Het gebruik van Europese technologie bij mensenrechtenschendingen |
|
Kees Verhoeven (D66), Alexander Pechtold (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de rol die Europese bedrijven spelen bij het censureren van informatie, het opsporen van mensen, en het inbreken in privé communicatie in landen als Syrië, Iran, Bahrein en Egypte?1
Zoals ik ook heb aangegeven in de brief2 over mijn inzet op het gebied van internetvrijheid, acht ik het van het groot belang dat bedrijven hun verantwoordelijkheid nemen voor de bescherming van mensenrechten in het buitenland. Voor de bevordering van internetvrijheid geldt dat in het bijzonder voor bedrijven die technologie, hardware en software produceren die zowel goed- als kwaadschiks kan worden gebruikt door overheden.
Kunt u bevestigen dat het uitgesloten is dat Nederlandse bedrijven in de ICT, security software en Telecom-sector een rol spelen in het faciliteren van mensenrechtenschendingen in derde landen?
Nee. De meeste goederen die naast lawful interception ook voor dergelijke mensenrechtenschendingen gebruikt kunnen worden, kunnen zonder vergunning uitgevoerd worden. Hoewel het exacte eindgebruik dus onbekend is, is het onwaarschijnlijk dat Nederlandse internetbedrijven een rol spelen bij het faciliteren van mensenrechtenschendingen. Naar aanleiding van vragen van het lid El Fassed3 heeft een aantal vooraanstaande Nederlandse internetbedrijven bevestigd zorgvuldig te kijken naar het eindgebruik van hun technologie in derde landen, voordat wordt overgegaan tot leveren.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat Europese bedrijven in het algemeen en Nederlandse bedrijven in het bijzonder een faciliterende of zelfs directe rol spelen in het schenden van mensenrechten?
In gevallen waar bewijs bestaat dat Europese bedrijven betrokken zijn bij mensenrechtenschendingen, acht ik dat natuurlijk onwenselijk.
Kunt u toelichten hoe het kabinet op dit moment controleert dat er geen technologieën vanuit Nederland worden geëxporteerd naar overheden die deze technologie gebruiken voor het schenden van mensenrechten? In hoeverre werkt u hierin samen met Europese collega's?
Over welke instrumenten beschikt u om het handelen van Nederlandse bedrijven te monitoren op eventuele schendingen van sancties of het faciliteren van mensenrechtenschendingen?
Kunt u uiteenzetten hoe Nederlandse wetgeving ten aanzien van de export van goederen voor tweeërlei gebruik («dual-use items») zich verhoudt tot het Europese exportmechanisme voor deze goederen? Deelt u de mening dat er meer Europese samenwerking moet zijn om mensenrechtenschendingen door middel van Europese technologie te voorkomen?
Deelt u de mening dat het Nederlands bedrijfsleven een verantwoordelijkheid heeft om in haar bedrijfsvoering proactief rekening te houden met mensenrechten? Ondersteunt u de stelling dat meer transparantie door bedrijven ten aanzien van export en transacties met repressieve overheden noodzakelijk is?
Ja.
Zijn er situaties waarin het mogelijk dan wel wenselijk is om bedrijven (juridisch) aansprakelijk te stellen voor betrokkenheid bij mensenrechtenschendingen?
De juridische mogelijkheden om bedrijven strafrechtelijk aansprakelijk te stellen worden goed samengevat door professor Castermans en dr. Van der Weide in hun rapport van december 20094: «De Nederlandse wet kent geen uitputtende regeling van de aansprakelijkheid van bedrijven voor betrokkenheid bij schendingen van fundamentele, internationaal erkende rechten. Weliswaar is er een groot aantal regels uitgewerkt in het strafrecht – gebaseerd op verdragen – maar dit geldt vooral voor misdrijven gepleegd binnen de Nederlandse landsgrenzen. Hiervoor is alleen een uitzondering gemaakt voor ernstige misdrijven gericht tegen de menselijkheid, zoals genocide en slavernij, begaan door een natuurlijke persoon of bedrijf. Het bedrijf dat een dergelijke strafrechtelijke overtreding of misdrijf heeft begaan, kan ook voor de burgerlijke rechter door belanghebbenden worden aangesproken, om de schending te staken of om de schade van de slachtoffers te vergoeden.»
In algemene zin is de handhaving van strafrechtelijke aansprakelijkheid voor extraterritoriale handelingen van bedrijven nauwelijks waar te maken; het is een zwaar middel dat bovendien ingrijpt in de soevereiniteit van andere staten. Daarom is strafrechtelijke aansprakelijkheid slechts in de genoemde uitzonderlijke gevallen vastgelegd.
Jonggehandicapten die vanwege kabinetsbeleid hun jobcoach - en daarmee hun baan – verliezen |
|
Sadet Karabulut |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Acht u het wenselijk dat jonggehandicapten hun baan verliezen vanwege de maatregel van het kabinet om jobcoachbegeleiding vanuit het UWV (gericht op jonggehandicapten) sinds juli 2011 tot een periode van maximaal drie jaar te verkorten?1
Het is onwenselijk als jongehandicapten hun baan verliezen. Het beleid is juist gericht op meer arbeidsparticipatie. De aanpassing van het jobcoach protocol is doorgevoerd om de inzet van jobcoaches efficiënter en effectiever te maken.
Het beleid is gericht op groeiende arbeidsparticipatie van jongehandicapten. Dat is ook het algemene beeld, getuige de cijfers van de laatste Wajong-monitor2, die een groeiende arbeidsdeelname laat zien.
De aanpassing van het jobcoach protocol vloeit voort uit het doel om de meest effectieve en efficiënte inzet van jobcoaches te waarborgen voor mensen die dat nodig hebben. Een jobcoach wordt ingezet om aan mensen met een structurele functionele beperking (met name jonggehandicapten) ondersteuning en begeleiding te bieden bij het verrichten van reguliere arbeid. Het gaat hierbij om het aanleren van zowel sociale als werkgerelateerde vaardigheden. Daarnaast heeft de jobcoach een taak bij de begeleiding van de werkgever in zijn omgang met de Wajonger. Het doel is dat de Wajonger zelfstandig en zonder begeleiding bij de werkgever aan de slag kan. De werkwijze van jobcoaches dient erop gericht te zijn om hun taak geleidelijk over te dragen aan de werkgever en om cliënten toe te leiden naar het zelfstandig functioneren in een baan. Daarbij geldt dat gemotiveerd om verlenging van de jobcoachperiode kan worden gevraagd. Ik verwijs in dit verband naar mijn beantwoording van eerdere vragen van het lid Ortega-Martijn3.
Hoe verhoudt zich de ambitie van het kabinet om juist meer jonggehandicapten aan het werk te helpen tot het baanverlies van jonggehandicapten door het stoppen van de begeleiding vanuit het UWV door een jobcoach na maximaal drie jaar? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat jonggehandicapten na drie jaar opeens hun beperking kwijt zijn? Zo nee, waarom is dan toch besloten om de begeleiding van deze jonggehandicapten na drie jaar te stoppen?
De inzet is erop gericht om jonggehandicapten in een arbeidsrelatie te begeleiden. Dit geldt zowel voor de Wajonger die vaardigheden moet aanleren als voor de werkgever en directe collega’s die moeten leren hoe met de Wajonger om te gaan. Het zou onjuist zijn om te veronderstellen dat dit leereffect niet optreedt bij Wajongers en dat de jobcoach in alle gevallen altijd nodig blijft.
Bent u bereid om de jobcoachregeling gericht op jonggehandicapten vanuit het UWV aan te passen zodat iedereen die begeleiding nodig heeft, deze ook behoudt? Zo ja, hoe komt de begeleiding eruit te zien na deze aanpassing? Zo nee, waarom niet?
Het jobcoach protocol bevat afspraken tussen UWV en de jobcoachbedrijven over de toekenning, de voortzetting en de verantwoording van de voorziening Persoonlijke Ondersteuning in standaardsituaties. Het is in formele zin niet aan mij dit te wijzigen. Los daarvan zijn de aanpassingen in lijn met het gevoerde beleid.
Periodiek vindt een toetsing plaats of de in het protocol geformuleerde wijze waarop de jobcoach wordt toegekend, nog de meest effectieve methode omvat om mensen met een structurele functionele beperking aan de slag te helpen. Deze toetsing kan leiden tot het bijstellen van het beleid en vervolgens tot aanpassing van het protocol. Dat is ook wat nu gebeurt. Ik heb aan het UWV gevraagd te bezien hoe de voorziening Persoonlijke Ondersteuning selectiever en effectiever kan worden ingezet en hoe daarbij binnen de beschikbare middelen kan worden gebleven. De wijzigingen per 1 juli jongstleden in het protocol zijn een weerslag van dit verzoek.
Wat is u reactie op de werkgever die zegt dat hij jonggehandicapten moet ontslaan, omdat de jobcoach na drie jaar geen begeleiding meer mag bieden en de werkgever zelf geen mogelijkheden zien om deze begeleiding te organiseren? Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de begeleiding van deze jonggehandicapten gegarandeerd blijft?
Zoals uit de eerdere antwoorden blijkt, wordt de duur van de inzet, ook na de periode van 3 jaar, beoordeeld aan de hand van het protocol jobcoach. Door dat protocol is voorzien in de mogelijkheid om gemotiveerd verlenging te vragen waardoor een afgewogen beoordeling van de diverse belangen is gewaarborgd.
Kent u het onderzoek van TNO waaruit blijkt dat 80% van de jonggehandicapten aan het werk blijft dankzij de steun van een jobcoach? Waarom is dan toch besloten om het succesvolle werk van jobcoaches te maximeren tot drie jaar, terwijl uit onderzoek blijkt dat jonggehandicapten baat hebben bij langdurige ondersteuning van een jobcoach?2 3
In de publiciteit rondom het onderzoek «Routekaart naar werk voor jongeren met ernstige gedragsmoeilijkheden,vierde meting», uitgevoerd door TNO, is op een aantal punten een onjuiste indruk gewekt.
Ten eerste is de indruk gewerkt dat 80% van de hele Wajongpopulatie zou kunnen werken met begeleiding. Dat is onjuist. De 80% slaat op de onderzoekspopulatie. Het is gebaseerd op 4 panelmetingen die TNO in de periode juni 2008–september 2010 heeft uitgevoerd onder 232 jongeren met ernstige gedragsproblemen. Dit mag uiteraard niet worden geëxtrapoleerd naar de gehele Wajongpopulatie. Ten aanzien van gegevens over de arbeidsmogelijkheden van de gehele Wajongpopulatie, verwijs ik naar de tweede Wajong-monitor van het UWV.
Ten tweede is de indruk gewekt dat er een direct causaal verband uit het onderzoek kwam tussen jobcoach en werk. Dat is echter niet onderzocht. Bij de start van het onderzoek kregen de jongeren persoonlijke ondersteuning bij regulier werk of werden zij begeleid tijdens beroepsscholing, arbeidstraining, stage of werkervaringstrajecten. De genoemde 80% jonggehandicapten betrof de groep Wajongers die bij de eerste meting in juni 2008 aan het werk was met begeleiding van een jobcoach, en dat aan het eind van het onderzoek in september 2010 nog steeds was. Het onderzoek van TNO wijst weliswaar op de potentiële meerwaarde van de jobcoach, maar het staat niet toe te concluderen dat het feit dat de jongeren na 2 jaar nog werken is toe te schrijven aan de begeleiding. De aanhef van het persbericht van het onderzoeksbureau wekt derhalve een verkeerde indruk.
Hoeveel werkgevers (percentage en absolute aantallen) hebben jonggehandicapten in vaste dienst?
Uit de tweede Wajongmonitor volgt dat het aantal werkende Wajongers in absolute aantallen tussen 2009 en 2010 is gestegen van bijna 48 000 naar ruim 50 000. Deze stijging wordt geheel veroorzaakt doordat meer Wajongers bij reguliere werkgevers werkzaam zijn (en dus niet werkzaam in Wsw-verband). Het aantal werkende Wajongers ligt percentueel gezien in 2010 op 24,6%. Deze gegevens betreffen de totale Wajong-populatie. De nieuwe Wajong is nog maar kort van kracht is (sinds 1 januari 2010). In dit kader is niet bekend welk aantal werkende nieuwe Wajongers een vast dienstverband heeft.
Hoeveel jobcoaches zijn er in Nederland? Hoeveel jonggehandicapten worden door deze jobcoaches begeleidt? Voor hoeveel jonggehandicapten zal de begeleiding stoppen na de maximale termijn van drie jaar?
De jobcoachvoorziening is een voorziening voor de klant. UWV registreert de inzet van een jobcoach per klant. In 2010 is in 13 200 gevallen een jobcoach ingezet. De begeleiding door een jobcoach wordt beëindigd als de Wajonger in voldoende mate zelfstandig in een functie kan functioneren en als de werkgever voldoende vaardigheden heeft opgedaan om de begeleiding van de jobcoach over te nemen. Er zijn geen betrouwbare inschattingen van de aantallen beëindigingen in de toekomst.
