De censuurpolitiek van het regime van de Communistische Volksrepubliek China |
|
Wim Kortenoeven (PVV) |
|
![]() |
Kent u de nieuwsberichten «Lady Gaga slachtoffer Chinese censuur»1 en «Tibet: Editor Sentenced to Prison»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Chinese autoriteiten nu ook al Westerse muziek censureren? Gaat u de Chinese autoriteiten hierop aanspreken?
De censuur van populaire muziek (zowel westerse als Aziatische) in China is niet nieuw. Doel daarvan is naar zeggen van de Chinese regering om in Chinese ogen «decadente, vulgaire, pornografische en andere onfatsoenlijk uitingen» te weren. Er is een lijst van 100 liederen bekend gesteld waarvan het ministerie van Cultuur heeft verklaard dat voor plaatsing op internet niet de juiste procedure is doorlopen. Voor het aanbieden van muziek op internet moet vooraf goedkeuring worden verkregen. De Nederlandse regering acht dergelijke restricties in strijd met de vrijheid van meningsuiting.
Het bevorderen van een vrij en ongecensureerd internet is voor Nederland een prioriteit bij de bevordering van mensenrechten: zonder internetvrijheid is niet alleen de vrijheid van meningsuiting in het geding, maar wordt ook het culturele leven beperkt. Tijdens zijn bezoek aan Peking, waar Nederland gastland was op de «International Book Fair», heeft staatssecretaris Zijlstra van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap onder andere in zijn contacten met de Chinese autoriteiten nadrukkelijk aandacht gevraagd voor het belang van de vrijheid van meningsuiting.
Hoe beoordeelt u de veroordeling van de Tibetaanse schrijver Tashi Rabten tot vier jaar cel?
Ik heb hiervan met zorg kennis van genomen. Het lijkt erop dat Wang Tashi Rabten is vervolgd om zijn publicaties. Wang Tashi Rabten was redacteur van een tijdschrift dat door de Chinese autoriteiten is verboden. Deze zaak heeft daarom mijn aandacht. De EU heeft tijdens de mensenrechtenconsultaties deze zaak aan de orde gesteld.
Deelt u de mening dat de «18th Beijing International Book Fair», die plaatsvindt van 31 augustus t/m 4 september en waarin Nederland een bijzondere rol vervult, een uitgelezen kans biedt om de vrijheid van meningsuiting in China te helpen bevorderen? Zo ja, wat is er in dat kader dan door u ondernomen? Zo nee, waarom niet?
De «Beijing International Book Fair» is een commerciële beurs waarbij dit jaar het Nederlandse boek centraal staat. De Nederlandse inbreng wordt verzorgd door het Nederlands Letterenfonds. De Nederlandse regering ondersteunt dit, onder meer door de opening van de Nederlandse stand door staatssecretaris Zijlstra.
In zijn gesprekken met onder andere de Chinese autoriteiten heeft staatssecretaris Zijlstra aandacht gevraagd voor het belang van de vrijheid van meningsuiting en heeft hij de Nederlandse visie uitgedragen. In zijn openingstoespraak heeft de staatssecretaris aangegeven hoe belangrijk Nederland de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van pers vindt. Hij heeft daarnaast gesproken met een «dissidente» Chinese schrijver.
De deelname van een keur aan Nederlandse schrijvers aan de «Beijing International Book Fair» biedt verder de mogelijkheid het gesprek aan te gaan met vakgenoten, onder andere over de ruimte die zij hebben om hun mening te uiten. Ook dat kan daadwerkelijk helpen. Daarnaast worden ook contacten gelegd met de academische wereld om de mensenrechtendialoog verdere verdieping te geven. Zo is de Nederlandse professor Zwart uitgenodigd bij een seminar over de dialoog tussen onze landen aan de Chinese Shandong Universiteit.
Herinnert u zich uw toezegging, gedaan in het vragenuur van 28 juni jl., met betrekking tot het publiceren van een anti-censuurverklaring op de website van de Nederlandse ambassade in Beijing? Is of wordt zo'n verklaring gepubliceerd? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de «Beijing International Book Fair» brengt de Nederlandse ambassade niet alleen nieuws over het evenement via haar internetsite, maar is tegelijk de Nederlandse mensenrechtennotitie, in het Chinees vertaald, op de website geplaatst.
Bent u bereid deze vragen uiterlijk 1 september te beantwoorden?
Ik heb voor de beantwoording een aantal ontwikkelingen rondom de International Book Fair afgewacht.
Hoge annuleringskosten bij online boeken van reizen |
|
Sharon Dijksma (PvdA), Martijn van Dam (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u uitleggen waarom de bedenktijd uit de wet Kopen op afstand en de Europese e-commercerichtlijnen niet geldt voor het boeken van reizen? Geldt dat voor alle diensten die op reizen betrekking hebben zoals het boeken van een pakketreis (vlucht, lokaal vervoer en hotel), het boeken van separate vliegtickets, het reserveren van een hotel, huisje of camping, enzovoorts?
De Nederlandse regels over koop op afstand, waaronder ook telefonische
verkoop en verkoop via een webwinkel vallen, zijn opgenomen in het Burgerlijk Wetboek (titel 1, afdeling 9A, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, inzake overeenkomsten op afstand) en vinden voor een groot deel hun oorsprong in de richtlijn koop op afstand.1 Deze richtlijn zorgt ervoor dat overal in Europa hetzelfde minimum aan consumentenbescherming geldt en kent onder meer het recht toe aan de consument om binnen een bepaalde periode de overeenkomst te ontbinden (het herroepingsrecht). De regeling over pakketreizen kent geen herroepingsrecht (titel 7A van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, gebaseerd op de richtlijn pakketreizen).
Bepaalde overeenkomsten zijn van het herroepingsrecht van de richtlijn koop op afstand uitgesloten. Het gaat hier onder meer om diensten met betrekking tot logies, vervoer, het restaurantbedrijf en vrijetijdsbesteding die tijdens een bepaalde periode of op een bepaald moment verricht moeten worden (artikel 3 van de richtlijn en artikel 7:46i BW). Voor dit soort diensten geldt geen herroepingsrecht omdat er bijna altijd sprake is van een unieke reservering voor de consument, meestal bij een derde partij zoals de vervoerder. Bij een boeking van deze diensten door de consument wordt deze in de meeste gevallen meteen bij de diverse toeleveranciers vastgelegd. Deze toeleveranciers hanteren hun eigen leverings- en annuleringsvoorwaarden richting de aanbieder. De aanbieder van de dienst zal bij annulering daarom zelf vaak aanzienlijke kosten moeten maken bij geboekte vliegtickets of vakanties. Meer in het algemeen zijn prijzen van vakantiediensten sterk tijdgebonden. Als de consument toch kan herroepen, zal dit extra kosten met zich meebrengen omdat de reservering mogelijk komt te vervallen en plekken niet meer voor hetzelfde bedrag kunnen worden verkocht. Ook bij de totstandkoming van de nieuwe richtlijn consumentenrechten is om deze redenen het herroepingsrecht uitgesloten voor de genoemde diensten.
Vindt u het vandaag de dag, nu inmiddels een meerderheid van de consumenten zijn vakantie «op afstand» (via internet of telefonisch koopt), nog steeds terecht dat consumenten geen wettelijke bedenktijd hebben wanneer zij een vakantie of een reis boeken?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer is een boeking van een reis via internet eigenlijk juridisch bindend? Is de consument juridisch gebonden bij het opgeven van zijn persoonsgegevens of pas wanneer hij een betalingshandeling verricht (bijvoorbeeld door creditcardgegevens op te geven)?
Het enkel invullen van de persoonsgegevens leidt niet tot een juridisch bindende overeenkomst. Het sluiten van een overeenkomst is gebaseerd op aanbod en aanvaarding (6:217 BW). Voor via internet gesloten overeenkomsten gelden op grond van de artikelen 6:227a-6:227c BW aanvullende eisen. De consument is gebonden aan de overeenkomst nadat hij de door hem gewenste reis heeft geselecteerd en akkoord is gegaan met de algemene voorwaarden. Hij kan de overeenkomst ontbinden tot het moment dat de aanbieder de boeking van de reis heeft bevestigd. De dienstverlener is bij de boeking verplicht om de consument goede informatie te verstrekken over het boekingsproces en hoe de overeenkomst tot stand zal komen (6:227b lid 1 BW). Laat de dienstverlener dit na, dan kan de consument de overeenkomst vernietigen, zodat hij hieraan niet langer is gebonden (6:227b lid 4 BW).
Zijn ook bij u voorbeelden bekend van mensen die bij het ontvangen van de boeking een fout ontdekten, bijvoorbeeld in de naam die ze hadden opgegeven voor het vliegticket of de datum waarop de reis moet plaatsvinden, maar die ondanks dat ze dat direct aangaven voor de wijziging of annulering toch een aanzienlijk deel van de reissom moesten betalen? Zijn mensen juridisch verplicht in zo'n geval te betalen? Of geldt het algemene rechtsbeginsel van redelijkheid en billijkheid en kunnen mensen met een beroep daarop voorkomen dat ze verplicht worden grote bedragen te betalen voor een wijziging of voor een vakantie die ze niet genoten hebben?
Bij het sluiten van iedere overeenkomst geldt dat zowel de verkoper als de consument rechten en plichten hebben. Ook ben ik van mening dat van consumenten een eigen verantwoordelijkheid mag worden verwacht bij het aangaan van overeenkomsten. Het maakt daarbij geen verschil of deze overeenkomst online of in een winkel wordt gesloten.
Ter voorkoming van fouten wordt de consument bij het boeken via een webwinkel verschillende malen gevraagd om zijn gegevens te controleren. Voordat de betaling plaatsvindt, krijgt de consument nogmaals de vraag of alle gegevens kloppen. Gaat het om een vooraf samengestelde reis, dan mag de aanbieder van een dienst bepaalde kosten rekenen voor door de consument gevraagde wijzigingen of annulering met een maximum van de reissom (7:503 BW). De consument moet hier wel van in kennis worden gesteld en moet akkoord gaan met de voorwaarden. Ik vind dat de kosten in redelijke verhouding moeten staan met de daadwerkelijk gemaakte kosten.
De algemene voorwaarden die de ANVR hanteert en die in overleg met de consumentenbond tot stand zijn gekomen, hebben een bepaling waardoor de consument tegen betaling van € 27 om wijzigingen van de reisovereenkomst kan verzoeken. Tot 28 dagen voor vertrek worden deze wijzigingen voor zover mogelijk aangebracht.2 Annulering is volgens de voorwaarden mogelijk tegen inhouding van een deel van de reissom, afhankelijk van het tijdstip waarop de consument annuleert.3
Daarnaast voorzien ook de algemene voorwaarden van Thuiswinkel.org in een herstelmogelijkheid. Leden worden hierop gecontroleerd en gecertificeerd. Deze herstelmogelijkheid is de manier waarop de consument, voor het sluiten van de overeenkomst, de door hem in het kader van de overeenkomst verstrekte gegevens kan controleren en indien gewenst herstellen.
Een beroep op de redelijkheid en billijkheid kan slagen indien de kosten voor het wijzigen van de overeenkomst disproportioneel zijn. De consument kan dan naar de rechter of een geschillencommissie gaan, die op grond van de omstandigheden van het geval een oordeel velt. Gelet op de bestaande praktijk in de reisbranche en de mogelijkheden voor de consument om tegen excessen op te treden, zie ik geen aanleiding om de regels aan te passen.
Deelt u de mening dat het oneerlijk en onredelijk is als mensen tientallen procenten van de reissom moeten betalen wanneer ze zeer korte tijd na een boeking een foutje ontdekken en dat willen corrigeren? Zo ja, bent u bereid (indien nodig) regelgeving aan te passen zodat mensen altijd in de gelegenheid worden gesteld een vergissing te kunnen corrigeren mits dat binnen korte tijd na boeking gebeurt?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er onoverkomelijke bezwaren te bedenken tegen de introductie van een bedenktijd voor het «kopen op afstand» van een vakantie, in elk geval wanneer datum waarop geboekt wordt ruim voor de datum ligt waarop de reis gemaakt wordt? Zo ja, welke?
