De fusie tussen twee GGZ-instellingen |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Is de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) om een oordeel gevraagd wat de fusie tussen twee GGZ-instellingen betekent voor de kwaliteit van zorg? Zo ja, wat was het oordeel van de IGZ? Zo nee, wilt u dit alsnog doen en het oordeel van de IGZ aan de Tweede Kamer doen toekomen?
Zolang de voorgenomen zorgspecifieke aanscherping van de fusietoetsing niet wettelijk is verankerd, hebben de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) geen goedkeuringsbevoegdheid ten aanzien van voorgenomen fusies. Wel zal de IGZ de betrokken zorgaanbieders de komende tijd intensiever volgen om aangesloten te zijn op het fusieproces. Zo nodig zal de IGZ interveniëren als voor, tijdens of na de fusie de kwaliteit van zorg in de betrokken instellingen in gevaar komt.
Het bericht ‘Burgemeester gezag kwijt’ |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD), Hero Brinkman (PVV) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Burgemeester gezag kwijt»?1
Ja.
Klopt het dat de Commissaris van de Koningin van Flevoland de uitlating heeft gedaan dat burgemeesters niets meer te zeggen krijgen in hun gemeente als de nationale politie volgend jaar wordt ingevoerd? Zo ja, bent u hogelijk verbaasd over deze uitlating, gelet op het feit dat de inzet van de politie binnen de nationale politie goed lokaal verankerd en verzekerd is en dat de burgemeester wel degelijk gezag heeft?
De uitlatingen waar de Telegraaf over bericht, zijn gedaan in een interview met het Burgemeestersblad van het Nederlands Genootschap van Burgemeesters2 met als titel «Wij moeten onze rol niet onderschatten». In dit interview gaat de heer Verbeek, als portefeuillehouder politie binnen de Kring van Commissarissen, in op de zorgen van de Commissarissen van de Koningin «rond de nationalisering van de politie».
De zorgen rond de positie van de burgemeester binnen het nieuwe bestel die in het interview worden geuit, zijn mij bekend. Soortgelijke zorgen zijn ook in uw Kamer besproken bij de behandeling van het wetsvoorstel. Ik deel deze zorgen niet. Zij kunnen ook geen grond in het onderwerp van wet vinden. De burgemeester is en blijft verantwoordelijk voor de openbare orde en veiligheid in zijn gemeente en behoudt onverminderd het gezag over de politie. Deze gezagspositie wordt juist versterkt in het nieuwe bestel. De stelling dat deze verantwoordelijkheid niet meer in handen van de burgemeester ligt, zoals die in het artikel is gebezigd, is dus onjuist.
Bent u bereid de Commissaris van de Koningin van Flevoland hieromtrent een extra voorlichting te geven?
Het overlijden van een gedetineerde in het penitentiair psychiatrisch centrum (PPC) |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bajesklant sterft in houdgreep»?1
Ja.
Kent u het rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) van 25 augustus 20112 waarin de IGZ verklaart dat de zorg in een PPC voldoet aan de normen voor verantwoorde zorg? Was daar in dit geval sprake van?
Ik ben bekend met het rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Op 25 augustus 2011 heb ik het rapport met mijn beleidsreactie aan uw Kamer verzonden.
Momenteel wordt via de geëigende kanalen toedrachtsonderzoek gedaan naar dit incident. In de eerste plaats is door het penitentiair psychiatrisch centrum (PPC) conform protocol zelfstandig een onderzoek gestart. Hiervoor heeft het PPC een calamiteitenonderzoekscommissie ingesteld. In die commissie hebben niet-bij-de-calamiteit-betrokken deskundigen vanuit DJI zitting om de feiten helder te krijgen, het zorgproces te evalueren en te analyseren hoe de calamiteit is ontstaan. De commissie rapporteert aan de directeur van de inrichting en doet indien nodig aanbevelingen om tot verbetering te komen. De directeur rapporteert vervolgens aan de IGZ.
In de tweede plaats is dit incident bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gemeld. Medische diensten van penitentiaire inrichtingen (pi’s) zijn instellingen van zorg die op grond van de Kwaliteitswet Zorginstellingen verplicht zijn calamiteiten te melden bij de IGZ.
Ten slotte onderzoekt de Rijksrecherche, in opdracht van het Openbaar Ministerie (OM), de zaak.
Voor deze onderzoeken geldt dat de resultaten nog niet beschikbaar zijn.
Kent u ook de uitspraak uit hetzelfde rapport van de IGZ waarin zorgen worden geuit over een belangrijk risico voor kwaliteit van zorg, namelijk dat door ontbreken van een integraal en goed patiëntendossier informatieoverdracht en verantwoording van handelen onvoldoende is geborgd? Zijn de patiëntendossier in het algemeen nu wel op orde? Was het dossier in dit geval op orde?
Ik ben bekend met de aanbeveling van de IGZ. De IGZ beveelt aan om de ontwikkeling van een integraal (elektronisch) patiëntendossier te stimuleren en faciliteren. Zoals aangegeven in mijn beleidsreactie bij het IGZ-rapport bezie ik hoe ik voor de PPC's een elektronisch patiëntendossier ga vormgegeven. Naar verwachting is een integraal patiëntendossier specifiek voor de PPC's in 2013 operationeel. Hierbij sluit ik aan bij de ontwikkelingen in de reguliere Geestelijke Gezondheidszorg en maak ik zoveel als mogelijk gebruik van de daar aanwezige expertise. Vooruitlopend daarop wordt binnen de huidige beschikbare informatievoorziening uiterlijk medio 2012 een eenvoudige ICT-toepassing gerealiseerd. Daarmee zal de toegankelijkheid van het dossier en het uitwisselen van zorginformatie tussen de PPC's onderling en ketenpartners worden bevorderd. Inmiddels is in de meeste PPC's deze eenvoudige ICT-toepassing gerealiseerd.
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 wordt momenteel onderzoek gedaan naar de toedracht van dit incident en zijn derhalve op dit moment geen uitspraken te doen.
Deelt u de mening dat het gebruik van een isoleercel het laatste redmiddel is voor psychisch zieke mensen, ook als het gedetineerden betreft?
Ik ben van mening dat terughoudend omgegaan dient te worden met plaatsing in de isoleercel. Het beleid van de PPC’s is erop gericht zoveel mogelijk in contact te blijven met de gedetineerde en niet op langdurig separeren. Hierbij worden gedetineerden alleen geïsoleerd indien er een gevaar bestaat als gevolg van de stoornis, dat niet op een minder ingrijpende wijze kan worden afgewend.
Overigens verwacht ik dat door invoering van het wetsvoorstel verruiming van de mogelijkheden tot de toepassing van dwangbehandeling, waarover ik vanmiddag met uw Kamer spreek, dat gebruik van de isoleercel teruggedrongen kan worden. In de reguliere GGz heeft zich, na aanpassing van de Bopz, een verschuiving van fysieke restricties naar verplichte behandeling plaatsgevonden.
Zijn, naast de medewerkers en behandelaren, ook de justitiebewakers opgeleid om veilig en zorgvuldig om te gaan met de ernstig psychisch zieke mensen die in een PPC verblijven? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Binnen een PPC werken uitsluitend Zorg en Behandeling Inrichtingswerkers (ZBIW) en verpleegkundig ZBIWers in de executieve dienst.
ZBIW-ers zijn speciaal opgeleid om te kunnen gaan met de moeilijke doelgroep aan wie in een PPC zorg verleend wordt. In de PPC's is veel aandacht voor bij- en nascholing rondom zorg en samenhangende onderwerpen. Hierbij wordt onder meer aandacht besteed aan psychopathologie, psychiatrische medicatie, methodisch en planmatig werken en gezondheidsrecht.
Slechts in geval van nood worden ZBIW-ers ondersteund door derden zoals een intern bijstandsteam (IBT). Het IBT is in dit geval niet ingeschakeld.
Zijn de medewerkers en bewakers voldoende opgeleid om drang en dwang bij mensen met ernstige psychische problemen zoveel mogelijk te voorkomen maar indien noodzakelijk volgens zorgvuldig protocol uit te voeren? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Zie antwoord vraag 5.
Is het programma terugdringen drang en dwang ook in de PPC van toepassing? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Zoals aangegeven in reactie op het IGZ-rapport sluiten de PPC’s aan bij de initiatieven die in de reguliere zorg zijn ontwikkeld om de toepassing van dwang en drang terug te dringen. Hiertoe zijn reeds in januari 2011 de eerste initiatieven genomen. In januari 2011 vond er eerste bijeenkomst samen met experts van met GGZ Nederland en directeuren zorg en behandeling van de PPC's plaats in het kader van uitbreiden van de mogelijkheden terugdringen dwang en drang om te kijken hoe de in de GGz aanwezige expertise benut kan worden.
Bij het terugdringen van dwang en drang maken de PPC’s gebruik van de interventies die in de GGz gehanteerd worden.
Ten slotte registreert ieder PPC de duur en de frequentie van de separatie en worden deze gegevens met regelmaat doorgenomen binnen de multidisciplinaire teams zodat hiervan een lerend effect uit kan gaan.
Is er een relatie te leggen tussen werkdruk, agressie en geweld in justitiële inrichtingen – zoals de arbeidsinspectie recent naar buiten bracht – en deze gebeurtenis?3
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 wordt momenteel onderzoek gedaan naar de toedracht van dit incident en zijn hier derhalve geen uitspraken over te doen. Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoorden bij uw Kamervragen over het bericht van de Arbeidsinspectie die vandaag aan uw Kamer verzonden worden.
Baart het u zorgen dat er in toenemende mate mensen in detentie overlijden? Bent u bereid hier onderzoek naar te doen en de Kamer te informeren over het aantal mensen dat in detentie overlijdt en de aanleiding daarvan over de afgelopen vijf jaar?
Op 7 september 2011 heb ik uw Kamer naar aanleiding van een verzoek van de Vaste Kamercommissie voor Veiligheid en Justitie geïnformeerd over sterfgevallen in de penitentiaire inrichtingen, en het toezicht van de IGZ hierop.
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 1 en 2 melden pi’s alle sterfgevallen bij de IGZ. De IGZ heeft voor het jaar 2010 alle gemelde calamiteiten met betrekking tot het overlijden van gedetineerden geanalyseerd. Dit betreft het overlijden binnen het gevangeniswezen inclusief de PPC’s. In 2010 zijn vijf gevallen van overlijden en twintig 20 suïcides in de penitentiaire inrichtingen gemeld. In alle vijf gevallen was er sprake van natuurlijk overlijden en zijn er door de IGZ geen tekortkomingen in de zorg geconstateerd. In deze vijf gevallen was er sprake van acute dood, vier maal gevonden op cel, eenmaal acuut overleden tijdens het luchten. De IGZ heeft geconstateerd dat deze gevallen van overlijden niet waren te vermijden.
In 2010 is er sprake geweest van een stijging van het aantal sterfgevallen door suïcide. De IGZ heeft al deze gevallen onderzocht. Bij geen van de suïcides is de IGZ tot de conclusie gekomen dat tekortkomingen in de zorg geleid hebben tot de suïcide. In 2010 vonden in één penitentiaire inrichting vier suïcides plaats in betrekkelijk korte tijd. Bij deze vier casus en een ernstige suïcidepoging is door de IGZ nagegaan of er een samenhang was of dat een en ander wees op een structurele tekortkoming in de zorg. Hiervan is niet gebleken. De IGZ heeft geconcludeerd dat er geen noodzaak was voor uitgebreider onderzoek. Wel is de betreffende penitentiaire inrichting meegenomen in het eerder genoemde follow-up onderzoek naar medische diensten.
Het systematisch toezicht van de IGZ geeft mij waardevolle informatie over de sterfgevallen en eventuele patronen hierin. Daarnaast zijn een aantal andere maatregelen genomen die meer inzicht verschaffen in de aard en omvang van de sterfgevallen in de pi’s. In de eerste plaats is in opdracht van de Dienst Justitiële Inrichtingen in 2011 kwalitatief onderzoek gestart naar de determinanten van suïcides in de periode 2005–2010. In dit onderzoek wordt onder meer bezien welke factoren van invloed zijn op suïcides. Dit onderzoek wordt in maart 2012 afgerond. Daarnaast is de Nationale Ombudsman in augustus 2011 een onderzoek gestart naar de laatste tien sterfgevallen in detentie. Dit onderzoek wordt eind februari 2012 opgeleverd.
