De disproportionele kosten die non-profit organisaties moeten betalen aan de Buma en SENA |
|
Mariko Peters (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere Kamervragen waarin u geeft u aan dat gebleken is dat er in het genoemde geval sprake is van een administratieve fout?1 Waaruit is dit gebleken? Bent u in overleg getreden met zowel de Carnavals Vereniging Deurdouwers als de Buma en SENA? Bent u slechts afgegaan op de uitspraken van Buma en SENA of heeft u bewijsstukken ingezien?
Naar aanleiding van de brief van de carnavalsvereniging die bij de Kamervragen waren gevoegd, heb ik de betrokken collectieve beheersorganisaties, Buma en Sena alsmede Voice, de brancheorganisatie van collectieve beheersorganisaties in haar hoedanigheid als bemiddelaar bij klachten over collectieve beheersorganisaties, verzocht om een reactie. Uit deze reacties bleek dat voor het muziekgebruik een te hoog bedrag was gefactureerd. Dit bedrag is later naar beneden bijgesteld. Deze informatie heb ik in de eerdere beantwoording gemeld.
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft geen rol bij de afhandeling van individuele klachten over collectieve beheersorganisaties. Indien een individuele klacht binnenkomt bij het ministerie, wordt de klager gewezen op bestaande klachtenregelingen. Zowel Buma als Sena hanteren in het kader van het CBO-keurmerk sinds 2011 een klachtenregeling die jaarlijks wordt gecontroleerd door een onafhankelijke auditor van het Keurmerkinstituut. Klachten kunnen ook worden ingediend via het klachtenloket van Voice. Wanneer van de klachtenregeling gebruik gemaakt wordt, volgt binnen twee maanden een uitspraak op de klacht. Mocht de klacht niet naar tevredenheid zijn opgelost dan kan de klager de klacht inzake de toepassing van het tarief voorleggen aan een onafhankelijke geschillencommissie. Het College van Toezicht Auteursrechten heeft inzage in het klachtenregister. Na inwerkingtreding van het wetsvoorstel toezicht2 kan een gebruiker ook de hoogte van het tarief op redelijkheid laten toetsen door een geschillencommissie. In casu dateert de klacht uit september 2011 en is de kwestie via Kamervragen aan mij voorgelegd voordat de reguliere klachtafhandeling was afgerond.
Weet u dat er driejaar lang (2008–2011) communicatie heeft plaatsgevonden over de kosten die de genoemde carnavalsvereniging zou moeten betalen? Deelt u de mening dat wanneer dit een administratieve fout betrof, zoals u suggereert in uw antwoord, er tijd en aanleiding genoeg is geweest om deze fout binnen drie jaar op te helderen? Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de fout eerst na politieke en publicitaire aandacht erkend en rechtgezet werd?2
Ik heb van Voice, mede namens Buma en Sena, het volgende vernomen. In casu gaat het om twee soorten muziekgebruik: muziekgebruik in het verenigingsgebouw (waarbij een vergoeding verschuldigd is aan Buma en Sena) en het live ten gehore brengen van muziek tijdens de carnavalsoptocht (waarbij alleen een vergoeding verschuldigd is aan Buma). De betrokken carnavalsvereniging heeft voor het muziekgebruik in het verenigingsgebouw voorafgaand aan 2011 geen toestemming gevraagd aan en geen factuur ontvangen van Buma. De carnavalsvereniging heeft voor dit gebruik wel Sena-facturen ontvangen en voldaan.
In 2008 en 2009 is er naar aanleiding van een factuur contact geweest tussen Sena en de carnavalsvereniging. De carnavalsvereniging had in 2006 opgegeven te beschikken over een horecaruimte van 60 m2. In 2008 is door de carnavalsvereniging aangegeven dat dit niet correct is: de ruimte waarin muziek ten gehore werd gebracht is geen horeca-instelling maar een clubhuis. In juli 2009 is hierop door Sena de vergoedingscategorie met terugwerkende kracht gewijzigd tot de datum van het doorgeven van de correctie door de carnavalsvereniging. De communicatie hierover is in 2009 afgerond.
In het kader van de één-loket-benadering zijn in 2011 gecombineerde Buma/Sena-facturen verzonden. Hiervoor maken zij gebruik van het Service Centrum Auteurs- en Naburige rechten (SCAN). De afspraak is dat SCAN alleen een gecombineerde factuur verzendt indien de gebruiker vóór 2011 van zowel van Buma als Sena voor het desbetreffende muziekgebruik een factuur ontving. Indien de gebruiker niet bekend is bij beide cbo’s wordt eerst nader onderzoek ingesteld alvorens een factuur wordt verzonden. In casu had dus geen gecombineerde factuur mogen worden verzonden omdat de carnavalsvereniging voor het muziekgebruik in het verenigingsgebouw alleen bij Sena bekend was. Nadat de carnavalsvereniging in september 2011 over de gecombineerde factuur bij SCAN heeft geklaagd, is de factuur gecrediteerd en heeft er een bezoek van de Buma/Sena buitendienst plaatsgevonden. Daarbij is gebleken dat – anders dan door de carnavalsvereniging schriftelijk aan Sena was opgegeven – er niet gedurende twaalf maanden maar slechts gedurende vier maanden muziek openbaar wordt gemaakt in het verenigingsgebouw. Aan de hand van deze informatie is voor het muziekgebruik in het verenigingsgebouw een nieuwe factuur opgesteld. Buma heeft aangegeven uit coulance geen betaling te zullen vorderen voor het muziekgebruik in de jaren voorafgaand aan 2012. Sena heeft aangegeven uit coulance het – vanwege het beperkte aantal maanden muziekgebruik per jaar – gereduceerde tarief met terugwerkende kracht tot en met 2008 te zullen toepassen. Buma en Sena merken voorts op dat de hoogte van de tarieven tot stand zijn gekomen in onderhandelingen met voor de sector representatieve brancheorganisaties, in dit geval de Federatie van Dorpshuizen en organisaties in het welzijnswerk, en door de collectieve beheersorganisaties op de respectievelijke websites worden gepubliceerd. Daarnaast kunnen gebruikers via de website www.mijnlicentie.nl hun gegevens inzien en zonodig wijzigen.
Ik begrijp uit het voorgaande dat in twee instanties een niet correct tarief is gehanteerd op basis van informatie die door de vereniging in kwestie is verstrekt. Ik heb Voice erop gewezen dat het voor gebruikers bij de aanvraag van de licentie voldoende duidelijk moet zijn onder welke omstandigheden zij in aanmerking kunnen komen voor een gereduceerd tarief. Op de papieren aanvraag is gevraagd naar de openingsperiode van het gebouw. Bij de in 2011 in gebruik genomen digitale licentieaanvraag via de website www.mijnlicentie.nl ontbreekt nog de mogelijkheid om aan te geven dat slechts gedurende een deel van het jaar muziek wordt gebruikt. Dit punt is door de Buma en Sena onderkend: zij geven aan dat bij een digitale licentie-aanvraag altijd telefonisch contact wordt opgenomen om op dit punt nadere informatie op te vragen. Bij de nieuwe versie van de website die in maart 2012 in gebruik wordt genomen, zal het mogelijk zijn om beperkt seizoensgebruik digitaal door te geven. Ik zie in het voorgaande onvoldoende aanleiding voor een nader onderzoek naar onjuiste facturering van not-for-profit organisaties en/of andere maatregelen
Weet u dat de betrokken carnavalsvereniging de afgelopen jaren wel geld heeft moeten betalen aan Buma en Sena voor een bedrag dat hoger lag dan de nu genoemde 48 euro? Deelt u de mening dat hierdoor sprake lijkt van willekeur in de hoogte van het jaarlijks te betalen bedrag? Adviseert u deze vereniging het kennelijk teveel betaalde geld terug te vragen? Bent u bereid dit mee te nemen in het door u aan de Kamer tijdens het plenaire debat naar aanleiding van het algemeen overleg over auteursrechten toegezegde overleg met de Buma en SENA?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid Buma en SENA aan te spreken op de onnavolgbaarheid van de vaststelling van aan not-for-profit gefactureerde bedragen? Bent u bereid te onderzoeken of er meerdere non-profit-organisaties zijn die onjuiste facturen ontvangen van de Buma en/of SENA?
Zie antwoord vraag 2.
Het toezicht van persoonsgegevens in het Visa Waiver Programma |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de verklaring van de directeur van Homeland Security and Justice, dat slechts de helft van de landen die aan het Visa Waiver programma deelnemen op dit moment voldoen aan de eisen gesteld in de 9/11 Act1
Voldoet Nederland aan de eisen van het Visa Waiver Programma, waarin landen die visumvrij naar de Verenigde Staten (VS) willen reizen door de 9/11 Act verplicht worden om drie akkoorden met de VS te sluiten om de uitwisseling van informatie met betrekking tot de veiligheid en de rechtshandhaving te versterken?
Kunt u uitleggen op welke wijze er in Nederland uitvoering wordt gegeven aan de afspraken op grond van de drie bilaterale overeenkomsten met de VS, te weten de uitwisseling van gegevens over vermiste en gestolen paspoorten, de uitwisseling van gegevens met het Terrorist Screening Center en de uitwisseling van referentiegegevens met betrekking tot vingerafdrukken en DNA-profielen voor het bestrijden van ernstige misdaden?2
Kunt u uitleggen hoe de gegevens aan de VS ter beschikking worden gesteld? Hebben de Amerikaanse autoriteiten rechtstreeks toegang tot de gegevensbestanden? Is een dergelijke rechtstreekse toegang tot de gegevensbestanden gepland in de toekomst? Is rechtstreekse toegang tot de databestanden een eis van de VS? Kunt u uitleggen wat er met «data to flow on an automated basis» wordt bedoeld?3
Kunt u verzekeren dat iedere overdracht van gegevens getoetst wordt door een rechter?
Kunt u verhelderen of gegevens per geval op basis van een specifieke verdenking worden overgedragen aan de Amerikaanse autoriteiten of gebeurt dat ook op een grootschaligwijze (in bulk)? Wat voor categorieën gegevens worden er precies overgedragen?
Kunt u uitleggen op welke wijze en door wie toezicht wordt gehouden op de gegevensoverdracht en de conformiteit met relevante nationale en Europese regelgeving?
Het systematisch muilkorven, oppakken en detineren van journalisten in herislamiserend Turkije |
|
Wim Kortenoeven (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de nieuwsberichten «Turkije pakt achttien journalisten op bij «anti-terreur-actie'»1, «Turkey Arrests Journalists It Ties to Outlawed Group»2 en «A dangerous place to be a journalist»?3
Sinds april 2009 is in Turkije een groot aantal mensenrechtenactivisten, lokale bestuurders en politici gearresteerd, die lid zouden zijn van de KCK, mogelijk de civiele tak van de PKK. Deze personen zijn gedetineerd in afwachting van de definitieve formulering van de aanklacht. Ervaring met soortgelijke zaken leert dat het maanden, zo niet jaren, kan duren voor de aanklacht bekend wordt. Het Turkse rechtssysteem laat het toe dat een aanklacht nog definitief geformuleerd moet worden, terwijl de verdachte reeds in hechtenis is genomen. De arrestaties uit de eerste twee nieuwsberichten passen in dit beeld.
Zoals ik u op 24 maart (op vraag 1960 uit vergaderjaar 2010–2011) en 11 april 2011 (op vraag 2 172 uit vergaderjaar 2010–2011) heb geantwoord, zijn Ahmet Sik en Nedim Sener aangehouden in het kader van een breder justitieel onderzoek naar de zogenaamde «Ergenekon»-zaak; een vermeende samenzwering van onder meer Turkse generaals, journalisten, schrijvers en academici gericht op destabilisering van democratische instituties, waaronder de regering-Erdoğan. Dit betreft de arrestaties uit het derde nieuwsbericht.
Hoe beoordeelt u de kwaliteit van de Turkse democratie in het licht van het feit dat Turkije met meer dan 90 opgesloten journalisten tot de meest journalist-vijandige landen ter wereld behoort?
Het kabinet is bezorgd over de wijze waarop Turkije met (kritische) journalisten omgaat. Op het gebied van persvrijheid voldoet de Turkse democratie niet aan de Kopenhagencriteria.
Bent u bereid om de nieuwe aanslag van het islamistische regime Erdogan op de persvrijheid in Turkije, in de vorm van de arrestaties van afgelopen dinsdag, in scherpe bewoordingen te veroordelen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet spreekt de Turkse regering, zowel bilateraal als via de EU, aan op implementatie van de Kopenhagen-criteria, waarvan vrijheid van meningsuiting en persvrijheid integraal onderdeel uitmaken. In de EU-Raadsconclusies van 5 december 2011 over het uitbreidingspakket is, mede op Nederlands aandringen, opgenomen dat «Turkije meer moet doen om de vrijheid van meningsuiting te respecteren.» De Raad stelde dat «de restricties tegen de media, het grote aantal rechtszaken tegen schrijvers en journalisten en het frequente verbod op websites ernstige bezorgdheid oproepen en daarom aan de orde moeten worden gesteld.»