Uit gegevens van het UWV blijkt dat circa 40 jobcoachorganisaties 90% van de cliënten begeleiden. Het exacte aantal jobcoaches in Nederland is mij niet bekend. Ook Boaborea heeft hierin geen exact inzicht. Het gaat niet om een beschermde en geregistreerde beroepsgroep. De schattingen lopen uiteen van 1500 tot 2000.
Hoeveel jonggehandicapten zijn in vaste dienst bij de Rijksoverheid?
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is als sectorwerkgever Rijk verantwoordelijk voor het personeel binnen de rijksoverheid en rapporteert hierover in de jaarrapportage bedrijfsvoering Rijk. Bij mijn departement zijn per 1 november 2011 13 Wajongers in dienst. Het UWV heeft 64 Wajongers geplaatst op werkervaringplaatsen; 12 op het hoofdkantoor en de overigen verspreid over het land. Er wordt gewerkt aan een programma om vaste werkplekken te creëren. SZW voldoet tevens aan de 1% quotumregeling voor geïndiceerde groepen met een afstand tot de arbeidsmarkt.
Bent u bereid deze vragen voor de begrotingsbehandeling van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te beantwoorden?
Ja.
Het artikel ‘Luchtvaartsector Curaçao krijgt Nederlandse hulp’ |
|
André Bosman (VVD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Luchtvaartsector Curaçao krijgt Nederlandse hulp»?1
Ja, ik heb kennis genomen van de verschillende artikelen waarin gerefereerd werd aan de Nederlandse assistentie die aan de Directie Luchtvaart van Curaçao wordt verleend.
Klopt het dat de Curaçaose minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning Nederland heeft benaderd om een inventarisatie te maken van de luchtvaartwetgeving?
Het klopt dat minister Cooper het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft benaderd met het verzoek om technische assistentie te verlenen. Het assisteren bij het herschrijven van de Antilliaanse (en thans verouderde) luchtvaartwetgeving maakt daar onderdeel van uit.
Deelt u de mening dat Curaçao als autonoom land zelf verantwoordelijk is om op tijd te voldoen aan de eisen van de Federal Aviation Authority (FAA)?
De FAA toetst louter of Curaçao voldoet aan de internationale veiligheidsstandaarden die ICAO maakt. Curaçao is als autonoom land binnen het Koninkrijk inderdaad primair verantwoordelijk om te voldoen aan de eisen die de internationale burgerluchtvaartorganisatie ICAO stelt aan de veiligheid van de internationale burgerluchtvaart. Het Koninkrijk der Nederlanden is echter als Contracterende Partij bij de Chicago Conventie aanspreekbaar op de naleving van dat verdrag, onder andere wat betreft de luchtvaartveiligheid. Het niet voldoen aan de veiligheidsstandaard heeft derhalve gevolgen voor het gehele Koninkrijk. Vanuit deze overweging is positief gereageerd op het verzoek van minister Cooper. Een tweede overweging om tegemoet te komen aan het verzoek van Curaçao vloeit voort uit het feit dat het land Curaçao onder de overgangregeling Nederlandse Antillen eveneens verantwoordelijkheid draagt voor de luchtvaartveiligheid op Sint Maarten. Het niet voldoen aan de internationale standaarden kan ook vergaande gevolgen hebben voor het land Sint Maarten en daarmee voor Saba en Sint Eustatius.
Kunt u aangeven of u van plan bent om op het Curaçaose verzoek in te gaan? Zo ja, wat is uw afweging geweest en wie zal de kosten van de inventarisatie betalen? Zo nee, waarom niet?
Het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft positief gereageerd op het verzoek van minister Cooper om te assisteren om een actieplan op te stellen teneinde de bevindingen te redresseren. Zoals reeds in het antwoord op vraag 3 is aangegeven zijn het overwegingen van verantwoordelijkheid van het Koninkrijk richting ICAO geweest die onder meer hebben bijgedragen aan deze beslissing. De inhuur van externe expertise in deze inventarisatiefase is door het ministerie van Infrastructuur en Milieu verzorgd. Minister Cooper heeft aangegeven dat de kosten door het land Curaçao zullen worden gedragen en derhalve zal verrekening plaats vinden.
Heeft Nederland de inzet van dhr. Frederik Blaauw in oktober van dit jaar aangeboden, of is hier ook sprake geweest van een verzoek van Curaçao? Heeft Nederland voor zijn inzet betaald? Zo ja, gaat u alle kosten van zijn inzet terugvorderen?
Tot de inzet van twee ambtenaren van het ministerie van Infrastructuur en Milieu is besloten na het verzoek van en in overleg met het Curaçaose ministerie van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning. De relatie met de Chicago Conventie, de gevolgen die een besluit van de FAA voor de overige delen van het Koninkrijk heeft en de borging van de luchtvaartveiligheid, ook voor Nederlandse passagiers en luchtvaartmaatschappijen, vormden de belangrijkste overwegingen om positief op dit verzoek te reageren. Tevens is in de Beleidsagenda Luchtvaartveiligheid 2011–2015 aangegeven dat voor de verbetering van de luchtvaartveiligheid in het Caribisch gebied technische assistentie verleend kan worden.
De reis- en verblijfkosten van de twee ambtenaren komen voor rekening van het ministerie van Infrastructuur en Milieu.
Vermeende staatssteun van woningcorporaties |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het voornemen van de Europese Commissie om haar beschikking van 28 november 2005, betreffende de toepassing van artikel 86, lid 2, van het EU Verdrag op staatsteun in de vorm van compensatie voor de openbare dienst, die aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen, wordt toegekend (EC stuknr. 2005/842EG), te vervangen?
Ja. Op 23 maart 2011 heeft de Europese Commissie (EC) een Mededeling over de hervorming van de EU-staatssteunregels voor diensten van algemeen economisch belang (DAEB) uitgebracht. De mededeling is gericht aan het Europees parlement, de Raad, het Europees economisch en sociaal comité (EESC) en het Comité van de regio’s (CvdR). Ook lidstaten en belanghebbenden konden reageren. Hoofdlijn van de Mededeling was de aankondiging dat de toekomstige hervorming gericht zal zijn op verdere verduidelijking van de regels en op een aanpak gebaseerd op diversificatie en vereenvoudiging. In de Mededeling stonden geen voorstellen voor concrete wet- en regelgeving.
Op 2 mei 2011 heeft de Staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken de Tweede Kamer over de Mededeling van de EC geïnformeerd door middel van een fiche van de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC) (kamerstuk 22 112, nr. 1165). Dit was slechts een aankondiging. De EC zou verdere voorstellen doen ter concrete invulling.
Klopt het dat deze regeling zal worden herzien niet alleen in een mededeling maar ook in een besluit van de Commissie, onder een herzien artikel nummer, te weten artikel 106, lid 2, betreffende de werking van de Europese Unie op staatssteun in de vorm van compensatie voor openbare dienst, toegekend aan bepaalde met het beheer van diensten van algemeen economisch belang belaste ondernemingen?
Ja. De EC heeft op 16 september 2011 een voorstel voor een nieuw DAEB-pakket openbaar gemaakt, ter vervanging van het huidige DAEB-pakket. Tijdens het Algemeen Overleg (AO) van 6 oktober jl. over staatsteun en woningcorporaties heb ik uw Kamer gemeld dat er op dat moment nog geen duidelijk beeld bestond van de gevolgen voor de Nederlandse woningcorporaties. Nederland heeft daarom gevraagd om meer duidelijkheid en, met het oog op de Nederlandse belangen, inbreng geleverd.
Is het waar dat de raadpleging van de lidstaten hierover inmiddels heeft plaatsgevonden?
Ja. Tijdens een overleg van de Europese Commissie met de lidstaten op 24 oktober is de Nederlandse inbreng toegelicht en ook bij overige contacten met de Commissiediensten wordt alles in het werk gesteld om dit kracht bij te zetten. Daarnaast trekt Nederland ook op met andere lidstaten om de krachten te bundelen.
Is het waar dat de Europese Commissie voornemens is het besluit per 1 januari 2012 in te laten gaan?
Het is nog niet bekend op welk tijdstip de nieuwe regels van de EC ingaan. De EC zal naar verwachting een mededeling uitvaardigen voor de tijdelijke verlenging van de huidige regels, totdat het nieuwe pakket van toepassing wordt. Mede door Nederland maar ook door veel lidstaten is nog om een tweede overleg gevraagd. De EC beraadt zich nog. Ik blijf deze ontwikkelingen, samen met mijn ambtgenoot van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie op de voet volgen. De verwachting is dat de EC op afzienbare termijn (mogelijk nog dit jaar) het pakket zal vaststellen.
Is het waar dat in het nieuwe besluit, dat de beschikking uit 2005 (2005/842/EC) moet vervangen, de definitie van sociale huisvesting komt te vervallen, die de doelgroepen beperkt tot «achterstandsgroepen of sociaal kansarme groepen, die door solvabiliteitsbeperkingen geen huisvesting tegen marktvoorwaarden kunnen vinden»?
De definitie van woningcorporaties zoals opgenomen in de huidige vrijstellingsbeschikking1 is in het voorstel geschrapt.
Volgens het concept DAEB-vrijstellingsbesluit zijn de regels van toepassing op DAEB’s in alle sectoren. Voor de sociale diensten worden speciale eisen gesteld om zonder aanmelding compensatie voor de kosten van DAEB’s te verlenen. Het moet gaan om DAEB’s «waarmee wordt voldaan aan essentiële sociale behoeften wat betreft zorg, kinderopvang, toegang tot de arbeidsmarkt, sociale huisvesting en de zorg voor en sociale inclusie van kwetsbare groepen».
Is het waar dat in de overwegingen van het nieuwe besluit onder overweging 10, woningcorporaties niet langer genoemd worden evenals een definitie van de doelgroep, zoals dat in de beschikking van 2005 nog het geval was?
Zie antwoord vraag 5.
Is het waar dat het voorgenomen besluit Nederland de mogelijkheid biedt om zelf te bepalen tot welke huurgrens de markt niet voorziet in de bouw van (voldoende) woningen en derhalve woningcorporaties met de bouw en het beheer daarvan belast kunnen worden, en daarbij zo nodig te differentiëren naar woningmarktregio’s?
Zoals gemeld bij de begrotingsbehandeling in uw Kamer op 17 november heb ik die dag Eurocommissaris voor Mededinging Almunia gebeld en geschetst dat het nieuwe DAEB pakket de nodige vragen oproept in relatie tot het besluit van de EC uit 2009.
Commissaris Almunia gaf aan dat het specifieke besluit over de Nederlandse corporaties van 20092 van kracht blijft en dat uit de wijzigingen zeker niet kan worden afgeleid dat daardoor het besluit uit 2009 zou komen te vervallen.
Ook op hoog ambtelijk niveau is daarna bevestigd dat het EC-besluit uit 2009 bindend is voor Nederland en volledig moet worden geïmplementeerd. Een wijziging van goedgekeurde steun zou moeten worden genotificeerd en een goedkeuring van de Commissie moet worden afgewacht, voordat een dergelijke wijziging kan ingaan. Tenslotte wordt gesteld, dat de concept-teksten van het nieuwe DAEB-pakket niet zijn bedoeld om de voorwaarden en procedures om «social housing» als een DAEB te definiëren, te wijzigen.
Is het waar dat met het nieuwe besluit het voorschrijven van inkomensgrenzen geheel de verantwoordelijkheid wordt van de betreffende lidstaten?
Op basis van de beschikbare informatie verwacht ik dat Nederland het begrip «essentiële behoeften wat betreft (...) sociale huisvesting» nader zal moeten invullen met de vraag voor wie en waarvoor woningcorporaties met staatssteun actief mogen zijn. Op dit moment is echter nog onduidelijk of dit inderdaad zou kunnen leiden tot het niet langer hoeven hanteren van een inkomensgrens of tot een hogere inkomensgrens.
Immers, ook de huidige regels van de EC kennen geen inkomensgrens als verplichte inkadering van de DAEB. Het is een concrete invulling die door de EC van Nederland werd gevraagd ter uitwerking in de Nederlandse situatie van het begrip «achterstandsgroepen of sociaal kansarme groepen».
Wanneer en op welke wijze bent u geïnformeerd dat het bedoelde voornemen van de Europese Commissie naar het Europees Parlement is gezonden?
De EC heeft op 16 september 2011 een voorstel voor een nieuw DAEB-pakket openbaar gemaakt, ter vervanging van het huidige DAEB-pakket. Wat betreft de resolutie van het Europese parlement, die op 15 november is aangenomen, geeft de Commissaris aan dat het uiteindelijk de Commissie is die over de DAEB-regels beslist.
Waarom heeft u niet meteen na het vernemen hiervan de Kamer hierover ingelicht?
