Concentratie van verloskundige zorg |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de verschillende berichten over sluiten van de afdeling acute verloskunde van het Diaconessenhuis in Meppel en het definitieve vertrek naar Zwolle?1
Meerdere partijen hebben mij brieven gestuurd over de mogelijke concentratie van acute verloskunde in de regio Meppel/Zwolle. De lokale ziekenhuizen hebben een voorgenomen besluit tot verplaatsing van klinische bevallingen naar Zwolle gecommuniceerd. De ziekenhuizen hebben bij mij aangegeven dat het besluit nog niet definitief is en pas genomen wordt wanneer er is geregeld dat de bereikbaarheid in de regio niet verslechtert, of mogelijk zelfs verbetert. Hierover wordt met de Regionale Ambulance Voorziening overlegd. Daarnaast hebben de ziekenhuizen aangegeven dat ze in overleg zijn met de verloskundigen. Ik heb benadrukt dat het essentieel is dat er goede afspraken gemaakt worden met verloskundigen en andere beroepsgroepen in de regio. Samenwerking met de verloskundigen in de regio moet altijd goed zijn georganiseerd. Ik vind het daarom van groot belang dat alle relevante partijen betrokken worden bij besluitvorming over verloskundige zorg in de regio. De uitkomst van overleg moet zijn dat er voor de patiënt en de regio de beste situatie ontstaat. Dit is alleen mogelijk als de kwaliteit en toegankelijkheid van de gehele keten van verloskundige zorg is geborgd.
Ik heb betrokken partijen steeds opgeroepen om geen definitieve stappen te zetten voordat aan de eisen voor kwaliteit en bereikbaarheid is voldaan en hier wordt nu dus aan gewerkt.
Welke aanpassingen in de ambulancedienstenstructuur zijn noodzakelijk om de bereikbaarheid te waarborgen, en per welke datum worden deze ingevoerd? Welke afspraken zijn gemaakt met de verloskundigen om een sluitende zorgketen te realiseren?
Zoals ik bij vraag 1 aangeef wordt hierover met de Regionale Ambulance Voorziening overlegd. Er wordt gedacht aan het verplaatsen van een ambulancepost en het neerzetten van een extra ambulance. Momenteel wordt met de RAV Groningen bekeken hoe de bereikbaarheid kan worden verbeterd.
Het sluitend krijgen van de keten van acute zorg is een voorwaarde voor effectuering van de plannen. Samenwerking met de verloskundigen in de regio, ook na concentratie, moet goed zijn georganiseerd. Ik vind het van groot belang dat alle relevante partijen betrokken worden bij besluitvorming over verloskunde in de regio. De uitkomst van overleg moet zijn dat er voor de patiënt en de regio de beste situatie ontstaat. Het is de verantwoordelijkheid van zowel de verloskundigen, de ziekenhuizen en de verzekeraars om verantwoorde en bereikbare zorg in de regio te garanderen.
Is het waar dat u in een brief aan mensen in Meppel, van 1 december 2011 heeft geschreven «dat de betrokkenen bij het opstellen van de regiovisie u hebben verzekerd, dat geen stappen worden genomen voordat de kwaliteit en toegankelijkheid van de acute verloskundige zorg is verzekerd»? In hoeverre komt dit overeen met de huidige gang van zaken?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
In hoeverre heeft het College Perinatale Zorg (CPZ) toegezien op het naleven van lokale protocollen, zoals de voorzitter van het CPZ aankondigde?2 In hoeverre is dit bijvoorbeeld in Meppel gebeurd? In hoeverre is het CPZ betrokken geweest bij de situatie in Meppel?
Na het opzetten van het plan van aanpak is het CPZ momenteel bezig met het instellen van de commissies, waaronder een commissie die zich gaat bezighouden met inventarisatie van de regionale ketens en samenwerking in de Verloskundige Samenwerkingsverbanden (VSV’s). Deze commissie Implementatie en Organisatie zal in de tweede helft van 2012, als de initiatieven lokaal aan de slag zijn gegaan, op de plannen toezien. Bij individuele casussen als Meppel heeft het CPZ contact gehad met de lokale initiatieven. Het College Perinatale Zorg (CPZ) heeft gesproken met een afvaardiging van de verloskundigen kring Meppel. Daarnaast is er contact geweest met het bestuur van het Diaconessenhuis Meppel. Het advies van het CPZ luidt dat er net als overal in Nederland beschreven moet zijn hoe in een samenwerkingsverband tussen alle partijen en professionals gegarandeerd wordt dat 24/7 kwalitatief de juiste zorg voor moeder en kind in de netwerkaanpak geleverd wordt.
Kan een overzicht gegeven worden van initiatieven tot concentratie van verloskundige zorg in Nederland? Bij welke ziekenhuizen is hiervan sprake? Welke afdelingen dreigen gesloten te worden of zijn reeds gesloten? Hoe wordt de bereikbaarheid van de acute verloskundige zorg gegarandeerd? In hoeverre ligt hier een landelijke visie aan ten grondslag?
Ik kan u op dit moment geen overzicht geven van de initiatieven tot concentratie van verloskundige zorg in Nederland. De IGZ legt momenteel de laatste hand aan een inventarisatie bij alle ziekenhuizen van de mate waarin reeds aan de normen van de stuurgroep zwangerschap en geboorte wordt voldaan en wat ziekenhuizen nodig hebben om aan de normen te voldoen. Deze inventarisatie geeft een geaggregeerd beeld van de plannen van de ziekenhuizen. De belangrijkste resultaten van de inventarisatie zijn medio februari beschikbaar en ik zal u deze, voorzien van mijn beleidsreactie, zo spoedig mogelijk doen toekomen. De Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) doen daarnaast momenteel onderzoek naar wat op landelijk niveau nodig is om aan alle normen te kunnen voldoen. Dit onderzoek moet leiden tot een implementatieplan, inclusief een zorgvuldig gekozen tijdspad. De uitkomsten van dit onderzoek zullen naar verwachting eveneens medio februari gereed zijn, waarna ik ze aan uw Kamer zal toezenden.
Ten aanzien van de kwaliteit en bereikbaarheid van klinische verloskunde zijn landelijke criteria vastgelegd. Zo zijn in de Kwaliteitswet Zorginstellingen en in richtlijnen van de beroepsgroep eisen ten aanzien van kwaliteit geformuleerd. Hier valt ook al een deel van de normen van de stuurgroep zwangerschap en geboorte onder. In de Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi) zijn eisen met betrekking tot de toegankelijkheid van acute zorg (de 45-minutennorm) en eisen aan het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) vastgelegd. In alle concentratievraagstukken houd ik betrokken partijen onverkort aan deze criteria.
Herinnert u zich uw brief van 30 juni 2011 inzake de voortgang van het College Perinatale Zorg?3 Waarom is de startdatum van het CPZ vertraagd van april naar juni? Kan van ieder van de zeven commissies precies aangegeven worden wat de stand van zaken is ten aanzien van de beleidsonderwerpen? Op welke wijze is de communicatie met de regio’s vormgegeven? Wat is de stand van zaken ten aanzien van de interactieve website? Wat is de stand van zaken ten aanzien van de vertaling van landelijke richtlijnen in plaatselijke protocollen, de toetsing of de plaatselijke protocollen aan de landelijke normen voldoen, het delen van best practices etc.?
Om praktische redenen is het college in juni gestart. Informeel is de voorzitter al aan de slag gegaan in april.
Er zijn zes commissies in oprichting; kwaliteit, implementatie en organisatie, onderzoek, voorlichting en preconceptiezorg, ICT platform en onderwijs. Ik verwacht in juli van het CPZ een tussentijdse rapportage over de activiteiten van deze commissies. De voorzitters van de commissies zijn benoemd. De commissies bestaan uit gemiddeld 20 deskundigen afkomstig uit 40 organisaties uit het veld. De commissies gaan volgende maand aan de slag met hun taken. U kunt het plan van aanpak vinden op de interactieve websites (www.collegepz.nl en www.goedgeboren.nl). De communicatie met de regio vindt plaats via deze websites die elke week worden bijgehouden en gevuld.
Het CPZ werkt aan het integreren van de visies van de beroepsgroepen en bestaande richtlijnen tot een landelijke integrale netwerkrichtlijn geboortezorg. De eerste samenwerkingschecklist is gemaakt door de regio Friesland en wordt verspreid via de website van het CPZ. De toetsing vindt plaats in de commissie Implementatie en Organisatie.
Heeft u nog steeds vertrouwen in de betrokkenheid en daadkracht van partijen binnen het CPZ? Zo ja, waarop is dit gebaseerd? Waaruit blijkt de»doelgerichte en pragmatische aanpak» waarop uw vertrouwen berustte?
Ja, het college wordt steeds meer zichtbaar en merkbaar, zowel landelijk als regionaal. In het totaal hebben 40 partijen leden aangeleverd voor de commissies, dit maakt het een sterk college waarin het gehele veld is vertegenwoordigd. Het baart mij wel zorgen dat partijen nog steeds afzonderlijk berichten naar buiten brengen zonder afstemming in het CPZ. Ik verwacht van de partijen dat dit in de toekomst niet meer gebeurt. Ik roep het CPZ op om hierin regie te nemen.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over het verband tussen reistijd en babysterfte?4 Hebben alle ziekenhuizen vóór de zomer van 2011 een plan van aanpak betreffende de acute verloskundige zorg aangeleverd aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)? Heeft overleg plaatsgevonden met de veldpartijen om duidelijkheid te krijgen over de definitie van de 15 minuten norm, en de overige normen uit het advies met betrekking tot de optimalisering van de verloskundige keten uit het advies van de Stuurgroep? Met welk resultaat?
De IGZ heeft een inventarisatie bij alle ziekenhuizen uitgevoerd naar de stand van zaken van de implementatie van de aanbevelingen uit het advies van de Stuurgroep zwangerschap en geboorte. Zie ook het antwoord op vraag 5. Alle ziekenhuizen die verloskundige zorg leveren hebben informatie aangeleverd bij de IGZ.
In mijn brief van 16 januari heb ik u geïnformeerd dat een aantal van de normen van de Stuurgroep zwangerschap en geboorte nader is gedefinieerd5.
Bent u bereid ruim vóór het op 7 maart 2012 geagendeerde algemeen overleg over Zwangerschap en geboorte, uw visie te sturen inzake de concentratie van verloskundige zorg, en daarbij de verschillende rapporten te betrekken die hierover zijn uitgebracht en daarbij tevens de uitkomsten te betrekken van het onderzoek van de IGZ?5
Ja.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden ruim vóór het op 7 maart 2012 geagendeerde algemeen overleg over Zwangerschap en Geboorte?
Ja.
Een geheim NAVO-rapport over samenwerking tussen Taliban en de Afghaanse politie |
|
Harry van Bommel |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het BBC-bericht «Pakistan helping Afghan Taliban – NATO»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevinding in het rapport dat de Taliban brede steun geniet onder de Afghaanse bevolking? Wat zegt deze bevinding volgens u over de haalbaarheid van huidige NAVO-strategie om de «hearts and minds» van de Afghanen te winnen? Deelt u de mening dat uit het rapport blijkt dat tot dusverre deze strategie faalt?
De regering doet conform regelgeving van de NAVO geen uitspraken over de inhoud van gerubriceerde NAVO documenten. Nederland spant zich samen met partners in voor een duurzaam veilig en stabiel Afghanistan.
Hoe beoordeelt u de volgende bevindingen: dat in gebieden waar de ISAF zich uit teruggetrokken heeft de invloed van de Taliban terugkeert, vaak met weinig of geen verzet van de veiligheidsdiensten van de regering en in veel gevallen met de actieve hulp van de Afghaanse politie en militairen en dat er wijdverbreide samenwerking is tussen de opstandelingen enerzijds en de Afghaanse politie en militairen anderzijds? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Welke praktische gevolgen heeft deze samenwerking tussen de Afghaanse veiligheidsdiensten en de Taliban voor de huidige NAVO-strategie met betrekking tot het overdragen van de verantwoordelijkheid in Afghanistan aan de politie en het leger?
De Nederlandse regering steunt het transitieproces dat vorig jaar van start is gegaan. Het is belangrijk dat Afghanistan geleidelijk de verantwoordelijkheid voor de interne veiligheid en stabiliteit gaat dragen. Het land wordt hierbij gesteund door de internationale gemeenschap, zoals onlangs is bevestigd tijdens de Bonn conferentie (5 december 2011). Ook na 2014 zal de internationale gemeenschap Afghanistan blijven ondersteunen. Het transitieproces verloopt volgens plan. In de gebieden waar de verantwoordelijkheid voor de veiligheid reeds is overgedragen aan de Afghaanse veiligheidsdiensten is het vigerende veiligheidsniveau gehandhaafd. Naar verwachting zal komend voorjaar de volgende tranche van het transitieproces worden aangekondigd.