Het aanbod van de IND aan uitgeprocedeerde Somaliërs |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
![]() |
Is het waar dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) protesterende uitgeprocedeerde Somalische asielzoekers heeft aangeraden om een nieuw asielverzoek in te dienen, zodat weer recht op opvangfaciliteiten ontstaat?1
De betrokken groep vreemdelingen is gemeld dat als zij menen voor verblijf in Nederland in aanmerking te komen, zij, als iedere andere vreemdeling, een verblijfsprocedure kunnen starten. Als uitzondering op de hoofdregel is aan deze vreemdelingen gemeld dat, als mocht blijken dat zij zich zouden aanmelden voor een vervolgaanvraag, hen tot het moment van indiening van de aanvraag onderdak zou worden verleend. Hiermee is tegemoet gekomen aan de zorgen van de burgemeester van Ter Apel aangaande de openbare orde.
Zo ja, sinds wanneer hoort het bij de taken van de IND om (uitgeprocedeerde) asielzoekers juridisch advies te geven?
Zoals hierboven uiteen is gezet is er geen sprake geweest van het verstrekken van juridisch advies, maar van het verstrekken van feitelijke informatie. Het verstrekken van informatie over verblijfsprocedures behoort tot de reguliere werkzaamheden van de IND.
Deelt u de mening dat het advies volkomen ongepast is, daar het juist de bedoeling is om het ongewenste procedurestapelen tegen te gaan in plaats van aan te moedigen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorg dat door deze werkwijze van de IND ook andere uitgeprocedeerde asielzoekers weer gaan doorprocederen om opvang te verkrijgen, in plaats van terugkeren naar het land van herkomst?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u er zorg voor dragen dat de IND dit soort raar juridisch advies aan uitgeprocedeerden nooit weer geeft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De grote vertraging van het innen van boetes door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en een coulanceregeling |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het feit dat circa 20 000 studenten, die twee jaar geleden naast hun studiefinanciering te veel hebben bijverdiend met hun bijbaan, nu pas worden aangeslagen?1
Voor de vaststelling van de eigen bijdrage van studenten met een inkomen dat hoger is dan de bijverdiengrens is DUO afhankelijk van de definitieve gegevens van de Belastingdienst. Belastingplichtigen doen aangifte, de Belastingdienst controleert en verwerkt haar, waarna DUO de inkomensgegevens met de Belastingdienst uitwisselt. DUO verifieert de uitkomsten van de gegevensuitwisseling bij de desbetreffende studenten en in een aantal gevallen leidt dat tot correcties. Vervolgens wordt op basis hiervan de eigen bijdrage van de student vastgesteld. Dit alles neemt de nodige tijd in beslag. Dat verklaart waarom het twee jaar of langer kan duren voordat de vordering wordt opgelegd.
Acht u het rechtvaardig dat studenten nu pas worden aangeslagen voor een overschreden bijverdiengrens die sinds 2010 is veranderd?
De wet bepaalt dat de vordering met betrekking tot de eigen bijdrage van de student ontstaat op het moment dat de bijverdiengrens wordt overschreden. Op een vordering die twee jaar geleden is ontstaan, was het op dat moment vigerende recht van toepassing. Daarmee had de betrokken student toen rekening moeten houden. Overigens werd aanpassing van de bijverdiengrens in 2010 financieel mogelijk, omdat de bijverdiengrens in 2010 en 2011 niet werd geïndexeerd. Vóór 2010 zijn studenten niet geconfronteerd met deze «bevroren» bijverdiengrens».
Acht u het bedrag, dat nu in bepaalde gevallen betaald moet worden, in proportie met het bedrag waarmee de grens wordt overschreden?
Wie de bijverdiengrens overschrijdt, verdient al gauw meer dan aan studiefinanciering (beurs én lening) kan worden opgenomen. Met dergelijke inkomsten heeft de desbetreffende persoon niet de volledige prestatiebeurs nodig, maar kan hij zelf een groter gedeelte van de financiering van zijn studie dragen, met als consequentie dat het teveel aan toegekende studiefinanciering als een vordering «Eigen Bijdrage Student (EBS)» wordt teruggehaald.
Voor de inkomensjaren 2007 en 2008 (en overigens ook 2009) ging het om de vaststelling van een redelijke eigen bijdrage aan ontvangen studiefinanciering inclusief OV-studentenkaart. Het ging uiteindelijk om een eigen bijdrage van iets minder van € 85 per maand (bijna € 1000 op jaarbasis) gedurende het aantal maanden waarin de student een OV-studentenkaart in bezit heeft gehad. Met de kaart kon de student doordeweeks of in het weekend vrij reizen met het openbaar vervoer.
Vanaf 2010 geldt een andere benadering. Op verzoek van de Tweede Kamer is vanaf 2010 een «drempelprobleem» uit de bijverdienregeling gehaald. In die benadering staat niet zozeer de voorziening waarvoor de eigen bijdrage wordt gevraagd centraal, maar gaat het om de relatief grote gevolgen van een kleine overschrijding (namelijk het volledig terugbetalen van de OV-studentenkaart). Dit drempelprobleem is weggenomen door een zogenaamde glijdende schaal te introduceren vanaf het inkomensjaar 2010 . Door die «glijdende schaal» kan de vordering voor de ontvangen beurs tezamen met de eigen bijdrage voor de OV-studentenkaart nooit hoger zijn dan het bedrag waarmee de bijverdiengrens is overschreden. De »glijdende schaal» moet worden toegepast op de bijverdiensten die in 2010 zijn verkregen. Op de in eerdere jaren verdiende inkomens moet de in het desbetreffende jaar geldende normatiek worden toegepast. De Centrale Raad voor Beroep – de hoogste rechter op dit gebied – heeft dat in zijn uitspraak van 28 november 2011 bevestigd (11/4153 WSF).
Hoe oordeelt u over de klacht dat DUO niet voldoende heeft voorgelicht over de bijverdiengrens? Acht u de trage wijze van handelen van DUO bij het incasseren van de boete wenselijk?
De voorlichting van DUO is naar mijn mening toereikend geweest. De Nationale Ombudsman is overigens dezelfde mening toegedaan. Er is geen sprake van het incasseren van een boete, maar van een vordering in verband met de eigen bijdrage van de student. Het is wenselijk dat de vordering zo snel mogelijk wordt opgelegd, maar zoals ik u bij vraag 1 al heb toegelicht, kost het nu eenmaal de nodige tijd voordat een vordering ook daadwerkelijk kan worden opgelegd.
Bent u bereid een coulanceregeling te maken voor de betreffende groep studenten?
Nee, daartoe ben ik niet bereid. Ik ben van mening dat de bijverdiengrens en de wijze waarop de vordering kan worden voldaan coulant genoeg is. Ik zie dan ook geen reden om op dit punt van het geldende recht af te wijken.
Een docent aan de Vrije Universiteit die tentamens heeft versimpeld om meer financiering binnen te krijgen |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het bericht dat een docent aan de VU zijn tentamens heeft versimpeld teneinde meer studenten te laten slagen?1
Naar aanleiding van dit bericht is contact opgenomen met de VU. Het bericht is gebaseerd op het gegeven, dat bij de opleiding politicologie vier studenten een extra herkansing voor een tentamen is geboden. Deze extra, tevens laatste herkansingsmogelijkheid is hun geboden vanwege een grote aanpassing in het bachelorprogramma van de opleiding. Geen van deze vier studenten heeft de herkansing met een voldoende afgesloten. Ik ben dan ook van mening dat in dit geval geen sprake is van het opzettelijk versimpelen van tentamens met als doel meer studenten te laten slagen. De suggestie dat in dit geval sprake zou zijn geweest van perverse prikkels voortkomend uit het bekostigingsstelsel onderschrijf ik dan ook niet.
In hoeverre spelen «financiële prikkels» hierbij een rol? Indien financiële prikkels geen rol spelen, hoe verklaart u dan dat deze docent zijn tentamens heeft versimpeld?
Zie het antwoord op vraag 1.
Is het waar dat universitaire opleidingen (vakgroepen) gefinancierd worden op basis van het aantal studiepunten dat wordt behaald? Zo nee, hoe worden vakgroepen dan wel bekostigd?
De rijksoverheid verstrekt universiteiten een rijksbijdrage voor het verzorgen van onderwijs en onderzoek. In de berekening van de rijksbijdrage speelt het aantal studiepunten geen rol. De rijksbijdrage wordt conform het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 berekend op basis van het aantal bekostigde inschrijvingen en graden (diploma’s), het aantal promoties en instellingsspecifieke bedragen. De wijze waarop zij deze middelen (intern) toedeelt aan faculteiten en (universitaire) vakgroepen en opleidingen is aan de instelling zelf om te bepalen.
In hoeverre worden universiteiten betaald voor hun output, c.q. voor het aantal afgegeven diploma's? Kunt u een uitwerking geven van de manier waarop universiteiten worden bekostigd?
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoe voorkomt u dat universiteiten en hogescholen de eisen versimpelen teneinde meer studenten te laten slagen?
Ik zie in deze casus geen aanleiding om, aanvullend op de maatregelen ter versterking van de kwaliteitsborging in het hoger onderwijs die ik in mei 2011 (Kamerstukken II, 2010/11, 31 288, nr. 167) heb aangekondigd, maatregelen te nemen.
Deelt u de mening dat uw plan voor prestatiebekostiging, waarbij universiteiten en hogescholen deels worden gefinancierd op basis van «rendement», kan aanzetten tot het verlagen van de eisen? Zo nee, hoe gaat u dat uitsluiten?
De prestatieafspraken die ik met de instellingen ga maken, behelzen afspraken over studiesucces en rendement, kwaliteit en profilering. Deze afspraken zijn niet vrijblijvend. Aan het behalen van de afspraken is voorwaardelijke financiering gekoppeld. Als de prestatieafspraken alleen maar over rendement zouden gaan dan was het door u geschetste gevaar inderdaad aanwezig. De prestatieafspraken gaan echter vooral over kwaliteitverbetering en daarom deel ik uw vrees niet. Deze afspraken zijn juist bedoeld om meer kwaliteitsprikkels in de bekostiging in te bouwen. Daarnaast zullen de aangekondigde (en deels al doorgevoerde) aanscherpingen in het accreditatiekader en in het inspectietoezicht nog betere waarborgen bieden voor de kwaliteit van het onderwijs.
Gaat u de kwestie aan de VU onderzoeken? Zo ja, wanneer kan de Kamer resultaten verwachten?
Zie het antwoord op vraag 1.
Gaat u onderzoeken of het verlagen van de eisen teneinde meer studenten te laten slagen, ook bij andere universiteiten plaatsvindt? Zo nee, hoe voorkomt u dat dezelfde praktijken plaatsvinden op andere instellingen?
Ik zie in deze casus geen aanleiding om onderzoek te doen bij andere universiteiten. Zie ook het antwoord op vraag 1.
De voorlopige hechtenis van dhr. R |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de zaak van dhr. F.W.Chr. R.? Bent u op de hoogte van het feit dat dhr. R. al meer dan vijf jaar in voorlopige hechtenis zit?
Ja. Ik stel voorop dat de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de voorlopige hechtenis aan de rechter is.
Deelt u de mening dat met voorlopige hechtenis inbreuk wordt gemaakt op iemands recht op vrijheid nog voordat diens schuld is vastgesteld? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat naarmate die inbreuk langer duurt, de proportionaliteit van die inbreuk steeds beter moet worden afgewogen ten opzichte van het doel van de voorlopige hechtenis en hoe gebeurt dit dan? Zo nee, waarom niet?
Voorlopige hechtenis vormt een beperking van het recht op vrijheid als bedoeld in artikel 5 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Op grond van dit artikel kan een verdachte van een strafbaar feit – binnen een wettelijke procedure – in hechtenis worden genomen, mits hij onverwijld voor een rechter wordt geleid. Van belang is of de vrijheidsbeneming gerechtvaardigd en proportioneel is. Een bevel tot voorlopige hechtenis kan slechts worden gegeven indien er sprake is van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten (artikel 67 Sv) én een van de gronden als bedoeld in artikel 67a van het Wetboek van Strafvordering zich voordoet. Deze toetsing wordt gedaan door de rechtbank in raadkamer. De vordering tot bewaring – waarmee de voorlopige hechtenis aanvangt – kan alleen worden toegewezen als ernstige bezwaren tegen de verdachte bestaan, dat wil zeggen dat een sterke verdenking bestaat dat de verdachte het feit heeft begaan (artikel 67, derde lid, Sv). Naarmate de voorlopige hechtenis langer duurt, worden hogere eisen gesteld aan de onderbouwing van de verdenking. Er geldt een wettelijk maximum van 90 dagen voor de duur van de voorlopige hechtenis tot aan de terechtzitting. Na dagvaarding en aanvang van het onderzoek ter terechtzitting kan de voorlopige hechtenis wegens klemmende redenen voor onbepaalde duur worden verlengd.