Wat heeft u in de achterliggende periode gedaan om de vrijlating te bewerkstelligen van de Turkse journalist Nedim Sener, die met gevangenschap de prijs betaalt omdat hij het Turkse regime onder andere waagde te tarten met een boek over de moord op de Turks-Armeense journalist Hrant Dink?
Het kabinet gaat niet in op individuele tenlasteleggingen. Wel volgt Nederland, samen met de Europese Commissie en overige EU-lidstaten, de ontwikkelingen op de voet. Zo was een medewerker van het consulaat-generaal in Istanbul aanwezig bij de rechtszaal waar op 22 november 2011 het proces tegen onder meer Nedim Sener aanving. Het uitgangspunt bij het Nederlandse beleid is dat alle verdachten in Turkije op een eerlijke en onafhankelijke rechtsgang moeten kunnen rekenen. Zie verder mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het geen pas geeft op feestelijke wijze 400 jaar betrekkingen te vieren met een regime dat journalisten muilkorft, dat regime-onvriendelijke journalisten oppakt en detineert, en dat Allah-onvriendelijke cartoonisten bedreigt met lange gevangenisstraffen?
Turkije is op veel terreinen een belangrijke partner van Nederland. Turkije is een belangrijke handelspartner, een bondgenoot binnen de NAVO, een kandidaat-lidstaat van de Europese Unie en er zijn intensieve maatschappelijke betrekkingen, mede vanwege de Nederlanders van Turkse afkomst. Daarnaast speelt Turkije een belangrijke rol in de transitie van een aantal Arabische landen. Dat neemt niet weg dat Turkije verdere stappen zou moeten zetten in zijn democratische hervormingsproces. Het is van belang dat de viering van 400 jaar diplomatieke betrekkingen de zeer diverse betrekkingen tussen Nederland en Turkije bestendigt en op deze manier de democratische hervormingen in Turkije versterkt.
Wat gaat de (voorbereiding van de) viering van de 400 jaar diplomatieke betrekkingen met het persbreidelende Turkije de Nederlandse belastingbetaler eigenlijk kosten?
In de begroting is een bedrag van 2 070 000 euro gereserveerd voor deze viering.
Wilt u deze vragen gezien de gewenste duidelijkheid ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De evaluatie van uitstapprogramma’s voor prostituees |
|
André Elissen (PVV) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw brief over de overdracht van uitstapprogramma’s aan gemeenten»1 en de evaluatie van de Regeling Uitstapprogramma’s Prostituees (RUPS)?2
Ja.
Vindt u dat deze brief recht doet aan de inhoud van de evaluatie van de RUPS? Zo ja, op welke wijze?
Mijn brief zet uiteen welke acties ik heb ondernomen om een «warme» overdracht van de uitstapprogramma’s aan de betreffende gemeenten te realiseren. Deze acties zijn een logisch gevolg op het aflopen en de evaluatie van de RUPS. In die zin doet mijn brief recht aan de evaluatie, alsmede aan de toezeggingen die ik in de gedachtewisselingen met uw Kamer hierover heb gedaan. In aanvulling op mijn brief kan ik uw Kamer melden dat ook de gemeenten Amsterdam en Deventer inmiddels hebben besloten door te gaan met het uitstapprogramma.
Deelt u de mening dat de RUPS veelomvattender was dan de programma’s die nu door gemeenten worden uitgevoerd? Ziet u een overdracht in afgeslankte vorm als een warme overdracht? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Doel van de RUPS was om op basis van subsidieverlening gemeenten (en instellingen) te stimuleren een uitstapprogramma op te zetten voor de begeleiding van prostituees. Bij mijn beoordeling of in de betrokken gemeenten vanaf 2012 de uitstapprogramma’s worden voortgezet en in het reguliere beleid zijn ingebed stond niet de omvang van de voortgezette programma’s centraal, maar de vraag in hoeverre er sprake is van een effectieve voortzetting van deze programma’s.
Deelt u de mening dat er geen duidelijke afspraken vooraf zijn gemaakt over de invulling van de RUPS-subsidie, de registratie van de deelnemers en de voorwaarden tot deelname? Zo nee, waarom niet? Vindt u dit een goede manier van werken?
Nee. Zoals gemeld in mijn eerdergenoemde brief is uit de evaluatie van de RUPS gebleken dat de aanvragers tevreden waren over de regeling en de communicatie daarover.
Vindt u dat mondelinge afspraken met de samenwerkende hulpverlenende instanties volstaan? Zo ja, kunt u dit toelichten?
In het kader van een subsidierelatie dienen de belangrijkste en formele afspraken schriftelijk te worden vastgesteld, zoals in het kader van de uitstapprogramma’s is gebeurd. Mondelinge afspraken volstaan dus niet.
Op basis van de subsidieregeling van het ministerie van Veiligheid en Justitie dient de subsidie-ontvanger verder een zodanig ingerichte administratie te voeren, dat daaruit te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde rechten en verplichtingen alsmede de betalingen en de ontvangsten kunnen worden nagegaan.
Deelt u de mening dat een schatting van instroom, doorstroom en uitstroom geen deugdelijke administratie genoemd kan worden? Zo nee, waarom niet? Waarom stelt u in uw brief dat u het beeld van een ondeugdelijke administratie niet herkent, terwijl het in de evaluatie niet mogelijk bleek exacte aantallen deelnemers en uitstappers weer te geven en het uiteindelijk op wat natte-vinger-werk is uitgedraaid?
Deelname aan het programma is een continu proces van verschillende fases. Hierdoor is het niet mogelijk gebleken om in het evaluatierapport exacte gegevens te presenteren, waardoor gekozen is voor een schatting. Desalniettemin zijn de resultaten ten aanzien van de instroom, doorstroom en uitstroom overzichtelijk gepresenteerd in het evaluatierapport van de RUPS en geven zij een betrouwbaar beeld van de aantallen deelnemers en uitstappers.
Deelt u de mening dat subsidies alleen verstrekt dienen te worden wanneer er duidelijke, schriftelijke afspraken liggen waarop een organisatie kan worden afgerekend, zodat dit in de toekomst tot goede resultaten zal leiden? Zo ja, hoe gaat u deze werkwijze realiseren?
Zie antwoord vraag 5.
Het schrappen van het gratis parkeren voor gehandicapten |
|
Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gehandicapte betaalt voor fraudeur»1, «Den Haag schrapt gratis parkeren gehandicapten op gewone parkeerplaatsen»2, en herinnert u zich de initiatiefwet van het voormalig lid Van Dijken (PvdA) met betrekking tot het gehandicaptenparkeerbeleid?
Van beide artikelen heb ik kennis genomen. De strekking van de initiatiefwet is mij bekend.
Deelt u de mening dat gratis parkeren voor houders van een gehandicaptenparkeerkaart, ook op reguliere parkeerplaatsen, bijdraagt aan de mobiliteit van de houders van deze kaarten? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot het feit dat niet alle gemeenten een dergelijk parkeerbeleid voeren of op dat beleid terugkomen? Zo nee, waarom niet?
Een ruimhartig gratis gebruik van parkeerplaatsen voor mensen met een beperking draagt bij aan hun mobiliteit. In Nederlandse gemeenten geldt een eigen gemeentelijk parkeerbeleid. Gemeenten kunnen in dat beleid overwegingen met betrekking tot mobiliteit afwegen ten opzichte van andere doeleinden van hun parkeerbeleid. In een brief die ik op 8 december 2011 aan alle gemeenten heb gezonden, benadruk ik dat het voor gehandicaptenparkeerkaarthouders duidelijk moet zijn wat voor hen de regels zijn betreffende het parkeren in die gemeente.
Deelt u de mening dat het terugdraaien van het gratis parkeren voor gehandicapten vanwege fraude met deze parkeerkaarten een middel is dat de grote meerderheid van niet-frauderende parkeerkaarthouders onevenredig zwaar treft? Zo ja, deelt u dan de mening dat de oplossing van fraude niet gevonden dient te worden in het invoeren van betaald parkeren voor gehandicapten? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten die ervoor kiezen het fraudeprobleem op deze manier op te lossen, handelen binnen de gemeentelijke beslissingsbevoegdheid met betrekking tot het parkeerbeleid. Het is te betreuren dat daarbij ook de andere parkeerkaarthouders worden getroffen. Sinds 2011 is er een landelijke database waarin gemeenten het kaartnummer en de vervaldatum van gehandicaptenparkeerkaarten kunnen registreren. Deze database is in opdracht van mijn ministerie ontwikkeld door het Servicehuis parkeer- en verblijfsrechten en de Rijksdienst voor het Wegverkeer en wordt beheerd door het Servicehuis parkeer- en verblijfsrechten. Gemeenten kunnen hun uitgegeven kaarten registreren en de handhavers kunnen de gegevens uit deze database raadplegen. Fraude kan zo worden beperkt. Momenteel maken ongeveer twintig gemeenten gebruik van deze database. Mijn ministerie werkt aan meer bekendheid voor de database die bijdraagt aan het beperken van de fraudegevoeligheid van de gehandicaptenparkeerkaart.
Deelt u de mening dat gratis parkeren voor houders van gehandicaptenparkeerkaarten niet een doel op zich is, maar een noodzakelijk middel om er voor te zorgen dat degenen die niet van het openbaar vervoer gebruik kunnen maken, in staat zijn zich te verplaatsen? Zo ja, hoe gaat u gratis parkeren voor houders van een gehandicaptenparkeerkaart mogelijk maken? Zo nee, waarom niet?
Indien iemand met een beperking geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer, dan is een auto een middel om je te kunnen verplaatsen. De gehandicaptenparkeerkaart is slechts een middel om gebruik te kunnen maken van de daartoe aangewezen parkeerplaatsen in iedere gemeente. Het bieden van parkeergelegenheid voor houders van een gehandicaptenparkeerkaart dicht bij de deur is het uitgangspunt. De houders worden zodoende ondersteund om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer. Veel gemeenten voeren daarnaast nog een begunstigend beleid voor houders van de kaart. Zoals ik onder antwoord 2 heb aangegeven moet het beleid van de gemeente voor de overige parkeerplaatsen helder worden gecommuniceerd aan de parkeerder ter plaatse. Dit kan bijvoorbeeld door middel van bebording bij betaalde parkeerplaatsen waarop tevens de uitzonderingen zijn opgenomen. Het parkeerbeleid maakt, zoals al eerder gezegd, deel uit van de autonome beslissingsruimte van gemeenten.
Deelt u de mening dat houders van een gehandicaptenparkeerkaart vanwege te ver uiteenlopend parkeerbeleid tussen gemeenten, niet weten waar zij aan toe zijn? Zo ja, gaat u dan zorgen voor een uniform parkeerbeleid ten aanzien van alle gehandicapten met een gehandicaptenparkeerkaart in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Vanwege de onduidelijkheid die bestaat voor houders van de gehandicaptenparkeerkaart heb ik de uitdrukkelijke oproep gedaan aan gemeenten met mijn onder antwoord 2 aangehaalde brief, om helderheid te verschaffen aan de houder van de gehandicaptenparkeerkaart over het ter plaatse geldende parkeerbeleid. Daarnaast wordt in de onder antwoord 3 aangehaalde landelijke database voor de registratie van de gehandicaptenparkeerkaarten ook het parkeerbeleid van de deelnemende gemeenten opgenomen voor de overige parkeerplaatsen. De website van het Servicehuis parkeer- en verblijfsrechten is ook door de houder van de gehandicaptenparkeerkaart te raadplegen. Als alle gemeenten in Nederland de uitgegeven gehandicaptenparkeerkaarten en hun gemeentelijk parkeerbeleid in de landelijke database registreren, dan is niet alleen diefstal zinloos geworden, maar dan is ook een blik op de website voldoende om kennis te nemen van het in de te bezoeken gemeente geldende parkeerbeleid voor gehandicapten. Aan deze voorziening wordt al gewerkt.
Weet u in hoeveel gemeenten in Nederland houders van een gehandicaptenparkeerkaart gratis mogen parkeren op reguliere betaalde parkeerplaatsen? Zo ja, hoeveel zijn er dit? Neemt dit aantal de afgelopen twee jaar af, neemt het aantal toe of is het stabiel? Zo nee, waarom weet u dit niet, en hoe kunnen houders van een gehandicaptenparkeerkaart het dan wel weten?