Hoe beoordeelt u de bevinding in het rapport dat Afghaanse burgers frequent het bestuur van de Taliban prefereren boven het bestuur van de Afghaanse regering? Hoe verklaart u de voorkeur van de Afghaanse bevolking voor het bestuur van de Taliban?
Het is een eenzijdige opvatting dat Afghaanse burgers frequent het bestuur van de Taliban prefereren. In de transitiegebieden heeft de Afghaanse overheid aangetoond in staat te zijn om bestuurlijk gezag uit te oefenen en zorg te dragen voor de veiligheid. De steun onder de bevolking voor de regering heeft wel te lijden onder zwak Afghaans bestuur en corruptie. De komende periode zal de regering Karzai daarom nog meer daadkracht moeten tonen in het verbeteren van het openbaar bestuur om als legitieme en geloofwaardige overheid te kunnen blijven functioneren. In het algemeen heeft de bevolking geen enkele behoefte aan een terugkeer naar de terreur en het extremisme van het Taliban bewind van ruim tien jaar geleden. In dat licht hebben terroristische aanslagen van de Taliban waarbij onschuldige Afghaanse burgers om het leven zijn gekomen de reputatie van de Taliban niet verbeterd.2
Wanneer wordt in Kunduz de verantwoordelijkheid overgedragen van de ISAF naar de Afghaanse veiligheidsdiensten? Hoe groot schat u de kans dat dan de Taliban, met hulp van de lokale veiligheidsdiensten die nu mede door Nederland worden opgeleid, haar invloed in het gebied zal herwinnen?
Er is geen besluit genomen met betrekking tot het moment waarop in Kunduz de verantwoordelijkheid voor de veiligheid zal worden overgedragen. Deze beslissing wordt genomen door president Karzai, in overleg met de NAVO.
De Taliban is nog steeds een machtsfactor van belang. Nederland werkt samen met internationale partners aan de versterking van de capaciteit van de politie en de rechtsstaat.
Zijn de bevindingen in het NAVO-rapport volgens u representatief voor de situatie in en rondom Kunduz? Zo ja, welke praktische gevolgen heeft dit voor de Nederlandse trainingsmissie in Kunduz? Zo nee, wat is dan de situatie in Kunduz? Kunt u uw antwoord toelichten?
Reeds voor verschijning van dit rapport was de missie alert op de mogelijkheid dat opstandelingen proberen te infiltreren in de lokale veiligheidsdiensten.
De rekruten en agenten met wie wij werken worden allemaal onderworpen aan een Afghaans veiligheidsonderzoek voordat zij aan de basistraining mogen deelnemen.
Deelt u de conclusie in het rapport dat de Pakistaanse geheime dienst, de ISI, de Afghaanse Taliban direct steunt? Welke politieke consequenties verbindt u hieraan?
De regering deelt de zorgen van de VS en andere partners over mogelijke betrokkenheid van de Pakistaanse veiligheidsdiensten bij terroristische activiteiten in Afghanistan. Pakistan is een onmisbare schakel voor duurzame veiligheid en stabiliteit in Afghanistan. Nederland en de internationale gemeenschap blijven samenwerken met de Pakistaanse regering en aandringen op een daadkrachtige en effectieve aanpak van het terrorisme door Pakistan.
Een brochure betaald door het Duitse ministerie van Justitie |
|
Louis Bontes , Geert Wilders (PVV) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Gedachtegoed Wilders is voedingsbodem neonazi’s» in De Telegraaf van 2 februari 2012 en van de brochure «Zwischen Propaganda und Mimikry: Neonazi-Strategien in Sozialen Netzwerken» van de Duitse Amadeu Antonio Stiftung?1
Ja.
Acht u het gepast dat de Duitse minister van Justitie Sabine Leutheusser-Schnarrenberger een brochure betaalt en het voorwoord schrijft waarin het gedachtegoed van PVV-fractieleider Geert Wilders een voedingsbodem voor Duitse neonazi’s en hun willekeurige moorden wordt genoemd?
Deze bewering staat niet in de brochure «Zwischen Propaganda und Mimikry; Neonazi-Strategien in Sozialen Netzwerken». Wel bevat de brochure twee feitelijke verwijzingen naar een bezoek van de heer Wilders aan de Duitse partij Die Freiheit om een lezing te geven en naar een logo dat door de heer Wilders gebruikt zou worden. Daarnaast bevat zij een «screen shot» van een facebook-pagina van Die Freiheit, waarin de lezing van de heer Wilders wordt aangekondigd, met foto van de heer Wilders.
Neemt u afstand van de betreffende schandelijke beweringen in de brochure?
In de context van de brochure kunnen bovengenoemde verwijzingen de indruk wekken dat de heer Wilders buiten de rechtsstaat en de parlementaire democratie functioneert. Een dergelijke interpretatie is onjuist en zou ongepast zijn. Ik neem hier dan ook nadrukkelijk afstand van.
Bent u van plan de Duitse ambassadeur te ontbieden om met kracht te protesteren tegen het betalen met Duits belastinggeld van brochures die lasterlijk zijn voor een belangrijke Nederlandse politieke partij en haar fractievoorzitter?
Nee, er zijn directe contacten met het Duitse ministerie van Justitie over dit onderwerp waarin de boven beschreven Nederlandse positie is gemarkeerd.
Christelijke homotherapie |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD), Ineke van Gent (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kunt u precies aangeven op welke wijze de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) het onderzoek gericht op het onderdrukken van de homoseksuele geaardheid heeft uitgevoerd?
Het bezoek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) aan zorgorganisatie Different maakte onderdeel uit van het toezicht op nieuwe toetreders in de zorg die vallen onder de Kwaliteitswet zorginstellingen. Aangezien nieuwe zorgaanbieders en/of nieuwe zorgbehandelingen risico’s met zich mee kunnen brengen, geeft de IGZ hieraan prioriteit en komt direct in actie wanneer er meldingen bij de IGZ binnenkomen of wanneer de IGZ onderzoekswaardige signalen over nieuwe zorgaanbieders opvangt zoals in het geval van zorgorganisatie Different. De IGZ heeft, mede op mijn verzoek, dan ook snel onderzoek verricht: naar aanleiding van het betreffende bericht in Trouw op 17 januari heeft de inspectie op 19 januari een inspectiebezoek aan zorgorganisatie Different gebracht en hierover een rapport uitgebracht (zie www.igz.nl).
Het doel van de inspectie was om enerzijds na te gaan of er bij Different daadwerkelijk sprake is van de door de media genoemde «homotherapie» (behandeling gericht op het «genezen» van homoseksualiteit) en anderzijds of er bij Different sprake is van (voorwaarden voor) het bieden van verantwoorde zorg. Het onderzoek bestond uit een aantal onderdelen:
Dit onderzoek van de IGZ krijgt een vervolg aangezien de inspectie kritiek heeft op vooral de diagnosestelling van Different (en de rol van Europsyche hierbij). De inspectie zal tussen nu en 15 maart opnieuw een (onaangekondigd) inspectiebezoek aan Different brengen.
Klopt het dat de IGZ uitsluitend met de betreffende instelling (Different) heeft gesproken? Zo ja, bent u in dat geval van mening dat het om een grondig onderzoek gaat?
Nee, zie ook mijn antwoord op vraag 1. Voorts is hier van belang dat de IGZ via een nieuwsbericht en via een radiointerview heeft laten weten dat wanneer de IGZ alsnog meldingen van (ex-) clienten zou ontvangen die er op wijzen dat de behandeling van Different zich toch (deels) zou richten op het «genezen» van homoseksualtiteit, de IGZ deze meldingen direct zal onderzoeken en zo nodig maatregelen zal treffen. Ik heb dat in antwoorden op eerdere Kamervragen ook nog eens onder de aandacht gebracht. Een belangrijk gegeven hierbij is dat de ex-cliënten die zich tot nu toe hebben gemeld, langer dan 5 jaar geleden cliënt van Different waren. Op dat moment was er sprake van pastorale zorg en niet van zorg gefinancierd door de zorgverzekeringswet. Binnen de zorgorganisatie Different is een aantal zaken herijkt, zie mijn antwoord op vraag 3.
Heeft de IGZ gesprekken gevoerd met meerdere ex-cliënten/spijtoptanten van de betreffende instelling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u precies aangeven op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat de therapieën inderdaad niet zijn gericht op het onderdrukken van de homoseksuele geaardheid, dan wel verandering van de seksuele voorkeur?
Zie mijn antwoord op de vragen 1 en 2. Hieraan voeg ik toe dat een zevental cliënten van Different aan de IGZ bevestigen dat de behandeling gericht is op ondersteuning en begeleiding van cliënten die worstelen met hun homoseksuele gevoelens in relatie tot hun geloof. De behandeling is niet gericht op het onderdrukken of genezen van de homoseksualiteit maar op het aanvaarden van wie je bent, het beleven van gevoelens en daarbij eigen overwegingen te maken om wel of niet een homoseksuele relatie aan te gaan, zo heeft de IGZ mij laten weten.
Eén cliënt, die negen jaar geleden in begeleiding was bij Different, geeft aan dat hij lange tijd erg heeft vastgehouden aan de «succesverhalen» van degenen die er in slaagden hun homoseksualiteit niet langer te beleven. Deze cliënt vraagt zich af of het reëel is om (op de langere termijn) vermindering van psychisch lijden van homoseksuele christenen te verwachten in een klimaat waarbinnen homoseksualiteit wordt geproblematiseerd. Hij geeft aan dat het erg belangrijk is dat Different eerlijk is over haar zorgaanbod en de behaalde resultaten op langere termijn.
Heeft de IGZ zich tijdens het onderzoek tevens gewend tot andere organisaties (bijvoorbeeld homo-organisaties), waar (ex-)cliënten van de betreffende instelling zich gemeld hebben (en nog altijd melden)? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Heeft de IGZ de verhalen/klachten van (ex-)cliënten van de betreffende instelling, zoals bijvoorbeeld de afgelopen weken verschenen in de media, onderzocht? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op de vragen 1, 2 en 3. Ook de verhalen/klachten van (ex-)clienten die zich tot de media hebben gewend, zijn onderzocht voor zover zij bereid waren in contact te treden met de inspectie.
Heeft de IGZ onderzoek gedaan naar opvattingen over homoseksualiteit, zoals waargenomen bij en uitgedragen door betrokkenen van de Stichting tot Heil des Volks waar Different een onderdeel van is?1 Zo nee, waarom niet? Zo ja, zijn deze opvattingen ook daadwerkelijk bij het onderzoek betrokken?
De IGZ heeft aan Different het volgende te kennen gegeven: homoseksualiteit is een geaardheid en geen ziekte. Behandeling gericht op (pogingen tot) het «genezen» (of onderdrukken) van homoseksualiteit kan derhalve nooit conform de vigerende richtlijnen zijn. De Raad van Bestuur onderschrijft deze zienswijze en stelt dat in de pers helaas een verkeerde voorstelling van zaken is ontstaan.
Kunt u concreet en uitgebreid aangeven wat precies moet worden verstaan onder een behandeling die gericht is op cliënten met homoseksuele gevoelens, en «op het aanvaarden van wie men is en daarin een keuze maken voor het wel of niet aangaan van een homoseksuele relatie»? Zo nee, waarom niet?
In de behandeling ligt de nadruk op het psychisch lijden en het ondersteunen en begeleiden van de cliënt met het omgaan met zijn homoseksuele gevoelens in relatie tot zijn geloof . Patiënten melden zich aan bij Different en de psychiater van Different doet een deel van de intake en stelt een diagnose en behandelplan op. De begeleiding van Different wordt veelal ingezet op geleide van gesignaleerde ambivalente gevoelens als gevolg van homoseksualiteit/seksuele problematiek. In een aantal gevallen is sprake van (gediagnosticeerde) depressieve gevoelens als gevolg van genoemde ambivalentie. De ambulante behandeling wordt uitgevoerd door een maatschappelijk werker en een verpleegkundige.
Met verwijzing naar mijn antwoord op vraag 1 ten aanzien van het vervolgonderzoek van de inspectie merk ik ten aanzien van de diagnostiek en behandeling het volgende op. De IGZ constateerde op 19 januari jl. dat Different in veel gevallen geen gedegen diagnose stelt. De inspectie verwacht directe maatregelen om voor de cliënten van Different deugdelijke diagnoses te stellen en de psychiatrische behandeling, indien geïndiceerd, te laten voldoen aan de standaarden en richtlijnen voor psychiaters van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (richtlijnconforme behandeling). Ook verwacht de IGZ eerlijke voorlichting van Different over haar zorgaanbod en de (langere termijn) resultaten. Tenslotte verwacht de inspectie een uitgebreidere gedragscode waarin de bejegening ten aanzien van cliënten die worstelen met hun homoseksuele identiteit en het christen-zijn wordt geëxpliciteerd. De IGZ monitort deze verbetermaatregelen de komende periode en zal binnen 2 maanden een nieuwe toets uitvoeren, gericht op deugdelijke diagnosestelling, voorlichting en gedragscodering.