Kunt u in algemene zin aangeven op welke wijze de duur van de voorlopige hechtenis wordt gemaximeerd? Hoe wordt in de praktijk en de jurisprudentie het begrip «ernstige bezwaren tegen de verdachte» (artikel 67, derde lid, Wetboek van Strafvordering) op grond waarvan voorlopige hechtenis wordt toegepast, uitgelegd?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe de duur van een zeer langdurige voorlopige hechtenis en de daarbij behorende ernstige bezwaren zich tot de onschuldpresumptie verhouden? Wat is de stand van zaken ten aanzien van de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens op dit punt?
In zijn rechtspraak stelt het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) het belang van de onschuldpresumptie, verankerd in artikel 6, tweede lid, van het EVRM, en het recht op individuele vrijheid voorop. Een beperking van deze vrijheid is alleen mogelijk in zwaarwegende gevallen en indien dit bij de wet is voorzien. Zoals vermeld in het antwoord op vragen 2, 3 en 11 vereist artikel 67, derde lid, Sv het bestaan van een sterke verdenking. De verdachte is op dat moment weliswaar niet veroordeeld, maar er bestaan wel gegronde redenen om te vermoeden dat hij schuldig is. Na een veroordeling in eerste aanleg geldt dit des te sterker, omdat dan ook een rechter van oordeel is dat de verdachte schuldig is. Het EHRM beschouwt om die reden iemand die in eerste aanleg veroordeeld is ook niet meer als onschuldig. Bovendien moet steeds een of meer van de gronden voor voorlopige hechtenis aanwezig zijn: hetzij gevaar voor vlucht, hetzij een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid die de vrijheidsbeneming vordert. Dit laatste kan bijvoorbeeld aan de orde zijn in geval van verdenking van een misdrijf waarop een gevangenisstraf van 12 jaar of meer is gesteld, terwijl de rechtsorde ernstig door dat feit is geschokt.
Zijn er landen binnen de Europese Unie waar er een in de wet verankerd absoluut maximum voor de duur van de voorlopige hechtenis bestaat? Zo ja, welke landen en hoe lang is die duur?
Uit een onderzoek uit 2009, «Pre-trial Detention in de European Union» van Van Kalmthout e.a., blijkt dat de meeste landen binnen de EU geen absoluut maximum kennen voor de duur van de voorlopige hechtenis. Verder heeft het WODC in 2011 het onderzoek «Vergroting van de Slagvaardigheid van het Strafrecht» gepubliceerd. Daarin zijn aspecten van het strafrecht van vier Europese landen (Engeland/Wales, Frankrijk, Duitsland en Noorwegen) onderzocht. Voor deze landen blijkt uit dit onderzoek dat alleen Frankrijk een absolute maximumduur kent. De lengte hiervan is afhankelijk van de zaak, en varieert van 4 maanden voor lichte strafbare feiten tot 4 jaar voor de zwaarste categorie. In de drie andere onderzochte landen kan in bijzondere omstandigheden de voorlopige hechtenis verder worden verlengd.
Acht u het wenselijk in de Nederlandse wet een dergelijk absoluut maximum op te nemen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zoals vermeld in antwoord op vragen 2, 3 en 11 geldt in Nederland een wettelijk maximum van 90 dagen. Alleen indien er sprake is van klemmende redenen kan de voorlopige hechtenis door de rechter verder worden verlengd. Het gaat dan om verdachten van ernstige strafbare feiten, zoals ernstige levens-, geweld- en zedendelicten en vormen van zware georganiseerde criminaliteit. Ik acht het niet wenselijk om hiervoor een absoluut maximum in de wet op te nemen, juist vanwege de ernst van de strafbare feiten en het risico voor de maatschappelijke veiligheid als dergelijke verdachten op vrije voeten komen. In het bijzonder in omvangrijke en complexe onderzoeken waarin meerdere verdachten worden vervolgd is dit van belang. Gelet op de rechtsmiddelen die de verdachte ter beschikking staan en de rechterlijke toetsing die bij iedere verlenging wordt verricht, is een wettelijke regeling niet nodig.
Worden er grenzen aan de duur van voorlopige hechtenis gesteld door het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden? Zo ja, welke?
Het EVRM stelt geen absoluut maximum aan de duur van de voorlopige hechtenis. Ook uit de jurisprudentie van het EHRM valt geen absoluut maximum af te leiden. Wel blijkt daaruit dat de redenen voor de voorlopige hechtenis uitvoeriger moeten worden onderbouwd naarmate de voorlopige hechtenis langer voortduurt.
Is het denkbaar dat in het geval een verdachte zich meer dan vijf jaar in voorlopige hechtenis bevindt, vrijspraak volgt wegens gebrek aan bewijs?
Dit is niet ondenkbaar, maar dat staat uitsluitend ter beoordeling van de rechtbank. De rechtbank heeft bij een dergelijke duur van de voorlopige hechtenis al meerdere malen de kracht van de verdenking en het reeds beschikbare bewijsmateriaal dat die verdenking ondersteunt beoordeeld, mede in het licht van de vraag of waarschijnlijk is dat de op te leggen straf hoger zal zijn dan de voorlopige hechtenis. Ik verwijs voorts naar mijn antwoord op vraag 14.
Kan de rechter die oordeelt over de vordering tot verlenging van een zeer lange voorlopige hechtenis ook de rechter zijn die oordeelt over de bewezenverklaring? Zo ja, is de schijn van vooringenomenheid hierbij in het geding?
Tot het moment waarop de zaak op zitting komt zijn het de rechters in raadkamer die over de voorlopige hechtenis oordelen. Zodra de zaak op zitting is gekomen zijn de rechters die over de voorlopige hechtenis oordelen dezelfde als de rechters die oordelen over de bewezenverklaring. Deze zittingsrechters hebben de zaak onder zich in alle aspecten, en nemen alle nodige besluiten over het verloop van de rechtszaak, waarbij de verdediging alle hen toebedeelde rechten kan uitoefenen. Dit is ook internationaal bezien een volstrekt normale en geaccepteerde rol van de zittingsrechter. Dat een rechter lopende een rechtszaak soms besluiten neemt die de verdachte niet welgevallig zijn wil niet zeggen dat die rechter vooringenomen is over de vraag of de verdachte schuldig is.
Verder is in dit verband van belang dat ter waarborging van de onpartijdigheid van de rechter de wetgever heeft bepaald dat de rechter-commissaris die enig onderzoek heeft verricht, niet deelneemt aan het onderzoek ter terechtzitting (artikel 268 van het Wetboek van Strafvordering). De Hoge Raad laat echter wel toe, dat een rechter die de voorlopige hechtenis heeft bevolen, als zittingsrechter mag optreden (HR 29 juni 1993, NJ 1993, 692). Het enkele meebeslissen over de voorlopige hechtenis als lid van de raadkamer is volgens de Hoge Raad geen aantasting van het onpartijdigheidsvereiste van artikel 6 lid 1 EVRM (HR 14 mei 1991, NJ 1991, 695).
Op welke wijze kan de rechter invloed uitoefenen op de omvang en duur van het strafrechtelijk (voor)onderzoek? Zijn er voldoende instrumenten voor de rechter tot het voeren van regie op deze onderdelen? Heeft de rechter voldoende mogelijkheden om onnodige vertraging in het proces te voorkomen?
Als de zitting is aangevangen heeft de rechter ruime mogelijkheden om regie te voeren op de omvang en duur van het onderzoek. Voor aanvang van de zitting ligt hier een rol voor de rechter-commissaris. Deze waakt over de voortgang van het opsporingsonderzoek en kan, onder andere op verzoek van de verdachte, de officier van justitie een termijn stellen voor beëindiging van het opsporingsonderzoek.
Deelt u de mening dat verlenging van de voorlopige hechtenis naarmate die langer duurt ook steeds beter dient te worden gemotiveerd ten opzichte van de verdediging? Zo ja, gebeurt dit in de praktijk ook en waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat voor het verlengen van de voorlopige hechtenis tot langer dan enkele jaren er een specifieke motiveringsplicht zou moeten bestaan die verder gaat dan de algemene motiveringsplicht zoals die nu opgenomen is in artikel 24 van het Wetboek van Strafvordering? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zoals vermeld in het antwoord op vragen 2, 3 en 11 wordt de motiveringsplicht voor het opleggen of verlengen van voorlopige hechtenis zwaarder naarmate deze langer duurt. De verdediging heeft voldoende rechtsmiddelen om een schorsing van de voorlopige hechtenis aan de rechter te vragen. Artikel 67a van het Wetboek van Strafvordering beschrijft de criteria waar de rechter die besluit over het voortduren van een voorlopige hechtenis zich rekenschap van moet geven. Ik zie geen noodzaak om in aanvulling daarop speciale motiveringseisen te stellen.
Deelt u de mening dat in het geval de gevangenhouding veelvuldig (en dus voor in totaal zeer lange duur) wordt verlengd, de rechtsbescherming tekort schiet met de eenmalige mogelijkheid ex artikel 71 Wetboek van Strafvordering tot beroep bij het gerechtshof? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u dit veranderen?
Het bericht dat salafisten worden ingezet als ordetroepen tijdens de jaarwisseling |
|
Joram van Klaveren (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Een veilige Schilderswijk met Oud en Nieuw»?1
Ja.
In hoeverre klopt het bericht dat de politie Haaglanden de salafistische As Soenna-moskee heeft gevraagd samen te werken om de veiligheid van de Schildersbuurt te garanderen tijdens de jaarwisseling?
In Den Haag loopt sinds 2009 het project «Rolmodellen». Hieraan nemen maatschappelijke organisaties zoals sportclubs en moskeeën deel. De rol van de deelnemers is het aanspreken van buurtgenoten die zich tijdens de jaarwisseling (dreigen te) misdragen. Met alle deelnemende organisaties zijn dezelfde afspraken gemaakt. Er is geen sprake van bijzondere voorwaarden van een bepaalde organisatie. De verantwoordelijkheid voor de ordehandhaving ligt ook tijdens de jaarwisseling geheel bij de politie.
Wat betekenen de door de As Soennah-moskee gestelde voorwaarden dat men dit onafhankelijk, op de eigen manier en met behoud van de eigen identiteit zal organiseren?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de uitlating «Met deze actie geven we een boodschap aan zowel de plaatselijke als de landelijke politiek: Als je iets wil bereiken in wijken als de Schildersbuurt, dan zal je moeten samenwerken met de Islamitische Gemeenschap en zijn vertegenwoordigers!» een vorm van islamitische annexatiepolitiek is en een ondermijning van het gezag van de politie?
Het is de algemene politiepraktijk dat de politie, binnen de kaders van de wet, samenwerkt met burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties zoals kerken en moskeeën. Zij vormen mede de oren en ogen van politie en leveren zo een bijdrage aan de veiligheid in de samenleving. Ik wil nogmaals benadrukken dat de verantwoordelijkheid voor de ordehandhaving te allen tijde bij de politie ligt.
Deelt u de visie dat in Nederland de veiligheid van de openbare orde nooit in handen mag worden gelegd van organisaties die homohaat, vrouwenonderdrukking, het aanzetten tot pedofilie en antisemitisme als uitgangspunten kennen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen gaat u treffen om dit meer dan bizarre voorbeeld van de islamisering van Nederland, om op het terrein van de openbare orde samen te werken met een moskee die in de gaten werd/wordt gehouden door de Algemene inlichtingen- en veiligheidsdienst (AIVD), zo snel mogelijk tot dwaling te bestempelen en de verantwoordelijken op het matje te roepen?
Zie antwoord vraag 4.
Geweld en agressie in de gevangenis |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u geschrokken van het bericht van de arbeidsinspectie, dat in 79% van de geïnspecteerde gevangenissen/ justitiële instellingen na drie jaar de veiligheid nog niet gegarandeerd is?1
Het bericht van de Arbeidsinspectie, die vanaf 1 januari 2012 is opgegaan in de Inspectie SZW, maakt duidelijk dat de maatregelen die door de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) zijn getroffen om de werkdruk en de agressie terug te dringen beter moeten worden geborgd en beter bekend moeten worden gemaakt aan het personeel. Zie verder het antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Vindt u dat het tijd is om een einde aan de machocultuur te maken en orde op zaken te stellen?
