met het toezicht op de door de wetgever aangewezen collectieve beheersorganisaties, zoals de vereniging Buma. Het College heeft blijkens het persbericht op 1 december 2011 een onderzoek ingesteld naar de achtergronden van de claim van de componist in kwestie en de betrokkenheid van het bestuurslid hierbij. Buma is door het College van Toezicht Auteursrechten verzocht aan te geven welke maatregelen zijn getroffen en zullen worden getroffen naar aanleiding van dit incident. Buma/Stemra heeft aangegeven dat het bestuurslid is teruggetreden uit zijn functie. Het bestuur van Buma/Stemra vergadert komende woensdag over de kwestie. Voice, de koepelorganisatie van cbo’s, heeft in een persbericht aangegeven ten scherpste afstand te nemen van belangenverstrengeling bij bestuurders en erop te vertrouwen dat Buma/Stemra passende maatregelen zal nemen als de verdediging van het bestuurslid naar de mening van het bestuur ontoereikend is. Een definitief oordeel is pas mogelijk als het onderzoek is afgerond.
In casu betreft het een bestuurslid van de stichting Stemra. Ik wijs u erop dat het College van Toezicht formeel nog geen bevoegdheid heeft ten aanzien van de stichting Stemra. Ik vertrouw erop dat de stichting Stemra, gelet op haar nauwe verbondenheid met de vereniging Buma, op vrijwillige basis haar medewerking zal verlenen aan het onderzoek. In het wetsvoorstel toezicht1 dat bij uw kamer voorligt is geregeld dat ook andere dan door de wetgever aangewezen cbo’s (zoals Stemra) onder het toezicht van het College van Toezicht komen te vallen. Voorts zal na inwerkingtreding van het voorstel het College van Toezicht de aanwijzingen die het een cbo geeft, kracht kunnen bijzetten door het opleggen van een boete of last onder dwangsom.
Kunt u bevestigen of Buma/Stemra inderdaad ten onrechte royalties van de componist heeft achtergehouden, terwijl het zijn werk veelvuldig heeft gebruikt voor eigen reclameboodschappen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zegt dit over de geloofwaardigheid van Buma/Stemra en de betrokken bestuurder?
Zie antwoord vraag 2.
Wat bent u van plan in reactie hierop te ondernemen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de geplande tweede termijn van het algemeen overleg auteursrechten op 7 december a.s.?
Ja.
De grote bijdrage van Poolse arbeidsmigranten aan de Nederlandse economie |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Polen goed voor Nederlandse economie»?1
Iedereen die werkt draagt bij aan de economie. Dat geldt ook voor arbeidsmigranten uit EU-lidstaten. Echter, het is ook duidelijk dat arbeidsmigratie problemen met zich meebrengt, zoals malafide uitzendbureaus, huisvesting en een toenemend beroep op de sociale zekerheid.
Hoe beoordeelt u de 1,8 miljard euro die Poolse arbeidsmigranten bijdragen aan de Nederlandse economische groei? Hoe verhoudt dit zich tot het huidige kabinetsbeleid dat is gericht op het sneller terugsturen van Polen en het in grotere mate uitsluiten van de sociale zekerheid? Heeft dit het risico dat Nederland een onaantrekkelijke reputatie krijgt? Is hierbij de uitspraak van de Poolse minister Pawlak, dat «de onderlinge verhoudingen tussen Polen en Nederland kunnen verzuren», een eerste teken aan de wand?2
Het kabinet heeft maatregelen getroffen om arbeidsmigratie uit EU-lidstaten in goede banen te leiden, zoals uiteengezet in mijn brieven van 14 april 2011 en 18 november 2011.3 Een deel van de maatregelen betreft de terugkeer van EU-burgers die geen verblijfsrecht meer hebben in Nederland, bijvoorbeeld omdat ze werkloos zijn. Dit is niet de categorie die een positieve bijdrage levert aan de Nederlandse economie. Over de maatregelen van het kabinet vindt regelmatig overleg plaats met de andere EU-lidstaten en de Europese Commissie. Dit overleg verloopt in een goede verstandhouding.