De business case van de Van Braam Houckgeestkazerne door de gemeente Doorn |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de op 18 januari jongstleden gepubliceerde business case van de Van Braam Houckgeestkazerne (VBHKAZ) door de gemeente Doorn?1
Ja.
Wat is uw reactie op de stelling op pagina 7 uit de business case, dat «additionele en meer gedetailleerde informatie niet beschikbaar werd gesteld» door het ministerie van Defensie? Waarom heeft u daarvoor gekozen?
De motie van de leden Bosman en Knops (Kamerstuk 33 000, X, nr. 35) verzoekt de regering met betrekking tot de locaties Weert en Doorn «de lokale besturen de kans te geven om zo spoedig mogelijk met een gefundeerde onderbouwing te komen van hun initiatieven». In het overleg met de Kamer heb ik me bereid verklaard de daartoe benodigde informatie te verschaffen. Defensie heeft de gemeente Utrechtse Heuvelrug vervolgens alle informatie gegeven.
In de ambtelijke contacten met de gemeente is onderstreept dat Defensie zelf de vergelijking tussen beide locaties maakt, zodra de rapportages daarover beschikbaar zijn. Die vergelijking omvat overigens meer dan alleen het ruimtelijke aspect, maar gaat ook in op oefenmogelijkheden en uiteraard op de financiën. De uitkomst hiervan wordt aan de Kamer gepresenteerd.
Is het waar dat de investeringsramingen en exploitatielasten voor nieuwbouw in Zeeland niet beschikbaar werden gesteld? Zo ja, waarom heeft u daarvoor gekozen?
Zie antwoord vraag 2.
Worden er verschillende normbedragen gebruikt in het rapport over de nieuwe marinierskazerne in Zeeland ten opzichte van deze businesscase over een toekomstbestendige oplossing met gebruik van bestaande Defensie infrastructuur in Doorn?
Nee. Voor de marinierskazerne in Zeeland en voor de noodzakelijke nieuwbouw op de Van Braam Houckgeestkazerne worden dezelfde normbedragen gehanteerd.
Aan de gemeente Utrechtse Heuvelrug zijn de invoergegevens beschikbaar gesteld die de werkgroep Marinierskazerne Zeeland heeft gebruikt. Dat betreft bijvoorbeeld:
Defensie heeft de behoeftestelling die voor Zeeland wordt gehanteerd gedeeld met de gemeente Utrechtse Heuvelrug. De gemeente zelf heeft er vervolgens voor gekozen met betrekking tot de «boordplaatsers» op de Van Braam Houckgeestkazerne een lager percentage (35 procent) te gebruiken dan Defensie heeft opgegeven (45 procent).
Waarom heeft Defensie geen informatie over exploitatiekosten van Doorn beschikbaar gesteld, terwijl u in beantwoording van feitelijke vragen op 27 oktober jl. aangeeft dat de exploitatiekosten voor Doorn momenteel € 4,6 miljoen bedragen?2
Zoals uit het antwoord op de vragen 2 en 3 blijkt, heeft de gemeente alle informatie gekregen die ze nodig had voor een gefundeerde onderbouwing van haar initiatief. In de Kamerbrief Vervolg Herbeleggingsplan Vastgoed Defensievan 27 oktober 2011 en in de op 17 november 2011 aan de Kamer aangeboden antwoorden op de schriftelijke vragen zijn van alle af te stoten objecten alleen de totale exploitatiekosten gegeven.
Is het waar dat het noodzakelijke investeringsbedrag voor Vlissingen inmiddels is verlaagd, al dan niet van 250 miljoen euro tot 140 miljoen euro? Zo ja, op basis waarvan heeft u dit besluit genomen?
Er is nog geen noodzakelijk investeringsbedrag voor Vlissingen vastgesteld.
In welk stadium bevindt het onderzoek van de werkgroep Marinierskazerne Zeeland zich op dit moment?
Ik verwacht dat de werkgroep Marinierskazerne Zeeland op korte termijn haar rapport zal aanbieden. Dan zullen de beide business cases worden gevalideerd en met elkaar vergeleken.
Wanneer gaat u de business case voor een mogelijke marinierskazerne in Vlissingen vergelijken met de business case die Doorn heeft aangeleverd?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid voor de Kamer inzichtelijk te maken hoe de eenmalige en de structurele uitgaven en opbrengsten in meerjarige reeksen tussen Vlissingen en Doorn zich tot elkaar verhouden wanneer de business case van Vlissingen voltooid is?
Ja.
Aanpak van fraude met persoonsgebonden budgetten |
|
Renske Leijten |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kloppen de artikelen «Pgb-fraude niet bestraft, bewijs is nauwelijks mogelijk» en «Het bureau zou alle zorg uit handen nemen»? Kunt u uw antwoord toelichten?1
De zaken die in de genoemde artikelen worden besproken zijn mij bekend. Ik vind het onverteerbaar als er wordt gefraudeerd met zorggeld en fraudeurs mogelijk onbestraft zouden blijven. De aanpak van fraude met zorggeld, waaronder ook het pgb, heeft dan ook mijn voortdurende aandacht.
De conclusie die in de artikelen wordt getrokken dat onderzoeken naar pgb-fraude niet tot een veroordeling leiden of dat nadere maatregelen nodig zijn, is echter voorbarig. Mede naar aanleiding van signalen zoals in de artikelen beschreven, zijn in overleg met alle bij de fraudebestrijding betrokken partijen vorig jaar maatregelen uitgewerkt om pgb-fraude aan te pakken. Deze maatregelen zijn aangekondigd in mijn Programmabrief Langdurige zorg van 1 juni 2011 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 30 597, nr. 186) en inmiddels ingevoerd. De genomen maatregelen en de verbeterde samenwerking tussen de diverse partijen die bezig zijn met de zorgfraudebestrijding zullen naar ik verwacht de aanpak van pgb-fraude verbeteren.
Op welke wijze wordt er op dit moment (consequent) met het Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD) rapport over de fraudegevoeligheid van het Persoons Gebonden Budget (PGB) gewerkt?2 Bent u bereid te onderzoeken of er bij de opsporing van vermeende fraude of misbruik met PGB-gelden gebruik wordt gemaakt van dit rapport en/of andere expertise?3
Op dit moment wordt consequent gewerkt met het rapport waarnaar het eerste deel van de vraag verwijst als «SIOD rapport». Vermoedelijk wordt gerefereerd aan de Bestuurlijke rapportage «Marque» die is opgesteld door het Openbaar Ministerie. De aanbevelingen in dit rapport over het pgb-AWBZ zijn gericht op het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ), de zorgkantoren en de IGZ. Deze organisaties hebben naar aanleiding van de aanbevelingen hun werkzaamheden aangepast. Zo leggen de zorgkantoren met ingang van 2012 alle gegevens die zij ontvangen via de verantwoordingsformulieren volledig vast. Daarnaast hebben de knelpunten en aanbevelingen belangrijke input geleverd voor de maatregelen die ik heb genomen om fraude met de pgb-regeling te voorkomen, zoals dat er alleen nog bancaire betalingen aan hulpverleners zijn toegestaan.
De opsporing van vermeende fraude of misbruik met pgb-gelden kan zowel door de politie als door de FIOD of de SIOD geschieden. In de regiegroep verbetering zorgfraudebestrijding, het platform waar dit soort kennis wordt gedeeld, participerende genoemde drie organisaties. Ik ga ervan uit dat ook de aanbevelingen uit het genoemde rapport in dit gremium worden gedeeld en zie geen aanleiding dit te onderzoeken.
Erkent u dat het zeer kwalijk is dat mensen en/of organisaties die op een zeer georganiseerde en geraffineerde wijze en op grote schaal zorggelden in eigen zak steken onbestraft blijven? Zo ja, wat gaat u nu ondernemen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de analyse van het feit dat de tientallen rechtszaken met betrekking tot de fraude met PGB-gelden niet leiden tot veroordeling? Welke maatregelen gaat u treffen om dit te verbeteren?
Het Openbaar Ministerie heeft mij medegedeeld dat het merendeel van de zaken dat wordt genoemd in een artikel in de Volkskrant van 27 januari 2012 nog in onderzoek is, en dat de conclusie dat vervolging uitblijft, voorbarig is. Voor een deel vindt dat opsporingsonderzoek onder leiding van het Openbaar Ministerie plaats en deels gaat het om zaken waarin de behandeling ter terechtzitting al is aangevangen. In zijn algemeenheid geldt dat pgb-fraude zaken bewerkelijk en complex zijn. Zorgvuldige behandeling van deze zaken kost tijd. Maar de stelling dat pgb-fraude niet wordt aangepakt is onjuist.
Vindt u het terecht dat mensen die zorg organiseren via een PGB, en wakker liggen over de toekomst, in de krant moeten lezen dat georganiseerd misbruik onbestraft blijft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik draag er al het mogelijke aan bij om te bereiken dat fraude wordt voorkomen en waar het toch voorkomt dit wordt opgespoord en bestraft. De stelling dat pgb- fraude niet wordt aangepakt is onjuist. Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 1 en 3 al aangaf, zijn er de afgelopen jaren maatregelen genomen om de pgb-regeling fraudebestendiger te maken en de mogelijkheden voor opsporing en bestraffing van fraude te verbeteren. Uit signalen blijkt dat de fraudegevoeligheid van het pgb is toegenomen doordat de indicatiestelling, vanwege beperking van de administratieve lasten, steeds minder face to face plaatsvindt. Een van de maatregelen die ik daarom neem is het starten van een pilot waarbij face to face indicatiestelling bij een aantal risicogroepen opnieuw wordt ingevoerd.
Erkent u dat het niet uit te leggen is dat mensen en/of organisaties die op georganiseerde wijze tientallen miljoenen euro’s weten op te strijken door een fraudegevoelige regeling niet vervolgd worden? Erkent u tevens dat deze berichten niet van vandaag zijn, maar dat bij de invoering van de regeling gewaarschuwd is voor de grote mate van fraudegevoeligheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Welke resultaten heeft de ingestelde regiegroep opgeleverd en bent u zelf ook zo ongeduldig over de oplevering van voorstellen voor effectieve bestrijding van zorgfraude? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het kader van de regiegroep Verbetering zorgfraudebestrijding werken de aangesloten partijen nu ruim twee jaar met elkaar samen. In die periode is beleidsmatig en operationeel gewerkt aan betere fraudebestrijding. De ervaringen zijn positief. Een van de concrete resultaten betreft het door de regiegroep opgestelde pakket aan maatregelen om fraude met persoonsgebonden budgetten terug te dringen. De samenwerking laat echter zien dat in het hele proces van preventie, detectie, onderzoek en repressie verbeteringen mogelijk zijn. Ik ben blij met de tot nu toe bereikte resultaten en ik werk door aan het bestrijden van fraude met onverminderde aandacht in het hele proces voor preventie, detectie, onderzoek en repressie.
Wanneer is de uitkomst van de brede frauderisicoanalyse klaar? Kunt u deze analyse naar de Kamer sturen?
Zoals ik u in de beantwoording op uw eerdere vragen over het SIOD-rapport (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 462) heb laten weten, worden de risico´s op fraude in de zorg in kaart gebracht. Onder regie van VWS vindt er momenteel een risicoanalyse op fraude plaats in de AWBZ zorg in natura. Een eerste uitkomst daarvan wordt dit najaar verwacht. Die uitkomst zal ik naar de Kamer sturen. Een risicoanalyse op fraude in diverse sectoren van de cure is in voorbereiding. Zodra hier uitkomsten te melden zijn, zal ik de Kamer hierover informeren.
Bent u bereid opsporing van misbruik, fraude, diefstal of onjuiste besteding van zorggelden actief te registreren en na te gaan of er in deze zaken vaart gemaakt wordt met de vervolging? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren? Zo neen, waarom vindt u malversaties met door de burger opgebrachte zorggelden geen opsporingsprioriteit hebben?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 is de stelling dat pgb-fraude niet wordt vervolgd onjuist. Om beter zicht te krijgen op de omvang van de fraude ben ik bezig na te gaan op welke wijze een landelijk verzamelpunt van zorgfraudemeldingen het best kan worden ingericht. De bedoeling is dat alle vermoedens van zorgfraude daar bijeen worden gebracht en dat er vervolgens wordt bekeken welk signaal door wie wordt onderzocht. Het is van belang dat alle partijen waar mensen vermoedens van zorgfraude melden, hun zaken doorgeven aan dit verzamelpunt. Tevens wil ik afspraken maken met alle betrokken partijen over wat er met deze signalen gebeurt, wie ze gaat behandelen, hoe ze worden afgehandeld en welke lessen eruit getrokken kunnen worden voor verbetering van zorgfraudebestrijding. Om dit te kunnen realiseren, is mijn intentie een samenwerkingsovereenkomst te sluiten. Als dit zover is, dan zal ik de Kamer hierover informeren.