Tijdens het AO van 6 oktober jl over staatsteun en woningcorporaties heb ik uw Kamer gemeld dat er op dat moment nog geen duidelijk beeld bestond van de gevolgen voor de Nederlandse woningcorporaties. Nederland heeft daarom gevraagd om meer duidelijkheid en, met het oog op de Nederlandse belangen, inbreng geleverd.
Voor verdere toelichting verwijs ik naar de brief over dit onderwerp dat gelijktijdig met deze beantwoording aan uw Kamer wordt gestuurd.
Het bericht ‘Jeugd koopt nog steeds makkelijk alcohol’ |
|
Sabine Uitslag (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Jeugd koopt nog steeds makkelijk alcohol»?1
Ja.
Deelt u de mening dat overmatig alcoholgebruik onder jongeren een groot probleem is en schadelijk is voor hun ontwikkeling?
Dit 10-jarige kind is de jongste patiënt die op de SEH terecht is gekomen met een alcoholvergiftiging. Dat is natuurlijk een afschuwelijk gegeven. De gemiddelde leeftijd waarop jongeren alcohol drinken, is gelukkig wel wat gestegen, maar nog onvoldoende. Die kleine stijging is ook te zien in de gemiddelde leeftijd van kinderen die op de alcoholpolikliniek terecht komen.
Kunt u aangeven op welke manier u de verschillende partijen (waaronder Centraal Bureau Levensmiddelen en Koninklijke Horeca Nederland) heeft aangespoord om hier actie op te ondernemen? Wat gaan deze partijen concreet doen om de naleving van leeftijdsgrenzen te verbeteren?
De werkgroep Alcohol en jongeren is actief.2 Het werkplan 2012–2013 van deze werkgroep zal u begin volgend jaar worden toegestuurd. Het doel van de werkgroep is een bijdrage leveren aan het voorkomen dat jongeren onder de 16 jaar alcohol drinken. Daarnaast spant de werkgroep zich in om bingedrinken en andere vormen van schadelijk alcoholgebruik bij jongeren onder de 24 jaar te voorkomen. Ouders en opvoeders worden in het werkplan als intermediaire doelgroep beschouwd. Daarnaast richt het programma De Gezonde School en Genotmiddelen zich ook op ouders: op de site «Hoe pak jij dat aan?» worden ouders bij de opvoeding ondersteund met informatie over onder andere alcohol. Ook kunnen ouders met vragen over het opvoeden en opgroeien van hun kinderen terecht bij de Centra voor Jeugd en Gezin, waarbij alcoholgebruik door hun kind aan de orde kan komen.
Wat vindt u van de conclusie dat het vragen naar en het bekijken van een Identiteits-bewijs geen garantie is dat er vervolgens ook geen alcohol wordt verkocht?
Er zijn geen recente onderzoeken bekend die zich specifiek richtten op de vraag in welke mate ouders alcohol verstrekken aan hun minderjarige kinderen. In een onderzoek van het IVO uit 2007 rapporteren ouders dat van hun kinderen die drinken, 83,9% voor het eerst alcohol dronk in aanwezigheid van de ouders. Uit een inventarisatie van de registratiegegevens van ziekenhuisopnamen van jongeren als gevolg van alcoholintoxicaties blijkt dat jongeren voorafgaand aan de opname op diverse locaties gedronken hebben. In de meeste gevallen was dat bij derden thuis. Op de tweede plaats komt het drinken «op straat». De alcohol wordt vooral verkregen via vrienden, maar in een derde van de gevallen ook via een commerciële verstrekker (supermarkt, slijterij en horecabedrijf).
Uit deze gegevens blijkt dat diverse partijen hier een rol in hebben en er geen specifieke groep aan te wijzen is die alcohol verstrekt aan minderjarigen.
Bent u van plan vervolgonderzoek in te stellen dat gericht is op effectieve interventies en het proces tussen het vragen naar een identiteitskaart en het verkopen van alcohol?
Ja, ik acht het zelfs in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van ouders om grenzen te stellen voor hun kinderen, zeker als het gaat om alcoholgebruik.
Op welke termijn kunt u de Kamer informeren over de mogelijkheden om de verkoop van leeftijdsgebonden producten (waaronder alcohol) via internet zodanig in te richten dat er ook echt leeftijdscontrole plaatsvindt?
De ouders, de verkopers en de jongeren zelf hebben een verantwoordelijkheid als het gaat om alcoholgebruik. Ik spreek alle groepen hierop aan. In het voorstel tot wijziging van de Drank- en Horecawet is bijvoorbeeld een bepaling opgenomen op grond waarvan het straks verboden is dat jongeren onder de 16 alcohol aanwezig hebben. Dit zal een bijdrage leveren aan het voorkomen van overmatig alcoholgebruik door jongeren.
Ook de verantwoordelijkheid van ondernemers voor de naleving van de leeftijdsgrenzen wordt aangescherpt, in die zin dat het voorstel tot wijziging van de Drank- en Horecawet een bepaling kent op grond waarvan de burgemeester straks de alcoholafdeling van een supermarkt kan sluiten nadat drie keer de leeftijdsgrenzen zijn overtreden binnen een periode van 12 maanden. Voor wat betreft de rol van ouders verwijs ik naar het antwoord op vraag 7 van de vragen van mevrouw Bouwmeester.
Ziet u, gezien de verontrustende resultaten uit dit onderzoek, aanleiding om een dergelijk onderzoek periodiek te herhalen? Zo ja, kunt u de Kamer daarvan op de hoogte houden?
De verantwoordelijkheid van ouders blijft bij de ouders. De verscherpte Drank- en Horecawet neemt geen verantwoordelijkheid van ouders weg. Het voorstel tot wijziging van de Drank- en Horecawet bevat een pakket aan maatregelen om alcoholgebruik door jongeren tegen te gaan. Iedere betrokken partij heeft daaraan zijn bijdrage.
De verdiencapaciteit van musea |
|
Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Musea vinden de weg naar privaat geld»?1
Ja.
Deelt u de mening dat continuering van de in het bericht genoemde musea (Meermanno en Boerhaave), in weerwil van uw eerdere vermoedens, kansrijk is?
Ik heb met mijn hoofdlijnenbrief Meer dan Kwaliteit en de bijbehorende regeling de instellingen geïnformeerd over mijn uitgangspunten. De instellingen weten waar ze aan toe zijn. Ik gun alle instellingen die in aanmerking denken te komen voor de culturele basisinfrastructuur tot 1 februari 2012 de tijd om hun subsidieaanvragen met financiële onderbouwing voor te bereiden en in te dienen, conform de subsidieregeling culturele basisinfrastructuur 2013–2016. De subsidieaanvragen leg ik dan voor aan de Raad voor Cultuur. Mede op basis van het advies van de Raad voor Cultuur zal ik besluiten of de subsidieaanvragen kunnen worden gehonoreerd. Ik wil niet vooruitlopen op deze besluitvorming.
Bent u bereid om, in samenspraak met deze musea, vόόr het Wetgevingsoverleg Cultuur (op 21 november a.s.) de Kamer een brief te sturen waarin helder uiteen wordt gezet in hoeverre het door de musea opgehaalde geld structureel dan wel incidenteel van aard is? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik wil de zorgvuldige procedure van subsidieaanvraag en beoordeling niet doorkruisen. De instellingen zijn thans bezig hun subsidieaanvraag voor te bereiden. In die subsidieaanvraag wordt een ondernemingsplan gevraagd. Hiervan maken de eigen inkomsten onderdeel uit. De termijn voor de subsidieaanvraag sluit op 1 februari 2012, zoals aangegeven in de subsidieregeling culturele basisinfrastructuur 2013–2016. Vervolgens vraag ik daarover advies aan de Raad voor Cultuur met het oog op het verdere besluitvormingsproces in het kader van de culturele basisinfrastructuur.
Het artikel 'NRG start duizendste productie-cyclus isotopen voor behandeling alvleesklier- en darmkanker' |
|
Marieke van der Werf (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «NRG start duizendste productie-cyclus isotopen voor behandeling alvleesklier- en darmkanker»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de Hoge Flux Reactor (HFR) in Petten belangrijk is voor het produceren van isotopen die gebruikt worden bij de bestrijding tegen alvleesklier- en darmkanker?
Ja.
Bent u van mening dat het behoud van de HFR in Petten van groot belang is (ook voor nucleair onderzoek) en kunt u met zekerheid aangeven dat hier tijdig op wordt geanticipeerd zodat de productie van deze isotopen niet stil komt te vallen?
Ja, ik ben van mening dat de HFR van groot belang is voor de productie van medische radio-isotopen en voor nucleair onderzoek. Ik kan echter geen enkele garantie geven dat de productie van isotopen niet stil komt te vallen. Ten eerste valt de productie stil wanneer de HFR in onderhoud is. De verwachting is dat dat zich vaker zal voordoen naarmate de HFR ouder wordt. Ten tweede is er geen zekerheid dat de business case voor een nieuwe reactor ter vervanging van de HFR dusdanig positief zal zijn dat de markt hierin wil investeren.
Kunt u aangeven wanneer de HFR vervangen moet worden en welke rol het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie hierin heeft?
Als vergunningverlener en toezichthouder op grond van de Kernenergiewet monitor ik de veiligheid van de HFR nauwgezet. De reactor kan alleen blijven functioneren zolang de veiligheid kan worden gegarandeerd en eventuele aanpassingen vanuit het beginsel van continue verbetering worden gerealiseerd. Een belangrijk instrument daarbij is de in de Kernenergiewetvergunning voorgeschreven tienjaarlijkse veiligheidsevaluatie. De eerstvolgende evaluatie betreft de periode 2001 tot en met 2010 en dient in 2012 afgerond te zijn.
Een van de belangrijkste parameters voor de levensduur van reactoren, en zo ook de HFR, is het reactorvat. Het reactorvat van de HFR is in 1984 vervangen. Het reactorvat vormt voor de komende jaren nog geen probleem voor de levensduur van de HFR. Het overige deel van de installatie stamt echter uit de jaren vijftig van de vorige eeuw. In principe kunnen onderdelen bij mankementen gerepareerd of vervangen worden. Daarbij speelt bij eventueel noodzakelijke investeringen ten behoeve van de nucleaire veiligheid ook de economische levensduur een belangrijke rol. In dit licht heeft NRG als vergunninghouder het voortouw genomen tot het initiatief voor een nieuwe onderzoeksreactor, genaamd Pallas. Wanneer het tot een vergunningaanvraag voor deze nieuwe reactor zal komen, ben ik ook voor deze nieuwe reactor verantwoordelijk voor de vergunningverlening op grond van de Kernenergiewet.
Het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie is daarnaast ook verantwoordelijk voor de kennisinfrastructuur op het terrein van nucleaire veiligheid. Ten aanzien van de financiering van een nieuwe reactor ter vervanging van de HFR, is het aan de initiatiefnemer om zorg te dragen voor een goede business case. Ik ben momenteel in gesprek met de initiatiefnemer en diverse andere partijen om te bezien in hoeverre dit lukt.
Kunt u een brief sturen naar de Kamer om de huidige stand van zaken het toekomstige traject uit te zetten?
Gelet op de lopende gesprekken kan ik de Kamer op dit moment niet meer melden dan wat in de antwoorden op bovenstaande vragen is weergegeven. Wanneer de gesprekken tot een conclusie hebben geleid, zal ik de Kamer daarover informeren.
Expat-Nederlanders |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Expat-Nederlander wil twee paspoorten houden» dat op 31 oktober 2011 in de Volkskrant stond?
Ja.
Erkent u het belang van Nederlandse expats voor de Nederlandse economie en de Nederlandse diplomatieke betrekkingen?
Ja.
Hoeveel Nederlandse emigranten zijn er? Hoeveel daarvan hebben een dubbele nationaliteit?
Emigratie wordt niet van overheidswege geregistreerd. Op grond van cijfers van het CBS kan worden aangenomen dat er ongeveer 2,8 miljoen Nederlanders zijn geëmigreerd sinds 1899. Dit staat niet gelijk aan het aantal Nederlanders in het buitenland. Het bezit van meervoudige nationaliteit van Nederlanders in het buitenland wordt niet geregistreerd. Momenteel zijn er ca 850 000 personen met een geldig Nederlands paspoort in het buitenland. Het is niet bekend hoeveel daarvan een dubbele nationaliteit bezitten.
Wat zijn de belangrijkste redenen voor Nederlandse emigranten om een tweede nationaliteit te verkrijgen?
Er is geen onderzoek gedaan naar de redenen voor het aanvaarden van een tweede nationaliteit. Uit het onderzoek Evaluatie van de naturalisatieceremonie (WODC, Cahier 2010–8) blijkt dat migranten die het Nederlanderschap aanvragen zowel praktische als emotionele motieven hebben hiervoor. Aangenomen kan worden dat dit ook voor Nederlanders in het buitenland geldt. Het aanvaarden van de nationaliteit van het land van verblijf kan wenselijk zijn voor het volwaardig deelnemen aan het maatschappelijke en politieke leven aldaar, maar kan ook uitdrukking zijn van een emotionele verbondenheid met het land van verblijf.