Deelt u de mening dat van Bulgaren en Roemenen soortgelijke positieve economische effecten mogen worden verwacht? Hoe verhoudt dit zich tot uw voornemen om – via het behoud van de tewerkstellingsvergunning vanaf 2012 – een administratieve barrière voor Roemeense en Bulgaarse arbeidsmigranten in stand te houden?
In ons land staan honderdduizenden mensen aan de kant met een uitkering. Het kabinet vindt dat eerst het in Nederland beschikbare arbeidspotentieel moet worden benut, voordat arbeidsmigranten worden ingezet. Het verminderen van het aantal mensen met een uitkering levert een positieve bijdrage aan de Nederlandse economie. Extra instroom van Bulgaren en Roemenen is dan ook niet wenselijk, temeer omdat er naast de Nederlandse werklozen ook nog eens ongeveer 300 000 migranten uit Midden- en Oost-Europa in Nederland zijn.
Klopt het dat u de tewerkstellingsvergunning vanaf 2012 alleen mag handhaven bij een ernstige/dreigende verstoring van de arbeidsmarkt en na kennisgeving aan de Europese Commissie? Wilt u de brief aan de Commissie, waarin u aannemelijk maakt dat de Nederlandse arbeidsmarkt ernstig/dreigend is verstoord, eerst aan de Kamer voorleggen?
Conform de bepalingen van het Toetredingsverdrag met Bulgarije en Roemenië hebben de lidstaten van de Europese Unie de mogelijkheid om tot uiterlijk 1 januari 2014 overgangsmaatregelen toe te passen voor het werknemersverkeer met deze landen. Dit is inderdaad alleen mogelijk in geval van ernstige verstoringen van de arbeidsmarkt of het dreigen daarvan. De Europese Commissie ontvangt voor het einde van het jaar een notificatie over het Nederlandse standpunt. De tekst4 van deze notificatiebrief is als bijlage bijgevoegd. In deze tekst is aangesloten bij de redenering zoals aangegeven in mijn brief van 18 november, aangevuld met de meest recente CPB-ramingen over de arbeidsmarkt. Om die reden heb ik het niet nodig gevonden om de notificatiebrief eerst aan de Kamer voor te leggen.
Het onderzoek van de Vereniging Eigen Huis |
|
Brigitte van der Burg (VVD) |
|
Piet Hein Donner (CDA) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het onderzoek van de Vereniging Eigen Huis, waaruit zou blijken dat de onroerend zaakbelastingonroerendezaakbelasting (OZB), ondanks de dalende huizenprijzen, en de overige gemeentelijke woonlasten volgend jaar stijgen?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitkomsten van het onderzoek van de Vereniging Eigen Huis?
Het onderzoek van de Vereniging Eigen Huis is voor een deel gebaseerd op nog niet vastgestelde begrotingscijfers. Ik wacht de cijfers van het Centraal bureau voor de statistiek af, die in de loop van het eerste kwartaal van 2012 worden verwacht. Dit zijn cijfers op basis van vastgestelde begrotingen. Deze cijfers zullen ook gehanteerd worden bij het vaststellen van de belastingaanslag van de burger. Totdat deze cijfers bekend zijn kan ik niet beoordelen of gemeenten onder de vastgestelde macronorm blijven en evenmin of deze cijfers representatief zijn.
In hoeverre is het onderzoek van de Vereniging Eigen Huis, gedaan in 114 gemeenten, representatief voor alle gemeenten?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre blijven de gemeenten in totaal zijn totaliteit binnen de voor volgend jaar vastgestelde macronorm van 3,75%?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u de ontwikkeling van de stijgende woonlasten, waaronder de OZB, blijven monitoren en de Tweede Kamer daarover hierover informeren?