In de eerste plaats verwijs ik naar het antwoord op vragen 1 en 2. Daarnaast hebben de Consumentenbond, de ANVR en Thuiswinkel.org terugkerend overleg over de algemene voorwaarden en de rechten van de consument. Er is tussen deze organisaties overeenstemming over het feit dat er geen herroepingsrecht geldt in deze sector. Daaraan voeg ik toe dat ik medio 2012 een richtlijnvoorstel verwacht van de Europese Commissie die de richtlijn Pakketreizen zal vervangen (Richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten4). Bij het bepalen van de Nederlandse inzet zal ik in overleg met belangenorganisaties bezien of er aanleiding is de richtlijn op dit punt te herzien.
Bent u voorstander van het invoeren van het recht op bedenktijd voor het boeken van reizen of vakanties via internet, eventueel beperkt tot die gevallen waarijn ruim vantevoren wordt geboekt?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat er nog steeds niet voldoende kleding voor militairen is |
|
Han ten Broeke (VVD), André Bosman (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Vakbond Defensie deelt kleding uit»?1
Ja.
Wat vindt u er van dat de vakbond VBM/NOV zich verplicht voelt kleren aan militairen uit te delen, omdat Defensie kennelijk niet in staat is dit in voldoende mate zelf te doen?
Ik heb waardering voor de betrokkenheid van de vakbond VBM/NOV bij het militaire personeel. Zie verder het antwoord op de vragen 3 en 4.
Deelt u de mening dat Nederlandse militairen te allen tijde de juiste militaire kleding tot hun beschikking moeten hebben zodat zij niet gedwongen worden om slecht toegerust en onbeschermd aan trainingen mee te doen?
De situatie rondom de tekorten aan kleding en uitrusting is aan het verbeteren. Militairen die worden uitgezonden hebben altijd al prioriteit gekregen bij de levering. Bij de belangrijkste artikelen die nodig zijn voor trainingen en oefeningen is inmiddels geen sprake meer van grote tekorten, mede omdat het Kleding- en Persoonsgebonden Uitrusting Bedrijf (KPU-bedrijf) in meer gevallen artikelen verstrekt die al eerder zijn gebruikt. Militairen nemen geen deel aan trainingen en oefeningen indien zij niet over de noodzakelijke uitrusting beschikken. Hiervan is in enkele gevallen sprake geweest. Vaak kon door de oefenende eenheid een oplossing worden gevonden. Verder zijn er nog tekorten bij artikelen die niet voor oefeningen noodzakelijk zijn, zoals nette schoenen voor kazernedienst en sportkleding.
Zoals uiteengezet in de beleidsbrief Defensie na de kredietcrisis (Kamerstuk 32 733, nr. 1 van 8 april 2011), is de prognose dat de tekorten aan kleding en uitrusting eind 2012 zijn opgelost. In de tussenliggende periode kunnen zich nog problemen voordoen, bijvoorbeeld bij kleding met afwijkende maten. De komende maand zal de vraag naar kleding extra groot zijn aangezien de nieuwe aspirant-militairen en ROC-leerlingen van het traject »Veiligheid en Vakmanschap» bij Defensie instromen. Het is niet te voorkomen dat enkele instromende militairen te maken zullen krijgen met een wachttijd voor sommige kleding- of uitrustingstukken. Dit zal zich gaandeweg steeds minder voordoen.
Welke concrete problemen doen zich voor vanwege het niet voldoende beschikbaar zijn van uitrustingen voor het trainingsprogramma van militairen in opleiding en voor het oefenprogramma voor militairen?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft uw ambtsvoorganger in het antwoord van 28 juni 2010 op eerdere vragen2 aangegeven dat de problemen binnen een half jaar tot een jaar opgelost zouden moeten zijn? Deze periode is inmiddels voorbij, hoe kan het dat er nog steeds niet voldoende uitrustingen beschikbaar zijn? Wat is er sindsdien gedaan om dit probleem op te lossen?
De financiële problemen met de materiële exploitatie maakten in februari 2010 een verplichtingenpauze noodzakelijk. Deze werd in de loop van het vorig jaar opgeheven. Toen er weer budget beschikbaar kwam, is Defensie voortvarend aan de slag gegaan met de aanschaf van onder andere kleding en uitrusting. Zoals ook uiteengezet in de in vraag 5 aangehaalde antwoorden van 28 juni 2010 op de vragen van de leden Ten Broeke en Miltenburg moet Defensie daarvoor veelal een Europees aanbestedingstraject van enkele maanden doorlopen. Nadat het contract is gegund heeft het KPU-bedrijf vervolgens te maken met levertijden van gemiddeld negen tot twaalf maanden. Dit betekent dat veel bestelde goederen pas de komende maanden zullen worden geleverd. De voorraadsituatie zal de komende maanden dus verbeteren.
Waarom blijkt het zo moeilijk te zijn dit probleem op te lossen?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn deze problemen gerelateerd aan de werking van het kleding- en uitrustinggebonden bedrijf? Is hier inmiddels een evaluatie van gemaakt zoals verzocht in het kader van de parlementaire behandeling van de Defensiebegroting 2011? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de uitkomsten?
Het KPU-bedrijf heeft een aantal jaren gekampt met interne problemen op de gebieden van logistiek en ICT. De voorraadniveaus zijn hierdoor gedaald en bij de verstrekking van kleding en uitrusting zijn tekorten opgetreden. Het KPU-bedrijf heeft echter veel aandacht besteed aan de verbetering van de eigen organisatie en de werkprocessen en er is inmiddels vooruitgang geboekt. Daarnaast is tijdens de voorbereiding van de besluiten van de beleidsbrief de rol van de ketenbedrijven, waaronder het KPU-bedrijf, nader beschouwd. De ketenbedrijven worden zo doelmatig mogelijk ingericht en waar mogelijk worden onderdelen uitbesteed.
De periode sinds de parlementaire behandeling van de begroting 2011, eind vorig jaar, was door de voorbereiding van de reorganisaties bij Defensie en door het verbeteringstraject bij het KPU-bedrijf zelf niet de juiste tijd voor een aparte evaluatie van het KPU-bedrijf. Ik heb er vertrouwen in dat het functioneren van het KPU-bedrijf inmiddels voldoende is verbeterd. Mocht daartoe aanleiding zijn, dan zal ik alsnog een evaluatie laten uitvoeren.
Naast de organisatorische problemen bij het KPU-bedrijf hebben ook de financiële problemen bij de materiële exploitatie een rol gespeeld bij de tekorten aan kleding en uitrusting. Zie hiervoor het antwoord op de vragen 5 en 6.
Wanneer denkt u weer voldoende uitrusting beschikbaar te hebben voor al het Defensiepersoneel? Zal het probleem deze keer wel worden opgelost? Deelt u voorts de mening dat het voldoende beschikbaar hebben van uitrusting een prioriteit van uw ministerie zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Het defensiepersoneel moet over voldoende kleding en uitrusting beschikken voor de uitvoering van de opgedragen taken. Defensie geeft hieraan dan ook prioriteit bij het weer op orde krijgen van de interne huishouding. Zoals uiteengezet in de beleidsbrief is de prognose dat de tekorten op het gebied van kleding en uitrusting eind 2012 zijn ingelopen. Tot die tijd zullen de levertijden steeds korter worden omdat voor een steeds groter deel van het assortiment – het gaat nu al om 80 procent – meerjarige overeenkomsten zijn gesloten die zorgen voor meer zekerheid dat artikelen tijdig en in de juiste aantallen beschikbaar zijn.
Overigens is het inherent aan een financieel verantwoord voorraadbeheer dat niet altijd aan alle vragen naar artikelen kan worden voldaan. Een leverbetrouwbaarheid van 100 procent van het assortiment onder alle omstandigheden is niet realistisch. Dat betekent dat ook na 2012 zich in incidentele gevallen wel eens een tekort zal voordoen.
Het gasnetwerk |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Paulus Jansen |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitspraak van de voorzitter van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid dat er onvoldoende is gedaan met de adviezen van de onderzoeksraad aangaande het wegnemen van risico’s in ons gasnetwerk?1
De heer Joustra vraagt aandacht voor de rapporten van de Onderzoeksraad. Ik ben het echter niet eens met zijn stelling dat er onvoldoende is gedaan met de adviezen van de Onderzoeksraad. Naar aanleiding van het rapport «Grijs gietijzeren gasleidingen, Een onderzoek naar aanleiding van de gasexplosie Haarlemmer Houttuinen Amsterdam, 9 maart 2008» van 28 april 2009 en de daarbij behorende aanbevelingen van 6 juli 2009 zijn de volgende acties ondernomen:
Waar in Nederland is het risico op ongelukken het grootst? Hoeveel mensen wonen in een gevarenzone? Hoe groot is de kans dat er een gasexplosie ontstaat vanwege de verouderde gietijzeren leidingen?
Voor grijs gietijzeren leidingen is er ten opzichte van andere materialen een additioneel risico indien die leidingen in niet-geconsolideerde grond liggen en die grond wordt geroerd ten gevolge van transport van zwaar verkeer of door de bouw of bemaling van diepe bouwputten. Doordat de grond op veel plaatsen wordt geroerd, is het aantal breuken per km grijs gietijzerleiding ruim vijf maal hoger dan in niet-brosse transportleidingen. Vandaar ook de noodzaak tot sanering.
Spreekt wat u betreft uit de snelheid van handelen door netbeheerders voldoende gevoel voor urgentie om de risico’s van de verouderde gietijzeren gasnetwerken weg te nemen? Zo nee, hoe gaat u dat gevoel van urgentie vergroten? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten mede in het licht van de snelheid waarmee de verouderde netwerken in Frankrijk en Engeland zijn vervangen?
De realisatie van de plannen voor de vervanging van grijs gietijzer zijn voldoende ambitieus, gegeven de omstandigheden waarin door gasnetbeheerders eerst op de meest risicovolle plaatsen wordt gewerkt aan de sanering van het grijs gietijzer. Daarover zijn afspraken gemaakt met de netbeheerders en SodM ziet toe dat deze afspraken worden nagekomen. Op dit moment zie ik geen aanleiding om de gemaakte afspraken te herzien.
De Nederlandse situatie is niet één op één te vergelijken met Frankrijk en Groot-Brittannië, maar ook in Groot-Brittannië is een eerste periode van vijf jaar voor het opheffen van de meest risicovolle locaties voorzien en een periode van 30 jaar voor het opheffen van de overige risicovolle locaties.2
Hebben alle netbeheerders inmiddels een risico-inventarisatie afgerond? Zo nee, welke netbeheerders hebben nog geen inventarisatie en waarom niet?
Ja, alle gasnetbeheerders hebben hun risico-inventarisatie afgerond.
Hebben alle netbeheerders een plan van aanpak voor het vervangen van de gietijzeren gasleidingen op basis van die risico-inventarisatie? Zo nee, welke netbeheerders hebben nog geen plan van aanpak en waarom niet? Zo ja, kunt u per netbeheerder aangeven op welk moment in de tijd zij alle gietijzeren gasleidingen hebben vervangen?
Ja, alle gasnetbeheerders hebben een plan van aanpak voor het vervangen van de gietijzeren leidingen op basis van hun risico-inventarisatie.
Een aantal kleine netbeheerders zal hun aandeel in deze risicovolle leidingen binnen zes jaar na 2010 hebben gesaneerd. De sanering door de overige netbeheerders, zoals de drie grote beheerders Enexis, Stedin en Liander, wordt risicogericht uitgevoerd, waardoor de meest risicovolle leidingen het eerst vervangen worden, te weten ruim 2000 km in zes jaar na 2010. Na 30 jaar, in 2 041, zal 95% van het brosseleidingenbestand zijn vervangen. Het restant betreft grijs gietijzeren leidingen in minder breukgevoelige omstandigheden.
Hoeveel van de geïnventariseerde knelpunten in het hoofdgasnetwerk zijn inmiddels door de gasunie opgelost? Hoeveel knelpunten moeten nog worden weggenomen?
Het Telegraaf-artikel geeft aanleiding tot misverstanden. Bij het artikel werd een kaartje van het Gasunie hoofdtransportnet afgedrukt. Dit kaartje zet de lezer op het verkeerde been omdat het onderzoek van het OVV waaraan wordt gerefereerd alleen betrekking heeft op regionale gasnetwerken. Op het kaartje van Gasunie’s hoofdtransportnet dat werd afgebeeld komen geen leidingen voor van «grijs gietijzer», want er zijn helemaal geen grijs gietijzeren leidingen in het hoofdtransportnet.