Kent u de belangen die Nederlandse emigranten hebben bij twee paspoorten? Zo ja, welke zijn dat?
Ook hiervoor geldt dat er geen onderzoek is gedaan naar de belangen van Nederlandse emigranten voor het aanvaarden van een tweede nationaliteit. Het behouden van de Nederlandse nationaliteit kan van belang zijn voor het deelnemen aan het politieke en maatschappelijke leven in Nederland. Ook kan het bezit van twee nationaliteiten van belang zijn voor het gemakkelijk heen en weer kunnen reizen tussen Nederland en het land van verblijf.
Wat zijn de effecten van de huidige Rijkswet op het Nederlanderschap? Heeft u hier onderzoek naar gedaan? Zo nee, kunt u dit alsnog doen en de Kamer hierover berichten?
Onder de huidige Rijkswet op het Nederlanderschap vervalt het Nederlanderschap van rechtswege bij vrijwillige aanvaarding van een vreemde nationaliteit op grond van artikel 15, eerste lid onder a van de Rijkswet op het Nederlanderschap. Hierop zijn een aantal uitzonderingen geformuleerd in het tweede lid. Het verlies treedt niet in wanneer degene die een andere nationaliteit aanvaard in het land van die andere nationaliteit is geboren en daar ten tijde van de verkrijging zijn hoofdverblijf heeft, voor het bereiken van de meerderjarige leeftijd gedurende een onafgebroken periode van tenminste vijf jaren in het land van die andere nationaliteit zijn hoofdverblijf heeft gehad, of gehuwd is met een persoon die die andere nationaliteit bezit.
Bent u van mening dat een dubbele nationaliteit van Nederlandse emigranten ten koste gaat van de loyaliteit aan Nederland? Zo ja, waarom, waar blijkt dit uit en kunt u daarbij een aantal concrete voorbeelden geven?
Ik ga er van uit dat de betrokkenheid van Nederlandse expats bij Nederland onverminderd groot blijft.
Kunt u een overzicht geven van de wetgeving betreffende dubbele nationaliteit in andere landen? Zijn er ook andere landen waar je afstand moet doen van je tweede nationaliteit? Zijn er ook landen waar het onmogelijk is om afstand te doen van de tweede nationaliteit? Zo ja, welke?
Meervoudige nationaliteit kan op verschillende wijzen ontstaan. Het is mogelijk dat iemand van rechtswege meervoudige nationaliteit verkrijgt bij geboorte. Het is ook mogelijk dat iemand meervoudige nationaliteit verkrijgt door vrijwillige aanvaarding van een andere nationaliteit. Het ontstaan van meervoudige nationaliteit is daarmee afhankelijk van het nationaliteitsrecht van verschillende landen, zowel van de bepalingen omtrent verkrijging, als de bepalingen omtrent verlies van de nationaliteit.
In november 2008 is hierover het ACVZ-advies Meervoudige nationaliteit in Europees perspectief verschenen.1 Uit dit onderzoek bleek dat Duitsland, Denemarken, Luxemburg, Noorwegen, Oostenrijk en Spanje een afstandsplicht kennen bij verkrijging van de nationaliteit door naturalisatie. Luxemburg heeft sinds 1 januari 2009 niet langer een afstandsplicht bij verkrijging door naturalisatie. De wetgeving van de overige landen is op dit punt niet gewijzigd. De uitzonderingen op de afstandsplicht verschillen per land. Dezelfde landen kennen tevens een verliesbepaling bij vrijwillige aanvaarding van een andere nationaliteit. Ook hiervoor geldt dat de uitzonderingen op de verliesbepaling per land verschillen. Andere Europese landen kennen geen afstandsverplichting bij verkrijging van de eigen nationaliteit, noch een verliesbepaling bij verkrijging van een vreemde nationaliteit.
Er zijn geen staten waar het onmogelijk is om afstand te doen van de tweede nationaliteit, omdat staten slechts normen kunnen stellen ten aanzien van de eigen nationaliteit. Er zijn wel staten waar het (praktisch) onmogelijk is om afstand te doen van de eigen nationaliteit. Voorbeelden van deze landen zijn Marokko of Argentinië.
Wanneer kan de Kamer het wetsvoorstel tot Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap met betrekking tot de voorwaarden waaronder het Nederlanderschap wordt verkregen of verleend, verwachten?
Ik verwacht uw Kamer voor het kerstreces het voorstel tot Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap toe te sturen.
Het bericht 'Onderhoud bij COA onnodig duur' |
|
Hans Spekman (PvdA), Sharon Dijksma (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Onderhoud bij COA onnodig duur»?1
Ja.
Klopt het bericht dat het onderhoud van asielzoekerscentra sinds de aanbesteding in 2006 zo'n 65% meer heeft gekost dan nodig is?
Nee. Van het COA heb ik vernomen dat het in de vraag genoemde bericht waarschijnlijk is gebaseerd op een interne COA analyse van een aantal offertes. Informatie over de prijs die uiteindelijk met de aannemer voor een project is overeengekomen, is daarbij niet betrokken. Op grond van voornoemde analyse kan dus niet de conclusie worden getrokken dat het onderhoud van asielzoekerscentra sinds de aanbesteding in 2006 ongeveer 65% meer heeft gekost dan nodig is.
De aanbesteding heeft in 2006 geresulteerd in een overeenkomst met één partij. Deze overeenkomst is afgesloten voor een periode van vier jaar. Op 1 februari 2010 is, na een nieuwe aanbesteding, een raamovereenkomst met drie aannemers afgesloten. Gelet op het aflopen van deze raamovereenkomst is het COA momenteel een nieuwe Europese aanbestedingsprocedure gestart met een verwachte ingangsdatum van de overeenkomst op 1 februari 2012. In de bijbehorende overeenkomst is de bepaling opgenomen dat het COA te allen tijde het recht heeft om een herziening van een nadere offerte te vragen, en tevens een controle op marktconformiteit door een onafhankelijke derde kan laten uitvoeren.
Deelt u de mening dat het schandalig zou zijn indien de betrokken aannemer voor een doosje schroeven maar liefst € 68 in rekening bracht en voor het vervangen van een doodnormale toiletpot € 500?
Ja. Indien het alleen om een doosje schroeven en het vervangen van een toiletpot zou gaan, deel ik uw mening. Zonder onderbouwing vallen de genoemde bedragen evenwel niet te traceren en kan ook niet worden vastgesteld wat de specificatie van genoemde bedragen is.
Was het gezien de Europese richtlijnen onmogelijk om in 2006 onder aanbesteding uit te komen? Zo nee, waarom niet?
Het COA is een aanbestedende dienst en aanbestedingsplichtig op grond van het Besluit aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten. De opdracht, onderhoud van gebouwen, valt onder de reikwijdte van het besluit. Dit betekent dat die opdracht Europees diende te worden aanbesteed, hetgeen het COA ook heeft gedaan.
Deelt u de mening dat deze vorm van aanbesteden de overheid grote (financiële) schade berokkent? Zo ja, wat gaat u ondernemen om dit soort wantoestanden in de toekomst te voorkomen?
Aanbestedende diensten zijn zelf verantwoordelijk voor het formuleren van een opdracht. Het is daarbij van belang dat aanbestedende diensten goed afwegen hoe een opdracht in de markt wordt gezet. Als dat niet goed gebeurt, bestaat de mogelijkheid dat de overheid financiële schade lijdt. Met het wetsvoorstel Aanbestedingswet dat op dit moment ter behandeling bij uw Kamer ligt, wordt het clusteren van opdrachten tot één grote opdracht in beginsel tegengegaan. Daarnaast wordt de Gids proportionaliteit ontwikkeld om aanbestedende diensten te ondersteunen bij de toepassing van het proportionaliteitsbeginsel ook waar het om clusteren gaat. Deze Gids proportionaliteit is recentelijk geconsulteerd en wordt momenteel afgerond. Gelijktijdig met de start van de consultatie is de voorlopige versie van de Gids proportionaliteit ook aan uw Kamer toegestuurd.
Zijn er andere gevallen bekend bij uw departement of bij uw collega's in het kabinet waarbij al dan niet met behulp van klokkenluiders is gewaarschuwd voor vergelijkbare wantoestanden rondom aanbestedingen van de Rijksoverheid?
De naleving van de aanbestedingsregels bij de Rijksoverheid kan in het algemeen als goed worden beoordeeld. Aanbesteden is echter maatwerk, waarbij opdrachten iedere keer opnieuw op de juiste manier in de markt moeten worden gezet. Dit vergt dat aanbestedende diensten op een professionele wijze aanbesteden. Als dit niet gebeurt, wordt niet altijd de beste prijs-kwaliteitverhouding bereikt.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de behandeling van de Aanbestedingswet in de Tweede Kamer?
Ja.
Het bericht dat vrachtwagenchauffeurs actie aankondigen tegen arbeidsverdringing |
|
Hans Spekman (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hete winter op de snelweg»?1
Ik heb kennis genomen van het bericht.
Bent u op de hoogte van de problemen van arbeidsverdringing waarmee de Nederlandse transportsector kampt? Wat is naar uw mening de oorzaak van deze problemen?
In het bericht wordt gesproken over arbeidsverdringing door Oost-Europese chauffeurs. In feite is er in de Europese Unie grotendeels sprake van een open markt. Dat houdt in dat we te maken hebben met grensoverschrijdende arbeid. Dit is zeker in sectoren als het wegtransport het geval. Om dit goed te reguleren bestaat er voor wat betreft de arbeidsvoorwaarden wet- en regelgeving die arbeidsverdringing moet voorkomen.
Bent u ook van mening dat er sprake is van rechtsongelijkheid en valse concurrentie tussen Europese vrachtwagenchauffeurs? Zo ja, wat is de reden van die rechtsongelijkheid? Welke Nederlandse wetten zijn hier mede debet aan? Welke Europese richtlijnen?
Valse concurrentie wordt voorkomen door gelijke rechten en plichten op het gebied van de arbeidsvoorwaarden voor iedere chauffeur die in Nederland werkt. Er kunnen zich drie situaties voor doen. Ten eerste kunnen buitenlandse chauffeurs (structureel) worden ingehuurd door een Nederlands bedrijf. Het bedrijf dient in dit geval de Nederlandse wet- en regelgeving in acht te nemen, waaronder het wettelijk minimumloon, alsmede de van toepassing zijnde cao. Ten tweede kan er tijdelijk in Nederland worden gewerkt, dan gelden volgens de Detacheringsrichtlijn de kernbepalingen van de algemeen verbindend verklaarde cao. De kern bestaat met name uit loon, verlof en werktijden. Daarmee gelden voor buitenlandse en Nederlandse chauffeurs dezelfde loonafspraken. Op deze manier wordt arbeidsverdringing voorkomen.
Een derde situatie doet zich voor wanneer buitenlandse vervoerders in Nederland enkele binnenlandse ritten uitvoeren. Volgens de Europese regelgeving (Vo(EG) nr. 1072/2009), moeten de voertuigen van buitenlandse vervoerders de lidstaat na drie ritten of zeven dagen na eerste lossing weer verlaten. In geval van dergelijk cabotagevervoer zijn de vervoerders op het gebied van arbeidsvoorwaarden niet gebonden aan de Nederlandse wet- en regelgeving of de cao.
Welke gevolgen heeft deze arbeidsverdringing voor kleine Nederlandse transportondernemingen en voor de individuele vrachtwagenchauffeur? Welke gevolgen zijn er voor de Nederlandse transportsector? En welke voor de verkeersveiligheid?
De huidige wet- en regelgeving moet arbeidsverdringing voorkomen. Ik ben in overleg met zowel cao-partijen als de inspectiediensten over de manier waarop de handhaving kan worden verbeterd. Tevens zal de minister van Infrastructuur en
Milieu dit thema op Europees niveau bespreken (zie vraag 7).
Deelt u de mening dat het loslaten van Europese regelgeving omtrent cabotage en regels over dienstbetrekking in de eis van betrouwbaarheid in de wet wegvervoer goederen Nederlandse vrachtrijders nog verder op achterstand zal zetten ten opzichte van hun Oost-Europese collega’s?
Welke stappen bent u bereid te zetten om ervoor te zorgen dat Nederlandse vrachtwagenchauffeurs hun werk veilig kunnen blijven uitoefenen? Wat kunt u in Nederland voor de vrachtwagenchauffeurs betekenen? Wat zal u met uw Europese collega’s bespreken?
In Verordening 1072/2009 zijn onlangs nieuwe Europese regels vastgelegd aangaande cabotage. Van loslaten van Europese regelgeving omtrent cabotage is dan ook geen sprake.