De risico's van software voor het op afstand besturen van industriële processen |
|
Gerard Schouw (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Scada-beveiliging een structureel probleem» Joost Schellevis?1
Ja.
Onderschrijft u de stelling van de schrijver dat, anders dan in het Cybersecuritybeeld Nederland 2011 wordt gesuggereerd, het niet nodig is om over uitzonderlijk geavanceerde software te beschikken om een aanval op een beheerssysteem van bijvoorbeeld een riolering te laten slagen?
Ja. Het is niet nodig om over uitzonderlijk geavanceerde software te beschikken om een aanval op een beheerssysteem van bijvoorbeeld een riolering te laten slagen. In het Cyber Security Beeld Nederland (CSBN) 2011 is niet anders gesuggereerd.
Het CSBNgaat enerzijds in op generieke risico's van SCADA-systemen en anderzijds op de specifieke mogelijkheid van een gerichte aanval met een variant op de Stuxnet malware om een vitaal proces te verstoren. Over dit laatste stelt het CSBN dat het ontwikkelen van een variant op Stuxnet om op soortgelijke wijze SCADA-systemen van andere vitale processen te verstoren «diepgaande kennis vereist van het aan te vallen proces».
Welke veiligheidseisen worden er gesteld aan Scada-systemen, zowel bij de overheid als in de commerciële sector? Hoe wordt hier toezicht op gehouden? Indien er toezicht gehouden wordt, wat is dan het beeld dat toezichthouders hebben van de veiligheid van de systemen?
Organisaties binnen de overheid en de commerciële sector zijn zelf verantwoordelijk voor hun SCADA-systemen.
Het NCSC adviseert de overheid en de commerciële sector over veiligheid van SCADA-systemen. Zo heeft het NCSC een checklist2 «security on-line SCADA-systemen» ontwikkeld . Deze adviezen zijn gezonden aan vitale organisaties bij de overheid en in de commerciële sector.
Toezicht op de veiligheid van SCADA-systemen ligt bij sectorale toezichthouders, die vallen onder de relevante vakdepartementen. Naast algemene wet- en regelgeving bestaat er op het sectorale niveau relevante wet- en regelgeving met daarbij voor de diverse sectoren van toepassing zijnde verplichtingen. Deze wet- en regelgeving laat zich veelal kenmerken door de specifieke focus op de sector.
Onderschrijft u de waarschuwing voor het gevaar van USB-sticks? Kunnen in cruciale industriële infrastructuren, zoals de kerncentrale van Borssele, datadragers van buitenaf, zoals usb sticks, vrij ingevoerd worden? Bestaan hier beveiligingsprotocollen voor?
Ik onderschrijf de waarschuwing voor het gevaar van USB-sticks. Het NCSC/Govcert.nl heeft in adviezen over informatiebeveiliging gewezen op de risico’s die zijn verbonden aan het gebruik van USB-sticks.
(Vitale) organisaties zijn zelf verantwoordelijk voor het uitvoeren van de adviezen van het NCSC, het opstellen van beveiligingsprotocollen en de naleving daarvan. Het valt nooit helemaal uit te sluiten dat datadragers van buitenaf worden ingevoerd. Met betrekking tot het door u aangehaalde voorbeeld van de kerncentrale Borssele merk ik op dat de beveiliging van de centrale in algemene zin een hoge prioriteit kent. Zo heeft in het najaar 2011 een stresstest safety door de vergunninghouder van de kerncentrale Borssele plaatsgevonden. Hierin is ondermeer onderzocht of, en zo ja op welke wijze, cyberaanvallen op onder meer sturingssystemen van de kerncentrale uitgevoerd kunnen worden. Geconcludeerd is dat de systemen in de kerncentrale goed uitgerust is om dit soort aanvallen te kunnen weerstaan.
Hoe beoordeelt u de veiligheidsrisico’s van Scada-systemen die rechtstreeks op het internet zijn aangesloten?
Het aansluiten van Industriële Controle Systemen(ICS) zoals SCADA op het internet vergroot de veiligheidsrisico’s. Voor alle systemen die een koppeling hebben met het internet geldt dan ook, dat hierbij uiterste zorgvuldigheid betracht dient te worden. De beveiliging van dergelijke systemen is een verantwoordelijkheid van ieder betrokken bedrijf of organisatie. Zoals gezegd zal het NCSC intensief samenwerken met de vitale sectoren om de kennis over SCADA-systemen en de beveiliging daarvan op een hoger niveau te brengen.
Is er op Europees niveau aandacht voor de veiligheidsrisico’s van Scada-systemen? Zo ja, welke activiteiten worden er op dit gebied ontplooid? Zo nee, bent u bereid hier aandacht voor te vragen?
Ook op Europees niveau is er aandacht voor de veiligheidsrisico’s van procesbesturingsystemenen en lopen er al diverse activiteiten.
Het bericht betreffende een compensatieregeling voor onvoldoendes op de faculteit der geesteswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam |
|
Harm Beertema (PVV) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Vijven, en toch een UvA-diploma»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een deflatie van diploma’s ongewenst is, zeker in het licht van het breed gedragen streven naar meer kwaliteit in het onderwijs?
Ik deel uiteraard de mening dat deflatie van diploma’s ongewenst is, maar zie op dit moment geen relatie tussen de plannen van de UvA waarvan in het artikel sprake is en een mogelijke diplomadeflatie.
Deelt u de mening dat door deze compensatieregeling van de Universiteit van Amsterdam (UvA) de eisen verlaagd worden, het diploma daarmee aan deflatie onderhevig is en de kwaliteit van het onderwijs geweld wordt aangedaan? Zo nee, waarom niet?
Uw mening dat de voorgestelde compensatieregeling van de UvA er aan bijdraagt dat de eisen verlaagd worden of dat de kwaliteit van het onderwijs er door geweld wordt aangedaan, deel ik niet.
De Faculteit Geesteswetenschappen werkt aan een nieuw onderwijs- en examenreglement, dat deze weken in concept voorligt en binnen de diverse geledingen en medezeggensschapsgremia (Ondernemingsraad, Facultaire Studentenraad, Opleidingscommissies) wordt besproken. Dit conceptreglement voorziet in de mogelijkheid dat studenten in het eerste halfjaar van hun propedeuse, bestaande uit twee clusters van vakken, een vijf voor een onderdeel kunnen compenseren met minimaal een zeven voor een ander onderdeel, mits in hetzelfde cluster.
De voorgestelde regeling is onderdeel van een pakket maatregelen, waaraan al enkele jaren gewerkt wordt. Dat pakket, dat overigens universiteitsbreed wordt uitgevoerd, is erop gericht de studenten meer bij hun studie te betrekken en de uitval te verminderen. Dat gebeurt enerzijds door het opvoeren van het aantal contacturen, de inzet van tutors en intakegesprekken, en anderzijds door een aanmerkelijke verscherping van de eisen die aan studenten worden gesteld. In het geval van de Faculteit Geesteswetenschappen (FGW) betekent dat, dat studenten die minder dan drie clusters (i.e. 42 of 48 ECTS-punten, afhankelijk van de studie) in het eerste jaar hebben behaald, niet verder mogen. Willen ze echter toch verder gaan, dan moeten ze van vooraf aan beginnen. Daarmee sluit de FGW aan bij een meer «klassikaal» georiënteerde propedeuse.
Deze maatregelen moeten ertoe leiden, dat studenten zich aan de studie committeren. Tien punten behalen per semester en zo in twee, drie jaar je propedeuse bij elkaar sprokkelen is er niet meer bij: je doet mee, of je doet niet mee.
De reden om in het eerste semester studenten binnen de twee samenhangende vakclusters de gelegenheid te geven een 5 eenmalig te compenseren is ingegeven vanuit pedagogische overwegingen. Empirisch onderzoek heeft laten zien dat het vooruitzicht een onvoldoende te kunnen compenseren, voor studenten een aanmerkelijke stimulans is om harder te werken. Om die reden kennen tal van andere universiteiten in binnen- en buitenland, waaronder de Erasmus Universiteit Rotterdam en Oxford, vergelijkbare regelingen.
Welke stappen kan en gaat u nemen om de kwaliteit van de diploma’s aan de UvA te waarborgen?
Ik zie geen aanleiding om op basis van de huidige plannen van de UvA stappen te ondernemen om met extra aandacht te kijken naar de kwaliteit van het onderwijs of de diploma’s van de UvA. De WHW staat toe om als onderdeel van een omvangrijker pakket maatregelen onder bepaalde omstandigheden een compensatiemaatregel in te voeren.
In artikel 7.12 b, derde lid (WHW) is geregeld dat de examencommissie onder door haar te stellen voorwaarden kan bepalen dat niet ieder tentamen met goed gevolg hoeft te zijn afgelegd.
Bent u bereid om te onderzoeken of een dergelijke compensatieregel ook in andere onderwijsinstellingen wordt gehanteerd? Zo nee, waarom niet?
Variaties op een compensatieregeling zoals die nu in de plannen van de UvA beschreven wordt, worden in ieder geval ook gehanteerd aan de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR). In de Strategische Agenda Hoger Onderwijs, Onderzoek en Wetenschap (Kamerstukken II 2011–2012, 31 288, nrs. 246 en 247) heb ik aangekondigd pilots met modernisering van examenregelingen (ook wel «Nominaal = Normaal» genoemd) te faciliteren met een experimenteer-AmvB. Deze is vooral gericht op uitbreiding van de toepassing van het bindend studieadvies in latere studiejaren. Ik verwacht dat ook andere instellingen dan de UvA en de EUR daarvan gebruik zullen maken.
Deelt u de mening dat het bekostigingssysteem waarbij een universiteit betaald krijgt aan de hand van het diplomarendement een perverse prikkel is die dergelijk schadelijk gedrag in de hand werkt? Zo nee, waarom niet?
In het vorige bekostigingsstelsel lag een grote nadruk op het afgeven van diploma’s: in het hbo circa 60–80% en in het wo circa 50%. In 2011 is echter een nieuw bekostigingsstelsel in werking getreden. Daarbij is de nadruk op de diplomabekostiging verlaagd naar ca. 20%. Er zijn dus stappen gezet om de systematiek van de bekostiging meer in evenwicht te brengen met de kosten die de instellingen jaarlijks aan opleidingen uitgeven. Overigens ben ik van mening dat het functioneel is om het behalen van een diploma onderdeel te laten zijn van de onderwijsbekostiging. Op die manier wordt de instelling gestimuleerd om de student naar de eindstreep toe te leiden.
In lijn met de Strategische Agenda worden stappen gezet om te komen tot een bekostigingssysteem waarin kwalitatieve prestaties zwaarder gaan meewegen.
In 2013 wordt de bekostiging van het hoger onderwijs verder aangepast. Ongeveer 7% van de onderwijsbekostiging wordt bestemd voor «kwaliteit en profiel». Het grootste deel van deze middelen is bestemd voor een voorwaardelijke financiering voor het verbeteren van onderwijskwaliteit en studiesucces. Daarnaast wordt een deel van de middelen selectief toegekend voor zwaartepuntvorming en profilering in het onderwijs. In de loop van 2012 maak ik hierover prestatieafspraken met elke individuele instelling. Het maken van de prestatieafspraken is voorwaardelijk voor de toekenning van financiële middelen. Dit is aangekondigd in de Strategische Agenda en in de hoofdlijnenakkoorden die in december 2011 zijn gesloten met de HBO-raad en de VSNU (Kamerstuk 31 288, nrs. 246 en 247).
Bent u bereid deze perverse prikkel te beëindigen, zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 6.
Het betalen van toon- en tipgeld |
|
Pieter Omtzigt |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Herinnert u zich nog de brief1, waarin uw ambtsvoorganger het beleid uiteen gezet heeft over de toon- en tipgeldregeling?
Ja.
Is het waar dat de rechter heeft bepaald dat in individuele gevallen de overeenkomst van de staat met de tipgever openbaar gemaakt dient te worden?2
In de uitspraak waarnaar wordt verwezen heeft de rechter inderdaad beslist dat de Belastingdienst de overeenkomst met de tipgever aan de belastingplichtige in die procedure moest verstrekken. De rechter heeft echter in dezelfde beslissing de Belastingdienst ook de ruimte gelaten om te volstaan met «een overzicht van de op de zaak betrekking hebbende stukken die om gewichtige redenen al dan niet gedeeltelijk geheim worden gehouden met daarbij een opgave van die redenen». De Belastingdienst heeft bij het uitvoeren van de uitspraak voor deze mogelijkheid gekozen.
De belastingplichtige nam met deze wijze van uitvoering geen genoegen en heeft de rechter vervolgens nogmaals gevraagd om de stukken ongeanonimiseerd te laten overleggen. Tot een nieuwe uitspraak is het echter niet meer gekomen omdat de rechter tijdens de zitting aangaf dat de Belastingdienst aan de beslissing in de uitspraak van 22 maart 2011 heeft voldaan.