De afgelopen jaren heeft DJI tal van maatregelen genomen om de werkdruk en agressie terug te dringen. Over het plan van aanpak dat is opgesteld is uw Kamer bij brief van 8 september 2008 geïnformeerd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 24 587, nr. 300). Uit grootschalig en representatief onderzoek dat recent door het WODC onder personeel van de DJI is gehouden, blijkt dat de maatregelen uit het plan van aanpak succesvol zijn geweest. Zo is de werkdruk sinds 2008 significant gedaald. DJI zit nu op hetzelfde niveau als andere publieke sectoren. De doelstellingen op het gebied van het terugdringen van agressie, die waren opgenomen in het bovenvermelde plan van aanpak, zijn ruimschoots gehaald. Niet alleen de onderlinge omgangsvormen zijn sterk verbeterd, maar ook het gevoel van veiligheid is significant toegenomen. In mijn overleg met uw Kamer heb ik deze verbeteringen kunnen melden.
Er lijkt een discrepantie te zijn tussen de uitkomsten van het medewerkerstevredenheidsonderzoek (MTO) en de bevindingen van de Inspectie SZW. De factsheet «Veilig werken in justitiële inrichtingen, inspecties naar psychosociale belasting» van de Inspectie SZW is bijgevoegd. Op pagina 2 van deze factsheet meldt de Inspectie SZW het volgende. «Het medewerkerstevredenheidsonderzoek van april 2011 laat een positief resultaat zien in het streven naar een reductie van ongewenste omgangsvormen tussen het personeel. Uit de inspecties blijkt echter dat in 45% van de geïnspecteerde inrichtingen extra beleidsmaatregelen ontbreken om de ongewenste omgangsvormen tussen het personeel verder terug te dringen. Deze resultaten lijken elkaar tegen te spreken. Het gaat hier echter om niet te vergelijken grootheden. Uiteindelijk moet gestructureerd beleid er voor zorgen dat het positieve resultaat uit het MTO wordt vastgehouden of nog verder wordt verbeterd.» Ik ben het met deze conclusie van de Inspectie SZW eens. Uiteraard blijft DJI er naar streven de werkdruk te verminderen en agressie verder terug te dringen. Zij neemt de aanbevelingen van de inspectie daarom zeer serieus. Per inrichting wordt uitvoering gegeven aan deze aanbevelingen. De door de inspectie geconstateerde tekortkomingen worden eveneens per inrichting aangepakt.
Vindt u het ook schokkend dat de heer Wallenburg van de Arbeidsinspectie zegt dat er in theorie wel maatregelen zijn genomen om agressie en geweld tegen te gaan, maar in praktijk niet?2 3 Wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich uw uitspraken in debatten met de Tweede Kamer dat de veiligheid in de justitiële inrichtingen zou zijn toegenomen? Zijn deze uitspraken gebaseerd op de theoretische werkelijkheid? Zo nee, hoe is het verschil van inzicht ontstaan tussen u en het onderzoek van de Arbeidsinspectie?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het rapport van de arbeidsinspectie met uw reactie aan de Kamer te sturen voor het Algemeen Overleg gevangeniswezen op 12 februari 2012?
De factsheet «Veilig werken in justitiële inrichtingen, inspecties naar psychosociale arbeidsbelasting» van de Inspectie SZW is bijgevoegd. Deze factsheet is een deelrapport van een totaalrapportage over de toezichtsactiviteiten van de Inspectie SZW op het gebied van agressie en geweld in de afgelopen twee jaar. Deze totaalrapportage zal dit voorjaar door de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan uw Kamer worden aangeboden. Ik zal uw Kamer tegelijkertijd mijn beleidsreactie op het deelonderzoek naar de psychosociale arbeidsbelasting in justitiële inrichtingen doen toekomen.
Wilt u tevens vόόr genoemd overleg de Kamer informeren hoe u agressie en geweld nu ook in praktijk aan gaat pakken?
De maatregelen die zijn beschreven in het eerder vermelde plan van aanpak van 2008 worden voortgezet. Zoals ik in het antwoord op de vragen 2, 3 en 4 heb toegelicht, beginnen deze maatregelen hun vruchten af te werpen. De bevindingen van de Inspectie SZW leiden ertoe dat er op onderdelen meer inspanningen nodig zijn, met name op het gebied van de borging van de getroffen maatregelen. De aanbevelingen van de Inspectie SZW worden per inrichting uitgewerkt en uitgevoerd. Ook de tekortkomingen die door de Inspectie SZW zijn geconstateerd, worden per inrichting aangepakt.
Deelt u de mening dat het verstandiger is uw aandacht te richten op de echte veiligheidsproblemen zoals agressie en geweld in gevangenissen en het terugdringen van het veel te hoge recidivecijfer, in plaats van rechtse hobby’s zoals privatiseringsdrift?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2, 3 en 4 heb toegelicht, neem ik de aanpak van agressie en geweld zeer serieus. Ook het terugdringen van de recidive is een belangrijke prioriteit van dit kabinet. De voorbereiding van de privatisering van voor het gevangeniswezen relevante taken is één van de beleidsvoornemens uit het Regeerakkoord van 2010. Uw Kamer kan hierover binnenkort een kabinetsstandpunt tegemoet zien.
Het bericht dat bestuurders van woningcorporaties 30 miljoen in eigen zak staken |
|
Eric Lucassen (PVV) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de inhoud van het bericht «30 miljoen in zak bestuurders corporaties»?1
Ja, ik heb kennis genomen van dit bericht.
Is het waar dat er in slechts zes jaar bijna 30 miljoen euro is verduisterd door bestuurders van woningcorporaties?
In het genoemde artikel wordt gesteld dat uit een inventarisatie van schadeclaims en rechtszaken blijkt dat bestuurders van woningcorporaties de afgelopen zes jaar bijna 30 miljoen euro in eigen zak hebben gestoken. Onder andere gezien het feit dat de rechter nog niet in alle in het artikel aangehaalde zaken uitspraak heeft gedaan, is het niet juist te stellen dat door bestuurders van corporaties dit bedrag in genoemde periode onrechtmatig is aangewend.
Wel zijn aanzienlijke sommen geld die waren bestemd voor de volkshuisvesting, door onrechtmatig handelen van bestuurders hieraan onttrokken. De diverse incidenten van de afgelopen jaren zijn aanleiding geweest om in het wetsvoorstel Herziening toegelaten instellingen volkshuisvesting (Herzieningswet), dat bij uw Kamer ligt, het integriteitstoezicht te verankeren en bepalingen op te nemen ter verbetering van het interne en externe toezicht.
Is het waar dat er in slechts zes jaar meer dan 300 miljoen euro is verdampt door onverantwoord gedrag van directies en falend toezicht?
Gelet op de rechterlijke uitspraken die al zijn gedaan en nog volgen, niet gesteld worden dat de schade die door onverantwoord gedrag van directies is geleden, oploopt tot meer dan 300 miljoen euro. Een deel van die «schade» bestaat uit waardevermindering van grond en vastgoed als gevolg van onder andere de financiële crisis.
Weglekken van maatschappelijk bestemd vermogen dient zoveel mogelijk voorkomen te worden. Daarom zijn maatregelen opgenomen in de Herzieningswet ter verbetering van het interne toezicht. Onder meer is opgenomen dat de interne toezichthouder (de raad van commissarissen of de raad van toezicht) voorafgaand instemming moet verlenen ten aanzien van investerings- of desinvesteringsbeslissingen boven een bepaald bedrag.
Op welke manier gaat u het interne en externe toezicht op woningcorporaties verbeteren zodat huurders niet langer gedupeerd worden door het wangedrag van bestuurders en toezichthouders?
Diverse incidenten in de sector hebben duidelijk gemaakt dat de primair verantwoordelijken voor het toezicht op corporaties, de interne toezichthouders, onvoldoende in staat zijn gebleken de ontwikkeling van de professionalisering van corporaties te volgen en zo nodig bij te sturen. Daarom zijn in de Herzieningswet bepalingen opgenomen ter versterking van het interne toezicht.
Onder meer zijn maatregelen opgenomen als waarborgen voor een onafhankelijk, alert en kritisch intern toezicht. Dit gecombineerd met de voorgestelde wettelijke aansprakelijkheid ingeval van onbehoorlijke taakvervulling door toezichthouders (zie ook antwoord 5 en 6), zal tot versterking van het interne toezicht leiden en bevorderen dat de vrijblijvendheid van dit toezicht verdwijnt.
Deelt u de mening dat de schade tot de laatste cent moet worden terugbetaald door de verantwoordelijken?
Mijn inzet is dat schade die aan de volkshuisvesting is berokkend, waar mogelijk verhaald dient te worden op degenen die dat ernstig valt te verwijten. Corporaties moeten (laten) onderzoeken of de geleden schade verhaald kan worden op de daarvoor verantwoordelijke partijen binnen of buiten de corporatie, hetzij via civielrechtelijke dan wel via strafrechtelijke weg. In diverse gevallen is om die reden aan externe toezichthouders die door mijn ambtsvoorganger zijn aangesteld, de opdracht gegeven om er op toe te zien dat de corporatie het aansprakelijkheidsaspect onderzoekt en nagaat of de geleden schade is te verhalen.
Het is niet aan het ministerie om nieuwe toezichthouders te benoemen, maar ik verwacht dat de voorgestelde wettelijke aansprakelijkheid voor toezichthouders bij onbehoorlijke taakvervulling (artikel 31 van de Herzieningswet) niet alleen zal leiden tot versterking van het interne toezicht, maar ook zal leiden tot een groter besef bij interne toezichthouders van hun taken en verantwoordelijkheden. Hiertoe behoort ook het selecteren en benoemen van geschikte nieuwe toezichthouders.
Deelt u de mening dat falende toezichthouders altijd aansprakelijk moeten worden gesteld voor de veroorzaakte schade en dat deze toezichthouders daarna voorgoed uit de corporatiesector moeten worden geweerd? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De komst van wederom een pedofilie promotende imam |
|
Geert Wilders (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Arabische conferentie met omstreden imam in Al Fourkaan-moskee Eindhoven»?1
Ja.
Deelt u de visie dat, als gevolg van de ingezette lijn van de minister, alle pedofilie promotende imams, dus ook Al Arifi, uit ons land geweerd zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Iedereen die zich in Nederland bevindt, inclusief derdelanders, dient zich te houden aan de wetten en regels van Nederland. Ieder besluit tot weigering van toegang tot Nederland zal aan de hand van de bekende feiten en omstandigheden worden beoordeeld. Dat was zo en dat blijft zo.
Klopt het dat pedo-imam Al Arifi, die tevens oproept tot geweld tegen vrouwen, ook zal spreken in de omstreden Haagse As Soennah moskee?
Volgens de mij beschikbare informatie is de heer Al Arifi waarschijnlijk in de As Soennah moskee in Den Haag geweest.
Bent u bereid alle moskeeën die oproepen tot geweld en pedofilie te sluiten? Zo neen, waarom niet?
Het recht op godsdienstvrijheid is een grondrecht dat is vastgelegd in de Nederlandse Grondwet. Dat biedt voorgangers en gelovigen veel ruimte. Daarbij is een ieder gehouden aan de wet. Een imam of andere geestelijke die oproept tot geweld is als persoon strafbaar volgens het wetboek van Strafrecht. Het is aan het OM om strafbare uitingen te vervolgen en aan de rechter om daarover een oordeel te vellen.
Een moskee sluiten kan slechts in uitzonderlijke gevallen. Het oprichten en in stand houden van een moskee valt onder de godsdienstvrijheid. Moskeeën worden veelal in stand gehouden door stichtingen of verenigingen. Hun inrichtingsvrijheid is daarmee beperkt door het recht dat van toepassing is op stichtingen en verenigingen. Volgens artikel 2:20 van het Burgerlijk Wetboek kunnen rechtspersonen waarvan de werkzaamheden in strijd zijn met de openbare orde door de rechtbank worden ontbonden. Sluiting van moskeeën wegens strijd met de openbare orde is – gelet op de godsdienstvrijheid – slechts in uiterste gevallen aan de orde. De beslissing over het al dan niet verbieden van een rechtspersoon op grond van artikel 2:20 BW is aan de rechter.