Aan de Tweede Kamer is toegezegd 2 jaar na inwerkingtreding van de Wet wegvervoer goederen een evaluatie van een aantal onderwerpen van deze wet uit te voeren. In het kader van deze evaluatie wordt ook gekeken naar de eis van dienstbetrekking en naar de vraag welke bescherming deze de Nederlandse chauffeur biedt. De evaluatie zal in het eerste kwartaal van 2012 gereed zijn en de Minister van Infrastructuur en Milieu zal u hierover vervolgens informeren.
Welke boodschap heeft u voor de Nederlandse vrachtwagenchauffeurs die deze winter «de straat op» willen?
Het is vanzelfsprekend van belang dat wet- en regelgeving goed wordt nageleefd en gehandhaafd. Dit is een gedeelde verantwoordelijkheid. De handhaving van de cao is de verantwoordelijkheid van cao-partijen. In de «cao voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen» zijn nalevingsbepalingen opgenomen die algemeen verbindend zijn verklaard. Meldingen over betaling onder het minimumloonniveau kunnen bij de Inspectie SZW worden gedaan en deze worden onderzocht. De Inspectie Verkeer en Waterstaat houdt toezicht op de verordening 1072/2009 over cabotage. Als er sprake is van een overtreding, kan daartegen bestuursrechtelijk worden opgetreden. Een vrachtwagen kan dan bijvoorbeeld worden stilgezet.
Naar aanleiding van de signalen over constructies en wetsontduiking in de transportsector hebben de verantwoordelijke toezichthouders de samenwerking gezocht. De Inspectie SZW en de Inspectie Verkeer en Waterstaat trekken gezamenlijk op in de transportsector.
Om de veiligheid te garanderen is het belangrijk dat iedereen dezelfde rechten en plichten heeft en dat hierop goed wordt gecontroleerd. Hiervoor zijn betrokken partijen gezamenlijk verantwoordelijk. Zoals ik heb toegezegd in het mondeling vragenuur op 15 november jl. ben ik met cao-partijen in overleg gegaan om te bezien hoe de samenwerking bij de handhaving kan worden geoptimaliseerd. Dit overleg wordt begin volgend jaar voortgezet, samen met de betrokken inspectiediensten.
In het vragenuur op 15 november jl. heb ik tevens mijn bereidheid getoond om in Europees verband aan te dringen op onderzoek naar de uitwerking van de Europese regels, met name voor de kleinere bedrijven. Daaruit moet blijken of sprake is van problemen door onbedoelde gaten in wet- en regelgeving die op Europees of Nederlands niveau moeten worden aangepakt. Ik heb dit inmiddels onder de aandacht gebracht van mijn collega van Infrastructuur en Milieu. Zij zal dit in Europees verband bespreken.
Het bericht dat het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers al jarenlang veel te veel voor onderhoud van de gebouwen op de asielzoekerscentra betaalt |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat het COA teveel betaalt aan onderhoud?1
Klopt het dat in eerste instantie het onderhoud per asielzoekerscentrum werd uitgevoerd door een plaatselijke aannemer? Klopt het dat op den duur is besloten om deze opdracht centraal aan te besteden? Zo ja, waarom en door wie is dit besluit genomen?
Is het mogelijk om deze centrale aanbesteding in te trekken danwel de overeenkomsten met de huidige aannemers op te zeggen? Hoe denkt u dat het onderhoud in het vervolg het beste kan worden geregeld?
Klopt het dat deze klachten eerder zijn gemeld aan het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties? Zo ja, wat is er gebeurd met deze klachten?
Voor het antwoord op uw vraag verwijs ik naar het antwoord op de vragen 2, 3 en 4 van het lid Spekman, ingezonden op 21 september 2011. (2011Z18068, zie ook Aanhangsel Handelingen vergaderjaar 2011–2012, nr. 38) In het rapport van de Commissie van onderzoek COA is aan deze klachtbehandeling aandacht besteed in paragraaf 3.6.
Gaat u deze problematiek ook meenemen in het onderzoek naar de geldverspilling binnen het COA?
Zie antwoord vraag 4.
Het uitblijven van een structurele financiering van de toegezegde extra ambulancepost op de Kop van Walcheren |
|
Kees van der Staaij (SGP), Eeke van der Veen (PvdA), Linda Voortman (GL), Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de brief aan de minister, die gisteren in de Gedeputeerde Staten van Zeeland besproken is, waarin aandacht wordt gevraagd voor de definitieve afwikkeling van de toegezegde structurele financiering van de extra ambulance op de Kop van Walcheren?
Ja.
Kunt u aangeven wat de reden is dat de financiering van de extra ambulance op de Kop van Walcheren nog steeds niet structureel geborgd is, ondanks de toezegging die u in februari 2011 gedaan hebt aan de voorzitter van het Regionaal Overleg Acute Zorg Zuid-West-Nederland, en ondanks de oproep van de Kamer ter uitvoering van motie Van der Vlies?1
In het voorjaar van 2011 heb ik de NZa verzocht stappen te nemen, waardoor het budget van de RAV Zeeland zodanig uitgebreid kan worden, zodat extra ambulancezorg in regio Zeeland mogelijk is. In mijn verzoek aan de NZa heb ik aangegeven dat een en ander, met terugwerkende kracht, per 1 januari 2011 in zou moeten gaan.
De aanvraag dient te worden beoordeeld aan de hand van het NZa-beleid inzake ambulancezorg en daarbij is het zaak om zorgvuldig te werk te gaan. Naast een goede onderbouwing van de hoogte van de financiering is hierbij ook een onderbouwd standpunt door de betrokken verzekeraars van belang. De NZa heeft mij laten weten contact te hebben met de RAV Zeeland en de betrokken verzekeraars om zo de juiste gegevens te ontvangen. Ondanks diverse correspondentie over en weer heeft de NZa nog niet de juiste gegevens ontvangen. Vanwege eerder genoemde zorgvuldigheidsoverwegingen kan de NZa nog niet besluiten over de financiering.
Kunt u aangeven wanneer inhoud gegeven wordt aan deze toezegging, ervan uitgaande dat zulks in elk geval met terugwerkende kracht geldt?
De beoordeling van dit verzoek is aan de NZa. De NZa heeft toegezegd vanuit haar toezichtrol zonodig te handhaven op de zorgplicht van betrokken verzekeraars en daarover een besluit te nemen. Dit besluit wordt uiterlijk binnen enkele weken genomen.
Haatcriminaliteit tegen het openbaar gezag |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de tweet http://twitter.com/#!/Wusley/status/133551540274348032 en herinnert u zich de vragen over rellen en vernielingen bij het huis van de burgemeester van Urk?1
Ja.
Zouden de daarin aan de burgemeester van Rotterdam gerichte bewoordingen strafbaar kunnen zijn? Zo ja, op grond van welke artikelen in het wetboek van Strafrecht? Zo nee, waarom niet?
De bewoordingen van de tweet zouden in beginsel onder de reikwijdte van artikel 266 (belediging) of 267 (belediging van een ambtenaar) Wetboek van Strafrecht kunnen vallen.
Beschikt u over gegevens over de aard en omvang van haatcriminaliteit via sociale mediasites? Zo ja, kunt u die met de Kamer delen? Zo nee, acht u het nodig om onderzoek te doen naar dit fenomeen?
Haatcriminaliteit is een ruim begrip en geen strafrechtelijke term. Haatcriminaliteit kan zien op (discriminatoire) uitlatingen, het pesten van personen of het zwartmaken van bedrijven of organisaties. Delicten zoals belediging, discriminatie en bedreiging kunnen van toepassing zijn. Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat gelet op de reikwijdte van het begrip haatcriminaliteit, delicten die daaronder geschaard kunnen worden niet in een aparte categorie worden geregistreerd. Over de omvang van alle strafbare feiten die als haatcriminaliteit te betitelen zijn, zijn daarom geen gegevens voorhanden.
Ik deel de mening dat moet worden opgetreden tegen het plegen van dit soort strafbare feiten via sociale mediasites. Het Meldpunt Discriminatie Internet (MDI) treedt specifiek op tegen discriminatoire uitingen via websites, waaronder sociale mediasites. In het jaarverslag over 2010 (http://www.meldpunt.nl/publicaties/mdi-jaarverslag-2010) meldt het MDI dat veel profielenwebsites goed meewerken en discriminerende uitingen meestal snel verwijderden. Ik heb geen signalen ontvangen die nopen tot het verrichten van meer onderzoek.
Deelt u de mening dat er tegen het plegen van haatcriminaliteit via sociale mediasites moet worden opgetreden? Zo ja, in hoeverre is er speciale aandacht voor deze vorm van haatcriminaliteit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u, zoals u eerder aangaf ten aanzien van agressie en geweld, het ook onacceptabel als burgemeesters door haatcriminaliteit worden belemmerd in hun functioneren? Zo ja, deelt u dan de mening dat ambtshalve vervolging van dit soort delicten op zijn plaats is? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ambtshalve vervolging behoort tot de mogelijkheden. Het is echter voor de vervolging van dit soort feiten van belang dat de betreffende politieke ambtsdrager aangifte doet, omdat een groot deel van de beledigende uitlatingen op internet niet ter kennis komt van de politie of het Openbaar Ministerie.
Deelt u, mede gezien uw eerdere mening dat burgemeesters en andere politieke ambtsdragers een voorbeeldrol vervullen naar de gemeenschap en de werknemers met publieke taken, de mening dat in geval van haatcriminaliteit gepleegd tegen gezagsdragers, zij aangifte zouden moeten doen? Zo ja, hoe gaat u stimuleren dat er in alle gevallen van haatcriminaliteit tegen gezagsdragers aangifte wordt gedaan? Zo nee, waarom niet?
Ja, juist vanwege hun voorbeeldrol wordt gestimuleerd dat politieke ambtsdragers aangifte doen van strafbare feiten. Vanuit het programma Veilige Publieke Taak is specifiek voor politieke ambtsdragers een stappenplan ontwikkeld om te komen tot het veilig kunnen verrichten van hun publieke taak. Momenteel wordt het stappenplan in overleg met de diverse beroepgroepen van politieke ambtsdragers verspreid. Op de bijbehorende website www.veiligbestuur.nl wordt onder meer aandacht besteed aan het doen van aangifte.
Vallen onder het ongewenst gedrag, waarvan u de mening toegedaan ben dat daarvoor altijd melding zou moeten worden gemaakt, ook belediging of andere uitingsdelicten? Zo ja, hebt u hier ook afspraken over gemaakt met het Nederlandse Genootschap van Burgemeesters? Zo nee, waarom niet?
Ja, één van de uitgangspunten binnen het programma Veilige Publieke Taak is dat alle voorvallen van agressie en geweld, waaronder belediging of andere uitingsdelicten, moeten worden geregistreerd. Binnen gemeenten is dat voor politieke ambtsdragers bijvoorbeeld mogelijk binnen het Gemeentelijk Incidenten Registratiesysteem. In het convenant dat in 2009 met het Nederlands Genootschap van Burgemeesters (NGB) is gesloten, wordt hieraan aandacht besteed. Ook op de in het in mijn antwoord op vraag 6 genoemde website www.veiligbestuur.nl, die samen met onder andere de NGB is ontwikkeld, wordt het onderwerp registratie behandeld.
Ongelukken tijdens het vervoer van dieren |
|
Esther Ouwehand (PvdD), Marianne Thieme (PvdD) |
|
![]() |
Kent u de berichten over een incident op de A4 waarbij een koe of os tijdens transport op de weg is beland en daar uren heeft gelegen?1 2
Op zaterdag 8 oktober is op de A4 ter hoogte van Zoeterwoude een incident geweest met een transport van twee Schotse Hooglanders. De dieren (ossen) werden per trailer vervoerd van Brabant naar Noord-Holland. Een van de runderen is met de achterpoten gedeeltelijk door de voordeur gekomen. Er is een dierenarts ter plaatse geweest en die heeft vastgesteld dat het rund slechts een kleine schaafwond had opgelopen aan één van de achterpoten. De dieren stonden goed aangebonden. De dierenarts heeft het dier licht verdoofd om hem rustig te houden en weer in de trailer terug te krijgen. De twee runderen zijn bij een veehouderij naast de A4 overgeladen. De politie heeft geen dier doodgeschoten.
Is het waar dat de koe door de politie is doodgeschoten? Zo ja, wat vindt u daarvan? Zo nee, hoe is het dan afgelopen met deze koe?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of hier sprake was van hobbymatig, eigen vervoer of beroepsvervoer en wat voor vervoermiddel hiervoor is gebruikt voor het vervoer van welk type rund?
Het betrof hobbymatig vervoer van 2 runderen in een paardentrailer.
Was het betreffende vervoermiddel onlangs nog door een veterinaire of andere dienst gekeurd voor het transport van dieren? Zo ja, hoelang geleden heeft deze keuring plaatsgevonden? Zo nee, wat vindt u ervan dat levende dieren in ongekeurde wagens op de openbare weg vervoerd worden?