Ligt de Gasunie daarmee nog op schema om tijdig te voldoen aan het wegnemen van de risico’s in het hoofdgasnetwerk? Zo nee, wat is de oorzaak van de vertraging?
Niet van toepassing, zie mijn reactie op vraag 6.
De vervuilde levenloze rivier de Eems |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «De Eems: de gele rivier», «Hier is de Eems een soort snelweg», «Eems, ecologie en economie hand in hand» en «Borkum bezorgt om koolcentrales Eemshaven»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom het reddingsplan voor de Eemsnatuur er nog niet steeds niet is, vier jaar na de verklaring van toenmalig minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit dat zij samen met haar Duitse collega snel een voorstel bij de Europese Commissie zou indienen om de natuur in de Eems te herstellen?
De rivier de Eems is een Duitse rivier, de Eems-Dollard is deels gezamenlijk Nederlands-Duits gebied. Het maken van een beheerplan voor het Eems-Dollardgebied is daarom een gezamenlijke Nederlands-Duitse activiteit.
In de zomer van 2007 zijn Nedersaksen en Nederland samen een proces opgestart om te komen tot een integraal managementplan (IMP= een Duitse planvorm voor Habitatrichtlijngebieden) voor de rivier de Eems en de Eems-Dollard. Nedersaksen heeft dit proces begin 2008 stilgelegd vanwege in Duitsland lopende rechtszaken over het al dan niet kwalificeren voor de Habitatrichtlijn van de Unter- en Auβenems. In januari 2010 deed het EU Hof uitspraak in deze zaak en in november 2010 het Verwaltungsgericht in Oldenburg. Eind 2010 hebben Nedersaksen en Nederland de werkzaamheden om te komen tot een IMP voor de Eems en de Eems-Dollard weer opgepakt.
Kunt u aangeven op welke termijn dit voorstel ingediend zal gaan worden?
Het is de bedoeling dat in 2013 het IMP voor de Eems-Dollard wordt vastgesteld en dat in 2015 het beheerplan Natura 2000 met de concrete maatregelen voor dit gebied gereed is.
Bent u momenteel in overleg met uw Duitse collega? Zo ja, hoe ver is dit overleg? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie vraag 3. We werken samen aan het opstellen van het IMP dat moet uitmonden in het beheerplan.
Is er in het reddingsplan ook ruimte voor een meerjarenplan waarin een realistische toekomstvisie geschetst wordt, met daarin duidelijk aangegeven welke industriële activiteiten wel mogelijk zijn en welke zullen moeten verdwijnen?
Het doel van het beheerplan voor de Eems Dollard is het behalen van de instandhoudingsdoelen voor het gebied. Het beheerplan voorziet niet in een economische ontwikkelingsschets voor het gebied, maar wel een sociaaleconomische paragraaf. Het beheerplan geeft inzicht in voor welke activiteiten in en rond het Eems-Dollardgebied een Nb-wetvergunning nodig is en voor welke niet. Het beheerplan kan verder een toetsingskader voor vergunningplichtige activiteiten omvatten.
Deelt u de mening dat de vernietiging door de Raad van State van de Nbw-vergunningen voor de elektriciteitscentrale RWE en de vernietiging van het tracébesluit voor verruiming van de vaargeul Eemshaven-Noordzee betekenen dat er opnieuw zeer kritisch naar de relatie economie en ecologie in dit Natura2000 gebied gekeken dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Naar de relatie van economie en ecologie in dit gebied wordt al zorgvuldig en kritisch gekeken. Dit is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van rijk en provincie. Beide aspecten worden betrokken in de afweging in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en bij de opstelling van het Integraal Management Plan voor de Eems-Dollard.
Het bericht 'Bonaire zonder stroom' |
|
René Leegte (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Bonaire urenlang zonder stroom» en «Bonaire zonder stroom»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat de betalingsachterstand van het distributiebedrijf WEB aan de energieproducent Ecopower zo groot is geworden dat de stroomvoorziening op Bonaire niet langer gegarandeerd is? Hoe rijmt deze situatie met de leveringsplicht van WEB?
De betrokken partijen zijn al snel na de start van Ecopower in augustus vorig jaar met elkaar in conflict gekomen over de manier waarop kosten van elektriciteitsproductie doorberekend kunnen worden op basis van de Power Purchasing Agreement (PPA). Dit verschil van interpretatie is de reden dat WEB de rekeningen van Ecopower voor geleverde elektriciteit niet volledig en met vertraging betaalt. Ecopower stelt hierdoor voortdurend in liquiditeitsproblemen te verkeren waardoor de (tijdige) aanschaf van brandstof voor de dieselgeneratoren regelmatig in gevaar komt. Partijen zijn er niet in geslaagd het conflict binnen een redelijke termijn tot een oplossing te brengen. Noch hebben ze tussenkomst van arbiter of rechter ingeroepen.
Het staken van de levering als gevolg van het conflict verdraagt zich niet met de leveringsplicht.
Daar u in uw antwoorden op vragen van het lid van Gent (GroenLinks) van mei 2011 aangeeft dat u vertrouwt dat de betrokken partijen op Bonaire hun verantwoordelijkheid zullen nemen zodat de voorzieningszekerheid niet in het geding komt en dat het niet leveren van stroom voorkomen wordt,2 kunt u aangeven of u dit vertrouwen nog steeds heeft? Zo ja, kunt u aangeven waarop dit vertrouwen is gebaseerd? Zo nee, wat voor actie gaat u ondernemen?
Het verschil van mening tussen beide partijen over leverings- en betalingsvoorwaarden van elektriciteit blijkt hardnekkig, en ik heb helaas moeten vaststellen dat de situatie op Bonaire is geëscaleerd. Ik heb de partijen daarom aangeboden te assisteren in een bemiddelingspoging, waarop zowel Ecopower als WEB constructief heeft gereageerd. De initiële resultaten van de bemiddeling zijn positief. Beide partijen zijn gecommitteerd om een structurele oplossing te vinden voor de ontstane problemen en starten daartoe van 5 tot 19 september 2011 een proces van onderlinge gesprekken. Indien op 19 september a.s. nog geen overeenstemming is bereikt, dan wordt een bindende arbitrageprocedure opgestart die uiterlijk 7 november a.s. zal dienen te zijn afgerond.
Hebben mensen risico’s gelopen vanwege het uitvallen van de stroom bij bijvoorbeeld belangrijke publieke voorzieningen? Kunt u tevens aangeven of bedrijven en/of particulieren schade hebben geleden door de langdurige stroomuitval op Bonaire? Wie is verantwoordelijk voor de eventueel geleden schade?
Burgers en bedrijven moeten kunnen rekenen op continuïteit van de elektriciteitsvoorziening. Elke onderbreking levert niet alleen ongemak en hinder op, maar kan ook voor risicovolle situaties zorgen. Voor zover nu kan worden nagegaan, hebben zich tijdens de laatste stroomonderbreking geen gevaarlijke situaties voorgedaan. Indien sprake is van schade voor particulieren en bedrijven, kunnen zij zich richten tot WEB, waarmee zij een contract hebben voor de levering van energie. Stroomuitval komt in Bonaire voor kortere en langere periodes helaas met enige regelmaat voor. De meeste belangrijke publieke voorzieningen hebben daarvoor maatregelen getroffen en beschikken over een generator. Daarbij moet worden aangetekend dat een generator een noodvoorziening is en niet als substituut kan dienen voor een reguliere en betrouwbare stroomvoorziening.
Welke verantwoordelijkheid hebben de Gezaghebber en de Eilandsraad ten aanzien van de energievoorziening en de betaling van rekeningen? Welke verantwoordelijkheid heeft de rijksoverheid ten aanzien van de energievoorziening?
De gezaghebber heeft een verantwoordelijkheid voor het handhaven van de openbare orde en heeft met het oog daarop ingegrepen op basis van artikel 178 van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De betaling van de rekening van Ecopower door de overheids-NV WEB is privaatrechtelijk geregeld in de PPA.
Op grond van de Wet Elektriciteitsconcessies BES zijn de Bestuurscolleges van Bonaire, Saba en Sint Eustatius bevoegd om een concessie te verlenen voor de productie van elektriciteit. De Rijksoverheid heeft derhalve geen directe verantwoordelijkheid voor de opwekking van energie in Caribisch Nederland.
Is een investering op Bonaire, zoals een investering in Ecopower, een risico voor investeerders door het gebrekkig betalen van rekeningen? Lopen Bonaire en mogelijk ook Saba en Sint Eustatius het risico dat vanwege het slechte betalingsgedrag er geen of minder investeringen meer worden gedaan?
Het gaat hier voorshands om een individueel geval en het lijkt onwaarschijnlijk dat dit geschil van invloed zal zijn op andere investeringsbeslissingen in Bonaire, Saba of Sint Eustatius.
Deelt u de mening dat de stroomvoorziening in heel Nederland, dus inclusief de BES-eilanden, ten alle tijden gegarandeerd moet zijn? Zo ja, bent u bereid om erop toe te zien dat de stroomvoorziening op Bonaire in de toekomst gegarandeerd is? Zo nee, waarom niet?
Ja, de elektriciteitsvoorziening is van vitaal belang voor de gemeenschap op Bonaire. Deze dient dan ook te zijn verzekerd, net zoals dat in heel Nederland het geval is. Verder is van belang dat, gegeven de schaal en het insulaire karakter van het eiland, verstoringen minder goed zijn op te vangen dan in Europa. Het lokale bestuur heeft een primaire verantwoordelijkheid voor de stroomvoorziening. Naast het eerder genoemde initiatief inzake bemiddeling tussen beide partijen, zal ik bezien of nadere regulering bij kan dragen aan een zekere, betaalbare en duurzame elektriciteitsvoorziening.
De rechtspositie en veiligheid van christenen in Indonesië |
|
Wim Kortenoeven (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
![]() |
Kent u de nieuwsberichten «Indonesische burgemeester weert kerken»1, «Indonesia: Mayor decides churches can't be built on streets with «Islamic» names»2 en «Indonesian mayor seeks to ban church construction»3, waarin onder andere wordt vastgesteld dat de burgemeester van Bogor probeert kerken te weren uit straten met islamitische namen?
Ja.
Indien de berichten op waarheid berusten, hoe kwalificeert u die dan? Hoe beoordeelt u dan de positie en handelswijze van de Indonesische centrale overheid?
Deze berichtgeving baart zorgen. Zowel het Hooggerechtshof als de Ombudsman in Indonesië heeft geoordeeld dat de desbetreffende kerk in Bogor in het bezit is van de juiste vergunningen en dus heropend dient te worden. De burgemeester van Bogor weigert tot dusver hier zijn medewerking aan te verlenen. De centrale overheid is momenteel in gesprek met de betrokken partijen om tot een oplossing te komen.
Bent u bereid onmiddellijke actie van de Indonesische overheid te eisen om de vrije bouw van en de vrije toegang tot kerken te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Nederland verwelkomt de gesprekken die momenteel in Indonesië gaande zijn. Nederland vraagt regelmatig en op verschillende niveaus bij de Indonesische autoriteiten aandacht voor godsdienstvrijheid en religieuze pluriformiteit, meest recent tijdens het bezoek van staatssecretaris Knapen aan Indonesië (zie Kamerbrief DAO-267/11). Ik heb de positie van religieuze minderheden onder de aandacht gebracht van de Indonesische autoriteiten en marge van de ASEM Foreign Ministers» Meeting op 6 en 7 juni 2011 en zal dit in de toekomst blijven doen.
Ook de EU stelt tijdens de mensenrechtendialoog tussen de EU en Indonesië (die voor het laatst plaatsvond op 29 juni 2010 en 9 maart 2011) het belang van het respecteren van godsdienstvrijheid en het voeren van interreligieuze dialoog ter bevordering van begrip en verdraagzaamheid aan de orde.
Bent u bereid, ook gezien het islamitische geweld tegen christenen in Indonesië4, bilateraal en in internationale fora druk uit te oefenen om de rechtspositie en de bescherming van christenen in Indonesië te laten verbeteren? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het Kamerdebat over een eventuele goedkeuring van de Kaderovereenkomst inzake een breed partnerschap en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar Lid-Staten en de Republiek Indonesië?5
Ja.