Voorschriften die de veiligheid en gezondheid raken, of betrekking hebben op geluidsoverlast, zoals bouwvoorschriften en brandveiligheidseisen, gelden ook voor gebouwen met religieuze doeleinden en godsdienstige activiteiten. Eventuele beperkingen mogen echter niet zover gaan dat zij die activiteiten feitelijk onmogelijk maken. Voor ingrijpen van de overheid is in alle gevallen een nauwkeurig door de wet begrensde bevoegdheid vereist.
Het bericht 'Dure regiotaxi drukt oudere in isolement' |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Dure regiotaxi drukt oudere in isolement»?1
Ja.
Deelt u de mening dat gemeenten met dergelijke absurde tariefverhogingen in feite niet meer voldoen aan de WMO-voorschriften,2 waarin wordt gesteld dat gemeentes moeten voorzien in lokaal / regionaal vervoer voor zijn inwoners die daar zelf niet in kunnen voorzien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kunt u eraan doen om dit tegen te houden?
Ik deel die mening niet. Het gebruik van de regiotaxi is veelal ook opengesteld voor ingezetenen van de betreffende regio die niet over een voorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) kunnen beschikken. Deze reizigers betalen een ander, vaak aanzienlijk hoger tarief dan de reizigers met een Wmo-beschikking. Door mij ingewonnen informatie over de in het artikel genoemde voorbeelden leert dat bij de Regiotaxi Utrecht een verdubbeling van de tarieven heeft plaatsgevonden voor de mensen zonder Wmo-beschikking voor lokaal vervoer, de zogenaamde «OV-reizigers». De tarieven voor mensen met een Wmo-beschikking zijn zeer beperkt gestegen. In de gemeente Venray is de tariefstijging voor mensen met een Wmo-beschikking het gevolg van een gemeentelijk besluit om het tarief voor de lokale regiotaxi gelijk te trekken met dat van het reguliere openbaar vervoer. Bij de regiotaxi van de Oosterschelderegio is de voorgenomen tariefverhoging voor mensen met een Wmo-beschikking uitgesteld.
De tarieven voor de OV-reizigers worden vastgesteld door de aanbestedende decentrale overheid, i.c.m. de provincie of de stadsregio.
De Wmo biedt voldoende waarborgen. Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid om een persoon die beperkt wordt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, te compenseren. Het is aan de gemeente om in individuele situaties, rekening houdend met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager en in overleg met de aanvrager, om de aanspraak op deze voorziening (zoals lokaal vervoer) te bepalen en vorm te geven. Onderdeel van de afweging is de mogelijkheid van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien. De Wmo biedt de gemeenten beleidsruimte om tot het beoogde maatwerk te komen. Tariefsverhogingen voor gebruikers die op grond van een Wmo-beschikking gebruik maken van de regiotaxi dienen dus binnen dit kader, in individuele situaties te worden beoordeeld als onderdeel van de bredere afweging met betrekking tot de compensatieplicht.
Kunt u aangeven in hoeverre het juridisch mogelijk is voor gemeenten om gedurende lopende contracten met Wmo vervoerders prijsstijgingen van in sommige gevallen meer dan 1000% door te voeren?
Zoals onder 2 aangegeven dient een onderscheid gemaakt te worden tussen gebruikers van de regiotaxi met en zonder Wmo-beschikking.
Gemeenten sluiten contracten met vervoerders en maken daarin prijsafspraken. Daarnaast is het aan de gemeente om voor gebruikers die de regiotaxi als Wmo-voorziening aanvragen, binnen het (onder 2 toegelichte) kader van de wet tot een zorgvuldige besluitvorming in individuele situaties te komen. Een verhoging van de prijs van een niet-individuele voorziening dient dus het gevolg te zijn van de door de wet bedoelde, bredere afweging.
Voor de overige gebruikers van de Regiotaxi geldt dat de tarieven worden vastgesteld door de provincie of stadsregio en dat kostendekkendheid een belangrijk uitgangspunt kan zijn.
Bent u bereid landelijke kaders betreffende het Wmo- vervoer op te stellen, zodat gemeenten niet meer in staat zijn om dergelijke absurde prijsverhogingen door te voeren? Zo nee, waarom niet? Zo nee, bent u bereid gemeenten erop te wijzen dat ze de toegang tot het Wmo-vervoer niet door het vragen van te hoge eigen bijdragen of door het invoeren van te strenge toegangscriteria praktisch onmogelijk mogen maken?
De Wmo heeft een gedecentraliseerd karakter, waarbij gemeenten, binnen de waarborgen die de Wmo biedt, vrij zijn om te bepalen op welke wijze zij hun burgers met beperkingen compenseren. Ik zie op dit moment geen aanleiding om te veronderstellen dat gemeenten de toegang tot Wmo-voorzieningen onnodig duur en daarmee onmogelijk maken. Daarnaast staat voor de individuele aanvrager altijd de mogelijkheid open om bezwaar en beroep tegen het besluit van de gemeente over toe te kennen Wmo-voorzieningen aan te tekenen.
Bent u bereid daar deze absurde verhogingen per 1 januari 2012 ingaan, deze vragen voor 1 januari aanstaande te beantwoorden?
Beantwoording van de vragen voor 1 januari 2012 was niet mogelijk.
Vervolging van de rooms-katholieke kerk vanwege seksueel misbruik en eventuele personele consequenties daarvan |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat «Bisdom slechts kan hopen»? over aangifte tegen de rooms-katholieke kerk als organisatie?1
Ja.
Kan het Openbaar Ministerie gegevens van de commissie-Deetman vorderen ten behoeve van een strafrechtelijk (voor)onderzoek? Zo ja, onder welke voorwaarden? Zo nee, waarom niet? In hoeverre geldt de wettelijke plicht om misdrijven als verkrachting ter kennis te brengen van het Openbaar Ministerie? Geldt deze verplichting ook voor de commissie-Deetman zelf? Zo ja, in hoeverre kunnen de slachtoffers zelf een aangifte door de commissie bevorderen of juist tegenhouden? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie kan bij een verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67 van het Wetboek van Strafvordering, waaronder ook gevallen van misbruik van kinderen vallen, gegevens vorderen.
Artikel 160 Sv bevat een algemene en voor iedereen geldende aangifteplicht voor in dat artikel omschreven misdrijven, waaronder verkrachting. Het moet gaan om kennis dragen van een misdrijf. Een vermoeden is onvoldoende voor de aangifteplicht. De commissie Deetman heeft in dat licht in totaal elf geanonimiseerde meldingen onder de aandacht van het OM gebracht. De commissie heeft daarin onafhankelijk een eigen afweging gemaakt. Naar één van die meldingen, te weten de zaak Heel, is een feitenonderzoek ingesteld. De overige meldingen bevatten te weinig informatie om een goed beeld te krijgen van hetgeen zich zou hebben afgespeeld. Bovendien waren deze meldingen – voor zover vast te stellen – verjaard. Het OM heeft de commissie Deetman geadviseerd om enkele melders in overweging te geven een gesprek aan te vragen met een zedenrechercheur. Daarvan heeft één persoon gebruik gemaakt. Dat gesprek heeft niet geleid tot een aangifte, omdat zowel de mogelijke verdachte als het slachtoffer al waren overleden.
Geven de in totaal elf geanonimiseerde meldingen die de commissie- Deetman onder de aandacht van het Openbaar Ministerie heeft gebracht, u aanleiding om te veronderstellen dat het archief van deze commissie mogelijk meer informatie bevat die kan leiden tot strafvervolgingen of informatie bevat die relevant kan zijn bij opsporing en vervolging van daders van seksueel misbruik?
Nee. De commissie heeft met het OM afspraken gemaakt over de verstrekking van informatie die voor het OM van belang zou kunnen zijn. De commissie Deetman heeft het Openbaar Ministerie geïnformeerd over elf meldingen met betrekking tot misbruik in de Rooms-katholieke kerk. Ik heb geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat de commissie Deetman over nog meer informatie zou beschikken, die van belang zou kunnen zijn voor de opsporing en vervolging van zedenmisdrijven die zijn gepleegd door priesters of andere geestelijken.
Welke mogelijkheden zijn er om een kerkgenootschap inclusieve hun de onderdelen en lichamen die daar deel van uitmaken strafrechtelijk te vervolgen dan wel civielrechtelijk aansprakelijk te stellen? Verschilt hierin een kerkgenootschap van een andere rechtspersoon? Bent u bereid te doen onderzoeken welke strafrechtelijke dan wel civielrechtelijke maatregelen genomen kunnen worden tegen de rooms-katholieke Kerk als rechtspersoon? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Het OM heeft op grond van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) de mogelijkheid om een rechtspersoon strafrechtelijk te vervolgen, indien door die rechtspersoon een strafbaar feit is begaan en dit strafbare feit ook aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Ook civielrechtelijk kan een kerkgenootschap aansprakelijk worden gesteld, nu artikel 2 lid 1 boek 2 BW bepaalt dat kerkgenootschappen rechtspersoonlijkheid bezitten. Een kerkgenootschap verschilt hierin niet van een andere rechtspersoon.
Het Openbaar Ministerie ziet geen aanleiding om ambtshalve te onderzoeken welke strafrechtelijke maatregelen kunnen worden genomen tegen de rooms-katholieke kerk als rechtspersoon. Er is onvoldoende juridische grond dat het individuele misbruik in strafrechtelijk zin of andere strafbare feiten aan de kerk kunnen worden toegerekend. Bovendien zijn de in het rapport van de commissie Deetman gemelde strafbare feiten verjaard. Uiteraard worden nieuwe aangiftes en meldingen die (mede) betrekking hebben op de rooms-katholieke kerk als rechtspersoon zorgvuldig beoordeeld.
Waar het betreft de civielrechtelijke aansprakelijkheid van de kerk is het aan de slachtoffers om eventueel te komen tot een civielrechtelijke (schadevergoedings)actie.
Wat zijn de voorwaarden waaraan moet worden voldaan eer er sprake is van een criminele organisatie die het plegen van seksueel misbruik als oogmerk had?
In artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht is strafbaar gesteld de deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Om als criminele organisatie te kunnen worden aangemerkt zal dus het oogmerk van de organisatie op het plegen van de misdrijven moeten zijn gericht. Het enkele feit dat binnen een reguliere organisatie misdrijven worden gepleegd is nog niet voldoende om zo’n oogmerk van de organisatie aan te nemen. Het artikel ziet op de deelname van personen aan een criminele organisatie en niet op de strafbaarstelling van de organisatie zelf.
Wordt naar aanleiding van aangifte(n) of ambtshalve door het Openbaar Ministerie onderzocht of er reden bestaat om de rooms-katholieke kerk of rechtspersonen gelieerd aan de rooms-katholieke kerk te vervolgen voor strafbare feiten? Zo ja, kunt u dan de Kamer op de hoogte stellen als er duidelijkheid is over de uitkomst van dat onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich uw antwoorden op schriftelijke vragen over het in bescherming nemen van een veroordeelde pedofiele priester (antwoord ontvangen 24 maart 2011)?2
Ja.
Kan gezien uw antwoord vraag 7 dat, «indien de uitkomsten van het onderzoek van de commissie Deetman hiertoe aanleiding geven», u «de noodzaak van aanvullend beleid opnieuw» zou bezien, aangenomen worden dat u op dit punt nu wel van mening bent dat er voor de beroepsgroep van priesters met pastorale taken of vergelijkbare beroepsgroepen bij andere religies, een verklaring omtrent gedrag verplicht zou moeten worden gesteld? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom zijn de uitkomsten van het onderzoek niet ernstig genoeg om deze verplichting in te voeren?
Het is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de kerk te voorkomen dat priesters en andere geestelijken zich schuldig maken aan (seksueel) misbruik van kwetsbare personen zoals kinderen. Dit geldt evenzeer voor vergelijkbare beroepsgroepen bij andere religies. De betreffende beroepsgroep kan ook nu, zonder wettelijke verplichting, door aanstaande medewerkers een verklaring omtrent het gedrag (VOG) laten aanvragen. Ik onderstreep het belang dat kerkelijke instellingen zelf een integriteitsbeleid voeren, waarvan een VOG deel kan uitmaken.
Voor vrijwilligersorganisaties die met kinderen werken is in samenwerking met de Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk (NOV) / MOVISIE met financiële steun van de overheid voor het voeren van integriteitsbeleid een stappenplan en de toolkit «In Veilige Handen» ontwikkeld.