De paardentrailer hoeft niet te zijn gekeurd voor transport, maar moet wel voldoen aan de algemene eisen voor vervoermiddelen uit de Transportverordening (EU 1/2005).
Ik zie geen reden tot een verplichte periodieke keuring van paardentrailers en andere vervoermiddelen voor hobbymatig en eigen vervoer. Indien een ondeugdelijke wagen voor het vervoer van dieren wordt aangetroffen, wordt daartegen opgetreden.
Kunt u een overzicht geven van de ongelukken met trailers, sinds de (her)keuring door een veterinaire dienst voor hobbymatig vervoer is komen te vervallen?
In de periode 2006 tot en met 2011 heeft de AID/nVWA bij 36 controles tekortkomingen geconstateerd aan een vervoermiddel voor het transport van dieren. Het betrof in het merendeel van de gevallen het beroepsmatig vervoer van dieren. Een precieze uitsplitsing naar beroeps- dan wel hobbymatig vervoer is niet beschikbaar. Bij het niet voldoen aan de eisen voor het vervoermiddel wordt een proces-verbaal opgemaakt. Indien het beroepsmatig vervoer van dieren betreft, kan de vergunning worden geschorst of ingetrokken als het grotere gebreken betreft.
Kunt u een overzicht geven van bevindingen van de controles van de Algemene Inspectie Dienst (AID), c.q. nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (nVWA), op het naleven van de EU transportverordening ten aanzien van de eisen van vervoersmiddelen voor diertransporten met betrekking tot hobbymatig, eigenvervoer en beroepsvervoer in de afgelopen 5 jaar?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u voornemens om wetgeving door te voeren voor een verplichte periodieke keuring van paardentrailers en andere vervoermiddelen voor hobbymatig en eigen diervervoer voor kort transport? Zo ja, op welke wijze en per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De gedwongen verhuizing van tientallen ouderen |
|
Renske Leijten |
|
Wat is uw reactie op het artikel «We hebben niet genoeg gebreken»?1
Ik vind het niet aanvaardbaar wanneer ouderen – die gewend zijn aan het wonen in een verzorgingshuis – gedwongen worden om naar een zelfstandige woning te verhuizen. Daarom heb ik contact opgenomen met de instelling. Mij is gebleken dat het hier gaat om een omvangrijk herhuisvestingstraject. De instelling zal in een gesprek met iedere bewoner zoeken naar een passende oplossing. De instelling heeft mij verzekerd dat cliënten niet gedwongen worden om te verhuizen naar een zelfstandige woonruimte.
Vindt u het aanvaardbaar dat tientallen ouderen van 80 jaar en ouder gedwongen worden te verhuizen naar een zelfstandige woning terwijl zij nu in een verzorgingshuis wonen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Hoe oordeelt u er over dat deze bewoners wederom zullen moeten verhuizen wanneer hun zorgbehoefte toeneemt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Bij ingrijpende renovatie of vernieuwbouw van bestaande instellingen zullen cliënten op enig moment hun huidige woonruimte (tijdelijk) moeten verlaten omdat er bouwwerkzaamheden moeten worden verricht. Het is de taak van de zorginstelling om de overlast voor cliënten zo beperkt mogelijk te houden.
De instelling zal in overleg met de cliënten zoeken naar een woonomgeving die past bij de wensen en mogelijkheden van de cliënten.
Cliënten die zelfstandig kunnen en willen wonen, zullen zo goed en zo lang mogelijk in hun zelfstandige omgeving ondersteund worden. Soms zijn er grenzen aan de zorg die geleverd kan worden in zelfstandige woningen, aanleunwoningen of verzorgingshuizen. Soms is het vanuit een goede en verantwoorde zorgverlening noodzakelijk dat cliënten verhuizen naar een omgeving die speciaal is ingericht voor de zorgverlening aan zwaardere doelgroepen. Dat geldt voor alle bewoners; ook voor bewoners die door renovatie en of vernieuwbouw van de instelling – en in goed overleg – een verhuizing naar een andere woonomgeving achter de rug hebben.
Wat is uw reactie op de uitspraak van huisarts R. Coveen dat de gedwongen verhuizing mensenlevens gaat kosten? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik laat deze uitspraak voor rekening van de betreffende huisarts. Verhuizen is voor velen een ingrijpende gebeurtenis; dat geldt des te meer voor kwetsbare ouderen. Uit contact met de betreffende instelling is mij gebleken dat de instelling met iedere cliënt in persoonlijke gesprekken zoekt naar een passende oplossing. De instelling verwacht voor het einde van het jaar met iedere bewoner tot een oplossing te zijn gekomen. Van gedwongen verhuizing naar een zelfstandige woning is geen sprake, zo heeft de instelling mij verzekerd.
Deelt u de mening van bestuurslid M. van den Berge dat mensen van 80 jaar en ouder geacht worden zelfstandig te wonen en voor zichzelf dienen te zorgen, terwijl zij eerder met een indicatie in het verzorgingshuis zijn opgenomen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Of oudere mensen zelfstandig kunnen wonen en voor zichzelf kunnen zorgen is afhankelijk van de zorgzwaarte en wordt onafhankelijk vastgesteld bij de indicatiestelling. Wel is het zo dat in de loop der jaren de zorgbehoefte van cliënten in zorginstellingen steeds zwaarder is geworden. Cliënten kunnen en willen steeds langer zelfstandig blijven wonen. De mogelijkheden om cliënten ook thuis goede zorg te leveren zijn toegenomen.
Voor cliënten die gewend zijn geraakt aan de zorg in het verzorgingshuis geldt dat zij mogelijk niet terug willen of kunnen keren naar een meer zelfstandige woonomgeving. De zorginstelling zoekt in overleg met deze cliënten naar een passende oplossing.
Bent u van mening dat het aanvaardbaar is dat deze ouderen hun recht op zorg en hun beschermende omgeving verliezen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Cliënten behouden hun recht op zorg en een beschermende woonomgeving. De indicatie van deze ouderen verandert niet.
Bent u van mening dat gedwongen verhuizingen, terwijl er sprake is van een zorgrelatie, recht doet aan de afhankelijke positie waarin de zorgbehoevende zich bevindt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op de vragen 1, 4 en 5.
Deelt u de analyse dat de gedwongen verhuizing te maken heeft met het weren van zorgzwaartepakketten 1, 2, 3 en 5 om de inkomsten van Zorggroep Noordwest Veluwe te verhogen? Zo ja, hoe oordeelt u over de gevolgen die de invoering van de zorgzwaartepakketten hebben? Zo neen, waarom leidt het beleid dan tot het gedwongen verhuizen van deze ouderen?2 3
Nee, ik deel de analyse niet dat de gedwongen verhuizing te maken heeft met het weren van zorgzwaartepakketten 1, 2, 3 en 5 om de inkomsten te verhogen.
Voor elk van de zorgzwaartepakketten geldt dat de bekostiging passend is voor de hoeveelheid zorg die cliënten nodig hebben. Het is geen overheidsbeleid om cliënten met bepaalde ZZP’s gedwongen te laten verhuizen; in dit geval valt verhuizing samen met een omvangrijke herhuisvesting waarbij meer capaciteit beschikbaar komt voor de zwaardere cliënten en lichtere cliënten meer en langer zelfstandig kunnen blijven wonen. De trend dat cliënten langer thuis blijven wonen is al langer zichtbaar en de bouwplannen van Zorggroep Noordwest Veluwe sluiten daarop aan.
Bent u bereid maatregelen te nemen om de gedwongen verhuizingen te voorkomen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het niet nodig om extra maatregelen te nemen, omdat er geen sprake is van gedwongen verhuizingen naar zelfstandige woningen. Het is aan de zorginstellingen om bij renovatie en vernieuwbouwplannen in overleg met de cliënten te zoeken naar oplossingen die zo min mogelijk overlast veroorzaken en recht doen aan de wensen van de cliënten.
Hoeveel meer zorginstellingen bouwen de zorg aan lage indicaties om financiële redenen af? Bent u bereid te onderzoeken hoeveel mensen daardoor hun zorg verliezen?
Ik ben van mening dat de vergoeding voor ieder zorgzwaartepakket passend is en daarmee geen reden vormt om de zorg af te bouwen. Cliënten verliezen niet hun zorg, maar blijven steeds langer thuis wonen en krijgen daar passende zorg. Een onderzoek is derhalve niet opportuun.
Het bericht dat bewoners van krimpregio’s minder gezond zijn dan bewoners elders in Nederland |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving en het onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) naar de gezondheidssituatie van bewoners van krimpregio’s?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie uit het onderzoek dat bewoners in krimpregio’s hun eigen gezondheid lager beoordelen dan bewoners elders in Nederland?
Het onderzoek is een eerste verkenning van de gezondheidssituatie in krimpregio’s in Nederland. Hoe mensen hun eigen gezondheid beoordelen is een belangrijke maat om gezondheid te meten. Waarom de bevolking van krimpregio’s hun eigen gezondheid als minder goed beoordelen dan elders in Nederland, kan op basis van dit onderzoek nog niet voldoende worden verklaard. Wel noemen de onderzoekers een aantal mogelijkheden en geven hierbij aan dat de gezondheidsachterstand slechts gedeeltelijk verklaard kan worden door de verschillen in bevolkingssamenstelling (qua sociaaleconomische status en leeftijd). De minister van VWS heeft het RIVM gevraagd een vervolg op dit onderzoek uit te voeren om hier nader inzicht in te verwerven.
Welke relatie ziet u in dit verband met sociaal economische gezondheidsverschillen in deze regio’s?
In krimpregio’s wonen gemiddeld meer mensen met een lagere sociaaleconomische status (lage opleiding, laag inkomen). Op grond van eerdere studies zoals bijvoorbeeld het RIVM-rapport «Gezondheid in veertig krachtwijken» kan worden geconcludeerd dat een lagere sociaaleconomische status vaak samenhangt met een minder goede gezondheid. Ook wanneer er rekening wordt gehouden met deze verschillen in bevolkingskenmerken wijken krimpregio’s af van het Nederlandse gemiddelde omtrent sterfte en ervaren gezondheid. Bovengenoemd vervolgonderzoek zal mogelijk meer inzicht kunnen geven in de oorzaken van de afwijkende gezondheidsuitkomsten in de krimpregio’s.
Hoe beoordeelt u de informatie dat, naast de eigen lage inschatting van de gezondheid van bewoners uit krimpgebieden, ook cijfermatig naar voren komt dat de levensverwachting van mensen lager ligt in deze gebieden en dat het aantal sterfgevallen door hart- en vaatziekten hoger ligt dan elders in Nederland?
Uit het onderzoek blijkt dat niet in alle krimpgebieden de levensverwachting lager ligt dan gemiddeld in Nederland. Bovendien blijkt dat de gezondheidsverschillen binnen een regio tamelijk groot kunnen zijn. Verder betekent een gevonden statistisch verband niet altijd een oorzakelijk verband. Het feit dat in dit onderzoek verschillende indicatoren voor gezondheidsuitkomsten in dezelfde richting wijzen, duidt evenwel op een consistent beeld. Mede daarom is nader onderzoek gewenst.
Deelt u de mening dat dergelijke aanvullende sociale en medische constateringen de noodzaak voor een actief en visierijk krimpbeleid van de rijksoverheid aantonen? Zo ja, hoe uit zich dat in uw beleid voor deze krimpregio’s? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de noodzaak voor een actief en visierijk krimpbeleid, maar niet om de in de vraag genoemde redenen. In het Interbestuurlijk Actieplan Bevolking (2009) en de Interbestuurlijke Voortgangsrapportage Bevolkingsdaling (2011) is de aanpak van krimp vastgelegd, waarbij gekozen is voor een interbestuurlijke aanpak met primaire verantwoordelijkheid voor gemeenten en een regierol (in het bijzonder in het fysieke domein) voor provincies. Bij deze aanpak spelen ook maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en actieve burgers een belangrijke rol. Een samenvatting van dit beleid is opgenomen in de Voortgangsrapportage. In het antwoord op vraag zes kom ik hier op terug.
Welke concrete maatregelen heeft u op dit moment in uw beleidsvoornemens voor de krimpregio’s opgenomen of gaat u opnemen naar aanleiding van deze berichtgeving en onderzoeksresultaten rondom de gezondheid van mensen in deze gebieden?