Het aantal gemeenten waar gratis kan worden geparkeerd op de overige parkeerplaatsen, buiten de reguliere gehandicaptenparkeerplaatsen, is mij niet bekend. Hiervan bestaat geen centrale registratie. In hoeverre dit aantal toe- of afneemt is evenmin bekend. Houders van een gehandicaptenparkeerkaart kunnen dan wel via het eerdergenoemde registratiesysteem, dan wel via bebording en berichtgeving van individuele gemeenten, zich op de hoogte stellen van de parkeermogelijkheden in een bepaalde gemeente.
Het verdwijnen van spoedeisende hulp in het Dokkumer ziekenhuis voor Noordoost Friesland |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA), Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van berichtgeving over ziekenhuis De Sionsberg in Dokkum waar drie afdelingen moeten sluiten en van de berichten dat tegen deze sluiting veel verzet is?1
Ja, ik heb van de berichtgeving kennisgenomen.
Hoe beoordeelt u de verontwaardiging en bezorgdheid van veel inwoners van deze regio over het wegtrekken van belangrijke medische voorzieningen?
De minister van VWS kan zich heel goed voorstellen dat de ontwikkelingen ten aanzien van het ziekenhuis leiden tot zorgen bij de mensen in de regio. Het ziekenhuis gaat immers bepaalde functies niet meer aanbieden. De minister van VWS vindt het belangrijk dat de patiënt keuzevrijheid heeft. De zorgverzekeraar heeft via het inkoopbeleid een belangrijk instrument in handen om deze keuzevrijheid te bevorderen. De minister van VWS is verantwoordelijk voor de kwaliteit en continuïteit van de zorg. Er zijn voldoende ziekenhuizen in de omgeving die de zorg in de regio kunnen aanbieden zonder dat de kwaliteit en continuïteit van de zorg in het geding is.
Voor de inrichting van de verloskundige zorg in de regio volgt uiterlijk op 1 mei aanstaande een aanvullend plan. Speciaal voor deze opdracht zal een werkgroep in het leven worden geroepen. In deze werkgroep zullen mogelijkheden van regionale samenwerking en nieuwe en innovatieve vormen van geboortezorg worden verkend.
Deelt u de mening dat het wegtrekken van onderdelen van een belangrijke regionale ziekenhuisfunctie een nadrukkelijke verslechtering is van de vitaliteit en leefbaarheid van een krimpregio als Noordoost Friesland? Zo ja, wat betekent dit concreet voor uw inzet? Zo nee, waarom niet?
Er is zeker een relatie tussen voorzieningen als zorg en leefbaarheid en vitaliteit. Het is alleen heel goed mogelijk om een hoog niveau van leefbaarheid te borgen zonder dat voorzieningen zeer nabij zijn. Kwaliteit en bereikbaarheid van voorzieningen zijn namelijk belangrijker dan nabijheid. In een aantal gevallen is het noodzakelijk om afspraken te maken over concentratie van voorzieningen in een beperkter aantal vestigingen om de kwaliteit ervan te kunnen handhaven. In de interbestuurlijke aanpak van krimp wordt in samenwerking tussen maatschappelijke organisaties, gemeenten en in een aantal gevallen provincies daarom afspraken gemaakt over de spreiding van voorzieningen als zorg in regionale en provinciale actieplannen bevolkingsdaling. Een belangrijk punt in de actieplannen is de bereikbaarheid van publieke en private voorzieningen.
Kunt u aangeven hoe deze situatie van verschraling van lokale zorgvoorzieningen past binnen de intenties van de rijksoverheid om krimpregio’s te versterken?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag drie, kunnen regionale afspraken over spreiding en bereikbaarheid van onder andere zorgvoorzieningen de leefbaarheid in krimpregio’s ook op langere termijn borgen.
Welke mogelijkheden zijn er naar uw mening om er toch voor te zorgen dat zorgdiensten zoals de spoedeisende hulp en de afdeling verloskunde voor deze regio behouden kunnen worden?
Voor de acute zorg (inclusief de verloskundige zorg) is inmiddels in de regio voorzien in extra ambulancecapaciteit zowel in auto’s als een extra ambulancestandplaats. Daarnaast zijn afspraken gemaakt met het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) over eventuele inzet van de helikopter voor de achterwachtfunctie. Met deze maatregelen is de bereikbaarheid van de acute zorg in de regio binnen 45 minuten geborgd. Het zorgbeleidsplan van De Sionsberg moet antwoord geven op datgene wat verantwoord in De Sionsberg kan worden uitgevoerd in de komende jaren. Voorts zijn er voldoende ziekenhuizen in de omgeving die de zorg in de regio kunnen aanbieden zonder dat de kwaliteit en continuïteit van de zorg in het geding zijn.
De provincie Friesland onderschrijft het belang van kwalitatief goede en bereikbare zorg, maar is als provincie alleen verantwoordelijk voor het vaststellen van het spreidingsplan van de ambulancezorg. De provincie spreekt de Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV) aan op het realiseren van de norm: ambulances moeten binnen 45 minuten bij de spoedeisende hulp (SEH) van een ziekenhuis kunnen zijn.
Op welke vormen van beschikbaarheidsbijdragen kan ziekenhuis De Sionsberg per 2012 aanspraak maken? Deelt u de mening dat er een beschikbaarheidsbijdrage voor kleine streekziekenhuizen moet komen?
Voor 2011 heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) De Sionsberg een beschikbaarheidstoeslag van circa € 3 672 026,– toegekend. De minister van VWS heeft De Sionsberg bij brief van 23 december 2011, kenmerk CZ/IPZ-3099092, laten weten dat de NZa voor de beschikbaarheidstoeslag 2012 zal aansluiten bij de toeslag voor 2011, onder de voorwaarde dat er een adequaat plan wordt opgesteld dat de acute zorg in de regio voldoende waarborgt. De minister van VWS heeft u deze brief op 23 december 2011 in afschrift doen toekomen.
In de brief van 27 april 2011 over de continuïteit van zorg heeft de minister van VWS uw Kamer gemeld dat zij een verantwoordelijkheid heeft voor de continuïteit van cruciale zorg, waaronder de bereikbaarheid van spoedeisende zorg binnen 45 minuten. Juist in de rurale gebieden vereist de naleving van de randvoorwaarden voor kwaliteit en bereikbaarheid van de spoedeisende zorg binnen 45 minuten extra aandacht. Die ziekenhuizen die nodig zijn voor de bereikbaarheid binnen 45 minuten en die als gevolg van onvoldoende zorgvraag de spoedeisende zorg niet kostendekkend in stand kunnen houden, kunnen in aanmerking komen voor een beschikbaarheidstoeslag. De exacte voorwaarden voor deze toeslag worden in de loop van 2012 nader uitgewerkt.
Deelt u de mening dat er onverkort voldaan moet worden aan de normen die gelden voor aanrijtijden naar regionale voorzieningen voor o.a. spoedeisende hulp en verloskunde? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de beschikbaarheid van deze diensten in het ziekenhuis van Dokkum?
De minister van VWS deelt de mening dat er onverkort voldaan moet worden aan de normen die gelden voor aanrijtijden naar regionale voorzieningen voor onder andere spoedeisende hulp en verloskunde. Om die reden zijn er per direct maatregelen getroffen om de bereikbaarheid van de acute zorg in de regio binnen de normtijd van 45 minuten te borgen. Zie hiervoor het antwoord onder vraag 5.
Op welke wijze bent u bereid of voornemens om een rol te spelen in het zoveel mogelijk overeind en bereikbaar houden van dergelijke zorgvoorzieningen voor Dokkum en omstreken?
Zie het antwoord op vraag 2 en 5.
Criminele jeugd die in Utecht vrij spel heeft |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht « «The untouchables» in Terwijde heersen in hun wijk»1 en herinnert u zich de Kamervragen van het lid Marcouch over de aanpak van jeugdbendes»?2
Ja.
Is het waar dat er in de Utrechtse wijk Terwijde een criminele jeugdgroep actief is die de buurt intimideert, angst zaait, mensen wegpest en misdrijven pleegt? Zo ja, hoe lang is dit u bekend en hoe komt het dat hier niets aan kan worden gedaan? Zo nee, wat is er dan niet waar?
In de Utrechtse wijk Terwijde is een overlastgevende jeugdgroep actief. Bekend is dat leden van de groep individueel ook misdrijven plegen. In een deel van de wijk Terwijde gedragen leden van deze groep zich agressief en intimiderend naar bewoners toe.
Het Kabinet heeft de aanpak van problematische jeugdgroepen hoog op de agenda staan en ik onderhoud hierbij intensief contact met gemeenten, politie en OM. Het aanpakken van deze groep in Utrecht heeft bij zowel de burgemeester, de politie, als bij het OM hoge prioriteit3. De aanpak bestaat uit intensieve surveillance, postacties en de inzet van camera’s. Daarnaast zijn er gebiedsverboden opgelegd, twee woningen ontruimd, aanhoudingen verricht en verdachten veroordeeld. In Utrecht zijn meer rechercheurs vrij gemaakt om de jeugdgroepen hard aan te pakken. De gemeente, OM, politie, de woningbouwvereniging, het Veiligheidshuis en jongerenwerk werken samen om deze aanpak vorm te geven. Zij doen dit door een combinatie van extra toezicht, inzet van bijzondere opsporingsmiddelen, hulpverlening en de inzet op een positieve vrijetijdsbesteding. Inmiddels zitten vijf van de zeven kopstukken uit de jeugdgroep in Terwijde vast.
Hebben de burgemeester, het Openbaar Ministerie (OM) en de politie er alles aan gedaan om deze criminele jeugdgroep in Terwijde te ontmantelen? Zo ja, hoe kan het dan dat die nog steeds bestaat? Zo nee, wat hadden zij nog meer kunnen en moeten doen?
Zie antwoord vraag 2.
Behoort de genoemde criminele jeugdgroep tot de 89 criminele jeugdgroepen die u heeft beloofd van de straat te halen? Zo ja, waarom heeft u ze nog niet van de straat gehaald en wanneer gaat u dat dan wel doen? Wat kunt u meer doen dan de burgemeester van Utrecht, het OM en de politie aldaar? Zo nee, als deze groep al niet tot de lijst van 89 behoort, welke groepen dan wel? Waarom behoort deze groep niet tot de 89? Wilde u dan beweren dat deze groep slechts hinderlijk of overlastgevend is?
Mijn belofte is geenszins een papieren belofte: in mijn brief van 18 mei 2011 heb ik aangegeven dat er verschillende categorieën jeugdgroepen zijn geïdentificeerd. Eind 2010 waren er 1527 problematische jeugdgroepen, waarvan 1 154 hinderlijke jeugdgroepen, 284 overlastgevende jeugdgroepen en 89 criminele jeugdgroepen. Deze 89 criminele jeugdgroepen worden binnen twee jaar aangepakt. Daarnaast wordt de aanpak van hinderlijke en overlastgevende jeugdgroepen geïntensiveerd. De bedoelde groep in Utrecht is getypeerd als overlastgevend. Dit laat onverlet dat een deel van de groep ook als individu misdrijven pleegt. Zoals ik in de brief heb aangegeven pakken we de sleutelfiguren binnen de overlastgevende groepen streng aan. De gemeenten nemen de regierol op zich om de aanpak van overlastgevende en hinderlijke jeugdgroepen te intensiveren. Ook de gemeente Utrecht zet hier belangrijke stappen in. Politie en OM hebben stevig ingegrepen. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Gaat u concreet ten aanzien van bovengenoemde groep uw belofte om grensoverschrijdend gedrag van jongeren (zie antwoord op de bovengenoemde Kamervragen) terug te dringen in de praktijk waar maken? Zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom niet? Deelt u dan de mening dat uw belofte vooral een papieren belofte is?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw mening over de vraag van Utrechtse autoriteiten, waaronder de politiechef, om leden van de jeugdgroepen gedwongen op te nemen en te behandelen? Welke mogelijkheden bestaan daartoe?
Utrecht pleit voor aanpassing van het ISD-programma voor jongvolwassenen in detentie, zodat dit beter is toegesneden op de doelgroep van overlastgevende en criminele jongeren. Om jongvolwassenen beter en effectiever aan te kunnen pakken is het adolescentenstrafrecht in ontwikkeling. Overeenkomstig hetgeen de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in zijn brief van 25 juni 2011 aan uw kamer uiteen heeft gezet, wil ik de toepassing van de ISD-maatregel bij jongvolwassenen bevorderen. Op dit moment wordt hier onderzoek naar gedaan, zo nodig zal het ISD-programma worden aangepast.