Hoe vaak is er sinds het schrijven van de in vraag 1 bedoelde brief, toon- en tipgeld betaald door het Ministerie van Financiën, c.q. de Belastingdienst? Kunt u voor elk van de gevallen het bedrag vermelden en een algemene beschrijving geven van de zaak, alsmede de achterliggende overeenkomsten, zo nodig geanonimiseerd? Kunt u voor elk van de gevallen aangeven wat de (procentuele) relatie is met de opbrengsten/voordelen voor de staat?
Sinds het schrijven van de genoemde brief hebben zich geen nieuwe gevallen voorgedaan waarin tipgeld is betaald. Zoals in de brief is uiteengezet behoort tot het kader voor de tipgeldregeling onder meer dat geen concessies in de heffing- en invorderingssfeer worden gedaan en dat geen strafrechtelijke immuniteit wordt verleend.
Waren de ontvangers van toon- en tipgeld zelf onderwerp van strafrechtelijk of fiscaal onderzoek? Zo ja, is aan de betrokkenen gehele of gedeeltelijke immuniteit verleend?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is het beleid van het ministerie van Financiën voor het betalen van toon- en tipgeld in de situatie dat de tipgever directe schade ondervindt door het geven van de tip?
Zoals in de genoemde brief is uiteengezet behoort tot het geldende kader eveneens dat in alle gevallen een inschatting moet worden gemaakt van mogelijk aan het geven van de tip verbonden risico’s voor de tipgever en de betrokken ambtenaren. Dit betekent onder meer dat de Belastingdienst de tipgever wijst op de aan de tip voor hem persoonlijk mogelijk verbonden risico’s. In daartoe aanleiding gevende gevallen zal dit aspect in de overeenkomst met de tipgever worden meegenomen.
Kunt u aangeven of er ambtelijke instructies zijn aan medewerkers van Justitie en de Belastingdienst om tipgevers al dan niet te wijzen op de vigerende toon- en tipgeldregeling? Zijn er instructies hoe ze daar vervolgens mee dienen om te gaan?
Zoals in de genoemde brief is uiteengezet is uitgangspunt van het beleid van de Belastingdienst dat burgers informatie over ernstige vormen van belastingfraude om niet ter beschikking stellen van de Belastingdienst en dat betaling van tipgeld tot uitzonderingsgevallen behoort te worden beperkt. De Belastingdienst hanteert op dit punt een zeer terughoudend beleid. Dit betekent onder meer dat aan tipgevers geen hoge beloningen in het vooruitzicht worden gesteld, mede om een premiejagercultuur te voorkomen en crimineel gedrag niet uit te lokken.
Tipgeveraangelegenheden worden op centraal niveau beoordeeld en behandeld, waarmee eenheid van beleid is gegarandeerd.
Zo ja, kunt u deze instructies naar de Kamer sturen? Zo nee, bent u bereid deze op korte termijn te laten opstellen, zodat alle medewerkers van Justitie en de Belastingdienst in gelijke gevallen op dezelfde manier te werk gaan? Wilt u deze instructies dan, eventueel vertrouwelijk, naar de Kamer sturen?
Zie antwoord vraag 6.
Onder welk artikel van de rijksbegroting vallen de toon- en tipgelden die worden uitbetaald?
De door de Belastingdienst uitbetaalde tipgelden vallen onder artikel 1 van hoofdstuk IX B van de rijksbegroting.
Onder verwijzing naar de website van het Openbaar Ministerie waar staat: «Er is nog een aantal situaties waarin Justitie geld beschikbaar stelt om de opsporing en vervolging van ernstige strafbare feiten mogelijk te maken en te vergemakkelijken... Die zijn vastgelegd in de Regeling Bijzondere Opsporingsgelden van de minister van Justitie.» (http://www.om.nl/onderwerpen/item_147969/@121377/tipgeld_en_andere/) , kunt u de geldende regeling en regelgeving aan de Kamer doen toekomen?
Het vigerende beleid van de Belastingdienst is uiteengezet en toegelicht in de al genoemde brief van 2 februari 2010, Kamerstukken II 2009–2010, 31 066, nr. 85.
Mijn ambtgenoot van V en J heeft zich desgevraagd bereid getoond om de Regeling (circulaire) Bijzondere Opsporingsgelden alsnog in de Staatscourant te laten publiceren.
Het ontduiken van de werkvergunningplicht voor Roemeense en Bulgaarse werknemers door Nederlandse bedrijven |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), Martijn van Dam (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Meer detachering van Oost-Europeanen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat bedrijven detacheringsconstructies en ZZP-constructies2 misbruiken om de werkvergunningplicht voor arbeidskrachten uit Roemenië en Bulgarije te ontduiken? Zo nee, hoe verklaart u dan dat bedrijven steeds vaker van deze constructies gebruik maken?
Zoals ik in mijn brief van 27 februari 2012 aan uw Kamer3 heb aangegeven, is er sprake van een stijging van het aantal notificaties, van 9 756 in 2010 tot 13 364 in 2011. Deze toename van het totaal aantal notificaties is grotendeels toe te schrijven aan de bouw- en metaalsector. Tegenover deze toename staat echter niet een evenredige daling van het aantal tewerkstellingsvergunningen. Deze stijging van het aantal notificaties wijst dus niet op voorhand op misbruik. Signalen dat detacheringsconstructies worden misbruikt om de werkvergunningplicht te ontduiken voor arbeidskrachten uit Roemenië en Bulgarije neem ik echter zeer serieus.
Ik zal daarom laten onderzoeken wat de oorzaak is van de stijging van het aantal notificaties in verband met dienstverleningsconstructies. Tegelijkertijd zal ik maatregelen treffen tegen misbruik van de notificatieregeling. Ik verwijs daarvoor naar het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat bovengenoemde ontwikkeling onwenselijk is en ook strijdig is met de doelstelling van de motie Van Dam/Van Nieuwenhuize-Wijbenga3 en met uw eigen voornemen om geen enkele werknemer uit Roemenië of Bulgarije toe te laten op de Nederlandse arbeidsmarkt?
Het vrije verkeer van diensten staat toe dat arbeidskrachten van buiten de EU tijdelijk diensten in Nederland mogen verrichten voor een in een andere lidstaat gevestigde dienstverlener. Het moet dan gaan om zuivere dienstverlening, dus niet om diensten die uitsluitend bestaan uit het leveren van arbeidskrachten. Indien sprake is van schijnconstructies en onderbetaling moeten deze krachtig worden bestreden.
Zoals ik in het debat over verlenging van de overgangstermijn voor Bulgarije en Roemenië5 heb aangegeven, zal bij de herziening van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) een quotumregeling worden ingevoerd, waarbij het quotum voor bepaalde sectoren ook op nul kan worden gesteld.
Heeft u mogelijkheden om de bovengenoemde ontwikkelingen te bestrijden? Zo ja, welke? Heeft u overwogen deze in te zetten? Zo nee, waarom niet? Ziet u mogelijkheden om bedrijven die de werkvergunningplicht ontduiken op andere dan de gebruikelijke wegen aan te spreken en aan te pakken, zoals bijvoorbeeld het ontnemen van subsidies, belastingvoordelen en privileges? Zo ja, bent u bereid deze in te zetten?
Als werkgevers detacheringsconstructies misbruiken, is sprake van illegale tewerkstelling. Dat betekent een overtreding van de Wav en daarop staan forse boetes: de boete voor een werkgever bedraagt momenteel € 8 000,– per werknemer die illegaal tewerkgesteld wordt. In het kader van het wetsvoorstel fraudeaanpak dat ik binnenkort zal aanbieden wordt de boete voor werkgevers verhoogd tot € 12 000,– bij eerste overtreding, € 24 000,– bij tweede overtreding en € 36 000,– bij derde overtreding. Daarnaast wordt het mogelijk om werkzaamheden stil te leggen als een bedrijf meerdere keren de regels omtrent legale tewerkstelling overtreedt.
Daarbovenop wil ik ook andere maatregelen nemen om schijnconstructies tegen te gaan, zoals ik in mijn brief van 27 februari 2012 heb aangekondigd. Ik denk daarbij aan een aanscherping van de uitvoeringspraktijk, waarbij het UWV en de Inspectie SZW hun gegevens nog gerichter kunnen uitwisselen. Ook wil ik de termijn aanpassen waarbinnen genotificeerd moet worden (dat kan nu ook als de werkzaamheden al zijn begonnen) en de termijn begrenzen waarvoor de notificatie geldt. Op die manier wil ik misbruik van de notificatieregeling verder terugdringen.
Bovendien wil ik de Wet arbeid vreemdelingen aanvullen met de verplichting dat de werkgever bij controle schriftelijke bewijsstukken over moet kunnen leggen waaruit de aard van de arbeidsverhouding blijkt.
Deelt u de mening dat bij het veelvuldig en op grote schaal gebruik maken van detacheringsconstructies sprake is van onzuivere dienstverlening? Zo ja, bent u bereid om deze in samenwerking met de Arbeidsinspectie met voorrang te bestrijden? Zo nee, waarom niet?
Of sprake is van zuivere of onzuivere dienstverlening moet blijken uit de praktijk. De Inspectie SZW toetst bij controles of daadwerkelijk sprake is van zuivere dienstverlening.
De Inspectie SZW controleert nu al intensief op de naleving van regels omtrent legale tewerkstelling in de land- en tuinbouwsector. Specifiek ten aanzien van de champignonsector heb ik de Inspectie SZW gevraagd extra capaciteit in te zetten voor controles van bedrijven die een verhoogd risicoprofiel hebben. Ter versterking van de controles zal de Wav worden aangevuld met de verplichting dat de werkgever met bewijsstukken moet aantonen waaruit de aard van de arbeidsverhouding tussen hem en de arbeidskrachten blijkt.
Is het waar dat de inspectiedienst van uw ministerie bedrijven wel verplicht om melding te maken van een detacheringsconstructie maar dat nog niet wordt getoetst of sprake is van zuivere dan wel onzuivere dienstverlening? Zo ja, bent u van plan deze praktijk te wijzigen en hier in de toekomst wel op te toetsen?
Zie antwoord vraag 5.
Is het waar dat de kosten van deze arbeidskrachten een stuk lager liggen dan de kosten voor Nederlandse arbeidskrachten aangezien de detacheringbureaus in Roemenië en Bulgarije niet zijn gebonden aan premies, belastingen en cao-afspraken die in Nederland gelden? Deelt u de mening dat het feit dat het aantal gedetacheerde arbeidskrachten in de bouw in 2011 met 35% is gestegen ondanks de malaise in de bouwsector een bewijs is van verdringing en onwenselijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden?
Voor de Roemenen en Bulgaren die in Nederland zijn gedetacheerd, zijn de detacheringsbureaus gebonden aan de wettelijke minimumbepalingen en aan de «harde kern» van arbeidsvoorwaarden volgens de algemeen verbindend verklaarde cao in de betreffende sector. Daaronder vallen cao-loon, vakantiedagen, rusttijden, maximale werktijden, regels en voorwaarden voor uitzendwerk, veiligheidsmaatregelen en gelijke behandeling. Gedetacheerde arbeidskrachten hebben dus recht op dezelfde arbeidsvoorwaarden als Nederlandse arbeidskrachten.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 uiteen heb gezet, is de toename van het aantal notificaties voor mij aanleiding om de controle op misbruik van de notificatieregeling onverminderd voort te zetten en nieuwe maatregelen te treffen.
Kunt u aangeven of de in het artikel genoemde schatting dat tussen de 80 000 en 100 000 Roemenen en Bulgaren illegaal in Nederland werken ruwweg klopt? Zo nee, om welke aantal en schat u dat het hier gaat?
Cijfers over Roemenen en Bulgaren die illegaal in Nederland werken, zijn niet bekend. Schattingen van het aantal Roemenen en Bulgaren dat in Nederland verblijft, geregistreerd en niet-geregistreerd, lopen uiteen van 93 000 tot 117 000.6
De positie van vrouwen en het aanpakken van discriminatie in Egypte na de verkiezingen |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht van Amnesty International over zorgen om positie vrouwen en het aanpakken van discriminatie in Egypte na de verkiezingen?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de twee grootste partijen in Egypte deze fundamentele waarden niet onderschrijven?
De Partij voor Vrijheid en Gerechtigheid van de Moslimbroeders stelt in haar partijmanifest tegen discriminatie op grond van geslacht te zijn en mensenrechten te respecteren. Volgens officiële uitlatingen van vertegenwoordigers van de salafistische Nour-partij staat de partij geen discriminatie tussen mannen en vrouwen voor. Hoe zich dit in de praktijk zal vertalen moet nog blijken. De Nederlandse regering zal de nieuwe Egyptische regering ook wat betreft vrouwenrechten beoordelen op haar daden.