Een van de maatregelen die vanuit het Rijk is genomen voor een goede krimpaanpak is actieve ondersteuning van experimenten. Ik ondersteun samen met mijn collega-minister van VWS krimpexperimenten in Parkstad Limburg en Oost-Drenthe. In het krimpexperiment Oost-Drenthe wordt onderzocht hoe in de toekomst zorg gegarandeerd wordt op het platteland, in een situatie waarin de zorgvraag stijgt als gevolg van de vergrijzing, maar het arbeidspotentieel krimpt. De deelnemende partijen zijn gemeenten, zorgaanbieders, welzijnsinstellingen, woningcorporaties, huisartsen, het dementienetwerk, een verzekeraar, een cliëntenorganisatie en een mantelzorgkoepel. Op 28 september 2011 is hierover het convenant «Zorgkracht in krimpgebieden» ondertekend door 18 convenantpartijen. De experimenten in Parkstad Limburg richten zich op het vergroten van de instroom vanuit de zorgopleidingen en het organiseren van een wijkgebonden basiszorg en voldoende zorggeschikte woningen. Begin september heb ik met gedeputeerden van de krimpprovincies afgesproken om te komen tot gezamenlijke convenanten op het gebied van de aanpak van de gevolgen van krimp. Hierbij zal ook verkend worden in hoeverre het mogelijk is om vanuit het Rijk samen met de zorgsector, onderwijs en gemeenten te komen tot afspraken over het aanbod van en kwalitatieve aspecten (gericht op preventie) van zorg.
De fact-finding van NCH naar Birma |
|
Mariko Peters (GL) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat van 11–15 december a.s. een «oriënterende fact-finding missie» zal plaatsvinden naar Birma, georganiseerd door het Nederlands Centrum voor Handelsbevordering (NCH)?1
Ja.
Hoe staat het met het ontmoedigingsbeleid van de overheid voor Nederlandse bedrijven om handel te drijven met Birma en Birmese bedrijven en om activiteiten te ontplooien in Birma?2 Hoe rijmt dit beleid met de handelsmissie van het NCH?
In het Nederlandse beleid ten aanzien van Birma zijn de EU-sancties leidend. Deze zijn gericht op de leden van het regime en hun inkomsten uit de houtsector en de edelmetalen- en edelstenensector. Daarnaast wijst de Nederlandse overheid bedrijven op het belang van maatschappelijk verantwoord ondernemen. De OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen vormen hierbij het uitgangspunt.
Dit houdt in dat de Nederlandse regering bedrijven informeert over de situatie in Birma, wijst op hun verantwoordelijkheden in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) en hen oproept, naast inachtneming van de sancties, geen activiteiten te ontplooien die voor het Birmese regime inkomsten genereren. Bedrijven komen bovendien niet in aanmerking voor (financiële) overheidssteun voor hun activiteiten gericht op Birma.
De fact-finding missie is een privaat initiatief van het NCH. In contacten met het NCH heeft de Nederlandse overheid het Nederlandse beleid ten aanzien van zaken doen in Birma toegelicht.
Overigens is in Birma sinds het aantreden van de nieuwe regering eind maart vorig jaar een voorzichtig politiek en economisch hervormingsproces ingezet.
Nu op de website van het NCH staat dat deze missie een vervolg is op de succesvolle NCH bijeenkomst over Birma op 6 juni 2011, kunt u aangeven welke bedrijven hier bij aanwezig waren en in welke sectoren zij actief zijn?
Van het NCH is vernomen dat aan de bijeenkomst op 6 juni 2011 bedrijven hebben deelgenomen uit sectoren agro-en voedingsmiddelen, scheepsbouw-baggeren, financiering en hout.
Is er tijdens deze bijeenkomst ook aandacht gevraagd voor de specifieke keerzijdes van handel met en investeringen in Birma, waar Nederlandse bedrijven ongewild mee te maken kunnen krijgen (dwangarbeid, kinderarbeid, corruptie, steun aan een regime en leger dat nog altijd verantwoordelijk kan worden gehouden voor grote misstanden – humanitair, politiek, sociaal-economisch)?
Het NCH heeft laten weten dat deze onderwerpen aan de orde zijn geweest. Voorts heeft het NCH tijdens de bijeenkomst het belang van maatschappelijk verantwoord ondernemen in Birma benadrukt.
Hebben relevante maatschappelijke stakeholders, waaronder vakbewegingen en Birmese NGO’s, gelegenheid gehad om op deze bijeenkomst te spreken?
Het NCH heeft laten weten dat maatschappelijke organisaties tijdens de bijeenkomst niet aanwezig zijn geweest. Wel heeft het NCH separaat met het Birma Centrum Nederland gesproken.
Zal er voorafgaand aan de fact-finding missie met de bedrijven die mee gaan naar Birma worden gecommuniceerd over de internationale aspecten op het gebied van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) van handel met en investeringen in Birma, om te bevorderen dat zulke activiteiten bijdragen aan implementatie van de Ruggie Principles van de VN en OESO-richtlijnen? Zo ja, bent u bereid relevante maatschappelijke en sociale actoren, zoals de vakbeweging, daarbij te betrekken? Zo nee, waarom niet?
De invulling van de communicatie in het kader van de voorbereiding op de missie is een verantwoordelijkheid van het NCH. In contacten met het NCH is uitvoerig ingegaan op de situatie in Birma en op het Nederlandse beleid ten aanzien van zaken doen in Birma. De overheid verwacht van ieder bedrijf dat het maatschappelijk verantwoord onderneemt, in binnen- en buitenland. Bedrijven zijn zelf verantwoordelijk voor hun keuzes en voor het verkrijgen van maatschappelijke acceptatie voor hun beleid, door transparantie te betrachten en desgevraagd bereid te zijn een open dialoog aan te gaan met belanghebbenden. In dit kader is in contacten met het NCH tevens het belang benadrukt van het betrekken van relevante maatschappelijke en sociale actoren bij activiteiten met betrekking tot Birma, zoals deze missie.
Bent u bereid te bevorderen dat er tijdens het programma van de fact-finding missie in Birma voldoende ruimte wordt gemaakt voor dialoog tussen deelnemende bedrijven en relevante, breed onder de bevolking gesteunde Birmese stakeholders, waaronder de National League for Democracy (NLD), (kritische) oppositiepartijen in het huidige parlement van Birma, zoals de National Democratic Force (NDF) en politieke partijen gelieerd aan etnische minderheden, vertegenwoordigers van etnische minderheden, maatschappelijke organisaties en de onafhankelijke Birmese vakbeweging (FTUB)? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het NCH om de modaliteiten van het programma voor de missie in te vullen. In contacten met het NCH is op verschillende momenten aandacht gevraagd voor een gebalanceerd programma van de fact-finding missie naar Birma, waarbij het belang van aandacht voor maatschappelijk verantwoord ondernemen steeds is benadrukt.
Bent u bereid het NCH te vragen naar de wijze waarop de handelsmissie conform de Ruggie Principles van de VN en OESO -richtlijnen heeft gehandeld en publiek verslag te doen van de fact-finding missie?
Nee. Deze missie is een privaat initiatief van het NCH. De verantwoordelijkheid voor de missie, inclusief evaluatie en verslaglegging, is een zaak van het NCH.
Aanvallen op Kachin in Birma |
|
Mariko Peters (GL) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de voortdurende mensenrechtenschendingen als gevolg van gevechten tussen het Birmese leger en de Kachin-minderheid in Noord-Birma, alsmede nieuwe legeroffensieven in Kachin?1
Ja.
Gelet op de verslechterende situatie in Kachin Staat, kunt u aangeven welke stappen de EU en Nederland hebben genomen om de humanitaire crisis aan de orde te stellen?
De EU vraagt mede op initiatief van Nederland regelmatig aandacht voor de humanitaire situatie in Birma. Recentelijk heeft de Eurocommissaris Georgieva, een bezoek gebracht aan Birma. Daar heeft zij de kwestie van humanitaire toegang en de slechte behandeling van minderheidsgroepen bij de Birmese autoriteiten aan de orde gesteld.
Bent u bereid om u in EU-verband in te spannen om, mede in het licht van de naderende winter, de humanitaire hulp aan vluchtelingen en ontheemden in Kachin op te voeren? Bent u bereid ook als Nederland zelfstandig humanitaire hulp aan Kachin vluchtelingen en ontheemden te verstrekken via bijvoorbeeld lokale humanitaire organisaties? Zo nee, waarom niet?
Via de jaarlijkse bijdrage aan de Europese Unie draagt Nederland bij aan de humanitaire hulp van de Europese Commissie aan Birma. Voorts kunnen hulporganisaties zoals UNHCR, WFP en het ICRC de jaarlijkse ongeoormerkte bijdragen van Nederland naar eigen inzicht besteden.
Een belangrijk knelpunt is dat in Kachin de toegang voor hulpverleners beperkt is. Daardoor is toezicht op de uitvoering van hulpactiviteiten moeilijk. Ook bestaan er onvoldoende garanties dat de middelen rechtmatig worden besteed en dat de hulp neutraal, onpartijdig en onafhankelijk wordt verleend. Dit geldt ook voor de lokale humanitaire organisaties. Een bijdrage aan deze organisaties ligt daarom nu niet voor de hand.
Bent u bereid om zowel bilateraal als in EU-verband op de aanstaande EU-China Top China aan te sporen om een constructieve rol te spelen om dit conflict te beëindigen, bijvoorbeeld door druk uit te oefenen op het Birmese leger om de aanvallen in Kachin Staat te stoppen en het Birmese regime aan te sporen tot een landelijk staakt het vuren akkoord en op landelijk niveau een dialoog aan te gaan met vertegenwoordigers van etnische minderheden verenigd in de United Nationalities Federal Council (UNFC)? Zo nee, waarom niet?
De EU-China Top is uitgesteld. Een nieuwe datum is nog niet bekend. Ik bepleit het bespreken van de ontwikkelingen in Birma tijdens de volgende EU-China top.
Bent u bekend met het rapport aan de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) in september 2011 van de Speciale VN-Rapporteur voor mensenrechten in Birma, Quintana, waarin hij refereert aan onder meer groepsverkrachtingen in Kachin Staat door het Birmese leger1? Bent u bereid om – al dan niet in EU-verband – u in te spannen om overheids- en legergeweld tegen vrouwen en meisjes in etnische minderheidsgebieden in Birma tegen te gaan? Zo ja, hoe?
Ja. Het rapport is de basis voor de jaarlijkse Birma resolutie van de AVVN. Net als in voorgaande jaren heeft NL zich ook dit jaar ingespannen in de resolutie een verwijzing te krijgen naar de hervatting van geweld tegen etnische bevolkingsgroepen. Nederland steunt vanuit het mensenrechtenfonds een NGO-project dat aandacht vraagt voor de etnische conflicten in Birma.
Artsen die 1 miljard extra declareren |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Weet u dat artsen tussen 2006 en 2008 voor 1 miljard Euro extra inkomsten bij elkaar sjoemelden?1 Wat vindt u hiervan?
Ik heb kennis genomen van het door het lid Van der Veen aangehaalde Volkskrant-artikel waarin gerefereerd wordt aan een promotieonderzoek van dr. Hasaart. Laat ik vooropstellen dat ik het woord «sjoemelen» in de kop van dit artikel misplaatst vind. De onderzoeker spreekt zelf over onbedoelde en onjuiste declaraties. Daarbij mist het artikel belangrijke nuances die wel zijn gemaakt in het eigenlijke onderzoek, waar ik inmiddels eveneens kennis van heb mogen nemen. De 1 miljard Euro betreft een cumulatief en een geëxtrapoleerd bedrag tussen 2006 en 2008 waar nog niet de gebruikelijke controles door de onderzochte verzekeraar over hadden plaatsgevonden. Zorgverzekeraars hebben op grond van dergelijke controles een deel van dit bedrag teruggevorderd.
Wat vindt u ervan dat 5% van de zorg die artsen en ziekenhuizen in rekening brachten dubbel werd gedeclareerd?
Het onderzoek richt zich in feite op twee verschillende soorten onwenselijk declaratiegedrag van ziekenhuizen: upcoding en overdeclaratie. Bij upcoding wordt er een duurdere DBC gekozen dan strikt medisch noodzakelijk. Bij overdeclaratie worden meerdere DBC's geopend bij een bepaalde behandeling, waardoor sommige activiteiten dubbel worden gedeclareerd. Als dit opzettelijk gebeurt, is er sprake van fraude.
Verzekeraars voeren formele en materiële controles uit om te kijken of er juist wordt gedeclareerd. In de formele controles wordt gecheckt of de declaraties juist zijn ingediend volgens de wet en regelgeving. In de materiële controles gaat de zorgverzekeraar na of de gedeclareerde zorg ook daadwerkelijk is geleverd. Van zorgverzekeraar CZ heb ik vernomen dat er over het algemeen geen sprake bleek van kwade opzet, dus van fraude, maar dat onduidelijkheden in het declaratieproces de oorzaak waren van veel dubbele declaraties. Meestal komen de verzekeraar en de specialist er in hoor en wederhoor samen uit en wordt het teveel gedeclareerde bedrag teruggestort.