De waarschuwing van de International Land Coalition over negatieve impact van landgrabbing |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Land Rights and the Rush for Land. Findings of the Global Commercial Pressures on Land Research Project» van de IIED, CIRAD, en de International Land Coalition, online gepubliceerd op 14 december 2011?
Ja. Nederland is al ruim 7 jaar actief in de ondersteuning van de International Land Coalition (ILC).
Hoe oordeelt u over de mededeling van de auteurs dat dit de «most comprehensive study of large land acquisitions in developing countries to date» is?
Het rapport is zeer interessant en veelomvattend, waarbij ik aanteken dat het niet de ambitie heeft om compleet te zijn maar bevindingen presenteert en interpreteert van het Global Commercial Pressures on Land Research Project en het Land Matrix Rapport.
Deelt u de mening dat het feit dat driekwart van de investeringen voor landbouw bestemd is voor de productie van biobrandstoffen en niet van voedsel, onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Wanneer er sprake is van verdringing is dat geen goede zaak.
Hoe oordeelt u over de conclusies van het rapport dat «while large land deals can create opportunities, they are more likely to cause problems for the poorest members of society» en dat «there is little in our findings to suggest that the term «land grabbing» is not widely deserved», aldus een co-auteur van het rapport?
In het eerste citaat kan ik me vinden, zoals uit de beantwoording van eerdere vragen mag blijken.
Ten aanzien van het tweede citaat wil ik opmerken dat de term land grabbing in veel gevallen zeker een vlag is die de lading dekt. Ik ben echter niet voor het ongeclausuleerd hanteren van deze term. Daarvoor is de problematiek te complex. Ik ben namelijk van mening dat specifieke grootschalige investeringen – onder bepaalde voorwaarden en omstandigheden – wel degelijk een positieve impact op de landbouwproductie en armoedebestrijding kunnen hebben. Een algehele negatieve connotatie zou dit ondermijnen en dat moeten we voorkomen.
Kunt u aangeven welke projecten de Nederlandse overheid in het kader van het stimuleren van internationaal zakendoen, bijvoorbeeld door financiering verstrekt door Agentschap NL, van welke bedrijven (mede) heeft gefinancierd die beslag leggen op grond voor bijvoorbeeld landbouw, bosbouw of mijnbouw? Kunt u aangeven, per project, om hoeveel hectare grond het hierbij gaat?
Uitvoeringsorganisaties als AgentschapNL houden niet systematisch bij hoeveel beslag er gelegd wordt op grond door ondersteunde bedrijven in ontwikkelingslanden. Daarom is het onmogelijk om een totaal overzicht te geven waarin per project wordt aangegeven om hoeveel hectare grond het gaat. Het feit dat veel van de door Nederland gecofinancierde activiteiten in het kader van internationaal zakendoen – ook in die van landbouw, mijnbouw en bosbouwbedrijven – niet direct aan investeringen in grond gelieerd zijn is hier een belangrijke verklaring voor. Indien er wel sprake is van een investering in bedrijfseigen hectares grond (bijvoorbeeld in irrigatie-infrastructuur, verbouw van gewassen, bouw van kassen etc.) dan variëren de oppervlaktes erg per bedrijfsleveninstrument. Bij PSI gaat het in deze gevallen meestal om een beslag op grond tussen grofweg 1 en 100 hectares per project, met een paar uitzonderingen van projecten van tussen de 100 en 1 000 ha. Via ORIO en FMO zijn er ook investeringen en deelnemingen in plantages met oppervlakten van grotere aantallen hectares.
Kunt u de gevolgen van deze projecten voor het landgebruik, de landrechten en de lokale gemeenschappen aangeven? Zo nee, waarom niet?
Bedrijven die financiering van de overheid aanvragen in het kader van het buitenlandinstrumentarium moeten de OESO-richtlijnen onderschrijven. Daarbij vragen Nederlandse uitvoerders van de PSD-instrumenten zoals FMO en AgentschapNL van bedrijven een getekende verklaring dat zij bekend zijn met en zich zullen houden aan de OESO-richtlijnen. Een en ander geeft mij het vertrouwen dat de door Nederland gecofinancierde projecten die in land investeren over het algemeen geen negatieve effecten zullen veroorzaken ten aanzien van landgebruik en landrechten van de lokale gemeenschappen. Temeer ook omdat naast deze inspanningsverplichting, monitoring op MVO-aspecten en landenspecifieke risico’s op het gebied van mensenrechten (zoals conflicten rond landdeals) tegenwoordig een belangrijk onderdeel is van reguliere rapportages en projectbezoeken.
Kunt u een overzicht geven van de Nederlandse investeerders (pensioenfondsen, bedrijven, speculanten, hedgefondsen, banken, etc.) die investeren in grond in ontwikkelingslanden? Kunt u daarbij per investeerder, uitgesplitst naar project en/of afzonderlijke investering aangeven om hoeveel hectare het gaat, welke locatie in welk land het betreft en met welk doel het geld geïnvesteerd is (mijnbouw, toerisme, bosbouw, landbouw, biobrandstoffen, etc)? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik heb daar geen volledig inzicht in. Ten eerste omdat ik alleen in gesprek ben met dat deel van de Nederlandse investeerders dat belangstelling heeft voor co-financiering van investeringen in ontwikkelingslanden. Ten tweede omdat de uitvoeringsorganisaties op dit moment niet systematisch dergelijke gegevens bijhouden.
Welke concrete maatregelen neemt de regering om ervoor te zorgen dat investeringen in grond in ontwikkelingslanden door Nederlandse investeerders (pensioenfondsen, bedrijven, speculanten, hedgefondsen, banken, etc.) bijdragen aan duurzame ontwikkeling en kansen creëert voor de allerarmsten, zodat de problemen waar zij mee te kampen hebben niet vergroot worden.?
De in het ILC-rapport beschreven landdeals hangen samen met structurele veranderingen in het mondiale voedselsysteem. Landdeals moeten tegen deze achtergrond dan ook gezien worden als het gevolg van de toegenomen vraag naar agrarische producten, waarbij de acquisitie van land een manier is om toegang tot deze producten te verkrijgen.
Hoewel landacquisitie een legitieme manier is om in de landbouw te investeren, is land een bijzondere productiefactor met belangrijke sociale, culturele en economische waarde. Landdeals moeten dan ook op een transparante en inclusieve wijze gesloten worden, met oog voor de belangen en bestaanszekerheid van de lokale bevolking. In de eerste plaats staan nationale overheden daarvoor aan de lat. Ruimtelijke ordening en landrechten behoren tot de soevereiniteit van landen zelf. Zij hebben de verantwoordelijkheid om te zorgen dat een landdeal gunstige economische effecten heeft, dat de lokale bevolking geen onrecht wordt aangedaan en dat waar nodig passende compensatie wordt geboden. De lokale bevolking op zijn beurt moet in staat zijn om zich te manifesteren als zij gedupeerd worden door landdeals en burgers moeten hun rechten op kunnen eisen. Daarnaast mogen ook investeerders hun verantwoordelijkheden niet ontlopen en moeten zij op een verantwoorde wijze opereren. Door in te zetten op deze punten ontstaat de mogelijkheid om landdeals te sluiten die recht doen aan de belangen van nationale overheden, de lokale bevolking en investeerders.
Nederland richt zijn beleid dan ook op het creëren van dergelijke mogelijkheden. Zo zijn Nederlandse ambassades actief met hun partners in het bevorderen van verbanden tussen land(gebruiks)rechten en mogelijkheden om die in te zetten voor het verhogen van de voedselzekerheid en inclusieve economische groei voor de arme lokale bevolking. Daarnaast zet Nederland zich al jaren heel concreet in om in bepaalde ontwikkelingslanden de lokale bevolking te helpen om landrechten te krijgen dan wel op te eisen, onder andere via de International Land Coalition en GRAIN. De regering verwacht van Nederlandse bedrijven, banken en pensioenfondsen dat zij de OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen implementeren en vraagt de aanvragers van financiering van de overheid om deze richtlijnen te onderschrijven. Met deze geïntegreerde inzet, zoals eerder beschreven in mijn antwoorden op uw vragen in september 2011 naar aanleiding van het Oxfam rapport «Land and Power», wil Nederland bijdragen aan meer kennis, capaciteit en inzicht bij nationale overheden, lokale bevolkingen en investeerders over duurzaam gebruik van land en investeringen hierin.
Kortom, ik wil me actief inspannen om te voorkomen dat investeringen in land ten koste gaan van de lokale bevolking. Nederland zal zich inzetten om de Voluntary Guidelines on the Responsible Governance of Tenure of Land, Fisheries and Forests in the Context of National Food Securitytot een succes te maken. Wij zijn van mening dat free, prior and informed consent en gelijke rechten voor vrouwen hierin belangrijke elementen zijn. Nederland zal bovendien doorgaan met het ondersteunen van lokale gemeenschappen om hun landrechten op te eisen indien zij gedupeerd worden door een landdeal. Tot slot zal het onderschrijven van de OESO-richtlijnen door bedrijven die subsidies, leningen of garanties krijgen een voorwaarde blijven voor toegang tot de instrumenten van de ministeries van EL&I en BZ.
Het bericht dat de rol van wijlen prins Bernhard bij de Lockheed-affaire groter was dan gedacht verwacht |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Rol prins Bernhard Lockheed-affaire groter dan verwacht»?1
Ja.
Herinnert u zich de aangenomen motie-Kalsbeek/Dittrich over het Koninklijk Huisarchief en de bij de indiening gedane uitlatingen van de toenmalige minister-president?2 Hoe beoordeelt u thans de uitzonderingspositie die archiefstukken met betrekking tot Koninklijk Huis hebben?
Ja. Er is geen wettelijke uitzonderingspositie voor archiefstukken met betrekking tot het koninklijk huis.
Wat is uw reactie op de conclusie van de historicus Aalders dat de betrokkenheid van prins Bernhard bij de Lockheed-affaire groter is dan tot dusverre werd gedacht en dat de commissie-Donner, die destijds de rol van de prins in de affaire onderzocht, heeft geprobeerd zo weinig mogelijk strafbare feiten te vinden dan wel te presenteren?
De conclusies van de heer Aalders komen voor zijn rekening. Het kabinet heeft in 1976 ingestemd met het rapport van de commissie van drie en de Tweede Kamer heeft zich daarbij aangesloten.
Op grond van welke wetsartikelen worden de interne aantekeningen van de commissie-Donner betreffende C.F.C. Meuser niet vrijgegeven voor 2050?3
Op grond van welke wetsartikelen wordt het «verslag Meuser» (inventarisnummer 12522) niet vrijgegeven voor 2050?4
Op grond van welke wetsartikelen wordt het deelrapport «De Meuser-Weisbrodconnectie in de Northrop-zaak» niet vrijgegeven voor 2025?4
Op grond van welke wetsartikelen worden het dagboek van E.F. Hauser en de Amerikaanse onderzoeksrapporten naar Hauser tot 2025 niet vrijgegeven?4
Op grond van welke wetsartikelen worden de «Stukken betreffende de finalisering van het rapport en de voorbereiding van daaraan te verbinden gevolgen» (inventarisnummer 12529) pas in 2050 vrijgegeven?5
Kunt u aangeven of er nog meer niet-openbare stukken bestaan die betrekking hebben op deze zaak, waar deze zich bevinden en op welke termijn deze worden vrijgegeven? Op basis van welke wetsartikelen zijn deze stukken nog niet vrijgegeven?
Voor de toegang tot departementale archieven geldt de Wet openbaarheid van bestuur of een specifieke wettelijke regeling zoals de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten zolang deze archieven berusten bij het ministerie en niet zijn overgedragen aan het Nationaal Archief. Na de overdracht aan het Nationaal Archief is de Archiefwet van toepassing.
Klopt de in de uitzending gedane bewering dat vorig jaar van overheidswege gesuggereerd is dat alle relevante documenten waren vrijgegeven, maar dat dit niet het geval is? Wat is uw reactie hierop?
Ter uitvoering van een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 april 2011 heeft de minister-president op 6 juni 2011 een beslissing genomen tot openbaarmaking van delen van het archief van de commissie van drie voor zover dat nog niet openbaar was. Deze beslissing is, evenals de rechterlijke uitspraak, gedetailleerd en gespecificeerd. In de beslissing, die de uitspraak volgt, is per inventarisnummer bepaald welke stukken openbaar zijn gemaakt en welke niet alsmede de wettelijke bepalingen waarop dit berust. De uitspraak en de beslissing laten geen ruimte voor suggesties of beweringen over hun reikwijdte.
Deelt u de mening dat voornoemd onderzoek van de historicus Aalders rechtvaardigt dat stukken betreffende dit onderwerp eerder dan beoogd worden vrijgegeven? Zo ja, wanneer wordt dit archief in dat geval openbaar? Zo nee, waarom niet?