Het bericht dat de Turkse moslimextremist E. in Nederland asiel heeft aangevraagd |
|
Raymond Knops (CDA), Coşkun Çörüz (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de Turkse moslimextremist E. in Nederland Asiel heeft aangevraagd?1
Uw Kamer heeft vragen gesteld over een asielaanvraag die in Nederland is ingediend door een vermeende Turkse moslimextremist, gelieerd aan de Turkse Hezbollah. Met dit schrijven beantwoord ik, mede namens de minister van Buitenlandse Zaken, uw vragen voor zover dat hangende het onderzoek en binnen de beantwoordingstermijn voor Kamervragen, mogelijk is. Ik hecht eraan te benadrukken dat wij scherp letten op aanwijzingen dat een vreemdeling betrokken is geweest bij terroristische activiteiten opdat hem in voorkomende gevallen een verblijfsvergunning wordt onthouden. Daarbij beklemtoon ik ten zeerste dat Nederland geen vrijhaven is en wil zijn voor terroristen.
Hoewel iedereen het recht heeft om buiten zijn land van herkomst bescherming te vragen, biedt (inter)nationale wet- en regelgeving de mogelijkheid om aan diegenen die zich daadwerkelijk (mede)schuldig hebben gemaakt aan terroristische activiteiten, verblijf te ontzeggen. In dit verband verwijs ik u naar de beantwoording van vragen van uw Kamer (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, Aanhangsel, nr. 999) waarin is toegelicht op welke wijze een asielstatus wordt onthouden aan personen die een gevaar vormen voor de nationale veiligheid of personen op wie artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is.
Binnen het beslisproces van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) is altijd nadrukkelijk aandacht voor de toepasselijkheid van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag en andere aspecten die raken aan de openbare orde of nationale veiligheid. De IND beschikt over twee gespecialiseerde units die belast zijn met de behandeling van zaken waarin het vermoeden bestaat dat sprake is van gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag en met zaken waarin de nationale veiligheid mogelijk in het geding is.
Als er aanwijzingen zijn dat de vreemdeling mogelijk (mede)verantwoordelijk is voor gedragingen als bedoeld in artikel 1F vindt een zogenoemde eerste beoordeling plaats, waarbij onderzocht wordt met welke gedragingen de vreemdeling in verband kan worden gebracht. Daarna volgt een uitgebreid gehoor door een gespecialiseerde medewerker. Het relaas van de vreemdeling wordt beoordeeld tegen de achtergrond van gedetailleerde landeninformatie. Zo nodig en indien daartoe de mogelijkheid bestaat, vindt ook onderzoek plaats door het ministerie van Buitenlandse Zaken naar de gedragingen van de vreemdeling in het land van herkomst.
Uw vraag hoeveel Hezbollah-activisten in de afgelopen jaren in Nederland om asiel hebben gevraagd kan ik op dit moment niet concreet beantwoorden. Hoewel deze informatie wel beschikbaar is in de betreffende individuele dossiers, wordt dit niet in de IND systemen geregistreerd op een wijze die het mogelijk maakt hierover op geautomatiseerde wijze te rapporteren. Het genereren van het gevraagde cijfer zou daarom een onevenredig tijdrovend handmatig dossieronderzoek vergen. Hierbij merk ik met nadruk op dat het plegen en/of ondersteunen van terroristische activiteiten in beginsel moet worden opgevat als een ernstig niet-politiek misdrijf in de zin van artikel 1F onder b. Deelnemers aan en ondersteuners van terrorisme worden op deze grond uitgesloten van het Vluchtelingenverdrag. Hoewel sommige personen op wie artikel 1F van toepassing is niet kunnen worden uitgezet naar het land van herkomst vanwege een artikel 3 EVRM-beletsel, rust op alle personen op wie artikel 1F van toepassing is en wiens aanvraag is afgewezen de rechtsplicht om Nederland te verlaten.
Voorts kan ik u melden dat vooralsnog door Turkije, in de in uw vragen genoemde afzonderlijke zaak, geen verzoek om uitlevering is ingediend.
Klopt de berichtgeving dat deze man in Turkije is veroordeeld voor het plegen van gewelddadige aanslagen uit naam van de Turkse Hezbollah?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft Turkije inmiddels om uitlevering van deze persoon gevraagd? Op welke manier zult u bevorderen, indien er inderdaad sprake is van een veroordeling van E., dat hij zo snel mogelijk naar Turkije terugkeert om daar zijn straf uit te zitten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoeveel asielaanvragen jaarlijks vanuit Turkije in de EU en Nederland worden gedaan en hoeveel daarvan worden gehonoreerd?
Zie antwoord vraag 1.
De uitkomsten van het onderzoek naar de brand bij de radiotoren bij IJsselstein |
|
Magda Berndsen (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Kort geding zendmast afgeblazen»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat de conclusies van het onderzoek naar de ramp nog niet bekend gemaakt worden om de «onderhandelingen niet te frustreren»?
Het onderzoek waar naar wordt verwezen is één van de onderzoeken naar de oorzaken van de brand. Volgens berichtgeving van NOVEC op 26 augustus jl. waren deze onderzoeken, in tegenstelling tot de berichtgeving van de NOS op 25 augustus jl., nog niet afgerond en waren er aldus nog geen definitieve conclusies. Medio september jl. is een, door Efectis Nederland in opdracht van NOVEC verricht, aanvullend onderzoek naar de brand in IJsselstein afgerond. Dat rapport heeft in het NOS journaal van 24 september jl. aandacht gekregen. Het rapport geeft meer inzicht in de mogelijke toedracht. Het rapport dient echter nog nader uitgewerkt te worden zodra een aantal openstaande vragen beantwoord zijn. Definitieve conclusies zijn dus nog niet voorhanden.
Deelt u de mening dat het vreemd is dat het onderzoek dat licht moet werpen op de veiligheidssituatie in en rondom de toren om welke reden dan ook geheim wordt gehouden?
Zoals in antwoord op vraag 2 is aangegeven is de precieze oorzaak van de brand nog niet definitief vastgesteld. Ik ben van mening dat zodra dit wel het geval is, over de oorzaak van de brand ook in de openbaarheid moet worden gecommuniceerd. Het is echter aan de opdrachtgevers van de diverse onderzoeken om hier een keuze in te maken. Vrijwel alle betrokken partijen, als ook hun verzekeraars laten onderzoeken verrichten. Die onderzoeken zijn veelal nog in volle gang. Of openbaarmaking van de rapporten zelf aan de orde kan zijn, hangt mede samen met de eisen en wensen van verzekeraars. Wel zal ik waar mogelijk en relevant de bevindingen met betrekking tot de oorzaak van de branden betrekken in het door mij tijdens het AO van 15 september jl. aangekondigde onderzoek naar de verantwoordelijkheid- en bevoegdheidsverdeling betreffende de veiligheid op zendmasten.
Deelt u de mening dat de conclusies van het onderzoek per direct openbaar zouden moeten zijn?
Zie antwoord vraag 3.
De toename van zelfdodingen |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het aantal zelfdodingen opnieuw is toegenomen? Deelt u de mening dat dit een zorgwekkende ontwikkeling is?
Helaas heb ik moeten constateren dat het absolute aantal suïcides over 2010 ten opzichte van 2009 is gestegen. Volgens de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) bedraagt het absolute aantal suïcides 1600 over het jaar 2010, terwijl dit aantal over het jaar 2009, 1525 bedroeg.
Ook het gemiddeld aantal suïcides is in 2010 (9,6 per 100 000 inwoners) gestegen ten opzichte van het gemiddeld aantal suïcides in 2009 (9,2 per 100 000 inwoners). De stijging van het gemiddelde aantal over 2010 (met 0,4 per 100 000 inwoners) is wel iets minder dan de stijging van het gemiddelde aantal over 2009 (met 0,5 per 100 000 inwoners).
Gezien mijn inspanningsverplichting om het aantal suïcides met vijf procent per jaar te verminderen, betreur ik deze stijging zeer. Overigens is niet alleen in Nederland een stijging waar te nemen van het aantal suïcides in de afgelopen (drie) jaren. Als we kijken naar het gemiddelde aantal suïcides per 100 000 inwoners in 27 Europese landen over de jaren 2007 tot en met 2009 dan is er ook sprake van een stijging van het gemiddelde aantal suïcides. De gemiddelde aantallen suïcides zijn over de jaren 2007 tot en met 2009 respectievelijk 9,9, 10,2 en 10,3 (bron. http://epp.eurostat.ec.europa.eu/portal/page/portal/health/public_health d.d. 8 september 2011).
Ik heb geen verklaring voor de stijging van het aantal suïcides over de afgelopen drie jaren. Waarschijnlijk speelt de economische crisis daarin ook een bepaalde rol, zo menen onderzoekers van het Britse medische tijdschrift The Lancet (bron: The Lancet, Volume 378, issue 9 786, pag. 124–125). Van belang hierbij is verder dat een aantal uiteenlopende factoren van invloed is op suïcide; onder meer psychologische factoren, de aanwezigheid van een psychische stoornis, persoonlijke omstandigheden, etnische achtergrond en cultuur en genetische kwetsbaarheid. Gezien de complexiteit van het samenstel aan factoren dat van invloed is op het aantal suïcides en het gegeven dat het aantal suïcides ook Europees gezien de afgelopen drie jaar een stijging laat zien, denk ik niet dat een onderzoek naar de precieze oorzaken van die stijging toegevoegde waarde heeft.
Wat is uw reactie op het feit dat dit het derde achtereenvolgende jaar is waarin de zelfdodingen zijn gestegen? Welke verklaring heeft u hiervoor?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de oorzaken te inventariseren en de Kamer hierover schriftelijk te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van psychiater Jan Mokkenstorm dat de drempel om hulp te zoeken moet worden verlaagd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de financiële drempel in de vorm van de eigen bijdragen weg te nemen? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Personen die suïcidaal zijn en hun naasten kunnen sinds de start van de Stichting 113online in 2009 op een laagdrempelige manier en zonder kosten zich wenden tot directe hulpverlening. De Stichting 113online biedt onder meer online en telefonisch crisiscounseling en de mogelijkheid om te chattherapie te volgen. Ook is er een mogelijkheid van het volgen van zelfhulptherapie online en doorverwijzing naar de reguliere ggz. Doordat die hulp ook anoniem geboden kan worden, is dit bij uitstek een vorm van laagdrempelige hulpverlening.
Voor anonieme hulpverlening is het dus mogelijk om op een zeer laagdrempelige manier hulp te krijgen. Voor de niet-anonieme hulpverlening zal per 2012 een eigen bijdrage worden geïntroduceerd van € 100 voor interventies onder de 100 minuten per kalenderjaar en € 200 voor interventies boven de 100 minuten per kalenderjaar.
Personen die op grond van de Wet Bopz gedwongen zijn opgenomen en jongeren onder de 18 jaar, zijn uitgezonderd van deze maatregel. Deze maatregel is al versoepeld ten opzichte van de eigen bijdragemaatregel in het regeerakkoord. Ook de DBCs crisis en – indirecte tijd zijn uitgezonderd van deze eigen bijdrage. Ik ben op dit moment niet bereid de financiële drempels nog verder te verlagen.
Bent u bereid onderzoek te doen en in gesprek te gaan met deskundigen over de risico’s dat het opwerpen van drempels door middel van eigen bijdragen in de Geestelijke Gezondheidzorg (GGZ) zullen leiden tot een verdere stijging van het aantal zelfdodingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u de Kamer schriftelijk informeren over de resultaten?
Tijdens het Algemeen Overleg van 30 juni jl. heb ik toegezegd dat ik de eventuele effecten van de eigen bijdrage op zorgmijding zal onderzoeken. In oktober zal ik de Tweede Kamer nader informeren over de precieze onderzoeksopdracht.