Met behulp van een quickscan heeft MOVISIE geïnventariseerd op welke manier de kerkelijke instellingen in Nederland ondersteund kunnen worden bij het nemen van maatregelen ter preventie van misbruik en seksueel grensoverschrijdend gedrag. Ik zal de ontwikkeling van integriteitsinstrumenten voor kerkelijke instellingen door MOVISIE steunen.
Op dit moment geldt slechts voor een beperkt aantal beroepsgroepen een wettelijke verplichting van een verklaring omtrent het gedrag, zoals op het gebied van de jeugdzorg, de kinderopvang of het onderwijs. Daar gaat het om sectoren waarin de overheid een eigen verantwoordelijkheid heeft voor de zorg of de opvang. Die verantwoordelijkheid van overheid ontbreekt in de relatie tot het personeelsbeleid van de kerken. Ik zie onvoldoende aanleiding om een VOG wettelijk verplicht te stellen voor de betreffende beroepsgroepen. De kerken zijn hierin zelf aan zet en ook het best geëquipeerd om voor de diverse beroepsmatige en vrijwillige functies een integriteitsbeleid op maat te formuleren.
Acht u het naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek van de commissie Deetman nu wel noodzakelijk om aanvullend beleid in te voeren ten aanzien van ontzetting uit beroep of ambt? (antwoord op vraag 8 van 24 maart 2011)? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van het rapport «Strafrechtelijke ontzetting uit beroep of ambt» van het Nederlands Studiecentrum voor Criminaliteit en rechtshandhaving heeft het Openbaar Ministerie onderzoek verricht (zie de brief van mijn ambtsvoorganger van 5 augustus 2010, TK 2009–2010, 32 123 VI, nr. 122). Naar verwachting zal in april 2012 een nieuwe Aanwijzing ontzetting uit beroep of ambt van het College van procureurs-generaal in werking treden, waarin instructies worden gegeven voor onder meer het vorderen van de ontzetting uit een ambt of beroep (art, 28 Wetboek van Strafrecht), het vorderen van een beroepsverbod als bijzondere voorwaarde (art. 14c lid 2 onder 5 Wetboek van Strafrecht) en het handhaven in geval van niet-naleving van de ontzetting (art. 195 Wetboek van Strafrecht). In de aanwijzing zal worden aangegeven dat ook kerkelijke en geestelijke ambten het karakter van beroep kunnen dragen. Het is van belang dat officieren van justitie in het algemeen op de hoogte zijn van de mogelijkheden van het beroepsverbod. In de aanwijzing wordt in het algemeen aangegeven welke doelen een beroepsverbod kunnen rechtvaardigen. Of een beroepsverbod in een specifieke casus ook een adequate sanctie is, staat ter beoordeling aan het OM en uiteindelijk de rechter.
Herinnert u zich uw de vragen van het lid Arib over seksueel misbruik van kinderen binnen de kerk. (antwoorden ontvangen op ontvangen 17 augustus 2009)? Blijkt uit de u thans beschikbare gegevens nog steeds dat het tot nu toe één keer is voorgekomen dat iemand bij veroordeling voor een zedenmisdrijf door de rechter uit zijn geestelijk ambt werd ontzet (antwoord 7 van 17 augustus 2009)? Zo nee, hoeveel keer is dat inmiddels dan wel aan de orde geweest?
Ja. Ik beschik niet over aanvullende gegevens dat het vaker is voorgekomen dat een veroordeelde bij rechterlijk vonnis uit zijn geestelijk ambt is ontzet.
Wilt u de Kamer op de hoogte stellen indien het Openbaar Ministerie in het kader van het misbruik binnen de katholieke kerk als bijkomende straf ontzetting uit beroep of ambt eist? Zo nee, waarom niet?
Nee, de registratiesystemen van het Openbaar Ministerie zijn niet ingericht op het doen van dergelijke meldingen.
Deelt u de mening dat bij vervolging van seksuele misdrijven door personen die vanwege hun beroep daartoe in de gelegenheid werden gesteld of die vanwege hun beroep overwicht konden uitoefenen op hun slachtoffers, dan wel degenen die aan dergelijke verboden gedragingen feitelijk leiding hebben gegeven, een bijkomende straf van ontzetting uit hun beroep of ambt aan de orde kan zijn? Zo ja, wilt u dit dan in een OM-aanwijzing verwerken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht dat 30.000 Franse vrouwen van siliconen in borsten afmoeten |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat 30 000 Franse vrouwen van siliconen in borsten afmoeten?1
Ja.
Is het waar dat voor de implantaten van het Franse merk Poly Implant Prothese (PIP) andere siliconengel is gebruikt dan de siliconengel waarvoor toelating is verleend voor gebruik op de Nederlandse markt waardoor deze PIP-implantaten vaak scheuren?
Ja.
Hoeveel vrouwen in Nederland hebben PIP-implantaten? Bent u bekend met gevallen van vrouwen met de betreffende implantaten die kanker hebben gekregen, en als gevolg daarvan zijn overleden?
Het exacte aantal PIP implantaten dat bij Nederlandse vrouwen is geïmplanteerd is onbekend. De informatie die de Franse toezichthouder Afssaps bij fabrikant PIP heeft gevonden, is daarvoor ontoereikend. Bovendien heeft een onbekend aantal Nederlandse vrouwen de implantatie in het buitenland laten uitvoeren.
PIP is ook door het Nederlandse bedrijven Rofil Medical International N.V. (RMI-NV) en Rofil Medical Nederland B.V. (RMN) onder de merknaam M-Implant in Nederland in de handel gebracht.
Op basis van de bekende gegevens zouden tussen de 1000 en 1400 vrouwen deze implantaten in de loop der jaren hebben ontvangen. In dezelfde periode hebben echter ook explantaties plaatsgevonden, waardoor er een schatting kan worden gemaakt dat er eind 2010 nog ongeveer 1000 vrouwen waren met genoemde implantaten.
Bij de IGZ zijn geen gevallen van kanker of overlijden als gevolg van problemen met deze implantaten gemeld. Er is tot op heden ook geen verhoogd risico aangetoond op kanker bij vrouwen met borstimplantaten van het merk PIP (of M-implants). Er zijn echter wel andere risico's verbonden aan deze implantaten, met name het scheuren hiervan. Door het lekken van siliconengel uit gescheurde implantaten kan irritatie ontstaan, die kan leiden tot overgevoeligheidsreacties. Ook is bij het scheuren van de implantaten het verwijderen van de gel moeilijker.
Hoeveel vragen zijn binnengekomen bij het gratis telefoonnummer van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)? Wordt er nog steeds gebeld met vragen over de PIP-implantaten?
Vanaf de opening van het speciale telefoonnummer vanaf eind september 2010 zijn bij de inspectie 40 vragen geregistreerd.
Sinds 21 december 2011 zijn nog eens 40 telefoongesprekken geregistreerd die via het Meldpunt IGZ zijn binnengekomen bij de IGZ.
Hoeveel vrouwen zijn opgeroepen sinds de waarschuwing van de IGZ in april 2010, en opnieuw in september 2010? Hebben alle ziekenhuizen en klinieken alle door hen behandelde vrouwen opgeroepen? Hoeveel vrouwen hebben aan de oproep gehoor gegeven? Welke gevolgen zijn bij deze vrouwen gezien?
Er is geen centrale registratie waarin de instellingen dit bijhouden. Instellingen zijn hiertoe ook niet verplicht.
Bent u er zeker van dat alle vrouwen die PIP-implantaten hebben zijn bereikt met de waarschuwing van de IGZ?
Nee, een aantal klinieken is failliet gegaan, waarbij gegevens verloren zijn geraakt. Daarnaast kunnen ziekenhuizen en klinieken niet alle vrouwen bereiken vanwege o.a. verhuizingen zonder adreswijziging. De IGZ heeft de waarschuwingen op haar website gepubliceerd en via persberichten openbaar gemaakt. Veel media en internet-fora hebben aandacht besteed aan deze zaak, waardoor vrouwen ook via deze route hierop geattendeerd zijn.
Wordt op dit moment geregistreerd hoeveel vrouwen klachten hebben ontwikkeld ten gevolge van PIP-implantaten? Zo nee waarom niet?
IGZ registreert die klachten die bij haar binnenkomen als melding of signaal. Zie ook mijn antwoord op vraag 4. De IGZ staat in voortdurend contact met de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC) inzake PIP-implantaten. De fabrikant en de twee betrokken Nederlandse bedrijven die wettelijk verplicht zijn vigilantie-gegevens te verzamelen en bij de IGZ te melden, zijn failliet en niet meer op deze verplichting aan te spreken.
Bent u er zeker van dat vanaf april 2010 geen borstimplantaten van het Franse merk PIP meer zijn toegepast in Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe weet u dat zeker?
In februari 2009 is het bedrijf Rofil failliet geraakt. De kans wordt klein geacht dat op 31 maart 2010 nog voorraden van deze middelen in Nederland in klinieken aanwezig waren. Het valt niet uit te sluiten dat er op dat moment nog PIP implantaten op voorraad waren. Op 15 april 2010 heeft de IGZ een verbod uit laten gaan op de handel en toepassing van deze implantaten.
Denkt u dat het noodzakelijk is opnieuw een oproepactie te starten, zodat alle vrouwen met deze implantaten gecontroleerd kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
In 2010 zijn al twee waarschuwingen uitgegaan. In de periode 21 t/m 23 december 2011 heeft de IGZ drie berichten over de problematiek op haar website geplaatst waaronder een advies. Op 11 januari jl. is een nieuwsbericht uitgegaan met het gezamenlijk advies van IGZ en NVPC.
Wordt het verwijderen van de implantaten en het terugplaatsen van nieuwe protheses vergoed door de Nederlandse zorgverzekeraars? Zo nee, op welke wijze kunnen gedupeerden schadeloosgesteld worden voor de ingebrachte PIP-implantaten?
In het kader van de Zorgverzekeringswet wordt uit de basisverzekering vergoed:
Ad. 1
Dit betekent dat bij vrouwen bij wie na een gehele of gedeeltelijke borstamputatie een PIP-borstimplantaat is geplaatst, de verwijdering van het PIP-implantaat en vervanging door een ander borstimplantaat door de zorgverzekeraar wordt vergoed.
Ad. 2
Vrouwen bij wie een PIP-implantaat is geplaatst zonder dat er sprake is geweest van een gehele of gedeeltelijke borstamputatie, krijgen alleen de operatieve verwijdering van het PIP-implantaat vergoed uit de basisverzekering. Het advies van IGZ en NVPC om PIP-implantaten te laten verwijderen, vormt voor zorgverzekeraars naar verwachting voldoende grond om een medische noodzaak voor verwijdering van de PIP-implantaten aanwezig te achten en daarmee voor vergoeding uit de zorgverzekering. Een nieuw, vervangend borstimplantaat wordt in deze situatie niet vergoed.
Aan te raden is om over specifieke situaties contact op te nemen met de zorgverzekeraar.
Wat is de rol geweest van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen dan wel het European Medicines Agency bij de toelating van de PIP-implantaten op de markt in Nederland of de Europese Unie? Is er een (handels)vergunning afgegeven aan het bedrijf Poly Implant Prothese of de firma Rofil voor de handel in deze implantaten? Zo ja, welke mogelijke gevolgen heeft dit voor de aansprakelijkheid van de Nederlandse autoriteiten?
Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen heeft geen rol bij de beoordeling en toelating van medische hulpmiddelen. Borstimplantaten worden gerekend tot de medische hulpmiddelen en vallen daarmee onder het Besluit medische hulpmiddelen en niet onder de Geneesmiddelenwet. De medische hulpmiddelenregelgeving kent ook geen systeem van (handels)vergunningen.
Borstimplantaten vallen in de hoogste risicoklasse en doorlopen daarom het strengste toelatingsregime dat het Besluit medische hulpmiddelen kent. Voor de producten die onder de hogere risicoklassen vallen, bestaat een systeem van toezicht op toezicht. Een zogenaamde aangemelde instantie (notified body) voert de conformiteitsbeoordelingsprocedure uit.
Indien het resultaat hiervan voldoende is, geeft de aangemelde instantie een verklaring van overeenstemming af, waarna de fabrikant de CE-markering op het product mag aanbrengen en het hulpmiddel in de handel gebracht mag worden. In het geval van PIP en M-Implants was de betrokken aangemelde instantie het Duitse TÜV Rheinland. Deze aangemelde instantie valt onder toezicht van de Duitse overheid.