De publicatie noopt niet tot heroverweging van de op 6 juni 2011 genomen beslissing tot openbaarmaking.
Deelt u de mening dat documenten die betrekking hebben op deze zaak het privé-karakter van het Koninklijk Huisarchief overstijgen en het openbaar belang raken, en derhalve ter beschikking gesteld moeten worden aan het Nationaal Archief? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer gaat u de motie-Kalsbeek/Dittrich uitvoeren voor documenten die betrekking hebben op deze affaire?
Nee. Het Koninklijk Huisarchief is een particulier archief. De Archiefwet is niet van toepassing op particuliere archieven. Ten aanzien van stukken die mogelijk kunnen worden aangemerkt als archiefbescheiden in de zin van de Archiefwet bestaan goede afspraken tussen de directeuren van het Koninklijk Huisarchief, het Kabinet der Koningin en het Nationaal Archief, met name ten aanzien van de artikelen 10 en 11 van de Archiefwet. Ik verwijs naar de antwoorden van de minister-president aan de voorzitter van de vaste commissie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 27 januari 2009 (Kamerstukken II 2008–2009, 31 700 III, nr. 16).
Deelt u de mening van de vorige minister-president dat het Koninklijk Huisarchief volledig en enkel een particulier archief is? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe beziet u dit archief?
Ja. Ik verwijs naar de brief van de minister-president aan de voorzitter van de Tweede Kamer van 19 april 2005 (Kamerstukken II 2004–2005, 29 800 III, nr. 23) en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 november 2006 die heeft bevestigd dat het Koninklijk Huisarchief evenmin als andere particuliere archieven onder de Archiefwet valt.
Deelt u de conclusie van de onderzoeker dat een strafrechtelijk onderzoek toentertijd onterecht is afgewenteld doordat de commissie-Donner een verkeerde voorstelling van zaken heeft gegeven? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het kabinet heeft in 1976 ingestemd met het rapport van de commissie van drie en de Tweede Kamer heeft zich daarbij aangesloten.
Hoe beoordeelt u het beeld van de historische gang van zaken dat nu bestaat op basis van het rapport-Donner en het toen gevoerde Kamerdebat, in het licht van de (thans) beschikbare bronnen?
De beslissing tot openbaarmaking van 6 juni 2011 heeft geen betekenis voor een op feiten gebaseerd beeld dat berust op het rapport van de commissie van drie, het kabinetsstandpunt terzake en het daarover gevoerde Kamerdebat.
Deelt u de mening dat het openbaar belang gediend is bij een juiste en feitelijke weergave van de historische gang van zaken, gebaseerd op alle beschikbare, ook nog niet geopenbaarde, bronnen? Zo nee, waarom niet?
De beslissing tot openbaarmaking van 6 juni 2011 is genomen ter uitvoering van uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 april 2011.
De rechtbank heeft kennis genomen van alle stukken en na een afweging per inventarisnummer geoordeeld en gemotiveerd welke delen van het archief al dan niet voor openbaarmaking in aanmerking komen.
Bent u bereid, in het belang van de openbaarheid en een juiste historische weergave van de gang van zaken omtrent deze affaire, een kleine onderzoekscommissie van historici in te stellen die opnieuw onderzoek doet naar de rol van prins Bernhard in de Lockheed-affaire? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer informeert u de Kamer over deze beoogde commissie?
Nee, zie mijn antwoord op de vorige vraag.
Mogelijk meer dan 550 kankerverwekkende stoffen op de markt |
|
Paul Ulenbelt (SP) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat er mogelijk grote aantallen kankerverwekkende stoffen illegaal op de markt aanwezig zijn?1
Ik heb het artikel van FNV-vakcentrale gelezen en kan mij niet vinden in de conclusie dat er mogelijk grote aantallen kankerverwekkende stoffen illegaal op de markt aanwezig zijn. In de onderstaande antwoorden wordt dit nader toegelicht.
Is het waar dat op de lijst op basis van de REACH verordening ruim 500 minder stoffen staan dan op de geharmoniseerde lijst classificatie & labelling (annex VI van de CLP verordening in Europa)?2
Ja. Het verschil is verklaarbaar aangezien de Europese lijst stoffen betreft waarvan ooit gesteld is dat zij kankerverwekkend zijn en REACH alleen stoffen bevat die registratieplichtig zijn.
Hoeveel van de 500 stoffen worden verhandeld in Nederland of zijn aanwezig in bedrijven in Nederland? Kunt u aangeven waar deze stoffen zijn aan te treffen?
Bedoelde stoffen hoeven niet geregistreerd te worden (zie antwoord op vraag 2). Er bestaat ook geen meldingsplicht voor deze stoffen op grond van andere regelgeving.
Is de Arbeidsinspectie op de hoogte van deze problematiek? Wat is de handelwijze van de Arbeidsinspectie als kankerverwekkende stoffen op de werkplek worden aan getroffen die niet correct zijn geregistreerd? Hoe vaak is handelend opgetreden?
De Inspectie SZW (voorheen Arbeidsinspectie) is op de hoogte en houdt tezamen met de Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) en de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) toezicht op REACH. De Inspectie SZW richt haar toezicht vooral op gebruikersverplichtingen uit REACH, waaronder het veilig werken met stoffen en informatie over stoffen doorgeven aan werknemers en werkgevers (via veiligheidsinformatiebladen). Daarnaast richt de Inspectie SZW zich op de verplichtingen uit hoofdstuk 4 van het Arbobesluit. De invalshoek daarbij is dat werknemers veilig en gezond kunnen werken met (kankerverwekkende) gevaarlijke stoffen (als het noodzakelijk is om hiermee te werken). Als op de werkplek kankerverwekkende stoffen worden aangetroffen, dan bepaalt de Inspectie SZW of de werknemers hiertegen voldoende beschermd zijn. Dit houdt in dat beoordeeld wordt of de, door de werkgever gemaakte, risico-inschatting (RI&E, inclusief de blootstellingsbeoordeling) en de genomen maatregelen toereikend zijn.
Veiligheidsinformatiebladen die niet juist zijn (inhoud niet conform REACH-vereisten) of die niet geleverd zijn, kunnen een indicatie zijn van een ontbrekende of niet correcte registratie. Indien ontdekt wordt dat er gewerkt wordt met een kankerverwekkende stof die niet correct geregistreerd is, wordt dat niet alleen aan de werkgever gemeld, maar ook doorgegeven aan de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA). Zij onderzoeken wat de oorzaak is en treden indien nodig handhavend op.
Overigens treedt de Inspectie SZW vanzelfsprekend zelf handhavend op als stoffen worden aangetroffen die verboden zijn in het kader van REACH.
In de gezamenlijke jaarrapportage (van de betrokken inspecties) 2009 en 2010 is aangegeven dat er bij 2 van de 153 bedrijven (2009) en bij 4 van de 151 bedrijven (2010) overtredingen met betrekking tot (pre)registratie door de inspecties zijn aangetroffen. Vanaf december 2010 geldt de verplichting voor registratie van CMR-stoffen (boven 1 ton). De exacte gegevens van 2011 zijn nog niet bekend, maar een inschatting is dat er ook in 2011 slechts een beperkt aantal overtredingen met betrekking tot registratie is geconstateerd.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de kennelijke onderregistratie van kankerverwekkende stoffen?
Zoals eerder door mij aangegeven deel ik niet de mening van FNV dat er sprake is van onderregistratie. Ik zie dan ook geen aanleiding nader onderzoek te doen.
Bent u bereid om deze zaak in Europa aan de orde te stellen? Zo nee, waarom niet?
Daarvoor is nu geen noodzaak omdat ik niet van mening ben dat er sprake is van onderregistratie.
Repatriëring en boetes aan werkgevers |
|
|
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Illegale werksters uitgezet»?1
Ik heb kennis genomen van dit bericht.
Klopt het dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) doorgaat met het repatriëren van deze mensen? Klopt het dat de Arbeidsinspectie is gestopt met het opleggen van boetes aan de werkgevers?
De Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) zal het vertrek van deze mensen inderdaad ter hand nemen, voor zover zij nog steeds niet-rechtmatig in Nederland verblijven.
De Inspectie SZW heeft boeterapporten opgemaakt tegen drie werkgevers naar aanleiding van ontvangen processen-verbaal van de politie. Naderhand heeft de Raad van State geoordeeld dat de staandehouding onrechtmatig was. Uit deze uitspraak volgt dat de Inspectie SZW haar toezichthoudende bevoegdheden op basis van de informatie van de politie niet had mogen aanwenden. De Inspectie SZW heeft daarom besloten in alle gevallen geen boete op te leggen.
Is er sprake van eenduidig beleid? Is de logische keuze niet: ofwel doorgaan met zowel repatriëring als het uitdelen van boetes aan werkgevers, ofwel stoppen met zowel repatriëring als het uitdelen van boetes aan werkgevers?
De Immigratie- en Naturalisatiedienst en de Dienst Terugkeer & Vertrek zijn verantwoordelijk voor de uitvoering en handhaving van de Vreemdelingenwet. De Inspectie SZW is ondermeer verantwoordelijk voor de handhaving van de Wet arbeid vreemdelingen. De eerstgenoemde diensten richten zich daarom op de vreemdeling en diens rechten en plichten. De Inspectie SZW richt zich op de rechten en plichten van werkgevers. Hierdoor kunnen de feitelijke handelingen van deze overheidsdiensten verschillen, zonder dat sprake is van een onvoldoende eenduidig beleid of uitvoering.
Bent u van plan om verdere actie te ondernemen?
Nee.
De mogelijkheden om veroordeelde gemeenteraadsleden uit te sluiten van hun ambt |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Pierre Heijnen (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen van de leden Heijnen en Dijsselbloem over de mogelijkheden om veroordeelde gemeenteraadsleden uit te sluiten van hun ambt?
Ja.
Is het waar dat de rechter een volksvertegenwoordiger op twee manieren uit zijn ambt kan ontzetten, namelijk via de weg van artikel 28 van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de mogelijkheid bestaat iemand direct uit zijn ambt te zetten (zie art. 28 eerste lid, onder 1?), en via de indirecte weg door een volksvertegenwoordiger zijn kiesrecht te ontnemen (zie art. 28 eerste lid, onder 3?)? Zo ja, hoe verhouden beide bepalingen zich tot elkaar in het geval het het ambt van volksvertegenwoordiger betreft? Zo nee, waarom niet?
Een volksvertegenwoordiger kan zijn ambt slechts onvrijwillig verliezen als hij niet meer voldoet aan de vereisten die aan het lidmaatschap worden gesteld of een met het lidmaatschap onverenigbare betrekking vervult. De vereisten voor het lidmaatschap van de Staten-Generaal, provinciale staten en gemeenteraad zijn limitatief opgesomd in artikel 56 jo. 129 en 130 van de Grondwet. Eén van de vereisten is dat een lid niet is uitgesloten van het kiesrecht. Op grond van artikel 54, tweede lid, van de Grondwet is een wettelijke regeling getroffen in artikel 28, eerste lid, onder 3 van het Wetboek van Strafrecht waarin de mogelijkheid is neergelegd dat iemand die veroordeeld is voor bepaalde feiten wordt ontzet uit het recht de leden van algemeen vertegenwoordigende organen te verkiezen en tot lid van deze organen te worden verkozen.
Artikel 28, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht onderscheidt onder 1 ook de mogelijkheid dat de veroordeelde wordt ontzet uit het recht tot het bekleden van bepaalde ambten. De wet bepaalt niet wat zij onder het begrip «ambt» verstaat. In artikel 84 van het Wetboek van Strafrecht worden volksvertegenwoordigers weliswaar als ambtenaren beschouwd, maar gelet op de Grondwet en het gemaakte onderscheid in artikel 28, eerste lid, onder 1 en 3 heeft artikel 28, eerste lid, onder 1, van het Wetboek van Strafrecht geen betrekking op «het ambt» van volksvertegenwoordiger.
Het uit »het ambt» ontzetten van een volksvertegenwoordiger kan derhalve alleen geschieden op basis van artikel 28, eerste lid, onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.
Zijn het Openbaar Ministerie (OM) of rechters in het geval dat iemand terecht staat die (tevens) volksvertegenwoordiger is, altijd op de hoogte van het feit dat iemand volksvertegenwoordiger is? Zo ja, hoe dan, en hoe vaak wordt met dit feit rekening gehouden bij de strafeis? Zo nee, hoe kan het OM of de rechter dan ontzetting uit het ambt dan wel uit het kiesrecht eisen of opleggen?