Deelt u de mening van Ad Kerkhof, hoogleraar Suïcidepreventie (Vrije Universiteit), dat meer geïnvesteerd moet worden in preventie en voorlichting? Zo ja, op welke wijze zorgt u hiervoor? Zo nee, beschouwt u, naast stoppen-met-rokencampagnes en voorlichting over verantwoord alcoholgebruik, ook suïcidepreventie als betutteling?1 2
Sinds het verschijnen van de Beleidsagenda Suïcidepreventie (Tweede Kamer, 2007–2008, 22 894, nr 172) is meer geïnvesteerd in suïcidepreventie en verbetering van de kwaliteit van zorg. Ook in de Jaarrapportage Vermindering Suïcidaliteit 2010 (Tweede Kamer, 2010 -2011, 22 894, nr. 296, pag. 6), die ik begin 2011 naar de Tweede Kamer heb gezonden, is vermeld welke producten zijn verschenen op het gebied van suïcidepreventie. Daaruit mag duidelijk zijn dat ik suïcidepreventie niet beschouw als een vorm van betutteling. Op het terrein van voorlichting ben ik op dit moment aan het onderzoeken of de mediarichtlijn van de Ivonne van der Venstichting moet worden herzien. Met voorlichting over suïcidepreventie moet prudent worden omgegaan in verband met het risico op kopieergedrag.
Deelt u de mening dat het feit dat zelfdoding als doodsoorzaak wedijvert met kanker en hart- en vaatziekten, het discriminerende karakter van de eigen bijdragen specifiek gericht op geestelijke gezondheidszorg onderstreept? Zo nee, waarom niet?3
De zeer grote groei van de uitgaven in de ggz-sector dwingt tot het treffen van maatregelen binnen die sector. De keuze voor een eigen bijdrage in de ggz is geen kwestie van willekeur, maar een inhoudelijke keuze op grond van een zorgvuldige analyse en afweging op grond van de situatie in deze sector. In de tweedelijns ggz worden veel mensen met een milde problematiek behandeld die beter in de eerstelijns ggz behandeld kunnen worden. Dat is mede het gevolg van het ontbreken van een eigen bijdrage in de tweedelijns ggz, die voor de eerstelijns ggz wel verplicht is. De eigen bijdrage in de tweedelijns ggz vergroot het kostenbewustzijn van patiënten. Voor het herstel van deze weeffout in deze sector acht ik een deugdelijke grondslag voor de eigen bijdrage in de tweedelijns ggz aanwezig.
Bent u bereid de versoepeling per 1 april 2011 van de meldingenprocedure suïcides en suïcidepogingen met ernstig letsel terug te draaien, gelet op het belang van voldoende zicht op de omstandigheden waaronder suïcides plaatsvinden voor het terugdringen ervan? Zo nee, waarom niet?4
Nee, ik ben niet bereid de herijkte suïcidemeldingenprocedure voor suïcides terug te draaien. Deze meldingenprocedure is met ingang van 1 mei jl. van kracht geworden en wordt in 2012 geëvalueerd. In deze herijkte meldingenprocedure worden alle suïcides gemeld aan de IGZ, een deel op casusniveau en een deel in de vorm van geaggregeerde informatie. Tevens verwijs ik voor de gewijzigde meldingenprocedure naar de antwoorden op Kamervragen van het lid Bouwmeester (Tweede Kamer, 2009–2010, Aanhangsel 2875).
Deelt u de mening dat bezuinigingen in de zorg onmiddellijk moeten worden teruggedraaid, indien aantoonbaar zou blijken dat deze tot meer sterfgevallen leiden? Zo ja, bent u bereid te onderzoeken welke bezuinigingen in deze categorie vallen? Is dit niet het offeren van mensenlevens om uw bezuinigingsdoelstellingen te halen?
Zie antwoord vraag 5.
De exploitatie van buitensportaccommodaties door gemeenten en sportstichtingen |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Sport en btw: de wedstrijd van de dag»?1 2
Ja.
Deelt u de constatering van de auteur dat de rechtspraak van de Hoge Raad3 met zich meebrengt dat de Belastingdienst het recht op aftrek van omzetbelasting van gemeenten en sportstichtingen slechts mag uitsluiten als sprake is van een symbolische vergoeding, waarbij niet noodzakelijk is dat de vergoeding kostendekkend moet zijn? Wat vindt u van de gevolgtrekking dat de Hoge Raad daarmee heeft uitgesloten dat de vergoeding van sportverenigingen gelijk moet zijn aan een vast percentage van de investeringen?
Nee, ik deel niet de opvatting dat de aftrek van omzetbelasting van gemeenten en sportstichtingen slechts mag worden uitgesloten als sprake is van een symbolische vergoeding. Afgezien van de gevallen waarin de vergoeding zodanig laag is dat voor de heffing van omzetbelasting niet meer kan worden uitgegaan van een prestatie in het economische verkeer, bestaan er ook situaties waarin een normale (c.q. meer dan symbolische) vergoeding wordt berekend maar desalniettemin aftrek moet worden geweigerd. Dit soort gevallen doen zich voor als sprake is van omzetbelastingconstructies die vallen binnen de termen van het leerstuk misbruik van recht. Hiervan is sprake als is voldaan aan twee voorwaarden. Ten eerste moeten de betrokken handelingen ertoe leiden dat in strijd met het doel van de btw een belastingvoordeel wordt toegekend. Ten tweede moet uit een geheel van objectieve factoren blijken dat het wezenlijke doel van de betrokken transacties erin bestaat belastingvoordeel te verkrijgen. Bij de beantwoording van de Kamervragen van 20 april 2011, heb ik in de beantwoording aangegeven dat het bij de hier bedoelde misbruiksituaties bijvoorbeeld gaat om de sale- en leasebackstructuur. Het kan dan gaan om een geval waarin een sportvereniging (bijv. een tennisvereniging) zelf eigenaar is van sportvelden en bijbehorende voorzieningen en de tennisvelden en/of de kleedruimten met aftrek van voorbelasting wil renoveren. Een sportvereniging heeft volgens de wet geen recht op aftrek van voorbelasting voor de renovatiekosten. De activiteiten van de sportvereniging aan de leden zijn namelijk vrijgesteld van btw. Om toch recht op aftrek te creëren worden de sportvelden en het clubgebouw door de vereniging geleverd of verhuurd aan een door de vereniging zelf opgerichte stichting, die de renovatie voor haar rekening neemt. De stichting trekt de btw op de renovatiekosten af en stelt de sportvelden en de bijbehorende voorzieningen weer als geheel als sportaccommodatie tegen een lage vergoeding met berekening van btw ter beschikking aan de vereniging. Op die wijze wordt kunstmatig aftrek gecreëerd waar die er volgens de wetgeving niet zou moeten zijn, omdat de velden en de bijbehorende voorzieningen gebruikt worden voor de van btw vrijgestelde sportbeoefening door leden van de vereniging. Een vergelijkbare misbruiksituatie doet zich voor als gemeenten samen met sportverenigingen vergelijkbare structuren aangaan om aftrek op de renovatie van het clubgebouw te realiseren. Een voorbeeld hiervan is dat de sportvereniging de clubgebouwen verhuurt aan de gemeente die deze clubgebouwen samen met de sportvelden weer met berekening van btw ter beschikking stelt aan deze sportvereniging. Als deze opzet is gekozen om ervoor te zorgen dat de gemeente btw-aftrek kan claimen voor de renovatie van de clubgebouwen en er overigens geen andere reële economische redenen zijn voor die opzet, dan meen ik dat sprake is van een btw-constructie die alleen of overwegend is opgezet om fiscale redenen.
Herinnert u zich in uw antwoorden op vragen van 20 april 20114 waarin u hebt aangegeven in de uitvoeringssfeer nadere aanwijzingen te geven, waarbij de toepassing van het Sportbesluit wordt uitgebreid. Wanneer zal dit gewijzigde besluit gepubliceerd worden?
Ja, ik kan mij mijn antwoord op de vragen van 20 april 2011 goed herinneren.
Daarin heb ik aangegeven in de uitvoeringssfeer nadere aanwijzingen te geven, waarbij de toepassing van het Sportbesluit wordt uitgebreid. In dit kader zijn op 11 juli 2011 conform de normale procedure voor de totstandkoming van beleidsbesluiten op ambtelijk niveau opgestelde conceptrichtlijnteksten voor commentaar naar verschillende belangenorganisaties gestuurd. De procedure waarbij deze concepten strikt vertrouwelijk voor commentaar naar belangenorganisaties en andere ministeries worden gestuurd, geldt voor beleidsbesluiten op fiscaal gebied. De beoordelaars van de conceptbeleidsbesluiten krijgen zo de kans om technisch-inhoudelijk commentaar te leveren teneinde de conceptversies mee te helpen te verbeteren. Daarmee wordt op constructieve en doelmatige wijze in de conceptfase van een beleidsbesluit bijgedragen aan de totstandkoming van fiscaal beleid. Inmiddels zijn de commentaren van de verschillende belangenorganisaties op deze conceptrichtlijnen ontvangen en heeft een overleg over deze commentaren met deze organisaties plaatsgevonden. Daarbij is afgesproken dat de conceptrichtlijnen naar aanleiding van deze commentaren zullen worden bijgesteld en nogmaals voor commentaar aan deze organisaties zullen worden gestuurd. Ten aanzien van deze bijgestelde conceptrichtlijnen kan ik meedelen dat de gedachte wordt losgelaten om bij de invulling van het begrip «symbolische vergoeding» eventueel aan te sluiten bij een bepaald percentage van de kosten van sportaccommodaties. De definitieve richtlijnen zullen naar mijn verwachting begin oktober op de daartoe gebruikelijke wijze in de Staatscourant worden gepubliceerd.
Klopt het dat u voornemens bent het Sportbesluit zo aan te passen dat gemeenten om aftrek van omzetbelasting te krijgen een vergoeding moeten vragen van 2,5% van de bruto stichtingskosten voor sportvelden en 5% van de bruto stichtingskosten voor sportkantines en kleedruimtes, waarbij alle lopende exploitatiekosten tevens in de vergoedingen moeten worden meegenomen? Wat moet er worden verstaan onder stichtingskosten? Moeten hierin ook de kosten worden meegenomen waarop geen btw drukt zoals de kosten van grondverwerving?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt dit voornemen zich tot bovengenoemd arrest van de Hoge Raad, waarbij de Hoge Raad oordeelt dat gekeken moet worden naar de prijs die gangbaar is voor het ter beschikking stellen van sportaccommodaties?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat dit voor de meeste sportverenigingen een extreme verhoging van de huurprijs betekent van vele honderden procenten? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat voor bestaande sportaccommodaties gemeenten de huurprijs moeten vaststellen op basis van de WOZ-waarde en voor nieuwe sportaccommodaties op basis van het investeringsbedrag? Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat gemeenten een veel hogere huurprijs moeten vragen aan nieuwe sportverenigingen dan aan bestaande sportverenigingen? Op welke wijze wordt rekening gehouden met het feit dat de investeringskosten regionaal of lokaal sterk kunnen verschillen, bijvoorbeeld door verschillen in de kosten van de grond en de mogelijkheden om te bouwen op de grondsoort? Moeten verenigingen in het westen van het land nu meer gaan betalen dan elders?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de Belastingdienst in lijn met het nieuwe Sportbesluit adviseert om de door de gemeente te vragen huur te compenseren door middel van subsidies? Is het juist dat als gemeenten een subsidie verstrekken om de gebruikersvergoeding te bekostigen, deze subsidie dan belast is met btw als de exploitatiesubsidie is bedoeld om te bewerkstelligen dat alle exploitatielasten worden gedekt? Deelt u de mening dat hierdoor onnodig gemeentelijke gelden worden rondgepompt, waardoor er bovendien een ongewenste verstrengeling ontstaat tussen privaatrechtelijke gelden en publiekrechtelijke gelden? Is het ten slotte niet bij wet verboden om privaatrechtelijke en publiekrechtelijke bedragen te verrekenen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de nieuwe regels grote sportverenigingen bevoordelen ten opzichte van kleine sportverenigingen, aangezien iedere sportvereniging onafhankelijk van het aantal leden een sportveld nodig heeft met kleedkamers, sanitaire faciliteiten en opslagruimtes?
Zie antwoord vraag 3.
Moeten andere sectoren waar het verlaagde btw-tarief (gedeeltelijk) geldt, zoals sociaal-culturele activiteiten, bibliotheken, schouwburgen en musea, nu ook gaan vrezen dat zij met dergelijke eisen in percentages geconfronteerd zullen worden?
Zie antwoord vraag 3.
Tegenvallende kaartverkoop door de btw-verhoging in de cultuursector |
|
Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Minder kaartverkoop door btw-verhoging»?1
Ja.
Wat is uw opvatting over de terugval in kaartverkoop, zoals in dit bericht vermeld?