In de bestuursafspraken met gemeenten is opgenomen dat «Rijk en de gemeenten streven naar zo veel mogelijk transparantie over de ontwikkeling van de lokale lasten. Daarom hanteren Rijk, gemeenten, provincies en waterschappen gezamenlijk een uniforme monitor van een gezaghebbende instantie die als leidend wordt bestempeld. Partijen formuleren gezamenlijk de opdracht daartoe. De overheden onderschrijven naar buiten toe de uitkomsten van de monitor.» Inmiddels wordt gewerkt aan deze gezamenlijke monitor. De woonlasten worden dan ook blijvend gemonitord en de uitkomsten daarvan zullen aan u bekend worden gemaakt.
Het bericht 'Verpleeghuis vraagt geld voor oppompen van banden |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Verpleeghuis vraagt geld voor oppompen van banden»?1
Ja, ik ken het bericht.
Bent u bekend met de eerder gestelde Kamervragen over onterechte bijbetalingen in AWBZ-instellingen en de door uw voorganger gegeven antwoorden?2 Bij hoeveel instellingen heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) geconcludeerd dat er sprake was van onterechte bijbetalingen? Welke maatregelen heeft de NZa vervolgens tegen deze instellingen genomen?
Ik ben bekend met de eerder gestelde Kamervragen en de antwoorden daarop.
Medio 2010 heeft de NZa signalen ontvangen dat sommige instellingen kosten in rekening brachten voor zaken die tot de aanspraak behoren. De NZa heeft in de zomer van 2010 een meldpunt opengesteld, de meldingen beoordeeld en de terechte meldingen doorgezet naar de zorgkantoren. De NZa heeft in haar rapport van februari 2011 aangegeven dat het opleggen van formele handhavingsmaatregelen toen niet opportuun was. Door de aansporingen van de NZa, zorgkantoren, Actiz en cliëntenorganisaties verbeterden zorgaanbieders in de AWBZ hun beleid.
Omdat er in het voorjaar van 2011 signalen waren dat onterechte betalingen bleven voortduren, heeft de NZa in lijn met de motie Agema-Venrooij, een hernieuwd handhavingstraject ingezet. De NZa heeft sinds mei dit jaar 56 meldingen ontvangen (peildatum 14 december 2011). Hiervan zijn er nog 15 in behandeling. In 3 gevallen heeft de NZa geconstateerd dat er sprake was van een overtreding. De aanbieders hebben een aanwijzing van de NZa ontvangen om de overtreding te staken en de namen van de aanbieders zijn in november openbaar gemaakt.
Bent u bekend met de brochure van het College Voor Zorgverzekeringen genaamd «Daar hebt u recht op in een AWBZ-instelling»?3
Ik ben bekend met de brochure van het College voor Zorgverzekeringen. Ik deel uw mening dat de rechten van cliënten bij betrokkenen bekend moet zijn. Een brochure is daarvoor een middel, die ook toegankelijk is via de website van het CVZ. Daarnaast verwijzen verschillende bronnen, zoals de website van de NZa en cliëntenorganisaties, naar dit document. Ik vertrouw op de eigen verantwoordelijkheid van partijen om deze informatie tot zich te nemen.
Deelt u de mening dat deze brochure bekend moet zijn bij alle Raden van Bestuur, alle cliëntenraden en alle bewoners van verpleeg- en verzorgingshuizen in Nederland? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen gaat u treffen tegen bestuurders van AWBZ-instellingen die onterecht een eigen bijdrage vragen van bewoners?
Er worden reeds maatregelen getroffen door de NZa. In mijn brieven van 20 juni en 25 oktober jongstleden heb ik uiteen gezet welke maatregelen de NZa neemt bij onterechte betalingen. De raad van bestuur krijgt deze maatregelen opgelegd als vertegenwoordiger van de zorginstelling.