Wanneer een volksvertegenwoordiger zich voor de rechter moet verantwoorden zal de functie van deze persoon doorgaans zijn gebleken uit het strafrechtelijk onderzoek. Het OM tracht immers een zo volledig mogelijk beeld van verdachten te krijgen. Uit de registratiesystemen van het OM kan niet worden afgeleid hoe vaak bij het bepalen van de strafeis rekening is gehouden met het lidmaatschap van een volksvertegenwoordiging.
Deelt u de mening dat, mede omdat het vertegenwoordigend orgaan, waarvan een verdachte deel uitmaakt, niet altijd op de hoogte hoeft te zijn van een strafproces, een achteraf gebleken veroordeling aanleiding zou moeten kunnen zijn voor dat vertegenwoordigend orgaan om de veroordeelde volksvertegenwoordiger alsnog bij een rechter voor te kunnen dragen voor ontzetting uit het ambt dan wel uit het kiesrecht? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
In het Nederlandse bestel is bij ontzetting uit het kiesrecht een belangrijke rol weggelegd voor de rechter, die – binnen de door de (grond)wetgever aangegeven kaders – afweegt of een ontzetting in het concrete geval gerechtvaardigd is. Gelet op dit systeem zou de gevraagde mogelijkheid erop neerkomen dat een vertegenwoordigend orgaan bevoegd wordt om, op het punt van een eventuele bijkomende straf van ontzetting uit het kiesrecht, hoger beroep in te stellen tegen een door de strafrechter uitgesproken vonnis. Deze rol voor een volksvertegenwoordiging past niet in ons strafrechtelijk systeem waarin het Openbaar Ministerie een vervolgingsmonopolie heeft en waarin hoger beroep alleen openstaat voor de verdachte en het Openbaar Ministerie.
Welke ervaringen zijn er, in door u in de vorige antwoorden (vorige vraag 6) genoemde landen, opgedaan met regelingen waar een volksvertegenwoordiger van rechtswege zijn ambt verliest na een veroordeling of waarbij het vertegenwoordigend orgaan in geval van een veroordeling zelf kan besluiten tot beëindiging van het mandaat?
Er zijn, voor zover ons bekend, weinig tot geen ervaringen met regelingen waar een volksvertegenwoordiger gedurende de zittingsperiode zijn ambt onvrijwillig verliest.
Deelt u de mening dat het «in een open samenleving als in Nederland» (antwoord op vorige vraag 7) niet alleen aan «actieve journalisten» of aan politieke partijen overgelaten zou moeten worden om aspecten ten aanzien van de integriteit van een kandidaat-vertegenwoordiger openbaar te maken, maar dat daarover ook in de Kieswet bepalingen zouden moeten worden opgenomen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
De integriteit in brede zin kan worden meegewogen door politieke partijen bij de recrutering van kandidaat-volksvertegenwoordigers, en door de kiezers bij het uitbrengen van hun stem. De wetgever dient zich, vanwege het grondrechtelijke karakter van het kiesrecht, zeer terughoudend op te stellen bij iedere inperking van dit recht. Vanuit het perspectief van de wetgever spelen er voor de verkiesbaarheid van volksvertegenwoordigers geen andere strafrechtelijke antecedenten of integriteitsaspecten een rol, dan de vraag of ontzetting uit het kiesrecht is uitgesproken. Elke andere integriteitseis zou een ongrondwettelijke beperking vormen van het passieve kiesrecht. In het verlengde daarvan ligt het ook niet op de weg van de wetgever om te voorzien in voorlichting op dit punt aan de kiezers.
De aangenomen resolutie van de VO-raad die uitspreekt dat de Wet onderwijstijd niet uitgevoerd zal worden, ook niet als de Eerste Kamer deze Wet bekrachtigd zou hebben |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de aangenomen resolutie van de VO-raad die uitspreekt dat de Wet onderwijstijd niet uitgevoerd zal worden, ook niet als de Eerste Kamer deze Wet bekrachtigd zou hebben?1 Deelt u de mening dat een sectorraad te allen tijde democratisch tot stand gekomen wetten moet eerbiedigen en die loyaal moet uitvoeren?
Ja, ik heb ervan kennis genomen dat een op een Algemene Ledenvergadering van de VO-raad ingediende resolutie met die strekking door de leden van de VO-raad is aangenomen.
Uiteraard moet ook een Sectorraad als de VO-raad democratisch tot stand gekomen wetten eerbiedigen. Ik ga ervan uit dat de VO-raad dat ook zal doen als de Wet Onderwijstijd VO door de Eerste Kamer is aanvaard. De VO-raad is zelf geen uitvoeringsorganisatie: de feitelijke uitvoering van de wet berust bij de scholen (die merendeels leden zijn van de VO-raad). Dat laat onverlet dat ik met de PVV-fractie eveneens van mening ben dat de VO-raad de uitvoering van democratisch tot stand gekomen wetten niet mag belemmeren noch ertoe mag oproepen die wetten niet uit te voeren.
Deelt u de mening dat een sectorraad die aankondigt een democratisch tot stand gekomen wet niet uit te voeren, geen gesprekspartner meer kan zijn van regering en parlement en dat die daarom onmiddellijk opgeheven en vervangen moet worden op het moment dat daadwerkelijk de Wet onderwijstijd niet uitgevoerd wordt?2
Ik ga ervan uit dat de VO-raad, wanneer de Wet Onderwijstijd VO ook door de Eerste Kamer is aangenomen, de uitvoering hiervan niet zal belemmeren noch ertoe zal oproepen deze niet uit te voeren, en dus dat de VO-raad de regering geen aanleiding zal geven haar status als gesprekspartner van de regering te heroverwegen.
De onjuiste berekening van de politiesterkte |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u op 28 november 2011 tijdens het wetgevingsoverleg over de nieuwe politiewet Kamerstuk (30 880) heeft gezegd dat aspiranten voor 100% worden meegeteld in de politiesterkte, waarbij verwees naar voorzetting van beleid van uw voorganger en daarmee onduidelijkheid heeft gecreëerd over de berekening van de politiesterkte?
Ja, met dien verstande, dat ik geen onduidelijkheid heb gecreëerd over de berekening van de operationele politiesterkte. Hierover ben ik altijd glashelder en consistent.
Bij welke brief en met welke bewoordingen in die brief heeft uw ambtsvoorganger aangegeven dat aspiranten voor 100% meetellen in de sterkte en als volledig inzetbaar worden beschouwd?
In de brieven aan uw Kamer van november 2009 (TK 29 628, nr. 160, 164) heeft mijn ambtsvoorganger de definitie van operationele sterkte vermeld. Daarbij heeft zij aangegeven dat de aspiranten meetellen in de operationele sterkte en dat zij als aparte categorie in het overzicht van de sterkte worden vermeld. Ook ben ik in mijn sterktebrief van 15 juni 2011 nogmaals specifiek op dit thema in gegaan1. Mijn voorgangers en ik hebben het aandeel aspiranten binnen de operationele sterkte steeds voor u inzichtelijk gemaakt.2 Mijn ambtsvoorganger en ik hebben daarom geen enkele onduidelijkheid laten ontstaan dat aspiranten 100% meetellen in de operationele sterkte en voor 40% inzetbaar zijn.
Hoe definieert u operationele politiesterkte?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar de brief aan uw Kamer van 10 november 2009 (TK 29 628, nr. 160).
Welke maatstaf dan wel rekenmethode wordt door u gehanteerd om binnen de operationele sterkte het aantal fte van medewerkers in opleiding te bepalen?
Het aantal aspiranten binnen de operationele sterkte bepaal ik met de gegevens uit het Politie Bedrijfsvoeringsinformatiesysteem (POLBIS), waarin korpsen iedere medewerker in dienst van de politie en zijn of haar personele gegevens tot op individueel niveau dienen op te geven.
Erkent u dat aspiranten bij de politie slechts voor 40% operationeel inzetbaar zijn? Zo ja, kunt u toelichten op welke wijze u in de absolute telling van de politiesterkte concreet rekening houdt met de gedeeltelijke inzetbaarheid van aspiranten? Zo nee, op grond van welke aanname gaat u er vanuit dat aspiranten tijdens hun opleiding volledig inzetbaar zijn?
Ja. In 2002 heeft mijn ambtsvoorganger een duaal (leren en werken) onderwijsstelsel geïntroduceerd. Sinds die tijd leren aspiranten een deel van hun tijd op school en een deel van hun tijd (40%) door werkzaam te zijn in een korps.
Er is maar één telling van de politiesterkte en dat is die volgens de definitie van de operationele sterkte, waarin het aantal aspiranten wordt aangegeven. Dat moge blijken uit de sterkterapportages die ik en mijn voorgangers in de afgelopen jaren aan uw Kamer hebben gezonden, alsmede uit de uitspraken die ik hierover heb gedaan tijdens onder andere de Algemeen Overleggen over de politie met uw Kamer op 7 april 2011 en op 21 december 2011 en tijdens het Wetgevingsoverleg op 28 november 2011.
Wat zou, uitgaande van de genoemde 40% inzetbaarheid van aspiranten, de feitelijke politiesterkte zijn, uitgedrukt in inzetbare fte en met als meetdatum 1 januari 2012?
Ik wil geen aparte definitie hanteren over inzetbare sterkte, omdat dat leidt tot een veel te gedetailleerde en betwistbare manier van tellen, met een veelheid aan nieuw definitievraagstukken. De feitelijke inzetbaarheid is namelijk afhankelijk van een veelheid aan factoren. Ik noem: levensloopverlof, zwangerschapsverlof, ziekteverzuim, tijd besteed aan opleiding en cursussen, administratieve lasten, de grootte van de overhead en de mate van weerbaarheid, etc.
Ik houd daarom vast aan de in 2009 met uw Kamer afgesproken definitie van operationele sterkte.
Dit laat onverlet dat al mijn inspanningen erop gericht zijn om de inzetbaarheid van de politie te vergroten.
Erkent u dat met aspiranten het voor 100% meetellen in de politiesterkte en tegelijkertijd erkenning van 40% inzetbaarheid, de operationele sterkte niet langer een weergave is van de feitelijke inzetbaarheid van de politie? Zo ja, vindt u de rekenmethode van 100% meetelling van aspiranten in de operationele sterkte houdbaar als weergave van de totale bezetting bij de Nederlandse politie? Zo nee, op welke wijze weerspiegelt de politiesterkte de feitelijke inzetbaarheid van de politie?
Zie antwoord vraag 6.
Het omzeilen van de acceptatieplicht en het verbod op premiedifferentiatie door zorgverzekeraars |
|
Anne Mulder (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) vragen onderzoek te doen naar de vraag of Promovendum, een aanbieder van zorgverzekeringen die zich richt op hoger opgeleiden en die beweert dat ze het laagste tarief van Nederland kan bieden omdat hoger opgeleiden een beter claimgedrag vertonen, handelt in strijd met de Zorgverzekeringswet die een acceptatieplicht en een verbod op premiedifferentiatie kent of handelt in strijd met de geest van deze wet?
Binnen de Zorgverzekeringswet (Zvw) hebben verzekeraars twee (gelimiteerde) mogelijkheden gekregen om een uitzondering te maken op het verbod op premiedifferentiatie: er mag een collectiviteitskorting worden gegeven van maximaal 10% van de premiegrondslag en er mag een premiekorting worden gegeven als men gebruik maakt van het vrijwillig eigen risico (tot maximaal € 500). Bij polissen als Promovendum en Besured is – in tegenstelling tot datgene wat in vraag 1 en 3 kan worden gelezen – sprake van een collectiviteit.
Voor collectiviteiten mag een premiekorting worden gegeven tot maximaal 10%. Collectiviteiten richten zich op een specifieke doelgroep, zoals Promovendum en Besured doen.
Naast de collectieve korting kunnen verzekerden kiezen voor een lagere premie door te kiezen voor een hoger eigen risico. Wanneer zij dan toch zorg nodig hebben zullen ze ook meer zorgkosten zelf moeten betalen.
Het staat collectiviteiten vrij toelatingscriteria aan hun deelnemers te stellen, zoals bijvoorbeeld het eisen van een lidmaatschap van een patiëntvereniging of een vakbond.
Als het om de acceptatieplicht gaat is het Achmea/Avéro (de zorgverzekeraar die het verzekeringsrisico voor de collectieve verzekering Promovendum en Besured draagt) die hieraan moet voldoen. Ik heb geen reden aan te nemen dat Achmea/Avéro zich niet aan de acceptatieplicht houdt. De betreffende zorgverzekeringen zijn namelijk voor iedereen toegankelijk tegen dezelfde premiegrondslag.
Los daarvan ben ik van mening dat de vraag voorbij gaat aan het feit dat er vele collectieve zorgverzekeringen met premiekortingen zijn, waartoe ook niet hoog opgeleiden toegang hebben. Hierboven zijn al de voorbeelden van patiëntenverenigingen en vakbonden genoemd.