Zoals bij de behandeling van het Belastingplan 2011 door mij is onderkend kan een prijsverhoging van toegangskaarten voor podiumkunsten tot een daling van de vraag leiden. Het kabinet heeft zich toen gebaseerd op het evaluatierapport van het verlaagde btw-tarief op cultuur.2 In dat rapport wordt voor de gehele sector podiumkunsten (gesubsidieerd en ongesubsidieerd) geconcludeerd dat de prijselasticiteit op korte termijn – 0,32 en op lange termijn – 0,37 bedraagt. De Vereniging van Schouwburg- en Concertgebouwdirecties (VSCD) schrijft de terugval in de kaartverkoop in zijn geheel toe aan de btw-verhoging. Naast de btw-verhoging zal echter ook de economische conjunctuur en de ontwikkeling van de koopkracht van invloed zijn op de kaartverkoop. Daarnaast blijkt uit gesprekken met culturele instellingen dat de trend van afnemende voorverkoop, en meer losse verkoop, zich doorzet. Aangezien de btw-verhoging nog maar kort geleden – namelijk 1 juli – heeft plaatsgevonden, is het te voorbarig om een gefundeerde uitspraak te doen over de effecten van de btw-verhoging op de omzet voor theaters en schouwburgen.
Deelt u de mening dat de cultuursector zich coöperatief opstelt door al rekening te houden met de belastingverhoging bij het samenstellen van de programma’s? Zo nee, waarom niet?
De cultuursector reageert op het gedrag van de theaterbezoeker. Dat is een hele professionele, verstandige en zakelijke aanpak.
Deelt u de mening dat de tegenvallende verkoopcijfers laten zien dat de btw-verhoging, ook voor de staatskas, geen productieve maatregel is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel kost de btw-verhoging de staat indien de kaartverkoop op dit lage niveau blijft?
De geraamde btw-opbrengst is verwerkt in het budgettair beeld. Bij afwijkende realisaties als gevolg van de omzetontwikkeling bij de podiumkunsten is het voor de belastingopbrengst de vraag waar de lagere uitgaven aan podiumkunsten dan aan worden besteed.
Bent u bereid om de verhoging van het btw-tarief zo snel mogelijk terug te draaien, gezien de negatieve werking van deze maatregel? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet ziet geen aanleiding om de besluitvorming, die met instemming van een meerderheid van uw Kamer tot stand is gekomen, terug te draaien.
Zoals toegezegd tijdens de behandeling van het Belastingplan 2011 in de Eerste Kamer, zullen de ontwikkelingen in de podiumkunstensector gemonitord worden. De maatregel is pas kort van kracht zodat thans hierin nog geen afdoende inzicht bestaat.
Het bericht dat Schiphol in 2007 aan een vliegramp is ontsnapt |
|
André Elissen (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Schiphol in 2007 ontsnapt aan een vliegramp»?1
Ja.
Wat zijn de redenen dat het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (de Raad) bijna vier jaar na het optreden van het incident is verschenen?
De Raad is zelf verantwoordelijk voor de planning van haar rapporten. In dit kader wil ik verwijzen naar pagina 21 van het rapport waar nader wordt ingegaan op de ontstane vertraging. Kern daarvan is dat de OvV besloot het interne LVNL-rapport en de reactie daarop van de Inspectie van Verkeer en Waterstaat af te wachten.
Hoe beoordeelt u de rol van de Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW) na het optreden van het incident? Vindt u, net als De Raad, dat de IVW zijn taak als toezichthouder niet volledig heeft ingevuld? Zo ja, wat gaat u doen om de IVW in het vervolg wél goed te laten optreden? Zo nee, waarom niet?
De IVW is naar aanleiding van dit voorval direct actief opgetreden. Vervolgens heeft de IVW overleg gevoerd met de LVNL op basis van het onderzoeksrapport van de LVNL van juni 2008, waarin de interne procedures en het gebruik van baancombinaties tegen het licht zijn gehouden en waarin is vastgelegd hoe LVNL daar in de toekomst mee om zal gaan. Als vervolg daarop worden inmiddels op basis van de jaarlijkse audits concrete afspraken gemaakt met de LVNL.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat er niets schriftelijk vastgelegd is tijdens de verschillende overleggen die IVW en de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) met elkaar hebben gevoerd? Geeft dit vertrouwen in de wijze van handelen van de IVW en de LVNL? Zo ja, waarom vindt u dat?
De IVW vindt verslaglegging van overleggen zeer belangrijk. Normaal gesproken gebeurt dit ook altijd. Helaas is er geen verslag van het overleg op
5 september 2008, het overleg waar de Onderzoeksraad aan refereert. Van het toezichtoverleg IVW/LVNL op 24 september 2008, een vervolg op het overleg van 5 september 2008, is wel een verslag gemaakt. Zie ook pagina 18 van het onderzoeksrapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid. De verslaglegging zal in de toekomst worden gecontinueerd. Ik twijfel niet aan de wijze van handelen van de IVW en LVNL nu is gebleken dat er in een geïsoleerd geval geen verslaglegging heeft plaats gevonden. In dit kader wil ik ook verwijzen naar het antwoord op vraag drie ten aanzien van de jaarlijkse audits, waar afspraken schriftelijk worden vastgelegd.
Hoe beoordeelt u het feit dat belangrijke veiligheidsinstructies over convergerend baangebruik door het management van de LVNL slechts mondeling zijn verstrekt?
De veiligheidsinstructies voor convergerend baangebruik zijn schriftelijk vastgelegd in operationele handboeken (VDV) van LVNL. Het management van de LVNL heeft in aanvulling hier op, het operationele personeel onder meer bij de reguliere trainingen voor het onderhouden van vaardigheden en bij het werkoverleg gewezen op de noodzaak van het volgen van bestaande en vastgelegde procedures. De instructies zijn dus niet alleen mondeling, maar ook schriftelijk verstrekt en het belang er van wordt door het management onderstreept.
Hoe beoordeelt u de reactie van de LVNL, zoals opgenomen in het rapport van de Raad? Heeft u aan de hand van deze reactie het gevoel dat de LVNL het incident serieus neemt en zich daadwerkelijk wil inzetten voor optimale veiligheid? Zo ja, hoe komt het dan dat de LVNL pas bij de plaatsing van een nieuwsbericht1 aan wil geven de verantwoordelijkheid te erkennen en maatregelen te zullen treffen?
Zoals bij eerdere vragen aangegeven heeft LVNL op basis van eigen onderzoek al ver voor de plaatsing van het nieuwsbericht maatregelen genomen. LVNL neemt het incident en ook het rapport van de OvV aantoonbaar zeer serieus.
LVNL is verantwoordelijk voor de separatie tussen vliegtuigen. Een luchtverkeersleider volgt daarbij de voorschriften, maar daarbinnen is ruimte voor zelfstandigheid en afwegingen in de operationele context. LVNL erkent dat op dit punt voor verkeersleiders onduidelijkheid kan ontstaan, onderzoekt de interne voorschriften voor de verkeersafhandeling op onduidelijkheden en past deze waar nodig aan.
Verwacht u dat er een cultuuromslag bij de LVNL nodig is om de beleidsagenda luchtvaartveiligheid uit te kunnen voeren? Zo nee, hoe gaat u er dan voor zorgen dat er extern beter toezicht op (het management van) de LVNL wordt gehouden?
Het bestuur van de LVNL hecht grote waarde aan de veiligheid in de luchtvaart. Safety management en onderzoek naar incidenten staan daarbij centraal. Op basis daarvan is duidelijk dat het veiligheidsbewustzijn op een hoog niveau staat binnen LVNL.
Op pagina 21 wordt door de OvV aangegeven dat door LVNL direct na het voorval een intern onderzoek is gestart om herhaling te voorkomen. Een cultuuromslag is derhalve niet aan de orde. Met betrekking tot het externe toezicht verwijs ik naar het antwoord op vraag 5. LVNL is een belangrijke partner, ook bij de uitvoering van de beleidsagenda.
Turkse bombardementen in Noord-Irak |
|
Harry van Bommel |
|
Wat zijn naar uw inlichtingen de politieke doelstellingen van de Turkse regering met het veelvuldig bombarderen, zeker 132 doelen sinds 17 augustus 2011, van doelen in Iraaks-Koerdistan?1
De Turkse aanvallen zijn een reactie op aanslagen van de terroristische PKK in juli en augustus, waarbij meer dan 20 Turkse militairen het leven verloren. De Turkse regering hoopt met deze operaties de harde kern van de PKK, die zich in het Kandil-gebergte in Noord-Irak schuilhoudt, een slag toe te brengen. Hierbij zijn volgens mediaberichten in ieder geval zeven burgerdoden gevallen. Eventuele beschadiging van de Iraakse infrastructuur kan ik vooralsnog niet bevestigen.
Is het waar dat zeker zeven Irakese burgers bij de luchtaanvallen zijn gedood?2 Is het tevens waar dat wegen en bruggen in Noord-Irak zijn vernietigd door de luchtaanvallen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting van de voorzitter van het parlement van de Koerdische regio in Irak dat de Amerikaanse autoriteiten de bedreiging van het Iraakse grondgebied hebben genegeerd?3 Indien neen, waarom niet?
Het is de verantwoordelijkheid van de Iraakse regering om te voorkomen dat er vanaf Iraaks grondgebied terroristische aanslagen worden gepleegd op de buurlanden.
Deelt u de mening dat deze aanvallen in strijd zijn met het internationaal recht? Indien neen, waarom niet?
De Nederlandse regering is geschokt en betreurt de slachtoffers als gevolg van het geweld. Vaststaat dat vanuit Irak Koerdische aanvallen hebben plaatsgevonden op Turks grondgebied. Aangezien de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties geen maatregelen heeft genomen tegen deze aanvallen, kan Turkije zich beroepen op het recht op zelfverdediging, mits deze maatregelen onder meer overeenstemmen met eisen van noodzakelijkheid en proportionaliteit.
Is het waar dat ook Iran een maand geleden aanvallen uitvoerde op Noord-Irak? Kunt u bevestigen dat Turkije en Iran overleg voeren of afspraken maken over acties in het noorden van Irak?4 Kunt u dat toelichten?
Er zijn onbevestigde berichten dat er in juli gevechten hebben plaatsgevonden tussen Iraanse legereenheden en de zogenaamde PJAK («Party of Free Life of Kurdistan»). Eventuele afspraken tussen Turkije en Iran over acties in Noord-Irak kan ik niet bevestigen.
Zijn deze aanvallen naar uw oordeel een gevaar voor het behoud van de territoriale eenheid van Irak, waar Turkije zich volgens uw brief van 12 maart 2010, voor inzet?4 Deelt u de opvatting dat dit probleem de regio blijvend destabiliseert? Zo ja, op welke wijze denkt u dat dit kan worden opgelost?
Voor zover de Turkse acties van beperkte duur zijn, hoeft de territoriale eenheid van Irak of de regionale stabiliteit niet in gevaar te komen. Niettemin is van belang dat de Turkse regering in nauw overleg blijft met de Iraakse autoriteiten, waaronder de «Koerdische Autonome Regio».
Bent u bereid de Turkse regering op te roepen onmiddellijk met deze militaire interventie te stoppen? Kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de opvatting dat het periodiek bombarderen van delen van Noord-Irak, zoals al jarenlang gebeurt, een oplossing van de Koerdische kwestie niet dichterbij brengt?5 Indien neen, waarom niet? Zo ja, waarom wel?6
Ik ben van mening dat militaire middelen niet toereikend zijn om de Koerdische kwestie op te lossen. Ook verbetering van de sociale en economische positie, en waarborging van de politieke en culturele rechten van de Koerdische minderheid in Turkije zijn belangrijke factoren. Van belang is hervatting van de «Democratische Opening», waarbij de Turkse regering met dialoog een oplossing voor dit vraagstuk zoekt. Het Kabinet zal in contacten met de Turkse overheid aandacht voor dit onderwerp blijven vragen.
Bent u bereid bij de Turkse autoriteiten aan te dringen op een onmiddellijke democratisering van de Koerdische delen van Turkije, waarbij vrijlating van de gekozen Koerdische politici een eerste vereiste is en waarbij ook opstandelingen in Irak moeten worden betrokken teneinde een vreedzame oplossing dichterbij te brengen? Kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat hoogbejaarde ouderen in Delft al weken hun huis niet uit kunnen door liftwerkzaamheden |
|
Fleur Agema (PVV), Eric Lucassen (PVV) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het bericht1 dat tientallen hoogbejaarde flatbewoners die slecht ter been zijn drie weken lang niet naar buiten kunnen omdat hun lift wegens onderhoud buiten werking is?