Deelt u de mening dat bestuurders die onterecht een eigen bijdrage van hun bewoners gevraagd hebben, dit geld uit hun eigen zak terug moeten betalen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Ik vind het van belang dat cliënten hun geld terugkrijgen als blijkt dat zij onterecht hebben betaald. De NZa heeft in haar aanwijzing aan overtreders gewezen op hun terugbetalingsverplichting jegens de bewoners. De overtredende aanbieders hebben aangegeven hun beleid aan te passen en de bewoners te compenseren. De NZa doet na enige tijd navraag bij de melders of zij zijn gecompenseerd. De raad van toezicht kan – als het gaat om maatregelen jegens de raad van bestuur – ingrijpen wanneer de raad van bestuur niet goed functioneert.
Deelt u de mening dat, wanneer blijkt dat een bestuurder voor een tweede maal onterecht eigen bijdragen vraagt van zijn bewoners, deze bestuurder op staande voet ontslagen moet worden? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat een moeder met kinderen op straat is gezet |
|
Sharon Gesthuizen (SP) |
|
|
|
|
Klopt het dat er nog steeds uitgeprocedeerde gezinnen met minderjarige kinderen op straat belanden, terwijl hun terugkeer nog niet is geëffectueerd? Zo ja, gaat u ervoor zorgen dat deze alsnog opgevangen worden tot ze feitelijk naar hun land van herkomst kunnen terugkeren? Zo nee, wat is dan uw reactie op het bericht dat een moeder met kinderen in de kou op straat is gezet?1
In reactie op deze vragen verwijs ik graag naar het antwoord van de toenmalige minister van Justitie op schriftelijke vragen over het op straat zetten van een gezin met minderjarig kind3. In dat antwoord is vermeld dat naar aanleiding van de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Gravenhage van 27 juli 2010 (dit betrof de tussenuitspraak die vooraf ging aan de uitspraak van 11 januari 2011) geen onderdak van gezinnen met minderjarige kinderen wordt beëindigd. Dit betekent echter niet dat alle gezinnen met minderjarige kinderen daarmee in aanmerking komen voor opvang. Zoals in het desbetreffende antwoord op kamervragen is aangegeven, vormt de uitspraak geen aanleiding om, buiten de geldende regelgeving in relatie tot opvang voor asielzoekers, opvang te bieden aan personen die niet reeds opvang genoten en zal het indienen van een tweede of volgende asielaanvraag geen aanleiding vormen om opvang te verlenen wanneer deze reeds in de algemene asielprocedure is afgewezen. In de in het AD genoemde casus was sprake van een gezin dat zich meldde om een tweede of volgende asielaanvraag in te dienen, en direct daaraan voorafgaand niet reeds in de opvang verbleef. In augustus 2011 heeft het gezin de toen geboden opvang zelf met onbekende bestemming verlaten. Vreemdelingen die een tweede of volgende asielaanvraag willen indienen, komen op grond daarvan niet zonder meer in aanmerking voor opvang. Om de aanvraag in te dienen wordt een afspraak gemaakt. Indien deze aanvraag niet direct in de procedure in het aanmeldcentrum wordt afgewezen, krijgt de aanvrager hangende de behandeling van de aanvraag in de verlengde asielprocedure opnieuw opvang. In dat laatste geval zal, nu het een gezin met kinderen betreft, een eventuele afwijzing van de aanvraag niet tot beëindiging van de opvang leiden.
Een afspraak voor het indienen van de opvolgende asielaanvraag was gepland op 20 december 2011 en wordt op verzoek van de betrokkenen verzet naar januari 2012. Na indiening van de aanvraag zal tevens duidelijk worden of er aanleiding is om het gezin opnieuw in de opvang op te nemen.
Deelt u de mening dat het op straat zetten van uitgeprocedeerde minderjarige asielzoekers in strijd is met de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag d.d. 11 januari jl?2 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Welke oplossingen ziet u om te voorkomen dat gezinnen met minderjarige kinderen op straat terechtkomen? Welke acties gaat u ondernemen wanneer een gezin op straat wordt gezet, terwijl terugkeer nog niet is geëffectueerd?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid deze vragen binnen een week te beantwoorden?
Zie antwoord vraag 1.