Ik acht het van groot belang dat eventuele verkeerde prikkels of onduidelijkheden in het systeem weggenomen worden. Met de invoering van DOT worden de prikkels voor dergelijk declaratiegedrag voor een belangrijk deel ondervangen, onder andere door de invoering van vaste afsluitregels en automatische afleiding van het juiste DOT-zorgproduct. Medisch specialisten kunnen straks niet meer zelf een DBC sluiten en een nieuwe openen voor dezelfde zorgvraag: de DBC sluit 42 (operatief) of 90 dagen (poliklinisch) na het laatste contact met de patiënt. Daarbij wordt het DOT-zorgproduct niet meer door de medisch specialist gekozen, maar leidt een onafhankelijk computersysteem (de Grouper) af welk DOT-zorgproduct het best past bij de geregistreerde diagnose en zorgactiviteiten.
Ook de rol van de verzekeraar wordt steeds belangrijker in de afspraken en controle bij ziekenhuizen. Verzekeraars krijgen meer belang en mogelijkheden bij de kostenbeheersing. De invoering van prestatiebekostiging, het vervallen van de collectieve afspraken, de vergroting van de mogelijkheden tot prijsonderhandeling, het vergroten van de risicodragendheid van verzekeraars, zullen alle leiden tot een actievere rol voor verzekeraars. Dit is ook bevestigd in het hoofdlijnenakkoord dat ik enkele maanden geleden met veldpartijen heb gesloten. Hiernaast ben ik samen met veldpartijen een project «intensivering controle en toezicht» gestart om de mogelijkheden tot verbetering van het systeem vanuit het controle- en toezichtperspectief te bezien.
Wat vindt u ervan dat medische ingrepen die relatief veel geld opleveren met de huidige Diagnose Behandeling combinatie (dbc) structuur, zoals heupoperaties, vaker werden uitgevoerd dan behandelingen waarop niet wordt verdiend?
De onderzoeker noemt in haar onderzoek geen oorzaak voor het vaker uitvoeren van bepaalde behandelingen: «De volume-effecten die we hebben gevonden kunnen we niet direct interpreteren als overproductie. Er kunnen ook andere redenen zijn voor de toename in volume zoals eerder bestaande wachtlijsten, onderbehandeling of verschillen in behandelstijl.»
Als de uitgevoerde behandelingen hebben geleid tot overbehandeling, dan is dat geen goede zaak, zowel vanuit financieel oogpunt, als vanuit kwaliteitsoogpunt. Ten algemene laat dit het belang zien van het inrichten van de juiste financiële prikkels in het bekostigingssysteem. Dit vraagt om passende tarieven voor de DBC’s. Ik ben van mening dat die voor een groot deel in de onderhandelingen tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars het beste tot stand kunnen komen. De afgelopen overgangsjaren is er veel ervaring opgedaan met het onderhandelen over DBC’s. Met de uitbreiding van het vrije segment naar 70% krijgt de sector de ruimte om over meer zorg goede prijsafspraken te maken. De invoering van DOT helpt hierbij. De nieuwe DOT-zorgproducten zijn medisch herkenbaarder en kostenhomogener. Dit draagt bij aan goede onderhandelingen over kwaliteit, volume en prijs. Ik ben me er wel van bewust dat bij de invoer van een nieuw systeem er altijd opstartproblemen zijn, en onduidelijkheden. Partijen hebben nog geen ervaring opgedaan met het declararen van DOT-zorgproducten. Ik houd een vinger aan de pols hoe het loopt.
In dit verband wijs ik u er graag op dat het bevorderen van gepast gebruik en het terugdringen van praktijkvariatie en daarmee van onnodige zorg, een belangrijk speerpunt is in het bestuurlijk hoofdlijnenakkoord dat ik met de sector heb gesloten. Overigens geeft de NZa via het vereveningsonderzoek extra aandacht aan gepast gebruik ten behoeve van de controle op de middelen die ten laste van het zorgvereveningsfonds mogen worden gebruikt. Tot slot wil ik u wijzen op het convenant over gepast gebruik dat ondertekend is door de NPCF, de KNMG, ZN, DBC-Onderhoud, de Nza, de Regieraad Kwaliteit van Zorg, ZonMw en het CVZ. Deze partijen hebben de intentie uitgesproken om gezamenlijk inzicht te krijgen in de aard en omvang van ongepast gebruik en welke verbeteringen hiervoor zouden moeten worden doorgevoerd.
Wat is volgens u de reden dat op locaties met vrijgevestigde artsen vaker duurdere behandelingen, zoals operaties met overnachting, werden ingezet dan in ziekenhuizen met artsen in loondienst?
In het onderzoek wordt geconcludeerd dat er een variatie bestaat tussen ziekenhuizen in de verhouding goedkopere en duurdere DBC’s bij een aantal aandoeningen. Hierbij spelen patiëntenkenmerken een rol. De onderzoeker wijst echter terecht ook op andere kenmerken die van invloed zijn op de mate waarin upcoding voorkomt. De «declaratiecultuur» van een ziekenhuis wordt hierbij genoemd. Het is daarom van belang dat zorgverzekeraars naast het maken van prijsafspraken ook toezicht houden en acties ondernemen bij onjuist declaratiegedrag, door bijvoorbeeld de verhouding tussen bepaalde DBC’s te benchmarken tussen ziekenhuizen. Zorgverzekeraars zijn hier steeds beter toe in staat.
Het is van belang om de financiële prikkels in de zorg in balans te brengen. Betere kwaliteit en het wegwerken van wachtlijsten door extra inspanningen moeten beloond worden. Daar staat tegenover dat dit niet moet doorslaan naar uitsluitend omzetgedreven zorgaanbod. Met het invoeren van het beheersmodel voor medisch specialisten per 2012 wordt de prikkel om «te veel» te declareren beperkt. Meer verrichtingen doen levert vrijgevestigd medisch specialisten boven de honorariumgrens niet meer honorariumomzet op, aangezien er in dat beheersmodel een vast plafond geldt voor de honorariumomzetten van alle medisch specialisten werkzaam in een instelling. Er blijft echter wel een prikkel bestaan voor individuele specialisten om meer te declareren. Met de invoering van de grouper en de vereenvoudiging van de productstructuur verwacht ik evenwel dat de mogelijkheden hiertoe verkleind worden. Ook de zorgverzekeraar heeft hier, zoals gezegd, een belangrijke rol.
Wie is er verantwoordelijk voor het beperken en controleren van het sjoemelen met declaraties? Zijn dat de zorgverzekeraars, de artsen zelf, of de minister van VWS?
Juist registreren en declareren van de geleverde zorg is een verantwoordelijkheid van de arts en andere registrerende zorgprofessionals alsmede van de organisatie waarbinnen de arts of andere zorgprofessionals werken. De wijze waarop geregistreerd en gedeclareerd dient te worden is vastgelegd in de registratie- en declaratieregels van de NZa.
De zorgverzekeraars controleren de declaraties. Zij willen alleen correcte declaraties vergoeden vanwege de premiestelling en omdat zij alleen correcte declaraties ten laste van de Zvw mogen brengen. Hiertoe voeren zorgverzekeraars formele controles (voldoet de declaratie aan de voorwaarden?) en materiële controles (is de gedeclareerde zorg daadwerkelijk en doelmatig geleverd?) uit. Dit geldt ook voor de controle op de DBC’s waarbij met name gekeken wordt of voldaan wordt aan de registratieregels en declaratiebepalingen van de NZa.
Bent u het ermee eens dat patiënten vaak niet in staat zijn dit sjoemelen te ontdekken en te stoppen, zelfs als ze de dbc rekening ontvangen hebben?
Het is de verantwoordelijkheid van aanbieders om goed te declareren. Daarna is het de verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars om de gedeclareerde zorg te controleren op onrechtmatigheden en van de NZa om toezicht te houden op hoe de zorgverzekeraars deze taak uitvoeren.
Patiënten hebben een signaalfunctie en kunnen misstanden melden bij de zorgverzekeraar en/of de toezichthouders. Ik ben het met u eens dat het voor patiënten lastig is om op basis van de zorgrekening onjuiste declaraties te ontdekken. Dit heb ik ook in de begrotingsbehandeling aan de orde gesteld. Het heeft voor een patiënt weinig zin als er een rekening wordt opgestuurd waarop alleen maar codes staan. Sommige verzekeraars doen dit al heel goed, maar de meeste hebben hier nog echt een verbeterslag te maken.
Bent u het eens met de conclusie van econome Hasaart dat de financiering van het zorgstelsel, sinds 2005 op basis van dbc’s, strategisch gedrag uitlokt bij artsen en zorginstellingen om hun inkomen op te krikken?
In het onderzoek wordt geconcludeerd dat de invoering van het DBC-systeem een effect heeft op het gedrag van medisch specialisten en ziekenhuizen. Het is van belang dat we de prikkels juist leggen. Dat houdt in dat extra inzet met als doel meer gezondheidswinst wordt beloond.
Afgezien van de gezondheidswinst hebben we de laatste jaren enorme verschillen in de honorering van medisch specialisten geconstateerd. De DBC-systematiek die in 2005 is ingevoerd heeft veel positieve effecten. De DBC-systematiek maakt de zorg transparant, beloont extra inzet van zorgaanbieders, heeft positief effect op wachtlijsten gehad en stimuleert doelmatigheid in de zorg. Ieder systeem heeft risico’s. Binnen de DBC-systematiek en prestatiebekostiging bleek er een risico te zijn dat DBC’s leidden tot overproductie. Ik verwacht dat door DOT dergelijke risico’s beperkt worden. De NZa zal de werking van DOT in de praktijk gaan monitoren.
Er is ook een rol voor zorgverzekeraars. Door het vrije segment uit te breiden naar 70% kunnen zorgverzekeraars over meer zorg voor een countervailing power zorgen. Door de toenemende rol van verzekeraars, zoals het onderhandelen over prijzen en de vergrootte risicodragendheid, worden zorgverzekeraars hier ook meer toe gestimuleerd.
Naast een goede DBC-systematiek zijn hier ook goede richtlijnen en behandelprotocollen voor nodig. Met de komst van het Kwaliteitsinstituut wordt samen met het veld gewerkt aan betere richtlijnen en behandelprotocollen. Kwaliteit is natuurlijk primair de verantwoordelijkheid van de professionals. Als professionals komen tot richtlijnen, dan zijn die via de kwaliteitswetgeving algemeen verbindend verklaard. Blijven de professionals in gebreke, dan hebben we een Kwaliteitsinstituut met doorzettingsmacht. Ik doe mijn uiterste best het Instituut in de loop van 2013 operationeel te maken.
Vindt u deze conclusie in lijn met waarschuwingen dat de dbc’s zouden leiden tot onnodige productie bij vrijgevestigde specialisten?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er een beloningssysteem komt dat ziekenhuizen en artsen op behaalde gezondheidswinst beloont en niet vooral omzet stimuleert?
Zie antwoord vraag 7.
Hoeveel premie heeft de belastingbetaler sinds 2005 onnodig betaald, omdat 5% dubbel werd gedeclareerd, medische ingrepen die relatief veel geld opleverden vaker werden uitgevoerd, en er bij vrijgevestigde specialisten in hogere mate een prikkel was om strategisch hun inkomen op te krikken?
Het is niet mogelijk om aan te geven of en hoeveel premie onnodig is betaald. Zoals aangegeven in het antwoord op de eerste twee vragen, betreft de 1 miljard Euro een cumulatief en een geëxtrapoleerd bedrag tussen 2006 en 2008 waar nog geen controles over hadden plaatsgevonden. Zorgverzekeraars hebben een deel van dit bedrag teruggevorderd.
Het zonder toestemming afschieten van een damhert |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «damhert zonder toestemming burgemeester afgeschoten»?1
Ja.
Is het waar dat het hert zonder de vereiste toestemming is afgeschoten?
De burgemeester van Leiderdorp is bevoegd om de genoemde toestemming te verlenen. Het is niet aan mij om daarover vragen te beantwoorden, maar aan het college van B&W. Ik verwijs dan ook naar het antwoord van het college op de vragen van de Groenlinks-fractie in de gemeenteraad. Zie daarvoor de agenda van de Raad van 11 november 2011, agendapunt 3.2
Kunt u aangeven of proces verbaal is opgemaakt van het in strijd met de regels afschieten van dit hert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven welke stappen vervolgens ondernomen zullen worden?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de jager in strijd met de wettelijke bepalingen heeft gehandeld? Zo nee, waarop is uw mening gebaseerd? Zo ja, welke consequenties heeft dit voor de jachtakte van de betreffende jager?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het eigenmachtig optreden van jagers in strijd met wettelijke regels een extra reden vormt uitvoering, regelgeving en toezicht op het faunabeleid vanuit gescheiden organen te doen plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Er is hier geen sprake van eigenmachtig optreden van een jager. Ik zie in dit incident dan ook geen aanleiding om wijzigingen aan te brengen in de wijze waarop beleid, uitvoering en toezicht zijn georganiseerd.