Het voorkomen van het opzuigen van bommen bij zandwinning |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Diederik Samsom (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Tweede bom gevonden in schip Amerongen»?1
Ja
Deelt u de mening dat het zeer verontrustend is dat er bij baggerwerkzaamheden zware explosieven opgebaggerd kunnen worden, die vervolgens dwars door Nederland vervoerd worden om in een voormalige grindput gestort te worden? Kunt u een inschatting maken van de potentiële risico’s die deze gang van zaken veroorzaakt heeft?
Handelingen met en transport van ongesprongen explosieven dienen zoveel mogelijk voorkomen te worden. Het Nederlandse beleid is daarom gebaseerd op opsporing en het onschadelijk maken van gevonden bommen op of nabij de vindplaats. Helaas kan daarbij niet voor 100 % uitgesloten worden dat er bommen ongemerkt opgebaggerd worden.
Het is niet exact kwantitatief in te schatten hoe groot de risico’s waren, ook niet door deskundige instanties zoals de Explosieven Opruimingsdienst van het ministerie van Defensie (EODD).
De kans dat een bom tijdens transport in baggerschepen spontaan explodeert wordt als klein ingeschat. Wat de gevolgen betreft brengt zou een explosie grote schade toebrengen aan het schip en mogelijk zeer ernstig letsel bij de bemanning veroorzaken. De uitwerking naar de omgeving zou waarschijnlijk beperkt blijven door de afdekking met baggerslib, de drukontlasting in verticale richting en de afstand tot de bebouwing. Schade aan infrastructuur door drukeffecten en bomfragmenten kan echter niet uitgesloten worden en ruitbreuk in de omgeving zal waarschijnlijk plaatsvinden.
Indien er een explosie plaatsvindt tijdens het baggeren zijn de gevolgen, afhankelijk van de plaats van explosie (op de bodem of op maaiveldhoogte) ernstiger – dodelijk tot enkele tientallen meters, (ernstige) schade aan gebouwen en infrastructuur tot circa honderd meter en ruitbreuk tot op honderden meters.
Wat voor maatregelen dienen in de regel genomen te worden om het risico uit te sluiten dat door zandwinning bommen opgebaggerd en verplaatst worden?
Zodra er met betrekking tot een voorgenomen project een vermoeden is van het aantreffen van munitierestanten uit de Tweede Wereldoorlog dient een, op basis van het Arbeidsomstandighedenbesluit artikel 4.1 lid 2, gecertificeerd bedrijf een vooronderzoek uit te voeren. Hierbij worden historische bronnen en informanten geraadpleegd. Indien uit dit onderzoek gebieden naar voren komen die verdacht zijn op het aantreffen van vliegtuigbommen, wordt in deze gebieden opsporingsonderzoek gedaan met detectoren en gecertificeerde duikers. Indien de duikers een bom vinden wordt deze veilig gesteld en onschadelijk gemaakt door de EODD.
Buiten de verdachte gebieden kan zonder extra veiligheidsmaatregelen gebaggerd worden. Indien uit het eerder genoemde vooronderzoek blijkt dat een gebied alleen verdacht is op het aantreffen van kleinere munitie, dan blijft opsporingsonderzoek achterwege, maar wordt er beveiligd gebaggerd (met gepantserde cabine, afscherming van de omgeving door met zand gevulde containers e.d.).
Bij zandwinning worden bommenroosters toegepast. Een dergelijke maatregel is bij baggerwerkzaamheden met graafmachines niet mogelijk. Het toepassen van een rooster op de baggerschepen is wel overwogen. De consistentie van het baggerslib uit de Vecht was echter zodanig dat het niet door de roosters zou vallen.
Hoe heeft de provincie in dit geval de risico-inventarisatie gemaakt op basis waarvan de ontgrondingsvergunning is afgegeven? Hoe luidde de risico-inschatting voor het gebied waar de bommen gevonden zijn?
Omdat de Vecht door zowel Noord-Holland als Utrecht stroomt is door beide provincies een beschikking in het kader van de Wet bodembescherming afgegeven. Onder deze beschikking worden de werkzaamheden uitgevoerd.
Een van de uitvloeisels is dat, voor het gehele gebied waar gebaggerd wordt door een gecertificeerd bedrijf, een vooronderzoek is uitgevoerd, conform de Beoordelingsrichtlijn voor het procescertificaat «Opsporen Conventionele Explosieven» van 8 februari 2007. Zowel historische bronnen als gesprekken met ooggetuigen maken deel uit van dat onderzoek. Het gebied waar de bommen gevonden zijn kwam in het vooronderzoek niet naar voren als gebied verdacht op het aantreffen van vliegtuigbommen.
Was de baggeraar verplicht om op de plek waar de bommen waarschijnlijk gevonden zijn extra veiligheidsmaatregelen te nemen? Zo ja, zijn die maatregelen genomen? Hoe wordt dit door de provincie gehandhaafd?
De baggeraar was niet verplicht om op de plek waar de bommen waarschijnlijk gevonden zijn extra veiligheidsmaatregelen te nemen. Er is alleen gebaggerd op plaatsen die in het voorafgaande onderzoek2 niet naar voren komen als verdacht op het kunnen aantreffen van vliegtuigbommen.
Handhaving van de arbeidsveiligheid vindt plaats door de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (voorheen Arbeidsinspectie) en handhaving van de openbare veiligheid door de gemeente.
Zullen bij de verdere baggerwerkzaamheden in Weesp extra maatregelen worden genomen om het risico op meer explosieven uit te sluiten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke aanvullende maatregelen worden genomen?
Ja, er zijn extra maatregelen genomen. Het verdacht gebied is uitgebreid van 150 m naar 300 m van de spoorbrug. Binnen dit uitgebreider verdacht gebied zal pas na opsporingsonderzoek en op beveiligde wijze verder gebaggerd worden.
Wie is verantwoordelijk voor de kosten, die veroorzaakt zijn door de beide bommen? Deelt u de mening van de gemeente Buren dat het onredelijk zou zijn als zij schade lijdt door het transport van slib met bommen naar haar gemeente?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de kosten die zijn gemoeid met de ruiming van ongesprongen explosieven uit de Tweede Wereldoorlog. Hiertoe krijgen een aantal gemeenten een vaste of een op het aantal nieuwbouwwoningen gebaseerde jaarlijkse bijdrage uit het gemeentefonds en kunnen andere gemeenten verzoeken om een incidentele bijdrage. De colleges van Burgemeester en Wethouders zijn hierover door de minister van BZK geïnformeerd bij de intrekking van het Bijdragebesluit kosten opsporing en ruiming conventionele explosieven Tweede Wereldoorlog 2006 (brief 2009–0000171884 d.d. 6 juli 2009). De gemeente Buren kan een beroep doen op een incidentele bijdrage uit het gemeentefonds.
Bent u bereid om de Onderzoeksraad voor Veiligheid opdracht te geven om de gevolgde procedure bij de baggerwerkzaamheden kritisch te beoordelen en aanbevelingen te doen om dergelijke risico’s in de toekomst te vermijden? Zo nee, waarom niet?
De Onderzoeksraad voor Veiligheid is onafhankelijk bij het bepalen van de door haar, binnen de kaders van de Wet Onderzoeksraad voor Veiligheid, te onderzoeken ongevallen. Om die reden kan ik de raad geen opdracht geven.
Julius Malema |
|
Johan Driessen (PVV), Louis Bontes (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Geschorste Malema krijgt provinciale ANC-functie»?1
Ja.
Wat is de exacte status van de schorsing van Julius Malema? Waarom kan Malema, ondanks zijn schorsing, onder nota bene luid gejuich van zijn ANC-partijgenotenlid worden van het provinciaal uitvoerend comité in de provincie Limpopo?
Malema is voor een periode van vijf jaar geschorst als lid van het ANC en de onder het ANC vallende organisaties zoals de Youth League. Malema moet zijn voorzitterschap van de Youth League neerleggen. Malema heeft echter beroep aangetekend tegen de schorsing. Hangende het beroep is Malema gekozen tot lid van het provinciale bestuur van de provincie Limpopo.
Erkent u dat uw uitspraak:»er zijn stemmen binnen het ANC die pleiten voor een gedwongen herverdeling, maar dat is een minderheid. Een belangrijke voorstander van de gedwongen herverdeling, Malema, is vrij recent nog geschorst», van 21 december jl. in de plenaire zaal van de Tweede Kamer der Staten-Generaal2 sterk aan kracht heeft ingeboet nu Malema toch een vooraanstaande positie heeft verworven binnen het ANC? Zo nee, waarom niet?
De uitlatingen van Malema en de populariteit die hij geniet geven reden tot zorg. De leiding van het ANC heeft met het besluit tot schorsing van Malema duidelijk gemaakt zijn standpunt niet te delen. De behandeling van het beroep tegen de schorsing van Malema zal door de Nederlandse ambassade nauwlettend worden gevolgd.
Deelt u de mening, dat, nu wederom blijkt dat Malema, die oproept tot gedwongen nationalisaties, kind aan huis is bij het echtpaar Mugabe en «kill the boer» zingt, een belangrijke rol binnen de socialistische ANC blijkt te hebben, alle Nederlandse ontwikkelingshulp aan Zuid-Afrika per direct moet worden beëindigd? Zo nee, waarom niet?
Nee. Nederland werkt samen met de Zuid-Afrikaanse regering en niet met individuele politici. De Zuid-Afrikaanse regering zet zich in voor nationale eenheid en verzoening en neemt afstand van krachten die verdeeldheid bepleiten. Overigens zal conform gesteld in de «Focusbrief ontwikkelingssamenwerking» van maart 2011 de ontwikkelingsrelatie met Zuid-Afrika in de komende periode worden afgebouwd.
Het grootste lek in een olieveld van Shell in Nigeria sinds tien jaar |
|
Pauline Smeets (PvdA), Frans Timmermans (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Olielek Shell is grootste lek in Nigeria in decennium»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de schade is aan het milieu en aan de leefbaarheid van het gebied? Zo nee, waarom niet?
Volgens informatie van Shell-dochter SNEPCO (Shell Nigeria Exploration and Production Company) is het olielek het gevolg van een lekkage aan een pijpleiding die olie overpompte van het Bonga-platform naar een olietanker. Zo’n 120 kilometer uit de kust van Nigeria is ongeveer 6,4 miljoen liter olie gelekt in zee, het grootste olielek in Nigeria sinds 13 jaar.
SNEPCO en de lokale autoriteiten, waaronder de nationale dienst voor het opsporen en bestrijden van olielekken en het ministerie van Petroleum hebben snel materieel en personeel gemobiliseerd om de olievlek op te ruimen en aanspoelen aan de kust te voorkomen. Hierbij is volgens SNEPCO gebruik gemaakt van materieel en chemicaliën om de olie te verspreiden, biologisch af te breken en verdamping te bespoedigen. SNEPCO geeft aan dat voor zover haar bekend geen olie vanuit het Bonga-veld op de kust is aangespoeld.
Het is aan de Nigeriaanse autoriteiten om de exacte schade aan het milieu vast te stellen.
Kunt u aangeven wat de economische gevolgen zijn voor de boeren en vissers in het gebieden of, en op welke wijze, ze door wie worden gecompenseerd? Zo nee, waarom niet?
Hierover is nog geen informatie beschikbaar.
Deelt u de mening dat Shell aansprakelijk is voor het opruimen van de olie en vergoeden van de schade die aan mens en milieu wordt toegebracht door deze recente lekkage? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de Nigeriaanse autoriteiten om op grond van het Nigeriaanse recht vast te stellen wie aansprakelijk is voor de olielekkage, het opruimen daarvan en te beslissen over eventuele schadevergoeding.
Deelt u de mening dat de vervuiling grondig moet worden opgeruimd en dat dit gecontroleerd dient te worden door een externe en onafhankelijke partij? Zo nee, waarom niet?
De regering verwelkomt de inzet van de Nigeriaanse overheid en SNEPCO om de vervuiling grondig op te ruimen.
Bent u bereid de CEO van Shell aan te spreken op deze lekkage en er op aan te dringen dat dit niet meer mag voorkomen? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
SNEPCO heeft de Nederlandse ambassade in Abuja en betrokken Nederlandse ministeries geïnformeerd over de olielekkage. In de berichtgeving heeft SNEPCO aangegeven grondig onderzoek te doen naar de oorzaak van de olielekkage om maatregelen te kunnen nemen om een dergelijke lekkage in de toekomst te voorkomen.