Het is in het belang van de verzekerden om te kunnen beschikken over juiste, volledige en begrijpelijke (keuze)informatie. De NZa houdt toezicht op de transparantie van de zorgverzekeringen en hanteert hiervoor het richtsnoer «Informatieverstrekking Ziektekostenverzekeraars en volmachten», waarin wordt aangegeven welke informatie zorgverzekeraars minimaal aan verzekerden dienen te verstrekken (met name gaat het hier om informatie die op de website van de zorgverzekeraars zelf moet staan). Het doel van het richtsnoer is om tot betere informatieverstrekking door zorgverzekeraars te komen. Als de NZa constateert dat er sprake is van onjuiste informatieverstrekking kan zij handhavend optreden (bijvoorbeeld door een verzekeraar te verplichten de website aan te passen). De NZa rapporteert jaarlijks via het samenvattend rapport Zorgverzekeringswet over de transparantie van zorgverzekeraars in hun polissen en websites.
Ondanks bovenstaande vind ik het van belang om te weten of een grootscheeps gebruik van doelgroepcollectiviteiten afbreuk kan doen aan de toegankelijkheid van de zorgverzekering. Om die reden zal ik de NZa vragen in het kader van zijn reguliere toezichtstaak op de rechtmatige uitvoering door zorgverzekeraars van de Zvw (in het bijzonder de naleving van de zorgplicht, de acceptatieplicht en het verbod op premiedifferentiatie) hieraan expliciet aandacht te besteden.
Kunt u de NZa vragen onderzoek te doen naar de vraag of de kortingen die Promovendum biedt, te weten een collectiviteitskorting en een extra Promovendumkorting die samen een korting opleveren van meer dan 10%, in strijd zijn met de Zorgverzekeringswet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de NZa vragen onderzoek te doen naar de vraag of Besured, een aanbieder van zorgverzekeringen die zich richt op studenten en die beweert dat studenten en young professionals minder ziektekosten declareren en daarom recht hebben op een lagere premie, handelt in strijd met de Zorgverzekeringswet die een acceptatieplicht en een verbod op premiedifferentiatie kent of handelt in strijd met de geest van deze wet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de NZa vragen te onderzoeken of de betrokkenheid van Achmea Avéro bij de zorgverzekeringen van Besured en Promovendum in strijd is met de zorgverzekeringwet of met de geest van deze wet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven in hoeverre het in de geest van de Zorgverzekeringswet is dat er een zorgverzekering bestaat, te weten Blue, die een relatief beperkt aantal zorgaanbieders heeft gecontracteerd, en adverteert met de mededeling dat de zorgverzekering dagelijks opzegbaar is, met het risico dat iemand als hij of zij gezond is deze verzekering kiest, maar zodra hij of zij een aandoening krijgt, overstapt naar een zorgverzekering die wel veel zorgaanbieders vergoedt en die een acceptatieplicht heeft, waardoor Blue wel de verzekeringspremie opstrijkt maar de kosten van behandelingen afwentelt op andere verzekeraars?
De Blue Polis is tussentijds opzegbaar, maar is daarin niet uniek, ook de Zekur Polis is tussentijds opzegbaar. Toen de Zekur polis werd geïntroduceerd in 2008 heeft de NZa, naar aanleiding van een toezegging van voormalig minister Klink aan de TK, (onder andere) de mogelijkheid van het tussentijds opzeggen onderzocht.
De NZa beoordeelde destijds dat de opzeggingsgrond in de Zekur Polis voldeed aan de eisen die in het Burgerlijk Wetboek worden gesteld. Artikel 7 Zvw bepaalt in welke gevallen de verzekerde in ieder geval de mogelijkheid heeft om de zorgverzekering op te zeggen, het BW biedt echter ruimere mogelijkheden. De NZa zag wel een mogelijk risico dat de tussentijdse opzegbaarheid zou kunnen leiden tot afwenteling van kosten als deze zich daadwerkelijk voordoen en de verzekerde (kort) hiervoor van verzekering of verzekeraar verandert. De NZa heeft de Zekur polis daarom gemonitord en geconstateerd dat verzekerden niet of nauwelijks van de tussentijdse opzegmogelijkheid gebruik hebben gemaakt. Ook heeft de NZa geen signalen van andere zorgverzekeraars ontvangen dat sprake is van een afwentelingseffect. De verwachting is dat dit bij de Blue polis niet anders zal zijn.
Als blijkt dat in bovengestelde gevallen de wet wordt overtreden, neemt u dan maatregelen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 1.
Als blijkt dat in bovengestelde vragen weliswaar de wet niet wordt overtreden maar er wel in strijd met de geest van de wet wordt gehandeld, bent u dan bereid de Zorgverzekeringswet aan te passen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht “Vreemde daklozen in opvang” |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vreemde daklozen in opvang»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het dat de gemeente Utrecht een reeds in 2007 gemaakte afspraak aan haar laars lapt door opvang te verlenen aan uitgeprocedeerde asielzoekers?
Het bieden van structurele noodopvang door gemeenten is onwenselijk en onnodig. Door het Rijk zijn in de afgelopen jaren verschillende maatregelen genomen om te voorkomen dat (afgewezen) asielzoekers op straat terecht komen. Ik noem in dit verband de plaatsing in een vrijheidsbeperkende locatie van afgewezen asielzoekers die na de vertrektermijn van 28 dagen het land nog niet hebben verlaten, het onder voorwaarden verlenen van opvang aan mensen met een medische aanvraag en het realiseren van onderdak in gezinslocaties voor gezinnen met minderjarige kinderen. Indien een vreemdeling weigert mee te werken aan terugkeer, en de overheid gedwongen vertrek niet kan realiseren, blijft uiteindelijk geen andere optie over dan het onderdak te beëindigen. Het is onwenselijk indien gemeenten in dergelijke gevallen noodopvang verlenen, omdat daarmee een verkeerd signaal wordt afgegeven.
Deelt u de mening dat dit het terugkeerproces ernstig in de wielen rijdt daar de plicht om terug te keren naar het land van herkomst met het bieden van opvang ondermijnd wordt?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het schenden van genoemde afspraak onacceptabel is, temeer nu dit de belastingbetaler ruim 8 ton kost? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het opereren van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Utrecht gezien de forse oververtegenwoordiging van illegalen in die stad2 in relatie met het (willen) faciliteren van deze groep die gewoonweg niet in Nederland mag zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Welke andere gemeenten houden zich niet aan de afspraak om per 2009 te stoppen met het opvangen van uitgeprocedeerde asielzoekers?
Ik heb geen volledig overzicht van de gemeenten die nog een vorm van noodopvang bieden aan uitgeprocedeerde asielzoekers. Wel heb ik een globaal beeld van hoe gemeenten op dit moment omgaan met noodopvang. Voor een aantal gemeenten geldt dat expliciet in het collegeprogramma is opgenomen dat noodopvang van afgewezen asielzoekers wordt gecontinueerd. Het komt daarnaast met enige regelmaat voor dat gemeenten, bijvoorbeeld in het belang van openbare orde, tijdelijk onderdak bieden aan uitgeprocedeerde vreemdelingen, die op straat terecht zijn gekomen.
Bent u bereid om gemeenten, die vasthouden aan het bieden van opvang voor uitgeprocedeerden, stevig te korten op het Gemeentefonds in het kader van «wie niet horen wil moet maar voelen»? Zo neen, waarom niet?
Ik heb gemeenten en de VNG duidelijk gemaakt dat indien gemeenten geconfronteerd worden met vreemdelingen die op straat staan, en die een asielverleden hebben, dan wel van wie de achtergronden niet direct bekend zijn, zij deze zaken kunnen aanmelden bij de DT&V zodat kan worden gezocht naar een oplossing op maat. In de praktijk treden gemeenten ook daadwerkelijk in contact met de DT&V en waar nodig neemt de DT&V hiertoe initiatief. Ik zie geen aanleiding om aanvullende maatregelen te treffen.
De aangekondigde fusie tussen twee GGZ-instellingen |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Emergis en Parnassio Bavo gaan fuseren»?1
Ja.
Kunt u, in relatie tot het feit dat het kabinet onlangs akkoord is gegaan met het aanscherpen van de fusieregels in de zorg, een inhoudelijke reactie geven op deze fusie?
Op 5 oktober 2011 hebben de staatssecretaris en ik in een Algemeen Overleg met de Vaste Commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport gedebatteerd over onze voornemens ten aanzien van aanscherping van de fusietoetsing in de zorg vanwege kwaliteit en bereikbaarheid. Mede op basis van dit debat zijn die voornemens vertaald in een wetsvoorstel waarmee het kabinet onlangs akkoord is gegaan. Na het advies van de Raad van State over dit wetsvoorstel zullen de staatssecretaris en ik het wetsvoorstel bij uw Kamer aanhangig maken. Totdat het wetsvoorstel tot wet wordt verheven heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) echter nog geen bevoegdheden ten aanzien van het goed- of afkeuren van fusies.
Het is niet aan mij om een inhoudelijk oordeel te geven over individuele fusievoornemens in de zorgsector. Dit is voorbehouden aan de daarvoor verantwoordelijke toezichthouders.
Het fusievoornemen is op 16 december 2011 gemeld bij de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) en is daar op dit moment nog in behandeling.
Wel ben ik wel van mening dat zorgaanbieders die willen fuseren ook nu al de belangen van de patiënten centraal moeten stellen bij hun afwegingen ten aanzien van de fusievoornemens. Dit om te voorkomen dat door de fusie de kwaliteit, de veiligheid en de bereikbaarheid van zorg in gevaar komen. Ik zal partijen oproepen om te handelen in de geest van het wetsvoorstel.
Hoe gaat u voorkomen dat diverse zorginstellingen nog gauw even gaan fuseren, voordat de verscherpte wetgeving van kracht is?
In het verlengde van de onlangs aan uw Kamer toegestuurde antwoorden op soortgelijke vragen over andere concrete fusievoornemens in de sector, verwijs ik ook hier naar de brief die ik op 7 november 2011 aan uw Kamer heb gezonden en naar mijn reactie tijdens de behandeling van de VWS begroting voor 2012 in uw Kamer op de «motie Leijten»2. Ik heb daarbij aangegeven dat ik geen wettelijke bevoegdheden heb om een algemene fusiestop af te kondigen. Daarbij ben ik van mening dat niet alle fusies ongewenst zijn. Een fusie kan soms noodzakelijk zijn voor de continuïteit of de kwaliteit van de aangeboden zorg. Maar er zijn natuurlijk ook zorgen over fusies en fusies die minder zijn gewenst. Zorgen die worden ingegeven door ervaringen ten aanzien van de argumentatie van de noodzaak van fusies, de betrokkenheid van de cliënten, medewerkers en andere stakeholders bij de uitwerking van fusies en de wijze waarop fusies in het verleden daadwerkelijk zijn uitgepakt. Vandaar dat de fusietoetsing zal worden aangescherpt.
Om op dit moment zoveel mogelijk aan de wensen van de Kamer tegemoet te komen zal ik in de richting van (brancheverenigingen van) zorgaanbieders aangeven dat de Kamer en ik van mening zijn dat partijen uitermate zorgvuldig met fusies moeten omgaan. En dat ik het zeer wenselijk vind dat zorgaanbieders met fusieplannen ook nu al handelen in de geest van de komende aanscherping van de regels. Ik zal hierop ook de betreffende GGZ-instellingen aanspreken.
Deelt u de mening dat Emergis en Parnassio Bavo een fusie-effectrapportage moeten opstellen en dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) een fusietoets moet uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Bij de aanscherping van de fusietoetsing in de zorg wordt de verplichting tot het opstellen van een fusie-effectrapportage wettelijk verankerd. Met die fusie-effectrapportage worden zorgaanbieders gestimuleerd tot een zorgvuldige voorbereiding van een fusie, waarbij het nut, de noodzaak en de gevolgen van een voorgenomen fusie in kaart worden gebracht en de direct betrokkenen bij de zorgaanbieder (zoals cliënten en medewerkers) zorgvuldig worden betrokken bij de uitwerking van de plannen. In het verlengde daarvan zal ook de zorgspecifieke fusietoets, door de NZa, wettelijk worden verankerd.
Het streven is de wetgeving per 2013 van kracht te laten zijn. Zolang de wetgeving niet van kracht is, kan ik partijen echter niet verplichten tot het opstellen van een fusie-effectrapportage en heeft de NZa geen bevoegdheid om de fusie te beoordelen. Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven, zal ik er bij de betrokken partijen wel op aandringen al vast zoveel mogelijk te handelen in de geest van de nieuwe regelgeving.