Hoe beoordeelt u de ontwikkeling van de positie van vrouwen in Egypte een jaar na de start van de revolutie op het Tahrirplein?
Vrouwen hebben een belangrijke rol gespeeld tijdens de gebeurtenissen van het afgelopen jaar. (Minder dan twee procent van het totale aantal zetels in het nieuwe parlement wordt nu bezet door vrouwen). Door de verslechterde veiligheidssituatie is seksueel geweld tegen vrouwen toegenomen.
Welke concrete stappen zult u zetten, in lijn met uw gezamenlijke statement met de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Hillary Clinton in 20112, om verbetering van de positie van vrouwen te bewerkstelligen?
Nederland is van oudsher een van de belangrijkste ondersteuners van vrouwenrechten in Egypte. Op dit thema vindt nauw overleg plaats met andere donoren, waaronder de VS. In officiële contacten met de Egyptische autoriteiten wordt het belang van vrouwenrechten benadrukt en wordt Egypte gewezen op zijn internationale verplichtingen op het gebied van mensenrechten. In 2011 heeft Nederland zich in de EU sterk gemaakt voor het bevorderen van de politieke participatie van vrouwen in de Arabische regio. Dit beleid wordt voortgezet.
Ik heb in 2011 een aantal nieuwe activiteiten opgestart in Egypte met als doel de economische en politieke rechten en participatie van vrouwen te bevorderen, met een budget van € 724 000 in 2012. Daarnaast hebben Egyptische Vrouwen NGO’s financiering aangevraagd bij het UN Women Fund for Gender Equality dat in 2011 en 2012 op de Arabische regio is gericht. Nederland heeft hierin voor 2011
€ 950 000 aan bijgedragen.
2578 onderschepte dode zeepaardjes op Schiphol |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat een Peruviaanse vrouw die op Schiphol betrapt is met 2578 dode zeepaardjes in haar koffer enkel een boete hoefde te betalen en vervolgens haar reis naar Hongkong kon voortzetten?1
Ja.
Was er hier sprake van een steekproef of van een stelselmatige controle waarbij deze dieren werden aangetroffen?
Volgens het Openbaar Ministerie ging het in dit geval om een steekproefsgewijze controle.
Deelt u de mening dat Nederland een internationale verplichting heeft om zeepaardjes, net zoals andere bedreigde diersoorten, te beschermen en de handel in deze diersoorten te voorkomen?
Het zeepaardje is beschermd op grond van het CITES-verdrag, waaraan op Europees niveau toepassing is gegeven via de CITES-basisverordening. Nederland onderschrijft de doelen van het verdrag ten aanzien van de regulering van de handel in bedreigde dier- en plantensoorten ter bescherming van deze soorten.
Kunt u inzicht geven in het aantal en de aard van de inbeslagnames van beschermde en bedreigde diersoorten in onze lucht- en zeehavens in de afgelopen drie jaar? Wat is er vervolgens gebeurd met de inbeslaggenomen dode dieren?
In de afgelopen drie jaar zijn onderstaande aantallen planten, dieren en onderdelen daarvan, die op grond van het CITES-verdrag en de CITES-basisverordening worden beschermd, door de douane in beslag of in bewaring genomen en bij Dienst Regelingen in bewaring gegeven.
2009
2010
2011
Dode materialen
490
520
510
Levende dieren en planten
20
30
40
Totaal
510
550
550
De categorie levende dieren en planten bestaat vooral uit planten. Er worden slechts enkele levende dieren per jaar in beslag of in bewaring genomen.
Er wordt eerst nagegaan of in beslag of in bewaring genomen levende dieren terug kunnen naar het land van herkomst. Wanneer dit niet mogelijk is, worden dieren opgevangen bij een opvangadres in Nederland. In beslag of in bewaring genomen dode dieren en planten of delen daarvan worden in de regel, na vrijgave door het Openbaar Ministerie, onttrokken aan het verkeer door vernietiging. Zij mogen niet worden verhandeld. Enkele dode materialen die zeer bijzonder zijn, kunnen worden gebruikt voor educatieve doeleinden.
Is het waar dat Nederland een belangrijke rol speelt in de illegale handel en doorvoer van exotische dieren? Zo nee, waaraan ontleent u die zekerheid? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
Ik beschik niet over aanwijzingen dat Nederland een belangrijke rol zou spelen in de illegale handel en doorvoer van exotische dieren. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 8.
Hoe hoog was de boete die de vrouw heeft moeten betalen? Waarom is de maximale strafmaat niet gehanteerd? In welke gevallen wordt de maximale strafmaat wel gehanteerd bij de illegale handel in bedreigde diersoorten?
Overtreding van het relevante artikel 13, eerste lid, van de Flora- en faunawet kan op grond van artikel 6, eerste lid onder 1, Wet op de economische delicten leiden tot een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaar, een taakstraf of een geldboete van de vijfde categorie. Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld dat in dit geval een transactie is aangeboden van € 3500, die door verdachte is geaccepteerd. Ook zijn de zeepaardjes in beslag genomen en aan het verkeer onttrokken. Het Openbaar Ministerie heeft bij het bepalen van de hoogte van het transactievoorstel rekening gehouden met de straf die de rechter in soortgelijke gevallen heeft opgelegd. Voorts zijn de persoonlijke omstandigheden, waaronder de draagkracht, van verdachte meegewogen. Ten slotte is overwogen dat, gelet op het feit dat verdachte geen woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, de kans op een geslaagde vervolging en executie van een eventueel vonnis betrekkelijk gering was geweest.
Het opleggen van een gevangenisstraf kan, dit ter beoordeling van de rechter, in beeld komen als het gaat om complexe zaken waarin sprake is van een grote bedreiging van de te beschermen belangen, en uit het gedrag van de verdachte(n) bijvoorbeeld blijkt van een hoge organisatiegraad, een commercieel motief, het meermalen overtreden van de wettelijke voorschriften en/of een hoge omzet.
Deelt u de mening dat deze straf te laag is gezien de enorme hoeveelheid zeepaardjes die de vrouw smokkelde en het feit dat alle soorten zeepaardjes in hun voortbestaan bedreigd worden?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het afschrikeffect van een boete zo laag is dat het mensen niet zal verhinderen bedreigde diersoorten (nogmaals) binnen te smokkelen, vooral gezien het feit dat de handel in bedreigde diersoorten erg lucratief is en individuen, die beschermde diersoorten smokkelen, vaak in opdracht werken van een crimineel georganiseerd netwerk? Deelt u de mening dat met het enkel opleggen van boetes aan deze individuen niet de bron, wordt namelijk de kopstukken uit de georganiseerde handel in dieren, aangepakt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen treft u om de georganiseerde handel in dieren effectiever aan te pakken?
In het strafvorderingsbeleid op het beleidsterrein natuur is opgenomen in welke gevallen, waaronder gevallen van het vervoeren van beschermde diersoorten, het volgens het Openbaar Ministerie gepast is een boete te eisen, waarbij afschrikking wordt meegewogen. Bij recidive vindt verhoging van de boetebedragen plaats. Ik heb met dit strafvorderingsbeleid ingestemd en sta daar nog steeds achter.
Met strafrechtelijk optreden tegen degenen bij wie de dieren zijn aangetroffen worden ook eventuele organisatoren op de achtergrond in zeker mate geraakt, doordat de in beslag genomen dieren niet verder kunnen worden verhandeld. Criminaliteit in relatie tot internationaal georiënteerde, georganiseerde handel is een prioriteit van de bijzondere opsporingsdienst van de NVWA en het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie. Om het afschrikeffect te verhogen wordt daarbij altijd gekeken naar de mogelijkheden om het wederrechtelijk verkregen voordeel af te pakken.
Onder verantwoordelijkheid van de Stuurgroep CITES zal in 2012 een proeftuin worden gestart gericht op (mogelijke) georganiseerde illegale handel in beschermde dier- en plantensoorten. Hieraan zullen ondermeer de NVWA, de politie en de douane deelnemen. Doelen zijn onder andere het blootleggen van (mogelijke) georganiseerde verbanden en het geven van adviezen voor de effectieve aanpak van internationaal georiënteerde (georganiseerde) criminaliteit op het gebied van CITES.
Deelt u de mening dat de smokkel in bedreigde diersoorten te vergelijken is met de handel in drugs, gezien het feit dat er in de handel in bedreigde diersoorten grote sommen geld omgaat en er vaak een netwerk van georganiseerde handel achter schuil gaat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de maatregelen en strafmaten gelijk te trekken aan de maatregelen en strafmaten die worden gehanteerd voor het tegengaan van drugshandel?
Het voor overtreding van artikel 13, eerste lid, van de Flora- en faunawet geldende strafmaximum van zes jaar gevangenisstraf is al het hoogst mogelijke strafmaximum voor een economisch delict. Op de in- en uitvoer van softdrugs is een strafmaximum gesteld van vier jaar gevangenisstraf. De in- en uitvoer van harddrugs kan met maximaal 12 jaar gevangenisstraf worden bestraft. Het relevante criterium is het beschermde belang. Het beschermde belang is bij het vaststellen van de strafmaat voor het handelen in harddrugs door de wetgever anders gewaardeerd dan bij de strafmaat voor het handelen in beschermde diersoorten. Ik zie geen aanleiding de door de wetgever gemaakte afweging ter discussie te stellen.
Overigens gelden de maatregelen uit Titel IIA van het Eerste Boek van het Wetboek van Strafrecht gelden al voor feiten die op grond van de Wet op de economische delicten en de Opiumwet zijn strafbaar gesteld.
op-schiphol.html
Het ontbreken van instemming bij experimenten met prestatiebelonging in het onderwijs |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Geen instemming gevraagd bij proef prestatiebeloning»?1
In 2011 is een aantal schoolbesturen al, vooruitlopend op de Regeling Prestatiebeloning in het onderwijs, aan de slag gegaan met prestatiebeloning in het onderwijs. Zij hebben, in overleg met leraren en de vertegenwoordiging van het personeel in de medezeggenschapsraad, de voorbereidingen getroffen voor het uitvoeren van een pilot. De ervaringen met de voorbereiding voor deze pilots door zowel de schoolbesturen als de begeleidende onderzoekers is goede input geweest voor de regeling waar ik de Kamer per brief over heb geïnformeerd. Ik heb eerder ook besloten om deze schoolbesturen, vooruitlopend op de regeling Prestatiebeloning in het onderwijs, al financieel te ondersteunen. Daarbij heb ik aan hen wel de eis gesteld dat bij continuering van de pilot het desbetreffende schoolbestuur alsnog een aanvraag doet conform de eisen in de regeling.
Is het waar dat niet alle van de op 17 november jl. gepresenteerde scholen die experimenteren met prestatiebeloning, daarvoor expliciet toestemming hebben gekregen van hun medezeggenschapsraad? Zo ja, op welke scholen heeft de medezeggenschapsraad geen expliciete toestemming gegeven? Zo neen, waarin zit het verschil van inzicht met de Algemene Onderwijsbond?
De schoolbesturen die als voorlopers van start zijn gegaan is voorafgaand aan subsidiering gevraagd of er draagvlak is bij het personeel voor het doen van een pilot. Dit werd in alle gevallen positief beantwoord. De schoolbesturen hebben echter niet om formele instemming van de medezeggenschapsraad gevraagd, door middel van een handtekening. Wel is in alle gevallen afstemming geweest met de medezeggenschapsraad.
Is het waar dat een medezeggenschapsraad altijd om instemming moet worden gevraagd wanneer er veranderingen zijn rondom de beloning van personeel? Zo ja, waarom is dat in deze gevallen niet gebeurd?
De Wet Medezeggenschap Scholen (WMS) en de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) zijn hier duidelijk over: instemming van de MR/OR is noodzakelijk bij vaststelling of wijziging van het beleid met betrekking tot de toekenning van salarissen, toelagen en gratificaties aan het personeel. In de regeling Prestatiebeloning in het onderwijs is deze eis nog eens expliciet benoemd. In het geval van deze voorlopers ben ik er vanuit gegaan dat deze schoolbesturen, waar nodig overleg zouden voeren met de MR/OR. Dit is in alle gevallen ook gebeurd.
Op welke wijze verschillen de gepresenteerde «voorloper»-scholen van de scholen die mee gaan doen aan de gepresenteerde experimenten, bijvoorbeeld wat betreft instemming van het personeel, alsmede de criteria waarmee prestatiebeloning wordt uitgekeerd?
De voorloper scholen vallen met hun pilot níet onder de regeling Prestatiebeloning in het onderwijs. De criteria die in de regeling zijn opgenomen waren voor deze voorloper-scholen niet van toepassing.
Waarom voldoen de gepresenteerde «voorloper»-scholen niet aan de criteria voor experimenten rondom prestatiebeloning?
Juist omdat het voorloperscholen waren. Hun ervaringen zijn input geweest voor het ontwerp van de regeling Prestatiebeloning in het onderwijs.