Het klopt dat Woonbron de (enige) lift van het woongebouw in vijftien werkdagen renoveert (vervanging besturing, liftmachine en cabine interieur) in de periode van 15 augustus tot en met 2 september. Corporaties hebben de plicht ervoor te zorgen dat de installaties in hun woongebouwen goed functioneren. Voor de uitvoering van de renovatiewerkzaamheden is het noodzakelijk dat de lift wordt uitgeschakeld. De corporatie heeft een aantal maatregelen getroffen om de overlast voor bewoners te beperken:
Deelt u de mening dat het te gek voor woorden is dat ouderen, die vrij zijn om te gaan en staan waar zij willen maar afhankelijk zijn van hulpmiddelen zoals rollators, op deze manier in hun vrijheid beperkt worden? Snapt u dat het voor hen voelt alsof ze in de gevangenis zitten terwijl ze niks hebben misdaan?
Het uitschakelen van de lift betekent een beperking voor het dagelijks functioneren van de bewoners, maar is tegelijk onvermijdelijk. Zie verder het antwoord op vraag 1 voor de daarom door de corporatie getroffen maatregelen.
Hoe beoordeelt u de reactie van woningbouwvereniging Woonbron die stelt dat hier maatwerk wordt geleverd? Hoe gaat u bewerkstellingen dat er alsnog, en met spoed, een noodlift geplaatst wordt?
Het plaatsen van een noodlift is praktisch gezien niet mogelijk in dit woongebouw. De voordeuren van de woningen zijn gesitueerd in een inpandige corridor. De lift is inmiddels op 31 augustus na afronding van de renovatie weer in gebruik genomen.
Op welke wijze gaat u Woonbron aanspreken op deze schandalige en kennelijk louter uit financieel oogpunt genomen beslissing en ervoor zorgen dat zij nooit meer hoogbejaarde ouderen van hun vrijheid berooft?
De getroffen tijdelijke maatregelen wegens liftrenovatie zijn een zaak tussen huurders en verhuurder. Gezien het huurders aangeboden maatwerk (zie vraag 1) zie ik geen reden de corporatie op haar handelen aan te spreken.
Bent u bekend met de beantwoording door toenmalig staatssecretaris Bussemaker van vragen van eerste ondertekenaar in een vergelijkbare situatie?2 Deelt u de mening dat verdere maatregelen kennelijk wel nodig zijn? Deelt u de mening dat het antwoord dat dit een zaak tussen «huurder en huiseigenaar» is tekortschiet, omdat er kennelijk in ons land woningcorporaties zoals Woonbron actief zijn?
Ja, ik ken de beantwoording van eerdere vragen over liften bij ouderenhuisvesting. Ook ik zie nu geen reden voor verdere maatregelen op basis van het handelen van de huiseigenaar.
De Gay Pride in Servië |
|
Klaas Dijkhoff (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Verbod op Gay Pride Servië dreigt»?1
Ik ken het door u genoemde artikel. Bij het verschijnen ervan hadden de organiserende Servische NGO’s nog niet bekendgemaakt op welke datum zij voornemens zijn de volgende Gay Pride te organiseren. Inmiddels is bekend dat dit op 2 oktober a.s. zal zijn. De relevante autoriteiten staan in beginsel positief tegenover de organisatie van de Gay Pride, maar hebben zich nog niet definitief uitgesproken over hun medewerking aan (de beveiliging van) de Gay Pride. Vooral de politievakbonden betonen zich huiverig, gezien de onlusten die vorig jaar uitbraken naar aanleiding van de parade. Het organiserende comité is tevreden over de mate van samenwerking die het ontvangt van de direct betrokken autoriteiten (het Servische ministerie van Binnenlandse Zaken en de gemeente Belgrado). Een verbod op de parade is er op dit moment niet.
Hoe beoordeelt u de breed gedragen weigering van de Servische autoriteiten om mee te werken aan de organisatie en beveiliging van een Servische Gay Pride?
Zie antwoord vraag 1.
Is er in Servië sprake van vooruitgang op het gebied van rechten voor seksuele minderheden en de publieke houding tegenover deze groep, die volgens de Europese Commissie in 2010 nog blootstond aan bedreigingen en discriminatie zonder de nodige bescherming van de overheid?2
Discriminatie van seksuele minderheden alsmede onvoldoende bescherming daartegen van de zijde van de overheid vormen in Servië nog steeds een probleem. De Gay Pride in Belgrado in oktober 2010 was, zoals ook de Europese Commissie in haar laatste voortgangsrapportage over Servië meldde, een stap vooruit. Ook stelde Servië in 2010 een anti-discriminatie commissaris aan, die onder andere belast is met de volledige implementatie van de anti-discriminatiewetgeving, het verlenen van rechtshulp aan de slachtoffers en het beoordelen van wetgeving op mogelijk discriminerende werking. Het is nog te vroeg om de effectiviteit van dit mechanisme te kunnen beoordelen.
Bent u, in tegenstelling tot de Servische vice-premier Ivica Dacic, van mening dat de gelijke behandeling en bescherming van seksuele minderheden wel degelijk een rol moeten spelen in het stabilisatie- en associatieproces tot de EU en bij eventuele latere toenaderingen, aangezien de EU een waardengemeenschap is en rechten van seksuele minderheden ook deel uitmaken van de jaarlijkse voortgangsrapportages van de Europese Commissie?
Ik heb in mijn contacten met mijn Servische collega de boodschap overgebracht dat Nederland Servië beoordeelt net als ieder ander potentieel kandidaat-lid. Dat betekent dat Servië dient te voldoen aan de gestelde voorwaarden op het gebied van goed bestuur, economie en democratie (de Kopenhagen-criteria). De bescherming van minderheden is daar uitdrukkelijk onderdeel van. Ik zal er in de Europese Raad van ministers op toezien dat de rechten van minderheden worden meegenomen in de beoordeling van de Servische EU-lidmaatschapsaanvraag, ook wanneer het actuele gebeurtenissen betreft die door de Europese Commissie niet meer kunnen worden verwerkt in haar «avis» over Servië dat op 12 oktober verschijnt.
Zult u er bij uw Servische collega op aandringen dat de rechten van seksuele minderheden beschermd worden? Zult u er tevens op wijzen dat de rechten van seksuele minderheden deel uitmaken van de jaarlijkse voortgangsrapportages van de Europese Commissie over Servië en daarmee wel degelijk een rol spelen in het stabilisatie- en associatieproces en eventuele latere toenaderingen?
Zie antwoord vraag 4.
Zult u deze kwestie onder de aandacht brengen van uw collega’s in de Europese Raad van ministers?
Tegenvallende resultaten van toetsen en de nadruk op rekenen en taal |
|
Jasper van Dijk , Manja Smits |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de artikelen «Nadruk op rekenen en taal schaadt onderwijs» en «Nederlandse aanpak in Engeland en VS al op retour»?1
Ik onderschrijf de analyse van het artikel in Trouw van 22 augustus jongstleden niet. In het artikel wordt vanuit het perspectief van het primair onderwijs een oneigenlijke tegenstelling gecreëerd tussen kennisoverdracht en algemene vorming. Aandacht voor goede taal- en rekenprestaties zou ten koste gaan van andere vakken en, meer in het algemeen, van de ontwikkeling van het kind. In mijn visie is kennis overdragen een onderdeel van vorming. Ook de Onderwijsraad wijst er in zijn recente adviezen – Onderwijs vormt (2010), Een stevige basis voor iedere leerling (2011) – op dat een goede beheersing van Nederlandse taal en rekenen een noodzakelijke voorwaarde is voor de verdere bredere en sociaal-emotionele ontwikkeling van leerlingen. De brede vormende opdracht van scholen staat voor mij op geen enkele manier ter discussie. Vorming vindt in de praktijk niet als los onderdeel plaats, maar krijgt in het hele onderwijsproces gestalte, ook in het taal- en rekenonderwijs. Zonder een goede beheersing van taal en rekenvaardigheden is het leren van andere vakken en vaardigheden, zoals geschiedenis, aardrijkskunde en burgerschap, niet goed mogelijk. Besturen en hun scholen hebben alle ruimte om aan de bredere vorming een eigen invulling te geven en om daarbij een missie en profiel te kiezen die leerlingen, leraren en andere betrokkenen inspireren. Bij de aanbieding van de Actieplannen voor Primair Onderwijs, Voortgezet Onderwijs en Leraren (brief van 23 mei 2011) heb ik dat ook benadrukt, evenals in mijn reactie op het bovengenoemde advies van de Onderwijsraad uit 2011.
Deelt u de mening van hoogleraar Robin Alexander uit Cambridge, dat Nederland wat betreft taal en rekenen in grote lijnen dezelfde aanpak kiest als Engeland en de Verenigde Staten zo’n tien jaar geleden? Zo nee, waarom niet?
Het Nederlandse beleid is slechts beperkt vergelijkbaar met de situatie in Engeland en de Verenigde Staten. In deze landen werden leerstandaarden en daarop gebaseerde testen en toetsen voornamelijk ingevoerd als verantwoordingsinstrument voor scholen. Toetsen voor verschillende leerjaren werden centraal van bovenaf vastgesteld en verplicht aan scholen opgelegd.
In Nederland sluit het taal- en rekenbeleid (waaronder mijn voornemens met betrekking tot het invoeren van een centrale eindtoets en de verplichting voor een leerling- en onderwijsvolgsysteem) nauw aan bij de bestaande onderwijspraktijk. Het beleid in Nederland is gericht op het bevorderen van opbrengstgericht werken om zo tot hogere prestaties te komen. Een belangrijk onderdeel van opbrengstgericht werken is dat scholen de vorderingen van leerlingen door toetsen systematisch in beeld brengen en bekijken of leerlingen de gestelde doelen halen. Vrijwel alle scholen in het primair onderwijs hebben al een leerlingvolgsysteem en nemen in dat kader regelmatig toetsen af. Ik sluit aan op dit sterke punt van ons primair onderwijs en bevorder een betere benutting van deze systemen, zonder door te schieten in een gedetailleerde reeks van centrale toetsen voor de verschillende leeftijdsfasen.
Hoe voorkomt u dat de aandacht voor andere vakken dan taal en rekenen in Nederland zal verslappen, zoals in Engeland en in de Verenigde Staten gebeurde?
Los van de inhoudelijke samenhang en overlap in de leerdomeinen van taal en rekenen en andere vakken, heb ik geen aanwijzingen dat scholen in het primair onderwijs zich eenzijdig richten op taal en rekenen. Het primair onderwijs heeft een brede maatschappelijke opdracht. Scholen krijgen van de overheid veel ruimte om zelf invulling te geven aan de brede vormende functie van het onderwijs. De kerndoelen Primair Onderwijs, die verankerd zijn in de Wet op het primair onderwijs, geven richting aan het inhoudelijk aanbod van het basisonderwijs. Dit aanbod is gericht op de emotionele en verstandelijke ontwikkeling, op de ontwikkeling van creativiteit en het verwerven van sociale, culturele en lichamelijke vaardigheden. Sinds jaar en dag geven basisscholen inhoud aan dit brede aanbod. Dit wezenskenmerk van ons primair onderwijs zal, ook bij meer gerichte aandacht voor taal en rekenen, voluit door scholen en hun besturen gestand worden gedaan.
Deelt u de mening van de grondlegger van het Amerikaanse beleid op het gebied van taal en rekenen (Diane Ravitch), dat dit uiteindelijk een rampzalig stelsel tot gevolg had? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het past mij niet om een oordeel te geven over andere onderwijsstelsels, maar ik trek natuurlijk wel lessen uit ervaringen in andere landen.
Hoe voorkomt u dat in Nederland teaching to the test gangbaar wordt vanwege de verplichte toetsen en referentieniveaus, met als gevolg ontevreden leraren en gestreste ouders en leerlingen?
In het Nederlandse onderwijsstelsel zijn hoge testscores of eindcijfers niet de maat van alle dingen. In de overgang van het primair naar het voortgezet onderwijs staat het advies van de school centraal. De eindtoets, als momentopname, is ondersteunend ten opzichte van het schooladvies. Ik vertrouw op de professionaliteit van scholen en leraren om op een verstandige manier met toetsen om te gaan en het onderwijs niet uitsluitend te richten op een goede score op een toets.