Hoe gaat u deze en andere op handen zijnde fusies tegenhouden conform de wens van de Kamer om een moratorium in te stellen, totdat de inspraak van patiënten en personeel voldoende is geregeld?
Hier verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3.
Obesitas in ontwikkelingslanden |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Steeds meer dikkerds in de Derde Wereld»?1 Heeft u tevens kennisgenomen van het Rode Kruis «World Disasters Report»?2
Ja.
Deelt u de analyse, zoals gesteld in beide documenten, dat wereldwijd meer mensen overlijden aan de gevolgen van obesitas dan aan ondervoeding? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat heeft deze constatering voor gevolgen voor het beleid, bijvoorbeeld op het gebied van voedselzekerheid, landbouw en ontwikkelingssamenwerking?
Het is mij bekend dat wereldwijd meer mensen overlijden aan de gevolgen van obesitas dan aan ondervoeding verbonden aan onvoldoende calorieën. Ook neemt het aantal mensen in ontwikkelingslanden dat aan obesitas lijdt toe. Dit komt door de inname van te veel calorieën en te weinig beweging. Mensen zijn ondervoed als zij te weinig calorieën binnen krijgen en/of als hun voeding onvoldoende vitamines en mineralen bevat. Beide toestanden – obesitas en ernstige tekorten aan essentiële vitamines en mineralen die ziekte veroorzaken («verborgen honger») – kunnen binnen eenzelfde gemeenschap en zelfs binnen een zelfde persoon voorkomen. Ons beleid, zoals verwoord in de kamerbrief voedselzekerheid van 24 oktober 2011 (32 605, nr. 54), is erop gericht de toegang tot volwaardige voeding in ontwikkelingslanden te bevorderen. Hierbij hoort vanzelfsprekend de benodigde kennis en bewustzijn over het belang van goede voeding zodat consumenten zelf verantwoorde keuzes kunnen maken om obesitas en andere voedingsgerelateerde ziektes te voorkomen.
Welke mogelijkheden ziet u om de problematiek omtrent obesitas in ontwikkelingslanden te agenderen in staand beleid?
Toegang tot betere voeding is één van de vier pijlers van het voedselzekerheidsbeleid zoals toegelicht in de kamerbrief van 24 oktober jl. In het ontwikkelingsbeleid op het gebied van voedselzekerheid is nadrukkelijk gekozen voor een inzet op toegang tot goede voeding bij armen in lage inkomenslanden, bij mensen dus die vanwege armoede aan honger, ook verborgen honger, lijden. In het huidige voedselzekerheidsbeleid wordt onderkend dat ondervoeding gepaard kan gaan met obesitas. Programma’s zoals GAIN (Global Alliance for Improved Nutrition) zijn erop gericht deze vorm van ondervoeding te bestrijden en de toegang tot goede voeding voor kwetsbare groepen te vergroten. Onze inzet is vooral gericht op voorlichting over goede voeding en verrijking van voedingsproducten voor kwetsbare groepen, vooral vrouwen in de reproductieve leeftijd en jonge kinderen. In Ethiopië wordt in het kader van het bilaterale meerjarenplan steun gegeven aan een UNICEF programma voor verbetering van de voedingstoestand van moeders en kinderen door voorlichtingsactiviteiten op dorpsniveau. In Rwanda, Mozambique en Bangladesh worden programma’s ontwikkeld om de toegang tot betere voeding te vergroten.
Deelt u de mening dat de export van ongezonde, calorierijke producten vanuit het rijke Westen mede ten grondslag ligt aan deze obesitas-problematiek? Zo ja, kunt u meer duidelijkheid verschaffen omtrent de export van ongezonde, calorierijke producten vanuit Nederland naar ontwikkelingslanden?
Naar mijn mening zijn voedselproducten zijn niet intrinsiek gezond of ongezond. De caloriewaarde van producten is niet de enige factor die van belang is bij de problematiek rond obesitas. Zoals ook het World Disasters Report benoemt wordt de toename van obesitas in ontwikkelingslanden veroorzaakt door een veelvoud van factoren die samenhangen met veranderende levensstijlen. Het is bekend dat toenemende welvaart in ontwikkelingslanden gepaard kan gaan met een verandering in levensstijl met meer calorierijk voedsel en minder lichaamsbeweging. Het is daarom belangrijk dat er lokaal beleid ontwikkeld wordt dat de kennis over voeding en gezondheid bij consumenten bevordert.
‘Ook ziektegeld op continentaal plat’ |
|
Paul Ulenbelt (SP) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het artikel «Ook ziektegeld op continentaal plat»?1
Ik heb hier kennis van genomen.
Is het waar dat een werknemer met de Nederlandse nationaliteit, die werkzaam is op het Nederlandse continentaal plat en in het buitenland woont, valt onder de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving? Zo ja, op welke sociale zekerheidswetten kan een dergelijke werknemer aanspraak maken? Zo nee, op welke gronden heeft de advocaat-generaal van het Europees Hof een onjuiste uitspraak gedaan?
Het internationale recht geeft aan Nederland de ruimte om naar eigen inzicht de sociale zekerheid voor werknemers op het Nederlands continentaal plat (hierna: NCP) vorm te geven. Deze rechtsmacht omvat de regeling van de sociale bescherming, daaronder begrepen de sociale zekerheidsbescherming, van de personen die op het NCP werkzaam zijn (zie memorie van toelichting bij de Wet sociale verzekeringen continentaal plat, Kamerstukken II 2010/11, 32 383, nr. 3).
Tot en met 31 december 2011 gold de Wet arbeid mijnbouw Noordzee (WAMN) op het NCP voor personen die werkzaam waren op het NCP en niet verzekerd waren voor de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving, omdat ze niet in Nederland wonen. Op grond van de WAMN had de werknemer die niet onder het publieke sociale verzekeringsstelsel viel en ziek werd, recht op loondoorbetaling voor een tijdvak van 104 weken. Hiernaast legde de WAMN een verplichting op aan de werkgever van deze werknemer er voor te zorgen dat er sprake was van een voldoende verzekering tegen het risico van kosten van geneeskundige verzorging gedurende de arbeidsovereenkomst en over een periode van 52 weken daarna. Een en ander werd in de vorm gegoten van aanspraken van de werknemer tegenover zijn werkgever.
De WAMN (art. 2) stelde daarnaast dat het Nederlandse arbeidsovereenkomstenrecht, met inbegrip van de daarop betrekking hebbende regels van internationaal privaatrecht, van toepassing was op de arbeidsovereenkomst van een werknemer. Dit impliceerde onder meer (zie art. 7: 658 Burgerlijk Wetboek) dat de werknemer tegenover zijn werkgever aanspraak had op vergoeding van de schade, waaronder inkomensschade, die hij in de uitoefening van zijn werkzaamheden leed (bijvoorbeeld als uitvloeisel van een arbeidsongeval of beroepsziekte).
Vanaf 1 januari 2012 gelden de Nederlandse sociale verzekeringen op het NCP op dezelfde wijze als voor werknemers die werkzaam zijn op het grondgebied van Nederland. Alle personen die werkzaam zijn op het NCP, zijn nu verzekerd voor alle volksverzekeringen en werknemersverzekeringen zoals Nederland die kent ongeacht waar deze personen woonachtig zijn.
Het artikel «ook ziektegeld op continentaal plat» waarnaar de heer Ulenbelt verwijst ziet op een zaak waarin betrokkene niet onder de nieuwe wet valt, maar zich niet voorafgaand aan het intreden van het risico van arbeidsongeschiktheid, op grond van de Wet WIA vrijwillig had verzekerd. De conclusie van de advocaat-generaal van het Europese Hof is de meest recente procedurele stap die ondernomen is in de zogeheten prejudiciële procedure, maar betreft hier overigens nog niet de uitspraak van het Europese Hof zelf. Vervolgens zal, na de uitspraak van het Europese Hof, de Rechtbank van Amsterdam deze uitspraak betrekken bij de behandeling van het hoger beroep.
Kunt u uitleggen hoe deze fout door de Staat en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) is gemaakt?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Bent u voornemens om de wet te wijzigen dan wel te verduidelijken teneinde duidelijkheid te verschaffen aan alle werknemers met de Nederlandse nationaliteit die werkzaam zijn op het Nederlandse continentaal plat en in het buitenland wonen? Zo ja, wanneer kan de Kamer een dergelijk wetsvoorstel verwachten? Zo nee, waarom niet?
De wet is inmiddels gewijzigd bij Wet van 23 december 2010 tot wijziging van enkele wetten als gevolg van de uitbreiding van de sociale verzekeringsplicht voor personen (ongeacht hun nationaliteit) die werkzaam zijn op het Nederlands deel van het continentaal plat (Wet sociale verzekeringen continentaal plat). Het Staatsblad (Stb. 2011, 9) heeft de wet gepubliceerd op 13 januari 2011. De wet is op 1 januari 2012 in werking getreden.
Bent u voornemens om in alle soortgelijke situaties ziektegeld te verstrekken? Zo ja, ook met terugwerkende kracht? Zo nee, waarom niet?
Vanaf 1 januari 2012 geldt het volledige Nederlandse sociale zekerheidstelsel op het continentaal plat. Als een werknemer ziek wordt heeft deze vanaf 1 januari 2012 recht op verstrekkingen krachtens de geldende regels van het Nederlandse sociale stelsel. De Wet sociale verzekeringen op het continentaal plat heeft geen terugwerkende kracht. Soortgelijke gevallen die zich voorgedaan hebben vóór 1 januari 2012, vielen onder de WAMN. De loondoorbetalingverplichting van de werkgever in geval van ziekte blijft na 1 januari 2012 bestaan op grond van het Burgerlijk Wetboek (art. 629, van boek 7).
De overwegbotsing bij Maarsbergen |
|
Arie Slob (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Trein botst op vrachtwagen vol kerstkalkoenen»?1
Ja.
Herinnert u zich uw antwoord op vraag 107 van de feitelijke vragen over het MIRT-projectenboek 20122 waarin u stelt dat u begin 2012 overeenstemming verwacht te bereiken met de regio over de spoorwegovergang in Maarsbergen en dat deze planstudie relatief veel tijd gevergd heeft vanwege het gezamenlijk met de regionaal betrokken partijen zoeken naar een optimale inrichting en inpassing van het project?
Ja.
Kunt u aangeven hoe dit antwoord zich verhoudt tot de mededeling in de memorie van toelichting van de begroting voor het jaar 2008 dat de planstudie al grotendeels was afgerond en de start van de uitvoering van het project plaats zou vinden in 2007/2008?3
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Wat is de reden dat het project nog steeds niet gestart is terwijl volgens de memorie van toelichting bij het jaarverslag en de slotwet voor het Infrastructuurfonds 2010 de realisatiebeschikking in 2010 is afgegeven?4
De uitvoering van het project is gestart met het verlenen van de realisatiebeschikking in december 2010. Een realisatiebeschikking wordt in principe pas verleend als er met de regio overeenstemming is over het plan. Er was overeenstemming met de betrokken wethouder, Provincie en RWS (relatie met ontwerp aansluitend wegennet op de A 12).
In dit geval ontstond er daarna weerstand bij omwonenden en vervolgens bij de gemeenteraad over de verkeersafwikkeling op het naastgelegen kruispunt. Na overleg is een oplossing gevonden die nu begin 2012 wordt afgerond.
Het aansluitend wegennetontwerp wordt naar verwachting begin 2012 geleverd, waarmee het totale ontwerp kan worden afgerond.
Hoe is het mogelijk dat er een realisatiebeschikking is afgegeven, maar dat u weer tot overeenstemming moet komen met de regio? Waarover is exact dan nog geen overeenstemming en welke besluiten zijn nog nodig voordat de schop in de grond kan?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
In goed overleg met de betrokken decentrale overheden zijn alle besluiten nu genomen en wordt het ontwerp afgerond. Daarna kunnen de procedures starten, waaronder de wijziging van het bestemmingsplan en een onteigeningsprocedure ten behoeve van grondverwerving. De fysieke werkzaamheden (schop in de grond) zullen begin 2014 starten. Indienststelling wordt nu medio 2015 (een jaar later) verwacht.
Zijn de voorgenomen maatregelen bij de genoemde spoorwegovergang nog steeds voorbereid op viersporigheid?
Ja, de spoorkruising dient een toekomstige uitbreiding naar viersporigheid niet onmogelijk te maken. Dit is zo opgenomen in de Overeenkomst ter uitwerking van MIT-afspraken 2005 over Traject-Oost (bijlage 4, eis 2.2.10).
Overigens is naar aanleiding van het ongeval een tijdelijke voorziening getroffen met het inzetten van verkeersregelaars.