Waarom zijn tal van experimenten gestart die onvergelijkbaar zijn, aangezien niet in alle gevallen sprake is van instemming van het personeel?
Er zijn nog geen experimenten in het kader van de regeling Prestatiebeloning in het onderwijs gestart. Die worden pas na 1 april 2012 bekend gemaakt. De voorloperscholen hadden hun functie met name in de voorbereiding van de komende experimentperiode.
Hoeveel van de gepresenteerde «voorloper»-scholen zijn nu nog actief bezig met experimenten rondom prestatiebeloning?
De experimenten in Amsterdam (PO) en Zeeland (MBO) zijn in volle gang. In Noord-Holland-Noord (VO) hebben 2 van de 3 deelnemende schoolbesturen helaas besloten om met de pilot te stoppen.
Deelt u de mening dat de uitkomst van de experimenten op de «voorloper»-scholen weinig zinvol zijn, aangezien er geen draagvlak onder het personeel is vanwege het ontbreken van instemming door de medezeggenschapsraad?
Nee, die mening deel ik niet. Uiteraard is het wel van groot belang dat het personeel goed betrokken blijft.
Deelt u de mening dat de experimenten beter gestaakt kunnen worden, nu duidelijk is dat ze gebaseerd zijn op arbitraire criteria en er nog altijd geen draagvlak is onder het personeel? Zo neen, waarom niet?
De mening dat er sprake is van arbitraire criteria deel ik niet. Het uitgangspunt in de experimenten is dat de scholen zelf de prestatiecriteria formuleren op basis waarvan de prestatiebeloning wordt toegekend.
Hoe oordeelt u over het artikel in het Onderwijsblad2 waarin de onderzoeker over prestatiebeloning zegt: «Het is en blijft voor een deel tasten in het duister»?
Dat lijkt me een zeer terechte constatering van deze onderzoeker. Met de inrichting van een experimenteerperiode proberen we juist wat meer licht in de duisternis te brengen. Daar helpt de betreffende onderzoeker gelukkig ook hard aan mee.
Erkent u dat het bijzonder lastig wordt om algemene uitspraken te doen over prestatiebeloning in het onderwijs, aangezien alleen welwillende schoolbesturen meedoen met uw experimenten?
Ik ben er nog lang niet aan toe om algemene uitspraken te doen. Verder: het is inherent aan het werken met experimenten dat de aanvragers zelf willen uittesten hoe dit instrument in de praktijk uitpakt.
Deelt u de mening dat het onderwijs niet opnieuw moet worden opgezadeld met een kostbaar experiment dat een reële kans maakt om te mislukken? Zo nee, kunt u zich voorstellen dat talloze leraren niet zitten te wachten op prestatieloon, te meer omdat zij weten dat het budget hiervoor afkomstig is van bezuinigingen op het zogenaamde «passend onderwijs»?
Nee, die mening deel ik niet. Leraren krijgen graag waardering voor het werk dat zij doen en of dit type waardering in de Nederlandse situatie leidt tot betere resultaten kan alleen worden vastgesteld door experimenten te laten plaatsvinden.
Indien uw experimenten mislukken, betreurt u dan het feit dat het onderwijs drie jaar lang voor niets hiermee is lastig gevallen? Zo ja, is het dan niet wijzer om elders te experimenteren, alvorens het onderwijs hiermee te belasten?
Experimenten kunnen eigenlijk niet mislukken; zij dienen er immers voor om vast te stellen welke concrete prikkel wel of niet werkt.
Beperking bewegingsvrijheid van buitenlanders in Egypte |
|
Henk Jan Ormel (CDA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw mening over de invallen in kantoren van de Konrad Adenauer Stiftung, International Republican Institute (IRI) en National Democratic Institute (NDI) in Caïro, Luxor en Alexandrië?1
Vrijheid van vereniging en vrijheid van meningsuiting zijn essentieel in een democratische rechtsstaat. Ook EU Hoge Vertegenwoordiger Catherine Ashton heeft haar zorg over de invallen in een verklaring op 30 december jl. geuit. Zij heeft de Egyptische autoriteiten opgeroepen de niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) in staat te stellen hun werk ter bevordering van het transitieproces in Egypte te doen.
Kunt u aangeven welke buitenlanders Egypte niet meer mogen verlaten en wat daarvoor als reden wordt opgegeven door de Egyptische autoriteiten?
De Nederlandse ambassade in Cairo heeft geen bevestiging kunnen krijgen van het precieze aantal buitenlanders dat Egypte niet mag verlaten. Op basis van berichtgeving in de media wordt aangenomen dat circa veertien Amerikanen en zes Europeanen het land niet mogen verlaten omdat zij werken voor internationale NGO’s waartegen een gerechtelijk onderzoek loopt naar «illegale buitenlandse geldstromen».
Worden er juridische stappen en rechtszaken voorbereid tegen deze mensen? Zo ja, wat zijn de aanklachten?
Drieënveertig medewerkers van lokale en internationale NGO’s zullen strafrechtelijk worden vervolgd. De aanklacht luidt onder meer het oprichten en beheren van vestigingen van internationale organisaties zonder de hiervoor benodigde toestemming van de Egyptische regering, alsook het ontvangen van illegale fondsenuit het buitenland om deze organisaties in Egypte op te richten en te beheren.
Wat is uw mening over deze aanklachten en wat zijn de gevolgen voor Nederlandse niet-gouvernementele organisaties die in Egypte een bijdrage willen leveren aan democratisering?
De precieze gevolgen van de voorgenoemde aanklachten voor Nederlandse NGO’s in Egypte zijn nog niet goed in te schatten. Voor zover nu bekend betreffen de aanklachten van de Egyptische autoriteiten geen Nederlanders of door Nederland gefinancierde organisaties. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Biedt de Nederlandse ambassade in Cairo ook (net als de Amerikaanse ambassade) de mogelijkheid van onderdak aan Nederlandse staatsburgers in dienst van Nederlandse niet-gouvernementele organisaties in Egypte?
Nederlanders in dienst van Nederlandse NGO’s in Egypte ontvangen indien nodig consulaire hulp van de Nederlandse ambassade in Egypte. Dat is nu niet aan de orde.
Bent u bereid om in krachtige bewoordingen aan te dringen op bewegingsvrijheid voor buitenlanders in Egypte?
Ik sluit mij volledig aan bij het strakke standpunt van de EU Hoge Vertegenwoordiger Ashton, zoals verwoord in haar verklaring van 1 februari jl. Het maatschappelijk middenveld vervult een cruciale rol in het transitieproces van Egypte. Eventuele onderzoeken naar NGO’s die financiële steun uit het buitenland krijgen dienen plaats te vinden binnen de daarvoor bestaande juridische kaders. De Hoge Vertegenwoordiger dringt er terecht met klem op aan bij de Egyptische autoriteiten om de vrijheid van vereniging te respecteren en NGO-wetgeving aan te nemen die volledig voldoet aan internationale standaarden.
Wilt u het initiatief nemen om de beperking van bewegingsvrijheid voor buitenlanders in Egypte ook in Europees verband te veroordelen?
Nederland heeft EU Speciaal Vertegenwoordiger voor het zuidelijke Middellandse Zeegebied, Bernardino León, gevraagd deze kwestie tijdens zijn bezoek aan Egypte krachtig aan de orde te stellen bij de Egyptische autoriteiten.
Kunt u de vragen beantwoorden vóór 7 februari, wanneer de Kamer met u spreekt over de Arabische regio?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
De langstudeerdersboete voor premasterstudenten |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Wie moet er betalen voor de compensatie van de langstudeerdersboete die premasterstudenten volgens u onterecht krijgen opgelegd?1
De instellingen zullen premasterstudenten compenseren die langstudeerder worden als gevolg van het feit dat zij voor hun premaster in een masteropleiding zijn ingeschreven. Daarover heb ik de afgelopen maanden met een aantal instellingen overleg gevoerd.
Zal het feit dat universiteiten en het ministerie het hierover vooralsnog niet eens lijken te zijn zorgen voor vertraging in de compensatie voor de getroffen studenten?
Er is geen sprake van vertraging. De instellingen zullen de betreffende premasterstudenten per aankomend studiejaar en daarna compenseren.
Zitten er meer weeffouten in de langstudeerdersmaatregel die aan de orde moeten komen in een tv-programma voordat ze worden hersteld?
De kwestie van de premasters was mij bekend nog voordat er een tv-programma aan werd gewijd. Er is overleg geweest met een aantal instellingen die hierover een brief hebben gestuurd. Dit heeft geleid tot de oplossing verwoord in het antwoord op vraag 1.
Het bericht dat Nederland zich niet houdt aan Europese aanbestedingsregels |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Hans Hillen (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «EU laakt Nederlandse aanbestedingen defensie»1, waaruit blijkt dat Nederland zich niet houdt aan de Europese aanbestedingsregels op defensiegebied, wat nadelig is voor de markt van bijvoorbeeld wapen- en munitieproducenten?
Ik heb kennisgenomen van het bericht.
Is het waar dat Nederland zich niet aan de regels houdt? Zo ja, lukt het om binnen twee maanden concrete maatregelen te treffen, om een gang van de Europese Commissie naar het Europees Hof van Justitie te voorkomen? Welke sancties hangen Nederland boven het hoofd als het niet lukt?
Nederland heeft op 26 januari 2012 een «met redenen omkleed advies» ontvangen van de Europese Commissie. Hierin stelt de Commissie vast dat Nederland nog geen maatregelen heeft genomen voor de omzetting van richtlijn 2009/81/EG naar nationaal recht. De implementatietermijn voor de omzetting van de richtlijn is verstreken op 20 augustus 2011. In het Advies verzoekt de Commissie aan Nederland om binnen twee maanden alsnog maatregelen te nemen om aan de implementatie te voldoen. Als Nederland niet voldoet aan het verzoek van de Commissie, dan kan de Commissie voor het Europese Hof van Justitie een procedure beginnen vanwege het niet-voldoen aan de verplichting van omzetting van de richtlijn. Het Hof kan aan Nederland een dwangsom opleggen of betaling van een forfaitaire som.
Het wetsvoorstel Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied (Kamerstukken II, 2010/2011, 32 768), dat ziet op de omzetting van de richtlijn 2009/81 in nationale wetgeving, heb ik, mede namens de minister van Defensie, op 11 mei 2011 voor behandeling aan uw Kamer verzonden. De nota naar aanleiding van het verslag waarin ik, mede namens de minister van Defensie, uitvoerig op de gestelde vragen antwoord heb gegeven, is op 18 november 2011 aan uw Kamer verstuurd. Nederland kan voldoen aan het verzoek van de Commissie zo spoedig als het wetsvoorstel door uw Kamer en de Eerste Kamer is goedgekeurd en de wet in werking treedt.
Welke concrete maatregelen neemt u om de Europese afspraken over de aanschaf van defensiemateriaal zo snel mogelijk in nationale wetgeving om te zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke termijn voldoet Nederland aan de eisen van de Europese Commissie?
Zie antwoord vraag 2.
De privacyvoorwaarden van Google |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de aanpassing van de privacyvoorwaarden van Google?1
Ja.
Klopt het dat naast het «in elkaar schuiven» van de verschillende voorwaarden van Google-producten ook de data van gebruikers door verschillende producten heen meer gecombineerd gaat worden?
Naar aanleiding van de aankondiging van Google om zijn privacybeleid aan te passen hebben de onafhankelijke Europese privacytoezichthouders – verenigd in de zogeheten Artikel 29-werkgroep – besloten te analyseren wat de mogelijke consequenties zijn van het nieuwe privacybeleid voor de bescherming van de persoonsgegevens van de inwoners van de EU. De Franse dataprotectieautoriteit (La Commission Nationale de l'Informatique et des Libertés, CNIL) heeft hierbij de leiding. De brief van de Artikel 29-werkgroep aan Google is via een website beschikbaar (zie voetnoot)2.
Ik wacht de uitkomsten van de stappen van de Europese toezichthouders af alvorens ik u kan informeren over de gevolgen van de nieuwe privacyvoorwaarden van Google.
Betekent dit in de praktijk dat Google nog meer van verschillende consumenten te weten komt zonder een duidelijke opt-in? Is een opt-in hoe dan ook niet wenselijk wanneer zoveel informatie wordt verzameld? Is dit niet zelfs wettelijk verplicht vanuit bijvoorbeeld de Wet bescherming persoonsgegevens? Wat zijn de wettelijke beperkingen voor het verzamelen en combineren van data vanuit verschillende producten?
De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) stelt eisen aan de verwerking van persoonsgegevens. Onder verwerking van persoonsgegevens wordt in de Wbp tevens verstaan het verzamelen, samenbrengen en met elkaar in verband brengen van persoonsgegevens. Persoonsgegevens mogen op grond van artikel 8 van de Wbp alleen worden verwerkt indien hiervoor een in artikel 8 genoemde verwerkingsgrond bestaat. Persoonsgegevens mogen onder meer worden verwerkt indien de betrokkene voor de verwerking zijn ondubbelzinnige toestemming heeft verleend. Vanuit het perspectief van de gebruiker is een opt-in (toestemming) vaak te verkiezen boven een opt-out (verzet).