Indien scholen zich steeds meer gaan richten op toetsen, op wat voor manier houdt u dan rekening met het risico van perverse prikkels, die net als in de Verenigde Staten hebben geleid tot gesjoemel met toetsen, fraude en het onder druk zetten van leraren?
In het Nederlandse onderwijsstelsel worden perverse prikkels ontmoedigd doordat de Inspectie van het Onderwijs werkt met een afgewogen stelsel van indicatoren, waarbij niet alleen naar de opbrengsten, maar ook naar aspecten van het onderwijsproces wordt gekeken.
Het bericht dat de verkoop van kaarten voor het komende theaterseizoen sterk is gedaald |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat theaters en schouwburgen voor het komende seizoen in de voorverkoop 18% minder omzet hebben behaald dan in de voorgaande jaren?
De enige gegevens die voor theaters en schouwburgen voorhanden zijn, zijn die van de belangenorganisatie voor de podia, de Vereniging van Schouwburg- en Concertgebouwdirecties (VSCD).
Onderschrijft u de mening van theaters en schouwburgen dat deze daling wordt veroorzaakt door de btw-verhoging op podiumkunsten? Zo nee, wat veroorzaakt volgens u deze sterke omzetdaling?
Zoals bij de behandeling van het Belastingplan 2011 door mij is onderkend kan een prijsverhoging van toegangskaarten voor podiumkunsten tot een daling van de vraag leiden. Het kabinet heeft zich toen gebaseerd op het evaluatierapport van het verlaagde btw-tarief op cultuur.1 In dat rapport wordt voor de gehele sector podiumkunsten (gesubsidieerd en ongesubsidieerd) geconcludeerd dat de prijselasticiteit op korte termijn – 0,32 en op lange termijn – 0,37 bedraagt. Naast de btw-verhoging zal ook de economische conjunctuur en de ontwikkeling van de koopkracht van invloed zijn op de kaartverkoop. Daarnaast blijkt uit gesprekken met culturele instellingen dat de trend van afnemende voorverkoop, en meer losse verkoop, zich doorzet. Aangezien de btw-verhoging nog maar kort geleden – namelijk 1 juli – heeft plaatsgevonden, is het te voorbarig om een gefundeerde uitspraak te doen over de effecten van de btw-verhoging op de omzet voor theaters en schouwburgen.
Kunt u aangeven wat de daling van de verkoop van kaarten betekent voor het aanbod van podiumkunsten in de Nederlandse theaters en schouwburgen?
Als vanuit de consument de vraag afneemt bestaat de mogelijkheid dat de omvang van het aanbod hierop reageert. Deze reactie kan verschillende vormen aannemen, bijvoorbeeld het verdwijnen van bestaand aanbod en het ontstaan van nieuw aanbod. Exacte relaties zijn niet bekend.
Is het volgens u mogelijk dat het aantal aangeboden voorstellingen door de btw-verhoging nog verder daalt dan de inkrimping met 9% waar nu al sprake van is?
Dat valt niet te voorspellen. Er zijn vele factoren van invloed op het consumentengedrag: crisis, btw, soort aanbod etc.
Wat betekent de geconstateerde omzetdaling voor theaters en schouwburgen voor de ingecalculeerde opbrengsten voor de overheid van de btw-verhoging als we ervan uitgaan dat deze voor het hele jaar geldt?
Het kabinet ziet geen aanleiding om de besluitvorming, die met instemming van een meerderheid van uw Kamer tot stand is gekomen, terug te draaien.
Zoals toegezegd tijdens de behandeling van het Belastingplan 2011 in de Eerste Kamer, zullen de ontwikkelingen in de podiumkunstensector gemonitord worden. De maatregel is pas kort van kracht zodat thans hierin nog geen afdoende inzicht bestaat.
Bent u bereid bij een negatief saldo voor de overheid de maatregel te herzien en de btw-verhoging in 2012 terug te draaien?
De negatieve effecten van de langstudeerdersboete op deeltijdopleidingen |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Einde van de deelstudies in zicht»?1
Ja.
Wat is uw opvatting over de in dit bericht (en de bijbehorende televisie-uitzending) gerapporteerde effecten van nieuwe regels, zoals de langstudeerdersboete, op deeltijdopleidingen?
Ik ben van mening dat het voorbarig is nu al van gerapporteerde effecten van de langstudeerdersmaatregel op deeltijdopleidingen te spreken. Ik ga deze maatregel monitoren, inclusief het effect hiervan op deeltijdopleidingen. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat deeltijdopleidingen per definitie langer duren dan voltijdopleidingen, maar desondanks een grote waarde vertegenwoordigen voor onze kenniseconomie? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat deeltijdopleidingen van grote waarde zijn. Maar, ik stel tegelijkertijd vast dat deeltijdopleidingen niet per definitie langer duren dan voltijdopleidingen. Deeltijd betekent niet per definitie halftijd. Uit cijfers van het CBS blijkt dat de verblijfsduur van voltijd- en deeltijdstudenten in het hoger beroepsonderwijs niet sterk uiteenloopt. In het wetenschappelijk onderwijs doen deeltijdstudenten over het algemeen wel langer over hun opleiding. De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) schrijft niet voor dat deeltijdopleidingen per definitie langer moeten duren. De WHW bevat een onderscheid tussen voltijd- en deeltijdopleidingen, maar bepaalt niet hoe de programma’s door de instellingen ingericht dienen te worden. Onderwijsinstellingen hebben verschillende keuzes gemaakt bij de vormgeving van de deeltijdopleidingen. Wat daarbij opvalt, is dat het bij deze groep opleidingen, meer dan bij voltijdse studies, aan de student wordt gelaten om in eigen tempo te studeren. Dat deeltijdstudenten in het wo er veelal langer over doen, heeft mede te maken met de keuzes van instellingen over de inrichting van de deeltijdopleidingen in het wo.
Deelt u de mening dat deeltijdopleidingen op dit moment disproportioneel geraakt worden door de systematiek van de langstudeerdersboete? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. Er is bij de behandeling van de Wet langstudeerders een motie van de heer Ganzevoort (GroenLinks) aangenomen waarin de regering verzocht wordt om in overleg met de sector vóór 1 september 2012 een regeling te treffen die disproportionele gevolgen voor deeltijdstudenten voorkomt. Ik heb aangegeven dat geen enkel kabinet en geen enkele bewindspersoon zal verdedigen dat beleid en wetgeving disproportionele gevolgen met zich zouden mogen meebrengen. Dat is wat iedereen altijd tracht te voorkomen. Verder heb ik aangegeven dat ik eerst in een bredere verkenning ga bezien of de definitie van deeltijd in de WHW aangepast moet worden. De definitie is nu namelijk heel ruim geformuleerd. Als uit deze verkenning blijkt dat er sprake is van disproportionele gevolgen, zal ik daarop bij u terugkomen. En zoals vermeld in het antwoord op vraag 1, ga ik de langstudeerdersmaatregel monitoren.
Wat gaat u doen om deze weeffout in de langstudeerdersmaatregel op korte termijn te herstellen?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 4.
De groeiende wachtlijsten voor studentenkamers |
|
Jacques Monasch (PvdA), Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wachtlijst studentenkamer flink gegroeid»?1
Ja.
Wat is uw opvatting over de in dit bericht vermelde groei?
In de brief van 26 mei 20102 aan de Kamer over studentenhuisvesting , is op basis van de uitkomst van het onderzoek «Contrasten in de kamermarkt» de verwachting opgenomen, dat de vraag naar studentenhuisvesting ook in de toekomst aan blijft houden. Daarom is er in de tussentijd in samenwerking met Kences (de koepel van studentenhuisvesters) gewerkt aan het wegwerken van knelpunten in de rijksregelgeving, zodat op lokaal niveau het aanbod voor studentenhuisvesting vergroot kan worden. Uit voornoemd onderzoek blijkt dat de vraag naar studentenhuisvesting lokaal sterk verschilt. In 2010 is daarom in samenwerking met Kences gestart met de ontwikkeling van een monitor, die (de ontwikkeling van) de vraag naar en het aanbod van studentenhuisvesting op regionaal niveau in beeld brengt.
Wat doet u om ervoor te zorgen dat alle, danwel zoveel mogelijk, uitwonende studenten over een kamer in hun «eigen» studentenstad beschikken als hun colleges beginnen?
Op 13 juli jl. heb ik de brief «knelpunten rijksregelgeving in relatie tot studentenhuisvesting3» naar de Kamer gestuurd. In deze brief heb ik een actieplan studentenhuisvesting aangekondigd voor dit najaar, dat ik samen met de betrokken partijen wil opstellen om zo het aanbod voor studentenhuisvesting lokaal te vergroten. Dit actieplan is in voorbereiding.
De mogelijke inzet van leegstaande kantoorruimte wordt ook in het actieplan meegenomen.
Deelt u de mening dat het inzetten van leegstaande kantoorruimte om dit probleem op te lossen een efficiënte oplossing voor het probleem kan zijn, zoals bijvoorbeeld aangetoond in Utrecht? Zo nee, waarom niet?
Verbouw van leegstaande kantoren tot (tijdelijke) woonruimte kan op lokaal niveau een invulling zijn om het aanbod voor studenten te vergroten.
Deelt u de mening dat het wenselijk zou zijn om kantoren van de rijksoverheid die langdurig leegstaan in studentensteden met een tekort aan studentenwoningen, in te zetten voor (tijdelijke) studentenwoningen, zoals het Belastingkantoor in Utrecht? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder uiteengezet in brieven van 07-11-2005 (30 300 XI, nr. 26), 16-06-2006 (30 300 XI, nr. 127) en 15-04-2008 (31 200 XVIII, nr. 127) zet de Rijksgebouwendienst zich actief in voor het herbestemmen van overtollige rijksgebouwen, binnen de mogelijkheden van zijn instellingstaak.
Het beleid ten aanzien van leegstand bij gebouwen die bij de Rijksgebouwendienst in beheer zijn is primair gericht op veilig gebruik van deze panden. Daarbij wordt uitsluitend het tijdelijk gebruik overeenkomstig bestemming en vigerende regelgeving toegestaan. Leegstaande kantoren die niet meer benodigd zijn voor rijkshuisvesting worden in beginsel zo snel mogelijk via het Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf (RVOB) afgestoten. In overleg met het RVOB worden alle mogelijkheden van afstoot bezien, inclusief de mogelijkheden tot transformatie of eventuele herontwikkeling van deze kantoren. Dit is onder meer afhankelijk van financiële factoren, de mogelijkheden van het gebouw en de behoefte van de lokale markt. Bij het vervreemden van overtollige rijksgebouwen is voor het rijk optimalisatie van de opbrengst, waarbij rekening wordt gehouden met publieke belangen, de maatstaf.
De Rijksgebouwendienst is in het afwegingsproces behulpzaam door, waar nodig en zinvol, dit te begeleiden met onderzoek en expertise. Overheden, corporaties of private partijen kunnen vervolgens besluiten het object te verwerven met het oog op (studenten)huisvesting. Om een rijkskantoor geschikt te kunnen maken voor studentenhuisvesting dient de bestemming van het object te worden gewijzigd, dienen de noodzakelijke vergunningen te worden verkregen en voorzieningen conform het Bouwbesluit te worden aangebracht.
De feitelijke realisering is afhankelijk van initiatiefnemers en investeerders op lokaal niveau. Het voorbeeld van de voormalige lerarenopleiding aan de Archimedeslaan in Utrecht illustreert dat.
Per 2012 wordt een wijziging van het Bouwbesluit doorgevoerd. Met het nieuwe Bouwbesluit wordt het wat betreft regelgeving makkelijker om kantoorgebouwen te transformeren naar een andere gebruiksfunctie, zoals wonen. Hierbij past de kanttekening dat in het algemeen slechts een beperkt deel van de kantorenleegstand geschikt zal zijn voor transformatie naar studentenhuisvesting.
Bent u bereid om alle leegstaande gebouwen van de rijksoverheid te beoordelen op de mogelijkheid deze in te zetten als studentenhuisvesting en daarvoor actief stappen te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Welke stappen kan de Kamer op korte termijn van u verwachten om ervoor te zorgen dat de inzet van leegstaande kantoorruimte als studentenhuisvesting op grotere schaal kan plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 3.