Bent u bereid de CEO van Shell er op aan te spreken dat het bedrijf de herziene OESO-richtlijn en Ruggie Principes strikt naleeft, inclusief de artikelen omtrent due diligence en het schadeloosstellen van slachtoffers?
Shell en de Nederlandse overheid spreken met regelmaat over de OESO Richtlijnen en de daarin vervatte Ruggie Principes. Het bedrijf heeft ervaring met «due diligence», «impact assessment» en risico-analyse en is één van de eerste bedrijven ter wereld dat deze ervaring evalueert in het licht van de genoemde nieuwe kaders voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. Op deze manier worden risico’s verkleind en negatieve effecten zoveel mogelijk voorkomen.
Bedrijven worden opgeroepen mee te werken en bij te dragen aan herstelprocedures wanneer sprake is van ongunstige effecten op de mensenrechten als gevolg van hun bedrijfsactiviteiten of die van hun ketenpartners. Ook wordt van bedrijven verwacht dat zij negatieve effecten zoveel mogelijk vermijden en dat zij die aanpakken als deze zich toch voordoen.
Bij signalen die duiden op schending van de OESO Richtlijnen door een Nederlands bedrijf kan daarvan melding worden gedaan bij het Nationaal Contactpunt (NCP).
Het NCP treedt in dat geval op als onafhankelijke bemiddelaar bij het oplossen van het probleem.
In welke mate tast deze nieuwe lekkage het imago van het Nederlandse bedrijfsleven aan?
Het Nederlandse bedrijfsleven heeft een goede reputatie in het buitenland. Het is betreurenswaardig dat een dochtermaatschappij van een Nederlands bedrijf betrokken is bij deze olielekkage. Belangrijk is dat alles op alles wordt gezet om mogelijke herhaling van dit soort lekken in de olie-industrie en schade aan mens en milieu te voorkomen. Het is onduidelijk welk effect dit per saldo zal hebben op het imago van het Nederlandse bedrijfsleven als geheel.
Welke concrete maatregelen neemt u om er voor te zorgen dat Shell de herziene OESO-richtlijn en Ruggie Principes strikt naleeft?
De OESO Richtlijnen en de daarin vervatte Ruggie Principes dienen als referentie voor de verantwoording van het internationaal opereren van bedrijven. Shell onderschrijft de OESO Richtlijnen en streeft ernaar die na te leven. De regering voert over de uitvoering daarvan overleg met zowel Shell alsook via haar ambassade in Abuja met de bedrijven in Nigeria, waar Shell aandeel in heeft. Bij signalen van schending kan een beroep worden gedaan op het NCP.
De aanscherping van de gedoogcriteria |
|
Boris van der Ham (D66), Tofik Dibi (GL) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden tijdens het mondelinge vragenuurt van 8 november 2011?
Ja.
Hoeveel gemeenteraden hebben zich inmiddels uitgesproken tegen de invoering van de wietpas? Deelt u de mening dat eerst alle vragen en onduidelijkheden bij gemeentebesturen over de wenselijkheid en de uitvoerbaarheid van de wietpas moeten zijn weggenomen voordat van invoering van de wietpas sprake kan zijn? Zo nee, waarom niet?
Het is mij bekend dat enkele gemeenteraden bedenkingen hebben bij de invoering van de clubpas. In de afgelopen periode is constructief overlegd en samengewerkt met gemeenten in de provincies Limburg, Noord-Brabant en Zeeland over de invoering van het aangescherpte coffeeshopbeleid. De handhaving van het aangescherpte beleid zal gefaseerd van kracht worden, juist om gemeenten en coffeeshopexploitanten in staat te stellen zich voor te bereiden. In mijn brief aan uw Kamer van 15 december 2011 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 24 077, nr. 267) ben ik hierop ingegaan. Ook alle andere gemeenten in Nederland worden per brief adequaat geïnformeerd over het aangescherpte coffeeshopbeleid.
Ligt het niet eerder voor de hand om eerst het fundamentele plenaire drugsdebat in de Kamer, bijvoorbeeld over de verenigbaarheid van de controleerbare ledenlijst met de erkende belangen van privacybescherming, af te wachten alvorens tot de voorgenomen aanscherping van de gedoogcriteria over te gaan?
De voorgenomen aanscherpingen in het drugsbeleid zijn reeds sinds het aantreden van dit kabinet bekend. Het kabinetsbeleid is duidelijk en het beleid gaat door. Ik zou liever eerder het debat met uw Kamer hebben gevoerd. Het is echter niet aan mij om uw vergaderagenda te bepalen.
Zoals gemeld in mijn eerdergenoemde brief van 15 december 2011 wordt de beleidswijzigingen vormgegeven door een aanpassingen van de Aanwijzing Opiumwet per 1 januari 2012. Er is geen sprake van onomkeerbaarheid.
Welke mogelijkheden staan coffeeshopondernemers open om zich in rechte te verweren tegen de voorgestelde aanscherpingen? Welke gevolgen zal het niet naleven van de aangescherpte gedoogcriteria hebben in de periode van 1 januari tot 1 mei 2012 als formeel de aanscherping van kracht is, maar nog niet tot handhaving wordt overgegaan? Acht u de kans niet heel erg waarschijnlijk dat de bestuursrechter in dergelijke gevallen coffeeshopondernemers uiteindelijk niet-ontvankelijk verklaart omdat de ondernemer niet in zijn belang geschaad wordt door de aanscherping, omdat handhaving vooralsnog uitblijft?
Bent u, al met al, alsnog bereid om af te zien van onomkeerbare maatregelen totdat het geplande debat over het Nederlandse drugsbeleid heeft plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet?
De burgemeester en het Openbaar Ministerie handhaven het coffeeshopbeleid beide vanuit hun eigen, bestaande verantwoordelijkheid met de bijbehorende bestuursrechtelijke respectievelijk strafrechtelijke rechtsbescherming voor coffeeshopexploitanten. Zoals beschreven in mijn eerdergenoemde brief van 15 december 2011 zal de handhaving van het aangescherpte beleid gefaseerd van kracht worden. Per 1 mei 2012 zullen in de gemeenten van de provincies Limburg, Noord-Brabant en Zeeland het Besloten-club- en het Ingezetenencriterium worden ingevoerd, met uitzondering van het vereiste van het maximum aantal leden van 2000. Tot die datum zullen op basis van deze criteria de burgemeesters in deze drie provincies niet tot bestuursrechtelijke handhaving overgaan en het OM niet tot strafrechtelijke handhaving, en zal er geen aanleiding zijn voor coffeeshopexploitanten om zich in rechte te verweren.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór 1 januari 2012?
Zie antwoord vraag 3.
Het ontbreken van een warme overdracht door het stoppen van de subsidie voor Het Scharlaken Koord in Deventer per 1 januari 2012 |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat de gemeenteraad van Deventer op 21 december 2011 het besluit heeft genomen om Het Scharlaken Koord met ingang van 1 januari 2012 geen subsidie te geven om het uitstapprogramma voor prostituees voort te zetten?1
Ja.
Hebt u tevens kennisgenomen van de positieve effecten van het uitstapprogramma, zoals die uit onafhankelijk onderzoek zijn gebleken?2
Ja.
Heeft de gemeente Deventer naar uw mening voldaan aan het beroep dat u hebt gedaan om het uitstapprogramma voor prostituees in het gemeentelijke reguliere beleid te borgen?
De gemeente Deventer heeft aangegeven te zullen doorgaan met het uitstapprogramma en is momenteel op zoek naar mogelijkheden om dat te borgen. Het feit dat ook de gemeente Deventer nu definitief heeft besloten om door te gaan is voor mij een extra aanwijzing dat de warme overdracht is geslaagd.
Zijn er in Deventer op dit moment alternatieve uitstapprogramma’s beschikbaar?
Het Scharlaken Koord krijgt de mogelijkheid om de reeds lopende trajecten af te maken. De gemeente Deventer heeft aangegeven in de tussentijd alternatieve mogelijkheden voor de borging van het uitstapprogramma te inventariseren.
Op welke wijze wordt als gevolg van dit raadsbesluit de continuïteit van het uitstapprogramma in Deventer in het belang van de prostituees in 2012 gewaarborgd?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de gemeente Deventer om alsnog te komen tot een warme overdracht van het uitstapprogramma aan de gemeente Deventer, zodat de behaalde positieve resultaten en laagdrempelige toegang tot een uitstapprogramma in 2012 kunnen worden gecontinueerd?
Ik ben goed op de hoogte van de situatie in Deventer en zie geen aanleiding voor nader overleg. Zie verder mijn antwoord op de voorgaande vragen.
De inbraak bij zeven konijnenhouders |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de inbraak bij zeven konijnenhouders door de actiegroep Ongehoord, waarbij actievoerders zonder toestemming de bedrijven zijn binnengedrongen en konijnenhokken hebben gefilmd?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat deze actiegroep zich al langer bezigt met dit soort criminele activiteiten, zoals het publiekelijk vertonen van dode biggen op openbare plaatsen als De Dam in Amsterdam? Is dat toegestaan?
Het College van procureurs-generaal heeft mij desgevraagd het volgende meegedeeld. Het OM heeft tot op heden twee aangiften ontvangen met betrekking tot konijnenhouderijen. Deze aangiften betreffen huisvredebreuk en smaad en zijn nog in behandeling.
Het gebruik maken van kadavers (al dan niet tijdens een demonstratie) kan overeenkomstig de Wet Economische Delicten een strafbaar feit opleveren als sprake is van overtreding van de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren en de Regeling dierlijke bijproducten 2011. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) kan in een dergelijk geval de kadavers in beslag nemen en strafrechtelijk of door middel van bestuursdwang optreden. Naar aanleiding van de recente demonstratie in Amsterdam, op 21 december 2011, heeft de NVWA, in samenwerking met de politie Amsterdam-Amstelland, proces-verbaal opgemaakt op grond van de hiervoor genoemde Regeling.
Klopt het dat in het geval van het vertonen van dode biggen op De Dam de politie hier van te voren reeds weet van had? Zo ja, waarom werden er dan geen maatregelen genomen?
De korpsbeheerder van Amsterdam-Amstelland heeft mij met betrekking tot de demonstratie van 10 december 2011 meegedeeld dat deze op reguliere wijze is gemeld bij de gemeente Amsterdam. Bij de melding is geen mededeling gedaan over het meevoeren van dode dieren. Om die reden is tijdens de voorbereiding van de maatregelen verbonden aan de demonstratie het inroepen van de expertise van de NVWA niet aan de orde geweest, en was de NVWA niet aanwezig tijdens de demonstratie.
Op 21 december 2011 is er wederom een demonstratie georganiseerd door genoemde actiegroep. Gelet op de ervaringen van 10 december 2011 is er overleg geweest tussen de gemeente Amsterdam en de NVWA. De NVWA heeft onder begeleiding van de politie haar taak kunnen uitvoeren. De in die demonstratie getoonde kadavers zijn door de NVWA in beslag genomen en afgevoerd.
Deelt u de opvatting dat dergelijke acties ongehoord en bovenal buitenwettelijk zijn en hun doel, het welzijn van dieren vergroten, volledig voorbij schieten?
Vanzelfsprekend is het berokkenen van schade aan mens of dier tijdens acties niet acceptabel. Voor de vraag of de onderhavige acties buitenwettelijk zijn en hoe hiermee om te gaan verwijs ik naar het antwoord op vraag 2 en naar de brief over de aanpak van dierenrechtenextremisten van de toenmalige Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie, mede namens de toenmalige Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Economische Zaken, en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, van 2 maart 2009 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2008–2009, 29 754, nr 143).
Deelt u de opvatting dat dierenrechtenextremisten onder geen beding acties mogen uitvoeren waarbij grote schade voor zowel dieren als mensen wordt berokkend?
Zie antwoord vraag 4.
Welke acties heeft u ingezet, zoals aangekondigd in de brief van 20 juli 2011,1 gestuurd aan de Kamer naar aanleiding van de eerdere acties van vergelijkbare organisaties? Welke vervolgacties zal u inzetten ter voorkoming van soortgelijke buitenwettelijke praktijken in de toekomst?
De ingezette lijn zoals uiteengezet in de hiervoor genoemde brief van 2 maart 2009 wordt gehandhaafd. Er is goede samenwerking tussen AIVD, politie, OM en andere betrokkenen. Aangiften worden serieus behandeld en er wordt regelmatig voorlichting gegeven.