Het College Bescherming Persoonsgegevens (Cbp) hanteert als richtlijn dat het uitblijven van een reactie (opt-out) niet gelijk staat aan het geven van toestemming. Dat is ook als uitgangspunt vastgelegd in een gemeenschappelijk standpunt over het begrip toestemming van 13 juli 2011 van de Europese privacytoezichthouders (Artikel 29-werkgroep).
Een mogelijke andere verwerkingsgrond is het zogeheten gerechtvaardigd belang van de verantwoordelijke, bedoeld in artikel 8, onderdeel f, van de Wbp.
De verantwoordelijke moet dan wel een afweging maken tussen zijn eigen belang en het belang van de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene of derden, in het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Bij deze afweging speelt de gevoeligheid van persoonsgegevens een grote rol. De verantwoordelijke moet daarbij ook voldoen aan de eisen die de Wbp stelt, zoals de welbepaaldheid van het doeleinde van de gegevensverwerking en de verplichting dat doeleinde uitdrukkelijk te omschrijven. Indien de gegevensverwerking noodzakelijk is ter behartiging van een gerechtvaardigd belang van de verantwoordelijke én het belang van de betrokkene niet prevaleert, dan kan mogelijk met een opt-out constructie worden volstaan.
Het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) oordeelt als onafhankelijk toezichthouder of deze belangenafweging juist is verricht en daarmee of de gegevensverwerking rechtmatig is.
Of de nieuwe privacyvoorwaarden van Google in strijd zijn met de privacywetgeving wordt door de verantwoordelijke, onafhankelijke toezichthouders vastgesteld. Het CBP is op grond van artikel 52, tweede lid, van de Wbp een onafhankelijk bestuursorgaan, belast met het toezicht op de naleving van de Wbp, en werkt in dit verband nauw samen met de Franse dataprotectieautoriteit, die de leiding heeft in dezen (zie ook het antwoord op vraag 2).
Deelt u de mening dat er op het moment geen serieus alternatief is voor Google op bijvoorbeeld het gebied van «zoeken», zodat de geboden opt-out («niet meer gebruik maken van») de facto niet bestaat? Wat valt hier vanuit een mededingingsoogpunt over te zeggen? Maakt Google gebruik van haar marktmacht bij het aanpassen van de privacyvoorwaarden? Vindt u dit wenselijk?
De consolidatie van de verschillende door Google gehanteerde privacyvoorwaarden, die het voor Google mogelijk zou maken om data uit verschillende diensten van de bij haar ingelogde gebruikers te combineren, lijkt alleen relevant voor gebruikers die zich voor één of meer diensten bij Google hebben aangemeld. Hoewel Google op dit moment in Nederland de meest gebruikte internetzoekmachine is, bestaan er voor gebruikers alternatieven om informatie op internet op te zoeken. Bovendien is het niet noodzakelijk om bij Google een gebruikersaccount aan te maken en daarop in te loggen om van de zoekmachine van Google gebruik te kunnen maken. Reeds aangemelde gebruikers kunnen er daarnaast ook voor kiezen om niet ingelogd gebruik te maken van de zoekmachine. Op grond van artikel 24 van de Mededingingswet en artikel 102 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is het ondernemingen met een economische machtspositie verboden om hiervan misbruik te maken. Het is aan de verantwoordelijke toezichthouders (respectievelijk de Nederlandse Mededingingsautoriteit en de Europese Commissie) om in te grijpen wanneer dit aan de orde zou zijn.
Deelt u de mening dat het gebrek aan alternatief in het bijzonder geldt voor gebruikers van een Android-telefoon? Gebruikers hebben immers al gekozen voor Google en hebben niet de mogelijkheid om per 1 maart te stoppen met het gebruikmaken van Google-diensten omdat dan de telefoon waardeloos wordt vindt u dit wenselijk?
Google heeft mij bericht dat mensen door de wijziging van privacyvoorwaarden niet gedwongen worden om Google-diensten te gebruiken die zij voordien niet gebruikten. Het maakt het mogelijk om een Google-gebruiker die is ingelogd als één gebruiker te beschouwen en beter te bedienen in de door hem gekozen Google-diensten. Google-gebruikers die een afzonderlijk account prefereren kunnen ook na 1 maart een separaat account hanteren of een nieuwe account aanmaken voor een bepaalde Google-dienst zoals Picasa of een Android-apparaat. Google geeft ten slotte aan dat gebruikers Google’s Data Liberation functionaliteit kunnen gebruiken om hun eigen gegevens naar een andere (Google-)dienst te verhuizen.
Als een gebruiker helemaal geen Google-account meer wenst, betekent dit een beperking in de functionaliteiten van Android.
Op wat voor termijn kan de Kamer uitvoering verwachten van de motie Gesthuizen/Verhoeven2 waarin het kabinet wordt gevraagd zijn mening te geven over dergelijke zaken?
De uitvoering van de motie Gesthuizen/Verhoeven, waarin wordt verzocht om een visie op de privacy, veiligheid en bescherming van burgers op internet, zal in het voorjaar aan uw Kamer worden aangeboden.
De dochter van Mensenrechtentulpwinnares Ni Yulan |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat de dochter van de winnaar van de Mensenrechtentulp 2011 Ni Yulan vandaag is opgepakt op het vliegveld van Peking op weg naar Nederland, waar zij de Mensenrechtentulp voor haar moeder in ontvangst zou nemen?
Ja, op 25 januari jl. is de dochter op het vliegveld in Peking aangehouden en meegenomen naar een politiebureau waar zij dezelfde dag weer is vrijgelaten.
Bent u, wanneer de berichten kloppen, bereid de Chinese ambassadeur per ommegaande te ontbieden om uitleg te verschaffen over deze situatie? Zo neen, waarom niet?
Ik heb onmiddellijk bij de Chinese Ambassadeur in Den Haag en in Peking om tekst en uitleg gevraagd over deze situatie. De Chinese autoriteiten beschouwen het verhinderen van de reis van mevrouw Dong Xuan als een binnenlandse aangelegenheid en stellen het toekennen van de mensenrechtentulp aan mevrouw Ni Yulan niet op prijs.
Wat was de betrokkenheid van de Nederlandse ambassade bij de reis van de dochter van Ni Yulan? In hoeverre heeft u zich ingezet voor een voorspoedige reis?
De secretaris van de jury van de Mensenrechtentulp regelt zoals gebruikelijk bij alle winnaars, in samenwerking met het ministerie de reis naar Nederland. Het ministerie heeft de Nederlandse vertegenwoordiging geïnstrueerd de dochter van de laureaat, Dong Xuan, een inreisvisum te verstrekken.
Heeft de Nederlandse ambassade in Peking inmiddels contact opgenomen met de Chinese autoriteiten om hier opheldering over te vragen? Zo neen, welke stappen hebben zij ondernomen en zijn zij voornemens te ondernemen?
Ja. De Nederlandse Tijdelijk Zaakgelastigde in Peking heeft op 26 januari bij de waarnemend Directeur Generaal Europa op het Chinese ministerie van Buitenlandse Zaken om tekst en uitleg gevraagd.
Welke concrete stappen zult u zelf verder nemen?
De ceremonie zal op 31 januari plaatshebben. Ik zal daar spreken.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden?
Ja.
‘Overheden laten 30 procent energiebesparing liggen’ |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Overheden laten 30 procent energiebesparing liggen»?1
Ja.
Bent u het eens met de constatering in het artikel dat het aanstellen van een energiemanager 15 procent aan energie kan besparen en dat het uitbesteden van het onderhoud en beheer een besparing van 30 procent oplevert? Zo nee, waarom niet?
Nee, het realiseren van een energiebesparing van 15 procent tot 30 procent vraagt meer dan alleen het aanstellen van een energiemanager of het uitbesteden van onderhoud en beheer. Een energiemanager kan wel een belangrijke rol spelen bij het implementeren van de maatregelen. Wanneer een organisatie zelf onvoldoende kennis en/of capaciteit heeft om het energiebeheer vorm te geven, kan de gebouweigenaar ervoor kiezen om het onderhoud en beheer uit te besteden. Afhankelijk van het type en de toestand van het gebouw is een pakket aan energiebesparende maatregelen nodig om deze energiebesparing te bereiken. Uit ervaring blijkt dat met een pakket aan rendabele maatregelen gemiddeld tussen de 15 tot 20 procent energie kan worden bespaard. Daarnaast wordt op dit moment geëxperimenteerd met innovatieve contractvormen, zoals onderhoud- en energieprestatiecontracten, waarmee in specifieke situaties een verdergaande besparing kan worden gehaald.
Kunt u aangeven wat u zelf als «laaghangend fruit» met betrekking tot energiebesparing identificeert?
In het kader van de Wet milieubeheer en het Activiteitenbesluit zijn alle inrichtingen verplicht om energiebesparende maatregelen te nemen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder of alle energiebesparende maatregelen die een positieve netto contante waarde hebben bij een interne rentevoet van 15 procent. Dit geldt ook voor utiliteitsgebouwen, waaronder kantoorgebouwen, die meer energie verbruiken dan 50 000 kWh en/of 25 000 m3 aardgas. Alle maatregelen die in het kader van het Activiteitenbesluit als rendabel worden aangemerkt, kunnen als «laaghangend fruit» worden geïdentificeerd.
Kunt u aangeven wat er momenteel gedaan wordt aan energiemanagement bij gebouwen van de (Rijks)overheid?
Om energiebesparing in de gebouwde omgeving een impuls te geven, heeft het kabinet in februari 2011 een Plan van Aanpak Energiebesparing Gebouwde Omgeving gepresenteerd dat in maart 2011 tijdens een Algemeen Overleg in uw Kamer is behandeld. In dit Plan van Aanpak is vastgelegd welke inspanning het kabinet zal leveren om energiebesparing in bestaande gebouwen te bevorderen. De belangrijkste speerpunten voor overheidsgebouwen in dit Plan van Aanpak zijn:2 het uitdragen van de voorbeeldrol van de (rijks)overheid en3 het verbeteren van de naleving van de Wet milieubeheer. In het kader van de Europese richtlijn energieprestatie van gebouwen (EPBD) worden alle nieuwe overheidsgebouwen vanaf 31 december 2018 energieneutraal gebouwd.
Daarnaast is het kabinet positief over de nieuwe mogelijkheden die energiediensten, ofwel energy service companies (ESCo’s), bieden om het investeren in energie-efficientie uit te besteden en te stimuleren. Overheden doen als «launching customer» ervaringen op bij hun eigen gebouwbeheerder. Koplopende gemeenten en de Rijksgebouwendienst zullen hun ervaringen met (innovatieve) contracten delen met de markt, zodat ook andere gemeenten en gebouweigenaren dit voorbeeld kunnen volgen.
Bent u bereid maatregelen te nemen om tot een grotere energiebesparing voor overheidsgebouwen te komen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat windmolenbouwer Bard bijna failliet schijnt te zijn. |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Offshore windmolenaar Bard in financieel zwaar weer»?1
Ja.
Hoeveel geld uit de toegezegde € 4,2 miljard subsidie is al naar dit bedrijf gegaan?
Niets.
De subsidie is toegezegd aan een tweetal CV’s, waarvan in mei 2010 de aandelen in handen waren van BARD. Sinds afgelopen zomer heeft Typhoon Capital samen met HVC de aandelen van de CV’s overgenomen, zodat BARD momenteel geen financieel belang meer heeft in deze beoogde windparken. Subsidie wordt overigens uitbetaald naar rato van daadwerkelijke productie. De windparken moeten nog gebouwd worden en productie start naar verwachting in 2015.
Mocht er inderdaad al geld naar dit bedrijf zijn gesluisd, kan de overheid dan deze gelden in dit stadium nog terugvorderen? Zo nee, waarom niet?
Dit is nu niet aan de orde. Zie het antwoord op vraag 2
Deelt u de mening dat windenergie op zee financieel nagenoeg onhaalbaar is gezien de ontwikkelingen met Bard? Zo nee, waarom niet?
Nee. Typhoon Capital geeft aan in staat te zijn de beide windparken te bouwen en te exploiteren, gebruik makend van de subsidie.
Wel heeft dit kabinet met de SDE+ ervoor gekozen om de meest kostenefficiënte opties als eerste te subsidiëren. Mijn verwachting is dat windenergie op zee de eerstkomende jaren (nog) niet tot de meest kostenefficiënte opties zal behoren. De offshore windsector heeft evenwel aangegeven een forse prijsdaling te willen realiseren, wat voor de Nederlandse offshorebedrijven een extra kans biedt op versterking van de internationale marktpositie in deze sector. In de Green Deal daarover steunt de overheid dit initiatief.